ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 262

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

61e jaargang
19 oktober 2018


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (Euratom) 2018/1563 van de Raad van 15 oktober 2018 tot vaststelling van een programma voor onderzoek en opleiding van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (2019-2020) ter aanvulling van het Horizon 2020-kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, en tot intrekking van Verordening (Euratom) nr. 1314/2013

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1564 van de Commissie van 17 oktober 2018 tot verlening van een vergunning voor een dolomiet-magnesietpreparaat als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor alle diersoorten met uitzondering van melkkoeien en andere melkproducerende herkauwers, gespeende biggen en mestvarkens ( 1 )

20

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1565 van de Commissie van 17 oktober 2018 tot verlening van een vergunning voor een preparaat van endo-1,4-bèta-mannanase, geproduceerd door Paenibacillus lentus (DSM 28088), als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor mestkippen, opfokleghennen en kleine pluimveesoorten met uitzondering van legvogels, mestkalkoenen, opfokkalkoenen, gespeende biggen, mestvarkens en kleine varkenssoorten (vergunninghouder Elanco GmbH) ( 1 )

24

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1566 van de Commissie van 18 oktober 2018 tot verlening van een vergunning voor een preparaat van endo-1,3(4)-bèta-glucanase en endo-1,4-bèta-xylanase, geproduceerd door Aspergillus niger (NRRL 25541), en alfa-amylase, geproduceerd door Aspergillus niger (ATCC66222), als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor gespeende biggen en kleine varkenssoorten (gespeend) en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1453/2004 (vergunninghouder Andrés Pintaluba SA) ( 1 )

27

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1567 van de Commissie van 18 oktober 2018 tot rectificatie van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/249 tot verlening van een vergunning voor taurine, β-alanine, L-alanine, L-arginine, L-asparaginezuur, L-histidine, D,L-isoleucine, L-leucine, L-fenylalanine, L-proline, D,L-serine, L-tyrosine, L-methionine, L-valine, L-cysteïne, glycine, mononatriumglutamaat en L-glutaminezuur als toevoegingsmiddelen voor diervoeding voor alle diersoorten en L-cysteïnehydrochloride-monohydraat voor alle soorten met uitzondering van katten en honden ( 1 )

31

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1568 van de Commissie van 18 oktober 2018 tot verlening van een vergunning voor een preparaat van fumonisine-esterase, geproduceerd door Komagataella phaffii (DSM 32159), als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor alle varkens en alle pluimveesoorten ( 1 )

34

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1569 van de Commissie van 18 oktober 2018 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1110/2011 tot verlening van een vergunning voor een enzympreparaat van endo-1,4-bèta-xylanase, geproduceerd door Trichoderma reesei (CBS 114044), als toevoegingsmiddel voor diervoeder voor legkippen, kleine pluimveesoorten en mestvarkens (vergunninghouder Roal Oy) ( 1 )

37

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1570 van de Commissie van 18 oktober 2018 tot beëindiging van de procedure betreffende de invoer van biodiesel van oorsprong uit Argentinië en Indonesië en tot intrekking van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1194/2013

40

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1571 van de Commissie van 18 oktober 2018 betreffende de minimumverkoopprijs voor mageremelkpoeder voor de zesentwintigste deelinschrijving in het kader van de bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/2080 geopende openbare inschrijving

54

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2018/1572 van de Raad van 15 oktober 2018 betreffende de toepassing door de Unie van de Reglementen nrs. 9, 63 en 92 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties betreffende uniforme bepalingen voor de goedkeuring van driewielige voertuigen, bromfietsen en vervangende geluiddempingssystemen voor voertuigen van categorie L wat geluidsemissie betreft

55

 

*

Besluit (EU) 2018/1573 van de Raad van 15 oktober 2018 tot vaststelling van het namens de Europese Unie in te nemen standpunt in het EPO-comité dat is opgericht bij de tijdelijke economische partnerschapsovereenkomst tussen Ghana, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, met betrekking tot de vaststelling van een besluit van het EPO-comité betreffende de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie

57

 

*

Besluit (EU) 2018/1574 van de Raad van 16 oktober 2018 tot benoeming van een lid van het Comité van de Regio's, voorgedragen door de Italiaanse Republiek

60

 

*

Besluit (EU) 2018/1575 van de Commissie van 9 augustus 2018 betreffende de maatregelen aangaande bepaalde Griekse casino's SA.28973 — C 16/2010 (ex NN 22/2010, ex CP 318/2009) door Griekenland ten uitvoer gelegd (Kennisgeving geschied onder nummer C(2018) 5267)  ( 1 )

61

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1576 van de Commissie van 18 oktober 2018 tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU betreffende maatregelen op het gebied van de diergezondheid in verband met Afrikaanse varkenspest in sommige lidstaten (Kennisgeving geschied onder nummer C(2018) 6961)  ( 1 )

71

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad ( PB L 260 van 17.10.2018 )

90

 

*

Rectificatie van Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/1250 van de Commissie van 12 juli 2016 overeenkomstig Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de gepastheid van de door het EU-VS-privacyschild geboden bescherming ( PB L 207 van 1.8.2016 )

90

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

19.10.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 262/1


VERORDENING (Euratom) 2018/1563 VAN DE RAAD

van 15 oktober 2018

tot vaststelling van een programma voor onderzoek en opleiding van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (2019-2020) ter aanvulling van het Horizon 2020-kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, en tot intrekking van Verordening (Euratom) nr. 1314/2013

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 7, eerste alinea,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Wetenschappelijk en Technisch Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Een van de doelstellingen van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (de „Gemeenschap”) is bij te dragen tot de verbetering van de levensstandaard in de lidstaten door onder meer het onderzoek inzake kernenergie in de lidstaten te promoten en te bevorderen en als aanvulling hierop een programma voor onderzoek en opleiding van de Gemeenschap ten uitvoer te leggen.

(2)

Onderzoek op het gebied van kernenergie kan bevorderlijk zijn voor de sociale en economische welvaart en de ecologische duurzaamheid voor zover het leidt tot verbetering van de nucleaire veiligheid en beveiliging en de stralingsbescherming. Even belangrijk is de potentiële bijdrage van kernenergie tot de doelstelling om het energiesysteem op langere termijn op efficiënte, veilige en betrouwbare wijze koolstofvrij te maken.

(3)

In de tussentijdse evaluatie van het onderzoeks- en opleidingsprogramma van de Gemeenschap 2014-2018 dat is vastgesteld bij Verordening (Euratom) nr. 1314/2013 van de Raad (2) („het programma 2014-2018”) is geconcludeerd dat deze activiteiten relevant zijn en een belangrijke rol blijven spelen bij de aanpak van uitdagingen met betrekking tot nucleaire veiligheid en beveiliging en nucleaire waarborgen, het beheer van radioactief afval, stralingsbescherming en kernfusie-energie.

(4)

Om de continuïteit van het nucleair onderzoek op gemeenschapsniveau te waarborgen, moet het programma voor onderzoek en opleiding van de Gemeenschap voor de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2020 („het programma 2019-2020”) worden vastgesteld. Het programma 2019-2020 moet dezelfde doelstellingen hebben als het programma 2014-2018, dezelfde activiteiten ondersteunen en gebruikmaken van dezelfde uitvoeringswijze, die efficiënt en passend is gebleken om de doelstellingen van het programma 2014-2018 te verwezenlijken.

(5)

Door het onderzoek inzake kernenergie te ondersteunen, zal het programma 2019-2020 bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het „Horizon 2020”-kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (het „Horizon 2020-kaderprogramma”) zoals vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3) en zal het de uitvoering van de Europa 2020-strategie en de totstandbrenging en het functioneren van de Europese onderzoeksruimte bevorderen.

(6)

Niettegenstaande de potentiële impact van kernenergie op de energievoorziening en de economische ontwikkeling, kunnen ernstige nucleaire incidenten een gevaar voor de menselijke gezondheid inhouden. Daarom moet in het programma 2019-2020 zo veel mogelijk aandacht worden besteed aan nucleaire veiligheid en, waar nodig, beveiligingsaspecten waar het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (Joint Research Centre, „JRC”) zich mee bezighoudt.

(7)

Het Europees strategisch plan voor energietechnologie (het „SET-plan”), dat is vervat in de conclusies van de bijeenkomst van de Raad van 28 februari 2008 in Brussel, versnelt de ontwikkeling van een breed gamma aan koolstofarme technologieën. De Europese Raad is tijdens zijn bijeenkomst van 4 februari 2011 overeengekomen dat de Unie en haar lidstaten investeringen in hernieuwbare energiebronnen en veilige en duurzame koolstofarme technologieën zullen stimuleren, en zich zullen concentreren op het uitvoeren van de technologieprioriteiten volgens het SET-plan. Het staat iedere lidstaat vrij te kiezen welke soorten technologie hij zal steunen.

(8)

Aangezien alle lidstaten over kerninstallaties beschikken of gebruikmaken van radioactief materiaal, met name voor medische doeleinden, erkende de Raad in de conclusies van zijn bijeenkomst in Brussel van 1 en 2 december 2008 dat er een permanente behoefte bestaat aan competenties op nucleair gebied en dat er derhalve passende onderzoeksgerelateerde onderwijs- en opleidingsactiviteiten nodig zijn die door de Gemeenschap worden gecoördineerd.

(9)

Terwijl iedere lidstaat zelf moet bepalen of hij al dan niet gebruikmaakt van kernenergie, staat tevens vast dat kernenergie in de diverse lidstaten uiteenlopende rollen vervult.

(10)

Met de ondertekening van de Overeenkomst tot oprichting van de Internationale ITER-Organisatie voor fusie-energie voor de gezamenlijke uitvoering van het ITER-project (4) heeft de Gemeenschap zich ertoe verbonden deel te nemen aan de bouw en de toekomstige exploitatie van het ITER-project („ITER”). De bijdrage van de Gemeenschap geschiedt via de „Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie (Fusion for Energy)”, zoals vastgesteld bij Beschikking 2007/198/Euratom van de Raad (5).

(11)

Om te waarborgen dat fusie uitgroeit tot een geloofwaardige optie voor commerciële energieproductie is het in de eerste plaats noodzakelijk de bouw van ITER op succesvolle wijze en tijdig te voltooien en de reactor in werking te stellen. Daarna moet een ambitieuze maar realistische routekaart voor de elektriciteitsproductie in 2050 worden opgesteld. Om deze doelstellingen te kunnen verwezenlijken, moet het Europese fusieprogramma gericht zijn op een gezamenlijk programma van activiteiten voor de uitvoering van deze routekaart. Er moet worden gezorgd voor continuïteit van de steun van de Gemeenschap, zodat de verwezenlijkingen van lopende onderzoeksactiviteiten inzake fusie veilig zijn, en de inzet van en de samenwerking tussen de belanghebbenden bij de fusie op langere termijn behouden blijven. Er moet allereerst meer nadruk worden gelegd op de activiteiten die ITER ondersteunen, maar ook op de ontwikkelingen in de richting van de demonstratiereactor, met een grotere betrokkenheid van de particuliere sector, waar passend. De beoogde rationalisatie en heroriëntering mogen echter niet ten koste gaan van de toonaangevende rol die Europa thans speelt op het gebied van het wetenschappelijk onderzoek naar fusie.

(12)

Het JRC moet verder onafhankelijke klantgestuurde wetenschappelijke en technologische ondersteuning verlenen voor de formulering, ontwikkeling, uitvoering en monitoring van het beleid van de Gemeenschap, met name op het gebied van nucleaire veiligheid en onderzoek en opleiding inzake beveiliging. Teneinde de personele middelen optimaal te benutten en doublures op het gebied van onderzoek in de Unie te voorkomen, moet elke nieuwe activiteit die door het JRC wordt uitgevoerd, worden geanalyseerd om de consistentie ervan met de reeds bestaande activiteiten in de lidstaten te toetsen. De beveiligingsaspecten van het Horizon 2020-kaderprogramma moeten beperkt blijven tot de eigen acties van het JRC.

(13)

Het JRC moet extra middelen blijven genereren door middel van concurrerende activiteiten, waaronder deelname aan de acties onder contract van het programma 2019-2020, werkzaamheden voor derden en in mindere mate de exploitatie van intellectuele eigendom.

(14)

In het belang van alle lidstaten moet de Unie een kader ontwikkelen ter ondersteuning van gemeenschappelijk baanbrekend onderzoek, het creëren en behouden van kennis over kernsplijtingstechnologieën, met bijzondere aandacht voor veiligheid, beveiliging, stralingsbescherming en non-proliferatie. Daartoe moet men kunnen beschikken over onafhankelijke wetenschappelijke gegevens, waartoe het JRC een belangrijke bijdrage kan leveren. Dit is erkend in de mededeling van de Commissie aan het Europees parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's van 6 oktober 2010, getiteld „Europa 2020 — kerninitiatief Innovatie-Unie”, waarin de Commissie uiting gaf aan haar voornemen om meer belang te hechten aan wetenschappelijke onderbouwing van de beleidsvorming door het JRC. Het JRC stelt voor deze uitdaging te beantwoorden door zijn onderzoek op het gebied van nucleaire veiligheid en beveiliging toe te spitsen op de beleidsprioriteiten van de Unie.

(15)

Teneinde de relatie tussen de wetenschap en de samenleving te verdiepen en het vertrouwen van het publiek in de wetenschap te versterken, moet het programma 2019-2020 er mede voor zorgen dat de burgers en het maatschappelijk middenveld over de nodige informatie beschikken en belangstelling tonen voor onderzoeks- en innovatievraagstukken door het wetenschappelijk onderwijs te bevorderen, de toegang tot wetenschappelijke kennis te vergemakkelijken, te voorzien in verantwoorde agenda's voor onderzoek en innovatie die rekening houden met de zorgpunten en de verwachtingen van de burgers en het maatschappelijk middenveld, en de deelname van de burgers en het maatschappelijk middenveld aan de activiteiten uit hoofde van het programma 2019-2020 te vergemakkelijken.

(16)

De uitvoering van het programma 2019-2020 moet inspelen op de voortdurend veranderende kansen en behoeften die gerelateerd zijn aan de wetenschap en de technologie, de industrie, het beleid en de samenleving. Daarom moet bij de vaststelling van de agenda's nauw contact worden onderhouden met belanghebbenden uit alle betrokken sectoren, en moet voldoende flexibiliteit worden ingebouwd voor nieuwe ontwikkelingen. Tijdens het programma 2019-2020 kan extern advies worden ingewonnen, waarbij tevens gebruik moet worden gemaakt van relevante structuren zoals de Europese technologieplatforms.

(17)

De noodzaak het onderzoek inzake kernenergie op Europees niveau voort te zetten, werd erkend in de resultaten van de debatten tijdens het symposium over de voordelen en beperkingen van onderzoek naar kernsplijting voor een koolstofarme economie, dat werd voorbereid door middel van een interdisciplinaire studie waarbij onder meer deskundigen op het gebied van energie, economie en sociale wetenschappen waren betrokken, en dat gezamenlijk door de Commissie en het Europees Economisch en Sociaal Comité werd georganiseerd in Brussel op 26 en 27 februari 2013.

(18)

Het programma 2019-2020 moet er mede voor zorgen dat een onderzoekloopbaan in de Unie aantrekkelijker wordt. Er moet voldoende rekening worden gehouden met de aanbeveling van de Commissie van 11 maart 2005 betreffende het Europees Handvest voor Onderzoekers en met de Gedragscode voor de Rekrutering van Onderzoekers (6), alsmede met andere relevante referentiekaders zoals vastgesteld in het kader van de Europese onderzoeksruimte, met inachtneming van het vrijwillige karakter ervan.

(19)

De activiteiten in het kader van het programma 2019-2020 moeten de gelijkheid van vrouwen en mannen op onderzoeks- en innovatiegebied bevorderen door met name de onderliggende oorzaken van het gebrek aan evenwicht tussen vrouwen en mannen aan te pakken, het volledige potentieel van zowel vrouwelijke als mannelijke onderzoekers te benutten en de genderdimensie in de inhoud van de projecten te integreren teneinde de kwaliteit van het onderzoek te verbeteren en innovatie te stimuleren. De activiteiten moeten tevens gericht zijn op de uitvoering van de beginselen inzake de gelijkheid van mannen en vrouwen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 8 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

(20)

Onderzoeks- en innovatieactiviteiten die uit het programma 2019-2020 worden gefinancierd, moeten voldoen aan fundamentele ethische beginselen. Daarbij moet waar passend rekening worden gehouden met de adviezen inzake energievraagstukken van de Europese Groep ethiek van de exacte wetenschappen en de nieuwe technologieën. Onderzoeksactiviteiten moeten tevens in overeenstemming zijn met artikel 13 van het VWEU, waarbij het gebruik van dieren bij onderzoek en experimenten moet worden verminderd en uiteindelijk door andere middelen moet worden vervangen. Bij alle activiteiten moet een hoog beschermingsniveau van de menselijke gezondheid gewaarborgd zijn.

(21)

Een grotere impact moet ook worden verkregen door het programma 2019-2020 te combineren met particuliere middelen in publiek-private partnerschappen op essentiële gebieden waar onderzoek en innovatie kunnen bijdragen tot de bredere concurrentiedoelstellingen van de Unie. Bijzondere aandacht moet worden geschonken aan de betrokkenheid van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's).

(22)

Het programma 2019-2020 moet in het bijzonder op veiligheidsgebied bijdragen tot de bevordering van de samenwerking met derde landen op basis van gemeenschappelijke belangen en wederzijds voordeel, met name om een voortdurende verbetering van de nucleaire veiligheid te bevorderen.

(23)

Om gelijke kansen te handhaven voor alle ondernemingen die actief zijn op de interne markt moet de uit het programma 2019-2020 verstrekte financiering in overeenstemming zijn met de voorschriften inzake staatssteun zodat de doelmatigheid van overheidsuitgaven wordt gegarandeerd en marktverstoring zoals verdringing van particuliere financiering wordt voorkomen, waardoor ondoelmatige marktstructuren zouden ontstaan of inefficiënte bedrijven in stand zouden worden gehouden.

(24)

Op 4 februari 2011 heeft de Europese Raad in zijn conclusies erkend dat in een nieuwe aanpak van de controle en het risicobeheer op het gebied van de EU-onderzoeksfinanciering moet worden voorzien en dat een nieuw evenwicht tussen vertrouwen en controle en tussen het nemen en vermijden van risico's moet worden gevonden. In zijn resolutie van 11 november 2010 inzake het vereenvoudigen van de uitvoering van de kaderprogramma's voor onderzoek (7) pleitte het Europees Parlement voor een pragmatische verschuiving in de richting van administratieve en financiële vereenvoudiging en stelde het dat het beheer van EU-onderzoeksfinanciering in sterkere mate gebaseerd zou moeten zijn op vertrouwen en risicotolerantie ten aanzien van deelnemers.

(25)

De financiële belangen van de Unie moeten gedurende de gehele uitgavencyclus worden beschermd met evenredige maatregelen, waaronder de preventie, de opsporing en het onderzoek van onregelmatigheden, de terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of slecht bestede middelen en, indien nodig, met sancties. Een herziene controlestrategie waarin het accent is verlegd van het minimaliseren van foutpercentages naar controles op risicobasis en opsporing van fraude, moet de controlelast voor deelnemers verminderen.

(26)

Het financieel beheer en de uitvoering van het programma 2019-2020 moeten zo doeltreffend en gebruikersvriendelijk mogelijk zijn, waarbij de rechtszekerheid en de toegankelijkheid van het programma 2019-2020 voor alle deelnemers moeten worden verzekerd. Het programma moet in overeenstemming zijn met de relevante bepalingen van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (het „Financieel Reglement”) (8) en met de eisen van vereenvoudiging en betere regelgeving.

(27)

Om een zo efficiënt mogelijke uitvoering te verzekeren, via vereenvoudigde procedures een gemakkelijke toegang voor alle deelnemers te waarborgen en de deelnemers een coherent, volledig en transparant kader te verschaffen, is het noodzakelijk dat de regels die van toepassing zijn op het Horizon 2020-kaderprogramma, zoals uiteengezet in Verordening (EU) nr. 1291/2013, met enkele aanpassingen of uitzonderingen, ook gelden voor de deelname aan het programma 2019-2020 en de verspreiding van onderzoeksresultaten.

(28)

Om de financiële instrumenten voor schuld- en eigenvermogenfinanciering uit hoofde van Horizon 2020 zo doeltreffend mogelijk te gebruiken en daarbij de specifieke aard van de acties uit hoofde van het programma 2019-2020 te vrijwaren en het beschikbare budget ten volle te benutten, moeten terugbetalingen die afkomstig zijn van een van die financiële instrumenten als gevolg van het niet benutten van middelen die uit hoofde van het programma 2019-2020 of het programma 2014-2018 zijn vrijgemaakt, rechtstreeks ten goede komen van het programma 2019-2020.

(29)

De regels moeten de exploitatie van door de deelnemers ontwikkelde intellectuele eigendom blijven vergemakkelijken, zonder dat de legitieme belangen van andere deelnemers of van de Gemeenschap hierdoor worden geschaad, zoals bepaald in hoofdstuk 2 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie („het Euratom-Verdrag”).

(30)

Zoals gebleken, vormen de Garantiefondsen voor de deelnemers die worden beheerd door de Commissie en zijn ingesteld krachtens Verordening (Euratom) nr. 1908/2006 (9) van de Raad en Verordening (Euratom) nr. 139/2012 van de Raad (10) een belangrijk vrijwaringsmechanisme om de risico's te verzachten die verbonden zijn aan verschuldigde bedragen die niet worden terugbetaald door in gebreke blijvende deelnemers. Het Garantiefonds voor de deelnemers dat is ingesteld krachtens Verordening (EU) nr. 1290/2013 van het Europees Parlement en de Raad (11) moet ook de acties op grond van deze verordening dekken.

(31)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van de acties onder contract uit hoofde van het programma 2019-2020, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend voor het vaststellen van werkprogramma's en het besluit inzake de goedkeuring van de financiering van acties onder contract. Deze uitvoeringsbevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (12).

(32)

Om de doelstellingen van het programma 2019-2020 op sleutelgebieden te kunnen verwezenlijken, moet ondersteuning worden geboden voor horizontale activiteiten, zowel binnen het programma 2019-2020 als in het kader van het Horizon 2020-kaderprogramma.

(33)

Voor een efficiënt beheer van de prestaties, inclusief evaluatie en monitoring, moeten specifieke prestatie-indicatoren worden ontwikkeld die gedurende langere tijd kunnen worden gemeten, realistisch zijn, de logica achter de actie weerspiegelen en relevant zijn voor een passende hiërarchie van doelstellingen en activiteiten. Er moeten adequate coördinatiemechanismen worden opgezet tussen enerzijds de uitvoering en bewaking van het programma 2019-2020 en anderzijds de bewaking van de voortgang, de verwezenlijkingen en het functioneren van de Europese Onderzoeksruimte.

(34)

De Raad van Beheer van het JRC, ingesteld bij Besluit 96/282/Euratom van de Commissie (13), is geraadpleegd over de wetenschappelijke en technologische inhoud van de eigen acties van het JRC.

(35)

Ten behoeve van de rechtszekerheid moet Verordening (Euratom) nr. 1314/2013 worden ingetrokken.

(36)

Het Europees Parlement is op vrijwillige basis geraadpleegd en heeft een advies gegeven (14),

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I

VASTSTELLING

Artikel 1

Vaststelling

Deze verordening stelt het onderzoeks- en opleidingsprogramma van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie vast voor de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2020 (het „programma 2019-2020”), en bevat de regels voor deelname aan dat programma, inclusief de deelname aan programma's van financieringsorganen die belast zijn met het beheer van de overeenkomstig deze verordening toegekende middelen en aan activiteiten die gezamenlijk worden uitgevoerd uit hoofde van deze verordening en het Horizon 2020-kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (het „Horizon 2020-kaderprogramma”) zoals vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1291/2013.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a)   „onderzoeks- en innovatieactiviteiten”: het gehele scala van activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling, demonstratie en innovatie, inclusief het bevorderen van de samenwerking met derde landen en internationale organisaties, het verspreiden en het optimaliseren van resultaten en het stimuleren van opleiding en mobiliteit van onderzoekers in de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (de „Gemeenschap”);

b)   „eigen acties”: door de Commissie via het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (JRC) ondernomen onderzoeks- en innovatieactiviteiten;

c)   „acties onder contract”: onderzoeks- en innovatieactiviteiten waaraan de Gemeenschap of de Unie (de „Unie”) financiële steun verleent en die door deelnemers worden ondernomen;

d)   „publiek-privaat partnerschap”: een partnerschap waarbij partners uit de private sector, de Gemeenschap en, in voorkomend geval, andere partners, zoals overheidsinstanties, zich ertoe verbinden de ontwikkeling en uitvoering van een programma of activiteiten op het gebied van onderzoek en innovatie gezamenlijk te ondersteunen;

e)   „publiek-publiek partnerschap”: een partnerschap waarbij overheidsinstanties of openbare dienstverleners op lokaal, regionaal, nationaal of internationaal niveau zich met de Gemeenschap verbinden tot de gezamenlijke ondersteuning van de ontwikkeling en uitvoering van een programma of activiteiten op het gebied van onderzoek en innovatie.

Artikel 3

Doelstellingen

1.   De algemene doelstelling van het programma 2019-2020 is het verrichten van onderzoeks- en opleidingsactiviteiten op het gebied van kernenergie, met de nadruk op voortdurende verbetering van nucleaire veiligheid en beveiliging en stralingsbescherming, om in het bijzonder op langere termijn te kunnen bijdragen tot het op efficiënte, veilige en betrouwbare wijze koolstofvrij maken van het energiesysteem. De algemene doelstelling wordt uitgevoerd door middel van de activiteiten die in bijlage I worden genoemd in de vorm van eigen acties en acties onder contract waarmee de specifieke doelstellingen in de leden 2 en 3 van dit artikel worden nagestreefd.

2.   De acties onder contract op grond van het programma 2019-2020 hebben de volgende specifieke doelstellingen:

a)

ondersteuning van de veiligheid van nucleaire systemen;

b)

bijdragen tot de ontwikkeling van veilige langeretermijnoplossingen voor het beheer van finaal kernafval, met inbegrip van definitieve opslag in geologische formaties, partitionering en transmutatie;

c)

ondersteuning van de ontwikkeling en instandhouding van nucleaire expertise en excellentie in de Unie;

d)

ondersteuning van de stralingsbescherming en de ontwikkeling van medische toepassingen voor straling, met inbegrip van, onder meer, een beveiligd en veilig aanbod en gebruik van radio-isotopen;

e)

verschuiving naar het aantonen van de haalbaarheid van kernfusie als energiebron door het exploiteren van de bestaande en toekomstige kernfusie-installaties;

f)

de fundamenten leggen voor toekomstige kernfusie-installaties door de ontwikkeling van materialen, technologieën en conceptueel ontwerp;

g)

bevordering van innovatie en van het concurrentievermogen van de industrie;

h)

waarborgen van de beschikbaarheid en het gebruik van onderzoeksinfrastructuur met pan-Europese relevantie.

3.   De eigen acties van het programma 2019-2020 hebben de volgende specifieke doelstellingen:

a)

verbetering van de nucleaire veiligheid, met inbegrip van kernreactor- en brandstofveiligheid en afvalbeheer, met inbegrip van definitieve opslag in geologische formaties, partitionering en transmutatie; buitengebruikstelling en ontmanteling, en het voorbereid zijn op noodsituaties;

b)

verbetering van de nucleaire beveiliging, met inbegrip van nucleaire waarborgen, non-proliferatie, bestrijding van illegale handel, en nucleaire forensische wetenschap;

c)

bevordering van de excellentie in fundamenteel kernwetenschappelijk onderzoek met het oog op normalisatie;

d)

bevordering van kennisbeheer, onderwijs en opleiding;

e)

ondersteuning van het Uniebeleid inzake nucleaire veiligheid en beveiliging.

Elke nieuwe aan het JRC toegewezen activiteit wordt door de Raad van Beheer van het JRC geanalyseerd om de consistentie ervan met de in de lidstaten bestaande activiteiten te toetsen.

4.   Bij de uitvoering van het programma 2019-2020 wordt gewaarborgd dat de ondersteunde prioriteiten en activiteiten inspelen op de veranderende behoeften en rekening houden met de ontwikkelingen op het gebied van de wetenschap, de technologie, innovatie, beleidsvorming, de markt en de samenleving, met als doel de personele en financiële middelen te optimaliseren en doublures op het gebied van nucleair onderzoek en nucleaire ontwikkeling in de Unie te vermijden.

5.   In het kader van de specifieke doelstellingen zoals uiteengezet in de leden 2 en 3 kan rekening worden gehouden met nieuwe en onvoorziene behoeften die ontstaan tijdens de uitvoeringsperiode van het programma 2019-2020. Het kan daarbij gaan om naar behoren gemotiveerde antwoorden op nieuwe kansen, crises en dreigingen, op behoeften in verband met de ontwikkeling van nieuwe beleidsmaatregelen van de Unie, en het sturen van acties die in aanmerking komen voor ondersteuning op grond van toekomstige programma's.

Artikel 4

Begroting

1.   De financiële middelen voor de uitvoering van het programma 2019-2020 bedragen 770 220 000 EUR. Dat bedrag wordt als volgt verdeeld:

a)

voor acties onder contract voor het onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma inzake kernfusie 349 834 000 EUR;

b)

voor acties onder contract voor kernsplijting, veiligheid en stralingsbescherming 151 579 000 EUR;

c)

voor eigen acties 268 807 000 EUR.

Voor de uitvoering van acties onder contract op grond van het programma 2019-2020 bedragen de administratieve uitgaven van de Commissie gemiddeld niet meer dan 6 % van het gecombineerde totaal van de bedragen als bedoeld in de eerste alinea, onder a) en b), tijdens de looptijd van het programma 2019-2020.

2.   De financiële middelen voor het programma 2019-2020 kunnen de kosten dekken van voorbereidings-, bewakings-, toezicht-, audit- en evaluatieactiviteiten die noodzakelijk zijn voor het beheer van dat programma en voor de verwezenlijking van de doelstellingen ervan, met name studies en vergaderingen van deskundigen, in zoverre zij verband houden met de algemene doelstellingen van deze verordening, en kosten van informaticanetwerken voor de verwerking en uitwisseling van informatie, en alle andere kosten van technische en administratieve bijstand die aan de Commissie wordt verleend voor het beheer van het programma 2019-2020. De uitgaven voor doorlopende en zich herhalende acties zoals controle, audit en IT-netwerken worden gedekt binnen de grenzen van de administratieve uitgaven van de Commissie als bedoeld in lid 1.

3.   Zo nodig kunnen er in naar behoren gemotiveerde gevallen voor het beheer van acties die op 31 december 2020 nog niet zijn afgerond, eventueel ook na 2020 kredieten in de begroting worden opgenomen om kosten van technische en administratieve bijstand te dekken.

4.   Wanneer de eigen acties bijdragen tot initiatieven die zijn vastgesteld door instanties waaraan de Commissie overeenkomstig artikel 6, lid 2, en artikel 15 de uitvoering van bepaalde taken heeft toevertrouwd, mag deze bijdrage niet worden beschouwd als een onderdeel van de aan deze initiatieven toegekende financiële bijdrage.

5.   Budgettaire vastleggingen mogen in jaarlijkse tranches worden opgedeeld. De Commissie legt elk jaar de jaarlijkse tranches vast en houdt daarbij rekening met de voortgang van de acties die financiële steun krijgen, met de geraamde behoeften en met de beschikbare begroting.

Artikel 5

Associatie van derde landen

1.   Het programma 2019-2020 staat open voor de associatie van:

a)

toetredende landen, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten overeenkomstig de algemene beginselen en voorwaarden die in de respectieve kaderovereenkomsten en besluiten van de associatieraden of soortgelijke overeenkomsten voor deelname van deze landen aan programma's van de Unie zijn vastgesteld;

b)

landen die deel uitmaken van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) of landen of gebieden die vallen onder het Europees nabuurschapsbeleid die aan elk van de volgende criteria voldoen:

i)

een goede capaciteit op het gebied van wetenschap, technologie en innovatie;

ii)

een goede staat van dienst wat betreft deelname aan Unieprogramma's voor onderzoek en innovatie;

iii)

een eerlijke en billijke benadering inzake intellectuele-eigendomsrechten;

c)

met het zevende Euratom-kaderprogramma of het Euratom-programma voor onderzoek en opleiding 2014-2018 geassocieerde landen of gebieden.

2.   De specifieke voorwaarden voor deelname van geassocieerde landen aan het programma 2019-2020, inclusief de financiële bijdrage, gebaseerd op het bruto binnenlands product van het geassocieerde land, worden vastgesteld in internationale overeenkomsten tussen de Unie en de geassocieerde landen.

TITEL II

UITVOERING

HOOFDSTUK I

Uitvoering, beheer en vormen van steun

Artikel 6

Beheer en soorten Gemeenschapssteun

1.   Het programma 2019-2020 wordt uitgevoerd door middel van acties onder contract waarbij gebruik wordt gemaakt van een of meer financieringsvormen als bepaald in het Financieel Reglement, met name subsidies, prijzen, overheidsopdrachten en financiële instrumenten. De Gemeenschapssteun omvat tevens eigen acties in de vorm van activiteiten op het gebied van onderzoek en innovatie die door het JRC worden ondernomen.

2.   Onverminderd artikel 10 van het Euratom-Verdrag kan de Commissie de uitvoering van het programma 2019-2020 gedeeltelijk toevertrouwen aan de financieringsorganen als bedoeld in artikel 62, lid 1, onder c), van het Financieel Reglement.

De Commissie kan de uitvoering van acties onder contract in het kader van het programma 2019-2020 ook toevertrouwen aan instanties die zijn opgericht of worden bedoeld in het Horizon 2020-kaderprogramma.

3.   De Commissie stelt bij uitvoeringshandelingen overeenkomstig de in artikel 12, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure het besluit tot goedkeuring van de financiering van acties onder contract vast.

Artikel 7

Regels voor deelname en verspreiding van onderzoeksresultaten

1.   In overeenstemming met de leden 2 en 3 van dit artikel valt de deelname van rechtspersonen aan acties onder contract op grond van het programma 2019-2020 onder de voorschriften van Verordening (EU) nr. 1290/2013.

2.   Om het programma 2019-2020 tot een goed einde te brengen omvatten de veiligheidsvoorschriften als bedoeld in artikel 43, lid 2, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 1290/2013 de defensiebelangen van de lidstaten in de zin van artikel 24 van het Euratom-Verdrag.

In afwijking van artikel 44, lid 3, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 1290/2013 kan de Commissie of het financieringsorgaan, met betrekking tot de resultaten van deelnemers die een financiële bijdrage van de Gemeenschap hebben ontvangen, bezwaar aantekenen tegen de overdracht van eigendom of de toekenning van een exclusieve of niet-exclusieve licentie aan derde partijen die gevestigd zijn in een derde land dat niet geassocieerd is met het programma 2019-2020, wanneer de Commissie of het financieringsorgaan van oordeel is dat de bedoelde overdracht of toekenning niet in overeenstemming is met de beoogde ontwikkeling van het concurrentievermogen van de economie van de Unie of niet strookt met de ethische beginselen of veiligheidsoverwegingen. De „veiligheidsoverwegingen” omvatten de defensiebelangen van de lidstaten in de zin van artikel 24 van het Euratom-Verdrag.

In afwijking van artikel 49, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 1290/2013 hebben de Gemeenschap en haar gemeenschappelijke ondernemingen, met het oog op de ontwikkeling, uitvoering en monitoring van beleidsacties van de Gemeenschap en programma's of de verplichtingen die zij in het kader van de internationale samenwerking zijn aangegaan ten aanzien van derde landen en internationale organisaties, recht op toegang tot de resultaten van deelnemers die een financiële bijdrage van de Gemeenschap hebben ontvangen. De toegangsrechten omvatten het recht om aan derde partijen toestemming te verlenen voor het gebruik van de resultaten in overheidsopdrachten alsmede het recht om een sublicentie te verlenen; zij zijn niet van toepassing wanneer commerciële en concurrentiedoelstellingen in het spel zijn en zij worden vrij van auteursrechten verleend.

3.   Het Garantiefonds voor de deelnemers dat is ingesteld krachtens Verordening (EU) nr. 1290/2013 dekt de risico's van niet-invordering van bedragen die verschuldigd zijn door deelnemers aan acties die via subsidies door de Commissie of financieringsorganen uit hoofde van deze verordening zijn gefinancierd.

Artikel 8

Horizontale activiteiten

1.   Teneinde de doelstellingen van het programma 2019-2020 te verwezenlijken en de gemeenschappelijke uitdagingen van het programma 2019-2020 en het Horizon 2020-kaderprogramma aan te pakken, komen horizontale activiteiten betreffende de acties onder contract uit bijlage I en acties onder contract welke bijdragen tot de uitvoering van het specifieke programma van het Horizon 2020-kaderprogramma, zoals vastgesteld bij Besluit 2013/743/EU van de Raad (15), in aanmerking voor een financiële bijdrage van de Unie.

2.   De in lid 1 van dit artikel bedoelde financiële bijdrage kan worden gecombineerd met de financiële bijdragen voor acties onder contract als bepaald in artikel 4 van deze verordening en in artikel 6 van Verordening (EU) nr. 1291/2013; daarbij kan één financieringsschema worden gehanteerd.

Artikel 9

Gendergelijkheid

Het programma 2019-2020 biedt garanties voor een effectieve bevordering van de gendergelijkheid en waarborgt dat de genderdimensie inhoudelijk aanwezig is in de onderzoeks- en innovatieactiviteiten.

Artikel 10

Ethische beginselen

1.   Alle onderzoeks- en innovatieactiviteiten op grond van het programma 2019-2020 zijn in overeenstemming met de ethische beginselen en de toepasselijke nationale, uniale en internationale wetgeving, inclusief het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de aanvullende protocollen.

Bijzondere aandacht wordt besteed aan het evenredigheidsbeginsel, het recht op privacy, het recht op bescherming van persoonsgegevens, het recht op lichamelijke en geestelijke integriteit van personen, het recht op non-discriminatie en de noodzaak om een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid te verzekeren.

2.   De onderzoeks- en innovatieactiviteiten op grond van het programma 2019-2020 zijn uitsluitend gericht op civiele toepassingen.

Artikel 11

Werkprogramma's

1.   De Commissie stelt bij uitvoeringshandelingen overeenkomstig de in artikel 12, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure werkprogramma's vast voor de tenuitvoerlegging van de acties onder contract. Deze werkprogramma's voorzien in bottom-up-benaderingen die op een innovatieve manier bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen.

Zij omvatten de elementen die van essentieel belang zijn voor de uitvoering van de acties krachtens het Financieel Reglement, inclusief de nader uitgewerkte doelstellingen, de uitgetrokken middelen en een tijdschema, alsmede een meerjarenaanpak en strategische richtsnoeren voor de volgende jaren van uitvoering.

2.   Voor eigen acties stelt de Commissie, overeenkomstig Besluit 96/282/Euratom, een meerjarig werkprogramma op waarin de doelstellingen en de wetenschappelijke en technologische prioriteiten van bijlage I uitvoerig worden uiteengezet, samen met een tijdschema voor de uitvoering van het programma.

In het meerjarenwerkprogramma als bedoeld in de eerste alinea wordt tevens rekening gehouden met desbetreffende onderzoeksactiviteiten van de lidstaten, geassocieerde landen en Europese en internationale organisaties. Het wordt waar en wanneer nodig bijgewerkt.

3.   De in de leden 1 en 2 bedoelde werkprogramma's houden rekening met de huidige stand van de wetenschap, de technologie en de innovatie op nationaal, EU- en internationaal niveau en met relevante beleids-, markt- en maatschappelijke ontwikkelingen. Zij worden waar en wanneer nodig bijgewerkt.

4.   De in de leden 1 en 2 bedoelde werkprogramma's bevatten een onderdeel waarin de horizontale activiteiten als bedoeld in artikel 8 worden genoemd.

Artikel 12

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Het comité komt in twee verschillende samenstellingen bijeen, respectievelijk voor de met kernsplijting en voor de met kernfusie verband houdende aspecten van het programma 2019-2020.

Ter vergemakkelijking van de uitvoering van het Euratom-programma vergoedt de Commissie voor iedere vergadering van het programmacomité die in de agenda is opgenomen, overeenkomstig haar geldende richtsnoeren de kosten van één vertegenwoordiger per lidstaat, alsmede van één deskundige/adviseur per lidstaat voor die agendapunten waarvoor een lidstaat specifieke deskundigheid nodig heeft.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is de onderzoeksprocedure overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

4.   Wanneer het advies van het comité via een schriftelijke procedure moet worden verkregen, wordt die procedure zonder gevolg beëindigd indien, binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies, door de voorzitter van het comité daartoe wordt besloten of door een eenvoudige meerderheid van de leden van het comité daarom wordt verzocht.

Artikel 13

Verstrekking van informatie aan het comité

De Commissie licht het in artikel 12 bedoelde comité op gezette tijdstippen in over de algemene stand van zaken van de uitvoering van het programma 2019-2020 en verschaft tijdig informatie over alle acties onder contract die voorgesteld of gefinancierd worden op grond van het programma 2019-2020.

Artikel 14

Extern advies en sociaal engagement

1.   Bij de uitvoering van het programma 2019-2020 wordt in voorkomend geval rekening gehouden met het advies en de suggesties van:

a)

het Wetenschappelijk en Technisch Comité van Euratom overeenkomstig artikel 134 van het Euratom-Verdrag;

b)

door de Commissie ingestelde onafhankelijke adviesgroepen van vooraanstaande deskundigen;

c)

dialoogstructuren gevormd in het kader van internationale overeenkomsten op het gebied van wetenschap en technologie;

d)

toekomstgerichte activiteiten;

e)

gerichte openbare raadplegingen (waarbij, in voorkomend geval, ook regionale en nationale autoriteiten of belanghebbenden worden betrokken); en

f)

transparante en interactieve processen die zorgen voor ondersteuning van verantwoord onderzoek en innovatie.

2.   Daarnaast wordt er ten volle rekening gehouden met de onderzoeks- en innovatieagenda's van, onder meer, Europese technologieplatforms, gezamenlijke programmeringsinitiatieven en Europese innovatiepartnerschappen.

HOOFDSTUK II

Specifieke actiegebieden

Artikel 15

Kleine en middelgrote ondernemingen

Er moet voor worden gezorgd dat kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's), en de particuliere sector in het algemeen, op passende wijze deelnemen aan het programma 2019-2020 en het effect van innovatie ook daadwerkelijk ondervinden. De regelingen voor evaluatie en monitoring moeten kwantitatieve en kwalitatieve beoordelingen van de deelname van kmo's omvatten.

Artikel 16

Publiek-private en publiek-publieke partnerschappen

Ter verwezenlijking van de doelstellingen als uiteengezet in artikel 3 van deze verordening kunnen specifieke activiteiten van het programma 2019-2020 worden uitgevoerd via:

a)

gemeenschappelijke ondernemingen die zijn opgericht op grond van hoofdstuk 5 van het Euratom-Verdrag;

b)

publiek-publieke partnerschappen die zijn gebaseerd op het financieringsschema „Medefinancieringsactie voor programma's”;

c)

contractuele publiek-private partnerschappen als bedoeld in artikel 25 van Verordening (EU) nr. 1291/2013.

Artikel 17

Internationale samenwerking met derde landen en met internationale organisaties

1.   Entiteiten uit derde landen en internationale organisaties komen in aanmerking voor deelname aan acties onder contract op grond van het programma 2019-2020 onder de voorwaarden als bepaald in Verordening (EU) nr. 1290/2013. De uitzonderingen op het algemene beginsel in dat opzicht zijn vervat in artikel 7 van deze verordening. Het programma 2019-2020 draagt bij tot de bevordering van de internationale samenwerking met derde landen en internationale organisaties teneinde:

a)

de excellentie en aantrekkelijkheid van de Unie op het gebied van onderzoek en innovatie alsmede het concurrentievermogen van de Europese economie en industrie te versterken;

b)

gemeenschappelijke maatschappelijke uitdagingen doeltreffend aan te pakken;

c)

bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het externe beleid en het ontwikkelingsbeleid van de Unie, de externe en ontwikkelingsprogramma's aan te vullen en naar synergie met andere beleidsmaatregelen van de Unie te streven.

2.   Gerichte acties die tot doel hebben de samenwerking met specifieke derde landen of groepen derde landen te bevorderen, worden uitgevoerd in het kader van een strategische aanpak en op basis van gemeenschappelijk belang, prioriteiten en wederzijds voordeel, rekening houdend met de wetenschappelijke en technologische capaciteiten en marktperspectieven ervan, alsook het verwachte effect.

Wederzijdse toegang tot programma's van derde landen moet worden aangemoedigd. Teneinde het effect te maximaliseren, moet worden gestreefd naar coördinatie en synergie met initiatieven van lidstaten en geassocieerde landen. De samenwerking kan verschillend van aard zijn, naargelang de specifieke partnerlanden.

Bij de samenwerkingsprioriteiten wordt rekening gehouden met ontwikkelingen in het Uniebeleid, kansen voor samenwerking met derde landen en een eerlijke en billijke behandeling van intellectuele-eigendomsrechten.

Artikel 18

Informatie, communicatie, exploitatie en verspreiding

1.   Bij de uitvoering van het programma 2019-2020 worden activiteiten op het gebied van communicatie en verspreiding beschouwd als een integraal onderdeel van de uit het programma 2019-2020 gefinancierde acties.

2.   De communicatiewerkzaamheden als bedoeld in lid 1 omvatten:

a)

initiatieven die gericht zijn op het versterken van het bewustzijn en het bevorderen van de toegang tot financiering uit het programma 2019-2020, met name voor regio's of soorten deelnemers die relatief laag vertegenwoordigd zijn;

b)

doelgerichte bijstand aan projecten en consortia teneinde toegang te verlenen tot de vaardigheden die nodig zijn om de bekendmaking, benutting en verspreiding van resultaten te optimaliseren;

c)

initiatieven om de dialoog en het debat met het publiek over wetenschap, technologie en innovatie te bevorderen en voordeel te halen uit sociale media en andere innovatieve technologieën en methoden;

d)

bekendmaking van de politieke prioriteiten van de Unie in zoverre deze verband houden met de doelstellingen van deze verordening; meer bepaald het door de Commissie verstrekken van tijdig uitvoerige informatie aan de lidstaten.

3.   Afhankelijk van het Euratom-Verdrag en de Uniewetgeving ter zake wordt verstaan onder verspreidingsactiviteiten als bedoeld in lid 1:

a)

acties waarmee resultaten van een reeks projecten worden samengebracht, inclusief die welke uit andere bronnen worden gefinancierd, teneinde te voorzien in gebruikersvriendelijke databanken en verslagen waarin de belangrijkste bevindingen worden samengevat;

b)

verspreiding van resultaten aan beleidsmakers, inclusief normalisatie-instanties, om het gebruik van voor het beleid relevante resultaten door de bevoegde internationale, uniale, nationale en regionale organen te bevorderen.

HOOFDSTUK III

Controle

Artikel 19

Controle en audit

1.   Met het oog op de uitvoering van deze verordening wordt er een controlesysteem opgezet dat redelijke garanties biedt voor adequate beheersing van de risico's die verbonden zijn aan de doeltreffendheid en de efficiëntie van de werkzaamheden en de wettigheid en de regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen, met inachtneming van de meerjarenaanpak van het programma en de aard van de betrokken betalingen.

2.   Het controlesysteem als bedoeld in lid 1 zorgt voor een passend evenwicht tussen vertrouwen en controle, met inachtneming van de administratieve en andere kosten van de controles op alle niveaus, met name voor de deelnemers, zodat de doelstellingen van het programma 2019-2020 kunnen worden gehaald en de meest briljante onderzoekers en de meest innovatieve ondernemingen kunnen worden aangetrokken.

3.   Als onderdeel van het controlesysteem als bedoeld in lid 1 is de auditstrategie voor uitgaven ten gevolge van acties onder contract op grond van het programma 2019-2020 gebaseerd op de financiële audit van een representatieve steekproef van uitgaven over het gehele 2019-2020 programma. Deze representatieve steekproef wordt aangevuld met een selectie op basis van een uitgavengerelateerde risicobeoordeling.

De uitgavencontroles die betrekking hebben op acties onder contract op grond van het programma 2019-2020 geven blijk van coherentie overeenkomstig de beginselen van zuinigheid, efficiëntie en doeltreffendheid, zodat de controlelast voor de deelnemers tot een minimum wordt beperkt.

Artikel 20

Bescherming van de financiële belangen van de Unie

1.   De Commissie neemt passende maatregelen om ervoor te zorgen dat bij de uitvoering van uit hoofde van deze verordening gefinancierde acties, de financiële belangen van de Unie met de toepassing van preventieve maatregelen tegen fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten worden beschermd door middel van doeltreffende controles en, indien onregelmatigheden worden ontdekt, door middel van terugvordering van de ten onrechte betaalde bedragen en, voor zover van toepassing, door middel van doeltreffende, evenredige en afschrikkende administratieve en financiële sancties.

2.   De Commissie of haar vertegenwoordigers en de Rekenkamer hebben het recht om op basis van documenten of ter plaatse auditcontroles uit te voeren bij alle begunstigden van subsidies, contractanten en subcontractanten die op grond van deze verordening middelen van de Unie hebben ontvangen.

Onverminderd lid 3 kan de Commissie gedurende maximaal twee jaar na de laatste betaling audits verrichten.

3.   Het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) kan, in overeenstemming met de bepalingen en procedures van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (16) en Verordening (EG, Euratom) nr. 2185/96 van de Raad (17), onderzoeken, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, uitvoeren om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of een andere onwettige activiteit die de financiële belangen van de Unie schaadt in verband met een subsidieovereenkomst of subsidiebesluit of een uit hoofde van het programma 2019-2020 gefinancierd contract.

4.   Samenwerkingsovereenkomsten met derde landen en met internationale organisaties, contracten, subsidieovereenkomsten en -besluiten die voortvloeien uit de toepassing van deze verordening bevatten bepalingen die de Commissie, de Rekenkamer en OLAF uitdrukkelijk machtigen, onverminderd de leden 1, 2 en 3, dergelijke audits en onderzoeken binnen hun respectieve bevoegdheden te verrichten.

HOOFDSTUK IV

Monitoring en evaluatie

Artikel 21

Monitoring

1.   De Commissie oefent jaarlijks controle uit op de uitvoering van het programma 2019-2020, inclusief de gemaakte vorderingen en de behaalde resultaten. De Commissie verstrekt het in artikel 12 bedoelde comité informatie in dat verband.

2.   Zij brengt verslag uit van de resultaten van de in lid 1 bedoelde controle en zorgt ervoor dat deze openbaar worden gemaakt.

Artikel 22

Evaluatie

1.   De evaluaties moeten tijdig worden verricht, zodat zij in het besluitvormingsproces kunnen worden verwerkt.

Uiterlijk op 31 december 2022 komt de Commissie, bijgestaan door onafhankelijke deskundigen die op transparante wijze zijn geselecteerd, met een evaluatie achteraf van het programma 2019-2020. In die evaluatie wordt aandacht besteed aan de achtergrond, de uitvoering en de resultaten ervan, evenals aan het langetermijneffect en de duurzaamheid van de maatregelen, zodat deze conclusies verwerkt kunnen worden in een besluit betreffende een mogelijke verlenging, wijziging of afschaffing van een maatregel.

2.   Onverminderd lid 1 worden eigen acties en acties onder contract van het programma 2019-2020 aan afzonderlijke evaluaties onderworpen.

3.   In de evaluaties als bedoeld in de leden 1 en 2 wordt beoordeeld in hoeverre de doelstellingen van artikel 3 reeds bereikt zijn, met inachtneming van de toepasselijke prestatie-indicatoren uit bijlage II.

4.   Waar passend en beschikbaar, verschaffen de lidstaten de Commissie de nodige gegevens en informatie, zodat zij de betrokken maatregelen kan monitoren en evalueren.

5.   De Commissie deelt de conclusies van de evaluaties als bedoeld in de leden 1 en 2 samen met haar opmerkingen mee aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité.

TITEL III

SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 23

Intrekkings- en overgangsbepalingen

1.   Verordening (Euratom) nr. 1314/2013 wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2019.

2.   Onverminderd lid 1 blijven activiteiten of acties die financiële ondersteuning van de Gemeenschap uit hoofde van Verordening (Euratom) nr. 1314/2013 genieten, tot aan de beëindiging, voltooiing of afsluiting ervan onderworpen aan de voorschriften die op die activiteiten of acties van toepassing zijn. Eventueel overblijvende taken van het krachtens Verordening (Euratom) nr. 1314/2013 ingestelde comité worden, indien nodig, uitgevoerd door het in artikel 12 van deze verordening bedoelde comité.

3.   De in artikel 4 bedoelde financiële middelen mogen ook worden gebruikt ter dekking van de uitgaven voor technische en administratieve bijstand die nodig zijn om de overgang tussen het programma 2019-2020 en de maatregelen die zijn vastgesteld bij Verordening (Euratom) nr. 1314/2013 te waarborgen.

4.   In afwijking van artikel 209, lid 3, tweede alinea, van het Financieel Reglement worden jaarlijkse terugbetalingen die worden gegenereerd door een financieel instrument dat is opgezet uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1291/2013 en die voortvloeien uit het niet benutten van middelen die uit hoofde van deze verordening of Verordening (Euratom) nr. 1314/2013 zijn vrijgemaakt, aan het programma 2019-2020 toegewezen.

Artikel 24

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Luxemburg, 15 oktober 2018.

Voor de Raad

De voorzitter

F. MOGHERINI


(1)  Advies van 6 juli 2018 (PB C 237 van 6.7.2018, blz. 38).

(2)  Verordening (Euratom) nr. 1314/2013 van de Raad van 16 december 2013 tot vaststelling van een programma voor onderzoek en opleiding van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (2014-2018) ter aanvulling van het „Horizon 2020”-kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 948).

(3)  Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van Horizon 2020 — Het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1982/2006/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 104).

(4)  PB L 358 van 16.12.2006, blz. 62.

(5)  Beschikking 2007/198/Euratom van de Raad van 27 maart 2007 tot oprichting van de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie van gunsten daaraan (PB L 90 van 30.3.2007, blz. 58).

(6)  PB L 75 van 22.3.2005, blz. 67.

(7)  PB C 74E van 13.3.2012, blz. 34.

(8)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

(9)  Verordening (Euratom) nr. 1908/2006 van de Raad van 19 december 2006 tot vaststelling van de regels voor deelname van ondernemingen, onderzoekscentra en universiteiten aan acties op grond van het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor atoomenergie voor de verspreiding van onderzoeksresultaten (2007-2011) (PB L 400 van 30.12.2006, blz. 1).

(10)  Verordening (Euratom) nr. 139/2012 van de Raad van 19 december 2011 tot vastlegging van de regels voor deelname van ondernemingen, onderzoekscentra en universiteiten aan werkzaamheden onder contract ingevolge het kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en voor de verspreiding van de onderzoeksresultaten (2012-2013) (2012-2013) (PB L 47 van 18.2.2012, blz. 1).

(11)  Verordening (EU) nr. 1290/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de regels voor de deelname aan acties en de verspreiding van resultaten in het kader van „Horizon 2020 — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020)” en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1906/2006 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 81).

(12)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(13)  Besluit 96/282/Euratom van de Commissie van 10 april 1996 tot reorganisatie van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (PB L 107 van 30.4.1996, blz. 12).

(14)  Advies van 11 september 2018 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(15)  Besluit 2013/743/EU van de Raad van 3 december 2013 tot vaststelling van het specifieke programma tot uitvoering van „Horizon 2020” — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) en tot intrekking van de Besluiten 2006/971/EG, 2006/972/EG, 2006/973/EG, 2006/974/EG en 2006/975/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 965).

(16)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(17)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).


BIJLAGE I

ACTIVITEITEN

Achtergrond van het programma 2019-2020 — de weg bereiden voor 2020

Door het verwezenlijken van de doelstellingen als uiteengezet in artikel 3 zal het programma 2019-2020 de resultaten uit hoofde van de drie prioriteiten van het kaderprogramma „Horizon 2020”, namelijk excellente wetenschap, industrieel leiderschap en maatschappelijke uitdagingen, versterken.

Kernenergie speelt een rol in het debat over de bestrijding van klimaatverandering en het minder afhankelijk maken van Europa van ingevoerde energie. In de ruimere context van het zoeken naar een duurzame energiemix voor de toekomst, zal het programma 2019-2020 tevens via zijn onderzoeksactiviteiten bijdragen tot het debat over de voordelen en beperkingen van kernsplijtingsenergie voor een koolstofarme economie. Als ervoor wordt gezorgd dat de nucleaire veiligheid steeds beter wordt, zouden meer geavanceerde nucleaire technologieën tevens het vooruitzicht kunnen bieden van aanzienlijke verbeteringen van de efficiëntie en van het gebruik van grondstoffen, en van minder afvalstoffen ten opzichte van de huidige technologieën. Aan aspecten van nucleaire veiligheid zal de grootst mogelijke aandacht worden besteed.

Het programma 2019-2020 vormt een versterking van het onderzoeks- en innovatiekader op nucleair gebied. Tegelijkertijd worden de onderzoeksinspanningen van de lidstaten gecoördineerd, waardoor doublures worden voorkomen, een kritische massa op essentiële gebieden behouden blijft en de overheidsfinanciering op een optimale manier wordt gebruikt. Deze coördinatie weerhoudt de lidstaten er echter niet van programma's te hebben die tegemoetkomen aan nationale behoeften.

De strategie om kernfusie tot een geloofwaardig alternatief voor een commerciële koolstofvrije energieproductie te ontwikkelen, zal gebaseerd zijn op een routekaart met mijlpalen met als doel om in 2050 een adequate elektriciteitsproductie te realiseren. Om die strategie te kunnen verwezenlijken, moet een herstructurering van de kernfusiegerelateerde activiteiten in de Unie worden doorgevoerd (met inbegrip van governance, financiering en beheer), zodat er een accentverschuiving kan plaatsvinden van zuiver onderzoek naar het ontwerpen, bouwen en exploiteren van toekomstige faciliteiten, zoals ITER (de internationale thermonucleaire reactor), DEMO (de modelreactor voor kernfusie) en andere geavanceerde voorzieningen. Hiervoor zal een nauwe samenwerking vereist zijn tussen de gehele kernfusiegemeenschap in de Unie, de Commissie en de nationale financieringsagentschappen.

Om met het oog op bovenstaande doelstellingen de noodzakelijke EU-expertise in stand te houden, moet het programma 2019-2020 zijn rol op opleidingsgebied uitbreiden door het opzetten van opleidingsfaciliteiten van pan-Europees belang die gerichte programma's zullen aanbieden. Hierdoor zal niet alleen de ontwikkeling van de Europese Onderzoeksruimte, maar ook een betere integratie van de nieuwe lidstaten en geassocieerde landen bevorderd worden.

Noodzakelijke activiteiten om de doelstellingen van het programma te realiseren

Acties onder contract

Om te waarborgen dat de acties onder contract van het programma 2019-2020 en de onderzoeksinspanningen van de lidstaten en de particuliere sector elkaar wederzijds versterken, moeten de prioriteiten van het werkprogramma worden vastgesteld op basis van een passende inbreng van nationale overheidsinstanties en belanghebbenden op nucleair onderzoeksgebied die deel uitmaken van uiteenlopende organen en kadergroepen, zoals de technologische platforms en technische fora voor nucleaire systemen en veiligheid, voor het beheer van eindafval en voor stralingsbescherming/lage-dosisrisico's, en fusie-onderzoek, en andere relevante organisaties of fora van nucleaire belanghebbenden.

a)

Ondersteuning van de veiligheid van nucleaire systemen (maatschappelijke uitdagingen, excellente wetenschap, industrieel leiderschap)

In overeenstemming met de overkoepelende doelstelling gaat het bij deze actie om de ondersteuning van gezamenlijke onderzoeksactiviteiten in verband met de veilige exploitatie en ontmanteling van reactorsystemen die in de Unie worden gebruikt (met inbegrip van splijtstofkringloopfaciliteiten) of — voor zover dat noodzakelijk is om een bredere expertise op het gebied van de nucleaire veiligheid in de Unie in stand te houden — om onderzoek naar reactortypes die in de toekomst gebruikt kunnen worden, waarbij de nadruk uitsluitend op veiligheidsaspecten ligt, met inbegrip van alle aspecten van de splijtstofcyclus, zoals partitionering en transmutatie.

b)

Bijdragen tot de ontwikkeling van veilige langeretermijnoplossingen voor het beheer van finaal kernafval, met inbegrip van definitieve opslag in geologische formaties, partitionering en transmutatie (excellente wetenschap, maatschappelijke uitdagingen)

Gezamenlijk en/of gecoördineerd onderzoek naar alle resterende essentiële aspecten van de opslag in geologische formaties van verbruikte splijtstof en langlevend radioactief afval, eventueel met inbegrip van het aantonen van het effect van de gebruikte technologieën en de veiligheid. De betreffende activiteiten moeten de ontwikkeling bevorderen van een gemeenschappelijk Uniestandpunt over de belangrijkste kwesties in verband met afvalbeheer, van de verwijdering van dat afval tot aan de opberging van radioactieve afvalstoffen.

Op dit moment wordt nog geen onderzoek verricht naar het beheer van andere radioactieve afvalstromen, waarvoor er momenteel nog geen volwaardige industriële verwerkingsprocessen voorhanden zijn.

c)

Ondersteuning van de ontwikkeling en instandhouding van nucleaire expertise en excellentie in de Unie (excellente wetenschap)

Activiteiten ter bevordering van gezamenlijke opleidingen en van de mobiliteit tussen onderzoekscentra en het bedrijfsleven enerzijds en tussen de verschillende lidstaten en geassocieerde landen anderzijds, evenals maatregelen ter ondersteuning van de instandhouding van multidisciplinaire nucleaire competenties met het oog op het waarborgen van de beschikbaarheid van gekwalificeerde onderzoekers, ingenieurs en werknemers in de nucleaire sector in de Unie op de lange termijn.

d)

Ondersteuning van de stralingsbescherming en ontwikkeling van medische toepassingen voor straling, met inbegrip van, onder meer, een beveiligd en veilig aanbod en gebruik van radioactieve isotopen (excellente wetenschap, maatschappelijke uitdagingen)

Gezamenlijke en/of gecoördineerde onderzoeksactiviteiten, met name met betrekking tot de risico's van lage stralingsdoses (als gevolg van een industriële, medische of milieublootstelling), de aanpak van noodsituaties verband houdende met stralingsongevallen, en radio-ecologie, om een wetenschappelijke en technologische pan-Europese basis te creëren voor een solide, billijk en maatschappelijk aanvaardbaar beschermingssysteem.

Onderzoeksactiviteiten in verband met medische toepassingen van ioniserende straling en behandeling van de operationele veiligheidsaspecten van stralingsbescherming en het gebruik ervan.

e)

Boeken van vooruitgang naar het aantonen van de haalbaarheid van kernfusie als energiebron door het exploiteren van de bestaande en toekomstige kernfusie-installaties (industrieel leiderschap, maatschappelijke uitdagingen)

Ondersteuning van de gezamenlijke onderzoeksactiviteiten door leden van EUROfusion en alle onder i) genoemde entiteiten om een snelle opstart van een sterk presterende exploitatie van ITER te waarborgen, met inbegrip van gebruikmaking van de desbetreffende faciliteiten (inclusief de „Joint European Torus” — JET) en geïntegreerde modelleringsactiviteiten met gebruik van onder meer krachtige megacomputers, gecombineerd met opleidingsactiviteiten om de volgende generatie onderzoekers en ingenieurs adequaat op hun taken voor te bereiden.

f)

De fundamenten leggen voor toekomstige kernfusie-installaties door de ontwikkeling van materialen, technologieën en een conceptueel ontwerp (industrieel leiderschap, maatschappelijke uitdagingen)

Het ondersteunen van gezamenlijke activiteiten van EUROfusion-leden en een onder i) genoemde entiteit om materialen te ontwikkelen en te kwalificeren voor een modelkerncentrale, waarbij onder andere voorbereidende werkzaamheden voor een adequate testfaciliteit voor materialen vereist zijn, alsmede het voeren van onderhandelingen over de deelname van de Unie aan een passend internationaal kader voor die faciliteit. Bij die ontwikkeling en kwalificaties moet gebruik worden gemaakt van alle mogelijke niveaus van experimentele, theoretische en computercapaciteiten.

Het ondersteunen van gezamenlijke onderzoeksactiviteiten van de partijen bij de European Fusion Development Agreement en een onder i) genoemde entiteit om operationele kwesties rondom kernfusiereactoren nader tegen het licht te houden en om relevante technologieën voor een modelkernfusiecentrale te ontwikkelen en in de praktijk te testen. Tot die activiteiten behoren het opstellen van conceptuele designs voor een modelkerncentrale en het onderzoeken van de toepassingsmogelijkheden van stellarators in de krachtcentraletechnologie.

g)

Bevordering van innovatie en van het concurrentievermogen van de industrie (industrieel leiderschap)

Tenuitvoerlegging of ondersteuning van kennisbeheer en technologieoverdracht van de door het programma 2019-2020 medegefinancierde onderzoekswereld aan het bedrijfsleven, waarbij alle innovatieve aspecten van het onderzoek geëxploiteerd moeten worden.

Bevordering van innovatie door middel van, onder andere, open toegang tot wetenschappelijke publicaties, een databank voor kennisbeheer en de verspreiding en bevordering van technologische thema's in onderwijsprogramma's.

Op lange termijn moet het programma 2019-2020 de ontwikkeling en versterking ondersteunen van een concurrerende kernfusie-industrie die de deelname van de particuliere sector en de kmo's waar passend faciliteert, met name door de tenuitvoerlegging van een technologieroutekaart voor een kernfusiecentrale met een actieve industriële betrokkenheid bij de ontwerp- en ontwikkelingsprojecten.

h)

Waarborgen van de beschikbaarheid en het gebruik van onderzoeksinfrastructuur met pan-Europese relevantie (excellente wetenschap)

Activiteiten ter ondersteuning van de bouw, renovatie, exploitatie en continue beschikbaarheid van essentiële onderzoeksinfrastructuren binnen het programma 2019-2020, evenals het waarborgen van een adequate toegang tot en samenwerking tussen die infrastructuren.

i)

Europees fusieprogramma

Het gezamenlijk programma van activiteiten voor de uitvoering van de routekaart met als doel elektriciteit te produceren tegen 2050, dat medegefinancierd wordt via de EUROfusion-subsidie (medefinancieringsactie voor programma's), die uit hoofde van Verordening (Euratom) nr. 1314/2013 is toegekend aan de juridische entiteiten die door de lidstaten en een met het programma 2019-2020 geassocieerd derde land zijn opgericht of aangewezen. De EUROfusion-subsidie mag gefinancierd blijven worden via het programma 2019-2020. Het gezamenlijk programma kan bijdragen „in natura” van de Gemeenschap omvatten, zoals de wetenschappelijke en technische exploitatie van de JET-faciliteit overeenkomstig artikel 10 van het Euratom-Verdrag, of de detachering van medewerkers van de Commissie.

Eigen acties van het JRC

De prioriteiten van de eigen acties moeten worden vastgesteld op basis van overleg met de directoraten-generaal van de Commissie op beleidsgebied en met de Raad van Beheer van het JRC.

De nucleaire activiteiten van het JRC moeten gericht zijn op de ondersteuning van de tenuitvoerlegging van de Richtlijnen 2009/71/Euratom (1) en 2011/70/Euratom (2) van de Raad, evenals op de conclusies van de Raad waarin prioriteit wordt gegeven aan de hoogst mogelijke normen voor nucleaire veiligheid op Unie- en internationaal niveau.

Het JRC moetin het bijzonder bijdragen aan het onderzoek op het gebied van nucleaire veiligheid dat nodig is voor een veilig, beveiligd en vreedzaam gebruik van kernenergie en andere niet aan kernsplijting gerelateerde toepassingen. Het JRC zal een wetenschappelijke basis leveren voor het desbetreffende Uniebeleid en, waar noodzakelijk, binnen de grenzen van zijn missie en bevoegdheden reageren op nucleaire gebeurtenissen, incidenten en ongevallen. Daartoe zal het JRC onderzoek en beoordelingen uitvoeren, referenties en normen opstellen en gericht onderwijs en specifieke opleidingen verstrekken. Waar van toepassing, zal worden gestreefd naar synergieën met daarvoor in aanmerking komende horizontale initiatieven, teneinde de personele en financiële middelen te optimaliseren en doublures op het gebied van nucleair onderzoek en nucleaire ontwikkeling in de Unie te vermijden. De activiteiten van het JRC op deze gebieden zullen worden uitgevoerd met inachtneming van relevante initiatieven op het niveau van regio's, lidstaten of de Unie, met het oogmerk de Europese Onderzoeksruimte gestalte te geven.

a)

Verbetering van de nucleaire veiligheid, met inbegrip van: kernreactor- en brandstofveiligheid en afvalbeheer, met inbegrip van definitieve opslag in geologische formaties, partitionering en transmutatie; ontmanteling, en paraatheid bij noodsituaties

Het JRC zal een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van instrumenten en methoden om hoge veiligheidsnormen te realiseren voor kerninstallaties en splijtstofkringlopen die relevant zijn voor Europa. Tot die instrumenten en methoden zullen behoren:

1.

modellering van de analyses van ernstige ongevallen en methoden voor het beoordelen van de operationele veiligheidsmarges van nucleaire installaties; ondersteuning van het opzetten van een gemeenschappelijke Europese aanpak voor de evaluatie van geavanceerde splijtstofkringlopen en -ontwerpen; onderzoek naar en verspreiding van de uit operationele ervaringen geleerde lessen. Het JRC zal zijn „European Clearinghouse on NPP Operational Experience Feedback” verder voortzetten om zijn activiteiten te richten op de nieuwe nucleaire veiligheidsuitdagingen die zijn ontstaan na de ramp in Fukushima, waarbij het een beroep zal doen op de bevoegdheden van de lidstaten op dit gebied;

2.

minimalisering van de wetenschappelijke onzekerheden in de voorspelling van het gedrag op lange termijn van kernafval en van de verspreiding van radionucliden in het milieu; en aandacht voor de belangrijkste aspecten van het onderzoek naar de ontmanteling van nucleaire installaties;

3.

uitwisseling met relevante belanghebbenden voor de versterking van de reactiecapaciteit van de Unie bij nucleaire ongevallen en incidenten door onderzoek naar waarschuwingssystemen en -modellen voor radiologische verspreiding in de lucht, en door het mobiliseren van middelen en expertise voor de analyse en modellering van nucleaire ongevallen.

b)

Verbetering van de nucleaire beveiliging, met inbegrip van: nucleaire veiligheidscontroles, nucleaire non-proliferatie, bestrijding van illegale handel en nucleair forensisch onderzoek

De grootste nadruk moet hierbij op de non-proliferatieaspecten worden gelegd. Het JRC zal:

1.

verbeterde methodologieën en detectie-/verificatiemethoden ontwikkelen ter versterking van de communautaire en internationale waarborgen;

2.

verbeterde methoden en technologieën ontwikkelen en toepassen om nucleaire ongevallen en incidenten te voorkomen, te detecteren en hierop te reageren, met inbegrip van een kwalificatie van de detectietechnologie en de ontwikkeling van nucleaire forensische methoden en technieken bij het bestrijden van de illegale handel, in synergie met het chemisch, biologisch, radiologisch en nucleair kader (CBRN-kader);

3.

de uitvoering ondersteunen van het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens en van voor de Unie relevante strategieën door middel van analysestudies en een follow-up van de technologische ontwikkeling van regelingen voor de exportcontrole ter ondersteuning van de betrokken diensten van de Commissie en van de Unie.

c)

Verhoging van de deskundigheid in fundamenteel kernwetenschappelijk onderzoek met het oog op normalisering

Het JRC zal de wetenschappelijke basis voor nucleaire veiligheid en beveiliging uitbouwen. De nadruk zal daarbij liggen op onderzoek naar de fundamentele eigenschappen en gedragingen van actiniden, structureel en nucleair materiaal. Ter ondersteuning van de normalisatie binnen de Unie zal het JRC state-of-theart nucleaire normen, referentiegegevens en metingen opstellen, met inbegrip van de ontwikkeling en implementatie van databanken en beoordelingsinstrumenten. Daarnaast zal het JRC de verdere ontwikkeling van medische toepassingen, zoals nieuwe behandelingen voor kanker op basis van alfastraling, ondersteunen.

d)

Bevordering van kennisbeheer, onderwijs en opleiding

Het JRC moet de nieuwe ontwikkelingen op het gebied van onderzoek en instrumentatie en van de veiligheids- en milieuvoorschriften op de voet blijven volgen. Daartoe moet een investeringsplan voor de lange termijn voor de wetenschappelijke infrastructuren worden uitgevoerd.

Om de voortrekkersrol van de Unie op het gebied van nucleaire veiligheid en beveiliging in stand te houden, moet het JRC instrumenten voor kennisbeheer ontwikkelen, moet het de trends op personeelsgebied in de Unie volgen via zijn „European Human Resources Observatory for the Nuclear Energy Sector (EHRO-N)” en moet het gerichte onderwijs- en opleidingsprogramma's aanbieden die mede betrekking hebben op ontmantelingsaspecten.

e)

Ondersteuning van het Uniebeleid inzake nucleaire veiligheid en beveiliging

Het JRC moet zijn expertise en excellentie bevorderen met het oog op het beschikbaar stellen van onafhankelijke wetenschappelijke en technische bewijzen die nodig kunnen zijn ter ondersteuning van het Uniebeleid inzake nucleaire veiligheid en beveiliging.

Als het uitvoerend Euratom-agentschap voor het „Generation IV International Forum (GIF)” zal het JRC de coördinatie van de communautaire bijdrage aan het GIF voortzetten. Daarnaast zal het JRC een internationale onderzoekssamenwerking met belangrijke partnerlanden en internationale organisaties zoals de Internationale Organisatie voor Atoomenergie (IAEA) en het Europees Agentschap voor Kernenergie (NEA) van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OECD), initiëren en uitbouwen teneinde het nucleaire veiligheids- en beveiligingsbeleid van de Unie te verbeteren.

Horizontale activiteiten binnen het programma 2019-2020

Om de overkoepelende doelstellingen te verwezenlijken, zal het programma 2019-2020 complementaire activiteiten (eigen acties en acties onder contract, coördinatie en het stimuleren van een gezamenlijke programmering) ondersteunen die tot een synergie van onderzoeksinspanningen leiden bij het oplossen van gemeenschappelijke uitdagingen (bijv. qua materialen, koeltechnologieën, nucleaire referentiegegevens, modellering en simulatie, remote handling, afvalbeheer en stralingsbescherming).

Horizontale activiteiten en koppelingen met het Horizon 2020-kaderprogramma

Met het oog op het verwezenlijken van de doelstellingen van het programma 2019-2020 zullen de benodigde koppelingen en dwarsverbanden, zoals gezamenlijke uitnodigingen tot het indienen van voorstellen, tot stand worden gebracht met het specifieke programma van het kaderprogramma „Horizon 2020”.

Het programma 2019-2020 kan een bijdrage leveren aan de schuldfaciliteit en de eigenvermogensfaciliteit die zijn ontwikkeld uit hoofde van het kaderprogramma „Horizon 2020”, dat zal worden uitgebreid tot de in artikel 3 genoemde doelstellingen.

Internationale samenwerking met derde landen en met internationale organisaties

De internationale samenwerking op het gebied van nucleair onderzoek en nucleaire innovaties, die is gebaseerd op gemeenschappelijke doelstellingen en wederzijds vertrouwen, moet worden voortgezet met als doel duidelijke en significante voordelen voor de Unie en haar omgeving tot stand te brengen. Als bijdrage aan het verwezenlijken van de specifieke doelstellingen als bedoeld in artikel 3 zal de Gemeenschap ernaar streven om de wetenschappelijke en technische expertise van de Unie te vergroten middels internationale samenwerkingsovereenkomsten en om de toegang van de nucleaire sector van de Unie tot nieuwe, opkomende markten te bevorderen.

De internationale samenwerkingsactiviteiten zullen worden bevorderd door multilaterale kaders (bijv. het IAEA, de OESO, ITER en GIF), en door de bestaande of nieuwe bilaterale samenwerkingsverbanden met landen die over een sterke O & O- en industriële basis en operationele onderzoeksinstallaties beschikken, of landen die bezig zijn met het ontwerpen of bouwen van dergelijke installaties.


(1)  Richtlijn 2009/71/Euratom van de Raad van 25 juni 2009 tot vaststelling van een communautair kader voor de nucleaire veiligheid van kerninstallaties (PB L 172 van 2.7.2009, blz. 18).

(2)  Richtlijn 2011/70/Euratom van de Raad van 19 juli 2011 tot vaststelling van een communautair kader voor een verantwoord en veilig beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval (PB L 199 van 2.8.2011, blz. 48).


BIJLAGE II

PRESTATIE-INDICATOREN

In deze bijlage worden voor alle specifieke doelstellingen van het programma 2019-2020 een aantal prestatie-indicatoren beschreven voor het beoordelen van de resultaten en effecten, die tijdens de uitvoering van het programma 2019-2020 kunnen worden verfijnd.

1.   Indicatoren voor acties onder contract

a)

Ondersteuning van de veiligheid van nucleaire systemen

Het aantal projecten (gezamenlijke onderzoeks- en/of coördinatieacties) dat naar alle waarschijnlijkheid tot een aantoonbare verbetering van de nucleaire veiligheidspraktijken in Europa zal leiden.

b)

Bijdragen tot de ontwikkeling van veilige langeretermijnoplossingen voor het beheer van finaal kernafval, met inbegrip van definitieve opslag in geologische formaties, partitionering en transmutatie

Het aantal projecten dat bijdraagt tot de ontwikkeling van oplossingen voor de lange termijn van het beheer van finaal kernafval.

c)

Ondersteuning van de ontwikkeling en instandhouding van nucleaire expertise en excellentie in de Unie

Opleiding via onderzoek — het aantal promovendi en postdoctorale onderzoekers die door de Europese kernsplijtingsprojecten zijn ondersteund.

Het aantal onderzoekers en stagiairs in het kernfusieprogramma van Euratom.

d)

Ondersteuning van de stralingsbescherming en ontwikkeling van medische toepassingen voor straling, met inbegrip van, onder meer, een beveiligd en veilig aanbod en gebruik van radio-isotopen

Het aantal projecten dat naar alle waarschijnlijkheid tot een aantoonbaar effect op de regelgevingspraktijken op het gebied van stralingsbescherming en op de medische toepassingen van straling zal leiden.

e)

Boeken van vooruitgang naar het aantonen van de haalbaarheid van kernfusie als energiebron door het exploiteren van de bestaande en toekomstige kernfusie-installaties

Het aantal publicaties in collegiaal getoetste vooraanstaande tijdschriften.

f)

De fundamenten leggen voor toekomstige kernfusie-installaties door de ontwikkeling van materialen, technologieën en conceptueel ontwerp

Het percentage van de gerealiseerde mijlpalen in het kader van het programma 2019-2020 als voorzien in de kernfusieroutekaart voor de periode 2014-2020.

g)

Bevordering van innovatie en van het concurrentievermogen van de industrie

Het aantal spin-offs van het kernfusieonderzoek uit hoofde van het programma 2019-2020.

Het aantal octrooien dat wordt aangevraagd en toegekend op basis van door het programma 2019-2020 gesteunde onderzoeksactiviteiten.

h)

Waarborgen van de beschikbaarheid en het gebruik van onderzoeksinfrastructuur met pan-Europese relevantie

Het aantal onderzoekers dat via de steun van het programma 2019-2020- toegang heeft tot onderzoeksinfrastructuren.

2.   Indicatoren voor eigen acties

a)

Effectindicator voor de beleidsondersteuning door het JRC

Het aantal tastbare effecten op het beleid van de Unie als gevolg van technische en wetenschappelijke beleidsondersteuning door het JRC.

b)

Indicator voor wetenschappelijke productiviteit van het JRC

Het aantal collegiaal getoetste publicaties.

De indicatoren onder a) en b) zijn van toepassing op de volgende communautaire doelstellingen voor eigen acties:

verbetering van de nucleaire veiligheid, met inbegrip van: kernreactor- en brandstofveiligheid en afvalbeheer, met inbegrip van definitieve opslag in geologische formaties, partitionering en transmutatie; ontmanteling; en paraatheid bij noodsituaties;

verbetering van de nucleaire beveiliging, met inbegrip van: nucleaire veiligheidscontroles, non-proliferatie, bestrijding van illegale handel en nucleair forensisch onderzoek;

verhoging van de deskundigheid in fundamenteel kernwetenschappelijk onderzoek met het oog op normalisering;

bevordering van kennisbeheer, onderwijs en opleiding;

ondersteuning van het Uniebeleid inzake nucleaire veiligheid en beveiliging.


19.10.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 262/20


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/1564 VAN DE COMMISSIE

van 17 oktober 2018

tot verlening van een vergunning voor een dolomiet-magnesietpreparaat als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor alle diersoorten met uitzondering van melkkoeien en andere melkproducerende herkauwers, gespeende biggen en mestvarkens

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 9, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de vergunningsgronden en -procedures, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003.

(2)

Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is een aanvraag voor de verlening van een vergunning voor een dolomiet-magnesietpreparaat ingediend. Bij de aanvraag waren de krachtens artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vereiste nadere gegevens en documenten gevoegd.

(3)

De aanvraag betreft de verlening van een vergunning voor een dolomiet-magnesietpreparaat als toevoegingsmiddel in de categorie „technologische toevoegingsmiddelen” voor diervoeding voor alle diersoorten.

(4)

Het dolomiet-magnesietpreparaat, dat behoort tot de categorie „technologische toevoegingsmiddelen”, is eerder voor een periode van tien jaar toegestaan als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor melkkoeien en andere melkproducerende herkauwers, gespeende biggen en mestvarkens bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1964 van de Commissie (2).

(5)

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in haar adviezen van 17 april 2018 (3) en 25 januari 2017 (4) geconcludeerd dat het dolomiet-magnesietpreparaat onder de voorgestelde gebruiksvoorwaarden geen ongunstige gevolgen voor de diergezondheid, de menselijke gezondheid en het milieu heeft. De EFSA heeft ook geconcludeerd dat het preparaat een doeltreffend antiklontermiddel is. Specifieke eisen voor monitoring na het in de handel brengen acht de EFSA niet nodig. De EFSA heeft ook het verslag over de analysemethode voor het toevoegingsmiddel voor diervoeding geverifieerd dat door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde referentielaboratorium is ingediend.

(6)

Uit de beoordeling van het dolomiet-magnesietpreparaat blijkt dat aan de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vermelde voorwaarden voor de verlening van een vergunning is voldaan. Het gebruik van dat preparaat zoals gespecificeerd in de bijlage bij deze verordening moet daarom worden toegestaan.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor het in de bijlage gespecificeerde preparaat, dat behoort tot de categorie „technologische toevoegingsmiddelen” en de functionele groep „antiklontermiddelen”, wordt onder de in de bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning voor gebruik als toevoegingsmiddel voor diervoeding verleend.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 oktober 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1964 van de Commissie van 9 november 2016 betreffende de vergunningen voor een dolomiet-magnesietpreparaat voor melkkoeien en andere melkproducerende herkauwers, gespeende biggen en mestvarkens, en voor een montmorilloniet-illietpreparaat voor alle diersoorten als toevoegingsmiddel voor diervoeding (PB L 303 van 10.11.2016, blz. 7).

(3)  EFSA Journal 2018;16(5):5272.

(4)  EFSA Journal 2017;15(2):4711.


BIJLAGE

Identificatienummer van het toevoegingsmiddel

Toevoegingsmiddel

Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode

Diersoort of -categorie

Maximumleeftijd

Minimumgehalte

Maximumgehalte

Andere bepalingen

Einde van de vergunningsperiode

mg toevoegingsmiddel/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

Technologische toevoegingsmiddelen: antiklontermiddelen

1g598

Dolomiet-magnesiet

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

Preparaat van een natuurlijk mengsel van:

dolomiet en magnesiet ≥ 40 % (met een minimumgehalte van: carbonaten 24 %).

Karakterisering van de werkzame stof

Dolomiet

CAS-nummer 16389-88-1

(CaMg)(CO3)2

Magnesiet

CAS-nummer 546-93-0

MgCO3

Talk (gehydrateerde silicaten van magnesium)

CAS-nummer 14807-96-6

Mg3Si4O10(OH)2

Talk ≥ 35 %

Chloriet (aluminium-magnesium)

CAS-nummer 1318-59-8

(Mg,Fe,Al)6(Si, Al)4O10(OH)8

IJzer (structureel) 6 % (gemiddeld)

Chloriet ≥ 16 %

Kwarts- en asbestvrij

Analysemethode  (1)

Karakterisering van het toevoegingsmiddel voor diervoeding:

röntgendiffractie (XRD) samen met

atoomabsorptiespectrofotometrie (AAS).

Alle soorten en categorieën met uitzondering van melkkoeien en andere melkproducerende herkauwers, gespeende biggen en mestvarkens

5 000

20 000

1.

Op de etikettering van het toevoegingsmiddel en de voormengsels die dat middel bevatten, wordt het volgende vermeld: „Het toevoegingsmiddel dolomiet-magnesiet is rijk aan (inert) ijzer”.

2.

Voor gebruikers van het toevoegingsmiddel en de voormengsels moeten de exploitanten van diervoederbedrijven operationele procedures en organisatorische maatregelen vaststellen om met mogelijke risico's bij gebruik om te gaan. Indien die risico's met deze procedures en maatregelen niet kunnen worden geëlimineerd of tot een minimum kunnen worden beperkt, worden bij het gebruik van het toevoegingsmiddel en de voormengsels persoonlijke beschermingsmiddelen gebruikt, waaronder ademhalingsbescherming.

8 november 2028


(1)  Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn te vinden op de website van het referentielaboratorium: https://ec.europa.eu/jrc/en/eurl/feed-additives/evaluation-reports


19.10.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 262/24


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/1565 VAN DE COMMISSIE

van 17 oktober 2018

tot verlening van een vergunning voor een preparaat van endo-1,4-bèta-mannanase, geproduceerd door Paenibacillus lentus (DSM 28088), als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor mestkippen, opfokleghennen en kleine pluimveesoorten met uitzondering van legvogels, mestkalkoenen, opfokkalkoenen, gespeende biggen, mestvarkens en kleine varkenssoorten (vergunninghouder Elanco GmbH)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 9, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de vergunningsgronden en -procedures, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003.

(2)

Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is een aanvraag ingediend voor de verlening van een vergunning voor een preparaat van endo-1,4-bèta-mannanase, geproduceerd door Paenibacillus lentus (DSM 28088). Bij de aanvraag waren de krachtens artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vereiste nadere gegevens en documenten gevoegd.

(3)

De aanvraag betreft de verlening van een vergunning voor een preparaat van endo-1,4-bèta-mannanase, geproduceerd door Paenibacillus lentus (DSM 28088), als toevoegingsmiddel — in de categorie „zoötechnische toevoegingsmiddelen” — voor diervoeding voor mestkippen, opfokleghennen en kleine pluimveesoorten met uitzondering van legvogels; mestkalkoenen, opfokkalkoenen, gespeende biggen, mestvarkens en kleine varkenssoorten.

(4)

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in haar adviezen van 7 december 2016 (2) en 17 april 2018 (3) geconcludeerd dat het preparaat van endo-1,4-bèta-mannanase, geproduceerd door Paenibacillus lentus (DSM 28088), onder de voorgestelde gebruiksvoorwaarden geen ongunstige gevolgen voor het milieu en de gezondheid van mens en dier heeft. De EFSA heeft ook geconcludeerd dat het toevoegingsmiddel als doeltreffend wordt beschouwd voor mestkippen, mestkalkoenen, gespeende biggen, mestvarkens en kleine varkenssoorten. De EFSA is van oordeel dat deze conclusies tot opfokleghennen en opfokkalkoenen kunnen worden uitgebreid en dat zij tot kleine pluimveesoorten die worden gemest of opgefokt voor fok- of legdoeleinden kunnen worden geëxtrapoleerd. Specifieke eisen voor monitoring na het in de handel brengen acht de EFSA niet nodig. De EFSA heeft ook het verslag over de analysemethode voor het toevoegingsmiddel voor diervoeding geverifieerd dat door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde referentielaboratorium is ingediend.

(5)

Uit de beoordeling van het preparaat van endo-1,4-bèta-mannanase, geproduceerd door Paenibacillus lentus (DSM 28088), blijkt dat aan de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vermelde voorwaarden voor de verlening van een vergunning is voldaan. Er moet daarom een vergunning worden verleend voor het gebruik van dat preparaat zoals gespecificeerd in de bijlage bij deze verordening.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor het in de bijlage gespecificeerde preparaat, dat behoort tot de categorie „zoötechnische toevoegingsmiddelen” en de functionele groep „verteringsbevorderaars”, wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning verleend voor gebruik als toevoegingsmiddel voor diervoeding.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 oktober 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  EFSA Journal 2017;15(1):4677.

(3)  EFSA Journal 2018;16(5):5270.


BIJLAGE

Identificatienummer van het toevoegingsmiddel

Naam van de vergunninghouder

Toevoegingsmiddel

Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode

Diersoort of -categorie

Maximumleeftijd

Minimumgehalte

Maximumgehalte

Andere bepalingen

Einde van de vergunningsperiode

Activiteitseenheden/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

Categorie: zoötechnische toevoegingsmiddelen. Functionele groep: verteringsbevorderaars

4a29

Elanco GmbH

Endo-1,4-bèta-mannanase

EC 3.2.1.78

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

Preparaat van endo-1,4-bèta-mannanase, geproduceerd door Paenibacillus lentus (DSM 28088), met een minimale activiteit van:

1,6 × 108 U (1)/g in vaste vorm;

5,9 × 108 U/g in vloeibare vorm.

Karakterisering van de werkzame stof

Endo-1,4-bèta-mannanase, geproduceerd door Paenibacillus lentus (DSM 28088)

Analysemethoden  (2)

Voor de kwantificering van endo-1,4-bèta-mannanase in het toevoegingsmiddel voor diervoeding, in voormengsels en in diervoeders:

colorimetrische methoden op basis van enzymatische hydrolyse en de reactie van reducerende suikers (mannose-equivalent) met 3,5-dinitrosalicylzuur (DNS)

Mestkippen

Opfokleghennen

Kleine pluimveesoorten met uitzondering van legvogels

32 000 U

1.

In de aanwijzingen voor het gebruik van het toevoegingsmiddel en de voormengsels moeten de opslagomstandigheden en de stabiliteit bij warmtebehandeling worden aangegeven.

2.

Voor gebruikers van het toevoegingsmiddel en de voormengsels moeten de exploitanten van diervoederbedrijven operationele procedures en organisatorische maatregelen vaststellen om mogelijke risico's bij gebruik te voorkomen. Als die risico's met deze procedures en maatregelen niet kunnen worden geëlimineerd of tot een minimum beperkt, worden bij het gebruik van het toevoegingsmiddel en de voormengsels persoonlijke beschermingsmiddelen gebruikt, waaronder beschermingsmiddelen voor de huid en de ademhaling.

3.

Voor gebruik bij gespeende biggen tot ongeveer 35 kg.

8 november 2028

Mestkalkoenen

Opfokkalkoenen

48 000 U

Gespeende biggen

48 000 U

Mestvarkens

Kleine varkenssoorten voor mestdoeleinden

32 000 U


(1)  1 U is de hoeveelheid enzym die bij een pH van 7,0 en een temperatuur van 40 °C 0,72 microgram reducerende suikers (mannose-equivalent) per minuut vrijmaakt uit een mannaanhoudend substraat (johannesbroodpitmeel).

(2)  Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn te vinden op de website van het referentielaboratorium voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding: https://ec.europa.eu/jrc/en/eurl/feed-additives/evaluation-reports


19.10.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 262/27


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/1566 VAN DE COMMISSIE

van 18 oktober 2018

tot verlening van een vergunning voor een preparaat van endo-1,3(4)-bèta-glucanase en endo-1,4-bèta-xylanase, geproduceerd door Aspergillus niger (NRRL 25541), en alfa-amylase, geproduceerd door Aspergillus niger (ATCC66222), als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor gespeende biggen en kleine varkenssoorten (gespeend) en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1453/2004 (vergunninghouder Andrés Pintaluba SA)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 9, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de vergunningsgronden en -procedures, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003. Artikel 10 van die verordening voorziet in de herbeoordeling van toevoegingsmiddelen waarvoor een vergunning is verleend overeenkomstig Richtlijn 70/524/EEG van de Raad (2).

(2)

Voor het gebruik van een preparaat van endo-1,3(4)-bèta-glucanase en endo-1,4-bèta-xylanase, geproduceerd door Aspergillus niger (NRRL 25541) en alfa-amylase, geproduceerd door Aspergillus niger (ATCC66222) is overeenkomstig Richtlijn 70/524/EEG een vergunning zonder tijdsbeperking verleend als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor gespeende biggen bij Verordening (EG) nr. 1453/2004 van de Commissie (3). Vervolgens is dat preparaat overeenkomstig artikel 10, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 1831/2003 als bestaand product opgenomen in het repertorium van toevoegingsmiddelen voor diervoeding.

(3)

Overeenkomstig artikel 10, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 in samenhang met artikel 7 van die verordening is een aanvraag ingediend voor de herbeoordeling van het preparaat van endo-1,3(4)-bèta-glucanase en endo-1,4-bèta-xylanase, geproduceerd door Aspergillus niger (NRRL 25541), en alfa-amylase, geproduceerd door Aspergillus niger (ATCC66222), als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor gespeende biggen en kleine varkenssoorten (gespeend). De aanvrager heeft gevraagd dit toevoegingsmiddel in de categorie „zoötechnische toevoegingsmiddelen” in te delen. Bij de aanvraag waren de krachtens artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vereiste nadere gegevens en documenten gevoegd.

(4)

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in haar adviezen van 8 oktober 2013 (4), 16 mei 2017 (5) en 17 april 2018 (6) geconcludeerd dat het preparaat van endo-1,3(4)-bèta-glucanase en endo-1,4-bèta-xylanase, geproduceerd door Aspergillus niger (NRRL 25541), en alfa-amylase, geproduceerd door Aspergillus niger (ATCC66222), onder de voorgestelde gebruiksvoorwaarden geen ongunstige gevolgen voor de diergezondheid, de menselijke gezondheid of het milieu heeft. De EFSA heeft ook geconcludeerd dat het gebruik van dat preparaat het potentieel heeft om het uiteindelijke lichaamsgewicht en de voederconversie bij gespeende biggen te verbeteren, en dat deze conclusie kan worden geëxtrapoleerd naar kleine varkenssoorten (gespeend). Specifieke eisen voor monitoring na het in de handel brengen acht de EFSA niet nodig. De EFSA heeft ook het verslag over de analysemethode voor het toevoegingsmiddel voor diervoeding geverifieerd dat door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde referentielaboratorium was ingediend.

(5)

Uit de beoordeling van het preparaat van endo-1,3(4)-bèta-glucanase en endo-1,4-bèta-xylanase, geproduceerd door Aspergillus niger (NRRL 25541) en alfa-amylase, geproduceerd door Aspergillus niger (ATCC66222), blijkt dat aan de voorwaarden voor vergunningverlening van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is voldaan. Het gebruik van dat preparaat zoals omschreven in de bijlage bij deze verordening moet daarom worden toegestaan.

(6)

Als gevolg van de verlening van een vergunning voor het preparaat moet Verordening (EG) nr. 1453/2004 dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(7)

Aangezien er geen veiligheidsredenen zijn die de onmiddellijke toepassing van de wijzigingen van de vergunningsvoorwaarden vereisen, moet een overgangsperiode worden vastgesteld om de belanghebbende partijen in staat te stellen zich voor te bereiden om aan de nieuwe eisen van de vergunning te voldoen.

(8)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Vergunningverlening

Voor het in de bijlage beschreven preparaat, dat behoort tot de categorie „zoötechnische toevoegingsmiddelen” en de functionele groep „verteringsbevorderaars”, wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning voor gebruik als toevoegingsmiddel voor diervoeding verleend.

Artikel 2

Wijziging van Verordening (EG) nr. 1453/2004

In bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1453/2004 wordt vermelding E 1612 betreffende endo-1,3(4)-bèta-glucanase, endo-1,4-bèta-xylanase en alfa-amylase geschrapt.

Artikel 3

Overgangsmaatregelen

Het in de bijlage omschreven preparaat en diervoeding die dat preparaat bevat die vóór 8 mei 2019 zijn geproduceerd en geëtiketteerd overeenkomstig de voorschriften die vóór 8 november 2018 van toepassing waren, mogen verder in de handel worden gebracht en worden gebruikt totdat de bestaande voorraden zijn uitgeput.

Artikel 4

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 oktober 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  Richtlijn 70/524/EEG van de Raad van 23 november 1970 betreffende toevoegingsmiddelen in de veevoeding (PB L 270 van 14.12.1970, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 1453/2004 van de Commissie van 16 augustus 2004 tot verlening van een permanente vergunning voor bepaalde toevoegingsmiddelen in diervoeding (PB L 269 van 17.8.2004, blz. 3).

(4)  EFSA Journal 2013; 11(10): 3430.

(5)  EFSA Journal 2017; 15(6): 4856.

(6)  EFSA Journal 2018; 1(5): 5271.


BIJLAGE

Identificatienummer van het toevoegingsmiddel

Naam van de vergunninghouder

Toevoegingsmiddel

Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode

Diersoort of-categorie

Maximumleeftijd

Minimumgehalte

Maximumgehalte

Andere bepalingen

Einde van de vergunningsperiode

Activiteitseenheden/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

Categorie: zoötechnische toevoegingsmiddelen. Functionele groep: verteringsbevorderaars

4a1612i

Andrés Pintaluba S.A.

Endo-1,3(4)-bèta-glucanase

EC 3.2.1.6

Endo-1,4-bèta-xylanase

EC 3.2.1.8

Alfa-amylase

EC 3.2.1.1

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

Preparaat van endo-1,3(4)-bèta-glucanase en endo-1,4-bèta-xylanase, geproduceerd door Aspergillus niger (NRRL 25541), en alfa-amylase, geproduceerd door Aspergillus niger (ATCC66222), met een minimale activiteit van:

Endo-1,3(4)-bèta-glucanase 900 U (1)/g;

Endo-1,4-bèta-xylanase 1 000 U (2)/g;

Alfa-amylase 3 000 U (3)/g

Vaste vorm

Karakterisering van de werkzame stof

endo-1,3(4)-bèta-glucanase en endo-1,4-bèta-xylanase, geproduceerd door Aspergillus niger (NRRL 25541), en alfa-amylase, geproduceerd door Aspergillus niger (ATCC66222)

Analysemethoden  (4)

Bepaling van de aanwezigheid in het toevoegingsmiddel voor diervoeding van:

endo-1,3(4)-bèta glucanase: colorimetrische methode gebaseerd op de enzymatische reactie, bij pH 4,0 en 30 °C, van glucanase met bèta-glucaansubstraat van gerst bij aanwezigheid van 3,5-dinitrosalicylzuur (DNS);

endo-1,4-bèta-xylanase: colorimetrische methode gebaseerd op de enzymatische reactie, bij pH 4,0 en 30 °C, van xylanase met arabinoxylaansubstraat van rogge bij aanwezigheid van DNS;

alfa-amylase: colorimetrische methode gebaseerd op de enzymatische reactie, bij pH 5,0 en 30 °C, van amylase met tarwezetmeelsubstraat bij aanwezigheid van DNS.

Bepaling van de aanwezigheid van de werkzame stoffen in voormengsels en diervoeders:

colorimetrische methode die de in water oplosbare gedepolymeriseerde fragmenten meet die vrijkomen door de inwerking van glucanase op azo-gerstglucaan;

colorimetrische methode die de in water oplosbare gedepolymeriseerde fragmenten meet die vrijkomen door de inwerking van endo-1,4-bèta-xylanase op azoxylaan;

colorimetrische methode die de in water oplosbare gedepolymeriseerde fragmenten meet die vrijkomen door de inwerking van amylase op p-nitrofenyl-maltoheptaoside.

Gespeende biggen

Minder gangbare varkenssoorten

(gespeend)

 

endo-1,3(4)-bèta-glucanase

450 U

bèta-xylanase

500 U

alfa-amylase

1 500 U

 

1.

In de gebruiksaanwijzing voor het toevoegingsmiddel en voormengsels worden de opslagomstandigheden en de stabiliteit bij warmtebehandeling vermeld.

2.

Voor gebruikers van het toevoegingsmiddel en de voormengsels moeten de exploitanten van diervoederbedrijven operationele procedures en organisatorische maatregelen vaststellen om met mogelijke risico's bij gebruik om te gaan. Indien die risico's met deze procedures en maatregelen niet kunnen worden uitgebannen of tot een minimum kunnen worden teruggebracht, worden bij het gebruik van het toevoegingsmiddel en de voormengsels persoonlijke beschermingsmiddelen gebruikt, waaronder beschermingsmiddelen voor de ademhaling, de ogen en de huid.

3.

Voor gebruik bij gespeende biggen tot ongeveer 35 kg.

8 november 2028


(1)  1 U is de hoeveelheid enzym die bij een pH van 4,0 en een temperatuur van 30 °C 1 micromol reducerende suikers (glucose-equivalent) per minuut vrijmaakt uit bèta-glucaan van gerst.

(2)  1 U is de hoeveelheid enzym die bij een pH van 4,0 en een temperatuur van 30 °C 1 micromol reducerende suikers (glucose-equivalent) per minuut vrijmaakt uit arabinoxylaan van rogge.

(3)  1 U is de hoeveelheid enzym die bij een pH van 5,0 en een temperatuur van 30 °C 1 micromol reducerende suikers (glucose-equivalent) per minuut vrijmaakt uit tarwezetmeel.

(4)  Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn te vinden op de website van het referentielaboratorium voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding: https://ec.europa.eu/jrc/en/eurl/feed-additives/evaluation-reports


19.10.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 262/31


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/1567 VAN DE COMMISSIE

van 18 oktober 2018

tot rectificatie van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/249 tot verlening van een vergunning voor taurine, β-alanine, L-alanine, L-arginine, L-asparaginezuur, L-histidine, D,L-isoleucine, L-leucine, L-fenylalanine, L-proline, D,L-serine, L-tyrosine, L-methionine, L-valine, L-cysteïne, glycine, mononatriumglutamaat en L-glutaminezuur als toevoegingsmiddelen voor diervoeding voor alle diersoorten en L-cysteïnehydrochloride-monohydraat voor alle soorten met uitzondering van katten en honden

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 9, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/249 van de Commissie (2) is een vergunning verleend voor bepaalde toevoegingsmiddelen voor diervoeding — onder meer glycine, L-cysteïne en L-cysteïnehydrochloride-monohydraat — als aroma's.

(2)

In de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/249 is er een fout geslopen in de vermelding voor glycine: in de kolom „Andere bepalingen” staat dat op het etiket van dit toevoegingsmiddel moet worden vermeld dat het aanbevolen maximumgehalte van de werkzame stof in volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 % 25 g/kg bedraagt voor andere soorten en categorieën. Volgens het advies dat de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (3) heeft uitgebracht voor het verlenen van een vergunning voor dit toevoegingsmiddel, is de juiste hoeveelheid 25 mg/kg.

(3)

In de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/249 zijn er fouten geslopen in de vermeldingen voor L-cysteïne en L-cysteïnehydrochloride-monohydraat met betrekking tot het productieproces van de werkzame stof. In de kolom „Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode” wordt met name vermeld dat de werkzame stof wordt geproduceerd door chemische synthese of hydrolyse van eiwitten. In dit deel is vergeten te vermelden dat het gaat om een hydrolyse van dierlijke of plantaardige eiwitten, zodat het dus verboden is mensenhaar te gebruiken als bron voor een hydrolyse om dit specifieke toevoegingsmiddel te produceren.

(4)

De fouten hebben geleid tot verwarring voor de exploitanten van diervoederbedrijven over de werkelijke bepalingen voor het in de handel brengen van de betreffende toevoegingsmiddelen. Dat heeft geleid tot rechtsonzekerheid over de toepasselijke regelgeving. De fouten hebben daarom geleid tot enige verstoring van de markt in verband met het verlenen van een vergunning voor het in de handel brengen en het gebruik van glycine, L-cysteïne en L-cysteïnehydrochloride-monohydraat. De rectificaties van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/249 moeten daarom met terugwerkende kracht worden toegepast vanaf de datum van inwerkingtreding van die uitvoeringsverordening om de rechtszekerheid met betrekking tot de regelgevingsstatus van de betreffende toevoegingsmiddelen te herstellen, mogelijke nadelige gevolgen voor de betrokken exploitanten te vermijden en dus de markt opnieuw te stabiliseren.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/249 wordt gerectificeerd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 15 maart 2018.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 oktober 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2018/249 van de Commissie van 15 februari 2018 tot verlening van een vergunning voor taurine, β-alanine, L-alanine, L-arginine, L-asparaginezuur, L-histidine, D,L-isoleucine, L-leucine, L-fenylalanine, L-proline, D,L-serine, L-tyrosine, L-methionine, L-valine, L-cysteïne, glycine, mononatriumglutamaat en L-glutaminezuur als toevoegingsmiddelen voor diervoeding voor alle diersoorten en L-cysteïnehydrochloride-monohydraat voor alle soorten met uitzondering van katten en honden (PB L 53 van 23.2.2018, blz. 134).

(3)  EFSA Journal 2014;12(5):3670


BIJLAGE

De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/249 wordt als volgt gerectificeerd:

1)

In de vermelding over stof 2b17034 glycine wordt de kolom „Andere bepalingen” als volgt gerectificeerd:

a)

punt 3 wordt vervangen door:

„3.

Op het etiket van het toevoegingsmiddel moet het volgende worden vermeld: „Aanbevolen maximumgehalte van de werkzame stof in volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %:

20 g/kg voor katten en honden;

25 mg/kg voor andere soorten en categorieën.””;

b)

punt 5 wordt vervangen door:

„5.

De functionele groep, het identificatienummer, de naam en de toegevoegde hoeveelheid van de werkzame stof moeten worden vermeld op de etikettering van de voedermiddelen en mengvoeders indien het gehalte van de werkzame stof in volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 % meer bedraagt dan:

20 g/kg voor katten en honden;

25 mg/kg voor andere soorten en categorieën.”.

2)

In de vermelding over stof 2b17033 L-cysteïne wordt in de kolom „Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode” de tekst „Geproduceerd door chemische synthese of hydrolyse van eiwitten” vervangen door de tekst „Geproduceerd door chemische synthese of hydrolyse van dierlijke of plantaardige eiwitten”.

3)

In de vermelding over stof 2b920 L-cysteïnehydrochloride-monohydraat wordt in de kolom „Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode” de tekst „Geproduceerd door chemische synthese of hydrolyse van eiwitten” vervangen door de tekst „Geproduceerd door chemische synthese of hydrolyse van dierlijke of plantaardige eiwitten”.


19.10.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 262/34


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/1568 VAN DE COMMISSIE

van 18 oktober 2018

tot verlening van een vergunning voor een preparaat van fumonisine-esterase, geproduceerd door Komagataella phaffii (DSM 32159), als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor alle varkens en alle pluimveesoorten

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 9, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de vergunningsgronden en -procedures, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003.

(2)

Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is een aanvraag ingediend voor een vergunning voor een preparaat van fumonisine-esterase, geproduceerd door Komagataella phaffii (DSM 32159). Bij de aanvraag waren de krachtens artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vereiste nadere gegevens en documenten gevoegd.

(3)

De aanvraag betreft de verlening van een vergunning voor een preparaat van fumonisine-esterase, geproduceerd door Komagataella phaffii (DSM 32159), als toevoegingsmiddel in de categorie „technologische toevoegingsmiddelen” voor varkens en pluimvee.

(4)

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in haar advies van 17 april 2018 (2) geconcludeerd dat het preparaat van fumonisine-esterase, geproduceerd door Komagataella phaffii (DSM 32159) onder de voorgestelde gebruiksvoorwaarden geen ongunstige effecten voor de diergezondheid, de menselijke gezondheid of het milieu heeft. Zij heeft tevens geconcludeerd dat het fumonisinen in diervoeders kan afbreken. Specifieke eisen voor monitoring na het in de handel brengen acht de EFSA niet nodig. De EFSA heeft ook het verslag over de analysemethode voor het toevoegingsmiddel voor diervoeding geverifieerd dat door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde referentielaboratorium was ingediend.

(5)

Uit de beoordeling van het preparaat van fumonisine-esterase, geproduceerd door Komagataella phaffii (DSM 32159), blijkt dat aan de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vermelde voorwaarden voor de verlening van een vergunning is voldaan. Het gebruik van dat preparaat zoals omschreven in de bijlage bij deze verordening moet daarom worden toegestaan.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor het in de bijlage beschreven preparaat, dat behoort tot de categorie „technologische toevoegingsmiddelen” en de functionele groep „stoffen ter vermindering van de verontreiniging van diervoeders met mycotoxinen”, wordt onder de in de bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning voor gebruik als toevoegingsmiddel voor diervoeding verleend.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 oktober 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  EFSA Journal 2018; 16(5):5269.


BIJLAGE

Identificatienummer van het toevoegingsmiddel

Naam van de vergunninghouder

Toevoegingsmiddel

Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode

Diersoort of -categorie

Maximumleeftijd

Minimumgehalte

Maximumgehalte

Overige bepalingen

Einde van de vergunningsperiode

Activiteitseenheden/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

Technologische toevoegingsmiddelen: stoffen ter vermindering van de verontreiniging van diervoeding met mycotoxinen: fumonisinen

1m03i

Fumonisine-esterase EC 3.1.1.87

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

Preparaat van fumonisine-esterase, geproduceerd door Komagataella phaffii (DSM 32159), met ten minste 3 000  U/g (1).

Karakterisering van de werkzame stof

Preparaat van fumonisine-esterase, geproduceerd door Komagataella phaffii (DSM 32159)

Analysemethode  (2)

Voor de bepaling van de activiteit van fumonisine-esterase: hogedrukvloeistofchromatografie gekoppeld aan tandemmassaspectrometrie.

(HPLC-MS/MS) Methode gebaseerd op de kwantificering van het tricarballylzuur dat als gevolg van de enzymatische activiteit uit fumonisine B1 vrijkomt bij een pH van 8,0 en een temperatuur van 30 °C.

Alle varkens

Alle pluimveesoorten

10

 

1.

In de gebruiksaanwijzing voor het toevoegingsmiddel en de voormengsels worden de opslagomstandigheden en de stabiliteit bij verwerking tot pellets vermeld.

2.

Aanbevolen maximumdosis: 300 U/kg volledig diervoeder.

3.

Het gebruik van het toevoegingsmiddel is toegestaan in diervoeding die voldoet aan de Europese regelgeving inzake ongewenste stoffen in diervoeding (3).

4.

Voor gebruikers van het toevoegingsmiddel en de voormengsels moeten de exploitanten van diervoederbedrijven operationele procedures en organisatorische maatregelen vaststellen voor het aanpakken van mogelijke risico's betreffende het gebruik ervan. Indien die risico's met deze procedures en maatregelen niet kunnen worden uitgebannen of tot een minimum kunnen worden teruggebracht, worden bij het gebruik van het toevoegingsmiddel en de voormengsels persoonlijke beschermingsmiddelen gebruikt, waaronder ademhalingsbescherming.

8 november 2028


(1)  1 U is de enzymatische activiteit die per minuut 1 μmol trycarballylzuur vrijmaakt uit 100 μΜ fumonisine B1 in 20 mM Tris-Cl-buffer bij een pH van 8,0 met 0,1 mg/ml bovien serumalbine en een temperatuur van 30 °C.

(2)  Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn te vinden op de website van het referentielaboratorium van de Europese Unie voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding: https://ec.europa.eu/jrc/en/eurl/feed-additives/evaluation-reports

(3)  Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 mei 2002 inzake ongewenste stoffen in diervoeding (PB L 140 van 30.5.2002, blz. 10).


19.10.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 262/37


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/1569 VAN DE COMMISSIE

van 18 oktober 2018

tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1110/2011 tot verlening van een vergunning voor een enzympreparaat van endo-1,4-bèta-xylanase, geproduceerd door Trichoderma reesei (CBS 114044), als toevoegingsmiddel voor diervoeder voor legkippen, kleine pluimveesoorten en mestvarkens (vergunninghouder Roal Oy)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 13, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de vergunningsgronden en -procedures, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003.

(2)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1110/2011 van de Commissie (2) is een vergunning verleend voor het gebruik van het preparaat van endo-1,4-bèta-xylanase, geproduceerd door Trichoderma reesei (CBS 114044), als toevoegingsmiddel voor diervoeder voor legkippen, kleine pluimveesoorten en mestvarkens.

(3)

Overeenkomstig artikel 13, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 heeft de vergunninghouder voorgesteld het minimumgehalte van het toevoegingsmiddel voor legkippen en mestvarkens te wijzigen. Bij de aanvraag waren de nodige onderbouwende gegevens gevoegd. De Commissie heeft de aanvraag doen toekomen aan de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (hierna „EFSA” genoemd).

(4)

De EFSA heeft in haar adviezen van 6 maart 2018 (3) geconcludeerd dat de verlaging van het minimumgehalte van 24 000 BXU tot 12 000 BXU voor legkippen en van 24 000 BXU tot 20 000 BXU voor mestvarkens geen ongunstige gevolgen voor het milieu en de gezondheid van mens en dier heeft en dat de nieuwe voorgestelde doses doeltreffend voor de doelsoort zijn.

(5)

Uit de beoordeling van de nieuwe voorgestelde doses blijkt dat aan de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vermelde voorwaarden voor de verlening van een vergunning is voldaan.

(6)

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1110/2011 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1110/2011 wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 oktober 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1110/2011 van de Commissie van 3 november 2011 tot verlening van een vergunning voor een enzympreparaat van endo-1,4-bèta-xylanase, geproduceerd door Trichoderma reesei (CBS 114044), als toevoegingsmiddel voor diervoeder voor legkippen, kleine pluimveesoorten en mestvarkens (vergunninghouder Roal Oy) (PB L 287 van 4.11.2011, blz. 27).

(3)  EFSA Journal 2018; 16(3):5216 en EFSA Journal 2018; 16(3):5217.


BIJLAGE

BIJLAGE

Identificatienummer van het toevoegingsmiddel

Naam van de vergunninghouder

Toevoegingsmiddel

Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode

Diersoort of -categorie

Maximumleeftijd

Minimumgehalte

Maximumgehalte

Andere bepalingen

Einde van de vergunningsperiode

Activiteitseenheden/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

Categorie: zoötechnische toevoegingsmiddelen. Functionele groep: verteringsbevorderaars.

4a8

Roal Oy

Endo-1,4-bèta-xylanase

EC 3.2.1.8

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

Preparaat van endo-1,4-bèta-xylanase, geproduceerd door Trichoderma reesei (CBS 114044), met een minimale activiteit van:

 

in vaste vorm: 4 × 106 BXU (1)/g

 

in vloeibare vorm: 4 × 105 BXU/g

Karakterisering van de werkzame stof

endo-1,4-bèta-xylanase, geproduceerd door Trichoderma reesei (CBS 114044)

Analysemethode  (2)

In het toevoegingsmiddel en het voormengsel: test op reducerende suikers voor endo-1,4-bèta-xylanase door colorimetrische reactie van dinitrosalicylzuurreagens op de verkregen reducerende suikers bij een pH van 5,3 en een temperatuur van 50 °C.

In de diervoeders: colorimetrische methode die de in water oplosbare kleurstof meet die door het enzym wordt vrijgemaakt uit met azurine vernet tarwearabinoxylaansubstraat.

Kleine pluimveesoorten met uitzondering van legvogels

8 000 BXU

1.

In de gebruiksaanwijzing voor het toevoegingsmiddel en de voormengsels moeten de opslagomstandigheden en de stabiliteit bij warmtebehandeling worden vermeld.

2.

Voor gebruikers van het toevoegingsmiddel en de voormengsels moeten de exploitanten van diervoederbedrijven operationele procedures en organisatorische maatregelen vaststellen om mogelijke risico's bij gebruik te voorkomen. Indien die risico's met deze procedures en maatregelen niet kunnen worden geëlimineerd of tot een minimum beperkt, moeten bij het gebruik van het toevoegingsmiddel en de voormengsels persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt.

24 november 2021

Legkippen

12 000 BXU

Legvogels van kleine pluimveesoorten

24 000 BXU

Mestvarkens

20 000 BXU


(1)  1 BXU is de hoeveelheid enzym die bij een pH van 5,3 en een temperatuur van 50 °C 1 nmol reducerende suikers (xylose-equivalent) per seconde vrijmaakt uit berkenxylaan.

(2)  Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn te vinden op de website van het referentielaboratorium: https://ec.europa.eu/jrc/en/eurl/feed-additives/evaluation-reports


19.10.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 262/40


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/1570 VAN DE COMMISSIE

van 18 oktober 2018

tot beëindiging van de procedure betreffende de invoer van biodiesel van oorsprong uit Argentinië en Indonesië en tot intrekking van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1194/2013

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (1) („de basisverordening”), en met name artikel 14, lid 1,

Gezien Verordening (EU) 2015/476 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2015 inzake de maatregelen die de Unie kan nemen naar aanleiding van een rapport van het Orgaan voor Geschillenbeslechting van de WTO betreffende antidumping- en antisubsidiemaatregelen (2) („de WTO-machtigingsverordening”), en met name de artikelen 1 en 2,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

(1)

Op 28 mei 2013 heeft de Commissie bij Verordening (EU) nr. 490/2013 een voorlopig antidumpingrecht op biodiesel van oorsprong uit Argentinië en Indonesië ingesteld („de voorlopige verordening”) (3).

(2)

Op 19 november 2013 heeft de Raad bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1194/2013 een definitief antidumpingrecht op biodiesel van oorsprong uit Argentinië en Indonesië ingesteld („de definitieve verordening”) (4).

(3)

Op 15 september 2016 heeft het Gerecht van de Europese Unie („het Gerecht”) in de zaken T-80/14, T-111/14 tot en met T-121/14 (5) en T-139/14 (6) arresten gewezen („de arresten”) waarbij de artikelen 1 en 2 van de definitieve verordening nietig zijn verklaard voor zover zij de verzoekende partijen in die zaken („de betrokken producenten-exporteurs”) betreffen (7).

(4)

De Raad van de Europese Unie had aanvankelijk hogere voorziening ingesteld tegen die arresten. Nadat de Raad echter had besloten zijn hogere voorzieningen in te trekken, werden de zaken op 2 en 5 maart 2018 doorgehaald in het register van het Europees Hof van Justitie (8). Bijgevolg zijn de arresten met ingang van de datum van de uitspraak definitief en bindend geworden.

(5)

Het Gerecht was van oordeel dat de instellingen niet rechtens genoegzaam hadden aangetoond dat er sprake was van een aanzienlijke verstoring van de prijzen van de belangrijkste grondstoffen voor de productie van biodiesel in Argentinië en Indonesië als gevolg van een stelsel van gedifferentieerde uitvoerbelastingen waarbij voor grondstoffen en biodiesel verschillende belastingtarieven werden toegepast. Het Gerecht heeft geoordeeld dat de instellingen zich niet op het standpunt hadden mogen stellen dat de boekhouding van de Argentijnse en Indonesische producenten-exporteurs geen redelijk beeld gaf van de grondstofprijzen en dat de instellingen die boekhouding niet buiten beschouwing hadden mogen laten bij de berekening van de normale waarde van in Argentinië en Indonesië geproduceerde biodiesel.

(6)

Op 26 oktober 2016 heeft het Orgaan voor Geschillenbeslechting van de WTO (DSB) het panelrapport, zoals gewijzigd door het rapport van de Beroepsinstantie („de Argentijnse rapporten”) (9), in het geschil Europese Unie — Antidumpingmaatregelen ten aanzien van biodiesel uit Argentinië (DS473) goedgekeurd.

(7)

Op 28 februari 2018 heeft het Orgaan voor Geschillenbeslechting van de WTO ook het rapport van het panel in het geschil Europese Unie — Antidumpingmaatregelen ten aanzien van biodiesel uit Indonesië (DS480) („het Indonesische rapport”) goedgekeurd (10). Indonesië en de EU hebben geen van beide beroep ingesteld tegen dat rapport.

(8)

In de Argentijnse en Indonesische rapporten („de rapporten”) werd onder meer vastgesteld dat de EU had gehandeld in strijd met:

artikel 2.2.1.1 van de WTO-antidumpingovereenkomst („ADA”), door de productiekosten van het onderzochte product niet te berekenen op basis van de boekhouding van de producenten;

artikel 2.2 van de ADA en artikel VI, lid 1, onder b), ii), van de GATT 1994, door voor het berekenen van de normale waarde van biodiesel geen gebruik te maken van de productiekosten in Argentinië en Indonesië;

artikel 9.3 van de ADA en artikel VI, lid 2, van de GATT 1994, door antidumpingrechten in te stellen boven de dumpingmarge die had moeten worden vastgesteld op grond van respectievelijk artikel 2 van de ADA en artikel VI, lid 1, van de GATT 1994.

(9)

In het Indonesische rapport heeft het panel bovendien vastgesteld dat de EU had gehandeld in strijd met:

artikel 2.2.2, punt iii), en artikel 2.2 van de ADA, door niet de winst te bepalen die andere exporteurs of producenten normaal behalen bij de verkoop van producten van dezelfde algemene categorie op de binnenlandse markt van het land van oorsprong;

artikel 2.3 van de ADA, door de uitvoerprijs van één Indonesische producent-exporteur, P.T. Musim Mas, niet te berekenen op basis van de prijs waartegen de door P.T. Musim Mas geproduceerde ingevoerde biodiesel voor het eerst aan onafhankelijke afnemers in de EU werd doorverkocht;

de artikelen 3.1 en 3.2 van de ADA, door niet aan te tonen dat er bij invoer uit Indonesië sprake was van aanzienlijke prijsonderbieding.

(10)

Het panel heeft het Orgaan voor Geschillenbeslechting aanbevolen de EU te verzoeken haar maatregelen in overeenstemming te brengen met de ADA en de GATT 1994.

(11)

Naar aanleiding van de Argentijnse rapporten heeft de Commissie een herzieningsonderzoek (11) uit hoofde van artikel 1, lid 3, van Verordening (EU) 2015/476 van het Europees Parlement en de Raad (12) („het herzieningsonderzoek”) geopend. Bij de opening van het herzieningsonderzoek heeft de Commissie aangekondigd dat zij het passend achtte de gevolgen van de bevindingen in de Argentijnse rapporten ook voor de maatregelen ten aanzien van biodiesel uit Indonesië te onderzoeken, aangezien de juridische interpretaties in de Argentijnse rapporten ook relevant leken te zijn voor het onderzoek met betrekking tot Indonesië.

(12)

Tijdens het herzieningsonderzoek heeft de Commissie echter een aantal opmerkingen van belanghebbenden ontvangen, met name inzake de toepasselijkheid van de interpretatie in de Argentijnse rapporten op de maatregelen ten aanzien van biodiesel uit Indonesië. De Commissie was van mening dat de analyse van de opmerkingen met betrekking tot Indonesië meer tijd vergde en besloot een onderzoek van Indonesië niet in de wijzigingsverordening op te nemen maar het herzieningsonderzoek open te houden voor zover het Indonesië betrof.

(13)

Op 18 september 2017 heeft de Commissie Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1578 vastgesteld, tot wijziging van de definitieve verordening („de wijzigingsverordening”) voor zover zij de Argentijnse producenten-exporteurs betrof (13).

(14)

De nietigverklaring door het Gerecht van het dispositief van de definitieve verordening met betrekking tot de betrokken producenten-exporteurs heeft ook gevolgen voor de geldigheid van de wijzigingsverordening. Aangezien de wijzigingsverordening de verordening heeft gewijzigd waarvan het dispositief nietig is verklaard, is de wijzigingsverordening zelf ook nietig geworden en niet meer van toepassing op de betrokken producenten-exporteurs.

(15)

Op 28 mei 2018 werd een bericht (14) bekendgemaakt tot heropening van het oorspronkelijke onderzoek betreffende de invoer van biodiesel van oorsprong uit Argentinië en Indonesië dat heeft geleid tot de vaststelling van de definitieve verordening („het bericht”). Tezelfdertijd werd het lopende herzieningsonderzoek met betrekking tot Indonesië afgesloten.

(16)

Volgens de rechtspraak van het Hof mag de procedure ter vervanging van een nietig verklaarde handeling worden hervat op het precieze punt waarop de onwettigheid zich heeft voorgedaan. De instellingen van de Unie kunnen bij de uitvoering van de arresten de aspecten van de definitieve verordening die hebben geleid tot de nietigverklaring van het deel van de definitieve verordening dat betrekking heeft op de betrokken producenten-exporteurs, corrigeren (15).

(17)

De Commissie dient niet alleen het dictum van de arresten na te leven, maar ook de rechtsoverwegingen die daartoe hebben geleid en er de noodzakelijke steun aan bieden, daar zij onontbeerlijk zijn om de precieze betekenis van het dictum te bepalen. Andere bevindingen in de definitieve verordening die niet binnen de daarvoor vastgestelde termijnen zijn betwist of waartegen een beroep is ingesteld dat door de arresten van het Gerecht is verworpen en derhalve niet tot de nietigverklaring van de definitieve verordening hebben geleid, blijven van kracht (16).

(18)

Om aan haar verplichtingen te voldoen, heeft de Commissie besloten de huidige antidumpingprocedure te hervatten op het precieze punt waarop de onwettigheid zich heeft voorgedaan en derhalve de methode voor de berekening van de normale waarde te herbekijken.

(19)

Het bericht omvatte de motivering van de arresten van het Gerecht ten aanzien van de betrokken producenten-exporteurs en de mogelijkheid om de bevindingen uit te breiden tot alle producenten-exporteurs uit Argentinië en Indonesië. Voorts heeft de Commissie rekening gehouden met de bevindingen van de WTO-panels en de Beroepsinstantie ten aanzien van zowel Argentinië als Indonesië, teneinde de maatregelen die in strijd met de WTO-regels zijn bevonden volledig in overeenstemming te brengen met de WTO-overeenkomsten, overeenkomstig artikel 19.1 van het memorandum van overeenstemming inzake de regels en procedures betreffende de beslechting van geschillen.

(20)

In het bericht heeft de Commissie de betrokken producenten-exporteurs en de bedrijfstak van de Unie verzocht binnen de in het bericht vermelde termijn hun standpunten schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord.

(21)

Alle partijen die binnen die termijn verzochten om te worden gehoord en die konden aantonen dat er bijzondere redenen waren om te worden gehoord, zagen hun verzoek ingewilligd.

(22)

Er werden reacties ontvangen van de European Biodiesel Board (EBB), vijf producenten-exporteurs in Indonesië en de Indonesische autoriteiten.

2.   UITVOERING VAN DE ARRESTEN VAN HET GERECHT EN VAN DE BEVINDINGEN VAN DE WTO

(23)

De Commissie kan de aspecten van de definitieve verordening die tot de nietigverklaring ervan hebben geleid corrigeren en de delen van de beoordeling waarop de arresten geen betrekking hebben, ongewijzigd laten (17).

(24)

Zoals in het bericht vermeld, heeft de Commissie bovendien de definitieve bevindingen van het oorspronkelijke onderzoek opnieuw beoordeeld, rekening houdend met de bevindingen van de WTO-panels en de Beroepsinstantie, voor zowel Argentinië als Indonesië. De Commissie heeft besloten de bevindingen uit te breiden tot alle producenten-exporteurs uit Argentinië en Indonesië. Die herbeoordeling was gebaseerd op informatie die in het kader van het oorspronkelijke onderzoek en het herzieningsonderzoek was verzameld en op informatie die belanghebbenden na de bekendmaking van het bericht hadden ontvangen.

(25)

Eén Indonesische producent-exporteur, Wilmar, heeft zowel voor als na de mededeling van feiten en overwegingen aangevoerd dat er geen rechtsgrondslag is om het onderzoek met betrekking tot Wilmar te heropenen, aangezien het Gerecht de definitieve verordening voor die onderneming in haar geheel nietig heeft verklaard. In artikel 266 VWEU is echter bepaald dat een instelling waarvan een handeling nietig is verklaard de maatregelen moet nemen die nodig zijn ter uitvoering van het arrest van het Gerecht. Bovendien moet de EU de antidumpingmaatregelen ten aanzien van de invoer van biodiesel uit Indonesië in overeenstemming brengen met de aanbevelingen en uitspraken in de rapporten van de WTO. Om na te gaan welke maatregelen moeten worden genomen om aan de uitspraken van het Gerecht en de WTO te voldoen, moest het onderzoek worden heropend vanaf het tijdstip waarop de onwettigheid voor beide landen en voor alle betrokken producenten-exporteurs werd vastgesteld. Of een maatregel geheel dan wel gedeeltelijk nietig wordt verklaard, is irrelevant bij de bepaling of de Commissie als gevolg daarvan alle aspecten van het onderzoek dat aan de nietig verklaarde maatregel is voorafgegaan, opnieuw moet onderzoeken. Derhalve heeft de Commissie dit argument afgewezen.

(26)

Het oorspronkelijke onderzoek naar dumping en schade had betrekking op de periode van 1 juli 2011 tot en met 30 juni 2012 („het onderzoektijdvak”). Wat betreft de parameters die relevant zijn voor de schadebeoordeling, zijn gegevens geanalyseerd die betrekking hadden op de periode van 1 januari 2009 tot het einde van het onderzoektijdvak („de beoordelingsperiode”).

3.   BETROKKEN PRODUCT

(27)

Het betrokken product betreft door synthese en/of hydrobehandeling verkregen monoalkylesters van vetzuren en/of paraffinische gasoliën van niet-fossiele oorsprong, in zuivere vorm of als bestanddeel van een mengsel, van oorsprong uit Argentinië en Indonesië, die momenteel zijn ingedeeld onder de GN-codes 1516 20 98, ex 1518 00 91, ex 1518 00 95, ex 1518 00 99, ex 2710 19 43, ex 2710 19 46, ex 2710 19 47, 2710 20 11, 2710 20 15, 2710 20 17, ex 3824 99 92, 3826 00 10 en ex 3826 00 90 („het betrokken product”, gewoonlijk „biodiesel” genoemd).

(28)

Noch de arresten van het Gerecht, noch de rapporten zijn van invloed op de bevindingen in de overwegingen 16 tot en met 27 van de definitieve verordening betreffende het betrokken product en het soortgelijke product.

4.   VASTSTELLING VAN DE NORMALE WAARDE EN BEREKENING VAN DE DUMPINGMARGES

(29)

De Commissie heeft de bevindingen van het oorspronkelijke onderzoek inzake kostencorrectie, winstplafond en dubbeltelling opnieuw beoordeeld.

4.1.   Kostencorrectie

(30)

De arresten van het Gerecht en de bevindingen van de WTO die in overweging 8 zijn vermeld, hebben alle betrekking op de kostencorrectie die de EU-instellingen in de definitieve verordening hebben toegepast.

(31)

Zoals in overweging 28 van de definitieve verordening is vermeld, had de Commissie vastgesteld dat de normale waarde door berekening moest worden vastgesteld, aangezien de binnenlandse verkoop niet werd geacht te hebben plaatsgevonden in het kader van normale handelstransacties. Deze vaststelling is niet betwist en blijft van kracht. Ook in de loop van dit herzieningsonderzoek heeft geen enkele belanghebbende deze vaststelling betwist.

(32)

In de overwegingen 29 tot en met 34 van de definitieve verordening heeft de Commissie vastgesteld dat het verschil tussen de door Indonesië ingestelde uitvoerheffing voor de belangrijkste grondstof (ruwe palmolie in Indonesië en sojaolie en sojabonen in Argentinië) en die voor het eindproduct (biodiesel) de binnenlandse prijzen in Indonesië en Argentinië drukte, zodat hiermee rekening moest worden gehouden bij de berekening van de normale waarde.

(33)

Bij de berekening van de normale waarde heeft de Commissie derhalve de in de boekhouding van de producenten-exporteurs vermelde kosten van de belangrijkste grondstof vervangen door referentieprijzen die door de bevoegde autoriteiten van de betrokken landen waren gepubliceerd.

(34)

Tevens heeft de Commissie haar conclusies in het oorspronkelijke onderzoek gebaseerd op de interpretatie dat het de onderzoekende autoriteit krachtens artikel 2.2.1.1 van de ADA is toegestaan geen gebruik te maken van de boekhouding van de producenten-exporteurs indien zij vaststelt dat deze i) niet in overeenstemming is met algemeen aanvaarde boekhoudkundige beginselen, of ii) geen redelijk beeld geeft van de kosten die aan de productie en verkoop van het betrokken product zijn verbonden (overwegingen 42 en 72 van de definitieve verordening).

(35)

Het panel en de Beroepsinstantie zijn in de rapporten voor zowel Argentinië als Indonesië van oordeel dat de Commissie geen voldoende rechtsgrond in de zin van artikel 2.2.1.1 heeft aangevoerd om te concluderen dat de boekhouding van de Indonesische en Argentijnse producenten geen redelijk beeld gaf van de aan de productie en de verkoop van biodiesel verbonden kosten, of om bij de berekening van de normale waarde van biodiesel geen rekening te houden met de desbetreffende kosten in die boekhouding.

(36)

Naar aanleiding van de Argentijnse rapporten heeft de Commissie de normale waarde voor producenten-exporteurs in Argentinië herberekend volgens de in de overwegingen 40 tot en met 49 van de voorlopige verordening beschreven methode (18). Zoals in de overwegingen 11 en 12 is uiteengezet, heeft de Commissie aanvankelijk ook de normale waarde voor producenten-exporteurs in Indonesië herberekend volgens de in de overwegingen 60 tot en met 65 van de voorlopige verordening beschreven methode (18). De Commissie heeft deze methode nu voor beide landen opnieuw toegepast.

(37)

In zijn opmerkingen die na de heropening van deze zaak zijn ingediend, heeft de EBB betoogd dat de rapporten niet uitsluiten dat bij de berekening van de normale waarde een correctie op de grondstofkosten wordt toegepast, mits die correctie naar behoren wordt toegelicht. Hetzelfde argument is tijdens het herzieningsonderzoek naar aanleiding van de Argentijnse rapporten aangevoerd en door de Commissie verworpen omdat de aanvaarding ervan niet in overeenstemming zou zijn met de bevindingen van de rapporten, zoals uiteengezet in de overwegingen 43 tot en met 53 van de wijzigingsverordening. Aangezien die uiteenzetting ook na het Indonesische rapport geldig blijft, bleef de Commissie dit argument afwijzen.

(38)

Om de in de overwegingen 44 en 64 van de voorlopige verordening uiteengezette redenen werd de binnenlandse verkoop in geen van beide landen geacht te hebben plaatsgevonden in het kader van normale handelstransacties en moest de normale waarde van het soortgelijke product overeenkomstig artikel 2, leden 3 en 6, van de basisverordening door berekening worden vastgesteld. Dit is gedaan door de gecorrigeerde productiekosten in het onderzoektijdvak te verhogen met de verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten („VAA-kosten”) en een redelijke winstmarge.

(39)

Zoals in de overwegingen 46 en 65 van de voorlopige verordening is uiteengezet, was de Commissie van oordeel dat de winst niet kon worden gebaseerd op de feitelijke gegevens van de in de steekproef opgenomen ondernemingen in Indonesië. Derhalve is de winst die bij de berekening van de normale waarde is gebruikt overeenkomstig artikel 2, lid 6, onder c), van de basisverordening bepaald op basis van de redelijke winst die in een jonge en innovatieve kapitaalintensieve bedrijfstak van dit type onder normale concurrentieomstandigheden op een vrije en open markt zou kunnen worden behaald, namelijk 15 % van de omzet.

(40)

In de WTO-zaken betreffende Argentinië en Indonesië hebben beide landen de vaststelling van een winst van 15 % betwist omdat deze volgens hen niet op een „redelijke methode” was gebaseerd, zoals in artikel 2.2.2, punt iii), van de ADA is voorgeschreven. De rechtsprekende instanties van de WTO hebben in beide gevallen geoordeeld dat de EU in dit opzicht niet in strijd met de ADA had gehandeld. Derhalve blijft de voor de berekening van de normale waarde gebruikte winst 15 %.

(41)

Eén producent-exporteur uit Indonesië, PT Cermerlang Energi Perkasa, heeft in zijn opmerkingen betoogd dat de Commissie haar berekening op de gegevens van de in de steekproef opgenomen producenten zou moeten baseren, of zich althans niet automatisch op artikel 2, lid 6, onder c), van de basisverordening mocht beroepen. Na de mededeling van feiten en overwegingen herhaalde hij dat betoog. Zoals in overweging 40 is uiteengezet, hebben de rechtsprekende instanties van de WTO echter vastgesteld dat de Commissie niet in strijd met de WTO-regels heeft gehandeld door zich op dit artikel te beroepen en het toe te passen. Derhalve heeft de Commissie dit argument afgewezen.

4.2.   Winstplafond

(42)

Hoewel het WTO-panel de vaststelling door de EU van de winstmarge overeenkomstig artikel 2.2.2, punt iii), van de ADA had bevestigd, was het panel in het Indonesische rapport toch van oordeel dat wanneer een autoriteit de winst vaststelt volgens een andere redelijke methode overeenkomstig artikel 2, lid 6, onder c), van de basisverordening, de ADA vereist dat die autoriteit ervoor zorgt dat de winst niet hoger is dan de winst die door andere exporteurs van dezelfde algemene categorie producten in het land normaal wordt behaald. Volgens het panel had de EU verzuimd een dergelijk winstplafond vast te stellen.

(43)

Om het krachtens artikel 2.2.2, punt iii), van de ADA vereiste winstplafond vast te stellen, moest worden bepaald welke ondernemingen producten vervaardigen die onder „dezelfde algemene categorie” als biodiesel zouden vallen.

(44)

In punt 7.62 van het Indonesische rapport heeft het panel opgemerkt dat „in artikel 2.2.2, punt iii), van de ADA geen bijzondere eisen aan een onderzoekende autoriteit worden gesteld wat betreft de wijze waarop moet worden bepaald welke producten met het oog op het vaststellen van „de normaal behaalde winst” onder dezelfde algemene categorie producten vallen. Wij zijn het met de Europese Unie eens dat er geen verplichting bestaat om bij het bepalen van de producten die in dezelfde algemene categorie vallen een ruime interpretatie toe te passen”. In punt 7.63 voegde het panel eraan toe „dat een redelijke en objectieve autoriteit naar onze mening kan concluderen dat dezelfde algemene categorie producten een engere categorie is”.

(45)

Op basis van de bevindingen van het Indonesische rapport heeft de Commissie de gegevens waarover zij beschikte en die konden worden gebruikt om een winstplafond vast te stellen, voor zowel Argentinië als Indonesië opnieuw onderzocht. De Commissie was van oordeel dat zij over twee reeksen gegevens beschikte die tot dezelfde algemene categorie producten zouden behoren.

(46)

De eerste reeks gegevens is door de in de steekproef opgenomen ondernemingen verstrekt in het oorspronkelijke onderzoek. In artikel 2.2.2 van de ADA is bepaald dat de winst voor „de onderzochte exporteur of producent” krachtens artikel 2.2.2, punt iii), niet hoger mag zijn dan de winst die normaal door „andere exporteurs of producenten op de verkoop van producten van dezelfde algemene categorie” wordt behaald. De meest restrictieve interpretatie van dezelfde algemene categorie producten overeenkomstig dit artikel zou beperkt blijven tot precies hetzelfde product, d.w.z. biodiesel. De Commissie beschikt over de gegevens die nodig zijn om het winstplafond te berekenen op basis van de door de biodieselproducenten in Indonesië en Argentinië behaalde winsten, aangezien de in de steekproef opgenomen ondernemingen deze gegevens tijdens het oorspronkelijke onderzoek aan de Commissie hebben verstrekt.

(47)

Het feit dat de werkelijke winsten die door de in de steekproef opgenomen ondernemingen zijn behaald niet zijn gebruikt om voor elk van deze producenten een winstmarge vast te stellen overeenkomstig artikel 2, lid 6, van de basisverordening, belet de Commissie niet om deze gegevens te gebruiken voor de vaststelling van het winstplafond overeenkomstig artikel 2, lid 6, onder c). Dit volgt uit de bewoordingen van het panel in punt 7.65 van het Indonesische rapport waar het panel het niet eens is met het argument dat „normaal behaalde winst” in artikel 2.2.2, punt iii), van de ADA betekent dat een onderzoeker de winst op verkopen die niet verenigbaar worden geacht met normale handelspraktijken buiten beschouwing mag laten. Eén Indonesische producent-exporteur, PT Cermerlang Energi Perkasa, heeft in zijn opmerkingen ook aangevoerd dat het de Commissie op basis van het Indonesische rapport niet is toegestaan om bij de berekening van het winstplafond de winst met betrekking tot de binnenlandse verkoop van biodiesel in Indonesië buiten beschouwing te laten omdat die verkoop niet wordt beschouwd als verkoop in het kader van normale handelstransacties.

(48)

Overeenkomstig deze enge interpretatie van de categorie producten — biodiesel — heeft de Commissie het winstplafond voor een individuele producent berekend aan de hand van de door de andere onderzochte producenten behaalde winst. Zo is om de winst voor de Indonesische producent Wilmar te berekenen, gebruikgemaakt van het gewogen gemiddelde van de winsten die door de andere onderzochte en gecontroleerde Indonesische producenten P.T. Ciliandra, P.T. Musim Mas en P.T. Pelita zijn behaald. Voor P.T. Ciliandra daarentegen is gebruikgemaakt van het gewogen gemiddelde van de winsten die door Wilmar, P.T. Musim Mas en P.T. Pelita zijn behaald. Dezelfde methode is gebruikt voor de berekening van een winstplafond voor de onderzochte en gecontroleerde Argentijnse producenten.

(49)

De tweede reeks gegevens omvat de tijdens het oorspronkelijke onderzoek aan de Commissie verstrekte gegevens van andere dan de onderzochte producenten. Een van de destijds onderzochte Indonesische producenten verstrekte gegevens van een verbonden onderneming over de verkoop van mengsels van biodiesel en minerale diesel en over de verkoop van dieselbrandstof en stookolie voor de zeescheepvaart („andere brandstoffen”). De winstmarge op deze verkopen zou 10,2 % bedragen. Indien deze winstmarge als winstplafond werd gebruikt, zou dat voor alle ondernemingen in Indonesië wellicht hebben geleid tot onbestaande of te verwaarlozen dumpingmarges. Deze niet-gecontroleerde gegevens zijn echter voor slechts één producent in Indonesië verstrekt, terwijl soortgelijke gegevens van andere producenten in Indonesië of Argentinië niet aan de Commissie zijn meegedeeld. Omdat de beschikbare gegevens derhalve niet consequent op beide landen kunnen worden toegepast, vond de Commissie het niet gepast om de gegevens van slechts één producent in één land te gebruiken voor de vaststelling van een winstplafond. Bovendien was het niet haalbaar om binnen de termijn waarover de Commissie na de heropening van het onderzoek beschikte, de juistheid van de verstrekte gegevens en de berekeningen die eraan ten grondslag lagen te verifiëren. Hoe dan ook, nu in overweging 62 is vastgesteld dat de dumpingmarge voor het gehele land verwaarloosbaar is en het onderzoek bijgevolg voor alle ondernemingen wordt beëindigd, achtte de Commissie het niet noodzakelijk de niet-gecontroleerde gegevens betreffende de winst op de verkoop van mengsels van biodiesel en minerale diesel te gebruiken om een winstplafond vast te stellen. Zij achtte het integendeel beter om zich te baseren op de gegevens die tijdens het oorspronkelijke onderzoek waren verstrekt en gecontroleerd.

(50)

Twee producenten-exporteurs in Indonesië, Wilmar en PT Pelita Agung Agrindustri, alsmede de Indonesische autoriteiten hebben aangevoerd dat de discretionaire bevoegdheid van de Commissie bij de keuze van de gegevens met het oog op de vaststelling van een winstplafond beperkt is door de bevindingen van het panel in het Indonesische rapport. Na de mededeling van feiten en overwegingen herhaalde Wilmar dat argument. Volgens deze belanghebbenden moet de Commissie ofwel de winst op de verkoop van mengsels van biodiesel met minerale diesel, ofwel de winst op de verkoop van dieselbrandstof en stookolie voor de zeescheepvaart gebruiken. Niets in het Indonesische rapport weerhoudt de Commissie er echter van om andere beschikbare relevante gegevens te gebruiken. Het panel stelt in punt 7.70 dat de „EU-autoriteiten deze verkopen in aanmerking hadden kunnen nemen bij de vaststelling van het winstplafond” en in punt 7.72 dat „de EU-autoriteiten de verkoop van dieselbrandstof en stookolie voor de zeescheepvaart door [[***]] in aanmerking hadden moeten nemen bij de vaststelling van het winstplafond”. Het gebruik van de woorden „hadden kunnen” en „hadden moeten” door het panel in het Indonesische rapport wijst erop dat het panel van oordeel is dat de Commissie moest nagaan of deze gegevens al dan niet konden worden gebruikt om een winstplafond vast te stellen, in plaats van geen rekening te houden met die informatie op basis van een onjuiste interpretatie van de uitdrukking „normaal behaalde winst”. Deze verkoop is nu in overweging 49 in aanmerking genomen en het gebruik van deze specifieke verkoop werd passend noch noodzakelijk geacht.

(51)

In zijn opmerkingen heeft de EBB een alternatieve reeks gegevens verstrekt die de Commissie zou kunnen gebruiken om een winstplafond te berekenen. Deze gegevens hadden betrekking op drie ondernemingen die het betrokken product tijdens het onderzoektijdvak in geen van de onderzochte landen hebben geproduceerd of verkocht. Uit de openbaar beschikbare informatie en de door twee van de producenten-exporteurs in Indonesië verstrekte informatie is gebleken dat de drie ondernemingen niet in Indonesië maar in Maleisië en Singapore zijn gevestigd. De door de EBB verstrekte gegevens waren geaggregeerde gegevens afkomstig uit jaarverslagen en/of bekendmakingen van de resultaten van de desbetreffende ondernemingen, en vertegenwoordigen winstmarges voor mogelijk een breed scala van producten en gerelateerde ondernemingen.

(52)

De Commissie was het er niet mee eens dat deze gegevens geschikt zijn om een winstplafond vast te stellen. De belangrijkste producten van deze ondernemingen zijn palmolie en producten zoals vetzuren, glycerine, meststoffen, suiker en melasse, stearine, cacaoboter of oleochemicaliën. Sommige ondernemingen verrichten ook niet-gerelateerde diensten, zoals de exploitatie van residentieel vastgoed, financieel beheer of spoorwegonderhoud. De producten van deze ondernemingen kunnen niet worden beschouwd als producten die onder dezelfde algemene categorie producten vallen als het betrokken product, biodiesel. Dit geldt met name voor het product palmolie, aangezien dit de belangrijkste grondstof voor de productie van biodiesel is. De Commissie is van mening dat de opname van dit product in dezelfde algemene categorie als biodiesel tot een te ruime interpretatie van die categorie zou leiden. De Commissie heeft het gebruik van de voorgestelde gegevens dan ook afgewezen.

(53)

In een onlangs afgesloten antidumpingonderzoek naar de invoer van biodiesel uit Indonesië in de Verenigde Staten hadden de Amerikaanse autoriteiten een winstmarge van 6,15 % berekend (19). De Commissie heeft onderzocht of dit percentage als winstplafond kon worden gebruikt, maar omdat het was afgeleid uit de jaarrekening van een in Duitsland gevestigde producent, kon de Commissie het evenmin gebruiken.

(54)

Concluderend kan worden gesteld dat de in de overwegingen 46 tot en met 48 beschreven methode de logica van artikel 2.2.2, punt iii), van de ADA volgt en gebruikmaakt van de gegevens die bij de Commissie bekend zijn en waarover zij beschikt, zonder dat verder onderzoek nodig is. Daarom wordt deze methode in dit geval het meest geschikt geacht.

(55)

Het gebruik van deze methode levert de volgende resultaten op. Voor Argentinië hadden alle betrokken producenten een werkelijke winstmarge die hoger lag dan de 15 % die, zoals in de overwegingen 39 en 40 is uiteengezet, in het oorspronkelijke onderzoek is gebruikt. Een gewogen gemiddelde van een willekeurige combinatie van deze winstmarges zou derhalve ook altijd resulteren in een winstplafond van meer dan 15 %. Dit betekent dat de in het oorspronkelijke onderzoek vastgestelde winstmarge van 15 % lager is dan de individuele winstplafonds en derhalve de winstmarge is die voor de berekening van de dumpingmarges moet worden gebruikt.

(56)

Voor Indonesië bedroegen de werkelijk gerealiseerde winstmarges van de onderzochte producenten eveneens meer dan 15 % voor alle ondernemingen behalve één. Aangezien voor de berekening van de individuele winstplafonds een gewogen gemiddelde wordt gebruikt, leidt deze winstmarge van minder dan 15 % voor sommige producenten tot winstplafonds van minder dan 15 %. Bijgevolg moeten sommige van de winstmarges die voor de berekening van de dumpingmarges worden gebruikt neerwaarts worden bijgesteld. Voor één bedrijf lag het winstplafond hoger dan 15 %, zodat nog steeds de winstmarge van 15 % moet worden gebruikt. De winstplafonds van de drie andere ondernemingen bedragen minder dan 15 %, zodat de voor de berekening van de normale waarde gebruikte winstmarges niet hoger mogen zijn dan dat plafond. De toepassing van de methode leidt tot de volgende resultaten:

Tabel 1

Onderneming

Winstmarge

P.T. Ciliandra Perkasa, Jakarta

15 %

P.T. Musim Mas, Medan

12,87 %

P.T. Pelita Agung Agrindustri, Medan

14,42 %

P.T Wilmar Bioenergi Indonesia, Medan; P.T. Wilmar Nabati Indonesia, Medan

14,42 %

4.3.   Dubbeltellingen

(57)

Het panel was in zijn Indonesische rapport van oordeel dat de EU had verzuimd de uitvoerprijs van één Indonesische producent-exporteur, P.T. Musim Mas, te berekenen op basis van de prijs waartegen de door P.T. Musim Mas geproduceerde ingevoerde biodiesel voor het eerst aan onafhankelijke afnemers in de EU werd doorverkocht, zoals in artikel 2.3 van de ADA is voorgeschreven.

(58)

Een bepaalde soort biodiesel (biodiesel op basis van palmolievetzuurdestillaat) komt in aanmerking voor „dubbeltelling” bij het bepalen of aan de verplichte EU-doelstellingen voor bijmenging van biodiesel is voldaan. Daardoor hoeven EU-mengers slechts half zoveel van dit soort biodiesel te gebruiken om aan de verplichte EU-doelstellingen voor bijmenging van biodiesel te voldoen. Aangezien dit soort biodiesel dus waardevoller is voor klanten, kan een producent van deze biodiesel de klant een hogere prijs aanrekenen. In dit specifieke geval heeft de dubbeltelling betrekking op bepaalde uitvoer van P.T. Musim Mas naar klanten in Italië. In het oorspronkelijke onderzoek had de EU bij de berekening van de uitvoerprijs van biodiesel geen rekening gehouden met deze hogere prijs.

(59)

In het licht van het oordeel van de WTO dat de EU ten onrechte geen rekening heeft gehouden met deze door klanten in Italië betaalde hogere prijs, heeft de Commissie haar berekeningen opnieuw beoordeeld en de uitvoerprijs voor P.T. Musim Mas dienovereenkomstig aangepast.

4.4.   Herberekende dumpingmarges

(60)

De in het licht van de arresten van het Gerecht alsmede de bevindingen en aanbevelingen in de Indonesische en Argentijnse rapporten herziene rechten voor alle Indonesische en Argentijnse exporteurs, uitgedrukt in cif-prijs grens Unie, vóór inklaring, zijn hieronder weergegeven:

Tabel 2

Land

Onderneming

Dumpingmarge

Indonesië

P.T. Ciliandra Perkasa, Jakarta

– 4,0 %

P.T. Musim Mas, Medan

– 4,7 %

P.T. Pelita Agung Agrindustri, Medan

4,4 %

P.T Wilmar Bioenergi Indonesia, Medan; P.T. Wilmar Nabati Indonesia, Medan

6,2 %

Argentinië

Louis Dreyfus Commodities SA, Buenos Aires

4,5 %

Molinos Agro SA, Buenos Aires; Oleaginosa Moreno Hermanos SACIFI y A, Bahia Blanca; Vicentin SAIC, Avellaneda

6,6 %

Aceitera General Deheza SA, General Deheza; Bunge Argentina SA, Buenos Aires

8,1 %

(61)

Gezien de hoge negatieve dumpingmarges voor twee van de vier in de steekproef opgenomen Indonesische ondernemingen, heeft de Commissie gecontroleerd of de gewogen gemiddelde dumpingmarge voor het gehele land, rekening houdend met de negatieve marges, de in artikel 9, lid 3, van de basisverordening bedoelde de-minimisdrempel overschreed.

(62)

De dumpingmarge in de Indonesische steekproef, uitgedrukt als percentage van de cif-waarde van de uitvoer van de steekproef, bedroeg 1,6 %, wat minder is dan de de-minimisdrempel van 2 %.

(63)

Gelet op de minimale dumpingmarge voor het gehele land moet het onderzoek naar de invoer van biodiesel uit Indonesië zonder maatregelen worden beëindigd.

5.   NAAR AANLEIDING VAN DE RAPPORTEN HERZIENE BEVINDINGEN INZAKE SCHADE

(64)

In de Argentijnse rapporten werd onder meer vastgesteld dat de EU bij haar onderzoek naar de gevolgen van de invoer met dumping voor de binnenlandse bedrijfstak, voor zover deze betrekking hadden op productiecapaciteit en bezettingsgraad, in strijd met de artikelen 3.1 en 3.4 van de ADA had gehandeld.

(65)

In de wijzigingsverordening die naar aanleiding van de Argentijnse rapporten is goedgekeurd, is deze kwestie behandeld in de overwegingen 87 tot en met 123 (20). Noch in de arresten van het Gerecht, noch in het Indonesische rapport zijn bevindingen opgenomen die een herbeoordeling van deze analyse zouden vereisen, die derhalve nog steeds geldig is.

(66)

Tijdens het oorspronkelijke onderzoek werd het passend geacht de invoer uit Argentinië en Indonesië cumulatief te beoordelen, aangezien destijds aan de voorwaarden van artikel 3, lid 4, van de basisverordening was voldaan. De conclusies inzake schade en oorzakelijk verband waren daarom gebaseerd op het gecombineerde effect van de invoer van biodiesel uit beide landen. Aan deze voorwaarden is nu echter niet meer voldaan, aangezien is vastgesteld dat de voor het gehele land Indonesië geldende dumpingmarge onder de de-minimisdrempel van 2 % lag.

(67)

Daarom moet worden vastgesteld of een analyse van het oorzakelijk verband die zich beperkt tot de invoer met dumping van biodiesel uit Argentinië tot de conclusie zou leiden dat er een oorzakelijk verband is tussen de invoer met dumping en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade.

5.1.   Bevindingen met betrekking tot schade

(68)

De bevindingen in de arresten van het Gerecht en in het Indonesische rapport hebben, wat Argentinië betreft, geen invloed op de methode die ten grondslag ligt aan de schadeanalyse in de definitieve verordening. De relevante bevindingen van de definitieve verordening blijven dus geldig.

(69)

De totale productie in de Unie tijdens de beoordelingsperiode bedroeg ongeveer 9 052 871 ton, terwijl het verbruik van biodiesel in de Unie met 5 % toenam. De omvang van de invoer uit Argentinië steeg tijdens de beoordelingsperiode met in totaal 41 %, terwijl het marktaandeel in dezelfde periode toenam van 7,7 % tot 10,8 %. Hoewel de invoerprijzen van biodiesel uit Argentinië tijdens de beoordelingsperiode stegen, lagen zij in die periode nog steeds onder de prijzen van de bedrijfstak van de Unie. Het verschil tussen de prijzen van Argentinië en de prijzen van de Unie, uitgedrukt als percentage van de gewogen gemiddelde prijs af fabriek van de bedrijfstak van de Unie, d.w.z. de prijsonderbiedingsmarge, varieerde van 4,5 % tot 9,1 %. De winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie bedroeg 3,5 % in 2009, maar dit sloeg vervolgens om in verliezen die in het tijdvak van het oorspronkelijke onderzoek (1 juli 2011-30 juni 2012) tot – 3,5 % gingen.

(70)

Uit de analyse in de definitieve verordening is gebleken dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade had geleden zoals omschreven in artikel 3, lid 5, van de basisverordening. Terwijl het verbruik toenam, verloor de bedrijfstak van de Unie marktaandeel en liep zijn winstgevendheid terug. Tegelijkertijd won de invoer aan marktaandeel en onderbood de invoer de prijzen van producenten in de Unie.

5.2.   Herziene bevindingen met betrekking tot het oorzakelijk verband

(71)

Zoals in punt 5.1 is uiteengezet, is gebleken dat alle invoer uit Argentinië naar de Unie tijdens het onderzoektijdvak tegen dumpingprijzen plaatsvond. Uit de bevindingen van de definitieve verordening is ook gebleken dat het volume van de laaggeprijsde invoer met dumping uit Argentinië aanzienlijk is toegenomen (met 41 % in de beoordelingsperiode), waardoor het marktaandeel van die invoer aan het eind van de beoordelingsperiode met 3 procentpunten was gestegen.

(72)

Ondanks de stijging van het verbruik met 5 % kromp het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie tijdens de beoordelingsperiode met 5,5 procentpunten. Hoewel de gemiddelde prijzen van de invoer met dumping uit Argentinië tijdens de beoordelingsperiode met 54 % stegen, waren zij in die periode nog steeds aanzienlijk lager dan die van de bedrijfstak van de Unie. Tijdens het onderzoektijdvak onderbood de invoer met dumping de prijzen van de bedrijfstak van de Unie met een gemiddelde prijsonderbiedingsmarge van 8 %.

(73)

Aangezien het onderzoek met betrekking tot Indonesië werd beëindigd zoals uiteengezet in de overwegingen 60 tot en met 63, moet de invoer uit Indonesië afzonderlijk worden beoordeeld als een andere factor die ook schade kan hebben veroorzaakt.

(74)

De herziene cijfers voor de invoer uit derde landen (waaronder Indonesië) leiden tot het volgende overzicht:

Tabel 3

 

 

2009

2010

2011

Onderzoektijdvak

Verkoop EU-producenten

Verkoopvolume (ton)

9 454 786

9 607 731

8 488 073

9 294 137

Index 2009 = 100

100

102

90

98

Marktaandeel

84,7 %

83,3 %

76,1 %

79,2 %

Index 2009 = 100

100

98

90

94

Invoer uit Argentinië

Totale invoer (ton)

853 589

1 179 285

1 422 142

1 263 230

Index 2009 = 100

100

138

167

148

Marktaandeel

7,7 %

10,2 %

12,7 %

10,8 %

Index 2009 = 100

100

135

167

141

Invoer uit Indonesië

Totale invoer (ton)

157 915

495 169

1 087 518

995 663

Index 2009 = 100

100

314

689

631

Marktaandeel

1,4 %

4,3 %

9,7 %

8,5 %

Index 2009 = 100

100

303

689

600

Andere derde landen

Totale invoer (ton)

699 541

256 327

161 973

175 370

Index 2009 = 100

100

37

23

25

Marktaandeel

6,3 %

2,2 %

1,5 %

1,5 %

Index 2009 = 100

100

35

23

24

(75)

De invoer uit de Verenigde Staten („VS”), Noorwegen en Zuid-Korea is na de instelling van maatregelen ten aanzien van de invoer uit de VS in 2009 en na een antiontwijkingsonderzoek tegen invoer verzonden vanuit Canada in 2010 aanzienlijk gedaald. Het aandeel van de invoer uit Indonesië is daarentegen gestegen van 1,4 % tot 8,5 %, wat neerkomt op een stijging van de invoer met 500 % tijdens de beoordelingsperiode. Tegelijkertijd is het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie gedaald van 84,7 % tot 79,2 %.

(76)

Zo ook is de invoer uit Indonesië tijdens de beoordelingsperiode meer dan vervijfvoudigd, terwijl de bedrijfstak van de Unie zijn omzet zag dalen. Het verkoopvolume van de invoer uit Indonesië is in 2010 met 214 % gestegen. In datzelfde jaar is het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie met 2 % gestegen. Het is pas het jaar daarop dat het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie fors daalde, wat samenviel met de verdere stijging van de invoer uit Indonesië met 119 % in de periode 2010-2011.

Tabel 4

Prijs per ton (EUR)

2009

2010

2011

Onderzoektijdvak

EU

797

845

1 096

1 097

Index 2009 = 100

100

106

137

138

Argentinië

629

730

964

967

Index 2009 = 100

100

116

153

154

Indonesië

597

725

864

863

Index 2009 = 100

100

121

145

145

Andere derde landen dan Indonesië

527

739

1 037

1 061

Index 2009 = 100

100

140

197

201

(77)

Bovendien waren de gemiddelde prijzen van de invoer uit Indonesië in de hele beoordelingsperiode veel lager dan die van de bedrijfstak van de Unie en dan die van de Argentijnse invoer. Aangezien er echter bepaalde verschillen zijn tussen het product uit Indonesië en het product op de markt van de Unie, moet deze uitvoerprijs worden gecorrigeerd om de concurrentieverhouding tussen beide weer te geven.

(78)

In de overwegingen 93 tot en met 97 van de voorlopige verordening had de Commissie een prijscorrectie toegepast op basis van het verschil in prijs op de markt van de Unie tussen de verkoop van biodiesel met troebelingspunt 13 (de Indonesische kwaliteit) en de verkoop van biodiesel met troebelingspunt 0 (de EU-kwaliteit). Zelfs na deze correctie onderboden de Indonesische uitvoerprijzen de prijzen in de Unie nog steeds met 4 %.

(79)

Het panel in het Indonesische rapport kwam in de punten 7.158-159 echter tot de bevinding dat deze prijscorrectie de „complexiteiten in de concurrentieverhoudingen” tussen de ingevoerde Indonesische biodiesel en het door de bedrijfstak van de Unie verkochte mengsel niet correct weergaf. Het panel heeft geen preciezere richtsnoeren gegeven voor de methode om deze verhoudingen te meten.

(80)

De Commissie heeft opgemerkt dat er een zeer breed scala aan mogelijkheden is om verschillende soorten biodiesel met de Indonesische biodiesel te mengen om tot een vergelijkbaar EU-product te komen. Het is daarom niet haalbaar om de prijsgegevens voor deze verschillende soorten biodieselmengsels voor het onderzoektijdvak te berekenen. Bovendien zijn de Europese biodieselproducenten van mening dat de oorspronkelijke prijscorrectie, die tot een prijsonderbieding van 4 % heeft geleid, de concurrentieverhouding goed weergaf. Ten slotte heeft het panel in punt 7.159 zelf aangegeven dat een complexere analyse nog steeds de bevinding had kunnen rechtvaardigen dat de invoer uit Indonesië de prijs van het mengsel van de bedrijfstak van de Unie aanzienlijk onderbood. De Commissie heeft derhalve geconcludeerd dat de Indonesische uitvoer de EU-prijzen tijdens het onderzoektijdvak met ten minste 4 % onderbood.

(81)

Om een oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping en de schade voor de bedrijfstak van de Unie vast te stellen, moet overeenkomstig artikel 3, leden 6 en 7, van de basisverordening worden aangetoond dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden door de invoer met dumping, terwijl de door andere bekende factoren veroorzaakte schade niet aan de invoer met dumping wordt toegeschreven. Het begrip oorzakelijk verband wordt uitgelegd op een wijze die verenigbaar is met de WTO-voorschriften, hetgeen betekent dat moet worden vastgesteld dat er een werkelijk en aanzienlijk oorzakelijk verband is tussen de invoer met dumping en de door de binnenlandse bedrijfstak geleden schade (21). In overweging 189 van de definitieve verordening werd geconcludeerd dat niet was aangetoond dat de gevolgen van andere factoren, zowel individueel als collectief, niet van dien aard waren dat het oorzakelijke verband tussen de gezamenlijke invoer met dumping uit Argentinië en Indonesië en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade erdoor werd verbroken.

(82)

In het licht van de feiten en de herziene analyse in de overwegingen 71 tot en met 80, na de beperking van de analyse tot de invoer uit Argentinië, moest echter ook deze conclusie worden herzien.

(83)

Tijdens het onderzoektijdvak was bijna de helft van alle invoer in de Unie afkomstig uit Indonesië, waarbij de prijzen onder die van de Unie en van Argentinië lagen. Belangrijker is dat de exponentiële toename van zowel de omvang als het marktaandeel van de invoer uit Indonesië in aanzienlijke mate heeft bijgedragen tot de door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade.

(84)

De gevolgen van de Indonesische uitvoer hebben de andere in de voorlopige verordening genoemde factoren versterkt, onder meer de overcapaciteit van de bedrijfstak van de Unie en de zelf toegebrachte schade (overwegingen 132 tot en met 140 van de voorlopige verordening).

(85)

Op grond hiervan heeft de Commissie geconcludeerd dat de gevolgen van de invoer van biodiesel uit Indonesië in de Unie en de andere in de vorige overweging genoemde factoren dermate hebben bijgedragen aan de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade, dat niet kan worden vastgesteld dat er een werkelijk en aanzienlijk oorzakelijk verband is tussen de invoer met dumping uit Argentinië en de door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade.

(86)

Na de mededeling van feiten en overwegingen stelde de EBB dat de aard van de schade die is veroorzaakt door andere factoren, zoals de invoer uit Indonesië, het oorzakelijk verband tussen de door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade en de invoer uit Argentinië niet verzwakt. Verder stelde zij dat de Commissie bij haar analyse een onjuist criterium heeft toegepast dat zou zijn gebaseerd op de veronderstelling dat de invoer met dumping uit Argentinië de belangrijkste of enige oorzaak van de aanmerkelijke schade moest zijn, en niet slechts een van de oorzaken van de schade. Volgens de EBB volstaat het aan te tonen dat de invoer uit Argentinië een negatief effect had op de bedrijfstak van de Unie, zonder dat dit de enige of belangrijkste oorzaak van de geleden schade diende te zijn. Aangezien de omvang van de invoer uit Argentinië in de beoordelingsperiode (2009-medio 2012) groter was dan die van de invoer uit Indonesië, en aangezien de Argentijnse onderbieding van de prijzen van de bedrijfstak van de Unie met 8 % groter was dan de Indonesische onderbieding van 4 %, had de invoer uit Argentinië volgens de EBB duidelijk een negatief effect op de situatie van de bedrijfstak van de Unie, die volstaat om een oorzakelijk verband vast te stellen tussen de invoer met dumping uit Argentinië en de door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade.

(87)

Dienaangaande merkt de Commissie in de eerste plaats op dat zij in overweging 81 reeds heeft uiteengezet welke wettelijke norm is toegepast. In die overweging is geen sprake van een begrip „belangrijkste” of „voornaamste” oorzaak in de analyse van het oorzakelijk verband. De wettelijke norm is gebaseerd op artikel 3, leden 6 en 7, van de basisverordening, volgens welke moet worden aangetoond dat de invoer met dumping schade veroorzaakt en andere bekende factoren ook moeten worden onderzocht om te voorkomen dat de door deze andere factoren veroorzaakte schade aan de invoer met dumping wordt toegeschreven. In de tweede plaats vindt het betoog van de EEB dat moet worden getoetst of de invoer met dumping een „negatief effect heeft op de bedrijfstak van de Unie” geen steun in het rechtskader. Het relevante juridische criterium is namelijk de vaststelling of er sprake was van een „werkelijk en aanzienlijk verband” tussen de invoer met dumping uit Argentinië en de door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade.

(88)

Volgens de Commissie kunnen de feiten in het dossier niet tot een dergelijke conclusie leiden. In 2009, toen de bedrijfstak van de Unie reeds geconfronteerd werd met een aanzienlijke invoer uit Argentinië, maar slechts kleine hoeveelheden uit Indonesië, bedroeg zijn winstgevendheid namelijk 3,5 %. Toen de invoer uit Indonesië sterk toenam, werd de winstgevendheid negatief; zij bedroeg – 2,5 % in het oorspronkelijke onderzoektijdvak. In dit verband moet worden opgemerkt dat de invoer uit Indonesië in dat tijdvak veel sneller toenam dan de invoer uit Argentinië (zie tabel 3). De Commissie is derhalve van mening dat de enkele verwijzing door de EBB naar een vergelijking tussen de respectieve onderbiedingsmarges van de invoer uit Indonesië (zoals gecorrigeerd voor verschillen in kwaliteit) en Argentinië niet volledig en naar behoren weergeeft welke effecten de uitvoer van elk exporterend land had op de situatie van de bedrijfstak van de Unie, met name wat de winstgevendheid betreft.

(89)

De Commissie concludeert dat het niet mogelijk is om een werkelijk en aanzienlijk oorzakelijk verband vast te stellen tussen de invoer met dumping uit Argentinië en de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Unie heeft geleden, gezien het belang van de andere bekende factoren die tot die schade hebben bijgedragen.

(90)

Eén onderneming, COFCO Argentina SA, meldde zich na de bekendmaking van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1578; zij beweerde dat zij voldeed aan de drie criteria voor nieuwe producenten-exporteurs in artikel 3 van de definitieve verordening en verstrekte bewijsmateriaal dienaangaande. De Commissie heeft het verzoek en het bewijsmateriaal onderzocht. In het licht van de resultaten van het heropende onderzoek was het verzoek echter niet langer relevant.

6.   CONCLUSIE

(91)

Het onderzoek moet worden beëindigd omdat i) de dumpingmarges bij invoer uit Indonesië de-minimismarges zijn, en ii) niet kan worden vastgesteld dat er een werkelijk en aanzienlijk oorzakelijk verband is tussen de invoer met dumping uit Argentinië en de door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade, zoals op grond van artikel 3, lid 7, van de basisverordening is vereist. Dit betekent dat de bestaande maatregelen die nog steeds van kracht zijn voor de producenten-exporteurs uit Argentinië en Indonesië die de antidumpingmaatregelen niet met succes bij het Gerecht hebben aangevochten, moeten worden ingetrokken. Omwille van de duidelijkheid en de rechtszekerheid moet Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1194/2013 derhalve worden ingetrokken.

(92)

De krachtens Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1194/2013 betaalde definitieve antidumpingrechten op biodiesel uit Argentinië en Indonesië en de overeenkomstig artikel 2 van die verordening definitief geïnde voorlopige rechten moeten worden terugbetaald of kwijtgescholden voor zover zij betrekking hebben op de invoer van biodiesel die voor uitvoer naar de Unie is verkocht door de ondernemingen die met succes tegen die verordening beroep hebben ingesteld bij het Gerecht, namelijk de Argentijnse producenten-exporteurs Unitec Bio SA, Molinos Rio de la Plata SA, Oleaginosa Moreno Hermanos SACIFI y A, Vicentin SAIC, Aceitera General Deheza SA, Bunge Argentina SA, Cargill SACI en Louis Dreyfus Commodities SA (LDC Argentina SA), en de Indonesische producenten-exporteurs PT Pelita Agung Agrindustri, PT Ciliandra Perkasa, PT Wilmar Bioenergi Indonesia, PT Wilmar Nabati Indonesia en PT Perindustrian dan Perdagangan Musim Semi Mas (PT Musim Mas). De terugbetaling of kwijtschelding moet overeenkomstig de toepasselijke douanewetgeving bij de nationale douaneautoriteiten worden aangevraagd.

(93)

Na de mededeling van feiten en overwegingen stelde PT Cermerlang Energi Perkasa dat de terugbetaling en kwijtschelding van antidumpingrechten mogelijk zou moeten zijn voor alle ondernemingen waaraan die rechten waren opgelegd en niet alleen voor de ondernemingen die de definitieve verordening met succes hadden aangevochten bij het Gerecht. Zij stelt ook dat niet alleen Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1194/2013 moet worden ingetrokken, maar ook Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1578.

(94)

In de eerste plaats herinnert de Commissie eraan dat Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1578 enkel Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1194/2013 heeft gewijzigd. Nu deze laatste verordening wordt ingetrokken, heeft de wijzigingsverordening geen rechtsgevolgen meer. Het is dus niet nodig dat ook die uitvoeringsverordening uitdrukkelijk wordt ingetrokken. In de tweede plaats geldt de nietigverklaring van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1194/2013 door het Gerecht enkel ten aanzien van de ondernemingen die deze verordening bij het Gerecht hebben aangevochten. De antidumpingrechten die bij andere ondernemingen zijn geheven, zijn naar Unierecht dus rechtmatig geïnd. Voor zover in het Indonesische WTO-rapport is vastgesteld dat de antidumpingmaatregelen ten aanzien van de invoer uit Indonesië in overeenstemming moeten worden gebracht met de WTO-verplichtingen van de Unie, is de Commissie met Indonesië overeengekomen om aan die vaststelling tegen oktober 2018 uitvoering te geven. Overeenkomstig de algemene beginselen van de WTO-geschillenbeslechting heeft die uitvoering pas gevolgen met ingang van de datum van tenuitvoerlegging. Daarom verwierp de Commissie het argument dat ook die rechten moeten worden terugbetaald of kwijtgescholden.

(95)

Gezien de recente rechtspraak van het Hof van Justitie (22) is het ook passend te voorzien in een percentage voor de in geval van terugbetaling van definitieve rechten te betalen moratoire interest, omdat de relevante geldende bepalingen inzake douanerechten niet voorzien in een dergelijke rentevoet en de toepassing van nationale regels zou leiden tot onnodige verstoringen tussen marktdeelnemers, afhankelijk van welke lidstaat voor de douaneafhandeling wordt gekozen.

7.   MEDEDELING VAN FEITEN EN OVERWEGINGEN

(96)

Alle belanghebbenden werden van de bevindingen van de Commissie in kennis gesteld en konden hierover binnen een bepaalde termijn opmerkingen indienen.

(97)

Het bij artikel 15, lid 1, van de basisverordening ingestelde comité heeft geen advies uitgebracht,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De antidumpingprocedure betreffende de invoer van door synthese en/of hydrobehandeling verkregen monoalkylesters van vetzuren en/of paraffinische gasoliën van niet-fossiele oorsprong, in zuivere vorm of als bestanddeel van een mengsel, van oorsprong uit Argentinië en Indonesië, die momenteel zijn ingedeeld onder de GN-codes ex 1516 20 98 (Taric-codes 1516209821, 1516209829 en 1516209830), ex 1518 00 91 (Taric-codes 1518009121, 1518009129 en 1518009130), ex 1518 00 95 (Taric-code 1518009510), ex 1518 00 99 (Taric-codes 1518009921, 1518009929 en 1518009930), ex 2710 19 43 (Taric-codes 2710194321, 2710194329 en 2710194330), ex 2710 19 46 (Taric-codes 2710194621, 2710194629 en 2710194630), ex 2710 19 47 (Taric-codes 2710194721, 2710194729 en 2710194730), 2710 20 11, 2710 20 15, 2710 20 17, ex 3824 99 92 (Taric-codes 3824999210, 3824999212 en 3824999220), 3826 00 10 en ex 3826 00 90 (Taric-codes 3826009011, 3826009019 en 3826009030) („biodiesel”) wordt beëindigd.

Artikel 2

De krachtens Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1194/2013 betaalde definitieve antidumpingrechten op biodiesel uit Argentinië en Indonesië en de overeenkomstig artikel 2 van die verordening definitief geïnde voorlopige rechten worden terugbetaald of kwijtgescholden voor zover zij betrekking hebben op biodiesel die door de volgende ondernemingen voor uitvoer naar de Unie is verkocht:

Onderneming

Aanvullende Taric-code

Argentinië

Unitec Bio SA, Buenos Aires

C 330

Molinos Agro SA, Buenos Aires

B 784

Oleaginosa Moreno Hermanos SACIFI y A, Bahia Blanca

B 784

Vicentin SAIC, Avellaneda

B 784

Aceitera General Deheza SA, General Deheza

B 782

Bunge Argentina SA, Buenos Aires

B 782

Cargill SACI, Buenos Aires

C 330

Louis Dreyfus Commodities SA (LDC Argentina SA), Buenos Aires

B 783

Indonesië

PT Pelita Agung Agrindustri, Medan

B 788

PT Ciliandra Perkasa, Jakarta

B 786

PT Wilmar Bioenergi Indonesia, Medan

B 789

PT Wilmar Nabati Indonesia, Medan

B 789

PT Perindustrian dan Perdagangan Musim Semi Mas (PT Musim Mas), Medan

B 787

De terugbetaling of kwijtschelding wordt overeenkomstig de toepasselijke douanewetgeving bij de nationale douaneautoriteiten aangevraagd.

Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing. De moratoire interest die moet worden betaald in geval van terugbetaling waaruit een recht op betaling van moratoire interest voortvloeit, is de op de eerste kalenderdag van de maand van de vervaldag door de Europese Centrale Bank voor haar basisherfinancieringstransacties toegepaste rentevoet zoals bekendgemaakt in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie, verhoogd met één procentpunt.

Artikel 3

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1194/2013 wordt ingetrokken.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 oktober 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21.

(2)  PB L 83 van 27.3.2015, blz. 6.

(3)  PB L 141 van 28.5.2013, blz. 6.

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1194/2013 van de Raad van 19 november 2013 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op biodiesel van oorsprong uit Argentinië en Indonesië (PB L 315 van 26.11.2013, blz. 2).

(5)  Arresten van 15 september 2016 in zaak T-80/14, PT Musim Mas/Raad, zaak T-111/14, Unitec Bio SA/Raad, zaken T-112/14 tot en met T-116/14 en T-119/14, Molinos Río de la Plata SA e.a./Raad, zaak T-117/14, Cargill SACI/Raad, zaak T-118/14, LDC Argentina SA/Raad, zaak T-120/14, PT Ciliandra Perkasa/Raad, zaak T-121/14, PT Pelita Agung Agrindustri/Raad (PB C 402 van 31.10.2016, blz. 28).

(6)  Zaak T-139/14, PT Wilmar Bioenergi Indonesia en PT Wilmar Nabati Indonesia/Raad (PB C 392 van 24.10.2016, blz. 26).

(7)  De Argentijnse producenten-exporteurs Unitec Bio SA, Molinos Rio de la Plata SA, Oleaginosa Moreno Hermanos SACIFI y A, Vicentin SAIC, Aceitera General Deheza SA, Bunge Argentina SA, Cargill SACI en Louis Dreyfus Commodities SA (LDC Argentina SA), en de Indonesische producenten-exporteurs PT Pelita Agung Agrindustri, PT Ciliandra Perkasa, PT Wilmar Bioenergi Indonesia, PT Wilmar Nabati Indonesia en PT Perindustrian dan Perdagangan Musim Semi Mas (PT Musim Mas).

(8)  Beschikkingen van de president van het Hof van 15 februari 2018 in de gevoegde zaken C-602/16 P en C-607/16 P tot en met C-609/16 P, en 16 februari 2018 in de zaken C-603/16 P tot en met C-606/16 P.

(9)  WTO, Rapport van de Beroepsinstantie, AB-2016-4, WT/DS473/AB/R van 6 oktober 2016, en WTO, Rapport van het panel, WT/DS473/R van 29 maart 2016.

(10)  WTO, Rapport van het panel, WT/DS480/R van 25 januari 2018.

(11)  Bericht van opening betreffende de antidumpingmaatregelen die gelden ten aanzien van de invoer van biodiesel van oorsprong uit Argentinië en Indonesië, naar aanleiding van de aanbevelingen en uitspraken van het Orgaan voor Geschillenbeslechting van de Wereldhandelsorganisatie in het geschil Europese Unie — Antidumpingmaatregelen ten aanzien van biodiesel (DS473) (PB C 476 van 20.12.2016, blz. 3).

(12)  Verordening (EU) 2015/476 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2015 inzake de maatregelen die de Unie kan nemen naar aanleiding van een rapport van het Orgaan voor Geschillenbeslechting van de WTO betreffende antidumping- en antisubsidiemaatregelen (PB L 83 van 27.3.2015, blz. 6).

(13)  Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1578 van 18 september 2017 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1194/2013 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op biodiesel van oorsprong uit Argentinië en Indonesië (PB L 239 van 19.9.2017, blz. 9).

(14)  Bericht betreffende de arresten van het Gerecht van 15 september 2016 in de zaken T-80/14, T-111/14 tot en met T-121/14 en T-139/14 betreffende Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1194/2013 van de Raad tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op Argentijnse en Indonesische biodiesel, en naar aanleiding van de aanbevelingen en uitspraken van het Orgaan voor Geschillenbeslechting van de Wereldhandelsorganisatie in de geschillen DS473 en DS480 (EU — Antidumpingmaatregelen ten aanzien van biodiesel) (PB C 181 van 28.5.2018, blz. 5).

(15)  Zaak C-458/98 P, Industrie des poudres sphériques (IPS)/Raad, Jurispr. 2000, blz. I-8147.

(16)  Zaak C-256/16, Deichmann SE, ECLI:EU:C:2018:187, punt 87.

(17)  Zaak C-458/98 P, Industrie des poudres sphériques (IPS)/Raad, Jurispr. 2000, blz. I-8147.

(18)  PB L 141 van 28.5.2013, blz. 6.

(19)  Ministerie van Handel van de Verenigde Staten, Investigation A-560-830, Memorandum, „COST of Production and Constructed Value Calculation Adjustments for the Final Determination — Wilmar Trading Pte. Ltd”, 20 februari 2018.

(20)  Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1578 van 18 september 2017 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1194/2013 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op biodiesel van oorsprong uit Argentinië en Indonesië (PB L 239 van 19.9.2017, blz. 9).

(21)  In overeenstemming met de uitspraak van de WTO in de zaak EU — Countervailing Measures on Certain Polyethylene Terephtalate from Pakistan (EU — Compenserende maatregelen ten aanzien van een bepaald polyethyleentereftalaat uit Pakistan) waarin de Beroepsinstantie heeft vastgesteld dat „het hoofddoel van een analyse van het oorzakelijk verband op grond van artikel 15.5 van de overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen is dat een onderzoekende autoriteit vaststelt of er sprake is van een „werkelijk en aanzienlijk oorzakelijk verband” tussen de gesubsidieerde invoer en de schade voor de binnenlandse bedrijfstak”. Rapport van de Beroepsinstantie, AB-2017-5, WT/DS486/AB/R van 16 mei 2018, punt 5.226.

(22)  Arrest van het Hof van 18 januari 2017, Wortmann, C-365/15, ECLI:EU:C:2017:19, punten 35-39.


19.10.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 262/54


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/1571 VAN DE COMMISSIE

van 18 oktober 2018

betreffende de minimumverkoopprijs voor mageremelkpoeder voor de zesentwintigste deelinschrijving in het kader van de bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/2080 geopende openbare inschrijving

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1240 van de Commissie van 18 mei 2016 houdende uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft openbare interventie en steun voor particuliere opslag (2), en met name artikel 32,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/2080 van de Commissie (3) is de verkoop van mageremelkpoeder in het kader van een openbare inschrijving geopend.

(2)

In het licht van de inschrijvingen die voor de zesentwintigste deelinschrijving zijn ontvangen, moet een minimumverkoopprijs worden vastgesteld.

(3)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de zesentwintigste deelinschrijving voor de verkoop van mageremelkpoeder in het kader van de bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/2080 geopende openbare inschrijving, waarvoor de inschrijvingen uiterlijk op 16 oktober 2018 moesten zijn ingediend, bedraagt de minimumverkoopprijs 123,10 EUR per 100 kg.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 oktober 2018.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal

Directoraat-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  PB L 206 van 30.7.2016, blz. 71.

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2016/2080 van de Commissie van 25 november 2016 tot opening van de verkoop van mageremelkpoeder in het kader van een openbare inschrijving (PB L 321 van 29.11.2016, blz. 45).


BESLUITEN

19.10.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 262/55


BESLUIT (EU) 2018/1572 VAN DE RAAD

van 15 oktober 2018

betreffende de toepassing door de Unie van de Reglementen nrs. 9, 63 en 92 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties betreffende uniforme bepalingen voor de goedkeuring van driewielige voertuigen, bromfietsen en vervangende geluiddempingssystemen voor voertuigen van categorie L wat geluidsemissie betreft

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 114 en 207, in samenhang met artikel 218, lid 9,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Besluit 97/836/EG van de Raad (1) is de Unie toegetreden tot de overeenkomst van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties betreffende het aannemen van eenvormige technische eisen voor wielvoertuigen, uitrustingsstukken en onderdelen die kunnen worden aangebracht en/of gebruikt op wielvoertuigen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van goedkeuringen verleend op basis van deze eisen (2) (de „herziene overeenkomst van 1958”).

(2)

De uniforme voorschriften van Reglement nr. 9 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) — Uniforme bepalingen voor de goedkeuring van voertuigen van de categorieën L2, L4 en L5 wat geluidsemissie betreft, VN/ECE-Reglement nr. 63 — Uniforme bepalingen voor de goedkeuring van voertuigen van categorie L1 wat geluidsemissie betreft, en VN/ECE-Reglement nr. 92 — Uniforme bepalingen voor de goedkeuring van niet-originele vervangende uitlaatgeluiddempingssystemen voor voertuigen van de categorieën L1, L2, L3, L4 en L5 wat geluidsemissie betreft („VN-Reglementen nrs. 9, 63 en 92”) zijn bedoeld om technische belemmeringen voor de handel in motorvoertuigen tussen de partijen bij de herziene overeenkomst van 1958 op te heffen en ervoor te zorgen dat dergelijke voertuigen een hoog veiligheids- en beschermingsniveau bieden. Voertuigcategorie L omvat lichte voertuigen zoals gemotoriseerde rijwielen, bromfietsen op twee of drie wielen, motorfietsen met of zonder zijspan, driewielers en vierwielers.

(3)

Krachtens Verordening (EU) nr. 168/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3) en Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 134/2014 van de Commissie (4) moeten toelaatbare geluidsniveaus, voorschriften voor vervangende uitlaatsystemen en testprocedures voor twee- en driewielige motorvoertuigen en vierwielers worden vastgesteld.

(4)

De bijlagen IV, V en VI bij Verordening (EU) nr. 168/2013 en bijlage IX bij Verordening (EU) nr. 134/2014 bevatten voorschriften voor de typegoedkeuring van voertuigen van categorie L wat het toelaatbare geluidsniveau en het uitlaatsysteem betreft.

(5)

Op de datum van haar toetreding tot de herziene overeenkomst van 1958 is de Unie toegetreden tot een aantal VN-reglementen die zijn opgenomen in de lijst van bijlage II bij Besluit 97/836/EG; de VN-Reglementen nrs. 9, 63 en 92 waren daar niet in opgenomen.

(6)

Overeenkomstig artikel 3, lid 3, van Besluit 97/836/EG en krachtens artikel 1, lid 7, van de herziene overeenkomst van 1958 kan de Unie besluiten één, een aantal of het geheel van de VN-reglementen toe te passen die zij op het ogenblik van haar toetreding tot de herziene overeenkomst van 1958 niet had aanvaard.

(7)

Naar aanleiding van de recente wijzigingen van de VN-Reglementen nrs. 9, 63 en 92, waardoor deze zijn afgestemd op de desbetreffende technische bepalingen van de Verordeningen (EU) nr. 168/2013 en (EU) nr. 134/2014, is het thans passend voor de Unie tot de toepassing van de VN-Reglementen nrs. 9, 63 en 92 over te gaan om in gemeenschappelijke uniforme voorschriften op internationaal niveau te voorzien. Dat moet ervoor zorgen dat de ondernemingen van de Unie maar één reeks voorschriften moeten volgen die wereldwijd is erkend, met name door de partijen bij de herziene overeenkomst van 1958,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

VN/ECE-Reglement nr. 9 — Uniforme bepalingen voor de goedkeuring van voertuigen van de categorieën L2, L4 en L5 wat geluidsemissie betreft, VN-ECE-Reglement nr. 63 — Uniforme bepalingen voor de goedkeuring van voertuigen van categorie L1 wat geluidsemissie betreft, en VN/ECE-Reglement nr. 92 — Uniforme bepalingen voor de goedkeuring van niet-originele vervangende uitlaatgeluiddempingssystemen voor voertuigen van de categorieën L1, L2, L3, L4 en L5 wat geluidsemissie betreft, worden door de Europese Unie toegepast.

Artikel 2

De Commissie stelt de secretaris-generaal van de Verenigde Naties in kennis van dit besluit.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de Commissie.

Gedaan te Luxemburg, 15 oktober 2018.

Voor de Raad

De voorzitter

E. KÖSTINGER


(1)  Besluit 97/836/EG van de Raad van 27 november 1997 inzake de toetreding van de Europese Gemeenschap tot de overeenkomst van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties betreffende het aannemen van eenvormige technische eisen voor wielvoertuigen, uitrustingsstukken en onderdelen die kunnen worden aangebracht en/of gebruikt op wielvoertuigen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van goedkeuringen verleend op basis van deze eisen („herziene overeenkomst van 1958”) (PB L 346 van 17.12.1997, blz. 78).

(2)  PB L 346 van 17.12.1997, blz. 81.

(3)  Verordening (EU) nr. 168/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2013 betreffende de goedkeuring van en het markttoezicht op twee- of driewielige voertuigen en vierwielers (PB L 60 van 2.3.2013, blz. 52).

(4)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 134/2014 van de Commissie van 16 december 2013 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 168/2013 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de voorschriften voor milieuprestaties en prestaties van de aandrijfeenheid en tot wijziging van bijlage V bij die Verordening (PB L 53 van 21.2.2014, blz. 1).


19.10.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 262/57


BESLUIT (EU) 2018/1573 VAN DE RAAD

van 15 oktober 2018

tot vaststelling van het namens de Europese Unie in te nemen standpunt in het EPO-comité dat is opgericht bij de tijdelijke economische partnerschapsovereenkomst tussen Ghana, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, met betrekking tot de vaststelling van een besluit van het EPO-comité betreffende de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207 en artikel 218, lid 9,

Gezien de tijdelijke economische partnerschapsovereenkomst tussen Ghana, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds (1) (de „overeenkomst”),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De overeenkomst is namens de Unie op 28 juli 2016 ondertekend ingevolge Besluit (EU) 2016/1850 van de Raad (2) en wordt sinds 15 december 2016 voorlopig toegepast.

(2)

Het Verdrag betreffende de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie (de „Unie”) is op 9 december 2011 ondertekend en op 1 juli 2013 in werking getreden.

(3)

De Republiek Kroatië is op 8 november 2017 tot de overeenkomst toegetreden door neerlegging van haar akte van toetreding.

(4)

Op grond van artikel 77 van de overeenkomst kan het EPO-comité wijzigingsmaatregelen vaststellen die eventueel noodzakelijk zijn in verband met de toetreding van nieuwe lidstaten tot de Unie.

(5)

Het is passend het standpunt vast te stellen dat namens de Unie moet worden ingenomen wat betreft de vaststelling van een besluit van het EPO-comité tijdens zijn jaarlijkse vergadering betreffende de na de toetreding van de Republiek Kroatië tot de overeenkomst noodzakelijke wijzigingen van de overeenkomst,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het namens de Europese Unie in te nemen standpunt in het EPO-comité dat is opgericht bij de tijdelijke economische partnerschapsovereenkomst tussen Ghana, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, wat betreft de vaststelling van een besluit van het EPO-comité tijdens zijn jaarlijkse vergadering betreffende de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie, is gebaseerd op het aan dit besluit gehechte ontwerpbesluit van het EPO-comité.

Artikel 2

Het besluit van het EPO-comité wordt na de vaststelling ervan bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Luxemburg, 15 oktober 2018.

Voor de Raad

De voorzitter

F. MOGHERINI


(1)  PB L 287 van 21.10.2016, blz. 3.

(2)  Besluit (EU) 2016/1850 van de Raad van 21 november 2008 tot ondertekening en voorlopige toepassing van de tijdelijke economische partnerschapsovereenkomst tussen Ghana, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds (PB L 287 van 21.10.2016, blz. 1).


ONTWERP

BESLUIT Nr. …/2018 VAN HET EPO-COMITÉ

dat is opgericht bij de tijdelijke economische partnerschapsovereenkomst tussen Ghana, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds

van …

betreffende de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie

HET EPO-COMITÉ,

Gezien de tijdelijke economische partnerschapsovereenkomst tussen Ghana, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds (de „overeenkomst”), die op 28 juli 2016 te Brussel is ondertekend en sinds 15 december 2016 voorlopig wordt toegepast, en met name de artikelen 76, 77 en 81,

Gezien het Verdrag betreffende de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie (de „Unie”) en de op 8 november 2017 door de Republiek Kroatië neergelegde akte van toetreding tot de overeenkomst,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De overeenkomst is van toepassing, enerzijds, op elk grondgebied waarop het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie van toepassing is, onder de in dat verdrag neergelegde voorwaarden, en, anderzijds, op het grondgebied van Ghana.

(2)

Op grond van artikel 77 van de overeenkomst kan het EPO-comité wijzigingsmaatregelen vaststellen die eventueel noodzakelijk zijn na de toetreding van nieuwe lidstaten tot de Unie,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De Republiek Kroatië keurt, als partij bij de overeenkomst, op dezelfde wijze als de andere lidstaten van de Unie de teksten van de overeenkomst, alsmede de daaraan gehechte bijlagen, protocollen en verklaringen goed en neemt er nota van.

Artikel 2

Artikel 81 van de overeenkomst wordt vervangen door:

„Artikel 81

Authentieke teksten

Deze overeenkomst is opgesteld in tweevoud in de Bulgaarse, de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Italiaanse, de Kroatische, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de Roemeense, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechische en de Zweedse taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek.”.

Artikel 3

De Unie doet de Kroatische taalversie van de overeenkomst aan Ghana toekomen.

Artikel 4

1.   De bepalingen van de overeenkomst zijn van toepassing op goederen die uit Ghana naar de Republiek Kroatië of uit de Republiek Kroatië naar Ghana worden uitgevoerd, die voldoen aan de oorsprongsregels die gelden op het grondgebied van de partijen bij de overeenkomst en die op 15 december 2016 in Ghana of in de Republiek Kroatië onderweg waren of zich aldaar in tijdelijke opslag, in een douane-entrepot of in een vrije zone bevonden.

2.   In de in lid 1 bedoelde gevallen wordt preferentiële behandeling toegekend, op voorwaarde dat binnen vier maanden na de datum van inwerkingtreding van dit besluit aan de douaneautoriteiten van het land van invoer een bewijs van oorsprong wordt overgelegd dat retroactief is afgegeven door de douaneautoriteiten van het land van uitvoer.

Artikel 5

Ghana verbindt zich ertoe in verband met de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Unie geen vorderingen, verzoeken of rechtsmiddelen in te stellen, noch enige concessie uit hoofde van artikel XXIV, lid 6, en artikel XXVIII van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel (GATT) 1994 of artikel XXI van de Algemene Overeenkomst inzake de handel in diensten (GATS) te wijzigen of in te trekken.

Artikel 6

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt ondertekend.

De artikelen 3 en 4 zijn evenwel van toepassing met ingang van 15 december 2016.

Gedaan te …,

Voor Ghana

Voor de Europese Unie


19.10.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 262/60


BESLUIT (EU) 2018/1574 VAN DE RAAD

van 16 oktober 2018

tot benoeming van een lid van het Comité van de Regio's, voorgedragen door de Italiaanse Republiek

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 305,

Gezien de voordracht van de Italiaanse regering,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 26 januari 2015, 5 februari 2015 en 23 juni 2015 heeft de Raad de Besluiten (EU) 2015/116 (1), (EU) 2015/190 (2) en (EU) 2015/994 (3) houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 vastgesteld.

(2)

In het Comité van de Regio's is een zetel van lid vrijgekomen vanwege het einde van de ambtstermijn van de heer Luciano D'ALFONSO,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In het Comité van de Regio's wordt voor de resterende duur van de ambtstermijn, dat wil zeggen tot en met 25 januari 2020, tot lid benoemd:

de heer Giovanni LOLLI, Vicepresidente della Regione Abruzzo.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Luxemburg, 16 oktober 2018.

Voor de Raad

De voorzitter

G. BLÜMEL


(1)  Besluit (EU) 2015/116 van de Raad van 26 januari 2015 houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 (PB L 20 van 27.1.2015, blz. 42).

(2)  Besluit (EU) 2015/190 van de Raad van 5 februari 2015 tot benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 (PB L 31 van 7.2.2015, blz. 25).

(3)  Besluit (EU) 2015/994 van de Raad van 23 juni 2015 houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 (PB L 159 van 25.6.2015, blz. 70).


19.10.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 262/61


BESLUIT (EU) 2018/1575 VAN DE COMMISSIE

van 9 augustus 2018

betreffende de maatregelen aangaande bepaalde Griekse casino's SA.28973 — C 16/2010 (ex NN 22/2010, ex CP 318/2009) door Griekenland ten uitvoer gelegd

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2018) 5267)

(Slechts de tekst in de Griekse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 108, lid 2, eerste alinea,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name artikel 62, lid 1, onder a),

Na de belanghebbenden overeenkomstig de genoemde artikelen te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken (1),

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

(1)

Op 8 juli 2009 diende het consortium DAET Loutraki AE — Club Hotel Loutraki AE (2) (hierna „de klager” of „Casino Loutraki” genoemd) een klacht in bij de Europese Commissie (hierna „de Commissie” genoemd) over Griekse wetgeving met betrekking tot een heffingensysteem voor toegangsbewijzen voor casino's. Volgens de klager moet dat systeem worden aangemerkt als staatssteun aan bepaalde casino-exploitanten. De klager liet per e-mail op 7 oktober 2009 weten dat hij geen bezwaar had tegen de bekendmaking van zijn identiteit. Op 14 oktober 2009 vond een bijeenkomst plaats tussen personeelsleden van de Commissie en vertegenwoordigers van de klager. De klager verstrekte bij brief van 26 oktober 2009 meer informatie ter ondersteuning van zijn klacht.

(2)

Op 21 oktober 2009 stuurde de Commissie de klacht door naar Griekenland en vroeg zij Griekenland om meer duidelijkheid over de in de klacht aangekaarte problemen. Griekenland stuurde zijn antwoord naar de Commissie op 27 november 2009.

(3)

De Commissie stuurde op 15 december 2009 het antwoord van Griekenland door naar de klager. De klager diende op 29 december 2009 opmerkingen in over het antwoord van Griekenland.

(4)

Op 25 februari, 4 maart, 23 maart en 13 april 2010 vroeg de Commissie meer informatie aan Griekenland, dat antwoordde op 10 maart, 1 april en 21 april 2010.

(5)

De Commissie deelde Griekenland bij besluit van 6 juli 2010 (hierna „het inleidingsbesluit” genoemd) mee dat zij de formele onderzoeksprocedure zou inleiden als bedoeld in artikel 108, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) met betrekking tot een maatregel die Griekenland had ingevoerd, namelijk het toepassen van een lager belastingtarief op toegangsbewijzen voor bepaalde casino's (hierna „de maatregel” genoemd). Het inleidingsbesluit werd in het Publicatieblad van de Europese Unie (1) bekendgemaakt en de belanghebbenden werd gevraagd hun opmerkingen te maken.

(6)

Op 4 augustus 2010 ontving de Commissie van twee vermeende begunstigden van de maatregel opmerkingen over het inleidingsbesluit: Casino Mont Parnès (3) en Casino Thessaloniki (4).

(7)

De Commissie ontving bij brief van 6 oktober 2010 de opmerkingen van Griekenland over het inleidingsbesluit. De Griekse overheid diende op 12 oktober 2010 aanvullende informatie over de betwiste maatregel in.

(8)

Bij brieven van 8 en 25 oktober 2010 heeft de klager zijn opmerkingen over het inleidingsbesluit ingediend.

(9)

De Commissie heeft de opmerkingen van Casino Mont Parnès en Casino Thessaloniki bij brief van 29 oktober 2010 doorgestuurd naar de Griekse overheid. Bij brief van 6 december 2010 heeft de Griekse overheid haar commentaar op de opmerkingen van derde belanghebbenden kenbaar gemaakt.

(10)

Op 24 mei 2011 heeft de Commissie Besluit 2011/716/EU (5) vastgesteld (hierna „het definitieve besluit van 2011” genoemd), waarin werd geconcludeerd dat de maatregel als onverenigbare en onrechtmatige staatssteun moest worden beschouwd en terugvordering van de steun werd gelast.

(11)

Bij op 3 augustus 2011 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift heeft de Helleense Republiek beroep tot nietigverklaring ingesteld tegen het definitieve besluit van 2011 (zaak T-425/11). Verzoeken tot nietigverklaring werden ook ingediend door Etaireia Akiniton Dimosiou AE (zaak T-419/11), Casino Thessaloniki (zaak T-635/11), Casino Mont Parnès (zaak T-14/12) en Athens Resort Casino AE Symmetochon (zaak T-36/12), een houder van aandelen in Casino Thessaloniki en Casino Mont Parnès.

(12)

Bij arrest van 11 september 2014 in zaak T-425/11, Helleense Republiek/Commissie (6) (hierna „het arrest van 2014” genoemd), verklaarde het Gerecht het definitieve besluit van 2011 nietig, omdat het had vastgesteld dat de Commissie niet had aangetoond dat sprake was van staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.

(13)

Op 22 november 2014 stelde de Commissie hogere voorziening in tegen het arrest van 2014. Bij beschikking van 22 oktober 2015 in zaak C-530/14 P, Commissie/Helleense Republiek (7) (hierna „de beschikking van 2015” genoemd), wees het Hof van Justitie de hogere voorziening van de Commissie af en bevestigde het Hof het arrest van 2014. Bijgevolg stelde het Gerecht vast dat de door Etaireia Akiniton Dimosiou AE, Casino Thessaloniki, Casino Mont Parnès en Athens Resort Casino AE Symmetochon ingediende verzoeken tot nietigverklaring van het definitieve besluit van 2011 zonder voorwerp waren geraakt en dat er niet langer op behoefde te worden beslist.

(14)

Derhalve moest de Commissie de maatregel opnieuw onderzoeken en een nieuw definitief besluit vaststellen.

(15)

Op 14 april 2017 diende Casino Loutraki een nieuwe klacht in waarin de Commissie werd verzocht een nieuw definitief besluit vast te stellen waarin de maatregel in strijd met artikel 108, lid 3, VWEU en onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard en waarin terugvordering van de steun wordt gelast.

(16)

Op 17 november 2017 stuurde de Commissie de nieuwe klacht door naar Griekenland en vroeg zij Griekenland om zijn opmerkingen kenbaar te maken. In antwoord op een verzoek van Griekenland om vertalingen in het Grieks stuurde de Commissie op 20 december 2017 de in het Grieks opgestelde documenten. Griekenland antwoordde de Commissie op 26 januari 2018.

2.   DE BETROKKEN MAATREGEL

2.1.   De maatregel

(17)

De te beoordelen maatregel betreft het heffingensysteem voor toegangsbewijzen voor casino's in Griekenland dat tot november 2012 bestond. In dit systeem werden gedifferentieerde tarieven geheven op toegangsbewijzen voor casino's in Griekenland, afhankelijk van het feit of een casino een particuliere of staatsonderneming was.

(18)

Sinds 1995 zijn alle casino's in Griekenland verplicht iedere klant een toegangsprijs van 15 EUR in rekening te brengen. Vervolgens zijn zij verplicht om 80 % van dat bedrag (12 EUR) aan de staat over te maken als belasting op toegangsbewijzen. De casino's hebben het recht om de resterende 20 % van de toegangsprijs (3 EUR) zelf te houden. Dit wordt beschouwd als vergoeding voor de afgifte van het toegangsbewijs en dekking van de kosten.

(19)

In de praktijk werd voor casino's in handen van de overheid (hierna „overheidscasino's” genoemd) en voor het in particulier bezit zijnde Casino Thessaloniki een uitzondering gemaakt met betrekking tot de hoogte van de toegangsprijs voor casino's. Deze casino's zijn verplicht iedere klant een toegangsprijs van 6 EUR in rekening te brengen. Vervolgens zijn zij verplicht om 80 % van dat bedrag (4,80 EUR) aan de staat over te maken als belasting op toegangsbewijzen. Zij hebben het recht om de resterende 20 % van de toegangsprijs (1,20 EUR) zelf te houden. Dit wordt beschouwd als vergoeding voor de afgifte van het toegangsbewijs en dekking van de kosten.

(20)

Het gevolg van deze maatregel is dat particuliere casino's 12 EUR, en overheidscasino's en Casino Thessaloniki 4,80 EUR per klant afstaan aan de overheid. De wet staat casino's tevens toe om klanten onder bepaalde omstandigheden kosteloos toegang te verlenen. In dat geval zijn zij, hoewel zij geen toegangsprijs heffen, nog altijd verplicht de belasting op toegangsbewijzen van 12 EUR dan wel 4,80 EUR af te dragen aan de overheid.

2.2.   Toepasselijke bepalingen van het Griekse recht

(21)

Vóór de liberalisering van de Griekse casinomarkt in 1994 werden in Griekenland slechts drie casino's geëxploiteerd, namelijk Casino Mont Parnès, Casino Corfu en Casino Rhodos. Op dat moment waren de casino's overheidsbedrijven die door de nationale Griekse organisatie voor toerisme (hierna „EOT” genoemd) werden geëxploiteerd als overheidsclubs (8). De toegangsprijs die deze casino's in rekening brachten, werd bij besluit van het algemeen secretariaat van EOT (9) vastgesteld op 1 500 (ongeveer 4,50 EUR) of 2 000 drachme (ongeveer 6 EUR). Toen Griekenland in 2002 de euro invoerde, werd de wettelijke toegangsprijs voor overheidscasino's 6 EUR.

(22)

De Griekse casinomarkt werd krachtens wet 2206/1994 (10) in 1994 geliberaliseerd. Naast de bestaande overheidscasino's werden zes nieuwe privécasino's opgericht. Artikel 2, lid 10, van wet 2206/1994 bepaalde dat de toegangsprijs voor de casino's in bepaalde streken zou worden vastgesteld bij ministerieel besluit, waarin tevens zou worden bepaald welk percentage van de toegangsprijs naar de Griekse staat ging. Bij ministerieel besluit (11) van 16 november 1995 (hierna „het ministerieel besluit van 1995” genoemd) bepaalde de minister van Financiën dat met ingang van 15 december 1995 alle casino-exploitanten waarop wet 2206/1994 (12) van toepassing is een toegangsprijs van 5 000 drachme (13) (ongeveer 15 EUR) in rekening moeten brengen. Overeenkomstig het ministerieel besluit van 1995 zijn casino-exploitanten tevens wettelijk verplicht 20 % van de toegangsprijs, inclusief de verschuldigde btw, in te houden als vergoeding voor de afgifte van het toegangsbewijs en dekking van de kosten, en wordt het resterende bedrag aangemerkt als overheidsheffing (14). Het ministerieel besluit van 1995 bepaalde dat casino's in specifieke gevallen gratis toegang mogen verlenen (15). Zelfs in die gevallen moest 80 % van de wettelijke toegangsprijs door de casino's worden afgedragen aan de overheid, ofschoon de casino's de toegangsprijs in die gevallen niet incasseerden (16). De casino's moeten overeenkomstig het besluit van 1995 de heffingen maandelijks doorstorten (17). Het besluit voorziet ook in specifieke kortingen op toegangsbewijzen die 15 of 30 dagen geldig zijn (18). De wettelijke standaardprijs voor toegang tot casino's werd 15 EUR toen Griekenland in 2002 de euro invoerde.

(23)

Hoewel casino's in Griekenland in het algemeen worden geëxploiteerd overeenkomstig wet 2206/1994 en het ministerieel besluit van 1995, waren de overheidscasino's Mont Parnès, Corfu en Rhodos vrijgesteld van de toepassing van die wet en het besluit totdat hun door de casinocommissie een licentie werd verleend. Meer in het bijzonder werd bij wet 2160/1993 bepaald dat deze casino's door EOT zouden blijven worden geëxploiteerd als clubs, op basis van de wetgeving die op EOT van toepassing is, te weten wet 1624/1951 (19), decreet 4109/1960 (20) en wet 2160/1993 (21). Daarom handhaafden de casino's Mont Parnès, Corfu en Rhodos de toegangsprijs van 6 EUR.

(24)

Alle nieuwe privécasino's die sinds de invoering van wet 2206/1994 zijn opgericht, hebben daarentegen het ministerieel besluit van 1995 toegepast en de toegangsprijs van 15 EUR in rekening gebracht, met als enige uitzondering Casino Thessaloniki. Hoewel Casino Thessaloniki in 1995 is opgericht en toen een licentie kreeg krachtens wet 2206/1994, heeft het casino tot november 2012 de verminderde toegangsprijs van 6 EUR van de overheidscasino's toegepast op basis van wetsbesluit 2687/1953 (22). Dit besluit bepaalt dat bedrijven die zijn opgericht met buitenlandse investeringen minstens even gunstig worden behandeld als gelijkaardige bedrijven in het land (23). De vereiste om 80 % van de nominale waarde van de toegangsbewijzen aan de staat over te maken, was sinds de licentieverlening in 1995 van toepassing op Casino Thessaloniki (24).

(25)

De bijzondere bepalingen die van toepassing zijn op de overheidscasino's die vóór wet 2206/1994 bestonden, moeten volgens Griekenland worden beschouwd als uitzonderingen op de toepassing van de algemene bepalingen van deze wet en het ministerieel besluit van 1995. Tot op het moment dat zij krachtens wet 2206/1994 hun licentie kregen, was het ministerieel besluit van 1995 dus niet van toepassing op de overheidscasino's, noch wat betreft de standaardtoegangsprijs van 15 EUR, noch wat betreft de vereiste om 80 % van die prijs aan de staat over te maken. Overheidscasino's betaalden evenwel slechts 80 % van 6 EUR, aangezien voor hen de uitzonderlijke toegangsprijs van 6 EUR bleef gelden krachtens de reeds in werking getreden besluiten van EOT, die als specifieke uitzonderingsbepalingen werden beschouwd (een reeds bestaande lex specialis) waarop de algemene bepalingen van wet 2206/1994 noch het ministerieel besluit van 1995 betrekking hebben. De EOT-besluiten werden pas na de privatisering, toen de casino's niet langer volledig in handen van de overheid waren, niet meer van toepassing beschouwd. Pas nadat de casino's geprivatiseerd waren, voerden zij de standaardtoegangsprijs van 15 EUR in en moesten zij 80 % van 15 EUR als heffing aan de staat betalen.

(26)

Een andere uitzondering op de toepassing van de algemene bepalingen van wet 2206/1994 en het ministerieel besluit van 1995 werd, na een gedeeltelijke privatisering, ten behoeve van Casino Mont Parnès toegepast krachtens wet 3139/2003. In deze wet staat uitdrukkelijk dat de toegangsprijs voor Mont Parnès 6 EUR blijft.

(27)

In 2000 ging de exploitatie van de casino's Corfu en Mont Parnès over van EOT naar Ellinika Touristika Akinita AE (afgekort ETA), dat volledig eigendom was van de Griekse overheid. Vanaf eind 2000 tot 2003, het moment waarop deze casino's overeenkomstig wet 2206/1994 een licentie ontvingen, begon ETA (25), eerst vrijwillig en daarna op grond van artikel 24 van wet 2919/2001, zich gaandeweg aan te passen aan de in wet 2206/1994 vastgelegde eisen voor casino's om de twee voormalige overheidscasino's voor te bereiden op een volwaardige licentie en privatisering. Tijdens deze overgangsperiode maakte ETA 80 % van de door de casino's Mont Parnès en Corfu geïncasseerde toegangsprijs van 6 EUR over aan de staat. Volgens de informatie die aan de Commissie is verstrekt, is er nooit een nieuw ministerieel besluit uitgevaardigd. Casino Corfu bleef een toegangsprijs van 6 EUR in rekening brengen, totdat het in augustus 2010 (26) werd geprivatiseerd, waarna het de toegangsprijs van 15 EUR invoerde.

(28)

Casino Rhodos ontving krachtens wet 2206/1994 in 1996 zijn licentie (27). Het casino bleef tot 1999 echter de verminderde toegangsprijs in rekening brengen en stapte pas na de privatisering, in april 1999, over op 15 EUR.

(29)

In november 2012 voerde Griekenland nieuwe wetgeving in (28) waarin voor alle casino's, particulier of in overheidshanden, dezelfde wettelijke toegangsprijs van 6 EUR werd vastgesteld en die alle casino's verplicht 20 % (1,20 EUR) van de toegangsprijs in te houden als vergoeding voor de afgifte van het toegangsbewijs en dekking van de kosten en de resterende 80 % (4,80 EUR) maandelijks als overheidsheffing af te dragen aan de staat. Griekenland heeft bevestigd dat deze wetgeving momenteel nog van kracht is.

3.   REDENEN VOOR HET INLEIDEN VAN DE PROCEDURE

(30)

De Commissie heeft de formele onderzoeksprocedure ingeleid krachtens artikel 108, lid 2, VWEU, omdat zij meende dat er mogelijk sprake was van belastingdiscriminatie ten gunste van bepaalde casino's in Griekenland, waarvoor een gunstiger belastingregeling geldt dan voor andere casino's in het land.

(31)

De Commissie was van mening dat de betwiste maatregel afweek van de algemene wettelijke voorschriften waarin het normale bedrag van de heffingen op toegangsbewijzen voor casino's is vastgelegd, en hierdoor de mededingingspositie van de begunstigden verbeterde.

(32)

De Commissie constateerde dat de betwiste maatregel een verlies aan overheidsinkomsten voor de Griekse staat leek in te houden en een voordeel toekende aan de goedkopere casino's. De Griekse overheid argumenteerde dat de rechtstreekse begunstigde van de lagere toegangsprijs de klant was, maar de Commissie antwoordde daarop dat subsidies voor consumenten kunnen neerkomen op staatssteun aan een onderneming wanneer de subsidie afhankelijk is van het gebruik van een bepaald goed of een bepaalde dienst van die onderneming (29).

(33)

De Commissie merkte ook op dat het belastingniveau niet leek te zijn vastgesteld op basis van de omstandigheden van elk individueel casino (30), en trok de voorlopige conclusie dat de maatregel selectief was (31).

(34)

De Commissie was van mening dat de betwiste maatregel mogelijk de mededinging tussen casino's in Griekenland vervalste, alsook de mededinging op de markt voor de aankoop van bedrijven in Europa. De Commissie merkte op dat zij het recht van de lidstaten om de gokactiviteiten op hun grondgebied te reguleren, rekening houdend met het Unierecht, volledig eerbiedigde, maar dat dit volgens haar niet betekende dat de betrokken maatregel geen verstorende invloed op de mededinging of het handelsverkeer tussen de lidstaten had. De marktdeelnemers in deze sector waren vaak internationale hotelgroepen, waarvan de investeringsbeslissing door de maatregel beïnvloed zou kunnen worden. Bovendien zouden casino's aantrekkingskracht kunnen uitoefenen op toeristen om Griekenland te bezoeken. De Commissie concludeerde daarom dat de maatregel de concurrentie kon vervalsen en het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig kon beïnvloeden (32).

(35)

De Commissie nam het voorlopige standpunt in dat de maatregel een vorm van onrechtmatige steun was, aangezien de Griekse overheid de maatregel had uitgevoerd zonder voorafgaande goedkeuring van de Commissie, en dat de steun daarom zou moeten worden teruggevorderd overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EG) nr. 659/1999 (33) (hierna „de procedureverordening” genoemd), die op dat moment van toepassing was (34).

(36)

De Commissie kon geen redenen vinden om aan te nemen dat de betwiste maatregel met de interne markt verenigbaar was, aangezien zij de maatregel beschouwde als onrechtmatige exploitatiesteun voor de begunstigde casino's (35).

(37)

Tot slot merkte de Commissie op dat zij, bij bevestiging van haar mening dat de maatregel een vorm van onverenigbare staatssteun inhield, overeenkomstig artikel 14, lid 1, van de procedureverordening verplicht zou zijn Griekenland te verzoeken om de steun van de begunstigden terug te vorderen, tenzij dit in strijd zou zijn met een algemeen rechtsbeginsel (36).

4.   OPMERKINGEN VAN GRIEKENLAND EN VAN BELANGHEBBENDEN

(38)

Tijdens de formele onderzoeksprocedure ontving de Commissie opmerkingen van Griekenland en van de casino's Mont Parnès, Thessaloniki en Loutraki.

4.1.   Opmerkingen van Griekenland en van de casino's Mont Parnès en Thessaloniki

(39)

Aangezien de opmerkingen die de vertegenwoordiger van de begunstigde casino's Mont Parnès en Thessaloniki heeft ingediend in wezen identiek zijn aan de opmerkingen van de Griekse overheid, worden zij in dit hoofdstuk gezamenlijk samengevat.

(40)

Zowel Griekenland als de casino's Mont Parnès en Thessaloniki bestrijden dat er sprake is van staatssteun, daar de staat geen inkomsten derft of, zelfs indien dit wel zo zou zijn, de casino's daar geen voordeel aan ontlenen.

(41)

De Griekse overheid stelt dat het verschil in prijzen uitsluitend te maken heeft met tariefregulering, aangezien de belasting een voor iedereen gelijk aandeel van de respectieve prijs van toegangsbewijzen is.

(42)

Volgens de Griekse overheid zijn de prijsvaststelling voor toegangsbewijzen en de verplichting om een deel aan de staat te betalen niet bedoeld om de staatsinkomsten te doen toenemen, maar om mensen met een laag inkomen van het gokken te weerhouden. Ondanks het feit dat de toegangsprijs ook inkomsten voor de staat genereert, blijft dit een echte controlemaatregel. De Griekse overheid meent daarom dat het opleggen van toegangsprijzen aan klanten die de speelzalen van casino's betreden, een belastende administratieve controlemaatregel is die van nature echter geen belasting is en die, volgens uitspraak nr. 4027/1998 van de hoogste administratieve rechter in Griekenland (de Raad van State), niet kan worden beschouwd als een fiscale last.

(43)

Wat het verschil in prijzen van de verschillende casino's betreft, stelt Griekenland dat de economische en sociale omstandigheden van de diverse casino's verschillen en niet vergelijkbaar zijn. De Griekse overheid voert aan dat het verschil in prijzen gerechtvaardigd is om redenen van openbare orde. Zo stelt zij dat de omstandigheden van de diverse casino's de verschillende prijzen voor toegangsbewijzen voor casino's rechtvaardigen en er volledig mee overeenstemmen. Er is immers een verschil tussen casino's in de buurt van grote steden en casino's op het platteland, waar vooral de landelijke bevolking woont die in de meeste gevallen lagere inkomens heeft en lager geschoold is, en die meer dan de inwoners van stedelijke gebieden van kansspelen moet worden weerhouden.

(44)

Casino Loutraki, de klager, merkt op dat na de privatisering van Casino Corfu in 2010 de toegangsprijs steeg van 6 EUR naar 15 EUR. De Griekse overheid antwoordt hierop dat door de afgelegen ligging van het eiland Korfoe er geen sprake kan zijn van mededinging met andere Griekse casino's en dat de mededinging dus niet kan zijn vervalst. De Griekse overheid stelt bovendien dat het noodzakelijk is de toegangsprijs ontradend te maken om de inwoners van Korfoe te beschermen. Door de privatisering veranderen immers de bedrijfsomstandigheden van het casino, wat onvermijdelijk zal leiden tot een enorme uitbreiding van de openingstijden, het algemene activiteitenniveau en de aantrekkingskracht van het casino.

(45)

Als het al zo is dat de casino's met een lagere toegangsprijs enig voordeel hebben, omdat zij meer klanten aantrekken, dan nog betwisten de Griekse overheid en de casino's Mont Parnès en Thessaloniki dat dit noodzakelijkerwijs leidt tot een verlies aan overheidsinkomsten. Evenmin is het zeker dat bij een hogere toegangsprijs deze vermeende begunstigden meer inkomsten voor de staat zouden genereren. Het vermeende inkomstenverlies is dus hypothetisch. De Griekse overheid en de casino's Mont Parnès en Thessaloniki stellen tevens dat het de klant is die voordeel haalt uit de lagere toegangsprijs en dat het deel van de prijs dat voor het casino is bestemd, meer bedraagt in de casino's waar de toegangsprijs 15 EUR is, wat voor die casino's een voordeel is.

(46)

De Griekse overheid en de casino's Mont Parnès and Thessaloniki blijven bij hun standpunt dat er geen uitwerking is op de mededinging, noch op het handelsverkeer, omdat elk casino een plaatselijke markt bedient. Zij bestrijden dat er mogelijk sprake is van mededinging met andere vormen van gokken, waarvan in het inleidingsbesluit gewag is gemaakt, en wijzen op het feit dat internetgokken momenteel illegaal is in Griekenland.

(47)

De Griekse overheid en de casino's Mont Parnès en Thessaloniki voeren aan dat zelfs wanneer zou worden aanvaard dat de verminderde toegangsprijs van 6 EUR van invloed zou zijn (geweest) op de beslissing van een buitenlands bedrijf om te investeren in een casino in Griekenland, dat buitenlandse bedrijf altijd wetsbesluit 2687/1953 zou kunnen inroepen, zoals Hyatt Regency Xenodocheiaki kai Touristiki (Thessaloniki) AE heeft gedaan in het geval van Casino Thessaloniki.

(48)

De klager voert aan dat de begunstigden gratis toegang kunnen verlenen, terwijl de 80 %-heffing nog steeds moet worden betaald. Volgens de klager illustreert dit zeer duidelijk dat de maatregel staatssteun behelst. De Griekse overheid antwoordt hierop dat deze praktijk uitzonderlijk is, aangezien casino's deze mogelijkheid om gratis toegang te verlenen voornamelijk gebruiken ten behoeve van vips of beroemde klanten. Bovendien gaat deze praktijk in tegen de belastingwet (wet 2238/1994), omdat de 80 % van het toegangsbewijs aan de staat wordt betaald uit de eigen inkomsten van het bedrijf en niet wordt erkend als een productieve uitgave, en dus niet op de eigen inkomsten van het bedrijf in mindering kan worden gebracht. Het bedrijf dat deze praktijk toepast, krijgt dus te maken met een aanzienlijke belastingdruk.

(49)

De Griekse overheid en de casino's Mont Parnès en Thessaloniki vestigen de aandacht van de Commissie ook op de andere verschillen tussen casino's krachtens allerlei belasting- en wettelijke maatregelen. Zij stellen dat deze verschillen Casino Loutraki, de klager, bevoordelen en de voordelen van de begunstigden als gevolg van de lagere toegangsprijs compenseren. Elk casino betaalt een deel van de jaarlijkse brutowinst aan de staat. De belangrijkste maatregel waarnaar hier wordt verwezen, is de maatregel waarbij de wet Casino Loutraki toelaat een kleiner deel te betalen dan de andere casino's. De Commissie wenst dienaangaande eerst en vooral op te merken dat indien de andere maatregelen waarnaar de Griekse overheid en de casino's Mont Parnès en Thessaloniki verwijzen, werkelijk bestaan, deze een afzonderlijke steunmaatregel kunnen zijn ten gunste van Casino Loutraki, mits alle voorwaarden van de toepasselijke wettelijke Unieregeling inzake staatssteun zijn vervuld. Hoe dan ook verschillen die maatregelen van de maatregel die ter beoordeling voorligt, zodat zij buiten het bestek van dit besluit vallen.

(50)

De Griekse overheid en de casino's Mont Parnès en Thessaloniki hebben geen opmerkingen gemaakt over de verenigbaarheid en wettelijkheid van de steun.

(51)

De klager heeft op 14 april 2017 nieuwe argumenten ingediend en in het bijzonder gesteld dat de grotere aantrekkingskracht van de begunstigde casino's, als gevolg van de lagere toegangsprijzen en de veelvuldige afgifte van gratis toegangsbewijzen, tot verstoring van de vraag en hogere totale inkomsten leidde en de casino's op die wijze een voordeel verschafte (zie overweging 56 hieronder). Hiertegen voert de Griekse overheid aan dat noch lagere toegangsprijzen, noch gratis verstrekte toegangsbewijzen samenhangen met hogere totale inkomsten voor de betrokken casino's.

4.2.   Van Casino Loutraki ontvangen opmerkingen

(52)

Casino Loutraki voert aan dat de maatregelen in de nationale wetgeving een vorm van belastingdiscriminatie zijn ten gunste van bepaalde casino's, in zoverre dat de heffing van 80 % op de toegangsbewijzen die alle casino's aan de staat moeten overmaken, van toepassing is op verschillende belastinggrondslagen, namelijk de twee verschillende toegangsprijzen die door de overheid zijn vastgesteld. De toegangsprijs voor de begunstigde casino's is aanzienlijk lager dan de prijs voor de andere casino's (6 EUR in plaats van 15 EUR). Dit impliceert een inkomstenverlies voor de staat. Bovendien vervalst dit de mededinging en is er dus sprake van staatssteun.

(53)

Casino Loutraki stelt vervolgens dat de maatregel niet objectief gerechtvaardigd is, omdat de lagere toegangsprijs voor de begunstigde casino's eigenlijk in strijd is met de sociale doelstellingen en met de rechtvaardiging en de eigenschappen van het vaststellen van een toegangsprijs voor casino's die in uitspraak nr. 4027/1998 van de Raad van State werden besproken. Casino Loutraki voert aan dat redelijkerwijs niet kan worden gesteld dat men administratieve controle en sociale bescherming kan bereiken door middel van verschillende prijzen voor toegangsbewijzen, met name 6 EUR voor Casino Mont Parnès op slechts een twintigtal kilometer van het centrum van Athene en 15 EUR voor Casino Loutraki op ongeveer 85 km van het centrum van Athene; 6 EUR voor Casino Thessaloniki op slechts een achttal kilometer van het centrum van Thessaloniki en 15 EUR voor Chalkidiki, op ongeveer 120 km van het centrum van Thessaloniki.

(54)

Casino Loutraki merkt op dat Griekenland eerder had gesteld dat de verminderde toegangsprijs van 6 EUR gerechtvaardigd was door de specifieke omstandigheden van elk begunstigd casino op basis van hoofdzakelijk de geografische ligging (die bepalend is voor bepaalde economische, sociale, demografische en andere specifieke aspecten), maar toen Casino Corfu in augustus 2010 werd geprivatiseerd, begon het 15 EU in rekening te brengen zonder dat werd verklaard waarom deze specifieke omstandigheden niet meer van toepassing waren.

(55)

Wat de afzonderlijke maatregelen betreft waaraan Griekenland en Mont Parnès refereren en die volgens hen Casino Loutraki begunstigen, voornamelijk de maatregel waarbij Casino Loutraki een kleiner deel van de jaarlijkse brutowinst aan de staat zou betalen dan de andere casino's, voert Casino Loutraki aan dat het in de praktijk hetzelfde bedrag heeft betaald als zijn concurrenten op basis van een afzonderlijke overeenkomst met de overheid.

(56)

Casino Loutraki benadrukt in zijn nieuwe indiening van 14 april 2017, dus nadat het Gerecht het definitieve besluit van 2011 nietig heeft verklaard, dat het voordeel dat uit de maatregel in kwestie voortvloeit bestaat uit een grotere aantrekkingskracht van de begunstigde casino's en uit de bijbehorende stijging van de totale inkomsten van die casino's. Volgens Casino Loutraki moet de Commissie dit voordeel erkennen en een nieuw definitief besluit vaststellen waarin wordt geconcludeerd dat de begunstigde casino's het genoemde voordeel van de betrokken maatregel hebben genoten. In dit nieuwe definitieve besluit moet volgens Casino Loutraki alle informatie worden meegenomen die de Griekse overheid heeft ingediend tijdens de procedure voorafgaand aan de eindbeschikking van 2011.

(57)

Daarnaast stelt Casino Loutraki dat de gewoonte van de begunstigde casino's om op grote schaal vrijkaarten te verstrekken, een opzichzelfstaand derde element is van het genoten voordeel. Met het oog daarop verzoekt Casino Loutraki de Commissie alle informatie en bewijsstukken te verstrekken die kunnen aantonen dat de afgifte van vrijkaarten een wijdverbreid en normaal gebruik was dat verder ging dan de doelstellingen van de uitzondering waarin het ministerieel besluit van 1995 voorziet.

(58)

Volgens Casino Loutraki voldoet de maatregel ook aan de overige criteria voor staatssteun en is hij onverenigbaar met de interne markt. Om die reden vraagt Loutraki de Commissie een nieuw definitief besluit vast te stellen waarin wordt geconcludeerd dat de maatregel onrechtmatig, in strijd met artikel 108, lid 3, VWEU, ten uitvoer is gelegd en waarin terugvordering van de steun wordt gelast.

5.   BEOORDELING VAN DE MAATREGEL

(59)

Overeenkomstig artikel 107, lid 1, VWEU zijn steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de interne markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt. De kwalificatie van een maatregel als steun in de zin van die bepaling, vereist dat aan alle in deze bepaling bedoelde voorwaarden is voldaan. Ten eerste dient het te gaan om een maatregel van de staat, of die uit staatsmiddelen wordt gefinancierd. In de tweede plaats moet de maatregel het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig kunnen beïnvloeden. In de derde plaats moet de maatregel de begunstigde een selectief voordeel verschaffen. Ten vierde moet hij de mededinging vervalsen of dreigen te vervalsen (37).

(60)

Met betrekking tot de derde voorwaarde voor het vaststellen van steunmaatregelen wordt onderscheid gemaakt tussen de voorwaarden voor voordeel en selectiviteit. Hiermee wordt voorkomen dat alle overheidsmaatregelen die een voordeel opleveren (dus die per saldo de financiële positie van een onderneming verbeteren) worden aangemerkt als staatssteun en niet slechts die maatregelen die dat voordeel op selectieve wijze verlenen aan bepaalde (categorieën) ondernemingen of aan bepaalde economische sectoren (38).

(61)

Een voordeel is een economisch voordeel dat een onderneming onder normale marktvoorwaarden — d.w.z. zonder overheidsingrijpen — niet had kunnen verkrijgen (39). Alleen de gevolgen van de maatregel voor de onderneming zijn relevant, en niet de oorzaken of doeleinden van de overheidsmaatregel (40). Telkens wanneer de financiële situatie van een onderneming verbetert als gevolg van overheidsingrijpen op voorwaarden die afwijken van normale marktvoorwaarden, is er sprake van een voordeel. Om dit te kunnen beoordelen, dient de financiële situatie van de onderneming ná de maatregel te worden vergeleken met haar financiële situatie indien de maatregel niet was genomen (40). Aangezien alleen de gevolgen van de maatregel voor de onderneming van belang zijn, doet niet ter zake of het voordeel voor de onderneming verplicht is in die zin dat zij het niet kon vermijden of weigeren (41).

(62)

Ook de precieze vorm van de maatregel is niet van belang om te bepalen of daarmee een voordeel aan de onderneming wordt verleend (42). Niet alleen het verlenen van positieve economische voordelen is relevant voor het begrip „staatssteun”, maar ook het verlichten van economische lasten kan een voordeel zijn. Dit laatste is een ruime categorie die iedere verlichting van lasten omvat die normaal gesproken op het budget van een onderneming drukken (43). Dit omvat alle situaties waarin economische spelers worden bevrijd van de inherente kosten van hun economische activiteiten (44).

(63)

In zijn arrest van 2014 oordeelde het Gerecht dat de gedifferentieerde tarieven voor toegangsbewijzen voor overheidscasino's en particuliere casino's in Griekenland niet konden worden aangemerkt als een belastingverlaging ten bate van de overheidscasino's die een voordeel oplevert in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU. Het Gerecht oordeelde: „Bijgevolg volgt uit de betrokken maatregel, zoals de Helleense Republiek stelt, dat de overheidsheffing op de toegangsbewijzen die de casino's aan de Staat afdragen gewoon in verhouding staat tot wat elk casino ontvangt als toegangsprijs. [D]e onderzochte maatregel [komt] derhalve niet neer op een verlaging van de belastinggrondslag, aangezien elk casino een aandeel van 80 % van alle toegangsgelden die het daadwerkelijk heeft ontvangen, moet doorstorten. […] [V]oor zover de heffing van 80 % die de casino's aan de Staat betalen, wordt berekend in verhouding tot de bedragen die zij daadwerkelijk hebben ontvangen als prijs van de verkochte toegangsbewijzen” (45), „volstaat het feit dat de casino's met een toegangsprijs van 6 EUR ten gevolge van de onderzochte maatregel aan de Staat minder afdragen dan de casino's waarvoor een toegangsprijs van 15 EUR geldt, niet om te spreken van een voordeel voor de casino's in de eerste categorie.” (46)

(64)

In zijn beschikking van 2015 bevestigde het Hof van Justitie deze motivering door te verklaren dat het Gerecht terecht ervan is uitgegaan dat het verschil tussen de twee absolute bedragen die aan de Griekse overheid moeten worden terugbetaald, overeenkomt met hetzelfde percentage van de verschillende bedragen die door de twee categorieën casino's zijn ontvangen (47).

(65)

Gezien het voorafgaande concludeert de Commissie dat de betrokken maatregel geen voordeel oplevert in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.

(66)

Wat de afgifte van vrijkaarten betreft, oordeelde het Gerecht in zijn arrest van 2014 dat „de casino's met een toegangsprijs van 6 EUR bij gratis toegangsbewijzen [worden] bevoordeeld, voor zover zij met betrekking tot hetzelfde ontvangen toegangsgeld — 0 EUR — aan de Staat minder afdragen dan de casino's met een toegangsprijs van 15 EUR” (48). Niettemin oordeelde het Gerecht vervolgens dat, aangezien het toegangsprijzenstelsel voor casino's in Griekenland geen voordeel toekent aan casino's die een toegangsprijs van 6 EUR in rekening brengen, niet kan worden gesteld dat het stelsel van het gratis toegangsbewijs het voordeel van dat stelsel nog versterkt (49). Het Gerecht verklaarde voorts: „In dat verband is het logisch dat een lidstaat, wanneer het stelsel van toegangsprijzen voor casino's geen voordeel toekent in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU wat betreft de verkochte toegangsbewijzen en deze lidstaat de afgifte van gratis toegangsbewijzen voor precieze en aanvaardbare redenen, zoals promotie en sociale verplichtingen, mag toelaten, als bijkomende voorwaarde stelt dat de heffing die anders aan hem zou toekomen, ook wordt afgedragen voor gratis toegangsbewijzen.” (50) Derhalve sloot het Gerecht uit dat er sprake is van een onderscheiden en specifiek voordeel dat voortvloeit uit de praktijk van de gratis toegangsbewijzen (51).

(67)

In zijn beschikking van 2015 bevestigde het Hof van Justitie deze motivering door te verklaren dat, aangezien het Gerecht terecht heeft geoordeeld dat het loutere verschil tussen de bedragen die per toegangsbewijs aan de overheid worden afgedragen, geen voordeel oplevert voor de casino's waarvoor een toegangsprijs van 6 EUR geldt, de praktijk van de gratis toegangsbewijzen dat voordeel niet kan versterken (52).

(68)

Gezien het voorafgaande concludeert de Commissie dat de afgifte van vrijkaarten geen voordeel oplevert in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.

(69)

Tot slot voert de klager aan dat het toegangsprijzenstelsel voor casino's in Griekenland via lagere wettelijke toegangsprijzen leidt tot grotere aantrekkingskracht van de overheidscasino's onder consumenten en tot hogere totale inkomsten (d.w.z. door het creëren van andere inkomstenbronnen, zoals gokken, logies, bar- en restaurantdiensten) als gevolg van de extra klanten die worden aangetrokken door de lagere toegangsprijs. Net als voor de vrijkaarten geldt ook voor de verhoogde aantrekkingskracht of extra inkomsten uit door de lagere toegangsprijs aangetrokken extra bezoekers dat dit geen voordeel oplevert, aangezien het stelsel van toegangsprijzen voor casino's in Griekenland op zichzelf geen voordeel verleent aan overheidscasino's. Zelfs als het bestaan van een dergelijk voordeel zou kunnen worden aangetoond, kunnen alleen voordelen die rechtstreeks of zijdelings met staatsmiddelen worden bekostigd, worden aangemerkt als staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU (53). Volgens het Hof van Justitie vormt een negatief indirect effect op staatsinkomsten als gevolg van reguleringsmaatregelen geen overdracht van staatsmiddelen wanneer dat een inherent aspect van de maatregel is (54). Zo houdt bijvoorbeeld nationale wetgeving waarmee voor bepaalde goederen een minimumprijs wordt vastgesteld, geen overdracht van staatsmiddelen in (55). Hoewel er sprake is van een verlies aan staatsmiddelen door het verschil in belasting dat door particuliere en overheidscasino's aan de Griekse overheid wordt betaald, houdt het loutere feit dat overheidscasino's een lagere toegangsprijs konden vragen dan particuliere casino's geen verlies aan staatsmiddelen in. De Commissie concludeert derhalve dat zelfs als het voordeel waarvan de klager uitgaat kan worden aangetoond, dit voordeel niet uit staatsmiddelen wordt bekostigd in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.

(70)

Aangezien een maatregel aan alle vier cumulatieve voorwaarden van artikel 107, lid 1, VWEU moet voldoen om als staatssteun te kunnen worden aangemerkt, behoeft niet te worden onderzocht of in het onderhavige geval aan de overige voorwaarden is voldaan.

6.   CONCLUSIE

(71)

Gelet op het bovenstaande stelt de Commissie vast dat het heffingensysteem voor toegangsbewijzen voor casino's in Griekenland dat tot november 2012 bestond, geen staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU vormt,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het heffingensysteem voor toegangsbewijzen voor casino's in Griekenland dat tot november 2012 bestond, vormt geen staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de Helleense Republiek.

Gedaan te Brussel, 9 augustus 2018.

Voor de Commissie

Margrethe VESTAGER

Lid van de Commissie


(1)  PB C 235 van 31.8.2010, blz. 3.

(2)  Consortium DAET Loutraki AE — Club Hotel Casino Loutraki AE (Κοινοπραξια Δ.Α.Ε.Τ.- Λουτρακι Α.Ε.- Κλαμπ Οτελ Λουτρακι Α.Ε.), Voukourestiou 11, Aktí Poseidonos 48, Loutraki, Athene 10671, Griekenland.

(3)  Elliniko Kazino Parnithas AE, Agiou Konstantinou 49, 15124 Marousi Attikis, Griekenland.

(4)  Regency Entertainment Psychagogiki kai Touristiki AE, Agiou Konstantinou 49, 15124 Marousi Attikis, Griekenland, en 13o km odou Thessalonikis-Polygyrou, 55103 Thessaloniki, Griekenland.

(5)  Besluit 2011/716/EU van de Commissie van 24 mei 2011 betreffende de door Griekenland aan bepaalde Griekse casino's verleende staatssteun — Steunmaatregel C 16/10 (ex NN 22/10, ex CP 318/09) (PB L 285 van 1.11.2011, blz. 25).

(6)  Arrest van het Gerecht van 11 september 2014, Helleense Republiek/Europese Commissie, zaak T-425/11, ECLI:EU:T:2014:768.

(7)  Beschikking van het Hof van 22 oktober 2015, Europese Commissie/Helleense Republiek, zaak C-530/14 P, ECLI:EU:C:2015:727.

(8)  De drie casino's werden geëxploiteerd als EOT-bedrijven krachtens wet 1624/1951, decreet 4109/1960 en wet 2160/1993. EOT werd later krachtens wetten 2636/1998 en 2837/2000 als uitbater van de casino's Corfu en Mont Parnès vervangen door Elliniki Etaireia Touristikis Anaptyxis (het Griekse bedrijf voor de ontwikkeling van toerisme, „ETA”), een bedrijf dat volledig in handen was van de Griekse overheid. ETA baatte deze twee casino's uit totdat zij krachtens wet 3139/2003 een licentie ontvingen. Casino Rhodos werd door EOT geëxploiteerd totdat het in 1996 een licentie ontving.

(9)  Meer bepaald zijn de besluiten van het algemeen secretariaat van EOT (uitgevaardigd overeenkomstig wet 1624/1951 en decreet 4109/1960): besluit van EOT 535633/21.11.1991 (vaststelling van de toegangsprijs voor Casino Mont Parnès op 2 000 drachme); besluit van EOT 508049/24.3.1992 (vaststelling van de toegangsprijs voor de casino's Corfu en Rhodos op 1 500 drachme); besluit van EOT 532691/24.11.1997 (wijziging van de toegangsprijs voor Casino Corfu in 2 000 drachme).

(10)  Wet 2206/1994 inzake het oprichten, organiseren, uitbaten en controleren van casino's en andere aangelegenheden, Νόμος 2206, Δημοσιεύθηκε στο ΦΕΚ 62 — 20.4.1994.

(11)  Ministerieel besluit 1128269/1226/0015/POL.1292 van 16 november 1995 (FEK 982/B/1995).

(12)  Lid 1 van het ministerieel besluit van 1995: „Casino-exploitanten (wet 2206/1994) moeten vanaf 15 december 1995 een toegangsbewijs per persoon afgeven volgens de bijzondere bepalingen in de volgende leden.”

(13)  Lid 5 van het ministerieel besluit van 1995: „De uniforme prijs van het kaartje dat toegang geeft tot de ruimten met de slotmachines en tafelspelen bedraagt 5 000 drachme.”

(14)  Lid 7, eerste alinea, van het ministerieel besluit van 1995 bepaalt het volgende: „Van de totaalprijs van het toegangsbewijs wordt een percentage van 20 % afgehouden door het casino als vergoeding voor het afgeven van het toegangsbewijs en om kosten, zoals de te betalen btw, te dekken. Het resterende percentage is een heffing voor de staat.”

(15)  Lid 6 van het ministerieel besluit van 1995 luidt: „Indien het casino in het kader van promotie of sociale verplichtingen aan een persoon geen toegangsprijs in rekening brengt, geeft het casino een toegangsbewijs af met de vermelding „gratis” uit een speciale reeks of een speciaal registratiesysteem in het belastinggoedgekeurde kasregister.”.

(16)  In lid 7, tweede alinea, van het ministerieel besluit van 1995 is het volgende bepaald: „Voor vrijkaarten is de te betalen overheidsheffing gebaseerd op de prijs van de toegangsbewijzen voor de relevante dag als vastgesteld in lid 5 van dit besluit.”.

(17)  Lid 10, eerste alinea, van het ministerieel besluit van 1995 luidt: „De overheidsheffingen worden bij het relevante inkomstenbelastingenkantoor neergelegd op de tiende dag van elke maand, met een verklaring van de geïnde heffingen van de voorbije maand.”.

(18)  Lid 8, eerste en tweede alinea, van het ministerieel besluit van 1995 bepaalt: „Voor wat de leden 2 tot en met 7, mutatis mutandis, betreft, is het mogelijk [voor casino-exploitanten] om indien nodig toegangsbewijzen af te geven voor 15 of 30 opeenvolgende dagen of één kalendermaand. Op dergelijke toegangsbewijzen voor een langere periode mogen de volgende kortingen worden toegekend:

a)

op toegangsbewijzen die 15 dagen geldig zijn, veertig procent (40 %) van de totale waarde van 15 toegangsbewijzen voor één dag. Indien dergelijke toegangsbewijzen voor een periode van twee weken worden afgegeven, begint de laatste periode van twee weken van een maand op de 16e dag en duurt ze tot het einde van de maand.

b)

op toegangsbewijzen die 30 dagen geldig zijn, vijftig procent (50 %) van de totale waarde van 30 toegangsbewijzen voor één dag.”

(19)  Wet 1624/1951 houdende bekrachtiging, wijziging en aanvulling van wet 1565/1950 inzake de oprichting van de Griekse organisatie voor het toerisme, Νόμος 1624, Δημοσιεύθηκε στο ΦΕΚ 7 — 8.1.1951.

(20)  Decreet 4109/1960 houdende wijziging en aanvulling van wetgeving met betrekking tot de Griekse organisatie voor het toerisme en enkele andere bepalingen, Νομοθετικό Διάταγμα 4109, Δημοσιεύθηκε στο ΦΕΚ 153 — 29.9.1960.

(21)  Wet 2160/1993 inzake het toerisme en andere aangelegenheden, Νόμος 2160, Δημοσιεύθηκε στο ΦΕΚ 118 — 19.7.1993.

(22)  Wet 2687/1953 inzake investeringen door en bescherming van buitenlands kapitaal, Νομοθετικό Διάταγμα 2687, Δημοσιεύθηκε στο ΦΕΚ 317 — 10.11.1953.

(23)  Casino Thessaloniki werd onder de werkingssfeer van wet 2687/1953 gebracht bij presidentieel decreet 290/1995 (houdende goedkeuring van een buitenlandse investering door Hyatt Regency Hotel and Tourism Enterprise — Προεδρικό Διάταγμα 290, Δημοσιεύθηκε στο ΦΕΚ 163 — 9.8.1995), dat bepaalde dat Casino Thessaloniki dezelfde behandeling moest krijgen als de casino's Mont Parnès en Corfu.

(24)  Zie de punten 16, 17 en 18 van het inleidingsbesluit.

(25)  Casino Mont Parnès werd geëxploiteerd door Elliniko Kasino Parnithas A.E (EKP), dat in 2001 werd opgericht als een dochteronderneming van ETA waarover de Griekse overheid volledige zeggenschap uitoefende.

(26)  Volgens de door de Griekse overheid tijdens de formele onderzoeksprocedure verstrekte informatie werd Casino Corfu op 30 augustus 2010 geprivatiseerd door de verkoop van het volledige aandelenkapitaal van Elliniki Kazino Kerkyras AE (EKK), na een internationale aanbesteding, aan V&T Corfu Ependyseis Casino AE, dat door de begunstigde van de aanbesteding, het consortium Vivere Entertainment Emporiki & Symmetochon AE — Theros International Gaming Inc., werd opgericht. EKK werd in 2001 opgericht als een dochteronderneming van ETA.

(27)  Op grond van ministerieel besluit Τ/633/29.5.1996

(28)  Wet 4093/2012, Grieks Staatsblad I 222 van 12 november 2012.

(29)  Zie de punten 19 tot en met 23 van het inleidingsbesluit.

(30)  Zie de punten 26, 27, 28 en 37 van het inleidingsbesluit.

(31)  Zie de punten 24 tot en met 29 van het inleidingsbesluit.

(32)  Zie de punten 30, 31 en 32 van het inleidingsbesluit.

(33)  Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1).

(34)  Zie de punten 34 en 35 van het inleidingsbesluit.

(35)  Zie de punten 36, 37 en 38 van het inleidingsbesluit.

(36)  Zie de punten 39 en 40 van het inleidingsbesluit.

(37)  Arrest van het Hof van Justitie van 21 december 2016, gevoegde zaken C-20/15 P en C-21/15 P, Europese Commissie/World Duty Group SA e.a., ECLI:EU:C:2016:981, punt 53 en aldaar aangehaalde rechtspraak.

(38)  Zie zaken C-20/15 P en C-21/15 P, Europese Commissie/World Duty Free Group SA e.a., ECLI:EU:C:2016:981, punt 56, en zaak C-6/12, P Oy, ECLI:EU:C:2013:525, punt 18.

(39)  Arrest van het Hof van Justitie van 11 juli 1996, Syndicat français de l'Express international (SFEI) e.a./La Poste e.a., C-39/94, ECLI:EU:C:1996:285, punt 60, en arrest van het Hof van Justitie van 29 april 1999, Spanje/Europese Commissie, C-342/96, ECLI:EU:C:1999:210, punt 41.

(40)  Arrest van het Hof van Justitie van 2 juli 1974, Italië/Commissie, 173/73, ECLI:EU:C:1974:71, punt 13.

(41)  Beschikking 2004/339/EG van de Commissie van 15 oktober 2003 betreffende de door Italië ten uitvoer gelegde maatregelen ten gunste van RAI SpA (PB L 119 van 23.4.2004, blz. 1), overweging 69; conclusie van advocaat-generaal Fennelly van 26 november 1998, Frankrijk/Commissie, C-251/97, ECLI:EU:C:1998:572, punt 26.

(42)  Arrest van het Hof van Justitie van 24 juli 2003, Altmark Trans GmbH en Regierungspräsidium Magdeburg/Nahverkehrsgesellschaft Altmark GmbH, C-280/00, ECLI:EU:C:2003:415, punt 84.

(43)  Arrest van het Hof van Justitie van 15 maart 1994, Banco de Crédito Industrial SA, thans Banco Exterior de España SA/Ayuntamiento de Valencia, C-387/92, ECLI:EU:C:1994:100, punt 13; arrest van het Hof van Justitie van 19 september 2000, Duitsland/Commissie, C-156/98, ECLI:EU:C:2000:467, punt 25; arrest van het Hof van Justitie van 19 mei 1999, Italië/Commissie, C-6/97, ECLI:EU:C:1999:251, punt 15; arrest van het Hof van Justitie van 3 maart 2005, Wolfgang Heiser/Finanzamt Innsbruck, C-172/03, ECLI:EU:C:2005:130, punt 36.

(44)  Arrest van het Hof van Justitie van 20 november 2003, Ministère de l'Économie, des Finances et de l'Industrie/GEMO SA, C-126/01, ECLI:EU:C:2003:622, punten 28 tot en met 31.

(45)  Punt 55 van het arrest van 2014.

(46)  Ibidem, punt 57.

(47)  Punt 35 van de beschikking van 2015.

(48)  Punt 76 van het arrest van 2014.

(49)  Ibidem, punt 77.

(50)  Ibidem, punt 78.

(51)  Ibidem, punt 80.

(52)  Punt 35 van de beschikking van 2015.

(53)  Arrest van het Hof van Justitie van 24 januari 1978, Openbaar Ministerie van het Koninkrijk der Nederlanden/Jacobus Philippus van Tiggele, 82/77, ECLI:EU:C:1978:10, punten 25 en 26; arrest van het Gerecht van 12 december 1996, Compagnie nationale Air France/Commissie, T-358/94, ECLI:EU:T:1996:194, punt 63.

(54)  Arrest van het Hof van Justitie van 13 maart 2001, PreussenElektra AG/Schhleswag AG, C-379/98, ECLI:EU:C:2001:160, punt 62.

(55)  Arrest van het Hof van Justitie van 24 januari 1978, Openbaar Ministerie van het Koninkrijk der Nederlanden/Jacobus Philippus van Tiggele, 82/77, ECLI:EU:C:1978:10, punten 25 en 26.


19.10.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 262/71


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2018/1576 VAN DE COMMISSIE

van 18 oktober 2018

tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU betreffende maatregelen op het gebied van de diergezondheid in verband met Afrikaanse varkenspest in sommige lidstaten

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2018) 6961)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 89/662/EEG van de Raad van 11 december 1989 inzake veterinaire controles in het intracommunautaire handelsverkeer in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (1), en met name artikel 9, lid 4,

Gezien Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (2), en met name artikel 10, lid 4,

Gezien Richtlijn 2002/99/EG van de Raad van 16 december 2002 houdende vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor de productie, de verwerking, de distributie en het binnenbrengen van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (3), en met name artikel 4, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU van de Commissie (4) zijn in bepaalde lidstaten, waar gevallen van Afrikaanse varkenspest in tamme of wilde varkens zijn bevestigd („de betrokken lidstaten”), maatregelen op het gebied van de diergezondheid vastgesteld in verband met die ziekte. In de bijlage bij dat uitvoeringsbesluit zijn bepaalde gebieden in de betrokken lidstaten afgebakend, die in de lijsten in de delen I tot en met IV van die bijlage zijn opgenomen, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende risiconiveaus op basis van de epidemiologische situatie van die ziekte. De bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU is verscheidene keren gewijzigd om rekening te houden met veranderingen in de epidemiologische situatie ten aanzien van Afrikaanse varkenspest in de Unie die in die bijlage moeten worden weerspiegeld. De bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU is laatstelijk gewijzigd bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1512 van de Commissie (5), naar aanleiding van recente gevallen van Afrikaanse varkenspest in Hongarije en Polen.

(2)

Het risico van verspreiding van Afrikaanse varkenspest bij wilde dieren hangt samen met de natuurlijke trage verspreiding van die ziekte bij wilde varkens en met de risico's die aan menselijke activiteiten verbonden zijn, zoals is gebleken uit de recente epidemiologische ontwikkeling van de ziekte in de Unie en zoals is gedocumenteerd door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) in het op 14 juli 2015 gepubliceerde wetenschappelijk advies van het Panel voor diergezondheid en dierenwelzijn, het op 23 maart 2017 gepubliceerde wetenschappelijk verslag van de EFSA over het epidemiologisch onderzoek naar Afrikaanse varkenspest in de Baltische staten en Polen, en het op 8 november 2017 gepubliceerde wetenschappelijk verslag van de EFSA (6) over het epidemiologisch onderzoek naar Afrikaanse varkenspest in de Baltische staten en Polen.

(3)

Bij Richtlijn 2002/60/EG van de Raad (7) zijn de in de Unie te treffen minimummaatregelen ter bestrijding van Afrikaanse varkenspest vastgesteld. Zo voorziet met name artikel 9 van Richtlijn 2002/60/EG in de instelling van beschermings- en toezichtsgebieden indien in een bedrijf bij varkens Afrikaanse varkenspest officieel wordt bevestigd en bevatten de artikelen 10 en 11 van die richtlijn de maatregelen die moeten worden genomen in de beschermings- en toezichtsgebieden om de verspreiding van die ziekte te voorkomen. Daarnaast voorziet artikel 15 van Richtlijn 2002/60/EG in maatregelen die moeten worden genomen na bevestiging van Afrikaanse varkenspest bij wilde varkens, met inbegrip van het onder officieel toezicht plaatsen van varkensbedrijven in het afgebakende besmette gebied. Uit recente ervaringen is gebleken dat de bij Richtlijn 2002/60/EG vastgestelde maatregelen, en met name de maatregelen voor het reinigen en ontsmetten van de besmette bedrijven, doeltreffend zijn om de verspreiding van die ziekte tegen te gaan.

(4)

Rekening houdend met de doeltreffendheid van de maatregelen die overeenkomstig Richtlijn 2002/60/EG in de betrokken lidstaten worden toegepast, en met name de maatregelen die zijn neergelegd in artikel 10, lid 4, onder b), artikel 10, lid 5, en artikel 15 van die richtlijn, en in overeenstemming met de risicobeperkende maatregelen ten aanzien van Afrikaanse varkenspest die zijn vermeld in de Gezondheidscode voor landdieren van de Wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE), moeten bepaalde gebieden in Letland, Litouwen en Polen die momenteel in de lijst in deel III van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU zijn opgenomen, nu in deel II of in deel I van die bijlage worden opgenomen in het licht van het verstrijken van de periode van drie maanden na de datum van de definitieve reiniging en ontsmetting van de besmette bedrijven. Aangezien deel III van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU de gebieden bevat waar de situatie zich nog steeds ontwikkelt, moet bij het aanbrengen van wijzigingen aan de in dat deel opgenomen gebieden altijd bijzondere aandacht worden besteed aan het effect op de omliggende gebieden.

(5)

Sinds de datum waarop Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1512 is vastgesteld, heeft de epidemiologische situatie ten aanzien van Afrikaanse varkenspest in de Unie zich bovendien ontwikkeld en hebben zich verdere gevallen van die ziekte voorgedaan die in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU moeten worden weerspiegeld.

(6)

In september 2018 is een geval van Afrikaanse varkenspest vastgesteld bij een wild varken in het district Tauragė in Litouwen. Door dit geval van Afrikaanse varkenspest bij een wild varken moet in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU met een hoger risiconiveau rekening worden gehouden. Bijgevolg moet dit door Afrikaanse varkenspest getroffen gebied in Litouwen nu in de lijst in deel II in plaats van in deel I van die bijlage worden opgenomen.

(7)

In oktober 2018 is een geval van Afrikaanse varkenspest vastgesteld bij een wild varken in het district Puławy in Polen. Door dit geval van Afrikaanse varkenspest bij een wild varken moet in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU met een hoger risiconiveau rekening worden gehouden. Bijgevolg moet dit door Afrikaanse varkenspest getroffen gebied in Polen nu in de lijst in deel II in plaats van in deel I van die bijlage worden opgenomen.

(8)

In oktober 2018 is een uitbraak van Afrikaanse varkenspest vastgesteld bij tamme varkens in het district Teleorman in Roemenië. Door deze uitbraak van Afrikaanse varkenspest bij tamme varkens moet in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU met een hoger risiconiveau rekening worden gehouden. Bijgevolg moet dit door Afrikaanse varkenspest getroffen gebied in Roemenië nu in de lijst in deel III in plaats van in deel I van die bijlage worden opgenomen.

(9)

Om rekening te houden met de recente ontwikkelingen in de epidemiologische evolutie van Afrikaanse varkenspest in de Unie, en met het oog op de proactieve bestrijding van de met de verspreiding van die ziekte samenhangende risico's, moeten voor Letland, Litouwen en Polen nieuwe gebieden met een hoog risico van voldoende omvang worden afgebakend en in de lijsten in de delen I en II van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU worden opgenomen, en moeten bepaalde gebieden na het verstrijken van de periode van drie maanden na de datum van de definitieve reiniging en ontsmetting van de besmette bedrijven van deel III naar deel I of deel II van die bijlage worden overgeheveld. De bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(10)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 18 oktober 2018.

Voor de Commissie

Vytenis ANDRIUKAITIS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 395 van 30.12.1989, blz. 13.

(2)  PB L 224 van 18.8.1990, blz. 29.

(3)  PB L 18 van 23.1.2003, blz. 11.

(4)  Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU van de Commissie van 9 oktober 2014 betreffende maatregelen op het gebied van de diergezondheid in verband met Afrikaanse varkenspest in sommige lidstaten en tot intrekking van Uitvoeringsbesluit 2014/178/EU (PB L 295 van 11.10.2014, blz. 63).

(5)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1512 van de Commissie van 10 oktober 2018 tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU betreffende maatregelen op het gebied van de diergezondheid in verband met Afrikaanse varkenspest in sommige lidstaten (PB L 255 van 11.10.2018, blz. 18).

(6)  EFSA Journal (2015);13(7):4163; EFSA Journal (2017);15(3):4732; EFSA Journal (2017);15(11):5068.

(7)  Richtlijn 2002/60/EG van de Raad van 27 juni 2002 houdende vaststelling van specifieke bepalingen voor de bestrijding van Afrikaanse varkenspest en houdende wijziging van Richtlijn 92/119/EEG met betrekking tot besmettelijke varkensverlamming (Teschenerziekte) en Afrikaanse varkenspest (PB L 192 van 20.7.2002, blz. 27).


BIJLAGE

De bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU wordt vervangen door:

BIJLAGE

DEEL I

1.   Tsjechië

De volgende gebieden in Tsjechië:

okres Uherské Hradiště,

okres Kroměříž,

okres Vsetín,

katastrální území obcí v okrese Zlín:

Bělov,

Biskupice u Luhačovic,

Bohuslavice nad Vláří,

Brumov,

Bylnice,

Divnice,

Dobrkovice,

Dolní Lhota u Luhačovic,

Drnovice u Valašských Klobouk,

Halenkovice,

Haluzice,

Hrádek na Vlárské dráze,

Hřivínův Újezd,

Jestřabí nad Vláří,

Kaňovice u Luhačovic,

Kelníky,

Kladná-Žilín,

Kochavec,

Komárov u Napajedel,

Křekov,

Lipina,

Lipová u Slavičína,

Ludkovice,

Luhačovice,

Machová,

Mirošov u Valašských Klobouk,

Mysločovice,

Napajedla,

Návojná,

Nedašov,

Nedašova Lhota,

Nevšová,

Otrokovice,

Petrůvka u Slavičína,

Pohořelice u Napajedel,

Polichno,

Popov nad Vláří,

Poteč,

Pozlovice,

Rokytnice u Slavičína,

Rudimov,

Řetechov,

Sazovice,

Sidonie,

Slavičín,

Smolina,

Spytihněv,

Svatý Štěpán,

Šanov,

Šarovy,

Štítná nad Vláří,

Tichov,

Tlumačov na Moravě,

Valašské Klobouky,

Velký Ořechov,

Vlachova Lhota,

Vlachovice,

Vrbětice,

Žlutava.

2.   Estland

De volgende gebieden in Estland:

Hiiu maakond.

3.   Hongarije

De volgende gebieden in Hongarije:

Borsod-Abaúj-Zemplén megye 650100, 650200, 650300, 650400, 650500, 650600, 650700, 650800, 650900, 651000, 651100, 651200, 651300, 651400, 651500, 651610, 651700, 651801, 651802, 651803, 651900, 652000, 652100, 652200, 652300, 652400, 652500, 652601, 652602, 652603, 652700, 652800, 652900, 653000, 653100, 653200, 653300, 653401, 653403, 653500, 653600, 653700, 653800, 653900, 654000, 654201, 654202, 654301, 654302, 654400, 654501, 654502, 654600, 654700, 654800, 654900, 655000, 655100, 655200, 655300, 655400, 655500, 655600, 655700, 655800, 655901, 655902, 656000, 656100, 656200, 656300, 656400, 656600, 657300, 657400, 657500, 657600, 657700, 657800, 657900, 658000, 658100, 658201, 658202, 658310, 658403, 659100, 659210, 659220, 659300, 659400, 659500, 659601, 659602, 659701, 659800, 659901, 660000, 660100, 660200, 660400, 660501, 660502, 660600 és 660800 kódszámú vadgazdálkodási egységeinek teljes területe,

Hajdú-Bihar megye 900150, 900250, 900350, 900450, 900550, 900650, 900660, 900670, 900750, 900850, 900860, 900930, 900950, 901050, 901150, 901250, 901260, 901270, 901350, 901560, 901590, 901850, 901950, 902950, 902960, 903050, 903150, 903250, 903350, 903360, 903370, 903450, 904450, 904460, 904550, 904650, 904750, 904760, 905450 és 905550 kódszámú vadgazdálkodási egységeinek teljes területe,

Heves megye 700150, 700250, 700260, 700350, 700450, 700460, 700550, 700650, 700750, 700850, 702350, 702450, 702550, 702750, 702850, 703350, 703360, 703450, 703550, 703610, 703750, 703850, 703950, 704050, 704150, 704250, 704350, 704450, 704550, 704650, 704750, 704850, 704950, 705050, 705250, 705350, 705510 és 705610 kódszámú vadgazdálkodási egységeinek teljes területe,

Jász-Nagykun-Szolnok megye 750150, 750160, 750250, 750260, 750350, 750450, 750460, 750550, 750650, 750750, 750850, 750950 és 750960 kódszámú vadgazdálkodási egységeinek teljes területe,

Nógrád megye 550120, 550130, 550210, 550710, 550810, 551450, 551460, 551550, 551650, 551710, 552010, 552150, 552250, 552350, 552360, 552450, 552460, 552520, 552550, 552610, 552620, 552710, 552850, 552860, 552950, 552960, 552970, 553050, 553110, 553250, 553260, 553350, 553650, 553750, 553850, 553910 és 554050 kódszámú vadgazdálkodási egységeinek teljes területe,

Pest megye 571250, 571350, 571550, 571610, 571750, 571760, 572250, 572350, 572550, 572850, 572950, 573360, 573450, 580050 és 580450 kódszámú vadgazdálkodási egységeinek teljes területe,

Szabolcs-Szatmár-Bereg megye 850650, 850850, 851851, 851852, 851950, 852350, 852450, 852550, 852750, 853560, 853650, 853751, 853850, 853950, 853960, 854050, 854150, 854250, 854350, 855250, 855350, 855450, 855460, 855550, 855650, 855660, 855750, 855850, 855950, 855960, 856012, 856050, 856150, 856260, 857050, 857150, 857350 és 857450 kódszámú vadgazdálkodási egységeinek teljes területe.

4.   Letland

De volgende gebieden in Letland:

Aizputes novads,

Alsungas novads,

Kuldīgas novada Gudenieku, Turlavas un Laidu pagasts,

Pāvilostas novada Sakas pagasts un Pāvilostas pilsēta,

Priekules novads,

Skrundas novada Rudbāržu pagasts,

Stopiņu novada daļa, kas atrodas uz rietumiem no autoceļa V36, P4 un P5, Acones ielas, Dauguļupes ielas un Dauguļupītes,

Ventspils novada Jūrkalnes pagasts.

5.   Litouwen

De volgende gebieden in Litouwen:

Jurbarko rajono savivaldybė: Smalininkų ir Viešvilės seniūnijos,

Kelmės rajono savivaldybė: Kelmės, Kelmės apylinkių, Kražių, Kukečių, Liolių, Pakražančio seniūnijos, Tytyvėnų seniūnijos dalis į vakarus ir šiaurę nuo kelio Nr. 157 ir į vakarus nuo kelio Nr. 2105 ir Tytuvėnų apylinkių seniūnijos dalis į šiaurę nuo kelio Nr. 157 ir į vakarus nuo kelio Nr. 2105, ir Vaiguvos seniūnijos,

Mažeikių rajono savivaldybė: Sedos, Šerkšnėnų ir Židikų seniūnijos,

Pagėgių savivaldybė,

Plungės rajono savivaldybė,

Raseinių rajono savivaldybė: Girkalnio ir Kalnūjų seniūnijos dalis į šiaurę nuo kelio Nr A1, Nemakščių, Paliepių, Raseinių, Raseinių miesto ir Viduklės seniūnijos,

Rietavo savivaldybė,

Šakių rajono savivaldybė: Barzdų, Griškabūdžio, Kriūkų, Kudirkos Naumiesčio, Lekėčių, Lukšių, Sintautų, Slavikų, Sudargo ir Žvirgždaičių seniūnijos,

Šilalės rajono savivalybė,

Šilutės rajono savivaldybė: Juknaičių, Kintų, Šilutės ir Usėnų seniūnijos,

Tauragės rajono savivaldybė: Lauksargių, Skaudvilės, Tauragės, Mažonų, Tauragės miesto ir Žygaičių seniūnijos.

6.   Polen

De volgende gebieden in Polen:

 

w województwie warmińsko-mazurskim:

gmina Stare Juchy w powiecie ełckim,

gminy Dubeninki, Gołdap i część gminy Banie Mazurskie położona na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 650 w powiecie gołdapskim,

gmina Pozezdrze i część gminy Węgorzewo położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 63 biegnącą od południowo-wschodniej granicy gminy do skrzyżowania z drogą nr 650, a następnie na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 650 biegnącą od skrzyżowania z drogą nr 63 do skrzyżowania z drogą biegnącą do miejscowości Przystań i na wschód od linii wyznaczonej przez drogę łączącą miejscowości Przystań, Pniewo, Kamionek Wielki, Radzieje, Dłużec w powiecie węgorzewskim,

gmina Ruciane — Nida i część gminy Pisz położona na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 58 oraz miasto Pisz w powiecie piskim,

gminy Giżycko z miastem Giżycko, Kruklanki, Miłki, Wydminy i Ryn w powiecie giżyckim,

gminy Mikołajki, Piecki, część gminy Sorkwity położona na południe od drogi nr 16 i część gminy wiejskiej Mrągowo położona na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 16 biegnącą od zachodniej granicy gminy do granicy miasta Mrągowo oraz na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 59 biegnącą od wschodniej granicy gminy do granicy miasta Mrągowo w powiecie mrągowskim,

gmina Bisztynek w powiecie bartoszyckim,

gminy Dźwierzuty i Świętajno w powiecie szczycieńskim.

gminy Orneta, Lubomino, część gminy wiejskiej Lidzbark Warmiński położona na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 513 biegnącą od wschodniej granicy gminy do wschodniej granicy miasta Lidzbark Warmiński oraz na południowy wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 51 i część gminy Kiwity położona na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 513 w powiecie lidzbarskim,

gminy Elbląg, Godkowo, Gronowo Elbląskie, Markusy, Pasłęk i część gminy Tolkmicko niewymieniona w części II załącznika w powiecie elbląskim oraz strefa wód przybrzeżnych Zalewu Wiślanego i Zatoki Elbląskiej,

powiat miejski Elbląg,

gminy Biskupiec, Dobre Miasto, Jeziorany i Kolno w powiecie olsztyńskim,

gmina Miłakowo w powiecie ostródzkim,

 

w województwie podlaskim:

gminy Brańsk z miastem Brańsk, Rudka i Wyszki w powiecie bielskim,

gmina Perlejewo w powiecie siemiatyckim,

gminy Kolno z miastem Kolno, Mały Płock i Turośl w powiecie kolneńskim,

gmina Poświętne w powiecie białostockim,

gminy Kołaki Kościelne, Rutki, Szumowo, część gminy Zambrów położona na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr S8 i miasto Zambrów w powiecie zambrowskim,

gminy Wiżajny i Przerośl w powiecie suwalskim,

gminy Kulesze Kościelne, Nowe Piekuty, Szepietowo, Klukowo, Ciechanowiec, Wysokie Mazowieckie z miastem Wysokie Mazowieckie, Czyżew w powiecie wysokomazowieckim,

gminy Miastkowo, Nowogród i Zbójna w powiecie łomżyńskim,

 

w województwie mazowieckim:

gminy Ceranów, Kosów Lacki, Sabnie, Sterdyń, część gminy Bielany położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 63 i część gminy wiejskiej Sokołów Podlaski położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 63 w powiecie sokołowskim,

gminy Grębków, Korytnica, Liw, Łochów, Miedzna, Sadowne, Stoczek, Wierzbno i miasto Węgrów w powiecie węgrowskim,

część gminy Kotuń położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę łączącą miejscowości Nowa Dąbrówka, Pieróg, Kotuń wzdłuż ulicy Gorzkowskiego i Kolejowej do przejazdu kolejowego łączącego się z ulicą Siedlecką, Broszków, Żuków w powiecie siedleckim,

gminy Rzekuń, Troszyn, Lelis, Czerwin i Goworowo w powiecie ostrołęckim,

powiat miejski Ostrołęka,

powiat ostrowski,

gminy Karniewo, Maków Mazowiecki, Rzewnie i Szelków w powiecie makowskim,

gmina Krasne w powiecie przasnyskim,

gminy Mała Wieś i Wyszogród w powiecie płockim,

gminy Ciechanów z miastem Ciechanów, Glinojeck, Gołymin — Ośrodek, Ojrzeń, Opinogóra Górna i Sońsk w powiecie ciechanowskim,

gminy Baboszewo, Czerwińsk nad Wisłą, Naruszewo, Płońsk z miastem Płońsk, Sochocin i Załuski w powiecie płońskim,

gminy Gzy, Obryte, Zatory, Pułtusk i część gminy Winnica położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę łączącą miejscowości Bielany, Winnica i Pokrzywnica w powiecie pułtuskim,

gminy Brańszczyk, Długosiodło, Rząśnik, Wyszków, Zabrodzie i część gminy Somianka położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 62 w powiecie wyszkowskim,

gminy Jadów, Klembów, Poświętne, Strachówka i Tłuszcz w powiecie wołomińskim,

gminy Dobre, Jakubów, Mrozy, Kałuszyn, Stanisławów, część gminy Cegłów położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę biegnącą od zachodniej granicy gminy łączącą miejscowości Wiciejów, Mienia, Cegłów i na wschód od linii wyznaczonej przez drogę łączącą miejscowości Cegłów, Skwarne i Podskwarne biegnącą do wschodniej granicy gminy i część gminy Mińsk Mazowiecki położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 92 biegnącą od zachodniej granicy gminy do granicy miasta Mińsk Mazowiecki i na północ od linii wyznaczonej przez drogę biegnącą od wschodniej granicy miasta Mińsk Mazowiecki łączącą miejscowości Targówka, Budy Barcząckie do wschodniej granicy gminy w powiecie mińskim,

gminy Górzno, Łaskarzew z miastem Łaskarzew, Sobolew, Trojanów, Żelechów i część gminy Miastków Kościelny położona na południe od rzeki Wilga w powiecie garwolińskim,

gminy Garbatka Letnisko, Gniewoszów, i Sieciechów w powiecie kozienickim,

gminy Baranów i Jaktorów w powiecie grodziskim,

powiat żyrardowski,

gminy Belsk Duży, Błędów, Goszczyn i Mogielnica w powiecie grójeckim,

gminy Białobrzegi, Promna, Stara Błotnica, Wyśmierzyce i część gminy Stromiec położona na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 48 w powiecie białobrzeskim,

gminy Jedlińsk, Jastrzębia i Pionki z miastem Pionki w powiecie radomskim,

gminy Iłów, Młodzieszyn, Nowa Sucha, Rybno, Sochaczew z miastem Sochaczew i Teresin w powiecie sochaczewskim,

gmina Policzna w powiecie zwoleńskim,

 

w województwie lubelskim:

gminy Jabłonna, Krzczonów, Jastków, Konopnica, Wólka, Głusk i Wojciechów w powiecie lubelskim,

gminy Miączyn, Nielisz, Sitno, Skierbieszów, Stary Zamość, Komarów-Osada w powiecie zamojskim,

gminy Trzeszczany i Werbkowice w powiecie hrubieszowskim,

gminy Jeziorzany i Kock, w powiecie lubartowskim,

gminy Adamów i Serokomla w powiecie łukowskim,

powiat rycki,

gminy Janowiec, i część gminy wiejskiej Puławy położona na zachód od rzeki Wisły w powiecie puławskim,

gminy Karczmiska, Poniatowa i Wilków w powiecie opolskim,

gminy Mełgiew, Rybczewice, miasto Świdnik i część gminy Piaski położona na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 17 biegnącą od wschodniej granicy gminy Piaski do skrzyżowania z drogą nr S12 i na zachód od linii wyznaczonej przez drogę biegnącą od skrzyżowania dróg nr 17 i nr S12 przez miejscowość Majdan Brzezicki do północnej granicy gminy w powiecie świdnickim,

gminy Gorzków, Izbica, Rudnik i Żółkiewka w powiecie krasnostawskim,

gminy Bełżec, Jarczów, Lubycza Królewska, Łaszczów, Susiec, Tyszowce i Ulhówek w powiecie tomaszowskim,

gminy Łukowa i Obsza w powiecie biłgorajskim,

powiat miejski Lublin,

 

w województwie podkarpackim:

gminy Horyniec-Zdrój, Narol, Stary Dzików i Wielkie Oczy i część gminy Oleszyce położona na południe od linii wyznaczonej przez drogę biegnącą od wschodniej granicy gminy przez miejscowość Borchów do skrzyżowania z drogą nr 865 w miejscowości Oleszyce, a następnie na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 865 biegnącą w kierunku północno-wschodnim do skrzyżowania z drogą biegnąca w kierunku północno-zachodnim przez miejscowość Lubomierz — na południe od linii wyznaczonej przez tę drogę do skrzyżowania z drogą łączącą miejscowości Uszkowce i Nowy Dzików — na zachód od tej drogi w powiecie lubaczowskim,

gminy Laszki i Wiązownica w powiecie jarosławskim.

7.   Roemenië

De volgende gebieden in Roemenië:

Alba county with the following delimitation:

North of National Road no. 7,

Arad county with the following delimitation:

In the North side of the line described by following localities:

Macea,

Șiria,

Bârzava,

Toc, which is junction with National Road no. 7,

North of National Road no. 7,

Arges county,

Bistrița county,

Brașov county,

Cluj county,

Covasna county,

Dolj county,

Harghita county,

Hunedoara county with the following delimitation:

North of the line described by following localities:

Brănișca,

Deva municipality,

Turdaș,

Zam and Aurel Vlaicu localities which are at junction with National Road no. 7,

North of National Road no. 7,

Iasi county,

Maramureș county,

Neamt county,

Vâlcea county.

DEEL II

1.   Tsjechië

De volgende gebieden in Tsjechië:

katastrální území obcí v okrese Zlín:

Bohuslavice u Zlína,

Bratřejov u Vizovic,

Březnice u Zlína,

Březová u Zlína,

Březůvky,

Dešná u Zlína,

Dolní Ves,

Doubravy,

Držková,

Fryšták,

Horní Lhota u Luhačovic,

Horní Ves u Fryštáku,

Hostišová,

Hrobice na Moravě,

Hvozdná,

Chrastěšov,

Jaroslavice u Zlína,

Jasenná na Moravě,

Karlovice u Zlína,

Kašava,

Klečůvka,

Kostelec u Zlína,

Kudlov,

Kvítkovice u Otrokovic,

Lhota u Zlína,

Lhotka u Zlína,

Lhotsko,

Lípa nad Dřevnicí,

Loučka I,

Loučka II,

Louky nad Dřevnicí,

Lukov u Zlína,

Lukoveček,

Lutonina,

Lužkovice,

Malenovice u Zlína,

Mladcová,

Neubuz,

Oldřichovice u Napajedel,

Ostrata,

Podhradí u Luhačovic,

Podkopná Lhota,

Provodov na Moravě,

Prštné,

Příluky u Zlína,

Racková,

Raková,

Salaš u Zlína,

Sehradice,

Slopné,

Slušovice,

Štípa,

Tečovice,

Trnava u Zlína,

Ublo,

Újezd u Valašských Klobouk,

Velíková,

Veselá u Zlína,

Vítová,

Vizovice,

Vlčková,

Všemina,

Vysoké Pole,

Zádveřice,

Zlín,

Želechovice nad Dřevnicí.

2.   Estland

De volgende gebieden in Estland:

Eesti Vabariik (välja arvatud Hiiu maakond).

3.   Hongarije

De volgende gebieden in Hongarije:

Heves megye 700860, 700950, 701050, 701111, 701150, 701250, 701350, 701550, 701560, 701650, 701750, 701850, 701950, 702050, 702150, 702250, 702260, 702950, 703050, 703150, 703250, 703370, 705150 és 705450 kódszámú vadgazdálkodási egységeinek teljes területe,

Szabolcs-Szatmár-Bereg megye 850950, 851050, 851150, 851250, 851350, 851450, 851550, 851560, 851650, 851660, 851751, 851752, 852850, 852860, 852950, 852960, 853050, 853150, 853160, 853250, 853260, 853350, 853360, 853450, 853550, 854450, 854550, 854560, 854650, 854660, 854750, 854850, 854860, 854870, 854950, 855050, 855150, 856250, 856350, 856360, 856450, 856550, 856650, 856750, 856760, 856850, 856950, 857650, valamint 850150, 850250, 850260, 850350, 850450, 850550, 852050, 852150, 852250 és 857550 kódszámú vadgazdálkodási egységeinek teljes területe,

Nógrád megye 550110, 550310, 550320, 550450, 550460, 550510, 550610, 550950, 551010, 551150, 551160, 551250, 551350, 551360, 551810 és 551821 kódszámú vadgazdálkodási egységeinek teljes területe,

Borsod-Abaúj-Zemplén megye 656701, 656702, 656800, 656900, 657010, 657100, 658401, 658402, 658404, 658500, 658600, 658700, 658801, 658802, 658901, 658902 és 659000 kódszámú vadgazdálkodási egységeinek teljes területe.

4.   Letland

De volgende gebieden in Letland:

Ādažu novads,

Aglonas novads,

Aizkraukles novads,

Aknīstes novads,

Alojas novads,

Alūksnes novads,

Amatas novads,

Apes novads,

Auces novads,

Babītes novads,

Baldones novads,

Baltinavas novads,

Balvu novads,

Bauskas novads,

Beverīnas novads,

Brocēnu novada Blīdenes pagasts, Remtes pagasta daļa uz austrumiem no autoceļa 1154 un P109,

Burtnieku novads,

Carnikavas novads,

Cēsu novads,

Cesvaines novads,

Ciblas novads,

Dagdas novads,

Daugavpils novads,

Dobeles novads,

Dundagas novads,

Engures novads,

Ērgļu novads,

Garkalnes novads,

Gulbenes novads,

Iecavas novads,

Ikšķiles novads,

Ilūkstes novads,

Inčukalna novads,

Jaunjelgavas novads,

Jaunpiebalgas novads,

Jaunpils novads,

Jēkabpils novads,

Jelgavas novads,

Kandavas novads,

Kārsavas novads,

Ķeguma novads,

Ķekavas novads,

Kocēnu novads,

Kokneses novads,

Krāslavas novads,

Krimuldas novads,

Krustpils novads,

Kuldīgas novada Ēdoles, Īvandes, Padures, Rendas un Kabiles, pagasts, Rumbas pagasta daļa uz ziemeļiem no autoceļa P120, Kurmāles pagasta daļa uz rietumiem no autoceļa 1283 un 1290, un uz ziemeļaustrumiem no autoceļa P118, Kuldīgas pilsēta,

Lielvārdes novads,

Līgatnes novads,

Limbažu novads,

Līvānu novads,

Lubānas novads,

Ludzas novads,

Madonas novads,

Mālpils novads,

Mārupes novads,

Mazsalacas novads,

Mērsraga novads,

Naukšēnu novads,

Neretas novads,

Ogres novads,

Olaines novads,

Ozolnieku novads,

Pārgaujas novads,

Pļaviņu novads,

Preiļu novads,

Priekuļu novads,

Raunas novads,

republikas pilsēta Daugavpils,

republikas pilsēta Jelgava,

republikas pilsēta Jēkabpils,

republikas pilsēta Jūrmala,

republikas pilsēta Rēzekne,

republikas pilsēta Valmiera,

Rēzeknes novads,

Riebiņu novads,

Rojas novads,

Ropažu novads,

Rugāju novads,

Rundāles novads,

Rūjienas novads,

Salacgrīvas novads,

Salas novads,

Salaspils novads,

Saldus novada Novadnieku, Kursīšu, Zvārdes, Šķēdes, Nīgrandes, Jaunauces, Rubas, Vadakstes, un Pampāļu pagasts,

Saulkrastu novads,

Sējas novads,

Siguldas novads,

Skrīveru novads,

Skrundas novada Nīkrāces, Skrundas un Raņķu pagasts, Skrundas pilsēta,

Smiltenes novads,

Stopiņu novada daļa, kas atrodas uz austrumiem no autoceļa V36, P4 un P5, Acones ielas, Dauguļupes ielas un Dauguļupītes,

Strenču novads,

Talsu novads,

Tērvetes novads,

Tukuma novads,

Vaiņodes novads,

Valkas novads,

Varakļānu novads,

Vārkavas novads,

Vecpiebalgas novads,

Vecumnieku novads,

Ventspils novada Ances, Tārgales, Popes, Vārves, Užavas, Piltenes, Puzes, Ziru, Ugāles, Usmas un Zlēku pagasts, Piltenes pilsēta,

Viesītes novads,

Viļakas novads,

Viļānu novads,

Zilupes novads.

5.   Litouwen

De volgende gebieden in Litouwen:

Alytaus rajono savivaldybė: Krokialaukio, Miroslavo ir Simno seniūnijos,

Anykščių rajono savivaldybė,

Biržų miesto savivaldybė,

Biržų rajono savivaldybė,

Druskininkų savivaldybė,

Elektrėnų savivaldybė,

Ignalinos rajono savivaldybė,

Jonavos rajono savivaldybė,

Jurbarko rajono savivaldybė: Eržvilko, Jurbarko miesto ir Jurbarkų seniūnijos,

Kaišiadorių miesto savivaldybė,

Kaišiadorių rajono savivaldybė: Kaišiadorių apylinkės, Kruonio, Nemaitonių, Palomenės, Pravieniškių, Rumšiškių, Žiežmarių ir Žiežmarių apylinkės seniūnijos,

Kalvarijos savivaldybė,

Kauno miesto savivaldybė,

Kauno rajono savivaldybė,

Kazlų Rūdos savivaldybė,

Kelmės rajono savivaldybė: Užvenčio ir Šaukėnų seniūnijos,

Kėdainių rajono savivaldybė,

Kupiškio rajono savivaldybė,

Marijampolės savivaldybė: Igliaukos, Gudelių, Liudvinavo, Sasnavos, Šunskų seniūnijos,

Molėtų rajono savivaldybė: Alantos, Balninkų, Čiulėnų, Inturkės, Joniškio, Luokesos, Mindūnų, Suginčių, Videniškių seniūnijos,

Pakruojo rajono savivaldybė,

Panevėžio rajono savivaldybė,

Pasvalio rajono savivaldybė,

Radviliškio rajono savivaldybė: Aukštelkų seniūnija, Baisogalos seniūnijos dalis į vakarus nuo kelio Nr. 144, Radviliškio, Radviliškio miesto seniūnija, Šeduvos miesto seniūnijos dalis į pietus nuo kelio Nr. A9 ir į vakarus nuo kelio Nr. 3417 ir Tyrulių seniūnija,

Prienų miesto savivaldybė,

Prienų rajono savivaldybė: Ašmintos, Balbieriškio, Išlaužo, Naujosios Ūtos, Pakuonio, Šilavoto ir Veiverių seniūnijos,

Raseinių rajono savivaldybė: Ariogalos, Betygalos, Pagojukų, Šiluvos, Kalnųjų seniūnijos ir Girkalnio seniūnijos dalis į pietus nuo kelio Nr. A1,

Rokiškio rajono savivaldybė,

Šalčininkų rajono savivaldybė,

Šilutės rajono savivaldybė: Rusnės seniūnija,

Širvintų rajono savivaldybės: Čiobiškio, Gelvonų, Jauniūnų, Karnavės, Musninkų, Širvintų, Zibalų seniūnijos,

Švenčionių rajono savivaldybė,

Tauragės rajono savivaldybė: Batakių ir Gaurės seniūnijos,

Telšių rajono savivaldybė: Degaičių, Gadūnavo, Luokės, Nevarėnų, Ryškėnų, Telšių miesto, Upynos, Varnių, Viešvėnų ir Žarėnų seniūnijos,

Trakų rajono savivaldybė,

Ukmergės rajono savivaldybė,

Utenos rajono savivaldybė,

Varėnos rajono savivaldybė,

Vilniaus miesto savivaldybė,

Vilniaus rajono savivaldybė: Avižienių, Bezdonių, Buivydžių, Dūkštų, Juodšilių, Kalvelių, Lavoriškių, Maišiagalos, Marijampolio, Medininkų, Mickūnų, Nemenčinės, Nemenčinės miesto, Nemėžio, Pagirių, Riešės, Rudaminos, Rukainių, Sudervės, Sužionių, Šatrininkų, Žujūnų seniūnijos,

Vilkaviškio rajono savivaldybė,

Visagino savivaldybė,

Zarasų rajono savivaldybė.

6.   Polen

De volgende gebieden in Polen:

 

w województwie warmińsko-mazurskim:

gminy Kalinowo, Prostki i gmina wiejska Ełk w powiecie ełckim,

gmina Milejewo i część obszaru lądowego gminy Tolkmicko położona na południe od linii brzegowej Zalewu Wiślanego i Zatoki Elbląskiej do granicy z gminą wiejską Elbląg w powiecie elbląskim,

powiat olecki,

gminy Orzysz, Biała Piska i część gminy Pisz położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 58 w powiecie piskim,

gmina Frombork, część gminy wiejskiej Braniewo położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr E28 i S22 i miasto Braniewow powiecie braniewskim,

gminy Kętrzyn z miastem Kętrzyn, Reszel i część gminy Korsze położona na południe od linii wyznaczonej przez drogę biegnącą od wschodniej granicy łączącą miejscowości Krelikiejmy i Sątoczno i na wschód od linii wyznaczonej przez drogę łączącą miejscowości Sątoczno, Sajna Wielka biegnącą do skrzyżowania z drogą nr 590 w miejscowości Glitajny, a następnie na wschód od drogi nr 590 do skrzyżowania z drogą nr 592 i na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 592 biegnącą od zachodniej granicy gminy do skrzyżowania z drogą nr 590 w powiecie kętrzyńskim,

część gminy wiejskiej Lidzbark Warmiński położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 511 oraz na północny zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 51 i miasto Lidzbark Warmiński w powiecie lidzbarskim,

część gminy Sorkwity położona na północ od drogi nr 16 i część gminy wiejskiej Mrągowo położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 16 biegnącą od zachodniej granicy gminy do granicy miasta Mrągowo oraz na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 59 biegnącą od wschodniej granicy gminy do granicy miasta Mrągowo,

w województwie podlaskim:

powiat grajewski,

powiat moniecki,

powiat sejneński,

gminy Łomża, Piątnica, Śniadowo, Jedwabne, Przytuły i Wizna w powiecie łomżyńskim,

powiat miejski Łomża,

gminy Mielnik, Nurzec — Stacja, Grodzisk, Drohiczyn, Dziadkowice, Milejczyce i Siemiatycze z miastem Siemiatycze w powiecie siemiatyckim,

powiat hajnowski,

gminy Kobylin-Borzymy i Sokoły w powiecie wysokomazowieckim,

część gminy Zambrów położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr S8 w powiecie zambrowskim,

gminy Grabowo i Stawiski w powiecie kolneńskim,

gminy Czarna Białostocka, Dobrzyniewo Duże, Gródek, Juchnowiec Kościelny, Łapy, Michałowo, Supraśl, Suraż, Turośń Kościelna, Tykocin, Wasilków, Zabłudów, Zawady i Choroszcz w powiecie białostockim,

gminy Boćki, Orla i Bielsk Podlaski z miastem Bielsk Podlaski w powiecie bielskim,

gmina Puńsk, część gminy Krasnopol położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 653, część gminy Sejny położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 653 i na wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 663 i miasto Sejny w powiecie sejneńskim,

gminy Bakałarzewo, Filipów, Jeleniewo, Raczki, Rutka-Tartak, Suwałki i Szypliszki w powiecie suwalskim,

powiat miejski Suwałki,

powiat augustowski,

powiat sokólski,

powiat miejski Białystok,

 

w województwie mazowieckim:

gminy Przesmyki, Wodynie, Skórzec i część gminy Mordy położona na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 698 biegnącą od zachodniej granicy gminy do północno — wschodniej granicy gminy i część gminy Zbuczyn położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę biegnącą od północno-wschodniej do południowej granicy gminy i łączącą miejscowości Tarcze, Choja, Zbuczyn, Grodzisk, Dziewule i Smolanka w powiecie siedleckim,

gminy Repki, Jabłonna Lacka, część gminy Bielany położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 63 i część gminy wiejskiej Sokołów Podlaski położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 63 w powiecie sokołowskim,

powiat łosicki,

gmina Brochów w powiecie sochaczewskim,

powiat nowodworski,

gminy Joniec i Nowe Miasto w powiecie płońskim,

gminy Pokrzywnica, Świercze i część gminy Winnica położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę łączącą miejscowości Bielany, Winnica i Pokrzywnica w powiecie pułtuskim,

gminy Dąbrówka, Kobyłka, Marki, Radzymin, Wołomin, Zielonka i Ząbki w powiecie wołomińskim,

część gminy Somianka położona na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 62 w powiecie wyszkowskim,

gminy Dębe Wielkie, Halinów, Sulejówek miasto Mińsk Mazowiecki i części gminy Latowicz położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę biegnącą od północnej granicy gminy przez miejscowość Stawek do skrzyżowania z drogą nr 802 i na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 802 biegnącą od tego skrzyżowania do wschodniej granicy gminy w powiecie mińskim,

gminy Borowie, Wilga i Garwolin z miastem Garwolin, Maciejowice i część gminy Miastków Kościelny położona na północ od rzeki Wilga w powiecie garwolińskim,

gminy Celestynów, Józefów, Karczew, Osieck, Otwock, Sobienie Jeziory i Wiązowna w powiecie otwockim,

powiat warszawski zachodni,

powiat legionowski,

powiat piaseczyński,

powiat pruszkowski,

gminy Chynów, Grójec, Jasieniec, Pniewy i Warka w powiecie grójeckim,

gminy Milanówek, Grodzisk Mazowiecki, Podkowa Leśna i Żabia Wola w powiecie grodziskim,

gminy Grabów nad Pilicą, Magnuszew, Głowaczów, Kozienice w powiecie kozienickim,

część gminy Stromiec położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 48 w powiecie białobrzeskim,

powiat miejski Warszawa,

 

w województwie lubelskim:

gminy Czemierniki, Kąkolewnica, Komarówka Podlaska, Wohyń, część gminy Borki położona na południowy — wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 19, miasto Radzyń Podlaski, część gminy wiejskiej Radzyń Podlaski położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę biegnącą od północno-zachodniej granicy gminy i łącząca miejscowości Brzostówiec i Radowiec do jej przecięcia z granicą miasta Radzyń Podlaski, następnie na wschód od linii stanowiącej granicę miasta Radzyń Podlaski biegnącej do południowej granicy gminy i na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 19 biegnącą od południowo zachodniej granicy gminy do granicy miasta Radzyń Podlaski oraz na południe od południowej granicy miasta Radzyń Podlaski do granicy gminy w powiecie radzyńskim,

gminy Stoczek Łukowski z miastem Stoczek Łukowski, Wola Mysłowska, Trzebieszów, część gminy Krzywda położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę biegnąca od północnej granicy gminy w kierunku południowym i łączącą miejscowości Kożuchówka, Krzywda i Adamów, część gminy Stanin położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 807, i część gminy wiejskiej Łuków położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę biegnącą od północnej granicy gminy przez miejscowość Wólka Świątkowa do północnej granicy miasta Łuków i na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 806 biegnącą od wschodniej granicy miasta Łuków do wschodniej granicy gminy wiejskiej Łuków i część miasta Łuków położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 63 biegnącą od północnej granicy miasta Łuków do skrzyżowania z drogą nr 806 i na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 806 biegnącą od tego skrzyżowania do wschodniej granicy miasta Łuków w powiecie łukowskim,

gminy Janów Podlaski, Kodeń, Tuczna, Leśna Podlaska, Rossosz, Łomazy, Konstantynów, Piszczac, Rokitno, Biała Podlaska, Zalesie, Terespol z miastem Terespol, Drelów, Międzyrzec Podlaski z miastem Międzyrzec Podlaski w powiecie bialskim,

powiat miejski Biała Podlaska,

gmina Łęczna i część gminy Spiczyn położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 829 w powiecie łęczyńskim,

część gminy Siemień położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 815 i część gminy Milanów położona na zachód od drogi nr 813 w powiecie parczewskim,

gminy Niedźwiada, Ostrówek, Abramów, Firlej, Kamionka, Michów i Lubartów z miastem Lubartów, w powiecie lubartowskim,

gminy Niemce i Garbów w powiecie lubelskim,

część gminy Piaski położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 17 biegnącą od wschodniej granicy gminy Piaski do skrzyżowania z drogą nr S12 i na wschód od linii wyznaczonej przez drogę biegnącą od skrzyżowania dróg nr 17 i nr S12 przez miejscowość Majdan Brzezicki do północnej granicy gminy w powiecie świdnickim,

gmina Fajsławice, Kraśniczyn, część gminy Krasnystaw położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 17 biegnącą od północno — wschodniej granicy gminy do granicy miasta Krasnystaw, miasto Krasnystaw i część gminy Łopiennik Górny położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 17 w powiecie krasnostawskim,

gminy Dołhobyczów, Mircze i część gminy wiejskiej Hrubieszów położona na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 844 oraz na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 74 i miasto Hrubieszów w powiecie hrubieszowskim,

gmina Telatyn w powiecie tomaszowskim,

część gminy Wojsławice położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę biegnącą od północnej granicy gminy przez miejscowość Wojsławice do południowej granicy gminy w powiecie chełmskim,

gmina Grabowiec w powiecie zamojskim,

gminy Markuszów, Nałęczów, Kazimierz Dolny, Końskowola, Kurów, Wąwolnica, Żyrzyn, Baranów, część gminy wiejskiej Puławy położona na wschód od rzeki Wisły i miasto Puławy w powiecie puławskim.

DEEL III

1.   Letland

De volgende gebieden in Letland:

Brocēnu novada Cieceres un Gaiķu pagasts, Remtes pagasta daļa uz rietumiem no autoceļa 1154 un P109, Brocēnu pilsēta,

Kuldīgas novada Pelču, Snēpeles un Vārmes pagasts, Rumbas pagasta daļa uz dienvidiem no autoceļa P120, Kurmāles pagasta daļa uz austrumiem no autoceļa 1283 un 1290, un uz dienvidrietumiem no autoceļa P118,

Saldus novada Saldus, Zirņu, Lutriņu, Zaņas, Ezeres un Jaunlutriņu pagasts, Saldus pilsēta.

2.   Litouwen

De volgende gebieden in Litouwen:

Akmenės rajono savivaldybė,

Alytaus miesto savivaldybė,

Alytaus rajono savivaldybė: Alytaus, Alovės, Butrimonių, Daugų, Nemunaičio, Pivašiūnų, Punios ir Raitininkų seniūnijos,

Birštono savivaldybė,

Jurbarko rajono savivaldybė: Girdžių, Juodaičių, Raudonės, Seredžiaus, Skirsnemunės, Šimkaičių ir Veliuonos seniūnijos,

Joniškio rajono savivaldybė,

Kaišiadorių rajono savivaldybė: Paparčių ir Žaslių seniūnijos,

Kelmės rajono savivaldybė: Tytyvėnų seniūnijos dalis į rytus ir pietus nuo kelio Nr. 157 ir į rytus nuo kelio Nr. 2105 ir Tytuvėnų apylinkių seniūnijos dalis į pietus nuo kelio Nr. 157 ir į rytus nuo kelio Nr. 2105,

Lazdijų rajono savivaldybė,

Marijampolės savivaldybė: Degučių, Mokolų, Narto, Marijampolės seniūnijos,

Mažeikių rajono savivaldybės: Laižuvos, Mažeikių apylinkės, Mažeikių, Reivyčių, Tirkšlių ir Viekšnių seniūnijos,

Molėtų rajono savivaldybė: Dubingių, Giedraičių seniūnijos,

Prienų rajono savivaldybė: Jiezno ir Stakliškių seniūnijos,

Radviliškio rajono savivaldybė: Baisogalos seniūnijos dalis į rytus nuo kelio Nr. 144, Grinkiškio, Pakalniškių, Sidabravo, Skėmių seniūnijos, Šeduvos miesto seniūnijos dalis į šiaurę nuo kelio Nr. A9 ir į rytus nuo kelio Nr. 3417, Šaukoto ir Šiaulėnų seniūnijos,

Raseinių rajono savivaldybė: Kalnųjų seniūnijos ir Girkalnio seniūnijos dalis į pietus nuo kelio Nr. A1,

Šakių rajono savivaldybė: Gelgaudiškio, Kidulių, Plokščių ir Šakių seniūnijos,

Šiaulių miesto savivaldybė,

Šiaulių rajono savivaldybė,

Širvintų rajono savivaldybė: Alionių seniūnija,

Telšių rajono savivaldybė: Tryškių seniūnija,

Vilniaus rajono savivaldybė: Paberžės sen.

3.   Polen

De volgende gebieden in Polen:

 

w województwie warmińsko-mazurskim:

gminy Lelkowo, Pieniężno, Płoskinia, Wilczęta i część gminy wiejskiej Braniewo położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr E28 i S22 w powiecie braniewskim,

gminy Bartoszyce z miastem Bartoszyce, Górowo Iławeckie z miastem Górowo Iławeckie i Sępopol w powiecie bartoszyckim,

gmina Młynary w powiecie elbląskim,

część gminy Kiwity położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 513 i część gminy Lidzbark Warmiński położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 513 biegnącą od wschodniej granicy gminy do wschodniej granicy miasta Lidzbark Warmiński i na wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 511 w powiecie lidzbarskim,

gminy Srokowo, Barciany i część gminy Korsze położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę biegnącą od wschodniej granicy łączącą miejscowości Krelikiejmy i Sątoczno i na zachód od linii wyznaczonej przez drogę łączącą miejscowości Sątoczno, Sajna Wielka biegnącą do skrzyżowania z drogą nr 590 w miejscowości Glitajny, a następnie na zachód od drogi nr 590 do skrzyżowania z drogą nr 592 i na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 592 biegnącą od zachodniej granicy gminy do skrzyżowania z drogą nr 590 w powiecie kętrzyńskim,

gmina Budry i część gminy Węgorzewo położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 63 biegnącą od południowo-wschodniej granicy gminy do skrzyżowania z drogą nr 650, a następnie na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 650 biegnącą od skrzyżowania z drogą nr 63 do skrzyżowania z drogą biegnącą do miejscowości Przystań i na zachód od linii wyznaczonej przez drogę łączącą miejscowości Przystań, Pniewo, Kamionek Wielki, Radzieje, Dłużec w powiecie węgorzewskim,

część gminy Banie Mazurskie położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 650 w powiecie gołdapskim,

 

w województwie mazowieckim:

gminy Domanice, Korczew, Paprotnia, Wiśniew, Mokobody, Siedlce, Suchożebry, część gminy Kotuń położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę łączącą miejscowości Nowa Dąbrówka, Pieróg, Kotuń wzdłuż ulicy Gorzkowskiego i Kolejowej do przejazdu kolejowego łączącego się z ulicą Siedlecką, Broszków, Żuków, część gminy Mordy położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 698 biegnącą od zachodniej granicy gminy do północno — wschodniej granicy gminy w powiecie siedleckim,

powiat miejski Siedlce,

gmina Siennica, część gminy Mińsk Mazowiecki położona na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 92 biegnącą od zachodniej granicy gminy do granicy miasta Mińsk Mazowiecki i na południe od linii wyznaczonej przez drogę biegnącą od wschodniej granicy miasta Mińsk Mazowiecki łączącą miejscowości Targówka, Budy Barcząckie do wschodniej granicy gminy, część gminy Cegłów położona na południe od linii wyznaczonej przez drogę biegnącą od zachodniej granicy gminy łączącą miejscowości Wiciejów, Mienia, Cegłów i na zachód od linii wyznaczonej przez drogę łączącą miejscowości Cegłów, Skwarne i Podskwarne biegnącą do wschodniej granicy gminy i części gminy Latowicz położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę biegnącą od północnej granicy gminy przez miejscowość Stawek do skrzyżowania z drogą nr 802 i na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 802 biegnącą od tego skrzyżowania do wschodniej granicy gminy w powiecie mińskim,

gmina Kołbiel w powiecie otwockim,

gminy Parysów i Pilawa w powiecie garwolińskim,

 

w województwie lubelskim:

gminy Białopole, Dubienka, Chełm, Leśniowice, Wierzbica, Sawin, Ruda Huta, Dorohusk, Kamień, Rejowiec, Rejowiec Fabryczny z miastem Rejowiec Fabryczny, Siedliszcze, Żmudź i część gminy Wojsławice położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę biegnącą od północnej granicy gminy do miejscowości Wojsławice do południowej granicy gminy w powiecie chełmskim,

powiat miejski Chełm,

gmina Siennica Różana część gminy Łopiennik Górny położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 17 i część gminy Krasnystaw położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 17 biegnącą od północno — wschodniej granicy gminy do granicy miasta Krasnystaw w powiecie krasnostawskim,

gminy Hanna, Hańsk, Wola Uhruska, Urszulin, Stary Brus, Wyryki i gmina wiejska Włodawa w powiecie włodawskim,

gminy Cyców, Ludwin, Puchaczów, Milejów i część gminy Spiczyn położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 829 w powiecie łęczyńskim,

gmina Trawniki w powiecie świdnickim,

gminy Jabłoń, Podedwórze, Dębowa Kłoda, Parczew, Sosnowica, część gminy Siemień położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 815 i część gminy Milanów położona na wschód od drogi nr 813 w powiecie parczewskim,

gminy Sławatycze, Sosnówka, i Wisznice w powiecie bialskim,

gmina Ulan Majorat, część gminy wiejskiej Radzyń Podlaski położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę biegnącą od północno-zachodniej granicy gminy i łączącą miejscowości Brzostówiec i Radowiec do jej przecięcia z granicą miasta Radzyń Podlaski, a następnie na zachód od linii stanowiącej granicę miasta Radzyń Podlaski do jej przecięcia z drogą nr 19 i na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 19 biegnącą od południowo zachodniej granicy gminy do granicy miasta Radzyń Podlaski, część gminy Borki położona na północny — zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 19 w powiecie radzyńskim,

gminy, Ostrów Lubelski, Serniki i Uścimów w powiecie lubartowskim,

gminy Wojcieszków, część gminy wiejskiej Łuków położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę biegnącą od północnej granicy gminy przez miejscowość Wólka Świątkowa do północnej granicy miasta Łuków, a następnie na północ, zachód, południe i wschód od linii stanowiącej północną, zachodnią, południową i wschodnią granicę miasta Łuków do jej przecięcia się z drogą nr 806 i na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 806 biegnącą od wschodniej granicy miasta Łuków do wschodniej granicy gminy wiejskiej Łuków, część miasta Łuków położona na zachód i na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 63 biegnącą od północnej granicy miasta Łuków do skrzyżowania z drogą nr 806 i na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 806 biegnącą do wschodniej granicy miasta Łuków, część gminy Stanin położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 807 i część gminy Krzywda położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę biegnąca od północnej granicy gminy w kierunku południowym i łączącą miejscowości Kożuchówka, Krzywda i Adamów w powiecie łukowskim,

gminy Horodło, Uchanie i część gminy wiejskiej Hrubieszów położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 844 biegnącą od zachodniej granicy gminy wiejskiej Hrubieszów do granicy miasta Hrubieszów oraz na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 74 biegnącą od wschodniej granicy miasta Hrubieszów do wschodniej granicy gminy wiejskiej Hrubieszów w powiecie hrubieszowskim,

 

w województwie podkarpackim:

gminy Cieszanów, Lubaczów z miastem Lubaczów i część gminy Oleszyce położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę biegnącą od wschodniej granicy gminy przez miejscowość Borchów do skrzyżowania z drogą nr 865 w miejscowości Oleszyce, a następnie na wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 865 biegnącą w kierunku północno-wschodnim do skrzyżowania z drogą biegnąca w kierunku północno-zachodnim przez miejscowość Lubomierz — na północ od linii wyznaczonej przez tę drogę do skrzyżowania z drogą łączącą miejscowości Uszkowce i Nowy Dzików — na wschód od tej drogi w powiecie lubaczowskim.

4.   Roemenië

De volgende gebieden in Roemenië:

Area of Bucharest,

Constanța county,

Satu Mare county,

Tulcea county,

Bacau county,

Bihor county,

Brăila county,

Buzău county,

Călărași county,

Dambovita county,

Galați county,

Giurgiu county,

Ialomița county,

Ilfov county,

Prahova county,

Salaj county,

Vaslui county,

Vrancea county,

Teleorman county,

Olt county.

DEEL IV

Italië

De volgende gebieden in Italië:

tutto il territorio della Sardegna.

”.

Rectificaties

19.10.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 262/90


Rectificatie van Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad

( Publicatieblad van de Europese Unie L 260 van 17 oktober 2018 )

Deze rectificatie dient als nietig te worden beschouwd.


19.10.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 262/90


Rectificatie van Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/1250 van de Commissie van 12 juli 2016 overeenkomstig Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de gepastheid van de door het EU-VS-privacyschild geboden bescherming

( Publicatieblad van de Europese Unie L 207 van 1 augustus 2016 )

Op de omslag en op bladzijde 1:

in plaats van:

„Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1250 van de Commissie of 12 juli 2016 overeenkomstig Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de gepastheid van de door het EU-VS-privacyschild geboden bescherming”,

lezen:

„Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/1250 van de Commissie van 12 juli 2016 overeenkomstig Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de gepastheid van de door het EU-VS-privacyschild geboden bescherming”.