ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 205

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

61e jaargang
14 augustus 2018


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1128 van de Commissie van 9 augustus 2018 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1354/2011 houdende opening van jaarlijkse uniale tariefcontingenten voor schapen, geiten, schapenvlees en geitenvlees

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1129 van de Commissie van 13 augustus 2018 tot goedkeuring van acetamiprid als bestaande werkzame stof voor gebruik in biociden van productsoort 18 ( 1 )

4

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1130 van de Commissie van 13 augustus 2018 tot goedkeuring van cypermethrin als bestaande werkzame stof voor gebruik in biociden van productsoort 18 ( 1 )

8

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1131 van de Commissie van 13 augustus 2018 tot goedkeuring van penflufen als werkzame stof voor gebruik in biociden van productsoort 8 ( 1 )

12

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1132 van de Commissie van 13 augustus 2018 tot goedkeuring van de wijziging van de aanduiding van en de specifieke etiketteringsvoorschriften voor het nieuwe voedingsmiddel synthetisch zeaxanthine krachtens Verordening (EU) 2015/2283 van het Europees Parlement en de Raad, en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470 van de Commissie ( 1 )

15

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1133 van de Commissie van 13 augustus 2018 tot toelating van het in de handel brengen van gedroogde bovengrondse delen van Hoodia parviflora als nieuw voedingsmiddel krachtens Verordening (EU) 2015/2283 van het Europees Parlement en de Raad en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470 van de Commissie ( 1 )

18

 

 

BESLUITEN

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1134 van de Commissie van 5 juli 2018 betreffende de toepasselijkheid van artikel 34 van Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad ten aanzien van opdrachten geplaatst voor bepaalde activiteiten die verband houden met de kleinhandelslevering van elektriciteit en aardgas in Tsjechië (Kennisgeving geschied onder nummer C(2018) 4194)  ( 1 )

23

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1135 van de Commissie van 10 augustus 2018 tot vaststelling van de soort, de opmaak en de frequentie van de door de lidstaten te verstrekken informatie met het oog op de verslaglegging over de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad inzake industriële emissies (Kennisgeving geschied onder nummer C(2018) 5009)  ( 1 )

40

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1136 van de Commissie van 10 augustus 2018 betreffende risicobeperking en versterkte bioveiligheidsmaatregelen en systemen voor vroege opsporing in verband met de risico's die wilde vogels inhouden wat de overdracht van hoogpathogene aviaire-influenzavirussen op pluimvee betreft (Kennisgeving geschied onder nummer C(2018) 5243)  ( 1 )

48

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1137 van de Commissie van 10 augustus 2018 betreffende het toezicht, de fytosanitaire controles en de te nemen maatregelen met betrekking tot houten verpakkingsmateriaal voor het vervoer van goederen van oorsprong uit bepaalde derde landen (Kennisgeving geschied onder nummer C(2018) 5245)

54

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

14.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 205/1


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/1128 VAN DE COMMISSIE

van 9 augustus 2018

tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1354/2011 houdende opening van jaarlijkse uniale tariefcontingenten voor schapen, geiten, schapenvlees en geitenvlees

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, (1) en met name artikel 187, onder a) en b),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1354/2011 van de Commissie (2) voorziet in de opening van jaarlijkse uniale tariefcontingenten voor schapen, geiten, schapenvlees en geitenvlees, onder meer van die van oorsprong uit IJsland.

(2)

Krachtens artikel 4 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1354/2011 moeten de bij die verordening geopende tariefcontingenten worden beheerd overeenkomstig de artikelen 49 tot en met 54 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie (3).

(3)

Op 23 maart 2017 hebben de Europese Unie en IJsland een overeenkomst in de vorm van een briefwisseling inzake aanvullende handelspreferenties voor landbouwproducten (hierna „de overeenkomst” genoemd) ondertekend. De ondertekening van de overeenkomst namens de Unie is goedgekeurd bij Besluit (EU) 2016/2087 van de Raad (4) en de sluiting ervan is goedgekeurd bij Besluit (EU) 2017/1913 van de Raad (5).

(4)

Overeenkomstig bijlage V bij de overeenkomst heeft de Unie Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1354/2011 gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/562 (6). De wijziging bestaat erin dat de hoeveelheden van de reeds bestaande rechtenvrije contingenten voor IJsland voor schapen- en geitenvlees van de tariefposten 0204 en 0210 zijn verhoogd en voorts dat een jaarlijks rechtenvrij contingent van de Unie voor verwerkt schapenvlees van onderverdeling 1602 90 is geopend.

(5)

De hoeveelheden van de op grond van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1354/2011 beheerde contingenten schapen- en geitenvlees worden uitgedrukt in equivalent geslacht gewicht, terwijl in de overeenkomst is bepaald dat de hoeveelheden in ton producten worden uitgedrukt. Daarom is het passend ervoor te zorgen dat de tariefcontingenten van de Unie waarin de overeenkomst voorziet, worden beheerd in het kader van een afzonderlijke verordening die, met het oog op een vlot contingentbeheer, wordt vastgesteld op grond van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad (7). Als gevolg daarvan moeten deze tariefcontingenten tegelijkertijd worden verwijderd uit Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1354/2011, die gebaseerd is op Verordening (EU) nr. 1308/2013.

(6)

Daarom moet Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1354/2011 dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(7)

De nieuwe verordening tot opening van de tariefcontingenten voor de invoer van schapen- en geitenvlees en verwerkt schapenvlees van oorsprong uit IJsland die krachtens Verordening (EU) nr. 952/2013 wordt aangenomen, zal van toepassing zijn met ingang van 1 september 2018. Daarom moeten de overeenkomstige wijzigingen van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1354/2011 van toepassing worden met ingang van dezelfde datum.

(8)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1354/2011 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 3, lid 2, onder e), wordt geschrapt.

2)

De bijlage wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 september 2018.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 9 augustus 2018.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Günther OETTINGER

Lid van de Commissie


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1354/2011 van de Commissie van 20 december 2011 houdende opening van jaarlijkse uniale tariefcontingenten voor schapen, geiten, schapenvlees en geitenvlees (PB L 338 van 21.12.2011, blz. 36).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie van 24 november 2015 houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 343 van 29.12.2015, blz. 558).

(4)  Besluit (EU) 2016/2087 van de Raad van 14 november 2016 betreffende de ondertekening, namens de Europese Unie, van de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en IJsland inzake aanvullende handelspreferenties voor landbouwproducten (PB L 324 van 30.11.2016, blz. 1).

(5)  Besluit (EU) 2017/1913 van de Raad van 9 oktober 2017 betreffende de sluiting van de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en IJsland inzake aanvullende handelspreferenties voor landbouwproducten (PB L 274 van 24.10.2017, blz. 57).

(6)  Uitvoeringsverordening (EU) 2018/562 van de Commissie van 9 april 2018 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1354/2011 houdende opening van jaarlijkse uniale tariefcontingenten voor schapen, geiten, schapenvlees en geitenvlees (PB L 94 van 12.4.2018, blz. 4).

(7)  Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1).


BIJLAGE

BIJLAGE

UNIALE TARIEFCONTINGENTEN VOOR SCHAPEN- EN GEITENVLEES (in ton (t) equivalent geslacht gewicht)

GN-code

Ad valorem recht

%

Specifiek recht

EUR/100 kg

Volgnummer volgens „wie het eerst komt, het eerst maalt”

Oorsprong

Jaarlijks volume (in ton equivalent geslacht gewicht)

Levende dieren

(coëfficiënt = 0,47)

Lamsvlees zonder been (1)

(coëfficiënt = 1,67)

Schapenvlees (excl. lamsvlees) zonder been (2)

(coëfficiënt = 1,81)

Vlees met been en karkassen

(coëfficiënt = 1,00)

0204

Nul

Nul

09.2101

09.2102

09.2011

Argentinië

23 000

09.2105

09.2106

09.2012

Australië

19 186

09.2109

09.2110

09.2013

Nieuw-Zeeland

228 254

09.2111

09.2112

09.2014

Uruguay

5 800

09.2115

09.2116

09.1922

Chili (3)

8 000

09.2121

09.2122

09.0781

Noorwegen

300

09.2125

09.2126

09.0693

Groenland

100

09.2129

09.2130

09.0690

Faeröer

20

09.2131

09.2132

09.0227

Turkije

200

09.2171

09.2175

09.2015

Andere (4)

200

09.2178

09.2179

09.2016

Erga omnes (5)

200

0104 10 30

0104 10 80

0104 20 90

10

Nul

09.2181

09.2019

Erga omnes (5)

92


(1)  Inclusief vlees van geitenlammeren.

(2)  Inclusief vlees van andere geiten dan geitenlammeren.

(3)  Het tariefcontingent voor Chili wordt verhoogd met 200 t per jaar.

(4)  „Andere” zijn alle WTO-leden, behalve Argentinië, Australië, Nieuw-Zeeland, Uruguay, Chili, Groenland en IJsland.

(5)  Onder „erga omnes” wordt verstaan alle landen van oorsprong inclusief de in deze tabel genoemde landen.


14.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 205/4


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/1129 VAN DE COMMISSIE

van 13 augustus 2018

tot goedkeuring van acetamiprid als bestaande werkzame stof voor gebruik in biociden van productsoort 18

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (1), en met name artikel 89, lid 1, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 van de Commissie (2) is een lijst vastgesteld van bestaande werkzame stoffen die moeten worden beoordeeld met het oog op de mogelijke goedkeuring ervan voor gebruik in biociden. Acetamiprid is in deze lijst opgenomen.

(2)

Acetamiprid is beoordeeld voor gebruik in producten van productsoort 18 (insecticiden, acariciden en producten voor de bestrijding van andere geleedpotigen), zoals gedefinieerd in bijlage V bij Verordening (EU) nr. 528/2012.

(3)

België is als lidstaat-rapporteur aangewezen en de beoordelende bevoegde autoriteit van België heeft op 27 juli 2015 het beoordelingsverslag en haar aanbevelingen ingediend.

(4)

Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 heeft het Comité voor biociden op 14 december 2017 het advies van het Europees Agentschap voor chemische stoffen geformuleerd, rekening houdend met de conclusies van de beoordelende bevoegde autoriteit (3).

(5)

Volgens dat advies kan van biociden van productsoort 18 die acetamiprid bevatten, worden verwacht dat zij aan de criteria van artikel 19, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 528/2012 voldoen, mits bepaalde specificaties en voorwaarden voor het gebruik ervan in acht worden genomen.

(6)

Bijgevolg moet acetamiprid worden goedgekeurd voor gebruik in biociden van productsoort 18, mits bepaalde specificaties en voorwaarden in acht worden genomen.

(7)

In het advies van het Europees Agentschap voor chemische stoffen wordt geconcludeerd dat acetamiprid aan de voorwaarden voldoet om als zeer persistente (zP) en als toxische (T) stof te worden ingedeeld overeenkomstig bijlage XIII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (4). Acetamiprid voldoet derhalve aan de voorwaarden van artikel 10, lid 1, onder d), van Verordening (EU) nr. 528/2012 en moet in aanmerking komen voor vervanging.

(8)

Op grond van artikel 10, lid 4, van Verordening (EU) nr. 528/2012 wordt de goedkeuring van werkzame stoffen die geacht worden in aanmerking te komen voor vervanging, beperkt tot ten hoogste zeven jaar.

(9)

Aangezien acetamiprid voldoet aan de criteria voor indeling als zeer persistent (zP) overeenkomstig bijlage XIII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006, moeten behandelde voorwerpen die met acetamiprid zijn behandeld of die acetamiprid bevatten bij het in de handel brengen op passende wijze worden geëtiketteerd.

(10)

Er moet in een redelijke termijn worden voorzien voordat een werkzame stof wordt goedgekeurd, zodat de betrokken partijen de nodige voorbereidende maatregelen kunnen nemen om aan de nieuwe eisen te voldoen.

(11)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor biociden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Acetamiprid wordt goedgekeurd als werkzame stof voor gebruik in biociden van productsoort 18, mits de in de bijlage vastgestelde specificaties en voorwaarden in acht worden genomen.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 augustus 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1.

(2)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 van de Commissie van 4 augustus 2014 over het in Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad bedoelde werkprogramma voor het systematische onderzoek van alle bestaande werkzame stoffen van biociden (PB L 294 van 10.10.2014, blz. 1).

(3)  Comité voor biociden (BPC): Advies over de aanvraag voor de goedkeuring van de werkzame stof acetamiprid, productsoort: 18, ECHA/BPC/185/2017, aangenomen op 14 december 2017.

(4)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).


BIJLAGE

Triviale naam

IUPAC-benaming

Identificatienummers

Minimale zuiverheidsgraad van de werkzame stof (1)

Datum van de goedkeuring

Datum van het verstrijken van de goedkeuring

Productsoort

Specifieke voorwaarden

Acetamiprid

IUPAC-benaming:

(E)-N1-[(6-chloor-3-pyridyl)methyl]-N2-cyaan-N1-methylaceetamidine

EG-nr.: Geen

CAS-nr.: 135410-20-7

99,0 % (m/m)

1 februari 2020

31 januari 2027

18

Acetamiprid komt in aanmerking voor vervanging overeenkomstig artikel 10, lid 1, onder d), van Verordening (EU) nr. 528/2012.

Aan toelatingen voor biociden worden de volgende voorwaarden verbonden:

1.

bij de beoordeling van het product moet bijzondere aandacht worden besteed aan de blootstelling, de risico's en de doeltreffendheid voor elk gebruik waarvoor toelating werd aangevraagd, maar dat geen voorwerp was van de risicobeoordeling van de werkzame stof op het niveau van de Unie;

2.

gezien de risico's bij de beoordeelde gebruikswijzen moet bij de beoordeling van het product bijzondere aandacht worden geschonken aan:

a)

professionele gebruikers;

b)

zuigelingen en peuters na secundaire blootstelling wanneer het product door professionele gebruikers wordt gesproeid;

c)

grondwater, sedimenten, bodem, grondwater voor producten die in stallen met borstel of door sproeien worden aangebracht;

d)

grondwater, sedimenten, bodem, grondwater voor producten die in de openlucht door sproeien worden aangebracht;

3.

voor producten waarvan residuen in levensmiddelen of diervoeders kunnen achterblijven, moet worden nagegaan of nieuwe, dan wel gewijzigde maximumgehalten aan residuen (MRL's) moeten worden vastgesteld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad (2) of Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad (3), en moeten de passende risicobeperkende maatregelen worden genomen om te garanderen dat de geldende MRL's niet worden overschreden.

Aan het in de handel brengen van behandelde voorwerpen wordt de volgende voorwaarde verbonden:

de persoon die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen van een behandeld voorwerp dat met acetamiprid is behandeld of deze stof bevat, zorgt ervoor dat op het etiket van dat behandelde voorwerp de in artikel 58, lid 3, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 528/2012 opgesomde informatie wordt vermeld.


(1)  De in deze kolom vermelde zuiverheid is de minimale zuiverheidsgraad van de beoordeelde werkzame stof. De werkzame stof in het in de handel gebrachte product kan dezelfde of een andere zuiverheid hebben, mits bewezen is dat de werkzame stof technisch gelijkwaardig is aan de beoordeelde werkzame stof.

(2)  Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 152 van 16.6.2009, blz. 11).

(3)  Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1).


14.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 205/8


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/1130 VAN DE COMMISSIE

van 13 augustus 2018

tot goedkeuring van cypermethrin als bestaande werkzame stof voor gebruik in biociden van productsoort 18

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (1), en met name artikel 89, lid 1, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 van de Commissie (2) is een lijst vastgesteld van bestaande werkzame stoffen die moeten worden beoordeeld met het oog op de mogelijke goedkeuring ervan voor gebruik in biociden. Cypermethrin is in die lijst opgenomen.

(2)

Cypermethrin is beoordeeld voor gebruik in producten van productsoort 18 (insecticiden, acariciden en producten voor de bestrijding van andere geleedpotigen), zoals gedefinieerd in bijlage V bij Verordening (EU) nr. 528/2012.

(3)

België is als lidstaat-rapporteur aangewezen en de beoordelende bevoegde autoriteit van België heeft op 15 april 2015 het beoordelingsverslag en haar aanbevelingen ingediend.

(4)

Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 heeft het Comité voor biociden op 5 mei 2017 het advies van het Europees Agentschap voor chemische stoffen geformuleerd, rekening houdend met de conclusies van de beoordelende bevoegde autoriteit (3).

(5)

Volgens dat advies kan van biociden van productsoort 18 die cypermethrin bevatten, worden verwacht dat zij aan de criteria van artikel 19, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 528/2012 voldoen, mits bepaalde specificaties en voorwaarden voor het gebruik ervan in acht worden genomen.

(6)

Bijgevolg moet cypermethrin worden goedgekeurd voor gebruik in biociden van productsoort 18, mits bepaalde specificaties en voorwaarden in acht worden genomen.

(7)

Een screeningonderzoek ter voorbereiding van een effectbeoordeling door de Commissie van verschillende opties tot vaststelling van criteria voor de identificatie van hormoonontregelaars (4) heeft verder aangetoond dat er behoefte is aan verder onderzoek naar het potentieel van cypermethrin tot hormoonontregeling. In het kader van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad (5) wordt ook een beoordeling van de mogelijke hormoonontregelende eigenschappen van cypermethrin uitgevoerd, en de conclusies daarvan worden vóór eind 2018 verwacht. Afhankelijk van het resultaat van die beoordeling zal de Commissie overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 528/2012 besluiten of de goedkeuring van cypermethrin als werkzame stof voor gebruik in biociden moet worden herzien.

(8)

Er moet in een redelijke termijn worden voorzien voordat een werkzame stof wordt goedgekeurd, zodat de betrokken partijen de nodige voorbereidende maatregelen kunnen nemen om aan de nieuwe eisen te voldoen.

(9)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor biociden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Cypermethrin wordt goedgekeurd als werkzame stof voor gebruik in biociden van productsoort 18, mits de in de bijlage vastgestelde specificaties en voorwaarden in acht worden genomen.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 augustus 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1.

(2)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 van de Commissie van 4 augustus 2014 over het in Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad bedoelde werkprogramma voor het systematische onderzoek van alle bestaande werkzame stoffen van biociden (PB L 294 van 10.10.2014, blz. 1).

(3)  Comité voor biociden (BPC): Advies over de aanvraag voor de goedkeuring van de werkzame stof cypermethrin, productsoort: 18, ECHA/BPC/153/2017, aangenomen op 5 mei 2017.

(4)  COM(2016) 350 final.

(5)  Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1).


BIJLAGE

Triviale naam

IUPAC-benaming

Identificatienummers

Minimale zuiverheidsgraad van de werkzame stof (1)

Datum van de goedkeuring

Datum van het verstrijken van de goedkeuring

Productsoort

Specifieke voorwaarden

Cypermethrin

IUPAC-benaming:

cypermethrin cis:trans 40:60; (RS)-α-cyaan-3-fenoxybenzyl-(1RS)-cis,trans-3-(2,2-dichloorvinyl)-2,2-dimethylcyclopropaancarboxylaat

EG-nr.: 257-842-9

CAS-nr.: 52315-07-8

≥ 92 % m/m

Isomeerverhouding: cis:trans 40:60

1 juni 2020

31 mei 2030

18

Aan toelatingen voor biociden worden de volgende voorwaarden verbonden:

1.

bij de beoordeling van het product moet bijzondere aandacht worden besteed aan de blootstelling, de risico's en de doeltreffendheid voor elk gebruik waarvoor toelating werd aangevraagd, maar dat geen voorwerp was van de risicobeoordeling van de werkzame stof op het niveau van de Unie;

2.

gezien de risico's bij de beoordeelde gebruikswijzen moet bij de beoordeling van het product bijzondere aandacht worden geschonken aan:

a)

professionele gebruikers;

b)

secundaire blootstelling van zuigelingen en peuters;

c)

het oppervlaktewater in het geval van:

i)

het aanbrengen op oppervlakken, in binnenruimten, alsmede

ii)

het aanbrengen op buitenmuren en rond constructies in stedelijke gebieden;

d)

de bodem in het geval van:

i)

het aanbrengen op oppervlakken, in binnenruimten;

ii)

het aanbrengen op buitenmuren in stedelijke en plattelandsgebieden, alsmede

iii)

het aanbrengen rond constructies in stedelijke gebieden;

e)

sediment in het geval van:

i)

het aanbrengen op oppervlakken, het creëren van een chemische barrière en het behandelen van barsten en spleten, in binnenruimten, alsmede

ii)

het aanbrengen op buitenmuren en rond constructies in stedelijke gebieden;

f)

grondwater in het geval van het aanbrengen op buitenmuren en rond constructies in stedelijke gebieden;

3.

voor producten waarvan residuen in levensmiddelen of diervoeders kunnen achterblijven, moet worden nagegaan of nieuwe, dan wel gewijzigde maximumgehalten aan residuen (MRL's) moeten worden vastgesteld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad (2) of Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad (3), en moeten de passende risicobeperkende maatregelen worden genomen om te garanderen dat de geldende MRL's niet worden overschreden.


(1)  De in deze kolom vermelde zuiverheid is de minimale zuiverheidsgraad van de beoordeelde werkzame stof. De werkzame stof in het in de handel gebrachte product kan dezelfde of een andere zuiverheid hebben, mits bewezen is dat de werkzame stof technisch gelijkwaardig is aan de beoordeelde werkzame stof.

(2)  Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 152 van 16.6.2009, blz. 11).

(3)  Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1).


14.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 205/12


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/1131 VAN DE COMMISSIE

van 13 augustus 2018

tot goedkeuring van penflufen als werkzame stof voor gebruik in biociden van productsoort 8

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (1), en met name artikel 9, lid 1, onder a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De beoordelende bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk heeft op 7 juli 2015 een aanvraag ontvangen voor de goedkeuring van de werkzame stof penflufen voor gebruik in biociden van productsoort 8 (houtconserveringsmiddelen), zoals omschreven in bijlage V bij Verordening (EU) nr. 528/2012.

(2)

De beoordelende bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk heeft op 28 februari 2017 overeenkomstig artikel 8, lid 1, van Verordening (EU) nr. 528/2012 het beoordelingsrapport en haar aanbevelingen ingediend.

(3)

Op 14 december 2017 heeft het Comité voor biociden het advies van het Europees Agentschap voor chemische stoffen geformuleerd, rekening houdend met de conclusies van de beoordelende bevoegde autoriteit (2).

(4)

Volgens dat advies kan van biociden van productsoort 8 die penflufen bevatten, worden verwacht dat zij aan de criteria van artikel 19, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 528/2012 voldoen, mits bepaalde specificaties en voorwaarden voor het gebruik ervan in acht worden genomen.

(5)

Bijgevolg moet penflufen worden goedgekeurd voor gebruik in biociden van productsoort 8, mits bepaalde specificaties en voorwaarden in acht worden genomen.

(6)

Aangezien in het advies van het Europees Agentschap voor chemische stoffen wordt geconcludeerd dat penflufen aan de voorwaarden voldoet om als zeer persistente (zP) stof te worden ingedeeld overeenkomstig bijlage XIII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (3), moeten behandelde voorwerpen die zijn behandeld met penflufen of die penflufen bevatten, bij het in de handel brengen op passende wijze worden geëtiketteerd.

(7)

Er moet in een redelijke termijn worden voorzien voordat een werkzame stof wordt goedgekeurd, zodat de betrokken partijen de nodige voorbereidende maatregelen kunnen nemen om aan de nieuwe eisen te voldoen.

(8)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor biociden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Penflufen wordt goedgekeurd als werkzame stof voor gebruik in biociden van productsoort 8, mits de in de bijlage vastgestelde specificaties en voorwaarden in acht worden genomen.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 augustus 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1.

(2)  Comité voor biociden (BPC): Advies over de aanvraag voor de goedkeuring van de werkzame stof penflufen, productsoort: 8, ECHA/BPC/184/2017, aangenomen op 14 december 2017.

(3)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (Reach), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).


BIJLAGE

Triviale naam

IUPAC-benaming

Identificatienummers

Minimale zuiverheidsgraad van de werkzame stof (1)

Datum van de goedkeuring

Datum van het verstrijken van de goedkeuring

Productsoort

Specifieke voorwaarden

Penflufen

IUPAC-benaming:

5-fluor-1,3-dimethyl-N-{2-[(2RS)-4-methylpentaan-2-yl]fenyl}-1H-pyrazool-4-carboxamide

EG-nr.: niet beschikbaar.

CAS-nr.: 494793-67-8

980 g/kg (1/1-verhouding van R- en S-enantiomeren)

1 februari 2019

31 januari 2029

8

Aan toelatingen voor biociden worden de volgende voorwaarden verbonden:

1.

bij de beoordeling van het product moet bijzondere aandacht worden besteed aan de blootstelling, de risico's en de doeltreffendheid voor elk gebruik waarvoor toelating werd aangevraagd, maar dat geen voorwerp was van de risicobeoordeling van de werkzame stof op het niveau van de Unie;

2.

gezien de risico's bij de beoordeelde gebruikswijzen moet bij de beoordeling van het product bijzondere aandacht worden geschonken aan:

a)

industriële en professionele gebruikers;

b)

bodem en grondwater voor hout dat bij gebruik aan verwering zal worden blootgesteld;

3.

met het oog op de voor de bodem geïdentificeerde risico's moet op de etiketten en zo nodig op de veiligheidsinformatiebladen van het toegelaten product worden aangegeven dat industrieel aanbrengen van het product moet worden uitgevoerd binnen een afgesloten gebied of op een ondoordringbare harde ondergrond met afdamming, dat pas behandeld hout na de behandeling onder een afdak en/of op een ondoordringbare harde ondergrond moet worden opgeslagen om rechtstreekse verliezen naar de bodem of naar water te voorkomen en dat verliezen bij het aanbrengen van het product met het oog op hergebruik of verwijdering moeten worden opgevangen.

Aan het in de handel brengen van behandelde voorwerpen wordt de volgende voorwaarde verbonden:

de persoon die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen van een voorwerp dat met penflufen is behandeld of deze stof bevat, zorgt ervoor dat op het etiket van dat behandelde voorwerp de in artikel 58, lid 3, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 528/2012 opgesomde informatie wordt vermeld.


(1)  De in deze kolom vermelde zuiverheid is de minimale zuiverheidsgraad van de beoordeelde werkzame stof. De werkzame stof in het in de handel gebrachte product kan dezelfde of een andere zuiverheid hebben, mits bewezen is dat de werkzame stof technisch gelijkwaardig is aan de beoordeelde werkzame stof.


14.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 205/15


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/1132 VAN DE COMMISSIE

van 13 augustus 2018

tot goedkeuring van de wijziging van de aanduiding van en de specifieke etiketteringsvoorschriften voor het nieuwe voedingsmiddel synthetisch zeaxanthine krachtens Verordening (EU) 2015/2283 van het Europees Parlement en de Raad, en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470 van de Commissie

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2015/2283 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende nieuwe voedingsmiddelen, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EG) nr. 1852/2001 van de Commissie (1), en met name artikel 12,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) 2015/2283 is vastgesteld dat alleen nieuwe voedingsmiddelen die zijn toegelaten en in de Unielijst zijn opgenomen, in de Unie in de handel mogen worden gebracht.

(2)

Overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EU) 2015/2283 is Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470 van de Commissie (2) vastgesteld, waarin een Unielijst van toegelaten nieuwe voedingsmiddelen is vastgesteld.

(3)

Krachtens artikel 12 van Verordening (EU) 2015/2283 moet de Commissie een ontwerpuitvoeringshandeling tot toelating van het in de Unie in de handel brengen van een nieuw voedingsmiddel en tot bijwerking van de Unielijst indienen.

(4)

Natuurlijk zeaxanthine maakt deel uit van de normale menselijke voeding, aangezien het voorkomt in veel soorten fruit en groene groenten alsook in eierdooiers. Het wordt momenteel ook gebruikt in voedingssupplementen zoals gedefinieerd in Richtlijn 2002/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (3).

(5)

Bij Uitvoeringsbesluit 2013/49/EU van de Commissie (4) is het in de handel brengen van synthetisch zeaxanthine als nieuw voedselingrediënt in voedingssupplementen met een inname van niet meer dan 2 mg per dag overeenkomstig Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad (5), toegelaten. Synthetisch zeaxanthine, waarvoor bij Uitvoeringsbesluit 2013/49/EU een vergunning is verleend, wordt op de etikettering van het levensmiddel dat het bevat, aangeduid als „synthetisch zeaxanthine”.

(6)

Op 23 februari 2018 heeft de onderneming DSM Nutritional Products Europe („de aanvrager”) de Commissie overeenkomstig artikel 10, lid 1, van Verordening (EU) 2015/2283 verzocht de wijziging van de aanduiding en van de specifieke etiketteringsvoorschriften voor synthetisch zeaxanthine goed te keuren. De aanvraag betreft het schrappen van de term „synthetisch” uit de aanduiding van het nieuwe voedingsmiddel zoals opgenomen in de Unielijst alsook uit de etikettering van de levensmiddelen die het bevatten.

(7)

De aanvrager meent dat de wijziging van de aanduiding van en de etiketteringsvoorschriften voor zeaxanthine nodig is om de mogelijke negatieve economische gevolgen weg te nemen die wegens de negatieve connotatie van de term „synthetisch” zouden kunnen voortkomen uit het gebruik van die term op de etikettering van voedingssupplementen die synthetisch zeaxanthine bevatten. De aanvrager voert ook aan dat marktdeelnemers die voedingssupplementen in de handel brengen die toegelaten synthetische nieuwe voedingsmiddelen bevatten en waarvan de etikettering de term „synthetisch” niet bevat, deze mogelijke negatieve economische gevolgen hoogstwaarschijnlijk niet ondervinden.

(8)

Momenteel zijn een aantal synthetische stoffen toegelaten en in de Unielijst opgenomen die tegenhangers van natuurlijke oorsprong hebben en beide vormen worden in voedingssupplementen gebruikt. Die synthetische stoffen worden echter niet als synthetisch aangeduid in de Unielijst en op etiketten. De wijziging van de aanduiding en etikettering van synthetisch zeaxanthine zal de consistentie met de aanduiding en etikettering van die synthetische stoffen verzekeren.

(9)

De voorgestelde toepassingen en gebruiksniveaus van zeaxanthine bij gebruik als ingrediënt in voedingssupplementen worden niet gewijzigd en de veiligheidsoverwegingen waarop het verlenen van een vergunning voor synthetisch zeaxanthine bij Uitvoeringsbesluit 2013/49/EU is gebaseerd, blijven van toepassing; deze wijziging brengt de veiligheid derhalve niet in het gedrang. Rekening houdend met deze legitieme factoren voldoen de voorgestelde wijzigingen aan artikel 12, lid 1, van Verordening (EU) 2015/2283.

(10)

De uitvoering van de nieuwe etiketteringsvoorschriften overeenkomstig deze uitvoeringsverordening houdt mogelijk veranderingen in voor de exploitanten die momenteel synthetisch zeaxanthine in de handel brengen. Daarom moet in een overgangsperiode worden voorzien.

(11)

Richtlijn 2002/46/EG bevat voorschriften voor voedingssupplementen. De wijziging van de aanduiding van en de specifieke etiketteringsvoorschriften voor zeaxanthine moet worden toegelaten onverminderd die richtlijn.

(12)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De vermelding voor de stof zeaxanthine in de krachtens artikel 8 van Verordening (EU) 2015/2283 vastgestelde Unielijst van toegelaten nieuwe voedingsmiddelen wordt gewijzigd zoals aangegeven in de bijlage bij deze verordening.

2.   De in lid 1 bedoelde vermelding in de Unielijst omvat de in de bijlage bij deze verordening vastgestelde gebruiksvoorwaarden en etiketteringsvoorschriften.

3.   De in dit artikel bedoelde toelating doet geen afbreuk aan de bepalingen van Richtlijn 2002/46/EG.

Artikel 2

De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 3

Voedingssupplementen die synthetisch zeaxanthine bevatten en die voldoen aan Verordening (EU) 2015/2283 zoals die van toepassing was voor de inwerkingtreding van deze verordening, mogen tot en met 3 september 2019 in de handel worden gebracht en mogen in de handel blijven tot de voorraden zijn uitgeput.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 augustus 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 327 van 11.12.2015, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470 van de Commissie van 20 december 2017 tot vaststelling van de Unielijst van nieuwe voedingsmiddelen overeenkomstig Verordening (EU) 2015/2283 van het Europees Parlement en de Raad betreffende nieuwe voedingsmiddelen (PB L 351 van 30.12.2017, blz. 72).

(3)  Richtlijn 2002/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 juni 2002 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake voedingssupplementen (PB L 183 van 12.7.2002, blz. 51).

(4)  Uitvoeringsbesluit 2013/49/EU van de Commissie van 22 januari 2013 tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van synthetisch zeaxanthine als nieuw voedselingrediënt krachtens Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 21 van 24.1.2013, blz. 32).

(5)  Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 1997 betreffende nieuwe voedingsmiddelen en nieuwe voedselingrediënten (PB L 43 van 14.2.1997, blz. 1).


BIJLAGE

In tabel 1 (Toegelaten nieuwe voedingsmiddelen) van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470 wordt de vermelding voor zeaxanthine vervangen door:

Toegelaten nieuw voedingsmiddel

Voorwaarden waaronder het nieuwe voedingsmiddel mag worden gebruikt

Aanvullende specifieke etiketteringsvoorschriften

Zeaxanthine

Gespecificeerde levensmiddelencategorie

Maximumgehalten

Het nieuwe voedingsmiddel wordt op de etikettering van het voedingsmiddel dat het bevat, aangeduid met „zeaxanthine”.”

Voedingssupplementen zoals gedefinieerd in Richtlijn 2002/46/EG

2 mg/dag


14.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 205/18


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/1133 VAN DE COMMISSIE

van 13 augustus 2018

tot toelating van het in de handel brengen van gedroogde bovengrondse delen van Hoodia parviflora als nieuw voedingsmiddel krachtens Verordening (EU) 2015/2283 van het Europees Parlement en de Raad en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470 van de Commissie

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2015/2283 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende nieuwe voedingsmiddelen, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EG) nr. 1852/2001 van de Commissie (1), en met name artikel 12,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) 2015/2283 is vastgesteld dat alleen nieuwe voedingsmiddelen die zijn toegelaten en in de Unielijst zijn opgenomen, in de Unie in de handel mogen worden gebracht.

(2)

Overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EU) 2015/2283 is Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470 van de Commissie (2) vastgesteld, waarin een Unielijst van toegelaten nieuwe voedingsmiddelen is vastgesteld.

(3)

Krachtens artikel 12 van Verordening (EU) 2015/2283 moet de Commissie beslissen over de toelating en het in de Unie in de handel brengen van een nieuw voedingsmiddel en de bijwerking van de Unielijst.

(4)

Op 21 oktober 2014 heeft het bedrijf Desert Labs, Ltd („de aanvrager”) bij de bevoegde Ierse autoriteit een aanvraag ingediend om gedroogde bovengrondse delen van Hoodia parviflora als nieuw voedingsmiddel in de zin van artikel 1, lid 2, onder e), van Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad (3) in de Unie in de handel te brengen. De aanvraag betreft het gebruik van gedroogde bovengrondse delen van Hoodia parviflora in levensmiddelen, waaronder dranken, koekjes, snoepgoed, hartige snacks, soepen en bouillons, thee, koffie en water. Het nieuwe voedingsmiddel is ook bestemd voor gebruik in voedingssupplementen.

(5)

Krachtens artikel 35, lid 1, van Verordening (EU) 2015/2283 moeten alle uit hoofde van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 258/97 bij een lidstaat ingediende aanvragen om een nieuw voedingsmiddel in de Unie in de handel te brengen waarover vóór 1 januari 2018 nog geen definitief besluit is genomen, worden behandeld als een krachtens Verordening (EU) 2015/2283 ingediende aanvraag.

(6)

De aanvraag om gedroogde bovengrondse delen van Hoodia parviflora als nieuw voedingsmiddel in de Unie in de handel te brengen, is bij een lidstaat ingediend overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 258/97 ingediend en voldoet ook aan de voorwaarden van Verordening (EU) 2015/2283.

(7)

Op 24 augustus 2015 heeft de bevoegde Ierse autoriteit haar verslag van de eerste beoordeling uitgebracht. In dat verslag werd geconcludeerd dat gedroogde bovengrondse delen van Hoodia parviflora voldoet aan de criteria voor nieuwe voedingsmiddelen van artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 258/97.

(8)

Op 28 augustus 2015 heeft de Commissie het verslag van de eerste beoordeling aan de overige lidstaten toegezonden. Binnen de in artikel 6, lid 4, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 258/97 vastgestelde termijn van zestig dagen hebben sommige lidstaten met redenen omklede bezwaren ingediend in verband met de ontoereikende karakterisering van het nieuwe voedingsmiddel, de beperkte beoordeling van de allergeniteit, de ontoereikende gegevens om het risico voor kinderen ouder dan twaalf jaar uit te sluiten, en de ontoereikende gegevens betreffende de specificaties, stabiliteit, innamebeoordeling en toxicologische gegevens.

(9)

In het licht van de bezwaren van sommige lidstaten heeft de Commissie de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) op 25 januari 2016 geraadpleegd en haar verzocht om een aanvullende beoordeling uit te voeren van gedroogde bovengrondse delen van Hoodia parviflora als nieuw voedingsmiddel overeenkomstig Verordening (EG) nr. 258/97.

(10)

Op 20 september 2017 heeft de EFSA een wetenschappelijk advies over de veiligheid van gedroogde bovengrondse delen van Hoodia parviflora als nieuw voedingsmiddel krachtens Verordening (EG) nr. 258/97 uitgebracht (4). Hoewel dit advies door de EFSA op grond van Verordening (EG) nr. 258/97 is opgesteld en uitgebracht, strookt het met de voorschriften van artikel 11 van Verordening (EU) 2015/2283.

(11)

De EFSA heeft in haar advies geconcludeerd dat de veiligheid van gedroogde bovengrondse delen van Hoodia parviflora in levensmiddelen bij de door de aanvrager voorgestelde toepassingen en gebruiksniveaus niet kan worden vastgesteld, omdat die inname hoger zou zijn dan het niveau dat als veilig wordt beschouwd (0,134 mg/kg lichaamsgewicht). De EFSA heeft echter geconcludeerd dat gedroogde bovengrondse delen van Hoodia parviflora veilig is voor volwassenen wanneer het wordt toegevoegd aan voedingssupplementen met een maximale dagelijkse dosis van 9,4 mg, wat overeenkomt met het veilige innameniveau voor een volwassene met een standaardlichaamsgewicht van 70 kg.

(12)

Dit advies geeft voldoende redenen om vast te stellen dat gedroogde bovengrondse delen van Hoodia parviflora bij de voorgestelde toepassingen en gebruiksconcentraties als ingrediënt in voedingssupplementen voldoet aan artikel 12, lid 1, van Verordening (EU) 2015/2283.

(13)

Op 24 januari 2018 heeft de aanvrager de Commissie verzocht om bescherming van door eigendomsrechten beschermde gegevens voor twee studies die ter ondersteuning van de aanvraag zijn ingediend, namelijk verslagen van de 14 dagen durende dosisbepalingsstudie van de orale toxiciteit van gedroogde bovengrondse delen van Hoodia parviflora (5) en van de negentig dagen durende studie van de orale toxiciteit (6), die zijn gebruikt als basis voor de analyse van de standaarddosering (bench mark dose, BMD) en om veilige innameniveaus voor mensen te bepalen.

(14)

Op 18 februari 2018 heeft de EFSA geoordeeld (7) dat zij zich voor haar advies over gedroogde bovengrondse delen van Hoodia parviflora als nieuw voedingsmiddel heeft gebaseerd op de gegevens in het verslag van de negentig dagen durende studie van de orale toxiciteit voor de analyse van de standaarddosering en om veilige innameniveaus voor mensen te bepalen. Daarom is geoordeeld dat de conclusies over de veiligheid van gedroogde bovengrondse delen van Hoodia parviflora niet mogelijk waren zonder de gegevens van het verslag van die studie.

(15)

Naar aanleiding van het advies van de EFSA heeft de Commissie de aanvrager verzocht om nadere toelichting van de rechtvaardiging voor zijn verzoek om gegevensbescherming van die studie en om het exclusieve recht om naar die studie te verwijzen zoals bedoeld in artikel 26, lid 2, onder a) en b), van Verordening (EU) 2015/2283.

(16)

De aanvrager heeft ook aangevoerd dat hij op het moment van de indiening van de aanvraag de eigendomsrechten en de exclusieve rechten om naar de studie te verwijzen bezat op grond van nationaal recht en dat derden dus geen rechtmatige toegang tot die studie hadden en er geen rechtmatig gebruik van konden maken. De Commissie heeft alle door de aanvrager ingediende informatie beoordeeld en heeft geoordeeld dat de aanvrager de vervulling van de voorschriften van artikel 26, lid 2, van Verordening (EU) 2015/2283 voldoende heeft onderbouwd.

(17)

Dienovereenkomstig is het de EFSA krachtens artikel 26, lid 2, van Verordening (EU) 2015/2283 gedurende een periode van vijf jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening niet toegestaan om de negentig dagen durende studie van de orale toxiciteit in het dossier van de aanvrager te gebruiken ten voordele van een volgende aanvrager. Bijgevolg moet het in de Unie in de handel brengen van het nieuwe voedingsmiddel zoals toegelaten bij deze verordening gedurende een periode van vijf jaar tot de aanvrager worden beperkt.

(18)

De beperking van de toelating van dit nieuwe voedingsmiddel en van het verwijzen naar de studie in het dossier van de aanvrager tot uitsluitend de aanvrager verhindert evenwel niet dat andere aanvragers om toelating kunnen vragen om hetzelfde nieuwe voedingsmiddel in de handel te brengen op voorwaarde dat hun aanvraag is gebaseerd op rechtmatig verkregen gegevens ter ondersteuning van de toelating krachtens deze verordening.

(19)

Richtlijn 2002/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (8) bevat voorschriften voor voedingssupplementen. Het gebruik van gedroogde bovengrondse delen van Hoodia parviflora moet worden toegelaten onverminderd die richtlijn.

(20)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Gedroogde bovengrondse delen van Hoodia parviflora zoals gespecificeerd in de bijlage bij deze verordening, wordt opgenomen in de bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470 vastgestelde Unielijst van toegelaten nieuwe voedingsmiddelen.

2.   Gedurende een periode van vijf jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening heeft alleen de aanvrager:

 

Onderneming: Desert Labs, Ltd

 

Adres: Kibbutz Yotvata, 88820, Israël

de toelating om het in lid 1 bedoelde nieuwe voedingsmiddel in de Unie in de handel te brengen, tenzij een volgende aanvrager toelating verkrijgt voor hetzelfde nieuwe voedingsmiddel zonder te verwijzen naar de op grond van artikel 2 van deze verordening beschermde gegevens of met toestemming van Desert Labs, Ltd.

3.   De in lid 1 bedoelde vermelding in de Unielijst omvat de gebruiksvoorwaarden en de etiketteringsvoorschriften zoals vastgesteld in de bijlage bij deze verordening.

4.   De bij dit artikel verleende toelating doet geen afbreuk aan de bepalingen van Richtlijn 2002/46/EG.

Artikel 2

De studie in het aanvraagdossier op basis waarvan het in artikel 1 bedoelde nieuwe voedingsmiddel door de EFSA is beoordeeld, die volgens de aanvrager voldoet aan de voorschriften van artikel 26, lid 2, van Verordening (EU) 2015/2283, wordt gedurende een periode van vijf jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening niet zonder toestemming van Desert Labs, Ltd ten voordele van een volgende aanvrager gebruikt.

Artikel 3

De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 augustus 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 327 van 11.12.2015, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470 van de Commissie van 20 december 2017 tot vaststelling van de Unielijst van nieuwe voedingsmiddelen overeenkomstig Verordening (EU) 2015/2283 van het Europees Parlement en de Raad betreffende nieuwe voedingsmiddelen (PB L 351 van 30.12.2017, blz. 72).

(3)  Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad betreffende nieuwe voedingsmiddelen en nieuwe voedselingrediënten (PB L 43 van 14.2.1997, blz. 1).

(4)  EFSA Journal (2017);15(10):5002.

(5)  Desert Labs, 2012a, niet gepubliceerd.

(6)  Desert Labs, 2012b, niet gepubliceerd.

(7)  Panel voor dieetproducten, voeding en allergieën van de EFSA; notulen van de 83e plenaire zitting gehouden op 7-8 februari 2018, goedgekeurd op 18 februari 2018 (https://www.efsa.europa.eu/sites/default/files/event/180207-1-m.pdf).

(8)  Richtlijn 2002/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 juni 2002 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake voedingssupplementen (PB L 183 van 12.7.2002, blz. 51).


BIJLAGE

De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470 wordt als volgt gewijzigd:

1)

De volgende laatste kolom wordt toegevoegd aan tabel 1 (Toegelaten nieuwe voedingsmiddelen):

„Gegevensbescherming”

2)

De volgende vermelding wordt in alfabetische volgorde ingevoegd in tabel 1 (Toegelaten nieuwe voedingsmiddelen):

Toegelaten nieuw voedingsmiddel

Voorwaarden waaronder het nieuwe voedingsmiddel mag worden gebruikt

Aanvullende specifieke etiketteringsvoorschriften

Andere voorschriften

Gegevensbescherming

Gedroogde bovengrondse delen van Hoodia parviflora

Gespecificeerde levensmiddelencategorie

Maximumgehalten

Het nieuwe voedingsmiddel wordt op de etikettering van het voedingsmiddel dat het bevat, aangeduid met „gedroogde bovengrondse delen van Hoodia parviflora”.

 

Toelating verleend op 3 september 2018. Deze opname in de Unielijst is gebaseerd op door eigendomsrechten beschermde wetenschappelijke bewijzen en wetenschappelijke gegevens die overeenkomstig artikel 26 van Verordening (EU) 2015/2283 zijn beschermd.

Aanvrager: Desert Labs, Ltd, Kibbutz Yotvata, 88820 Israël.

Tijdens de termijn van gegevensbescherming mag het nieuwe voedingsmiddel gedroogde bovengrondse delen van Hoodia parviflora uitsluitend door Desert Labs, Ltd in de Unie in de handel mag worden gebracht, tenzij een volgende aanvrager een toelating voor het nieuwe voedingsmiddel verkrijgt zonder naar de overeenkomstig artikel 26 van Verordening (EU) 2015/2283 beschermde wetenschappelijke bewijzen of wetenschappelijke gegevens te verwijzen of met toestemming van Desert Labs, Ltd.

Einddatum van de gegevensbescherming: 3 september 2023.”

Voedingssupplementen zoals gedefinieerd in Richtlijn 2002/46/EG voor de volwassen bevolking

9,4 mg/dag

3)

De volgende vermelding wordt in alfabetische volgorde in tabel 2 (Specificaties) ingevoegd:

Toegelaten nieuw voedingsmiddel

Specificatie

Gedroogde bovengrondse delen van Hoodia parviflora

Omschrijving/definitie:

De volledige gedroogde bovengrondse delen van Hoodia parviflora N.E.Br. (familie van de Apocynaceae)

Kenmerken/Samenstelling:

Plantaardige materiaal: bovengrondse delen van planten van ten minste drie jaar oud

Uiterlijk: lichtgroen tot geelbruin fijn poeder

Oplosbaarheid (water): > 25 mg/ml

Vochtgehalte: < 5,5 %

aw: < 0,3

pH: < 5,0

Eiwitten: < 4,5 g/100 g

Vetten: < 3 g/100 g

Koolhydraten (met inbegrip van voedingsvezels): < 80 g/100 g

Voedingsvezels: < 55 g/100 g

Totaal suikers: < 10,5 g/100 g

Asgehalte: < 20 %

Hoodigosiden:

P57: 5-50 mg/kg

L: 1 000 -6 000 mg/kg

O: 500-5 000 mg/kg

Totaal: 1 500 -11 000 mg/kg

Zware metalen:

Arseen: < 1,00 mg/kg

Kwik: < 0,1 mg/kg

Cadmium: < 0,1 mg/kg

Lood: < 0,5 mg/kg

Microbiologische criteria:

Aeroob kiemgetal: < 105 kve/g

Escherichia coli: < 10 kve/g

Staphylococcus aureus: < 50 kve/g

Totaal coliforme bacteriën: < 10 kve/g

Gist: ≤ 100 kve/g

Schimmels: ≤ 100 kve/g

Salmonellasoorten: negatief/25 g

Listeria monocytogenes: negatief/25 g

Kve: kolonievormende eenheden.”


BESLUITEN

14.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 205/23


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2018/1134 VAN DE COMMISSIE

van 5 juli 2018

betreffende de toepasselijkheid van artikel 34 van Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad ten aanzien van opdrachten geplaatst voor bepaalde activiteiten die verband houden met de kleinhandelslevering van elektriciteit en aardgas in Tsjechië

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2018) 4194)

(Slechts de tekst in de Tsjechische taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten en houdende intrekking van Richtlijn 2004/17/EG (1), en met name artikel 35, lid 3,

Gezien het door Tsjechië ingediende verzoek,

Na raadpleging van het Raadgevend Comité inzake overheidsopdrachten,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   FEITEN

HET VERZOEK

(1)

Op 2 november 2016 heeft Tsjechië (hierna „de indiener van het verzoek” genoemd) bij de Commissie een verzoek ingediend op grond van artikel 35, lid 1, van Richtlijn 2014/25/EU (hierna „het verzoek” genoemd).

(2)

Het verzoek heeft betrekking op de volgende activiteiten, zoals aldaar beschreven:

a)

kleinhandelslevering van elektriciteit aan grote afnemers met „geautomatiseerde continue bemetering” A of „manuele continue bemetering” B die een individueel aanbod van leveranciers ontvangen (hierna de „kleinhandelslevering van elektriciteit aan grote afnemers” genoemd);

b)

kleinhandelslevering van elektriciteit aan kleine commerciële of huishoudelijke afnemers met „niet-continue bemetering” C die een gestandaardiseerd aanbod van leveranciers ontvangen (hierna de „kleinhandelslevering van elektriciteit aan kleine afnemers” genoemd);

c)

kleinhandelslevering van aardgas aan grote afnemers met i) geautomatiseerde continue bemetering met aflezing op afstand (A) of maandelijkse aflezing (B) en met een jaarlijks verbruik van ten minste 4,2 GWh, of met ii) niet-intervalbemetering met maandelijkse aflezing en met een jaarlijks verbruik van tussen de 0,63 en 4,2 GWh, die doorgaans een individueel aanbod van leveranciers ontvangen (hierna de „kleinhandelslevering van aardgas aan grote afnemers” genoemd);

d)

de kleinhandelslevering van aardgas aan kleine commerciële en huishoudelijke afnemers met niet-intervalbemetering met andere dan maandelijkse aflezing en met een jaarlijks verbruik van minder dan 0,63 GWh, die doorgaans een gestandaardiseerd aanbod van leveranciers ontvangen (hierna de „kleinhandelslevering van aardgas aan kleine afnemers” genoemd).

(3)

Het verzoek ging vergezeld van een brief van de nationale mededingingsautoriteit van Tsjechië van 30 september 2016 en een aanvullende brief van die autoriteit van 14 juni 2017 (hierna het „advies van de nationale mededingingsautoriteit” genoemd).

(4)

In de brief van 30 september 2016, door de nationale mededingingsautoriteit verstuurd in antwoord op het verzoek van het Tsjechische ministerie van Industrie en Handel om een advies over de aanvraag voor vrijstelling van de kleinhandelsverkoop van elektriciteit en gas in Tsjechië van het toepassingsgebied van Richtlijn 2014/25/EU, merkte de nationale mededingingsautoriteit op dat „zij niet voldoende tijd had om een sectorevaluatie met betrekking tot die gebieden uit te voeren, die haar in staat zouden hebben gesteld om de situatie op die markten in kaart te brengen om gevolg te kunnen geven aan” het verzoek van het ministerie. De nationale mededingingsautoriteit nam in die brief uiteindelijk het volgende standpunt in: „het is aannemelijk dat een vrijstelling op grond van artikel 34 ten aanzien van de markten voor gas- en elektriciteitslevering aan eindafnemers in Tsjechië geen negatief effect zou moeten hebben op de economische concurrentie op die markten. Dit concludeert het Bureau (2) op van de door het ministerie van Industrie en Handel verstrekte documenten. In dit verband behoudt het Bureau zich het recht voor haar advies te herzien indien zich structurele of andere fundamentele veranderingen voordoen op de markten in kwestie, of indien gegevens waarop de aan het Bureau verstrekte informatie is gebaseerd, worden gecorrigeerd.”

(5)

De aanvullende brief van de nationale mededingingsautoriteit van 14 juni 2017 was gebaseerd op „andere door de Tsjechische Republiek ingediende stukken […] en de gegevens die zijn verstrekt door een onafhankelijke marktdeelnemer (OTE) alsook door een aantal ondernemingen die op de betrokken markten actief zijn, waaronder de ČEZ-groep (ČEZ) en Pražská plynárenská”. In de aanvullende brief werd met name verwezen naar een aantal door de Commissie geuite bezwaren met betrekking tot de markt voor de kleinhandelsverkoop van elektriciteit aan kleine afnemers, zoals de hoge marktconcentratie, de geringe overstappercentages en de verticale integratie van ČEZ-groep. De conclusie van de aanvullende brief luidde dat er geen enkel beletsel is voor het vrijstellen van de toepassing van de richtlijn van alle markten waarop het verzoek betrekking heeft.

(6)

Het verzoek ging tevens vergezeld van een rapport van een consultant (3) (hierna „het CRA-rapport” genoemd).

(7)

De Commissie heeft de indiener van het verzoek op 31 januari 2017, 24 maart 2017, 27 maart 2017, 21 april 2017, 1 juni 2017, 28 juni 2017 en 21 december 2017 verzoeken om aanvullende informatie gestuurd, waarop de indiener van het verzoek op 16 februari 2017, 28 maart 2017, 31 maart 2017, 3 mei 2017, 10 mei 2017, 9 juni 2017, 1 augustus 2017 en 12 april 2018 heeft geantwoord. Voorts heeft de Commissie, op verzoek van de indiener van het verzoek, op 31 januari 2017, 28 februari 2017, 29 maart 2017, 30 mei 2017 en 9 juni 2017 met vertegenwoordigers van de indiener van het verzoek vergaderd. De indiener van het verzoek heeft daarnaast ook op 27 januari 2017 aanvullende informatie verstrekt.

2.   RECHTSKADER

(8)

Richtlijn 2014/25/EU is van toepassing op de gunning van contracten voor het uitvoeren van activiteiten die verband houden met de kleinhandelslevering van elektriciteit en gas, tenzij deze activiteit is vrijgesteld op grond van artikel 34 van die richtlijn.

(9)

Overeenkomstig Richtlijn 2014/25/EU horen opdrachten voor activiteiten waarop de richtlijn van toepassing is, niet onder die richtlijn te vallen wanneer de activiteit in de lidstaat waarin zij wordt uitgeoefend rechtstreeks aan concurrentie blootstaat op marktgebieden waarvoor de toegang niet beperkt is. De rechtstreekse blootstelling aan concurrentie wordt getoetst aan de hand van objectieve criteria, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke kenmerken van de betrokken sector.

3.   BEOORDELING

3.1.   NIET-BEPERKTE TOEGANG TOT DE MARKT

(10)

De toegang tot een markt wordt als niet beperkt beschouwd indien de betrokken lidstaat de desbetreffende wetgeving van de Unie tot openstelling van een bepaalde (deel)sector ten uitvoer heeft gelegd en heeft toegepast. Die wetgeving is vermeld in de lijst in bijlage III bij Richtlijn 2014/25/EU. Wat betreft de elektriciteitssector gaat het om Richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad (4). Wat betreft de aardgassector gaat het om Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad (5).

(11)

Tsjechië heeft Richtlijnen 2009/72/EG en 2009/73/EG omgezet in zijn nationale wetgeving door middel van Wet nr. 458/2000 Sb. betreffende de voorwaarden voor het bedrijfsleven en de uitoefening van overheidsmacht op de energiemarkten (hierna „de energiewet” genoemd) (6).

(12)

Op 7 december 2017 heeft de Commissie een aanmaningsbrief aan de minister van Buitenlandse Zaken van Tsjechië gestuurd (kenmerk inbreukprocedure 2017/2152) over de onjuiste omzetting van de Richtlijnen 2009/72/EG en 2009/73/EG in het Tsjechische recht. Aangezien het vermoeden van onbeperkte toegang tot de markt zoals bedoeld in artikel 34, lid 3, eerste alinea, van Richtlijn 2014/25/EU, niet geldt voor de aangelegenheden waarop de inbreukprocedure betrekking heeft, heeft de Commissie de indiener van het verzoek bij e-mail van 21 december 2017 verzocht zijn opmerkingen over deze kwestie in te dienen en toe te lichten of de toegang tot de markt rechtens en feitelijk niet beperkt is, overeenkomstig artikel 34, lid 3, tweede alinea, van Richtlijn 2014/25/EU.

(13)

In zijn antwoord van 12 april 2018 heeft de indiener van het verzoek verklaard dat de toegang tot de markt feitelijk niet beperkt is, met als voornaamste argumenten: de lage toetredingskosten, het ontbreken van andere toegangsdrempels, het grote aantal verleende vergunningen voor de handel in elektriciteit en gas (7) en het grote aantal kleinhandelaren dat momenteel actief is op de markten voor de kleinhandelslevering van elektriciteit en de kleinhandelsverkoop van gas (8). Bovendien heeft de indiener van het verzoek verklaard dat de wijze waarop de bepalingen van het recht van de Unie waarop de aanmaningsbrief betrekking heeft, in het nationale recht zijn opgenomen, er niet toe heeft geleid dat de toegang tot de markten voor kleinhandel in elektriciteit en gas rechtens is beperkt. In dit verband betoogde de indiener van het verzoek ook dat de specifieke kwesties die in de inbreukprocedure aan de orde werden gesteld, geen betrekking hadden op de toegang tot de markt, of daar slechts potentieel verband mee hielden.

(14)

Met betrekking tot de vraag of de toegang tot de markt feitelijk vrij is, is de Commissie het een met de argumenten van de indiener van het verzoek, met name wat betreft het bestaan van een groot aantal kleinhandelaren dat op nationaal niveau actief is op de markten voor de kleinhandelslevering van elektriciteit en de markt voor de kleinhandelslevering van gas, waaruit blijkt dat de toegang tot de markt feitelijk niet beperkt is.

(15)

Met betrekking tot de vraag of de toegang tot de markt rechtens niet beperkt is, heeft de Commissie goede nota genomen van de verklaring van de indiener van het verzoek over de wijze waarop de in de aanmaningsbrief aan de orde gestelde punten van zorg in het nationale recht zijn aangepakt. De Commissie heeft deze verklaringen geanalyseerd in het licht van de vereisten van Richtlijn 2014/25/EU, en wel om te beoordelen of de bepalingen van nationaal recht en de daarmee samenhangende punten van zorg die in de inbreukprocedure aan de orde zijn gesteld, ertoe zouden kunnen leiden dat de toegang tot de markt rechtens zou worden beperkt in de zin van artikel 34 van Richtlijn 2014/25/EU. Na de argumenten van de indiener van het verzoek te hebben onderzocht, onderschrijft de Commissie het argument dat ten grondslag ligt aan alle verklaringen van de indiener van het verzoek, namelijk dat de in de inbreukprocedure aan de orde gestelde specifieke kwesties niet rechtstreeks betrekking hebben op de toegang tot de markt. De Commissie neemt ook het argument van de indiener van het verzoek in aanmerking dat het passend is het Tsjechische rechtsstelsel als geheel te beschouwen, met name wat betreft de verplichting tot uitlegging van de relevante bepalingen van nationaal recht op een wijze die in overeenstemming is met de vereisten van het recht van de Unie. Hoewel de in de inbreukprocedure vastgestelde punten van zorg nog steeds bestaan, is de Commissie daarom, zonder afbreuk te doen aan die inbreukprocedure, voor de toepassing van dit besluit en de procedure krachtens Richtlijn 2014/25/EU van mening dat de toegang tot de markt rechtens niet beperkt is op het grondgebied van Tsjechië.

(16)

Op basis van de voorgaande conclusies is de Commissie van mening dat in het onderhavige geval aan de voorwaarde van niet-beperkte toegang tot de markt, zoals bedoeld in artikel 34, lid 1, van Richtlijn 2014/25/EU, is voldaan.

3.2.   RECHTSTREEKSE BLOOTSTELLING AAN CONCURRENTIE

(17)

De rechtstreekse blootstelling aan concurrentie moet worden beoordeeld aan de hand van diverse indicatoren, waarbij geen van deze indicatoren op zichzelf doorslaggevend is. Wat de markten betreft waarop dit besluit betrekking heeft, is het marktaandeel van de voornaamste spelers op een bepaalde markt één van de te hanteren criteria. Gezien de kenmerken van de betrokken markten moet ook rekening worden gehouden met verdere criteria.

(18)

Dit besluit laat de toepassing van de mededingingsregels en andere gebieden van het recht van de Unie onverlet. Met name zijn de criteria en methoden die worden gebruikt om rechtstreekse blootstelling aan concurrentie te beoordelen overeenkomstig artikel 34 van Richtlijn 2014/25/EU niet noodzakelijk identiek aan die welke worden gebruikt om een beoordeling te verrichten volgens artikel 101 of 102 VWEU of Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (9). Dit punt werd bevestigd door het Gerecht in een recent arrest (10).

(19)

Er zij aan herinnerd dat het doel van dit besluit is om vast te stellen of de activiteiten waarop het verzoek betrekking heeft, op markten waarvoor de toegang niet beperkt is in de zin van artikel 34 van Richtlijn 2014/25/EU aan een mate van concurrentie blootstaan die ervoor zal zorgen dat, ook zonder de discipline die door de toepassing van de in Richtlijn 2014/25/EU vastgelegde nadere regels voor het plaatsen van opdrachten wordt opgelegd, de plaatsing van opdrachten voor de uitoefening van de hier bedoelde activiteiten op een transparante, niet-discriminerende wijze zal plaatsvinden op basis van criteria die afnemers in staat stellen uit te maken welke in het algemeen de economisch voordeligste oplossing is.

(20)

In dit verband is het belangrijk te vermelden dat niet alle marktspelers op de betrokken markten aan de regels voor het plaatsen van overheidsopdrachten onderworpen zijn. De ondernemingen die niet aan die regels onderworpen zijn, zouden bijgevolg — wanneer zij actief zijn op die markten — normaliter concurrentiedruk kunnen uitoefenen op de marktspelers die wel aan die regels onderworpen zijn (11).

RELEVANTE PRODUCTMARKTEN

Kleinhandelslevering van elektriciteit

(21)

Zoals de Commissie in het verleden heeft vastgesteld (12), omvat de kleinhandelslevering van elektriciteit de totale verkoop van elektriciteit aan eindafnemers, d.w.z. enerzijds aan huishoudelijke en kleine industriële en commerciële afnemers (afnemers die niet onderworpen zijn aan continue bemetering en die op het laagspanningsnet zijn aangesloten (13)) en aan grote industriële en zakelijke afnemers anderzijds („per half uur bemeterde” afnemers die doorgaans op hoog- en middenspanningsnetten zijn aangesloten (14)).

(22)

In haar besluitvormingspraktijk heeft de Tsjechische nationale mededingingsautoriteit (15) ook een segmentering van de kleinhandelsmarkt naar verschillende categorieën eindafnemers overwogen, maar heeft zij de definitie uiteindelijk opengelaten.

(23)

De indiener van het verzoek onderscheidt drie categorieën afnemers:

a)

grote commerciële aannemers, aangeduid als i) afnemers met „geautomatiseerde continue bemetering” — in wezen afnemers van wie de door hen gegenereerde belasting wordt gemeten en die op het hoog- en middenspanningsnet zijn aangesloten; en ii) afnemers met „manuele continue bemetering” — in wezen afnemers die op het laagspanningsnet zijn aangesloten (16). Grote afnemers ontvangen doorgaans een individueel aanbod van leveranciers of kopen elektriciteit rechtstreeks in op goederenbeurzen. In 2015 vertegenwoordigden zij ongeveer […] (17) van het totale elektriciteitsverbruik, in volume uitgedrukt […] van de […] TWh (18);

b)

kleine commerciële afnemers en huishoudens, gekenmerkt door „niet-continue bemetering”. Deze afnemers ontvangen een gestandaardiseerd aanbod van leveranciers en zijn sinds 2006 vrij hun elektriciteitsleverancier te kiezen. In 2015 vertegenwoordigde deze categorie ongeveer […] van het totale elektriciteitsverbruik, in volume uitgedrukt […] van de […] TWh (18);

c)

overige afnemers. Deze derde categorie bestaat uit grote commerciële afnemers, zoals de exploitanten van de lokale distributiezones (LDZ's) (19), die tegelijkertijd elektriciteitsproducent en -kleinhandelaar zijn, alsook industrieterreinen die op de LDZ's zijn aangesloten. Deze grote afnemers kunnen ook elektriciteit inkopen bij andere leveranciers dan de exploitanten van de LDZ's en vallen dus in de categorie van grote afnemers zoals hierboven omschreven. In 2015 vertegenwoordigde deze derde categorie ongeveer […] % van het totale elektriciteitsverbruik, in volume uitgedrukt […] van de […] TWh.

(24)

Gezien de in de overwegingen 21 tot en met 23 opgesomde factoren worden hierbij, met het oog op de evaluatie van de in artikel 34 van Richtlijn 2014/25/EU neergelegde voorwaarden en onverlet de toepasselijkheid van ander recht van de Unie, zijn de voor dit besluit relevante productmarkten, wat betreft de kleinhandelslevering van elektriciteit in Tsjechië, de volgende: a) de kleinhandelslevering van elektriciteit aan grote afnemers (grote industriële en commerciële afnemers met continue bemetering, waaronder die van de in overweging 23, onder c), genoemde derde categorie, en b) de kleinhandelslevering van elektriciteit aan kleine afnemers (huishoudens en kleine commerciële afnemers met niet-continue bemetering).

Kleinhandelslevering van aardgas

(25)

Wat betreft de kleinhandelslevering van gas maakt de Commissie onderscheid tussen de levering van aardgas aan kleine afnemers en de levering van aardgas aan grote afnemers, die zijn onderverdeeld in grote industriële afnemers en elektriciteitscentrales (20).

(26)

In haar besluit in zaak M.4238 E.ON/PP (21) betreffende de Tsjechische kleinhandelsmarkt voor gas heeft de Commissie de definitie opengelaten, aangezien de transactie in kwestie niet tot mededingingsproblemen leidde ongeacht welke definitie gehanteerd zou worden.

(27)

In haar besluitvormingspraktijk (22) heeft de Tsjechische nationale mededingingsautoriteit ook een segmentering van de kleinhandelsmarkt voor gas naar de verschillende categorieën eindafnemers overwogen, maar heeft zij de definitie uiteindelijk opengelaten.

(28)

De indiener van het verzoek onderscheidt ook grote en kleine afnemers van gasleveringen. Grote afnemers van gasleveringen (23) zijn commerciële afnemers met i) automatische continue bemetering met aflezing op afstand (A) of maandelijkse aflezing (B) en met een jaarlijks verbruik van ten minste 4,2 GWh, of met ii) niet-intervalbemetering met maandelijkse aflezing en met een jaarlijks verbruik van tussen de 0,63 en 4,2 GWh. Zij ontvangen doorgaans een individueel aanbod van leveranciers. Kleine afnemers zijn commerciële en huishoudelijke afnemers met niet-intervalbemetering met een andere meteropnameregeling dan maandelijkse aflezing en met een jaarlijks verbruik van minder dan 0,63 GWh. Zij ontvangen in het algemeen een gestandaardiseerd aanbod. Elke categorie vertegenwoordigt ongeveer de helft van het totale gasverbruik.

(29)

Gezien de in de overwegingen 25 tot en met 28 opgesomde factoren worden hierbij, met het oog op de evaluatie van de in artikel 34 van Richtlijn 2014/25/EU neergelegde voorwaarden en onverlet de toepasselijkheid van ander recht van de Unie, zijn de relevante productmarkten de volgende: a) kleinhandelslevering van aardgas aan grote afnemers; b) kleinhandelslevering van aardgas aan kleine afnemers.

RELEVANTE GEOGRAFISCHE MARKTEN

Kleinhandelslevering van elektriciteit

(30)

De Commissie heeft eerder geoordeeld (24) dat de kleinhandelslevering van elektriciteit aan grote afnemers van nationale omvang is, terwijl kleinere, regionale markten in aanmerking kunnen worden genomen voor de kleinhandelslevering van elektriciteit aan kleine afnemers. In haar besluit in zaak M.4238 E.ON/PP (25) betreffende de Tsjechische kleinhandelsmarkt bevestigde het marktonderzoek dat de markt ten minste nationaal van omvang was in het geval van de kleinhandelsmarkt voor elektriciteit. De exacte omvang van de geografische markt werd echter opengelaten. De Tsjechische nationale mededingingsautoriteit heeft vastgesteld dat de kleinhandelslevering van elektriciteit aan kleine afnemers van nationale omvang is (26).

(31)

Volgens de aanvrager zijn er momenteel ongeveer 65 actieve leveranciers met meer dan 100 leveringspunten die op nationale basis aan grote en kleine commerciële afnemers en huishoudens kunnen leveren. Dit zou wijzen op een nationale omvang van de markten voor kleinhandelslevering.

(32)

In Tsjechië zijn er drie distributiegebieden, die overeenstemmen met de eigendom van de distributiebedrijven (27). Vanwege de hoge marktaandelen van de drie regionale distributeurs binnen hun eigen distributiegebieden, wordt Tsjechië gekenmerkt door een sterk regionaal element. De ČEZ-groep is, via haar dochteronderneming ČEZ Distribuce, de voornaamste distributeur met vijf van de acht elektriciteitsdistributienetwerken, samen goed voor ongeveer […] van alle in Tsjechië verbruikte elektriciteit; ter vergelijking: het distributiegebied van E.ON vertegenwoordigt […] van het elektriciteitsverbruik en dat van PRE slechts […], terwijl de lokale distributiezones goed zijn voor het resterende verbruik (28). In totaal bevindt zich ongeveer […] % van alle leveringspunten binnen het gebied van ČEZ Distribuce. Deze worden niet allemaal bediend door ČEZ Prodej (de kleinhandelsleveringstak van de ČEZ groep); ČEZ Prodej levert echter aan de grote meerderheid ([…] %) van de kleine commerciële afnemers en huishoudens binnen zijn eigen distributiegebied (29).

(33)

Op nationaal niveau bedient ČEZ Prodej […] miljoen huishoudelijke leveringspunten, hetgeen overeenkomt met een marktaandeel van ongeveer […] % in termen van leveringspunten.

(34)

Een ander element dat op niet-homogene concurrentievoorwaarden tussen de drie distributiegebieden zou kunnen wijzen is het feit dat PRE in zijn eigen gebied ongeveer […] % meer rekent voor de energiecomponent van het standaardtarief. De indiener van het verzoek rechtvaardigt dit prijsverschil door de aanwezigheid van PRE's goedkope dochteronderneming (Yello Energy) buiten zijn eigen gebied, maar stelt dat ČEZ Prodej en E.ON identieke prijzen rekenen voor de energiecomponent van het tarief in alle drie de gebieden (30).

(35)

Met het oog op de evaluatie van de in artikel 34 van Richtlijn 2014/25/EU neergelegde voorwaarden en onverlet de toepasselijkheid van ander recht van de Unie, en op grond van het feit dat een groot aantal kleinhandelaren op nationaal niveau actief is, kan de kleinhandelslevering van elektriciteit aan eindafnemers in Tsjechië als van nationale geografische omvang worden beschouwd voor zowel grote als kleine afnemers. Dit sluit evenwel niet uit dat er ook sterke regionale elementen aanwezig kunnen zijn.

Kleinhandelslevering van aardgas

(36)

De Commissie heeft de markten voor de kleinhandelslevering van gas, waaronder ook die voor kleine afnemers, eerder gedefinieerd als zijnde van nationale omvang (31).

(37)

In haar besluit in zaak M.4238 E.ON/PP (32) betreffende de Tsjechische kleinhandelsmarkt heeft de Commissie de definitie opengelaten, aangezien de transactie in kwestie niet tot mededingingsproblemen leidde ongeacht welke definitie gehanteerd zou worden.

(38)

Vanuit geografisch perspectief heeft de Tsjechische nationale mededingingsautoriteit de relevante productmarkten in de sector van de kleinhandelslevering van gas in haar eerdere praktijk (33) beschouwd als zijnde van nationale omvang.

(39)

Volgens de nieuwste gegevens is er momenteel een groot aantal actieve leveranciers (34) op de Tsjechische gaskleinhandelsmarkt. Volgens de indiener van het verzoek kunnen deze leveranciers op nationale basis aan grote en kleine afnemers leveren.

(40)

Net als voor elektriciteit het geval is, is de gasdistributie in Tsjechië opgesplitst in drie distributiegebieden, die overeenstemmen met de eigendom van de distributiebedrijven (35). Wat betreft de kleinhandelslevering van gas aan huishoudens ziet de Commissie een vergelijkbaar patroon als bij elektriciteit waar het gaat om de marktaandelen van de gevestigde gasdistributeurs per distributiegebied. Deze marktaandelen bedroegen in 2015 ongeveer […] % voor RWE, […] % voor PP en […] % voor E.ON (36). De marktaandelen van deze bedrijven zijn echter op nationaal niveau meer verwaterd waar het de levering van gas aan grote afnemers betreft (37).

(41)

De energiecomponent van de gasprijs niet is gereglementeerd en wordt door de lokale distributiebedrijven voor de drie afzonderlijke distributiegebieden vastgesteld. Uit de analyse door de indiener van het verzoek blijkt dat de door zowel PP als RWE berekende prijzen voor de energiecomponent van de totale gasprijs gelijk zijn voor de drie gebieden, terwijl E.ON identieke prijzen hanteert in PP- en RWE-gebieden, en iets (minder dan […] %) lagere prijzen in zijn eigen gebied (38). In verband hiermee stelt de indiener van het verzoek dat de markt voor de kleinhandelslevering van gas van nationale omvang is.

(42)

Met het oog op de evaluatie van de in artikel 34 van Richtlijn 2014/25/EU neergelegde voorwaarden en onverlet de toepasselijkheid van ander recht van de Unie, en op grond van het feit dat een groot aantal kleinhandelaren op nationaal niveau actief is, kan de markt voor de kleinhandelslevering van aardgas aan eindafnemers in Tsjechië als nationaal worden beschouwd voor zowel grote als kleine afnemers. Dit sluit evenwel niet uit dat er, net als in het geval van de elektriciteitslevering, ook regionale elementen aanwezig kunnen zijn.

Marktanalyse

(43)

De Commissie heeft andere beschikkingen/besluiten vastgesteld (39) met betrekking tot de toepasselijkheid op de kleinhandelslevering van elektriciteit en gas van vrijstellingen van de regels voor het plaatsen van opdrachten. In die beschikkingen/besluiten is de Commissie bij haar beoordeling met name uitgegaan van de volgende criteria: aantal marktdeelnemers in het algemeen, gecombineerd marktaandeel van de grootste spelers, percentage overstappende eindgebruikers, liquiditeit van de groothandelsmarkten en prijsregulering.

Kleinhandelslevering van elektriciteit

(44)

In de eerste plaats moet erop worden gewezen dat een leverancier die een geloofwaardige langetermijnsspeler wil zijn die in Tsjechië op kleinhandelsniveau een daadwerkelijke concurrentiedruk uitoefent, toegang moet hebben tot concurrerende bronnen van elektriciteit, hetzij via eigen productiecapaciteit, hetzij via toegang tot liquide groothandelsmarkten voor alle benodigde groothandelsproducten in Tsjechië of, via invoer, in het buitenland. Anders zijn kleinhandelaren afhankelijk van hun verticaal geïntegreerde concurrenten voor het betrekken van hun elektriciteit, wat betekent dat uitholling van hun marges voortdurend op de loer ligt, hetgeen op zijn beurt de concurrentiedruk die zij op verticaal geïntegreerde leveranciers als ČEZ kunnen uitoefenen, aanzienlijk beperkt.

(45)

Bij de beoordeling of de kleinhandelslevering van elektriciteit rechtstreeks aan concurrentie blootstaat, moet daarom ook worden ingegaan op de concurrentievoorwaarden op de upstreammarkt voor de productie en groothandelslevering van elektriciteit en de positie van de marktdeelnemers op die markt (40).

Aantal marktdeelnemers, marktaandeel van de grootste spelers

(46)

In juni 2017 bedienden 65 actieve leveranciers meer dan 100 leveringspunten in alle drie de distributiegebieden van de ČEZ-groep, E.ON en PRE. ČEZ Prodej is de grootste leverancier voor zowel grote als kleine afnemers, gevolgd door E.ON en PRE. Andere concurrenten hebben veel kleinere marktaandelen voor de levering aan eindafnemers.

(47)

In eerdere besluiten (41) heeft de Commissie geoordeeld dat, wat betreft de markt voor de kleinhandelslevering van elektriciteit, het gecombineerde marktaandeel van de drie grootste ondernemingen een van de relevante indicatoren vormt voor het beoordelen van de marktconcentratie en de algemene concurrentiesituatie. Aangezien niet alle marktspelers aan regels voor het plaatsen van overheidsopdrachten onderworpen zijn, betreft deze analyse voornamelijk de marktpositie van de individuele marktspelers die aan dergelijke regels onderworpen zijn, dus met name ČEZ Prodej en PP, en de concurrentiedruk die op hen wordt uitgeoefend. Voor zover relevant voor het begrip van de marktcontext waarbinnen ČEZ Prodej en PP functioneren worden echter ook andere marktdeelnemers in de analyse betrokken (zie ook overweging 20).Ook andere concentratiemaatstaven kunnen relevant geacht worden.

Kleinhandelslevering van elektriciteit aan grote afnemers

(48)

ČEZ Prodej levert aan […] van de grote afnemers, in volume uitgedrukt ongeveer […] van de […] TWh (42). Zijn marktaandelen voor grote afnemers lagen in de periode 2012-2015 vrij stabiel op […] % (43), maar zijn in 2016 gedaald tot […] % (44). De Commissie merkt op dat deze daling plaatsvond tijdens het jaar waarin de ČEZ-groep te maken kreeg met verschillende tekorten bij een aantal van haar kernreactoren, met gevolgen voor ongeveer […] van haar nucleaire capaciteit, hetgeen bevestigt dat de toegang tot concurrerende bronnen van elektriciteit een cruciale factor is om te kunnen concurreren op de kleinhandelsmarkten. Bovendien kan niet worden uitgesloten dat het marktaandeel van ČEZ Prodej van […] % in een of meer regio's groter zou zijn als het zou worden berekend op basis van een regionale in plaats van een nationale geografische markt voor grote afnemers. Er werden echter geen cijfers verstrekt over lokale marktaandelen voor grote afnemers die zijn aangesloten op het netwerk van ČEZ Prodej, hoewel daar wel om was verzocht.

(49)

Tijdens de periode 2014-2016 waren de marktaandelen voor grote afnemers ook vrij stabiel in het geval van E.ON, met ongeveer […] %, en in het geval van PRE, met ongeveer […] %.

(50)

Op nationaal niveau bedraagt het gecombineerde marktaandeel van de drie grootste spelers op de markt (ČEZ Prodej, E.ON en PRE) voor grote afnemers ongeveer 60 % (45) (voor deze markt wordt de HHI (46) berekend op 1 847 (47)). De overige leveranciers aan grote afnemers, Bohemia Energy, CENTROPOL, RWE, Veolia Komodity, Lumius, EP Energy Trading, Slovenské elektrárne en Amper Market, hebben alle een marktaandeel van minder dan […] %.

Kleinhandelslevering van elektriciteit aan kleine afnemers

(51)

Op nationaal niveau levert ČEZ Prodej aan […] % van de kleine afnemers (48) in termen van geleverd volume; in het distributiegebied van de ČEZ-groep werden evenwel grotere volumes verbruikt: daar werd namelijk […] van de […] TWh verbruikt door kleine afnemers (49). De marktaandelen van ČEZ Prodej voor deze afnemers lagen in de periode 2012-2015 vrij stabiel op […] % (50). De Commissie merkt echter op dat volgens het advies van de nationale mededingingsautoriteit de marktaandelen van ČEZ Prodej in de afgelopen 6 jaar zijn afgenomen (51).

(52)

Op lokaal niveau liggen de marktaandelen van de gevestigde exploitanten voor kleine afnemers hoog: in 2014-2015 hadden ČEZ Prodej en E.ON een marktaandeel van […] % in hun respectieve distributiegebieden, terwijl PRE een marktaandeel van […]% had in de regio Praag. De aanwezigheid van de drie belangrijkste leveranciers in elkaars gebieden was verwaarloosbaar ([…]%) (52). Dit bevestigt dat er sterke regionale elementen aanwezig zijn.

(53)

Tijdens de periode 2014-2016 waren de marktaandelen voor kleine afnemers ook vrij stabiel in het geval van E.ON, met ongeveer […] %, en in het geval van PRE, met ongeveer […] %. Op nationaal niveau bedraagt het gecombineerde marktaandeel van de drie grootste spelers op de markt (ČEZ Prodej, E.ON en PRE) voor kleine afnemers ongeveer 74 % (53) (voor deze markt wordt de HHI (54) berekend op 2 664). De naaste concurrent voor die categorie kleine afnemers is Bohemia Energy met […] %.

Overstappercentages onder eindverbruikers

(54)

Het aantal afnemers dat overstapt wordt ook beschouwd als een relevante indicator van daadwerkelijke concurrentie. Er zijn twee vormen van overstappen gedefinieerd: extern overstappen, hetgeen betrekking heeft op het overstappen naar een andere leverancier, en intern overstappen, hetgeen wordt gedefinieerd als het overstappen naar een ander tarief bij of contract met de bestaande leverancier. In een eerder besluit (55) heeft de Commissie vooral het extern overstappen onderzocht.

Kleinhandelslevering van elektriciteit aan grote afnemers

(55)

De indiener van het verzoek stelt dat de externe overstappercentages relatief hoog liggen onder de grote afnemers. Het externe overstappercentage onder grote afnemers is echter gedaald van ongeveer 30 % in 2010 tot 16 % in 2015; het gemiddelde externe overstappercentage tijdens die zes jaar lag op 22 % (56). Ter vergelijking: de externe overstappercentages in Tsjechië liggen gemiddeld hoger dan in Duitsland (rond de 11 %) (57) en lager dan in Italië (rond de 32 %) (58). Volgens de indiener van het verzoek zijn er geen kosten gemoeid met het overstappen naar een andere elektriciteitsleverancier; afnemers die rechtstreeks op het hoogspanningsnet zijn aangesloten, regelen hun elektriciteitsvoorziening door middel van aanbestedingen of kopen rechtstreeks elektriciteit in op de beurzen, wat kan verklaren waarom zij geneigd zijn vaker van leverancier te veranderen dan de kleine afnemers (zie de overwegingen 56 tot en met 59) (59).

Kleinhandelslevering van elektriciteit aan kleine afnemers

(56)

De indiener van het verzoek stelt dat de externe overstappercentages voor kleine afnemers niet hoog liggen, vanwege de vermeende hoge klanttevredenheid en/of het heronderhandelen van contracten met dezelfde leverancier. Het externe overstappercentage van kleine afnemers lag op ongeveer 4,6 % in 2015 (d.w.z. dezelfde als in 2010); het gemiddelde externe overstappercentage tijdens deze zes jaar lag op 5 % (60). Volgens de indiener van het verzoek is extern overstappen naar een andere elektriciteitsleverancier vrij eenvoudig, ook voor kleine afnemers. Volgens een door de indiener van het verzoek uitgevoerde enquête onder afnemers zouden kleine afnemers in alle drie de distributiegebieden overstappen op een andere elektriciteitsleverancier „in reactie op prijsverhogingen van 5 à 10 %” (61).

(57)

In het advies van de nationale mededingingsautoriteit werd aangegeven dat de afnemers volgens de enquête van ČEZ Prodej zeer prijsgevoelig zijn en bereid zijn over te stappen (62). In het advies van de nationale mededingingsautoriteit werd bovendien aangegeven dat „de leveranciers zijn begonnen concurrentiebevorderende aanbiedingen te doen aan hun afnemers met het oog op klantenbinding, met aanzienlijke kortingen” en dat daarom, uitgaande van interne gegevens van ČEZ Prodej, „een aanzienlijk deel van de afnemers van ČEZ Prodej die anders naar een andere leverancier zouden zijn overgestapt, ervoor hebben gekozen over te stappen op voordeligere prijzen van ČEZ Prodej zelf” (63). Ook werd in het advies van de nationale mededingingsautoriteit geconcludeerd dat door het externe overstappercentage te combineren met het interne overstappercentage van ČEZ Prodej, een gecombineerd overstappercentage voor huishoudens van […] % werd behaald.

(58)

De Commissie merkt evenwel op dat uit de laatste beschikbare openbare informatie (64) blijkt dat de interne overstappercentages voor huishoudens tamelijk laag liggen in Tsjechië. Met name bedraagt het driejaarsgemiddelde van de interne overstappercentages voor elektriciteit voor huishoudelijke afnemers slechts 2 %, terwijl het vijfjaarsgemiddelde van de externe overstappercentages voor elektriciteit voor huishoudelijke afnemers 6 % bedraagt (65).

(59)

Bovendien merkt de Commissie op dat de Tsjechische nationale toezichthouder Energetický regulační úřad (ERÚ; Regelgevend Bureau voor energiezaken) met betrekking tot de kleinhandelsmarkt voor elektriciteit wijst op bepaalde onduidelijke contractuele voorwaarden in contracten met vaste looptijd en automatische verlenging, waardoor het voor afnemers moeilijker zou kunnen zijn vast te stellen per welke data en onder welke voorwaarden contracten kunnen worden beëindigd (66). Hetzelfde punt met betrekking tot contracten met vaste looptijd en automatische verlenging werd opnieuw aan de orde gesteld in het recentste beschikbare nationaal verslag van het ERÚ, over 2016 (67).

Toegang tot de groothandelsmarkt voor elektriciteit

(60)

De liquiditeit van de groothandelsmarkt is een relevante indicator voor de concurrentie, aangezien afdoende volumes aan zowel de aanbod- als de vraagzijde voor de relevante groothandelsproducten (bv. basisbelasting, piekbelasting, uurblokken voor verschillende tijdsbestekken) zorgen voor inkoop- en indekkingsmogelijkheden voor leveranciers die niet beschikken over eigen productie, waardoor zij de kleinhandelsmarkten kunnen betreden en kunnen concurreren met verticaal geïntegreerde leveranciers met een eigen productiecapaciteit.

De ČEZ-groep blijft veruit de grootste elektriciteitsproducent

(61)

Op het niveau van de productie produceerde de ČEZ groep […] % van de in 2016 in Tsjechië opgewekte elektriciteit (68). De op een na grootste producent (Elektrárna Počerady, a.s.) had een marktaandeel van […] % en de daaropvolgende drie grootste producenten (Sokolovská Uhelná, a.s., Elektrárna Dětmarovice, a.s. en Severní Energetická, a.s (69).) kwamen alle op minder dan […] % elk uit (70). De daaropvolgende zes producenten kwamen op minder dan 3 % uit en de resterende categorie (die ongeveer 17 % van de opgewekte elektriciteit vertegenwoordigde) bestond uit een groot aantal kleine zonne-energiecentrales/windturbines en landbouwbedrijven. E.ON, PRE en de overige kleinere kleinhandelaren (bv. Bohemia Energy, CENTROPOL) bezitten geen activa voor elektriciteitsproductie in Tsjechië.

(62)

De ČEZ-groep blijft dan ook de grootste elektriciteitsproducent van Tsjechië. Haar marktaandeel op het niveau van productie weerspiegelt haar bevoorrechte toegang tot de goedkoopste productiebronnen in Tsjechië (nucleair, bruinkool, steenkool).

(63)

Met betrekking tot de productie van kernenergie moet worden opgemerkt de ČEZ-groep in 2016-2017 te maken kreeg met verschillende tekorten bij een aantal van haar kernreactoren […].

(64)

In het kader van het Tsjechische strategisch energieplan voor de lange termijn (71) moet de productie van kernenergie tegen 2050 ongeveer de helft van het totale elektriciteitsverbruik van het land dekken (tegenover ongeveer een derde nu). De Tsjechische autoriteiten zijn van plan in Dukovany vier eenheden uit te faseren vanaf 2035 en tegelijkertijd zijn zij van plan nieuwe reactoren te bouwen op het terrein van de twee bestaande nucleaire installaties (Dukovany en Temelín), ofwel met een optie voor de staat om de afdeling kernenergie van de ČEZ-groep te verwerven, ofwel met een optie voor de ČEZ-groep om de nieuwe centrales te financieren. In dit scenario, waarin de reactoren van de ČEZ-groep weer volledig worden opgestart en de voor volgend jaar voorspelde toename van de elektriciteitsproductie wordt verwezenlijkt (72), zal het aandeel van de groep in de productiemarkt waarschijnlijk weer toenemen tot het eerdere niveau.

Benutting van de groothandelsmarkt

(65)

Op groothandelsniveau wordt elektriciteit ofwel intern verkocht binnen verticaal geïntegreerde ondernemingen die zowel productie- als kleinhandelsleveringsactiviteiten ontplooien (zoals de entiteiten van de ČEZ-groep), ofwel via verschillende kanalen verhandeld: in het kader van zuiver bilaterale (buitenbeurs- of „over-the-counter-” (OTC-)) of door bemiddeling tot stand gekomen contracten; op de door de Power Exchange Central Europe, a.s. (PXE) of de Czech Moravian Commodity Exchange Kladno (CMCEK) (73) georganiseerde termijnmarkten; en op de door het bedrijf OTE, a.s, de Tsjechische elektriciteits- en gasmarktbeheerder, georganiseerde spotmarkten. Elektriciteitshandelaren kunnen gebruikmaken van elke combinatie van bilaterale contracten en energiebeursproducten, waaronder de platforms van OTE en buitenlandse beurzen (74), om te kopen en te verkopen (75).

(66)

De groothandelsprijzen op de PXE volgen gebruikelijk de prijzen op de EEX-beurs. In dit verband stelt de indiener van het verzoek dat ČEZ Prodej (76) geen concurrentievoordeel geniet ten opzichte van andere kleinhandelaren op de markt die hun elektriciteit op de PXE-beurs inkopen, omdat […] (77). Er moet echter worden opgemerkt dat dit prijsniveau is gebaseerd op een zuiver contractuele regeling tussen twee bedrijven die tot dezelfde groep behoren, en dus op elk moment kan worden gewijzigd en geen invloed heeft op de totale winst van ČEZ-groep.

(67)

De in 2016 op de groothandelsmarkten (spot- en termijnmarkten, bemiddelingsmarkten, beurzen) in Tsjechië verhandelde volumes ([…] TWh) vertegenwoordigden ongeveer […] de omvang van het jaarlijkse elektriciteitsverbruik (78). Met name bedroegen de op bemiddelingsplatforms zoals Trayport verhandelde buitenbeursvolumes in 2016 […] TWh (op een totaal verhandeld volume van […] TWh), een lichte stijging ten opzichte van 2008 ([…] TWh) (79). Ter vergelijking: de omvang van de Duitse groothandelsmarkt was tien keer groter dan de totale volumes van de elektriciteitsafname (80). In Tsjechië werden kleine termijnhandelsvolumes (81) geregistreerd op de grootste energiebeurs (de PXE (82)), terwijl zeer kleine volumes (2-3 TWh) werden verhandeld op binnenlandse handelsplatforms zoals de CMCEK (83). De op de day-ahead- en intradaymarkten (OTE-Spot) verhandelde volumes, die eveneens vereist zijn voor de kleinhandelaren om te kunnen vertrouwen op de groothandelsmarkten, zijn sinds 2008 toegenomen, maar de desbetreffende volumes zijn nog steeds klein (84). Ten slotte kan de Commissie vanwege het gebrek aan gegevens over rechtstreekse bilaterale (buitenbeurs-) verkoop niet beoordelen of die toereikend is om nieuwe marktdeelnemers in staat te stellen op de markt mee te dingen (85).

De mogelijkheden voor invoer

(68)

Met betrekking tot invoer heeft de indiener van het verzoek aangevoerd dat er „ruim voldoende interconnectiecapaciteit aan de Tsjechisch/Duitse grens” (86) beschikbaar is. De Tsjechische transmissiesysteembeheerder heeft echter gerapporteerd (87) over verschillende kritieke situaties in het Tsjechische transmissiesysteem als gevolg van ongeplande doorvoerstromen (ook wel „loop flows” genoemd), ten belope van meerdere GW. Meer in het bijzonder vormen loop flows volgens de Tsjechische transmissiesysteembeheerder een groot probleem voor de stabiliteit van het net (88) en zijn zij een beperkende factor voor de commerciële handel aan de grenzen van Tsjechië, met name aan de Tsjechisch-Duitse grens. Uit door de indiener van het verzoek verstrekte cijfers (89) blijkt dat de commercieel beschikbare invoercapaciteit aan de grens met Duitsland aanzienlijk is afgenomen in de periode 2014-2016 (90).

(69)

Bovendien zouden de mogelijkheden voor invoer uit de buurlanden kunnen worden beperkt door de traditioneel lage groothandelsprijzen in Tsjechië. Dit was het geval in de periode 2012-2016, toen het gemiddelde verschil in day-aheadprijzen ten opzichte van de overzijde van de Tsjechische grenzen negatief was, namelijk -3,9 EUR/MWh ten opzichte van Polen; -0,4 EUR/MWh ten opzichte van Oostenrijk; -0,6 EUR/MWh ten opzichte van Slowakije, en alleen het verschil ten opzichte van Duitsland licht positief uitviel (0,4 EUR/MWh) (91).

(70)

Onverminderd het bovenstaande heeft de indiener van het verzoek gesteld dat in 2016 ongeveer 8,6 TWh aan invoercapaciteit aan marktdeelnemers werd toegewezen, terwijl 7,9 TWh, wat neerkomt op „ruwweg 13 % van het totale elektriciteitsverbruik”, werd ingevoerd in reactie op de plotselinge stilleggingen van kerncentrales van de ČEZ-groep (92). Deze uitzonderlijke omstandigheid zou de volumes van de in 2016 ingevoerde en aan marktdeelnemers toegewezen capaciteit kunnen verklaren. De ČEZ-groep heeft namelijk berekend dat zij, indien die tekorten niet zouden zijn opgetreden, […] TWh aan elektriciteit meer zou hebben geproduceerd. De situatie is zich echter aan het herstellen en sommige van de reactoren zijn al opnieuw opgestart, terwijl dat volgens planning met andere reactoren ook spoedig zou moeten gebeuren. Als gevolg hiervan kan worden verwacht dat de invoer in de toekomst geleidelijk zal afnemen, naarmate het opvoeren van de productie van kernenergie met lage marginale kosten de elektriciteitsprijzen in Tsjechië zal drukken.

Prijsconcurrentie en prijsregulering

(71)

De prijs van de levering van elektriciteit aan eindgebruikers heeft twee belangrijke componenten (93): de eerste, die 45 % van de totale eindprijs voor elektriciteit uitmaakt, omvat vaste kosten voor de elektriciteitsdistributie, ondersteunende diensten, kosten voor de systeemdiensten enz.; de tweede, die 37 % van de totale eindprijs uitmaakt, is de elektriciteitscomponent, die ook de kleinhandelsmarge omvat (94). Deze tweede component is niet gereguleerd (95).

(72)

Wat betreft de prijzen van elektriciteit aan eindverbruikers, zowel voor grote als voor kleine afnemers, ligt het prijsniveau zowel inclusief als exclusief belastingen onder het desbetreffende gemiddelde van de EU-28 (96). De indiener van het verzoek merkt op dat deze prijzen gedurende de periode 2007-2015 consequent onder de overeenkomstige prijzen in Duitsland lagen.

(73)

Met betrekking tot grote industriële afnemers (97) in het bijzonder merkt de indiener van het verzoek op dat de Tsjechische energiecomponent met meer dan 40 % daalde tussen de tweede helft van 2012 en de tweede helft van 2015, toen deze 24 % lager was (0,0300 à 0,0400 EUR per kWh) dan de Duitse energiecomponent (0,0400 à 0,0500 EUR per kWh). Met betrekking tot huishoudens (98) merkt de indiener van het verzoek op dat de Tsjechische energiecomponent na de tweede helft van 2009 consequent is blijven dalen en in de tweede helft van 2015 bijna 0,0400 EUR per kWh bedroeg, wat betekent dat hij 49 % lager was dan de Duitse energiecomponent (0,0700 à 0,0800 EUR per kWh) (99).

(74)

Op basis van deze cijfers, die op Eurostat-gegevens berusten, concludeert de indiener van het verzoek dat „de mate van concurrentie op de Tsjechische markt groter is dan op de Duitse markt die rechtstreeks aan concurrentie blootstaat volgens het recente besluit van de Commissie tot vrijstelling van de kleinhandelslevering in Duitsland.” (100) Dit wordt echter niet geschraagd door bewijzen, met name niet waar het de prijsvergelijking tussen de Tsjechische en Duitse markten betreft. Onder bepaalde voorwaarden (bv. marginale kosten en de elasticiteit van de vraag) wijst de economische theorie erop dat sterk geconcentreerde markten lagere prijzen kunnen hebben dan minder geconcentreerde markten (101). Belangrijker is dat de prijsvergelijking afhangt van de keuze van de eenheid. De Duitse prijzen lagen de afgelopen jaren in absolute termen juist hoger dan de Tsjechische, maar zij waren lager in termen van koopkrachtstandaard (KKS); in dat opzicht waren de Tsjechische prijzen in 2015 hoger (102).

(75)

Met name met betrekking tot huishoudelijke prijzen heeft het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators (ACER) bovendien, op basis van informatie van de nationale toezichthouders, opgemerkt dat „er sprake kan zijn van onregelmatigheden in de gegevens voor de huishoudelijke elektriciteitsprijzen. Deze resultaten moeten derhalve met omzichtigheid worden geïnterpreteerd.” (103).

KLEINHANDELSLEVERING VAN AARDGAS

Aantal marktdeelnemers, marktaandeel van de grootste spelers

(76)

Uit de recentste cijfers van het ERÚ blijkt dat er in Tsjechië in 2016 98 actieve ondernemers waren die gas leverden aan afnemers (104). De totale kosten (105) van toetreding tot de markt voor kleinhandelslevering van gas zijn laag, en lijken geen belemmering voor markttoegang te vormen.

(77)

In eerdere besluiten (106) heeft de Commissie geoordeeld dat, wat betreft de markt voor de kleinhandelslevering van gas, het gecombineerde marktaandeel van de drie grootste ondernemingen een van de relevante indicatoren vormt voor het beoordelen van de marktconcentratie en de algemene concurrentiesituatie. Aangezien niet alle marktspelers aan regels voor het plaatsen van overheidsopdrachten onderworpen zijn, betreft deze analyse voornamelijk de marktpositie van de individuele marktspelers die aan dergelijke regels onderworpen zijn, dus met name ČEZ Prodej en PP, en de concurrentiedruk die op hen wordt uitgeoefend. Voor zover relevant voor het begrip van de marktcontext waarbinnen ČEZ Prodej en PP functioneren worden echter ook andere marktdeelnemers in de analyse betrokken (zie ook overweging 20).Ook andere concentratiemaatstaven kunnen relevant geacht worden.

(78)

Volgens de recentste cijfers (107) zijn de grootste leveranciers van gas, in termen van de aan afnemers geleverde hoeveelheid, momenteel RWE (nu Innogy Energie, s.r.o.) met een marktaandeel van bijna […] %, gevolgd door PP en E.ON met een marktaandeel van […] %. Ook ČEZ Prodej is actief op deze markt, met een marktaandeel van […] % (108).

Kleinhandelslevering van aardgas aan grote afnemers

(79)

Volgens de door de indiener van het verzoek verstrekte cijfers voor 2016, is RWE de grootste leverancier aan grote afnemers met een marktaandeel van […] %, gevolgd door ČEZ Prodej met een marktaandeel van […] % en E.ON met een marktaandeel van […] %. De Commissie merkt op dat alleen PP en ČEZ Prodej worden beschouwd als aanbestedende instanties in de zin van artikel 4 van Richtlijn 2014/25/EU die derhalve onderworpen zijn aan de regels voor het plaatsen van opdrachten.

(80)

Het gezamenlijke marktaandeel van de drie grootste kleinhandelsleveranciers aan grote afnemers op de Tsjechische markt voor gas is 51 %. Voor deze markt wordt de HHI berekend op 1 341 (109).

Kleinhandelslevering van gas aan kleine afnemers

(81)

Volgens de door de indiener van het verzoek verstrekte cijfers voor 2016, zijn de drie grootste leveranciers aan kleine afnemers RWE, met een marktaandeel van […] %, gevolgd door PP met een marktaandeel van […] % en E.ON met een marktaandeel van […] % (110). Ook ČEZ Prodej (de op drie na grootste leverancier) is actief op deze markt, met een marktaandeel van […] %. De Commissie merkt op dat alleen PP en ČEZ Prodej worden beschouwd als aanbestedende instanties in de zin van artikel 4 van Richtlijn 2014/25/EU die derhalve onderworpen zijn aan de regels voor het plaatsen van opdrachten.

(82)

Het gezamenlijke marktaandeel van de drie grootste kleinhandelsleveranciers aan kleine afnemers op de Tsjechische markt voor gas is 69 % (111). Voor deze markt wordt de HHI berekend op 2 024 (112).

Overstappercentages onder eindverbruikers

Kleinhandelslevering van aardgas aan grote afnemers

(83)

Het nationaal verslag van het ERÚ over 2016 bevat informatie over het overstappen naar een andere leverancier op basis van afzonderlijke gegevens voor vier categorieën afnemers (113): „hoge vraag”, „gemiddelde vraag”, „lage vraag” en „huishoudens”.

(84)

De eerste twee categorieën („hoge vraag” en „gemiddelde vraag”) kunnen in grote lijnen worden geschaard onder de categorie „grote afnemers”, zoals gedefinieerd voor de toepassing van dit besluit. In 2016 bedroeg het overstappercentage 38 % voor afnemers met een hoge vraag en 29 % voor afnemers met een gemiddelde vraag. De afgelopen vijf jaar werd in deze twee categorieën ook veel overgestapt.

Kleinhandelslevering van aardgas aan kleine afnemers

(85)

De laatste twee categorieën („lage vraag” en „huishoudens”) kunnen in grote lijnen worden geschaard onder de categorie „kleine commerciële afnemers en huishoudens”, zoals gedefinieerd voor de toepassing van dit besluit.

(86)

In 2016 bedroeg het overstappercentage 14 % voor „lage vraag”, terwijl het voor „huishoudens” 6,6 % bedroeg. De overstappercentages voor afnemers met „lage vraag” bedroegen meer dan 10 % gedurende de periode 2011-2016. De overstappercentages voor „huishoudens” namen af sinds 2011 (toen het overstappercentage ongeveer 13 % bedroeg (114)), maar in 2016 steeg het overstappercentage juist.

Toegang tot de groothandelsmarkt voor gas  (115)

(87)

Entiteiten die op de groothandelsmarkt voor gas actief zijn, kunnen gas kopen op basis van langetermijncontracten, op goederenbeurzen, of van andere handelaren. Langetermijncontracten met Russische en Noorse gasproducenten hebben waarschijnlijk nog steeds de grootste invloed op de totstandkoming van de groothandelsprijzen. Langetermijncontracten worden doorgaans gesloten voor zeer lange perioden van tot wel 30 jaar. Eerder werden in deze contracten bepaalde wijzigingen van de gasprijsformules aangebracht, maar de langetermijncontracten zelf niet zijn opgegeven (116). Volgens cijfers van Eurostat hebben in 2016 in totaal 36 entiteiten gas ingevoerd in Tsjechië (117).

(88)

Volgens het ERÚ organiseert de houder van de exclusieve vergunning voor de activiteiten van de marktbeheerder in Tsjechië, OTE, a.s., sinds 2010 een spotmarkt voor gas. Een wijziging van de regels voor de gasmarkt heeft geleid tot de afschaffing van de door de marktbeheerder georganiseerde day-aheadmarkt voor gas. Anderzijds is er een platform opgericht voor de intradaymarkt voor gas. Volgens het ERÚ is deze markt in 2016 zeer aantrekkelijk gebleven voor gasmarktdeelnemers (118).

(89)

Het grootste deel van de groothandelsmarkt speelt buiten de beursplatforms af, en wel in de vorm van bilaterale buitenbeurshandel („OTC-handel”). Het voordeel van buitenbeurshandel is de flexibiliteit; er hoeft namelijk niet te worden gewerkt met een beperkte reeks contracten. Bemiddeling door bemiddelingsplatforms speelt een belangrijke rol bij buitenbeurshandel. De buitenbeurshandel is vanaf 2012 aanzienlijk toegenomen. In 2016 werd in totaal 88 TWh aan handelstransacties in aardgas met Tsjechië als leveringsgebied verricht via bemiddelingsplatforms (93 TWh inclusief de op beursplatforms verhandelde volumes). Het volume van termijncontracten steeg van 0,7 TWh in 2014 naar 3 TWh in 2015.

(90)

In 2016 bedroeg het jaarlijkse gasverbruik in Tsjechië ongeveer 88 TWh. Het verbruik steeg met 8,5 % ten opzichte van 2015. De verhouding tussen het groothandelsvolume en de consumptie bedraagt > 1 (119).

(91)

Gezien de in de overwegingen 87 tot en met 90 besproken factoren is de Commissie in dit geval van oordeel dat de liquiditeit van de Tsjechische groothandelsmarkt toereikend is om de kleinhandelaars in staat te stellen tegen concurrerende voorwaarden toegang te hebben tot de groothandelsmarkt voor gas, via groothandelsmarkten of via invoer. De liquiditeit van de Tsjechische groothandelsmarkt belet niet dat de kleinhandelslevering van gas rechtstreeks aan concurrentie blootstaat.

Prijsconcurrentie en prijsregulering

(92)

De prijs van de levering van gas aan eindgebruikers, zonder belastingen, heeft twee belangrijke componenten (120): de eerste, die 22 % van de prijs uitmaakt, omvat gereguleerde elementen (transmissie, distributie enz.); de tweede, die 78 % van de prijs uitmaakt, vertegenwoordigt de prijs van de grondstof zelf, die ook de kleinhandelsmarge omvat. De tweede component is niet gereguleerd (121).

Kleinhandelslevering van aardgas aan grote afnemers

(93)

Voor grote afnemers ligt het prijsniveau zowel inclusief als exclusief belastingen onder het desbetreffende gemiddelde van de EU-28 (122).

Kleinhandelslevering van aardgas aan kleine afnemers

(94)

Voor kleine afnemers ligt het prijsniveau zowel inclusief als exclusief belastingen onder het desbetreffende gemiddelde van de EU-28 (122).

4.   CONCLUSIES

4.1.   ELEKTRICITEIT

(95)

De concurrentie op de Tsjechische kleinhandelsmarkten voor elektriciteit wordt structureel beperkt door het feit dat kleinhandelaren (met uitzondering van ČEZ Prodej) onvoldoende eigen productiecapaciteit hebben en evenmin toegang hebben tot afdoende liquide groothandelsmarkten in Tsjechië of, via invoer, in het buitenland. Als gevolg daarvan verkeren deze kleinhandelaren niet de positie om op gelijke voet te concurreren met ČEZ Prodej, een onderneming die verticaal geïntegreerd is met het grootste lokale distributiebedrijf en de grootste elektriciteitsproducent.

KLEINHANDELSLEVERING VAN ELEKTRICITEIT AAN GROTE AFNEMERS

(96)

Het gecombineerde marktaandeel van de drie grootste kleinhandelsleveranciers voor grote afnemers is vrij hoog (60 %), waarbij de grootste marktspeler (ČEZ Prodej) een marktaandeel van […] % in handen heeft. De op een en op twee na grootste spelers op de markt, te weten E.ON en PRE, met marktaandelen van respectievelijk […] % en […] %, zijn niet onderworpen aan de regels van de Unie voor het plaatsen van opdrachten. Ondanks hun niet te verwaarlozen marktaandelen kunnen zij slechts beperkte concurrentiedruk uitoefenen op ČEZ Prodej. De toegang tot de groothandelsmarkt voor elektriciteit is niet voldoende: de ČEZ-groep is verreweg de grootste elektriciteitsproducent van Tsjechië en de interconnectiecapaciteiten voor elektriciteit zijn beperkt, waardoor de liquiditeit van de groothandelsmarkt voor elektriciteit afhankelijk is van het optreden van de ČEZ-groep. Deze situatie beperkt hun mogelijkheden om tegen concurrerende voorwaarden elektriciteit in te kopen, zowel in de vorm van basisbelasting als van de andere benodigde producten, hetgeen op zijn beurt hun vermogen om te concurreren met ČEZ Prodej structureel beperkt. Om dezelfde redenen zijn kleinere concurrenten slechts in beperkte mate in staat om te concurreren met de drie grootste leveranciers.

(97)

De marktpositie van ČEZ Prodej, E.ON en PRE wordt versterkt door de sterke regionale elementen die kenmerkend zijn voor deze markt en de niet-homogene concurrentievoorwaarden tussen de drie distributiegebieden, die het moeilijk maken voor concurrenten om de marktposities van die exploitanten binnen hun eigen respectieve distributiegebieden aan te vallen. Tot slot is het overstappercentage weliswaar hoger dan onder kleine afnemers, maar is het de afgelopen jaren afgenomen.

(98)

Gezien de hierboven onderzochte elementen moet ten aanzien van de kleinhandelslevering van elektriciteit aan grote afnemers op het grondgebied van Tsjechië worden geacht niet te zijn voldaan aan de in artikel 34, lid 1, van Richtlijn 2014/25/EU neergelegde voorwaarde dat zij rechtstreeks aan concurrentie blootstaan.

KLEINHANDELSLEVERING VAN ELEKTRICITEIT AAN KLEINE AFNEMERS

(99)

Het gecombineerde marktaandeel van de drie grootste kleinhandelsleveranciers voor kleine afnemers is hoog (74 %), waarbij de grootste marktspeler (ČEZ Prodej) een marktaandeel van […] % in handen heeft. De op een en op twee na grootste spelers op de markt, te weten E.ON en PRE, met marktaandelen van respectievelijk […] % en […] % (123), zijn niet onderworpen aan de regels van de Unie voor het plaatsen van opdrachten. Ondanks hun niet te verwaarlozen marktaandelen kunnen zij slechts beperkte concurrentiedruk uitoefenen op ČEZ Prodej. De toegang tot de groothandelsmarkt voor elektriciteit is niet voldoende: de ČEZ-groep is verreweg de grootste elektriciteitsproducent van Tsjechië en de interconnectiecapaciteiten voor elektriciteit zijn beperkt, waardoor de liquiditeit van de groothandelsmarkt voor elektriciteit afhankelijk is van het optreden van de ČEZ-groep. Deze situatie beperkt hun mogelijkheden om tegen concurrerende voorwaarden elektriciteit in te kopen, zowel in de vorm van basisbelasting als van de andere benodigde producten, hetgeen op zijn beurt hun vermogen om te concurreren met ČEZ Prodej structureel beperkt. Om dezelfde redenen zijn kleinere concurrenten slechts in beperkte mate in staat om te concurreren met de drie grootste leveranciers.

(100)

De marktpositie van ČEZ Prodej, E.ON en PRE wordt versterkt door de sterke regionale kenmerken van deze markt en de niet-homogene concurrentievoorwaarden tussen de drie distributiegebieden, die het moeilijk maken voor concurrenten om de marktposities van die exploitanten binnen hun eigen respectieve distributiegebied aan te vallen. Ten slotte is het overstappercentage vrij laag en vormen lage consumentenprijzen, om de hierboven genoemde redenen, geen indicator voor rechtstreekse blootstelling aan concurrentie.

(101)

Gezien de hierboven onderzochte elementen moet ten aanzien van de kleinhandelslevering van elektriciteit aan kleine afnemers op het grondgebied van Tsjechië worden geacht niet te zijn voldaan aan de in artikel 34, lid 1, van Richtlijn 2014/25/EU neergelegde voorwaarde dat zij rechtstreeks aan concurrentie blootstaan.

4.2.   GAS

KLEINHANDELSLEVERING VAN AARDGAS AAN GROTE AFNEMERS

(102)

Wat betreft de kleinhandelslevering van gas aan grote afnemers in Tsjechië kan de situatie als volgt worden samengevat: er is een groot aantal leveranciers actief op nationaal niveau; het gecombineerde marktaandeel van de drie grootste kleinhandelsleveranciers is niet erg hoog (51 %); de eerste en de derde speler op de markt zijn niet onderworpen aan de regels van de Unie voor het plaatsen van opdrachten; het overstappercentage lijkt bevredigend, er wordt geen controle uitgeoefend op de prijs voor de eindgebruiker en de liquiditeit van de groothandelsmarkt lijkt niet te beletten dat de kleinhandelslevering van gas aan rechtstreekse concurrentie blootstaat.

(103)

Gezien de hierboven onderzochte elementen moet ten aanzien van de kleinhandelslevering van gas aan grote afnemers op het grondgebied van Tsjechië worden geacht te zijn voldaan aan de in artikel 34, lid 1, van Richtlijn 2014/25/EU neergelegde voorwaarde dat zij rechtstreeks aan concurrentie blootstaan.

KLEINHANDELSLEVERING VAN AARDGAS AAN KLEINE AFNEMERS

(104)

Wat betreft de kleinhandelslevering van gas aan kleine afnemers in Tsjechië kan de situatie als volgt worden samengevat: er is een groot aantal leveranciers actief op nationaal niveau; het gecombineerde marktaandeel van de drie grootste kleinhandelsleveranciers is vrij hoog (69 %), maar de eerste en de derde speler op de markt zijn niet onderworpen aan de regels voor het plaatsen van opdrachten; het overstappercentage lijkt bevredigend; er wordt geen controle uitgeoefend op de prijs voor de eindgebruiker en de liquiditeit van de groothandelsmarkt lijkt niet te beletten dat de kleinhandelslevering van gas aan rechtstreekse concurrentie blootstaat.

(105)

Gezien de hierboven onderzochte elementen moet ten aanzien van de kleinhandelslevering van gas aan kleine afnemers op het grondgebied van Tsjechië worden geacht te zijn voldaan aan de in artikel 34, lid 1, van Richtlijn 2014/25/EU neergelegde voorwaarde dat zij rechtstreeks aan concurrentie blootstaan.

4.3.   CONCLUSIE

(106)

Dit besluit is gebaseerd op de juridische en feitelijke situatie van november 2016 tot en met april 2018 zoals deze blijkt uit de informatie die door de indiener van het verzoek is ingediend en uit de nationale verslagen van het ERÚ. Het kan worden herzien wanneer de juridische of feitelijke situatie zodanig verandert dat niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden waaronder artikel 34 van Richtlijn 2014/25/EU van toepassing is.

(107)

Aangezien de diensten die verband houden met de kleinhandelslevering van elektriciteit (124) aan Richtlijn 2014/25/EU onderworpen moeten blijven, wordt eraan herinnerd dat overheidsopdrachten die betrekking hebben op verschillende activiteiten moeten worden behandeld overeenkomstig artikel 6 van die richtlijn. Dit betekent dat wanneer een aanbestedende instantie een „gemengde” aanbesteding doet, dat wil zeggen een aanbesteding voor de uitvoering van zowel activiteiten die vrijgesteld zijn van toepassing van Richtlijn 2014/25/EU en activiteiten die hier niet van vrijgesteld zijn, moet er meegewogen worden voor welke activiteiten de opdracht hoofdzakelijk bedoeld is. In het geval van een dergelijke gemengde aanbesteding, waarvan het doel hoofdzakelijk gericht is op activiteiten die niet vrijgesteld zijn, moeten de bepalingen van Richtlijn 2014/25/EU worden toegepast. Indien het objectief gezien onmogelijk is om vast te stellen voor welke activiteit de opdracht hoofdzakelijk bedoeld is, dient de opdracht gegund te worden conform de in artikel 6, lid 3, van Richtlijn 2014/25/EU neergelegde regels.

(108)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Raadgevend Comité inzake overheidsopdrachten,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 2014/25/EU is niet van toepassing op opdrachten die door aanbestedende instanties worden geplaatst om de volgende, op het grondgebied van Tsjechië verrichte activiteiten mogelijk te maken:

a)

kleinhandelslevering van aardgas aan grote afnemers;

b)

kleinhandelslevering van aardgas aan kleine afnemers.

Artikel 2

Richtlijn 2014/25/EU blijft van toepassing op opdrachten die door aanbestedende instanties worden geplaatst om de volgende, op het grondgebied van Tsjechië verrichte activiteiten mogelijk te maken:

a)

kleinhandelslevering van elektriciteit aan grote afnemers;

b)

kleinhandelslevering van elektriciteit aan kleine afnemers.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de Tsjechische Republiek.

Gedaan te Brussel, 5 juli 2018.

Voor de Commissie

Elżbieta BIEŃKOWSKA

Lid van de Commissie


(1)  PB L 94 van 28.3.2014, blz. 243.

(2)  Onder „het Bureau” wordt hier de nationale mededingingsautoriteit verstaan.

(3)  Rapport door Charles River Associates van 9 oktober 2016 getiteld „An Economic Assessment of the Extent of Competition on the Czech Markets for Retail supply of Electricity and Gas”.

(4)  Richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot intrekking van Richtlijn 2003/54/EG (PB L 211 van 14.8.2009, blz. 55).

(5)  Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en tot intrekking van Richtlijn 2003/55/EG (PB L 211 van 14.8.2009, blz. 94).

(6)  Beschikbaar op https://www.zakonyprolidi.cz/cs/2000-458 en http://aplikace.mvcr.cz/sbirka-zakonu/SearchResult.aspx?q=458/2000&typeLaw=zakon&what=Cislo_zakona_smlouvy

(7)  388 verleende vergunningen voor de handel in elektriciteit en 229 vergunningen voor de handel in gas (zie het antwoord van de indiener van het verzoek van 12 april 2018 op het verzoek om inlichtingen van de Commissie van 21 december 2017, blz. 1).

(8)  71 actieve leveranciers op het gebied van de kleinhandelslevering van elektriciteit en 68 actieve leveranciers op het gebied van de kleinhandelslevering van gas (zie het antwoord van de indiener van het verzoek van 12 april 2018 op het verzoek om inlichtingen van de Commissie van 21 december 2017, blz. 1).

(9)  Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (de „EG-concentratieverordening”) (PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1).

(10)  Arrest van 27 april 2016, Österreichische Post AG/Europese Commissie, T-463/14, EU:T:2016:243, punt 28.

(11)  Volgens de indiener van het verzoek zijn, op de markten waarop dit verzoek betrekking heeft, alleen ČEZ Prodej en Pražská plynárenská (PP) aanbestedende diensten in de zin van artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2014/25/EU, die derhalve aan de regels voor het plaatsen van overheidsopdrachten onderworpen zijn.

(12)  Zaak COMP/M.3440 — EDP/ENI/GDP, overweging 56.

(13)  Zie de zaken COMP/M.6225 Molaris/Commerz Real/RWE/Amprion van 23 augustus 2011; COMP/M.5467 RWE/Essent van 23 juni 2009.

(14)  Zie de zaken COMP/M.5512 Electrabel/E.ON van 16 oktober 2009; COMP/M.5496 Vattenfall/Nuon Energy van 22 juni 2009.

(15)  Besluit ÚOHS-S0830/2015/KS-45620/2015/840/JMě van de Tsjechische nationale mededingingsautoriteit van 21 december 2015, BOHEMIA ENERGY entity s.r.o./Europe Easy Energy a.s.; Besluit ÚOHS-S0438/2016/KS-28103/2016/840/LBř van de Tsjechische nationale mededingingsautoriteit van 7 juli 2016 in de zaak BOHEMIA ENERGY entity s. r. o./RIGHT POWER, a. s.

(16)  Zie het CRA-rapport, blz. 17, laatste alinea.

(17)  […] vertrouwelijke informatie.

(18)  Zie het CRA-rapport, blz. 18, tabel 3.

(19)  De indiener van het verzoek heeft uitgelegd dat de LDZ's voortkomen uit de productielocatie van een specifieke grote industriële afnemer, die in de loop van de tijd de productielocatie tot een industrieterrein heeft omgevormd dat zowel zijn eigen productiefaciliteiten als de productiefaciliteiten van andere grote industriële afnemers omvat die door de industriële afnemer op de historische productielocatie worden gehuisvest.

(20)  Zaak M.4180 — Gaz de France/Suez, overweging 63; Zaak M.3868 — DONG/Elsam/Energi E2, overwegingen 193 e.v.; Zaak M.3440 — EDP/ENI/GDP, overwegingen 215 e.v.; Zaak M.5740 — Gazprom/A2A/JOF, overwegingen 17 e.v.

(21)  Zaak M.4238 E.ON/PP, overweging 16.

(22)  Besluit ÚOHS-S0830/2015/KS-45620/2015/840/JMě van de Tsjechische nationale mededingingsautoriteit van 21 december 2015, BOHEMIA ENERGY entity s.r.o./Europe Easy Energy a.s.; Besluit ÚOHS-S0438/2016/KS-28103/2016/840/LBř van de Tsjechische nationale mededingingsautoriteit van 7 juli 2016 in de zaak BOHEMIA ENERGY entity s. r. o./RIGHT POWER, a. s.

(23)  Deze markt omvat niet de levering aan gasgestookte elektriciteitscentrales, die het gas doorgaans rechtstreeks op energiebeurzen inkopen en via aangekochte gaspijpleidingscapaciteit geleverd krijgen.

(24)  Zaak M.5496 — Vattenfall/Nuon Energy, overwegingen 15 e.v. en zaak M.7778 — Vattenfall/Engie/GASAG, overweging 37.

(25)  Zaak M.4238 E.ON/PP, overwegingen 19 en 20.

(26)  Concentratiebesluit UOHS-S492/2011/KS van de Tsjechische nationale mededingingsautoriteit.

(27)  De ČEZ-groep, het voormalige gevestigde Tsjechische elektriciteitsbedrijf dat ook nu nog in het bezit is van de staat, heeft vijf van de acht elektriciteitsdistributienetwerken in eigendom; twee distributienetwerken zijn eigendom van E.ON, terwijl het elektriciteitsdistributiebedrijf in het hoofdstedelijk gebied eigendom is van Pražská energetika, a.s. (PRE) — een bedrijf dat eigendom is van EnBW en de stad Praag en onder zeggenschap staat van EnBW. Zie het CRA-rapport, alinea 2, blz. 1.

(28)  Zie het CRA-rapport, tabel 1, blz. 6.

(29)  Zie het CRA-rapport, tabel 8, blz. 23.

(30)  Zie het CRA-rapport, tabel 9, blz. 23-24.

(31)  Zaak M.3696 — E.ON/MOL (2005), overwegingen 138 en 140.

(32)  Zaak M.4238 E.ON/PP, overweging 16.

(33)  Zaak S830/2015/KS Bohemia Energy entity s.r.o./Europe Easy Energy a.s; zaak S713/2016/KS Bohemia Energy entity s.r.o/X Energie s.r.o.

(34)  Uit het nationaal verslag over 2016 van het ERÚ, de Tsjechische energietoezichthouder, blijkt dat in 2016 98 actieve ondernemers gas leverden aan afnemers in Tsjechië. (https://www.eru.cz/documents/10540/488714/NR_ERU_2016/3e05aa8c-0a79-4c3c-9389-6d0c3c313e1e).

(35)  Zie het CRA-rapport, alinea 2, blz. 1.

(36)  Zie het CRA-rapport, blz. 31, tabel 17.

(37)  Namelijk […]% voor RWE en […] % voor zowel PP als E.ON (zie het CRA-rapport, blz. 22, tabel 7).Volgens recentere gegevens had RWE in 2016 echter […] %; PP […] % en E.ON […] % van de markt voor grote afnemers (zie het antwoord van de indiener van het verzoek van 12 april 2018 op het verzoek om inlichtingen van de Commissie van 21 december 2017, blz. 16).

(38)  Zie het CRA-rapport, tabel 18, blz. 33.

(39)  Beschikking 2007/141/EG van de Commissie van 26 februari 2007 waarbij wordt vastgesteld dat artikel 30, lid 1, van Richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten, van toepassing is op de levering van gas en elektriciteit in Engeland, Schotland en Wales (PB L 62 van 1.3.2007, blz. 23), en Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/1674 van de Commissie van 15 september 2016 tot vrijstelling van de kleinhandelslevering van elektriciteit en gas in Duitsland van de toepassing van Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad (PB L 253 van 17.9.2016, blz. 6).

(40)  De upstreammarkt met betrekking tot de groothandelslevering van elektriciteit is in eerdere beschikkingen/besluiten krachtens artikel 34 van Richtlijn 2014/25/EU niet onderzocht, aangezien de concurrentiesituatie op deze upstreammarkten op downstreamniveau geen aanleiding gaf tot zorg.

(41)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/1674, overweging 37, en de aangehaalde beschikkingen/besluiten.

(42)  Zie het CRA-rapport, tabel 3, blz. 18, en tabel 6, blz. 21.

(43)  Zie het verzoek, blz. 32, tabel 3.

(44)  Indien exploitanten van de lokale distributiezones worden meegerekend, stijgt het marktaandeel van ČEZ Prodej voor grote industriële afnemers van […] naar […] % (zie het antwoord van de Commissie van 1 augustus 2017 op het verzoek om inlichtingen van de Commissie van 28 juni 2017, tabel 2, blz. 8).

(45)  Ter vergelijking: in Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/1674 werd vastgesteld dat het gecombineerde marktaandeel van de vier grootste elektriciteitsleveranciers op kleinhandelsniveau in Duitsland 33 % bedroeg, en in Besluit 2010/403/EU van de Commissie van 14 juli 2010 waarbij de productie van en groothandel in elektriciteit in de Italiaanse Macro-zone Noord en de kleinhandelsverkoop van elektriciteit aan eindgebruikers, verbonden met het net met middelhoge, hoge en zeer hoge spanning, in Italië worden vrijgesteld van de toepassing van Richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten (PB L 186 van 20.7.2010, blz. 44) inzake Italië werd vastgesteld dat het gecombineerde marktaandeel van de drie grootste elektriciteitsleveranciers op kleinhandelsniveau 43,89 % bedroeg. In Beschikking 2006/422/EG van de Commissie van 19 juni 2006 waarbij wordt vastgesteld dat artikel 30, lid 1, van Richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten, van toepassing is op de productie en de verkoop van elektriciteit in Finland, exclusief de Ålandseilanden (PB L 168 van 21.6.2006, blz. 33) inzake Finland lag dit marktaandeel op 35 à 40 %.

(46)  HHI — Herfindahl-Hirschman-index.

(47)  Zie het verzoek, blz. 7.

(48)  Zie voor kleine afnemers tabel 10 in het antwoord van de indiener van het verzoek van 10 mei 2017 op het verzoek om inlichtingen van de Commissie van 21 april 2017.

(49)  Zie CRA-verslag, tabel 3, blz. 18 in combinatie met tabel 8, blz. 23.

(50)  Zie het verzoek, tabel 3, blz. 32.

(51)  Zie het advies van de nationale mededingingsautoriteit, blz. 2.

(52)  Zie het CRA-rapport, tabel 8, blz. 23.

(53)  Ter vergelijking: in Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/1674 werd vastgesteld dat het gecombineerde marktaandeel van de vier grootste elektriciteitsleveranciers op kleinhandelsniveau in Duitsland 36 % bedroeg. In Beschikking 2006/422/EG inzake Finland lag dit marktaandeel op 35 à 40 %.

(54)  Zie de presentatie door CRA aan DG COMP van 9 juni 2017.

(55)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/1674.

(56)  Zie het verzoek, tabel 12, blz. 58. De percentages zijn berekend in termen van leveringspunten.

(57)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/1674, overweging 39.

(58)  Besluit 2010/403/EU, overweging 18.

(59)  Zie het CRA-rapport, blz. 43.

(60)  Zie het verzoek, tabel 13, blz. 59. De percentages zijn berekend in termen van leveringspunten.

(61)  Zie het CRA-rapport, blz. 49.

(62)  Zie het advies van de nationale mededingingsautoriteit, blz. 2, laatste alinea.

(63)  Zie het advies van de nationale mededingingsautoriteit van 14.6.2017, blz. 3, alinea's 3 en 4.

(64)  Jaarverslag van ACER/CEER over de resultaten van de monitoring van de interne elektriciteits- en gasmarkten in 2015 van november 2016, blz. 66 https://www.acer.europa.eu/Official_documents/Acts_of_the_Agency/Publication/ACER_Market_Monitoring_Report_2015.pdf

(65)  Het vijfjaarsgemiddelde van de externe overstappercentages ligt in Tsjechië lager dan in Duitsland, Zweden, Finland en Groot-Brittannië.

(66)  Nationaal verslag over 2015 van het ERÚ, blz. 21. (https://www.eru.cz/documents/10540/488714/NR_ERU_2015.pdf/e6ca9e45-17c6-4f48-9561-8f0ef0d6af29), nationaal verslag over 2016 van het ERÚ, blz. 25.

(67)  Nationaal verslag over 2016 van het ERÚ, blz. 25.

(68)  Meer bepaald, bijna […] TWh op een bruto-elektriciteitsproductie van ongeveer […] TWh (zie het antwoord van de indiener van het verzoek van 10 mei 2017 op het verzoek om inlichtingen van de Commissie van 21 april 2017, blz. 1, tabel 1). Het ERÚ meldt dat de bruto-elektriciteitsproductie in 2016 in totaal 83,3 TWh bedroeg.

(69)  Niettemin kan worden verwacht dat na de aangekondigde verkoop van de kolencentrale van Počerady (1 000 MW) van de ČEZ-groep aan Czech Coal, het marktaandeel van Severní Energetická (een dochteronderneming van Czech Coal) lichtjes zal toenemen.

(70)  Zie het antwoord van de indiener van het verzoek van dinsdag 1 augustus 2017 op het verzoek om inlichtingen van de Commissie van woensdag 28 juni 2017.

(71)  Zie Platts Power in Europe, nr. 753, 3 juli 2017, blz. 15.

(72)  In maart 2017 voorspelde de ČEZ-groep dat haar elektriciteitsproductie zal toenemen tot 66 TWh in 2018, tegenover 59 TWh in 2015 — zie Platts Power in Europe, nr. 722 (28 maart 2016), blz. 15.

(73)  Deze goederenbeurs richt zich meer op de binnenlandse dan de internationale handel.

(74)  Vooral de European Energy Exchange (EEX) in Leipzig.

(75)  Nationaal verslag over 2015 van het ERÚ, blz. 17 en 18.

(76)  In haar advies voert de nationale mededingingsautoriteit hetzelfde argument aan.

(77)  Zie het antwoord van de indiener van het verzoek van 28 maart 2017 op het verzoek om inlichtingen van de Commissie van 24 maart 2017.

(78)  Door de indiener van het verzoek verstrekte cijfers op basis van cijfers van OTE.

(79)  De gedurende de afgelopen jaren op Trayport — OTC bemiddelde volumes vertonen het volgende verloop: […] TWh in 2008; […] TWh in 2009; […] TWh in 2010; […] TWh in 2011; […] TWh in 2012; […] TWh in 2013; […] TWh in 2014 en […] TWh in 2015. Zie het antwoord van de indiener van het verzoek van 10 mei 2017 op het verzoek om inlichtingen van de Commissie van 3 mei 2017.

(80)  Zie Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/1674.

(81)  […] TWh in 2016 tegenover […] TWh in 2008 — zie het antwoord van de indiener van het verzoek van 10 mei 2017 op het verzoek om inlichtingen van de Commissie van 3 mei 2017, tabel 5, blz 4.

(82)  Op de PXE worden uitsluitend financiële producten, d.w.z. zonder de mogelijkheid van fysieke levering, verhandeld.

(83)  Ca. 2,6 TWh volgens het jaarverslag van Kladno over 2015 (online beschikbaar, in het Tsjechisch, op: https://www.cmkbk.cz/zpravy/vz2015/#6/z, blz. 6).

(84)  Ongeveer […] TWh. Zie tabel 5, blz. 4, van het antwoord van de indiener van het verzoek van 10 mei 2017 op het verzoek om inlichtingen van de Commissie van 21 april 2017.

(85)  De indiener van het verzoek heeft geen informatie verstrekt over de op grond van samenwerkingsovereenkomsten of rechtstreekse bilaterale verkoop (zonder makelaar) geleverde elektriciteitsvolumes, op grond van het feit dat die hem niet bekend zijn. In de bovenstaande berekeningen zijn geen gegevens van OTC-platforms opgenomen.

(86)  Zie blz. 10 (antwoord op vraag 9) van het antwoord van de indiener van het verzoek van 16 februari 2017 op het verzoek om inlichtingen van de Commissie van 31 januari 2017.

(87)  Zie verschillende door ČEPS, a.s., de Tsjechische transmissiesysteembeheerder (www.ceps.cz), gepubliceerde rapporten en studies over loop flows in deze regio.

(88)  Zie ook het jaarverslag over 2016 van het ERÚ.

(89)  Zie het antwoord van de indiener van het verzoek van 1 augustus 2017, en de bijlagen daarbij, op het verzoek om inlichtingen van de Commissie van 28 juni 2017.

(90)  De op de day-aheadmarkt beschikbare commerciële capaciteit aan de Tsjechisch-Duitse grens (in de richting van Duitsland naar Tsjechië) is afgenomen van […] MWh in 2014 tot […] MWh in 2016 (cijfers verwerkt op basis van bijlage 8 bij het antwoord van de indiener van het verzoek van 1 augustus 2017 op het verzoek om inlichtingen van de Commissie van 28 juni 2017).

(91)  Zie het verslag van het ACER van 2016 over de markten voor elektriciteit en gas (http://www.acer.europa.eu/Official_documents/Acts_of_the_Agency/Publication/ACER%20Market%20Monitoring%20Report%202016%20-%20ELECTRICITY.pdf).

(92)  Zie blz. 10 (antwoord op vraag 9) van het antwoord van de indiener van het verzoek van 16 februari 2017 op het verzoek om inlichtingen van de Commissie van 31 januari 2017.

(93)  Belastingen maken 18 % van de prijs uit.

(94)  Zie het nationaal verslag over 2016 van het ERÚ, grafiek 8, blz. 20.

(95)  De enige uitzondering op deze regel is de prijs van de door de noodleverancier geleverde elektriciteit, die marginaal is in Tsjechië.

(96)  Zie http://ec.europa.eu/eurostat/web/energy/data/database

(97)  Voor deze prijsberekening definieert de indiener van het verzoek grote industriële afnemers als afnemers met een verbruik tussen 2 000 en 20 000 MWh.

(98)  Voor deze prijsberekening definieert de indiener van het verzoek huishoudelijke afnemers als afnemers met een verbruik tussen 2 500 en 5 000 kWh.

(99)  Zie het CRA-rapport, blz. 41 en 42.

(100)  Punt 5.2. van het verzoek, blz. 37, laatste alinea.

(101)  Op een oligopolistische markt met Cournot-concurrentie kan bijvoorbeeld worden aangetoond dat de totale Lerner-index van de marktmacht (het percentage van de prijs dat niet bedoeld is om de marginale kosten te dekken, ook bekend als „mark-up” (opslag)) omgekeerd evenredig is met de elasticiteit van de vraag en rechtstreeks verband houdt met de HHI-index van de concentratie (zie bijvoorbeeld hoofdstuk 4 in Vives, 1999, „Oligopoly Pricing: Old Ideas and New Tools”, MIT Press). Dit betekent dat, onder verder gelijkblijvende omstandigheden, markten met een hogere concentratie (grotere elasticiteit) hogere (lagere) mark-ups zouden vertonen. Het impliceert ook dat een sterk geconcentreerde markt A lagere prijzen (en toch een hogere mark-up) zou kunnen vertonen dan een andere, minder sterk geconcentreerde markt B indien, bijvoorbeeld, de marginale kosten op markt A gering genoeg zijn ten opzichte van markt B. Hetzelfde geldt voor andere alternatieve combinaties van de relatieve marginale kosten en de elasticiteit van de vraag tussen A en B, met inbegrip van combinaties die gelijkenissen vertonen met reële kenmerken van de Tsjechische en de Duitse markt. Uit deze tegenvoorbeelden blijkt derhalve dat het wellicht niet mogelijk is om uit een eenvoudige vergelijking van de waargenomen prijzen, en zonder rekening te houden met andere factoren, op ondubbelzinnige wijze af te leiden of er op de ene markt meer concurrentie is dan op de andere.

(102)  Berekening door de Commissie op basis van gegevens van Eurostat (Ref. tables: nrg_pc_204 and nrg_pc_205).

(103)  Zie ACER Market Monitoring report 2015 — Electricity and gas retail markets — blz. 44, voetnoot 107. https://www.acer.europa.eu/Official_documents/Acts_of_the_Agency/Publication/ACER%20Market%20Monitoring%20Report%202015%20-%20ELECTRICITY%20AND%20GAS%20RETAIL%20MARKETS.pdf

(104)  Zie het nationaal verslag over 2016 van het ERÚ, blz. 42.

(105)  De totale kosten zijn samengesteld uit de kosten die zijn verbonden aan vergunningen en de operationele kosten (marketing, dienstverlening aan afnemers enz.).

(106)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/1674, overweging 37, en de aangehaalde beschikkingen/besluiten.

(107)  Zie het nationaal verslag over 2016 van het ERÚ, blz. 43.

(108)  De in deze overweging vermelde marktaandelen hebben betrekking op de mondiale kleinhandelslevering van gas (aan grote en kleine afnemers).

(109)  Berekend op basis van tabel 1, blz. 16, van het antwoord van de indiener van het verzoek van 12 april 2018 op het verzoek om inlichtingen van de Commissie van 21 december 2017.

(110)  Zie het verzoek, blz. 70.

(111)  Zie het verzoek, blz. 68.

(112)  Berekend op basis van tabel 2, blz. 16, van het antwoord van de indiener van het verzoek van 12 april 2018 op het verzoek om inlichtingen van de Commissie van 21 december 2017.

(113)  Zie het nationaal verslag over 2016 van het ERÚ, tabel 9, blz. 43.

(114)  Zie het verzoek, blz. 73.

(115)  Naast de groothandel en invoer produceerde Tsjechië in 2017 1 TWh aan gas.

(116)  Zie het nationaal verslag over 2016 van het ERÚ, blz. 39.

(117)  Zie http://ec.europa.eu/eurostat/statistics-explained/index.php/File:Number_of_entities_bringing_natural_gas_into_the_country-T1.png

(118)  Zie het nationaal verslag over 2016 van het ERÚ, blz. 39.

(119)  88 TWh gasverbruik in 2016 van de 93 TWh aan op groothandelsniveau verhandelde volumes.

(120)  Zie het nationaal verslag over 2016 van het ERÚ, blz. 32.

(121)  De enige uitzondering op deze regel is de prijs van het door de noodleverancier geleverde gas, waarvan volgens het verzoek (alinea 3, blz. 7) tot nu toe geen gebruik is gemaakt in Tsjechië.

(122)  Op basis van http://appsso.eurostat.ec.europa.eu/nui/submitViewTableAction.do

(123)  Zie voor kleine afnemers tabel 10 in het antwoord van de indiener van het verzoek van 10 mei 2017 op het verzoek om inlichtingen van de Commissie van 21 april 2017.

(124)  De kleinhandelslevering van elektriciteit aan grote afnemers en aan kleine afnemers.


14.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 205/40


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2018/1135 VAN DE COMMISSIE

van 10 augustus 2018

tot vaststelling van de soort, de opmaak en de frequentie van de door de lidstaten te verstrekken informatie met het oog op de verslaglegging over de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad inzake industriële emissies

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2018) 5009)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (1), met name artikel 72, lid 2.

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsbesluit 2012/795/EU van de Commissie (2) zijn de verplichtingen van de lidstaten in verband met de verslaglegging over de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2010/75/EU voor de periode 2013-2016 vastgesteld. De werking van dat besluit is ten einde gekomen en het moet worden ingetrokken.

(2)

Het type, het formaat en de frequentie van informatie met betrekking tot de jaren vanaf 2017 die door de lidstaten beschikbaar moet worden gemaakt, moeten worden vastgesteld.

(3)

Overeenkomstig artikel 72, lid 1, van Richtlijn 2010/75/EU moeten de lidstaten informatie verstrekken over de tenuitvoerlegging van die richtlijn, over representatieve gegevens inzake emissies en andere vormen van verontreiniging, over emissiegrenswaarden en over de toepassing van de beste beschikbare technieken overeenkomstig de artikelen 14 en 15 van die richtlijn, met name inzake het toestaan van vrijstellingen overeenkomstig artikel 15, lid 4.

(4)

De lidstaten zijn daarnaast verplicht om de informatie bedoeld in artikel 51, lid 4, artikel 55, lid 2, en artikel 59, leden 1, 2 en 3, van Richtlijn 2010/75/EU in de krachtens artikel 72 van die richtlijn in te dienen verslagen.

(5)

Overeenkomstig artikel 72, lid 1, van richtlijn 2010/75/EU moeten de lidstaten de informatie beschikbaar stellen in elektronische vorm met gebruik van een door de Commissie voor dit doel verstrekt verslagleggingsinstrument.

(6)

Bij Richtlijn 2010/75/EU is vereist dat elke installatie die onder hoofdstuk II ervan valt over een afzonderlijke vergunning beschikt om operationeel te kunnen worden. De vergunningsvoorwaarden moeten gebaseerd zijn op de door die installatie te behalen milieuprestaties, rekening houdend met de technische eigenschappen ervan, externe factoren zoals lokale omstandigheden en het gebruik van de beste beschikbare technieken. Middels vergunningen worden voorwaarden vastgesteld, met name inzake emissiegrenswaarden, emissiemonitoring en beoordeling van de naleving, die eigen zijn aan elke afzonderlijke installatie. De vergunningsvoorwaarden moeten op periodieke basis herbekeken en indien nog geactualiseerd worden, met name als nieuwe conclusies betreffende de beste beschikbare technieken („BBT-conclusies”) zijn bekendgemaakt voor de hoofdactiviteit van een installatie, overeenkomstig artikel 21, lid 3, van Richtlijn 2010/75/EU. De meest efficiënte manier om verslag uit te brengen over de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2010/75/EU is om de relevante informatie voor elke afzonderlijke installatie te verstrekken en dus de benaderingen van modules 2 en 3 van Uitvoeringsbesluit 2012/795/EU uit te breiden tot alle sectoren.

(7)

Grote stookinstallaties en afval(mee)verbrandingsinstallaties vallen onder specifieke bepalingen in de hoofdstukken III en IV van Richtlijn 2010/75/EU. Voor die installaties moeten de lidstaten ook informatie verstrekken over de uitvoering van tijdelijke afwijkingen en emissiebeheersingssystemen als bedoeld in de artikelen 32 tot en met 35, en artikel 46, lid 2, van Richtlijn 2010/75/EU. Voor afvalverbrandings- en afvalmeeverbrandingsinstallaties met een capaciteit van minder dan twee ton per uur zijn de lidstaten krachtens artikel 55, lid 3, van die richtlijn vereist om een lijst van installaties openbaar te maken. Informatie over de bekendmaking van die lijst moet aan de Commissie worden verstrekt zodat zij de tenuitvoerlegging van de richtlijn in die kleinere installaties kan monitoren.

(8)

Overeenkomstig artikel 72, lid 1, van richtlijn 2010/75/EU moeten de lidstaten ook representatieve gegevens over emissies en andere vormen van verontreiniging rapporteren. Teneinde onnodige administratieve lasten te verminderen moeten de lidstaten informatie verstrekken over de plaats waar emissiemonitoringgegevens beschikbaar worden gemaakt krachtens artikel 24, lid 3, onder b), van Richtlijn 2010/75/EU evenals een link naar de krachtens Verordening (EG) nr. 166/2006 van het Europees Parlement en de Raad (3) gerapporteerde emissiegegevens. Krachtens die verordening zijn de lidstaten verplicht jaarlijkse gegevens te rapporteren over onder andere overbrengingen van afval van bedrijfsterreinen naar elders en lozingen van verontreinigende stoffen in de lucht, het water en de bodem in overeenstemming met bijlage II, die alle verontreinigende stoffen die zijn opgenomen in bijlage II bij Richtlijn 2010/75/EU dekt. Tezelfdertijd is het zo dat alle „installaties” die onder Richtlijn 2010/75/EU vallen, verband houden of overeenkomen met een „inrichting” in die verordening. De krachtens Verordening (EG) nr. 166/2006 gerapporteerde gegevens verstrekken dus „representatieve gegevens over emissies en andere vormen van verontreiniging” als bedoeld in artikel 72, lid 1, van Richtlijn 2010/75/EU.

(9)

Het verband met de rapportage van emissies krachtens Verordening (EG) nr. 166/2006 moet worden gelegd door gebruik te maken van bestaande ruimtelijke gegevens die door de lidstaten worden beheerd overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) en punt 8 van bijlage III bij die richtlijn. Het gegevensmodel dat is vastgesteld in Verordening (EU) nr. 1089/2010 van de Commissie (5) stelt de lidstaten en de Commissie in staat om een verband te leggen tussen enerzijds „installaties”, grote stookinstallaties en afval(mee)verbrandingsinstallaties en anderzijds „inrichtingen” als bedoeld in artikel 2, lid 4, van Verordening (EG) nr. 166/2006. Ruimtelijke gegevens over installaties, grote stookinstallaties en afval(mee)verbrandingsinstallaties rapporteren in plaats van gedetailleerde verslagen over emissies uit installaties te verstrekken, is in deze context dus gewoon een ander „soort” van verslaglegging als bedoeld in artikel 72, lid 2, van Richtlijn 2010/75/EU. Hieronder valt de aanpassing van het Inspire-model aan de specifieke verslagleggingseisen van artikel 72, lid 1, van Richtlijn 2010/75/EU, waardoor bepaalde elementen van de ruimtelijke informatie die krachtens Verordening (EU) nr. 1089/2010 vernietigbaar zijn.

(10)

Wat betreft installaties en activiteiten waarbij organische oplosmiddelen worden gebruikt die niet vallen onder hoofdstuk II van Richtlijn 2010/75/EU, en waarvoor derhalve niet noodzakelijk een vergunningsplicht geldt, moeten de lidstaten informatie rapporteren over het totale aantal installaties en over het aantal installaties waarin een reductieprogramma wordt toegepast krachtens artikel 59, lid 1, onder b), van die richtlijn of een afwijking krachtens artikel 59, lid 2 of 3. Op basis van deze informatie kan de Commissie vaststellen of en in welke mate er gevolgen zouden kunnen zijn voor de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2010/75/EU.

(11)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 75, lid 1, van Richtlijn 2010/75/EU ingestelde comité,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Wat betreft installaties die vallen onder de hoofdstukken II, III en IV van Richtlijn 2010/75/EU, met uitzondering van afvalverbrandingsinstallaties en afvalmeeverbrandingsinstallaties met een nominale capaciteit van minder dan twee ton per uur, verstrekken de lidstaten voor elke gedekte installatie aan de Commissie de in bijlage I vastgestelde informatie met gebruik van het in die bijlage vastgestelde model.

Wat betreft afvalverbrandingsinstallaties en afvalmeeverbrandingsinstallaties met een nominale capaciteit van minder dan twee ton per uur en wat betreft installaties die vallen onder hoofdstuk V van richtlijn 2010/75/EU verstrekken de lidstaten aan de Commissie de in bijlage II vastgestelde informatie met gebruik van het in die bijlage vastgestelde model.

De lidstaten verstrekken de in de bijlagen I en II vastgestelde informatie met gebruik van het geharmoniseerde elektronische verslagleggingsinstrument dat de Commissie ter beschikking stelt.

Artikel 2

De in bijlage I vastgestelde informatie wordt eerst ingediend voor het verslagjaar 2017, tenzij anders bepaald in die bijlage. Wat dat verslagjaar betreft, wordt de informatie uiterlijk op 30 juni 2019 ingediend. Wat de daaropvolgende jaren betreft, wordt de in bijlage I vastgestelde informatie elk jaar binnen negen maanden na het einde van het verslagjaar ingediend.

De in bijlage II vastgestelde informatie wordt eerst ingediend voor de verslagjaren 2017 en 2018. Wat deze verslagjaren betreft, wordt de informatie uiterlijk op 30 september 2019 ingediend. Wat de daaropvolgende jaren betreft, wordt de in bijlage II vastgestelde informatie om de drie jaar binnen negen maanden na het einde van die verslagjaren ingediend.

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 10 augustus 2018.

Voor de Commissie

Karmenu VELLA

Lid van de Commissie


(1)  PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17.

(2)  Uitvoeringsbesluit 2012/795/EU van de Commissie van 12 december 2012 tot vaststelling van de soort, de opmaak en de frequentie van de door de lidstaten te verstrekken informatie met het oog op de verslaglegging over de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad inzake industriële emissies (PB L 349 van 19.12.2012, blz. 57).

(3)  Verordening (EG) nr. 166/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 januari 2006 betreffende de instelling van een Europees register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen en tot wijziging van de Richtlijnen 91/689/EEG en 96/61/EG van de Raad (PB L 33 van 4.2.2006, blz. 1).

(4)  Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (Inspire) (PB L 108 van 25.4.2007, blz. 1).

(5)  Verordening (EU) nr. 1089/2010 van de Commissie van 23 november 2010 ter uitvoering van Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de interoperabiliteit van verzamelingen ruimtelijke gegevens en van diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens (PB L 323 van 8.12.2010, blz. 11).


BIJLAGE I

Informatie over installaties die vallen onder de hoofdstukken II, III en IV van Richtlijn 2010/75/EU [met uitzondering van afvalverbrandingsinstallaties en afvalmeeverbrandingsinstallaties met een nominale capaciteit van minder dan 2 ton per uur]

Opmerking: De lidstaten kunnen informatie aanmerken die zij vertrouwelijk achten onder opgave van de redenen waarop hun verzoek aan de Commissie tot niet-publicatie is gestoeld.

1.1.

Contextuele informatie

Soort

Formaat

1.1.1.

Landcode

Identificatie van het land waar de gerapporteerde installaties en installatiedelen zijn gevestigd.

1.1.2.

Verslagjaar

Kalenderjaar waarop de rapportage betrekking heeft.


1.2.

Informatie over alle installaties die onder hoofdstuk II van Richtlijn 2010/75/EU vallen

Soort

Formaat

1.2.1.

inspireId

Unieke identificatiecode van de installatie overeenkomstig de voorschriften van Richtlijn 2007/2/EG.

1.2.2

thematicId (1)

Thematische objectidentifier.

1.2.3.

pointGeometry

Lengte- en breedtegraad (coördinaten van bij benadering het middelpunt van de installatie), uitgedrukt op basis van het ETRS89 (2D)-EPSG:4258-coördinaatreferentiesysteem, tot op vijf decimalen nauwkeurig.

1.2.4.

Naam van de installatie

Officiële benaming, eigennaam of ingeburgerde aanduiding van de installatie.

1.2.5.

Status

De operationele stand van zaken van de installatie

1.2.6.

Bevoegde autoriteit

Wat betreft activiteiten die vallen onder bijlage I bij Richtlijn 2010/75/EU de naam en contactinformatie van:

a)

de bevoegde autoriteit or autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het verlenen van vergunningen krachtens hoofdstuk II van die richtlijn;

b)

de bevoegde autoriteit or autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor inspecties krachtens hoofdstuk II van die richtlijn.

1.2.7.

Uitgevoerde activiteiten

Identificatie van alle in de installatie uitgevoerde activiteiten die vallen onder bijlage I bij Richtlijn 2010/75/EU.

1.2.8.

BBT-conclusies

Vanaf verslagjaar 2018 de identificatie van de uitvoeringsbesluiten van de Commissie inzake BBT-conclusies die van toepassing zijn op in de installatie uitgevoerde activiteiten.

1.2.9.

Andere relevante hoofdstukken van Richtlijn 2010/75/EU

Identificatie van de hoofdstukken van Richtlijn 2010/75/EU die van toepassing zijn op de installatie (of op een deel ervan).

1.2.10.

Situatierapport ingediend

Aanduiding of een situatierapport als bedoeld in artikel 22, lid 2, van Richtlijn 2010/75/EU al dan niet is ingediend bij de bevoegde autoriteit.

1.2.11.

Vergunning verleend

a)

Aanduiding of een vergunning voor de exploitatie van de installatie al dan niet is verleend krachtens artikel 5 van Richtlijn 2010/75/EU.

b)

URL('s) waarop de vergunning(en) voor het publiek beschikbaar is/zijn gesteld.

c)

Vanaf verslagjaar 2018: indien er geen vergunning is verleend krachtens artikel 5 van Richtlijn 2010/75/EU, een beschrijving van de handhavingsmaatregelen die zijn genomen.

1.2.12.

Heroverweging van de vergunningsvoorwaarden

a)

Aanduiding of de vergunningsvoorwaarden al dan niet zijn heroverwogen krachtens artikel 21, lid 3, van die Richtlijn.

b)

indien van toepassing: de datum waarop de vergunningsvoorwaarden zijn heroverwogen overeenkomstig artikel 21, lid 3, van Richtlijn 2010/75/EU.

1.2.13.

BBT-uitzondering krachtens artikel 15, lid 4, van Richtlijn 2010/75/EU

Wat betreft installaties waarvoor de vergunningsvoorwaarden zijn heroverwogen overeenkomstig artikel 21, lid 3, van die richtlijn: aanduiding of een afwijking al dan niet is toegestaan krachtens artikel 15, lid 4.

Vanaf verslagjaar 2018, indien een afwijking is toegestaan, informatie over:

a)

de URL waarop de specifieke redenen voor de afwijking aan het publiek kenbaar worden gemaakt overeenkomstig artikel 24, lid 2, onder f), van Richtlijn 2010/75/EU;

b)

de conclusies van het uitvoeringsbesluit van de Commissie inzake BBT op basis waarvan de afwijking is toegestaan;

c)

het met de BBT geassocieerde emissieniveau (BBT-GEN) op basis waarvan de afwijking is toegestaan;

d)

indien van toepassing, de duur van de afwijking.

1.2.14.

Strengere vergunningsvoorwaarden

Vanaf verslagjaar 2018, wat betreft installaties waarvoor de vergunningsvoorwaarden zijn heroverwogen overeenkomstig artikel 21, lid 3: aanduiding of de vergunning strengere emissiegrenswaarden oplegt dan de lagere waarde van het BBT-GEN-bereik, waarbij het volgende wordt aangegeven:

a)

de toepasselijke conclusies van uitvoeringsbesluiten inzake BBT van de Commissie;

b)

het toepasselijke BBT-GEN;

c)

of die strengere emissiegrenswaarden zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 14, lid 4, of artikel 18 van Richtlijn 2010/75/EU of beide artikelen.

1.2.15.

Bezoeken ter plaatse (inspecties)

a)

Het aantal bezoeken ter plaatse aan de productie-installatie die gedurende het verslagjaar door de bevoegde autoriteit werden uitgevoerd.

b)

Vanaf verslagjaar 2018: de specifieke URL van het verslag van het meest recente bezoek ter plaatse of een algemene URL waarop wordt uitgelegd hoe de afzonderlijke verslagen van bezoeken publiekelijk toegankelijk zijn overeenkomstig artikel 23, lid 6, tweede alinea.

1.2.16.

Emissiemonitoringgegevens

Vanaf verslagjaar 2018: toelichting hoe de resultaten van de emissiemonitoring publiekelijk bekend zijn gemaakt krachtens artikel 24, lid 3, onder b), met inbegrip van een URL indien hiertoe websites werden gemaakt.

1.2.17.

eSPIRS-identifier

Vanaf verslagjaar 2018, indien de installatie valt onder Richtlijn 2012/18/EU: de identifier van het Seveso Plants Information Retrieval System („eSPIRS-identifier”) voor de inrichting waarin de installatie is gevestigd. Facultatief.

1.2.18.

Identifier in het emissiehandelssysteem

Vanaf verslagjaar 2018, indien de installatie volledig of gedeeltelijk valt onder Richtlijn 2003/87/EG: de identifier die wordt aangewend voor de rapportage in het kader van die richtlijn. Facultatief.

1.2.19.

Opmerkingen

Overige relevante informatie. Facultatief.


1.3.

Aanvullende informatie over grote stookinstallaties die vallen onder hoofdstuk III en afvalverbrandings- en afvalmeeverbrandingsinstallaties met een capaciteit van 2 ton of meer per uur die vallen onder hoofdstuk IV van Richtlijn 2010/75/EU (2)

Soort

Formaat

1.3.1.   

Algemene informatie

1.3.1.a.

inspireId

Unieke identificatiecode die aansluit bij de eisen van Richtlijn 2007/2/EG, als verder gespecificeerd in Verordening (EU) nr. 1089/2010, met name punt 8 van bijlage IV bij die verordening, zoals gewijzigd.

1.3.1.b.

thematicId (3)

Thematische objectidentifier.

1.3.1.c.

pointGeometry

Lengte- en breedtegraad (coördinaten van bij benadering het middelpunt van de installatie), uitgedrukt op basis van het ETRS89 (2D)-EPSG:4258-coördinaatreferentiesysteem, tot op vijf decimalen nauwkeurig.

1.3.1.d.

Naam van de installatie

Officiële benaming of eigennaam dan wel ingeburgerde aanduiding van de installatie.

1.3.1.e.

Status

De operationele stand van zaken van de installatie.

1.3.2.   

Informatie over grote stookinstallaties

1.3.2.a.

Totaal nominaal thermisch ingangvermogen

Totaal nominaal thermisch vermogen van de grote stookinstallatie.

1.3.2.b.

Uitzonderingen krachtens Richtlijn 2010/75/EU

Bijzonderheden van eventuele afwijkingen als bedoeld in de artikelen 31 tot en met 35 van Richtlijn 2010/75/EU die zijn toegestaan in verband met de grote stookinstallatie.

1.3.2.c.

Opmerkingen

Overige relevante informatie. Facultatief.

1.3.3.   

Informatie over afvalverbrandingsinstallaties en afvalmeeverbrandingsinstallaties met een nominale capaciteit van 2 ton of meer per uur

1.3.3.a.

Totale nominale capaciteit

Totale nominale capaciteit van de afvalverbrandingsinstallatie of de afvalmeeverbrandingsinstallatie.

1.3.3.b.

Toegelaten capaciteit voor gevaarlijk afval

Totale toegelaten capaciteit voor de verbranding en meeverbranding van gevaarlijk afval.

1.3.3.c.

Toegelaten capaciteit voor ongevaarlijk afval

Totale toegelaten capaciteit voor de verbranding en meeverbranding van ongevaarlijk afval.

1.3.3.d.

Artikel 46, lid 2, van Richtlijn 2010/75/EU inzake emissiebeperkingswaarborgen

Vanaf verslagjaar 2018 de volgende toelichtingen:

a)

of meer dan 40 % van de bij de verbranding vrijkomende warmte afkomstig is van gevaarlijk afval;

b)

of onbehandeld gemengd stedelijk afval is meeverbrand.

1.3.3.e.

Specifieke voorwaarden

a)

Aanduiding of een wijziging van de exploitatievoorwaarden al dan niet is toegestaan krachtens artikel 51 van Richtlijn 2010/75/EU.

b)

Indien van toepassing: aanvullende informatie over de aard van de toegestane wijziging van de exploitatievoorwaarden.

c)

Vanaf verslagjaar 2018, indien van toepassing:

i)

een URL voor de vergunning, met de exploitatievoorwaarden;

ii)

de URL van het verslag van het meest recente bezoek ter plaatse dat is bekendgemaakt krachtens artikel 23, lid 6, of een URL waarop wordt uitgelegd hoe dit verslag publiek toegankelijk is.

1.3.3.f.

Openbaarmaking

Vanaf verslagjaar 2018: toelichting hoe de informatie zoals bedoeld in artikel 55, lid 2, van Richtlijn 2010/75/EU publiekelijk bekend is gemaakt, met inbegrip van een URL indien hiertoe websites werden gemaakt.

1.3.3.g.

Opmerkingen

Overige relevante informatie. Facultatief.


1.4.

Informatie over gevallen waarin de RIE-installatie deel is van of samenvalt met een inrichting (4)

Soort

Formaat

1.4.1.

inspireId

Unieke identificatiecode van de inrichting overeenkomstig de voorschriften van Richtlijn 2007/2/EG.

1.4.2

thematicId (5)

Thematische objectidentifier.

1.4.3.

riverBasinDistrict

Code-identifier en/of naam die is toegekend aan het stroomgebiedsdistrict van een waterloop.

1.4.4.

Geometry

Lengte- en breedtegraad (coördinaten van bij benadering het middelpunt van de inrichting), uitgedrukt op basis van het ETRS89 (2D)-EPSG:4258-coördinaatreferentiesysteem, tot op vijf decimalen nauwkeurig.

1.4.5.

Function

Activiteiten uitgevoerd door de inrichting. De functie wordt beschreven door de activiteit van de inrichting uitgedrukt als NACE-code.

1.4.6.

Naam van de inrichting

Officiële benaming of eigennaam dan wel ingeburgerde aanduiding van de inrichting.

1.4.7.

Status

De operationele stand van zaken van de inrichting.

1.4.8.

Opmerkingen

Overige relevante informatie. Facultatief.


(1)  Dit veld bevat een veelheid aan 0-1 op basis van Inspire.

(2)  Wat betreft de afvalverbrandings- en afvalmeeverbrandingsinstallaties met een capaciteit tussen 2 en 3 ton per uur moeten slechts de gegevens vanaf verslagjaar 2018 worden ingediend.

(3)  Dit veld bevat een veelheid aan 0-1 op basis van Inspire.

(4)  Het gaat hierbij om een „productievoorziening” zoals gedefinieerd in Verordening (EU) nr. 1089/2010, bijlage IV, punt 8.2.1. als „één of meer installaties op dezelfde site die door dezelfde natuurlijke of rechtspersoon worden beheerd en die voor specifieke productie- of industriële doeleinden is of zijn ontworpen, gebouwd of geïnstalleerd, met inbegrip van alle infrastructuur, apparatuur en materialen” en die valt onder Verordening (EG) nr. 166/2006.

(5)  Dit veld bevat een veelheid aan 0-1 op basis van Inspire.


BIJLAGE II

Informatie over afvalverbrandingsinstallaties en afvalmeeverbrandingsinstallaties met een nominale capaciteit van minder dan 2 ton per uur en over installaties die vallen onder hoofdstuk V van Richtlijn 2010/75/EU

2.1.

Afvalverbrandingsinstallaties of afvalmeeverbrandingsinstallaties met een nominale capaciteit van minder dan 2 ton per uur

Een verwijzing naar de lijst van dergelijke installaties die publiekelijk beschikbaar is gesteld overeenkomstig artikel 55, lid 3, van Richtlijn 2010/75/EU.

2.2.

Installaties die onder hoofdstuk V van Richtlijn 2010/75/EU vallen (installaties waarin gebruik wordt gemaakt van organische oplosmiddelen)

a)

Totaal aantal installaties die onder hoofdstuk V van Richtlijn 2010/75/EU vallen.

b)

Aantal installaties die voldoen aan artikel 59, lid 1, onder b), van Richtlijn 2010/75/EU.

c)

Aantal installaties waarvoor een afwijking als bedoeld in artikel 59, lid 2, van Richtlijn 2010/75/EU is toegestaan.

d)

Aantal installaties waarvoor een afwijking als bedoeld in artikel 59, lid 3, van Richtlijn 2010/75/EU is toegestaan.


14.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 205/48


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2018/1136 VAN DE COMMISSIE

van 10 augustus 2018

betreffende risicobeperking en versterkte bioveiligheidsmaatregelen en systemen voor vroege opsporing in verband met de risico's die wilde vogels inhouden wat de overdracht van hoogpathogene aviaire-influenzavirussen op pluimvee betreft

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2018) 5243)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2005/94/EG van de Raad van 20 december 2005 betreffende communautaire maatregelen ter bestrijding van aviaire influenza en tot intrekking van Richtlijn 92/40/EEG (1), en met name artikel 3 en artikel 63, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Aviaire influenza is een virale infectieziekte bij vogels, waaronder pluimvee. Infecties met aviaire-influenzavirussen bij gedomesticeerd pluimvee veroorzaken twee hoofdvormen van de ziekte met een verschillende virulentie van het virus. De laagpathogene vorm leidt in de regel slechts tot milde symptomen, terwijl de hoogpathogene vorm bij de meeste pluimveesoorten een zeer hoge sterfte veroorzaakt. Die ziekte kan ernstige gevolgen hebben voor de gezondheid van gedomesticeerde en wilde vogels en voor de rentabiliteit van de pluimveehouderij.

(2)

Richtlijn 2005/94/EG stelt de bestrijdingsmaatregelen vast die minimaal moeten worden genomen bij een uitbraak van die ziekte onder pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels en voorziet ook in bepaalde preventieve maatregelen met betrekking tot de bewaking en de vroege opsporing van aviaire influenza.

(3)

Van wilde vogels, met name trekkende watervogels, is bekend dat zij de natuurlijke gastheer zijn voor laagpathogene aviaire-influenzavirussen waarvan zij tijdens hun seizoensgebonden migratiebewegingen drager zijn, gewoonlijk zonder tekenen van de ziekte te vertonen. Sinds 2005 is echter gebleken dat hoogpathogene aviaire-influenzavirussen (HPAI-virussen) van subtype H5 trekvogels kunnen besmetten en zo over lange afstanden tussen continenten kunnen worden verspreid.

(4)

De aanwezigheid van aviaire-influenzavirussen en met name HPAI-virussen bij wilde vogels vormt een voortdurende bedreiging wat betreft de directe en indirecte insleep van deze virussen in bedrijven waar pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels worden gehouden, in het bijzonder tijdens de seizoensgebonden verplaatsing van trekvogels, met het risico van daaropvolgende verspreiding van het virus van een besmet bedrijf naar andere bedrijven waardoor aanzienlijke economische verliezen kunnen worden veroorzaakt.

(5)

Op 14 september 2017 heeft de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) een uitgebreid wetenschappelijk advies over aviaire influenza uitgebracht (2) waarin werd bevestigd dat de strikte uitvoering van bioveiligheidsmaatregelen een cruciale rol speelt bij de preventie van de verspreiding van HPAI-virussen van wilde vogels naar pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels (het EFSA-advies van 2017).

(6)

Het EFSA-advies van 2017 bevat de meest relevante bioveiligheidsmaatregelen die voortdurend in pluimveehouderijsystemen moeten worden toegepast, waaronder in kleine bedrijven. Ook wordt in het advies gesteld dat bepaalde algemene bioveiligheidsbeginselen universeel van toepassing zijn op pluimveebedrijven, maar dat de unieke kenmerken van elk bedrijf in aanmerking moeten worden genomen voor een optimale bescherming op basis van deskundig advies.

(7)

Het EFSA-advies van 2017 bevat een beoordeling en identificatie van de risico's op de insleep van het HPAI-virus in pluimveebedrijven, zoals het bij elkaar houden van tamme eenden en ganzen met andere pluimveesoorten, en de risico's die zijn verbonden aan bepaalde activiteiten zoals het uitzetten in het wild van pluimvee, alsook voorgestelde maatregelen voor de beperking van die risico's.

(8)

In het EFSA-advies van 2017 werd geconcludeerd dat passieve bewaking van wilde vogels de meest doeltreffende manier is voor de vroege opsporing van de aanwezigheid van HPAI-virussen bij wilde vogels, waar HPAI-virusinfecties leiden tot sterfte, en werd aanbevolen om de in het wild levende doelvogelsoorten te bemonsteren en de monsters in een laboratorium te testen. Vervolgens heeft de EFSA in haar wetenschappelijke verslag over aviaire influenza dat op 18 december 2017 werd goedgekeurd (3), een lijst gepubliceerd van in het wild levende doelvogelsoorten.

(9)

In haar wetenschappelijke verslag over aviaire influenza dat op 22 maart 2018 werd goedgekeurd (4), verklaarde de EFSA dat er geen gevallen zijn gemeld van infectie bij de mens door het virus A(H5N8) of de recent opgekomen virussen A(H5N5) en A(H5N6), die een herschikking van klade 2.3.4.4 van het virus A(H5) vertegenwoordigen, waarbij de genen N5 of N6 afkomstig zijn van lokale Europese virussen. De virussen A(H5N8), A(H5N5) en A(H5N6) worden geacht hoofdzakelijk te zijn aangepast aan vogelsoorten.

(10)

In het EFSA-advies van 2017 werd eveneens geconcludeerd dat het in bepaalde epidemiologische situaties wenselijk kan zijn dat de lidstaten zorgen voor een tijdelijke intensivering van bepaalde preventieve maatregelen rondom het gebied waar besmetting met het HPAI-virus is bevestigd in een wilde vogel of in uitwerpselen ervan, in het bijzonder om te kunnen beoordelen of het virus is overgedragen naar pluimveebedrijven en of de bioveiligheidsmaatregelen doeltreffend zijn toegepast om insleep van het virus te voorkomen.

(11)

Om de vogelpopulaties die het meeste risico op besmetting met aviaire influenza lopen te bereiken en de doeltreffendheid van de in dit besluit vastgestelde maatregelen te waarborgen, moeten bepaalde preventieve maatregelen derhalve op bedrijven met pluimvee worden gericht.

(12)

Bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/263 van de Commissie (5) werd voorzien in risicobeperking en versterkte bioveiligheidsmaatregelen ter beperking van het risico op overdracht van HPAI-virussen van wilde vogels naar pluimvee door direct en indirect contact tussen die populaties te voorkomen, en werd van de lidstaten vereist om gebieden op hun grondgebied te identificeren waar een verhoogd risico bestaat op insleep van HPAI-virussen in bedrijven waar pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels worden gehouden („gebieden met een hoog risico”), waarbij onder meer rekening werd gehouden met de epidemiologische situatie en specifieke risicofactoren. Dat uitvoeringsbesluit was van toepassing tot en met 30 juni 2018.

(13)

De in Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/263 vastgestelde maatregelen moeten daarom worden herzien om rekening te houden met de huidige epidemiologische situatie bij pluimvee, andere in gevangenschap levende vogels en wilde vogels in de lidstaten en in risicorelevante derde landen, het EFSA-advies van 2017 en de daaropvolgende wetenschappelijke verslagen over aviaire influenza en de ervaring die de lidstaten bij de praktische uitvoering van de maatregelen van dat uitvoeringsbesluit hebben opgedaan.

(14)

Gezien de voortdurende bedreiging van de overdracht van het HPAI-virus door besmette wilde vogels en het risico op uitbraken in bedrijven waar pluimvee of in gevangenschap levende vogels worden gehouden, moeten in dit besluit dienovereenkomstig geactualiseerde maatregelen worden vastgesteld, rekening houdend met de resultaten van de herziening van Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/263.

(15)

Uit de ervaring die bij de uitvoering van de in Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/263 vastgestelde maatregelen is opgedaan, is gebleken dat uitzonderingen op de risicobeperking en versterkte bioveiligheidsmaatregelen noodzakelijk zijn zodat de individuele lidstaten die maatregelen kunnen aanpassen aan veranderingen in de epidemiologische situatie.

(16)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

Dit besluit bevat risicobeperkende maatregelen, bepaalde versterkte bioveiligheidsmaatregelen en systemen voor vroege opsporing in verband met de risico's die wilde vogels geven op de insleep van hoogpathogene aviaire-influenzavirussen (HPAI-virussen) in bedrijven, alsook maatregelen voor de bewustmaking van eigenaren en andere betrokkenen in de pluimveesector omtrent dergelijke risico's en de noodzaak om bioveiligheidsmaatregelen op hun bedrijven in te voeren of te versterken.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van dit besluit zijn de definities in artikel 2 van Richtlijn 2005/94/EG van toepassing.

Artikel 3

Identificatie van gebieden met een hoog risico op de insleep en verspreiding van HPAI-virussen

1.   De lidstaten zorgen voor de identificatie van de delen van hun grondgebied die een bijzonder risico lopen op de insleep van HPAI-virussen in bedrijven („gebieden met een hoog risico”), rekening houdend met de volgende zaken:

a)

de risicofactoren voor de insleep van HPAI-virussen in bedrijven, in het bijzonder met betrekking tot:

i)

de geografische ligging in gebieden in de lidstaten waar trekvogels doorheen reizen of waar ze rusten tijdens de trek nadat ze de Unie zijn binnen gekomen, met name via de noordoostelijke en oostelijke migratieroutes;

ii)

de afstand tussen het bedrijf en watergebieden, vijvers, moerassen, meren, rivieren of de zee waar trekvogels, in het bijzonder die van de orden Anseriformes en Charadriiformes, kunnen neerstrijken of een tussenlanding kunnen maken;

iii)

de geografische ligging in gebieden waar veel trekvogels, met name watervogels, voorkomen;

iv)

pluimvee dat in open lucht wordt gehouden, waarbij contact tussen wilde vogels en pluimvee niet kan worden voorkomen of niet voldoende kan worden beheerst;

v)

de huidige en vroegere vaststelling van HPAI-virussen in pluimvee, andere in gevangenschap levende vogels en wilde vogels;

b)

de risicofactoren voor verspreiding van HPAI-virussen binnen bedrijven en tussen bedrijven, met name wanneer:

i)

de geografische ligging van het bedrijf zich in een gebied bevindt met een hoge dichtheid van bedrijven, met name van bedrijven waar eenden en ganzen en andere pluimveesoorten in de open lucht worden gehouden;

ii)

de intensiteit van verplaatsingen van voertuigen die pluimvee vervoeren en van personen binnen en vanuit bedrijven en andere directe en indirecte contacten tussen bedrijven hoog is;

c)

door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) en nationale en internationale instanties voor risicobeoordeling uitgevoerde risicobeoordelingen en verstrekt wetenschappelijk advies met betrekking tot de relevantie van de verspreiding van HPAI-virussen door wilde vogels;

d)

de resultaten van overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 2005/94/EG uitgevoerde bewakingsprogramma's.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat de in de pluimveesector actieve belanghebbenden, met inbegrip van kleine bedrijven, op de meest adequate wijze worden ingelicht over de afbakening van de overeenkomstig lid 1 geïdentificeerde gebieden met een hoog risico.

3.   De lidstaten onderwerpen de omvang van de afbakening van de gebieden met een hoog risico aan voortdurende herziening.

Artikel 4

Risicobeperking en versterkte bioveiligheidsmaatregelen

1.   De lidstaten houden voortdurend toezicht op de specifieke epidemiologische situatie op hun grondgebied, waarbij zij ook rekening houden met de bedreigingen als gevolg van de constatering van HPAI in pluimvee, andere in gevangenschap levende vogels en wilde vogels in andere lidstaten en in nabijgelegen derde landen, en met de in artikel 3, lid 1, onder c), bedoelde risicobeoordelingen.

2.   De lidstaten nemen in gebieden met een hoog risico passende, uitvoerbare maatregelen ter beperking van het risico op overdracht van HPAI-virussen van wilde vogels op pluimvee.

3.   De risicobeperking en de versterkte bioveiligheidsmaatregelen zijn er op gericht te voorkomen dat wilde vogels, met name trekkende watervogels, direct of indirect in contact komen met pluimvee, en met name met eenden en ganzen.

4.   Afhankelijk van de beoordeling van de epidemiologische situatie zoals bedoeld in lid 1, verbieden de lidstaten de volgende activiteiten in gebieden met een hoog risico:

a)

het bij elkaar houden van eenden en ganzen met andere pluimveesoorten, tenzij:

i)

het risico op insleep van het virus niet significant wordt geacht vanwege de kenmerken van het bedrijf en de getroffen risicobeperkende maatregelen die door de bevoegde autoriteit toereikend worden geacht, of

ii)

andere pluimveesoorten dan eenden en ganzen als verklikkerdieren worden gebruikt overeenkomstig de bepalingen van de bevoegde autoriteit;

b)

het houden van pluimvee in open lucht, tenzij:

i)

het pluimvee met netten, daken of horizontale weefsels of door andere passende middelen beschermd is tegen contact met wilde vogels, of

ii)

de voorziening van voeder en water voor het pluimvee binnenshuis of onder een afdak plaatsvindt waardoor de toegang van wilde vogels in voldoende mate wordt afgeschrikt en wordt voorkomen dat wilde vogels met voor het pluimvee bestemd voeder of water in contact komen;

c)

het gebruik van watervoorzieningen voor pluimvee in open lucht; tenzij deze voor redenen van dierenwelzijn voor bepaald pluimvee vereist zijn en voldoende tegen wilde vogels worden afgeschermd;

d)

het verstrekken van water aan pluimvee dat afkomstig is van oppervlaktewatervoorraden waartoe wilde vogels toegang hebben, tenzij het water wordt behandeld om aviaire-influenzavirussen te inactiveren;

e)

het samenbrengen van pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels op markten, shows, tentoonstellingen en culturele evenementen, tenzij dergelijke evenementen worden georganiseerd en beheerd op een wijze waarbij het risico op verspreiding van het virus door mogelijk geïnfecteerde vogels naar andere vogels tot een minimum wordt beperkt;

f)

het gebruik van lokvogels van de orden Anseriformes en Charadriiformes, tenzij zij worden gebruikt in het kader van een overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 2005/94/EG uitgevoerd bewakingsprogramma voor aviaire influenza, onderzoeksprojecten, ornithologische studies of andere door de bevoegde autoriteit toegelaten activiteiten;

g)

de uitzetting van pluimvee in het wild, tenzij dat door de bevoegde autoriteiten is toegelaten, mits:

i)

die activiteiten worden afgezonderd van andere bedrijven, en

ii)

het in het wild uit te zetten pluimvee bij een virologische test, uitgevoerd overeenkomstig hoofdstuk IV, punt 4, onder a), van het diagnosehandboek voor aviaire influenza in de bijlage bij Beschikking 2006/437/EG van de Commissie (6) op monsters die binnen 48 uur voorafgaand aan de uitzetting van elke productie-eenheid zijn genomen, een negatief resultaat heeft behaald voor aviaire influenza.

5.   De lidstaten kunnen het toepassingsgebied en de toepassingsperiode van de in lid 4 bedoelde risicobeperking en versterkte bioveiligheidsmaatregelen uitbreiden of beperken op basis van de regelmatige herziening van de maatregelen overeenkomstig artikel 5.

6.   De lidstaten sporen de pluimveesector aan om opleidingsactiviteiten op het gebied van risicobeperking en versterkte bioveiligheidsmaatregelen voor eigenaren van pluimvee te ondersteunen, om bedrijfsspecifieke bioveiligheidsplannen te ontwikkelen en om toezicht te houden op de toepassing van bioveiligheidsmaatregelen.

Artikel 5

Handhaving en herziening van de risicobeperking en de versterkte bioveiligheidsmaatregelen die in gebieden met een hoog risico worden toegepast

1.   De lidstaten handhaven de maatregelen die krachtens artikel 4, lid 4, in de gebieden met een hoog risico worden toegepast, gedurende de periode waarin het verhoogde risico op de insleep en verspreiding van HPAI op hun grondgebied bestaat.

2.   De lidstaten herzien geregeld de maatregelen die zijn genomen uit hoofde van artikel 4, lid 4, teneinde deze bij te stellen en aan te passen aan de epidemiologische situatie, met name wat de risico's van wilde vogels betreft.

3.   De lidstaten baseren de in lid 2 bedoelde herziening op de beoordeling van de volgende factoren:

a)

de ontwikkeling van de epidemiologische situatie bij wilde vogels, de epidemische curve, met name het aantal nieuwe besmettingen per tijdseenheid, het in kaart brengen van positieve en negatieve resultaten en de dynamiek van de besmetting;

b)

de aanwezigheid van in het wild levende soorten trekvogels en standvogels, in het bijzonder de soorten die zijn aangemerkt als doelsoorten voor de bewaking van aviaire influenza;

c)

gevallen van HPAI in pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels, met name als gevolg van de primaire insleep van het virus door wilde vogels;

d)

de opsporing van HPAI-virussen in pluimvee, andere in gevangenschap levende vogels en wilde vogels tijdens lopende bewakingsactiviteiten;

e)

het subtype of de subtypen van het HPAI-virus, de ontwikkeling van het virus en de mogelijke relevantie voor de menselijke gezondheid;

f)

de epidemiologische situatie van HPAI in wilde vogels, pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels op het grondgebied van nabijgelegen lidstaten en derde landen en door de EFSA en nationale en internationale instanties voor risicobeoordeling uitgevoerde risicobeoordelingen;

g)

het uitvoeringsniveau en de efficiëntie van de in dit besluit vastgestelde maatregelen.

Artikel 6

Bewustmaking

De lidstaten zorgen ervoor dat de nodige maatregelen worden genomen om belanghebbenden die werkzaam zijn in de pluimveesector, met inbegrip van kleine bedrijven, bewust te maken van de risico's van de insleep van het HPAI-virus in bedrijven en hun de meest adequate informatie inzake risicobeperking en versterkte bioveiligheidsmaatregelen zoals vastgesteld in artikel 4, met name de maatregelen die moeten worden uitgevoerd in gebieden met een hoog risico, via de meest geschikte middelen om dergelijke informatie onder hun aandacht te brengen, te verstrekken.

De lidstaten zorgen eveneens voor bewustmaking van groepen die zijn betrokken bij activiteiten in verband met wilde dieren, waaronder ornithologen, vogelspotters en jagers.

Artikel 7

Systemen voor vroege opsporing bij pluimveekoppels

1.   De lidstaten zorgen voor de invoering of versterking van bestaande systemen voor vroege opsporing die gericht zijn op snelle rapportage door de eigenaren aan de bevoegde autoriteit van tekenen van de aanwezigheid van het HPAI-virus bij pluimveekoppels op bedrijven in gebieden met een hoog risico.

2.   De systemen als bedoeld in lid 1 beschouwen ten minste een aanzienlijke daling in de voeder- en waterinname en in de eierproductie, de waargenomen sterfte en klinische tekenen of postmortemlaesies die duiden op de aanwezigheid van het HPAI-virus, rekening houdend met variaties van deze parameters in de verschillende soorten pluimvee en productietypes, als relevante parameters waaruit de waarschijnlijke aanwezigheid van de ziekte blijkt.

Artikel 8

Meer bewaking van wilde vogels

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat meer bewaking van wilde vogelpopulaties en verdere controle op dode of zieke vogels wordt uitgevoerd volgens de vastgestelde richtsnoeren voor de uitvoering van de in bijlage II bij Besluit 2010/367/EU van de Commissie (7) opgenomen bewakingsprogramma's voor aviaire influenza bij wilde vogels, zoals vastgesteld overeenkomstig artikel 4, lid 2, van Richtlijn 2005/94/EG.

2.   De lidstaten kunnen gericht bemonstering en laboratoriumonderzoek van wilde vogels uitvoeren op soorten en in geografische gebieden die voorheen nog niet door HPAI werden aangetast.

Artikel 9

Aanvullende tijdelijke maatregelen in geval van bevestigde gevallen van HPAI in wilde vogels

1.   Indien de aanwezigheid van het HPAI-virus wordt bevestigd in monsters die zijn genomen van een of meer wilde vogels of hun uitwerpselen, en indien er een verhoogd risico op de insleep van het virus in bedrijven of een mogelijk risico voor de openbare gezondheid is geconstateerd, nemen de lidstaten aanvullende tijdelijke maatregelen in de omgeving van dat geval, die het volgende omvatten:

a)

de uitvoering van risicobeperking en versterkte bioveiligheidsmaatregelen overeenkomstig artikel 4;

b)

meer bewaking van wilde vogels overeenkomstig artikel 8;

c)

indien noodzakelijk, epidemiologisch onderzoek en bezoeken aan bedrijven, met inbegrip van bemonstering en tests op HPAI, indien dat gepast is;

d)

de invoering en versterking van systemen voor vroege opsporing overeenkomstig artikel 7.

2.   De lidstaten kunnen de toepassing van sommige van de in lid 1 bedoelde maatregelen beperken indien de bevoegde autoriteit het risico op de insleep van het HPAI-virus voor bepaalde delen van hun grondgebied of voor bepaalde typen bedrijven verwaarloosbaar acht.

Artikel 10

Naleving en informatieverplichtingen

1.   De lidstaten zorgen voor de bewaking van de uitvoering van de in dit besluit vervatte maatregelen door eigenaren en de pluimveesector.

2.   De lidstaten houden de Commissie en de andere lidstaten in het kader van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders op de hoogte van de maatregelen die zij nemen om dit besluit na te leven.

Artikel 11

Adressaten

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 10 augustus 2018.

Voor de Commissie

Vytenis ANDRIUKAITIS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 10 van 14.1.2006, blz. 16.

(2)  EFSA Journal 2017;15(10):4991.

(3)  EFSA Journal 2017;15(12):5141.

(4)  EFSA Journal 2018;16(3):5240.

(5)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/263 van de Commissie van 14 februari 2017 betreffende risicobeperkende en versterkte bioveiligheidsmaatregelen en systemen voor vroege opsporing in verband met de risico's die wilde vogels inhouden wat de overdracht van hoogpathogene aviaire-influenzavirussen op pluimvee betreft (PB L 39 van 16.2.2017, blz. 6).

(6)  Beschikking 2006/437/EG van de Commissie van 4 augustus 2006 tot goedkeuring van een diagnosehandboek voor aviaire influenza overeenkomstig Richtlijn 2005/94/EG van de Raad (PB L 237 van 31.8.2006, blz. 1).

(7)  Besluit 2010/367/EU van de Commissie van 25 juni 2010 betreffende de uitvoering door de lidstaten van surveillanceprogramma's voor aviaire influenza bij pluimvee en in het wild levende vogels (PB L 166 van 1.7.2010, blz. 22).


14.8.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 205/54


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2018/1137 VAN DE COMMISSIE

van 10 augustus 2018

betreffende het toezicht, de fytosanitaire controles en de te nemen maatregelen met betrekking tot houten verpakkingsmateriaal voor het vervoer van goederen van oorsprong uit bepaalde derde landen

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2018) 5245)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen (1), en met name artikel 16, lid 3, derde en vierde zin,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Uitvoeringsbesluit 2013/92/EU van de Commissie (2) voorziet in de fytosanitaire controles en de te nemen maatregelen met betrekking tot houten verpakkingsmateriaal dat gebruikt wordt voor het vervoer van specifieke goederen van oorsprong uit China. De artikelen 1 tot en met 4 van dat besluit vervallen op 31 juli 2018.

(2)

Uit de fytosanitaire controles die op grond van dat besluit en van artikel 13 bis van Richtlijn 2000/29/EG door de lidstaten zijn uitgevoerd, is gebleken dat houten verpakkingsmateriaal dat werd gebruikt voor het vervoer van bepaalde goederen van oorsprong uit Belarus en China („de specifieke goederen”), niet voldeed aan de Unievoorschriften inzake het aanbrengen van merktekens op houten verpakkingsmateriaal zoals vermeld in bijlage IV, deel A, rubriek I, punt 2, van Richtlijn 2000/29/EG, en in sommige gevallen tevens besmet was met in bijlage I, deel A, van die richtlijn vermelde schadelijke organismen.

(3)

Om te zorgen voor een betere voorbereiding voor de autoriteiten die de desbetreffende fytosanitaire controles verrichten, moeten luchthavenautoriteiten, havenautoriteiten, andere voor de controle van het verkeer van goederen verantwoordelijke autoriteiten of andere professionele exploitanten die zijn betrokken bij de invoer van van houten verpakkingsmateriaal vergezeld gaande specifieke goederen, zodra zij op de hoogte zijn van de op handen zijnde aankomst van dat houten verpakkingsmateriaal, dat vooraf melden bij het douanekantoor van de plaats van binnenkomst en bij de verantwoordelijke officiële instantie van de plaats van binnenkomst.

(4)

Houten verpakkingsmateriaal van zendingen van de specifieke goederen moet op regelmatige basis worden onderworpen aan de fytosanitaire controles. De lidstaten moeten bepalen welk percentage van het houten verpakkingsmateriaal van de specifieke goederen aan fytosanitaire controles moet worden onderworpen. Dat percentage mag niet lager zijn dan 1 % van het ingevoerde houten verpakkingsmateriaal van de specifieke goederen, om de representativiteit van de gecontroleerde monsters te waarborgen.

(5)

Op dat houten verpakkingsmateriaal en de specifieke goederen moeten de Unieregels inzake douanetoezicht worden toegepast totdat die fytosanitaire controles zijn uitgevoerd, om te waarborgen dat het vrije verkeer ervan binnen het grondgebied van de Unie geen fytosanitaire risico's veroorzaakt.

(6)

Fytosanitaire controles moeten plaatsvinden op de plaats van binnenkomst in de Unie of op de plaats van bestemming na goedkeuring daartoe door de verantwoordelijke officiële instantie, om te waarborgen dat die controles in de meest geschikte faciliteiten worden uitgevoerd.

(7)

Wanneer de fytosanitaire controles plaatsvinden op de plaats van bestemming en daarbij blijkt dat niet voldaan is aan bijlage IV, deel A, rubriek I, punt 2, van Richtlijn 2000/29/EG, of dat het houten verpakkingsmateriaal besmet is met schadelijke organismen vermeld in bijlage I, deel A, van die richtlijn, moet de betrokken lidstaat het desbetreffende houten verpakkingsmateriaal op de juiste wijze behandelen en onmiddellijk vernietigen, om de fytosanitaire bescherming van het grondgebied van de Unie te waarborgen.

(8)

De lidstaten brengen verslag uit aan de Commissie over het aantal en de resultaten van de overeenkomstig dit besluit verrichte fytosanitaire controles, met gebruikmaking van een specifiek elektronisch rapportagemodel.

(9)

Uit de ervaring die tot nog toe bij het verrichten van de fytosanitaire controles is opgedaan, is gebleken dat het noodzakelijk is dat de lidstaten alle informatie vermelden die nodig is voor de identificatie van de oorsprong van onbetrouwbare of onjuiste merktekens, teneinde de nationale instanties voor fytosanitaire bescherming van die derde landen te kunnen voorzien van nadere details over de geregistreerde onderscheppingen van houten verpakkingsmaterialen.

(10)

Dit besluit moet van toepassing zijn vanaf 1 oktober 2018, teneinde de verantwoordelijke officiële instanties en professionele exploitanten voldoende tijd te bieden zich aan de nieuwe bepalingen aan te passen.

(11)

Om te voorkomen dat tegen die datum een juridisch vacuüm ontstaat, moeten de artikelen 1 tot en met 4 van Uitvoeringsbesluit 2013/92/EU, die vervallen op 31 juli 2018, van toepassing zijn tot en met 30 september 2018.

(12)

Ter wille van de juridische duidelijkheid moet Uitvoeringsbesluit 2013/92/EU worden ingetrokken met ingang van 1 oktober 2018, de datum waarop dit besluit van toepassing wordt.

(13)

Dit besluit moet van toepassing zijn tot en met 30 juni 2020, zodat tegen die datum de noodzakelijke maatregelen kunnen worden vastgesteld.

(14)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Definities

In dit besluit wordt verstaan onder:

a)   „houten verpakkingsmateriaal”: hout of houtproducten, gebruikt voor de ondersteuning, de bescherming of het dragen van waren, in de vorm van pakkisten, bakken, kratten, vaten en soortgelijke verpakkingen, laadborden, laadkisten en andere laadplateaus, opzetranden voor laadborden en stuwmateriaal, al dan niet daadwerkelijk gebruikt voor het vervoer van allerlei voorwerpen; verwerkt hout, geproduceerd door middel van lijm, warmte of druk of een combinatie daarvan en verpakkingsmateriaal dat volledig bestaat uit hout met een dikte van 6 mm of minder, zijn uitgesloten;

b)   „specifieke goederen”: goederen van oorsprong uit Belarus en China die ondersteund, beschermd of gedragen door houten verpakkingsmateriaal in de Unie worden ingevoerd, die worden geïdentificeerd aan de hand van de in bijlage I vermelde codes van de gecombineerde nomenclatuur (GN-codes) of de Taric-codes, en die beantwoorden aan de beschrijvingen in bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad (3);

c)   „zending”: een hoeveelheid goederen die onder hetzelfde voor douane- of andere formaliteiten vereiste document valt;

d)   „professionele exploitant”: elke publiekrechtelijke of privaatrechtelijke persoon die zich beroepshalve bezighoudt met en juridisch verantwoordelijk is voor het binnenbrengen in de Unie van houten verpakkingsmateriaal.

Artikel 2

Toezicht

Het houten verpakkingsmateriaal van iedere zending van de specifieke goederen wordt vanaf het moment van binnenkomst in het douanegebied van de Unie onderworpen aan douanetoezicht uit hoofde van artikel 134 van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad (4) en aan toezicht door de verantwoordelijke officiële instanties als bedoeld in artikel 13, lid 1, van Richtlijn 2000/29/EG.

Het houten verpakkingsmateriaal en de specifieke goederen kunnen alleen worden onderworpen aan een van de douaneregelingen zoals bepaald in artikel 5, punt 16, onder a) en b), van Verordening (EU) nr. 952/2013, met uitzondering van de speciale procedures van artikel 210, onder a) en b), van die verordening, indien de in artikel 4 van dit besluit bepaalde fytosanitaire controles zijn verricht.

Artikel 3

Melding vooraf van ingevoerd houten verpakkingsmateriaal

Zodra luchthavenautoriteiten, havenautoriteiten, andere voor de controle van het verkeer van goederen verantwoordelijke autoriteiten of andere professionele exploitanten die zijn betrokken bij de invoer van van houten verpakkingsmateriaal vergezeld gaande specifieke goederen, op de hoogte zijn van de op handen zijnde aankomst van dat houten verpakkingsmateriaal, melden zij dat vooraf bij het douanekantoor van de plaats van binnenkomst en bij de officiële instantie van de plaats van binnenkomst.

Artikel 4

Fytosanitaire controles

Houten verpakkingsmateriaal van zendingen van de specifieke goederen worden op regelmatige basis onderworpen aan de fytosanitaire controles zoals bepaald in artikel 13 bis, lid 1, onder b), iii), van Richtlijn 2000/29/EG, om vast te stellen of dit houten verpakkingsmateriaal voldoet aan de eisen van bijlage IV, deel A, rubriek I, punt 2, van Richtlijn 2000/29/EG.

Op basis van de geconstateerde fytosanitaire risico's bepalen de lidstaten welk percentage van het houten verpakkingsmateriaal van de specifieke goederen aan fytosanitaire controles moet worden onderworpen. Dat percentage mag niet lager zijn dan 1 % van de zendingen van de specifieke goederen. Totdat de controles zijn voltooid, blijven het houten verpakkingsmateriaal en de desbetreffende specifieke goederen onder douanetoezicht uit hoofde van artikel 134 van Verordening (EU) nr. 952/2013 en onder toezicht van de verantwoordelijke officiële instantie.

Fytosanitaire controles vinden plaats op de plaats van binnenkomst in de Unie of op de plaats van bestemming na goedkeuring daartoe door de verantwoordelijke officiële instantie.

Artikel 5

Maatregelen bij niet-naleving

Wanneer bij de in artikel 4 bedoelde fytosanitaire controles blijkt dat niet voldaan is aan bijlage IV, deel A, rubriek I, punt 2, van Richtlijn 2000/29/EG, of dat het houten verpakkingsmateriaal besmet is met schadelijke organismen vermeld in bijlage I, deel A, van die richtlijn, past de betrokken lidstaat op het houten verpakkingsmateriaal dat niet aan de voorschriften voldoet onmiddellijk een van de in artikel 13 quater, lid 7, van die richtlijn genoemde maatregelen toe.

Indien een dergelijk geval van niet-naleving of van besmetting wordt geconstateerd op de plaats van bestemming, zoals bedoeld in artikel 4 van dit besluit, dan draagt de betrokken lidstaat er zorg voor dat het desbetreffende houten verpakkingsmateriaal onmiddellijk wordt vernietigd. Voorafgaand aan die vernietiging wordt het houten verpakkingsmateriaal behandeld om ervoor te zorgen dat er tijdens en na afloop van die vernietiging geen fytosanitaire risico's optreden.

Artikel 6

Verslaglegging

Onverminderd Richtlijn 94/3/EG van de Commissie (5) brengen de lidstaten verslag uit aan de Commissie over het aantal en de resultaten van de overeenkomstig dit besluit verrichte fytosanitaire controles, met gebruikmaking van het elektronische rapportagemodel in bijlage II bij dit besluit, tegen de volgende data:

a)

tegen 31 oktober 2019, voor de periode van 1 oktober 2018 tot en met 30 september 2019;

b)

tegen 31 maart 2020, voor de periode van 1 oktober 2019 tot en met 29 februari 2020.

Artikel 7

Wijziging van Uitvoeringsbesluit 2013/92/EU

In artikel 7 van Uitvoeringsbesluit 2013/92/EU wordt de tweede alinea vervangen door:

„De artikelen 1 tot en met 4 zijn van toepassing tot en met 30 september 2018.”.

Artikel 8

Intrekking van Uitvoeringsbesluit 2013/92/EU

Uitvoeringsbesluit 2013/92/EU wordt ingetrokken met ingang van 1 oktober 2018.

Artikel 9

Toepassing

De artikelen 1 tot en met 6 zijn van toepassing vanaf 1 oktober 2018.

Dit besluit is van toepassing tot en met 30 juni 2020.

Artikel 10

Adressaten

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 10 augustus 2018.

Voor de Commissie

Vytenis ANDRIUKAITIS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 169 van 10.7.2000, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsbesluit 2013/92/EU van de Commissie van 18 februari 2013 betreffende het toezicht, de fytosanitaire controles en de te nemen maatregelen met betrekking tot houten verpakkingsmateriaal dat gebruikt wordt voor het vervoer van specifieke goederen van oorsprong uit China (PB L 47 van 20.2.2013, blz. 74).

(3)  Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1).

(4)  Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1).

(5)  Richtlijn 94/3/EG van de Commissie van 21 januari 1994 tot vaststelling van een procedure voor melding van de onderschepping van uit derde landen herkomstige en uit fytosanitair oogpunt onmiddellijk gevaar opleverende zendingen of schadelijke organismen (PB L 32 van 5.2.1994, blz. 37).


BIJLAGE I

SPECIFIEKE GOEDEREN

2514 00 00

Leisteen, ook indien enkel kantrecht behouwen, dan wel in blokken of in platen van vierkante of rechthoekige vorm, verkregen door zagen, door splijten of op dergelijke wijze

2515

Marmer, travertijn, ecaussine en andere kalksteen voor de steenhouwerij of voor het bouwbedrijf, met een schijnbare dichtheid van 2,5 of meer, en albast, ook indien enkel kantrecht behouwen dan wel in blokken of in platen van vierkante of rechthoekige vorm, verkregen door zagen, door splijten of op dergelijke wijze

2516

Graniet, porfier, basalt, zandsteen en andere natuursteen voor de steenhouwerij of voor het bouwbedrijf, ook indien enkel kantrecht behouwen dan wel in blokken of in platen van vierkante of rechthoekige vorm, verkregen door zagen, door splijten of op dergelijke wijze

4401

Brandhout, in de vorm van ronde en andere blokken, rijshout, takkenbossen en dergelijke; hout in plakjes, spanen of kleine stukjes; zaagsel, resten en afval, van hout, ook indien geperst tot blokken, briketten, pellets of dergelijke vormen

4415

Pakkisten, kratten, trommels en dergelijke verpakkingsmiddelen, van hout; kabelhaspels van hout; laadborden, laadkisten en andere laadplateaus, van hout; opzetranden voor laadborden, van hout (m.u.v. containers e.d. laadkisten, ingericht en uitgerust voor het vervoer met ongeacht welk vervoermiddel)

4415 20

Laadborden, laadkisten en andere laadplateaus, van hout; opzetranden voor laadborden, van hout (m.u.v. containers e.d. laadkisten, ingericht en uitgerust voor het vervoer met ongeacht welk vervoermiddel)

4415 20 90

Laadkisten en andere laadplateaus, van hout (m.u.v. laadborden en opzetranden voor laadborden en m.u.v. containers e.d. laadkisten, ingericht en uitgerust voor het vervoer met ongeacht welk vervoermiddel)

4415 20 20

Laadborden en opzetranden voor laadborden, van hout

4418

Schrijn- en timmerwerk voor bouwwerken, daaronder begrepen panelen met cellenstructuur, ineengezette panelen voor vloerbedekking en dakspanen („shingles” en „shakes”), van hout (m.u.v. planken voor bekistingen van triplex- en mutliplexhout, losse plankjes voor parketvloeren en geprefabriceerde bouwwerken)

4421

Houtwaren, n.e.g.

6501 00

Hoedvormen (cloches) van vilt, waarvan bol noch rand is aangevormd, alsmede schijfvormige „plateaus” en cilindervormige „manchons” (ook indien overlangs opengesneden), van vilt, voor hoeden

6801 00 00

Stenen voor bestrating, alsmede plaveien en trottoirbanden, van natuursteen (andere dan leisteen)

6802

Werken van steen (andere dan leisteen), bewerkte steen daaronder begrepen, andere dan bedoeld bij post 6801 ; blokjes en dergelijke artikelen voor mozaïeken, van natuursteen (leisteen daaronder begrepen), ook indien op een drager; korrels, splinters (scherven) en poeder, van natuursteen (leisteen daaronder begrepen), kunstmatig gekleurd

6803 00

Werken van leisteen of van samengekit leigruis, incl. bewerkte leisteen (m.u.v. leisteenpoeder en leisteengruis; blokjes voor mozaïeken; griffels, gebruiksklare schrijf- of tekenleien of schrijf- en tekenborden)

6810

Werken van cement, van beton of van kunststeen, ook indien gewapend

6811 40

Werken van asbestcement, van cellulosecement en dergelijke, bevattende asbest

6902 00

Vuurvaste stenen en tegels en dergelijke vuurvaste keramische vormstukken, voor constructiedoeleinden, andere dan van diatomeeënaarde of van dergelijke kiezelaarden

6904 00

Vuurvast baksteen, vloerstroken (hourdis), balkbekleding en dergelijke keramische artikelen

6905 00

Dakpannen, elementen voor schoorstenen, rookkanalen, bouwkundige ornamenten en ander bouwmateriaal, van keramische stoffen

6906 00

Buizen en goten, alsmede hulpstukken daarvoor, van keramische stoffen (m.u.v. die van diatomeeënaarde of dergelijke kiezelaarden; vuurvaste keramische voorwerpen, rookkanalen, buizen voor laboratoriumgebruik; isolatiebuizen en hulpstukken daarvoor, voor elektrotechnisch gebruik)

6907

Plavuizen, vloer- en wandtegels, van keramische stoffen; blokjes en dergelijke artikelen voor mozaïeken, van keramische stoffen, ook indien op een drager (m.u.v. die van diatomeeënaarde of van dergelijke kiezelaarden, vuurvaste producten, tegels die zijn aangepast tot dekservetten, versieringsvoorwerpen, speciale vormstukken voor kachels)

6912 00 83

Huishoudelijke artikelen en toiletartikelen, van gres (m.u.v. keuken- en tafelgerei, badkuipen, bidets, gootstenen e.d. artikelen, bestemd om blijvend te worden bevestigd; beeldjes en andere versieringsvoorwerpen; kruiken e.d. bergingsmiddelen, voor vervoer en verpakking)

6912 00 23

Keuken- en tafelgerei, van gres (m.u.v. beeldjes en andere versieringsvoorwerpen, kruiken e.d. bergingsmiddelen, voor vervoer en verpakking; koffie- en pepermolentjes met bakje van keramische stof en een mechanisch deel van metaal)

7210

Gewalste platte producten, van ijzer of van niet-gelegeerd staal, met een breedte van 600 mm of meer, warm gewalst of koud gewalst, geplateerd of bekleed

7313 00

Prikkeldraad en dergelijk afrasteringsmateriaal, bestaande uit getorste draden of uit strippen, al dan niet voorzien van punten, stekels of tanden, van ijzer of van staal

7317 00

Draadnagels, spijkers, punaises, aangepunte krammen, gegolfde krambanden e.d. artikelen, van gietijzer, van ijzer of van staal, ook indien met een kop van andere stoffen (m.u.v. die met een koperen kop)

7318

Schroeven, bouten, moeren, kraagschroeven, schroefhaken, massieve klinknagels en klinkbouten, splitpennen en splitbouten, stelpennen en stelbouten, spieën, sluitringen (veerringen en andere verende sluitringen daaronder begrepen) en dergelijke artikelen, van gietijzer, van ijzer of van staal (m.u.v. schroefspijkers met vierkante schacht, schroefstoppen en schroefsponnen e.d., met schroefdraad)

7415

Draadnagels, spijkers, punaises, aangepunte krammen en dergelijke artikelen, van koper of met schacht van ijzer of van staal en een koperen kop; schroeven, bouten, moeren, schroefhaken, klinknagels en klinkbouten, splitpennen en splitbouten, stelpennen en stelbouten, spieën, sluitringen, incl. veerringen en andere verende sluitringen, e.d. artikelen, van koper (m.u.v. schroefspijkers, alsmede schroefstoppen, schroefsponnen e.d. artikelen, met schroefdraad)

8101 96

Draad van wolfraam

8102 96

Draad van molybdeen

8205 90 10

Aambeelden; veldsmidsen; slijpstenen met hand- of voetaandrijving

8465 93

Schuur-, slijp- en polijstmachines voor het bewerken van hout, van kurk, van been, van geharde rubber, van geharde kunststof en van dergelijke harde stoffen (m.u.v. handgereedschappen en bewerkingscentra)

4504 90 80

Geagglomereerde kurk, ook indien met bindmiddel, en werken daarvan (m.u.v. schoeisel en delen daarvan, inlegzolen, ook uitneembaar; hoofddeksels en delen daarvan; proppen en tussenschotten voor jachtpatronen; speelgoed, spellen, sportartikelen en delen daarvan; blokken, platen, bladen, vellen en strippen; tegels in ongeacht welke vorm; massieve cilinders, incl. schijven, kurken en stoppen)

4823 90 85

Papier, karton, cellulosewatten en vliezen van cellulosevezels, in stroken of op rollen, met een breedte van ≤ 36 cm, dan wel in vierkante of rechthoekige bladen waarvan in ongevouwen staat geen der zijden > 36 cm is of in andere dan vierkante of rechthoekige vorm op maat gesneden, alsmede werken van papierstof, papier, karton, cellulosewatten of vliezen van cellulosevezels, n.e.g.

6912 00 83

Huishoudelijke artikelen en toiletartikelen, van gres (m.u.v. keuken- en tafelgerei, badkuipen, bidets, gootstenen e.d. artikelen, bestemd om blijvend te worden bevestigd; beeldjes en andere versieringsvoorwerpen; kruiken e.d. bergingsmiddelen, voor vervoer en verpakking)

7108 13 80

Goud, incl. geplatineerd goud, halfbewerkt (m.u.v. monetair goud; platen, bladen en strippen, met een dikte, zonder drager, van > 0,15 mm; massieve staven, draad en profielen)

7110 19 80

Platina, halfbewerkt (m.u.v. platen, bladen en strippen, met een dikte, zonder drager, van > 0,15 mm; massieve staven, draad en profielen)

7304 31 20

Precisiebuizen, naadloos, met rond profiel, van ijzer of van niet-gelegeerd staal, koud getrokken of koud gewalst (m.u.v. buizen en pijpen van de soort gebruikt voor olie- of gasleidingen of van de soort gebruikt bij de olie- of gaswinning)

7304 41 00

Buizen, pijpen en holle profielen, naadloos, met rond profiel, van roestvrij staal, koud getrokken of koud gewalst (m.u.v. die van de soort gebruikt voor olie- of gasleidingen; of van de soort gebruikt bij de olie- of gaswinning)

8407 33 20

Motoren met op- en neergaande zuigers, voor de voortbeweging van voertuigen bedoeld bij hoofdstuk 87, met een cilinderinhoud van > 250, doch ≤ 500 cm3

8407 33 80

Motoren met op- en neergaande zuigers, voor de voortbeweging van voertuigen bedoeld bij hoofdstuk 87, met een cilinderinhoud van > 500, doch ≤ 1 000 cm3

8424 49 10

Landbouw- of tuinbouwtoestellen voor het verstuiven van vloeistof of poeder, speciaal vervaardigd om te worden gemonteerd op of te worden getrokken door een tractor

8424 82 90

Mechanische landbouw- of tuinbouwtoestellen, ook indien voor handkracht, voor het spuiten of verspreiden van vloeistoffen of van poeder (m.u.v. sproeiers en watersproeitoestellen)

8424 89 40

Mechanische toestellen voor het spuiten, verspreiden of verstuiven van vloeistoffen of van poeder, van de soort die uitsluitend of hoofdzakelijk wordt gebruikt voor de vervaardiging van gedrukte schakelingen of assemblages van gedrukte schakelingen

8424 89 70

Mechanische toestellen, ook indien voor handkracht, voor het spuiten, verspreiden of verstuiven van vloeistoffen of van poeder, n.e.g.

8467 29 51

Haakse slijp- en schuurmachines, met ingebouwde elektromotor, handgereedschap, voor aansluiting op het elektriciteitsnet

8544 19 00

Geïsoleerd wikkeldraad voor elektrisch gebruik (m.u.v. dat van koper)

8544 49 91

Draad en kabels voor elektrotechnische doeleinden, voor spanningen van ≤ 1 000 V, geïsoleerd, zonder verbindingsstukken, waarvan de diameter van de enkelvoudige geleiderdraad > 0,51 mm bedraagt, n.e.g.

8708 30 10

Remmen en servoremmen, alsmede delen daarvan, bestemd voor industriële montage van: motoculteurs, automobielen voor personenvervoer en voor goederenvervoer, met een motor met zelfontsteking (diesel- of semidieselmotor) en een cilinderinhoud van ≤ 2 500 cm3, dan wel met vonkontsteking en een cilinderinhoud van ≤ 2 800 cm3, van automobielen voor bijzondere doeleinden bedoeld bij post 8705 , n.e.g.

8708 40 20

Versnellingsbakken, alsmede delen daarvan, bestemd voor industriële montage: van motoculteurs, van automobielen voor personenvervoer en voor goederenvervoer, met een motor met zelfontsteking (diesel- of semi-dieselmotoren) en een cilinderinhoud van ≤ 2 500 cm3, dan wel met vonkontsteking en een cilinderinhoud van ≤ 2 800 cm3, van automobielen voor bijzondere doeleinden bedoeld bij post 8705 , n.e.g.

8708 91 20

Radiatoren, alsmede delen daarvan, bestemd voor industriële montage: van motoculteurs, van automobielen voor personenvervoer en voor goederenvervoer, met een motor met zelfontsteking (diesel of semi-diesel) en een cilinderinhoud van ≤ 2 500 cm3, dan wel met vonkontsteking en een cilinderinhoud van ≤2 800 cm3, van automobielen voor bijzondere doeleinden bedoeld bij post 8705 , n.e.g.

8708 92 20

Knaldempers en uitlaatpijpen alsmede delen daarvan, bestemd voor industriële montage: van motoculteurs, automobielen voor personenvervoer en voor goederenvervoer, met een motor met zelfontsteking (diesel- of semidieselmotor) en een cilinderinhoud van ≤ 2 500 cm3, dan wel met vonkontsteking en een cilinderinhoud van ≤ 2 800 cm3, van automobielen voor bijzondere doeleinden bedoeld bij post 8705 , n.e.g.


BIJLAGE II

RAPPORTAGEMODEL ZOALS BEDOELD IN ARTIKEL 6

Verslag over de fytosanitaire controles bij invoer van houten verpakkingsmateriaal van zendingen van de specifieke goederen van oorsprong uit Belarus en China

Rapportageperiode:

Rapporterende lidstaat:

Betreffende plaatsen van binnenkomst:

Plaatsen van inspectie:

Aantal zendingen geïnspecteerd op de plaats van bestemming:

Aantal zendingen geïnspecteerd op de plaats van binnenkomst:

 

Code van de gecombineerde nomenclatuur:

Aantal zendingen dat via de rapporterende lidstaat de EU binnenkwam

 

Aantal geïnspecteerde zendingen

 

Waarvan aantal zendingen met houten verpakkingsmateriaal dat aan de voorschriften voldeed

 

Waarvan aantal onderschepte zendingen met houten verpakkingsmateriaal dat niet aan de voorschriften voldeed

 

Waarvan besmet met schadelijke organismen en zonder correct ISPM15-merkteken (gelieve op te splitsen per soort schadelijk organisme en aan te geven of het merkteken incorrect was of geheel ontbrak)

 

Waarvan besmet met schadelijke organismen en met een correct ISPM15-merkteken (gelieve op te splitsen per type schadelijk organisme)

Gelieve de landcode, de code van de producent/behandelaar en de behandelingscode van het/de ISPM15-merkteken(s) aan te geven

 

 

Waarvan alleen zonder een correct ISPM15-merkteken (gelieve aan te geven in hoeveel gevallen het merkteken ontbrak dan wel incorrect was)

 

Percentage van specifieke goederen dat is gecontroleerd (van totaal aantal zendingen)