ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 177

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

61e jaargang
13 juli 2018


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/990 van de Commissie van 10 april 2018 tot wijziging en aanvulling van Verordening (EU) 2017/1131 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde (STS) securitisaties en door activa gedekt commercial paper (ABCP's), vereisten voor in het kader van omgekeerde retrocessieovereenkomsten verkregen activa en kredietkwaliteitsbeoordelingsmethoden ( 1)

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/991 van de Commissie van 12 juli 2018 tot toelating van het in de handel brengen van het kippeneiwit lysozymhydrolysaat als nieuw voedingsmiddel krachtens Verordening (EU) 2015/2283 van het Europees Parlement en de Raad en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470 van de Commissie ( 1)

9

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (GBVB) 2018/992 van het Politiek en Veiligheidscomité van 11 juli 2018 tot benoeming van de commandant van de EU-missiestrijdkrachten van de militaire missie van de Europese Unie om de Somalische veiligheidstroepen te helpen opleiden (EUTM Somalia) (EUTM Somalia/1/2018)

12

 

*

Besluit (EU) 2018/993 van de Commissie van 11 juli 2018 tot wijziging van de Besluiten (EU) 2017/1214, (EU) 2017/1215, (EU) 2017/1216, (EU) 2017/1218 en (EU) 2017/1219 wat betreft de duur van de overgangsperiode (Kennisgeving geschied onder nummer C(2018) 4312)  ( 1)

14

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

13.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 177/1


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2018/990 VAN DE COMMISSIE

van 10 april 2018

tot wijziging en aanvulling van Verordening (EU) 2017/1131 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde (STS) securitisaties en door activa gedekt commercial paper (ABCP's), vereisten voor in het kader van omgekeerde retrocessieovereenkomsten verkregen activa en kredietkwaliteitsbeoordelingsmethoden

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2017/1131 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 inzake geldmarktfondsen (1), en met name artikel 11, lid 4, artikel 15, lid 7, en artikel 22,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 11, lid 1, van Verordening (EU) 2017/1131 mogen geldmarktfondsen (money market funds, MMF's) in securitisaties en door activa gedekt commercial paper (asset-backed commercial papers, ABCP's) beleggen. Er is voorzien in een specifieke stimuleringsmaatregel om in eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde (simple, transparent and standardised, STS) securitisaties of ABCP's te beleggen. Aangezien Verordening (EU) 2017/2402 van het Europees Parlement en de Raad (2) reeds vereisten voor STS-securitisaties en -ABCP's bevat, moet Verordening (EU) 2017/1131 worden gewijzigd om daarin een kruisverwijzing op te nemen naar de bepalingen van Verordening (EU) 2017/2402 die deze vereisten bevatten.

(2)

Omgekeerde retrocessieovereenkomsten stellen MMF's in staat conform het bepaalde in Verordening (EU) 2017/1131 uitvoering te geven aan hun beleggingsstrategie en -doelstellingen. Genoemde verordening schrijft voor dat de tegenpartij bij een omgekeerde retrocessieovereenkomst kredietwaardig moet zijn en dat de als zekerheid verkregen activa liquide genoeg en van voldoende kwaliteit moeten zijn opdat MMF's hun doelstellingen kunnen verwezenlijken en hun verplichtingen kunnen nakomen indien deze activa moeten worden geliquideerd. De voor omgekeerde retrocessieovereenkomsten gehanteerde standaardovereenkomsten kunnen het tegenpartijrisico helpen beheren. Bepaalde clausules kunnen er echter toe leiden dat de onderliggende activa van omgekeerde retrocessieovereenkomsten onbeschikbaar zijn voor MMF-beheerders en bijgevolg illiquide zijn. Daarom moet ervoor worden gezorgd dat MMF-beheerders over de activa kunnen beschikken in geval van wanbetaling of voortijdige beëindiging van omgekeerde retrocessieovereenkomsten, en dat de tegenpartij geen beperkingen aan de verkoop van de activa stelt door te eisen dat hij vooraf daarvan in kennis moet worden gesteld of daarvoor zijn toestemming moet geven.

(3)

MMF-beheerders mogen er niet toe worden verplicht een specifieke aanpassing op de waarde van een activum (een reductiefactor of haircut) toe te passen als de tegenpartij bij een omgekeerde retrocessieovereenkomst aan prudentiële regels uit hoofde van het Unierecht onderworpen is. Om te garanderen dat de in het kader van omgekeerde retrocessieovereenkomsten verstrekte zekerheden van hoge kwaliteit zijn, moeten MMF-beheerders additionele vereisten toepassen wanneer de tegenpartij bij een overeenkomst niet door het Unierecht wordt gereglementeerd of als gelijkwaardig wordt erkend. Teneinde de consistentie van het Unierecht als geheel te waarborgen, moeten de minimumvereisten voor haircuts identiek zijn aan de overeenkomstige vereisten die in Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3) zijn vastgelegd.

(4)

Indien de marktomstandigheden zulks vereisen, moeten MMF-beheerders een grotere haircut kunnen toepassen dan de minimumhaircut van Verordening (EU) nr. 575/2013 ingeval zij zulks noodzakelijk achten om ervoor te zorgen dat de in het kader van omgekeerde retrocessieovereenkomsten verkregen zekerheden voldoende liquide zijn. Zij dienen ook de omvang van de verlangde haircut te monitoren en te herzien om een passend liquiditeitsniveau te waarborgen, met name wanneer de in artikel 224, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 vastgestelde omvang van de haircut wordt herzien of wanneer er zich een verandering heeft voorgedaan in de resterende looptijd van de activa of in andere met de levensvatbaarheid van de tegenpartij verband houdende factoren.

(5)

De in artikel 19, lid 3, bedoelde kredietkwaliteitsbeoordelingsmethoden moeten prudent genoeg zijn om te waarborgen dat alle aan kredietkwaliteitsbeoordelingen ten grondslag liggende kwalitatieve en kwantitatieve criteria betrouwbaar en afdoende zijn om de kredietkwaliteit van voor belegging in aanmerking komende instrumenten naar behoren te kunnen beoordelen. Daarnaast moet erop worden toegezien dat de macro-economische en micro-economische factoren die MMF-beheerders bij een kredietkwaliteitsbeoordeling in aanmerking nemen, dienstig zijn voor het bepalen van de kredietkwaliteit van een uitgevende instantie of van een voor belegging in aanmerking komend instrument.

(6)

Teneinde te garanderen dat de instrumenten waarin MMF-beheerders voornemens zijn te beleggen van voldoende kwaliteit zijn, moeten de MMF-beheerders een kredietkwaliteitsbeoordeling uitvoeren telkens als zij voornemens zijn een belegging te verrichten. Om omzeiling te vermijden van het vereiste van Verordening (EU) 2017/1131 dat MMF-beheerders enkel mogen beleggen in instrumenten die een gunstige kredietkwaliteitsbeoordeling hebben gekregen, moeten MMF-beheerders, alvorens de eigenlijke kredietkwaliteitsbeoordeling uit te voeren, in het kader van hun kredietkwaliteitsbeoordelingsmethode duidelijk aangeven welke criteria moeten zijn vervuld voor een gunstige beoordeling van voor belegging door een MMF in aanmerking komende instrumenten.

(7)

De voor kredietkwaliteitsbeoordelingen gehanteerde methode en criteria moeten consistent zijn, behalve indien er een objectieve reden bestaat om van de methode of de criteria af te wijken. De criteria en de methode moeten worden ontwikkeld voor herhaald gebruik en niet uitsluitend voor een bepaald geval op een specifiek tijdstip. Een consistent gebruik van de criteria en de methode zou het gemakkelijker maken de kredietkwaliteitsbeoordeling te monitoren.

(8)

Teneinde zoals voorgeschreven bij artikel 20, lid 2, onder a), van Verordening (EU) 2017/1131 de correcte kwantificatie van het kredietrisico van de uitgevende instantie en het relatieve insolventierisico van de uitgevende instantie en van het instrument te verzekeren, moeten MMF-beheerders gebruikmaken van de desbetreffende kwantitatieve criteria die op de markt beschikbaar zijn. Het mag hun echter niet worden belet van additionele factoren gebruik te maken indien zulks dienstig is.

(9)

De kredietkwaliteitsbeoordeling van de uitgevende instantie is één van de belangrijkste beoordelingen die moet worden verricht, omdat een dergelijke beoordeling een eerste garantie van de kwaliteit van de activa verschaft. Voor zover mogelijk moeten MMF-beheerders derhalve rekening houden met alle factoren die relevant zijn voor de beoordeling van de kwalitatieve en kwantitatieve kredietrisicocriteria voor een uitgevende instantie van een instrument.

(10)

In uitzonderlijke omstandigheden, en met name in gespannen marktomstandigheden, moeten MMF-beheerders beleggingsbeslissingen kunnen nemen waarbij de uitkomst van een kredietkwaliteitsbeoordeling wordt genegeerd indien deze beleggingsbeslissingen in het belang zijn van beleggers, op voorwaarde dat deze beslissingen gerechtvaardigd zijn en naar behoren zijn gedocumenteerd.

(11)

Daar de kwaliteit van instrumenten kan variëren in de tijd, mag een kredietkwaliteitsbeoordeling geen eenmalige beoordeling zijn, maar moet zij daarentegen continu worden uitgevoerd. Voorts moet zij worden herzien, met name wanneer er zich een materiële verandering in de zin van artikel 19, lid 4, onder d), van Verordening (EU) 2017/1131 in de macro-economische of micro-economische omgeving heeft voorgedaan die gevolgen kan hebben voor de bestaande kredietkwaliteitsbeoordeling van het instrument.

(12)

MMF-beheerders mogen niet werktuiglijk en overmatig op externe kredietratings vertrouwen. De verlaging door een ratingbureau van de rating of ratingoutlook die voor een uitgevende instelling of een instrument is afgegeven, mag bijgevolg enkel als een materiële verandering worden aangemerkt als deze verlaging is beoordeeld en met andere criteria is meegewogen. Om die reden moeten beheerders nog altijd verplicht zijn hun eigen beoordeling te verrichten, ook al heeft er een dergelijke verlaging plaatsgevonden.

(13)

De in het kader van omgekeerde retrocessieovereenkomsten verstrekte zekerheden moeten van hoge kwaliteit zijn en mogen geen hoge correlatie met de prestatie van de tegenpartij vertonen. De kredietkwaliteitsbeoordeling ervan moet bijgevolg gunstig zijn. Daar er geen reden is om een onderscheid te maken tussen de beoordelingen die MMF-beheerders uitvoeren wanneer zij rechtstreeks in in aanmerking komende activa beleggen en de beoordelingen die zij uitvoeren wanneer zij een activum als zekerheid verkrijgen, moet de kredietkwaliteitsbeoordeling in beide gevallen op dezelfde criteria zijn gebaseerd.

(14)

Verordening (EU) 2017/1131 bevat drie bevoegdheidsoverdrachten op grond waarvan de Commissie sommige bepalingen van die verordening nader kan preciseren en kan wijzigen. Deze bevoegdheidsoverdrachten hebben als gemeenschappelijk doel ervoor te zorgen dat MMF's in passende in aanmerking komende activa beleggen. Teneinde de samenhang en de consistentie van deze vereisten te garanderen en degenen die eraan onderworpen zijn, een overzicht ervan te geven en één enkel toegangspunt ertoe te bieden, moeten deze vereisten in één enkele verordening worden samengebracht.

(15)

De toepassingsdatum van deze gedelegeerde verordening moet worden afgestemd op de toepassingsdatum van Verordening (EU) 2017/1131 om ervoor te zorgen dat alle voorschriften en vereisten vanaf dezelfde datum op MMF's van toepassing zijn. De toepassingsdatum van de wijzigingsbepaling waarbij een kruisverwijzing naar de criteria voor STS-securitisaties en -ABCP's wordt opgenomen, moet samenvallen met de toepassingsdatum van Verordening (EU) 2017/2402,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK 1

CRITERIA VOOR HET BEPALEN VAN EENVOUDIGE, TRANSPARANTE EN GESTANDAARDISEERDE (STS) SECURITISATIES OF DOOR ACTIVA GEDEKT COMMERCIAL PAPER (ABCP's)

(Artikel 15, lid 7, van Verordening (EU) 2017/1131)

Artikel 1

Wijziging van Verordening (EU) 2017/1131

In artikel 11, lid 1, van Verordening (EU) 2017/1131 wordt punt c) vervangen door:

„c)

een eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde (simple, transparent and standardised, STS) securitisatie, zoals bepaald overeenkomstig de criteria en voorwaarden van de artikelen 20, 21 en 22 van Verordening (EU) 2017/2402 van het Europees Parlement en de Raad (*1), of een STS-ABCP, zoals bepaald overeenkomstig de criteria en voorwaarden van de artikelen 24, 25 en 26 van genoemde verordening.

HOOFDSTUK 2

KWANTITATIEVE EN KWALITATIEVE KREDIETKWALITEITSVEREISTEN VOOR IN HET KADER VAN OMGEKEERDE RETROCESSIEOVEREENKOMSTEN VERKREGEN ACTIVA

(Artikel 15, lid 7, van Verordening (EU) 2017/1131)

Artikel 2

Kwantitatieve en kwalitatieve liquiditeitsvereisten voor de in artikel 15, lid 6, van Verordening (EU) 2017/1131 bedoelde activa

1.   Omgekeerde retrocessieovereenkomsten als bedoeld in artikel 15, lid 6, van Verordening (EU) 2017/1131 voldoen aan gevestigde marktnormen en de voorwaarden ervan stellen MMF-beheerders in staat hun rechten volledig te doen gelden in geval van wanbetaling van de tegenpartij bij dergelijke overeenkomsten of de voortijdige beëindiging ervan, en zij verlenen MMF-beheerders tevens het onbeperkte recht om alle als zekerheid verkregen activa te verkopen.

2.   Op de in artikel 15, lid 6, van Verordening (EU) 2017/1131 bedoelde activa wordt een reductiefactor of haircut toegepast die gelijk is aan de in de tabellen 1 en 2 van artikel 224, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 vermelde volatiliteitsaanpassingen voor een gegeven resterende looptijd met betrekking tot een liquidatieperiode van vijf dagen en de hoogste beoordeling wat de kredietkwaliteitscategorie betreft.

3.   Indien nodig passen MMF-beheerders bovenop de in lid 2 bedoelde haircut een additionele haircut toe. Bij de beoordeling of het noodzakelijk is een dergelijke additionele haircut toe te passen, houden zij rekening met alle volgende factoren:

a)

de kredietkwaliteitsbeoordeling van de tegenpartij bij de omgekeerde retrocessieovereenkomst;

b)

de margerisicoperiode (margin period of risk) als omschreven in artikel 272, punt 9, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

c)

de kredietkwaliteitsbeoordeling van de uitgevende instantie of van het activum dat als zekerheid wordt gebruikt;

d)

de resterende looptijd van de activa die als zekerheid worden gebruikt;

e)

de volatiliteit van de prijs van de activa die als zekerheid worden gebruikt.

4.   Voor de toepassing van lid 3 voorzien MMF-beheerders in een duidelijk haircutbeleid dat is toegesneden op elk in artikel 15, lid 6, van Verordening (EU) 2017/1131 bedoeld activum dat als zekerheid is verkregen. Dat beleid wordt gedocumenteerd en ligt ten grondslag aan elke beslissing om een specifieke haircut op de waarde van een activum toe te passen.

5.   MMF-beheerders herzien op gezette tijden de in lid 2 bedoelde haircut, rekening houdend met veranderingen in de resterende looptijd van de activa die als zekerheid zijn gebruikt. Zij herzien tevens de in lid 3 bedoelde additionele haircut telkens als de in dat lid genoemde factoren een verandering ondergaan.

6.   De leden 1 tot en met 5 zijn niet van toepassing als de tegenpartij bij de omgekeerde retrocessieovereenkomst:

a)

een kredietinstelling is waarop overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (4) toezicht wordt uitgeoefend, dan wel een kredietinstelling waaraan in een derde land vergunning is verleend, mits het prudentiële toezicht- en regelgevingsstelsel daarvan gelijkwaardig is aan dat van de Unie;

b)

een beleggingsonderneming is waarop overeenkomstig Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad (5) toezicht wordt uitgeoefend, dan wel een beleggingsonderneming van een derde land, mits het prudentiële toezicht- en regelgevingsstelsel daarvan gelijkwaardig is aan dat van de Unie;

c)

een verzekeringsonderneming is waarop overeenkomstig Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad (6) toezicht wordt uitgeoefend, dan wel een verzekeringsonderneming van een derde land, mits het prudentiële toezicht- en regelgevingsstelsel daarvan gelijkwaardig is aan dat van de Unie;

d)

een centrale tegenpartij is waaraan overeenkomstig Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad (7) vergunning is verleend;

e)

de Europese Centrale Bank is;

f)

een nationale centrale bank is;

g)

een centrale bank van een derde land is, mits het prudentiële toezicht- en regelgevingsstelsel van dat land overeenkomstig artikel 114, lid 7, van Verordening (EU) nr. 575/2013 als gelijkwaardig aan dat van de Unie is aangemerkt.

HOOFDSTUK 3

CRITERIA VOOR KREDIETKWALITEITSBEOORDELINGEN

(Artikel 22 van Verordening (EU) 2017/1131)

Artikel 3

Criteria voor de validatie van de in artikel 19, lid 3, van Verordening (EU) 2017/1131 bedoelde interne kredietkwaliteitsbeoordelingsmethoden

1.   MMF-beheerders valideren de in artikel 19, lid 3, van Verordening (EU) 2017/1131 bedoelde interne kredietkwaliteitsbeoordelingsmethoden op voorwaarde dat deze aan alle volgende criteria voldoen:

a)

de interne kredietkwaliteitsbeoordelingsmethoden worden op systematische wijze toegepast ten aanzien van verschillende uitgevende instanties en instrumenten;

b)

de interne kredietkwaliteitsbeoordelingsmethoden worden door een voldoende aantal relevante kwalitatieve en kwantitatieve criteria onderbouwd;

c)

de kwalitatieve en kwantitatieve inputs van de interne kredietkwaliteitsbeoordelingsmethoden zijn betrouwbaar en er wordt van gegevensreeksen van passende omvang gebruikgemaakt;

d)

de interne kredietkwaliteitsbeoordelingen die de interne kredietkwaliteitsbeoordelingsmethoden in het verleden hebben opgeleverd, zijn naar behoren door de MMF-beheerders in kwestie getoetst om uit te maken of de kredietkwaliteitsbeoordelingsmethoden een geschikte indicator van de kredietkwaliteit vormen;

e)

de interne kredietkwaliteitsbeoordelingsmethoden omvatten controles en procedures voor de ontwikkeling en goedkeuring ervan, die passend bezwaar mogelijk maken;

f)

de interne kredietkwaliteitsbeoordelingsmethoden bevatten factoren die MMF-beheerders relevant achten voor de bepaling van de kredietkwaliteit van een uitgevende instantie of een instrument;

g)

voor de opstelling van alle kredietkwaliteitsbeoordelingen wordt in het kader van de interne kredietkwaliteitsbeoordelingsmethoden systematisch van essentiële kredietkwaliteitsaannamen en onderbouwende criteria gebruikgemaakt, tenzij er een objectieve reden bestaat om van dit vereiste af te wijken;

h)

de interne kredietkwaliteitsbeoordelingsmethoden omvatten procedures om ervoor te zorgen dat de onder b), c) en g) bedoelde criteria ter onderbouwing van de relevante factoren van de interne kredietkwaliteitsbeoordelingsmethoden van betrouwbare kwaliteit zijn en relevant zijn voor de beoordeelde uitgevende instantie of het beoordeelde instrument.

2.   In het kader van het validatieproces van de interne kredietkwaliteitsbeoordelingsmethoden toetsen MMF-beheerders de gevoeligheid van de methoden voor veranderingen in hun onderliggende kredietkwaliteitsaannamen en -criteria.

3.   MMF-beheerders beschikken over procedures die garanderen dat alle anomalieën of tekortkomingen die in het kader van de in artikel 19, lid 3, van Verordening (EU) 2017/1131 bedoelde backtests aan het licht komen, worden benoemd en afdoende worden verholpen.

4.   De in artikel 19, lid 3, van Verordening (EU) 2017/1131 bedoelde interne kredietkwaliteitsbeoordelingsmethoden:

a)

worden gebruikt zolang er geen objectieve redenen zijn om te concluderen dat de interne kredietkwaliteitsbeoordelingsmethoden moeten worden gewijzigd of niet meer mogen worden toegepast;

b)

bieden de mogelijkheid om bevindingen van lopende monitoring of toetsing onmiddellijk daarin te integreren, met name wanneer veranderingen in structurele macro-economische of financiële marktomstandigheden van invloed zouden kunnen zijn op een kredietkwaliteitsbeoordeling die met behulp van deze interne kredietkwaliteitsbeoordelingsmethoden is opgesteld;

c)

maken een vergelijking van interne kredietkwaliteitsbeoordelingen uit het verleden mogelijk.

5.   De in artikel 19, lid 3, van Verordening (EU) 2017/1131 bedoelde interne kredietkwaliteitsbeoordelingsmethode wordt onmiddellijk verbeterd indien een toetsing, met inbegrip van een validatie, uitwijst dat de methode in kwestie niet geschikt is om een systematische kredietkwaliteitsbeoordeling te verzekeren.

6.   In het kader van de interne kredietkwaliteitsbeoordelingsprocedure wordt van tevoren gespecificeerd in welke situaties de interne kredietkwaliteitsbeoordeling geacht wordt gunstig te zijn.

Artikel 4

Criteria voor de kwantificatie van het kredietrisico en het relatieve insolventierisico van de uitgevende instantie en van het instrument, als bedoeld in artikel 20, lid 2, onder a), van Verordening (EU) 2017/1131

1.   De criteria voor de kwantificatie van het kredietrisico van een uitgevende instantie en het relatieve insolventierisico van de uitgevende instantie en van het instrument, als bedoeld in artikel 20, lid 2, onder a), van Verordening (EU) 2017/1131, luiden als volgt:

a)

informatie over obligatiekoersen, met inbegrip van creditspreads en de koersen van vergelijkbare vastrentende instrumenten en aanverwante effecten;

b)

koersen van geldmarktinstrumenten die gerelateerd zijn aan de uitgevende instantie, het instrument of de bedrijfstak;

c)

informatie over koersen van kredietverzuimswaps, met inbegrip van spreads van kredietverzuimswaps voor vergelijkbare instrumenten;

d)

wanbetalingsstatistieken met betrekking tot de uitgevende instantie, het instrument of de bedrijfstak;

e)

financiële indices die betrekking hebben op de geografische locatie, de bedrijfstak of de activaklasse van de uitgevende instantie of het instrument;

f)

financiële informatie in verband met de uitgevende instantie, met inbegrip van rentabiliteitsratio's, de rentedekkingsratio, hefboommaatstaven en de prijszetting van nieuwe emissies, met vermelding van het bestaan van effecten van een lagere rangorde.

2.   Indien zulks nodig en dienstig is, passen MMF-beheerders bovenop de in lid 1 bedoelde criteria additionele criteria toe.

Artikel 5

Criteria voor de vaststelling van kwalitatieve indicatoren voor de uitgevende instantie van het instrument, als bedoeld in artikel 20, lid 2, onder b), van Verordening (EU) 2017/1131

1.   De criteria voor de vaststelling van kwalitatieve indicatoren voor de uitgevende instantie van het instrument, als bedoeld in artikel 20, lid 2, onder b), van Verordening (EU) 2017/1131, luiden als volgt:

a)

een analyse van alle onderliggende activa, die voor securitisatieblootstellingen onder meer ook betrekking heeft op het kredietrisico van de uitgevende instantie en het kredietrisico van de onderliggende activa;

b)

een analyse van alle structurele aspecten van de relevante instrumenten van een uitgevende instantie, die voor gestructureerde financieringsinstrumenten onder meer ook een analyse van het inherente operationele en tegenpartijrisico van het gestructureerde financieringsinstrument omvat;

c)

een analyse van de relevante markt(en), die onder meer betrekking heeft op de omzet op en de liquiditeit van deze markt(en);

d)

een landenanalyse, die onder meer betrekking heeft op de omvang van expliciete en voorwaardelijke verplichtingen en de omvang van de deviezenreserves in vergelijking met de verplichtingen in vreemde valuta;

e)

een analyse van het aan de uitgevende instantie verbonden governancerisico, die onder meer betrekking heeft op fraudegevallen, geldboeten wegens wangedrag, geschillen, herziene financiële overzichten, buitengewone posten, personeelsverloop bij managers, debiteurenconcentratie en kwaliteit van de controle;

f)

effectengerelateerd onderzoek met betrekking tot de uitgevende instantie of de marktsector;

g)

in voorkomend geval, een analyse van de kredietratings of ratingoutlook die voor de uitgevende instantie van een instrument zijn afgegeven door een ratingbureau dat bij de ESMA is geregistreerd en door de MFF-beheerder is geselecteerd indien dit aansluit bij de specifieke beleggingsportefeuille van het MMF.

2.   Indien zulks nodig en dienstig is, passen MMF-beheerders bovenop de in lid 1 bedoelde criteria additionele criteria toe.

Artikel 6

Criteria voor de vaststelling van kwalitatieve kredietrisico-indicatoren voor de uitgevende instantie van het instrument, als bedoeld in artikel 20, lid 2, onder b), van Verordening (EU) 2017/1131

Voor zover zulks mogelijk is, beoordelen MFF-beheerders de volgende kwalitatieve kredietrisicocriteria voor een uitgevende instantie van een instrument:

a)

de financiële situatie van de uitgevende instantie of, in voorkomend geval, van de garantiegever;

b)

de liquiditeitsbronnen van de uitgevende instantie of, in voorkomend geval, van de garantiegever;

c)

het vermogen van de uitgevende instantie om op toekomstige marktbrede of specifiek op de uitgevende instantie betrekking hebbende gebeurtenissen te reageren, met inbegrip van het vermogen om in een zeer ongunstige situatie schulden terug te betalen;

d)

de veerkracht van de bedrijfstak van de uitgevende instantie binnen de economie ten aanzien van economische trends en de concurrentiepositie van de uitgevende instantie binnen haar bedrijfstak.

Artikel 7

Negeren van uitkomsten van kredietkwaliteitsbeoordelingen

1.   MMF-beheerders mogen de uitkomst van een interne kredietkwaliteitsbeoordelingsmethode slechts in uitzonderlijke omstandigheden (zoals onder meer in gespannen marktomstandigheden) negeren en ingeval daar een objectieve reden toe is. MMF-beheerders die de uitkomst van een interne kredietkwaliteitsbeoordelingsmethode negeren, documenteren deze beslissing.

2.   In het kader van het in lid 1 bedoelde documentatieproces identificeren MMF-beheerders de persoon die voor de beslissing verantwoordelijk is en specificeren zij de objectieve reden waarom die beslissing is genomen.

Artikel 8

Materiële verandering in de zin van artikel 19, lid 4, onder d), van Verordening (EU) 2017/1131

1.   Er is sprake van een materiële verandering in de zin van artikel 19, lid 4, onder d), van Verordening (EU) 2017/1131 telkens als:

a)

er zich een materiële verandering voordoet in het volgende:

i)

informatie over obligatiekoersen, met inbegrip van creditspreads en de koersen van vergelijkbare vastrentende instrumenten en aanverwante effecten;

ii)

informatie over koersen van kredietverzuimswaps, met inbegrip van spreads van kredietverzuimswaps voor vergelijkbare instrumenten;

iii)

wanbetalingsstatistieken met betrekking tot de uitgevende instantie of het instrument;

iv)

financiële indices die betrekking hebben op de geografische locatie, de bedrijfstak of de activaklasse van de uitgevende instantie of het instrument;

v)

de analyse van de onderliggende activa, met name voor gestructureerde instrumenten;

vi)

de analyse van de relevante markt(en), met inbegrip van de omzet en liquiditeit ervan;

vii)

de analyse van de structurele aspecten van de relevante instrumenten;

viii)

effectengerelateerd onderzoek;

ix)

de financiële situatie van de uitgevende instantie;

x)

de liquiditeitsbronnen van de uitgevende instantie;

xi)

het vermogen van de uitgevende instantie om op toekomstige marktbrede of specifiek op de uitgevende instantie betrekking hebbende gebeurtenissen te reageren, met inbegrip van het vermogen om in een zeer ongunstige situatie schulden terug te betalen;

xii)

de veerkracht van de bedrijfstak van de uitgevende instantie binnen de economie ten aanzien van economische trends en de concurrentiepositie van de uitgevende instantie binnen haar bedrijfstak;

xiii)

de analyse van de kredietratings of ratingoutlook die voor de uitgevende instantie of een instrument ervan zijn afgegeven door een ratingbureau dat door de MFF-beheerder is geselecteerd omdat dit aansluit bij de specifieke beleggingsportefeuille van het MMF;

b)

de kredietrating van een geldmarktinstrument, securitisatie of ABCP wordt verlaagd tot onder de twee hoogste kortetermijnratings van enig ratingbureau waarop Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad (8) van toepassing is en dat overeenkomstig genoemde verordening is gecertificeerd.

2.   MMF-beheerders beoordelen de materiële verandering in de in lid 1, onder a), genoemde criteria door risicofactoren en de resultaten van de in artikel 28 van Verordening (EU) 2017/1131 bedoelde stresstestscenario's te onderzoeken.

3.   Voor de toepassing van lid 1, onder b), stellen MMF-beheerders een interne procedure vast voor het selecteren van de ratingbureaus die aansluiten bij de specifieke beleggingsportefeuille van het betrokken MMF en voor het bepalen van de frequentie waarmee het MMF de ratings van die bureaus controleert.

4.   MMF-beheerders houden rekening met een in lid 1, onder b), bedoelde ratingverlaging en verrichten daarop hun eigen beoordeling volgens hun interne kredietkwaliteitsbeoordelingsmethode.

5.   De herziening van de interne kredietkwaliteitsbeoordelingsmethode is een materiële verandering in de zin van artikel 19, lid 4, onder d), van Verordening (EU) 2017/1131, behalve indien MMF-beheerders kunnen aantonen dat de verandering niet van materiële aard is.

Artikel 9

Kwantitatieve en kwalitatieve kredietkwaliteitsvereisten voor in artikel 15, lid 6, onder a), van Verordening (EU) 2017/1131 bedoelde activa

MMF-beheerders passen de artikelen 3 tot en met 8 van deze verordening toe bij de beoordeling van de kredietkwaliteit van de in artikel 15, lid 6, onder a), van Verordening (EU) 2017/1131 bedoelde liquide overdraagbare effecten of geldmarktinstrumenten.

Artikel 10

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 21 juli 2018, met uitzondering van artikel 1 dat met ingang van 1 januari 2019 van toepassing is.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 april 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 169 van 30.6.2017, blz. 8.

(2)  Verordening (EU) 2017/2402 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 tot vaststelling van een algemeen kader voor securitisatie en tot instelling van een specifiek kader voor eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde securitisatie, en tot wijziging van de Richtlijnen 2009/65/EG, 2009/138/EG en 2011/61/EU en de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 648/2012 (PB L 347 van 28.12.2017, blz. 35).

(3)  Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).

(4)  Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).

(5)  Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 349).

(6)  Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PB L 335 van 17.12.2009, blz. 1).

(7)  Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (PB L 201 van 27.7.2012, blz. 1).

(8)  Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 inzake ratingbureaus (PB L 302 van 17.11.2009, blz. 1).


13.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 177/9


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/991 VAN DE COMMISSIE

van 12 juli 2018

tot toelating van het in de handel brengen van het kippeneiwit lysozymhydrolysaat als nieuw voedingsmiddel krachtens Verordening (EU) 2015/2283 van het Europees Parlement en de Raad en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470 van de Commissie

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2015/2283 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende nieuwe voedingsmiddelen, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EG) nr. 1852/2001 van de Commissie (1), en met name artikel 12,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) 2015/2283 bepaalt dat alleen nieuwe voedingsmiddelen die zijn toegelaten en in de Unielijst zijn opgenomen, in de Unie in de handel mogen worden gebracht.

(2)

Overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EU) 2015/2283 is Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470 van de Commissie (2) vastgesteld, waarin een Unielijst van toegelaten nieuwe voedingsmiddelen is vastgesteld.

(3)

Krachtens artikel 12 van Verordening (EU) 2015/2283 neemt de Commissie een beslissing over de toelating en het in de Unie in de handel brengen van een nieuw voedingsmiddel en over de bijwerking van de Unielijst.

(4)

Op 31 augustus 2016 heeft het bedrijf DSM Nutritional Products Ltd uit het Verenigd Koninkrijk bij de bevoegde Ierse instantie een aanvraag ingediend om het kippeneiwit lysozymhydrolysaat als nieuw voedingsmiddel in de zin van artikel 1, lid 2, onder e), van Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad (3) in de Unie in de handel te brengen. In de aanvraag wordt verzocht om het kippeneiwit lysozymhydrolysaat te kunnen gebruiken in voedingssupplementen en andere levensmiddelencategorieën, met name in alcoholvrije dranken.

(5)

Krachtens artikel 35, lid 1, van Verordening (EU) 2015/2283 worden alle uit hoofde van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 258/97 bij een lidstaat ingediende aanvragen om een nieuw voedingsmiddel in de Unie in de handel te brengen waarover vóór 1 januari 2018 nog geen definitief besluit is genomen, behandeld als aanvragen uit hoofde van Verordening (EU) 2015/2283.

(6)

De aanvraag om het kippeneiwit lysozymhydrolysaat als nieuw voedingsmiddel in de Unie in de handel te brengen, is bij een lidstaat ingediend overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 258/97 ingediend en voldoet ook aan de voorwaarden van Verordening (EU) 2015/2283.

(7)

Op 12 mei 2017 heeft de bevoegde Ierse instantie haar verslag van de eerste beoordeling uitgebracht. In dat verslag werd geconcludeerd dat het kippeneiwit lysozymhydrolysaat voldoet aan de criteria voor nieuwe voedingsmiddelen van artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 258/97.

(8)

Op 31 mei 2017 heeft de Commissie het verslag van de eerste beoordeling aan de overige lidstaten toegezonden. Binnen de in artikel 6, lid 4, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 258/97 vastgestelde termijn van zestig dagen hebben de overige lidstaten met redenen omklede bezwaren ingediend in verband met de ontoereikende informatie over het beoogde gebruik en over blootstellingsbeoordelingen, toxicologische gegevens, productspecificatie en het productieproces.

(9)

Gezien de bezwaren van de overige lidstaten, met name die met betrekking tot de ontoereikende blootstellingsbeoordeling van de potentiële gecombineerde inname van alle mogelijke voorgestelde toepassingen, heeft de aanvrager het verzoek gewijzigd wat de levensmiddelencategorieën betreft, door het gebruik van het nieuwe voedingsmiddel te beperken tot voedingssupplementen. De wijzigingen van het voorgestelde gebruik van het nieuwe voedingsmiddel en de aanvullende uitleg van de fabrikant hebben de bezorgdheid van de overige lidstaten en de Commissie wat de naleving van artikel 7 van Verordening (EU) 2015/2283 betreft, weggenomen.

(10)

De aanvullende uitleg van de aanvrager geeft voldoende redenen om vast te stellen dat het kippeneiwit lysozymhydrolysaat bij de voorgestelde toepassingen en gebruiksconcentraties als ingrediënt in voedingssupplementen voldoet aan de criteria van artikel 12, lid 1, van Verordening (EU) 2015/2283.

(11)

Bij Richtlijn 2002/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) zijn voorwaarden voor het gebruik van voedingssupplementen vastgesteld. Het gebruik van het kippeneiwit lysozymhydrolysaat moet worden toegelaten onverminderd die richtlijn.

(12)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Het in de bijlage bij deze verordening gespecificeerde kippeneiwit lysozymhydrolysaat wordt overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EU) 2015/2283 opgenomen in de Unielijst van toegelaten nieuwe voedingsmiddelen.

2.   De in lid 1 bedoelde vermelding in de Unielijst omvat de in de bijlage bij deze verordening vastgestelde gebruiksvoorwaarden en etiketteringsvoorschriften.

3.   De bij dit artikel verleende toelating doet geen afbreuk aan de bepalingen van Richtlijn 2002/46/EG.

Artikel 2

De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 12 juli 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 327 van 11.12.2015, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470 van de Commissie van 20 december 2017 tot vaststelling van de Unielijst van nieuwe voedingsmiddelen overeenkomstig Verordening (EU) 2015/2283 van het Europees Parlement en de Raad betreffende nieuwe voedingsmiddelen (PB L 351 van 30.12.2017, blz. 72).

(3)  Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 1997 betreffende nieuwe voedingsmiddelen en nieuwe voedselingrediënten (PB L 43 van 14.2.1997, blz. 1).

(4)  Richtlijn 2002/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 juni 2002 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake voedingssupplementen (PB L 183 van 12.7.2002, blz. 51).


BIJLAGE

De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470 wordt als volgt gewijzigd:

1)

De volgende vermelding wordt in alfabetische volgorde ingevoegd in tabel 1 (toegelaten nieuwe voedingsmiddelen):

„Toegelaten nieuw voedingsmiddel

Voorwaarden waaronder het nieuwe voedingsmiddel mag worden gebruikt

Aanvullende specifieke etiketteringsvoorschriften

Andere voorschriften

Kippeneiwit lysozymhydrolysaat

Gespecificeerde levensmiddelencategorie

Maximumgehalten

Het nieuwe voedingsmiddel wordt op de etikettering van het voedingsmiddel dat het bevat, aangeduid met „kippeneiwit lysozymhydrolysaat”.”.

 

Voedingssupplementen zoals gedefinieerd in Richtlijn 2002/46/EG (1) bestemd voor de volwassen bevolking

1 000 mg/dag

2)

De volgende vermelding wordt alfabetisch in tabel 2 (specificaties) ingevoegd:

„Toegelaten nieuw voedingsmiddel

Specificatie

Kippeneiwit lysozymhydrolysaat

Omschrijving/definitie:

Het kippeneiwit lysozymhydrolysaat word uit het kippeneiwit lysozym verkregen door middel van een enzymatisch proces waarbij subtilisine uit Bacillus licheniformis wordt gebruikt.

Het product is een wit tot lichtgeel poeder.

Specificatie:

Eiwit (TN (*) × 5,30): 80-90 %

Tryptofaan: 5-7 %

Verhouding tryptofaan/LNAA's (**): 0,18-0,25

Hydrolysegraad: 19-25 %

Vochtgehalte: < 5 %

Asgehalte: < 10 %

Natriumgehalte: < 6 %

Zware metalen:

Arseen: < 1 ppm

Lood: < 1 ppm

Cadmium: < 0,5 ppm

Kwik: < 0,1 ppm

Microbiologische criteria:

Aeroob kiemgetal: < 103 kve/g

Totaal gecombineerd kiemgetal gisten en schimmels: < 102 kve/g

Enterobacteriën: < 10 kve/g

Salmonella spp: afwezig in 25 g

Escherichia coli: afwezig in 10 g

Staphylococcus aureus: afwezig in 10 g

Pseudomonas aeruginosa: afwezig in 10 g

(*)

TN: totaal stikstof

(**)

LNAA's: grote neutrale aminozuren”


(1)  Richtlijn 2002/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 juni 2002 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake voedingssupplementen (PB L 183 van 12.7.2002, blz. 51).


BESLUITEN

13.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 177/12


BESLUIT (GBVB) 2018/992 VAN HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ

van 11 juli 2018

tot benoeming van de commandant van de EU-missiestrijdkrachten van de militaire missie van de Europese Unie om de Somalische veiligheidstroepen te helpen opleiden (EUTM Somalia) (EUTM Somalia/1/2018)

HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 38,

Gezien Besluit 2010/96/GBVB van de Raad van 15 februari 2010 betreffende een militaire missie van de Europese Unie om de Somalische veiligheidstroepen te helpen opleiden (1), en met name artikel 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij artikel 5, lid 1, van Besluit 2010/96/GBVB heeft de Raad het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) gemachtigd om overeenkomstig artikel 38 van het Verdrag betreffende de Europese Unie de nodige besluiten te nemen ten behoeve van de politieke controle op en de strategische leiding van de militaire missie van de Europese Unie om de Somalische veiligheidstroepen te helpen opleiden (EUTM Somalia), met inbegrip van de besluiten tot benoeming van de volgende commandanten van de EU-missie.

(2)

Bij Besluit (GBVB) 2017/971 van de Raad (2) is de commandostructuur van EUTM Somalia gewijzigd. Bijgevolg is Besluit (GBVB) 2016/396 van het Politiek en Veiligheidscomité (3) ingetrokken en is brigadegeneraal Maurizio MORENA benoemd tot commandant van de EU-missiestrijdkrachten van EUTM Somalia.

(3)

Het PVC heeft op 26 juni 2017 Besluit (GBVB) 2017/1160 (4) vastgesteld waarbij kolonel Pietro ADDIS wordt benoemd tot commandant van de EU-missiestrijdkrachten van EUTM Somalia, ter vervanging van brigadegeneraal Maurizio MORENA.

(4)

Het Militair Comité van de EU heeft het PVC op 18 juni 2018 aanbevolen kolonel Matteo Giacomo SPREAFICO met ingang van 16 juli 2018 te benoemen tot commandant van de EU-missiestrijdkrachten van EUTM Somalia, ter vervanging van brigadegeneraal Pietro ADDIS.

(5)

Overeenkomstig artikel 5 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de uitwerking en de uitvoering van besluiten en acties van de Europese Unie die gevolgen hebben op defensiegebied. Denemarken neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van dit besluit, dat bijgevolg niet bindend is voor, noch van toepassing is op deze lidstaat,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Kolonel Matteo Giacomo SPREAFICO wordt met ingang van 16 juli 2018 benoemd tot commandant van de EU-missiestrijdkrachten van de militaire missie van de Europese Unie om de Somalische veiligheidstroepen te helpen opleiden (EUTM Somalia).

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 11 juli 2018.

Voor het Politiek en Veiligheidscomité

De voorzitter

W. STEVENS


(1)  PB L 44 van 19.2.2010, blz. 16.

(2)  Besluit 2017/917/GBVB van de Raad van 8 juni 2017 tot vaststelling van de plannings- en uitvoeringsregelingen voor niet-uitvoerende militaire GVDB-missies van de EU en tot wijziging van Besluiten 2010/96/GBVB betreffende een militaire missie van de Europese Unie om de Somalische veiligheidstroepen te helpen opleiden, 2013/34/GBVB betreffende een militaire missie van de Europese Unie om de Malinese strijdkrachten te helpen opleiden (EUTM Mali) en 2016/610 betreffende een militaire GVDB-opleidingsmissie van de Europese Unie in de Centraal-Afrikaanse Republiek (EUTM RCA) (PB L 146 van 9.6.2017, blz. 133).

(3)  Besluit (GBVB) 2016/396 van het Politiek en Veiligheidscomité van 15 maart 2016 houdende benoeming van de EU-missiecommandant voor de militaire missie van de Europese Unie om de Somalische veiligheidstroepen te helpen opleiden (EUTM Somalia) en tot intrekking van Besluit (GBVB) 2015/173 (EUTM Somalia/1/2016) (PB L 73 van 18.3.2016, blz. 99).

(4)  Besluit (GBVB) 2017/1176 van het Politiek en Veiligheidscomité van 26 juni 2017 tot benoeming van de commandant van de EU-missiestrijdkrachten van de militaire missie van de Europese Unie om de Somalische veiligheidstroepen te helpen opleiden (EUTM Somalia) (EUTM Somalia/1/2017) (PB L 167 van 30.6.2017, blz. 37).


13.7.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 177/14


BESLUIT (EU) 2018/993 VAN DE COMMISSIE

van 11 juli 2018

tot wijziging van de Besluiten (EU) 2017/1214, (EU) 2017/1215, (EU) 2017/1216, (EU) 2017/1218 en (EU) 2017/1219 wat betreft de duur van de overgangsperiode

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2018) 4312)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 66/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de EU-milieukeur (1), en met name artikel 8, lid 2,

Na raadpleging van het Bureau voor de milieukeur van de Europese Unie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Besluit 2011/382/EU van de Commissie (2) is vervangen door Besluit (EU) 2017/1214 van de Commissie (3) tot vaststelling van herziene criteria en eisen voor handafwasmiddelen. Teneinde producenten van wie de producten de EU-milieukeur voor handafwasmiddelen hebben gekregen op basis van de criteria die zijn vastgesteld in Besluit 2011/382/EU, voldoende tijd te geven om hun producten zodanig aan te passen dat ze aan Besluit (EU) 2017/1214 voldoen, is in dat besluit een overgangsperiode vastgelegd. Die overgangsperiode van twaalf maanden loopt op 22 juni 2018 af.

(2)

Besluit 2012/720/EU van de Commissie (4) is vervangen door Besluit (EU) 2017/1215 van de Commissie (5) tot vaststelling van herziene criteria en eisen voor detergentia voor vaatwasmachines voor industrieel en institutioneel gebruik. Teneinde producenten van wie de producten de EU-milieukeur voor detergentia voor vaatwasmachines voor industrieel en institutioneel gebruik hebben gekregen op basis van de criteria die zijn vastgesteld in Besluit 2012/720/EU, voldoende tijd te geven om hun producten zodanig aan te passen dat ze aan Besluit (EU) 2017/1215 voldoen, is in dat besluit een overgangsperiode vastgelegd. Die overgangsperiode van twaalf maanden loopt op 22 juni 2018 af.

(3)

Besluit 2011/263/EU van de Commissie (6) is vervangen door Besluit (EU) 2017/1216 van de Commissie (7) tot vaststelling van herziene criteria en eisen voor machineafwasmiddelen. Teneinde producenten van wie de producten de EU-milieukeur voor machineafwasmiddelen hebben gekregen op basis van de criteria die zijn vastgesteld in Besluit 2011/263/EU, voldoende tijd te geven om hun producten zodanig aan te passen dat ze aan Besluit (EU) 2017/1216 voldoen, is in dat besluit een overgangsperiode vastgelegd. Die overgangsperiode van twaalf maanden loopt op 22 juni 2018 af.

(4)

Besluit 2011/264/EU van de Commissie (8) is vervangen door Besluit (EU) 2017/1218 van de Commissie (9) tot vaststelling van herziene criteria en eisen voor wasmiddelen. Teneinde producenten van wie de producten de EU-milieukeur voor wasmiddelen hebben gekregen op basis van de criteria die zijn vastgesteld in Besluit 2011/264/EU, voldoende tijd te geven om hun producten zodanig aan te passen dat ze aan Besluit (EU) 2017/1218 voldoen, is in dat besluit een overgangsperiode vastgelegd. Die overgangsperiode van twaalf maanden loopt op 22 juni 2018 af.

(5)

Besluit 2012/721/EU van de Commissie (10) is vervangen door Besluit (EU) 2017/1219 van de Commissie (11) tot vaststelling van herziene criteria en eisen voor wasmiddelen voor industrieel en institutioneel gebruik. Teneinde producenten van wie de producten de EU-milieukeur voor wasmiddelen voor industrieel en institutioneel gebruik hebben gekregen op basis van de criteria die zijn vastgesteld in Besluit 2012/721/EU, voldoende tijd te geven om hun producten zodanig aan te passen dat ze aan Besluit (EU) 2017/1219 voldoen, is in dat besluit een overgangsperiode vastgelegd. Die overgangsperiode van twaalf maanden loopt op 22 juni 2018 af.

(6)

Een aantal nationale instanties die EU-milieukeuren toekennen, hebben de Commissie ervan in kennis gesteld dat die overgangsperioden met zes maanden moeten worden verlengd wegens een groot aantal aanvragen tot verlenging van de contracten tot toekenning van de EU-milieukeur. De Commissie heeft een beoordeling uitgevoerd die bevestigde dat de overgangsperioden met zes maanden moeten worden verlengd.

(7)

De Besluiten (EU) 2017/1214, (EU) 2017/1215, (EU) 2017/1216, (EU) 2017/1218 en (EU) 2017/1219 moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(8)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 16 van Verordening (EG) nr. 66/2010 ingestelde comité,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In artikel 7 van Besluit (EU) 2017/1214 wordt lid 3 vervangen door:

„3.   Een EU-milieukeur die is toegekend op basis van de in Besluit 2011/382/EU uiteengezette criteria, mag tot 22 december 2018 worden gebruikt.”.

Artikel 2

In artikel 7 van Besluit (EU) 2017/1215 wordt lid 3 vervangen door:

„3.   Een EU-milieukeur die is toegekend op basis van de in Besluit 2012/720/EU uiteengezette criteria, mag tot 26 december 2018 worden gebruikt.”.

Artikel 3

In artikel 7 van Besluit (EU) 2017/1216 wordt lid 3 vervangen door:

„3.   Een EU-milieukeur die is toegekend op basis van de in Besluit 2011/263/EU uiteengezette criteria, mag tot 26 december 2018 worden gebruikt.”.

Artikel 4

In artikel 7 van Besluit (EU) 2017/1218 wordt lid 3 vervangen door:

„3.   Een EU-milieukeur die is toegekend op basis van de in Besluit 2011/264/EU uiteengezette criteria, mag tot 26 december 2018 worden gebruikt.”.

Artikel 5

In artikel 7 van Besluit (EU) 2017/1219 wordt lid 3 vervangen door:

„3.   Een EU-milieukeur die is toegekend op basis van de in Besluit 2012/721/EU uiteengezette criteria, mag tot 26 december 2018 worden gebruikt.”.

Artikel 6

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 11 juli 2018.

Voor de Commissie

Karmenu VELLA

Lid van de Commissie


(1)  PB L 27 van 30.1.2010, blz. 1.

(2)  Besluit 2011/382/EU van de Commissie van 24 juni 2011 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur aan handafwasmiddelen (PB L 169 van 29.6.2011, blz. 40).

(3)  Besluit (EU) 2017/1214 van de Commissie van 23 juni 2017 tot vaststelling van de criteria voor de toekenning van de EU-milieukeur aan handafwasmiddelen (PB L 180 van 12.7.2017, blz. 1).

(4)  Besluit 2012/720/EU van de Commissie van 14 november 2012 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur voor detergentia voor vaatwasmachines voor industrieel en institutioneel gebruik (PB L 326 van 24.11.2012, blz. 25).

(5)  Besluit (EU) 2017/1215 van de Commissie van 23 juni 2017 tot vaststelling van de criteria voor de toekenning van de EU-milieukeur aan detergentia voor vaatwasmachines voor industrieel en institutioneel gebruik (PB L 180 van 12.7.2017, blz. 16).

(6)  Besluit 2011/263/EU van de Commissie van 28 april 2011 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur aan machineafwasmiddelen (PB L 111 van 30.4.2011, blz. 22).

(7)  Besluit (EU) 2017/1216 van de Commissie van 23 juni 2017 tot vaststelling van de criteria voor de toekenning van de EU-milieukeur aan machineafwasmiddelen (PB L 180 van 12.7.2017, blz. 31).

(8)  Besluit 2011/264/EU van de Commissie van 28 april 2011 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur voor wasmiddelen (PB L 111 van 30.4.2011, blz. 34).

(9)  Besluit (EU) 2017/1218 van de Commissie van 23 juni 2017 tot vaststelling van de criteria voor de toekenning van de EU-milieukeur aan wasmiddelen (PB L 180 van 12.7.2017, blz. 63).

(10)  Besluit 2012/721/EU van de Commissie van 14 november 2012 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur voor wasmiddelen voor industrieel en institutioneel gebruik (PB L 326 van 24.11.2012, blz. 38).

(11)  Besluit (EU) 2017/1219 van de Commissie van 23 juni 2017 tot vaststelling van de criteria voor de toekenning van de EU-milieukeur aan wasmiddelen voor industrieel en institutioneel gebruik (PB L 180 van 12.7.2017, blz. 79).