ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 149

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

61e jaargang
14 juni 2018


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/866 van de Commissie van 13 juni 2018 tot vaststelling, op grond van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad, van het aanpassingspercentage voor de rechtstreekse betalingen voor het kalenderjaar 2018

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/867 van de Commissie van 13 juni 2018 tot vaststelling van het reglement voor de procesvoering van de kamer(s) van beroep van het Spoorwegbureau van de Europese Unie ( 1)

3

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/868 van de Commissie van 13 juni 2018 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1301/2014 en Verordening (EU) nr. 1302/2014 betreffende bepalingen over het energiemeetsysteem en het systeem voor gegevensverzameling ( 1)

16

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (GBVB) 2018/869 van het Politiek en Veiligheidscomité van 5 juni 2018 tot verlenging van het mandaat van het hoofd van de rechtsstaatmissie van de Europese Unie in Kosovo (EULEX KOSOVO) (EULEX KOSOVO/1/2018) ( *1)

24

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

 

(*1)   Deze benaming laat de standpunten over de status onverlet en is in overeenstemming met Resolutie 1244 (1999) van de VN-Veiligheidsraad en het advies van het Internationaal Gerechtshof over de onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

14.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 149/1


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/866 VAN DE COMMISSIE

van 13 juni 2018

tot vaststelling, op grond van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad, van het aanpassingspercentage voor de rechtstreekse betalingen voor het kalenderjaar 2018

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (1), en met name artikel 26, lid 3,

Na raadpleging van het Comité voor de landbouwfondsen,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 25 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 dient een reserve met als doel het beschikbaar stellen van aanvullende steun voor de landbouwsector in geval van ernstige crisissituaties die de landbouwproductie of -distributie treffen, te worden aangelegd door aan het begin van elk jaar een vermindering op de rechtstreekse betalingen toe te passen door middel van het in artikel 26 van die verordening bedoelde mechanisme voor financiële discipline.

(2)

Om zeker te stellen dat de in Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad (2) vermelde jaarlijkse maxima ter financiering van de marktgerelateerde uitgaven en de rechtstreekse betalingen worden gerespecteerd, moet krachtens artikel 26, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 een aanpassingspercentage voor de rechtstreekse betalingen worden vastgesteld wanneer de ramingen voor de financiering van de maatregelen die in het kader van dit submaximum voor een bepaald begrotingsjaar worden gefinancierd, erop wijzen dat de toepasselijke jaarlijkse maxima zullen worden overschreden.

(3)

De in de ontwerpbegroting 2019 van de Commissie opgenomen reserve voor crises in de landbouwsector bedraagt 468,7 miljoen EUR (lopende prijzen). Om dat bedrag te financieren, moet het mechanisme voor financiële discipline van toepassing zijn op de rechtstreekse betalingen die voor het kalenderjaar 2018 worden gedaan in het kader van de steunregelingen die zijn vermeld in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3).

(4)

Uit de ramingen voor de rechtstreekse betalingen en marktgerelateerde uitgaven als vastgesteld in de ontwerpbegroting van de Commissie voor 2019, blijkt dat geen extra financiële discipline vereist is.

(5)

Overeenkomstig artikel 26, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 moet het aanpassingspercentage uiterlijk op 30 juni van het kalenderjaar waarop dat percentage van toepassing is, worden vastgesteld.

(6)

Landbouwers die een steunaanvraag voor rechtstreekse betalingen voor een bepaald kalenderjaar N indienen, ontvangen de betaling doorgaans binnen een vastgestelde betalingstermijn die in het begrotingsjaar N + 1 valt. De lidstaten mogen echter, binnen bepaalde grenzen, betalingen aan landbouwers doen nadat deze betalingstermijn is verstreken. Dergelijke betalingen kunnen in een later begrotingsjaar worden gedaan. Bij de toepassing van de financiële discipline voor een bepaald kalenderjaar mag het aanpassingspercentage niet worden toegepast op betalingen waarvoor steunaanvragen zijn ingediend in andere kalenderjaren dan het kalenderjaar waarvoor de financiële discipline geldt. Daarom moet met het oog op een gelijke behandeling van de landbouwers worden bepaald dat het aanpassingspercentage alleen wordt toegepast op betalingen waarvoor de steunaanvragen zijn ingediend in het kalenderjaar waarvoor de financiële discipline geldt, ongeacht het moment waarop de betaling aan de landbouwers wordt gedaan.

(7)

In artikel 8, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 is bepaald dat het overeenkomstig artikel 26 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bepaalde aanpassingspercentage voor rechtstreekse betalingen alleen van toepassing is op rechtstreekse betalingen van meer dan 2 000 EUR die voor het desbetreffende kalenderjaar aan een landbouwer worden toegekend. Voorts is in artikel 8, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bepaald dat als gevolg van de geleidelijke invoering van de rechtstreekse betalingen het aanpassingspercentage pas vanaf 1 januari 2022 van toepassing is op Kroatië. Het bij deze verordening bepaalde aanpassingspercentage mag dus niet van toepassing zijn op betalingen aan landbouwers in deze lidstaat,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Met het oog op de toepassing van het aanpassingspercentage overeenkomstig de artikelen 25 en 26 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 en overeenkomstig artikel 8, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 worden de rechtstreekse betalingen van meer dan 2 000 EUR die in het kader van de in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1307/2013 vermelde steunregelingen aan landbouwers worden toegekend voor een voor het kalenderjaar 2018 ingediende steunaanvraag, verminderd met een aanpassingspercentage van 1,422184 %.

2.   De in lid 1 bedoelde vermindering geldt niet voor Kroatië.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 juni 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 549.

(2)  Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884).

(3)  Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 608).


14.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 149/3


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/867 VAN DE COMMISSIE

van 13 juni 2018

tot vaststelling van het reglement voor de procesvoering van de kamer(s) van beroep van het Spoorwegbureau van de Europese Unie

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/796 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Spoorwegbureau van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 881/2004 (1), en met name artikel 55, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) 2016/796 machtigt de raad van bestuur van het Spoorwegbureau van de Europese Unie („het Bureau”) om een of meer kamer(s) van beroep in te stellen die belast zijn met de in de artikelen 58 en 61 van die verordening bedoelde beroeps- en arbitrageprocedures.

(2)

Aangezien Verordening (EU) 2016/796 voor de behandeling van beroepen slechts voorziet in een aantal grondbeginselen, moeten regels inzake het reglement voor de procesvoering van de kamer van beroep worden vastgesteld, met inbegrip van de voorschriften voor de stemming, de procedures voor het indienen van een beroep en de voorwaarden voor vergoeding van kosten van de leden van de kamers. Op voorstel van het Bureau en na raadpleging van de raad van bestuur van het Bureau stelt de Commissie het reglement voor de procesvoering van de kamer van beroep vast.

(3)

Om consistentie en samenhang in de besluitvorming te waarborgen, om tijdens beroep- of arbitrageverzoeken de administratieve lasten te verminderen en minder tijd te verliezen bij de benoeming van leden, en om de individuele en collectieve deskundigheid van haar leden te benutten moet de raad van bestuur van het Bureau ten minste één kamer van beroep als een permanent orgaan instellen.

(4)

De raad van bestuur van het Bureau kan overeenkomstig artikel 55, lid 4, van Verordening (EU) 2016/796 de kamer(s) van beroep instellen met drie of vijf leden en het respectieve aantal plaatsvervangers.

(5)

Om te verzekeren dat de kamer van beroep vlot en efficiënt kan functioneren, moet één van de leden worden benoemd als voorzitter van de kamer van beroep. Het is van wezenlijk belang dat de voorzitter toeziet op de kwaliteit en de consistentie van de beslissingen van de kamer van beroep.

(6)

De kamer van beroep moet bij de uitoefening van haar taken ook worden bijgestaan door een griffier en een rapporteur. Hun benoeming, functies en taken moeten duidelijk worden vastgesteld. Voor elke procedure moet een rapporteur worden aangewezen en de diensten van de griffier moeten door alle kamers van beroep worden gedeeld.

(7)

De kamer van beroep moet specifieke administratieve richtsnoeren kunnen uitbrengen, teneinde dit reglement voor de procesvoering aan te vullen met praktische regelingen.

(8)

De maatregelen van deze verordening zijn in overeenstemming met het advies van het in artikel 81, lid 1, van Verordening (EU) 2016/796 bedoelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

INSTELLING EN ORGANISATIE

Artikel 1

Instelling

1.   De in deze verordening vastgestelde regels voor de kamer van beroep zijn van toepassing op elke kamer van beroep die bij beslissing van de raad van bestuur van het Bureau wordt ingesteld. Alle kamers worden hierna gezamenlijk aangeduid als „de kamer van beroep”.

2.   Om te waarborgen dat de overwegingen kenbaar worden gemaakt binnen de gestelde termijnen en om de kwaliteit en consistentie van de beslissingen te verzekeren, moet één kamer van beroep worden ingesteld als permanent orgaan overeenkomstig artikel 55 van Verordening (EU) 2016/796.

Artikel 2

Leden

1.   De voorzitter, de andere leden en de plaatsvervangers die samen een kamer van beroep vormen, worden hierna aangeduid als de „leden” van die kamer, tenzij anders bepaald.

2.   De ambtstermijn van elk lid begint en eindigt op de data die zijn vastgesteld in het benoemingsbesluit. Bij de vaststelling van de datum kan rekening worden gehouden met een functie of met de einddatum van een procedure. Overeenkomstig artikel 56, lid 1, van Verordening (EU) 2016/796 bedraagt de ambtstermijn van een lid van de kamer van beroep ten hoogste vier jaar en kan deze eenmaal worden verlengd.

3.   In elke ingestelde kamer van beroep moet technische, juridische en procedurele expertise en/of ervaring worden gewaarborgd.

Artikel 3

Vervanging

1.   Elk lid van een kamer van beroep dat niet beschikbaar is om zijn functie uit te oefenen, of dat dreigt te worden, moet de voorzitter daarvan zo snel mogelijk in kennis stellen.

2.   Ingeval de voorzitter niet beschikbaar is, beslist de kamer van beroep wie van de overblijvende leden als voorzitter zal fungeren.

3.   De voorzitter benoemt één van de plaatsvervangers als lid.

4.   De in de leden 2 en 3 bedoelde benoeming van een vervanger duurt zolang het vervangen lid of de vervangen voorzitter verhinderd is, en ten minste tot de desbetreffende beroeps- of arbitrageprocedure is afgerond.

5.   Wanneer de onbeschikbaarheid permanent wordt of langer duurt dan twaalf maanden, stelt de raad van bestuur van het Bureau een nieuw lid of nieuwe voorzitter aan en, in voorkomend geval, een plaatsvervanger.

Artikel 4

Rol van de voorzitter

1.   De voorzitter van een kamer van beroep zit de beroeps- en arbitrageprocedures voor.

2.   De voorzitter ziet toe op de kwaliteit en de samenhang van de beslissingen die een kamer van beroep neemt.

3.   Voor elke procedure wijst de voorzitter een van de leden van de kamer van beroep aan als rapporteur.

4.   De voorzitter en de griffier zien erop toe dat het in deze verordening vastgelegde reglement voor de procesvoering correct wordt toegepast.

5.   Indien de raad van bestuur van het Bureau meer dan één kamer van beroep heeft ingesteld, stellen de voorzitters samen een methodiek op voor de verdeling van de procedures over de kamers en delen zij die mee aan de griffier.

Artikel 5

Rol van de rapporteur

1.   De rapporteur onderwerpt het beroep aan een voorafgaand onderzoek en presenteert de resultaten daarvan aan de andere leden van de kamer van beroep.

2.   De rapporteur stelt een ontwerpversie op van de overwegingen van de kamer van beroep.

Artikel 6

Vestigingslocatie van de kamer van beroep

De kamer van beroep is gevestigd op de locatie van het Bureau.

Artikel 7

De griffier

1.   De kamer van beroep wordt bij de uitoefening van haar taken bijgestaan door een griffier.

2.   De griffier:

a)

registreert alle procedures met een nummer en stelt de kamer van beroep en alle partijen daarvan in kennis;

b)

is verantwoordelijk voor de ontvangst, de doorzending en de veilige opslag van alle voor de beroeps- en arbitrageprocedures relevante documenten, voor de communicatie met de partijen en voor alle andere administratieve taken die verband houden met de procedures;

c)

informeert de partijen zo snel mogelijk over de samenstelling van de kamer van beroep die de zaak zal behandelen, en over eventuele veranderingen in die samenstelling;

d)

informeert de partijen bij het beroep over hun recht op wraking van een aan de beroepsprocedure deelnemend lid overeenkomstig artikel 57, lid 3, van Verordening (EU) 2016/796;

e)

zorgt voor een aankondiging van het beroep op de website van het Bureau met vermelding van de datum van registratie van het beroep, de namen en contactgegevens van de partijen, de taal van de procedure en de bestreden beslissing;

f)

controleert of alle termijnen en andere formele voorwaarden voor het indienen van een beroep zijn nageleefd en stelt de kamer van beroep daarvan in kennis;

g)

maakt verslagen van de zittingen, de verhoren van getuigen of deskundigen en de beraadslagingen van de kamer van beroep;

h)

houdt een archief bij met alle beslissingen over beroeps- en arbitrageprocedures die door de kamer van beroep zijn genomen;

i)

neemt de verzoeken en overwegingen van de kamer van beroep op in het informatie- en communicatiesysteem als bedoeld in artikel 12 van Verordening (EU) 2016/796 („het eenloketsysteem”).

Artikel 8

Benoeming en bevoegdheden van de griffier

1.   De griffier wordt door de kamer van beroep, op voordracht van het Bureau, benoemd uit de personeelsleden van het Bureau. Indien er meerdere kamers van beroep zijn, benoemen deze een griffier bij consensus.

2.   De griffier mag niet deelnemen aan taken of procedures van het Bureau betreffende beslissingen waartegen beroep kan worden ingesteld overeenkomstig artikel 60 van Verordening (EU) 2016/796.

3.   De griffier oefent zijn taken uit onder toezicht van de voorzitter van de kamer van beroep en volgt diens instructies op.

4.   De griffier kan worden bijgestaan door personeel, waarop dit artikel eveneens van toepassing is.

HOOFDSTUK II

HET BEROEP

Artikel 9

Indiening en kennisgeving van het beroep

1.   Een beroep wordt via de griffier in het daartoe bestemde elektronisch formaat ingediend bij de kamer van beroep binnen twee maanden na de in artikel 59, lid 2, van Verordening (EU) 2016/796 genoemde data.

2.   Het beroep bevat, naargelang het geval:

a)

de naam en het adres van de appellant;

b)

indien de appellant een vertegenwoordiger heeft aangewezen, de naam en adres van deze vertegenwoordiger;

c)

een e-mailadres;

d)

indien de appellant een rechtspersoon is, verstrekt deze aan de griffier zijn statuten, of een recent uittreksel uit het handelsregister of een recent uittreksel uit het verenigingsregister, of enig ander bewijs van zijn bestaan in rechte;

e)

de vermelding van de bestreden beslissing en het middel ingesteld door de appellant;

f)

de aangevoerde argumenten;

g)

indien nodig, de aard van het bewijsmateriaal en een verklaring waarin de feiten waarvoor het bewijs wordt aangeboden, worden uiteengezet;

h)

indien nodig, een verzoek om vertrouwelijke behandeling van documenten of delen ervan;

i)

indien de appellant niet diegene is op wie de bestreden beslissing betrekking heeft, de redenen waarom de appellant direct of indirect bij de beslissing betrokken is en een bewijsstuk inzake de datum waarop de appellant kennis heeft genomen van de beslissing.

3.   Indien het beroep niet de in lid 2 opgesomde informatie bevat, bepaalt de griffier een termijn van maximaal tien werkdagen waarbinnen de appellant deze informatie moet verstrekken. De griffier kan een dergelijke termijn slechts eenmaal vaststellen. Gedurende deze termijn wordt de in de artikelen 58 en 62 van Verordening (EU) 2016/796 bepaalde termijn opgeschort.

4.   De griffier stelt de kamer van beroep, het Bureau, en elke andere betrokken identificeerbare partij in kennis van het beroep binnen één werkdag na ontvangst van het beroep.

Artikel 10

Vertrouwelijkheid

1.   In elk verzoek om vertrouwelijke behandeling worden de woorden, gegevens, cijfers of passages vermeld waarvan de vertrouwelijkheid wordt ingeroepen, evenals de precieze redenen daarvoor. Het niet vermelden hiervan kan resulteren in een afwijzing van het verzoek door de kamer van beroep.

2.   De voorzitter beslist of de in een aanvraag vermelde gegevens overeenkomstig artikel 9, lid 2, onder h), als vertrouwelijk moeten worden beschouwd en ziet erop toe dat de als vertrouwelijk beschouwde gegevens niet worden bekendgemaakt.

Artikel 11

Onontvankelijkheid van het beroep

De kamer van beroep kan een beroep onontvankelijk verklaren op basis van een of meer van de volgende gronden:

a)

het beroep voldoet niet aan de formele vereisten die in artikel 9 zijn vastgelegd;

b)

de appellant heeft de termijn om beroep in te stellen, overschreden;

c)

de beslissing waartegen een beroep wordt ingesteld is niet vatbaar voor beroep;

d)

de appellant is niet degene tot wie de bestreden beslissing is gericht en kan evenmin een rechtstreeks en individueel belang bij die beslissing aantonen.

Artikel 12

Belangenconflict

1.   Nadat een beroep is ingediend bij de kamer van beroep moet elk lid dat een mogelijk belangenconflict vaststelt een met redenen omklede verklaring opstellen overeenkomstig artikel 57, lid 2, van Verordening (EU) 2016/796, en die aan de voorzitter verstrekken.

2.   De partijen bij het beroep worden van elke verklaring zo snel mogelijk in kennis gesteld.

3.   Een wraking door een partij bij het beroep is ontvankelijk indien deze is ingediend binnen tien werkdagen na de datum waarop de partij die om de wraking heeft verzocht kennis heeft gekregen van de feiten die aanleiding hebben gegeven tot de wraking.

4.   Het betrokken lid wordt in kennis gesteld van de wraking en verzocht om binnen vijf werkdagen volgend op de ontvangst van de kennisgeving zijn antwoord mee te delen aan de voorzitter.

5.   De kamer van beroep neemt zonder verwijl een beslissing over de uitsluiting van het betrokken lid uit de procedure overeenkomstig artikel 57, lid 2, van Verordening (EU) 2016/796. Het betrokken lid zal niet worden betrokken bij het nemen van deze beslissing.

6.   De uitsluiting van het betrokken lid is van tijdelijke aard en is van toepassing op de beroeps- of arbitrageprocedure waarin om wraking werd verzocht. Het uitgesloten lid of de uitgesloten voorzitter wordt vervangen overeenkomstig artikel 3.

Artikel 13

Procedure voor prejudiciële herziening

1.   Overeenkomstig artikel 60 van Verordening (EU) 2016/796 wordt elk beroep dat wordt ingesteld tegen een beslissing van het Bureau op grond van de artikelen 14, 20, 21 en 22 van die verordening, of omdat het Bureau nalaat te handelen binnen de gestelde termijnen, onderworpen aan een prejudiciële herziening alvorens het voor onderzoek aan de kamer van beroep wordt voorgelegd.

2.   Na kennisgeving van het beroep heeft het Bureau één maand de tijd om:

a)

de beslissing of het nalaten te handelen, te corrigeren;

b)

de bestreden beslissing te bevestigen en te motiveren;

c)

te bevestigen dat de prejudiciële herziening niet van toepassing is overeenkomstig artikel 60, lid 1, tweede zin, van Verordening (EU) 2016/796 en daarvoor redenen aan te voeren;

d)

redenen aan te voeren waarom het beroep onontvankelijk wordt geacht.

3.   In alle hierboven genoemde gevallen informeert het Bureau de griffier over zijn actie en verstrekt het de nodige ondersteunende documenten, naargelang het geval.

4.   In het in lid 2, onder a), bedoelde geval deelt het Bureau zijn beslissing mee, beëindigt de griffier de beroepsprocedure en stelt hij alle partijen bij de procedure daarvan in kennis.

5.   In de in lid 2, onder b), c), en d), bedoelde gevallen stelt de griffier de appellant in kennis en verwijst hij de zaak door naar de kamer van beroep voor onderzoek.

6.   De appellant kan zijn beroep intrekken binnen tien werkdagen na de dag van kennisgeving van de doorverwijzing.

7.   Voor de berekening van de in de artikelen 58 en 62 van Verordening (EU) 2016/796 bepaalde termijn wordt de datum van de doorverwijzing naar de kamer van beroep voor onderzoek beschouwd als de datum van indiening.

8.   In geval van doorverwijzing kan het Bureau beslissen de toepassing van de beslissing waartegen het beroep is ingesteld, te schorsen.

Artikel 14

Verweerschrift

1.   Het Bureau dient een verweerschrift in binnen één maand na de datum van kennisgeving van het beroep.

2.   Indien de in artikel 13 vermelde prejudiciële herziening van toepassing is, kan een verweerschrift worden ingediend voor de in lid 2, onder c) en d), vermelde gevallen. De onder b) bedoelde redenen fungeren als verweerschrift.

3.   Dit verweerschrift vermeldt de redenen en omvat alle ondersteunende documenten.

4.   Indien het Bureau nalaat een verweerschrift in te dienen, wordt de procedure zonder verweerschrift voortgezet.

Artikel 15

Tussenkomst

1.   De kamer van beroep kan elke persoon die aantoont een legitiem belang te hebben bij de uitkomst van de procedure, het recht verlenen op tussenkomst in de procedure voor de kamer.

2.   Een verzoek tot tussenkomst wordt ingediend binnen tien werkdagen na de bekendmaking van de aankondiging over het beroep op de website van het Bureau.

3.   Het verzoek tot tussenkomst wordt ter kennis gebracht van de partijen om hen de gelegenheid te geven noodzakelijk geachte opmerkingen in te dienen vóór de kamer van beroep haar beslissing over de tussenkomst kenbaar maakt.

4.   De tussenkomst moet het middel van een van de partijen geheel of ten dele ondersteunen of verwerpen. De tussenkomst kent niet dezelfde procedurele rechten toe als die welke reeds aan de partijen zijn toegekend.

Artikel 16

Inhoud van het verzoek tot tussenkomst

1.   Het verzoek tot tussenkomst bevat:

a)

de naam en het adres van de tussenkomende partij;

b)

de naam en het adres van de vertegenwoordiger van de tussenkomende partij, indien van toepassing;

c)

een gekozen domicilie, indien dit een ander adres is dan onder a) en b);

d)

een vermelding van de procedure waarvoor het verzoek is ingediend;

e)

een verklaring ter ondersteuning of verwerping, geheel of gedeeltelijk, van het middel van een van de partijen;

f)

de aangevoerde redenen en argumenten, zowel in feite als in rechte;

g)

in voorkomend geval, het desbetreffende bewijsmateriaal.

2.   Na de indiening van het verzoek tot de tussenkomst bepaalt de voorzitter een termijn van maximaal tien werkdagen waarbinnen de partijen kunnen reageren op de tussenkomst.

Artikel 17

Verzoek tot opschorting

1.   De kamer van beroep kan de bestreden beslissing laten opschorten indien de appellant heeft aangetoond dat er een dringende reden is voor het verlenen van een opschorting ter vrijwaring van zijn rechten en belangen die ernstig en onherstelbaar dreigen te worden geschaad.

2.   De voorzitter kan de tegenpartij verzoeken schriftelijke opmerkingen over het verzoek in te dienen.

Artikel 18

Schorsing van de procedure

1.   De kamer van beroep kan een schorsing van de procedure opleggen van ten hoogste tien werkdagen wanneer alle bij het beroep betrokken partijen daarmee instemmen.

2.   In de schorsingsbeslissing worden de termijn en de redenen voor de schorsing aangegeven.

3.   Gedurende de schorsing worden ook alle procedurele termijnen opgeschort.

HOOFDSTUK III

ARBITRAGE

Artikel 19

Verzoek tot arbitrage

1.   De betrokken nationale veiligheidsinstantie(s) kan/kunnen een verzoek tot arbitrage indienen overeenkomstig artikel 61 van Verordening (EU) 2016/796.

2.   Het verzoek wordt bij de griffier ingediend, die het Bureau en de kamer van beroep binnen één werkdag hiervan in kennis stelt.

Artikel 20

Verzoek tot ERTMS-arbitrage

1.   Het Bureau stelt de griffier overeenkomstig artikel 30, lid 2, van Verordening (EU) 2016/796 in kennis van de samenwerkingsprocedure, en van de betrokken partijen en van toepassing zijnde termijnen.

2.   Indien na één maand na het begin van de coördinatieprocedure geen wederzijds aanvaardbare oplossing wordt gevonden, verwijst de griffier de procedure door naar de kamer van beroep voor arbitrage en stelt hij de betrokken partijen daarvan in kennis.

Artikel 21

Arbitrageprocedure

1.   De kamer van beroep heeft één maand de tijd om te beslissen of zij met het standpunt van het Bureau instemt.

2.   Alle overeenkomstige bepalingen in hoofdstuk II zijn mutatis mutandis van toepassing.

Artikel 22

Beslissing van de kamer van beroep

De beslissing van de kamer van beroep omvat ten minste de volgende elementen:

a)

de namen van de partijen en van hun vertegenwoordigers, indien van toepassing;

b)

een samenvatting van de betwiste feiten en kwesties;

c)

de respectieve standpunten en argumenten van de partijen;

d)

een analyse van de overwegingen;

e)

het dictum met de beslissing.

HOOFDSTUK IV

GEMEENSCHAPPELIJKE PROCEDUREVEREISTEN

AFDELING 1

Taal

Artikel 23

Taal van de procedure

1.   Indien de appellant de geadresseerde is van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld, wordt het beroep ingediend in de taal van de procedure die heeft geleid tot de beslissing waartegen het beroep wordt ingesteld.

2.   Indien de appellant niet de geadresseerde van de bestreden beslissing is, mag het beroep worden ingediend in een van de officiële talen van de Unie.

3.   Het verzoek tot arbitrage mag worden ingediend in een van de officiële talen van de Unie. De arbitrageprocedure wordt uitgevoerd in de taal van de betrokken nationale veiligheidsinstantie.

4.   De in de leden 1, 2, en 3 bedoelde taal is de taal van de beroeps- of arbitrageprocedure. Deze wordt gebruikt bij de schriftelijke en mondelinge procesvoering en bij alle communicaties met de partijen.

5.   Alle technische en ondersteunende documenten, gevoegd bij het beroep, het arbitrageverzoek en het verweerschrift, worden ingediend in de taal van de procedure.

6.   De overwegingen van de kamer van beroep worden gedaan in de taal van de procedure.

7.   De tussenkomende partijen gebruiken de taal van de procedure.

8.   Met het oog op de efficiëntie en om kosten te besparen, kan de kamer van beroep van de bovengenoemde leden afwijken tijdens de schriftelijke en mondelinge procesvoering of gedeelten ervan, met inbegrip van individuele documenten en/of mondelinge tussenkomsten, op voorwaarde dat alle partijen daarover een andersluidend akkoord bereiken. Op verzoek akteert de kamer van beroep een dergelijk akkoord en de voorwaarden waarop dit zou zijn gebaseerd.

Artikel 24

Vertaling

1.   Alle kosten voor de vertaling van bijgevoegde technische en andere ondersteunende documenten in de taal van de procedure worden gedragen door de partij die het document indient.

2.   Vertalingen en het inschakelen van tolken op verzoek van de kamer van beroep worden tot een minimum beperkt en zijn ten laste van het Bureau.

3.   In geval van vertaling moet de betrokken partij een gecertificeerde vertaling verstrekken.

AFDELING 2

Procedure

Artikel 25

Procedurele maatregelen

1.   De voorzitter kan in elk stadium van de procedure procedurele maatregelen opleggen, al dan niet op verzoek van de partijen.

2.   De in lid 1 bedoelde maatregelen kunnen met name het volgende omvatten:

a)

partijen, getuigen of deskundigen en elke andere persoon die over informatie beschikt die bepalend is voor de procedure, horen;

b)

partijen uitnodigen om schriftelijke en mondelinge opmerkingen te maken met betrekking tot doorslaggevende aspecten van de procedure;

c)

partijen uitnodigen om documentatie in te dienen;

d)

opdracht geven tot deskundigenonderzoek;

e)

opdracht geven tot voor de procedure beslissende inspecties en audits.

Artikel 26

Verlenging van de termijnen in uitzonderlijke omstandigheden

In uitzonderlijke omstandigheden, waarbij de betrokken partij het bestaan kan aantonen van abnormale en onvoorzienbare omstandigheden die buiten haar invloed lagen en waarvan de gevolgen ondanks alle voorzorgsmaatregelen niet konden worden vermeden, kan de kamer van beroep een op grond van deze verordening voorgeschreven termijn aanpassen, teneinde de belangen van alle bij de procedure betrokken partijen op evenwichtige wijze te kunnen waarborgen.

Artikel 27

Documenten ter inleiding van de procedure of als aanvullend bewijs

1.   Voor de berekening van de termijnen wordt een document pas geacht te zijn ingediend wanneer het door de griffier is ontvangen, die de ontvangst ervan moet bevestigen.

2.   Op de documenten wordt het nummer van de beroeps- of arbitrageprocedure vermeld dat door de griffier werd toegewezen op het moment dat de beroeps- of arbitragezaak oorspronkelijk werd ingediend.

3.   Het maximumaantal pagina's van de documenten wordt als volgt vastgesteld:

a)

20 pagina's voor het beroep en het verweerschrift; en

b)

10 pagina's voor elke tussenkomst.

De maximumaantallen pagina's zijn niet van toepassing op de bijlagen bij de procedurele documenten.

4.   Alleen in procedures met bijzonder complexe feitenkwesties kan de griffier, in overleg met de voorzitter, een overschrijding van het in lid 3 genoemde maximumaantal pagina's toestaan.

Artikel 28

Beraadslagingen

De beraadslagingen van de kamer van beroep zijn vertrouwelijk en onderworpen aan artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad (2).

Beraadslagingen kunnen gehouden worden in eender welke passend geachte vorm en zijn niet beperkt tot fysieke bijeenkomsten.

Artikel 29

Getuigen, deskundigen en hoorzittingen

1.   Op verzoek van een partij kan de kamer van beroep getuigen horen over doorslaggevende feiten die een effect kunnen hebben op het resultaat van de procedure. In een verzoek van een partij om een getuige te horen, moeten de doorslaggevende feiten worden vermeld waarover de getuige wordt gehoord en de relevante gronden op basis waarvan de getuige wordt opgeroepen.

2.   De kamer van beroep kan deskundigen horen om bepaalde aspecten van de procedure te verduidelijken of een deskundige aanstellen om een rapport op te stellen.

3.   Bij de aanstelling van deskundigen bepaalt de kamer van beroep hun opdrachten en termijnen waarbinnen het rapport moet worden ingediend.

4.   Alvorens te getuigen, verklaart de deskundige of hij/zij directe of indirecte persoonlijke belangen bij de zaak heeft, met name wanneer hij/zij eerder als vertegenwoordiger van een partij heeft opgetreden, of indien hij/zij een rol heeft gespeeld bij de beslissing waartegen het beroep is ingesteld of in verwante arbitrageprocedures.

5.   Indien een van de partijen bezwaar maakt tegen een deskundige vanwege een mogelijk belangenconflict, oordeelt de kamer van beroep over de zaak, door artikel 12 mutatis mutandis toe te passen.

6.   Indien de kamer van beroep oordeelt dat er sprake is van een belangenconflict of een risico daarop, kan zij beslissen om de deskundige als getuige te horen.

7.   De kamer van beroep kan een mondelinge hoorzitting houden indien zij dit noodzakelijk acht om bewijsmateriaal te staven met betrekking tot doorslaggevende feiten die een effect kunnen hebben op het resultaat van de procedure. Daarbij wordt rekening gehouden met efficiëntieoverwegingen.

Artikel 30

Nieuwe argumenten of bewijzen

1.   De kamer van beroep bepaalt de termijn waarbinnen nieuwe argumenten of bewijzen mogen worden voorgedragen.

2.   Indien nodig verzoekt de kamer van beroep de partijen opmerkingen of bijkomende informatie in te dienen binnen een door haar te bepalen termijn.

3.   Indien nieuwe argumenten of bewijzen ontvankelijk worden geacht, mogen de andere partijen hun opmerkingen indienen.

AFDELING 3

De beslissing

Artikel 31

Stemming

De kamer van beroep neemt beslissingen bij meerderheid van stemmen. In geval van een gelijk aantal stemmen brengt de voorzitter de beslissende stem uit.

Artikel 32

Overwegingen van de kamer van beroep

1.   De met redenen omklede overwegingen van de kamer van beroep worden schriftelijk opgesteld. De overwegingen bevatten ten minste de volgende elementen:

a)

de namen van de leden van de kamer van beroep die aan de procedure deelnemen;

b)

de namen van de partijen en van hun vertegenwoordigers, indien van toepassing;

c)

een samenvatting van de relevante feiten;

d)

de middelen van de partijen;

e)

een samenvatting van de argumenten van de partijen;

f)

de gronden voor ontvankelijkheid;

g)

het dictum van de overwegingen en de motivering waarop dit is gebaseerd;

h)

de datum waarop de overwegingen worden uitgesproken.

2.   De overwegingen worden ondertekend door de stemgerechtigde leden van de kamer van beroep en door de griffier.

Artikel 33

Definitieve beslissing van het Bureau over het beroep

1.   Indien de kamer van beroep het beroep geheel of gedeeltelijk gegrond verklaart, verzendt het Bureau overeenkomstig de overwegingen van de kamer een definitieve beslissing aan de betrokken partijen binnen één maand na de uitspraak van de beslissing door de kamer van beroep.

2.   De beslissing moet ten minste de volgende elementen bevatten:

a)

de namen van de partijen en van hun vertegenwoordigers, indien van toepassing;

b)

de overwegingen van de kamer van beroep;

c)

het dictum van de beslissing en de motivering waarop dit is gebaseerd.

3.   Indien de kamer van beroep de beslissing van het Bureau heeft bevestigd, reikt het Bureau een factuur uit voor het beroep overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) 2018/764 van de Commissie (3).

4.   Een samenvatting van de overwegingen van de kamer van beroep wordt bekendgemaakt op de website van het Bureau.

AFDELING 4

Kosten

Artikel 34

Kosten van de partijen

1.   De kosten voor een beroep worden vastgesteld overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) 2018/764 van de Commissie.

2.   Elke partij bij de arbitrageprocedure draagt haar eigen kosten.

Artikel 35

Kosten voor deelname

1.   De tussenkomende partijen dragen hun eigen kosten.

2.   In het gelijk gestelde appellanten hebben bij de deelname aan hoorzittingen recht op een terugbetaling van hun reis- en verblijfskosten en op een door de kamer van beroep passend geachte vergoeding voor de derving van inkomsten.

3.   Getuigen hebben bij de deelname aan hoorzittingen recht op een terugbetaling van hun reis- en verblijfskosten en op een door de kamer van beroep passend geachte vergoeding voor de derving van inkomsten.

4.   Deskundigen hebben recht op een vergoeding voor hun diensten op basis van het tarief voor deskundigen die het Bureau bijstaan, evenals op een terugbetaling van hun reis- en verblijfskosten.

5.   De raad van bestuur van het Bureau stelt gedetailleerde regels vast die van toepassing zijn op deze vergoedingen en terugbetalingen.

HOOFDSTUK V

SLOTBEPALINGEN

Artikel 36

Vergoeding voor leden van de kamer van beroep

1.   De leden van de kamer van beroep hebben recht op een vergoeding voor de uitvoering van hun taken als leden van de kamer van beroep, op basis van de vergoedingsregeling in de bijlage.

2.   De leden van de kamer van beroep hebben recht op de terugbetaling van hun reis- en verblijfskosten en op een dagvergoeding. De raad van bestuur van het Bureau stelt gedetailleerde regels vast die van toepassing zijn op de berekening van deze bedragen.

Artikel 37

Transparantieplicht

Betrokken partijen hebben toegang tot documenten die de kamer van beroep heeft opgesteld of ontvangen krachtens de desbetreffende bepalingen van Verordening (EG) nr. 1049/2001 en overeenkomstig het beleid van het Bureau inzake toegang van het publiek tot documenten.

Artikel 38

Richtsnoeren en andere relevante informatie

1.   De kamer van beroep stelt richtsnoeren betreffende de procedures vast bij meerderheid van stemmen.

2.   De richtsnoeren worden, samen met alle andere informatie die van belang is voor appellanten, bekendgemaakt op de website van het Bureau.

Artikel 39

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 juni 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  Verordening (EU) 2016/796 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Spoorwegbureau van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 881/2004 (PB L 138 van 26.5.2016, blz. 1).

(2)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2018/764 van de Commissie van 2 mei 2018 inzake de aan het Spoorwegbureau van de Europese Unie te betalen vergoedingen en kosten en de betalingsvoorwaarden (PB L 129 van 25.5.2018, blz. 68).


BIJLAGE

VERGOEDING

1.   VERGOEDING VOOR BEROEPS-/ARBITRAGEPROCEDURES (TARIEVEN):

(1)

Leden en plaatsvervangers van de kamer(s) van beroep hebben recht op een vergoeding als zij worden aangewezen voor een beroeps-/arbitrageprocedure. De vergoeding van leden en plaatsvervangers die aan de procedures deelnemen, bedraagt voor een beroeps-/arbitrageprocedure 600 EUR per werkdag of, als geen volledige werkdag wordt gepresteerd, 75 EUR per uur, met een maximum van 9 000 EUR per procedure per persoon.

(2)

Voor de voorzitter van de kamer(s) van beroep en de rapporteur van de procedures bedraagt de vergoeding voor een beroeps-/arbitrageprocedure 700 EUR per werkdag of, als geen volledige werkdag wordt gepresteerd, 87,5 EUR per uur, met een maximum van 18 000 EUR per procedure per persoon.

 

Vergoeding per dag die een persoon aan de procedure besteedt

Maximale vergoeding per persoon per procedure

Leden en plaatsvervangers in functie

600 EUR

9 000 EUR

Voorzitter en rapporteur van de aangewezen procedures

700 EUR

18 000 EUR

2.   VERGOEDING VOOR DEELNAME AAN VERGADERINGEN VAN DE KAMER(S) VAN BEROEP DIE GEEN VERBAND HOUDEN MET BEROEPS-/ARBITRAGEPROCEDURES

De kamer van beroep of de leden daarvan kunnen om organisatorische of administratieve redenen bijeenkomen. De vergoeding voor deelname aan dergelijke vergaderingen bedraagt 600 EUR per vergadering. Per kalenderjaar mogen niet meer dan zes vergaderingen worden georganiseerd. Het Bureau helpt dergelijke vergaderingen organiseren.

 

Vergoeding per vergadering per persoon

Maximaal aantal vergaderingen per jaar per persoon

Leden en plaatsvervangers van de kamer van beroep

600 EUR

Zes vergaderingen

3.   VERGOEDING VOOR DEELNAME AAN ANDERE VERGADERINGEN

Leden en plaatsvervangers van de kamer(s) van beroep hebben ook recht op een terugbetaling van reis- en verblijfskosten voor ad-hocvergaderingen die niet in de punten 1 en 2 beschreven categorieën vallen en die op uitnodiging van het Bureau plaatsvinden.


14.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 149/16


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/868 VAN DE COMMISSIE

van 13 juni 2018

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1301/2014 en Verordening (EU) nr. 1302/2014 betreffende bepalingen over het energiemeetsysteem en het systeem voor gegevensverzameling

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 inzake de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (1), en met name artikel 5, lid 11,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Volgens artikel 19 van Verordening (EU) 2016/796 van het Europees Parlement en de Raad (2) moet het Spoorwegbureau van de Europese Unie (hierna „het Bureau” genoemd) de Commissie aanbevelingen doen over de technische specificaties inzake interoperabiliteit (hierna „TSI's” genoemd) en de herziening daarvan overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn (EU) 2016/797, en waarborgen dat de TSI's zijn aangepast aan de technische vooruitgang, de marktontwikkelingen en de maatschappelijke eisen.

(2)

Volgens artikel 3, lid 5, onder c), van Gedelegeerd Besluit (EU) 2017/1474 van de Commissie (3) moeten de TSI's worden herzien ten einde de resterende openstaande punten af te sluiten.

(3)

Op 22 september 2017 heeft de Commissie het Bureau verzocht aanbevelingen te doen overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Richtlijn (EU) 2016/797 voor de herziening van de TSI's die verband houden met het subsysteem „energie” (TSI ENE) en met het subsysteem „rollend materieel — locomotieven en reizigerstreinen” („TSI LOC&PAS”) van het spoorwegsysteem in de Unie.

(4)

De bijlage bij Verordening (EU) nr. 1301/2014 van de Commissie (4) moet worden gewijzigd om het open punt over de specificatie betreffende de interfaceprotocollen tussen het energiemeetsysteem (hierna het „EMS” genoemd) en het systeem voor gegevensverzameling te sluiten en de tekst te verduidelijken.

(5)

De bijlage bij Verordening (EU) nr. 1302/2014 van de Commissie (5) met betrekking tot het EMS moet worden gewijzigd teneinde de samenhang tussen de twee TSI's te waarborgen.

(6)

Op 4 oktober 2017 heeft het Bureau een aanbeveling gedaan over de wijzigingen van Verordening (EU) nr. 1301/2014.

(7)

Op 14 november 2017 heeft het Bureau een aanbeveling gedaan over de wijzigingen van Verordening (EU) nr. 1302/2014, onder meer over de bepalingen met betrekking tot het EMS.

(8)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 51, lid 1, van Richtlijn (EU) 2016/797 ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EU) nr. 1301/2014 wordt als volgt gewijzigd:

1)

De laatste zin van overweging 6 wordt geschrapt.

2)

Artikel 3 wordt geschrapt.

3)

In artikel 9 wordt lid 4 vervangen door:

„4.   In aanvulling op de uitrol van het in punt 7.2.4 van de bijlage gedefinieerde grondsysteem voor de verzameling van energiegegevens (DCS) en onverminderd punt 4.2.8.2.8 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 1302/2014 van de Commissie (*1) garanderen de lidstaten dat uiterlijk op 4 juli 2020 een vastlegsysteem op de grond is ingevoerd dat gegevens van een DCS kan ontvangen en aanvaarden voor facturatiedoeleinden. Het vastlegsysteem op de grond moet in staat zijn verzamelde energiefacturatiebestanden (CEBD) uit te wisselen met andere facturatiesystemen, de CEBD te valideren en de verbruiksgegevens aan de juiste partijen toe te wijzen. Dit gebeurt met inachtneming van de relevante regelgeving inzake de energiemarkt.

(*1)  Verordening (EU) nr. 1302/2014 van de Commissie van 18 november 2014 betreffende een technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem „rollend materieel — locomotieven en reizigerstreinen” van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (zie bladzijde 228 van dit Publicatieblad).”."

4)

De bijlage bij Verordening (EU) nr. 1301/2014 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze uitvoeringsverordening.

Artikel 2

De bijlage bij Verordening (EU) nr. 1302/2014 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze uitvoeringsverordening.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 juni 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 138 van 26.5.2016, blz. 44.

(2)  Verordening (EU) 2016/796 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Spoorwegbureau van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 881/2004 (PB L 138 van 26.5.2016, blz. 1).

(3)  Gedelegeerd Besluit (EU) 2017/1474 van de Commissie van 8 juni 2017 tot aanvulling van Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad met specifieke doelstellingen voor de opstelling, aanneming en herziening van de technische specificaties inzake interoperabiliteit (PB L 210 van 15.8.2017, blz. 5).

(4)  Verordening (EU) nr. 1301/2014 van de Commissie van 18 november 2014 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem „energie” van het spoorwegsysteem in de Unie (PB L 356 van 12.12.2014, blz. 179).

(5)  Verordening (EU) nr. 1302/2014 van de Commissie van 18 november 2014 betreffende een technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem „rollend materieel — locomotieven en reizigerstreinen” van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (PB L 356 van 12.12.2014, blz. 228).


BIJLAGE I

De bijlage bij Verordening (EU) nr. 1301/2014 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Deze wijziging betreft niet de Nederlandse versie.

2)

De titel van punt 4.2.5 wordt vervangen door:

„4.2.5.    Stroomafname bij stilstand (uitsluitend gelijkstroomsystemen)”.

3)

De eerste alinea van punt 4.2.13 wordt vervangen door:

„De bovenleiding moet voor minstens twee naast elkaar functionerende pantografen worden ontworpen. De ontwerpafstand tussen de hartlijnen van de twee aanpalende pantograafkoppen moet kleiner dan of gelijk zijn aan de waarden in kolom „A”, „B” of „C” van tabel 4.2.13:”.

4)

In de eerste rij van tabel 4.2.13 van punt 4.2.13 wordt het woord „minimumafstand” in de titels van de kolommen vervangen door „afstand”.

5)

Punt 4.2.17 wordt vervangen door:

„4.2.17.   Grondsysteem voor energiegegevensverzameling

1)

Punt 4.2.8.2.8 van de TSI LOC&PAS bevat de eisen voor de energiemeetsystemen (EMS) aan boord van treinen die de verzamelde gegevens voor energiefacturering (CEBD) moeten produceren en naar een grondsysteem voor energiegegevensverzameling doorsturen.

2)

Het grondsysteem voor energiegegevensverzameling (DCS) moet de CEBD ontvangen, opslaan en ongewijzigd exporteren, overeenkomstig de eisen van punt 4.12 van EN 50463-3:2017.

3)

Het grondsysteem voor energiegegevensverzameling ondersteunt alle gegevensuitwisselingseisen zoals gedefinieerd in punt 4.2.8.2.8.4 van de TSI LOC&PAS en de eisen zoals uiteengezet in de punten 4.3.6 en 4.3.7 van EN 50463-4:2017.”.

6)

De titel van punt 5.2.1.6 wordt vervangen door:

„5.2.1.6.    Stroomafname bij stilstand (uitsluitend gelijkstroomsystemen)”.

7)

De titel van punt 6.1.4.2 wordt vervangen door:

„6.1.4.2.    Beoordeling van de stroomafname bij stilstand (uitsluitend gelijkstroomsystemen)”.

8)

Punt c) van 6.1.5 wordt vervangen door:

„c)

continu stroombereik;”;

9)

Punt 7.2.4 wordt vervangen door:

„7.2.4.

Tegen 1 januari 2022 moeten de lidstaten ervoor zorgen dat een grondsysteem voor energiegegevensverzameling is geïnstalleerd waarmee de verzamelde gegevens voor energiefacturering kunnen worden uitgewisseld overeenkomstig punt 4.2.17 van deze TSI.”.

10)

Punt d) van punt 7.3.1 wordt vervangen door:

„d)

Een bestaand subsysteem dat aan de bepalingen van Richtlijn 2008/57/EG voldoet, kan geschikt zijn voor de exploitatie van TSI-conforme voertuigen. De te gebruiken procedure om het niveau van conformiteit met de fundamentele parameters van deze TSI aan te tonen, moet in overeenstemming zijn met Aanbeveling 2014/881/EU van de Commissie (*1).

(*1)  Aanbeveling 2014/881/EU van de Commissie van 18 november 2014 betreffende de procedure om aan te tonen in welke mate bestaande spoorlijnen voldoen aan de fundamentele parameters van de technische specificaties inzake interoperabiliteit (PB L 356 van 12.12.2014, blz. 520”."

11)

Punt 7.3.4 wordt vervangen door:

„7.3.4.

De te gebruiken procedure om de mate van compatibiliteit van bestaande lijnen met de fundamentele parameters van deze TSI aan te tonen, moet in overeenstemming zijn met Aanbeveling 2014/881/EU.”.

12)

Punt 7.4.2.11 wordt geschrapt.

13)

In bijlage D, punt D.1.1.4, wordt figuur D.1 vervangen door:

Figuur D.1

Mechanische omgrenzingsprofielen van pantografen

Image

14)

In bijlage E worden in tabel E.1 de rijen 9 en 10 toegevoegd:

„9

EN 50463-3

Spoorwegen en soortgelijk geleid vervoer — Energiemeting aan boord van railvoertuigen — Deel 3: Behandeling van data

2017

Grondsysteem voor energiegegevensverzameling (4.2.17)

10

EN 50463-4

Spoorwegen en soortgelijk geleid vervoer — Energiemeting aan boord van railvoertuigen — Deel 4: Communicatie

2017

Grondsysteem voor energiegegevensverzameling (4.2.17)”

15)

De tekst van bijlage F wordt vervangen door „Bewust geschrapt”.

16)

In bijlage G wordt in tabel G.1 Verklarende woordenlijst de rij „Neutrale sectie-isolatoren” geschrapt.



BIJLAGE II

De bijlage bij Verordening (EU) nr. 1302/2014 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In hoofdstuk 4 „Eigenschappen van het subsysteem Rollend materieel” wordt punt 4.2.8.2.8 „Energiemeetsysteem aan boord” vervangen door:

„4.2.8.2.8.   Energiemeetsysteem aan boord

4.2.8.2.8.1.   Algemeen

(1)

Het energiemeetsysteem (EMS) aan boord is het systeem dat alle actieve en reactieve elektrische energie meet die door de elektrische eenheid wordt opgenomen van de bovenleiding of die er (tijdens recuperatieremming) aan wordt teruggegeven.

(2)

Het EMS beschikt ten minste over de volgende functies: een energiemeetfunctie (EMF) zoals uiteengezet in punt 4.2.8.2.8.2 en een gegevensverwerkingssysteem (DHS) zoals uiteengezet in punt 4.2.8.2.8.3.

(3)

Een geschikt communicatiesysteem stuurt de reeksen verzamelde gegevens voor energiefacturering (CEBD) naar een grondsysteem voor energiegegevensverzameling (DCS). De interfaceprotocols en de indeling van de meegedeelde gegevens tussen het EMS en DCS moeten voldoen aan de eisen van punt 4.2.8.2.8.4.

(4)

Dit systeem is geschikt voor factureringsdoeleinden; de door dit systeem verstrekte reeksen gegevens zoals gedefinieerd in punt 4 van punt 4.2.8.2.8.3, moeten in alle lidstaten voor factureringsdoeleinden worden aanvaard.

(5)

De nominale stroom en spanning volgens het EMS moeten in overeenstemming zijn met de nominale stroom en spanning van de elektrische eenheid; het EMS blijft correct functioneren wanneer wordt gewisseld tussen de verschillende energievoorzieningssystemen voor de tractie.

(6)

De in het EMS opgeslagen gegevens moeten worden beschermd tegen het uitvallen van de stroomvoorziening; het EMS wordt beschermd tegen onbevoegde toegang.

(7)

Op netwerken waar een dergelijke functie noodzakelijk is voor factureringsdoeleinden wordt voorzien in een locatiefunctie aan boord om locatiegegevens die afkomstig zijn van een externe bron te verstrekken aan het DHS. In elk geval moet het EMS ruimte bieden voor een compatibele locatiefunctie. Als de locatiefunctie aanwezig is, moet die voldoen aan de eisen van de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index 116.

(8)

De installatie van een EMS, de locatiefunctie aan boord, de beschrijving van de communicatie aan boord met de grond en de metrologische controle met inbegrip van de nauwkeurigheidsklasse van de EMF moeten worden vermeld in de technische documentatie als beschreven in punt 4.2.12.2 van deze TSI.

(9)

De in punt 4.2.12.3 van deze TSI beschreven onderhoudsdocumentatie omvat elke periodieke controleprocedure om ervoor te zorgen dat het energiemeetsysteem tijdens de levensduur ervan de vereiste nauwkeurigheidsgraad biedt.

4.2.8.2.8.2.   Energiemeetfunctie (EMF)

(1)

De EMF zorgt ervoor dat de spanning en de stroom worden gemeten, de energie wordt berekend en de energiegegevens worden gegenereerd.

(2)

De energiegegevens die door de EMF worden geproduceerd, moeten een tijdsreferentieperiode van vijf minuten hebben die aan het einde van elke tijdsreferentieperiode wordt gedefinieerd door de UTC (gecoördineerde wereldtijd), te beginnen vanaf tijdstempel 00:00:00. Er mag een kortere meetperiode worden gebruikt als de gegevens aan boord kunnen worden samengevoegd tot een referentieperiode van vijf minuten.

(3)

De nauwkeurigheid van de EMF voor actieve energiemeting moet voldoen aan de punten 4.2.3.1 tot en met 4.2.3.4 van de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index 117.

(4)

Elk apparaat dat een of meer EMF-functies omvat, geeft het volgende aan: de metrologische controle en de nauwkeurigheidsklasse ervan, volgens de klassen die zijn omschreven in de specificatie als bedoeld in de punten 4.3.3.4, 4.3.4.3 en 4.4.4.2 van de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index 117.

(5)

De conformiteitsbeoordeling van de nauwkeurigheid is uiteengezet in punt 6.2.3.19a.

4.2.8.2.8.3.   Gegevensverwerkingssysteem (DHS)

(1)

Het DHS verzekert de productie van reeksen verzamelde gegevens voor energiefacturering voor de energiefacturering, door gegevens van de EMF samen te voegen met tijdsgegevens en, indien vereist, geografische posities, en die op te slaan voor verzending via een communicatiesysteem naar een systeem voor gegevensverzameling (DCS) op de grond.

(2)

Het DHS verzamelt de gegevens zonder ze aan te passen en beschikt over gegevensopslag met een geheugencapaciteit die voldoende is om de verzamelde gegevens gedurende ten minste 60 dagen onafgebroken op te slaan. De gebruikte tijdsreferentie is dezelfde als in de EMF.

(3)

Het DHS moet lokaal aan boord kunnen worden geraadpleegd voor controledoeleinden en het terughalen van gegevens.

(4)

Het DHS produceert verzamelde gegevens voor energiefacturering (CEBD) door de volgende gegevens van elke tijdsreferentieperiode samen te voegen:

unieke EMS-verbruikspuntidentificatie (CIPD) zoals gedefinieerd in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index 118;

de eindtijd van elke periode, gedefinieerd als jaar, maand, dag, uur, minuut en seconde;

de locatiegegevens aan het einde van elke periode;

de verbruikte/gerecupereerde actieve en reactieve (indien van toepassing) energie in elke periode, uitgedrukt in wattuur (actieve energie) en in varuur (reactieve energie) of in decimale veelvouden ervan.

(5)

De conformiteitsbeoordeling van de verzameling en verwerking van door het DHS geproduceerde gegevens is uiteengezet in punt 6.2.3.19a.

4.2.8.2.8.4.   Interfaceprotocols en indeling van meegedeelde gegevens tussen het EMS en DCS

De gegevensuitwisseling tussen het EMS en DCS voldoet aan de volgende eisen:

de toepassingsdiensten (dienstenlaag) van het EMS voldoet aan punt 4.3.3.1 van de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index 119;

de toegangsrechten van gebruikers voor die toepassingsdiensten voldoen aan punt 4.3.3.3 van de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index 119;

de structuur (gegevenslaag) voor die toepassingsdiensten voldoet aan het XML-schema als gedefinieerd in punt 4.3.4 van de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index 119;

het berichtenmechanisme (berichtenlaag) voor de ondersteuning van die toepassingsdiensten voldoet aan de methoden en het XML-schema van punt 4.3.5 van de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index 119;

de toepassingsprotocollen voor de ondersteuning van het berichtenmechanisme voldoet aan punt 4.3.6 van de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index 119;

het EMS gebruikt ten minste een van de communicatiestructuren van punt 4.3.7 van de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index 119.”.

2)

In hoofdstuk 4 „Eigenschappen van het subsysteem Rollend materieel” wordt punt 14 van punt 4.2.12.2 vervangen door:

„(14)

installatie van een energiemeetsysteem aan boord en de locatiefunctie aan boord (facultatief), zoals vereist in punt 4.2.8.2.8. Beschrijving van de communicatie tussen het boordsysteem en de grond en van de metrologische controle met inbegrip van de nauwkeurigheidsklasse van de spanningsmeting, de stroommeting en de energieberekeningsfuncties;”.

3)

In hoofdstuk 6 „Beoordeling van conformiteit of geschiktheid voor gebruik en EG-verklaring” wordt het volgende punt toegevoegd onder 6.2.3.19:

„6.2.3.19a.   Energiemeetsysteem aan boord (punt 4.2.8.2.8)

(1)   Energiemeetfunctie (EMF)

De nauwkeurigheid van elk apparaat dat een of meer functies van de EMF omvat, moet worden beoordeeld door elke functie te testen in de referentieomstandigheden, met behulp van de relevante methode zoals beschreven in de punten 5.4.3.4.1, 5.4.3.4.2 en 5.4.4.3.1 van de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index 117. De inputhoeveelheid en het vermogensfactorbereik tijdens de tests moet overeenstemmen met de waarden in tabel 3 van de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index 117.

De effecten van de temperatuur op de nauwkeurigheid van elk apparaat dat een of meer functies van de EMF omvat, moet worden beoordeeld door elke functie te testen in de referentieomstandigheden (behalve die voor de temperatuur), met behulp van de relevante methode zoals beschreven in de punten 5.4.3.4.3.1 en 5.4.4.3.2.1 van de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index 117.

De gemiddelde temperatuurcoëfficiënt van elk apparaat dat een of meer functies van de EMF omvat, moet worden beoordeeld door elke functie in de referentieomstandigheden te testen (behalve die voor de temperatuur), met behulp van de relevante methode zoals beschreven in de punten 5.4.3.4.3.2 en 5.4.4.3.2.2 van de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index 120.

(2)   Gegevensverwerkingssysteem (DHS)

Het verzamelen en bewerken van gegevens in het DHS wordt beoordeeld en getest aan de hand van de methode zoals beschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index 121.

(3)   Energiemeetsysteem aan boord (EMS)

Het EMS wordt beoordeeld en getest zoals beschreven in de specificatie als bedoeld in aanhangsel J-1, index 122.”.

4)

In hoofdstuk 7 „Toepassing” wordt onder punt 7.1.1.4 het volgende punt toegevoegd:

„7.1.1.4a.   Overgangsmaatregel voor de eis inzake het energiemeetsysteem aan boord

De in 4.2.8.2.8 vastgestelde eisen zijn niet verplicht tijdens een overgangsperiode die eindigt op 1 januari 2022 voor projecten die zich op 14 juni 2018 in een vergevorderd stadium van ontwikkeling bevinden, voor uitvoeringsovereenkomsten en voor rollend materieel van een bestaand ontwerp zoals beschreven in punt 7.1.1.2 van deze TSI.

Wanneer de in 4.2.8.2.8.4 vastgestelde eisen niet worden toegepast, zijn de nationale regels inzake de specificatie betreffende de interfaceprotocols en de indeling van meegedeelde gegevens van toepassing en wordt de beschrijving van de communicatie tussen het boordsysteem en de grond verstrekt in de technische documentatie.”.

5)

In de „AANHANGSELS” na hoofdstuk 7 wordt de tekst „Aanhangsel D: Energiemeetsysteem aan boord” vervangen door „Aanhangsel D: bewust geschrapt”.

6)

De tekst van aanhangsel D wordt vervangen door „Bewust geschrapt”.

7)

In de tweede tabel van aanhangsel I „Lijst van aspecten waarvoor nog geen technische specificatie beschikbaar is (open punten)” wordt de volgende rij geschrapt:

„Energiemeetsysteem aan boord

4.2.8.2.8 en bijlage D

Communicatie tussen trein en grond: specificatie betreffende de interfaceprotocols en de indeling van de meegedeelde gegevens

De beschrijving van de communicatie tussen trein en grond wordt verstrekt in de technische documentatie.

De normenreeks EN 61375-2-6 moet worden gebruikt.”

(8)

In aanhangsel J-1 „Normen of normatieve documenten” worden de indices 103, 104 en 105 vervangen door de onderstaande:

„103

NIET GEBRUIKT

104

NIET GEBRUIKT

105

NIET GEBRUIKT”

9)

In aanhangsel J-1 „Normen of normatieve documenten” worden de onderstaande indices toegevoegd:

„106

NIET GEBRUIKT

107

NIET GEBRUIKT

108

NIET GEBRUIKT

109

NIET GEBRUIKT

110

NIET GEBRUIKT

111

NIET GEBRUIKT

112

NIET GEBRUIKT

113

NIET GEBRUIKT

114

NIET GEBRUIKT

115

NIET GEBRUIKT

116

Locatiefunctie aan boord — Eisen

4.2.8.2.8.1

EN 50463-3:2017

4.4

117

Nauwkeurigheid van de energiemeetfunctie voor actieve energiemeting:

 

Vereisten

 

Klassen

 

Beoordelingsmethode

4.2.8.2.8.2

6.2.3.19a

EN 50463-2:2017

4.2.3.1, 4.2.3.2, 4.2.3.3 en 4.2.3.4

4.3.3.4, 4.3.4.3 en 4.4.4.2

5.4.3.4.1, 5.4.3.4.2, 5.4.4.3.1, tabel 3, 5.4.3.4.3.1 en 5.4.4.3.2.1

118

Energiemeetfunctie: verbruikspuntidentificatie — Definitie

4.2.8.2.8.3

EN 50463-1:2017

4.2.5.2

119

Interfaceprotocols tussen het energiemeetsysteem (EMS) aan boord en het systeem voor gegevensverzameling (DCS) op de grond — Vereisten

4.2.8.2.8.4

EN 50463-4:2017

4.3.3.1, 4.3.3.3, 4.3.4, 4.3.5, 4.3.6 en 4.3.7

120

Energiemeetfunctie: gemiddelde temperatuurcoëfficiënt van elk apparaat — Beoordelingsmethode

6.2.3.19a

EN 50463-2:2017

5.4.3.4.3.2 and 5.4.4.3.2.2

121

Verzamelen en bewerken van gegevens binnen het gegevensverwerkingssysteem — Beoordelingsmethode

6.2.3.19a

EN 50463-3:2017

5.4.8.3, 5.4.8.5 en 5.4.8.6

122

Energiemeetsysteem aan boord — Tests

6.2.3.19a

EN 50463-5:2017

5.3.3 en 5.5.4”


BESLUITEN

14.6.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 149/24


BESLUIT (GBVB) 2018/869 VAN HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ

van 5 juni 2018

tot verlenging van het mandaat van het hoofd van de rechtsstaatmissie van de Europese Unie in Kosovo (*1) (EULEX KOSOVO) (EULEX KOSOVO/1/2018)

HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 38, derde alinea,

Gezien Gemeenschappelijk Optreden 2008/124/GBVB van de Raad van 4 februari 2008 inzake de rechtsstaatmissie van de Europese Unie in Kosovo (EULEX KOSOVO) (1), en met name artikel 12, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 12, lid 2, van Gemeenschappelijk Optreden 2008/124/GBVB is het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) gemachtigd om overeenkomstig artikel 38, derde alinea, van het Verdrag de relevante besluiten te nemen met het oog op het politieke toezicht op en de strategische aansturing van de rechtsstaatmissie van de Europese Unie in Kosovo (EULEX KOSOVO), met inbegrip van een besluit tot benoeming van het hoofd van de missie.

(2)

Op 8 juni 2018 heeft de Raad Besluit (GBVB) 2018/856 (2) tot wijziging van Gemeenschappelijk Optreden 2008/124/GBVB en tot verlenging van EULEX KOSOVO tot en met 14 juni 2020 vastgesteld.

(3)

Het PVC heeft op 20 juli 2016 Besluit (GBVB) 2016/1207 (3) vastgesteld, waarbij mevrouw Alexandra PAPADOPOULOU werd benoemd tot hoofd van de missie EULEX KOSOVO voor de periode van 1 september 2016 tot en met 14 juni 2017.

(4)

Het PVC heeft op 13 juni 2017 Besluit (GBVB) 2017/1012 (4) vastgesteld, waarbij het mandaat van mevrouw Alexandra PAPADOPOULOU als hoofd van de missie EULEX KOSOVO werd verlengd voor de periode van 15 juni 2017 tot en met 14 juni 2018.

(5)

Op 31 mei 2018 heeft de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid voorgesteld het mandaat van mevrouw Alexandra PAPADOPOULOU als hoofd van de missie EULEX KOSOVO te verlengen voor de periode van 15 juni 2018 tot en met 14 juni 2019,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het mandaat van mevrouw Alexandra PAPADOPOULOU als hoofd van de missie van de rechtsstaatmissie van de Europese Unie in Kosovo (EULEX KOSOVO) wordt verlengd voor de periode van 15 juni 2018 tot en met 14 juni 2019.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 5 juni 2018.

Voor het Politiek en Veiligheidscomité

De voorzitter

W. STEVENS


(*1)  Deze benaming laat de standpunten over de status onverlet en is in overeenstemming met Resolutie 1244 (1999) van de VN-Veiligheidsraad en het advies van het Internationaal Gerechtshof over de onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo.

(1)  PB L 42 van 16.2.2008, blz. 92.

(2)  Besluit (GBVB) 2018/856 van de Raad van 8 juni 2018 tot wijziging van Gemeenschappelijk Optreden 2008/124/GBVB inzake de rechtsstaatmissie van de Europese Unie in Kosovo (EULEX KOSOVO) (PB L 146 van 11.6.2018, blz. 5).

(3)  Besluit (GBVB) 2016/1207 van het Politiek en Veiligheidscomité van 20 juli 2016 tot benoeming van het hoofd van de rechtsstaatmissie van de Europese Unie in Kosovo, EULEX KOSOVO (EULEX KOSOVO/1/2016) (PB L 198 van 23.7.2016, blz. 49).

(4)  Besluit (GBVB) 2017/1012 van het Politiek en Veiligheidscomité van 13 juni 2017 tot verlenging van het mandaat van het hoofd van de rechtsstaatmissie van de Europese Unie in Kosovo (EULEX KOSOVO) (EULEX KOSOVO/1/2017) (PB L 153 van 16.6.2017, blz. 27).