ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 112

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

61e jaargang
2 mei 2018


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2018/643 van het Europees Parlement en de Raad van 18 april 2018 betreffende de statistieken van het spoorvervoer

1

 

*

Verordening (EU) 2018/644 van het Europees Parlement en de Raad van 18 april 2018 betreffende grensoverschrijdende pakketbezorgdiensten ( 1 )

19

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn (EU) 2018/645 van het Europees Parlement en de Raad van 18 april 2018 tot wijziging van Richtlijn 2003/59/EG betreffende de vakbekwaamheid en de opleiding en nascholing van bestuurders van bepaalde voor goederen- en personenvervoer over de weg bestemde voertuigen en Richtlijn 2006/126/EG betreffende het rijbewijs ( 1 )

29

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2018/646 van het Europees Parlement en de Raad van 18 april 2018 betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verstrekken van betere diensten voor vaardigheden en kwalificaties (Europass) en houdende intrekking van Beschikking nr. 2241/2004/EG ( 1 )

42

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

2.5.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 112/1


VERORDENING (EU) 2018/643 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 18 april 2018

betreffende de statistieken van het spoorvervoer

(herschikking)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 338, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 91/2003 van het Europees Parlement en de Raad (3) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd (4). Aangezien nieuwe wijzigingen nodig zijn, dient ter wille van de duidelijkheid tot herschikking van die verordening te worden overgegaan.

(2)

Spoorwegen vormen een belangrijk onderdeel van de vervoersnetwerken in de Unie.

(3)

Statistieken over het spoorvervoer van goederen en reizigers zijn noodzakelijk om de Commissie in staat te stellen het gemeenschappelijke vervoersbeleid en de vervoersonderdelen van de beleidsmaatregelen op het gebied van regionaal beleid en trans-Europese netwerken te monitoren en te ontwikkelen.

(4)

Ook statistieken over spoorveiligheid zijn noodzakelijk om de Commissie in staat te stellen Uniemaatregelen op het gebied van vervoersveiligheid voor te bereiden en te monitoren. Het Spoorwegbureau van de Europese Unie verzamelt gegevens over ongevallen uit hoofde van bijlage I bij Richtlijn 2004/49/EG van het Europees Parlement en de Raad (5) met betrekking tot gemeenschappelijke veiligheidsindicatoren en gemeenschappelijke methoden voor de berekening van de kosten van ongevallen.

(5)

Er is ook behoefte aan statistieken op Unieniveau over het spoorvervoer voor de vervulling van de controlerende taken als geregeld in artikel 15 van Richtlijn 2012/34/EU van het Europees Parlement en de Raad (6).

(6)

Statistieken op Unieniveau over alle vervoerswijzen moeten volgens gemeenschappelijke concepten en normen worden opgesteld zodat de verschillende vervoerswijzen zo goed mogelijk met elkaar kunnen worden vergeleken.

(7)

Er moet worden voorkomen dat werk twee keer wordt gedaan en het benutten van bestaande informatie die voor statistische doeleinden kan worden gebruikt, moet worden geoptimaliseerd. Daartoe moeten de Commissiediensten en daarvoor in aanmerking komende entiteiten, ook op internationaal niveau, goede afspraken maken over samenwerking bij het opstellen van statistieken zodat er aan de Unieburgers en aan andere belanghebbenden gemakkelijk toegankelijke en nuttige informatie over de veiligheid van het vervoer per spoor en de interoperabiliteit van de spoorinfrastructuur kan worden geboden.

(8)

De behoeften van de gebruikers en de lasten voor de respondenten moeten bij de productie van Europese statistieken in evenwicht zijn.

(9)

In haar verslag aan het Europees Parlement en aan de Raad over haar ervaringen met de toepassing van Verordening (EG) nr. 91/2003 verwees de Commissie naar het feit dat de al uit hoofde van die verordening verzamelde gegevens als gevolg van langetermijnontwikkelingen waarschijnlijk zullen worden afgeschaft of vereenvoudigd en dat het de bedoeling is de periode voor het indienen van gegevens voor de jaarlijkse gegevens over treinreizigers te verkorten. De Commissie moet op gezette tijden verslag blijven uitbrengen over de tenuitvoerlegging van deze verordening.

(10)

Doordat publiek- en privaatrechtelijke spoorwegondernemingen naast elkaar op een commerciële markt voor spoorvervoer actief zijn, dient expliciet te worden vastgelegd welke statistische informatie door de spoorwegondernemingen moet worden ingediend en door Eurostat moet worden verspreid.

(11)

Daar de doelstelling van deze verordening, met name de opstelling van gemeenschappelijke statistische normen waarmee geharmoniseerde gegevens kunnen worden geproduceerd en die in iedere lidstaat moeten worden toegepast onder toezicht van de organen en instellingen die zich met de opstelling van officiële statistieken bezighouden, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen van het optreden beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

(12)

Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad (7) biedt een referentiekader voor de bepalingen van deze verordening.

(13)

Teneinde rekening te kunnen houden met nieuwe ontwikkelingen in de lidstaten, en tegelijkertijd een geharmoniseerde verzameling van spoorvervoergegevens in de hele Unie en de hoge kwaliteit van de door de lidstaten verstrekte gegevens te waarborgen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen met betrekking tot het wijzigen van deze verordening om de technische definities aan te passen en om te voorzien in aanvullende technische definities. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (8). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(14)

De Commissie dient erop toe te zien dat die gedelegeerde handelingen niet leiden tot een aanzienlijke lastenverzwaring voor de lidstaten of de respondenten.

(15)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot de specificatie van de informatie die moet worden verstrekt voor de verslagen over de kwaliteit en de vergelijkbaarheid van de resultaten en de regelingen voor de verspreiding van die resultaten door de Commissie (Eurostat). Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (9).

(16)

Het Comité voor het Europees statistisch systeem is geraadpleegd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Doel

Deze verordening streeft ernaar gezamenlijke regels vast te stellen voor de opstelling van statistieken over het spoorvervoer op Unieniveau.

Artikel 2

Toepassingsgebied

Deze verordening heeft betrekking op alle spoorwegen in de Unie. Iedere lidstaat dient statistieken over het spoorvervoer op zijn grondgebied in. Indien een spoorwegonderneming in meer dan een lidstaat actief is, verzoeken de bevoegde nationale instanties deze onderneming voor elk land waar zij actief is afzonderlijk gegevens in te dienen waarmee nationale statistieken kunnen worden opgesteld.

De lidstaten kunnen de volgende spoorwegondernemingen van het toepassingsgebied van deze verordening uitsluiten:

a)

spoorwegondernemingen die geheel of grotendeels binnen industriële of soortgelijke complexen, met inbegrip van havens, actief zijn;

b)

spoorwegondernemingen die lokale diensten aan toeristen, zoals bewaarde historische stoomtreinen, verstrekken.

Artikel 3

Definities

1.   In deze verordening wordt verstaan onder:

1)   „rapporterend land”: de lidstaat die de gegevens bij Eurostat indient;

2)   „nationale instanties”: nationale bureaus voor de statistiek en andere organen die in de lidstaten voor de opstelling van Europese statistieken verantwoordelijk zijn;

3)   „spoorweg”: verkeersverbinding bestaande uit rails die uitsluitend bestemd is voor gebruik door spoorvoertuigen;

4)   „spoorvoertuig”: mobiel materieel dat uitsluitend op sporen rijdt en zich op eigen kracht (krachtvoertuigen) of getrokken door een ander voertuig (reizigerswagons, bijwagens, bagagewagens en goederenwagons) voortbeweegt;

5)   „spoorwegonderneming”: publiek- of privaatrechtelijke onderneming die diensten voor goederenvervoer en/of reizigersvervoer per spoor levert. Ondernemingen die alleen diensten voor reizigersvervoer per metro, tram en/of light rail verstrekken, vallen hier niet onder;

6)   „goederenvervoer per spoor”: transport van goederen waarbij tussen de plaats van laden en de plaats van lossen spoorvoertuigen worden gebruikt;

7)   „reizigersvervoer per spoor”: vervoer van reizigers waarbij tussen de plaats van instappen en de plaats van uitstappen spoorvoertuigen worden gebruikt. Het reizigersvervoer per metro, tram en/of light rail valt hier niet onder;

8)   „metro” (ook „ondergrondse”): elektrische spoorweg voor reizigersvervoer die voldoende capaciteit heeft om een groot aantal reizigers te vervoeren en gekenmerkt wordt door een exclusief recht op het gebruik van de spoorweg, treinen bestaande uit meerdere wagons, hoge snelheid en snelle acceleratie, een geavanceerd seinstelsel en de afwezigheid van overwegen wat een hoge treinfrequentie en instappen bij hoge platforms mogelijk maakt. Metro's worden ook gekenmerkt door dicht bij elkaar gelegen stations, wat normaal gezien neerkomt op een afstand van 700 tot 1 200 m tussen de stations. „Hoge snelheid” moet worden gezien in het licht van de snelheid van trams en light rail, en betekent hier ongeveer 30 à 40 km/h op kortere afstanden en 40 à 70 km/h op langere afstanden;

9)   „tram”: wegvoertuig voor reizigersvervoer dat op sporen rijdt en bedoeld is voor meer dan negen zitplaatsen (de bestuurder inbegrepen) en met elektrische geleiding verbonden is of door een dieselmotor wordt aangedreven;

10)   „light rail”: spoorweg voor reizigersvervoer waarbij vaak gebruik wordt gemaakt van elektrisch aangedreven spoorwagens die afzonderlijk of in korte treinen op twee vaste sporen rijden. In het algemeen is er tussen de stations of haltes een afstand van minder dan 1 200 m. Vergeleken met metro's is light rail lichter gebouwd, bedoeld voor een lagere verkeersbelasting en ligt de snelheid gewoonlijk lager. Het is soms moeilijk een duidelijk onderscheid te maken tussen light rail en tram; trams zijn in het algemeen niet van het wegverkeer gescheiden, terwijl light rail van andere systemen gescheiden kan zijn;

11)   „binnenlands vervoer”: vervoer per spoor tussen twee plaatsen (plaats van laden of instappen en plaats van lossen of uitstappen) in het rapporterende land. Het kan doorvoer door een ander land omvatten;

12)   „internationaal vervoer”: vervoer per spoor tussen een plaats (plaats van laden of instappen ofwel plaats van lossen of uitstappen) in het rapporterende land en een plaats (plaats van laden of instappen ofwel plaats van lossen of uitstappen) in een ander land;

13)   „doorvoer”: vervoer per spoor door het rapporterende land heen tussen twee plaatsen (plaats van laden of instappen en plaats van lossen of uitstappen) in een ander dan het rapporterende land. Vervoersactiviteiten die gepaard gaan met laden of instappen ofwel lossen of uitstappen van goederen of reizigers aan de grens van het rapporterende land in of uit een ander vervoermiddel worden niet als doorvoer beschouwd;

14)   „treinreiziger”: iemand die een reis per spoor maakt, met uitzondering van treinpersoneel. Voor ongevallenstatistieken worden reizigers die proberen in een bewegende trein in of uit te stappen, meegeteld;

15)   „aantal reizigers”: aantal reizen van treinreizigers, waarbij elke reis wordt gedefinieerd als de verplaatsing tussen de plaats van instappen en de plaats van uitstappen, met of zonder overstappen van een spoorvoertuig in een ander. Wanneer reizigers van de diensten van meer dan een spoorwegonderneming gebruikmaken, worden zij zo mogelijk niet meer dan een keer geteld;

16)   „reizigerskilometer”: meeteenheid voor het vervoer van een reiziger per spoor over een afstand van een kilometer. Alleen de afstand op het grondgebied van het rapporterende land wordt in aanmerking genomen;

17)   „gewicht”: hoeveelheid goederen in ton (1 000 kg). Het in aanmerking te nemen gewicht omvat, behalve het gewicht van de vervoerde goederen, het gewicht van de verpakking en het leeggewicht van containers, wissellaadbakken, paletten, alsmede wegvoertuigen die bij gecombineerde vervoersactiviteiten per spoor worden vervoerd. Indien bij het vervoer van de goederen van de diensten van meer dan een spoorwegonderneming gebruik wordt gemaakt, wordt het gewicht van de goederen zo mogelijk niet meer dan een keer geteld;

18)   „tonkilometer”: meeteenheid voor het vervoer van een ton (1 000 kg) goederen per spoor over een afstand van een kilometer. Alleen de afstand op het grondgebied van het rapporterende land wordt in aanmerking genomen;

19)   „trein”: een of meer spoorvoertuigen getrokken door een of meer locomotieven of motorwagens, of één motorwagen alleen, die onder een bepaald nummer of een specifieke benaming van een vast beginpunt naar een vast eindpunt rijden. Een losse locomotief, m.a.w. een locomotief die alleen rijdt, wordt niet als trein beschouwd;

20)   „treinkilometer”: meeteenheid die de verplaatsing van een trein over een afstand van één kilometer weergeeft. Deze afstand is de daadwerkelijk gereden afstand, indien beschikbaar; zo niet wordt de standaard netafstand tussen de plaats van oorsprong en de plaats van bestemming opgegeven. Alleen de afstand op het grondgebied van het rapporterende land wordt in aanmerking genomen;

21)   „gesloten trein”: uit een of meer wagonladingen bestaande zending die op hetzelfde tijdstip door dezelfde afzender vanuit een station wordt vervoerd en zonder verandering in de treinsamenstelling naar het adres van dezelfde geadresseerde naar hetzelfde station van bestemming wordt verzonden;

22)   „volle wagonlading”: zending van goederen waarvoor het gebruik van een enkele wagon vereist is, ongeacht of de totale laadcapaciteit van de wagon al dan niet wordt benut;

23)   „TEU (Twenty-foot Equivalent Unit)”: standaardeenheid gebaseerd op een ISO-container met een lengte van 6,10 m (20 voet), gebruikt als statistische meeteenheid voor verkeersstromen of verkeerscapaciteit. Eén standaardcontainer van 40 voet volgens ISO-serie 1 komt overeen met 2 TEU. Wissellaadbakken minder dan 20 voet komen overeen met 0,75 TEU, tussen 20 en 40 voet met 1,5 TEU en meer dan 40 voet met 2,25 TEU.

2.   De Commissie is overeenkomstig artikel 10 bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van dit artikel om de technische definities in de punten 8, 9, 10, 21, 22 en 23 van lid 1 van dit artikel aan te passen en om te voorzien in aanvullende technische definities, indien nodig om rekening te houden met nieuwe ontwikkelingen die vereisen dat technische details tot op zekere hoogte worden gedefinieerd met het oog op de harmonisatie van de statistieken.

Bij de uitoefening van die bevoegdheid ziet de Commissie erop toe dat de gedelegeerde handelingen niet leiden tot een aanzienlijke lastenverzwaring voor de lidstaten of de respondenten. Voorts verstrekt de Commissie een deugdelijke motivering voor de in die gedelegeerde handelingen vastgestelde statistische maatregelen, in voorkomend geval op basis van een kostenefficiëntieanalyse met een evaluatie van de respondentendruk en de productiekosten als bedoeld in artikel 14, lid 3, onder c), van Verordening (EG) nr. 223/2009.

Artikel 4

Verzameling van gegevens

1.   De te verzamelen statistische gegevens worden genoemd in de bijlagen bij deze verordening. Het gaat om de volgende soorten gegevens:

a)

jaarstatistieken over het goederenvervoer — gedetailleerde rapportage (bijlage I);

b)

jaarstatistieken over het reizigersvervoer — gedetailleerde rapportage (bijlage II);

c)

kwartaalstatistieken over het goederen- en reizigersvervoer (bijlage III);

d)

regionale statistieken over het goederen- en reizigersvervoer (bijlage IV);

e)

statistieken over verkeersstromen op het spoorwegnet (bijlage V).

2.   De lidstaten verstrekken gegevens volgens de bijlagen I en II voor ondernemingen met:

a)

een totaalvolume goederenvervoer van minstens 200 000 000 tonkilometer of minstens 500 000 ton;

b)

een totaalvolume reizigersvervoer van minstens 100 000 000 reizigerskilometer.

Rapportage volgens de bijlagen I en II is facultatief voor ondernemingen die onder de in de punten a) en b) bedoelde drempels blijven.

3.   De lidstaten verstrekken de totale gegevens volgens bijlage VIII voor ondernemingen die onder de in lid 2 bedoelde drempels blijven indien deze gegevens niet worden verstrekt volgens de bijlagen I en II, zoals gespecificeerd in bijlage VIII.

4.   Voor de toepassing van deze verordening worden goederen volgens bijlage VI geclassificeerd. Gevaarlijke goederen worden bovendien volgens bijlage VII geclassificeerd.

Artikel 5

Gegevensbronnen

1.   De lidstaten duiden een publiek- of privaatrechtelijke organisatie aan voor deelname aan de verzameling van de op grond van deze verordening vereiste gegevens.

2.   Voor het verkrijgen van de benodigde gegevens mogen de volgende gegevensbronnen worden gecombineerd:

a)

verplichte enquêtes;

b)

administratieve gegevens, met inbegrip van de door de regelgevende instanties verzamelde gegevens, en - indien beschikbaar - met name de spoorvrachtbrief;

c)

statistische schattingen;

d)

gegevens van beroepsorganisaties in de spoorwegsector;

e)

ad-hocstudies.

3.   De nationale instanties nemen maatregelen om de gebruikte gegevensbronnen te coördineren en de kwaliteit van de bij Eurostat ingediende gegevens te waarborgen.

Artikel 6

Indiening van statistieken bij Eurostat

1.   De lidstaten dienen de in artikel 4 genoemde statistieken bij Eurostat in.

2.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met de regelingen voor de indiening van de in artikel 4 genoemde statistieken. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 11, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 7

Verspreiding

1.   Statistieken op basis van de gegevens van de bijlagen I tot en met V en VIII worden door de Commissie (Eurostat) verspreid.

2.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met de regelingen voor de verspreiding van resultaten. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 11, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 8

Kwaliteit van de statistieken

1.   Eurostat zorgt voor het opstellen en publiceren van methodologische aanbevelingen die voor de lidstaten als hulpmiddel kunnen dienen om de kwaliteit van de statistieken op gebied van het spoorvervoer te handhaven. Deze aanbevelingen houden rekening met de beste praktijken van de nationale instanties, spoorwegondernemingen en beroepsorganisaties in de spoorwegsector.

2.   De lidstaten nemen alle nodige maatregelen om de kwaliteit van de verstrekte gegevens te waarborgen.

3.   Eurostat beoordeelt de kwaliteit van de statistische gegevens. Indien Eurostat hiertoe om meer informatie vraagt over de methoden die bij de opstelling van de statistieken zijn toegepast, dienen de lidstaten deze te verstrekken.

4.   Voor de toepassing van deze verordening zijn op de te verstrekken gegevens de kwaliteitscriteria van artikel 12, lid 1, van Verordening (EG) nr. 223/2009 van toepassing.

5.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast ter specificatie van de nadere regelingen, de structuur, de periodiciteit en de vergelijkbaarheidselementen voor de standaardkwaliteitsverslagen. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 11, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 9

Uitvoeringsverslagen

Uiterlijk op 31 december 2020 en vervolgens om de vier jaar dient de Commissie, na raadpleging van het Comité voor het Europees statistisch systeem, bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de uitvoering van deze verordening en over toekomstige ontwikkelingen.

In dat verslag houdt de Commissie rekening met relevante door de lidstaten verstrekte informatie over de kwaliteit van de verstrekte gegevens, de gebruikte methoden voor het verzamelen van gegevens en informatie over mogelijke verbeteringen en over gebruikersbehoeften.

Dat verslag bevat met name:

a)

een afweging van de kosten en baten van de geproduceerde statistieken voor de Unie, de lidstaten, de leveranciers en de gebruikers van de statistische gegevens;

b)

een beoordeling van de kwaliteit van de verstrekte gegevens, van de gehanteerde methoden voor het verzamelen van gegevens en van de kwaliteit van de geproduceerde statistieken.

Artikel 10

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 3, lid 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 13 december 2016. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 3, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 3, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar hebben gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 11

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij Verordening (EG) nr. 223/2009 opgerichte Comité voor het Europees statistisch systeem. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 12

Intrekking

Verordening (EG) nr. 91/2003 wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage X.

Artikel 13

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 18 april 2018.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

L. PAVLOVA


(1)  Advies van 6 december 2017 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 14 maart 2018 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van de Raad van 12 april 2018.

(3)  Verordening (EG) nr. 91/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende de statistieken van het spoorvervoer (PB L 14 van 21.1.2003, blz. 1).

(4)  Zie bijlage IX.

(5)  Richtlijn 2004/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake de veiligheid op de communautaire spoorwegen en tot wijziging van Richtlijn 95/18/EG van de Raad betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen, en van Richtlijn 2001/14/EG van de Raad inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering (spoorwegveiligheidsrichtlijn) (PB L 164 van 30.4.2004, blz. 44).

(6)  Richtlijn 2012/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 tot instelling van één Europese spoorwegruimte (PB L 343 van 14.12.2012, blz. 32).

(7)  Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 betreffende de Europese statistiek en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1101/2008 betreffende de toezending van onder de statistische geheimhoudingsplicht vallende gegevens aan het Bureau voor de Statistiek van de Europese Gemeenschappen, Verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad betreffende de communautaire statistiek en Besluit 89/382/EEG, Euratom van de Raad tot oprichting van een Comité statistisch programma van de Europese Gemeenschappen (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 164).

(8)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(9)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).


BIJLAGE I

JAARSTATISTIEKEN OVER HET GOEDERENVERVOER — GEDETAILLEERDE RAPPORTAGE

Lijst van variabelen en meeteenheden

Vervoerde goederen in:

ton

tonkilometer

Goederentreinverkeer in:

treinkilometer

Aantal getransporteerde intermodale vervoerseenheden in:

aantal

TEU (twenty-foot-equivalent-unit) (voor containers en wissellaadbakken)

Referentieperiode

Jaar

Frequentie

Jaarlijks

Lijst van tabellen met uitsplitsing voor iedere tabel

Tabel I1: vervoerde goederen naar soort vervoer

Tabel I2: vervoerde goederen naar goederensoort (bijlage VI)

Tabel I3: vervoerde goederen (voor internationaal vervoer en doorvoer) naar land van lading en land van lossing

Tabel I4: vervoerde goederen naar categorie gevaarlijke goederen (bijlage VII)

Tabel I5: vervoerde goederen naar soort verzending (facultatief)

Tabel I6: met intermodale vervoerseenheden getransporteerde goederen naar soort vervoer en naar soort vervoerseenheid

Tabel I7: aantal met lading getransporteerde intermodale vervoerseenheden naar soort vervoer en naar soort vervoerseenheid

Tabel I8: aantal zonder lading getransporteerde intermodale vervoerseenheden naar soort vervoer en naar soort vervoerseenheid

Tabel I9: goederentreinverkeer

Termijn voor indiening van de gegevens

Vijf maanden na afloop van de referentieperiode

Eerste referentieperiode voor de tabellen I1, I2 en I3

2003

Eerste referentieperiode voor de tabellen I4, I5, I6, I7, I8 en I9

2004

Opmerkingen

1.

Soort vervoer wordt als volgt uitgesplitst:

binnenlands;

internationaal — uit het buitenland;

internationaal — naar het buitenland;

doorvoer.

2.

Soort verzending kan als volgt worden uitgesplitst:

gesloten treinen;

volle wagonladingen;

overige.

3.

Soort vervoerseenheid wordt als volgt uitgesplitst:

containers en wissellaadbakken;

opleggers (niet begeleid);

wegvoertuigen (begeleid).

4.

Voor tabel I3 kunnen Eurostat en de lidstaten bepaalde regelingen treffen om de consolidatie van de gegevens van ondernemingen uit een andere lidstaat te vergemakkelijken. Hierdoor kan de onderlinge samenhang van deze gegevens worden gewaarborgd.

5.

Voor tabel I4 geven de lidstaten aan welke verkeerscategorieën niet door de gegevens zijn gedekt.

6.

Voor de tabellen I2 tot en met I8: wanneer geen volledige gegevens beschikbaar zijn voor doorvoer verstrekken de lidstaten alle gegevens waarover zij beschikken.


BIJLAGE II

JAARSTATISTIEKEN OVER HET REIZIGERSVERVOER — GEDETAILLEERDE RAPPORTAGE

Lijst van variabelen en meeteenheden

Vervoerde reizigers in:

aantal reizigers

reizigerskilometer

Reizigerstreinverkeer in:

treinkilometer

Referentieperiode

Jaar

Frequentie

Jaarlijks

Lijst van tabellen met uitsplitsing voor iedere tabel

Tabel II1: vervoerde reizigers naar soort vervoer

Tabel II2: internationaal vervoerde reizigers naar land van instappen en naar land van uitstappen

Tabel II3: reizigerstreinverkeer

Termijn voor indiening van de gegevens

Acht maanden na afloop van de referentieperiode

Eerste referentieperiode

2016

Opmerkingen

1.

Soort vervoer wordt als volgt uitgesplitst:

binnenlands

internationaal

2.

Bij de tabellen II1 en II2 verstrekken de lidstaten gegevens waarbij ook met de buiten het rapporterende land verkochte kaartjes rekening wordt gehouden. Deze informatie is rechtstreeks bij de nationale instanties van andere landen te verkrijgen of kan aan de hand van internationale regelingen voor het verrekenen van treinkaartjes worden samengesteld.


BIJLAGE III

KWARTAALSTATISTIEKEN OVER HET GOEDEREN- EN REIZIGERSVERVOER

Lijst van variabelen en meeteenheden

Vervoerde goederen in:

ton

tonkilometer

Vervoerde reizigers in:

aantal reizigers

reizigerskilometer

Referentieperiode

Kwartaal

Frequentie

Ieder kwartaal

Lijst van tabellen met uitsplitsing voor iedere tabel

Tabel III1: vervoerde goederen

Tabel III2: vervoerde reizigers

Termijn voor indiening van de gegevens

Drie maanden na afloop van de referentieperiode

Eerste referentieperiode

Eerste kwartaal van 2004

Opmerkingen

1.

De tabellen III1 en III2 kunnen op voorlopige gegevens en op schattingen worden gebaseerd. Tabel III2 kan gebaseerd zijn op de in het rapporterende land verkochte treinkaartjes of op andere beschikbare bronnen.

2.

Deze statistische gegevens hebben betrekking op de exploitanten waarop de bijlagen I en II van toepassing zijn.


BIJLAGE IV

REGIONALE STATISTIEKEN OVER HET GOEDEREN- EN REIZIGERSVERVOER

Lijst van variabelen en meeteenheden

Vervoerde goederen in:

ton

Vervoerde reizigers in:

aantal reizigers

Referentieperiode

Jaar

Frequentie

Om de vijf jaar

Lijst van tabellen met uitsplitsing voor iedere tabel

Tabel IV1: binnenlands goederenvervoer naar regio van lading en regio van lossing (NUTS 2)

Tabel IV2: internationaal goederenvervoer naar regio van lading en regio van lossing (NUTS 2)

Tabel IV3: binnenlands reizigersvervoer naar regio van instappen en regio van uitstappen (NUTS 2)

Tabel IV4: internationaal reizigersvervoer naar regio van instappen en regio van uitstappen (NUTS 2)

Termijn voor indiening van de gegevens

Twaalf maanden na afloop van de referentieperiode

Eerste referentieperiode

2005

Opmerkingen

1.

Wanneer de plaats van lading of lossing (tabellen IV1 en IV2) of van instappen of uitstappen (tabellen IV3 en IV4) buiten de Europese Economische Ruimte ligt, geven de lidstaten alleen het land aan.

2.

Om de lidstaten bij het invullen van deze tabellen te helpen, stelt Eurostat een lijst met UIC-stationscodes en de bijbehorende NUTS-codes ter beschikking.

3.

Bij de tabellen IV3 en IV4 kunnen de gegevens gebaseerd zijn op de verkochte treinkaartjes of op andere beschikbare bronnen.

4.

Deze statistische gegevens hebben betrekking op exploitanten die door de bijlagen I en II worden gedekt.


BIJLAGE V

STATISTIEKEN OVER VERKEERSSTROMEN OP HET SPOORWEGVERKEER

Lijst van variabelen en meeteenheden

Goederenvervoer:

aantal treinen

Reizigersvervoer:

aantal treinen

Andere (diensttreinen enz.) (facultatief):

aantal treinen

Referentieperiode

Jaar

Frequentie

Om de vijf jaar

Lijst van tabellen met uitsplitsing voor iedere tabel

Tabel V1: goederenvervoer naar netsegment

Tabel V2: reizigersvervoer naar netsegment

Tabel V3: andere (diensttreinen enz.), per netsegment (facultatief)

Termijn voor indiening van de gegevens

18 maanden na afloop van de referentieperiode

Eerste referentieperiode

2005

Opmerkingen

1.

De lidstaten definiëren een geheel van netsegmenten waarvan in ieder geval het trans-Europese spoorwegnet op het eigen grondgebied deel uitmaakt. Zij delen Eurostat het volgende mee:

de geografische coördinaten en andere gegevens die nodig zijn om ieder segment afzonderlijk alsmede de verbindingen ertussen te lokaliseren en in kaart te brengen;

informatie over de kenmerken van de treinen (ook de capaciteit) die op ieder segment rijden.

2.

Ieder segment dat deel uitmaakt van het trans-Europese spoorwegnet moet met een extra attribuut in het gegevensbestand worden aangegeven zodat het verkeer op het trans-Europese spoorwegnet kan worden gekwantificeerd.


BIJLAGE VI

NST 2007

Afdeling

Omschrijving

01

Producten van de landbouw, jacht en bosbouw; vis en andere visserijproducten

02

Steenkool en bruinkool; ruwe aardolie en aardgas

03

Metaalertsen en andere delfstoffen; turf; uranium en thorium

04

Voedings- en genotmiddelen

05

Textiel en textielproducten; leder en lederwaren

06

Hout, hout- en kurkwaren (m.u.v. meubelen); vlecht- en mandenmakerswerk; pulp, papier en papierwaren; drukwerk en opgenomen media

07

Cokes en geraffineerde aardolieproducten

08

Chemische producten en synthetische of kunstmatige vezels; producten van rubber of kunststof; splijt- en kweekstoffen

09

Overige niet-metaalhoudende minerale producten

10

Metalen in primaire vorm; producten van metaal, andere dan machines en apparaten

11

Machines, apparaten en werktuigen, n.e.g.; kantoormachines en computers; elektrische machines en apparaten, n.e.g.; radio-, televisie- en telecommunicatieapparatuur; medische apparatuur en instrumenten, precisie- en optische instrumenten; uurwerken

12

Transportmiddelen

13

Meubelen; overige industrieproducten, n.e.g.

14

Secundaire grondstoffen; gemeentelijk afval en overig afval

15

Brieven, pakketten

16

Uitrusting en materiaal voor het vervoer van goederen

17

Vervoerde goederen in het kader van particuliere of bedrijfsverhuizingen; separaat van passagiers vervoerde bagage; voor reparatiedoeleinden vervoerde voertuigen; overige niet voor de markt bestemde goederen, n.e.g.

18

Gegroepeerde goederen: diverse soorten goederen die gezamenlijk worden vervoerd

19

Niet identificeerbare goederen: goederen die om de een of andere reden niet te identificeren zijn en daarom ook niet in de groepen 01 tot en met 16 kunnen worden opgenomen

20

Overige goederen, n.e.g.


BIJLAGE VII

CLASSIFICATIE VAN DE CATEGORIEËN GEVAARLIJKE GOEDEREN

1.

Ontplofbare stoffen en voorwerpen

2.

Samengeperste, vloeibaar gemaakte of onder druk opgeloste gassen

3.

Brandbare vloeistoffen

4.1.

Brandbare vaste stoffen

4.2.

Voor zelfontbranding vatbare stoffen

4.3.

Stoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen

5.1.

Stoffen die de verbranding bevorderen

5.2.

Organische peroxiden

6.1.

Giftige stoffen

6.2.

Besmettelijke stoffen

7.

Radioactieve stoffen

8.

Corrosieve stoffen

9.

Diverse gevaarlijke stoffen en voorwerpen

Opmerking:

Deze categorieën komen overeen met de classificatie in het reglement betreffende het internationale spoorwegvervoer van gevaarlijke goederen, gewoonlijk RID genoemd, dat in het kader van Richtlijn 2008/68/EG van het Europees Parlement en de Raad (1) is vastgesteld.


(1)  Richtlijn 2008/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over land (PB L 260 van 30.9.2008, blz. 13).


BIJLAGE VIII

Tabel VIII.1

VERVOERSACTIVITEIT BIJ HET GOEDERENVERVOER

Lijst van variabelen en meeteenheden

Vervoerde goederen in:

totaalaantal ton

totaalaantal tonkilometer

Goederentreinverkeer in:

totaalaantal treinkilometer

Referentieperiode

Jaar

Frequentie

Jaarlijks

Termijn voor indiening van de gegevens

Vijf maanden na afloop van de referentieperiode

Eerste referentieperiode

2017

Opmerkingen

Alleen voor ondernemingen met een totaalvolume vrachtvervoer van minder dan 200 miljoen tonkilometer en minder dan 500 000 ton die geen gegevens in bijlage I (gedetailleerde rapportage) verstrekken.


Tabel VIII.2

VERVOERSACTIVITEIT BIJ HET REIZIGERSVERVOER

Lijst van variabelen en meeteenheden

Vervoerde reizigers in:

totaalaantal reizigers

totaalaantal reizigerskilometer

Reizigerstreinverkeer in:

totaalaantal treinkilometer

Referentieperiode

Jaar

Frequentie

Jaarlijks

Termijn voor indiening van de gegevens

Acht maanden na afloop van de referentieperiode

Eerste referentieperiode

2017

Opmerkingen

Alleen voor ondernemingen met een totaalvolume reizigersvervoer van minder dan 100 miljoen reizigerskilometer die geen gegevens in bijlage II (gedetailleerde rapportage) verstrekken.


BIJLAGE IX

INGETROKKEN VERORDENING MET DE ACHTEREENVOLGENDE WIJZIGINGEN ERVAN

Verordening (EG) nr. 91/2003 van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 14 van 21.1.2003, blz. 1)

 

Verordening (EG) nr. 1192/2003 van de Commissie

(PB L 167 van 4.7.2003, blz. 13)

 

Verordening (EG) nr. 1304/2007 van de Commissie

(PB L 290 van 8.11.2007, blz. 14)

Uitsluitend artikel 3

Verordening (EG) nr. 219/2009 van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 87 van 31.3.2009, blz. 109)

Uitsluitend punt 4.4 van de bijlage

Verordening (EU) 2016/2032 van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 317 van 23.11.2016, blz. 105)

 


BIJLAGE X

CONCORDANTIETABEL

Verordening (EG) nr. 91/2003

De onderhavige verordening

Artikelen 1, 2 en 3

Artikelen 1, 2 en 3

Artikel 4, lid 1, aanhef

Artikel 4, lid 1, aanhef

Artikel 4, lid 1, onder a)

Artikel 4, lid 1, onder a)

Artikel 4, lid 1, onder c)

Artikel 4, lid 1, onder b)

Artikel 4, lid 1, onder e)

Artikel 4, lid 1, onder c)

Artikel 4, lid 1, onder f)

Artikel 4, lid 1, onder d)

Artikel 4, lid 1, onder g)

Artikel 4, lid 1, onder e)

Artikel 4, leden 2, 3 en 4

Artikel 4, leden 2, 3 en 4

Artikel 4, lid 5

Artikelen 5, 6 en 7

Artikelen 5, 6 en 7

Artikel 8, lid 1

Artikel 8, lid 1

Artikel 8, lid 1 bis

Artikel 8, lid 2

Artikel 8, lid 2

Artikel 8, lid 3

Artikel 8, lid 3

Artikel 8, lid 4

Artikel 8, lid 4

Artikel 8, lid 5

Artikelen 9, 10 en 11

Artikelen 9, 10 en 11

Artikel 12

Artikel 13

Artikel 13

Bijlage A

Bijlage I

Bijlage C

Bijlage II

Bijlage E

Bijlage III

Bijlage F

Bijlage IV

Bijlage G

Bijlage V

Bijlage J

Bijlage VI

Bijlage K

Bijlage VII

Bijlage L

Bijlage VIII

Bijlage IX

Bijlage X


2.5.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 112/19


VERORDENING (EU) 2018/644 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 18 april 2018

betreffende grensoverschrijdende pakketbezorgdiensten

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Er gelden nog altijd relatief hoge tarieven voor verzenders van kleine hoeveelheden grensoverschrijdende pakketten en andere postzendingen, met name kleine en middelgrote ondernemingen en particulieren. Dit heeft rechtstreekse negatieve gevolgen voor gebruikers die op zoek zijn naar grensoverschrijdende pakketbezorgdiensten, in het bijzonder in het kader van de elektronische handel.

(2)

In artikel 14 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) wordt gewezen op de plaats die de diensten van algemeen economisch belang, zoals postdiensten, in de gemeenschappelijke waarden van de Unie innemen, alsook op hun rol bij het bevorderen van de sociale en territoriale samenhang. Dat artikel bepaalt dat er zorg voor moet worden gedragen dat die diensten functioneren op basis van beginselen en voorwaarden die hen in staat stellen hun taken te vervullen.

(3)

In Protocol nr. 26 betreffende de diensten van algemeen belang, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en het VWEU, wordt verder benadrukt dat de gedeelde waarden van de Unie met betrekking tot diensten van algemeen economisch belang in de zin van artikel 14 VWEU onder meer betrekking hebben op de verschillen in de behoeften en voorkeuren van de gebruikers die kunnen voortvloeien uit verschillende geografische, sociale of culturele omstandigheden, alsook op een hoog niveau van kwaliteit, veiligheid en betaalbaarheid, gelijke behandeling en de bevordering van de algemene toegang en van de rechten van de gebruiker.

(4)

In artikel 169, lid 1, en artikel 169, lid 2, onder a), VWEU is bepaald dat de Unie moet bijdragen tot de verwezenlijking van een hoog niveau van consumentenbescherming door middel van maatregelen die op grond van artikel 114 van dat verdrag worden genomen.

(5)

Er zijn fundamentele verschillen tussen de lidstaten wat betreft de aan de nationale regelgevende instanties toegekende bevoegdheden met betrekking tot markttoezicht en regelgevend toezicht op aanbieders van pakketbezorgdiensten. Zo kunnen sommige instanties daadwerkelijk eisen dat die aanbieders relevante prijsinformatie verstrekken. Het bestaan van dergelijke verschillen werd bevestigd in een gezamenlijk advies van het Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie en de Europese Groep van regelgevende instanties voor postdiensten, waarin werd geconcludeerd dat de nationale regelgevende instanties passende regelgevende bevoegdheden nodig hebben om te interveniëren en dat dergelijke bevoegdheden niet in alle lidstaten voorhanden blijken te zijn. Die verschillen leiden tot extra administratieve lasten en nalevingskosten voor aanbieders van pakketbezorgdiensten die grensoverschrijdend actief zijn. Om die reden vormen die verschillen een belemmering voor het grensoverschrijdend aanbieden van pakketbezorgdiensten en hebben zij rechtstreekse gevolgen voor de werking van de interne markt.

(6)

Vanwege de internationale aard van de post- en pakketsector is het belangrijk om meer Europese en internationale technische normen te ontwikkelen, die de gebruikers en het milieu ten goede komen, en om meer marktkansen te creëren voor bedrijven. Voorts maken gebruikers vaak melding van problemen met de kwaliteit van de dienstverlening bij het verzenden, ontvangen of terugzenden van grensoverschrijdende pakketten. Om die reden is er een behoefte om de normen inzake de kwaliteit van de dienstverlening en de interoperabiliteit op het gebied van grensoverschrijdende pakketbezorgingsdiensten te verbeteren. Beide moeten via het Europees Comité voor Normalisatie (CEN) en op andere wijze verder prioriteit krijgen in overeenstemming met Richtlijn 97/67/EG van het Europees Parlement en de Raad (3). Tevens is meer vooruitgang nodig inzake het efficiënter maken van de diensten, waarbij met name rekening moet worden gehouden met de belangen van de gebruikers.

(7)

Normalisatie van postdiensten en de verbetering van de kwaliteit van de dienstverlening ter ondersteuning van Richtlijn 97/67/EG is een strategische prioriteit van de Unie, die verder moet worden nagestreefd. Technische normalisatie is onontbeerlijk voor het bevorderen van de interoperabiliteit tussen de nationale netwerken en voor een efficiënte universele dienst. In augustus 2016 heeft de Commissie een vierde normalisatieverzoek aan het CEN gericht om een werkprogramma vast te stellen en om in augustus 2020 een eindverslag uit te brengen (4). Dit werkprogramma moet met name rekening houden met de belangen van de gebruikers en het milieu, alsook met efficiëntie, en moet bijdragen aan de bevordering van de totstandbrenging van een digitale eengemaakte markt voor de Unie.

(8)

De markt voor grensoverschrijdende pakketbezorgdiensten is divers, complex en competitief, met verschillende aanbieders die verschillende diensten en prijzen aanbieden, afhankelijk van het gewicht, de grootte en de vorm van de pakketten, hun bestemming, meerwaarde biedende productonderdelen zoals traceerbaarheidssystemen, en het aantal verzonden pakketten. In verschillende lidstaten hebben aanbieders van de universele dienst niet het grootste marktaandeel in de markt voor pakketbezorgdiensten. Door die diversiteit is het voor consumenten en gebruikers moeilijk om de pakketbezorgdiensten van verschillende aanbieders met elkaar te vergelijken, zowel wat de kwaliteit als wat de prijs betreft, omdat zij zich vaak niet bewust zijn van het bestaan van verschillende opties voor pakketbezorging voor soortgelijke diensten in de grensoverschrijdende elektronische handel. Vooral kleine en middelgrote ondernemingen en particulieren moeten gemakkelijker toegang krijgen tot de relevante informatie. Bovendien zien kleine en middelgrote handelaren problemen met de levering als een belemmering voor grensoverschrijdende verkoop.

(9)

Met het oog op betere grensoverschrijdende pakketbezorgdiensten, met name voor particulieren en micro- en kleine ondernemingen, ook in afgelegen of dunbevolkte gebieden, en voor personen met een handicap of beperkte mobiliteit, is het noodzakelijk om de toegankelijkheid en de transparantie van de openbare tarievenlijsten te verbeteren voor een beperkte reeks grensoverschrijdende pakketbezorgdiensten. Transparantere en gemakkelijker vergelijkbare prijzen van grensoverschrijdende diensten in de Unie zouden de vermindering moeten bevorderen van onredelijke verschillen tussen tarieven waaronder, in voorkomend geval, ongerechtvaardigde verschillen tussen binnenlandse en grensoverschrijdende tarieven.

(10)

Enkelstukspakketten maken in elke lidstaat deel uit van de universele dienst en zijn ook de diensten die het vaakst worden gebruikt door particulieren en kleine ondernemingen. Een verbetering van de transparantie en betaalbaarheid van de enkelstukstarieven is noodzakelijk voor de verdere ontwikkeling van de elektronische handel.

(11)

Veel bedrijven die online verkopen, verkochten of probeerden te verkopen, beschouwen de hoge bezorgkosten, de dure klachtenbehandelingsprocedures en de garanties als een probleem. Verdere maatregelen zijn nodig om met name kleine en middelgrote ondernemingen en particulieren in afgelegen gebieden ten volle te laten profiteren van de voor hen toegankelijke, naadloos op elkaar aansluitende grensoverschrijdende pakketbezorgdiensten en om ervoor te zorgen dat die diensten tegen een redelijke prijs worden aangeboden.

(12)

De term „aanbieders van de universele dienst” verwijst naar postbedrijven die in een specifieke lidstaat een universele postdienst of onderdelen daarvan aanbieden. Aanbieders van de universele dienst die in meer dan één lidstaat actief zijn, dienen alleen in de lidstaat of lidstaten waar zij een universele postdienst aanbieden als aanbieder van de universele dienst te worden aangemerkt.

(13)

Momenteel worden de postdiensten geregeld bij Richtlijn 97/67/EG. Deze richtlijn voorziet in gemeenschappelijke voorschriften voor het aanbieden van postdiensten en voor de universeledienstverlening in de Unie. Zij is in de eerste plaats, maar niet uitsluitend, gericht op nationale universele diensten en heeft geen betrekking op regelgevend toezicht op aanbieders van pakketbezorgdiensten. De naleving van de in die richtlijn vastgestelde minimumvereisten voor de universele dienst wordt gewaarborgd door de nationale regelgevende instantie die door de lidstaten is aangewezen. Deze verordening vormt derhalve een aanvulling op de in Richtlijn 97/67/EG vastgestelde voorschriften met betrekking tot grensoverschrijdende pakketbezorgdiensten. Deze verordening laat de in Richtlijn 97/67/EG neergelegde rechten en garanties, met name met betrekking tot de handhaving van de verlening van de universele postdienst aan de gebruikers, onverlet.

(14)

Deze verordening brengt geen wijzigingen aan in de definitie van „postzending” in artikel 2, punt 6, van Richtlijn 97/67/EG noch in de daarop gebaseerde nationaalrechtelijke definities.

(15)

Naar schatting 80 % van de geadresseerde pakketten in het kader van de elektronische handel weegt tegenwoordig minder dan twee kilogram en wordt vaak verwerkt samen met de brievenpost. Er is een gebrek aan informatie over het gewicht van pakketten die op andere manieren worden bezorgd. Het is belangrijk dat die lichtere zendingen onder deze verordening vallen.

(16)

Voor de uitvoering van deze verordening is het belangrijk om te voorzien in duidelijke definities van pakketten, pakketbezorgdiensten en aanbieders van pakketbezorgdiensten, en om te specificeren welke postzendingen onder die definities vallen. Aangenomen wordt dat postzendingen met een dikte van meer dan 20 mm andere goederen dan brievenpost bevatten, die al dan niet door de aanbieder van de universele dienst worden afgehandeld. Postzendingen met uitsluitend correspondentie mogen niet als pakketbezorgdiensten worden beschouwd. In overeenstemming met de vaste praktijk moet deze verordening derhalve betrekking hebben op pakketten die goederen bevatten met of zonder handelswaarde en maximaal 31,5 kg wegen, aangezien zwaardere zendingen niet door één gemiddeld individu zonder mechanische hulpmiddelen kunnen worden afgehandeld en deze activiteit deel uitmaakt van het goederenvervoer en de logistieke sector.

(17)

Aanbieders van pakketbezorgdiensten met alternatieve bedrijfsmodellen, zoals op de deeleconomie en platforms voor elektronische handel gebaseerde modellen, moeten onder deze verordening vallen indien zij minstens een van de schakels in de postbezorgketen aanbieden. Ophaling, sortering en distributie, met inbegrip van ophaaldiensten, moeten als pakketbezorgdiensten worden beschouwd, ook wanneer deze door aanbieders van expres- en koerierdiensten of tussenpersonen worden verleend, in overeenstemming met de huidige praktijk. Louter vervoer dat niet in combinatie met een van die schakels wordt verricht, moet echter buiten het toepassingsgebied van de pakketbezorgdiensten vallen, ook wanneer dat vervoer wordt verricht door onderaannemers, al dan niet in het kader van alternatieve bedrijfsmodellen, aangezien in dat geval moet worden aangenomen dat die activiteit deel uitmaakt van de transportsector, tenzij de betrokken onderneming of een van haar dochterondernemingen of verbonden ondernemingen voor het overige onder het toepassingsgebied van deze verordening valt.

(18)

Deze verordening mag niet van toepassing zijn op ondernemingen die gevestigd zijn in slechts één lidstaat en die alleen over binnenlandse eigen bezorgnetwerken beschikken om de door hen verkochte goederen te leveren volgens een verkoopovereenkomst in de zin van artikel 2, punt 5, van Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad (5). Ondernemingen die ook gebruikmaken van hun binnenlandse eigen bezorgnetwerken voor de levering van door derden verkochte goederen, moeten onder deze verordening vallen.

(19)

Er moet worden vastgesteld welke vertrouwelijke informatie ten minste moet worden doorgegeven aan de nationale regelgevende instanties en welke procedures die instanties volgen om te waarborgen dat de commerciële aard van de nationale bedrijven in acht wordt genomen, en er moeten veilige kanalen worden opgezet voor de doorgifte van de desbetreffende informatie.

(20)

Voor statistische doeleinden moeten nationale regelgevende instanties beschikken over kennis en informatie over de aanbieders van pakketbezorgdiensten die op basis van passende vergunningsprocedures of andere wettelijke vereisten actief zijn op de markt. Omdat het om een arbeidsintensieve sector gaat en ter beperking van de administratieve lasten voor kleine aanbieders van pakketbezorgdiensten die slechts op een nationale of regionale markt actief zijn, moet een drempel van minder dan vijftig personen worden toegepast, gebaseerd op het aantal personen dat in het voorgaande kalenderjaar voor de aanbieder van de dienst heeft gewerkt en bij het verrichten van pakketbezorgdiensten was betrokken in de lidstaat waar de aanbieder gevestigd is, tenzij die aanbieder in meer dan één lidstaat gevestigd is. Die drempel strookt met Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie (6), weerspiegelt het arbeidsintensieve karakter van de sector en bestrijkt het overgrote deel van de markt voor pakketbezorgdiensten, in het bijzonder in landen met kleine pakketvolumes. Die drempel moet met name ook gelden voor personen die betrokken zijn bij het verrichten van pakketbezorgdiensten zoals voltijdse, deeltijdse en tijdelijke werknemers en zelfstandigen die werkzaam zijn voor de aanbieder van pakketbezorgdiensten. Uitsplitsingen die het aantal personen naar arbeidsstatus weergeven, moeten overeenkomen met het nationale recht van de betrokken lidstaten. In bepaalde gevallen, waarbij rekening gehouden wordt met de specifieke kenmerken van de betreffende lidstaat, moet de nationale regelgevende instantie de mogelijkheid hebben de drempel tot 25 personen te verlagen, of de aanbieder van grensoverschrijdende pakketbezorgdiensten verzoeken om voltijdse, deeltijdse en tijdelijke werknemers en zelfstandigen die werkzaam zijn voor haar onderaannemers mee te rekenen in de drempel, teneinde de grensoverschrijdende tarieven en de markt als geheel transparanter te maken.

(21)

Het verstrekken van informatie aan de nationale regelgevende instantie over het aantal personen dat voor de aanbieder van pakketbezorgdiensten werkzaam is, moet overeenstemmen met gevestigde bedrijfsrapportagepraktijken met betrekking tot statistische informatie. Het is belangrijk vergelijkbaarheid van gegevens te waarborgen, en tegelijkertijd de administratieve lasten voor de aanbieders tot een minimum te beperken.

(22)

De plaats waar een aanbieder is gevestigd, moet worden vastgesteld overeenkomstig de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Indien een aanbieder op meerdere plaatsen is gevestigd, is het belangrijk om de plaats van vestiging vast te stellen van waaruit de betrokken dienst daadwerkelijk wordt verleend.

(23)

Als onderdeel van de aan de nationale regelgevende instantie te verstrekken informatie moet bij de kenmerken van de pakketbezorgdiensten worden aangegeven welke schakels van de postbezorgketen door de aanbieder worden verzorgd (ophaling, sortering, vervoer en distributie), of de dienst binnen of buiten het toepassingsgebied van de universeledienstverplichting valt, welke territoriale reikwijdte de dienst heeft (regionaal, binnenlands of grensoverschrijdend), en of aanvullende diensten worden aangeboden.

(24)

De lijst van aan prijstransparantiemaatregelen onderworpen postzendingen moet worden beperkt om de vergelijkbaarheid te vergemakkelijken en om de administratieve lasten voor aanbieders van grensoverschrijdende pakketbezorgdiensten en nationale regelgevende instanties tot een minimum te beperken. Standaard en aangetekende postzendingen moeten worden opgenomen, aangezien zij de basis van de universeledienstverplichting vormen, en gelet op het belang van de traceerfunctie voor de elektronische handel, moeten ook de prijzen voor traceerbare en aangetekende pakketten worden opgenomen, ongeacht of zij al dan niet deel uitmaken van de universeledienstverplichting, teneinde de vergelijkbaarheid in de Unie te waarborgen. De nadruk moet liggen op de lagere gewichtsklassen, die de meerderheid van de door aanbieders van pakketbezorgdiensten geleverde postzendingen uitmaken, alsmede op de prijzen voor postzendingen met een dikte van meer dan 20 mm, die als brieven worden verwerkt. Daarbij moeten uitsluitend de tarieven voor enkelstukspost worden opgenomen, aangezien dat de prijzen zijn die verzenders van de kleinste volumes betalen. De desbetreffende postzendingen moeten duidelijk worden vermeld in een bijlage bij deze verordening. Deze verordening houdt voor aanbieders van grensoverschrijdende pakketbezorgdiensten geen verplichting in om alle in de lijst in die bijlage vermelde postzendingen aan te bieden. Met het oog op nauwkeurigheid moet de informatie over tarieven door de aanbieders van grensoverschrijdende pakketbezorgdiensten zelf worden aangeleverd. Die tarieven moeten door de Commissie worden bekendgemaakt op een speciale website die neutraal en niet-commercieel van aard is.

(25)

Bij de objectieve beoordeling van grensoverschrijdende tarieven ten aanzien waarvan zij het noodzakelijk achten een beoordeling te verrichten, moeten de nationale regelgevende instanties zich baseren op elementen zoals: de binnenlandse en andere relevante tarieven van vergelijkbare pakketbezorgdiensten in de lidstaat van oorsprong en de lidstaat van bestemming; de eventuele toepassing van een uniform tarief ten aanzien van twee of meer lidstaten; bilaterale volumes, specifieke vervoers- of afhandelingskosten, andere relevante kosten en dienstkwaliteitsnormen, en, waar mogelijk zonder onevenredige lasten, de waarschijnlijke gevolgen van de toepasselijke grensoverschrijdende tarieven voor particuliere gebruikers en kleine en middelgrote ondernemingen, met inbegrip van die in afgelegen of dunbevolkte gebieden, en voor particuliere gebruikers met een handicap of beperkte mobiliteit. Deze gemeenschappelijke elementen kunnen worden aangevuld met andere elementen die van bijzonder belang zijn om de betreffende tarieven te verklaren, zoals de vraag of tarieven zijn onderworpen aan een specifieke prijsregulering op grond van nationale wetgeving, en de vraag of in overeenstemming met het toepasselijke recht misbruik van een dominante machtspositie is vastgesteld. Teneinde voor de nationale regelgevende instanties en de aan de universeledienstverplichting onderworpen aanbieders van pakketbezorgdiensten de administratieve lasten te verlagen, kunnen de nationale regelgevende instanties, in overeenstemming met het beginsel van evenredigheid, bij de vaststelling welke grensoverschrijdende tarieven moeten worden beoordeeld zich baseren op een objectief filtermechanisme dat voorafgaat aan de beoordeling.

(26)

Uniforme tarieven voor grensoverschrijdende bezorgingen in twee of meer lidstaten kunnen van belang zijn met het oog op de bescherming van de regionale en sociale cohesie. In dit verband mag niet uit het oog worden verloren dat elektronische handel moet worden bevorderd en de bevolking in dunbevolkte gebieden nieuwe mogelijkheden moet worden geboden om aan de elektronische handel deel te nemen en hun regionale economieën te versterken.

(27)

Aanzienlijke verschillen tussen binnenlandse en grensoverschrijdende tarieven voor pakketbezorgdiensten moeten worden gerechtvaardigd op basis van objectieve criteria, zoals specifieke vervoers- of afhandelingskosten of andere relevante kosten. Het zou noodzakelijk kunnen zijn voor de nationale regelgevende instantie om bewijsmateriaal te verzamelen voor de beoordeling. Dat bewijsmateriaal moet samen met een eventuele rechtvaardiging voor de te beoordelen tarieven op verzoek aan de nationale regulerende instantie worden verstrekt.

(28)

Om de transparantie in de gehele Unie te waarborgen, moet de Commissie een niet-vertrouwelijke versie van de door elke nationale regelgevende instantie ingediende beoordeling bekendmaken.

(29)

Om de administratieve lasten te beperken, moeten aanbieders van pakketbezorgdiensten, nationale regelgevende instanties en de Commissie gegevens op elektronische wijze overdragen, en met name moet het gebruik van elektronische handtekeningen mogelijk zijn, als bedoeld in Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad (7).

(30)

Aangezien de markt voor pakketbezorgdiensten snel verandert, moet de Commissie de efficiëntie en de doeltreffendheid van deze verordening aan nieuwe beoordelingen onderwerpen, rekening houdend met ontwikkelingen in de elektronische handel, en daarover regelmatig verslag uitbrengen bij het Europees Parlement en bij de Raad. Dat verslag moet in voorkomend geval vergezeld gaan van een wetgevingsvoorstel tot herziening aan het Europees Parlement en de Raad. Dat verslag wordt opgesteld met de betrokkenheid van alle relevante belanghebbenden, met inbegrip van het Europees Comité voor de sociale dialoog in de postsector.

(31)

De Commissie dient voort te bouwen op de waardevolle inbreng van de uit vertegenwoordigers van de nationale regelgevende instanties samengestelde Europese Groep van regelgevende instanties voor postdiensten.

(32)

Om uniforme voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om een formulier voor de indiening van die informatie door aanbieders van pakketbezorgdiensten bij de nationale regelgevende instanties vast te stellen. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (8).

(33)

Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en de beginselen die met name zijn vastgelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en moet worden uitgevoerd overeenkomstig die rechten en beginselen.

(34)

Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (9) en Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad (10) zijn van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze verordening.

(35)

De lidstaten moeten regels vaststellen voor sancties die van toepassing zijn op inbreuken op deze verordening en moeten ervoor zorgen dat zij worden toegepast. Deze sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

(36)

Daar de doelstellingen van deze verordening, met name de regelgevende beginselen en voorschriften vast te stellen die noodzakelijk zijn om het regelgevend toezicht en de transparantie van de tarieven te verbeteren, alsmede bepaalde beginselen met betrekking tot grensoverschrijdende pakketbezorgdiensten vast te stellen ter ondersteuning van de concurrentie, met als uiteindelijk doel betere grensoverschrijdende pakketbezorgdiensten voor gebruikers te bevorderen, en zodoende ook het vertrouwen van de consument in grensoverschrijdende elektronische handel te vergroten, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en gevolgen daarvan beter op het niveau van de Unie kunnen worden bereikt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp en doelstellingen

Deze verordening voorziet, in aanvulling op de bij Richtlijn 97/67/EG vastgestelde bepalingen, in specifieke bepalingen ter bevordering van betere grensoverschrijdende pakketbezorgdiensten met betrekking tot:

a)

regelgevend toezicht in verband met pakketbezorgdiensten;

b)

transparantie van tarieven en beoordeling van tarieven voor bepaalde grensoverschrijdende pakketbezorgdiensten, teneinde vast te stellen welke tarieven onredelijk hoog zijn;

c)

door handelaren aan consumenten beschikbaar gestelde informatie over grensoverschrijdende pakketbezorgdiensten.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening zijn de definities van artikel 2 van Richtlijn 97/67/EG en artikel 2, punten 1, 2 en 5, van Richtlijn 2011/83/EU van toepassing. Daarnaast zijn de volgende definities van toepassing:

1.   „pakket”: een postzending die goederen met of zonder handelswaarde bevat, anders dan brievenpost, met een gewicht van ten hoogste 31,5 kg;

2.   „pakketbezorgdiensten”: diensten die bestaan in de ophaling, de sortering, het vervoer en de distributie van pakketten;

3.   „aanbieder van pakketbezorgdiensten”: een onderneming die een of meer pakketbezorgdiensten aanbiedt, met uitzondering van ondernemingen die in slechts één lidstaat gevestigd zijn, die uitsluitend binnenlandse pakketbezorgdiensten aanbieden in het kader van een verkoopovereenkomst en die in het kader van die overeenkomst eronder vallende goederen zelf aan de gebruiker bezorgen;

4.   „onderaannemer”: een onderneming die ten behoeve van de aanbieder van pakketbezorgdiensten pakketten ophaalt, sorteert, vervoert of distribueert.

Artikel 3

Mate van harmonisatie

De in deze verordening opgenomen vereisten zijn minimumvereisten en beletten niet dat een lidstaat aanvullende noodzakelijke en evenredige maatregelen handhaaft of invoert om betere grensoverschrijdende pakketbezorgdiensten te bewerkstelligen, voor zover die maatregelen in overeenstemming zijn met het Unierecht.

HOOFDSTUK II

REGELGEVEND TOEZICHT

Artikel 4

Informatieverstrekking

1.   Alle aanbieders van pakketbezorgdiensten dienen bij de nationale regelgevende instantie van hun lidstaat van vestiging de volgende informatie in, tenzij de nationale regelgevende instantie deze informatie reeds heeft gevraagd en ontvangen:

a)

hun naam, hun rechtspositie en rechtsvorm, hun inschrijvingsnummer in een handelsregister of soortgelijk register, hun btw-identificatienummer, het adres waar zij gevestigd zijn en de contactgegevens van een contactpersoon;

b)

de kenmerken en waar mogelijk een gedetailleerde omschrijving van de pakketbezorgdiensten die zij aanbieden;

c)

hun algemene voorwaarden voor pakketbezorgdiensten, met inbegrip van nadere gegevens over klachtenprocedures voor gebruikers en mogelijke aansprakelijkheidsbeperkingen.

2.   Aanbieders van pakketbezorgdiensten stellen de nationale regelgevende instantie binnen dertig dagen in kennis van elke wijziging van de in lid 1 bedoelde informatie.

3.   Uiterlijk op 30 juni van elk kalenderjaar dienen alle aanbieders van pakketbezorgdiensten bij de nationale regelgevende instantie van hun lidstaat van vestiging de volgende informatie in, tenzij de nationale regelgevende instantie deze informatie reeds heeft gevraagd en ontvangen:

a)

de jaarlijkse omzet van de pakketbezorgdiensten in het voorgaande kalenderjaar in de lidstaat waar zij gevestigd zijn, uitgesplitst in binnenlandse pakketbezorgdiensten en inkomende en uitgaande grensoverschrijdende pakketbezorgdiensten;

b)

het aantal personen dat in het voorgaande kalenderjaar voor hen werkzaam was en in de lidstaat van vestiging bij het verlenen van pakketbezorgdiensten was betrokken, met inbegrip van uitsplitsingen naar arbeidsstatus, en met name naar het aantal personen dat voltijds, deeltijds, als tijdelijke werknemer of als zelfstandige werkzaam is;

c)

het aantal pakketten dat in het voorgaande kalenderjaar in hun lidstaat van vestiging werd afgehandeld, uitgesplitst in binnenlandse pakketten en inkomende en uitgaande grensoverschrijdende pakketten;

d)

de namen van hun onderaannemers, samen met alle informatie waarover zij beschikken betreffende de kenmerken van de door die onderaannemers verrichte pakketbezorgdiensten;

e)

indien beschikbaar, alle openbaar toegankelijke prijslijsten voor pakketbezorgdiensten die op 1 januari van elk kalenderjaar van kracht zijn.

4.   Uiterlijk op 23 september 2018 stelt de Commissie door middel van een uitvoeringshandeling een formulier vast voor de indiening van de in de leden 1 en 3 van dit artikel bedoelde informatie. Die uitvoeringshandeling wordt vastgesteld volgens de in artikel 12 bedoelde onderzoeksprocedure.

5.   De nationale regelgevende instanties kunnen informatievereisten opleggen naast die welke in de leden 1 en 3 zijn bedoeld, op voorwaarde dat deze noodzakelijk en evenredig zijn.

6.   De leden 1 tot en met 5 zijn niet van toepassing op aanbieders van pakketbezorgdiensten waarbij in het voorgaande kalenderjaar gemiddeld minder dan vijftig personen werkzaam waren die betrokken waren bij het verlenen van pakketbezorgdiensten in de lidstaat waar de aanbieder is gevestigd, tenzij die aanbieder in meer dan één lidstaat is gevestigd. Een nationale regelgevende instantie kan in de drempel van vijftig personen de personen meerekenen die werkzaam zijn voor de onderaannemers van de aanbieder van pakketbezorgdiensten.

7.   Niettegenstaande lid 6 kan een nationale regelgevende instantie verzoeken dat de op grond van de leden 1 tot en met 5 te verstrekken informatie wordt ingediend door aanbieders van pakketbezorgdiensten die in het voorgaande kalenderjaar gemiddeld tussen 25 en 49 personen in dienst hadden, indien de specifieke kenmerken van de betrokken lidstaat zulks vereisen en mits dit noodzakelijk en evenredig is om toe te zien op de naleving van deze verordening.

Artikel 5

Transparantie van grensoverschrijdende tarieven

1.   Alle andere aanbieders van grensoverschrijdende pakketbezorgdiensten dan die welke krachtens artikel 4, leden 6 en 7, zijn uitgesloten, dienen elk kalenderjaar bij de nationale regelgevende instantie van de lidstaat van vestiging de openbare tarievenlijst in die op 1 januari van toepassing is voor de bezorging van enkelstukspostzendingen, anders dan brievenpost, die behoren tot de in de bijlage opgesomde categorieën. Die informatie wordt uiterlijk op 31 januari van elk kalenderjaar ingediend.

2.   De nationale regelgevende instanties dienen de overeenkomstig lid 1 verkregen openbare tarievenlijst onverwijld en uiterlijk op 28 februari van elk kalenderjaar in bij de Commissie. De Commissie publiceert de openbare tarievenlijsten uiterlijk op 31 maart van elk kalenderjaar op een speciale website en zorgt ervoor dat de speciale website neutraal en niet-commercieel van aard is.

Artikel 6

Beoordeling van grensoverschrijdende enkelstukstarieven

1.   Op basis van de overeenkomstig artikel 5 verkregen openbare tarievenlijsten stelt de nationale regelgevende instantie voor elk van de in de bijlage vermelde enkelstukspostzendingen vast welke aan een universeledienstverplichting onderworpen grensoverschrijdende tarieven van de uit haar lidstaat afkomstige aanbieders van pakketbezorgdiensten zij in alle objectiviteit meent te moeten beoordelen.

2.   De nationale regelgevende instantie beoordeelt op objectieve wijze en overeenkomstig de beginselen van artikel 12 van Richtlijn 97/67/EG de op grond van lid 1 vastgestelde grensoverschrijdende tarieven, teneinde vast te stellen welke grensoverschrijdende tarieven zij onredelijk hoog acht. Bij die beoordeling houdt de nationale regelgevende instantie met name rekening met de volgende elementen:

a)

de binnenlandse en alle andere relevante tarieven van de vergelijkbare pakketbezorgdiensten in de lidstaat van oorsprong en in de lidstaat van bestemming;

b)

de eventuele toepassing van een uniform tarief ten aanzien van twee of meer lidstaten;

c)

bilaterale volumes, specifieke vervoers- of afhandelingskosten, andere relevante kosten en dienstkwaliteitsnormen;

d)

de waarschijnlijke gevolgen van de geldende grensoverschrijdende tarieven voor particuliere gebruikers en kleine en middelgrote ondernemingen, met inbegrip van die in afgelegen of dunbevolkte gebieden, en voor particuliere gebruikers met een handicap of beperkte mobiliteit, waar mogelijk zonder onevenredige lasten op te leggen.

3.   In aanvulling op de elementen in lid 2, kan de nationale regelgevende instantie, wanneer zij dit noodzakelijk acht, in het bijzonder ook rekening houden met de volgende elementen:

a)

het feit dat de tarieven op grond van nationale wetgeving aan een specifieke prijsregulering onderworpen zijn;

b)

overeenkomstig het toepasselijke recht vastgestelde gevallen van misbruik van een dominante machtspositie.

4.   De Commissie stelt richtsnoeren op betreffende de methodiek voor de toepassing van de in leden 2 en 3 vermelde elementen.

5.   Met het oog op de toepassing van de in lid 2 bedoelde beoordeling verzoekt de nationale regelgevende instantie, wanneer zij dit noodzakelijk acht, om nader relevant bewijsmateriaal dat nodig is voor de beoordeling van die tarieven.

6.   Het in lid 5 bedoelde bewijsmateriaal wordt verstrekt aan de nationale regelgevende instantie binnen één maand na ontvangst van het verzoek, samen met een eventuele rechtvaardiging van de te beoordelen tarieven.

7.   Uiterlijk op 30 juni van het betreffende kalenderjaar dient de nationale regelgevende instantie haar beoordeling in bij de Commissie. Daarnaast verstrekt de nationale regelgevende instantie een niet-vertrouwelijke versie van haar beoordeling aan de Commissie.

8.   De door de nationale regelgevende instanties verstrekte niet-vertrouwelijke versie van de beoordeling wordt door de Commissie onverwijld en in elk geval binnen één maand na ontvangst bekendgemaakt.

Artikel 7

Informatie aan consumenten

Met betrekking tot onder Richtlijn 2011/83/EU vallende overeenkomsten verschaffen alle handelaren die verkoopovereenkomsten met consumenten sluiten welke verzending van grensoverschrijdende pakketten omvatten waar mogelijk en toepasselijk in de precontractuele fase informatie over grensoverschrijdende bezorgopties in verband met de specifieke verkoopovereenkomst en over door de consument te betalen kosten voor grensoverschrijdende pakketbezorgdiensten alsook, indien van toepassing, over hun klachtenafhandelingsbeleid.

HOOFDSTUK III

SLOTBEPALINGEN

Artikel 8

Sancties

1.   De lidstaten stellen de regels vast betreffende de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op deze verordening en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat zij worden uitgevoerd. De sancties waarin wordt voorzien, zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend.

2.   De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 23 november 2019 in kennis van de overeenkomstig lid 1 vastgestelde nationaalrechtelijke bepalingen, en stellen haar onverwijld in kennis van eventuele latere wijzigingen daarvan.

Artikel 9

Vertrouwelijkheid

Voor alle vertrouwelijke bedrijfsinformatie die overeenkomstig deze verordening aan de nationale regelgevende instanties of aan de Commissie wordt verstrekt, gelden strikte vertrouwelijkheidsvereisten volgens de toepasselijke bepalingen van het Unierecht en het nationale recht.

Artikel 10

Toepassing

Tenzij in deze verordening uitdrukkelijk anders is bepaald, doet deze verordening geen afbreuk aan het Unierecht en het nationale recht, aan passende vergunningsprocedures die van toepassing zijn op aanbieders van pakketbezorgdiensten, sociale en arbeidsrechtelijke voorschriften en vereisten inzake informatieverstrekking aan de nationale regelgevende instanties.

Artikel 11

Herziening

Uiterlijk op 23 mei 2020, en vervolgens om de drie jaar, dient de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité een beoordelingsverslag in over de toepassing en uitvoering van deze verordening, in voorkomend geval vergezeld van een wetgevingsvoorstel tot herziening ervan. Voorafgaand aan de totstandkoming van dat verslag worden alle relevante belanghebbenden erbij betrokken en erover geïnformeerd.

De Commissie beoordeelt ten minste het volgende:

a)

de bijdrage van deze verordening aan de verbetering van de grensoverschrijdende pakketbezorgdiensten, waaronder de betaalbaarheid voor kleine en middelgrote ondernemingen en particulieren, met name die in afgelegen of dunbevolkte gebieden, en of de transparantie van grensoverschrijdende tarieven is verbeterd;

b)

het effect van deze verordening op de hoeveelheden van grensoverschrijdende pakketbezorgingen en elektronische handel, met inbegrip van gegevens over bezorgtarieven;

c)

de mate waarin de nationale regelgevende instanties moeilijkheden hebben ondervonden bij de toepassing van deze verordening, met inbegrip van een kwantitatieve analyse van de administratieve gevolgen;

d)

de geboekte vooruitgang met betrekking tot andere initiatieven voor de voltooiing van de eengemaakte markt voor pakketbezorgdiensten, en met name de vooruitgang op het gebied van consumentenbescherming en ontwikkeling van normen.

Artikel 12

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 21 van Richtlijn 97/67/EG ingestelde postrichtlijncomité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 13

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is van toepassing met ingang van 22 mei 2018, met uitzondering van artikel 8, dat van toepassing is met ingang van 23 november 2019.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 18 april 2018.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

L. PAVLOVA


(1)  PB C 34 van 2.2.2017, blz. 106.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 13 maart 2018 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 12 april 2018.

(3)  Richtlijn 97/67/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 1997 betreffende gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap en de verbetering van de kwaliteit van de dienst (PB L 15 van 21.1.1998, blz. 14).

(4)  Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 1 augustus 2016 betreffende een normalisatieverzoek aan het Europees Comité voor Normalisatie met betrekking tot postdiensten en de verbetering van de kwaliteit van de dienst, ter ondersteuning van Richtlijn 97/67/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 1997.

(5)  Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten, tot wijziging van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad en van Richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 85/577/EEG en van Richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 304 van 22.11.2011, blz. 64).

(6)  Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36).

(7)  Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG (PB L 257 van 28.8.2014, blz. 73).

(8)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(9)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(10)  Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 89).


BIJLAGE

Enkelstukspostzendingen waarvoor de tarieven van de aanbieders van pakketbezorgdiensten onderworpen zijn aan de prijstransparantiemaatregelen en aan de beoordeling bedoeld in de artikelen 5 en 6:

a)

standaardbrief van 500 g (binnenlands en binnen de Unie);

b)

standaardbrief van 1 kg (binnenlands en binnen de Unie);

c)

standaardbrief van 2 kg (binnenlands en binnen de Unie);

d)

aangetekende brief van 500 g (binnenlands en binnen de Unie);

e)

aangetekende brief van 1 kg (binnenlands en binnen de Unie);

f)

aangetekende brief van 2 kg (binnenlands en binnen de Unie);

g)

brief van 500 g met mogelijkheid om de brief te volgen (binnenlands en binnen de Unie);

h)

brief van 1 kg met mogelijkheid om de brief te volgen (binnenlands en binnen de Unie);

i)

brief van 2 kg met mogelijkheid om de brief te volgen (binnenlands en binnen de Unie);

j)

standaardpakket van 1 kg (binnenlands en binnen de Unie);

k)

standaardpakket van 2 kg (binnenlands en binnen de Unie);

l)

standaardpakket van 5 kg (binnenlands en binnen de Unie);

m)

pakket van 1 kg met mogelijkheid om het pakket te volgen (binnenlands en binnen de Unie);

n)

pakket van 2 kg met mogelijkheid om het pakket te volgen (binnenlands en binnen de Unie);

o)

pakket van 5 kg met mogelijkheid om het pakket te volgen (binnenlands en binnen de Unie).

De postzendingen onder a) tot en met o) moeten aan de volgende criteria voldoen:

a)

de afmetingen van de postzendingen onder a) tot en met i) (brievenpost) moeten aan de volgende regel voldoen:

de som van lengte, breedte en dikte bedraagt maximaal: 900 mm, waarbij de grootste afmeting niet meer dan 600 mm bedraagt en de kleinste afmeting meer dan 20 mm bedraagt;

b)

de pakketten onder j) tot en met o) zijn niet kleiner dan de voor de zendingen onder a) tot en met i) voorgeschreven afmetingen.

Elementen die in aanmerking moeten worden genomen bij het verstrekken van de informatie over de tarieven voor de zendingen onder a) tot en met o):

(*)

De tarieven voor de postzendingen betreffen de tarieven voor enkelstukspostzendingen en omvatten geen speciale kortingen op basis van volume of andere speciale behandelingen.

(**)

De hoogte van de tarieven moet exclusief btw bij de nationale regelgevende instanties worden gemeld.

(***)

Aanbieders die meer dan één postzending aanbieden die aan de bovenstaande criteria voldoet, moeten het laagste tarief vermelden.

(****)

De bovenstaande tarieven moeten gelden voor postzendingen die aan huis of bij andere ruimten van de geadresseerde in de lidstaat van bestemming worden bezorgd, of bij andere ruimten op verzoek van de geadresseerde, voor zover het tarief die optie omvat zonder aanvullende kosten.


RICHTLIJNEN

2.5.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 112/29


RICHTLIJN (EU) 2018/645 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 18 april 2018

tot wijziging van Richtlijn 2003/59/EG betreffende de vakbekwaamheid en de opleiding en nascholing van bestuurders van bepaalde voor goederen- en personenvervoer over de weg bestemde voertuigen en Richtlijn 2006/126/EG betreffende het rijbewijs

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 91,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In haar Witboek van 28 maart 2011, getiteld „Stappenplan voor een interne Europese vervoersruimte — werken aan een concurrerend en zuinig vervoerssysteem”, heeft de Commissie de „vision zero” naar voren geschoven om het aantal verkeersdoden in de Unie tegen 2050 tot nagenoeg nul terug te brengen.

(2)

De Commissie heeft in haar mededeling over strategische beleidsoriëntaties inzake de verkeersveiligheid voor de periode 2011-2020, getiteld „Naar een Europese verkeersveiligheidsruimte — Strategische beleidsoriëntaties inzake de verkeersveiligheid voor de periode 2011-2020”, als doel voorgesteld het totale aantal verkeersdoden in de Unie tegen 2020, met 2010 als vertrekpunt, te halveren. Om die doelstelling te verwezenlijken, heeft zij zeven strategische doelstellingen vastgesteld, waaronder het verbeteren van de opleiding en vorming van weggebruikers en van de bescherming van kwetsbare weggebruikers.

(3)

Tijdens zijn vergadering van 23 en 24 oktober 2014 heeft de Europese Raad zijn goedkeuring gehecht aan een bindende en voor de hele economie van de Unie geldende doelstelling voor de binnenlandse vermindering van de uitstoot van broeikasgassen van minstens 40 % in 2030 ten opzichte van het niveau van 1990. Deze doelstelling voor de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen zal bijdragen aan de verwezenlijking van de langetermijndoelstellingen van de Overeenkomst van Parijs. Alle economische sectoren moeten bijdragen aan de verwezenlijking daarvan. De vervoerssector heeft een alomvattende benadering nodig voor de bevordering van emissiereducties en energie-efficiëntie. Er moet vooruitgang worden geboekt op weg naar mobiliteit met lage emissies, onder meer door middel van onderzoek en de invoering van geavanceerde technologie die al beschikbaar is. Bestuurders moeten op passende wijze worden opgeleid om zo efficiënt mogelijk te rijden.

(4)

Op basis van de evaluatie van de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2003/59/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) heeft de Commissie een aantal tekortkomingen vastgesteld. De voornaamste tekortkomingen waren problemen en rechtsonzekerheid in verband met de interpretatie van vrijstellingen; de opleiding is inhoudelijk slechts gedeeltelijk afgestemd op de behoeften van bestuurders; problemen voor bestuurders om volledig of gedeeltelijk in een andere lidstaat gevolgde opleidingen wederzijds te laten erkennen; en tegenstrijdigheden op het gebied van de vereiste minimumleeftijd tussen Richtlijn 2003/59/EG en Richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad (4).

(5)

Om de juridische duidelijkheid in Richtlijn 2003/59/EG te verbeteren, moeten alle verwijzingen naar ingetrokken of vervangen Uniehandelingen worden geschrapt of aangepast.

(6)

Teneinde zekerheid te verschaffen en de samenhang met andere Uniehandelingen te waarborgen, moeten de vrijstellingen in Richtlijn 2003/59/EG op een aantal punten worden gewijzigd, rekening houdend met gelijkaardige vrijstellingen op grond van Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad (5). Een aantal van deze vrijstellingen heeft betrekking op situaties waarin het besturen van een voertuig niet de voornaamste activiteit van de bestuurder is en het voor bestuurders een buitensporige last zou opleveren hen voor te schrijven aan de eisen van Richtlijn 2003/59/EG te voldoen. Over het algemeen wordt het besturen van een voertuig niet als de voornaamste activiteit van de bestuurder beschouwd als het minder dan 30 % van de maandelijkse werktijd beslaat.

(7)

Als het besturen van een voertuig met onregelmatige tussenpozen gebeurt, in plattelandsgebieden en door bestuurders voor het bevoorraden van hun eigen onderneming, mogen vrijstellingen alleen worden gehanteerd mits de verkeersveiligheid gewaarborgd blijft. Gezien de uiteenlopende omstandigheden in plattelandsgebieden binnen de Unie op het vlak van geografie, klimaat en bevolkingsdichtheid, moeten lidstaten de vrijheid hebben om te bepalen of deze rijfrequentie beschouwd kan worden als sporadisch en of een dergelijke vrijstelling gevolgen heeft voor de verkeersveiligheid, bijvoorbeeld op basis van de soort weg, de hoeveelheid verkeer of de aanwezigheid van kwetsbare weggebruikers.

(8)

Aangezien de afstanden die personen die werkzaam zijn in de landbouw, tuinbouw, bosbouw, veeteelt en visserij, en die vrijgesteld zijn van deze richtlijn, moeten afleggen in het kader van hun werkzaamheden binnen de Unie kunnen verschillen, moet het aan de lidstaten worden overgelaten om in hun nationale recht te bepalen wat de maximaal toelaatbare afstanden berekend vanaf de vestigingsplaats van de onderneming zijn waarop de vrijstellingen van toepassing zijn.

(9)

Bestuurders die vrijgesteld waren van het vereiste van een basiskwalificatie moeten met behoud van hun vrijstelling niettemin worden verplicht nascholing te volgen om ervoor te zorgen dat de voor hun werk essentiële kennis actueel blijft.

(10)

De lidstaten moeten in samenwerking met de Commissie elektronisch informatie uitwisselen over getuigschriften van vakbekwaamheid. Ze moeten het daartoe benodigde elektronische platform ontwikkelen, waarbij ze rekening houden met een kosten-batenanalyse van de Commissie, waaronder de optie om het EU-rijbewijzennetwerk, dat is opgezet bij Richtlijn 2006/126/EG, uit te breiden. Hiermee kunnen lidstaten, naast andere voordelen, gemakkelijk informatie over voltooide opleidingen raadplegen, die niet staat vermeld op het rijbewijs van de bestuurder. Het is belangrijk dat de lidstaten en de Commissie zich inzetten om deze functie verder te ontwikkelen zodat die informatie direct toegankelijk is tijdens controles langs de kant van de weg.

(11)

Rekening houdend met de ontwikkelingen op het gebied van opleiding en onderwijs en teneinde de bijdrage van Richtlijn 2003/59/EG aan verkeersveiligheid en de relevantie van de opleiding voor bestuurders te verbeteren, moeten verkeersveiligheidsthema's, zoals gevarenperceptie en de bescherming van kwetsbare weggebruikers, met name voetgangers, fietsers en personen met beperkte mobiliteit, zuinig rijden, rijden in extreme weersomstandigheden en afwijkende ladingen vervoeren, een grotere plaats krijgen in de opleiding. In deze context moet er in cursussen ook aandacht worden besteed aan slimme vervoerssystemen en moeten deze aangepast worden aan de technologische ontwikkelingen.

(12)

De lidstaten moeten de mogelijkheid krijgen de organisatie van opleidingen te verbeteren en moderniseren door voor een deel van de opleiding een beroep te doen op instrumenten op het gebied van informatie- en communicatietechnologie (ICT), zoals e-learning en gemengd leren, zonder afbreuk te doen aan de kwaliteit van de opleiding. Bij het verbeteren en moderniseren van de opleiding door het gebruik van ICT-instrumenten, moet er rekening gehouden worden met het feit dat bepaalde specifieke onderwerpen in de praktijk geleerd moeten worden en niet op de juiste wijze kunnen worden behandeld met deze leermiddelen; voorbeelden zijn het aanbrengen van sneeuwkettingen, het vastzetten van ladingen of andere onderdelen van de opleiding waarbij de praktische kant van belang is. Praktijkopleidingen kunnen maar hoeven niet te bestaan uit het besturen van een voertuig. Een aanzienlijk deel van de krachtens deze richtlijn vereiste opleiding moet worden gevolgd in een daartoe erkend opleidingscentrum.

(13)

Om de samenhang tussen de verschillende vormen van de op grond van het Unierecht vereiste opleiding te waarborgen, moeten de lidstaten de mogelijkheid krijgen verschillende types relevante opleidingen te combineren; het moet bijvoorbeeld mogelijk zijn de opleiding inzake het vervoer van gevaarlijke goederen, het vervoer van dieren of de omgang met personen met een handicap te combineren met de opleiding waarin Richtlijn 2003/59/EG voorziet.

(14)

Om te voorkomen dat verschillen tussen de praktijken in de lidstaten een belemmering vormen voor de wederzijdse erkenning en afbreuk doen aan het recht van bestuurders om nascholing te volgen in de lidstaat waar zij werken, moet aan de autoriteiten van de lidstaten de verplichting worden opgelegd om, indien een voltooide opleiding niet op het rijbewijs kan worden vermeld, een kwalificatiekaart bestuurder uit te reiken, in de door de standaardmodellen voorgeschreven vorm, die de wederzijdse erkenning waarborgt voor elke bestuurder die aan de eisen van Richtlijn 2003/59/EG voldoet.

(15)

Het gebruik van bestuurdersattesten door bestuurders uit derde landen als bewijs van de naleving van de opleidingseisen kan een belemmering vormen voor die bestuurders wanneer de vervoerder de attesten terugzendt naar de instanties die ze hebben afgegeven, met name wanneer die bestuurders in een andere lidstaat willen gaan werken. Om te voorkomen dat bestuurders onder dergelijke omstandigheden hun opleiding zouden moeten herhalen wanneer zij in een nieuw dienstverband treden, moeten de lidstaten worden aangespoord samen te werken en informatie uit te wisselen op het vlak van kwalificaties van bestuurders.

(16)

Om een soepele overgang mogelijk te maken, moeten geldige bestuurdersattesten en geldige kwalificatiekaarten bestuurders, die afgegeven zijn in overeenstemming met de regels die golden vóór de toepassing van de door deze richtlijn gewijzigde bepalingen, worden erkend tot aan hun vervaldatum. In afwachting van de toepassing doen die wijzigingen geen afbreuk aan de gevolgde opleiding of aan de rijbewijzen die als bewijs dienen voor die gevolgde opleiding.

(17)

Om juridische duidelijkheid te bieden en te zorgen voor de harmonisering van de minimumleeftijd voor de in Richtlijn 2003/59/EG vastgestelde doeleinden, moet in Richtlijn 2006/126/EG een duidelijke vrijstelling worden opgenomen waarin bepaald is dat een rijbewijs mag worden afgegeven vanaf de minimumleeftijd als bedoeld in Richtlijn 2003/59/EG. Deze verduidelijking heeft betrekking op de algemene minimumleeftijd voor bestuurders van bepaalde categorieën voertuigen, die houder zijn van het getuigschrift van vakbekwaamheid, en doet geen afbreuk aan de bestaande opties voor het verlagen van die vereiste minimumleeftijd of voor het verlenen van vrijstellingen daarvoor.

(18)

Wijzigingen van Richtlijn 2006/126/EG moeten worden beperkt tot die wijzigingen die rechtstreeks betrekking hebben op de herziening van Richtlijn 2003/59/EG en tot de bevordering van het gebruik van door alternatieve brandstoffen aangedreven voertuigen. Een meer diepgaande analyse van de tenuitvoerlegging en toepassing van Richtlijn 2006/126/EG, met inbegrip van de afbakening van bepaalde categorieën voertuigen, lijkt wenselijk en moet worden meegenomen bij een toekomstige herziening van Richtlijn 2006/126/EG.

(19)

Teneinde bij te dragen aan de reductie van broeikasgasemissies en de verbetering van de luchtkwaliteit, door het gebruik te bevorderen van door alternatieve brandstoffen aangedreven voertuigen, moeten de lidstaten de mogelijkheid krijgen op hun grondgebied houders van een rijbewijs van categorie B toe te staan bepaalde typen door alternatieve brandstoffen aangedreven voertuigen te besturen waarvan de maximaal toegestane massa meer dan 3 500 kg is maar ten hoogste 4 250 kg bedraagt. Die mogelijkheid tot overschrijding van 3 500 kg kan slechts worden geboden op voorwaarde dat deze bijkomend toegestane massa uitsluitend toe te schrijven is aan de extra massa als gevolg van de alternatieve aandrijfsystemen en onder voorbehoud van beperkingen en voorwaarden die bedoeld zijn om negatieve effecten voor de verkeersveiligheid te voorkomen.

(20)

Daar de doelstelling van deze richtlijn, namelijk de aanscherping van de EU-normen inzake vakbekwaamheid en nascholing van de bestuurders van bepaalde wegvoertuigen voor het vervoer van goederen of passagiers, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege het grensoverschrijdende karakter van het wegvervoer en de problemen waarop de richtlijn een antwoord beoogt te bieden, beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(21)

De Richtlijnen 2003/59/EG en 2006/126/EG moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 2003/59/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 1 wordt vervangen door:

„Artikel 1

Toepassingsgebied

Deze richtlijn is van toepassing op het besturen van voertuigen door:

a)

onderdanen van een lidstaat, en

b)

onderdanen van een derde land die in dienst zijn van of werken voor een in een lidstaat gevestigde onderneming,

hierna „bestuurders” genoemd, die binnen de Unie over de openbare weg vervoer verrichten, met:

voertuigen waarvoor een rijbewijs van een van de categorieën C1, C1 + E, C of C + E, als gedefinieerd bij Richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad (*1), of een als gelijkwaardig erkend rijbewijs vereist is;

voertuigen waarvoor een rijbewijs van een van de categorieën D1, D1 + E, D of D + E, als gedefinieerd bij Richtlijn 2006/126/EG, of een als gelijkwaardig erkend rijbewijs vereist is.

Voor de toepassing van deze richtlijn worden de verwijzingen naar de categorieën van rijbewijzen met een plusteken („+”) gelezen volgens de concordantietabel in bijlage III.

(*1)  Richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende het rijbewijs (PB L 403 van 30.12.2006, blz. 18).”."

2)

Artikel 2 wordt vervangen door:

„Artikel 2

Vrijstellingen

1.   Deze richtlijn is niet van toepassing op bestuurders van voertuigen:

a)

met een toegelaten maximumsnelheid van ten hoogste 45 km per uur;

b)

in gebruik bij of onder controle van de strijdkrachten, de burgerbescherming, de brandweer, diensten verantwoordelijk voor de handhaving van de openbare orde en medische noodvervoersdiensten, voor zover het vervoer voortvloeit uit de opdrachten waarmee die diensten zijn belast;

c)

die op de weg worden getest in verband met technische verbeteringen, reparatie of onderhoud, of op bestuurders van nieuwe of omgebouwde voertuigen die nog niet in het verkeer zijn gebracht;

d)

waarvoor een rijbewijs van categorie D of D1 vereist is en die worden bestuurd zonder passagiers door onderhoudspersoneel naar of van een onderhoudscentrum dat zich bevindt in de omgeving van de dichtstbijzijnde onderhoudsbasis die wordt gebruikt door de vervoerder, mits het rijden met het voertuig niet de voornaamste activiteit van de bestuurder is;

e)

die worden gebruikt bij noodtoestanden of worden ingezet voor reddingsoperaties, met inbegrip van voertuigen die worden gebruik voor niet-commercieel vervoer van humanitaire hulp;

f)

die worden gebruikt voor autorijlessen en -examens met het oog op het behalen van een rijbewijs of getuigschrift van vakbekwaamheid overeenkomstig artikel 6 en artikel 8, lid 1, mits zij niet worden gebruikt voor commercieel vervoer van goederen en personen;

g)

die worden gebruikt voor niet-commercieel vervoer van personen of goederen;

h)

voor het vervoer van materiaal, uitrusting of machines waarmee de bestuurder zijn werk uitvoert, mits het besturen van het voertuig niet de voornaamste activiteit van de bestuurder is.

Met betrekking tot punt f) van dit lid is deze richtlijn evenmin van toepassing op personen die een rijbewijs of een getuigschrift van vakbekwaamheid willen behalen overeenkomstig artikel 6 en artikel 8, lid 1, wanneer die personen een aanvullende rijopleiding op de werkplek volgen, op voorwaarde dat de betrokkenen worden begeleid door een andere persoon die houder is van een getuigschrift van vakbekwaamheid, of door een rijinstructeur, voor de voertuigcategorie die voor het in dat punt bedoelde oogmerk wordt gebruikt.

2.   Deze richtlijn is niet van toepassing wanneer is voldaan aan alle volgende voorwaarden:

a)

bestuurders van voertuigen zijn actief in plattelandsgebieden voor het bevoorraden van de eigen onderneming van de bestuurder;

b)

bestuurders bieden geen vervoersdiensten aan, en

c)

de lidstaten zijn van mening dat het vervoer sporadisch plaatsvindt en geen gevolgen heeft voor de verkeersveiligheid.

3.   Deze richtlijn is niet van toepassing op bestuurders van voertuigen die door landbouw-, tuinbouw-, bosbouw-, veeteelt- of visserijbedrijven worden gebruikt voor het vervoer van goederen in het kader van hun eigen bedrijvigheid, behalve als het besturen van het voertuig deel uitmaakt van de voornaamste activiteit van de bestuurder of het rijden over een grotere afstand geschiedt dan de in het nationale recht vastgelegde afstand vanaf de basis van de onderneming die het voertuig bezit, huurt of leaset.”.

3)

Artikel 7 wordt vervangen door:

„Artikel 7

Nascholing

De nascholing is een opleiding die houders van een getuigschrift van vakbekwaamheid in de gelegenheid stelt de voor hun werk essentiële kennis te actualiseren, waarbij speciale nadruk wordt gelegd op verkeersveiligheid, gezondheid en veiligheid op de werkplek en de vermindering van de milieueffecten van het besturen van een voertuig.

Deze opleiding wordt georganiseerd door een overeenkomstig bijlage I, deel 5, erkend opleidingscentrum. De opleiding bestaat uit klassikale lessen, praktijklessen en indien beschikbaar lessen met hulpmiddelen op het gebied van de informatie- en communicatietechnologie (ICT) of hoogwaardige simulatoren. Indien een bestuurder van werkgever verandert, moet rekening gehouden worden met de reeds gevolgde nascholing.

De nascholing heeft tot doel een aantal van de in bijlage I, deel 1, bedoelde onderwerpen uit te diepen of te actualiseren. De nascholing bestrijkt diverse onderwerpen en omvat telkens minstens één onderwerp in verband met verkeersveiligheid. Bij de bepaling van de opleidingsthema's wordt rekening gehouden met ontwikkelingen in de desbetreffende wetgeving en technologie, en wordt voor zover mogelijk rekening gehouden met de specifieke opleidingsbehoeften van de bestuurder.”.

4)

In artikel 9 wordt de eerste alinea vervangen door:

„De in artikel 1, onder a), van deze richtlijn bedoelde bestuurders verwerven de in artikel 5 van deze richtlijn bedoelde basiskwalificatie in de lidstaat waar zij hun gewone verblijfplaats hebben, als gedefinieerd in artikel 12 van Richtlijn 2006/126/EG.”.

5)

Artikel 10 wordt vervangen door:

„Artikel 10

Uniecode

1.   Op basis van het getuigschrift van vakbekwaamheid dat als bewijs dient voor het behalen van de basiskwalificatie en het getuigschrift van nascholing, brengen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, met inachtneming van artikel 5, leden 2 en 3, van deze richtlijn, en artikel 8 van deze richtlijn, de geharmoniseerde Uniecode „95” als bedoeld in bijlage I bij Richtlijn 2006/126/EG naast de overeenkomstige rijbewijscategorieën aan op:

het rijbewijs, of

de „kwalificatiekaart bestuurder” die is opgesteld volgens het in bijlage II bij deze richtlijn beschreven model.

Indien de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar het getuigschrift van vakbekwaamheid is behaald de Uniecode niet op het rijbewijs kunnen aanbrengen, verstrekken zij de bestuurder een kwalificatiekaart bestuurder.

De door de lidstaten afgegeven kwalificatiekaarten bestuurder worden onderling erkend. Bij de afgifte van de kaart vergewissen de bevoegde autoriteiten zich ervan dat het rijbewijs voor de betrokken voertuigcategorie nog geldig is.

2.   Bestuurders als bedoeld in artikel 1, onder b), die goederenvervoer over de weg verrichten, kunnen ook met behulp van het bij Verordening (EG) nr. 1072/2009 van het Europees Parlement en de Raad (*2) ingestelde bestuurdersattest bewijzen dat zij de kwalificatie bezitten en de opleiding hebben genoten die door deze richtlijn worden verlangd, mits het attest de Uniecode „95” draagt. Voor de toepassing van deze richtlijn vermeldt de lidstaat van afgifte de Uniecode 95 in het veld „Opmerkingen” van het attest, indien de betrokken bestuurder voldoet aan de in deze richtlijn bepaalde eisen inzake kwalificatie en opleiding.

3.   Bestuurdersattesten die niet zijn voorzien van de Uniecode 95 en die vóór 23 mei 2020 zijn afgegeven overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1072/2009, en met name lid 7 daarvan, worden met betrekking tot het bewijs van de naleving van de in deze richtlijn bedoelde opleidingseisen aanvaard als bewijs van kwalificatie tot aan hun vervaldatum.

(*2)  Verordening (EG) nr. 1072/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 72).”."

6)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 10 bis

Handhavingsnetwerk

1.   De lidstaten wisselen voor handhavingsdoeleinden informatie uit over afgegeven of ingetrokken getuigschriften van vakbekwaamheid. Daartoe ontwikkelen de lidstaten, in samenwerking met de Commissie, een elektronisch netwerk of werken ze aan de uitbreiding van een bestaand netwerk, waarbij rekening wordt gehouden met een beoordeling van de Commissie over de meest kostenefficiënte optie.

2.   Het netwerk kan zowel informatie bevatten die op het getuigschrift van vakbekwaamheid voorkomt als informatie over administratieve procedures in verband met getuigschriften van vakbekwaamheid.

3.   De lidstaten zien erop toe dat de verwerking van persoonsgegevens uitsluitend geschiedt om naleving van deze richtlijn te controleren, met name de in deze richtlijn vervatte opleidingseisen, overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (*3).

4.   De toegang tot het netwerk is beveiligd. De lidstaten mogen alleen toegang verschaffen aan de bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de tenuitvoerlegging van en de controle op de naleving van deze richtlijn.

(*3)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).”."

7)

De bijlagen I en II worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 2

Richtlijn 2006/126/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 4 wordt als volgt gewijzigd:

i)

onder e) wordt het derde streepje vervangen door:

„—

de minimumleeftijd voor de categorieën C1 en C1E wordt vastgesteld op 18 jaar;”;

ii)

onder g) wordt het tweede streepje vervangen door:

„—

de minimumleeftijd voor de categorieën C en CE wordt vastgesteld op 21 jaar;”;

iii)

onder i), wordt het tweede streepje vervangen door:

„—

de minimumleeftijd voor de categorieën D1 en D1E wordt vastgesteld op 21 jaar;”;

iv)

onder k), wordt het tweede streepje vervangen door:

„—

de minimumleeftijd voor de categorieën D en DE wordt vastgesteld op 24 jaar;”;

b)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„7.   In afwijking van de minimumleeftijden die zijn vastgesteld in lid 4, onder g), i) en k), van dit artikel, is de minimumleeftijd voor de afgifte van een rijbewijs van respectievelijk categorie C en CE, D1 en D1E, en D en DE, de minimumleeftijd voor het besturen van dergelijke voertuigen voor houders van een getuigschrift van vakbekwaamheid als vastgesteld in artikel 5, lid 2, artikel 5, lid 3, onder a), i), eerste alinea, artikel 5, lid 3, onder a), ii), eerste alinea, of artikel 5, lid 3, onder b), van Richtlijn 2003/59/EG van het Europees Parlement en de Raad (*4).

Wanneer een lidstaat overeenkomstig artikel 5, lid 3, onder a), i), tweede alinea, of artikel 5, lid 3, onder a), ii), tweede alinea, van Richtlijn 2003/59/EG op zijn grondgebied toestaat dat vanaf een lagere leeftijd een voertuig wordt bestuurd, is de geldigheid van het rijbewijs beperkt tot het grondgebied van de lidstaat van afgifte, totdat de rijbewijshouder de geldende minimumleeftijd heeft bereikt als bedoeld in de eerste alinea van dit lid en in het bezit is van een getuigschrift van vakbekwaamheid.

(*4)  Richtlijn 2003/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2003 betreffende de vakbekwaamheid en de opleiding en nascholing van bestuurders van bepaalde voor goederen- en personenvervoer over de weg bestemde voertuigen, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad en Richtlijn 91/439/EEG van de Raad en tot intrekking van Richtlijn 76/914/EEG van de Raad (PB L 226 van 10.9.2003, blz. 4).”."

2)

Aan artikel 6, lid 4, wordt het volgende punt toegevoegd:

„c)

door alternatieve brandstoffen aangedreven voertuigen als bedoeld in artikel 2 van Richtlijn 96/53/EG van de Raad (*5) met een maximaal toegestane massa van meer dan 3 500 kg maar ten hoogste 4 250 kg voor het vervoer van goederen zonder aanhanger door houders van een rijbewijs van categorie B dat ten minste twee jaar eerder was afgegeven, mits de massa boven 3 500 kg uitsluitend toe te schrijven is aan de grotere massa van het alternatieve aandrijfsysteem in vergelijking met de massa van het aandrijfsysteem van een voertuig met dezelfde afmetingen dat is uitgerust met een interne verbrandingsmotor met een elektrische of compressieontsteking, en mits het laadvermogen niet wordt verhoogd ten opzichte van hetzelfde voertuig.

(*5)  Richtlijn 96/53/EG van de Raad van 25 juli 1996 houdende vaststelling, voor bepaalde aan het verkeer binnen de Gemeenschap deelnemende wegvoertuigen, van de in het nationale en het internationale verkeer maximaal toegestane afmetingen, en van de in het internationale verkeer maximaal toegestane gewichten (PB L 235 van 17.9.1996, blz. 59).”."

3)

Artikel 15 wordt vervangen door:

„Artikel 15

Wederzijdse bijstand

1.   De lidstaten verlenen elkaar bijstand bij de uitvoering van deze richtlijn en wisselen informatie uit over de rijbewijzen die zij hebben afgegeven, ingewisseld, vervangen, verlengd of ingetrokken. Daarbij gebruiken zij het daarvoor opgezette EU-rijbewijzennetwerk, zodra dat netwerk operationeel is.

2.   Het netwerk kan ook worden gebruikt om informatie uit te wisselen voor controledoeleinden als bepaald in Uniewetgeving.

3.   De lidstaten zien erop toe dat de verwerking van de in deze richtlijn genoemde persoonsgegevens uitsluitend geschiedt met het oog op de tenuitvoerlegging van deze richtlijn en de Richtlijnen 2003/59/EG en (EU) 2015/413 van het Europees Parlement en de Raad (*6). De eventuele verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze richtlijn geschiedt overeenkomstig Verordeningen (EU) 2016/679 (*7) en (EG) nr. 45/2001 (*8) van het Europees Parlement en de Raad.

4.   De toegang tot het netwerk is beveiligd. De lidstaten mogen alleen toegang verschaffen aan de bevoegde instanties die verantwoordelijk zijn voor de tenuitvoerlegging van en de controle op deze richtlijn en de Richtlijnen 2003/59/EG en (EU) 2015/413.

(*6)  Richtlijn (EU) 2015/413 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2015 ter facilitering van de grensoverschrijdende uitwisseling van informatie over verkeersveiligheidsgerelateerde verkeersovertredingen (PB L 68 van 13.3.2015, blz. 9)."

(*7)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1)."

(*8)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).”."

Artikel 3

1.   De lidstaten laten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om vóór 23 mei 2020 aan deze richtlijn te voldoen, met uitzondering van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die nodig zijn om aan artikel 1, punt 6, van deze richtlijn te voldoen en die in werking treden vóór 23 mei 2021. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor dergelijke verwijzingen worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 4

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 5

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 18 april 2018.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

L. PAVLOVA


(1)  PB C 288 van 31.8.2017, blz. 115.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 13 maart 2018 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 12 april 2018.

(3)  Richtlijn 2003/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2003 betreffende de vakbekwaamheid en de opleiding en nascholing van bestuurders van bepaalde voor goederen- en personenvervoer over de weg bestemde voertuigen, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad en Richtlijn 91/439/EEG van de Raad en tot intrekking van Richtlijn 76/914/EEG van de Raad (PB L 226 van 10.9.2003, blz. 4).

(4)  Richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende het rijbewijs (PB L 403 van 30.12.2006, blz. 18).

(5)  Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 3821/85 en (EG) nr. 2135/98 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad (PB L 102 van 11.4.2006, blz. 1).


BIJLAGE

De bijlagen bij Richtlijn 2003/59/EG worden als volgt gewijzigd:

1)

Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:

a)

deel 1 wordt als volgt gewijzigd:

i)

de tweede alinea wordt vervangen door:

„Het minimumkennisniveau moet ten minste vergelijkbaar zijn met niveau 2 van het Europees kwalificatiekader waarin bijlage II bij de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 (*1) voorziet.

(*1)  Aanbeveling van het Europees Parlement en van de Raad van 23 april 2008 tot vaststelling van een Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren (PB C 111 van 6.5.2008, blz. 1).”;"

ii)

punt 1.2 wordt vervangen door:

1.2.   Doelstelling: inzicht verwerven in de technische kenmerken en de werking van de veiligheidsvoorzieningen teneinde het voertuig onder controle te houden, de slijtage te beperken en disfuncties te voorkomen:

grenzen aan het gebruik van remmen en retarders, gecombineerd gebruik van remmen en retarder, de beste bij een snelheid passende versnelling, benutting van de traagheid van het voertuig, mogelijkheden tot vertraging en remmen bij afdalingen, wat te doen in geval van defecte remmen, gebruik van elektronische en mechanische systemen zoals het elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP), geavanceerde noodremsystemen (AEBS), het antiblokkeersysteem (ABS), het tractiecontrolesysteem (TCS) en in het voertuig ingebouwde monitoringsystemen (IVMS) en andere voor gebruik goedgekeurde systemen ter ondersteuning van de bestuurder of automatiseringssystemen.”;

iii)

punt 1.3 wordt vervangen door:

1.3.   Doelstelling: het brandstofverbruik kunnen optimaliseren:

optimalisering van het brandstofverbruik dankzij de toepassing van kennis betreffende de punten 1.1 en 1.2, het belang van te anticiperen op de verkeersstroom, rijden op veilige afstand van andere voertuigen en de snelheid van het voertuig benutten, constante snelheid, een vlotte rijstijl en de juiste bandendruk, alsook vertrouwdheid met slimme vervoerssystemen die zuiniger rijden mogelijk maken en kunnen helpen bij de routeplanning.”;

iv)

Het volgende punt wordt toegevoegd vóór de titel „Rijbewijzen C, C + E, C1, C1 + E”:

1.3 bis.   Doelstelling: het vermogen om te anticiperen op risico's in het verkeer, deze te beoordelen en er zich aan aan te passen:

 

zich bewust zijn van en aanpassen aan verschillende weg-, verkeers- en weersomstandigheden, anticiperen op nakende gebeurtenissen; begrijpen hoe een reis moet worden voorbereid en gepland bij ongewone weersomstandigheden; vertrouwd zijn met het gebruik van de bijbehorende veiligheidsuitrusting en begrijpen wanneer een reis uitgesteld of geannuleerd moet worden wegens extreme weersomstandigheden; zich aanpassen aan risico's in het verkeer, waaronder gevaarlijk gedrag in het verkeer of bestuurders die zich laten afleiden (door het gebruik van elektronische apparaten, eten, drinken enz.); gevaarlijke situaties herkennen en zich aanpassen aan dergelijke situaties en kunnen omgaan met de spanning die daaruit voortkomt, met name met betrekking tot de afmetingen en het gewicht van het voertuig t.o.v. kwetsbare weggebruikers, zoals voetgangers, fietsers en gemotoriseerde tweewielers;

 

herkennen van potentieel gevaarlijke situaties en correct inschatten hoe die gevaren kunnen uitmonden in situaties waarin een aanrijding niet meer kan worden vermeden en acties bepalen en ondernemen om de veiligheidsmarges te verhogen tot een niveau waarop een aanrijding nog wel kan worden vermeden wanneer de potentiële gevaren zich voordoen.”;

v)

punt 1.4 wordt vervangen door:

1.4.   Doelstelling: een lading kunnen vervoeren met inachtneming van de voorschriften inzake veiligheid en het correcte gebruik van het voertuig:

 

op rijdende voertuigen werkende krachten, de keuze van de versnelling afstemmen op de belasting van het voertuig en het profiel van de weg, gebruik van automatische transmissiesystemen, berekening van het laadvermogen van een voertuig of voertuigcombinatie, berekening van het nuttige volume, verdeling van de belasting, gevolgen van overbelasting van de as, stabiliteit van het voertuig en zwaartepunt, soorten verpakking en pallets;

 

voornaamste categorieën goederen die moeten worden vastgezet, klem- en vastzettechnieken, gebruik van sjorringen, controleren van vastzetinrichtingen, gebruik van laad- en losmachines, aanbrengen en verwijderen van dekzeilen.”;

vi)

punt 1.5 wordt vervangen door:

1.5.   Doelstelling: de veiligheid en het comfort van de passagiers kunnen waarborgen:

aanpassing van de bewegingen in de lengte en zijwaarts, wegverdeling, plaats op de weg, soepel remmen, rijden met een overbouw, gebruik van specifieke infrastructuur (openbare plaatsen, speciale rijstroken), beheersen van conflicten tussen veilig rijden en andere taken als bestuurder, interactie met passagiers, specifieke kenmerken van bepaalde groepen passagiers (gehandicapten, kinderen).”;

vii)

punt 1.6 wordt vervangen door:

1.6.   Doelstelling: een lading kunnen vervoeren met inachtneming van de voorschriften inzake veiligheid en het correcte gebruik van het voertuig:

op rijdende voertuigen inwerkende krachten, de keuze van de versnelling afstemmen op de belasting van het voertuig en het profiel van de weg, gebruik van automatische transmissiesystemen, berekening van het laadvermogen van een voertuig of voertuigcombinatie, verdeling van de belasting, gevolgen van overbelasting van de as, stabiliteit van het voertuig en zwaartepunt.”;

viii)

punt 2.1. wordt vervangen door:

2.1.   Doelstelling: kennis van het sociale klimaat en de regels voor het wegvervoer:

specifiek voor de vervoersector geldende maximumwerktijden; principes, toepassing en gevolgen van de Verordeningen (EG) nr. 561/2006 (*2) en (EU) nr. 165/2014 (*3) van het Europees Parlement en de Raad; sancties op het niet of verkeerd gebruiken van dan wel knoeien met de tachograaf; kennis van de sociale context in het wegvervoer: rechten en plichten van de bestuurders inzake basiskwalificatie en nascholing.

(*2)  Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 3821/85 en (EG) nr. 2135/98 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad (PB L 102 van 11.4.2006, blz. 1)."

(*3)  Verordening (EU) nr. 165/2014 van het Europees Parlement en van de Raad van 4 februari 2014 betreffende tachografen in het wegvervoer, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad betreffende het controleapparaat in het wegvervoer en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (PB L 60 van 28.2.2014, blz. 1).”;"

ix)

punt 2.2 wordt vervangen door:

2.2.   Doelstelling: de regelgeving betreffende het goederenvervoer kennen:

documenten met betrekking tot vervoersexploitatie, aan boord mee te nemen documenten, verbod op het gebruik van bepaalde wegen, tolheffingen, uit standaardcontracten voor goederenvervoer voortvloeiende verplichtingen, opstelling van de documenten die het vervoerscontract vormen, internationale transportvergunningen, verplichtingen van het Verdrag betreffende de Overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg, opstelling van de internationale vrachtbrief, grensoverschrijdingen, expediteurs, speciale documenten die de goederen begeleiden.”;

x)

punt 3.7 wordt vervangen door:

3.7.   Doelstelling: kennis van het economische klimaat van het goederenvervoer over de weg en van de marktordening:

verhouding tussen het wegvervoer en de overige vervoerstakken (concurrentie, verladers), verschillende activiteiten in het wegvervoer (vervoer voor rekening van derden, voor eigen rekening, aanvullende activiteiten), organisatie van de voornaamste soorten vervoersondernemingen of aanverwante transportactiviteiten, gespecialiseerd vervoer (tankwagens, koelwagens, gevaarlijke goederen, vervoer van dieren enz.), ontwikkelingen in de sector (diversificatie van het dienstenaanbod, railvervoer/wegvervoer, uitbesteding enz.).”;

xi)

punt 3.8 wordt vervangen door:

3.8.   Doelstelling: kennis van het economische klimaat van het personenvervoer over de weg en van de marktordening:

verhouding tussen het personenvervoer over de weg en de overige vervoerstakken (spoor, personenwagens), verschillende activiteiten in verband met het personenvervoer over de weg, omgang met personen met een handicap, het overschrijden van grenzen (internationaal vervoer), organisatie van de belangrijkste soorten ondernemingen voor personenvervoer over de weg.”;

b)

deel 2 wordt als volgt gewijzigd:

i)

punt 2.1. wordt vervangen door:

„2.1.   Optionele combinatie van het bijwonen van een cursus en het afleggen van een test

De basiskwalificatie behelst onderwijs over alle in de lijst van deel 1 genoemde onderwerpen. De opleiding voor deze basiskwalificatie duurt ten minste 280 uren.

Elke aspirant-bestuurder moet ten minste twintig uur zelf een voertuig besturen van de betreffende categorie dat ten minste voldoet aan de normen voor examenvoertuigen als vastgesteld in Richtlijn 2006/126/EG.

Wanneer de aspirant-bestuurder zelf een voertuig bestuurt, moet hij worden begeleid door een instructeur in dienst van een erkend opleidingscentrum. Elke aspirant-bestuurder mag ten hoogste acht van de twintig uur gedurende welke hij zelf een voertuig bestuurt, rijden op een speciaal terrein of in een hoogwaardige simulator om de verdere ontwikkeling van rationeel rijgedrag op basis van veiligheidsvoorschriften te beoordelen, met name wat betreft de controle over het voertuig bij wisselende toestand van het wegdek als gevolg van de weersomstandigheden, het tijdstip overdag of 's nachts en de optimalisatie van het brandstofverbruik.

De lidstaten kunnen toestaan dat een deel van de opleiding door het erkend opleidingscentrum wordt verzorgd via ICT-hulpmiddelen, zoals e-learning, en zien erop toe dat de hoge kwaliteit en de doeltreffendheid van de opleiding worden gehandhaafd, en via het selecteren van de vakken waarbij ICT-hulpmiddelen het meest doeltreffend kunnen worden ingezet. De lidstaten eisen met name een betrouwbare gebruikersidentificatie en passende controlemiddelen. De lidstaten kunnen specifieke opleidingen die op grond van andere Uniewetgeving verplicht is, als onderdeel van de opleiding beschouwen. Dit omvat, doch niet uitsluitend, opleiding inzake het vervoer van gevaarlijke goederen, die verplicht is op grond van Richtlijn 2008/68/EG van het Europees Parlement en de Raad (*4), opleiding inzake de omgang met personen met een handicap op grond van Verordening (EU) nr. 181/2011 van het Europees Parlement en de Raad (*5) en opleiding over het vervoer van dieren op grond van Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad (*6).

Voor de in artikel 5, lid 5, bedoelde bestuurders duurt de opleiding voor de basiskwalificatie zeventig uur, met inbegrip van vijf uur tijdens welke ze zelf het voertuig besturen.

Na afloop van deze opleiding wordt de bestuurder door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten of de door hen aangewezen instanties aan een mondeling of schriftelijk examen onderworpen. Dit examen omvat ten minste een vraag per doelstelling op de lijst van onderwerpen in deel 1.

(*4)  Richtlijn 2008/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over land (PB L 260 van 30.9.2008, blz. 13)."

(*5)  Verordening (EU) nr. 181/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 betreffende de rechten van autobus- en touringcarpassagiers en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 1)."

(*6)  Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG en van Verordening (EG) nr. 1255/97 (PB L 3 van 5.1.2005, blz. 1).”;"

ii)

in punt 2.2, onder b), wordt de tweede alinea vervangen door:

„De bij de praktijkexamens gebruikte voertuigen beantwoorden ten minste aan de normen voor examenvoertuigen als vervat in Richtlijn 2006/126/EG.”;

c)

de delen 3 en 4 komen als volgt te luiden:

„Deel 3: Basiskwalificatie via versnelde opleiding, als bedoeld in artikel 3, lid 2

De basiskwalificatie via versnelde opleiding behelst onderwijs over alle op de lijst in deel 1 genoemde onderwerpen. Deze versnelde opleiding voor de basiskwalificatie duurt ten minste 140 uur.

Elke aspirant-bestuurder moet ten minste tien uur zelf een voertuig besturen van de betreffende categorie dat ten minste voldoet aan de normen voor examenvoertuigen als vervat in Richtlijn 2006/126/EG.

Wanneer de aspirant-bestuurder zelf een voertuig bestuurt, moet hij worden begeleid door een instructeur in dienst van een erkend opleidingscentrum. Elke aspirant-bestuurder mag ten hoogste vier van de tien uur gedurende welke hij zelf een voertuig bestuurt, rijden op een speciaal terrein of in een hoogwaardige simulator om de verdere ontwikkeling van rationeel rijgedrag op basis van veiligheidsvoorschriften te beoordelen, met name wat betreft de controle over het voertuig bij wisselende toestand van het wegdek als gevolg van de weersomstandigheden, het tijdstip overdag of 's nachts en de optimalisatie van het brandstofverbruik.

Punt 2.1, vierde alinea, geldt ook door de versnelde basiskwalificatie.

Voor de in artikel 5, lid 5, bedoelde bestuurders duurt de versnelde opleiding voor de basiskwalificatie ten minste 35 uur, met inbegrip van tweeënhalf uur tijdens dewelke ze zelf het voertuig besturen.

Na afloop van deze opleiding wordt de bestuurder door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten of de door hen aangewezen instanties aan een mondeling of schriftelijk examen onderworpen. Dit examen omvat ten minste een vraag per doelstelling op de lijst van onderwerpen in deel 1.

Deel 4: verplichte nascholing, als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder b)

Door een erkend opleidingscentrum worden nascholingscursussen georganiseerd. Deze cursussen duren 35 uur per vijf jaar en worden gegeven in modules van ten minste zeven uur die over twee opeenvolgende dagen mogen worden gespreid. Wanneer gebruik wordt gemaakt van e-learning zorgt het erkend opleidingscentrum ervoor dat de goede kwaliteit van de opleiding gehandhaafd wordt en selecteert het vakken waarbij ICT-hulpmiddelen het meest doeltreffend kunnen worden ingezet. De lidstaten eisen met name een betrouwbare gebruikersidentificatie en passende controlemiddelen. De opleiding door middel van e-learning duurt ten hoogste twaalf uur. Minstens één van de opleidingsmodules wordt besteed aan een verkeersveiligheidsthema. De inhoud van de opleiding wordt afgestemd op de specifieke behoeften van het door de bestuurder verrichte vervoer en op de relevante ontwikkelingen op het gebied van technologie en regelgeving, en daarbij wordt, voor zover mogelijk, rekening gehouden met de specifieke opleidingsbehoeften van de bestuurder. Tijdens de 35 uur moeten verschillende onderwerpen aan bod komen, inclusief herhalingsopleiding indien blijkt dat de bestuurder een specifieke corrigerende opleiding nodig heeft.

De lidstaten kunnen de voltooide specifieke opleiding die verplicht is op grond van andere EU-regelgeving, beschouwen als een van de modules van zeven uur. Die omvat, doch niet uitsluitend, opleiding inzake het vervoer van gevaarlijke goederen, die verplicht is op grond van Richtlijn 2008/68/EG, opleiding inzake het vervoer van dieren op grond Verordening (EG) nr. 1/2005 en, voor het vervoer van passagiers, opleiding over de omgang met personen met een handicap op grond van Verordening (EU) nr. 181/2011. Lidstaten kunnen echter besluiten dat een voltooide specifieke opleiding inzake het vervoer van gevaarlijke goederen, die verplicht is op grond van Richtlijn 2008/68/EG, als twee van de modules van zeven uur worden gerekend, mits dit de enige andere opleiding is die in acht wordt genomen bij de nascholing.”.

2)

Bijlage II wordt als volgt gewijzigd:

a)

de titel wordt vervangen door:

„VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE HET EU-MODEL VOOR DE KWALIFICATIEKAART BESTUURDER”;

b)

deel 2 wordt als volgt gewijzigd:

i)

betreffende bladzijde 1 van de kwalificatiekaart bestuurder:

wordt onder d), punt 9, vervangen door:

„9.

de categorieën voertuigen waarvoor de bestuurder aan de verplichtingen in verband met basiskwalificatie en nascholing voldoet;”;

wordt onder e), de eerste zin vervangen door:

„de vermelding „EU-model” in de taal/talen van de lidstaat die de kaart afgeeft en de vermelding „kwalificatiekaart bestuurder” in de overige talen van de Unie, gedrukt in blauwe letters en op zodanige wijze dat deze de achtergrond van de kaart vormen:”;

ii)

betreffende bladzijde 2 van de kwalificatiekaart bestuurder, wordt het bepaalde onder a), punten 9 en 10 vervangen door:

„9.

de categorieën voertuigen waarvoor de bestuurder aan de verplichtingen in verband met basiskwalificatie en nascholing voldoet;

10.

de geharmoniseerde Uniecode „95” als bedoeld in bijlage I bij Richtlijn 2006/126/EG;”;

c)

deel 4 wordt gewijzigd als volgt:

i)

het opschrift wordt vervangen door:

„EU-MODEL VOOR DE KWALIFICATIEKAART BESTUURDER”;

ii)

Op bladzijde 2 van het model, in punt 10, wordt „communautaire code” vervangen door „Uniecode”;

d)

het volgende deel wordt toegevoegd:

„5.   Overgangsbepalingen

Kwalificatiekaarten bestuurder die vóór 23 mei 2020 zijn afgegeven, zijn geldig tot hun vervaldatum.”.

3)

De volgende bijlage wordt toegevoegd:

BIJLAGE III

CONCORDANTIETABEL VOOR DE VERWIJZINGEN NAAR BEPAALDE CATEGORIEËN VAN RIJBEWIJZEN

Verwijzing in deze richtlijn

Verwijzing in Richtlijn 2006/126/EG

C + E

CE

C1 + E

C1E

D + E

DE

D1 + E

D1E



BESLUITEN

2.5.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 112/42


BESLUIT (EU) 2018/646 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 18 april 2018

betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verstrekken van betere diensten voor vaardigheden en kwalificaties (Europass) en houdende intrekking van Beschikking nr. 2241/2004/EG

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 165 en 166,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Wanneer iemand een baan zoekt of beslissingen neemt over leren, studeren of werken, moet hij toegang hebben tot informatie en begeleiding over de vraag welke mogelijkheden beschikbaar zijn, hoe hij zijn vaardigheden moet beoordelen en op welke manier hij informatie over zijn vaardigheden en kwalificaties moet presenteren.

(2)

Verschillen in definities, documentindelingen, talen, alsook in beoordelings- en validatiemethoden vormen grote uitdagingen voor individuele personen, werkgevers en bevoegde autoriteiten en organen. Deze uitdagingen doen zich hoofdzakelijk voor wanneer iemand verhuist naar een ander land, waaronder derde landen, maar ook wanneer iemand een nieuwe baan zoekt, een opleiding volgt of zijn loopbaan uitstippelt. Duidelijke en breed beschikbare informatie, gedeeld begrip en meer transparantie op het gebied van vaardigheden en kwalificaties zijn van belang om deze uitdagingen aan te pakken.

(3)

In de op 10 juni 2016 door de Commissie aangenomen nieuwe vaardighedenagenda voor Europa worden de lidstaten, de sociale partners, het bedrijfsleven en andere belanghebbenden opgeroepen samen te werken aan tien actiepunten om de kwaliteit en de relevantie van aangeleerde vaardigheden te verbeteren, vaardigheden zichtbaarder en beter vergelijkbaar te maken, het inzicht in vaardigheden te vergroten en met name te zorgen voor betere informatie over vaardigheden met het oog op betere loopbaankeuzes. Als één van de tien actiepunten werd voorgesteld het Europass-kader te herzien daar dit een cruciale mogelijkheid biedt om deze doelstellingen te verwezenlijken en te ondersteunen.

(4)

Beschikking nr. 2241/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) bracht een kader tot stand om de problemen bij het zoeken naar werk, het volgen van een opleiding en het beheren van een loopbaan aan te pakken. Die beschikking had tot doel om met behulp van een portfolio van documenten (Europass), die personen op vrijwillige basis kunnen gebruiken, te zorgen voor meer transparantie op het gebied van kwalificaties en vaardigheden. Daarnaast werden bij deze beschikking ook nationale instanties ingesteld, de nationale Europass-centra, die het Europass-kader ten uitvoer moesten leggen.

(5)

Voor de verwezenlijking van de hoofddoelstelling spitst het Europass-kader zich toe op instrumenten voor het documenteren van vaardigheden en kwalificaties. Deze instrumenten worden veel gebruikt via het online Europass-platform.

(6)

De nationale Europass-centra ondersteunen gebruikers en bevorderen het documenteren van vaardigheden en kwalificaties. Het Euroguidance-netwerk, dat de Europese dimensie van begeleiding bevordert en kwalitatief hoogwaardige informatie verschaft over levenslange begeleiding en transnationale mobiliteit voor leerdoeleinden, heeft ook bijgedragen tot de ontwikkeling van informatieverstrekking over de Unie-instrumenten voor vaardigheden en kwalificaties. De nationale coördinatiepunten van het Europees kwalificatiekader ondersteunen de nationale autoriteiten bij het relateren van nationale kwalificatiekaders of -systemen aan het Europees kwalificatiekader (EKK), en streven ernaar het EKK dichter bij personen en organisaties te brengen. Deze nationale diensten moeten steun krijgen en beter worden gecoördineerd, zodat zij meer invloed krijgen. Tegelijkertijd moet rekening worden gehouden met de diversiteit van nationale systemen.

(7)

In haar verslag aan het Europees Parlement en de Raad van 19 december 2013 over de evaluatie van Europass concludeerde de Commissie dat het model voor de tenuitvoerlegging van Europass, waarbij de nationale Europass-centra de taak hadden om de kennis over Europass te vergroten en de belanghebbenden de nodige informatie te verschaffen, bevredigend was. De Commissie concludeerde evenwel ook dat de meeste Europass-instrumenten nog steeds niet alle potentiële gebruikers bereiken en, zowel geografisch als qua leeftijdsgroep, een ongelijk bereik hebben, en dat een betere coördinatie en integratie van de diensten ter bevordering van begeleiding en mobiliteit binnen het Europass-kader het mogelijk zouden maken meer mogelijke gebruikers aan te spreken.

(8)

Uit onderzoek blijkt dat Europass wordt gebruikt door sociale groepen met uitstekende digitale vaardigheden, terwijl achtergestelde groepen, zoals lager opgeleide personen, ouderen of langdurig werklozen, zich vaak niet bewust zijn van het bestaan ervan en bijgevolg niet kunnen profiteren van Europass en de bijbehorende instrumenten.

(9)

Het Europass-portfolio is één van een reeks hulpmiddelen en instrumenten die op Unieniveau zijn ontwikkeld om de transparantie en het begrip van vaardigheden en kwalificaties te verbeteren.

(10)

Het Europass-portfolio bestaat uit vijf documentmodellen. Dankzij het Europass-cv-model kunnen personen hun cv's in een gestandaardiseerde indeling opstellen. Sinds de instelling van het Europass-cv in 2004 werden meer dan honderd miljoen Europass-cv's online aangemaakt. Twee modellen voor kwalificatiesupplementen, namelijk het Europass-diplomasupplement en het Europass-certificaatsupplement, verstrekken informatie over de inhoud en de leerresultaten van de kwalificatie en over het onderwijsstelsel van het land van uitgifte van de kwalificatie. Het Europass-talenpaspoort wordt gebruikt om taalvaardigheden te beschrijven. Het Europass-mobiliteitsmodel biedt een beschrijving van de vaardigheden die in het buitenland tijdens mobiliteitservaringen voor leerdoeleinden of voor werk zijn verworven.

(11)

De aanbeveling van de Raad van 22 mei 2017 (4) voorziet in een gemeenschappelijk referentiekader om personen en organisaties te helpen bij het vergelijken van de verschillende kwalificatiesystemen en de kwalificatieniveaus van deze stelsels.

(12)

De aanbeveling van de Raad van 20 december 2012 (5) moedigt de lidstaten aan om tegen 2018, overeenkomstig de nationale omstandigheden en kenmerken en op de wijze die hun passend lijkt, regelingen te treffen voor de validatie van niet-formeel en informeel leren die iedereen in de gelegenheid stellen door niet-formeel en informeel leren verworven kennis, vaardigheden en competenties te laten valideren en een volledige kwalificatie of, in voorkomend geval, een deel ervan te verkrijgen.

(13)

De resolutie van de Raad van 28 mei 2004 inzake het versterken van beleidsmaatregelen, systemen en praktijken op gebied van levenslange begeleiding stelt de centrale doelstellingen vast voor een levenslang begeleidingsbeleid voor alle burgers van de Unie. In de resolutie van de Raad van 21 november 2008 (6) wordt benadrukt dat het van belang is begeleiding te bieden met betrekking tot een leven lang leren.

(14)

Het portaal voor leermogelijkheden en kwalificaties in Europa geeft toegang tot informatie over leermogelijkheden en kwalificaties in verschillende onderwijsstelsels in Europa en over de vergelijking van nationale kwalificatiekaders via het EKK.

(15)

Het EU Skills Panorama verstrekt informatie over vaardigheden voor verschillende beroepen en specifieke sectoren, onder meer over de vraag en het aanbod op nationaal niveau.

(16)

De analyse van vacatures en van andere arbeidsmarkttrends is een algemeen aanvaarde manier om informatie over vaardigheden te verzamelen teneinde inzicht te verwerven in de vaardigheidskloven en -tekorten en kwalificatiediscrepanties.

(17)

De meertalige Europese classificatie van vaardigheden, competenties, kwalificaties en beroepen (ESCO), die de Commissie ontwikkelde en voortdurend actualiseert in nauwe samenwerking met de lidstaten en belanghebbenden, is erop gericht de transparantie van vaardigheden en kwalificaties te bevorderen voor onderwijs-, opleidings- en werkgerelateerde doeleinden. Na adequate toetsing en met behoorlijke inachtneming van het standpunt van de lidstaten, zou ESCO binnen het Europass-kader door de Commissie kunnen worden gebruikt; het gebruik van ESCO door de lidstaten is vrijwillig en vindt plaats na toetsing en evaluatie door de lidstaten.

(18)

Het bij Verordening (EU) 2016/589 van het Europees Parlement en de Raad (7) opgerichte Europees netwerk van diensten voor arbeidsvoorziening (Eures — European Employment Services) is een coöperatief netwerk voor de uitwisseling van informatie en voor de bevordering van interactie tussen werkzoekenden en werkgevers. Het biedt gratis ondersteuning aan werkzoekenden die naar een ander land willen verhuizen en helpt werkgevers die werknemers uit andere landen willen aanwerven. Synergie en samenwerking tussen Europass en Eures zouden de impact van beide diensten kunnen versterken.

(19)

Arbeidsmarktprocessen zoals de publicatie van vacatures, sollicitaties, de beoordeling van vaardigheden en aanwervingen worden steeds meer online beheerd via instrumenten die gebruikmaken van sociale media, big data en andere technologieën. Kandidaten worden geselecteerd met behulp van instrumenten en procedures die zoeken naar informatie over in formele, niet-formele en informele contexten verworven vaardigheden en kwalificaties.

(20)

Formeel, niet-formeel en informeel leren vindt nu ook plaats in nieuwe vormen en contexten en wordt aangeboden door verschillende aanbieders, in het bijzonder met gebruikmaking van digitale technologieën en platforms, afstandsonderwijs, e-learning, intercollegiaal leren, open onlinecursussen voor een groot publiek en open leermiddelen. Voorts worden vaardigheden, opgedane ervaring en leerresultaten op verschillende manieren erkend, bijvoorbeeld via digitale open badges. Digitale technologieën worden ook gebruikt voor vaardigheden die zijn verworven via niet-formeel leren, zoals jeugdwerk en vrijwilligerswerk.

(21)

Voor de toepassing van dit besluit worden vaardigheden in brede zin opgevat en bestrijken zij wat iemand weet, begrijpt en kan. Vaardigheden verwijzen naar verschillende soorten leerresultaten, met inbegrip van kennis en competenties evenals het vermogen om kennis toe te passen en knowhow te gebruiken om taken uit te voeren en problemen op te lossen. Naast het erkende belang van beroepsvaardigheden, is er een toenemende erkenning van het toenemende belang van transversale of „zachte” vaardigheden, zoals kritisch denken, samenwerken als team, problemen oplossen, creatief denken, digitale of taalvaardigheden voor persoonlijke en professionele ontplooiing, die op verschillende gebieden kunnen worden toegepast. Mensen kunnen baat hebben bij instrumenten en begeleiding om deze en andere vaardigheden te kunnen beoordelen en beschrijven.

(22)

Het is altijd de gewoonte geweest dat personen informatie over hun verworven vaardigheden en kwalificaties presenteerden middels cv's en bewijsstukken zoals certificaten of diploma's. Tegenwoordig zijn er nieuwe instrumenten beschikbaar, waardoor men zijn vaardigheden en kwalificaties in verschillende online- en digitale indelingen kan presenteren. Dankzij deze nieuwe instrumenten kan men ook zelf een beoordeling verrichten van vaardigheden die in verschillende contexten verworven zijn.

(23)

Het Europass-kader moet inspelen op de huidige en toekomstige behoeften. Gebruikers hebben instrumenten nodig om hun vaardigheden en kwalificaties te documenteren. Daarnaast kunnen instrumenten voor de beoordeling van vaardigheden en zelfbeoordeling van vaardigheden, evenals toegang tot relevante informatie, waaronder informatie over validatiemogelijkheden en begeleiding, nuttig zijn voor het nemen van beslissingen over werk- en leermogelijkheden.

(24)

De Unie-instrumenten voor vaardigheden en kwalificaties moeten worden aangepast aan de veranderende praktijken en de technologische vooruitgang om relevant en nuttig te blijven voor de gebruikers. Dit kan onder andere worden verwezenlijkt door te voorzien in innovaties, zoals interactieve instrumenten, bewerking en ontwerp van documenten, door te streven naar uitgebreidere, doeltreffendere en efficiëntere instrumenten en vereenvoudiging alsook naar meer technische interoperabiliteit en synergie tussen gerelateerde instrumenten, met inbegrip van instrumenten en diensten die door derden zijn ontwikkeld en door rekening te houden met de specifieke behoeften van personen met een handicap. Bovendien zouden authenticatiemaatregelen kunnen worden genomen om de verificatie van digitale documenten over vaardigheden en kwalificaties te ondersteunen.

(25)

Met het oog op de veranderende behoeften moet het bij Beschikking nr. 2241/2004/EG vastgestelde Europass-kader derhalve door een nieuw kader worden vervangen.

(26)

Het nieuwe Europass-kader moet beantwoorden aan de behoeften en verwachtingen van alle individuele eindgebruikers, zoals lerenden, werkzoekenden, met inbegrip van werklozen en werknemers, evenals andere relevante belanghebbenden zoals werkgevers (met name kleine en middelgrote ondernemingen), kamers van koophandel, maatschappelijke organisaties, vrijwilligers, begeleiders, diensten voor arbeidsvoorziening, sociale partners, aanbieders van onderwijs en opleidingen, jongerenorganisaties, aanbieders van jeugdwerk, bevoegde nationale autoriteiten en beleidsmakers. Het Europass-kader moet eveneens rekening houden met de behoeften van derdelanders die in de Unie aankomen of verblijven om hun integratie te bevorderen.

(27)

Het Europass-kader moet evolueren zodat het kan worden gebruikt voor het beschrijven van verschillende vormen van leren en vaardigheden en vooral voor die vaardigheden die werden verworven door niet-formeel en informeel leren.

(28)

Het Europass-kader moet worden ontwikkeld aan de hand van een op de gebruiker gerichte benadering op basis van feedback en door middel van de inventarisatie van behoeften, onder meer via enquêtes en toetsing, met aandacht voor de specifieke huidige en toekomstige behoeften van Europass-doelgroepen. De Europass-kenmerken moeten in het bijzonder gestalte geven aan de toezegging van de lidstaten en de Unie om ervoor te zorgen dat personen met een handicap gelijke toegang krijgen tot de arbeidsmarkt en tot informatie- en communicatietechnologieën en -systemen. Europass-instrumenten moeten waarneembaar, bedienbaar, begrijpelijk en robuust van aard zijn, zodat zij toegankelijk zijn voor gebruikers, in het bijzonder voor personen met een handicap.

(29)

Aanpassingen en wijzigingen van het Europass-kader moeten worden doorgevoerd in samenwerking met relevante belanghebbenden, zoals diensten voor arbeidsvoorziening, beroepskeuzebegeleiders, onderwijs- en opleidingsaanbieders, de sociale partners zoals vakbonden en werkgeversorganisaties, en met volledige eerbiediging van lopende politieke samenwerkingsverbanden, zoals het Bolognaproces betreffende een Europese hogeronderwijsruimte. De constructieve samenwerking tussen de Commissie, de lidstaten en belanghebbenden is van cruciaal belang voor een succesvolle ontwikkeling en uitvoering van het Europass-kader.

(30)

De verwerking van persoonsgegevens die uit hoofde van dit besluit worden opgeslagen en verwerkt, moet onderworpen zijn aan het relevante Unierecht betreffende de bescherming van persoonsgegevens en nationale uitvoeringsmaatregelen. Gebruikers moeten de mogelijkheid hebben om de toegang tot hun persoonsgegevens te beperken.

(31)

Deelname aan het kader moet openstaan voor lidstaten van de Europese Economische Ruimte die geen lidstaat zijn van de Unie, toetredende staten, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten, aangezien zij al langere tijd belangstelling tonen voor dit gebied en hieromtrent met de Unie samenwerken. Hun deelname moet in overeenstemming zijn met de relevante bepalingen die vervat liggen in de regelingen inzake de betrekkingen tussen de Unie en die landen. De informatie over vaardigheden en kwalificaties die via het Europass-kader wordt verstrekt, mag niet alleen uit de deelnemende landen komen, maar moet ook afkomstig zijn uit andere landen en onderwijsstelsels en een afspiegeling vormen van migratiebewegingen van en naar andere delen van de wereld.

(32)

De Commissie moet zorgen voor de samenhangende uitvoering en monitoring van dit besluit door middel van een Europass-adviesgroep die bestaat uit vertegenwoordigers van de lidstaten en relevante belanghebbenden. De adviesgroep moet in het bijzonder een strategische benadering ontwikkelen met betrekking tot de tenuitvoerlegging en de toekomstige ontwikkeling van Europass, en advies geven over de ontwikkeling van online-instrumenten, onder meer door toetsing, en over informatie die via het online Europass-platform wordt aangeleverd, in voorkomend geval in samenwerking met andere groepen.

(33)

Medefinanciering voor de uitvoering van dit besluit is onder meer afkomstig uit het Unieprogramma Erasmus+, zoals vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1288/2013 van het Europees Parlement en de Raad (8). Het in het kader van die verordening opgerichte comité wordt betrokken bij de strategische discussie over de voortgang bij de tenuitvoerlegging van Europass en over toekomstige ontwikkelingen.

(34)

Daar de doelstelling van dit besluit, namelijk de instelling van een alomvattend en interoperabel kader voor instrumenten en informatie met betrekking tot in het bijzonder transnationale arbeids-, leermobiliteitsdoelen, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de beoogde effecten beter door de Unie kan worden bereikt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat dit besluit niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(35)

Als algemene regel moeten de verplichtingen en administratieve en financiële lasten voor de lidstaten evenwichtig zijn wat betreft de kosten en baten.

(36)

Voor de activiteiten in het kader van dit besluit moet een beroep worden gedaan op de deskundigheid van de agentschappen van de Unie, met name het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop), overeenkomstig hun bevoegdheden.

(37)

Beschikking nr. 2241/2004/EG moet derhalve worden ingetrokken, zonder afbreuk te doen aan de geldigheid of status van in het verleden afgegeven Europass-documenten. Alle vastgestelde modellen voor Europass-documenten moeten binnen het nieuwe kader worden gehandhaafd totdat de noodzakelijke wijzigingen of updates overeenkomstig dit besluit worden doorgevoerd. Teneinde een soepele overgang naar het online Europass-platform te waarborgen, moet het bij Beschikking nr. 2241/2004/EG vastgestelde Europass-informatiesysteem op internet blijven functioneren totdat het online Europass-platform is opgezet en operationeel wordt,

HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Voorwerp en toepassingsgebied

1.   Bij dit besluit wordt een Europees kader vastgesteld ter ondersteuning van de transparantie en het begrip van vaardigheden en kwalificaties die in formele, niet-formele en informele contexten, waaronder praktische ervaringen, mobiliteit en vrijwilligerswerk, zijn verworven („Europass”).

2.   Europass bestaat uit online-instrumenten en relevante beschikbare informatie, waaronder informatie ter bevordering van de Europese dimensie van begeleiding, die ter beschikking worden gesteld via een onlineplatform en worden ondersteund door nationale diensten, die zijn bedoeld om gebruikers te helpen beter te communiceren en hun vaardigheden en kwalificaties beter te presenteren en te vergelijken.

3.   Europass is gericht op:

a)

individuele eindgebruikers, zoals lerenden, werkzoekenden, werknemers en vrijwilligers, en

b)

relevante belanghebbenden, zoals aanbieders van onderwijs en opleidingen, begeleiders, werkgevers, publieke diensten voor arbeidsvoorziening, de sociale partners, aanbieders van jeugdwerk, jongerenorganisaties en beleidsmakers.

4.   Het gebruik van Europass is vrijwillig, legt geen andere verplichtingen op en verleent geen andere rechten dan die welke in dit besluit zijn vastgesteld.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van dit besluit gelden de volgende definities:

a)

onder „certificaatsupplement” wordt verstaan: een door de bevoegde autoriteiten of organen afgegeven document dat aan een certificaat van beroepsonderwijs en -opleiding of een beroepscertificaat wordt gehecht om derden — met name in een ander land — een beter inzicht te geven in de leerresultaten die de houder van de kwalificatie heeft bereikt alsook in de aard, het niveau, de context, de inhoud en de status van het voltooide onderwijs en de voltooide opleiding en verworven vaardigheden;

b)

onder „diplomasupplement” wordt verstaan: een door de bevoegde autoriteiten of organen afgegeven document dat aan een hogeronderwijsdiploma wordt gehecht om derden — met name in een ander land — een beter inzicht te geven in de leerresultaten die de houder van de kwalificatie heeft bereikt alsook in de aard, het niveau, de context, de inhoud en de status van het voltooide onderwijs en de voltooide opleiding en verworven vaardigheden;

c)

onder „Europass-supplementen” wordt verstaan: een reeks documenten, zoals diplomasupplementen en certificaatsupplementen, afgegeven door de bevoegde autoriteiten of organen;

d)

onder „begeleiding” wordt verstaan: een voortdurend proces dat mensen helpt om door middel van een reeks individuele en collectieve activiteiten hun capaciteiten, vaardigheden en interesses te ontdekken, om beslissingen te nemen op het gebied van onderwijs, opleiding en werk, en hun eigen traject uit te stippelen op het gebied van leren, werk en in andere contexten waar die capaciteiten en vaardigheden worden verworven of gebruikt;

e)

onder „Europese dimensie van begeleiding” wordt verstaan: samenwerking en ondersteuning op Unieniveau om beleid, systemen en praktijken inzake begeleiding binnen de Unie te versterken;

f)

onder „kwalificatie” wordt verstaan: het formele resultaat van een beoordelings- en validatieproces, dat wordt verworven wanneer een bevoegde autoriteit of een bevoegd orgaan vaststelt dat de leerresultaten die een persoon heeft behaald, aan bepaalde standaarden beantwoorden;

g)

onder „vaardighedenbeoordeling” wordt verstaan: de procedure of de methode die wordt gebruikt om de in formele, niet-formele of informele contexten verworven vaardigheden van personen te beoordelen, te meten en ten slotte te beschrijven door middel van een zelfbeoordeling of een door een derde gecertificeerde beoordeling of door middel van beide;

h)

onder „zelfbeoordeling van vaardigheden” wordt verstaan: het systeem van systematische zelfreflectie door personen met betrekking tot hun vaardigheden door middel van verwijzing naar gestandaardiseerde beschrijvingen van vaardigheden;

i)

onder „inzicht in vaardigheden” wordt verstaan: een beschikbare kwantitatieve of kwalitatieve analyse van geaggregeerde gegevens inzake vaardigheden uit bestaande bronnen met betrekking tot de arbeidsmarkt en van dienovereenkomstige leermogelijkheden in het onderwijs- en opleidingsstelsel die kan bijdragen tot begeleiding en advies, aanwervingsprocedures, de keuze van onderwijs, opleiding en carrièremogelijkheden;

j)

onder „authenticatiediensten” wordt verstaan: technische processen, zoals authenticatie van elektronische handtekeningen en websites, die gebruikers in staat stellen informatie, zoals hun identiteit, via Europass te verifiëren;

k)

onder „technische interoperabiliteit” wordt verstaan: het vermogen van informatie- en communicatietechnologiesystemen om te interageren teneinde het delen van informatie mogelijk te maken, hetgeen wordt bereikt door middel van een overeenkomst tussen alle partijen en de houders van de informatie;

l)

onder „validatie” wordt verstaan: het proces waarbij een bevoegde autoriteit of een bevoegd orgaan bevestigt dat een persoon leerresultaten heeft verworven, waaronder de leerresultaten die in niet-formele en informele leeromgevingen zijn verworven die aan een relevante norm voldoen en dat bestaat uit vier fasen, met name identificatie, documentatie, beoordeling en certificering van de resultaten van de beoordeling in de vorm van een volledige kwalificatie, punten of, in voorkomend geval en overeenkomstig de nationale omstandigheden, een gedeeltelijke kwalificatie;

m)

onder „open standaarden” wordt verstaan: technische standaarden die middels een samenwerkingsproces zijn ontwikkeld en die voor vrij gebruik door een belanghebbende partij openbaar zijn gemaakt;

n)

onder „onlineplatform” wordt verstaan: een webapplicatie die eindgebruikers informatie en instrumenten verschaft en hen in staat stelt online specifieke taken te vervullen;

o)

onder „persoonsgegevens” wordt verstaan: iedere informatie betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon.

Artikel 3

Onlineplatform

1.   Europass verstrekt via een onlineplatform online-instrumenten voor:

a)

het documenteren en beschrijven van persoonlijke informatie in verschillende indelingen, waaronder cv-modellen;

b)

het documenteren en beschrijven van vaardigheden en kwalificaties die werden verworven via werk- en leerervaringen, onder meer door middel van mobiliteit en vrijwilligerswerk;

c)

het beoordelen van vaardigheden en instrumenten voor zelfbeoordeling;

d)

het documenteren van leerresultaten van kwalificaties, waaronder de modellen voor de in artikel 5 bedoelde Europass-supplementen.

Het gebruik van Europass-instrumenten voor beoordeling van vaardigheden en zelfbeoordeling van vaardigheden als bedoeld onder b) leidt niet direct tot formele erkenning of afgifte van kwalificaties.

2.   Het online Europass-platform verstrekt beschikbare informatie of links naar beschikbare informatie over de volgende onderwerpen:

a)

leermogelijkheden;

b)

kwalificaties en kwalificatiekaders of -systemen;

c)

mogelijkheden voor de validatie van niet-formeel en informeel leren;

d)

de praktijken en relevante wetgeving met betrekking tot de erkenning in verschillende landen, met inbegrip van derde landen;

e)

diensten die begeleiding bieden op het gebied van transnationale leermobiliteit en loopbaanbeheer;

f)

inzicht in vaardigheden als resultaat van relevante activiteiten en agentschappen op Unieniveau binnen hun bevoegdheidsterreinen;

g)

informatie over vaardigheden en kwalificaties die specifiek nuttig kan zijn voor onderdanen van derde landen die in de Unie aankomen of verblijven om hun integratie te bevorderen.

Artikel 4

Voornaamste beginselen en kenmerken

1.   Het online Europass-platform en de online-instrumenten, met inbegrip van hun inhoud en functionaliteit, zijn gebruiksvriendelijk en veilig, en zijn voor alle gebruikers gratis toegankelijk.

2.   Het online Europass-platform en de online-instrumenten, met inbegrip van hun inhoud en functionaliteit, zijn, overeenkomstig de in het relevante Unierecht vastgelegde toegankelijkheidsvoorschriften, toegankelijk voor personen met een handicap.

3.   De online-instrumenten van Europass maken gebruik van open standaarden die kosteloos ter beschikking worden gesteld en door de lidstaten en andere belanghebbenden op vrijwillige basis kunnen worden overgenomen.

4.   Indien van toepassing en overeenkomstig nationale omstandigheden, verwijzen de online-instrumenten van Europass in informatie over kwalificaties, de beschrijving van nationale onderwijs- en opleidingsstelsels en op andere relevante gebieden naar het EKK.

5.   Het online Europass-platform kan gebruikers de optie bieden om hun persoonsgegevens, zoals hun persoonlijke profiel, op te slaan. De Uniewetgeving inzake gegevensbescherming is van toepassing op de verwerking van die persoonsgegevens. Een aantal mogelijkheden wordt ter beschikking gesteld van de gebruikers om hen in staat te stellen de toegang tot hun gegevens of bepaalde attributen te beperken.

6.   Europass ondersteunt authenticatiediensten voor alle digitale documenten of weergaven van informatie over vaardigheden en kwalificaties.

7.   De online-instrumenten van Europass zijn beschikbaar in de officiële talen van de instellingen van de Europese Unie.

8.   De online-instrumenten van Europass ondersteunen en bevorderen de technische interoperabiliteit en synergieën met andere relevante instrumenten en diensten op Unieniveau en, indien van toepassing, op nationaal niveau.

Artikel 5

Europass-supplementen

1.   Europass-supplementen worden afgegeven door de bevoegde autoriteiten of organen, in overeenstemming met modellen. Vooral de volgorde van elk onderdeel in de modellen moet worden gerespecteerd, zodat de informatie begrijpelijk en volledig is.

2.   De in lid 1 genoemde modellen worden door de Commissie ontwikkeld en in voorkomend geval herzien, in nauwe samenwerking en samenspraak met de lidstaten en andere belanghebbenden zoals de Raad van Europa en de Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur, teneinde de relevantie en bruikbaarheid van de supplementen te waarborgen.

3.   Europass-supplementen worden kosteloos en, indien mogelijk, in elektronische vorm verstrekt. Europass-supplementen worden in de nationale taal en, indien mogelijk, in een andere Europese taal verstrekt.

4.   Europass-supplementen vormen geen vervanging voor oorspronkelijke diploma's of certificaten en komen niet neer op formele erkenning van het oorspronkelijke diploma of certificaat door de bevoegde autoriteiten of organen in andere landen.

Artikel 6

De taken van de Commissie

1.   De Commissie beheert het online Europass-platform. In dit verband heeft de Commissie de taak om:

a)

de beschikbaarheid en goede kwaliteit te waarborgen van informatie op Unieniveau of van weblinks naar dergelijke beschikbare informatie als bedoeld in artikel 3, lid 2;

b)

het online Europass-platform, met inbegrip van open standaarden, te ontwikkelen, te testen en in voorkomend geval, te actualiseren, in overeenstemming met de gebruikersbehoeften en technologische ontwikkelingen evenals veranderingen op de arbeidsmarkten en met betrekking tot aangeboden onderwijs of opleidingen;

c)

de nieuwste technologische ontwikkelingen te volgen en in voorkomend geval toe te passen, met het oog op de verbetering van de toegankelijkheid van Europass voor ouderen en personen met een handicap;

d)

te waarborgen dat bij de ontwikkeling of actualisering van het online Europass-platform, met inbegrip van open standaarden, wordt gezorgd voor consistentie van informatie en voor een duidelijke meerwaarde;

e)

te waarborgen dat online-instrumenten, met name instrumenten voor beoordeling en zelfbeoordeling, volledig getoetst en van hoogwaardige kwaliteit zijn, en

f)

de kwaliteit en de effectiviteit van het online Europass-platform, met inbegrip van de online-instrumenten, te waarborgen respectievelijk te monitoren in overeenstemming met de behoeften van de gebruikers.

2.   De Commissie verzekert de doeltreffende tenuitvoerlegging van dit besluit. In dat verband heeft de Commissie de taak om:

a)

de actieve deelname en betrokkenheid van de lidstaten te waarborgen bij de strategische planning, met inbegrip van de vaststelling en sturing van strategische doelstellingen, kwaliteitsborging en financiering, waarbij zij naar behoren rekening houdt met de standpunten van de lidstaten;

b)

de actieve deelname en betrokkenheid van de lidstaten te waarborgen bij de ontwikkeling, toetsing, actualisering en beoordeling van het online Europass-platform, met inbegrip van open standaarden, waarbij zij naar behoren rekening houdt met de standpunten van de lidstaten;

c)

op Unieniveau te waarborgen dat relevante belanghebbenden worden betrokken bij de tenuitvoerlegging en evaluatie van dit besluit;

d)

leeractiviteiten en uitwisselingen van beste praktijken tussen de lidstaten op te zetten en waar nodig op verzoek van lidstaten collegiale advisering („peer counselling”) te faciliteren, en

e)

te waarborgen dat er op Unieniveau doeltreffende en toereikende promotie-, begeleidings- en voorlichtingsactiviteiten worden ontplooid om de relevante gebruikers en belanghebbenden te bereiken, met inbegrip van personen met een handicap.

Artikel 7

De taken van de lidstaten

1.   Elke lidstaat is verantwoordelijk voor de uitvoering van dit besluit op nationaal niveau via de desbetreffende nationale diensten en onverminderd de nationale regelingen met betrekking tot de tenuitvoerlegging en organisatie. De lidstaten zorgen in dat verband voor:

a)

de coördinatie van de activiteiten voor de tenuitvoerlegging van de online-instrumenten van Europass;

b)

de bevordering van het gebruik en vergroting van de kennis over en zichtbaarheid van Europass;

c)

de promotie van en informatieverstrekking over begeleiding met betrekking tot transnationale leermobiliteit en loopbaanbeheer, in voorkomend geval met inbegrip van individuele begeleidingsdiensten;

d)

de beschikbaarstelling op het online Europass-platform van informatie over leermogelijkheden, kwalificaties en erkenningspraktijken, met inbegrip van weblinks naar relevante nationale websites;

e)

het betrekken van belanghebbenden uit alle relevante sectoren en het bevorderen van samenwerking tussen publieke en private belanghebbenden bij de activiteiten die onder hun verantwoordelijkheid vallen.

2.   De verstrekking van informatie aan het online Europass-platform overeenkomstig artikel 3, lid 2, genereert geen aanvullende verplichtingen voor lidstaten.

Artikel 8

Gegevensverwerking en -bescherming

De in dit besluit vervatte maatregelen worden uitgevoerd in overeenstemming met het Unierecht betreffende de bescherming van persoonsgegevens, met name Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (9) en Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (10).

Artikel 9

Toezicht en evaluatie

1.   De Commissie brengt in de context van relevante onderwijs-, opleidings- en werkgelegenheidsbeleidskaders waar nodig verslag uit over lopende en verwachte ontwikkelingen na de vaststelling van dit besluit.

2.   Uiterlijk op 23 mei 2023, en vervolgens om de vijf jaar, dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een evaluatieverslag in over de tenuitvoerlegging en het effect van dit besluit.

3.   De evaluatie wordt uitgevoerd door een onafhankelijke instantie op basis van kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren die door de Commissie in overleg met lidstaten zijn ontwikkeld.

Artikel 10

Deelnemende landen

1.   Deelname aan de in dit besluit bedoelde activiteiten staat open voor lidstaten van de Europese Economische Ruimte die geen lidstaat zijn van de Unie, in overeenstemming met de voorwaarden van de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

2.   Deelname staat voorts open voor toetredende landen, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten voor toetreding tot de Unie, overeenkomstig de overeenkomsten die zij met de Unie hebben gesloten.

Artikel 11

Financiële bepalingen

De uitvoering van dit besluit wordt op nationaal niveau medegefinancierd via programma's van de Unie. De jaarlijkse kredieten worden door het Europees Parlement en de Raad goedgekeurd binnen de grenzen van het meerjarig financieel kader.

Artikel 12

Intrekking en overgangsbepalingen

1.   Beschikking nr. 2241/2004/EG wordt ingetrokken.

2.   Het bij Beschikking nr. 2241/2004/EG vastgestelde Europass-informatiesysteem op internet blijft functioneren totdat het bij onderhavig besluit vastgestelde online Europass-platform is opgezet en operationeel wordt.

Artikel 13

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Straatsburg, 18 april 2018.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

L. PAVLOVA


(1)  PB C 173 van 31.5.2017, blz. 45.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 15 maart 2018 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 12 april 2018.

(3)  Beschikking nr. 2241/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende een enkel communautair kader voor transparantie op het gebied van kwalificaties en competenties (Europass) (PB L 390 van 31.12.2004, blz. 6).

(4)  Aanbeveling van de Raad van 22 mei 2017 inzake het Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren en tot intrekking van de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 tot vaststelling van een Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren (PB C 189 van 15.6.2017, blz. 15).

(5)  Aanbeveling van de Raad van 20 december 2012 betreffende de validatie van niet-formeel en informeel leren (PB C 398 van 22.12.2012, blz. 1).

(6)  Resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen op 21 november 2008, over betere integratie van levenslange begeleiding in de strategieën voor een leven lang leren (PB C 319 van 13.12.2008, blz. 4).

(7)  Verordening (EU) 2016/589 van het Europees Parlement en de Raad van 13 april 2016 inzake een Europees netwerk van diensten voor arbeidsvoorziening (Eures), de toegang van werknemers tot mobiliteitsdiensten en de verdere integratie van de arbeidsmarkten en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 492/2011 en (EU) nr. 1296/2013 (PB L 107 van 22.4.2016, blz. 1).

(8)  Verordening (EU) nr. 1288/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van „Erasmus+”: het programma van de Unie voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport en tot intrekking van Besluiten nr. 1719/2006/EG, nr. 1720/2006/EG en nr. 1298/2008/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 50).

(9)  Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31).

(10)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).