ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 102

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

61e jaargang
23 april 2018


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/613 van de Commissie van 20 april 2018 tot goedkeuring van PHMB (1415; 4.7) als bestaande werkzame stof voor gebruik in biociden van de productsoorten 2 en 4 ( 1 )

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/614 van de Commissie van 20 april 2018 tot goedkeuring van azoxystrobin als werkzame stof voor gebruik in biociden van de productsoorten 7, 9 en 10 ( 1 )

5

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2018/615 van de Raad van 16 april 2018 tot wijziging van Besluit 1999/70/EG betreffende de externe accountants van de nationale centrale banken, wat betreft de externe accountants van de Banque de France

9

 

*

Besluit (EU) 2018/616 van de Raad van 17 april 2018 betreffende het namens de Europese Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt over een wijziging van bijlage XIII (Vervoer) bij de EER-overeenkomst

11

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/617 van de Commissie van 19 april 2018 waarbij Portugal toestemming krijgt om goedkeuring te verlenen voor een afwijking van OPS 1.1100, punt 1.1, onder b), van bijlage III bij Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad (Kennisgeving geschied onder nummer C(2018) 2183)

14

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/618 van de Commissie van 19 april 2018 tot wijziging van Uitvoeringsbesluit 2012/535/EU van de Commissie wat maatregelen ter preventie van de verspreiding in de Unie van Bursaphelenchus xylophilus (Steiner et Buhrer) Nickle et al. (het dennenaaltje) betreft (Kennisgeving geschied onder nummer C(2018) 2227)

17

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/619 van de Commissie van 20 april 2018 tot niet-goedkeuring van PHMB (1415; 4.7) als bestaande werkzame stof voor gebruik in biociden van de productsoorten 1, 5 en 6 ( 1 )

21

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/620 van de Commissie van 20 april 2018 betreffende de technische specificaties voor de dienstencomponent van Copernicus overeenkomstig Verordening (EU) nr. 377/2014 van het Europees Parlement en de Raad ( 1 )

23

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/621 van de Commissie van 20 april 2018 betreffende de technische specificaties voor de ruimtecomponent van Copernicus overeenkomstig Verordening (EU) nr. 377/2014 van het Europees Parlement en de Raad ( 1 )

56

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/622 van de Commissie van 20 april 2018 tot niet-goedkeuring van chlorofeen als bestaande werkzame stof voor gebruik in biociden van de productsoort 3 ( 1 )

80

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/623 van de Commissie van 20 april 2018 tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 betreffende beschermende maatregelen in verband met uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza in bepaalde lidstaten (Kennisgeving geschied onder nummer C(2018) 2481)  ( 1 )

81

 

 

AANBEVELINGEN

 

*

Aanbeveling (EU) 2018/624 van de Commissie van 20 april 2018 over grensoverschrijdende markttoegang voor onderaannemers en kleine en middelgrote ondernemingen in de defensiesector

87

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 652/2012 van de Commissie van 13 juli 2012 tot rectificatie van Verordening (EG) nr. 543/2008 houdende uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de handelsnormen voor vlees van pluimvee ( PB L 190 van 19.7.2012 )

95

 

*

Rectificatie van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/286 van de Raad van 26 februari 2018 tot uitvoering van Verordening (EU) 2017/1509 betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Volksrepubliek Korea ( PB L 55 van 27.2.2018 )

96

 

*

Rectificatie van Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende betalingsdiensten in de interne markt, houdende wijziging van de Richtlijnen 2002/65/EG, 2009/110/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 en houdende intrekking van Richtlijn 2007/64/EG ( PB L 337 van 23.12.2015 )

97

 

*

Rectificatie van Verordening (EU) 2018/589 van de Commissie van 18 april 2018 tot wijziging van bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH) wat betreft methanol ( PB L 99 van 19.4.2018 )

99

 

*

Rectificatie van Besluit 2010/270/EU van de Commissie van 6 mei 2010 tot wijziging van de delen 1 en 2 van bijlage E bij Richtlijn 92/65/EEG van de Raad, wat betreft de modellen van gezondheidscertificaten voor dieren van bedrijven en voor bijen en hommels ( PB L 118 van 12.5.2010 )

100

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

23.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 102/1


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/613 VAN DE COMMISSIE

van 20 april 2018

tot goedkeuring van PHMB (1415; 4.7) als bestaande werkzame stof voor gebruik in biociden van de productsoorten 2 en 4

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (1), en met name artikel 89, lid 1, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 van de Commissie (2) is een lijst vastgesteld van bestaande werkzame stoffen die moeten worden beoordeeld met het oog op de mogelijke goedkeuring ervan voor gebruik in biociden. PHMB (1415; 4.7) is in die lijst opgenomen.

(2)

PHMB (1415; 4.7) is beoordeeld voor gebruik in producten van de in bijlage V bij Verordening (EU) nr. 528/2012 beschreven productsoort 2 (desinfecteermiddelen en algiciden die niet rechtstreeks op mens of dier worden gebruikt) en productsoort 4 (voeding en diervoeders).

(3)

Frankrijk is als beoordelende bevoegde autoriteit aangewezen en heeft op 13 december 2016 de beoordelingsverslagen met zijn aanbevelingen ingediend.

(4)

Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 heeft het Comité voor biociden op 4 oktober 2017 de adviezen van het Europees Agentschap voor chemische stoffen geformuleerd, rekening houdend met de conclusies van de beoordelende bevoegde autoriteit.

(5)

Volgens die adviezen kan van biociden van de productsoorten 2 en 4 die PHMB (1415; 4.7) bevatten, worden verwacht dat zij aan de criteria van artikel 19, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 528/2012 voldoen, mits bepaalde specificaties en voorwaarden voor het gebruik ervan worden nageleefd.

(6)

Bijgevolg moet PHMB (1415; 4.7) worden goedgekeurd voor gebruik in biociden van de productsoorten 2 en 4, mits bepaalde specificaties en voorwaarden worden nageleefd.

(7)

In de adviezen wordt geconcludeerd dat PHMB (1415; 4.7) aan de voorwaarden voldoet om als zeer persistente (zP) en als toxische (T) stof te worden ingedeeld overeenkomstig bijlage XIII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (3). PHMB (1415; 4.7) voldoet derhalve aan de voorwaarden van artikel 10, lid 1, onder d), van Verordening (EU) nr. 528/2012 en moet in aanmerking komen voor vervanging.

(8)

Op grond van artikel 10, lid 4, van die verordening moet de goedkeuring van werkzame stoffen die geacht worden in aanmerking te komen voor vervanging, worden beperkt tot ten hoogste zeven jaar.

(9)

Voor het gebruik in productsoort 4 betrof de beoordeling niet de opneming van PHMB (1415; 4.7) bevattende biociden in materialen en voorwerpen die bestemd zijn om rechtstreeks of onrechtstreeks met levensmiddelen in contact te komen in de zin van artikel 1, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1935/2004 van het Europees Parlement en de Raad (4). Voor dergelijke materialen kan het nodig zijn specifieke grenswaarden voor de migratie in levensmiddelen vast te stellen zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder e), van Verordening (EG) nr. 1935/2004. De goedkeuring mag daarom geen betrekking hebben op zulk gebruik, tenzij de Commissie dergelijke grenswaarden heeft vastgesteld of krachtens die verordening is vastgesteld dat dergelijke grenswaarden niet nodig zijn.

(10)

Aangezien PHMB (1415; 4.7) zeer persistent (zP) is volgens de criteria van bijlage XIII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006, moeten behandelde voorwerpen die zijn behandeld met PHMB (1415; 4.7) of die stof bevatten op passende wijze worden geëtiketteerd wanneer zij in de handel worden gebracht.

(11)

Er moet in een redelijke termijn worden voorzien voordat een werkzame stof wordt goedgekeurd, zodat de betrokken partijen de nodige voorbereidende maatregelen kunnen nemen om aan de nieuwe eisen te voldoen.

(12)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor biociden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

PHMB (1415; 4.7) wordt goedgekeurd als werkzame stof voor gebruik in biociden van de productsoorten 2 en 4, mits de in de bijlage vastgestelde specificaties en voorwaarden worden nageleefd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 april 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1.

(2)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 van de Commissie van 4 augustus 2014 over het in Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad bedoelde werkprogramma voor het systematische onderzoek van alle bestaande werkzame stoffen van biociden (PB L 294 van 10.10.2014, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).

(4)  Verordening (EG) nr. 1935/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 2004 inzake materialen en voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in contact te komen en houdende intrekking van de Richtlijnen 80/590/EEG en 89/109/EEG (PB L 338 van 13.11.2004, blz. 4).


BIJLAGE

Benaming

IUPAC-benaming

Identificatienummers

Minimale zuiverheidsgraad van de werkzame stof (1)

Datum van goedkeuring

Datum van het verstrijken van de goedkeuring

Productsoort

Specifieke voorwaarden

PHMB (1415; 4.7) (polyhexamethyleenbiguanidehydrochloride met een gemiddelde getalgemiddelde molecuulmassa (Mn) van 1415 en een gemiddelde polydispersiteitsindex (PDI) van 4,7)

IUPAC-benaming:

CoPoly(bisiminoimidocarbonyl, hexamethyleenhydrochloride), (iminoimidocarbonyl, hexamethyleenhydrochloride)

EG-nr.: niet beschikbaar

CAS-nr.: 32289-58-0 en 1802181-67-4

943 g/kg (berekende specificatie van het droge gewicht).

De werkzame stof zoals deze wordt geproduceerd is een waterige oplossing van 20 % m/m PHMB (1415; 4.7).

1 november 2019

31 oktober 2026

2

PHMB (1415; 4.7) komt in aanmerking voor vervanging overeenkomstig artikel 10, lid 1, onder d), van Verordening (EU) nr. 528/2012.

De toelating van biociden wordt aan de volgende voorwaarden verbonden:

1.

Bij de beoordeling van het product moet bijzondere aandacht worden besteed aan de blootstelling, de risico's en de doeltreffendheid voor elk gebruik waarvoor toelating werd aangevraagd, maar dat geen voorwerp was van de risicobeoordeling van de werkzame stof op het niveau van de Unie.

2.

Gezien de risico's bij de beoordeelde gebruikswijzen moet bij de beoordeling van het product bijzondere aandacht worden geschonken aan:

a)

professionele gebruikers;

b)

niet-professionele gebruikers;

c)

secundaire blootstelling van de bevolking en kleuters;

d)

het milieu: het oppervlaktewater, de sedimenten en de bodem.

Aan het in de handel brengen van behandelde voorwerpen wordt de volgende voorwaarde verbonden:

De persoon die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen van een behandeld voorwerp dat met PHMB (1415; 4.7) is behandeld of deze stof bevat, moet ervoor zorgen dat op het etiket van dat behandeld voorwerp de in artikel 58, lid 3, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 528/2012 bedoelde informatie wordt vermeld.

4

PHMB (1415; 4.7) komt in aanmerking voor vervanging overeenkomstig artikel 10, lid 1, onder d), van Verordening (EU) nr. 528/2012.

De toelating van biociden wordt aan de volgende voorwaarden verbonden:

1.

Bij de beoordeling van het product moet bijzondere aandacht worden besteed aan de blootstelling, de risico's en de doeltreffendheid voor elk gebruik waarvoor toelating werd aangevraagd, maar dat geen voorwerp was van de risicobeoordeling van de werkzame stof op het niveau van de Unie.

2.

Gezien de risico's bij de beoordeelde gebruikswijzen moet bij de beoordeling van het product bijzondere aandacht worden geschonken aan:

a)

professionele gebruikers;

b)

niet-professionele gebruikers;

c)

secundaire blootstelling van de bevolking;

d)

het milieu: het oppervlaktewater, de sedimenten en de bodem.

3.

Voor producten die tot residuen in levensmiddelen of diervoeders kunnen leiden, moet worden nagegaan of nieuwe, dan wel gewijzigde maximumgehalten aan residuen (MRL's) moeten worden vastgesteld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad (2) of Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad (3). Bovendien moeten de nodige risicobeperkende maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat de geldende MRL's niet worden overschreden.

4.

De producten mogen niet worden opgenomen in materialen en voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in contact te komen in de zin van artikel 1, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1935/2004, tenzij de Commissie specifieke grenswaarden betreffende de migratie van PHMB (1415; 4.7) in levensmiddelen heeft vastgesteld of krachtens die verordening is vastgesteld dat dergelijke grenswaarden niet nodig zijn.

Aan het in de handel brengen van behandelde voorwerpen wordt de volgende voorwaarde verbonden:

De persoon die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen van een behandeld voorwerp dat met PHMB (1415; 4.7) is behandeld of deze stof bevat, moet ervoor zorgen dat op het etiket van dat behandeld voorwerp de in artikel 58, lid 3, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 528/2012 bedoelde informatie wordt vermeld.


(1)  De in deze kolom vermelde zuiverheid is de minimale zuiverheidsgraad van de beoordeelde werkzame stof. De werkzame stof in het in de handel gebrachte product kan dezelfde of een andere zuiverheid hebben, voor zover bewezen is dat de werkzame stof technisch gelijkwaardig is aan de beoordeelde werkzame stof.

(2)  Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 152 van 16.6.2009, blz. 11).

(3)  Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1).


23.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 102/5


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/614 VAN DE COMMISSIE

van 20 april 2018

tot goedkeuring van azoxystrobin als werkzame stof voor gebruik in biociden van de productsoorten 7, 9 en 10

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (1), en met name artikel 9, lid 1, onder a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 13 april 2014 heeft het Verenigd Koninkrijk een aanvraag ontvangen voor goedkeuring van de werkzame stof azoxystrobin voor gebruik in biociden van productsoort 7 (filmconserveringsmiddelen), productsoort 9 (conserveringsmiddelen voor vezels, leer, rubber en gepolymeriseerde materialen) en productsoort 10 (conserveringsmiddelen voor bouwmaterialen), zoals omschreven in bijlage V bij Verordening (EU) nr. 528/2012.

(2)

Het Verenigd Koninkrijk heeft op 1 december 2016 overeenkomstig artikel 8, lid 1, van Verordening (EU) nr. 528/2012 de beoordelingsrapporten met aanbevelingen ingediend.

(3)

Op 3 oktober 2017 formuleerde het Comité voor biociden de adviezen van het Europees Agentschap voor chemische stoffen, rekening houdend met de conclusies van de beoordelende bevoegde autoriteit.

(4)

Volgens die adviezen kan van biociden van de productsoorten 7, 9 en 10 die azoxystrobin bevatten, worden verwacht dat zij aan de criteria van artikel 19, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 528/2012 voldoen, mits bepaalde specificaties en voorwaarden voor het gebruik ervan worden nageleefd.

(5)

Bijgevolg moet azoxystrobin worden goedgekeurd voor gebruik in biociden van de productsoorten 7, 9 en 10, mits bepaalde specificaties en voorwaarden worden nageleefd.

(6)

Uit de adviezen blijkt dat azoxystrobin voldoet aan de criteria voor indeling als zeer persistent (zP) en toxisch (T) overeenkomstig bijlage XIII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (2). Azoxystrobin voldoet derhalve aan de voorwaarden van artikel 10, lid 1, onder d), van Verordening (EU) nr. 528/2012 en moet daarom in aanmerking komen voor vervanging.

(7)

Op grond van artikel 10, lid 4, van die verordening wordt de goedkeuring van werkzame stoffen die geacht worden in aanmerking te komen voor vervanging, beperkt tot ten hoogste zeven jaar.

(8)

Aangezien azoxystrobin voldoet aan de criteria voor indeling als zeer persistent (zP) overeenkomstig bijlage XIII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006, moeten voorwerpen die met azoxystrobin zijn behandeld of die azoxystrobin bevatten bij het op de markt brengen, op passende wijze worden geëtiketteerd.

(9)

Er moet een redelijke termijn in acht worden genomen voordat een werkzame stof wordt goedgekeurd, opdat de betrokken partijen de nodige voorbereidende maatregelen kunnen nemen om aan de nieuwe eisen te voldoen.

(10)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor biociden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Azoxystrobin wordt goedgekeurd als werkzame stof voor gebruik in biociden van de productsoorten 7, 9 en 10, mits de in de bijlage vastgestelde specificaties en voorwaarden worden nageleefd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 april 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).


BIJLAGE

Benaming

IUPAC-benaming

Identificatienummers

Minimale zuiverheidsgraad van de werkzame stof (1)

Datum van goedkeuring

Datum van het verstrijken van de goedkeuring

Productsoort

Specifieke voorwaarden

Azoxystrobin

IUPAC-benaming:

methyl-(E)-2-{2[6-(2-cyaanfenoxy)pyrimidine-4-yloxy]fenyl}-3-methoxyacrylaat

EG-nr.: niet beschikbaar

CAS-nr.: 131860-33-8

965 g/kg

1 november 2018

31 oktober 2025

7

Azoxystrobin komt in aanmerking voor vervanging overeenkomstig artikel 10, lid 1, onder d), van Verordening (EU) nr. 528/2012.

Aan toelatingen voor biociden wordt de volgende voorwaarde verbonden:

Bij de beoordeling van het product moet bijzondere aandacht worden besteed aan de blootstelling, de risico's en de doeltreffendheid voor elk gebruik waarvoor toelating werd aangevraagd, maar dat geen voorwerp was van de risicobeoordeling van de werkzame stof op het niveau van de Unie.

Aan het in de handel brengen van behandelde voorwerpen wordt de volgende voorwaarde verbonden:

De persoon die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen van een voorwerp dat met azoxystrobin is behandeld of deze stof bevat, moet ervoor zorgen dat op het etiket van dat behandelde voorwerp de in artikel 58, lid 3, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 528/2012 bedoelde informatie wordt vermeld.

9

Azoxystrobin komt in aanmerking voor vervanging overeenkomstig artikel 10, lid 1, onder d), van Verordening (EU) nr. 528/2012.

Aan toelatingen voor biociden wordt de volgende voorwaarde verbonden:

Bij de beoordeling van het product moet bijzondere aandacht worden besteed aan de blootstelling, de risico's en de doeltreffendheid voor elk gebruik waarvoor toelating werd aangevraagd, maar dat geen voorwerp was van de risicobeoordeling van de werkzame stof op het niveau van de Unie.

Aan het in de handel brengen van behandelde voorwerpen wordt de volgende voorwaarde verbonden:

De persoon die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen van een voorwerp dat met azoxystrobin is behandeld of deze stof bevat, moet ervoor zorgen dat op het etiket van dat behandelde voorwerp de in artikel 58, lid 3, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 528/2012 bedoelde informatie wordt vermeld.

10

Azoxystrobin komt in aanmerking voor vervanging overeenkomstig artikel 10, lid 1, onder d), van Verordening (EU) nr. 528/2012.

Aan toelatingen voor biociden wordt de volgende voorwaarde verbonden:

Bij de beoordeling van het product moet bijzondere aandacht worden besteed aan de blootstelling, de risico's en de doeltreffendheid voor elk gebruik waarvoor toelating werd aangevraagd, maar dat geen voorwerp was van de risicobeoordeling van de werkzame stof op het niveau van de Unie.

Aan het in de handel brengen van behandelde voorwerpen wordt de volgende voorwaarde verbonden:

De persoon die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen van een voorwerp dat met azoxystrobin is behandeld of deze stof bevat, moet ervoor zorgen dat op het etiket van dat behandelde voorwerp de in artikel 58, lid 3, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 528/2012 bedoelde informatie wordt vermeld.


(1)  De in deze kolom vermelde zuiverheid is de minimale zuiverheidsgraad van de beoordeelde werkzame stof. De werkzame stof in het in de handel gebrachte product kan dezelfde of een andere zuiverheid hebben, voor zover bewezen is dat de werkzame stof technisch gelijkwaardig is aan de beoordeelde werkzame stof.


BESLUITEN

23.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 102/9


BESLUIT (EU) 2018/615 VAN DE RAAD

van 16 april 2018

tot wijziging van Besluit 1999/70/EG betreffende de externe accountants van de nationale centrale banken, wat betreft de externe accountants van de Banque de France

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien Protocol (Nr. 4) betreffende de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 27.1,

Gezien de aanbeveling van de Europese Centrale Bank van 9 maart 2018 aan de Raad van de Europese Unie betreffende de externe accountants van de Banque de France (ECB/2018/9) (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De rekeningen van de Europese Centrale Bank (ECB) en de nationale centrale banken van de lidstaten die de euro als munt hebben, dienen te worden gecontroleerd door onafhankelijke externe accountants, die op aanbeveling van de Raad van bestuur van de ECB zijn aanvaard door de Raad van de Europese Unie.

(2)

Krachtens artikel L.142-2 van de Code monétaire et financier benoemt de Conseil général van de Banque de France twee externe accountants die de rekeningen van de Banque de France controleren.

(3)

Het mandaat van de externe accountants van de Banque de France is na de audit voor het boekjaar 2017 verstreken. Het is derhalve noodzakelijk om met ingang van het boekjaar 2018 externe accountants te benoemen.

(4)

De Banque de France heeft Mazars en KPMG S.A. als haar externe accountants voor de boekjaren 2018 tot en met 2023 geselecteerd.

(5)

De Raad van bestuur van de ECB heeft aanbevolen dat Mazars en KPMG S.A. gezamenlijk worden benoemd tot externe accountants van de Banque de France voor de boekjaren 2018 tot en met 2023.

(6)

Op grond van de aanbeveling van de Raad van bestuur van de ECB moet Besluit 1999/70/EG van de Raad (2) dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In artikel 1 van Besluit 1999/70/EG wordt lid 4 vervangen door:

„4.   Mazars en KPMG S.A. worden benoemd tot externe accountants van de Banque de France voor de boekjaren 2018 tot en met 2023.”.

Artikel 2

Dit besluit wordt van kracht op de dag van kennisgeving.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de ECB.

Gedaan te Luxemburg, 16 april 2018.

Voor de Raad

De voorzitter

F. MOGHERINI


(1)  PB C 107 van 22.3.2018, blz. 1.

(2)  Besluit 1999/70/EG van de Raad van 25 januari 1999 betreffende de externe accountants van de nationale centrale banken (PB L 22 van 29.1.1999, blz. 69).


23.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 102/11


BESLUIT (EU) 2018/616 VAN DE RAAD

van 17 april 2018

betreffende het namens de Europese Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt over een wijziging van bijlage XIII (Vervoer) bij de EER-overeenkomst

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 91 en 172, in samenhang met artikel 218, lid 9,

Gezien Verordening (EG) nr. 2894/94 van de Raad van 28 november 1994 houdende bepaalde wijzen van toepassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (1), en met name artikel 1, lid 3,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (2) („de EER-overeenkomst”) is op 1 januari 1994 in werking getreden.

(2)

Overeenkomstig artikel 98 van de EER-overeenkomst kan bijlage XIII (Vervoer) bij de EER-overeenkomst bij besluit van het Gemengd Comité van de EER worden gewijzigd.

(3)

Verordening (EU) nr. 1305/2014 van de Commissie (3) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

(4)

Bijlage XIII (Vervoer) bij de EER-overeenkomst moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

Het door de Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt moet derhalve worden gebaseerd op het aan dit besluit gehechte ontwerpbesluit,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het namens de Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt over de voorgestelde wijziging van bijlage XIII (Vervoer) bij de EER-overeenkomst wordt gebaseerd op het aan dit besluit gehechte ontwerpbesluit van het Gemengd Comité van de EER.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Luxemburg, 17 april 2018.

Voor de Raad

De voorzitter

E. ZAHARIEVA


(1)  PB L 305 van 30.11.1994, blz. 6.

(2)  PB L 1 van 3.1.1994, blz. 3.

(3)  Verordening (EU) nr. 1305/2014 van de Commissie van 11 december 2014 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem telematicatoepassingen voor goederenvervoer van het spoorwegsysteem in de Europese Unie en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 62/2006 (PB L 356 van 12.12.2014, blz. 438).


ONTWERP

BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER Nr. …/2018

van …

tot wijziging van bijlage XIII (Vervoer) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte („de EER-overeenkomst”), en met name artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) nr. 1305/2014 van de Commissie van 11 december 2014 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem telematicatoepassingen voor goederenvervoer van het spoorwegsysteem in de Europese Unie en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 62/2006 (1) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

(2)

De in de EER-overeenkomst opgenomen Verordening (EG) nr. 62/2006 van de Commissie (2) wordt bij Verordening (EU) nr. 1305/2014 ingetrokken en moet derhalve uit de EER-overeenkomst worden geschrapt.

(3)

Bijlage XIII bij de EER-overeenkomst moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In bijlage XIII bij de EER-overeenkomst wordt de tekst van punt 37h (Verordening (EG) nr. 62/2006 van de Commissie) vervangen door:

32014 R 1305: Verordening (EU) nr. 1305/2014 van de Commissie van 11 december 2014 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem telematicatoepassingen voor goederenvervoer van het spoorwegsysteem in de Europese Unie en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 62/2006 (PB L 356 van 12.12.2014, blz. 438).

De bepalingen van de verordening worden voor de toepassing van deze overeenkomst als volgt gelezen:

Na punt 7.1.4., lid 3, van de bijlage, wordt het volgende lid ingevoegd:

4.

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA heeft de status van waarnemer in de stuurgroep.”.

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Verordening (EU) nr. 1305/2014 zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op […], op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen hebben plaatsgevonden (*1), of op de dag van inwerkingtreding van Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. …/… van … (3) [waarbij Richtlijn 2012/34/EU in de EER-overeenkomst wordt opgenomen], als dat later is.

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, …

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

De secretarissen van het Gemengd Comité van de EER


(1)  PB L 356 van 12.12.2014, blz. 438.

(2)  PB L 13 van 18.1.2006, blz. 1.

(*1)  [Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.] [Grondwettelijke vereisten aangegeven.]

(3)  PB L …


23.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 102/14


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2018/617 VAN DE COMMISSIE

van 19 april 2018

waarbij Portugal toestemming krijgt om goedkeuring te verlenen voor een afwijking van OPS 1.1100, punt 1.1, onder b), van bijlage III bij Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2018) 2183)

(Slechts de tekst in de Portugese taal is authentiek)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad van 16 december 1991 inzake de harmonisatie van technische voorschriften en administratieve procedures op het gebied van de burgerluchtvaart (1), en met name op artikel 8, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij schrijven van 21 februari 2017 heeft Portugal de Commissie, overeenkomstig artikel 8, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 3922/91, in kennis gesteld van zijn voornemen om NETJETS — Transportes Aéreos, SA (hierna „NETJETS” genoemd) goedkeuring te verlenen om af te wijken van OPS 1.1100, punt 1.1, onder b), van bijlage III bij Verordening (EEG) nr. 3922/91.

(2)

In deze kennisgeving heeft Portugal uitgelegd dat NETJETS niet langer kan voldoen aan de eisen van OPS 1.1100, punt 1.1, onder b); in het geval van taxivluchten waarbij een cockpitbemanningslid volgens de planning zeven opeenvolgende dagen dienst heeft, wordt de in die eis vastgestelde cumulatieve grens van 60 diensturen immers bereikt en reeds overschreden tijdens de positionering en andere taken van dat bemanningslid. De afwijking heeft tot doel de maximale totale diensttijd in een periode van zeven opeenvolgende dagen te verlengen tot 70 uur.

(3)

Portugal heeft voorts uitgelegd dat, na analyse van de door NETJETS opgestelde beoordeling van de veiligheidsrisico's en de voorgestelde risicobeperkende maatregelen, in dit geval met andere middelen een veiligheidsniveau kan worden bereikt dat gelijkwaardig is aan het niveau dat zou worden bereikt door de toepassing van OPS 1.1100, punt 1.1, onder b). Portugal heeft ook uitgelegd dat de beoogde goedkeuring tot afwijking wordt verleend op voorwaarde dat NETJETS bepaalde risicobeperkende maatregelen neemt; NETJETS heeft deze maatregelen reeds ten uitvoer gelegd overeenkomstig punt ORO.FTL.120 van bijlage III bij Verordening (EU) nr. 965/2012 van de Commissie (2).

(4)

Met de hulp van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart heeft de Commissie het veiligheidsniveau ten gevolge van de beoogde afwijking beoordeeld. De Commissie kwam tot de conclusie dat de maatregel om de onderstaande redenen een veiligheidsniveau zou bereiken dat gelijkwaardig is aan het niveau dat wordt bereikt door de toepassing van OPS 1.1100, punt 1.1, onder b), mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

(5)

NETJETS is een exploitant van taxivluchten. Het dienstpatroon van de piloten verschilt dan ook van dat van piloten die betrokken zijn bij andere types commerciële luchtvervoersactiviteiten. Gemiddeld is de werkdruk, in termen van cumulatieve vlieguren en opeenvolgende dienstdagen, lager voor taxipiloten. Anderzijds komt positionering van taxipiloten vóór en na de dienst veel meer voor dan bij andere types commerciële luchtvervoersactiviteiten. De piloten zijn langer stand-by op hotel, weg van de thuisbasis, en besteden ook relatief veel tijd aan pendelen en positioneren. Het niveau van cumulatieve vermoeidheid is echter hoger na een dienstperiode die een vlucht omvatte dan gedurende de periode tussen vluchten. De beoogde afwijking zou alleen worden gebruikt voor de positionering van de piloten voor het begin van de verlengde rustperiode en niet voor positionering tussen twee vliegdienstperioden.

(6)

Exploitanten van taxivluchten zouden toestemming moeten krijgen om af te wijken van de eisen van OPS 1.1100, punt 1.1, onder b), door de maximale totale dienstperiode tijdens zeven opeenvolgende dagen te verlengen.

(7)

Om een gelijkwaardig veiligheidsniveau te waarborgen, mag een dergelijke afwijking echter alleen worden toegestaan mits bepaalde voorwaarden en beperkingen in acht worden genomen. De maximale totale dienstperiode tijdens zeven opeenvolgende dagen mag niet meer dan 70 uur bedragen, de extra uren mogen alleen worden gebruikt voor positionering van piloten voor het begin van de verlengde rustperiode en de exploitant van taxivluchten moet bepaalde risicobeperkende maatregelen nemen, met name om eventuele risico's ten gevolge van de verlenging te voorkomen of te monitoren en aan te pakken.

(8)

Uit de beoordeling is voorts ook gebleken dat de beoogde afwijking niet leidt tot discriminatie op grond van nationaliteit van de aanvragers, noch tot concurrentieverstoring, met name omdat de afwijking wordt verleend ongeacht de plaats van vestiging of de plaats van het hoofdkantoor van de exploitant van taxivluchten, de verlenging beperkt is en dezelfde afwijking onder dezelfde voorwaarden en voor dezelfde activiteiten kan worden toegestaan aan andere in de Unie geregistreerde exploitanten van taxivluchten.

(9)

Portugal moet derhalve toestemming krijgen om de aan de Commissie gemelde afwijking aan NETJETS te verlenen, voor zover deze maatschappij de nodige risicobeperkende maatregelen neemt.

(10)

Overeenkomstig artikel 8, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 3922/91 brengt de Commissie haar besluit dat een lidstaat een afwijking mag verlenen ter kennis van alle lidstaten, die dan het recht hebben die maatregel ook toe te passen. Dit besluit is dus gericht tot alle lidstaten en de beschrijving van de afwijking en de bijbehorende voorwaarden moeten van die aard zijn dat andere lidstaten die maatregelen ook kunnen toepassen als zij zich in dezelfde situatie bevinden, zonder dat daarvoor een aanvullend besluit van de Commissie nodig is.

(11)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité inzake veiligheid van de luchtvaart,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In afwijking van OPS 1.1100, punt 1.1, onder b), van bijlage III bij Verordening (EEG) nr. 3922/91 mag Portugal de exploitant van taxivluchten NETJETS — Transportes Aéreos, SA toestaan om de maximale totale dienstperiode tijdens zeven opeenvolgende dagen te verlengen tot 70 uur voor het positioneren van piloten voor het begin van de verlengde rustperiode, voor zover die exploitant de in de bijlage gespecificeerde maatregelen neemt.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de Portugese Republiek.

Gedaan te Brussel, 19 april 2018.

Voor de Commissie

Violeta BULC

Lid van de Commissie


(1)  PB L 373 van 31.12.1991, blz. 4.

(2)  Verordening (EU) nr. 965/2012 van de Commissie van 5 oktober 2012 tot vaststelling van technische eisen en administratieve procedures voor vluchtuitvoering, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 296 van 25.10.2012, blz. 1).


BIJLAGE

De betrokken exploitant moet alle volgende maatregelen nemen met betrekking tot de activiteiten die hij uitvoert op basis van de afwijking:

1.

Het biomathematische System for Aircrew Fatigue Evaluation (Safe) of een gelijkwaardig model voor het beoordelen van de risico's van vermoeidheid integreren in zijn vluchtplanning en in de vlieg- en diensttijdbeperkingen van zijn piloten, zodat hoge niveaus van vermoeidheid kunnen worden voorspeld en voorkomen.

2.

Passende berekeningsmethoden en grenswaarden voor de analyse van dienstroosters van cockpitbemanningsleden vaststellen, en deze ter validering indienen bij de bevoegde autoriteit.

3.

Training in vermoeidheidsbeheer verstrekken aan zijn piloten, zoals bedoeld in punt ORO.FTL.250 van Verordening (EU) nr. 83/2014 van de Commissie (1).

4.

De wekelijkse rusttijd verlengen tot 72 uur, met inbegrip van twee lokale nachten.

5.

Voortdurend toezicht houden op de verlenging van de totale diensttijd van zijn piloten, als onderdeel van zijn managementsysteem.

6.

Voortdurend toezicht houden op de tijd die zijn piloten aan pendelen, positioneren en reizen besteden vóór en tijdens het blok van zeven opeenvolgende dienstdagen, omdat dit een potentiële bron is van cumulatieve vermoeidheid.

7.

Voortdurend toezicht houden op de accommodatie van zijn piloten weg van de thuisbasis, met name de waarschijnlijkheid dat zij tijdens het blok van zeven opeenvolgende dienstdagen voldoende slaap van goede kwaliteit hebben, door de nodige gegevens over zijn piloten te verzamelen in de vorm van slaapdagboeken en subjectieve alertheidsenquêtes.

8.

De gegevens die aan de hand van gegevensverzamelingsinstrumenten, zoals monitoring van vluchtgegevens (Flight Data Monitoring, FDM) zijn verzameld, voortdurend analyseren door de frequentie waarmee gebeurtenissen zich voordoen te vergelijken met vermoeidheidsgerelateerde eisen inzake surveillanceprestaties en interoperabiliteit.

9.

De dienstroosters van zijn piloten voortdurend analyseren in vergelijking met de berekeningsmethoden en grenswaarden die door de bevoegde autoriteit zijn gevalideerd overeenkomstig punt 2, door gebruik te maken van het System for Aircrew Fatigue Evaluation (Safe) of een gelijkwaardig model voor de beoordeling van risico's ten gevolge van vermoeidheid.

10.

Voortdurend toezicht houden op alle andere aspecten van de activiteiten aan de hand van een risicobeoordeling, teneinde na te gaan of de toepassing van de afwijking leidt tot risico's voor de veiligheid van de activiteiten. Een dergelijke risicobeoordeling moet aanvaardbaar zijn voor de bevoegde autoriteit.

11.

Alle nodige maatregelen nemen om de via de maatregelen van punten 5 tot en met 10 vastgestelde risico's voor de veiligheid te beperken, met inbegrip van de integratie van de noodzakelijke maatregelen in de vluchtplanning en in de vlieg- en diensttijdbeperkingen van de piloten.

12.

Het resultaat van de maatregelen van punten 5 tot en met 10 regelmatig aan de bevoegde autoriteit verstrekken, en die autoriteit onmiddellijk in kennis stellen van alle noodzakelijke maatregelen die overeenkomstig punt 11 zijn genomen.


(1)  Verordening (EU) nr. 83/2014 van de Commissie van 29 januari 2014 houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 965/2012 tot vaststelling van technische eisen en administratieve procedures voor vluchtuitvoering, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 28 van 31.1.2014, blz. 17).


23.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 102/17


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2018/618 VAN DE COMMISSIE

van 19 april 2018

tot wijziging van Uitvoeringsbesluit 2012/535/EU van de Commissie wat maatregelen ter preventie van de verspreiding in de Unie van Bursaphelenchus xylophilus (Steiner et Buhrer) Nickle et al. (het dennenaaltje) betreft

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2018) 2227)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en plantaardige producten schadelijke organismen (1), en met name artikel 16, lid 3, vierde zin,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In 2017 is een buitengewoon groot aantal vatbare planten in de bufferzone van continentaal Portugal door uitgebreide branden getroffen. Daardoor is het aantal afstervende bomen dat gekapt, verwijderd en vernietigd moet worden, plots onverwacht tot 1,5 miljoen bomen gegroeid. Hoewel de Portugese autoriteiten hun capaciteit geleidelijk hebben verhoogd tot 300 000 bomen per jaar en zij die capaciteit naar verwachting zullen blijven verhogen overeenkomstig de toenemende behoefte, is het voor de Portugese autoriteiten onmogelijk om de kap, verwijdering en vernietiging van alle nieuwe afstervende bomen binnen de in Uitvoeringsbesluit 2012/535/EU van de Commissie (2) vastgestelde wettelijke termijnen uit te voeren.

(2)

Daarom en op verzoek van Portugal moet een tijdelijke afwijking van de wettelijke bepalingen in punt 3, onder b), van bijlage II bij dat besluit worden ingevoerd om Portugal de mogelijkheid te bieden de kapactiviteiten in de betrokken bufferzone binnen een langere termijn maar uiterlijk tegen 31 maart 2020 te voltooien. Dit geeft de Portugese autoriteiten de gepaste extra tijd om de nodige kapactiviteiten, waarvan het volume wegens de schaal van de branden aanzienlijk is toegenomen, uit te voeren.

(3)

Om ervoor te zorgen dat de actie goed voorbereid en gecoördineerd is, moet die afwijking gelden op voorwaarde dat Portugal jaarlijks een actieplan indient. Het actieplan moet de vatbare planten vermelden die een groter risico op besmetting met het dennenaaltje lopen en die snellere acties vereisen alsook de toe te wijzen benodigde middelen en andere relevante informatie, zoals de maatregelen die in afwachting van de kap, verwijdering en vernietiging van die planten moeten worden uitgevoerd om het risico op besmetting met het dennenaaltje te beperken, met inbegrip van intensief onderzoek van vatbare planten en de vectoren met het oog op de vroegtijdige opsporing van de aanwezigheid van het dennenaaltje, en de desbetreffende termijnen voor de uitvoering van die maatregelen. Het risiconiveau voor die planten moet jaarlijks worden beoordeeld en het actieplan moet dienovereenkomstig worden bijgewerkt, zodat de planten die het grootste risico op verspreiding van het dennenaaltje vormen, prioritair worden behandeld.

(4)

Uitvoeringsbesluit 2012/535/EU moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage II bij Uitvoeringsbesluit 2012/535/EU wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 19 april 2018.

Voor de Commissie

Vytenis ANDRIUKAITIS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 169 van 10.7.2000, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsbesluit 2012/535/EU van de Commissie van 26 september 2012 betreffende noodmaatregelen ter preventie van de verspreiding in de Unie van Bursaphelenchus xylophilus (Steiner et Buhrer) Nickle et al. (het dennenaaltje) (PB L 266 van 2.10.2012, blz. 42).


BIJLAGE

Punt 3, onder b), van bijlage II bij Uitvoeringsbesluit 2012/535/EU wordt vervangen door:

„b)

De lidstaten identificeren en kappen in de betrokken bufferzones alle vatbare planten die dood zijn, in een slechte gezondheidstoestand verkeren of door brand of storm zijn getroffen. Zij verwijderen en vernietigen de gekapte planten en kapresten, waarbij zij alle nodige voorzorgsmaatregelen nemen om de verspreiding van het dennenaaltje en zijn vector vóór en tijdens de kap en tot de vernietiging van de gekapte planten en kapresten te vermijden, onder de volgende voorwaarden:

i)

vatbare planten die buiten het vluchtseizoen van de vector zijn geïdentificeerd, worden vóór het volgende vluchtseizoen gekapt en ter plekke vernietigd, onder officieel toezicht naar de besmette zone afgevoerd of verwijderd. In het laatste geval worden het hout en de schors van die planten behandeld overeenkomstig bijlage III, afdeling 1, punt 2, onder a), of verwerkt overeenkomstig bijlage III, afdeling 2, punt 2, onder b);

ii)

vatbare planten die tijdens het vluchtseizoen van de vector zijn geïdentificeerd, worden onmiddellijk gekapt en ter plekke vernietigd, onder officieel toezicht naar de besmette zone afgevoerd of verwijderd. In het laatste geval worden het hout en de schors van die planten behandeld overeenkomstig bijlage III, afdeling 1, punt 2, onder a), of verwerkt overeenkomstig bijlage III, afdeling 2, punt 2, onder b).

Wanneer een lidstaat concludeert dat het kappen, verwijderen en vernietigen van tijdens het vluchtseizoen geïdentificeerde en door brand of storm getroffen vatbare planten onwenselijk is, kan de betrokken lidstaat besluiten die planten vóór het begin van het volgende vluchtseizoen te kappen, te verwijderen en te vernietigen. In dat geval worden de betrokken vatbare planten ter plekke vernietigd of verwijderd en worden het hout en de schors ervan behandeld overeenkomstig bijlage III, afdeling 1, punt 2, onder a), of verwerkt overeenkomstig bijlage III, afdeling 2, punt 2, onder b). De betrokken lidstaat voert — wanneer deze afwijking van toepassing is en onverminderd het bepaalde onder a) — tijdens het vluchtseizoen uitgebreid onderzoek uit in het door brand of storm getroffen gebied door die vectoren te bemonsteren en te testen op de aanwezigheid van het dennenaaltje, en onderwerpt — als die aanwezigheid wordt bevestigd — de vatbare planten in de omgeving aan een intensief onderzoek door de planten die tekenen of symptomen van de aanwezigheid van het dennenaaltje vertonen, te inspecteren, te bemonsteren en te testen.

In afwijking van de punten i) en ii) mag Portugal beslissen de vatbare planten, die door de verantwoordelijke officiële instantie officieel als in 2017 door brand getroffen zijn aangemerkt, binnen een langere termijn en ten laatste tegen 31 maart 2020 te kappen, te verwijderen en te vernietigen. Bij het kappen, verwijderen en vernietigen tijdens die termijn wordt voorrang gegeven aan de vatbare planten die zich in de volgende gebieden bevinden:

gebieden die aan de besmette zone grenzen;

gebieden die sporen van de activiteit van de vectorinsecten vertonen;

gebieden met een toegenomen aantal afstervende bomen dat op de mogelijke aanwezigheid van het dennenaaltje wijst;

alle andere gebieden met het grootste risico op besmetting met het dennenaaltje.

Die vatbare planten worden gekapt en ter plekke vernietigd, onder officieel toezicht naar de besmette zone afgevoerd of verwijderd. In dat geval worden het hout en de schors van die planten behandeld overeenkomstig bijlage III, afdeling 1, punt 2, onder a), of verwerkt overeenkomstig bijlage III, afdeling 2, punt 2, onder b). De vatbare planten die door de vectorinsecten niet voor de voltooiing van hun levenscyclus kunnen worden gebruikt, mogen ter plekke blijven zonder te worden vernietigd.

Portugal dient uiterlijk op 31 mei 2018 bij de Commissie en de lidstaten een jaarlijks actieplan in met daarin de kaarten met de locatie van de door brand getroffen planten in de bufferzone, de locatie van de in de tweede alinea bedoelde gebieden en de rechtvaardiging van die selectie, de maatregelen die in afwachting van de kap, verwijdering en vernietiging van die planten moeten worden uitgevoerd om het risico op besmetting met het dennenaaltje te beperken, met inbegrip van intensief onderzoek van vatbare planten en de vectoren met het oog op de vroegtijdige opsporing van de aanwezigheid van het dennenaaltje, de benodigde middelen, en de desbetreffende termijnen voor het voltooien van die maatregelen. Portugal dient uiterlijk op 31 mei 2019 nog een jaarlijks actieplan met dezelfde inhoud in.

Het risiconiveau voor die planten wordt jaarlijks beoordeeld en het actieplan wordt in voorkomend geval bijgewerkt. Met de in dat actieplan opgenomen activiteiten wordt rekening gehouden bij het opstellen van het in artikel 9 bedoelde algemene actieplan.

Portugal dient uiterlijk op 30 april van het jaar volgend op het betrokken jaar bij de Commissie en de lidstaten een verslag in over de jaarresultaten, met inbegrip van het resultaat van de intensieve onderzoeken van de vectoren, alsook eventuele bijwerkingen van dat actieplan.

Andere gekapte vatbare planten dan planten die volledig door bosbranden zijn vernietigd, worden bemonsterd en op de aanwezigheid van het dennenaaltje getest volgens een bemonsteringsschema dat in staat is met 99 % betrouwbaarheid te bevestigen dat het niveau van de aanwezigheid van het dennenaaltje in die vatbare planten onder 0,02 % ligt.”.


23.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 102/21


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2018/619 VAN DE COMMISSIE

van 20 april 2018

tot niet-goedkeuring van PHMB (1415; 4.7) als bestaande werkzame stof voor gebruik in biociden van de productsoorten 1, 5 en 6

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (1), en met name artikel 89, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 van de Commissie (2) is een lijst vastgesteld van bestaande werkzame stoffen die moeten worden beoordeeld met het oog op de mogelijke goedkeuring ervan voor gebruik in biociden. PHMB (1415; 4.7) (EG-nr.: n.v.t.; CAS-nr.: 32289-58-0 en 1802181-67-4) is in die lijst opgenomen.

(2)

PHMB (1415; 4.7) is beoordeeld voor gebruik in producten van de productsoorten 1 (menselijke hygiëne), 5 (drinkwater) en 6 (conserveermiddelen voor producten tijdens opslag), zoals omschreven in bijlage V bij Verordening (EU) nr. 528/2012.

(3)

Frankrijk is als beoordelende bevoegde autoriteit aangewezen en heeft op 13 december 2016 de beoordelingsverslagen met zijn aanbevelingen ingediend.

(4)

Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 heeft het Comité voor biociden op 4 oktober 2017 de adviezen van het Europees Agentschap voor chemische stoffen geformuleerd, rekening houdend met de conclusies van de beoordelende bevoegde autoriteit.

(5)

Uit die adviezen blijkt dat van biociden die voor de productsoorten 1, 5 en 6 worden gebruikt en PHMB (1415; 4.7) bevatten, niet kan worden verwacht dat zij aan de eisen van artikel 19, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 528/2012 voldoen. De scenario's die voor die productsoorten op risico's voor de menselijke gezondheid en het milieu zijn beoordeeld, bleken onaanvaardbare risico's in te houden.

(6)

Bijgevolg mag PHMB (1415; 4.7) niet worden goedgekeurd voor gebruik in biociden van de productsoorten 1, 5 en 6.

(7)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor biociden,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

PHMB (1415; 4.7) (EG-nr.: n.v.t.; CAS-nr.: 32289-58-0 en 1802181-67-4) wordt niet goedgekeurd als werkzame stof voor gebruik in biociden van de productsoorten 1, 5 en 6.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 20 april 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1.

(2)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 van de Commissie van 4 augustus 2014 over het in Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad bedoelde werkprogramma voor het systematische onderzoek van alle bestaande werkzame stoffen van biociden (PB L 294 van 10.10.2014, blz. 1).


23.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 102/23


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2018/620 VAN DE COMMISSIE

van 20 april 2018

betreffende de technische specificaties voor de dienstencomponent van Copernicus overeenkomstig Verordening (EU) nr. 377/2014 van het Europees Parlement en de Raad

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 377/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 tot vaststelling van het Copernicus-programma en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 911/2010 (1), en met name artikel 9, lid 8, onder a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Copernicus-programma, vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 377/2014, is een civiel programma dat uitgaat van de behoeften van de gebruiker, voortbouwt op de bestaande nationale en Europese vermogens, met als overkoepelend doel het leveren van accurate en betrouwbare informatie op het gebied van milieu en veiligheid die op de behoeften van de gebruikers is afgestemd, en dat ondersteuning biedt aan andere beleidsterreinen van de Unie, met name op het gebied van de interne markt, vervoer, milieu, energie, civiele bescherming en civiele beveiliging, samenwerking met derde landen en humanitaire hulp.

(2)

Overeenkomstig Verordening (EU) nr. 377/2014 bestaat Copernicus uit drie onderdelen, waaronder een dienstencomponent die tot doel heeft informatie te verstrekken op de volgende gebieden: monitoring van de atmosfeer, monitoring van de mariene omgeving, landmonitoring, monitoring van de klimaatverandering, crisisbeheersing en veiligheid. De Commissie heeft de algemene verantwoordelijkheid voor Copernicus en coördineert de verschillende componenten daarvan.

(3)

De technische specificaties voor de dienstencomponent van Copernicus zijn noodzakelijk om een basis vast te stellen voor de uitvoering van de dienstencomponent in het kader van het beheer van Copernicus.

(4)

De technische specificaties voor de dienstencomponent moeten betrekking hebben op aspecten als toepassingsgebied, architectuur, aanbod aan technische diensten, monitoring en evaluatie, behoeften aan ruimte- en in-situgegevens, ontwikkeling, archivering en verspreiding van gegevens, en moeten ervoor zorgen dat de dienstencomponent van Copernicus juist functioneert.

(5)

De technische specificaties voor de dienstencomponent van Copernicus moeten de volledige dienstencomponent bestrijken, met specifieke nadruk op de uit hoofde van Verordening (EU) nr. 377/2014 gefinancierde activiteiten.

(6)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Copernicus-comité,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Technische specificaties voor de dienstencomponent van Copernicus

De volgende technische specificaties voor de uitvoering van de in artikel 5, lid 1, van Verordening (EU) nr. 377/2014 bedoelde dienstencomponent van Copernicus worden hierbij vastgesteld:

1.

algemene kenmerken van de dienstencomponent van Copernicus, zoals opgenomen in bijlage I bij dit besluit;

2.

technische specificaties voor de in artikel 5, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 377/2014 vermelde atmosferische monitoringdienst van Copernicus, zoals opgenomen in bijlage II bij dit besluit;

3.

technische specificaties voor de in artikel 5, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 377/2014 vermelde monitoringdienst van Copernicus voor het mariene milieu, zoals opgenomen in bijlage III bij dit besluit;

4.

technische specificaties voor de in artikel 5, lid 1, onder c), van Verordening (EU) nr. 377/2014 vermelde landmonitoringdienst van Copernicus, zoals opgenomen in bijlage IV bij dit besluit;

5.

technische specificaties voor de in artikel 5, lid 1, onder d), van Verordening (EU) nr. 377/2014 vermelde dienst van Copernicus voor klimaatverandering, zoals opgenomen in bijlage V bij dit besluit;

6.

technische specificaties voor de in artikel 5, lid 1, onder e), van Verordening (EU) nr. 377/2014 vermelde dienst van Copernicus voor het beheer van noodsituaties, zoals opgenomen in bijlage VI bij dit besluit;

7.

technische specificaties voor de in artikel 5, lid 1, onder f), van Verordening (EU) nr. 377/2014 vermelde veiligheidsdienst van Copernicus, zoals opgenomen in bijlage VII bij dit besluit.

Artikel 2

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 20 april 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 122 van 24.4.2014, blz. 44.


BIJLAGE I

ALGEMENE KENMERKEN VAN DE DIENSTENCOMPONENT VAN COPERNICUS

1.   TOEPASSINGSGEBIED

Het precieze toepassingsgebied en de doelstellingen voor elke specifieke dienst van Copernicus worden uiteengezet in de volgende thematische bijlagen II tot en met VII.

2.   ALGEMENE SPECIFICATIE VOOR DE DIENSTEN

2.1.   Architectuur

De belaste entiteiten ontwikkelen de architectuur van de verschillende diensten op basis van de specifieke kenmerken daarvan. De volgende algemene functies gelden voor alle diensten:

a)

geïntegreerde acties, zodat de diensten tijdige en betrouwbare producten en informatie kunnen leveren;

b)

kwaliteitsbeheer van producten en diensten, om geverifieerde en de meest geavanceerde informatie te kunnen leveren;

c)

voortdurende verbetering en ontwikkeling van diensten, om goed te kunnen beantwoorden aan de gebruikerseisen;

d)

acceptatie door en communicatie met gebruikers, om bewustzijn, gebruik en benutting van de dienst te maximaliseren;

e)

verspreiding en archivering van producten, opdat een register van geleverde informatie wordt bijgehouden en oudere en historische datareeksen beschikbaar blijven voor gebruikers.

Voor de toepassing van deze bijlage worden onder „belaste entiteiten” de entiteiten verstaan die door de Commissie zijn toevertrouwd met de uitvoeringstaken van de dienstencomponent; daartoe worden onder meer de volgende entiteiten gerekend:

a)

het Europees Milieuagentschap (EEA) voor de in-situcomponent van Copernicus en voor de pan-Europese en lokale componenten van de landmonitoringdienst;

b)

het Europees Centrum voor weersvoorspellingen op de middellange termijn (ECMWF) voor de atmosferische monitoringdienst en de dienst voor klimaatverandering;

c)

Mercator Océan voor de monitoringdienst voor het mariene milieu;

d)

het Europees Grens- en kustwachtagentschap (Frontex) voor de grensbewaking door de veiligheidsdienst van Copernicus;

e)

het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (EMSA) voor maritieme bewaking door de veiligheidsdienst van Copernicus;

f)

het Satellietcentrum van de Europese Unie (SATCEN) voor de ondersteuning van het externe optreden van de Unie door de veiligheidsdienst van Copernicus.

2.2.   Geïntegreerde acties

De diensten moeten zodanig worden ontworpen dat zij op robuuste, efficiënte en duurzame wijze functioneren. De diensten leveren hun producten met de technische kenmerken en de actualiteit die voor elk van de producten in het aanbod van Copernicus zijn vermeld.

Bij het ontwerp van de diensten en de uitvoering ervan moeten passende voorzorgsmaatregelen worden getroffen die ervoor zorgen dat niet-beschikbaarheid van de dienst en de producten en een te late levering ten opzichte van de vermelde actualiteiten tot een minimum worden beperkt. Er worden geschikte (geautomatiseerde) technische monitoringprocedures ingesteld om eventuele onregelmatigheden zo snel mogelijk op te sporen.

De diensten moeten voorzien in een ondersteuningsfunctie voor gebruikers, waarmee ten minste volledige technische informatie moet worden verstrekt over de dienstproducten, en over de processen die hebben geleid tot de metagegevens die zijn verbonden aan en worden geleverd met elk dienstproduct. Er staat een helpdesk ter beschikking van gebruikers volgens een schema dat overeenstemt met de actualiteiten van de dienstproducten.

De belaste entiteiten zorgen voor coördinatie van hun activiteiten met de Commissie en met elkaar.

2.3.   Kwaliteitsbeheer van producten en diensten

De belaste entiteiten stellen geschikte interne procedures in werking om de hoogwaardige kwaliteit van de diensten te waarborgen. Die procedures omvatten ten minste de verificatie van de technische kenmerken van de dienstproducten (allemaal of een steekproef ervan), met een kwantitatieve evaluatie waar dat gepast is, en de vergaring van feedback van de gebruikers betreffende hun tevredenheid over de dienstproducten.

Naast de interne procedures voorzien de diensten eveneens in een reeks prestatie-indicatoren ter ondersteuning van de monitoring op programmaniveau (zie punt 4).

2.4.   Voortdurende verbetering van de diensten

Op basis van de resultaten van de kwaliteitsborgingsfunctie en van de gebruikersfeedback ontwikkelen en valideren de diensten verbeteringen van de procedures, die zij periodiek implementeren, om de kwaliteit van hun producten en/of de tevredenheid van hun kerngebruikers te verhogen. Voordat de belaste entiteiten veranderingen aanbrengen aan de operationele productie van de dienstproducten, moeten zij de Commissie hiervan in kennis stellen.

De dienstenexploitant en de Commissie moeten van tevoren tot een overeenkomst over de veranderingen komen indien die veranderingen verder gaan dan routinematig productonderhoud en de ontwikkeling van de producten zoals die in de desbetreffende delegatieovereenkomsten tussen de Commissie en de belaste entiteiten is vastgelegd. De lidstaten moeten bij die procedure worden betrokken.

2.5.   Acceptatie door en communicatie met gebruikers

De diensten werken aan de ontwikkeling en uitbreiding van hun gebruikersgemeenschappen. Mogelijke voorbeelden van dergelijke activiteiten zijn het organiseren van thematische workshops en opleidingen, bijdragen voor gedrukte en elektronische media en deelname aan bijeenkomsten en evenementen op de desbetreffende gebruikersdomeinen.

In een beperkt aantal onderbouwde gevallen kunnen proefprojecten en/of specifieke use cases worden ondersteund, om bepaalde toepassingen te stimuleren en om aan te tonen welke mogelijkheden dergelijke downstreamactiviteiten kunnen bieden.

Activiteiten op dienstenniveau worden gecoördineerd met de activiteiten en de planning van de Commissie op programmaniveau.

2.6.   Verspreiding en archivering van producten

Voor elke dienst wordt de strategie voor productverspreiding gebaseerd op een centraal toegangspunt van producten en informatie voor de gebruiker. Dat toegangspunt is voor elke dienst een webportaal met een geharmoniseerde interface naar elke dienstencomponent, ongeacht de fysieke locatie van de gegevensbronnen.

Een dergelijk portaal moet voldoen aan enkele belangrijke vereisten, zoals onbeperkte registratie van gebruikers, een doeltreffende zoekfunctie voor producten, een quickviewfunctie, eenvoudige toegang tot metagegevens (waaronder productbeschrijvingen), de mogelijkheid om gegevensreeksen te visualiseren, regionale subreeksen en de mogelijkheid om de gegevens in verschillende formaten te downloaden.

Gebruikers moet toegang tot de gegevens en informatie van Copernicus worden verleend via een reeks verschillende interfaces die door de belaste entiteiten wordt samengesteld.

Er moet een efficiënt toegangsportaal voor de gegevens en informatie van Copernicus worden ontwikkeld, zodat de verschillende verspreidingsplatforms van Copernicus interoperabel kunnen worden gemaakt en het verspreidingssysteem van Copernicus als geheel kan worden versterkt. Met de oprichting door de Commissie van de dienst voor toegang tot gegevens en informatie (DIAS), waarmee gegevens en informatie van Copernicus via een cloudgebaseerde computerstructuur ter beschikking van de gebruikers worden gesteld, zal die doelstelling worden vervuld.

Alle producten worden gearchiveerd en voor de meest recente producten wordt snelle toegang gegarandeerd.

De strategie voor archivering wordt geformuleerd aan de hand van behoeften en vereisten van de gebruikers. Alle door de diensten gegenereerde gegevensproducten moeten permanent beschikbaar zijn, om de traceerbaarheid en reproduceerbaarheid van resultaten en bevindingen mogelijk te maken. Met name aarnemingsgegevensreeksen en heranalysen moeten permanent worden gearchiveerd. Er moeten passende maatregelen worden getroffen om het risico op gegevensverlies of -vernietiging in te perken.

Door gebruikers ingediende vragen, klachten en suggesties moeten door een traceerbaar systeem worden verwerkt. Verzoeken om informatie worden op interactieve wijze door een ondersteuningsfunctie voor gebruikers afgehandeld. Die functie wordt uitgeoefend door helpdesks in de bedrijfsruimte van de voor die diensten bevoegde entiteiten, aangevuld door gebruikersondersteuning bij de gegevensverstrekker.

De bevoegde entiteiten zorgen ervoor dat de dienstportalen interoperabel zijn met het domein copernicus.eu, en dragen zorg voor de algemene harmonisering van de verspreidingsdiensten, in coördinatie met de Commissie.

3.   AANBOD TECHNISCHE DIENSTEN

3.1.   Algemene normen dienstproducten — naleving van Inspire

De ruimtelijke-gegevensproducten en informatie die in het kader van de activiteiten van de dienstencomponent van Copernicus worden gegenereerd, zijn compatibel en interoperabel met de systemen voor gegevens en ruimtelijke informatie die de lidstaten verstrekken overeenkomstig Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad (1) en de Verordeningen (EG) nr. 1205/2008 (2), (EU) nr.1089/2001 (3) en (EG) nr. 976/2009 (4) van de Commissie.

4.   TOEZICHT OP EN EVALUATIE VAN DE DIENSTEN

De kwaliteit en vooruitgang van de diensten van Copernicus worden beoordeeld aan de hand van kernprestatie-indicatoren (KPI's).

Die KPI's zijn een belangrijk hulpmiddel om aan te tonen dat het programma op schema ligt en de geplande vooruitgang boekt.

Diensten die routineproducten leveren (monitoring van land, klimaatverandering, het maritieme milieu, de atmosfeer)

ID

KPI

Voorgestelde evaluatiemethode

1

Productkwaliteit en -volledigheid

De kwaliteit en de volledigheid van de producten

2

Productactualiteit

(indien van toepassing)

Percentage van producten dat tijdig in het verspreidingsportaal van de Copernicus-dienst beschikbaar is, aan de hand van vooraf voor elk product bepaalde benchmarks

3

Beschikbaarheid van de dienst

Percentage van de tijd dat het verspreidingsportaal van de Copernicus-dienst voor de gebruikers beschikbaar is (per maand)

4

Tevredenheid van de gebruikers

(voor ondersteuning en diensten)

Antwoord op de vraag „Hoe tevreden bent u in het algemeen over Copernicus-dienst X? (1 = niet tevreden, 4 = zeer tevreden)” die in de jaarlijkse enquête over gebruikerstevredenheid van elke Copernicus-dienst moet worden opgenomen

5

Acceptatie door gebruikers

A/aantal geregistreerde gebruikers

B/aantal actieve gebruikers (die in de afgelopen drie maanden producten hebben gedownload of opgevraagd)

Diensten die producten op aanvraag leveren (bv. beveiliging, noodgevallen)

ID

KPI

Voorgestelde evaluatiemethode

1

Productkwaliteit en -volledigheid

De kwaliteit en de volledigheid van de producten

2

Productactualiteit

(indien van toepassing)

Percentage van producten dat tijdig op het verspreidingsportaal van de Copernicus-dienst beschikbaar is, aan de hand van vooraf voor elk product bepaalde benchmarks

3

Beschikbaarheid van de dienst

Percentage van de tijd dat het verspreidingsportaal van de Copernicus-dienst voor de gebruikers beschikbaar is (per maand)

4

Tevredenheid van de gebruikers

(voor ondersteuning en diensten)

Antwoord op de vraag „Hoe tevreden bent u in het algemeen over de Copernicus-dienst X? (1 = niet tevreden, 4 = zeer tevreden)”, die na elke activering moet worden gesteld of in de jaarlijkse enquête over gebruikerstevredenheid van elke Copernicus-dienst moet worden opgenomen

5

Gebruikersacceptatie

Aantal activeringen

De resultaten van de KPI-metingen moeten bij de Commissie worden gemeld. De belaste entiteiten kunnen andere indicatoren gebruiken die voor de desbetreffende situatie relevant zijn.

5.   GEGEVENSBEHOEFTEN VOOR COPERNICUS

De gebruikersvereisten en dienstenspecificaties dienen als basis voor de voortdurende aanpassing van de gegevensbehoeften van het Copernicus-programma. De gegevensinputs voor de Copernicus-diensten kunnen in twee grote categorieën worden ingedeeld:

a)

satellietwaarneming;

b)

in-situgegevens.

5.1.   Satellietwaarneming

De levering van ruimtegegevens door de diensten van Copernicus wordt beheerd door:

a)

de Commissie, via de specificaties voor toegang tot Copernicus-gegevens die zijn opgesteld in het kader van de Copernicus-eisen voor gegevens van aardobservatie vanuit de ruimte voor de periode 2014-2020;

b)

het ESA, voor de technische coördinatie van de ruimtecomponent van Copernicus, de vaststelling van de systeemarchitectuur, de ontwikkeling en het aanbesteden van ruimtemissies, de toegang tot gegevens en de uitvoering van specifieke Copernicus-missies;

c)

EUMETSAT, voor de uitvoering van specifieke Copernicus-missies.

Aan de specificaties voor toegang tot Copernicus-gegevens, die zijn opgesteld in het kader van de Copernicus-eisen voor gegevens van aardobservatie vanuit de ruimte voor de periode 2014-2020, wordt voldaan via het datapakhuismechanisme, dat is opgericht op grond van de met het ESA gesloten delegatieovereenkomst.

5.2.   In-situwaarnemingen

De toegang tot in-situgegevens waarvoor een vergunning is verstrekt of die ter beschikking zijn gesteld voor gebruik in Copernicus, wordt hoofdzakelijk gecoördineerd aan de hand van de behoeften van de Copernicus-diensten.

In-situgegevens worden verstrekt uit verschillende gegevensbronnen, waaronder die van de lidstaten. De in-situcomponent van Copernicus doet voornamelijk een beroep op bestaande gegevensbronnen en -capaciteiten. Gegevens zijn afkomstig uit verschillende categorieën (regelmatige en frequente in-situmetingen en waarnemingsgegevens, periodiek verzamelde gegevens of eenmalige gegevens). De in-situcomponent van Copernicus integreert bestaande in-situ- en referentiegegevens op Europees niveau. In sommige gevallen kunnen de diensten daarnaast ook eigen specifieke regelingen hebben afgesproken met in-situgegevensverstrekkers op hun specifieke thematische gebieden.

6.   ONTWIKKELING VAN DE DIENSTENCOMPONENT VAN COPERNICUS TOT EN MET 2020

De ontwikkeling van de operationele diensten van Copernicus, die zijn geprogrammeerd in de context van het meerjarig financieel kader, gebeurt in overeenstemming met de erkende en de opkomende gebruikersvereisten en de meest recente methodologieën.

De belaste entiteiten werken voortdurend aan de ontwikkeling van hun aanbod, op basis van gebruikersfeedback, vooruitgang in de methodologie en de resultaten van de valideringsprocessen, om ervoor te zorgen dat de producten relevant blijven. Onmiddellijk(e) dienstonderhoud en versterking in reactie op het werkprogramma van Copernicus maakt deel uit van de operationele taken. In voorkomend geval moet bij de langetermijnontwikkeling rekening worden gehouden met de input afkomstig van de uitvoering van activiteiten in het kader van Horizon 2020 en andere onderzoeksprogramma's.

In dit meerjarig financieel kader kunnen drie ontwikkelingssituaties worden voorspeld:

a)

de ontwikkeling van bestaande producten wordt gericht op productverbetering;

b)

tijdens de programmeringsperiode kunnen nieuwe producten en dienstgroepen worden geïntroduceerd;

c)

opkomende en nieuwe behoeften die voortkomen uit de implementatie van beleid kunnen leiden tot nieuwe productgroepen die momenteel niet in deze technische specificaties aanmerking zijn genomen.

In de onder c) bedoelde gevallen maakt de belaste entiteit een raming van de verwachte voordelen, kosten en gevolgen voor de werkzaamheden. Het resultaat daarvan wordt vervolgens besproken op het gebruikersforum van Copernicus en in het Copernicus-comité, om tot een beslissing te komen betreffende de mogelijke invoering van die nieuwe productgroep.

Bij de onder a), b) en c) bedoelde situaties wordt rekening gehouden met de volgende input:

a)

ontwikkeling van het Uniebeleid;

b)

ontwikkeling van gebruikersvereisten;

c)

gebruikersfeedback over de huidige dienst;

d)

beschikbaarheid van nieuwe waarnemingsgegevens;

e)

aanbevelingen van deskundigen;

f)

nieuwe methoden die voorkomen uit onderzoeksprojecten zoals Horizon 2020.


(1)  Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (Inspire) (PB L 108 van 25.4.2007, blz. 1).

(2)  Verordening (EG) nr. 1205/2008 van de Commissie van 3 december 2008 ter uitvoering van Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende metagegevens (PB L 326 van 4.12.2008, blz. 12).

(3)  Verordening (EU) nr. 1089/2010 van de Commissie van 23 november 2010 ter uitvoering van Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de interoperabiliteit van verzamelingen ruimtelijke gegevens en van diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens (PB L 323 van 8.12.2010, blz. 11).

(4)  Verordening (EG) nr. 976/2009 van de Commissie van 19 oktober 2009 tot uitvoering van Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de netwerkdiensten (PB L 274 van 20.10.2009, blz. 9).


BIJLAGE II

TECHNISCHE SPECIFICATIES VOOR DE ATMOSFEERMONITORINGDIENST VAN COPERNICUS

1.   TOEPASSINGSGEBIED

De atmosfeermonitoringdienst van Copernicus (CAMS) verstrekt op satellietgegevens gebaseerde informatie ter ondersteuning van de monitoring van de samenstelling van de aardatmosfeer. Daarnaast ontwikkelt CAMS zijn eigen capaciteit om de chemische samenstelling van de aardatmosfeer met behulp van satellieten op mondiale en regionale schaal continu permanent te kunnen monitoren. Die capaciteit houdt tevens het vermogen in de huidige situatie te beschrijven (analyse), de situatie een paar dagen vooruit te voorspellen (voorspelling) en consistente retrospectieve gegevensbestanden voor de afgelopen jaren te verstrekken (heranalyse). De dienst genereert geofysieke producten die als input kunnen worden gebruikt bij verdere technische verwerking, alsmede informatieproducten van hoog niveau in verschillende vormen voor verdere beoordeling door deskundigen, om beleidsmakers te kunnen ondersteunen. Die producten moeten een strenge kwaliteitscontrole ondergaan om de allerhoogste kwaliteit te waarborgen.

CAMS biedt ondersteuning aan talrijke door belanghebbenden ontwikkelde toepassingen in domeinen als gezondheid, monitoring van het milieu, hernieuwbare energie, meteorologie en klimatologie. Dagelijks biedt de dienst informatie over de wereldwijde samenstelling van de atmosfeer op basis van verwerkte satellietgegevens, en door monitoring van en voorspelling over bestanddelen van de atmosfeer, zoals broeikasgassen (koolstofdioxide en methaan), reactieve gassen en aerosolen, met inbegrip van pollen, boven Europa.

CAMS moet worden ontwikkeld om te kunnen voorzien in de behoefte aan gegevens en verwerkte informatie over milieukwesties. CAMS verstrekt emissie-inventarissen en ramingen van de nettostromen van CO2, CH4 en N2O aan het aardoppervlak. CAMS is gericht op het bevorderen van participatie in de Fairmode-gemeenschap om bij te dragen aan de harmonisering van regionale modellering.

2.   GEBRUIKERSVEREISTEN EN BELANGRIJKSTE TOEPASSINGSDOMEINEN

De door CAMS verleende diensten kunnen worden ingedeeld in de volgende vijf thematische domeinen, waarbij gegevens en/of informatieproducten volgens hun belangrijkste toepassing worden geclassificeerd:

a)

luchtkwaliteit en samenstelling van de atmosfeer; deze producten hebben betrekking op de chemische samenstelling van de atmosfeer en verstrekken informatie over broeikasgassen, reactieve gassen en aerosolen. De producten worden op mondiale schaal verstrekt voor de gehele atmosfeer, en met verfijnde horizontale resolutie over een regionale zone die de Europese Unie en omliggende gebieden, waaronder de lidstaten van de EER, bestrijkt. De producten omvatten met name de soorten die relevant zijn voor de nationale en EU-wetgeving en voor internationale verdragen;

b)

klimaatforcering; er worden gespecialiseerde producten geleverd voor de kwantificering van de forcering op het aardsysteem, die het gevolg is van door de mens veroorzaakte veranderingen in de samenstelling van de atmosfeer;

c)

de ozonlaag en uv-straling; informatie over de bestanddelen die in van bijzonder belang zijn voor de stratosferische ozonlaag, alsmede over uv-straling;

d)

zonnestraling; dit domein heeft betrekking op stralingsproducten die relevant zijn in de context van zonne-energie;

e)

emissies en oppervlaktestromen: informatie over oppervlaktebronnen en putten van de belangrijkste broeikasgassen.

De domeinen sluiten elkaar niet uit, en sommige producten kunnen in meerdere domeinen worden ingedeeld.

3.   ARCHITECTUUR VAN DE DIENST

De architectuur van de dienst moet zo zijn ontworpen dat samenhang met de algemene visie en ontwikkelingsstrategie van Copernicus wordt gewaarborgd.

De vier belangrijkste elementen van de dienst zijn:

a)

verwerving en voorverwerking van inputgegevens, hoofdzakelijk waarnemingen (zowel van satellieten als in-situ) en aanvullende gegevens die nodig zijn om de emissies van verontreinigende stoffen te ramen en de concentraties van verontreinigende stoffen in de atmosfeer te beoordelen;

b)

mondiale verwerking, die wordt uitgevoerd in drie modi om de door de gebruikers vereiste producten te leveren:

1.

dagelijkse productie voor bijna-realtime analysen en voorspellingen;

2.

dagelijkse productie voor uitgestelde analysen en voorspellingen;

3.

heranalysen van de productiestroom om meerjarige samenhangende gegevensreeksen te leveren met een frozen model/assimilatiesysteem;

c)

regionale verwerking, die wordt uitgevoerd met een hogere ruimtelijke resolutie en die in het bijzonder downstreamactiviteiten ondersteunt op het gebied van modellering voor subregio's op nog fijnere schaal, alsmede monitoring van pollen en de luchtkwaliteit en voorspelling van nationale activiteiten;

d)

aanvullende diensten, die verband moeten houden met met het verwerken van toepassingen, diensten en producten die zijn gebaseerd op of geïntegreerd in de voornaamste verwerkingsoutputs op mondiaal, Europees en regionaal niveau.

De vier horizontale functies hebben betrekking op:

a)

kwaliteitscontrole en -borging;

b)

archivering;

c)

productverspreiding;

d)

interactie met gebruikers, opleiding en outreach.

4.   AANBOD TECHNISCHE DIENSTEN

Geregistreerde gebruikers kunnen kosteloos gebruikmaken van CAMS-producten via een interactieve catalogus op het CAMS-webportaal.

Het productenaanbod van CAMS is ingedeeld in vier hoofdcategorieën en dertien productlijnen.

1.   Regionale producten

De regionale producten worden geleverd door een geheel van luchtkwaliteitsmodellen (tot tien leden) voor het Europese domein en voor verscheidene soorten, zoals episoden en achtergrondconcentraties van O3, NO2, NO, CO, SO2, NH3, PAN's, VOC's, PM2,5, PM10 en pollen (voornaamste allergenen).

De diensten moeten het volgende omvatten:

a)

dagelijkse bijna-realtime analysen en voorspellingen;

b)

dagelijkse uitgestelde tussentijdse heranalysen op basis van in-situwaarnemingen in een tussentijdse valideringsfase;

c)

jaarlijkse heranalysen op basis van volledig gevalideerde in-situwaarnemingen.

2.   Mondiale producten

De mondiale producten worden geleverd door middel van het geïntegreerde voorspellingssysteem van ECMWF, dat eveneens wordt gebruikt voor de numerieke weersvoorspellingen van het centrum. De diensten bestaan uit dagelijkse bijna-realtime en vertraagde analysen en voorspellingen en uit heranalysen voor de periode vanaf 2003. De soorten omvatten aerosols, reactieve gassen (waarvan alleen een subreeks rechtstreeks van waarnemingen is afgeleid), CO2 en CH4. De mondiale producten bestrijken zowel de troposfeer als de stratosfeer.

3.   Aanvullende producten

De aanvullende producten worden gebaseerd op of geïntegreerd in de mondiale en regionale producten.

De producten voor beleidsondersteuning bestaan uit beoordelingsverslagen over de regionale heranalysegegevens voor technische deskundigen die beleidsmakers adviseren, dagelijkse scenariovoorspellingen van episoden van verontreinigende stoffen om de doeltreffendheid van kortetermijnstrategieën voor emissiereductie te beoordelen, en source-receptorberekeningen die informatie verstrekken over de oorsprong van luchtverontreinigingsepisoden.

a)

tussentijdse beoordelingsverslagen op basis van tussentijdse Europese heranalysen;

b)

beoordelingsverslagen op basis van Europese heranalysen met gevalideerde gegevens;

c)

dagelijkse voorspellingen van „groene scenario's” met verlaagde niveaus van antropogene emissies;

d)

nationale source-receptorberekeningen op verzoek;

e)

dagelijkse regionale source-receptorberekeningen (verdeling van lokaal t.o.v. vervoerd voor een groot aantal Europese stedelijke agglomeraties).

Zonnestralingsproducten omvatten mondiale voorspellingen van uv-straling ter ondersteuning van de gezondheidssector en gegevensbanken van de zonne-irradiantie bij heldere hemel en bij alle hemelomstandigheden ter ondersteuning van de zonne-energiesector en andere sectoren.

a)

voorspelling van de mondiale index van uv-zonnestraling;

b)

mondiale zonne-irradiantie op het aardoppervlak bij heldere hemel;

c)

zonne-irradiantie op het aardoppervlak bij alle hemelomstandigheden (over gebieden die door geostationaire satellieten worden bestreken).

Producten met betrekking tot de inversie van broeikasgasstromen bestaan uit schattingen van de stromen aan het aardoppervlak voor sommige van de belangrijkste broeikasgassen, verkregen door middel van inversiemodellering.

a)

maandelijkse stromen van methaan wereldwijd (2000-2015);

b)

maandelijkse stromen van stikstofoxide wereldwijd (1996-2015);

c)

maandelijkse stromen van koolstofdioxide wereldwijd (1979-2015).

Het dienstelement voor klimaatforcering verstrekt ramingen van de klimaatforcering door aerosolen op basis van de recentste mondiale heranalyse:

a)

forcering veroorzaakt door wisselwerking tussen aerosolen en straling;

b)

forcering veroorzaakt door wisselwerking tussen aerosolen en wolken;

c)

forcering veroorzaakt door CO2;

d)

forcering veroorzaakt door CH4;

e)

forcering veroorzaakt door ozon in de stratosfeer;

f)

forcering veroorzaakt door ozon in de troposfeer.

(1)   Emissieproducten

De CAMS-emissieproducten vormen een belangrijke input voor de mondiale en regionale beoordelingssystemen. Tegelijkertijd worden ze als eindproducten aan gebruikers verstrekt. De emissieproducten hebben betrekking op:

a)

antropogene emissies;

1.

Europese antropogene emissies;

2.

mondiale antropogene en natuurlijke emissies;

b)

brandemissies — door verbranding van biomassa veroorzaakte emissies op basis van waarnemingen door satellieten van het stralingsvermogen van brand.

5.   BENODIGDE GEGEVENS

De verwerving en voorverwerking van gegevens vormen de rechtstreekse interface naar de ruimte- en in-situwaarnemingscomponenten.

CAMS voorziet in twee reeksen vereisten ten aanzien van de leveringstijd van de waarnemingsgegevenstoevoer.

a)

CAMS-componenten die op routinebasis en dagelijks functioneren, hebben behoefte aan gegevens die in bijna-realtime beschikbaar zijn, d.w.z. binnen enkele uren na waarneming, dus de overeenkomstige vereisten inzake kwaliteitscontrole van de gegevens moeten compatibel zijn met bijna-realtime en geautomatiseerde verwerking;

b)

CAMS-componenten die uitgesteld functioneren (beschikbaarheid binnen enkele weken of maanden).

5.1.   Satellietwaarneming

De kern van de CAMS-productie bestaat uit gegevensassimilatie en voorspellingssystemen. Het CAMS-systeem voor gegevensassimilatie past het voorspellingsmodel aan op basis van satellietwaarnemingen om de werkelijke atmosferische omstandigheden zo dicht mogelijk te benaderen. De modellen worden dagelijks geïnitialiseerd. Daartoe worden voorspellingen van de voorgaande dag en waarnemingen samengevoegd om een zo goed mogelijke schatting te kunnen maken van de atmosferische omstandigheden aan het begin van de nieuwe voorspelling.

De mondiale voorspellingsdiensten van CAMS functioneren in configuraties voor realtime, uitgestelde modus en heranalyse, en maken gebruik van satellietwaarnemingsgegevens voor meteorologische waarnemingen en de samenstelling van de atmosfeer.

De te gebruiken waarnemingen komen onder meer uit de volgende categorieën:

a)

de operationele waarnemingen: de waarnemingen die momenteel worden gebruikt in de CAMS-systemen voor gegevensassimilatie en voorspellingen;

b)

de pre-operationele waarnemingen: de waarnemingen die momenteel worden beoordeeld op gereedheid voor operationeel gebruik;

c)

geplande waarnemingen: waarnemingen die worden overwogen voor implementering in CAMS-systemen.

CAMS ondersteunt „ad hoc”-bijna-realtime verwerking voor sommige waarnemingen die niet op regelmatige basis worden verwerkt door de ruimte-infrastructuur van Copernicus of, meer in het algemeen, door internationale ruimteagentschappen die actief zijn op het gebied van satellietgegevens. De gegevens die voortkomen uit de atmosferische missies Sentinel-5P, Sentinel-4 en Sentinel-5 worden bij de ontwikkeling van de CAMS-dienst in aanmerking genomen.

5.2.   In-situwaarneming

CAMS gebruikt geen in-situwaarnemingssytemen maar verzamelt waarnemingen uit een breed scala aan gegevensleveranciers voor gegevensassimilatie en validering. CAMS maakt gebruik van de bestaande Europese en internationale onderzoeksinfrastructuur. CAMS verleent geen financiële steun aan de daadwerkelijke gegevensverwerving, maar financiert activiteiten die zijn gericht op het verbeteren van gegevensverwerking in een operationele context. Daartoe worden specifieke contracten afgesloten met Europese en internationale instellingen en organisaties.


BIJLAGE III

TECHNISCHE SPECIFICATIES VOOR DE MONITORINGDIENST VOOR HET MARIENE MILIEU VAN COPERNICUS

1.   TOEPASSINGSGEBIED

De monitoringdienst voor het mariene milieu van Copernicus (CMEMS) verstrekt regelmatige en systematische referentie-informatie over de fysieke en biogeochemische staat, variabiliteit en dynamiek van oceaan- en mariene ecosystemen voor de wereldwijde oceaangebieden en de Europese regionale zeeën. CMEMS levert producten die op verschillende gebieden kunnen worden gebruikt, onder meer voor de beschrijving van de huidige toestand van de oceaan (analyse), het enkele dagen op voorhand voorspellen van de toestand (voorspelling) en verstrekking van consistente retrospectieve gegevensbestanden voor de afgelopen jaren (herverwerking van waarnemingen en heranalyse van modellen). De dienst genereert producten die als input kunnen worden gebruikt bij verdere technische verwerking, alsmede informatieproducten van hoog niveau in verschillende vormen voor verdere beoordeling door deskundigen, om beleidsmakers te kunnen ondersteunen.

De monitoringdienst voor het mariene milieu biedt een duurzaam antwoord op de behoeften van de Europese gebruikers, met name op bepaalde toepassingsgebieden van de mariene veiligheid, mariene hulpbronnen, het mariene milieu en kustgebieden en weers-, klimaats- en seizoensvoorspellingen. De dienst levert generieke en betrouwbare informatie, afgeleid van ruimte- en in-situwaarnemingen en van modellen — waaronder voorspellingen, analysen en heranalysen — over de fysieke staat en de mariene biogeochemische kenmerken van de wereldwijde oceaangebieden en de Europese regionale zeeën.

2.   GEBRUIKERSVEREISTEN EN BELANGRIJKSTE TOEPASSINGSDOMEINEN

De door CMEMS verleende diensten kunnen in de volgende vier thematische domeinen worden ingedeeld.

1.   Mariene veiligheid

De producten leveren informatie ter ondersteuning van de veiligheid van activiteiten op zee, zoals mariene operaties, mariene weersvoorspellingen, voorspellingen met betrekking tot zee-ijs, de bestrijding van olielekkages, routering van de scheepvaart, opsporing en redding, offshorewindplatforms en alle activiteiten die veilige offshorewerkzaamheden vereisen.

2.   Mariene hulpbronnen

De producten zijn gericht op een duurzaam beheer van levende mariene hulpbronnen, via visserij en maricultuur, en op de ondersteuning van beschermde mariene gebieden. De voornaamste doelstellingen van visserijbeheer zijn duurzame ecosysteemdiensten voor visserij, waarbij moet worden gezorgd voor een maximale duurzame opbrengst en de wederopbouw van overbeviste visbestanden. Beheersinstanties op het gebied van maricultuur geven advies over de beoordeling van multitrofe productiviteit en van de gevolgen die kweek op zee heeft voor het milieu.

3.   Het mariene milieu en kustgebieden

Deze dienst is gericht op de behoeften van gebruikers op verschillende gebieden: duurzaam toerisme en duurzame maricultuur, bescherming van de kust tegen erosie en verontreinigingsbronnen op het land, de menselijke gezondheid en de gezondheid van ecosystemen. De producten en informatie zijn noodzakelijk voor een duurzame ontwikkeling van doeltreffende concepten en systemen ter ondersteuning van de besluitvorming op het gebied van geïntegreerd beheer van kustgebieden.

4.   Voorspelling op het gebied van het weer, het klimaat en de seizoenen

Deze dienst zorgt voor een solide en betrouwbare aanvoer van op kwaliteit gecontroleerde mariene informatie op dagelijkse basis of elke zes uur. Dit omvat oppervlaktevelden als randvoorwaarden, waarnemingen aan de oppervlakte van de oceaan en gemodelleerde informatie over de oceaan ver onder de oppervlakte.

3.   ARCHITECTUUR VAN DE DIENST

De drie belangrijkste dienstelementen van CMEMS zijn:

1.   Verwerking

De verwerkingscentra verwerken verschillende reeksen inputgegevens tot kernproducten die informatie bieden over de staat van de oceaan, zowel in bijna-realtime als uitgesteld. De verwerking wordt verzorgd door thematische verzamelcentra en monitoring- en voorspellingscentra.

a)

Thematische verzamelcentra zijn hoofdzakelijk gericht op de directe verwerking van in-situgegevens over o.a. temperatuur, zoutgehalte en biogeochemische variabelen, en van L2-satellietgegevens voor verschillende oceaanvariabelen zoals temperatuur aan het zeeoppervlak, kleur van de oceaan, zee-ijsparameters en zeespiegel, opgelost zuurstof, optische kenmerken en andere biogeochemische componenten. De output van deze thematische verwerking wordt gebruikt als directe input voor verdere verwerking door monitoring- en voorspellingscentra en als producten voor extern gebruik.

b)

Monitoring- en voorspellingscentra (MFC's) verstrekken driedimensionale informatie over de staat van de oceaan: analysen en voorspellingen van mariene parameters (temperatuur, zoutgehalte, stromingen, zee-ijs, zeespiegel, golven en biogeochemie). Er zijn zeven MFC's die de wereldwijde oceaangebieden en de Europese regionale zeeën bestrijken: wereldwijd, noordpoolgebied, Baltische zee, noordwestelijk Europees vlak van de Atlantische oceaan, Iberisch-Biskaje-Iers gebied, Middellandse Zee, Zwarte Zee.

2.   Productbeheer

Productbeheer beheert alle mariene gegevens en producten, in realtime of uitgesteld, en levert de vermogens die nodig zijn voor betrouwbare ontdekking, weergave, toegang en downloaden van die gegevens en informatie op eender welk moment door de exploitanten van de diensten en externe gebruikers. Productbeheer wordt gebaseerd op de voortzetting en actualisering van de huidige gegevenscategorieën en variabelen in de catalogus, en de informatie in de dienstlijnen.

3.   Outreach en opleiding

Outreach en opleiding voorziet de gebruikers van gemakkelijke en efficiënte toegang tot die gegevens en producten, en van mogelijkheden om kennis te maken met de dienst (zowel online als via speciale trainingssessies en evenementen), hun vaardigheden in het gebruik van de dienst te verbeteren en vereisten en feedback te formuleren. Outreachactiviteiten vormen een geïntegreerd onderdeel van de dienst en fungeren als directe verbinding met de technische en wetenschappelijke deskundigheid van de dienst. Daarbij draait het om twee aspecten: interactie en communicatie met gebruikers.

De belaste entiteit is verantwoordelijk voor de uitvoering van deze voornaamste functies en van de algemene horizontale functies die nodig zijn voor een efficiënte en betrouwbare mariene dienst.

De horizontale functies hebben drie hoofdtaken:

a)

geïntegreerde acties, zodat de diensten tijdige en betrouwbare producten kunnen leveren;

b)

kwaliteitsbeheer van producten en diensten, om geavanceerde, wetenschappelijk geverifieerde informatie en diensten met een hoog kwaliteitsniveau en hoge continuïteit te kunnen leveren;

c)

voortdurende ontwikkeling van diensten, om goed te kunnen beantwoorden aan de gebruikerseisen.

4.   AANBOD TECHNISCHE DIENSTEN

Geregistreerde gebruikers kunnen kosteloos gebruikmaken van CMEMS-producten via een interactieve catalogus die beschikbaar is op het CMEMS-webportaal. CMEMS verstrekt regelmatige en systematische referentie-informatie over de fysieke en biogeochemische staat van de oceanen en regionale zeeën. De door de dienst geleverde waarnemingen en voorspellingen bieden ondersteuning aan alle mariene toepassingen. CMEMS streeft naar kwaliteit en eenvoud: informatie van goede kwaliteit verstrekken aan gebruikers en eenvoudige toegang daartoe verschaffen.

De interactieve catalogus stelt de gebruikers in staat om producten te selecteren op basis van de volgende criteria:

a)

geografische gebieden: wereldwijde oceaangebieden of regionale zeeën: Arctische oceaan, Baltische zee, het noordwestelijke Europese vlak van de Atlantische oceaan, het zuidwestelijke Europese vlak van de Atlantische oceaan, de Middellandse Zee en de Zwarte Zee;

b)

parameters: temperatuur, zoutgehalte, stromingen, zee-ijsparameters (concentratie, ijsrand, ijsgang, dikte, type) zeespiegel (hoogte van het oppervlak, zeeniveau-anomalieën, geopotentiële hoogte, ruis), eufotische zone, diepte gemengde laag, wind, golven, optische watereigenschappen, chemische toestand van de oceaan (N, P, Fe, O2, Si, NH4, RadFlux, PCO2, pH), biologische toestand van de oceaan (chlorofyl-a, fyto, zoö, primaire productie);

c)

bestreken tijdvak: voorspellingen, bijna-realtime, meerjarig, tijdsinvariante producten (van waarnemingen of modellen);

d)

modellen of waarnemingen (producten geleverd uit modelsimulaties, satellietmetingen, in-situwaarnemingen of een combinatie daarvan);

e)

rastertype;

f)

termijn;

g)

bestreken hoogte;

h)

verwerkingsniveau;

i)

temporele resolutie.

5.   BENODIGDE GEGEVENS

CMEMS wordt gebaseerd op oceaanwaarnemingen door een verscheidenheid aan bronnen, waaronder satellietgebaseerde instrumenten (zoals de Sentinels of belangrijke bijdragende missies als de Jason-reeks), in-situplatforms zoals boeien en drijflichamen aan en onder het oppervlak, en vrijwillig waarnemende schepen.

5.1.   Satellietwaarneming

CMEMS levert producten op basis van operationele satellieten. Voor klimatologie, heranalyse en validering CMEMS nog andere satellietwaarnemingen afkomstig van vorige missies of van satellieten die gegevens niet in realtime leveren.

De belangrijkste soorten gegevens die door CMEMS worden gebruikt, zijn afkomstig van spectroradiometers (om het chlorofylgehalte, het organische-stofgehalte, het mineraalgehalte, de temperatuur aan het zeeoppervlak en de zee-ijsbedekking te meten), infrarood-radiometers (om de temperatuur aan het zeeoppervlak te meten), microgolfradiometers (om het atmosferische waterdampgehalte, het atmosferische vloeibarewatergehalte (wolken), regenpercentages, concentratie, type en hoeveelheid zee-ijs, de temperatuur aan het zeeoppervlak en het zoutgehalte te meten), hoogtemeters (om de hoogte van het zeeoppervlak, de windsnelheid aan het oceaanoppervlak, de golfhoogte en het zee-ijs te meten), verstrooiingsmeters (om de windsnelheid en -richting, regen en concentratie van het zee-ijs te meten) en synthetischeapertuurradars (om de wind en het oppervlaktegolfveld te meten en het zee-ijs te monitoren).

De ruimtewaarnemingen van Sentinel-1, Sentinel-3 en Jason-3 worden volledig in de CMEMS-producten geïntegreerd en het aanbod wordt uitgebreid met golfgegevens en nieuwe biogeochemische producten. Sentinel-2 wordt geleidelijk geïntegreerd om het biogeochemische productaanbod te verbeteren.

5.2.   In-situwaarneming

CMEMS gebruikt geen in-situwaarnemingssytemen en verzamelt waarnemingen van gegevensleveranciers, voornamelijk van EuroGOOS, JCOMM-netwerken, SeaDataNet en EMODnet.


BIJLAGE IV

TECHNISCHE SPECIFICATIES VOOR DE LANDMONITORINGDIENST VAN COPERNICUS

1.   TOEPASSINGSGEBIED

De landmonitoringdienst van Copernicus voorziet gebruikers op het gebied van milieu en andere landgebaseerde toepassingen van informatie van hoge kwaliteit, op basis van ruimtegegevens in combinatie met andere gegevensbronnen.

De dienst heeft betrekking op breed scala aan beleidsterreinen, zoals milieu, landbouw, regionale ontwikkeling, vervoer, energie en klimaatverandering, zowel op niveau van de Unie als op mondiaal niveau, in het kader van de deelname van de Europese Unie aan internationale verdragen en overeenkomsten.

De landmonitoringdienst is gericht op de prioriteiten die reeds zijn vastgesteld na een uitgebreide raadpleging van de belangrijkste gebruikers, zoals relevante diensten van de Commissie, het gebruikersforum van Copernicus, het Europees milieubewakings- en informatienetwerk (Eionet), de nationale contactpunten, referentiecentra en de internationale belanghebbenden zoals de agentschappen van de Verenigde Naties.

2.   GEBRUIKERSVEREISTEN EN BELANGRIJKSTE TOEPASSINGSDOMEINEN

De landmonitoringdienst van Copernicus omvat een mondiale component met systematische en hotspotmonitoring, een pan-Europese component en een lokale component.

De mondiale landmonitoringcomponent ondersteunt de Commissie op verschillende toepassingsdomeinen. De producten worden onder meer gebruikt voor monitoring van gewassen, weidegrond en droogten, ondersteuning van het beheer van de veestapel, klimaatonderzoek, beoordeling van de waterkwaliteit, navigatie op rivieren en inlandse wateren, hydrologische monitoring, beoordeling van irrigatie, snelle opsporing van sprinkhanenplagen, gezondheidsstudies, behoud van de biodiversiteit, vervoer en voorspellingen van de aantasting van de bodem en van bodemerosie. De producten worden ter beschikking gesteld van de lidstaten, derde landen, VN-instellingen (FAO, WFP) en openbare, private en onderzoeksinstellingen.

Met het systematische-monitoringelement produceert de mondiale landcomponent een groot aanbod aan biofysische variabelen wereldwijd, die informatie verstrekken over de staat van vegetatie, de energiebalans en de watercyclus. Met het hotspotmonitoringelement produceert de mondiale landcomponent op verzoek gedetailleerde landinformatie over specifieke gebieden die voor de Unie van belang zijn maar buiten het grondgebied van de Unie liggen, om het milieu- of ontwikkelingsbeleid of ander beleid van de Unie te ondersteunen. Die informatie vormt een aanvulling op de systematische monitoring. Het derde element van de mondiale landcomponent is de productie van analyseklaregegevens, op basis van gegevens van de Sentinel-satellieten.

De pan-Europese component produceert vijf thematische lagen met een hoge resolutie (HRL) die informatie verstrekken over de voornaamste typen bodembedekking: kunstmatige oppervlakken, bosgebieden, landbouwgebieden (graslanden), wetlands en kleine waterlichamen. De HRL's verstrekken aanvullende informatie over andere nomenclaturen voor bodembedekking/grondgebruik, zoals Corine-bodembedekking (CLC). De HRL's worden om de drie jaar geactualiseerd. In het kader van een reeks nieuwe HRL-producten wordt de HRL kleine beboste gebieden en fenologie ontwikkeld.

De pan-Europese component onderhoudt en actualiseert de CLC-gegevensreeks in cycli van zes jaar, vanaf de referentiejaren 2012 en 2018. Daartoe behoort ook de productie van informatie over veranderingen in bodembedekking en grondgebruik. De CLC-gegevensreeks is van cruciaal belang voor de berekening van de reeks kernindicatoren (CSI) van het EEA, en een basisbron van informatie voor milieuverslagen over allerlei onderwerpen.

Met ingang van 2018 wordt parallel een nieuwe generatie CLC-producten geïntroduceerd, die voortbouwt op het objectgebaseerde concept zoals uitgewerkt door de actiegroep van Eionet inzake bodembedekking in Europa. Het nieuwe bodembedekkingsproduct speelt in op de ontwikkeling van gebruikersvereisten zoals uiteengezet bij de monitoring van landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw.

De lokale component verstrekt specifieke en meer gedetailleerde informatie betreffende bodembedekking en landgebruik, die complementair is aan de informatie die via de pan-Europese component is verworven. De nadruk zal daarbij liggen op specifieke belangrijke gebieden (hotspots) die gevoelig zijn voor specifieke milieuproblemen. Het product Stedelijke Atlas (UA) verstrekt driedimensionale informatie over stedelijke gebieden. UA speelt in op de behoeften van regionaal en stedelijk Unie-beleid en van de uitwerking van de reeks verslagen over economische, sociale en territoriale samenhang in de Unie.

De lokale component is gericht op het regelmatig in kaart brengen en monitoren van gebieden die gevoelig zijn voor milieuproblemen, en het actualiseren van de oeverzones in het licht van maatregel 5 van de biodiversiteitsstrategie van de Unie.

Ondersteuning en beoordeling van het beleidsinstrument van de Unie voor Natura 2000 staat centraal bij de monitoring van bodembedekking en landgebruik in geselecteerde Natura 2000-gebieden, waaronder mogelijke omliggende bedreigingen, vanuit het perspectief van grondgebruik.

Ook voorziet de lokale component in de ontwikkeling van het monitoringproduct voor de kustgebieden (in samenwerking met de monitoringdienst voor het mariene milieu van Copernicus). Een sneeuw-en-ijsdienst onderzoekt schaalvoordelen in samenwerking met de bestaande sneeuw-en-ijsdiensten op niveau van de lidstaten.

3.   ARCHITECTUUR VAN DE DIENST

De landdienst bestaat uit twee hoofdcomponenten: de mondiale landcomponent en de Europese landcomponent.

1.

De mondiale landcomponent omvat drie elementen.

a)

Systematische monitoring levert systematisch en in bijna-realtime biogeofysische terrestrische variabelen die van cruciaal belang zijn voor ondersteuning van EU-beleid. Ook wordt een reeks biofysische variabelen geproduceerd die relevant zijn voor de monitoring van gewassen, voorspellingen over gewasproductie, het koolstofbudget, biodiversiteit, de beschikbaarheid en kwaliteit van water, monitoring van sneeuw en klimaatverandering wereldwijd, alsmede aanvullende biofysische variabelen die relevant zijn voor de monitoring van het milieu op continentale en wereldwijde schaal. De mondiale landcomponent levert voornamelijk producten met een middelhoge resolutie (300 m), maar ook specifieke producten met een hogere resolutie, zoals de resolutie van 100 m voor dynamische bodembedekking, waarbij wordt geprofiteerd van de satellietvermogens en de gegevens van Sentinel. De mondiale systematische landmonitoring biedt volledige dekking van de aarde, in tegenstelling tot de gerichte en nauwkeurige dekking van de pan-Europese en lokale componenten. De kwaliteit van de variabelen wordt voortdurend gecontroleerd, waarbij specifiek wordt gelet op de samenstelling van een consistente tijdreeks, hetgeen van cruciaal belang is voor talrijke monitoringtoepassingen en systemen voor snelle waarschuwing.

b)

Hotspotmonitoring verstrekt gedetailleerde beelden van bodembedekking met hoge en zeer hoge resolutie, alsook thematische referentie-informatie over specifieke gebieden die voor de Unie van belang zijn maar buiten het grondgebied van de Unie liggen, met name op het vlak van duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen. De component brengt bodembedekking en veranderingen in bodembedekking in kaart voor beschermde gebieden en belangrijke landschappen in Afrika en voor landelijke ontwikkeling in Azië. Ook wordt monitoring van bosgebieden ondersteund, met inbegrip van de reductie van broeikasgasemissies die het gevolg zijn van ontbossing en bosdegradatie (REDD). De lijst van te monitoren en in kaart te brengen belangrijke gebieden wordt opgesteld in samenwerking met de EU-diensten en EU-delegaties, nadat op dit vlak relevante lopende activiteiten zijn uitgevoerd in samenwerking met de relevante programma's en instellingen. Er worden op maat gemaakte kaarten van bodembedekking en veranderingen in bodembedekking opgesteld voor beschermde gebieden en hun omgeving, ter ondersteuning van de biodiversiteitsstrategie en ontwikkelingsactiviteiten, en voor gebieden die van belang zijn voor REDD+.

c)

Gegevens die klaar zijn om te worden geanalyseerd zullen de gebruikersacceptatie van Sentinel-2-gegevens bevorderen, en steun bieden aan gebruikersgemeenschappen als REDD+ bosgebieden en landbouw, of aan milieubeoordelingen met specifieke variabelen. Dit element biedt het gehele archief aan gegevens van Sentinel-2, niveau 3. De beelden van Sentinel-1 kunnen op verzoek beschikbaar worden gemaakt.

2.

De Europese landmonitoring omvat twee componenten;

a)

de pan-Europese landcomponent levert diensten die variëren van beeldmozaïeken, het in kaart brengen van bodembedekking en veranderingen in bodembedekking tot het in kaart brengen van complementaire thematische bodembedekkingskenmerken. Een eerste reeks taken van de pan-Europese component betreft de naverwerking van ruimtegegevens en de productie van pan-Europese mozaïeken van orthogerectificeerde beelden en intermediaire producten zoals biofysische variabelen. Een tweede reeks taken betreft de actualisering en verbetering van de HRL's wat de bodembedekkingskenmerken betreft. De HRL's worden om de drie jaar geactualiseerd. De derde reeks taken betreft het onderhoud en de actualisering van de CLC-tijdreeks. CLC is een van de voornaamste producten van de landmonitoringdienst, en wordt om de zes jaar geactualiseerd;

b)

de lokale landcomponent verstrekt meer gedetailleerde informatie betreffende bodembedekking en grondgebruik, als aanvulling op de pan-Europese component, op specifieke belangrijke gebieden (hotspots). De component heeft betrekking op het in kaart brengen van grotere stedelijke gebieden en analyseert de veranderingen daarvan, naar aanleiding van de Stedelijke Atlas van 2006 en 2012 (nu met actualisering om de vijf jaar). De lokale landcomponent brengt gebieden in kaart die gevoelig zijn voor milieuproblemen en monitort deze, waarbij het werk aan de oeverzones regelmatig wordt geactualiseerd. De dienst voor oeverzones levert cruciale informatie voor de monitoring en beoordeling van het functioneren van de ecosystemen en de biodiversiteit, zoals vastgesteld door het MAES-kader. Producten betreffende veranderingen van de bodembedekking worden eveneens in deze context geleverd. Daarnaast worden vergelijkbare activiteiten verricht voor de monitoring van veranderingen in Natura 2000-gebieden en mogelijke omliggende bedreigingen, vanuit het perspectief van grondgebruik bezien. In samenwerking met de monitoringdienst voor het mariene milieu van Copernicus behandelt de monitoring van de kustgebieden de specifieke eigenschappen van het kustgebied als hotspot van grote complexiteit, gradiënten, dynamiek, druk en risico's voor de maatschappij.

4.   AANBOD TECHNISCHE DIENSTEN

De mondiale landcomponent van Copernicus levert met het systematische-monitoringelement een reeks mondiale biofysische variabelen, die systematisch informatie verstrekken over de staat en ontwikkeling van vegetatie en van de bodem, van de energiebalans aan het oppervlak en van de watercyclus. De vegetatieproductfamilie omvat de volgende variabelen:

a)

Normalized Difference Vegetation Index (NDVI);

b)

Leaf Area Index (LAI);

c)

Fraction of absorbed photosynthetically active radiation (FaPar);

d)

Fraction of Vegetation Cover (Fcover);

e)

Vegetation Condition Index (VCI);

f)

Vegetation Productivity Index (VPI);

g)

Greenness Evolution Index (GEI);

h)

Dry Matter Productivity (DMP);

i)

Phenology metrics (PHENO);

j)

Evapotranspiration (ET);

k)

Radiation fluxes;

l)

Global Land Cover (GLC);

m)

Burnt areas (BA).

De stralingsbalansproductfamilie omvat:

a)

Top of Canopy Reflectance(ToC-R);

b)

Surface Albedo (SA);

c)

Land Surface Temperature (LST).

De waterproductfamilie omvat:

a)

Surface Soil Moisture (SSM);

b)

Soil water Index (SWI);

c)

Water bodies (WB).

De cryosfeerproductfamilie omvat:

a)

Snow extent (SE);

b)

Snow water equivalent (SWE).

De meerproductfamilie omvat:

a)

Lake ice coverage;

b)

Lake surface water temperature;

c)

Lake and river water level;

d)

Lake surface reflectance;

e)

Lake turbidity;

f)

Lake trophic state.

De hotspotproductfamilie wordt gebaseerd op beelden met een hoge en zeer hoge resolutie, met ongeveer 1 tot 30 meter ruimtelijke resolutie, met een beoordelingsfrequentie van veranderingen tussen 1 en 20 jaar, verworven voor belangrijke gebieden.

De pan-Europese component produceert satellietbeeldmozaïeken, informatie over bodembedekking/grondgebruik in de CLC-gegevens en de HRL's.

a)

De beeldmozaïeken met een hoge resolutie en met een zeer hoge resolutie zijn naadloos orthogerectificeerde pan-Europese rastermozaïeken, gebaseerd op satellietbeelden die 39 landen bestrijken.

b)

De CLC-gegevens worden regelmatig verstrekt. De tijdreeks omvat eveneens een veranderingslaag, die veranderingen in bodembedekking en grondgebruik laat zien.

c)

CLC+ levert de volgende generatie CLC-producten, waarbij de minimale kaarteenheid gereduceerd is tot +/– 0,5 ha en een gegevensmodel wordt toegepast dat voortbouwt op het Eagle-concept.

d)

De HRL's zijn rastergebaseerde gegevensreeksen die informatie verstrekken over verschillende kenmerken van de bodembedekking en een aanvulling vormen op de gegevensreeksen met betrekking tot het in kaart brengen van de bodembedekking. Enkele van de voornaamste kenmerken waarover de HRL's informatie verstrekken zijn: ondoordringbare (verharde) oppervlakken; bosgebieden (bedekking door bomen, kroonbedekkingsdichtheid en bladtype); graslanden; wetlands en waterlichamen; kleine beboste gebieden.

De lokale component verstrekt specifieke en meer gedetailleerde informatie die complementair is aan de informatie die via de pan-Europese component is verworven. Deze component is gericht op verschillende typen hotspots, d.w.z. gebieden die gevoelig zijn voor specifieke milieuproblemen. De component is gebaseerd op beelden met een zeer hoge resolutie (2,5 × 2,5 m pixels) in combinatie met gegevens uit andere gegevensreeksen (beelden met een hoge en middelhoge resolutie) over het pan-Europese gebied.

Producten van de lokale component omvatten:

a)

UA verstrekt pan-Europese vergelijkbare gegevens over bodembedekking en grondgebruik (waaronder de derde dimensie) voor een aantal functionele stedelijke gebieden.

b)

De oeverzones hebben betrekking op bodembedekking en grondgebruik in riviergebieden.

c)

De Natura 2000-gebieden.

5.   BENODIGDE GEGEVENS

5.1.   Satellietwaarneming

De voor de productontwikkeling benodigde satellietgegevens worden geleverd door het Europees Ruimteagentschap in het kader van het datapakhuis voor satellietbeelden van Copernicus. Daarbij worden de volgende gegevenssensoren in aanmerking genomen: optische sensoren met een hoge en zeer hoge resolutie die het zichtbare nabij-infrarood bestrijken, aangevuld met SAR-sensoren en optische sensoren met een middelhoge resolutie die het kortegolfinfrarood bestrijken.

De systematische mondiale landmonitoring wordt gebaseerd op gegevens van spectroradiometers, microgolfradiometers, hoogtemeters, ruimte- en tijdscomposieten van SAR-satellietgegevens. Geostationaire satellieten en satellieten in een polaire omloopbaan leveren deze gegevens in bijna-realtime en voorzien de gebruikers van variabelen, minder dan drie dagen na elke periode van tien dagen. Om de continuïteit van de waarnemingen en de beschikbaarheid van lange tijdreeksen te waarborgen worden verschillende sensoren met elkaar gecombineerd. Op verzoek worden gegevens geïnterkalibreerd.

De karteringselementen voor bodembedekking en landgebruik van de lokale, pan-Europese en mondiale componenten worden gebaseerd op satellietgegevens van synthetischeapertuurradar en spectroradiometers met een hoge en zeer hoge resolutie. Voor de analyse van de veranderingen zijn eveneens historische gegevens vereist. De pan-Europese kartering wordt gebaseerd op een volledige multitemporale dekking van 39 Europese landen. Sentinel-1 en Sentinel-2 worden operationeel in het proces geïntegreerd. Zij worden aangevuld met satellietgegevens met een zeer hoge resolutie voor specifieke toepassingen en voor validering.

5.2.   In-situwaarneming

De landdiensten van Copernicus gebruiken in-situgegevens voor kalibrering en validering.


BIJLAGE V

TECHNISCHE SPECIFICATIES VOOR DE DIENST VAN COPERNICUS VOOR KLIMAATVERANDERING

1.   TOEPASSINGSGEBIED

De dienst van Copernicus voor klimaatverandering (C3S) combineert waarnemingen en modellen van het klimaatsysteem met de recentste wetenschappelijke kennis om betrouwbare informatie van hoge kwaliteit te produceren over de vroegere, huidige en toekomstige toestand van het klimaat in Europa en de rest van de wereld.

De doelstellingen van C3S zijn:

a)

de vroegere en huidige toestand van het klimaat documenteren (op basis van waarnemingen en heranalyse);

b)

seizoensvoorspellingen van zes maanden opstellen (door meerdere modellen met elkaar te combineren);

c)

prognoses van het klimaat leveren (op basis van verschillende scenario's).

De dienst verleent toegang tot verschillende klimaatindicatoren en klimaatindices voor zowel de geïdentificeerde klimaatbepalende factoren als de verwachte klimaateffecten.

De dienst biedt informatie ter ondersteuning van maatschappelijke sectoren en de industrie, om betere besluitvorming en planning op het gebied van beperking van en aanpassing aan klimaatverandering mogelijk te maken. De dienst houdt rekening met relevante maatregelen in het kaderprogramma van de EU voor onderzoek en innovatie (Horizon 2020) en met de bestaande voorzieningen op nationaal niveau, en draagt waar mogelijk bij aan de prioriteiten van het mondiaal raamwerk voor klimaatdiensten van de Wereld Meteorologische Organisatie.

2.   GEBRUIKERSVEREISTEN EN BELANGRIJKSTE TOEPASSINGSDOMEINEN

C3S is voornamelijk bestemd voor ondersteuning van Europese beleidsmakers, nationale en regionale dienstverleners op het gebied van klimaat en intermediaire organisaties die nationale overheden ondersteunen. C3S verstrekt informatie over klimaatverandering op mondiale en Europese schaal, aangevuld met lokaal georiënteerde informatie van nationale en regionale dienstverleners op het gebied van klimaat. C3S fungeert als Europees knooppunt voor de bevordering van samenhang en beste praktijken en de voorziening van gemeenschappelijke basisinformatie en opleidingen om het begrip tussen en binnen de lidstaten te verbeteren. Tot slot stelt C3S de nationale klimaatdiensten in staat om gebruik te maken van de infrastructuur van de dienst, met inbegrip van klimaatgegevensreeksen, richtsnoeren, deskundigheid en instrumenten.

3.   ARCHITECTUUR VAN DE DIENST

De CS3-infrastructuur levert gedeelde gegevensreeksen, interoperabele systemen en instrumenten, computerfaciliteiten en web- en gegevensdiensten aan alle dienstelementen. De C3S-infrastructuur bevordert het delen van hulpbronnen en beste praktijken met andere Copernicus-diensten, wordt verdeeld over meerdere gegevensleveranciers en hergebruikt zo veel mogelijk de bestaande infrastructuur en software.

De voor C3S voorgestelde architectuur wordt gebaseerd op vier complementaire pijlers:

a)

klimaatgegevensopslag (CDS) bevat de klimaatinformatie die cruciaal is om aan de downstreamvereisten te voldoen. De CDS omvat een reeks geofysische klimaatvariabelen, waarvan de meesten zijn vermeld als essentiële klimaatvariabelen (ECV's) of thematische klimaatgegevensbestanden (TCDR's), seizoensvoorspellingen, klimaatprognoses en klimaatindicatoren voor verschillende sectoren.

b)

Het sectorale informatiesysteem (SIS) levert informatie en analysen die zijn afgestemd op de behoeften van de eindgebruikers en afnemers van de dienst, ten behoeve van gevarieerd sectoraal EU-beleid. Het SIS werkt hoofdzakelijk met gegevens en geofysische producten uit de CDS die waar nodig worden aangevuld met gegevensreeksen om, bijvoorbeeld, een antwoord te bieden op sectorspecifieke klimaateffecten op Europese schaal. Het SIS biedt ondersteuning aan het voornaamste sectorale EU-beleid op het gebied van klimaatverandering.

c)

De functie evaluatie en kwaliteitscontrole (EQC) beoordeelt de technische en wetenschappelijke kwaliteit van de dienst en de waarde ervan voor de gebruikers. De EQC-functie is de logische initiator van maatregelen ter verbetering van de dienst en werkt samen met externe, eventueel door de Commissie uitgevoerde, audits.

d)

Het outreach- en verspreidingsplatform (O&D) zorgt voor een tijdige en efficiënte verspreiding van informatie naar de Europese instellingen, overheidsinstanties en het algemene publiek (afhankelijk van het geval), en maakt gebruik van alle moderne communicatiemiddelen. Deze component werkt eveneens samen met andere instellingen wereldwijd die verantwoordelijk zijn voor monitoring en verslaglegging over klimaatverandering en gerelateerde kwesties.

4.   AANBOD TECHNISCHE DIENSTEN

De dienst klimaatverandering combineert waarnemingen en verschillende categorieën modellen van het klimaatsysteem met de recentste wetenschappelijke kennis om betrouwbare informatie van hoge kwaliteit te produceren over de vroegere, huidige en toekomstige toestand van het klimaat in Europa en de rest van de wereld.

De klimaatgegevensopslag bevat de geofysische informatie die nodig is om indicatoren voor klimaatverandering op een consistente en geharmoniseerde wijze te analyseren. De CDS levert consistente schattingen van ECV's, klimaatindicatoren en andere relevante informatie over de vroegere, huidige en toekomstige ontwikkeling van het gekoppelde klimaatsysteem op mondiale, continentale en regionale schaal.

De kern van de CDS bestaat uit vier categorieën.

1.   Klimaatwaarneming

Dit dienstelement draagt bij tot de opbouw van en toegang tot uitgebreide langetermijngegevensreeksen die informatie verstrekken over een breed scala aan ECV's (luchttemperatuur aan het oppervlak, neerslag aan het oppervlak, waterdamp, stralingsbalans aan het oppervlak, stralingsbalans van de aarde, koolstofdioxide, methaan, ozon, aerosolen, wolken, windsnelheid en -richting, kleur van de oceaan, zee-ijs, zeespiegel, temperatuur aan de zeeoppervlakte, mondiaal warmtegehalte van de oceaan, sneeuwbedekking, gletsjers en poolkappen, albedo, fractie geabsorbeerde fotosynthetisch actieve straling, brandverstoring, ijskappen). Het heeft met name betrekking op de meervoudige ECV-gegevensreeksen die rechtstreeks afkomstig zijn van historische aardobservatiegegevensregisters en niet door heranalysen en modelsimulaties zijn gegenereerd.

2.   Klimaatheranalysen

Deze component verstrekt middelen voor technische ontwikkeling, productie, monitoring, evaluatie en verstrekking voor:

a)

de volgende gegevensreeksen en producten van mondiale klimaatheranalyse:

1.

een atmosferische heranalyse van een periode van ten minste 30 jaar, ontworpen voor monitoring in bijna-realtime (minder dan vijf dagen) van het klimaatsysteem, gebaseerd op het uitgebreide mondiale waarnemingssysteem, met inbegrip van in-situwaarnemingen en satellietwaarnemingen;

2.

uitgebreide (> 100 jaar) heranalysen van het verbonden klimaatsysteem;

3.

afgeleide mondiale heranalysen met een hoge resolutie van de oceaan en het landoppervlak. De meteorologische informatie van atmosferische heranalysen wordt gebruikt om consistente schattingen af te leiden van ECV's van de oceaan met een hoge ruimtelijke resolutie (vanaf 16 km);

b)

gegevensreeksen en producten van regionale klimaatheranalyse.

Heranalysen worden geproduceerd door klimaatwaarnemingen van hoge kwaliteit te assimileren in een gekoppeld atmosfeer-/land-/oceaan-/zee-ijsmodel dat compatibel is met het ECMWF-systeem voor seizoensvoorspelling. Regionale heranalyse gebruikt waarnemingen met een hoge resolutie en levert gegevensproducten voor de Europese regio met een hogere resolutie dan de mondiale heranalysen. Er wordt een opfrisperiode van zo'n vijf jaar vastgesteld, om te kunnen profiteren van alle inputs die kunnen bijdragen aan de productie van regionale heranalysen.

3.   Klimaatprognoses

Deze component van het dienstelement verleent steun voor de integratie van de Europese bijdragen aan geavanceerde klimaatprognoses op mondiaal en regionaal niveau. Deze gegevens, die momenteel worden beheerd door de Earth System Grid Federation, worden operationeel toegankelijk gemaakt. Dit dienstelement biedt eveneens steun aan de ontwikkeling van algemene en sectorspecifieke klimaatproducten en indicatoren op basis van meerdere modellen. Op vergelijkbare wijze wordt steun verleend aan de integratie van regionale prognosescenario's met een hoge resolutie, met de bijbehorende ontwikkeling van klimaatindicatoren.

4.   Seizoensvoorspellingen

Deze component verschaft de middelen voor het produceren van goed gekalibreerde producten van hoge kwaliteit die zijn gebaseerd op meerdere modellen, en voor een open toegang tot de gegevens inzake seizoensvoorspelling. Daartoe wordt ondersteuning geboden aan regelmatige hervoorspellingen bij verschillende Europese voorspellingsdiensten, met een resolutie en frequentie die zonder die steun niet mogelijk zouden zijn. Ook wordt er één keer per maand een reeks multimodelproducten geleverd, waarbij die hervoorspellingen en de productieprognoses van het centrum worden gebruikt.

5.   BENODIGDE GEGEVENS

De dienst bouwt voort op en complementeert de bestaande vermogens op nationaal niveau die zijn ontwikkeld in het kader van een aantal onderzoeksinitiatieven op het gebied van klimaatverandering.

De dienst verstrekt uitgebreide klimaatinformatie over een breed scala aan onderdelen van het aardesysteem (atmosfeer, land, oceaan, zee-ijs, koolstof) die perioden van decennia tot eeuwen bestrijken. De dienst maakt maximaal gebruik van vroegere, huidige en toekomstige aardobservaties (van in-situwaarnemingssystemen en satellieten), in samenhang met modellering, supercomputing en netwerkvermogens. Die samenwerking levert samenhangende, uitgebreide en betrouwbare informatie op over het vroegere, huidige en toekomstige klimaat.

5.1.   Satellietwaarneming

C3S gebruikt operationele en oudere satellietgebaseerde instrumenten voor producten op het gebied van klimaat, heranalyse en validering.

De dienst maakt gebruik van de volgende soorten gegevens:

a)

gegevens van radiometers en spectrometers die zijn verkregen op de infrarode en microgolf-golflengten om de helderheidstemperatuur te meten en er verschillende geofysische parameters van af te leiden (windvector, ozon, temperatuur aan het oppervlak);

b)

gegevens van gps-radio-occultatie om informatie over de temperatuur, de druk en het waterdampgehalte van de atmosfeer af te leiden;

c)

gegevens van verstrooiingsmeters om de windsnelheid en -richting nabij de oppervlakte te meten;

d)

hoogtemetergegevens om de hoogte van oceaangolven te bepalen.

De dienst wordt eveneens ondersteund door gegevens en producten van de Sentinel-satellieten.

5.2.   In-situwaarneming

C3S gebruikt geen in-situwaarnemingssystemen maar verzamelt waarnemingen van gegevensleveranciers. C3S maakt gebruik van de bestaande Europese en internationale infrastructuur. C3S verleent geen financiële steun aan de daadwerkelijke gegevensverwerving, maar financiert enkel activiteiten die de verwerking ervan mogelijk maken (kwaliteitscontrole, format en verspreidingsaspecten) om aan de operationele vereisten te kunnen voldoen.

Er worden verschillende soorten waarnemingen (druk aan het oppervlak, temperatuur, wind, vochtigheid, windprofielen) verzameld van stations op het land, boeien, radiosonden, schepen en vliegtuigen.


BIJLAGE VI

TECHNISCHE SPECIFICATIES VOOR DE DIENST VAN COPERNICUS VOOR HET BEHEER VAN NOODSITUATIES

1.   TOEPASSINGSGEBIED

De dienst van Copernicus voor het beheer van noodsituaties (CEMS) voorziet alle geautoriseerde actoren wereldwijd die zijn betrokken bij het beheer van natuurrampen, door de mens veroorzaakte noodsituaties en humanitaire crises, van tijdige en nauwkeurige georuimtelijke informatie die afkomstig is van satellietteledetectie en wordt aangevuld met beschikbare in-situgegevensbronnen of open gegevensbronnen.

De dienst verstrekt kaarten en analysen op basis van satellietbeelden (voor, tijdens of na een crisis) en snelle-waarschuwingsdiensten voor droogte, overstromingen en brandgevaar. De dienst ondersteunt crisismanagers, civielebeschermingsdiensten en humanitaire hulpverleners die zich bezighouden met natuurrampen, door de mens veroorzaakte noodsituaties en humanitaire crises, evenals actoren die betrokken zijn bij herstel, rampenpreventie en paraatheidsactiviteiten.

2.   GEBRUIKERSVEREISTEN EN BELANGRIJKSTE TOEPASSINGSDOMEINEN

CEMS biedt de gebruikers talrijke voordelen op het gebied van respons in noodsituaties, crisisbeheer, humanitaire hulpverlening, risicobeperking van rampen, paraatheid en preventie, en voorziet met name civielebeschermingsdiensten en agentschappen voor humanitaire hulpverlening van nuttige en tijdige informatie

3.   ARCHITECTUUR VAN DE DIENST

CEMS is gebaseerd op twee componenten: de karteringsdienst en de systemen voor snelle waarschuwing.

1.   De karteringscomponent

De karteringscomponent verleent steun tijdens alle fasen van de beheerscyclus van noodsituaties: paraatheid, preventie, risicobeperking bij rampen, respons bij noodsituaties en herstel. De CEMS-karteringsdienst functioneert in zeer snelle modus voor de activiteiten op het gebied van het beheer van noodsituaties die onmiddellijke respons vereisen, of in normale modus voor de activiteiten op het gebied van het beheer van noodsituaties die niet verbonden zijn met de onmiddellijke-reactiefase.

De dienst wordt verleend in twee modulen:

a)

De module snelle kartering (RM) verleent zeer snelle diensten tijdens of onmiddellijk na rampen of humanitaire crises en is 24 uur per dag en 365 dagen per jaar beschikbaar. Die dienst verstrekt kaarten (en analysen) in de uren of dagen onmiddellijk na het optreden van een ramp. De dienst is gebaseerd op de snelle verwerving, verwerking en analyse van satellietbeelden en andere geospatiale gegevens en voorziet gebruikers van producten in de vorm van kaarten en beknopte analysen.

b)

De module risico- en herstelkartering (RRM) is ontworpen voor de situaties voor en na een crisis, ter ondersteuning van activiteiten in het kader van herstel, risicobeperking van rampen, preventie en paraatheid. RRM verstrekt kaarten (en analysen) binnen weken of maanden, ter ondersteuning van activiteiten in het kader van de fasen voor herstel, risicobeperking van rampen, preventie en paraatheid. Informatie over verschillende gevaren wat de blootstelling, kwetsbaarheid en bestendigheid van personen en gebouwen betreft, wordt op verzoek verstrekt.

Er wordt een speciale valideringscomponent ingezet voor de onafhankelijke controle van een monster van dienstoutputs van de RM- en RRM-modulen, met het oog op de voortdurende verbetering van de kwaliteit van de diensten.

2.   De snelle-waarschuwingscomponent verstrekt waarschuwing over en risicobeoordelingen van overstromingen, bosbranden en droogten.

De dienst is gebaseerd op drie hoofdmodulen.

a)

Het Europees Waarschuwingssysteem voor overstromingen (EFAS) voorspelt het risico op overstromingen in heel Europa. EFAS verstrekt producten met toegevoegde waarde voor snelle voorspellingen van overstromingen en unieke overzichtsproducten van bestaande en voorspelde overstromingen in Europa, meer dan drie dagen van tevoren.

b)

Het Europees Bosbrandinformatiesysteem (EFFIS) is een webgebaseerd geografisch informatiesysteem dat voorspellingen van brandgevaar tot tien dagen van tevoren levert, en bijna-realtime en historische informatie verstrekt over bosbranden en de ecologische gevolgen ervan in de regio's Europa, het Midden-Oosten en Noord-Afrika. Brandbewaking in EFFIS omvat de volledige brandcyclus, en de dienst verstrekt informatie met betrekking tot de omstandigheden voorafgaand aan de brand en schadebeoordelingen na brand. EFFIS wordt uitgebreid tot een mondiaal informatiesysteem voor natuurbranden (GWIS).

c)

De Europese waarnemingspost voor droogte (EDO) wordt in overeenstemming gebracht met andere EMS-modulen voor snelle waarschuwing van Copernicus. EDO gebruikt gegevens van de meteorologische gegevensverzameling voor EFAS en EFFIS en de outputs van het hydrologische model van EFAS met betrekking tot bodemvocht en afwatering van rivieren. Die producten worden vervolgens verder verwerkt in voor droogte relevante indicatoren, en gecombineerd met op satellieten gebaseerde indicatoren over de toestand van de vegetatie. De mondiale waarnemingspost voor droogte (GDO) levert sectorspecifieke indicatoren van gevolgen van droogte wereldwijd, en gerichte analyseverslagen voor bestaande droogten.

3.1.   Productverspreiding

De door CEMS geproduceerde informatie is volledig beschikbaar voor het publiek, op open en gratis toegankelijke basis, via een eigen webportaal. In uitzonderlijke omstandigheden kunnen, om veiligheidsredenen of ter bescherming van de rechten van derden, beperkingen worden opgelegd ten aanzien van de verspreiding ervan.

Karteringsproducten worden door de ERCC onderworpen aan een vertrouwelijkheidscontrole, waarna de toegelaten producten op het CEMS-portaal beschikbaar worden gemaakt. Indien de activering en de producten evenwel te vertrouwelijk worden bevonden, meldt de dienstverlener de geautoriseerde gebruiker per e-mail dat de producten beschikbaar zijn op de server voor beveiligde bestandsoverdracht (daarvoor is een wachtwoord nodig).

4.   AANBOD TECHNISCHE DIENSTEN

1.   CEMS — producten van de module snelle kartering

De gebruiker kan kiezen uit drie verschillende kaarttypen.

a)

Referentiekaarten bieden snel bijgewerkte kennis over het gebied en de activa, met gebruikmaking van gegevens van vóór de ramp. De inhoud daarvan bestaat uit geselecteerde topografische kenmerken van het getroffen gebied, met name blootgestelde activa, en andere beschikbare informatie die de gebruikers kan bijstaan bij de specifieke crisisbeheerstaken.

b)

Afbakeningskaarten bieden een beoordeling van de omvang van de gebeurtenis (en, op verzoek, van de ontwikkeling ervan). Afbakeningskaarten worden afgeleid van satellietbeelden na de ramp. Zij verschillen afhankelijk van de soort ramp en van de afgebakende gebieden die door de ramp zijn getroffen.

c)

Gradatiekaarten bieden een beoordeling van de omvang van de schade (en, op verzoek, van de ontwikkeling ervan). Gradatiekaarten worden afgeleid van satellietbeelden na de ramp. Gradatiekaarten tonen de omvang en ernst en de gradatie van de schade voor elke soort ramp. Ook kunnen zij relevante en actuele informatie bevatten die specifiek geldt voor de getroffen bevolking en activa.

2.   CEMS — producten van de module risico- en herstelkartering

Deze dienst verstrekt geospatiale informatie op verzoek. Die informatie wordt gebruikt ter ondersteuning van de activiteiten op het gebied van het beheer van noodsituaties die niet verbonden zijn met de onmiddellijke-reactiefase. Gebruikers kunnen de producten op twee manieren aanvragen: zij kunnen kiezen uit een reeks vooraf bepaalde gedetailleerde topografische elementen (met name op het gebied van infrastructuur) en rampenrisico-informatie (gevaar, blootstelling, risico), of ze beschrijven de informatie en het type product die of dat zij specifiek nodig hebben in de desbetreffende situatie.

De volgende productcategorieën zijn beschikbaar:

a)

referentiekaarten bieden alomvattende en actuele informatie over het gebied en relevante activa in het kader van rampenrisicovermindering;

b)

kaarten met de situatie voorafgaand aan de ramp bieden relevante en actuele thematische informatie die kan helpen bij het plannen voor noodsituaties in gebieden die kwetsbaar zijn voor rampen, teneinde zo veel mogelijk levens te redden en schade te voorkomen;

c)

kaarten met de situatie na de ramp bieden relevante en actuele thematische informatie die kan helpen bij het plannen van de wederopbouw en monitoring van vooruitgang, om de gevolgen voor de lange termijn in kaart te kunnen brengen.

De onder a), b) en c) bedoelde kaarten worden regelmatig bijgewerkt.

De kaarten bevatten de volgende informatie:

a)

topografische kenmerken van gebieden die kwetsbaar zijn voor rampen, met name wat infrastructuur betreft;

b)

risico-informatie over rampen;

c)

andere beschikbare informatie die de gebruikers kan bijstaan bij de specifieke crisisbeheerstaken, zoals het bieden van bescherming tegen mogelijke rampen, waaronder bouw- en andere beschermende maatregelen, juridische maatregelen en bewustwordingscampagnes.

3.   CEMS — EFAS

EFAS verstrekt aanvullende snelle waarschuwingen aan de nationale en regionale hydrologische diensten en het Europees Coördinatiecentrum voor respons in noodsituaties (ERCC). EFAS omvat de volgende modulen, die informatie verstrekken tot tien dagen van tevoren:

a)

overstromingsvoorspellingen: verstrekt snelle waarschuwing op een pan-Europese en mondiale schaal;

b)

overstromingswaarschuwingen en andere waarschuwingen, zoals waarschuwingen voor plotselinge overstromingen;

c)

overstromingsmonitoring monitoring van bestaande overstromingen.

4.   CEMS — EFFIS

EFFIS ondersteunt de bescherming tegen bosbranden in de Unie door middel van vier modulen, van de fase voor de brand tot de fasen na de brand.

a)

beoordeling van brandgevaar: biedt pan-Europese en mondiale gegevens ter ondersteuning van brandpreventie en paraatheid. Dagelijkse kaarten met vooruitzichten van één tot zes dagen van het voorspelde brandgevaar in de EU, met gebruikmaking van weersvoorspellingen. De module is actief van 1 maart tot en met 31 oktober;

b)

in kaart brengen van actieve branden: biedt pan-Europese en mondiale gegevens ter ondersteuning van brandbestrijding. Dagelijkse kaarten van actieve branden, die een overzicht geven van de branden die in de wereld woeden;

c)

snelle beoordeling van schade: biedt pan-Europese beoordelingsgegevens na afloop van de brand. Dagelijkse actualisering van de afbakening van de verbrande gebieden in Europa, voor branden van 40 ha of groter;

d)

wekelijkse beoordeling van schade: biedt pan-Europese beoordelingsgegevens na afloop van de brand. Wekelijkse actualisering van de afbakening van de verbrande gebieden in Europa.

5.   CEMS — Europese waarnemingspost voor droogte (EDO)

EDO verstrekt vier modulen voor de communicatie met betrekking tot waterschaarste en droogte.

a)

module monitoring en kartering: visualisering van de ruimtelijke en temporele evolutie van droogten, door middel van verschillende indicatoren voor regenval, sneeuw, temperatuur, bodemvocht, grondwater, afwatering van rivieren en de gezondheid van de vegetatie. De indicatoren worden berekend uit in-situmetingen (meteorologische gegevens, grondwater), outputs van modellen (bodemvocht, afwatering) en satellietgegevens (vegetatiestress, bodemvocht, temperatuur aan het aardoppervlak). De geselecteerde indicatoren worden gecombineerd in alarmniveaus voor de gevolgen voor de landbouw en het ecosysteem;

b)

module voorspelling: levert voorspellingen van geselecteerde droogte-indicatoren;

c)

module gegevensanalyse: analysen en vergelijkingen van temporele profielen en beschikbare indicatoren, de ruimtelijke onderlinge vergelijking en de samenvoeging ervan en de samenvoeging tot administratieve eenheden:

d)

analyserapporten voor belangrijke droogten en analysen van de omvang, ernst en mogelijke gevolgen ervan.

5.   BENODIGDE GEGEVENS

5.1.   Satellietwaarneming en in-situwaarneming

Het merendeel van de geospatiale informatie die wordt geleverd door de karteringscomponent van CEMS is afkomstig van satellietteledetectie en wordt aangevuld met beschikbare in-situgegevensbronnen of open gegevensbronnen. De satellietbeelden worden geleverd door de bijdragende Copernicus-missies (CMM's) en door waarnemingen van Sentinel-1 en Sentinel-2, waardoor aan het hele bereik aan waarnemingsvereisten wordt voldaan. In-situgegevens voor de karteringscomponent worden verstrekt via open bronnen en/of gegevens die beschikbaar zijn gemaakt door de nationale karterings- en kadasteragentschappen (NMCA), in overeenstemming met een bilaterale overeenkomst tussen de NMCA's en het EEA.

De snelle-waarschuwingscomponent van CEMS maakt gebruik van alle beschikbare beelden van de Sentinel-satellieten (momenteel Sentinel-1, Sentinel-2 voor bosbranden en Sentinel-3. Vanwege de behoefte aan een hoge frequentie van gegevensverwerving voor de bijna-realtimebeoordelingen van brandschade wordt eveneens gebruikgemaakt van andere sensoren, zoals MODIS en VIIRS voor middelhoge ruimtelijke resolutie, en een reeks beelden met hoge ruimtelijke resolutie van onder meer de satellieten Landsat, SPOT en IRS. Variabelen als het waterequivalent van sneeuw en bodemvocht, die worden gebruikt in de snelle-waarschuwingscomponent voor overstromingen, worden afgeleid van de sensoren aan boord van de satellieten Metop en DMSP.

In-situgegevens omvatten ook waarnemingen vanuit de lucht (bijvoorbeeld uit vliegtuigen of onbemande luchtvaartuigen). Voor de snelle-waarschuwingscomponent omvat de in-situcomponent de hydrometeorologische waarnemingen van de desbetreffende nationale en regionale instanties.


BIJLAGE VII

TECHNISCHE SPECIFICATIES VOOR DE VEILIGHEIDSDIENST VAN COPERNICUS

DOELSTELLINGEN EN TOEPASSINGSGEBIED VAN DE VEILIGHEIDSDIENST VAN COPERNICUS

De veiligheidsdienst van Copernicus zorgt voor de levering van relevante en toereikende gegevens en informatie zodat de Unie kan beantwoorden aan de civiele-veiligheidsproblemen en haar vermogen voor crisispreventie, paraatheid en respons kan verbeteren, met name door middel van verhoogde grensbewaking en maritieme bewaking, en voor de ondersteuning van Copernicus aan het externe optreden van de Unie. De veiligheidsdienst van Copernicus omvat de volgende componenten:

a)

de grensbewakingscomponent, die gedelegeerd is aan Frontex als belaste entiteit;

b)

de maritieme-bewakingscomponent, die gedelegeerd is aan EMSA als belaste entiteit;

c)

steun aan de component voor extern optreden van de Unie, die gedelegeerd is aan SATCEN als belaste entiteit.

De integratie van de verschillende waarnemingsvermogens van de drie belaste entiteiten biedt een gesynchroniseerd productaanbod, dat middels operationele synergieën is ontwikkeld tegen minimale kosten.

DEEL I

Grensbewakingscomponent van de veiligheidsdienst van Copernicus

1.   TOEPASSINGSGEBIED

De grensbewakingscomponent van de veiligheidsdienst van Copernicus verschaft een groter situationeel bewustzijn en ondersteuning bij veiligheidsuitdagingen aan de buitengrenzen van de Unie, door middel van opsporing en bewaking van grensoverschrijdende veiligheidsbedreigingen, risicobeoordeling en systemen voor snelle waarschuwing, kartering en monitoring.

2.   GEBRUIKERSVEREISTEN EN BELANGRIJKSTE TOEPASSINGSDOMEINEN

Inspelend op de verzamelde gebruikersvereisten verleent de grensbewakingscomponent diensten in de volgende vijf thematische domeinen, waarbij gegevens en/of informatieproducten volgens hun belangrijkste toepassing worden geclassificeerd:

a)

de landdiensten (S1, S2 en S3) worden gebaseerd op satellietbeelden, omvatten analysen van havens, kustgebieden, stranden en grensovergangspunten, en moeten worden geïnterpreteerd door menselijke deskundigen;

a)

de zeediensten (S4, S5, S6 en S7) worden gebaseerd op scheepsrapportagesystemen en scheepsdetectie in satellietbeelden en zijn semi-automatisch;

b)

de milieudienst (S8) verstrekt analysen van milieuvariabelen, zoals informatie over het terrein en de weersomstandigheden.

3.   ARCHITECTUUR VAN DE DIENST

De werkzaamheden van de grensbewakingscomponent van Copernicus kunnen worden verdeeld in de volgende categorieën:

a)

algemeen beheer van de gedelegeerde activiteiten, waaronder aanbesteding, contractbeheer en verslaglegging;

b)

dienstenbeheer, waaronder de vaststelling van behoeften, verwerving, kwaliteitsborging en de verlening van grensbewakingsdiensten;

c)

dienstenontwikkeling, op basis van de zich ontwikkelende dienstbehoeften van de gebruikers (grensautoriteiten en Frontex);

d)

gebruikersacceptatie en -opleiding, waaronder alle activiteiten die nodig zijn voor het opleiden van gebruikers, en een beoordeling van het gebruiksniveau van elke verleende dienst.

De grensbewakingsdiensten van Copernicus worden ingezet in het kader van de Fusion Services van Frontex.

De volgende werkzaamheden worden voornamelijk door Frontex uitgevoerd, waar nodig met ondersteuning van contractanten:

a)

dagelijkse werkzaamheden en betrekkingen met gebruikers;

b)

plannen, bestellen, verwerven en factureren van producten (EO- en niet-EO-producten)

c)

IT-beheer, waaronder beheer van incidenten en problemen;

d)

kwaliteitsborging van de geleverde producten;

e)

implementatie van correcties en verbeteringen van de diensten;

f)

monitoring van dienstverlening.

Ter ondersteuning van bovengenoemde werkzaamheden sluit Frontex deels door Copernicus gefinancierde dienstverleningsovereenkomsten met EUSC en EMSA voor de analyse van landgebieden en maritieme gebieden, respectievelijk.

Voor het testen en valideren van nieuwe gebruikersvereisten kunnen conceptvalidering en pre-operationele projecten worden ingesteld.

4.   AANBOD TECHNISCHE DIENSTEN

De specifieke activeringen van de Copernicus-dienst voor grensbewaking worden bepaald door Frontex, op basis van een eigen risicobeoordeling van de situatie op dat moment. Grensbewaking bestaat uit de volgende diensten:

a)

(S1) Kustbewaking — de Copernicus-producten die in het domein van kustbewaking worden ontwikkeld, bestaan uit punctuele en ad-hocverslagen van beeldanalyse, gevectoriseerde gegevens en beelden van door risicoanalyse geïdentificeerde kustgebieden (stranden en havens), ter ondersteuning van de operationele beoordeling van onrechtmatige migratie en grensoverschrijdende criminele activiteiten;

b)

(S2) Bewaking voor de grens — punctuele en ad-hocverslagen van beeldanalyse, gevectoriseerde gegevens en beelden van door risicoanalyse geïdentificeerde gebieden vóór de grens, ter ondersteuning van de operationele beoordeling van onrechtmatige migratie en grensoverschrijdende criminele activiteiten;

c)

(S3) Referentiebeelden/kartering — de Copernicus-producten die in het domein van referentiebeelden/kartering worden ontwikkeld, worden gebaseerd op satellietbeelden met een zeer hoge resolutie en gevectoriseerde gegevens met betrekking tot specifieke, door risicoanalyse geïdentificeerde gebieden in derde landen;

d)

(S4) Maritieme bewaking van een belangrijk gebied — de Copernicus-producten die in het domein van maritieme bewaking van een belangrijk gebied worden ontwikkeld, omvatten het identificeren en volgen van vaartuigen door middel van aardobservatiegegevens en in-situgegevens van open bronnen en van platforms en sensoren;

e)

(S5) Vaartuigdetectiedienst — de Copernicus-producten die in het kader van de vaartuigdetectiedienst worden ontwikkeld, omvatten vaartuigdetectie door satellieten (SAR) en (optische) identificatie met samenwerkingssystemen (AIS, LRIT);

f)

(S6) Vaartuigtracking- en -meldingsdienst — de Copernicus-producten die in het kader van de vaartuigtracking- en -meldingsdienst worden ontwikkeld, omvatten de gecombineerde gegevenstoevoer van het land of van satellieten via AIS, LRIT en VMS;

g)

(S7) Dienst voor detectie van onregelmatigheden bij vaartuigen — de Copernicus-producten die in het kader van de dienst voor detectie van onregelmatigheden bij vaartuigen worden ontwikkeld, omvatten automatisch gegenereerde waarschuwingen wanneer verdachte handelingen worden opgemerkt;

h)

(S8) Milieubeoordeling voor risicoanalyse — de Copernicus-producten die in het kader van de milieubeoordeling voor risicoanalyse worden ontwikkeld, omvatten informatie over het milieu (huidige en voorspelde weersomstandigheden en toestand van de zee), ter ondersteuning van de operationele planning, besluitvorming en planning van satellietacquisitie;

i)

(S9) Milieubeoordeling van grote gebieden voor risicoanalyse — deze dienst wordt op verzoek verleend en kan via de Fusion Services van Eurosur worden aangevraagd; de dienst wordt verleend in de vorm van beeldanalyse, op basis van monitoring van specifieke gebieden met gebruikmaking van zowel archiefbeelden als nieuwe beelden;

j)

(S10) Aardobservatie (EO) — verkenningsdienst — deze dienst wordt op verzoek verleend en kan door de NCC's via de Fusion Services van Eurosur worden aangevraagd; de verkenningsdienst verstrekt een eerste beoordeling en identificatie van specifieke gebieden en objecten binnen grotere gebieden; de geïdentificeerde gebieden en objecten worden door de aanvrager gevalideerd en, indien nodig, met de algemene monitoringdiensten verder geanalyseerd;

k)

(S11) Beoordeling van migratie en grensoverschrijdende criminele netwerken — deze dienst wordt op verzoek verleend en kan door de NCC's via de Fusion Services van Eurosur worden aangevraagd; de dienst biedt een sociaaleconomische basis en initiële analyse van een specifiek(e) gebied, activiteit en/of georganiseerde misdaadgroep dat of die in verband wordt gebracht met onrechtmatige migratie en grensoverschrijdende criminele activiteiten. De dienst is gebaseerd op meerdere bronnen.

5.   BENODIGDE GEGEVENS

Om inlichtingen over grensbewaking te kunnen leveren, verzamelt Frontex gegevens van een groot aantal verschillende bronnen en genereert het toegevoegde waarde via zijn gegevensfusiedienst.

De dienst maakt gebruik van de volgende gegevensinput:

a)

satellietbeelden (zowel optisch als radarbeelden);

b)

gegevens van gespecialiseerde vaartuigdetectiesystemen;

c)

meteorologische informatie;

d)

gegevens van inlichtingendiensten.

DEEL II

Maritieme-bewakingscomponent van de veiligheidsdienst van Copernicus

1.   TOEPASSINGSGEBIED

De maritieme-bewakingscomponent van de veiligheidsdienst van Copernicus is gericht op het verbeteren van de crisispreventie-, paraatheids- en responsvermogens van de Unie door middel van verbeterde maritieme bewaking op basis van de gegevens en informatie van Copernicus, ten behoeve van een betere opsporing en monitoring van transregionale bedreigingen, de opmaak van risicobeoordelingen, de uitvoering van snelle-waarschuwingssystemen, en de kartering en monitoring van maritieme gebieden.

2.   GEBRUIKERSVEREISTEN EN BELANGRIJKSTE TOEPASSINGSDOMEINEN

De maritieme-bewakingscomponent voldoet aan de monitoringvereisten van de volgende gebruikersgemeenschappen:

a)

visserijcontrole;

b)

maritieme beveiliging en veiligheid;

c)

douane en rechtshandhavingsinstanties;

d)

defensie.

3.   ARCHITECTUUR VAN DE DIENST

De maritieme-bewakingsdiensten van Copernicus vertrouwen op de bestaande structuur van EMSA, waarbij verschillende dienstelementen worden gecombineerd, waaronder EO, en leveren diensten die specifiek zijn afgestemd op de behoeften van verschillende gebruikersgemeenschappen. Die dienstelementen worden verdeeld in dienstinput en dienstmodulen.

De dienstinput bestaat uit de volgende categorieën:

a)

aardobservatie;

b)

specifiek maritiem omgevingsbewustzijn.

De dienstmodulen bestaan uit:

a)

algemene dienstmodulen;

b)

geïntegreerde dienstmodulen.

Door dienstinputs te combineren met passende vermogens (modulen) kunnen op maat gemaakte, kostenefficiënte diensten worden geboden aan het volledige spectrum van geautoriseerde gebruikersgemeenschappen.

Aan EMSA worden de volgende specifieke taken toevertrouwd:

a)

algemeen beheer van de gedelegeerde activiteiten;

b)

administratief beheer, waaronder aanbestedingen, contractbeheer, verslaglegging en kwaliteitsborging;

c)

ontwikkeling van diensten, waaronder het ontwerpen, testen en inzetten van diensten;

d)

functioneren van de diensten, waaronder de dagelijkse werkzaamheden, beheer van incidenten en problemen, en voortdurende verbetering van de diensten. Bij het functioneren van de diensten horen alle activiteiten die zijn verbonden aan het plannen, bestellen en valideren van satellietproducten;

e)

gebruikersacceptatie en -opleiding, waaronder alle activiteiten die nodig zijn voor het opleiden van gebruikers, en een beoordeling van het gebruiksniveau van elke verleende dienst.

Naast deze activiteiten, maar verbonden aan de dienstverlening, worden conceptvalidering en pre-operationele projecten ingesteld voor het testen en valideren van nieuwe gebruikersvereisten op een specifiek domein.

4.   AANBOD TECHNISCHE DIENSTEN

De producten die in het kader van de maritieme-bewakingscomponent van de veiligheidsdienst van Copernicus worden ontwikkeld, omvatten de volgende diensten:

1.   Visserijcontrolediensten

Illegale visserij kan een belemmering vormen van de uitvoering van beheersplannen en het duurzame beheer van de visbestanden verstoren. Bij die diensten wordt rekening gehouden met de volgende soorten vereisten:

a)

monitoring van visgronden;

b)

monitoring van vissershavens om het vertrek en de aankomst van visvaartuigen in kaart te brengen en te controleren.

2.   Maritieme veiligheids- en beveiligingsdiensten

De maritieme veiligheids- en beveiligingsdiensten beantwoorden aan twee hoofdcategorieën gebruikersbehoeften.

a)

Opsporing en redding. Opsporing en redding (S&R) omvat het opsporen van en het verlenen van levensreddende bijstand aan personen in moeilijkheden en direct levensgevaar. S&R-activiteiten omvatten missies in verafgelegen gebieden, redding op zee en het verstrekken van S&R-faciliteiten waar de hulpdiensten normaliter geen beschikking over hebben. S&R-diensten omvatten snelle opdrachtgeving van satelliethulpmiddelen, inzet van UAV's voor monitoring van grote gebieden en positievisualisering en respectieve zoekpatronen van S&R-activa voor een betere operationele coördinatie.

b)

Veiligheid van schepen. De dienst schetst een beter beeld van het maritieme verkeer met EO-producten. Het programma heeft een mondiale reikwijdte, met een aanvullende nadruk op afgelegen gebieden en met name voor de poolgebieden.

3.   Douanediensten

Douanediensten zorgen ervoor dat gegevens worden gebruikt om, voor verschillende doeleinden, schepen te volgen en routes en aankomsten in havens aan reeds in het systeem bestaande informatie te verbinden.

Bij monitoring van smokkel van goederen ligt de nadruk op betere bewustwording van het maritieme domein en de kruiscontrole van informatie met basisregisters, vaartuiggerelateerde informatie en rapportagegegevens. De dienst biedt steun aan specifieke missies waar snelle opdrachtgeving en monitoring cruciaal zijn. De uitvoeringsactiviteiten omvatten monitoring van havens en stranden in derde landen voor het vertrek van specifieke schepen, en het opsporen van abnormaal gedrag.

4.   Wetshandhavingsdiensten

Bij wetshandhavingsdiensten ligt de nadruk op betere bewustwording van het maritieme domein op basis van bestaande civiele middelen en vermogens en de verdere integratie van informatie. Daarbij wordt vooral gebruikgemaakt van de modaliteiten voor snelle opdrachtgeving en monitoring van specifieke operaties.

5.   Marienemilieudiensten

Marienemilieudiensten omvatten de activiteiten in het kader van CleanSeaNet. De diensten bieden steun aan deelnemende lidstaten bij de volgende activiteiten:

a)

identificatie en tracking van olieverontreiniging aan het zeeoppervlak;

b)

monitoring van onopzettelijke verontreiniging tijdens noodsituaties;

c)

ondersteuning bij de identificatie van vervuilers.

5.   BENODIGDE GEGEVENS

De Copernicus-diensten voor maritieme bewaking gebruiken zowel Copernicus-gegevens als gegevens uit andere bronnen als productinput.

1.

EO-gegevens en afgeleide producten, zoals:

a)

SAR-beelden;

b)

optische beelden;

c)

satellietvideobeelden.

2.

Niet-EO-gegevens en producten met toegevoegde waarde

a)

systemen van op afstand bestuurde luchtvaartuigen (RPAS);

b)

satelliet-AIS (SAT-AIS);

c)

scheepsrapportagesystemen overeenkomstig hun respectieve rechtsgrondslagen;

d)

scheepsinformatie (uit scheepsdatabanken).

3.

In-situgegevens uit andere bronnen — sensoren die zijn bevestigd op voertuigen, vaartuigen of andere vervoersmiddelen.

DEEL III

Ondersteuning van het externe optreden van de Unie door de veiligheidsdienst van Copernicus

1.   TOEPASSINGSGEBIED

De SEA-dienst wordt gebaseerd op de principes voor nauwe samenwerking met CEMS. De coördinatie tussen SEA en CEMS is gebaseerd op de volgende beginselen:

a)

bij de integratie van het aanbod van SEA en EMS wordt rekening gehouden met de behoeften van beide gebruikersgemeenschappen;

b)

de coördinatie van de diensten mag niet ten koste gaan van de snelle werking, specificiteit of kwaliteit van het respectieve dienstenaanbod en de gevoeligheid van het verzoek;

c)

de coördinatie moet waar mogelijk trachten kosten te besparen door middelen te delen.

2.   GEBRUIKERSVEREISTEN EN BELANGRIJKSTE TOEPASSINGSDOMEINEN

De dienst is werkzaam in de volgende domeinen:

a)

crisisinformatie;

b)

crisispreventie en paraatheid;

c)

briefingnota's en activiteitenanalysen.

De SEA-producten zijn alleen beschikbaar voor de volgende geautoriseerde gebruikers:

a)

de Europese dienst voor extern optreden (EEAS-crisisbeheersingsstructuren; EU-delegaties, regionale helpdesk van EEAS);

b)

de CSDP-missies en —activiteiten;

c)

de volgende diensten van de Commissie

1)

DG ECHO,

2)

DG DEVCO;

d)

de ministeries van Defensie en Buitenlandse Zaken en de inlichtingendiensten in de lidstaten;

e)

de Verenigde Naties.

3.   ARCHITECTUUR VAN DE DIENST

Deze dienst verstrekt op verzoek geospatiale informatie ter ondersteuning van de besluitvorming en werkzaamheden in tijden van crisis. De dienst bestaat uit de verwerving, verwerking en analyse van satellietbeelden en bijkomende informatie.

De producten zijn een combinatie van gestandaardiseerde informatielagen waarmee in de behoeften van de gebruiker wordt voorzien. Die lagen kunnen in verschillende outputformats worden gegroepeerd, zoals kaarten, geospatiale gegevensreeksen (vector- en rastergegevens), en/of diensten die via het web toegankelijk zijn (webkaarten). De gebruikers kunnen producten uit het SEA-aanbod selecteren en hun specifieke behoeften aangeven.

De dienst mikt op een beschikbaarheid van 24 uur per dag, zeven dagen per week, en omvat een dienst voor snel antwoord.

Onder de werkzaamheden van de dienst vallen:

a)

beheer van het centrale dienstpunt voor alle SEA-activeringen;

b)

helpdesk van Copernicus;

c)

productontwerp;

d)

CSCDA-gegevensverzoek/-verwerking;

e)

contractanten begeleiden bij productontwikkeling;

f)

interne analysen en toegevoegde waarde, waar passend, voor alle activeringen die voldoen aan de SATCEN-governance;

g)

validering en verspreiding van producten;

h)

coördinatie met CEMS;

i)

coördinatie met andere voor het extern optreden en CFSP/CSDP-gebruikers relevante Copernicus-diensten;

j)

verspreiding en beleidsuitvoering, waarbij rekening wordt gehouden met gebruikersprofielen en gevoeligheid van gegevens.

Bij de dienstwerkzaamheden worden alle SEA-procedures overeenkomstig het op beheers- en coördinatieniveau vastgestelde kader ingevoerd en toegepast.

De SEA-dienstencoördinator (SSC) is belast met de volgende taken voor elke activering:

a)

raming van de kosten voor een kosten/batenanalyse voor de effectbeoordeling;

b)

behandeling van gevoelige kwesties;

c)

beheersing van incidenten en problemen;

d)

monitoring van dienstverlening.

4.   AANBOD TECHNISCHE DIENSTEN

Het gedetailleerde aanbod van de SEA-dienst van Copernicus bestaat uit de volgende producten:

1.   Referentiekaarten

Referentiekaarten zijn cartografische producten van hoge kwaliteit met een groot aantal uiteenlopende waarneembare kenmerken. De verschillende informatielagen omvatten basisgegevens als wegnetwerk, grenzen, hydrografie, terrein enz. Met de op de referentiekaarten weergegeven informatie wordt ondersteuning geboden aan oriëntering, plaatselijke navigatie, strategische besluitvorming en logistieke inzet. Afhankelijk van de omstandigheden kunnen de informatielagen van de referentiekaart worden verrijkt met specifieke, door de situatie vereiste lagen.

2.   Beoordeling van de status van wegnetwerken

De beoordeling van de status van wegnetwerken voorziet gebruikers van een kaart met verschillende soorten informatie over de status van het wegnetwerk.

3.   Beoordeling van schade door conflicten

Bij de beoordeling van schade door conflicten wordt gezocht naar veranderingen om een visuele interpretatie te kunnen geven van de verspreiding van schade in een crisisgebied. In stedelijke gebieden worden huizenblokken voorzien van kleurcodes om de intensiteit van de schade aan te geven. In gefragmenteerde gebieden wordt een warmtekaart gebruikt om de schade weer te geven, waarbij met verschillende kleuren wordt aangegeven hoe zwaar verschillende delen van elk gebied zijn getroffen.

4.   Analyse van kritieke infrastructuur

Met de analyse van kritieke infrastructuur worden de meest relevante onderdelen geïdentificeerd van door mensen gemaakte of natuurlijke infrastructuur die als kritiek wordt beschouwd, en wordt de operationele status ervan beoordeeld.

5.   Ondersteuning van evacuatieplanning

De ondersteuning van evacuatieplanning verstrekt geospatiale informatie ter ondersteuning van de evacuatie van personen uit crisisgebieden. De producten worden ontwikkeld op basis van een voorlopige analyse van de risico's die aan een bepaalde locatie zijn verbonden, en omvatten informatie als mogelijke verzamelpunten, landingsplaatsen voor helikopters en evacuatiepunten en -routes.

6.   Kaart van grenzen buiten de EU

De kaart van grenzen buiten de EU biedt gebruikers de mogelijkheid om informatie te vinden ter ondersteuning van besluitvorming op het gebied van grenzen buiten de EU.

7.   Kampanalyse

Kampanalyse is een product voor de ondersteuning van besluitvorming op het gebied van ontheemde bevolkingen (zowel binnenlands ontheemd als vluchtelingen). De producten zijn gericht op beschrijving van de kenmerken van een kamp, het identificeren van gebouwen met andere functies en uiteindelijk het verstrekken van schattingen van de bevolkingsvariaties.

8.   Situatieschets van een crisis

De situatieschets van een crisis wordt gebruikt voor de algemene beoordeling van de ernst van een conflict of crisis en de gevolgen ervan. Daartoe omvat het product een verzameling aanvullende informatie over de crisis. Die aanvullende informatie moet worden verzameld, gehomogeniseerd en geprepareerd tot een naadloos beeld (dat bestaat uit situationele kaarten en eventueel een verslag).

9.   Activiteitenverslag

Het activiteitenverslag is een product waarmee de gebruikers worden voorzien van een analyse van een specifieke menselijke activiteit. Dat product moet zeer flexibel zijn.

5.   BENODIGDE GEGEVENS

De dienst vereist het gebruik van gegevens met een zeer hoge resolutie.


23.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 102/56


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2018/621 VAN DE COMMISSIE

van 20 april 2018

betreffende de technische specificaties voor de ruimtecomponent van Copernicus overeenkomstig Verordening (EU) nr. 377/2014 van het Europees Parlement en de Raad

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 377/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 tot vaststelling van het Copernicus-programma en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 911/2010 (1), en met name artikel 9, lid 8, onder b),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Copernicus-programma, vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 377/2014, is een civiel programma dat uitgaat van de behoeften van de gebruiker, voortbouwt op de bestaande nationale en Europese capaciteiten, met als overkoepelend doel het leveren van accurate en betrouwbare informatie op het gebied van milieu en veiligheid die op de behoeften van de gebruikers is afgestemd, en ondersteuning biedt aan andere beleidsterreinen van de Unie, met name op het gebied van de interne markt, vervoer, milieu, energie, civiele bescherming en civiele beveiliging, samenwerking met derde landen en humanitaire hulp.

(2)

Overeenkomstig Verordening (EU) nr. 377/2014 bestaat Copernicus uit drie onderdelen, waaronder een ruimtecomponent die tot doel heeft voor duurzame satellietobservatie te zorgen voor de volgende dienstensectoren: monitoring van de atmosfeer, zeemonitoring, landmonitoring, monitoring van de klimaatverandering, crisisbeheersing en veiligheid. De Commissie heeft de algemene verantwoordelijkheid voor Copernicus en coördineert de verschillende componenten daarvan.

(3)

De technische specificaties voor de ruimtecomponent van Copernicus zijn noodzakelijk om een basis vast te stellen voor de uitvoering en de ontwikkeling van de ruimtecomponent in het kader van het beheer van Copernicus.

(4)

De technische specificaties voor de ruimtecomponent van Copernicus moeten betrekking hebben op aspecten als de voltooiing en uitvoering van specifieke missies, de ontvangst, verwerking, archivering en verspreiding van gegevens, de levering, archivering en verspreiding van gegevens van bijdragende missies ter aanvulling van gegevens van specifieke missies, en op de procedure voor de ontwikkeling van het systeem.

(5)

De ontwikkeling van de ruimtecomponent van Copernicus is van start gegaan in het kader van het ruimtecomponentprogramma voor wereldwijde monitoring voor milieu en veiligheid (GMES), dat onder meer door het Europees Ruimteagentschap (ESA) en de Commissie wordt gefinancierd. De technische specificaties voor de ruimtecomponent van Copernicus moeten de volledige ruimtecomponent bestrijken, met specifieke nadruk op de uit hoofde van Verordening (EU) nr. 377/2014 gefinancierde activiteiten.

(6)

De ruimtecomponent van Copernicus als geheel wordt gefinancierd via verschillende overeenkomsten, waaronder de overeenkomsten in het kader van het GMES-ruimtecomponentprogramma van de ESA, de Copernicus-overeenkomst en de facultatieve programma's Jason-CS en Jason-3 van de Europese Organisatie voor de exploitatie van meteorologische satellieten (EUMETSAT). Tot de door het GMES-ruimtecomponentprogramma van de ESA gefinancierde activiteiten behoren de ontwikkeling van de A- en B-eenheden van de Sentinel-1, -2 en -3-satellieten, de A- en B-eenheden van Sentinel-5p en Sentinel-4 alsook de A-eenheden van Sentinel-5 en -6. Sentinel-6 wordt medegefinancierd door EUMETSAT uit hoofde van het facultatieve EUMETSAT-programma Jason-CS.

(7)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Copernicus-comité,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Technische specificaties voor de ruimtecomponent van Copernicus

De in de bijlage opgenomen technische specificaties voor de uitvoering en de ontwikkeling op basis van gebruikerseisen van de in artikel 6 van Verordening (EU) nr. 377/2014 bedoelde ruimtecomponent van Copernicus worden hierbij vastgesteld.

Artikel 2

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 20 april 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 122 van 24.4.2014, blz. 44.


BIJLAGE

1.   TOEPASSINGSGEBIED VAN DE TECHNISCHE SPECIFICATIES VAN DE RUIMTECOMPONENT

De ruimtecomponent van Copernicus omvat de volgende activiteiten:

a)

de ontwikkeling, lancering en exploitatie van specifieke Copernicus-satellieten (Sentinels);

b)

het verwerken en genereren van Sentinel-gegevensproducten op basis van de verworven gegevens;

c)

de verspreiding van gegevens;

d)

de aanschaf en het verstrekken van gegevens van satellietmissies door derden (bijdragende Copernicus-missies) wanneer de Sentinels de door de Copernicus-diensten gevraagde gegevens niet kunnen leveren.

De satellietgegevensproducten worden gebruikt door de Copernicus-diensten en andere gebruikers, die deze gegevens — in combinatie met gegevens van verschillende bronnen — omzetten in uniforme geofysieke variabelen of informatieproducten van een hoger niveau.

De ruimtecomponent van Copernicus wordt ontworpen op basis van gegevens- en observatievereisten van de kerngebruikers van Copernicus (instellingen en organen van de Unie, Europese, nationale, regionale of lokale instanties die actief zijn op het gebied van atmosfeermonitoring, monitoring van het mariene milieu, landmonitoring, klimaatverandering, crisisbeheersing en veiligheid). Zij vormen de basis voor de bepaling van de systeemvereisten van de ruimtecomponent van Copernicus.

De vereisten van Copernicus voor gegevens van aardobservatie vanuit de ruimte voor de periode 2014-2020 worden in het document over de datapakhuis-vereisten („Data Warehouse Requirements document”, versie 2.x ) opgenomen. Dit document bevat de vereisten van Copernicus-diensten en -gebruikers voor aardobservatiegegevens. Bij de verdere ontwikkeling van de ruimtecomponent van Copernicus wordt rekening gehouden met de bijwerkingen van het document. De gegevensvereisten zijn opgenomen in tabel 1.

Tabel 1

Samenvattende tabel van de dataset-vereisten van de Copernicus-diensten

Belangrijkste gegevensvereisten (1)

Mogelijke bronnen van Copernicus-gegevens

Land

Pan-Europese (EEA39) wolkenvrije dekking van beelden in hoge resolutie (HR)

Specifieke missies

Bijdragende missies

Volledige Europese (EEA39) dekking in zeer hoge resolutie (VHR)

Bijdragende missies

Wereldwijde optische dekking in hoge resolutie

Specifieke missies

Wereldwijde optische dekking in gemiddelde resolutie

Specifieke missies

Bijdragende missies

Wereldwijde SAR-dekking in gemiddelde resolutie

Specifieke missies

SAR-dekking in lage resolutie

Bijdragende missies

Wereldwijde SAR-hoogtemetingdekking in gemiddelde resolutie

Specifieke missies

Zee

SAR-monitoring van het zee-ijs in gemiddelde resolutie

Specifieke missies

Bijdragende missies

Wereldwijde/regionale systematische gegevens over de kleur van de oceaan

Specifieke missies

Bijdragende missies

Wereldwijde en regionale systematische gegevens over de oppervlaktetemperatuur van het zeewater

Specifieke missies

Bijdragende missies

Wereldwijde en regionale systematische gegevens hoogtemeter/zeespiegel

Specifieke missies

Bijdragende missies

Atmosfeer

Gegevens voor aerosol-monitoring en -voorspelling

Specifieke missies

Bijdragende missies

Gegevens voor het monitoren en voorspellen van de samenstelling van de atmosfeer in verband met zwaveldioxide (SO2)

Specifieke missies

Bijdragende missies

Gegevens voor het monitoren en voorspellen van de samenstelling van de atmosfeer in verband met formaldehyde (HCHO)

Specifieke missies

Bijdragende missies

Gegevens voor het monitoren en voorspellen van de samenstelling van de atmosfeer in verband met ozon (O3)

Specifieke missies

Bijdragende missies

Gegevens voor het monitoren en voorspellen van de samenstelling van de atmosfeer in verband met koolmonoxide (CO)

Specifieke missies

Bijdragende missies

Gegevens voor het monitoren en voorspellen van de samenstelling van de atmosfeer in verband met kooldioxide (CO2)

Specifieke missies

Bijdragende missies

Gegevens voor het monitoren en voorspellen van de samenstelling van de atmosfeer in verband met methaan (CH4)

Specifieke missies

Bijdragende missies

Gegevens voor het monitoren en voorspellen van de samenstelling van de atmosfeer in verband met stikstof (NO2)

Specifieke missies

Bijdragende missies

Klimaat

Gegevens voor het afleiden van essentiële klimaatvariabelen (ECV's)

Specifieke missies

Bijdragende missies

Crisis

Datasets met flexibele specificaties (zeer snelle modus, standaardmodus, hoge/zeer hoge resolutie, optisch/SAR, archief/nieuw verworven)

Specifieke missies

Bijdragende missies

2.   OVERZICHT VAN DE RUIMTECOMPONENT VAN COPERNICUS

2.1.   Algemeen

De ruimtecomponent van Copernicus voorziet in een autonome satellietobservatiecapaciteit ter verwezenlijking van de doelstellingen van het Copernicus-programma, die voornamelijk door de dienstencomponent van Copernicus wordt gebruikt. De ruimtecomponent bestaat uit een ruimtesegment, dat satellietmissies omvat, en een grondsegment, dat aan die missies ondersteuning biedt.

Het ruimtesegment omvat twee soorten satellietmissies, te weten:

1.

specifieke satellietmissies, de zogenoemde Sentinels, die in zes verschillende „families” zijn ingedeeld, namelijk: Sentinel-1, -2 en -3 (telkens vier eenheden, volledige operationele capaciteit bestaande uit twee eenheden die gelijktijdig in een baan om de aarde draaien, vervangen door twee eenheden om de continuïteit van de observaties te waarborgen), Sentinel-4 (twee eenheden), Sentinel-5 (drie eenheden), en Sentinel-6 (twee eenheden). Daarnaast zijn er Jason-3 en Sentinel-5p, die door derden zijn ontwikkeld maar door Copernicus worden geëxploiteerd;

2.

missies door derden, bestaande uit aardobservatiesatellieten van Europese, nationale of commerciële organisaties, de zogenoemde bijdragende Copernicus-missies.

Het grondsegment zorgt voor het aansturen van de Sentinel-missies, voor de ontvangst van de satellietgegevens, voor de verwerking, archivering en verspreiding ervan onder de diensten en gebruikersgemeenschappen van Copernicus en voor de totstandbrenging van een gecoördineerde gegevensstroom om in de behoeften aan Copernicus-gegevens te kunnen voorzien.

De ruimtecomponent van Copernicus omvat de volgende activiteiten:

a)

de verstrekking van satellietobservaties van de specifieke missies. Dit omvat de voltooiing, het onderhoud, de exploitatie, de validering en de kalibrering van de Sentinels, van het bijbehorende grondsegment en van de bijbehorende gegevensproducten, alsook de bescherming van de noodzakelijke frequentiespectra;

b)

de levering, archivering en verspreiding van gegevens van bijdragende missies;

c)

voorbereidende activiteiten met betrekking tot de verdere ontwikkeling van de ruimtecomponent als antwoord op nieuwe behoeften, waaronder de specificatie van nieuwe specifieke missies;

d)

bescherming van satellieten tegen het risico van botsingen;

e)

de veilige buitengebruikstelling van afgedankte satellieten.

2.2.   Financiering van de ruimtecomponent van Copernicus

De activiteiten die op grond van Verordening (EU) nr. 377/2014 worden gefinancierd, omvatten de exploitatie van alle Sentinels en Jason-3, de aanschaf van de C- en D-eenheden van Sentinel-1, -2 en -3, de aanschaf van de B- en C-eenheden van Sentinel-5, de aanschaf van de B-eenheid van Sentinel-6, lanceerdiensten, gegevensverspreiding en de aanschaf van gegevens van bijdragende missies.

Activiteiten die in het kader van de Copernicus-overeenkomst worden gefinancierd, zijn nauw verbonden met de activiteiten die in het kader van het GMES-ruimtecomponentprogramma van het ESA en de facultatieve programma's Jason-3 en -CS van EUMETSAT worden gefinancierd.

2.3.   Beheer en uitvoering

De uitvoering van de meeste activiteiten van de ruimtecomponent van Copernicus wordt aan het ESA en EUMETSAT gedelegeerd.

De aan het ESA gedelegeerde activiteiten omvatten de algemene technische coördinatie van de ruimtecomponent alsook de vaststelling van de algemene architectuur van de ruimtecomponent. Het ESA wordt met de volgende taken belast:

a)

aanschaf en ontwikkeling van de opvolgeenheden C en D van de satellieten van de Sentinel-missies 1, 2 en 3;

b)

aanschaf van de B- en C-eenheden van het Sentinel-5-instrument;

c)

aanschaf van de B-eenheid van Sentinel-6;

d)

aanschaf van lanceerdiensten en lanceervoorbereiding (met inbegrip van activiteiten gaande van de Flight Acceptance Review tot de In-Orbit Commissioning Review);

e)

operationele diensten van de ruimtecomponent van Copernicus zoals gespecificeerd in afdeling 3.5;

f)

operationele diensten op het gebied van gegevenscirculatie en netwerkdiensten;

g)

verspreiding van gegevens van Sentinel-1, -2 en -3 (landgedeelte) en Sentinel-5p alsook diensten op het gebied van toegang tot gegevens en informatie;

h)

aanschaf van toegang tot gegevens van bijdragende Copernicus-missies;

i)

onderhoud van relevante elementen van de ruimtecomponent van Copernicus;

j)

verdere ontwikkeling van relevante elementen van de ruimtecomponent;

k)

ondersteuning van de Commissie bij het bepalen van de gebruikersvereisten, de specificaties voor de diensten en de gegevensvereisten van de diensten voor de ruimte-infrastructuur.

De aan EUMETSAT gedelegeerde activiteiten omvatten de uitvoering van specifieke missies en het verschaffen van toegang tot gegevens van bijdragende missies, overeenkomstig haar mandaat en deskundigheid. EUMETSAT wordt met de volgende taken belast:

a)

exploitatie en onderhoud van de satellietreeks Sentinel-3 in samenwerking met het ESA;

b)

exploitatie en onderhoud van de instrumenten Sentinel-4 en -5 die op de MTG- en METOP-SG-satellieten zijn bevestigd;

c)

exploitatie en onderhoud van de Jason-3-satelliet in samenwerking met partnerorganisaties;

d)

exploitatie en onderhoud van de Sentinel-6-missie in samenwerking met het ESA en andere partnerorganisaties;

e)

verstrekking van het grondsegment, operationele diensten op het gebied van toegang tot gegevens en gegevensverspreiding voor Jason-3, Sentinel-3 (zeegedeelte), -4, -5 en -6 alsook diensten op het gebied van toegang tot gegevens en informatie;

f)

onderhoud en verdere ontwikkeling van het grondsegment en de infrastructuur;

g)

verstrekking van relevante gegevens van bepaalde bijdragende missies in verband met zee-, atmosfeer- en klimaatveranderingsdiensten;

h)

ondersteuning van het ESA bij de ontwikkeling, lancering en vroege omloopbaanfase van de C- en D-eenheden van Sentinel-3 en de B-eenheid van Sentinel-6;

i)

ondersteuning van het ESA bij de ontwikkeling van de B- en C-eenheden van Sentinel-5;

j)

ondersteuning van de Commissie bij het bepalen van de gebruikersvereisten, de specificaties voor de diensten en de gegevensvereisten van de diensten (op verzoek en afhankelijk van bijkomende financiering door de Commissie);

k)

ondersteuning van de monitoringdienst voor de klimaatverandering van Copernicus, herverwerking van EUMETSAT-gegevens en overeengekomen gegevens van Copernicus en derden (op verzoek en afhankelijk van bijkomende financiering door de Commissie).

Het beheer van deze activiteiten omvat de dagelijkse operationele interacties met de desbetreffende verstrekkers en gebruikers van de diensten, het risicobeheer, de communicatieactiviteiten en de ondersteuning van de Commissie bij haar contacten met de Copernicus-belanghebbenden.

De coördinatie tussen het ESA en EUMETSAT wordt door middel van een beheerplan voor gezamenlijke operaties (Joint Operations Management Plan, JOMP) geregeld.

2.4.   Indicatief uitvoeringsschema

De activiteiten en taken van het ruimtesegment van de ruimtecomponent van Copernicus die met de financiering in het kader van het MFK (2014-2020) verband houden, met name het aanbestedingsprogramma voor de opvolgeenheden, worden over meerdere jaren uitgevoerd.

De belangrijkste mijlpalen van de ruimtecomponent van Copernicus omvatten de mijlpalen en verwezenlijkingen in de volgende afbeelding.

Afbeelding 1

Indicatief schema voor de activiteiten van de ruimtecomponent van Copernicus

Image

Het schema wordt bijgewerkt op basis van de technische uitvoering van activiteiten en de evaluatie van programma-opties.

2.5.   Beleid inzake Copernicusgegevens en -informatie

Voor het gebruik van gegevens geldt een juridische mededeling waarin staat dat:

a)

Sentinel-gegevens en informatie van de diensten in het kader van Copernicus kosteloos, volledig en openbaar toegankelijk zijn voor gebruikers, zonder enige expliciete of impliciete garantie, ook wat betreft de kwaliteit en geschiktheid ervan voor om het even welk doel;

b)

Sentinel-gegevens en informatie van de diensten in het kader van Copernicus op grond van het recht van de Unie kosteloos toegankelijk zijn voor de volgende gebruiksdoeleinden, voor zover die wettelijk zijn:

1.

reproductie;

2.

verspreiding;

3.

mededeling aan het publiek;

4.

aanpassing, wijziging en combinatie met andere gegevens en informatie;

5.

elke combinatie van de punten 1) tot en met 4);

c)

door Sentinel-gegevens en informatie van de diensten te gebruiken, de gebruiker erkent dat deze voorwaarden op haar/hem van toepassing zijn en dat zij/hij afziet van enige schadevergoeding door de Unie en de verstrekkers van die gegevens en informatie.

2.6.   Normen

De ruimtelijke gegevensproducten en informatie die in het kader van de activiteiten van de ruimtecomponent van Copernicus worden gegenereerd, zijn compatibel en interoperabel met de systemen voor gegevens en ruimtelijke informatie die de lidstaten verstrekken overeenkomstig Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad (2) en de Verordeningen (EG) nr. 1205/2008 (3), (EU) nr.1089/2001 (4) en (EG) nr. 976/2009 (5) van de Commissie.

2.7.   Monitoring en evaluatie

De Commissie houdt toezicht op de uitvoering van de activiteiten van de ruimtecomponent van Copernicus. Het ESA en EUMETSAT brengen elk kwartaal verslag uit over de voortgang van de uitvoering van de activiteiten waarmee zij zijn belast. De Commissie verwerkt de verslagen en verzoekt indien nodig om verduidelijking. De kwartaalverslagen omvatten onder andere kernprestatie-indicatoren, die worden gebruikt om de uitvoering van de ruimtecomponent van Copernicus te monitoren. De kernprestatie-indicatoren omvatten:

a)

het aantal Sentinel-missies en het aantal Sentinel-eenheden in een baan om de aarde;

b)

het aantal missies die volledige operationele capaciteit hebben bereikt (in het geval van Sentinel-1, -2 en -3 twee eenheden die zich gelijktijdig in een baan om de aarde bevinden);

c)

het aantal opvolgeenheden in ontwikkeling;

d)

de beschikbaarheid van Sentinel-eenheden en -instrumenten;

e)

het volume van de aan gebruikers verstrekte gegevens;

f)

het aantal gebruikers;

g)

beschikbaarheid en continuïteit van de volledige dienst voor toegang tot Sentinel-gegevens;

h)

beschikbaarheid van de volledige dienst voor toegang tot gegevens van de bijdragende missies;

i)

volume van toegang tot gegevens van bijdragende Copernicus-missies;

j)

ondertekende licenties in verband met bijdragende Copernicus-missies;

k)

leveringstijd van gegevens;

l)

gebruikersondersteuning en prestaties van de helpdesk.

EUMETSAT en het ESA brengen verslag uit over de kernprestatie-indicatoren overeenkomstig de activiteiten waarmee zij zijn belast.

Naast de operationele monitoring van de prestaties van de ruimtecomponent, worden ook de verwezenlijking van de doelstellingen in het kader van alle door Copernicus gefinancierde taken wat de resultaten, de gevolgen en de Europese toegevoegde waarde ervan betreft, en de doeltreffendheid van het gebruik van de middelen geëvalueerd. Deze evaluatie wordt uitgevoerd in nauwe samenwerking met de exploitanten (het ESA en EUMETSAT voor de ruimtecomponent) en de gebruikers van Copernicus.

3.   SPECIFIEKE COPERNICUS-MISSIES (SENTINELS)

3.1.   Algemeen

De specifieke missies bestaan uit een ruimtesegment en een grondsegment, die elk hun eigen functies en kenmerken hebben. Het ruimtesegment omvat de satelliet en/of het instrument en het grondsegment omvat alle infrastructuur die zich op aarde bevindt, met inbegrip van ontvangststations, verwerkingscentra, vluchtuitvoeringssegmenten en missieprestatiecentra.

De grondsegmentactiva onder beheer van het ESA worden als dienst verstrekt. De exploitatie van zowel het ruimte- als het grondsegment wordt door het Copernicus-programma gefinancierd.

Een gedetailleerde beschrijving van alle technische elementen van de ruimtecomponent van Copernicus wordt openbaar toegankelijk gemaakt.

3.2.   Ruimtesegment — Sentinel-missies

3.2.1.   Algemene beschrijving ruimtesegment

De specifieke Sentinel-missies zijn voorzien van diverse technologieën, onder andere radar- en multispectrale beeldvormingsinstrumenten voor land-, zee- en atmosfeermonitoring. Zij worden door het ESA ontwikkeld en in zes verschillende missiefamilies opgedeeld.

Sentinel-1-missie: Sentinel-1 omvat een constellatie van ten minste twee satellieten in een polaire omloopbaan om volledige operationele capaciteit te bereiken, die dag en nacht werken en beelden genereren door middel van een C-band-synthetischeapertuurradar, waardoor zij beelden kunnen maken ongeacht de weersomstandigheden;

Sentinel-2-missie: Sentinel-2 omvat een constellatie van ten minste twee satellieten in een polaire omloopbaan met als doel de variabiliteit van de toestand van het landoppervlak te monitoren ter ondersteuning van de monitoring van veranderingen in de vegetatie tijdens het groeiseizoen;

Sentinel-3-missie: Sentinel-3 omvat een constellatie van ten minste twee satellieten in een polaire omloopbaan met als doel de monitoring van de oceanen en landmassa's wereldwijd. Het zeegedeelte van Sentinel-3 meet de topografie van het zeeoppervlak, de oppervlaktetemperatuur van het zeewater en de kleur van het oceaanoppervlak ter ondersteuning van oceaanvoorspellingssystemen, milieumonitoring en klimaatmonitoring. Het landgedeelte van Sentinel-3 meet de hoogte van het oppervlak van het land en de binnenwateren, de oppervlaktetemperatuur van het land en de kleur van het landoppervlak;

Sentinel-4-missie: ter ondersteuning van de atmosfeermonitoringdienst van Copernicus (Copernicus Atmosphere Monitoring Service, CAMS) monitort Sentinel-4 boven Europa in hoge ruimtelijke resolutie en met een snelle herhalingstijd de spoorgassen en aerosolen die kernindicatoren voor de luchtkwaliteit zijn. Sentinel-4 wordt uitgevoerd als onderdeel van het geostationaire EUMETSAT-systeem van derde generatie Meteosat-satellieten. De Sentinel-4-instrumenten worden bevestigd op de EUMETSAT-satellieten MTG-S-1 (Sentinel-4A) en MTG-S-2 (Sentinel-4B), die naar verwachting samengeteld 15,5 jaar operationeel zullen zijn;

Sentinel-5-missie: Sentinel-5 levert nauwkeurige metingen van belangrijke atmosferische bestanddelen, zoals ozon, stikstofdioxide, zwaveldioxide, koolmonoxide, methaan en formaldehyde, en aerosoleigenschappen. Sentinel-5 wordt uitgevoerd als onderdeel van de tweede generatie van het EUMETSAT Polar System (EPS-SG). De Sentinel-5-instrumenten worden bevestigd op de EUMETSAT-satellieten METOP-SG-A-1, METOP-SG-A-2 en METOP-SG-A-3, die ontworpen zijn om elk 7,5 jaar mee te gaan en respectievelijk Sentinel-5A, -5B en -5C dragen. Sentinel-5p (6) is de voorbereidende missie voor Sentinel-5;

Sentinel-6-missie: Sentinel-6 is een radarhoogtemetingsmissie bedoeld om als referentiehoogtemetingsmissie zeer nauwkeurige metingen van de wereldwijde zeespiegel te leveren. Sentinel-6 bestaat uit twee eenheden (A en B, elk ontworpen om vijf jaar mee te gaan) die samengeteld tien jaar aan observaties leveren.

Sentinel-1, -2 en -3 bestaan elk uit vier satellieten, waarvan twee eenheden nodig zijn om de volledige operationele capaciteit te bereiken en de overige twee eenheden na de afdanking van de eerste twee eenheden de continuïteit van de observatiecapaciteit moeten waarborgen.

De exploitatie van Jason-3  (7) wordt in de ruimtecomponent van Copernicus opgenomen om de observatiecontinuïteit tussen Jason-2 en Sentinel-6 als een referentiehoogtemetingsmissie te waarborgen.

De kenmerken van de specifieke Copernicus-missies zijn gespecificeerd in tabel 2.

Tabel 2

Kenmerken van de specifieke Copernicus-missies

Sentinel-missie

Belangrijkste kenmerk en doel

Aantal eenheden

Payloads

Door de satelliet beschreven baan

Operationele periode (bij benadering) (8)

Sentinel-1

Radarmissie

Vier eenheden (A, B, C, D), twee eenheden bevinden zich tezelfdertijd in een baan om de aarde voor volledige capaciteit

C-band-SAR-payload met een centrale frequentie van 5,405 GHz (vier polarisaties) en vier modi:

smalle-strookmodus met een strook van 80 km en een ruimtelijke resolutie van 5 × 5 m

interferometrische brede-strookmodus met een strook van 250 km en een ruimtelijke resolutie van 5 × 20 m

extra-brede-strookmodus met een strook van 400 km en een ruimtelijke resolutie van 20 × 40 m

golfmodus met een ruimtelijke resolutie van 5 × 5 m op 100 km langs de omloopbaan

Heliosynchrone baan op ongeveer 693 km

A, B: 2014-2022

C, D: 2022-2030

Sentinel-2

Optische missie met hoge resolutie voor beeldvorming van het land

Vier eenheden (A, B, C, D), twee eenheden bevinden zich tezelfdertijd in een baan om de aarde voor volledige capaciteit

Multispectrale beeldvormer (Multi Spectral Imager, MSI) met 13 multispectrale kanalen tussen 400 en 2 300 nm, spectrale resolutie tussen 1 en 180 nm en ruimtelijke resoluties van 10, 20 en 60 m. Omvat een payload voor optische communicatie voor het doorgeven van missiegegevens via EDRS.

Heliosynchrone baan op ongeveer 786 km

A, B: 2015-2023

C, D: 2023-2030

Sentinel-3

Wereldwijde beeldvorming van de oceaan en het land

Vier eenheden (A, B, C, D), twee eenheden bevinden zich tezelfdertijd in een baan om de aarde voor volledige capaciteit

Instrument voor het meten van de kleur van de oceaan en het land (Ocean and Land Colour Instrument, OLCI) met 21 banden en een ruimtelijke resolutie van 300 m

Radiometer voor het meten van de oppervlaktetemperatuur van de zee en het land (Sea and Land Surface Temperature Radiometer, SLSTR) met negen banden en een ruimtelijke resolutie van 500 m (VIS, SWIR) en 1 km (MWIR, TIR) (9)

SAR-radarhoogtemeter (SAR Radar Altimeter, SRAL) met duale CX- en Ku-banden

Microgolfradiometer (Microwave Radiometer, MWR) met een duale operationele frequentie van 23,8 GHz en 36,5 GHz

Heliosynchrone baan op ongeveer 814,5 km

A, B: 2016-2023

C, D: 2023-2030

Sentinel-4

Atmosfeermonitoring

Twee instrumenten (A, B) aan boord van opeenvolgende sounder-satellieten van de derde generatie Meteosat

Het Sentinel-4-instrument is een spectrometer voor beeldvorming in hoge resolutie (ruimtelijke resolutie van 8 × 8 km) met een bereik van drie golflengtebanden:

ultraviolet (305—400 nm)

zichtbaar (400—500 nm)

nabij-infrarood (750—775 nm)

Aan boord van satellieten van de derde generatie Meteosat in een geostationaire baan op ongeveer 35 786 km. Dekking van Europa en Noord-Afrika met een herhalingscyclus van ongeveer 60 minuten.

2022-2040

Sentinel-5

Atmosfeermonitoring

Drie eenheden (A, B, C) aan boord van opeenvolgende METOP A-satellieten van de tweede generatie

Het Sentinel-5-UVNS-instrument is een hogeresolutiespectrometer (ruimtelijke resolutie van ongeveer 7 km) met een bereik van de volgende golflengtebanden:

ultraviolet (270—370 nm)

zichtbaar (370—500 nm)

nabij-infrarood (685—773 nm)

kortegolfinfrarood (1 590 —1 675 ; 2 305 —2 385 nm)

Deel van het EUMETSAT Polar System Second Generation (EPS-SG) op ongeveer 817 km

2022-2040

Sentinel-5p

Atmosfeermonitoring

Voorlopersatelliet van Sentinel-5

Instrument voor troposfeermonitoring (TROPOspheric Monitoring Instrument, TROPOMI) met vier kanalen in de spectrale bereiken 270—500 nm, 675—775 nm en 2 305 —2 385 nm en een ruimtelijke resolutie van 7 × 7 km

Heliosynchrone baan op ongeveer 824 km

2017-2024

Sentinel-6

Zeer nauwkeurige hoogtemetingen van de oceaan

Twee eenheden (A, B)

SAR-radar-hoogtemeter (SAR Radar Altimeter, POSEIDON-4)

Microgolf-radiometer voor de klimaatkwaliteit (Climate-quality microwave radiometer, AMRC-C), een bijdrage van NOAA/JPL

Niet-heliosynchroon op ongeveer 1 336  km

A: 2020-2025

B: 2025-2030

3.2.2.   Activiteiten van het ruimtesegment

Het ESA is verantwoordelijk voor de aanbesteding en lancering van de volgende satellieten en instrumenten:

a)

ontwikkeling van de C- en D-eenheden van Sentinel-1, -2 en -3;

b)

de instrumenten Sentinel-5B en -5C;

c)

de eenheid Sentinel-6B;

d)

lanceerdiensten.

Ontwikkeling en aanbesteding van de C- en D-eenheden van Sentinel-1, -2 en -3

Het ESA is verantwoordelijk voor de aanbesteding, de ontwikkeling en de Flight Acceptance Review van de C- en D-eenheden van Sentinel-1, -2 en -3. Indien de voorbereidingsactiviteiten voor de lancering van de C-eenheden vóór 31 december 2021 plaatsvinden, vallen deze bovendien onder Copernicus.

Om de technische en operationele consistentie te waarborgen, worden bij de aanbesteding van de C- en D-eenheden technische specificaties gebruikt die gelijkwaardig zijn aan die voor de A- en B-eenheden. Bij de ontwikkeling van de A- en B-eenheden en de C- en D-eenheden wordt echter rekening gehouden met de veroudering van de hardware wegens het tijdverschil met de ontwikkeling van de A- en B-eenheden. De C- en D-eenheden van Sentinel-1 moeten worden uitgerust met een AIS-instrument (automatisch identificatiesysteem) ter aanvulling de SAR-payloadgegevens voor verkeerstoepassingen voor de zeevaart en alle C- en D-eenheden moeten met GNSS-ontvangers worden uitgerust. De C- en D-eenheden van Sentinel-1 en -2 moeten worden uitgerust met een payload voor optische communicatie en de C- en D-eenheden van Sentinel-3 moeten worden uitgerust met een Doris-payload; de aanbesteding hiervan valt onder het contract en wordt in het kader van Copernicus gefinancierd.

Ontwikkeling en aanbesteding van de instrumenten Sentinel-5B en -5C

Het ESA is verantwoordelijk voor de aanbesteding, ontwikkeling en ondersteuning van de integratie van Sentinel-5B en -5C op METOP-SG, met inbegrip van de controle van de prestaties van alle instrumenten.

Ontwikkeling en aanbesteding van de eenheid Sentinel-6B

Sentinel-6B is identiek aan Sentinel-6A. Sentinel-6B wordt als optie in het ontwikkelingscontract voor Sentinel-6A opgenomen.

Lanceerdiensten

Lanceerdiensten voor de A- en B-eenheden van Sentinel-1, -2 en -3 die onder de GMES-ruimtecomponentovereenkomst van het ESA van start zijn gegaan, worden onder Copernicus voortgezet. Het ESA neemt de volledige verantwoordelijkheid op zich voor de aanbesteding van de lanceerdiensten voor Sentinel-1B, -2A en -3B als onderdeel van Copernicus. De aanbesteding van de lanceerdiensten omvat de productie van draagraketten, de ruimtevaartuigadaptor, ondersteuning bij de lanceringscampagne, de constructie van de interface tussen de draagraket en de satelliet, alsook alle activiteiten vanaf de Flight Acceptance Review tot het einde van de In-Orbit Commissioning Review (met inbegrip van de lancering en de vroege omloopbaanfase).

3.3.   Grondsegment — Sentinel-missies

3.3.1.   Algemene beschrijving

Het Sentinel-grondsegment verschaft de primaire toegang tot Sentinel-missies. De hoofdonderdelen van de Sentinel-grondsegmenten zijn:

a)

het Sentinel-vluchtuitvoeringssegment (Flight Operations Segment, FOS);

b)

het Sentinel-grondsegment voor payloadgegevens (Payload Data Ground Segment, PDGS).

De Sentinel-PDGS-activiteiten maken gebruik van een Wide Area Network (WAN) en diensten voor toegang tot gegevens.

3.3.2.   Vluchtuitvoeringssegment

Het vluchtuitvoeringssegment biedt de capaciteit om de uitvoering van de missies te plannen en het ruimtevaartuig en de payload tijdens alle fasen van de missie te monitoren en te beheren. Het vluchtuitvoeringssegment is verantwoordelijk voor de instructies voor het besturen van de ruimtevaartuigen en de verwerving van S-band-telemetrie. Het biedt de functionaliteit die nodig is voor het genereren en uploaden van de routineschema's met instructies voor de platformen en instrumenten alsook voor de systematische archivering/analyse van de verworven huishoudtelemetrie. Het vluchtuitvoeringssegment omvat een systeemfaciliteit voor vluchtdynamica, die de bepaling en voorspelling van de omloopbaan mogelijk maakt alsook het genereren van controle-informatie in verband met de oriëntatie en de omloopbaan.

De functies en activiteiten van het vluchtuitvoeringssegment omvatten het plannen van de zichtbaarheidssegmenten van het S-band-grondstation en de toegang tot gearchiveerde huishoudtelemetrie voor externe gebruikers met toestemming. Naast deze routinetaken is het Mission Control Team van het vluchtuitvoeringssegment verantwoordelijk voor het monitoren van de gezondheidsstatus van de satelliet en het uitvoeren van alle nodige herstelhandelingen in het geval van onregelmatigheden, alsook voor de controle en het uploaden van patches voor de software aan boord.

De dienst van het vluchtuitvoeringssegment die verantwoordelijk is voor het vermijden van botsingen met ruimteafval, berekent de waarschijnlijkheid van een botsing tussen de Sentinel-satellieten en andere satellieten en/of afval en verstrekt prognoses in dit verband. In voorkomend geval worden deze waarschijnlijkheden geanalyseerd en omgezet in manoeuvres ter vermijding van een botsing.

Het vluchtuitvoeringssegment ondersteunt veilige en betrouwbare afdankingsmaatregelen voor de satellieten, met inbegrip van de terugkeer en verwijderingsactiviteiten.

3.3.3.   Grondsegment voor payloadgegevens

Het grondsegment voor payloadgegevens omvat de volgende componenten:

a)

Sentinel-kerngrondstations (Core Ground Stations, CGS);

b)

Sentinel-verwerkings- en archiveringscentra (Processing and Archiving Centres, PAC);

c)

Sentinel-missieprestatiecentra (Mission Performance Centres, MPC);

d)

Sentinel-beheercentra voor payloadgegevens (Payload Data Management Centres, PDMC);

e)

Sentinel-dienst voor de bepaling van de precieze omloopbaan (Precise Orbit Determination Service, POD).

Sentinel Core Ground Stations (CGS)

Het ESA beheert het hele netwerk van X-band-kerngrondstations. Een specifieke infrastructuur maakt het volgende mogelijk:

a)

downlinks voor Sentinel-gegevens verwerven;

b)

demoduleren en opslaan van de ISP-gegevens (Instrument Source Packet);

c)

ISP's verstrekken aan de niveau-0-processor en aan EUMETSAT voor Sentinel-3;

d)

de niveau-0-gegevens naar de verwerkings- en archiveringscentra sturen;

e)

uitvoeren van bijna-realtime niveau-1-/niveau-2-productie en de gegevens ter beschikking stellen van de gebruikers en de verwerkings- en archiveringscentra.

Sentinel Processing and Archiving Centres (PACs)

De verwerkings- en archiveringscentra staan in voor de archivering van Sentinel-gegevens, de systematische niet-tijdsgevoelige en/of onmiddellijke gegevensverwerking, de onlinetoegang tot de producten en de verspreiding van de gegevens naar andere elementen van de ruimtecomponent van Copernicus.

Sentinel Mission Performance Centres (MPC)

De missieprestatiecentra voeren kalibrerings- en valideringsactiviteiten voor Sentinel-1, -2, -3 en -5p uit. De activiteiten omvatten het onderhoud en de verdere ontwikkeling van algoritmen, de operationele kwaliteitscontrole en de monitoring van de prestaties van het volledige systeem. De missieprestatiecentra zijn afhankelijk van de verstrekking van aanvullende kwaliteitsdiensten door de deskundige ondersteuningslaboratoria en specifieke CAL/VAL-groepen om de vereiste missiekwaliteitsprestaties te handhaven.

Sentinel Payload Data Management Centres (PDMC)

De beheercentra voor payloadgegevens zorgen voor de interface met het vluchtuitvoeringssegment voor de satellietopdrachten en de planning van het downloaden. De beheercentra voor payloadgegevens zijn verantwoordelijk voor de Sentinel-missie en de systematische productieplanning, overeenkomstig de gegevenstoegangs- en missievereisten en de PDGS-configuratie met inbegrip van de organisatie van de productie, de circulatie en de organisatie van de verspreiding.

Sentinel Precise Orbit Determination Service (POD)

De Sentinel-dienst voor de bepaling van de precieze omloopbaan verstrekt precieze gegevens over de omloopbaan ter ondersteuning van de niet-realtime PDGS-verwerking. Het POD-centrum is een gezamenlijk centrum voor de missies Sentinel-1, -2 en -3. Het ontvangt gps-gegevens van niveau 0 van de kerngrondstations en genereert precieze omloopbaangegevens voor de verwerkings- en archiveringscentra voor offlineverwerking.

3.4.   Exploitatie van het EUMETSAT-grondsegment

Het EUMETSAT-grondsegment is afhankelijk van de door het ESA uitgevoerde en verstrekte diensten, met inbegrip van kerngrondstations voor de ontvangst van gegevens van Sentinel-3. Het Copernicus-grondsegment dat door EUMETSAT wordt uitgevoerd, kan functies en infrastructuur omvatten die ook door andere, niet-Copernicus-missies in het kader van EUMETSAT-programma's worden gebruikt. Het door EUMETSAT uitgevoerde Copernicus-grondsegment verstrekt gegevens van specifieke (Sentinel-3 (zeegedeelte), -4, -5, -6 en Jason-3) en bijdragende missies, met inbegrip van toegang door de gebruikers. De door EUMETSAT verstrekte datasets en diensten worden in de dienstverleningsspecificaties (Service Level Specifications, SLS) opgenomen.

3.5.   Europees datarelaissysteem (European Data Relay System, EDRS)

De EDRS-dienst biedt de capaciteit om Sentinel-gegevens te verwerven ter aanvulling van de X-band-kerngrondstations, wat het met name mogelijk maakt in quasi-realtime observatiebehoeften te voorzien (quasi-realtime duidt op producten met een leveringstijd van minder dan één uur). EDRS biedt in het bijzonder de volgende mogelijkheden:

a)

het gehele gegevensverwervingsscenario flexibeler maken, wat tot een grotere beschikbaarheid van Sentinel-gegevens leidt;

b)

downloaden van gegevens wanneer de Sentinels niet zichtbaar zijn voor de X-band-kerngrondstations;

c)

samen met het netwerk van X-band-kerngrondstations de beschikbaarheid en betrouwbaarheid van het volledige systeem voor gegevensverstrekking aan de eindgebruiker ondersteunen en verbeteren;

d)

bijkomende flexibiliteit bieden om aan de Copernicus-veiligheidseisen te kunnen voldoen door de ontvangst van missiegegevens te „beschermen” via de versleutelde EDRS-Ka-band-downlink.

Het gebruik van de EDRS-dienst ter ondersteuning van de missies Sentinel-1 en -2 biedt extra mogelijkheden om de actualiteit van de producten te verbeteren, onder andere om verder te gaan dan de huidige formele verbintenis tot bijna-realtime (leveringstijd van drie uur).

EDRS maakt het mogelijk verworven gegevens snel te downloaden buiten de zichtbaarheid van de X-band-kernstations. Wanneer die gebieden worden geobserveerd, worden gegevens in doorgeefmodus via EDRS gedownload. Dit moet op zijn beurt de bereikte leveringstijd van de betrokken kernproducten verbeteren. Bovendien moet dit het voor samenwerkende partners mogelijk maken producten in QRT/NRT te genereren.

EDRS moet worden gebruikt om een groot percentage in het geheugen geregistreerde gegevens te downloaden buiten de zichtbaarheid van de X-band-kernstations. Dit zal op zijn beurt het volume gedownloade gegevens vergroten en zo ook het volume NRT-gegevens die door het grondsegment van de ruimtecomponent van Copernicus worden gegenereerd.

De belangrijkste door de EDRS-dienst uitgevoerde functionele taken zijn:

a)

gegevenstransmissie van de satellieten Sentinel-1 en -2 via optische verbinding (laser) tussen de OCP aan boord van de LEO-satellieten en de equivalente eenheid aan boord van de GEO-satellieten (EDRS-A en EDRS-C);

b)

doorgeven van missiegegevens tussen de GEO-satellieten en de Ka-band-ontvangstterminals op de grond;

c)

ontvangst en decommutatie van missiegegevens en verstrekking ervan aan het interfacepunt van de dienst, met inbegrip van het netwerk voor gegevenscirculatie.

De dienst heeft betrekking op de missies Sentinel-1 en -2 (andere Sentinels hebben de nodige payload voor optische communicatie niet aan boord). Het geografische dekkingsgebied voor het downloaden van de Sentinel-gegevens naar de EDRS-ontvangststations bestrijkt ten minste Europa.

De door EDRS verleende dienst wordt aanbesteed door middel van een specifieke dienstverleningsovereenkomst, die overeenkomstig een reeks strikte prestatie-indicatoren wordt beheerd.

3.6.   Algemene exploitatie- en gegevensverwervingsstrategie voor de specifieke Copernicus-missies

De exploitatiestrategie voor alle Sentinels beoogt het volgende:

a)

gegevens verstrekken aan Copernicus en andere gebruikers overeenkomstig de gespecificeerde vereisten;

b)

systematische en routinematige operationele activiteiten waarborgen met een hoog niveau van automatisering en met vooraf gedefinieerde werking in de grootst mogelijke mate.

De Sentinel-exploitatiestrategie wordt gedocumenteerd in een uitvoeringsplan van hoog niveau (High Level Operations Plan, HLOP) dat openbaar toegankelijk is. Het HLOP bevat informatie over observatie/planning, verwerving, verwerking en verspreiding.

Het HLOP wordt gedefinieerd op basis van de observatievereisten van voornamelijk de Copernicus-diensten, de nationale vereisten van de aan Copernicus deelnemende landen, de relevante instellingen van de Unie en andere gebruikers, en op basis van internationale overeenkomsten, wetenschappelijk gebruik en de toevoeging van commerciële waarde. Op basis van de verzamelde observatievereisten wordt een reeks simulaties uitgevoerd om de observatiescenario's te ontwikkelen rekening houdend met de prioriteitsschema's en technische beperkingen. De consultatie van de aan Copernicus deelnemende landen over zowel het verzamelen van observatievereisten als de observatieplannen vindt doorgaans eenmaal per jaar plaats tijdens het gebruikersforum.

De verwervingsstrategie is gebaseerd op de volgende beginselen:

a)

Sentinel-1-gegevens worden verworven overeenkomstig een basisplan;

b)

Sentinel-2-gegevens worden systematisch verworven tussen 56 °Z en 84 °N boven het land, de kustgebieden en grotere eilanden;

c)

Sentinel-3, -5p, -5 en -6 verwerven systematisch gegevens boven de hele aarde;

d)

Sentinel-4 verwerft systematisch gegevens boven Europa vanuit een geostationaire baan.

3.7.   Lijst met gegevensproducten van de specifieke Copernicus-missies

Door de Sentinels verworven gegevens worden automatisch naar de kerngrondstations gedownload en systematisch door het grondsegment voor payloadgegevens verwerkt. De gegevens worden systematisch verwerkt om een set vooraf gedefinieerde kernproducten te genereren (niveau 0, niveau 1 en niveau 2 genoemd). Deze kernproducten worden ter beschikking gesteld van de Copernicus-gebruikers („gebruikersproducten”) overeenkomstig een precies gedefinieerde actualiteit, gaande van bijna-realtime (Near-Real Time, NRT) tot niet-tijdsgevoelig (None-Time Critical, NTC) en zijn doorgaans tussen 3 tot 24 of 48 uur na de waarneming door de satelliet beschikbaar.

In tabel 3 zijn de gegevensproducten van de specifieke Copernicus-missies opgenomen die beschikbaar worden gesteld. De gebruikersproducten voor Sentinel-4, -5 en -6 worden tijdens de ontwikkelingsfase gespecificeerd. Een gedetailleerde lijst van alle producten wordt openbaar toegankelijk gemaakt.

Tabel 3

Overzicht van de gegevensproducten van de specifieke Copernicus-missies

 

Categorie gebruikersproduct

Inhoud/beschrijving product

Sentinel-1

 

SAR Level 0

Gecomprimeerde niet-gefocuste onbewerkte SAR-gegevens

 

SAR Level 1 Single Look Complex

Gefocuste complexe SAR-gegevens, aan geografische coördinaten gerelateerd, verstrekt in slant-rangegeometrie

 

SAR Level 1 Ground Range Detected Full Resolution

Gefocuste complexe SAR-gegevens, aan geografische coördinaten gerelateerd, multi-looked en geprojecteerd in ground-rangegeometrie

 

SAR Level 2 Ocean Product

Gegeolokaliseerde geofysische parameters (bv. oceaanwindveld, golfspectra en radiale snelheid)

Sentinel-2

 

Multi-spectral instrument Level-1

Reflectiecoëfficiënt aan de bovenkant van de atmosfeer in cartografische geometrie

 

Multi-spectral instrument Level-2 (10)

Reflectiecoëfficiënt aan de onderkant van de atmosfeer in cartografische geometrie

Sentinel-3 (gemeenschappelijk voor het zee- en het landgedeelte)

 

Ocean and Land Colour Instrument (OLCI) Level 1

OLCI-gegevens betreffende de straling aan de bovenkant van de atmosfeer, ortho-gegeolokaliseerd en herschaald

 

Sea and Land Surface Temperature Radiometer (SLSTR) Level 1

SLSTR-gegevens betreffende de helderheidstemperatuur en de straling aan de bovenkant van de atmosfeer, ortho-gegeolokaliseerd en herschaald

Sentinel-3 zeegedeelte

 

Surface Topography Mission (STM) Level 2

Geofysische parameters boven de oceaan (bv. verstrooiing van het signaal aan het oppervlak, hoogte van het zeeoppervlak, significante golfhoogte, diepte van de oceaan, hoogte van de getijden, concentratie zee-ijs, hoogte van het zee-ijs, windsnelheid aan het zeeoppervlak, regenintensiteit)

 

OLCI Level 2

Geofysische parameters boven de oceaan (bv. reflectiecoëfficiënt aan het zeeoppervlak, concentratie algenpigment, concentraties zwevende deeltjes)

 

SLSTR Level 2

Oppervlaktetemperatuur van het zeewater

Sentinel-3 landgedeelte

 

Surface Topography Mission (STM) Level 2

Geofysische parameters boven het land (bv. verstrooiing van het signaal aan het oppervlak, hoogtemetingsbereik, hoogte van het oppervlak, dichtheid en diepte van de sneeuw)

 

OLCI Level 2

Geofysische parameters boven het land (bv. fotosynthetisch actieve straling, wereldwijde vegetatie-index)

 

SLSTR Level 2

Oppervlaktetemperatuur van het land

 

OLCI and SLSTR Synergy Products

Geofysische parameters boven het land (bv. reflectiecoëfficiënt aan het landoppervlak en aerosolgehalte boven het land)

Sentinel-5p

 

TROPOMI instrument Level 2

Ozon, stikstofdioxide, zwaveldioxide, formaldehyde, koolmonoxide, methaan, aerosolen, wolken

Jason-3 (samenwerkingsmissie tussen Europa en de VS, de uitvoering wordt door Copernicus gefinancierd)

 

Geophysical Data Records Level 2

Gegeocodeerde producten overeenkomstig hoogtemetingsparameters

Opmerking: Niveau 0 (L0), niveau 1 (L1) en niveau 2 (L2) verwijzen naar de opeenvolgende verwerkingsniveaus van een product, waarbij L0 wijst op onverwerkte gegevens van de instrumenten en de payloads, L1 wijst op aan geografische coördinaten gerelateerde en gekalibreerde berekende gegevens en L2 wijst op afgeleide geofysische variabelen. Voor de oppervlaktetopografiemissie (Surface Topography Mission, STM) worden ook producten van niveau 2P en niveau 3 gegenereerd op basis van L2-producten met verbeterde geofysische correcties, vertekeningscorrecties en aanpassing van omloopbaanfouten.

3.8.   Ontwikkelingen met het oog op de modernisering van de ruimtecomponent van Copernicus

Veranderingen (met uitzondering van op politiek niveau overeengekomen veranderingen van het beleid) als antwoord op nieuwe of veranderende gebruikersvereisten waarop kan worden ingespeeld met een geleidelijke verdere ontwikkeling van de huidige infrastructuur van de ruimtecomponent van Copernicus, kunnen zijn:

a)

een upgrade van de verwerkings- en verspreidingsinfrastructuur voor betere prestaties;

b)

de productie van nieuwe producten op basis van bestaande capaciteiten;

c)

de aanschaf van nieuwe datasets op basis van bestaande missies van derden.

Updates op korte termijn van de ruimtecomponent van Copernicus verlopen volgens een procedure voor veranderingsmanagement, met inbegrip van de volgende algemene stappen:

1.

bepalen van de noodzakelijke veranderingen;

2.

opstellen van het wijzigingsverzoek door de Commissie, het ESA of EUMETSAT;

3.

analyse van het wijzigingsverzoek, met inbegrip van een impactanalyse (technische aspecten, kosten, planning);

4.

instemming van de Commissie met de uitvoering van de voorgestelde veranderingen;

5.

uitvoering van de veranderingen.

3.9.   Ontwikkelingsactiviteiten met het oog op de beperking van operationele risico's

Bij de bescherming van de Copernicus-satellieten tegen het risico op botsingen houden het ESA en EUMETSAT rekening met het ondersteuningskader voor ruimtebewaking en monitoring (Space Surveillance and Tracking, SST) van de Unie dat bij Besluit nr. 541/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad (11) is ingesteld. De respectieve maatregelen hebben betrekking op de ruimtecomponent van Copernicus en omvatten een functie om SST-diensten te verstrekken aan exploitanten van ruimtevaartuigen en overheden.

4.   BIJDRAGENDE COPERNICUS-MISSIES

4.1.   Algemeen

Bijdragende Copernicus-missies (Copernicus Contributing Missions, CCM) zijn aardobservatiemissies vanuit de ruimte die gegevens ter beschikking van Copernicus stellen ter aanvulling van gegevens van de specifieke missies.

Indien met de Sentinels niet aan de gegevensvereisten zoals omschreven in 1 kan worden voldaan, vergaart Copernicus gegevens van de bijdragende Copernicus-missies om aan die vereisten tegemoet te komen.

Gegevens van bijdragende Copernicus-missies kunnen gratis zijn of kunnen onder specifieke vergunningsvoorwaarden worden aangeschaft.

Voor datasets waarvoor beperkende verspreidingsvoorwaarden van de bijdragende Copernicus-missies gelden, worden de volgende gebruikerscategorieën toegepast:

a)

Copernicus-diensten;

b)

instellingen en organen van de Unie;

c)

deelnemers aan onderzoeksprojecten die in het kader van de onderzoeksprogramma's van de Unie worden gefinancierd;

d)

overheden van lidstaten van de Unie en van aan Copernicus deelnemende landen;

e)

internationale organisaties en internationale ngo's;

f)

het algemene publiek.

4.2.   Algemene procedure

Op basis van het document over de datapakhuis-vereisten (zie afdeling 1) voeren het ESA en EUMETSAT een gezamenlijke analyse uit om te bepalen welke datasets moeten worden aangeschaft en welke datasets zonder aanbesteding door missies van derden kunnen worden verstrekt. De resultaten van deze analyse worden in het gezamenlijke datapakhuis-traceerbaarheidsdocument (Joint Data Warehouse Traceability Document) opgenomen. De datasets worden verder beschreven in het document betreffende de gegevenstoegangsportfolio (Data Access Portfolio, DAP) voor de door het ESA verstrekte datasets en in het document betreffende de dienstverleningsspecificaties (Service Level Specification, SLS) voor de door EUMETSAT verstrekte datasets. Het ESA en EUMETSAT brengen elk kwartaal verslag uit over het gebruik van de datasets. De aanbesteding/het opvragen van gegevens van derden wordt in voorkomend geval aangepast afhankelijk van het gebruik van de gegevens en een analyse van de behoeften.

4.3.   Aanbesteding van gegevens van bijdragende Copernicus-missies

Voor gegevens die moeten worden aanbesteed, wordt met verstrekkers van gegevens van bijdragende missies onderhandeld over de vergunningsvoorwaarden voor gegevens. Deze vergunningsvoorwaarden kunnen afwijken van het opendatabeleid.

Gegevensaanbestedingsactiviteiten vallen onder de verantwoordelijkheid van het ESA en zijn gericht op het verstrekken van aardobservatiegegevens van particuliere en institutionele nationale en internationale missies. Kerndatasets worden aanbesteed op basis van vooraf bepaalde specificaties, aanvullende datasets worden aanbesteed op basis van een quotamechanisme en bulkovereenkomsten met dataverstrekkers voor de verstrekking van gegevens in het kader van een financiële enveloppe.

De aanbestedingsactiviteiten omvatten:

a)

de analyse van de vereisten, de afleiding van de specificaties voor gegevensaanbesteding en de selectie van desbetreffende verstrekkers;

b)

de aanbesteding van de gegevens op basis van vergunningen of de aankoop van hulpbronnen;

c)

integratie/verwijdering van bijdragende missies in/uit de grondinfrastructuur van de ruimtecomponent van Copernicus;

d)

harmonisatie en homogene verstrekking van gegevens, ook in het geval van grote verzamelingen gegevens van verschillende missies.

Aanbestede datasets kunnen gegevens van de volgende bijdragende missies omvatten (niet-uitputtende lijst, volledige lijst beschikbaar op http://spacedata.copernicus.eu): Pleiades 1 A/B, Deimos-2, Worldview-1/2, Radarsat-2, TerraSAR-X, COSMO-Skymed (1/2/3/4), RISAT-1, Proba-V, GeoEye-1, SPOT-5/6/7.

4.4.   Toegang tot gegevens van bijdragende missies waarvoor geen aanbesteding nodig is

Gegevenstoegang tot missies van derden zonder gegevensaanbesteding wordt verstrekt door het ESA (onder andere gegevens van de Earth Explorers) en EUMETSAT (onder andere gegevens van de EUMETSAT-missies).

EUMETSAT moet zorgen voor toegang tot gegevens van zijn eigen missies en van bepaalde missies van derden in verband met de zee-, atmosfeer- en klimaatveranderingsdiensten. In dit verband wordt onder missies van derden verstaan: missies die worden uitgevoerd door exploitanten van satellieten waarmee EUMETSAT formele samenwerkings- en/of gegevensuitwisselingsovereenkomsten heeft.

De activiteit omvat het volgende:

a)

toegang tot en verstrekking van gegevens van bijdragende Copernicus-missies voor/aan Copernicusdiensten en -gebruikers;

b)

verwerking van die gegevens tot relevante producten, indien van toepassing;

c)

verspreiding van die gegevens en producten met behulp van de multi-missieverspreidingsinfrastructuur en -diensten van EUMETSAT.

Datasets in dit verband kunnen gegevens van de volgende missies omvatten: Meteosat, Metop, Suomi-NPP, Landsat, Cryosat en andere.

5.   VERSPREIDING VAN GEGEVENS VAN DE RUIMTECOMPONENT VAN COPERNICUS

Gegevensverspreiding omvat alle activiteiten en functies ter uitvoering en ondersteuning van de verstrekking van toegang tot („pull”-dienst) en/of de levering van („push”-dienst) gegevens van specifieke en bijdragende missies aan de Copernicus-gebruikers. De verspreiding van gegevens van de ruimtecomponent van Copernicus omvat:

a)

specifieke infrastructuur voor gegevenstoegang;

b)

gebruikersdiensten.

De infrastructuur voor gegevenstoegang van Copernicus voert het gegevensbeleid van Copernicus uit en is afgestemd op de behoeften van een vooraf bepaalde reeks gebruikerstypen, namelijk de Copernicus-diensten, de lidstaten, internationale partners en ander/wetenschappelijk gebruik. De infrastructuur voor gegevenstoegang en -verspreiding omvat de volgende componenten:

a)

infrastructuur voor gegevenstoegang („Sentinel-hubs”);

b)

online gegevenstoegang (Online Data Access, ODA);

c)

online gegevenstoegang van Copernicus (Copernicus Online Data Access, CODA);

d)

gecoördineerd systeem voor gegevenstoegang (Coordinated Data Access System, CDS) voor gegevens van bijdragende missies;

e)

Europees datarelaissysteem (European Data Relay System, EDRS);

f)

EUMETCast;

g)

EUMETSAT-datacentrum;

h)

infrastructuur voor diensten op het gebied van toegang tot gegevens en informatie.

De gegevensverspreidingssystemen van de ruimtecomponent van Copernicus omvatten de in tabel 4 opgenomen beschikbare gegevensproducten.

Tabel 4

Overzicht van de gegevensverspreidingssystemen van de ruimtecomponent van Copernicus

Gegevensverspreidingssysteem

Omschrijving

Beschikbare gegevensproducten

(huidige status)

Sentinel-hubs

Door het ESA beheerde infrastructuur voor gegevenstoegang die het mogelijk maakt Copernicus-gegevens op te halen voor:

 

de Copernicus-diensten („Copernicus Services Data Hub”)

 

de aan Copernicus deelnemende landen („Collaborative Data Hub”)

 

internationale partners („International Data Hub”)

 

open toegang („COA Hub”)

Sentinel-1, Sentinel-2, Sentinel-3 (landgedeelte)

Copernicus Online Data Access (CODA)

Door EUMETSAT beheerde infrastructuur voor gegevenstoegang die het voor gebruikers mogelijk maakt Copernicus-gegevens op te halen

Bijna-realtime Sentinel-3 (zeegedeelte), Jason-3

Online Data Access (ODA)

Door EUMETSAT beheerde infrastructuur voor gegevenstoegang die het voor Copernicus-diensten en leden van het validatieteam mogelijk maakt Copernicus-gegevens op te halen

Bijna-realtime Sentinel-3 (zeegedeelte), Jason-3

Coordinated Data Access System (CDS)

Door het ESA beheerde infrastructuur voor gegevenstoegang die het voor gebruikers mogelijk maakt gegevens van bijdragende missies te downloaden

Gegevens van bijdragende missies

EUMETCast

Door EUMETSAT beheerde satelliet- en aardegebaseerde multicastingdienst om bijna-realtime aardobservatieproducten van Copernicus te leveren

Door EUMETSAT verspreide bijna-realtime gegevens van Sentinel-3 (zeegedeelte), Jason-3 en bijdragende missies

EUMETSAT-datacentrum

Verstrekking van Copernicus-datasets en -producten gedurende de volledige looptijd van de missie, door eindgebruikers te bestellen door middel van een mechanisme voor zoeken, filteren en bestellen

Door EUMETSAT verspreide gearchiveerde gegevens van Sentinel-3 (zeegedeelte), Jason-3 en bijdragende missies

Infrastructuur voor diensten op het gebied van toegang tot gegevens en informatie

Infrastructuur die het voor gebruikers mogelijk maakt toegang te krijgen tot Copernicus-gegevens en -informatie en deze te verwerken en te analyseren

Gegevens en informatie van de ruimte- en dienstencomponent van Copernicus

De gegevensverspreidingssystemen staan ten dienste van verschillende gebruikersgemeenschappen van Copernicus; de in elk van de systemen beschikbare gegevens worden op basis van de behoeften van die gemeenschappen geoptimaliseerd.

De Sentinel-hubs van het ESA zijn afgestemd op verschillende gebruikerstypen (Copernicus-diensten, deelnemende landen, internationale partners en andere). De configuratie ervan kan verschillen wat betreft de gewaarborgde prestaties, het productaanbod en het toegestane aantal gelijktijdige downloads.

De Copernicus Services Data Hub biedt toegang tot alle Sentinel-producten binnen een gespecificeerde tijdspanne (afhankelijk van het product) en beschikbaarheid van de volledige dienst (minstens 94 % beschikbaar voor elke Sentinel-missieconstellatie). De Collaborative Data Hub en de International Data Hub bieden toegang, met doelprestaties, tot een tijdelijk archief van Sentinel-producten. De Copernicus Open Access Hub wordt zo geconfigureerd dat een tekort aan computercapaciteit wegens grote downloads door een beperkt aantal gebruikers wordt vermeden.

De gegevensverspreidingsinfrastructuur van Copernicus wordt voortdurend bijgewerkt en verbeterd om tegemoet te komen aan de toenemende downloads door gebruikers en de steeds groter wordende gegevensvolumes die moeten worden verspreid.

De gebruikersdiensten omvatten functies zoals de registratie en het beheer van gebruikers, diensten voor ontdekking, weergave en downloaden alsook helpdeskdiensten en gehoste verwerkingsdiensten.

De catalogi van Copernicus-verspreidingsdiensten zijn onderling interoperabel en bieden volledige catalogusinformatie.

Gedetailleerde technische beschrijvingen van de gegevensverspreidingsinfrastructuur en -activiteiten van Copernicus worden openbaar toegankelijk gemaakt.

6.   VERDERE ONTWIKKELING VAN DE RUIMTECOMPONENT VAN COPERNICUS OP BASIS VAN GEBRUIKERSVEREISTEN

6.1.   Algemene context en proces

De verdere ontwikkeling van de ruimtecomponent van Copernicus betreft de aanpassingen van de ruimtecomponent na 2020 en na het huidige MFK. In dit hoofdstuk worden voorbereidende activiteiten toegelicht die nodig zijn om een beslissing over de toekomstige verdere ontwikkeling van de ruimtecomponent van Copernicus binnen het kader van de ruimtestrategie te ondersteunen. Er wordt toelichting gegeven over activiteiten op het gebied van de gebruikersvereisten die in het kader van het huidige MFK worden uitgevoerd als voorbereidende acties voor de verdere ontwikkeling van de ruimtecomponent van Copernicus. In deze activiteiten wordt in voorkomend geval rekening gehouden met elementen van het langetermijnscenario van het ESA. De aanpassingen kunnen het volgende omvatten:

a)

veranderingen aan de huidige infrastructuur van de ruimtecomponent;

b)

de ontwikkeling van specifieke Copernicus-missies;

c)

regelingen om gegevens van bijdragende missie te verkrijgen.

Uit te voeren activiteiten op het gebied van de gebruikersvereisten om de reikwijdte van de verdere ontwikkeling van de ruimtecomponent van Copernicus (Afbeelding 2) te bepalen, omvatten:

a)

bepaling van toekomstige observatievereisten en -lacunes;

b)

analyse van opties om in de veranderende observatiebehoeften te voorzien (die opties kunnen de bovengenoemde aanpassingen omvatten).

Afbeelding 2

Proces voor de verdere ontwikkeling van de ruimtecomponent van Copernicus

Image

6.2.   Bepaling van toekomstige observatievereisten en -lacunes

De bepaling van toekomstige observatievereisten en -lacunes is een door de Commissie geleid proces dat wordt ondersteund door activiteiten op het gebied van de verdere ontwikkeling die door de belaste entiteiten (Copernicus Entrusted Entities) worden uitgevoerd.

Het proces bestaat uit drie belangrijke activiteiten:

a)

raadplegen van belanghebbenden;

b)

consolideren en prioriteren van gebruikersvereisten;

c)

vaststellen van de observatievereisten.

In Afbeelding 3 wordt het algemene proces voor de bepaling van de gegevensvereisten en -lacunes toegelicht.

Afbeelding 3

Algemeen proces voor de bepaling van de gegevensvereisten

Image

Raadplegen van belanghebbenden

De Commissie organiseert een uitgebreide raadpleging van belanghebbenden inzake gegevensvereisten. Observatie- en dienstenvereisten worden verzameld door middel van online vragenlijsten, workshops, activiteiten op het gebied van gebruikersacceptatie en marktintroductie, persoonlijke ontmoetingen en bestaande processen en documentatie. De consultatie is gericht tot de Copernicusgemeenschap in het algemeen en de Copernicusdiensten en de lidstaten in het bijzonder. De uiteindelijke documentatieset zal de gebruikersvereisten voor alle thematische gebieden van Copernicus omvatten (zee, atmosfeer, land, crisis, veiligheid en klimaatverandering). In de activiteit inzake het consolideren en prioriteren van de observatiebehoeften wordt rekening gehouden met de gebruikersvereisten.

Consolideren en prioriteren van de gebruikersvereisten

De gebruikersvereisten worden geconsolideerd en geprioriteerd. Dit verloopt volgens een door de Commissie gestuurd iteratief proces tussen de ruimteagentschappen (het ESA en EUMETSAT) en de kerngebruikers van Copernicus (met een focus op de Copernicusdiensten, de instellingen van de Unie en de lidstaten, die door het gebruikersforum worden vertegenwoordigd). De documentatie van de raadpleging van belanghebbenden zal grondig moeten worden geanalyseerd om de gebruikersvereisten te identificeren en deze volgens de onderliggende observatiebehoeften te organiseren. Deze analyse omvat specificaties voor technische details in verband met leveringstijd, te bestrijken geografisch gebied, bijwerkingsfrequentie wat temporele resolutie betreft, inhoud wat observaties betreft en vereiste nauwkeurigheid.

De vereisten worden als onderdeel van het proces geprioriteerd om een efficiënte beoordeling van verschillende technologische opties mogelijk te maken. Het prioriteren wordt uitgevoerd door de Commissie en beoordeeld door het ESA en EUMETSAT (evaluatie technische aspecten) en de deskundigengroep van kerngebruikers (beoordeling gebruiksaspecten).

6.3.   Analyse van opties om in de veranderende gegevensbehoeften te voorzien

Bij de analyse van opties om in de veranderende gegevensbehoeften te voorzien, moet het volgende worden overwogen:

a)

veranderingen aan de huidige infrastructuur van de ruimtecomponent;

b)

de ontwikkeling van specifieke Copernicus-missies, en

c)

toekomstige regelingen om gegevens van bijdragende missie te verkrijgen.

Een mogelijke verandering aan de huidige infrastructuur van de ruimtecomponent is het toevoegen van nieuwe producten op basis van de bestaande Sentinels. Een andere mogelijke aanpassing is de uitbreiding van een Sentinelconstellatie van twee naar drie satellieten na 2020 om aan mogelijke vereisten voor frequentere gegevens te voldoen.

In toekomstige regelingen om gegevens van bijdragende missies te verkrijgen wordt rekening gehouden met de beschikbare gegevens van derden en de geïdentificeerde observatiebehoeften.

Bij de ontwikkeling van specifieke Copernicus-missies wordt rekening gehouden met:

a)

de omschrijving van de Sentinels van de volgende generatie voor observatiecontinuïteit na 2030;

b)

de omschrijving van uitbreidingssentinels om observatielacunes aan te pakken vanaf 2022-2025.

Bij de analyse van opties om aan de vastgestelde observatievereisten te voldoen wordt ook rekening gehouden met de volgende elementen:

a)

de technische basis van Copernicus en de technische specificaties van de ruimtecomponent;

b)

de resultaten van de evaluatie halverwege van het Copernicus-programma;

c)

de effectbeoordeling van verschillende scenario's voor de verdere ontwikkeling, met inbegrip van een kosten-batenanalyse.

Bovendien wordt bij de analyse rekening gehouden met technische elementen zoals de beschikbaarheid van missies van derden en de maturiteit van technologieën.

6.4.   Vaststelling van de technische vereisten voor nieuwe specifieke missies

Telkens wanneer voor een nieuwe specifieke missie wordt gekozen, wordt een missieanalyse uitgevoerd die het volgende omvat:

a)

uitwerking van de missieverklaring op basis van de gegevensvereisten, met inbegrip van de verwachte prestaties;

b)

specificatie van de technische vereisten;

c)

identificatie van mogelijke missieconcepten;

d)

beoordeling van programma-aspecten;

e)

risicobeoordeling.

De resultaten van deze analyse worden in een document over de missievereisten (Mission Requirements Document) toegelicht en vormen de basis voor mogelijke verdere fasen van de ontwikkeling en exploitatie van satellieten.

6.5.   Tijdschema en voortgang van de activiteiten voor de verdere ontwikkeling van de ruimtecomponent

6.5.1.   Algemeen tijdschema

Het algemene tijdschema voor de verdere ontwikkeling van de ruimtecomponent omvat de in onderstaande tabel vermelde activiteiten.

Tijd

Activiteit

tot en met 2018

Raadpleging van belanghebbenden

tot en met 2018

Technische basis van Copernicus

Gebruikers- en observatievereisten

Evaluatie halverwege van Copernicus

Effectbeoordeling van de scenario's voor de verdere ontwikkeling Copernicus

tot en met 2018

Wetgevingsvoorstel voor de Copernicus-verordening voor 2021-2027

Vaststelling van de technische vereisten voor nieuwe missies

2019-2020

Voorbereidende activiteiten voor mogelijke verdere ontwikkelingen van de ruimtecomponent van Copernicus

6.5.2.   Voortgang van de activiteiten voor de verdere ontwikkeling van de ruimtecomponent

Bij de voorbereidingsactiviteiten voor de verdere ontwikkeling van de ruimtecomponent van Copernicus wordt rekening gehouden met de algemene oriëntering van de ruimtestrategie van 2016 en met name met de gebruikersvereisten voor:

a)

„continue verbetering van de bestaande diensten en infrastructuur”, en

b)

„aanvullende diensten om te voldoen aan nieuwe behoeften op specifieke prioritaire gebieden”:

1.

klimaatverandering en duurzame ontwikkeling, om toezicht te houden op de uitstoot van CO2 en andere broeikasgassen, landgebruik en bosbouw en veranderingen in het noordpoolgebied;

2.

veiligheid en defensie ter verbetering van het vermogen van de Unie om op nieuwe uitdagingen in verband met grenscontroles en maritiem toezicht te reageren.

Bij de vaststelling van scenario's voor de toekomstige verdere ontwikkeling wordt rekening gehouden met de volgende algemene observatiebehoeften:

a)

Observatiecontinuïteit: Eén van de voornaamste prioriteiten voor de gebruikers is een waarborging van de observatiecontinuïteit die verder gaat dan de huidige plannen, met op lange termijn mogelijke verbeteringen wat ruimtelijke resolutie, bijwerkingsfrequentie en leveringstijd betreft.

b)

Nieuwe observaties naar aanleiding van nieuwe behoeften:

1.

monitoring van antropogene CO2-emissies;

2.

monitoring van poolgebieden ter ondersteuning van operationele (ijs)monitoring- en/of klimaatveranderingstoepassingen in het kader van het EU-beleid inzake het noordpoolgebied;

3.

verbeterde monitoring voor land- en bosbouw, met name ter ondersteuning van water- en biodiversiteitstoepassingen;

4.

mogelijk maken van nieuwe toepassingen voor mijnbouw, droogtemonitoring, cultureel erfgoed, hydrologie, biodiversiteit, bodemvocht en andere parameters waarvoor momenteel geen observaties beschikbaar zijn;

5.

verbeterde veiligheidstoepassingen;

6.

toepassingen voor de monitoring van de naleving van de milieuwetgeving en misdrijven.

Voorbereidende activiteiten ter ondersteuning van toekomstige scenario's voor de ruimtecomponent van Copernicus kunnen het volgende omvatten:

a)

groepen vakdeskundigen om de programmacontext op hoog niveau, de allernieuwste methoden en de haalbaarheid van concepten te analyseren ter ondersteuning van de vaststelling van taskforces. Er worden groepen vakdeskundigen ingesteld om de monitoringbehoeften op het gebied van veiligheid en antropogene CO2-emissies te beoordelen;

b)

taskforces om de observatievereisten uit te werken en te preciseren alsook om mogelijke technische oplossingen te analyseren om initiële missievereisten te specificeren. Bij deze analyses wordt rekening gehouden met de huidige observatiecapaciteiten en de vernieuwing/verbetering van de bestaande infrastructuur, de technologische maturiteit en de mogelijkheid tot internationale samenwerking. Met name de volgende taskforces worden ingesteld:

1.

monitoring van antropogene CO2-emissies;

2.

observaties van de poolgebieden;

3.

monitoring van de oppervlaktetemperatuur van het land in hoge tijdruimtelijke resolutie met het oog op toepassingen voor de landbouw, hydrologie en bosbouw en het milieu in het algemeen;

4.

hyperspectrale beeldvorming om innovatieve toepassingen op het gebied van biodiversiteit, mijnbouw, landbouw en bosbouw mogelijk te maken;

c)

voorbereidende studies om het werk van de taskforces te ondersteunen;

d)

raadpleging van EU-lidstaten, aan Copernicus deelnemende landen en lidstaten van het ESA en EUMETSAT om ervoor te zorgen dat de prioriteiten op elkaar zijn afgestemd en om de consistentie met de inhoud van het langetermijnscenario van het ESA te waarborgen.

Op basis van deze activiteiten worden scenario's voor de verdere ontwikkeling van de ruimtecomponent van Copernicus onderzocht, met inbegrip van een grondige kosten-batenanalyse.

De verdere ontwikkeling van de ruimtecomponent van Copernicus wordt afgestemd op het beschikbare budget van het volgende meerjarig financieel kader alsook op de door de Unie, het ESA en deelnemende lidstaten vrijgemaakte middelen en mogelijke aanvullende financieringsbronnen. Rekening houdend met deze beperkingen zijn mogelijke scenario's voor de verdere ontwikkeling:

a)   basisscenario voor verdere ontwikkeling: een duurzaam Copernicus-programma dat in de handhaving van het huidige prestatieniveau voorziet en waarin onder andere de diensten worden voortgezet, noodzakelijke vernieuwingen/verbeteringen van de bestaande infrastructuur worden doorgevoerd, acties ter ondersteuning van een betere toegang tot en verspreiding van gegevens worden uitgevoerd en het gebruik na 2020 wordt ondersteund;

b)   scenario met verdere ontwikkeling en uitbreiding: een duurzaam en uitgebreid Copernicus-programma waarin met twee prioritaire gebieden rekening wordt gehouden om in nieuwe behoeften te voorzien:

1.

nieuwe observatiecapaciteiten ter ondersteuning van milieubehoeften met een focus op klimaatverandering (bv. monitoring van emissies van CO2 en andere broeikasgassen waarvoor momenteel geen satellietobservaties beschikbaar zijn), observaties van de poolgebieden (met een focus op de monitoring van het zee-ijs en het weer in het noordpoolgebied) en ondersteuning van de landbouw met inbegrip van de monitoring van waterparameters, die door middel van thermische infraroodobservaties zou kunnen verlopen;

2.

nieuwe observatiecapaciteiten ter ondersteuning van veiligheids- en/of defensiebehoeften als antwoord op de nieuwe uitdagingen voor de Unie wat veiligheid, migratie en grenscontroles betreft.

De resultaten van het proces voor de bepaling van de gebruikersvereisten, de kosten-batenanalyse, de technische haalbaarheid, de maturiteit van de technologische oplossing en de algemene betaalbaarheid bepalen de technische randvoorwaarden voor de verdere ontwikkeling van de ruimtecomponent van Copernicus na 2020.


(1)  De ruimtelijke resolutie van beelden met zeer hoge (VHR), hoge (HR), gemiddelde (MR) en lage (LR) resolutie is als volgt gedefinieerd: VHR: ≤ 4 m; HR: > 4 m en ≤ 30 m; MR > 30 m en ≤ 300 m; LR > 300 m.

(2)  Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (Inspire) (PB L 108 van 25.4.2007, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 1205/2008 van de Commissie van 3 december 2008 ter uitvoering van Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende metagegevens (PB L 326 van 4.12.2008, blz. 12).

(4)  Verordening (EU) nr. 1089/2010 van de Commissie van 23 november 2010 ter uitvoering van Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de interoperabiliteit van verzamelingen ruimtelijke gegevens en van diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens (PB L 323 van 8.12.2010, blz. 11).

(5)  Verordening (EG) nr. 976/2009 van de Commissie van 19 oktober 2009 tot uitvoering van Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de netwerkdiensten (PB L 274 van 20.10.2009, blz. 9).

(6)  De missie Sentinel-5 Precursor (Sentinel-5p) is een gezamenlijk initiatief van het ESA en het Koninkrijk der Nederlanden.

(7)  Jason-3 is het resultaat van een langlopende samenwerking tussen EUMETSAT, NOAA, CNES en NASA. Het is een missie voor zeer nauwkeurige hoogtemetingen van de oceaan die de continuïteit tussen Jason-2 en Sentinel-6 waarborgt, sinds 2016 operationeel is en naar verwachting vijf jaar zal meegaan.

(8)  De operationele periode kan veranderen afhankelijk van de daadwerkelijke levensduur van de individuele satellieteenheden en de evaluatie van de programma-opties.

(9)  Afkortingen: VIS = banden in het zichtbaar licht (Visual Range Bands); SWIR = kortegolfinfrarood (Short Wave Infrared); MWIR = middengolfinfrarood (Mid-Wave Infrared); TIR = thermisch infrarood (Thermal Infrared).

(10)  Het genereren van Sentinel-2-gegevens van niveau 2 is beschikbaar via het Sentinel-kerngrondsegment of wordt mogelijk gemaakt door middel van een toolbox aan de gebruikerszijde.

(11)  Besluit nr. 541/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot oprichting van een ondersteuningskader voor ruimtebewaking en monitoring (PB L 158 van 27.5.2014, blz. 227).


23.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 102/80


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2018/622 VAN DE COMMISSIE

van 20 april 2018

tot niet-goedkeuring van chlorofeen als bestaande werkzame stof voor gebruik in biociden van de productsoort 3

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (1), met name artikel 89, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 van de Commissie (2) is een lijst vastgesteld van bestaande werkzame stoffen die moeten worden beoordeeld met het oog op de mogelijke goedkeuring ervan voor gebruik in biociden. Die lijst bevat chlorofeen (EG-nr.: 204-385-8, CAS-nr.: 120-32-1).

(2)

Chlorofeen is beoordeeld voor gebruik in producten van productsoort 3 (dierhygiëne), zoals omschreven in bijlage V bij Verordening (EU) nr. 528/2012.

(3)

Noorwegen is als beoordelende bevoegde autoriteit aangewezen en heeft op 22 december 2016 het beoordelingsrapport met aanbevelingen ingediend.

(4)

Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 heeft het Comité voor biociden op 3 oktober 2017 het advies van het Europees Agentschap voor chemische stoffen geformuleerd, rekening houdend met de conclusies van de beoordelende bevoegde autoriteit.

(5)

Uit dat advies blijkt dat van biociden die voor productsoort 3 worden gebruikt en chlorofeen bevatten, niet kan worden verwacht dat zij aan de eisen van artikel 19, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 528/2012 voldoen. De scenario's die voor die productsoort op risico's voor de menselijke gezondheid zijn beoordeeld, bleken onaanvaardbare risico's in te houden.

(6)

Bijgevolg mag chlorofeen niet worden goedgekeurd voor gebruik in biociden van productsoort 3.

(7)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor biociden,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Chlorofeen (EG-nr.: 204-385-8, CAS-nr.: 120-32-1) wordt niet goedgekeurd als werkzame stof voor gebruik in biociden van productsoort 3.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 20 april 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1.

(2)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 van de Commissie van 4 augustus 2014 over het in Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad bedoelde werkprogramma voor het systematische onderzoek van alle bestaande werkzame stoffen van biociden (PB L 294 van 10.10.2014, blz. 1).


23.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 102/81


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2018/623 VAN DE COMMISSIE

van 20 april 2018

tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 betreffende beschermende maatregelen in verband met uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza in bepaalde lidstaten

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2018) 2481)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 89/662/EEG van de Raad van 11 december 1989 inzake veterinaire controles in het intracommunautaire handelsverkeer in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (1), en met name artikel 9, lid 4,

Gezien Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (2), en met name artikel 10, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 van de Commissie (3) is vastgesteld naar aanleiding van uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza van het subtype H5 in een aantal lidstaten („de betrokken lidstaten”) en de instelling van beschermings- en toezichtsgebieden door de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten overeenkomstig artikel 16, lid 1, van Richtlijn 2005/94/EG van de Raad (4).

(2)

In Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 is bepaald dat de door de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten overeenkomstig Richtlijn 2005/94/EG ingestelde beschermings- en toezichtsgebieden ten minste de gebieden moeten omvatten die in de lijst van de bijlage bij dat uitvoeringsbesluit als beschermings- en toezichtsgebieden zijn opgenomen. In Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 is ook vastgelegd dat de maatregelen die overeenkomstig artikel 29, lid 1, en artikel 31 van Richtlijn 2005/94/EG in de beschermings- en toezichtsgebieden moeten worden toegepast, ten minste tot de in de bijlage bij dat uitvoeringsbesluit voor die gebieden opgegeven data moeten worden gehandhaafd.

(3)

Sinds de vaststelling ervan is Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 verschillende keren gewijzigd, teneinde rekening te houden met de ontwikkelingen van de epidemiologische situatie in de Unie wat aviaire influenza betreft. Met name is Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 gewijzigd bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/696 van de Commissie (5) om regels vast te stellen met betrekking tot de verzending van zendingen eendagskuikens uit de in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 opgenomen gebieden. Bij deze wijziging is rekening gehouden met het feit dat eendagskuikens in vergelijking met andere pluimveeproducten een zeer gering risico vormen voor de verspreiding van hoogpathogene aviaire influenza.

(4)

Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 is vervolgens ook gewijzigd bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/1841 van de Commissie (6) ter versterking van de ziektebestrijdingsmaatregelen die van toepassing zijn als er sprake is van een verhoogd risico voor de verspreiding van hoogpathogene aviaire influenza. Daarom worden nu bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 in de betrokken lidstaten verdere beperkingsgebieden op het niveau van de Unie ingesteld, zoals bedoeld in artikel 16, lid 4, van Richtlijn 2005/94/EG, naar aanleiding van een uitbraak of uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza, en wordt de duur van de daar toe te passen maatregelen vastgesteld. Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 bevat nu ook voorschriften voor de verzending van levend gevogelte, eendagskuikens en broedeieren vanuit de verdere beperkingsgebieden naar andere lidstaten, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

(5)

Daarnaast is de bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 vele malen gewijzigd, voornamelijk om rekening te houden met wijzigingen van de grenzen van de overeenkomstig Richtlijn 2005/94/EG door de betrokken lidstaten ingestelde beschermings- en toezichtsgebieden.

(6)

De bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 is laatstelijk gewijzigd bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/560 van de Commissie (7) naar aanleiding van de kennisgeving door Bulgarije van een nieuwe uitbraak van hoogpathogene aviaire influenza van het subtype H5N8 in een pluimveehouderij in de regio Yambol. Bulgarije heeft de Commissie ook meegedeeld dat het de krachtens Richtlijn 2005/94/EG vereiste noodzakelijke maatregelen naar behoren heeft genomen naar aanleiding van die uitbraak, waaronder de instelling van beschermings- en toezichtsgebieden rond de besmette pluimveehouderij.

(7)

Sinds de datum van de laatste wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/560 heeft Bulgarije de Commissie in kennis gesteld van recente uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza van het subtype H5 in pluimveehouderijen in de regio Plovdiv.

(8)

Bulgarije heeft de Commissie ook meegedeeld dat het de krachtens Richtlijn 2005/94/EG vereiste noodzakelijke maatregelen heeft genomen naar aanleiding van die recente uitbraken, waaronder de instelling van beschermings- en toezichtsgebieden rond de besmette pluimveehouderijen in die lidstaat.

(9)

De Commissie heeft die maatregelen in samenwerking met Bulgarije bestudeerd en heeft geconstateerd dat de grenzen van de door de bevoegde autoriteit van Bulgarije ingestelde beschermings- en toezichtsgebieden op voldoende afstand liggen van de pluimveehouderijen waar de nieuwe uitbraken zijn bevestigd.

(10)

Om te voorkomen dat de handel in de Unie onnodig wordt verstoord en om te vermijden dat derde landen ongerechtvaardigde handelsbelemmeringen opwerpen, moeten, in samenwerking met Bulgarije, de beschermings- en toezichtsgebieden die overeenkomstig Richtlijn 2005/94/EG in Bulgarije zijn ingesteld naar aanleiding van de recente uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza in die lidstaat, snel op het niveau van de Unie worden vastgesteld.

(11)

Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 moet derhalve worden bijgewerkt om rekening te houden met de huidige epidemiologische situatie in Bulgarije met betrekking tot hoogpathogene aviaire influenza. Met name moeten de nieuw ingestelde beschermings- en toezichtsgebieden in Bulgarije, waarvoor nu overeenkomstig Richtlijn 2005/94/EG beperkingen gelden, worden opgenomen in de lijsten in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247.

(12)

De bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 moet derhalve worden gewijzigd om de regionalisering op het niveau van de Unie bij te werken teneinde de beschermings- en toezichtsgebieden in Bulgarije die overeenkomstig Richtlijn 2005/94/EG naar aanleiding van de recente uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza in die lidstaat zijn ingesteld, op te nemen, en de duur van de daar geldende beperkingen vast te stellen.

(13)

Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(14)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 20 april 2018.

Voor de Commissie

Vytenis ANDRIUKAITIS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 395 van 30.12.1989, blz. 13.

(2)  PB L 224 van 18.8.1990, blz. 29.

(3)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 van de Commissie van 9 februari 2017 betreffende beschermende maatregelen in verband met uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza in bepaalde lidstaten (PB L 36 van 11.2.2017, blz. 62).

(4)  Richtlijn 2005/94/EG van de Raad van 20 december 2005 betreffende communautaire maatregelen ter bestrijding van aviaire influenza en tot intrekking van Richtlijn 92/40/EEG (PB L 10 van 14.1.2006, blz. 16).

(5)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/696 van de Commissie van 11 april 2017 tot wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 betreffende beschermende maatregelen in verband met uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza in bepaalde lidstaten (PB L 101 van 13.4.2017, blz. 80).

(6)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/1841 van de Commissie van 10 oktober 2017 tot wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 betreffende beschermende maatregelen in verband met uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza in bepaalde lidstaten (PB L 261 van 11.10.2017, blz. 26).

(7)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/560 van de Commissie van 10 april 2018 tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 betreffende beschermende maatregelen in verband met uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza in bepaalde lidstaten (PB L 93 van 11.4.2018, blz. 11).


BIJLAGE

De bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/247 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In deel A wordt de vermelding voor Bulgarije vervangen door:

Lidstaat: Bulgarije

Gebied omvattende:

Datum einde geldigheid overeenkomstig artikel 29, lid 1, van Richtlijn 2005/94/EG

Yambol region:

Municipality of Straldzha

Zimnitsa

26.4.2018

Plovdiv region:

Municipality of Rodopi

Krumovo

Yagodovo

9.5.2018

Municipality of Maritsa

Kalekovets

Trilistnik

Municipality of Rakovski

Stryama

10.5.2018”

2)

In deel B wordt de vermelding voor Bulgarije vervangen door:

Lidstaat: Bulgarije

Gebied omvattende:

Datum einde geldigheid overeenkomstig artikel 31 van Richtlijn 2005/94/EG

Yambol region:

Municipality of Straldzha

Zimnitsa

Van 27.4.2018 t/m 6.5.2018

Municipality of Yambol

Yambol

6.5.2018

Municipality of Straldzha

Straldzha

Vodenichene

Dzhinot

Municipality of Tundzha

Mogila

Veselinovo

Kabile

Sliven region:

Municipality of Sliven

Zhelyu Voivoda

Blatets

Dragodanovo

Gorno Aleksandrovo

Plovdiv region:

Municipality of Rodopi:

Krumovo

Yagodovo

Van 10.5.2018 t/m 18.5.2018

Municipality of Rodopi

Brestnik

Belashtica

Markovo

Branipole

Municipality of Sadovo

Katunica

Karadzhovo

Kochevo

Mominsko

Municipality of Kuklen

Kuklen

Ruen

Municipality of Maritsa

Skutare

Rogosh

Municipality of Asenovgrad

Asenovgrad

Municipality of Plovdiv

Plovdiv

18.5.2018

Municipality of Maritsa

Kalekovets

Trilistnik

Municipality of Rakovski

Stryama

Van 11.5.2018 t/m 19.5.2018

Municipality of Maritsa

Yasno pole

Dink

Maritsa

Kalekovets

Trud

Zhelyazno

Voivodino

Skutare

Rogosh

Manole

Manolsko konare

Municipality of Rakovski

Rakovski

Momino selo

19.5.2018”


AANBEVELINGEN

23.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 102/87


AANBEVELING (EU) 2018/624 VAN DE COMMISSIE

van 20 april 2018

over grensoverschrijdende markttoegang voor onderaannemers en kleine en middelgrote ondernemingen in de defensiesector

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 292,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In december 2013 heeft de Europese Raad een beter geïntegreerde en duurzamere, innovatievere en meer concurrerende industriële en technologische defensiebasis (EDTIB) tot doel gesteld, om defensievermogens te kunnen ontwikkelen en in stand te houden en de strategische autonomie van Europa en zijn mogelijkheden om in samenwerking met partners actie te ondernemen, te versterken. In dit verband heeft de Europese Raad het belang van grensoverschrijdende markttoegang voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) onderstreept, de Commissie opgeroepen om mogelijke aanvullende maatregelen te onderzoeken voor het openstellen van de toeleveringsketens voor kmo's uit alle lidstaten en erop gewezen dat kmo's een belangrijk onderdeel van de defensietoeleveringsketen vormen en een bron van innovatie en belangrijke aanjagers voor het concurrentievermogen zijn (1).

(2)

In het Europees defensieactieplan (EDAP) van 30 november 2016 is aangekondigd dat de Commissie aanbevelingen zou doen om de grensoverschrijdende markttoegang voor kmo's en intermediaire ondernemingen in de defensiesector te vergemakkelijken. Dit is ook bevestigd in de mededeling van de Commissie „Oprichting van het Europees Defensiefonds (2)”, aangenomen op 7 juni 2017.

(3)

De Commissie beschouwt concurrerende grensoverschrijdende toeleveringsketens als een essentieel onderdeel van een beter geïntegreerde en meer concurrerende EDTIB en is van mening dat de Europese markt voor defensie-uitrusting kansen moet bieden aan Europese ondernemingen, ongeacht hun omvang of vestigingsplaats.

(4)

Deze aanbeveling is opgesteld met inbreng van de adviesgroep van de Commissie voor grensoverschrijdende toegang voor kmo's tot contracten in verband met defensie en veiligheid, die zijn werkzaamheden heeft afgerond en zijn eindverslag in november 2016 heeft gepubliceerd (3), en van deskundigen uit de lidstaten. Zij maakt deel uit van een breed scala van initiatieven en activiteiten van de Commissie ter ondersteuning van kmo's die actief zijn op het gebied van defensie.

(5)

Het werk van het Europees Defensieagentschap (EDA) (4) in verband met overheidsopdrachten, vaardigheden, financiering en de capaciteit van kmo's op defensiegebied is meegenomen bij de opstelling van deze aanbeveling (5).

(6)

Omdat de industrie, met name de hoofdcontractanten, een belangrijke rol speelt op het gebied van defensie, heeft de Commissie naast het opstellen van deze aanbeveling ook een dialoog met belanghebbenden in de sector opgestart met het oog op het identificeren van en het bereiken van overeenstemming over mogelijke verdere acties die gericht zijn op het scheppen van de omstandigheden voor concurrerende grensoverschrijdende defensietoeleveringsketens.

(7)

Acties van de lidstaten zouden de grensoverschrijdende markttoegang voor kmo's en intermediaire ondernemingen in de defensiesector aanzienlijk kunnen verbeteren. Deze aanbeveling moet derhalve een lijst van acties bevatten waarmee een aantal problemen kunnen worden opgelost waar kmo's en intermediaire ondernemingen mee worden geconfronteerd, of waarmee zij worden geholpen om zich te integreren in defensietoeleveringsketens.

(8)

Door vroegtijdige informatie over toekomstige bewapeningsplannen en -projecten zouden kmo's en intermediaire ondernemingen beter kunnen anticiperen op marktontwikkelingen en eventueel kunnen deelnemen aan projecten en overheidsopdrachten op defensiegebied.

(9)

Het bekendmaken van opdrachten met een waarde onder de bij de artikelen 8 en 9 van Richtlijn 2009/81/EG van het Europees Parlement en de Raad (6) vastgestelde drempel zou de concurrentie stimuleren. Hierdoor zouden kmo's ook worden aangemoedigd om deel te nemen aan de defensiesector. De aanbestedende diensten zouden de bekendmaking van hun opdrachten niet mogen beperken tot hun eigen lidstaat.

(10)

Nieuwe, kleinere ondernemingen die de markt voor overheidsopdrachten willen betreden, zouden kunnen worden afgeschrikt door de complexe aard van de informatie in de aanbestedingsstukken die de aanbestedende diensten ter beschikking stellen van de inschrijvers of potentiële inschrijvers. Daarom moet dergelijke informatie relevant en goed gestructureerd zijn.

(11)

De omvang van de overheidsopdrachten in de defensiesector en de daarmee verband houdende vereisten inzake de geschiktheid om diensten te mogen verstrekken, vormen bijkomende obstakels voor kmo's en intermediaire ondernemingen. Het sluiten van afzonderlijke kleinere opdrachten gegroepeerd in percelen binnen één enkele openbare aanbestedingsprocedure zou dit probleem kunnen helpen aanpakken.

(12)

Het toestaan van langere perioden voor de indiening van inschrijvingen zou nuttig zijn voor kmo's en intermediaire ondernemingen omdat zij dan meer tijd krijgen om zakelijke kansen te identificeren en hun deelname te organiseren.

(13)

De mogelijkheid om een beroep te doen op de capaciteiten van andere marktdeelnemers, inclusief onderaannemers en andere deelnemers van consortia of combinaties, vergemakkelijkt de toegang tot de markt voor overheidsopdrachten, met name wanneer het om grote aankopen gaat. Marktdeelnemers die geïnteresseerd zijn in het binnenhalen van contracten voor overheidsopdrachten moeten vanaf het begin op de hoogte zijn van deze kansen.

(14)

Uitgebreide en complexe aanbestedingsdocumenten alsmede de verplichting om bewijsstukken en certificaten te verstrekken, zijn aspecten die bedrijven, met name kmo's en intermediaire ondernemingen, kunnen ontmoedigen om deel te nemen aan de markt voor overheidsopdrachten op defensiegebied. Om de toegang tot die markt te vergemakkelijken, zouden de aanbestedende diensten, waar mogelijk, ermee moeten instemmen om de kwalitatieve selectiecriteria bij de aanbesteding uitsluitend op basis van de door de inschrijvers verstrekte voorlopige bewijsstukken te beoordelen. Zij zouden de indiening van ondersteunende documenten en certificaten waaruit blijkt dat aan de criteria is voldaan, pas net vóór de ondertekening van het contract mogen verlangen. Voorlopige bewijsstukken met betrekking tot de vervulling van de kwalitatieve selectiecriteria kunnen worden ingediend in de vorm van een standaardverklaring, het Uniform Europees Aanbestedingsdocument (UEA) (7).

(15)

Regionale samenwerking tussen de lidstaten en clustering van bedrijven zijn andere opties die kunnen helpen de marktpositie van kleinere bedrijven te verbeteren.

(16)

Innovatie is de belangrijkste troef die kmo's kunnen bijdragen aan de defensie-industrie. Bij alle initiatieven ter ondersteuning van onderzoek en technologie (O&T) zou daarom in het bijzonder rekening moeten worden gehouden met kmo's en zou ernaar moeten worden gestreefd dat zij daadwerkelijk deelnemen.

(17)

Door vaardigheden te ontwikkelen waar de defensie-industrie in het bijzonder behoefte aan heeft, zouden nieuwe spelers toegang kunnen verkrijgen tot de Europese defensiemarkt,

HEEFT DE VOLGENDE AANBEVELING VASTGESTELD:

1.   TERMINOLOGIE

Voor de toepassing van deze aanbeveling geldt voor „kmo” de definitie in Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie (8), en wordt onder „intermediaire onderneming” een onderneming verstaan die groter is dan een kmo maar niet de hoofdaannemer is in een overeenkomst voor de levering van complexe defensiesystemen.

Doorheen de gehele tekst van deze aanbeveling moeten verwijzingen naar „aanbestedende diensten” worden gelezen als omvattend zowel aanbestedende diensten in de zin van artikel 2, lid 1, van Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad (9) als aanbestedende instanties in de zin van artikel 4 van Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad (10). De aan de aanbestedende diensten of aanbestedende instanties gerichte aanbevelingen hebben betrekking op de plaatsing van opdrachten op defensie- en veiligheidsgebied als bedoeld in artikel 2 van Richtlijn 2009/81/EG.

2.   OVERHEIDSOPDRACHTEN

2.1.   Langetermijnplannen en prioriteiten

De lidstaten zouden, waar mogelijk en passend, in een vroeg stadium informatie moeten verstrekken over hun toekomstige langetermijnplannen met betrekking tot bewapening (vereisten en prioriteiten met betrekking tot defensievermogens en onderzoek en technologie (O&T)). Dit kan gebeuren door: het bekendmaken van planningsdocumenten; het organiseren van gerichte evenementen waaraan bedrijven (hoofdcontractanten, kmo's en intermediaire ondernemingen) uit verschillende lidstaten kunnen deelnemen, en het op een transparante en niet-discriminerende manier verstrekken van informatie aan de defensie-industrie, waaronder de Europese luchtvaart- en defensievereniging (ASD), nationale brancheorganisaties in de defensiesector en andere bedrijfsorganisaties (bijv. clusters) op het gebied van defensie en veiligheid, om ervoor te zorgen dat de relevante informatie in de gehele Unie wordt verspreid. Er zou zorg voor moeten worden gedragen dat een dergelijke actie niet leidt tot een verstoring van de mededinging of tot een schending van de beginselen van non-discriminatie en transparantie.

2.2.   Maatregelen voor vrijwillige bekendmaking en transparantie

Aanbestedende diensten zouden zo veel mogelijk gebruik moeten maken van mogelijkheden zoals vooraankondigingen van aanbestedingen (11) en zouden gerichte evenementen moeten organiseren met betrekking tot geplande aanbestedingen en specifieke projecten. Dergelijke evenementen zouden moeten worden gericht op bedrijven (hoofdcontractanten, kmo's en intermediaire ondernemingen) uit verschillende lidstaten. De desbetreffende informatie zou kunnen worden verspreid in de gehele defensie-industrie, met inbegrip van de ASD, nationale verenigingen van de defensie-industrie en andere bedrijfsorganisaties (bijv. clusters) op het gebied van defensie en veiligheid. Wanneer zij deze instrumenten gebruiken, zouden de aanbestedende diensten ervoor moeten zorgen dat zij voldoen aan de beginselen van transparantie en non-discriminatie, en wijzen op de voorlopige aard van de aanbestedingsplannen in kwestie.

De aanbestedende diensten zouden de aanbestedingsopportuniteiten zo breed mogelijk bekend moeten proberen te maken en verder gaan dan wat wettelijk vereist is met betrekking tot de bekendmaking. Dit betekent bijvoorbeeld dat de informatie uit de aankondiging van de opdracht zo ruim mogelijk zou moeten worden verspreid zodra de aankondiging is ingediend voor bekendmaking in het Supplement op het Publicatieblad van de Europese Unie (Tenders Electronic Daily (TED)), en dat een mechanisme zou moeten worden ingesteld waarmee marktdeelnemers die in toekomstige aanbestedingen geïnteresseerd zijn zich kunnen abonneren op mailings over aankondigingen.

De aanbestedende diensten zouden, indien mogelijk, aanbestedingen voor opdrachten onder de drempel die is vastgesteld bij de artikelen 8 en 9 van Richtlijn 2009/81/EG (12) onder de aandacht moeten brengen via vrijwillige publicaties en websites op portalen (niet noodzakelijkerwijs in TED) en zouden verzoeken om inlichtingen en verzoeken om prijsopgaven aan mogelijk geïnteresseerde ondernemingen uit de gehele Unie moeten verzenden. Er moet op worden toegezien dat dergelijke acties de mededinging niet verstoren of de beginselen van non-discriminatie en transparantie niet schenden. De aanbestedende diensten zouden ook vereenvoudigde mededingingsprocedures voor opdrachten van geringe waarde moeten organiseren, ook als dit niet formeel verplicht is volgens de nationale voorschriften.

2.3.   Kwaliteit van de informatie

De aanbestedende diensten zouden de markt zinvolle, nauwkeurige en beknopte informatie moeten bezorgen (bijv. een beschrijving van de opdracht in de aankondiging in TED). Hiermee kunnen bedrijven de beschikbare kansen in kaart brengen en geïnformeerde beslissingen nemen over de vraag of zij belang hebben bij het indienen van een offerte.

Zij zouden waar mogelijk een vertaling van deze informatie moeten verstrekken, in het Engels of in een van de andere talen die gewoonlijk in de defensiehandel worden gebruikt, hetzij op de website van de aanbestedende dienst of ter bekendmaking in TED.

2.4.   Verdeling in percelen

De aanbestedende diensten zouden moeten overwegen om hun opdrachten in percelen te verdelen. Zij zouden ook kunnen overwegen de opdracht in aparte percelen aan te besteden en van de bedrijven aan wie deze percelen zijn gegund, te vereisen dat zij samenwerken met de marktdeelnemer aan wie de opdracht voor de coördinatie van het gehele project (de hoofdaannemer) is gegund.

2.5.   Voorbereiding en verloop van de procedures

Krachtens artikel 33 van Richtlijn 2009/81/EG zijn de aanbestedende diensten verplicht om bij de vaststelling van de termijnen voor de ontvangst van de verzoeken tot deelneming en van de inschrijvingen inzonderheid rekening te houden met de complexiteit van de opdracht en met de voor de opstelling van de inschrijvingen benodigde tijd, onverminderd de in dat artikel vastgestelde minimumtermijnen. De aanbestedende diensten zouden waar mogelijk meer tijd moeten toestaan om offertes in te dienen dan vereist krachtens de voorschriften van dat artikel. Deze verlengde termijn geeft de industrie, en met name de kmo's, meer tijd om te besluiten over deelname, om een inschrijving voor te bereiden en in te dienen en om de nodige maatregelen te treffen om consortia te vormen of onderaanneming te organiseren.

Elektronische aanbesteding, met name de elektronische indiening van inschrijvingen, helpt de procedures te stroomlijnen en de rompslomp en administratieve kosten te verminderen. Dit kan de belemmeringen voor de toegang tot de markt (inschrijvingskosten) verminderen, met name voor kleinere bedrijven met beperkte administratieve middelen. Waar mogelijk, rekening houdend met het voorwerp van de opdracht en, met name, met de behoefte aan het beschermen van gerubriceerde gegevens, zouden de aanbestedende diensten gebruik moeten maken van elektronische aanbestedingen.

In de aankondiging van de opdracht zouden de aanbestedende diensten de potentiële inschrijvers er consequent op moeten wijzen dat zij zich in overeenstemming met artikel 41, leden 2 en 3, en artikel 42, leden 2 en 3, van Richtlijn 2009/81/EG, mogen beroepen op de draagkracht van derde partijen, inclusief onderaannemers (13) of leden van hetzelfde consortium of dezelfde combinatie (14), om te voldoen aan de geschiktheidscriteria.

De aanbestedende diensten zouden ernaar moeten streven de administratieve lasten die uit de aanbestedingsprocedure voortvloeien, te verlichten. Zij zouden bijvoorbeeld zo veel mogelijk moeten vermijden talrijke onderhandelingsvergaderingen te houden en alleen de voor de specifieke procedure in kwestie benodigde informatie of documentatie verlangen.

2.6.   Kwalitatieve selectie

De aanbestedende diensten zouden de selectiecriteria evenredig moeten houden en vermijden eisen te stellen die niet strikt noodzakelijk zijn. In het geval van technische en beroepsbekwaamheid, zouden zij moeten kiezen voor selectiecriteria op basis waarvan zij de voor het contract in kwestie benodigde bekwaamheid van de inschrijver kunnen beoordelen, en niet zijn bekwaamheid in het algemeen. Wat de economische en financiële draagkracht betreft, zou de verlangde minimumjaaromzet niet hoger mogen zijn dan tweemaal de geraamde waarde van de opdracht.

Voorschriften inzake voorzieningszekerheid en informatiebeveiliging als niet-verplichte uitsluitingsgronden, selectiecriteria of voorwaarden voor de uitvoering van de opdracht zouden ook evenredig moeten zijn en in overeenstemming met de behoeften van de individuele opdrachten. Waar dergelijke voorschriften worden toegepast, moet er met name voor worden gezorgd dat deze worden beperkt tot hetgeen noodzakelijk is om het nagestreefde doel te bereiken, en dat zij de mededinging niet overmatig beperken. In gevallen waar een betrouwbaarheidsverklaring is vereist en de aanbestedende diensten worden geconfronteerd met gegadigden waarvan de betrouwbaarheidsverklaring door een andere lidstaat is afgegeven, zouden de lidstaten ervoor moeten zorgen dat tijdig passende maatregelen worden genomen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 22 van Richtlijn 2009/81/EG, om na te gaan of die betrouwbaarheidsverklaring gelijkwaardig is aan de op grond van het nationale recht van de aanbestedende dienst afgegeven betrouwbaarheidsverklaringen (15). De lidstaten zouden inspanningen moeten leveren om ervoor te zorgen dat het vervullen van de voorschriften inzake voorzieningszekerheid en informatiebeveiliging van andere lidstaten door hun defensiegerichte ondernemingen mogelijk en geloofwaardig is.

In artikel 38 van Richtlijn 2009/81/EG is vastgesteld dat de controle van de geschiktheid van de gegadigden moet gebeuren op basis van de door de aanbestedende diensten overeenkomstig de richtlijn vastgestelde criteria en bewijsstukken. Die bewijsstukken kunnen certificaten zijn. De aanbestedende diensten zijn echter niet verplicht te verlangen dat de certificaten en andere vormen van bewijsstukken moeten worden ingediend op het ogenblik van de inschrijving. Om deelname aan aanbestedingsprocedures te vergemakkelijken, zouden de aanbestedende diensten moeten overwegen op het ogenblik van het indienen van de inschrijvingen de volgende eigen verklaringen te aanvaarden als voorlopig bewijs:

eigen verklaring over de persoonlijke situatie van de inschrijver (artikel 39 van Richtlijn 2009/81/EG);

eigen verklaring over de geschiktheid van de inschrijver om de beroepsactiviteit uit te oefenen (artikel 40 van Richtlijn 2009/81/EG);

eigen verklaring dat aan de criteria inzake economische en financiële draagkracht en technische en beroepsbekwaamheid is voldaan (artikelen 41 tot en met 44 van Richtlijn 2009/81/EG),

en de indiening van de desbetreffende bewijzen en certificaten pas in de gunningsfase te verlangen, d.w.z. vóór de ondertekening van het contract, maar na de evaluatie en selectie van de winnaar. In dit verband zouden de lidstaten moeten overwegen toe te staan dat de marktdeelnemers een eigen verklaring indienen of hergebruiken via de gestandaardiseerde verklaringen (Uniform Europees Aanbestedingsdocument (UEA), dat bekend is uit de algemene wetgeving inzake overheidsopdrachten, artikel 59 van Richtlijn 2014/24/EU), waar nodig aangevuld met informatie die niet in het UEA is opgenomen.

Niets belet de aanbestedende diensten om met het oog op het goede verloop van de procedure aanvullende informatie te verlangen, met inbegrip van bepaalde of alle bewijsstukken, indien zij op een bepaald ogenblik tijdens de procedure twijfels hebben. Hier kan met name behoefte aan zijn wanneer een aanbestedende dienst beslist het aantal gegadigden dat zij voornemens is uit te nodigen tot indiening van een inschrijving of dialoog, te beperken (artikel 38, lid 3, van Richtlijn 2009/81/EG). Bij dergelijke verzoeken om informatie of bewijsstukken zouden de aanbestedende diensten er altijd voor moeten zorgen dat het non-discriminatiebeginsel wordt nageleefd.

De aanbestedende diensten zouden geen bewijsstukken van de inschrijvers mogen verlangen die reeds in hun bezit zijn, of die zij gemakkelijk rechtstreeks kunnen verkrijgen uit een gratis beschikbare nationale databank in een lidstaat.

Waar mogelijk zouden de aanbestedende diensten gebruik moeten maken van de mogelijkheid om de gegadigden die nog geen betrouwbaarheidsverklaring hebben (indien een dergelijke verklaring vereist is) extra tijd toe te kennen om deze verklaring te verkrijgen (artikel 42, lid 1, onder j), derde alinea, van Richtlijn 2009/81/EG). Als algemeen beginsel zouden de aanbestedende diensten altijd gebruik moeten maken van de mogelijkheid om van de marktdeelnemers te verlangen ontbrekende documenten en certificaten betreffende de uitsluitings- en selectiecriteria in te dienen, of die documenten en certificaten nader toe te lichten wanneer deze onduidelijk zijn (artikel 45 van Richtlijn 2009/81/EG).

De lidstaten zouden het grensoverschrijdende gebruik van documenten en certificaten moeten vergemakkelijken. Zij zouden er met name voor moeten zorgen dat de informatie met betrekking tot de certificaten en andere vormen van bewijsstukken voor aanbestedingsprocedures uit hoofde van Richtlijn 2009/81/EG in e-Certis (16) worden opgenomen en regelmatig worden bijgewerkt. Bij het uitvoeren van procedures uit hoofde van Richtlijn 2009/81/EG zouden de aanbestedende diensten gebruik moeten maken van de e-Certis online-databank.

2.7.   Opleiding en capaciteitsopbouw op het gebied van aanbestedingen

De lidstaten zouden opleidingen moeten organiseren voor ambtenaren die verantwoordelijk zijn voor aanbestedingen, zouden hen in de gelegenheid moeten stellen om ervaringen uit te wisselen en zouden richtsnoeren ter beschikking moeten stellen. Zij zouden gespecialiseerde opleiding moeten verstrekken om de aandacht te vestigen op de specifieke kenmerken van kmo's en de daaraan verbonden operationele beperkingen (financiële stromen, personele middelen, het beheer van intellectuele-eigendomsrechten enz.).

De lidstaten zouden ook opleidingen voor leveranciers, dienstverleners en aannemers moeten organiseren en zouden informatiemateriaal voor hen moeten opstellen. Dat materiaal zou algemeen toegankelijk moeten zijn (of ten minste toegankelijk voor alle ondernemingen met belangstelling voor overheidsopdrachten op defensiegebied). Dit zou met name gunstig zijn voor kmo's en intermediaire ondernemingen.

3.   INDUSTRIEBELEID

3.1.   Financiering

De lokale en regionale beheersautoriteiten van de lidstaten zouden de kmo's en intermediaire ondernemingen die actief zijn of kunnen zijn in defensietoeleveringsketens, moeten ondersteunen. De lidstaten kunnen de beheersautoriteiten en de potentiële begunstigden (zoals kmo's, intermediaire ondernemingen, onderzoeksinstituten of academische kringen) bewust maken van het gebruik van de Europese structuur- en investeringsfondsen op het gebied van defensie. Zij worden aangemoedigd gebruik te maken van de specifieke richtsnoeren waaraan de Europese Commissie in dit verband momenteel werkt (17).

De lidstaten zouden moeten overwegen om bestaande nationale financieringsinstrumenten open te stellen voor kmo's en intermediaire ondernemingen die actief zijn op defensiegebied, indien dat nog niet het geval is.

De lidstaten zouden andere soorten mogelijke steunmaatregelen voor kmo's moeten overwegen, zoals doelgerichte overheidsgaranties voor kmo's en intermediaire ondernemingen die deelnemen aan innovatieve grensoverschrijdende Europese defensieprojecten. Dergelijke garanties zouden de bedrijfsrisico's van kleinere bedrijven die aan dergelijke initiatieven deelnemen of van banken die dergelijke projecten financieren, geheel of gedeeltelijk kunnen wegnemen (18).

Via fora, platformen en andere kanalen in de defensiesector of in andere economische sectoren zouden de lidstaten kmo's moeten informeren en adviseren over het bestaan van financieringsmogelijkheden op nationaal en Europees niveau.

De lidstaten worden aangemoedigd om slimme investeringsprojecten voor toekomstige test- en evaluatievereisten (T&E) voor te stellen. Dit zou T&E-faciliteiten toegankelijk moeten maken voor kmo's en intermediaire ondernemingen, die hen kunnen helpen om hun producten te certificeren zodat zij kunnen profiteren van de bijdrage van die faciliteiten aan de inspanningen op het gebied van kwalificaties en certificering voor de Europese defensiesector.

3.2.   Databanken

De lidstaten zouden kunnen proberen om hun nationale defensie-industrie in kaart te brengen of te herbekijken en de verspreiding van informatie over de capaciteit van hun industrie te ondersteunen. Dit kan bijvoorbeeld worden bereikt door het opzetten van nieuwe databanken of door bij te dragen aan bestaande databanken via entiteiten zoals nationale brancheorganisaties in de defensiesector.

De lidstaten worden aangemoedigd om maatregelen te ondersteunen ter verbetering van de bestaande databanken en projecten met betrekking tot defensiegerelateerde ondernemingen, hun defensievermogens en de beschikbare financieringsregelingen en -mogelijkheden. Dit zou met name de onderlinge koppeling van nationale gegevensbanken, adreslijsten van nationale brancheorganisaties in de defensiesector en andere bestaande relevante bronnen (bijv. lijsten van leden van defensiegerelateerde clusters) moeten omvatten. Dergelijke instrumenten kunnen ook informatie over de technologische capaciteiten van ondernemingen omvatten. In een later stadium kunnen kmo's en intermediaire ondernemingen met deze databanken hun beschrijvingen koppelen aan de informatie van de lidstaten over toekomstige programma's of gepubliceerde aankondigingen van opdrachten. De hoofdcontractanten zouden een beschrijving van een kmo zo onmiddellijk in verband kunnen brengen met een bepaald type van projecten of zakelijke kansen.

3.3.   Clusters

De lidstaten zouden de ontwikkeling van concurrerende regionale excellentieclusters van wereldklasse op het gebied van defensie moeten steunen en hen aanmoedigen om over de grenzen van regio's en lidstaten heen samen te werken. Andere specifieke vormen van samenwerking binnen clusters zouden moeten worden aangemoedigd door de proactieve betrokkenheid van technologiecentra en wetenschapsparken, „levende laboratoria”, verstrekkers van financiering en projectgebonden groepen van ondernemingen te stimuleren, door technologische samenwerking over de sectorale grenzen heen aan te moedigen en de groeikansen van defensiegerelateerde kmo's te bevorderen.

De lidstaten moeten nationale clusters aanmoedigen om deel te nemen aan Europese strategische clusterpartnerschappen (19) die worden ondersteund in het kader van het EU-programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen (Cosme). Het doel van dergelijke partnerschappen is tweeledig: enerzijds ondernemingen in staat stellen toegang te krijgen tot niet-EU-markten en anderzijds de investeringen in slimme specialisatie in de Unie stimuleren. De lidstaten zouden de clusters ook moeten aanmoedigen om binnen de Unie trachten samen te werken in het kader van de desbetreffende uitnodigingen tot het indienen van voorstellen in het kader van Horizon 2020 (20).

De lidstaten worden aangemoedigd om zich bij de ontwikkeling en uitvoering van beleid en maatregelen ter ondersteuning van (regionale) clusters te richten op de defensiesector. Zij kunnen daartoe gebruikmaken van bestaande instrumenten en netwerken op het niveau van de Unie, zoals het Europees netwerk van defensiegerelateerde regio's (21). Zij zouden het Europees platform voor clustersamenwerking (22) ook algemeen onder de aandacht moeten brengen als een instrument dat kan helpen hun clusters te verbinden met meer dan 500 clusterorganisaties, waarbij samenwerking binnen en buiten Europa wordt opgestart, in het belang van de daarbij aangesloten kmo's.

3.4.   Innovatie en O&T

De lidstaten worden verzocht specifieke steun te verlenen aan kmo's met innovatieve concepten en technologieën die zouden kunnen worden toegepast voor defensiedoeleinden. Daarnaast zouden gespecialiseerde netwerken van nationale contactpunten informatie moeten verschaffen over de regels voor deelname aan onderzoeksprojecten en de toekenning van subsidies voor onderzoek. Ook zouden zij bemiddelingsevenementen moeten organiseren en daarmee samenhangende diensten moeten aanbieden.

De lidstaten zouden ernaar moeten streven onderzoeksprojecten kmo-vriendelijk op te stellen. Bovendien zouden hun onderzoeksinstellingen op het gebied van defensie moeten onderzoeken in hoeverre het mogelijk is kmo's bij de uitvoering van hun projecten te betrekken.

De lidstaten zouden ervoor moeten zorgen dat informatie over het beheer van intellectuele-eigendomsrechten beschikbaar is bij de aanbestedende diensten van defensieopdrachten (bijv. aan de hand van contactgegevens van de desbetreffende instellingen of informatiebrochures die beschikbaar zijn bij de autoriteiten).

De lidstaten zouden open referentiearchitecturen voor modulaire defensiesystemen moeten ondersteunen zodat kmo's subsystemen en onderdelen daarvoor onafhankelijk en concurrerend kunnen ontwerpen en commercialiseren.

3.5.   Vaardigheden

De lidstaten zouden een overzicht moeten hebben van de nationale situatie wat de vaardigheden betreft die hun defensie-industrie nodig heeft.

De lidstaten zouden moeten profiteren van de onlangs aangenomen nieuwe agenda voor vaardigheden voor Europa en de mogelijkheden die dit opent op Unie-, nationaal en regionaal niveau om de lacunes in vaardigheden waarmee zij worden geconfronteerd, aan te pakken (23).

De lidstaten zouden de samenwerking tussen het bedrijfsleven, onderwijs- en opleidingsinstellingen en andere relevante organisaties moeten stimuleren, zodat gecoördineerd kan worden opgetreden om vraag en aanbod beter op elkaar af te stemmen, en het gebruik van de EU-tools en -instrumenten om deze doelstellingen te bereiken, aan te moedigen. De lidstaten zouden moeten overwegen gebruik te maken van de Europese structuur- en investeringsfondsen (24) (ESI-fondsen), met name het Europees Sociaal Fonds (ESF) (25), om lacunes in vaardigheden aan te pakken.

3.6.   Capaciteiten van de kmo's

De lidstaten zouden informatie moeten verspreiden over grensoverschrijdende succesverhalen om toeleveranciers en kmo's aan te moedigen deel te nemen aan grensoverschrijdende aanbestedingen. Zij zouden ook de organisatie van grensoverschrijdende leveranciersconferenties moeten ondersteunen (B2B-evenementen en rechtstreekse ontmoetingen met hoofdcontractanten) om ervoor te zorgen dat kmo's een beter inzicht krijgen in de behoeften van de hoofdaannemers, hun manier van werken en de industriële vaardigheden en capaciteiten die zij zoeken, en zij zouden platforms en mogelijkheden voor grensoverschrijdende contacten tussen kmo's moeten aanbieden.

Dit kan bijvoorbeeld door aan organisatoren van evenementen subsidies toe te kennen die in verhouding staan tot het niveau van deelname van kmo's en startende bedrijven. Dergelijke subsidies kunnen verschillende defensiesectoren op een evenwichtige manier bestrijken. Dit zou kmo's kunnen helpen deel te nemen aan internationale B2B-bijeenkomsten, zakelijke missies in het buitenland en andere internationale evenementen.

Ook zouden de lidstaten systematischer gebruik moeten maken van de bestaande instrumenten op het niveau van de Unie om kmo's te ondersteunen bij grensoverschrijdende activiteiten, met name via matchmakingdiensten, bijvoorbeeld door het Enterprise Europe Network (26).

Gedaan te Brussel, 20 april 2018.

Voor de Commissie

Elżbieta BIEŃKOWSKA

Lid van de Commissie


(1)  In deze aanbeveling worden kwesties aangepakt die rechtstreeks verband houden met de grensoverschrijdende participatie van kmo's en intermediaire ondernemingen aan overheidsopdrachten op het gebied van defensie; kwesties die daar een aanzienlijke maar indirecte invloed op hebben, met name de overdracht van defensiegerelateerde producten binnen de EU, normalisatie en certificering, worden niet behandeld.

(2)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: Oprichting van het Europees Defensiefonds (COM(2017) 295 final).

(3)  http://ec.europa.eu/DocsRoom/documents/20354/

(4)  https://www.eda.europa.eu/

(5)  Voor een overzicht van de activiteiten van het EDA op dit gebied: https://www.eda.europa.eu/procurement-biz/information/eda-market-industry-policies; https://www.eda.europa.eu/what-we-do/activities/activities-search/small-and-medium-sized-enterprises-(smes)

(6)  Richtlijn 2009/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen door aanbestedende diensten van bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied, en tot wijziging van Richtlijnen 2004/17/EG en 2004/18/EG (PB L 216 van 20.8.2009, blz. 76).

(7)  Het Uniform Europees Aanbestedingsdocument (UEA) als vastgesteld in Uitvoeringsverordening 2016/7 (Uitvoeringsverordening (EU) 2016/7 van de Commissie van 5 januari 2016 houdende een standaardformulier voor het Uniform Europees Aanbestedingsdocument (PB L 3 van 6.1.2016, blz. 16) op grond van artikel 59 van Richtlijn 2014/24/EU.

(8)  Zie: http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2003:124:0036:0041:nl:PDF

(9)  Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65).

(10)  Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten en houdende intrekking van Richtlijn 2004/17/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 243).

(11)  Artikel 30, lid 1, van Richtlijn 2009/81/EG.

(12)  Geraamde waarde van opdrachten en van raamovereenkomsten berekend overeenkomstig artikel 9. De drempelbedragen van artikel 8 worden tweejaarlijks aangepast; algemene informatie over de huidige aanbestedingsdrempels is beschikbaar op: https://ec.europa.eu/growth/single-market/public-procurement/rules-implementation/thresholds_en

(13)  Zie artikel 1, punt 22, en artikel 21, van Richtlijn 2009/81/EG.

(14)  Zie artikel 1, punt 13, en artikel 5, lid 2, van Richtlijn 2009/81/EG.

(15)  In de laatste alinea van artikel 22 van Richtlijn 2009/81/EG is vastgesteld: „De lidstaten erkennen de betrouwbaarheidsverklaringen die volgens hen gelijkwaardig zijn met degene die zijn afgegeven overeenkomstig hun nationale wet, onverminderd de mogelijkheid zelf extra onderzoek te verrichten en hier rekening mee te houden, als dit nodig geacht wordt”. Zie ook punt 12 van de richtsnoeren inzake informatiebeveiliging: https://ec.europa.eu/docsroom/documents/15411/attachments/1/translations/en/renditions/native

(16)  Zie: https://ec.europa.eu/growth/tools-databases/ecertis

(17)  Bijv. de brochure „Dual use technology in the EU” (Technologie voor tweeërlei gebruik in de EU) van de Commissie van 2017. Zie: http://ec.europa.eu/growth/tools-databases/newsroom/cf/itemdetail.cfm?item_id=9255

(18)  De lidstaat die een dergelijke garantieregeling in het leven roept, moet ervoor zorgen dat die regeling geen staatssteun vormt (zie in dit verband de mededeling van de Commissie betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun in de vorm van garanties: http://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:52008XC0620(02)&from=NL) of de Commissie in kennis stellen van de regeling.

(19)  European Cluster Collaboration Platform (Europees platform voor clustersamenwerking): https://www.clustercollaboration.eu/eu-cluster-partnerships

(20)  Algemene informatie over Horizon 2020 is beschikbaar op https://ec.europa.eu/programmes/horizon2020/en/what-horizon-2020

(21)  Zie: https://www.endr.eu/

(22)  Zie: https://www.clustercollaboration.eu/

(23)  Met name de blauwdruk voor sectorale samenwerking op het gebied van vaardigheden in het kader van de nieuwe agenda voor vaardigheden voor Europa waarin de defensiesector aan bod komt.

(24)  Zie: https://ec.europa.eu/info/funding-tenders-0/european-structural-and-investment-funds_nl

(25)  Zie: http://ec.europa.eu/esf/home.jsp?langId=nl

(26)  Zie: http://een.ec.europa.eu/


Rectificaties

23.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 102/95


Rectificatie van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 652/2012 van de Commissie van 13 juli 2012 tot rectificatie van Verordening (EG) nr. 543/2008 houdende uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de handelsnormen voor vlees van pluimvee

( Publicatieblad van de Europese Unie L 190 van 19 juli 2012 )

Op bladzijde 3 wordt in bijlage I, die bijlage I bij Verordening (EG) nr. 543/2008 vervangt, de kolom in de eerste tabel met de Hongaarse benamingen voor pluimveekarkassen als volgt gelezen:

„hu

Csirke, brojlercsirke

Kakas, tyúk, sütésre vagy főzésre szánt szárnyas

Kappan

Csibe

Fiatal kakas

(Fiatal) pulyka

Pulyka

Fiatal kacsa, (fiatal) pézsmakacsa, (fiatal) Mulard-kacsa

Kacsa, pézsmakacsa, Mulard-kacsa

(Fiatal) liba

Liba

(Fiatal) gyöngytyúk

Gyöngytyúk”

Op bladzijde 5 wordt in bijlage I, die bijlage I bij Verordening (EG) nr. 543/2008 vervangt, de kolom in de tweede tabel met de Hongaarse benamingen voor delen van pluimvee als volgt gelezen:

„hu

Fél

Negyed

Összefüggő combnegyedek

Mell

Comb

Csirkecomb a hát egy részével

Felsőcomb

Alsócomb

Szárny

Összefüggő szárnyak

Mellfilé

Mellfilé villacsonttal

Bőrös kacsamellfilé vagy bőrös libamellfilé (magret, maigret)

Kicsontozott pulykacomb”


23.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 102/96


Rectificatie van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/286 van de Raad van 26 februari 2018 tot uitvoering van Verordening (EU) 2017/1509 betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Volksrepubliek Korea

( Publicatieblad van de Europese Unie L 55 van 27 februari 2018 )

Bladzijde 16, bijlage (vervanging van bijlage XIV bij Verordening (EU) 2017/1509), deel B (Vaartuigen waarvoor een verbod op toegang tot havens geldt), vermelding 6:

in plaats van:

„Naam: UL JI BONG 6

Aanvullende informatie

IMO-nummer: 9114556”,

lezen:

„Naam: UL JI BONG 6

Aanvullende informatie

IMO-nummer: 9114555”.


23.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 102/97


Rectificatie van Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende betalingsdiensten in de interne markt, houdende wijziging van de Richtlijnen 2002/65/EG, 2009/110/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 en houdende intrekking van Richtlijn 2007/64/EG

( Publicatieblad van de Europese Unie L 337 van 23 december 2015 )

Bladzijde 42, overweging 47, derde zin:

in plaats van:

„… Deze aanpak is in overeenstemming met de opzet van speciale aanbeveling VI van de Financiëleactiegroep witwassen van geld, namelijk om in een mechanisme te voorzien waarbij betalingsdienstaanbieders die niet aan alle in die aanbeveling vastgestelde voorwaarden kunnen voldoen, niettemin als betalingsinstelling kunnen worden behandeld. …”,

lezen:

„… Deze aanpak is in overeenstemming met de opzet van aanbeveling 14 van de Financiëleactiegroep witwassen van geld, namelijk om in een mechanisme te voorzien waarbij betalingsdienstaanbieders die niet aan alle in die aanbeveling vastgestelde voorwaarden kunnen voldoen, niettemin als betalingsinstelling kunnen worden behandeld. …”.

Bladzijde 62, artikel 5, lid 2:

in plaats van:

„… aansprakelijkheid die is bepaald in de artikelen 73, 89 en 92.”,

lezen:

„… aansprakelijkheid die is bepaald in de artikelen 73, 90 en 92.”.

Bladzijde 86, artikel 52, punt 5, onder f):

in plaats van:

„… betalingstransacties overeenkomstig artikel 89;”,

lezen:

„… betalingstransacties overeenkomstig de artikelen 89 en 90;”.

Bladzijde 89, artikel 61, lid 1, eerste zin:

in plaats van:

„… overeenkomen dat artikel 62, lid 1, artikel 64, lid 3, en de artikelen 72, 74, 76, 77, 80 en 89 …”,

lezen:

„… overeenkomen dat artikel 62, lid 1, artikel 64, lid 3, en de artikelen 72, 74, 76, 77, 80, 89 en 90 …”.

Bladzijde 89, artikel 62, lid 1, eerste zin:

in plaats van:

„… tenzij in artikel 79, lid 1, artikel 80, lid 5, of artikel 88, lid 2, anders is bepaald.”,

lezen:

„… tenzij in artikel 79, lid 1, artikel 80, lid 5, of artikel 88, lid 4, anders is bepaald.”.

Bladzijde 97, artikel 76, lid 1, vierde alinea:

in plaats van:

„Onverminderd lid 3 zorgen de lidstaten ervoor dat, naast het in lid 1 bedoelde recht voor automatische afschrijvingen als bedoeld in artikel 1 van Verordening (EU) nr. 260/2012, de betaler een onvoorwaardelijk recht op terugbetaling binnen de in artikel 77 van deze richtlijn vastgestelde termijnen heeft.”,

lezen:

„Onverminderd lid 3 van dit artikel zorgen de lidstaten ervoor dat, naast het in de eerste alinea van dit lid bedoelde recht voor automatische afschrijvingen als bedoeld in artikel 1 van Verordening (EU) nr. 260/2012, de betaler een onvoorwaardelijk recht op terugbetaling binnen de in artikel 77 van deze richtlijn vastgestelde termijnen heeft.”.

Bladzijde 103, artikel 89, lid 2, vierde alinea, eerste zin:

in plaats van:

„Bij een niet-uitgevoerde of gebrekkig uitgevoerde betalingstransactie waarvoor de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde niet aansprakelijk is uit hoofde van de eerste en de tweede alinea, is de betalingsdienstaanbieder van de betaler aansprakelijk jegens de betaler. …”,

lezen:

„Bij een niet-uitgevoerde of gebrekkig uitgevoerde betalingstransactie waarvoor de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde niet aansprakelijk is uit hoofde van de eerste en de derde alinea, is de betalingsdienstaanbieder van de betaler aansprakelijk jegens de betaler. …”.

Bladzijde 103, artikel 92, lid 1, eerste zin:

in plaats van:

„1.   Wanneer de aansprakelijkheid van een betalingsdienstaanbieder uit hoofde van de artikelen 73 en 89 kan worden toegerekend aan een andere betalingsdienstaanbieder of een intermediair, vergoedt die betalingsdienstaanbieder of die intermediair eerstgenoemde betalingsdienstaanbieder voor alle geleden verliezen en/of de bedragen die zijn betaald uit hoofde van de artikelen 73 en 89. …”,

lezen:

„1.   Wanneer de aansprakelijkheid van een betalingsdienstaanbieder uit hoofde van de artikelen 73, 89 en 90 kan worden toegerekend aan een andere betalingsdienstaanbieder of een intermediair, vergoedt die betalingsdienstaanbieder of die intermediair eerstgenoemde betalingsdienstaanbieder voor alle geleden verliezen en/of de bedragen die zijn betaald uit hoofde van de artikelen 73, 89 en 90. …”.

Bladzijde 107, artikel 99, lid 1:

in plaats van:

„1.   De lidstaten zorgen ervoor dat er procedures voorhanden zijn die betalingsdienstgebruikers en andere belanghebbenden met inbegrip van consumentenverenigingen, de mogelijkheid bieden bij de bevoegde autoriteiten klachten in te dienen met betrekking tot beweerde inbreuken van betalingsdienstaanbieders op deze richtlijn.”,

lezen:

„1.   De lidstaten zorgen ervoor dat er procedures voorhanden zijn die betalingsdienstgebruikers en andere belanghebbenden met inbegrip van consumentenverenigingen, de mogelijkheid bieden bij de bevoegde autoriteiten klachten in te dienen met betrekking tot beweerde inbreuken op de nationaalrechtelijke bepalingen die uitvoering geven aan de bepalingen van deze richtlijn.”.

Bladzijde 109, artikel 102, lid 1, tweede zin:

in plaats van:

„… De lidstaten zorgen ervoor dat ADR-procedures van toepassing zijn op betalingsdienstaanbieders en tevens betrekking hebben op de werkzaamheden van benoemde vertegenwoordigers.”,

lezen:

„… De lidstaten zorgen ervoor dat ADR-procedures van toepassing zijn op betalingsdienstaanbieders.”.

Bladzijde 110, artikel 107, lid 1:

in plaats van:

„… artikel 74, lid 1, tweede alinea, …”,

lezen:

„… artikel 74, lid 1, vierde alinea, …”.


23.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 102/99


Rectificatie van Verordening (EU) 2018/589 van de Commissie van 18 april 2018 tot wijziging van bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH) wat betreft methanol

( Publicatieblad van de Europese Unie L 99 van 19 april 2018 )

Bijlage:

in plaats van:

„69.

Methanol

CAS-nr. 67-56-1

EG-nr. 200-659-6

Mag na 9 mei 2018 niet in een concentratie van 0,6 gewichtsprocent of meer in ruitensproeiervloeistoffen of ruitontdooiers voor het grote publiek in de handel worden gebracht.”

lezen:

„69.

Methanol

CAS-nr. 67-56-1

EG-nr. 200-659-6

Mag na 9 mei 2019 niet in een concentratie van 0,6 gewichtsprocent of meer in ruitensproeiervloeistoffen of ruitontdooiers voor het grote publiek in de handel worden gebracht.”


23.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 102/100


Rectificatie van Besluit 2010/270/EU van de Commissie van 6 mei 2010 tot wijziging van de delen 1 en 2 van bijlage E bij Richtlijn 92/65/EEG van de Raad, wat betreft de modellen van gezondheidscertificaten voor dieren van bedrijven en voor bijen en hommels

( Publicatieblad van de Europese Unie L 118 van 12 mei 2010 )

Bijlage, punt 2, eerste certificaat (EU), verticale titel:

in plaats van:

„zendin”,

lezen:

„zending”.