ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 63

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

61e jaargang
6 maart 2018


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/324 van de Raad van 5 maart 2018 tot uitvoering van Verordening (EU) 2017/1509 betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Volksrepubliek Korea

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/325 van de Raad van 5 maart 2018 tot uitvoering van artikel 17, lid 3, van Verordening (EU) nr. 224/2014 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van de Centraal-Afrikaanse Republiek

3

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/326 van de Raad van 5 maart 2018 tot uitvoering van Verordening (EU) nr. 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne

5

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/327 van de Commissie van 5 maart 2018 tot verlening van een vergunning voor een preparaat van endo-1,4-bèta-xylanase (EC 3.2.1.8) geproduceerd door Trichoderma citrinoviride Bisset (IMI SD135) als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor karpers (vergunninghouder Huvepharma NV) ( 1 )

7

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/328 van de Commissie van 5 maart 2018 tot verlening van een vergunning voor een preparaat van Bacillus subtilis DSM 29784 als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor mestkippen en opfokleghennen (vergunninghouder Adisseo France SAS) ( 1 )

10

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/329 van de Commissie van 5 maart 2018 tot aanwijzing van een referentiecentrum van de Europese Unie voor dierenwelzijn ( 1 )

13

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/330 van de Commissie van 5 maart 2018 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op bepaalde naadloze buizen en pijpen van roestvrij staal van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad

15

 

 

BESLUITEN

 

*

Uitvoeringsbesluit (GBVB) 2018/331 van de Raad van 5 maart 2018 tot uitvoering van Besluit (GBVB) 2016/849 betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Volksrepubliek Korea

44

 

*

Uitvoeringsbesluit (GBVB) 2018/332 van de Raad van 5 maart 2018 tot uitvoering van Besluit 2013/798/GBVB betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van de Centraal-Afrikaanse Republiek

46

 

*

Besluit (GBVB) 2018/333 van de Raad van 5 maart 2018 tot wijziging van Besluit 2014/119/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne

48

 

 

AANBEVELINGEN

 

*

Aanbeveling (EU) 2018/334 van de Commissie van 1 maart 2018 over maatregelen om illegale online-inhoud effectief te bestrijden

50

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Verordening (EU) 2018/318 van de Europese Centrale Bank van 22 februari 2018 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1011/2012 betreffende statistieken inzake aangehouden effecten (ECB/2018/7) ( PB L 62 van 5.3.2018 )

62

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

6.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 63/1


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/324 VAN DE RAAD

van 5 maart 2018

tot uitvoering van Verordening (EU) 2017/1509 betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Volksrepubliek Korea

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2017/1509 van de Raad van 30 augustus 2017 betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Volksrepubliek Korea en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 329/2007 (1), en met name artikel 47, lid 5,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 30 augustus 2017 Verordening (EU) 2017/1509 vastgesteld.

(2)

Het Comité van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties („VN-Veiligheidsraad”), ingesteld krachtens Resolutie 1718 (2006) van de VN-Veiligheidsraad, heeft op 15 februari 2018 de vermelding van een persoon op de lijst van personen die aan beperkende maatregelen zijn onderworpen, gewijzigd.

(3)

Bijlage XIII bij Verordening (EU) 2017/1509 moet bijgevolg dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage XIII bij Verordening (EU) 2017/1509 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de datum van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 maart 2018.

Voor de Raad

De voorzitter

N. DIMOV


(1)  PB L 224 van 31.8.2017, blz. 1.


BIJLAGE

In bijlage XIII bij Verordening (EU) 2017/1509 wordt onder de rubriek „a) Natuurlijke personen” de vermelding 52 vervangen door:

„52.

Ri Su Yong

 

Geboortedatum: 25.6.1968

Nationaliteit: Noord-Korea

Paspoortnummer: 654310175

Adres: niet beschikbaar

Geslacht: mannelijk

Vertegenwoordigde de Korea Ryonbong General Corporation in Cuba

2.6.2017

Functionaris bij de Korea Ryonbong General Corporation, die gespecialiseerd is in aankopen voor de Noord-Koreaanse defensie-industrie en in de ondersteuning van de verkoop van militaire goederen door Pyongyang. De aankopen van deze onderneming dienen waarschijnlijk ook ter ondersteuning van het programma voor chemische wapens van de DVK.”


6.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 63/3


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/325 VAN DE RAAD

van 5 maart 2018

tot uitvoering van artikel 17, lid 3, van Verordening (EU) nr. 224/2014 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van de Centraal-Afrikaanse Republiek

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 224/2014 van de Raad van 10 maart 2014 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van de Centraal-Afrikaanse Republiek (1), en met name artikel 17, lid 3,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 10 maart 2014 Verordening (EU) nr. 224/2014 vastgesteld.

(2)

Het Comité van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, ingesteld krachtens Resolutie 2127 (2013) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, heeft op 16 februari 2018 de gegevens met betrekking tot één persoon die aan beperkende maatregelen onderworpen is, geactualiseerd.

(3)

Bijlage I bij Verordening (EU) nr. 224/2014 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EU) nr. 224/2014 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de datum van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 maart 2018.

Voor de Raad

De voorzitter

N. DIMOV


(1)  PB L 70 van 11.3.2014, blz. 1.


BIJLAGE

In bijlage I bij Verordening (EU) nr. 224/2014, onder de rubriek „A. Personen”, wordt de vermelding met betrekking tot de onderstaande persoon vervangen door de volgende vermelding:

„1.

François Yangouvonda BOZIZÉ (alias: a) Bozize Yangouvonda; b) Samuel Peter Mudde (geboren op 16 december 1948, in Izo, Zuid-Sudan))

Functie: a) voormalig staatshoofd van de Centraal-Afrikaanse Republiek; b) professor

Geboortedatum: a) 14 oktober 1946; b) 16 december 1948

Geboorteplaats: a) Mouila, Gabon; b) Izo, Zuid-Sudan

Nationaliteit: a) Centraal-Afrikaanse Republiek; b) Zuid-Sudan

Paspoortnummer: D00002264, afgegeven op 11 juni 2013 (afgegeven door het Ministerie van Buitenlandse Zaken, in Juba, Zuid-Sudan. Verstrijkt op 11 juni 2017. Diplomatiek paspoort afgegeven op naam van Samuel Peter Mudde)

Nationaal identificatienummer: M4800002143743 (Persoonlijk nummer op paspoort)

Adres: Uganda.

Datum van plaatsing op de VN-lijst: 9 mei 2014.

Andere informatie: Naam moeder: Martine Kofio. Weblink speciale kennisgeving van Interpol/VN-Veiligheidsraad: https://www.interpol.int/en/notice/search/un/5802796

Informatie uit de beschrijving van de redenen die is verstrekt door het Sanctiecomité:

Bozizé is op 9 mei 2014 op grond van punt 36 van Resolutie 2134 (2014) op de lijst geplaatst omdat hij „heeft deelgenomen of steun verleend aan activiteiten die de vrede, de stabiliteit of de veiligheid in de CAR ondermijnen”.

Aanvullende informatie

Bozizé was, met zijn medestanders, instigator van de aanval van 5 december 2013 op Bangui. Sindsdien zet hij zijn destabilisatiepogingen voort om de onrust in de hoofdstad te bestendigen. Naar verluidt was Bozizé de oprichter van de antibalakamilitie (vóór zijn vlucht uit de CAR op 24 maart 2013). Bozizé heeft zijn militie in een communiqué opgeroepen verder wreedheden te begaan tegen het huidige regime en tegen de islamisten. Naar verluidt levert Bozizé financiële en materiële steun aan militieleden die het transitieproces willen saboteren en hem weer aan de macht willen brengen. De antibalakamilitie bestaat voor het grootste deel uit Centraal-Afrikaanse strijdkrachten die zich na de staatsgreep op het platteland hadden verspreid en later door Bozizé zijn gereorganiseerd. Bozizé en zijn medestanders controleren meer dan de helft van de antibalaka-eenheden.

Met semiautomatische oorlogsgeweren, mortieren en raketlanceerders uitgeruste aanhangers van Bozizé waren steeds vaker betrokken bij vergeldingsacties tegen de moslimbevolking in het land. Na de aanval van de antibalaka in Bangui op 5 december 2013, waarbij meer dan 700 doden vielen, verslechterde de situatie in het land zienderogen.”


6.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 63/5


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/326 VAN DE RAAD

van 5 maart 2018

tot uitvoering van Verordening (EU) nr. 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 208/2014 van de Raad van 5 maart 2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (1), en met name artikel 14, lid 1,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 5 maart 2014 Verordening (EU) nr. 208/2014 vastgesteld.

(2)

Op basis van een toetsing door de Raad moeten de vermeldingen voor twee personen worden geschrapt en moet ten aanzien van drie personen de motivering worden geactualiseerd.

(3)

Bijlage I bij Verordening (EU) nr. 208/2014 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EU) nr. 208/2014 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de datum van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 maart 2018.

Voor de Raad

De voorzitter

N. DIMOV


(1)  PB L 66 van 6.3.2014, blz. 1.


BIJLAGE

I.

De onderstaande personen worden verwijderd van de lijst in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 208/2014:

4.

Olena Leonidivna Lukash

10.

Serhii Petrovych Kliuiev

II.

De vermeldingen voor de volgende personen, als weergegeven in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 208/2014, worden vervangen door de onderstaande vermeldingen:

 

Naam

Nadere gegevens

Motivering

Datum van aanwijzing

7.

Oleksandr Viktorovych Yanukovych (Олександр Вiкторович Янукович)

geboren op 10 juli 1973 in Yenakiieve (oblast Donetsk), zoon van de voormalige president, zakenman

Persoon tegen wie een strafvervolging is ingesteld door de Oekraïense autoriteiten voor het verduisteren van overheidsmiddelen of overheidsactiva en voor medeplichtigheid daaraan.

6.3.2014

11.

Mykola Yanovych Azarov(Микола Янович Азаров),

Nikolai Yanovich Azarov (Николай Янович Азаров

geboren op 17 december 1947 in Kaluga (Rusland), premier van Oekraïne tot januari 2014

Persoon tegen wie een strafvervolging is ingesteld door de Oekraïense autoriteiten voor het verduisteren van overheidsmiddelen of overheidsactiva en voor medeplichtigheid daaraan.

6.3.2014

12.

Serhiy Vitalyovych Kurchenko(Сергiй Вiталiйович Курченко)

geboren op 21 september 1985 in Kharkiv, zakenman

Persoon tegen wie een strafvervolging is ingesteld door de Oekraïense autoriteiten voor het verduisteren van overheidsmiddelen of overheidsactiva en voor machtsmisbruik om een ongerechtvaardigd voordeel voor zichzelf of een derde te verkrijgen ten koste van Oekraïense overheidsmiddelen of overheidsactiva.

6.3.2014


6.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 63/7


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/327 VAN DE COMMISSIE

van 5 maart 2018

tot verlening van een vergunning voor een preparaat van endo-1,4-bèta-xylanase (EC 3.2.1.8) geproduceerd door Trichoderma citrinoviride Bisset (IMI SD135) als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor karpers (vergunninghouder Huvepharma NV)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 9, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de vergunningsgronden en -procedures, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003.

(2)

Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is een aanvraag ingediend voor een vergunning voor een preparaat van endo-1,4-bèta-xylanase (EC 3.2.1.8) geproduceerd door Trichoderma citrinoviride Bisset (IM SD135). Bij de aanvraag waren de krachtens artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vereiste nadere gegevens en documenten gevoegd.

(3)

De aanvraag betreft de toelating van een preparaat van endo-1,4-bèta-xylase (EC 3.2.1.8) geproduceerd door Trichoderma citrinoviride Bisset (IM SD135) als toevoegingsmiddel in de categorie „zoötechnische toevoegingsmiddelen” voor diervoeding voor karpers.

(4)

Voor dat preparaat is al voor een periode van tien jaar een vergunning verleend als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor mestkippen, mestkalkoenen, legkippen, minder gangbare pluimveesoorten gehouden voor mest- en legdoeleinden, gespeende biggen en mestvarkens bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1043 van de Commissie (2), en voor opfokleghennen en minder gangbare pluimveesoorten gehouden voor legdoeleinden bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1906 van de Commissie (3).

(5)

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in haar advies van 6 juli 2017 (4) geconcludeerd dat het preparaat van endo-1,4-bèta-xylanase (EC 3.2.1.8) geproduceerd door Trichoderma citrinoviride Bisset (IM SD135) onder de voorgestelde gebruiksvoorwaarden geen ongunstige gevolgen heeft voor de diergezondheid, de menselijke gezondheid of het milieu. De EFSA heeft geconcludeerd dat het toevoegingsmiddel als doeltreffend wordt beschouwd voor de verbetering van de zoötechnische prestaties van karpers. Specifieke eisen voor monitoring na het in de handel brengen acht de EFSA niet nodig. Zij heeft ook het verslag over de analysemethode voor het toevoegingsmiddel voor diervoeding geverifieerd dat door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde referentielaboratorium was ingediend.

(6)

Uit de beoordeling van een preparaat van endo-1,4-bèta-xylanase (EC 3.2.1.8) geproduceerd door Trichoderma citrinoviride Bisset (IM SD135) blijkt dat aan de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vermelde voorwaarden voor de verlening van een vergunning is voldaan. Het gebruik van dat preparaat zoals omschreven in de bijlage bij deze verordening, moet daarom worden toegestaan.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor het in de bijlage gespecificeerde preparaat, dat behoort tot de categorie „zoötechnische toevoegingsmiddelen” en de functionele groep „verteringsbevorderaars”, wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning voor gebruik als toevoegingsmiddel voor diervoeding verleend.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 maart 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1043 van de Commissie van 30 juni 2015 tot verlening van een vergunning voor een preparaat van endo-1,4-bèta-xylanase (EC 3.2.1.8) geproduceerd door Trichoderma citrinoviride Bisset (IM SD135), als toevoegingsmiddel voor voeding voor mestkippen, mestkalkoenen, legkippen, gespeende biggen, mestvarkens en voor minder gangbare pluimveesoorten gehouden voor mest- en legdoeleinden, en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 2148/2004, (EG) nr. 828/2007 en (EG) nr. 322/2009 (vergunninghouder Huvepharma NV) (PB L 167 van 1.7.2015, blz. 63).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1906 van de Commissie van 18 oktober 2017 tot verlening van een vergunning voor een preparaat van endo-1,4-bèta-xylanase (EC 3.2.1.8) geproduceerd door Trichoderma citrinoviride Bisset (IM SD135), als toevoegingsmiddel voor voeding voor opfokleghennen en voor minder gangbare pluimveesoorten gehouden voor legdoeleinden (vergunninghouder Huvepharma NV) (PB L 269 van 19.10.2017, blz. 33).

(4)  EFSA Journal 2017;15(7):4942.


BIJLAGE

Identificatienummer van het toevoegingsmiddel

Naam van de vergunninghouder

Toevoegingsmiddel

Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode

Diersoort of -categorie

Maximumleeftijd

Minimumgehalte

Maximumgehalte

Overige bepalingen

Einde van de vergunningsperiode

Activiteitseenheden/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

Categorie: zoötechnische toevoegingsmiddelen. Functionele groep: verteringsbevorderaars

4a1617

Huvepharma NV

Endo-1,4-bèta-xylanase

EC 3.2.1.8

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

Preparaat van endo-1,4-bèta-xylanase (EC 3.2.1.8) geproduceerd door Trichoderma citrinoviride Bisset (IMI SD135), met een minimale activiteit van 6 000 EPU (1)/g

(vaste en vloeibare vorm)

Karakterisering van de werkzame stof

Endo-1,4-bèta-xylanase (EC 3.2.1.8) geproduceerd door Trichoderma citrinoviride Bisset (IMI SD135)

Analysemethode  (2)

Voor karakterisering van de endo-1,4-bèta-xylanaseactiviteit:

colorimetrische methode die de in water oplosbare kleurstof meet die door inwerking van endo-1,4-bèta-xylanase wordt vrijgemaakt uit met azurine vernette tarwearabinoxylaansubstraten

Karpers

1 050 EPU

 

1.

In de gebruiksaanwijzing voor het toevoegingsmiddel en voormengsels worden de opslagomstandigheden en de stabiliteit bij warmtebehandeling vermeld.

2.

Voor gebruikers van het toevoegingsmiddel en voormengsels moeten de exploitanten van diervoederbedrijven operationele procedures en organisatorische maatregelen vaststellen om mogelijke risico's bij gebruik te voorkomen. Indien die risico's met deze procedures en maatregelen niet kunnen worden uitgebannen of tot een minimum kunnen worden teruggebracht, worden bij het gebruik van het toevoegingsmiddel en de voormengsels persoonlijke beschermingsmiddelen gebruikt, waaronder beschermingsmiddelen voor de ademhaling, de ogen en de huid.

26.3.2028


(1)  1 EPU is de hoeveelheid enzym die bij een pH van 4,7 en een temperatuur van 50 °C 0,0083 μmol reducerende suikers (xylose-equivalent) per minuut vrijmaakt uit haverkafxylaan.

(2)  Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn te vinden op de website van het referentielaboratorium: https://ec.europa.eu/jrc/en/eurl/feed-additives/evaluation-reports


6.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 63/10


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/328 VAN DE COMMISSIE

van 5 maart 2018

tot verlening van een vergunning voor een preparaat van Bacillus subtilis DSM 29784 als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor mestkippen en opfokleghennen (vergunninghouder Adisseo France SAS)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 9, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de vergunningsgronden en -procedures, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003.

(2)

Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is een aanvraag voor een vergunning voor een preparaat van Bacillus subtilis DSM 29784 ingediend. Bij de aanvraag waren de krachtens artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vereiste nadere gegevens en documenten gevoegd.

(3)

De aanvraag betreft de verlening van een vergunning voor een preparaat van Bacillus subtilis DSM 29784 als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor mestkippen en opfokleghennen in de categorie „zoötechnische toevoegingsmiddelen”.

(4)

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in haar advies van 4 juli 2017 (2) geconcludeerd dat het preparaat van Bacillus subtilis DSM 29784 onder de voorgestelde gebruiksvoorwaarden geen ongunstige gevolgen voor de diergezondheid, de menselijke gezondheid of het milieu heeft. De EFSA heeft tevens geconcludeerd dat het betrokken preparaat de zoötechnische prestaties van mestkippen kan verbeteren. Deze conclusie kan worden uitgebreid tot opfokleghennen wanneer het preparaat in dezelfde dosis wordt gebruikt. Specifieke eisen voor monitoring na het in de handel brengen acht de EFSA niet nodig. De EFSA heeft ook het verslag over de analysemethode voor het toevoegingsmiddel voor diervoeding geverifieerd dat door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde referentielaboratorium was ingediend.

(5)

Uit de beoordeling van het preparaat van Bacillus subtilis DSM 29784 blijkt dat aan de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vermelde voorwaarden voor de verlening van een vergunning is voldaan. Het gebruik van dat preparaat zoals omschreven in de bijlage bij deze verordening, moet daarom worden toegestaan.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor het in de bijlage beschreven preparaat, dat behoort tot de categorie „zoötechnische toevoegingsmiddelen” en de functionele groep „darmflorastabilisatoren”, wordt onder de in de bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning verleend voor gebruik als toevoegingsmiddel voor diervoeding.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 maart 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  EFSA Journal (2017);15(7):4933.


BIJLAGE

Identificatienummer van het toevoegingsmiddel

Naam van de vergunninghouder

Toevoegingsmiddel

Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode

Diersoort of -categorie

Maximumleeftijd

Minimumgehalte

Maximumgehalte

Overige bepalingen

Einde van de vergunningsperiode

CFU/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

Categorie: zoötechnische toevoegingsmiddelen. Functionele groep: darmflorastabilisatoren

4b1829

Adisseo France SAS

Bacillus subtilis DSM 29784

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

Bereiding van Bacillus subtilis DSM 29784 met ten minste 1 × 1010 CFU/g toevoegingsmiddel

Vaste vorm

Karakterisering van de werkzame stof

Levensvatbare sporen van Bacillus subtilis DSM 29784

Analysemethode  (1)

Voor de telling van Bacillus subtilis DSM 29784 in het toevoegingsmiddel, voormengsels en de diervoeding:

spreidplaatmethode EN 15784

Voor de identificatie van Bacillus subtilis DSM 29784:

identificatie:

pulsed-field-gelelektroforese (PFGE)

Mestkippen

Opfokleghennen

1 × 108

1.

In de gebruiksaanwijzing voor het toevoegingsmiddel en voormengsel worden de opslagomstandigheden en de stabiliteit bij warmtebehandeling vermeld.

2.

Het gebruik is toegestaan in diervoeding die de volgende toegelaten coccidiostatica bevat: monensin-natrium, narasin/nicarbazine, salinomycine-natrium, lasalocide A natrium, diclazuril, narasin, maduramicineammonium, robenidinehydrochloride of decochinaat.

3.

Voor gebruikers van het toevoegingsmiddel en voormengsels moeten de exploitanten van diervoederbedrijven operationele procedures en organisatorische maatregelen vaststellen om mogelijke risico's bij gebruik te voorkomen. Indien die risico's met deze procedures en maatregelen niet kunnen worden uitgebannen of tot een minimum kunnen worden teruggebracht, worden bij het gebruik van het toevoegingsmiddel en de voormengsels persoonlijke beschermingsmiddelen gebruikt, waaronder beschermingsmiddelen voor de ademhaling, de ogen en de huid.

26.3.2028


(1)  Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn beschikbaar op de website van het referentielaboratorium: https://ec.europa.eu/jrc/en/eurl/feed-additives/evaluation-reports


6.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 63/13


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/329 VAN DE COMMISSIE

van 5 maart 2018

tot aanwijzing van een referentiecentrum van de Europese Unie voor dierenwelzijn

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, (EG) nr. 396/2005, (EG) nr. 1069/2009, (EG) nr. 1107/2009, (EU) nr. 1151/2012, (EU) nr. 652/2014, (EU) 2016/429 en (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 1/2005 en (EG) nr. 1099/2009 van de Raad en de Richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG en 2008/120/EG van de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, de Richtlijnen 89/608/EEG, 89/662/EEG, 90/425/EEG, 91/496/EEG, 96/23/EG, 96/93/EG en 97/78/EG van de Raad en Besluit 92/438/EEG van de Raad (verordening officiële controles) (1), en met name artikel 95, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Commissie heeft overeenkomstig artikel 95 van Verordening (EU) 2017/625 een openbare oproep gedaan voor de selectie en aanwijzing van een referentiecentrum van de Europese Unie voor dierenwelzijn dat de activiteiten van de Commissie en de lidstaten in verband met de toepassing van de in artikel 1, lid 2, onder f), van die verordening bedoelde dierenwelzijnsvoorschriften moet ondersteunen.

(2)

Het ten behoeve van die oproep ingestelde evaluatie- en selectiecomité is tot de conclusie gekomen dat het consortium onder leiding van Wageningen Livestock Research, verder bestaande uit Aarhus University en Friedrich-Loeffler-Institut, aan de vereisten als bedoeld in artikel 95, lid 3, van Verordening (EU) 2017/625 voldoet en de verantwoordelijkheid voor de in artikel 96 van die verordening omschreven taken kan opnemen.

(3)

Dit consortium moet derhalve worden aangewezen als een referentiecentrum van de Europese Unie voor dierenwelzijn dat verantwoordelijk is voor ondersteunende taken, voor zover deze behoren tot de jaarlijkse of meerjarige werkprogramma's van het referentiecentrum. De programma's moeten worden opgesteld in overeenstemming met de doelstellingen en de prioriteiten van de betrokken werkprogramma's die de Commissie heeft vastgesteld overeenkomstig artikel 36 van Verordening (EU) nr. 652/2014 van het Europees Parlement en de Raad (2).

(4)

De aanwijzing moet om de vijf jaar worden geëvalueerd, te rekenen vanaf de datum van toepassing van deze verordening.

(5)

Deze verordening moet overeenkomstig de in artikel 167, lid 3, van Verordening (EU) 2017/625 bepaalde toepassingsdatum van toepassing zijn met ingang van 29 april 2018,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het volgende consortium wordt aangewezen als een referentiecentrum van de Europese Unie voor dierenwelzijn dat verantwoordelijk is voor het ondersteunen van de horizontale activiteiten van de Commissie en de lidstaten op het gebied van dierenwelzijnsvoorschriften:

Naam

:

Consortium onder leiding van Wageningen Livestock Research, verder bestaande uit Aarhus University en Friedrich-Loeffler-Institut

Adres

:

Drevendaalsesteeg 4

6708 PB Wageningen

NEDERLAND

De aanwijzing wordt om de vijf jaar geëvalueerd, te rekenen vanaf de datum van toepassing van deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 29 april 2018.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 maart 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 95 van 7.4.2017, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) nr. 652/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 tot vaststelling van bepalingen betreffende het beheer van de uitgaven in verband met de voedselketen, diergezondheid en dierenwelzijn, alsmede in verband met plantgezondheid en teeltmateriaal, tot wijziging van de Richtlijnen 98/56/EG, 2000/29/EG en 2008/90/EG van de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 178/2002, (EG) nr. 882/2004 en (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Besluiten 66/399/EEG en 76/894/EEG en Beschikking 2009/470/EG van de Raad (PB L 189 van 27.6.2014, blz. 1).


6.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 63/15


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/330 VAN DE COMMISSIE

van 5 maart 2018

tot instelling van definitieve antidumpingrechten op bepaalde naadloze buizen en pijpen van roestvrij staal van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (1), en met name artikel 11, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   DE PROCEDURE

1.1.   Geldende maatregelen

(1)

Naar aanleiding van een antidumpingonderzoek („het oorspronkelijke onderzoek”) heeft de Raad bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1331/2011 (2) een definitief antidumpingrecht ingesteld op bepaalde naadloze buizen en pijpen van roestvrij staal van oorsprong uit de Volksrepubliek China („de VRC” of „het betrokken land”).

(2)

De geldende antidumpingrechten lopen uiteen van 48,3 % tot 71,9 % voor met naam genoemde ondernemingen, met een residueel recht van 71,9 %.

1.2.   Opening van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen

(3)

Na de bekendmaking van een bericht dat de geldende antidumpingmaatregelen voor de invoer van bepaalde naadloze buizen en pijpen van roestvrij staal van oorsprong uit de VRC op korte termijn zouden vervallen (3), heeft de Commissie een verzoek om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1036 („de basisverordening”) ontvangen.

(4)

Dit verzoek is ingediend door de Seamless Stainless Steel Tubes Industry van de Europese Unie („ESTA” of „de indiener van het verzoek”), die meer dan 50 % van de totale productie van naadloze buizen en pijpen van roestvrij staal in de Unie vertegenwoordigt.

(5)

Het verzoek werd ingediend omdat het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk zou leiden tot herhaling van dumping en herhaling van schade voor de bedrijfstak van de Unie.

(6)

Na te hebben vastgesteld dat er voldoende bewijsmateriaal was om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen te openen, kondigde de Commissie op 10 december 2016 door bekendmaking van een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (4) de opening aan van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van de basisverordening.

(7)

Op 17 februari 2017 (5) werd een antiontwijkingsonderzoek geopend naar invoer uit India van het betrokken product van oorsprong uit de VRC. Dit onderzoek heeft er niet toe geleid dat de maatregelen zijn uitgebreid tot invoer uit India (6).

1.3.   Belanghebbende partijen

(8)

In het bericht van opening heeft de Commissie belanghebbenden verzocht contact met haar op te nemen om aan het nieuwe onderzoek deel te nemen. De Commissie heeft de indiener van het verzoek, bekende producenten in de Unie, gebruikers en importeurs, producenten-exporteurs in de VRC en de Chinese autoriteiten specifiek op de hoogte gesteld van de opening van het nieuwe onderzoek en hen verzocht eraan mee te werken.

(9)

De Commissie heeft ook verklaard te overwegen de Verenigde Staten van Amerika („de VS”) te gebruiken als derde land met een markteconomie („referentieland”) in de zin van artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening. Daarom heeft de Commissie de producenten in de VS in kennis gesteld van de opening van het onderzoek en hen uitgenodigd deel te nemen.

(10)

Daarnaast heeft de Commissie brieven aan alle bekende producenten van naadloze buizen en pijpen van roestvrij staal in de Republiek Korea, Oekraïne, India, Japan, Noorwegen en Turkije gestuurd met het verzoek om aan het nieuwe onderzoek mee te werken.

(11)

Alle belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van opening aangegeven termijn opmerkingen in te dienen over de opening van het nieuwe onderzoek en te verzoeken om door de Commissie en/of de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures te worden gehoord. Op 14 december 2017 en op 19 januari 2018 zijn op verzoek van Zhejiang Jiuli Hi-Tech Metals Co. Ltd hoorzittingen gehouden in tegenwoordigheid van de raadadviseur-auditeur. Een verzoek om een derde hoorzitting is ontvangen op 30 januari 2018 en is door de raadadviseur/auditeur aanvaard. Deze hoorzitting vond plaats op 5 februari 2018.

1.3.1.   Samenstelling van de steekproef

(12)

In het bericht van opening heeft de Commissie verklaard dat zij mogelijk een steekproef van belanghebbende partijen zou samenstellen overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening.

a)   Steekproef van producenten in de Unie

(13)

In het bericht van opening deelde de Commissie mee dat zij een voorlopige steekproef van producenten in de Unie had samengesteld en verzocht zij de belanghebbenden om binnen de aangegeven termijn opmerkingen te maken. De steekproef werd samengesteld aan de hand van de omvang van de productie en de verkoop van het soortgelijke product tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek in de Unie, waarbij werd gezorgd voor een geografische spreiding. De steekproef bestond uit de grootste ondernemingen in Zweden, Frankrijk en Spanje, uit de drie grootste producentengroepen in de Unie.

(14)

Een van de klagers, Tubacex Group, adviseerde de Commissie om haar op één na grootste, in Oostenrijk gevestigde, producent in de steekproef op te nemen in plaats van haar in Spanje gevestigde grootste producent. Die suggestie werd gedaan omdat sommige productsoorten van deze producent gedurende het tijdvak van het nieuwe onderzoek niet uit het betrokken land werden ingevoerd.

(15)

Aangezien de Commissie overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening het grootste volume van de productie en verkoop in de steekproef opneemt en omdat de productsoorten in kwestie onder de definitie van het soortgelijke product vielen, werd echter besloten dit verzoek niet in te willigen. Voorts was de Commissie van mening dat de steekproef zoals die aanvankelijk was samengesteld, geheel representatief was en voldoende productsoorten omvatte, zoals is uitgelegd in overweging 13.

(16)

Er zijn geen verdere opmerkingen over de voorlopige steekproef van producenten in de Unie ingediend en de steekproef is derhalve definitief bevestigd.

b)   Steekproef van importeurs

(17)

Om te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te stellen, heeft de Commissie de niet-verbonden importeurs verzocht de in het bericht van opening gevraagde gegevens te verstrekken.

(18)

Tijdens de steekproefprocedure hebben zich twee niet-verbonden importeurs gemeld met de verzochte informatie en bijgevolg werd het niet nodig geacht een steekproef van niet-verbonden importeurs te nemen.

c)   Steekproef van producenten-exporteurs in de Volksrepubliek China

(19)

Tien producenten-exporteurs hebben de steekproefformulieren teruggestuurd. De Commissie heeft in eerste instantie een steekproef van twee van die producenten-exporteurs genomen op basis van hun uitvoer naar de Unie en hun productiecapaciteit. Nadat één van de in de steekproef opgenomen producenten zich had teruggetrokken, heeft de Commissie een nieuwe steekproef samengesteld waarbij de producent-exporteur die zich had teruggetrokken, werd vervangen door de eerstvolgende uit de lijst, zodat de steekproef opnieuw twee producenten-exporteurs bevatte op basis van hun uitvoer naar de Unie en hun productiecapaciteit.

1.3.2.   Vragenlijsten

(20)

De Commissie heeft vragenlijsten toegezonden aan de twee in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs, bekende producenten in mogelijke referentielanden, de drie in de steekproef opgenomen producenten in de Unie en alle bekende importeurs en gebruikers die op de markt van de Unie actief zijn. Er zijn beantwoorde vragenlijsten ontvangen van de twee in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs, vier producenten uit referentielanden en de drie in de steekproef opgenomen producenten in de Unie. Slechts een van de in overweging 18 genoemde niet-verbonden importeurs heeft de vragenlijst beantwoord. Evenwel hebben vijf aanvullende niet-verbonden importeurs (waarvan er vier tevens als gebruiker optreden) een beantwoorde vragenlijst ingediend.

1.3.3.   Controlebezoeken

(21)

De Commissie heeft alle informatie verzameld en gecontroleerd die zij nodig achtte om de waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van de dumping en de daaruit voortvloeiende schade vast te stellen en om na te gaan of de instelling van maatregelen niet tegen het belang van de Unie zou zijn. Krachtens artikel 16 van de basisverordening zijn controlebezoeken ter plaatse verricht bij de volgende ondernemingen:

 

Producenten in de Unie:

AB Sandvik Materials Technology, Sandviken, Zweden;

Tubacex Tubos Inoxidables S.A.U., Bilbao, Spanje;

Salzgitter Mannesmann Stainless Tubes France SAS, Saint-Florentin, Frankrijk.

 

Importeurs en importeurs/gebruikers in de Unie:

Arcus Nederland BV, Dordrecht, Nederland;

VRV S.p.A., Ornago, Italië;

Mangiarotti S.p.A., Sedegliano, Italië.

 

Producenten-exporteurs in de VRC:

Zhejiang Jiuli Hi-Tech Metals Co. Ltd, Huzhou;

Shanghai Baoluo Stainless Steel Tube Co. Ltd (BSS), Shanghai.

1.4.   Tijdvak van het nieuwe onderzoek en beoordelingsperiode

(22)

Het onderzoek naar de waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van dumping had betrekking op de periode van 1 oktober 2015 tot en met 30 september 2016 („het tijdvak van het nieuwe onderzoek” of „TNO”).

(23)

Het onderzoek van de ontwikkelingen die relevant zijn voor de beoordeling van de waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van schade had betrekking op de periode van 1 januari 2013 tot het eind van het TNO („de beoordelingsperiode”).

1.5.   Mededeling van feiten en overwegingen

(24)

De Commissie heeft alle belanghebbenden de belangrijkste feiten en overwegingen meegedeeld waarop haar voornemen om de geldende antidumpingmaatregelen te handhaven berust. Alle partijen konden binnen een bepaalde termijn opmerkingen indienen ten aanzien van de mededeling van feiten en overwegingen.

(25)

De Commissie heeft de opmerkingen van de belanghebbenden overwogen en, voor zover van toepassing, in aanmerking genomen.

2.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

2.1.   Betrokken product

(26)

Het onderzoek heeft betrekking op naadloze buizen en pijpen van roestvrij staal (met uitzondering van die welke voorzien zijn van hulpstukken (fittings), voor gassen of vloeistoffen, bestemd voor burgerluchtvaartuigen) („het betrokken product”), momenteel ingedeeld onder de GN-codes 7304 11 00, 7304 22 00, 7304 24 00, ex 7304 41 00, 7304 49 10, ex 7304 49 93, ex 7304 49 95, ex 7304 49 99 en ex 7304 90 00 (Taric-codes 7304410090, 7304499390, 7304499590, 7304499990 en 7304900091), van oorsprong uit de Volksrepubliek China („de VRC”).

2.2.   Soortgelijk product

(27)

Uit het onderzoek is gebleken dat de volgende producten dezelfde fysische en technische basiseigenschappen hebben en voor dezelfde basisdoeleinden worden gebruikt:

het betrokken product;

het product dat door de producenten-exporteurs op de binnenlandse markt van de VRC wordt vervaardigd en verkocht;

het product dat door de geselecteerde producent in het referentieland wordt geproduceerd en verkocht, en

het in de Unie door de bedrijfstak van de Unie vervaardigde en verkochte product.

(28)

De Commissie heeft geconcludeerd dat deze producten soortgelijke producten zijn in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

(29)

Een Chinese producent-exporteur beweerde dat de productomschrijving zich ten onrechte uitstrekte tot speciale producten voor nucleaire en militaire toepassingen en dat die producten buiten het onderzoek gehouden hadden moeten worden of dat de productomschrijving herzien had moeten worden om deze producten uit te sluiten.

(30)

De Commissie heeft aangegeven dat de productomschrijving, in overeenstemming met artikel 11, lid 9, van de basisverordening, hetzelfde bleef als in het oorspronkelijke onderzoek. De productomschrijving omvatte een grote verscheidenheid van productsoorten met dezelfde of gelijksoortige technische en fysieke basiskenmerken. Om te kunnen bepalen of producten voldoende gelijk zijn om ze als hetzelfde product te kunnen beschouwen, moet volgens de jurisprudentie (7) worden vastgesteld of ze dezelfde technische en fysieke kenmerken, basisgebruiksdoeleinden en prijs-kwaliteitsverhouding hebben. In dat verband moet ook worden gekeken naar de onderlinge uitwisselbaarheid en de concurrentie tussen die producten. Uit het onderzoek is gebleken dat alle productsoorten gemaakt zijn van roestvrij staal en worden vervaardigd met behulp van productieprocessen die vereist zijn voor naadloze buizen, dus met gebruikmaking van vergelijkbare machines, zodat producenten al naargelang de vraag kunnen omschakelen op andere varianten van het product. Hoewel alle verschillende productsoorten onderling niet rechtstreeks uitwisselbaar zijn, concurreren producenten dus met elkaar voor bestellingen die een breed scala aan productsoorten bestrijken. Bovendien worden deze productsoorten zowel door de bedrijfstak van de Unie als door de Chinese producenten-exporteurs geproduceerd en verkocht, waarbij gebruik wordt gemaakt van een vergelijkbare productiemethode. Bijgevolg was er geen reden om aan te nemen dat producten voor nucleaire en militaire toepassingen niet onder de productomschrijving vielen.

(31)

Een mogelijke herziening van de productomschrijving zou een apart onderzoek vormen en viel daarom buiten het toepassingsgebied van het huidige onderzoek. Bovendien heeft de Chinese producent-exporteur zelf geen initiatief tot een dergelijke herziening van de productomschrijving genomen. Het argument werd daarom afgewezen.

3.   WAARSCHIJNLIJKHEID VAN VOORTZETTING OF HERHALING VAN DUMPING

(32)

Overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of voortzetting of herhaling van dumping bij uitvoer uit de VRC waarschijnlijk is indien de geldende maatregelen komen te vervallen.

3.1.   Dumping

3.1.1.   Referentieland

(33)

In het bericht van opening heeft de Commissie alle belanghebbenden verzocht opmerkingen te maken over haar voornemen om de VS te gebruiken als derde land met een markteconomie om de normale waarde voor de VRC vast te stellen. Gezien het grote aantal producenten en de omvangrijke uitvoer naar de Unie, heeft de Commissie ook India aangewezen als mogelijk referentieland. Voorts zijn Japan, de Republiek Korea, Noorwegen, Turkije en Oekraïne in het bericht van opening genoemd als mogelijke referentielanden.

(34)

Er zijn verzoeken om samenwerking gestuurd aan de bekende producenten in India, Japan, de Republiek Korea, Noorwegen, Turkije, Oekraïne en de VS. In landen waar geen producenten bekend waren, werd de nationale autoriteiten verzocht informatie over producenten in te dienen. Er zijn ingevulde vragenlijsten ontvangen van één producent-exporteur in India en van drie producenten-exporteurs in de VS.

Keuze van het referentieland

(35)

Wat betreft de keuze tussen India en de VS, heeft de Commissie om de volgende redenen voor India gekozen. Er waren in India meer dan twintig bekende binnenlandse producenten en bijgevolg waren de prijzen op de Indiase markt het resultaat van werkelijke concurrentie. De Indiase producent gebruikte dezelfde productiemethode als die welke overwegend door de Chinese bedrijfstak werd gebruikt en het productassortiment was beter vergelijkbaar met de Chinese uitvoer dan het productassortiment van de VS. Zoals aangegeven in overweging 48 van de voorlopige verordening van het oorspronkelijke onderzoek (8), werd de VS daarnaast met name niet geselecteerd omdat alle medewerkende producenten in de VS grondstoffen en eindproducten van hun moedermaatschappijen in de EU betrokken en een beperkte productieactiviteit in de VS in stand hielden, voornamelijk voor bestellingen op maat of bestellingen die snel geleverd moesten worden. De producenten in de VS hadden wegens hun specifieke productieomstandigheden te maken met hoge verwerkingskosten die leidden tot hoge prijzen op de binnenlandse markt van de VS.

(36)

De Indiase producent heeft een ingevulde vragenlijst met alle aanvullende informatie verstrekt. Om de in overweging 45 uiteengezette redenen werden de verstrekte gegevens accuraat geacht.

Opmerkingen van belanghebbenden over de keuze van het referentieland

(37)

De bedrijfstak van de Unie heeft zich uitgesproken voor selectie van de VS als referentieland. Het argument daarvoor was dat de omvangrijke Chinese uitvoer naar India de binnenlandse prijzen aldaar ontregelt en India ongeschikt maakt als referentieland.

(38)

De Commissie merkte op dat er geen bewijs was geleverd voor de vermeende verstoring van de binnenlandse prijzen in India. De Commissie tekende voorts aan dat de Indiase producent in elk geval overwegend in eigen land geproduceerde grondstoffen gebruikt en dat de binnenlandse verkoop winstgevend was. Bijgevolg waren er geen aanwijzingen dat de vermeende verstoringen tot abnormaal lage prijzen van de Indiase producent op de binnenlandse markt hadden geleid.

(39)

De Chinese producenten-exporteurs beweerden dat afdeling 15 van het protocol inzake de toetreding van de VRC tot de WTO na 11 december 2016 was vervallen en dat de referentielandmethode daarom niet meer gerechtvaardigd was.

(40)

De Commissie herinnerde eraan dat de normale waarde, in overeenstemming met artikel 2, lid 7, van de toepasselijke basisverordening, was vastgesteld aan de hand van gegevens van een referentieland. Dit argument werd derhalve afgewezen.

(41)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen trok één Chinese producent-exporteur de keuze van India als referentieland in twijfel en voerde aan dat de keuze van India in de definitieve bevindingen niet voldoende was onderbouwd. Ten eerste beweerde deze producent-exporteur dat India geen geschikt referentieland was omdat het productassortiment van India onvoldoende vergelijkbaar was met de door de Chinese producent-exporteur naar de Unie uitgevoerde producten. Ten tweede voerde deze producent-exporteur aan dat de Commissie niet kon garanderen dat de binnenlandse verkoop van India geen speciale producten voor militaire en nucleaire toepassingen omvatte, daar er geen controlebezoek aan de Indiase producent was afgelegd. Ten derde voerde de Chinese producent-exporteur aan dat de ijzerertsprijzen in India verstoord waren, volgens de voorlopige bevindingen van de Commissie in het antidumpingonderzoek naar gietstukken uit China (9). Als gevolg van deze vermeende verstoring werd beweerd dat de normale waarden die voor de dumpingberekening waren gebruikt kunstmatig waren opgedreven. Ten vierde stelde de producent-exporteur in kwestie dat de Indiase normale waarden abnormaal hoog waren, zoals blijkt uit het feit dat de Spaanse verkoopprijzen in de Unie gemiddeld genomen lager waren dan de gemiddelde Indiase prijzen. De producent-exporteur beweerde dat de dumpingmarge negatief zou zijn geweest als Spanje als referentieland was gebruikt.

(42)

De Commissie merkte op dat de redenen waarom India als referentieland is gekozen uitgebreid vermeld zijn in overweging 35 en dat geen van die redenen door de Chinese producent-exporteur werd betwist. De Chinese producent-exporteur beweerde ook niet dat er een ander referentieland gekozen had moeten worden. Wat betreft de specifieke beweringen, werd het eerste argument met betrekking tot de vergelijkbaarheid van het productassortiment verworpen, aangezien India, in vergelijking met de totale Chinese uitvoer naar de Unie, van alle potentiële referentielanden het hoogste aantal vergelijkbare productsoorten had, zoals uitgelegd in overweging 35. De vergelijkbaarheid op individueel niveau van een bepaalde Chinese producent-exporteur kon niets afdoen aan de keuze voor India als referentieland, aangezien de beoordeling op landniveau gedaan was. Ten tweede wees de Commissie erop dat producten voor nucleaire en militaire toepassingen onder de productomschrijving vielen, zoals uitgelegd in overweging 30, zodat dit punt niets kon afdoen aan de keuze voor India als referentieland. De aparte kwestie van de juiste vergelijking tussen verschillende productsoorten wordt in de overwegingen 60 en 66 behandeld. Ten derde was er geen onderbouwing voor het argument dat een vermeende verstoring van de ijzerertsprijs de normale waarde beïnvloedde. Hoe dan ook werd ijzererts niet als directe grondstof voor het betrokken product gebruikt en werd er ook geen bewijs geleverd voor indirecte invloed op de binnenlandse prijzen in India. Bovendien was het argument dat de ijzerertsprijs verstoord zou zijn juist, van de hand gewezen in het onderzoek van de Commissie waarnaar de Chinese producent-exporteur verwees. Het argument betreffende verstoring van de ijzerertsprijs werd daarom afgewezen. Ten vierde was het feit dat de keuze voor een ander land als referentieland gunstiger voor een bepaalde Chinese producent-exporteur was geweest, geen geldige reden voor de keuze of afwijzing van een referentieland. Bovendien berustte de vergelijking met Spanje die de Chinese producent-exporteur naar voren had gebracht op gemiddelde prijzen van brede productcategorieën en waren de specifieke productsoorten niet in aanmerking genomen. Bijgevolg bleek uit de gegevens niet dat de Indiase prijzen abnormaal hoog waren. Het argument werd derhalve afgewezen. In elk geval had Spanje niet als enige referentieland in aanmerking kunnen komen, aangezien het een lidstaat van de Unie is. De Commissie merkte op dat een alternatieve keuze voor de Unie als geheel als het referentieland de conclusie dat dumping voortduurde niet had kunnen veranderen. Zoals uitgelegd in overweging 126, is namelijk aangetoond dat de Chinese prijzen lager zijn dan de prijzen van de Unie.

(43)

De Commissie concludeerde dan ook dat geen van de beweringen de keuze voor India als referentieland kon ontkrachten en bevestigde dat India een geschikt referentieland was.

(44)

Na aanvullende verklaringen herhaalde de Chinese producent-exporteur zijn bezwaar tegen het gebruik van India als referentieland en tegen het gebruik van de referentielandmethode in het algemeen. In aanvulling op zijn eerdere argumenten voerde de producent-exporteur tevens aan dat de keuze voor India als referentieland ongeldig was omdat er geen controlebezoek aan de Indiase producent was afgelegd.

(45)

De Commissie merkte op dat een controlebezoek geen voorwaarde voor de keuze van het referentieland was en alleen van belang kan zijn om de juistheid van de door de Indiase producent verstrekte informatie te beoordelen. Na zorgvuldige beoordeling heeft de Commissie vastgesteld dat de door de Indiase producent verstrekte informatie duidelijk en volledig is en dat de Indiase producent ook in het verleden accurate gegevens voor de onderzoeken van de Commissie heeft verstrekt. De Indiase gegevens werden daarom als accurate grondslag beschouwd, ook al was er geen controlebezoek afgelegd. De andere argumenten zijn al weerlegd in overwegingen 40, 42 en 43 en hadden daarom geen invloed op de bevindingen van de Commissie.

(46)

Na de in overweging 53 toegelichte aanvullende verklaringen voerde de Chinese producent-exporteur aan dat de belanghebbenden geen gelegenheid hadden gehad hun mening te uiten over de keuze van de Unie als extra referentieland.

(47)

De Commissie verduidelijkte dat India het referentieland was en dat er geen extra referentieland was. Zoals uiteengezet in overwegingen 51 en 53, is bij het bepalen van normale waarden alleen informatie uit de antwoorden van andere producenten op de vragenlijst gebruikt als dat nodig was, omdat er in het referentieland India geen verkopen waren in de productcategorie „Bekledingsbuizen (casings) en exploitatiebuizen (tubings), van de soort gebruikt bij de olie- of gaswinning”.

3.1.2.   Normale waarde

(48)

Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening heeft de Commissie eerst onderzocht of de totale omvang van de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product door de Indiase producent aan onafhankelijke afnemers representatief was in vergelijking met de totale omvang van de uitvoer uit de VRC naar de Unie, d.w.z. of de totale op de binnenlandse markt verkochte hoeveelheid ten minste 5 % van de totale naar de Unie uitgevoerde hoeveelheid van het betrokken product bedroeg.

(49)

Vervolgens heeft de Commissie vastgesteld welke op de binnenlandse markt van het referentieland verkochte productsoorten identiek waren aan of vergelijkbaar waren met de productsoorten die door de producenten-exporteurs in de VRC werden uitgevoerd naar de Unie. De Commissie heeft onderzocht of de binnenlandse verkoop van elk van die productsoorten in het referentieland representatief was in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening.

(50)

De binnenlandse verkoop bleek te hebben plaatsgevonden in het kader van normale handelstransacties, in overeenstemming met artikel 2, lid 4, van de basisverordening. Uit de analyse bleek dat de binnenlandse verkoop in India winstgevend was en dat de gewogen gemiddelde verkoopprijs hoger was dan de productiekosten. De normale waarde van elke productsoort is bijgevolg gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs, die werd berekend als een gewogen gemiddelde prijs van elke productsoort die deel uitmaakte van de binnenlandse verkoop in het tijdvak van het nieuwe onderzoek.

(51)

Voor de soorten uitgevoerde producten waarvoor geen overeenkomstige binnenlandse verkoop in het referentieland bestaat, is de normale waarde bepaald op basis van de binnenlandse prijs van de productsoort in het referentieland die er het meest op lijkt. Om de verschillen tussen productsoorten weer te geven, is bij de vaststelling van de normale waarde rekening gehouden met de kenmerken van de productsoort zoals vastgelegd in het productcontrolenummer: productcategorie, buitendiameter, wanddikte, staalkwaliteit, testen, buisuiteinde, afwerking en lengte. Deze kenmerken zijn gevat in coëfficiënten die op de Indiase binnenlandse prijs van de best gelijkende productsoort zijn toegepast. Als dat nodig was, is de informatie uit de antwoorden van andere producenten op de vragenlijst gebruikt ter bepaling van i) de coëfficiënten en ii) de basis van de productcategorie „Bekledingsbuizen (casings) en exploitatiebuizen (tubings), van de soort gebruikt bij de olie- of gaswinning”. Voor twee kenmerken (testen en buisuiteinde) is geen opwaartse coëfficiënt gebruikt, wat geleid heeft tot een voorzichtigere bepaling van de normale waarde.

(52)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen wees een Chinese producent-exporteur erop dat het productassortiment van de Indiase producent zich niet uitstrekte tot alle productcategorieën, staalkwaliteiten en diameters die China naar de Unie uitvoerde. Hij beweerde daarom dat de bepaling van de normale waarde op basis van Indiase binnenlandse verkoop onjuist was.

(53)

De Commissie heeft verduidelijkt dat steeds wanneer er geen binnenlandse verkoop voor een direct overeenkomende productsoort was, de antwoorden van andere producenten op de vragenlijst zijn gebruikt. Bij gebrek aan binnenlandse verkoop van de productcategorieën, staalkwaliteiten en diameters die de Chinese producent-exporteur had genoemd, is de Commissie bij de bepaling van de normale waarde van die productsoorten uitgegaan van de productsoorten die er het meest op leken in de antwoorden op de vragenlijst van producenten in de Unie. Deze specifieke productsoorten zijn aan de Chinese producent-exporteur bekendgemaakt en hadden uitsluitend betrekking op de productcategorie „Bekledingsbuizen (casings) en exploitatiebuizen (tubings), van de soort gebruikt bij de olie- of gaswinning”.

(54)

Na die aanvullende verduidelijkingen beweerde de Chinese producent-exporteur dat de best gelijkende productsoorten in de productcategorie „Bekledingsbuizen (casings) en exploitatiebuizen (tubings), van de soort gebruikt bij de olie- of gaswinning” door de Commissie zo gekozen waren dat de dumpingmarge er kunstmatig door werd verhoogd. Ten tweede voerde hij aan dat de Commissie bekend had moeten maken van welke specifieke producent in de Unie de gegevens waren gebruikt. Ten derde beweerde hij dat uit de aanvullende verduidelijkingen niet bleek of de gegevens van de bedrijfstak van de Unie gebruikt waren om alle uitgevoerde productsoorten in deze productcategorie te bepalen of slechts enkele ervan. Ten slotte verzocht hij alle producten van de specifieke staalkwaliteit (13 % Cr) buiten de dumpingberekening te houden omdat de uitvoer van deze staalkwaliteit gelijkstond aan wederverkoop van producten die niet door de Chinese producent-exporteur zelf waren vervaardigd.

(55)

De Commissie heeft verduidelijkt dat de best gelijkende productsoorten zijn gekozen op basis van het aantal overeenkomende kenmerken die zijn uitgelegd in overweging 60. De Chinese producent-exporteur was ervan op de hoogte gebracht welke best gelijkende productsoort er voor elke uitgevoerde productsoort was gebruikt. Ten tweede voerde de Chinese producent-exporteur geen argumenten aan om zijn bewering te staven. Ten derde bleek uit de aanvullende verduidelijkingen aan de Chinese producent-exporteur dat de door de Chinese producent-exporteur genoemde specifieke productcategorie, staalkwaliteit en diameter niet op de binnenlandse markt van India werden verkocht. Bijgevolg zijn de gegevens van andere producenten gebruikt voor alle verkopen van die productsoorten. De aan de Chinese producent-exporteur verstrekte normale waarden waren van toepassing op alle best gelijkende productsoorten voor deze productcategorie. Ten slotte was de Commissie wettelijk verplicht om voor alle naar de Unie uitgevoerde producten een normale waarde te bepalen. De productcategorie kon dan ook niet buiten de dumpingberekening worden gehouden. Hoe dan ook, zelfs als de uitvoer van deze productcategorie buiten de dumpingberekening was gehouden, zou dat geen gevolgen hebben gehad voor de bevinding dat de dumping tijdens het TNO heeft voortgeduurd. De argumenten werden daarom afgewezen.

3.1.3.   Uitvoerprijs

(56)

De uitvoerprijs is overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening vastgesteld op basis van de door de eerste onafhankelijke afnemer werkelijk betaalde of te betalen uitvoerprijzen.

3.1.4.   Vergelijking en dumpingmarges

(57)

De Commissie heeft de normale waarde en de uitvoerprijzen van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs vergeleken. Zoals bepaald in artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening, is de gewogen gemiddelde normale waarde van elke soort van het soortgelijke product in het referentieland vergeleken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs van de overeenkomstige soort van het betrokken product.

(58)

Aangezien dumping werd vastgesteld bij een vergelijking van de normale waarden met de uitvoerprijzen, is geconcludeerd dat het aanbrengen van wijzigingen in de uitvoerprijzen die op fob-basis zijn uitgedrukt, geen invloed gehad zou hebben op de conclusie dat er sprake was van dumping, aangezien een verlaging van de uitvoerprijzen door verdere neerwaartse correcties de dumpingmarge slechts zou hebben vergroot.

(59)

Een Chinese producent-exporteur beweerde dat de prijsvergelijking een vertekend beeld zou kunnen geven, omdat de Indiase verkoop mogelijk kwalitatief hoogwaardige producten voor nucleaire en militaire toepassingen omvatte die met reguliere Chinese producten werden vergeleken. De producent-exporteur bekritiseerde de structuur van het productcodenummer (PCN) en beweerde dat het PCN die verschillen niet goed weergaf en bijgevolg tot onbillijke vergelijkingen leidde. Hij verzocht de Commissie om de partijen nieuwe vragenlijsten met een herziene PCN-structuur voor te leggen. Dezelfde uitspraken werden gedaan met betrekking tot de verkopen in de Unie (zie overweging 125).

(60)

De Commissie heeft rekening gehouden met de verschillen tussen de productsoorten en een eerlijke vergelijking gewaarborgd. Elke productsoort die door de Chinese producenten-exporteurs, de producent in het referentieland en de bedrijfstak van de Unie werd geproduceerd en verkocht, kreeg een uniek productcontrolenummer (PCN). Het PCN was gebaseerd op de belangrijkste kenmerken van het product, in dit geval productcategorie, buitendiameter, wanddikte, staalkwaliteit, testen, buisuiteinde, afwerking en lengte. De PCN-structuur gaf bijgevolg gedetailleerd de specificaties van elke productsoort weer en maakte dus een eerlijke vergelijking mogelijk. Het was daarom niet nodig de PCN-structuur te veranderen en nieuwe vragenlijsten uit te geven. Voorts maakten de producten voor militair of nucleair gebruik deel uit van het productassortiment, zoals uitgelegd in overweging 42, en was er geen reden om ze uit te sluiten. Er waren geen aanwijzingen dat Indiase producten voor nucleair of militair gebruik ten onrechte met de Chinese uitvoerproducten waren vergeleken. De door de Chinese producent-exporteur genoemde productsoorten die volgens hem wegens de gebruikte staalkwaliteit verwarring zouden kunnen scheppen omtrent de toepassing van de buis, standaard of nucleair, werden in werkelijkheid niet door de Chinese producent-exporteur uitgevoerd. Aangezien een vertekende vergelijking daarom kon worden uitgesloten, werd het argument verworpen.

(61)

Op grond hiervan bleek de gewogen gemiddelde dumpingmarge, uitgedrukt in procenten van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring, voor de twee in de steekproef opgenomen producenten [25 % tot 35 %] te bedragen. Bijgevolg werd geconcludeerd dat dumping werd voortgezet tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek.

(62)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen vroeg één Chinese producent-exporteur ten eerste opheldering over de berekening van zijn dumpingmarge, met name over de manier waarop de PCB's van de producent in het referentieland en de coëfficiënten werden gebruikt om de normale waarden te berekenen. Ten tweede vroeg deze producent-exporteur meer informatie over de Indiase binnenlandse prijzen omdat het op basis van het meegedeelde bereik van normale waarden en dumpingmarges niet mogelijk zou zijn de juistheid van de berekeningen na te gaan en de hogere waarden het gevolg van vertekende bevindingen zouden zijn. Ten derde verzocht de producent-exporteur om opheldering over de op de Indiase binnenlandse markt verkochte productsoorten, met name over de manier waarop de Commissie ervoor gezorgd had dat speciale producten voor militaire en nucleaire toepassingen niet op oneerlijke wijze werden vergeleken met de Chinese uitvoer naar de Unie.

(63)

Na het antwoord van de Commissie deed de Chinese producent-exporteur aanvullende verzoeken en beweringen. Ten vierde verzocht hij om een volledige lijst van de PCN's van de bedrijfstak van de Unie en de producenten in de VS, om na te gaan hoe de coëfficiënten waren vastgesteld. Ten vijfde beweerde hij dat de antwoorden van de Amerikaanse producenten op de vragenlijst niet gebruikt zouden mogen worden om de coëfficiënten vast te stellen, omdat de VS wegens de in overweging 35 genoemde redenen ongeschikt was bevonden als referentieland, en voorts dat de op de prijzen van de VS gebaseerde coëfficiënten kunstmatig waren opgedreven. Ten zesde beweerde hij dat een van zijn uitvoertransacties ten onrechte voor de berekening van zijn uitvoerprijs was gebruikt. Ten zevende voerde hij aan dat de Commissie meer informatie over de normale waarden en de dumpingmarges van elke PCN had moeten verstrekken, in plaats van een bereik. Ten achtste beweerde hij dat de uitgevoerde productsoorten waarvoor in het referentieland geen overeenkomstige binnenlandse verkoop bestond buiten de berekening hadden moeten worden gehouden en als niet-dumpingproducten aangemerkt hadden moeten worden, om een „vermoeden van schuld” te vermijden. Ten slotte verzocht de Chinese producent-exporteur ook om een verlenging van de termijn voor opmerkingen naar aanleiding van de mededeling van feiten en overwegingen.

(64)

Ten eerste heeft de Commissie de Chinese producent-exporteur een lijst verstrekt van de PCN's op basis waarvan de normale waarde was vastgesteld, daaronder begrepen een lijst van de PCN's die direct overeenkwamen met zijn uitvoer naar de Unie en, wanneer er geen direct overeenkomende PCN's waren, informatie over welke PCN's als basis voor de vaststelling van de normale waarde hadden gediend, met toepassing van coëfficiënten. Uit de lijst van PCN's bleek dat speciale staalkwaliteiten die gewoonlijk worden gebruikt voor nucleaire en militaire toepassingen, niet behoorden tot de Indiase binnenlandse verkoop die voor de vaststelling van de normale waarde was gebruikt. De Commissie heeft ook een gedetailleerde lijst van alle gebruikte coëfficiënten verstrekt.

(65)

Ten tweede heeft de Commissie de Chinese producent-exporteur voor elk van de uitgevoerde productsoorten een bereik van normale waarden en dumpingmarges verstrekt. De gedetailleerde cijfers van de producent konden niet worden verschaft zonder vertrouwelijke gegevens prijs te geven en derhalve zijn de gegevens voorgesteld in de vorm van een bereik. In antwoord op de specifieke zorgen omtrent de hoogste dumpingmarges, merkte de Commissie op dat zowel de hoogste als de laagste dumpingmarge slechts betrekking had op beperkte hoeveelheden (minder dan 7 % van de uitvoer) en bijgevolg niet volstond om de totale dumpingmarge van de Chinese producent-exporteur op te heffen. Zelfs als die waarden niet in aanmerking waren genomen, zou dat derhalve geen gevolgen hebben gehad voor de bevinding dat de dumping tijdens het TNO werd voortgezet.

(66)

Wat ten derde de eerlijke vergelijking van productsoorten betreft, heeft de Commissie verduidelijkt dat voor de vaststelling van de dumpingmarge voor elke door een Chinese producent-exporteur uitgevoerde productsoort is uitgegaan van een vergelijking tussen de uitvoerprijs en de normale waarde van dezelfde productsoort, of, bij gebreke van een overeenkomstige productsoort, van de meest gelijkende productsoort waar coëfficiënten op zijn toegepast om de kenmerken van de PCN te weerspiegelen. Bijgevolg zijn de uitvoerprijzen van reguliere productsoorten niet vergeleken met die van speciale productsoorten. Meer in het bijzonder behoorden speciale staalkwaliteiten die gewoonlijk worden gebruikt voor nucleaire of militaire producten niet tot de vergelijkbare binnenlandse verkoop in India. De Commissie heeft dan ook geconcludeerd dat er geen risico op de door de Chinese producent-exporteur aangevoerde oneerlijke vergelijking was. In elk geval werd ook dumping geconstateerd als alleen de direct overeenkomende productsoorten in aanmerking werden genomen, hoewel de Commissie wettelijk verplicht is om van elke productsoort die naar de Unie wordt uitgevoerd de normale waarde vast te stellen. Hieruit bleek dat het feit dat er over het geheel genomen dumping was geconstateerd niet te wijten was aan de keuze van het best gelijkende product of de bepaling van de coëfficiënten.

(67)

Ten vierde heeft de Commissie, in aanvulling op een gedetailleerde lijst van de coëfficiënten, nadere uitleg gegeven over de manier waarop de coëfficiënten zijn gebruikt om op basis van een sterk gelijkende productsoort de normale waarden te bepalen van productsoorten waarvoor in het referentieland geen direct overeenkomende productsoort bestaat. De volledige lijst van de PCN's in de VS en in de Unie en de berekeningen van de coëfficiënten konden niet worden verstrekt, omdat openbaarmaking daarvan onthulling van gevoelige bedrijfsinformatie van de producenten in de VS en in de Unie met zich meegebracht zou hebben.

(68)

Ten vijfde heeft de Commissie verduidelijkt dat de coëfficiënten zijn vastgesteld als percentages die de relatieve verschillen tussen de productsoorten weergeven, en niet het absolute prijsniveau in de VS. Derhalve is het argument dat het absolute prijsniveau in de VS de normale waarde kunstmatig had opgedreven, afgewezen.

(69)

Ten zesde merkte de Commissie op dat de naar voren gebrachte uitvoertransactie slechts van geringe omvang was (minder dan 3 % van de uitvoer) en dat de constatering dat de dumping tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek werd voortgezet, ook bij weglating van deze transactie niet anders geweest zou zijn.

(70)

Ten zevende heeft de Commissie, zoals uitgelegd in overweging 65, voor elke uitgevoerde PCN een bereik van de normale waarde en de dumpingmarge aangegeven. De gedetailleerde cijfers van de producent konden niet worden verschaft zonder vertrouwelijke gegevens prijs te geven en derhalve zijn de gegevens voorgesteld in de vorm van een bereik.

(71)

Ten achtste wees de Commissie erop dat het nodig was om voor elke uitgevoerde productsoort een normale waarde vast te stellen en te bepalen of er sprake was van dumping. Er was geen „vermoeden van schuld” omdat dumping alleen werd vastgesteld als de uitvoerprijs lager was dan de normale waarde. Negatieve dumpingmarges zijn volledig in aanmerking genomen bij de berekening van de totale dumpingmarge.

(72)

Ten slotte werd uitstel verleend voor de reactie op de aan de Chinese producent-exporteur verstrekte nieuwe verduidelijkingen zoals bedoeld in de overwegingen 64 tot en met 70.

(73)

Na de aanvullende verduidelijkingen bleef de Chinese producent-exporteur bepaalde aspecten van de vergelijking en de vaststelling van dumping betwisten en herhaalde enkele van zijn eerdere argumenten.

(74)

Ten eerste beweerde hij dat de prijzen van het referentieland gecorrigeerd hadden moeten worden voor schaalvoordelen, handelsstadium, lagere productiviteit, verkoopkosten, rendementspercentage, winstgevendheid en grondstofkosten. Ten tweede voerde hij aan dat hij ook met de verschafte verduidelijkingen nog steeds niet kon begrijpen hoe de normale waarden waren vastgesteld. Ten derde herhaalde hij zijn verzoek om te mogen beschikken over de kostengegevens van elke PCN van de producenten in de VS en in de Unie, ten minste het bereik ervan. Daarnaast verzocht hij om informatie over de bron van elke coëfficiënt en vroeg hij om bekendmaking van de producteigenschappen. Ten vierde beweerde hij dat de coëfficiënten vertekend waren door de aanwezigheid van nucleaire of militaire producten in de VS en in de Unie. Ten vijfde beweerde hij dat de door de Commissie gebruikte coëfficiënten onjuist waren. Hij diende alternatieve coëfficiënten in waarvan het gebruik zou moeten aantonen dat er bij zijn uitvoer naar de Unie geen sprake van dumping was. Als alternatief verzocht hij de Commissie de coëfficiënten aan te passen op basis van de gebruikte productiemethode, verwante aankopen of de gebruikte grondstofsoort. Ten zesde voerde hij aan dat, zelfs als alleen de direct overeenkomende productsoorten werden beschouwd, er bij de constatering van dumping geen rekening was gehouden met de over het algemeen lagere prijzen in India, de door hem geëiste correcties voor de prijzen in het referentieland en de specifieke situatie van de producent in het referentieland.

(75)

De Commissie heeft de aanvullende beweringen uitvoerig onderzocht.

(76)

Ten eerste waren de binnenlandse prijzen in India, zoals uitgelegd in overweging 35, een gevolg van daadwerkelijke concurrentie en werden daarom betrouwbaar geacht. Op de beweringen met betrekking tot verstoringen van de binnenlandse prijzen in India is al ingegaan in overweging 42. De nieuwe verzoeken tot correctie van de Indiase binnenlandse prijzen waren door de Chinese producent-exporteur niet onderbouwd en zijn daarom afgewezen.

(77)

Ten tweede heeft de Commissie gedetailleerde aanvullende informatie over de coëfficiënten, de bronnen daarvan en de berekeningsmethode verschaft, zoals uitgelegd in de overwegingen 64 tot en met 71, en daarna antwoord gegeven op een reeks technische vragen over de berekeningsmethode (10). Zoals aangegeven in overweging 83, heeft de Commissie tevens een voorbeeld gegeven van de manier waarop een coëfficiënt werd berekend op basis van de kostengegevens. In het voorbeeld waren de werkelijke kostengegevens uitgedrukt in de vorm van een bereik om de vertrouwelijkheid ervan te waarborgen overeenkomstig artikel 19 van de basisverordening. De Commissie concludeerde dan ook dat de Chinese producent-exporteur voldoende informatie had gekregen om na te gaan met welke methode de normale waarden waren bepaald.

(78)

Ten derde was het verzoek om toegang tot de aanvullende gegevens van de producenten in de VS en in de Unie al afgewezen om de redenen die in overweging 67 uiteengezet zijn. Door de bron van elke coëfficiënt te onthullen zou informatie over de door elk van de producenten geproduceerde productsoorten zijn prijsgegeven. Gezien de grote omvang van bedrijfsspecifieke kostengegevens (meer dan 2 000 regels en meer dan 50 kolommen) zou het ook onredelijk belastend zijn geweest om alle gegevens te verstrekken in de vorm van een bereik. Bovendien werd opgemerkt dat de verlangde gegevens betrekking hadden op het kostenpeil van elke PCN. Op zichzelf had het kostenpeil geen invloed op de bepaling van de normale waarden, omdat de coëfficiënten niet als absolute waarden, maar als proporties (percentages) werden toegepast. Met andere woorden, het kostenpeil per PCN had geen invloed op het resultaat. Ten slotte kon de voor de berekening van de coëfficiënten benodigde mate van nauwkeurigheid niet zinvol worden weergegeven door een bereik te gebruiken. Dat komt omdat de onderlinge vermenigvuldiging van als bereik uitgedrukte waarden geleid zou hebben tot een bereik dat te groot was om relevant te zijn. Hoewel de onderliggende kostengegevens om deze redenen niet bekendgemaakt werden, werden de daaruit voortvloeiende coëfficiënten wel volledig meegedeeld. Ten slotte werden de Indiase binnenlandse verkoopprijzen verstrekt in de vorm van een bereik. De reden daarvan is dat de Indiase prijzen, anders dan de voor bepaling van de coëfficiënten gebruikte kostengegevens, het basispeil van de normale waarden bepaalden. Het was dan ook billijk om de Chinese producent-exporteur toegang te geven om die gegevens te controleren.

(79)

Ten vierde maakten de productsoorten voor militair en nucleair gebruik deel uit van de productomschrijving, zoals uitgelegd in overweging 30, en was er geen reden om de productomschrijving te herzien. De producteigenschappen werden weergegeven in de PCN-structuur, waardoor een eerlijke vergelijking van productsoorten was gewaarborgd om de redenen die in overwegingen 60 en 66 zijn uitgelegd. Er was geen bewijs voor daadwerkelijke verstoringen. Er waren geen aanwijzingen dat een vermeende verstoring had kunnen volstaan om de algehele bevinding dat dumping in het tijdvak van het nieuwe onderzoek had voortgeduurd te wijzigen. Bijgevolg werden de argumenten betreffende nucleaire en militaire productsoorten verworpen.

(80)

Ten vijfde werden de coëfficiënten voor de buitendiameter en de staalkwaliteit herzien en gewijzigd. De herziene coëfficiënten en de daaruit voortvloeiende wijzigingen in de afzonderlijke dumpingmarges zijn meegedeeld. Hoewel de dumpingmarge van één Chinese producent-exporteur door de wijzigingen lager bleek, waren de wijzigingen niet voldoende om de algehele bevinding dat dumping in het tijdvak van het nieuwe onderzoek had voortgeduurd te wijzigen. Daarentegen werden de door de Chinese producent-exporteur ingediende alternatieve coëfficiënten niet aanvaard, omdat ze gebaseerd waren op lijsten met standaardprijzen van een producent in de Unie, uit een tijdvak dat niet samenviel met het tijdvak van het nieuwe onderzoek. Feitelijke bedrijfsspecifieke gegevens uit het tijdvak van het nieuwe onderzoek vormden een betrouwbaardere grondslag om de normale waarde te bepalen, De verzoeken om de coëfficiënten voor de productiemethode, de grondstofsoort en verwante aankopen aan te passen was ongegrond en onduidelijk, omdat geen van de door de Chinese producent-exporteur genoemde elementen van invloed was op de bepaling van de coëfficiënten. Deze verzoeken werden dan ook afgewezen.

(81)

Ten zesde werden voor de geëiste correcties geen steekhoudende argumenten aangevoerd en waren er geen aanwijzingen dat ze significant genoeg waren om de constatering van dumping te veranderen. Het algemene prijspeil van Indiase uitvoer naar de Unie was niet relevant aangezien bij het bepalen van de normale waarde niet wordt uitgegaan van de uitvoerprijzen, maar van de binnenlandse prijzen. Hoe dan ook was de vergelijking van PCN's nauwkeuriger dan een vergelijking van gemiddelde prijzen wegens de grote verscheidenheid van productsoorten en de aanzienlijke prijsverschillen daartussen, die niet per se blijken uit gemiddelde prijzen. Deze verzoeken werden derhalve afgewezen.

(82)

In een zeer laat stadium van het onderzoek verzocht een Chinese producent-exporteur om een tweede maal door de raadadviseur-auditeur gehoord te worden, omdat zijn recht op verweer zou zijn geschonden. Hij was namelijk van mening dat hij onvoldoende uitleg had gekregen over de methode die de Commissie had gehanteerd om dumping vast te stellen, meer in het bijzonder de manier waarop coëfficiënten vastgesteld en toegepast waren om normale waarden te bepalen. Hij verlangde ook dat andere belanghebbenden, namelijk de producenten in de Unie, de producent in het referentieland India en de medewerkende producenten in de VS, deze bijeenkomst zouden bijwonen. Geen van deze belanghebbenden ging echter op de uitnodiging in.

(83)

Na de hoorzitting deed de raadadviseur-auditeur de Commissie een aantal aanbevelingen om de gebruikte methode nader uit te leggen, in aanvulling op de eerder in het proces verschafte aanvullende mededelingen en verklaringen. Dientengevolge deed de Commissie een aanvullende mededeling die beperkt bleef tot de punten die volgens de raadadviseur-auditeur mogelijk het recht op verweer van de producent-exporteur hadden geschonden en verzocht laatstgenoemde die punten te becommentariëren. De inhoud van deze aanvullende mededeling is te vinden in de overwegingen 53, 77, 78 en 80. De aanpassing die het gevolg was van de opmerkingen van de producent-exporteur, heeft dus geleid tot een lagere gemiddelde dumpingmarge van de Chinese producenten-exporteurs: zoals uiteengezet in overweging 61 werd de dumpingmarge teruggebracht tot een bereik van [25 % tot 35 %], iets lager dan het bereik van [30 % tot 40 %] dat aanvankelijk was berekend ten tijde van de mededeling van de definitieve bevindingen. Het exacte peil van de dumpingmarge had geen gevolgen voor de producenten-exporteurs, aangezien het peil van de maatregelen niet beïnvloed werd door een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen, zoals blijkt uit overweging 195.

(84)

De Commissie heeft de Chinese producenten-exporteurs voldoende tijd gegeven om op de aan hen bekendgemaakte aanvullende elementen te reageren.

(85)

In de door hem ingediende opmerkingen beperkte één Chinese producent-exporteur zich echter niet tot de door de raadadviseur-auditeur genoemde punten waarover de Commissie nadere uitleg had verschaft. In plaats daarvan trok hij opnieuw de door de Commissie gebruikte methode in twijfel en betwistte hij de eerder in de procedure verstrekte uitleg, die uiteengezet is in de overwegingen 59 tot en met 83. Bovendien bracht deze producent-exporteur in de late namiddag van vrijdag 26 januari 2018, vóór de einddatum van maandag 29 januari 2018 voor het indienen van opmerkingen, een aantal nieuwe vragen en eisen naar voren die noch eerder in de procedure, noch ten overstaan van de raadadviseur-auditeur waren genoemd, en beweerde dat het uitblijven van antwoorden en informatieverstrekking naar aanleiding daarvan een inbreuk op zijn recht op verweer vormde.

(86)

In antwoord hierop riep de Commissie eerst in herinnering dat de wettelijke en procedurele stappen en termijnen voor het afsluiten van een nieuw onderzoek haar geen ruimte lieten om in een late fase van de procedure steeds nieuwe argumenten, eisen en vragen te aanvaarden, omdat dat de tijdige voltooiing van het onderzoek in gevaar zou brengen, vooral wanneer de partijen eerder ruimschoots gelegenheid en tijd hebben gehad om opmerkingen in te dienen. In het onderhavige geval ging dat zeker op aangezien de methode in verschillende hoorzittingen uitvoerig was toegelicht en de belanghebbenden meermaals informatiedocumenten hadden ontvangen. Om die reden heeft de Commissie de Chinese producent-exporteur in haar verduidelijkingen na de hoorzitting uitdrukkelijk verzocht zijn opmerkingen te beperken tot de specifieke punten waarop hij tegenover de raadadviseur-auditeur had beweerd inbreuk op zijn recht op verweer te hebben geleden en waarover hij verdere verduidelijkingen had gekregen. De Chinese producent-exporteur heeft niet aangetoond hoe zijn recht op verweer was geschonden, noch hoe de genoemde punten de algehele bevindingen van het onderzoek zouden hebben beïnvloed.

(87)

Behalve dat hij de methode voor het bepalen van de normale waarde bestreed, volhardde de Chinese producent-exporteur in zijn bewering dat de dumpingmarge kunstmatig was opgedreven door pijpen voor militair en nucleair gebruik te vergelijken met pijpen voor normaal gebruik. Zoals uitgelegd in overweging 79, was een dergelijke vergelijking echter niet gemaakt en was voor die specifieke productsoorten geen normale waarde vastgesteld.

(88)

Bovendien kwam de producent-exporteur in dit late stadium van de procedure met een nieuw verzoek om een correctie op basis van een eerlijke prijsvergelijking omdat zijn productiviteit 2,5 maal zo hoog als die van de producent in het referentieland India zou zijn. Hij wees tevens op de winstmarge van de Indiase producent en verzocht om een neerwaartse bijstelling van de normale waarde omdat de binnenlandse verkoop in India in het TNO winstgevender zou zijn geweest dan de streefwinst die in het oorspronkelijke onderzoek voor de bedrijfstak van de Unie was vastgesteld. De twee verzoeken kwamen gezamenlijk neer op een neerwaartse bijstelling met 28 % van de normale waarden, wat tot een negatieve dumpingmarge zou leiden.

(89)

Het eerste verzoek werd gedaan op een tijdstip waarop controle onmogelijk was geworden. In ieder geval was het zo dat het eerste verzoek, zelfs al zou het in een eerder stadium van de procedure zijn gedaan, niet op bewijsmateriaal gegrond was en daarom niet voldeed aan de vereisten die zijn opgenomen in artikel 6, lid 8, van de basisverordening. Het tweede verzoek was ongegrond omdat de normale waarde gebaseerd was op de werkelijke binnenlandse verkoopprijs van de producent in het referentieland, zoals uiteengezet in overwegingen 48 tot en met 51, en niet was samengesteld op basis van kosten en winsten. De winstgevendheid van de binnenlandse verkoop van de producent in het referentieland was in aanmerking genomen bij de constatering dat de binnenlandse verkoop had plaatsgevonden in het kader van normale handelstransacties, zoals uitgelegd in overweging 50. Daarentegen weerspiegelde de streefwinst van de bedrijfstak van de Unie de winst die behaald had kunnen worden bij afwezigheid van invoer met dumping. Daarom waren de winstgevendheid van de binnenlandse verkoop en de streefwinst van de bedrijfstak van de Unie niet vergelijkbaar. Beide verzoeken werden daarom afgewezen. Omdat de bijstelling van 28 % was afgewezen, zou de alternatieve dumpingberekening van de Chinese producent-exporteur, ook al was die anders aanvaard, de conclusie dat dumping in het TNO had voortgeduurd niet hebben veranderd.

(90)

Tijdens de hoorzitting van 5 februari 2018 verwees dezelfde Chinese producent-exporteur herhaaldelijk naar de uitspraak van de beroepsinstantie van de WTO met betrekking tot de invoer van bevestigingsmiddelen uit China (zaak DS397). Hij beweerde dat de Commissie op grond van die uitspraak alle kosten, prijzen en normale waarden van elke productsoort van de producent in het referentieland India, de medewerkende producenten in de VS en de bedrijfstak van de Unie had moeten mededelen en beweerde dat anders zijn recht op verweer werd geschonden.

(91)

De Commissie tekende echter aan dat de uitspraak slechts gelastte de berekeningsmethode voor de normale waarde van de door de Chinese producent uitgevoerde productsoorten bekend te maken, zodat de gehele uitvoer zou worden bestreken. Daarentegen gelastte de uitspraak niet om vertrouwelijke bedrijfsgegevens over de volledige activiteit van alle partijen aan de producent-exporteur beschikbaar te stellen. Het argument werd daarom afgewezen.

(92)

Op de hoorzitting van 5 februari 2018 beweerde de Chinese producent-exporteur dat ook de herziene coëfficiënten die de Commissie had vastgesteld onjuist waren. Hij betwistte de herziene coëfficiënten voor de staalkwaliteit en de coëfficiënten voor de kleinste diameters. Hij beweerde dat coëfficiënten die waren vastgesteld op basis van gegevens van de producenten-exporteurs in de VS, gebaseerd hadden moeten worden op standaard kostenberekeningen. Hij diende een alternatieve dumpingberekening in waarin de alternatieve coëfficiënten waren gebruikt en die door de in overwegingen 88 en 89 toegelichte correctie van 28 % een negatieve dumping als uitkomst had.

(93)

De Commissie wees de alternatieve coëfficiënten opnieuw van de hand omdat ze berustten op lijsten met standaardprijzen, uit een tijdvak dat niet samenviel met het TNO, zoals uitgelegd in overweging 80. De Commissie bevestigde dat het in antidumpingonderzoeken verplicht is gebruik te maken van de werkelijke kosten, waarmee de standaardkosten gecorrigeerd voor hoeveelheid en prijsvariaties worden bedoeld. Voorts kwamen de herziene coëfficiënten grotendeels overeen met de door de Chinese producent-exporteur ingediende alternatieve coëfficiënten. Hoe dan ook waren de alternatieve coëfficiënten, zelfs als ze aanvaard zouden zijn, niet voldoende om de algehele bevinding dat dumping in het tijdvak van het nieuwe onderzoek had voortgeduurd te veranderen.

3.2.   Waarschijnlijkheid dat dumping uit de VRC wordt voortgezet

(94)

Na te hebben vastgesteld dat in het tijdvak van het nieuwe onderzoek sprake was van dumping, is de Commissie nagegaan hoe waarschijnlijk voortzetting van dumping is indien de maatregelen worden ingetrokken. De volgende bijkomende elementen zijn onderzocht: de productiecapaciteit en de reservecapaciteit in de VRC, het prijsbeleid van de producenten in de VRC ten aanzien van andere markten en de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie.

3.2.1.   Productiecapaciteit en reservecapaciteit in de VRC

(95)

De bezettingsgraad van de twee in de steekproef opgenomen Chinese producenten bleek [40 % tot 60 %] te bedragen. De reservecapaciteit voor de twee in de steekproef opgenomen producenten bleek [40 000 tot 50 000 ton] te bedragen. Dit komt overeen met [30 % tot 50 %] van het verbruik in de Unie. Voorts bleek dat er plannen waren om extra capaciteit te creëren.

(96)

De totale capaciteit van alle producenten in de VRC werd door de indiener van het verzoek geschat op meer dan 1 miljoen ton. Op basis van de bezettingsgraad van de in de steekproef opgenomen producenten werd de totale reservecapaciteit in het VRC aldus geschat op circa 500 000 ton, meer dan viermaal het verbruik in de Unie. Zelfs als de bezettingsgraad van de andere producenten-exporteurs hoger zou zijn geweest dan die van de in de steekproef opgenomen producenten, dan nog zou de totale Chinese reservecapaciteit aanzienlijk en groter zijn dan het totale verbruik in de Unie.

(97)

De indiener van het verzoek schatte het totale binnenlandse verbruik in de VRC op 310 000 ton op basis van de Chinese binnenlandse productie, invoer en uitvoer. Aangezien de reservecapaciteit overeenkwam met ruim 150 % van het geschatte Chinese binnenlandse verbruik, werd het onwaarschijnlijk geacht dat het binnenlandse verbruik in de VRC met 150 % kon groeien om de grote reservecapaciteit in zijn geheel te benutten.

(98)

Daarom werd geconcludeerd dat er sprake was van een zeer aanzienlijke reservecapaciteit die, mochten de maatregelen ten aanzien van de VRC komen te vervallen, ten minste voor een deel op de markt van de Unie zou kunnen worden gericht.

3.2.2.   Prijsbeleid van de VRC ten aanzien van andere markten

(99)

In de Euraziatische Economische Unie (Wit-Rusland, Kazachstan en Rusland) en Oekraïne waren antidumpingmaatregelen van kracht voor invoer van het betrokken product uit de VRC. Deze maatregelen toonden aan dat de Chinese bedrijfstak als geheel dumpingpraktijken op andere markten bezigde voor het betrokken product.

(100)

Verder werd vastgesteld dat de Chinese uitvoer naar alle derde landen over het algemeen lager geprijsd was dan de uitvoer naar de Unie. Uit de Chinese uitvoerstatistieken is gebleken dat de gemiddelde prijzen van Chinese uitvoer naar derde landen 23 % lager waren dan de prijzen van uitvoer naar de Unie.

(101)

De Commissie heeft geconcludeerd dat de producenten-exporteurs in de VRC de uitvoer waarschijnlijk tegen dumpingprijzen naar de Unie zouden omleiden indien de bestaande maatregelen werden ingetrokken.

3.2.3.   Aantrekkelijkheid van de markt van de Unie

(102)

De omvang van de markt van de Unie bedroeg meer dan 100 000 ton, naar schatting de op één na grootste ter wereld, na de VRC, en groter dan die van de VS. Daardoor is de markt van de Unie alleen al door haar omvang een aantrekkelijke markt voor Chinese exporteurs.

(103)

Ten tweede bleken de gemiddelde prijzen van Chinese uitvoer naar de Unie aanzienlijk hoger te liggen dan de gemiddelde prijzen van Chinese uitvoer naar andere markten, waaruit opnieuw bleek dat de markt van de Unie aantrekkelijk was. Zoals aangegeven in overweging 100, lagen de prijzen van Chinese uitvoer naar derde landen 23 % lager dan de prijzen van uitvoer naar de Unie.

(104)

Ten derde beperkten de antidumpingmaatregelen die op andere markten zoals Rusland en Oekraïne van kracht waren het aantal andere markten dat voor Chinese uitvoer beschikbaar was. Bijgevolg is het waarschijnlijk dat de Chinese uitvoer bij het vervallen van de maatregelen opnieuw naar de markt van de Unie gericht zou worden en een marktaandeel zou bereiken dat dichter in de buurt lag van het aandeel dat de uitvoer voorafgaand aan de invoering van de maatregelen had, namelijk 18 %.

(105)

De Commissie kwam tot de conclusie dat de markt van de Unie waarschijnlijk een zeer aantrekkelijke bestemming voor Chinese uitvoer zou worden indien de maatregelen werden opgeheven.

3.3.   Conclusie betreffende de waarschijnlijkheid van voortzetting van dumping

(106)

Uit het onderzoek is gebleken dat tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek de invoer uit China met dumping op de markt van de Unie werd voortgezet. Tevens is uit het onderzoek gebleken dat de reservecapaciteit in de VRC gedurende het tijdvak van het nieuwe onderzoek zeer aanzienlijk was in vergelijking met het verbruik in de Unie. Mochten de maatregelen komen te vervallen, dan zal deze reservecapaciteit waarschijnlijk ten minste voor een deel op de markt van de Unie worden gericht.

(107)

Bovendien waren er op andere markten antidumpingmaatregelen van kracht voor invoer van het betrokken product uit de VRC en waren de prijzen van Chinese uitvoer naar andere markten lager dan de prijzen van uitvoer naar de Unie. Deze prijsstelling voor de Chinese uitvoer naar derde markten doet vermoeden dat dumping naar de Unie zal worden voortgezet indien de maatregelen komen te vervallen.

(108)

Ten slotte wezen het feit dat de markt van de Unie qua omvang en prijzen aantrekkelijk is en het feit dat andere markten als gevolg van antidumpingmaatregelen gesloten blijven, erop dat de Chinese uitvoer naar de markt van de Unie zou worden verlegd als de maatregelen zouden vervallen.

(109)

Gezien het bovenstaande is de Commissie tot de slotsom gekomen dat het zeer waarschijnlijk is dat intrekking van de antidumpingmaatregelen zou leiden tot aanzienlijke invoer met dumping vanuit de VRC naar de Unie.

4.   SITUATIE OP DE MARKT VAN DE UNIE

4.1.   Definitie van de bedrijfstak van de Unie en de productie in de Unie

(110)

Het soortgelijke product werd in het tijdvak van het nieuwe onderzoek vervaardigd door 23 producenten in de Unie, waarvan sommige met elkaar verbonden zijn. Zij vormen de bedrijfstak van de Unie in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening.

(111)

De totale productie in de Unie in het tijdvak van het nieuwe onderzoek werd op grond van door de indiener van het verzoek verstrekte gegevens vastgesteld op ongeveer 117 000 ton.

(112)

De ten behoeve van het onderzoek in de steekproef opgenomen ondernemingen vertegenwoordigen 54 % van de productie in de Unie en 55 % van de verkoop in de Unie. De gegevens van de steekproef worden bijgevolg representatief geacht voor de situatie van de bedrijfstak van de Unie.

4.2.   Verbruik in de Unie

(113)

De Commissie heeft het verbruik in de Unie vastgesteld op basis van i) het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie op basis van door de indiener van het verzoek verstrekte gegevens, en ii) de invoer uit derde landen op basis van de databank van Eurostat. Deze databank verschafte de nauwkeurigste gegevens, omdat er naast de invoer in het kader van de normale regeling ook de invoer in het kader van de regeling actieve veredeling in was opgenomen.

(114)

Het verbruik in de Unie heeft zich als volgt ontwikkeld:

Tabel 1

Verbruik in de Unie (ton)

 

2013

2014

2015

TNO

Totaal verbruik in de Unie

108 152

116 718

111 324

104 677

Index (2013 = 100)

100

108

103

97

Bron: Antwoorden op de vragenlijsten, gegevens van de indiener van het verzoek en de databank van Eurostat.

(115)

Hoewel het verbruik in de Unie in 2014 met 8 % is gestegen, is het vervolgens in de periode tussen 2014 en het tijdvak van het nieuwe onderzoek met 11 % gedaald. Deze daling was voornamelijk te wijten aan een afgenomen investering in de olie- en gasindustrie, een van de belangrijkste afnemende sectoren.

4.3.   Invoer uit het betrokken land

4.3.1.   Volume en marktaandeel van de invoer uit het betrokken land

(116)

De Commissie heeft de omvang van de invoer vastgesteld op basis van de gegevens in de databank van Eurostat (tien cijfers). Bij nadere beschouwing bleek echter dat sommige landen die als herkomstland van de invoer in de databank van Eurostat waren opgenomen, geen naadloze buizen en pijpen van roestvrij staal produceerden. Bijgevolg werd de invoer uit die landen uitgesloten voor het doel van dit onderzoek, omdat er duidelijk geen verband is met het betrokken product. Relevante bijzonderheden zijn aan de belanghebbenden bekendgemaakt in het ter inzage liggende dossier. De gegevens over de VRC, India, Oekraïne en overige landen die naadloze buizen en pijpen van roestvrij staal produceren, hoefden niet gecorrigeerd te worden.

(117)

Het marktaandeel van de invoer is tevens vastgesteld op basis van de gecorrigeerde gegevens van Eurostat.

(118)

De invoer in de Unie vanuit de VRC heeft zich als volgt ontwikkeld:

Tabel 2

Invoer (ton) en marktaandeel

 

2013

2014

2015

TNO

Totaal volume van de invoer uit de VRC (ton)

2 437

1 804

1 951

2 317

Index (2013 = 100)

100

74

80

95

Marktaandeel (%)

2,3

1,5

1,8

2,2

Volume van de invoer uit de VRC, met uitzondering van actieve veredeling

1 173

1 120

1 014

820

Index (2013 = 100)

100

95

86

70

Marktaandeel (%)

1,1

1

0,9

0,8

Bron: Antwoorden op de vragenlijsten, gegevens van de indiener van het verzoek en de databank van Eurostat.

(119)

In de beoordelingsperiode was het volume van de invoer uit de VRC laag. De totale invoer uit de VRC vertegenwoordigde in de hele beoordelingsperiode een marktaandeel van circa 2 %. Als actieve veredeling buiten beschouwing wordt gelaten, vertegenwoordigde de invoer uit de VRC in de gehele beoordelingsperiode een marktaandeel van circa 1 %. De volumes die op grond van de regeling actieve veredeling zijn ingevoerd, zijn verwerkt in eindproducten zoals warmtewisselaars en heruitgevoerd.

(120)

Dit lage peil van de invoer bestaat sinds de instelling van de oorspronkelijke maatregelen in 2011 en kan dus als het gevolg van de geldende antidumpingmaatregelen worden beschouwd.

4.3.2.   Prijzen van de invoer uit het betrokken land en prijsonderbieding

(121)

Allereerst moet worden opgemerkt dat de gemiddelde prijzen van het betrokken product gezien de grote verscheidenheid van productsoorten en de aanzienlijke prijsverschillen daartussen mogelijk niet voor elke productsoort representatief zijn. Toch worden ze hieronder weergegeven.

Tabel 3

Gemiddelde prijs bij invoer uit de VRC

 

2013

2014

2015

TNO

Gemiddelde prijs bij invoer uit de VRC (EUR/ton)

5 288

6 911

6 604

4 615

Index

100

131

125

87

Normale regeling (EUR/ton)

5 711

6 146

6 442

5 420

Index

100

108

113

95

Regeling actieve veredeling (EUR/ton)

4 895

8 162

6 780

4 174

Index

100

167

138

85

Bron: Taric-databank.

(122)

De gemiddelde prijzen bij invoer uit de VRC zijn in de beoordelingsperiode met 13 % gedaald.

(123)

De medewerkende producenten-exporteurs vertegenwoordigden 56 % van de invoer uit China en hadden in het tijdvak van het nieuwe onderzoek een marktaandeel van circa 1 %.

(124)

De Commissie beoordeelde de prijsonderbieding tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek door een vergelijking te maken tussen de gewogen gemiddelde verkoopprijs per productsoort die de drie in de steekproef opgenomen producenten in de Unie voor niet-verbonden afnemers op de markt van de Unie hanteerden, gecorrigeerd tot het niveau af fabriek; en de overeenkomstige gewogen gemiddelde cif-prijzen, grens Unie, per productsoort van de invoer van de in de steekproef opgenomen producenten die in rekening zijn gebracht aan de eerste onafhankelijke afnemer op de markt van de Unie, met de nodige correcties voor kosten na invoer. De prijzen zijn, indien nodig gecorrigeerd en na aftrek van rabatten en kortingen, per productsoort vergeleken voor de transacties. Het resultaat van de vergelijking werd uitgedrukt als percentage van de omzet van de producenten in de Unie tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek.

(125)

Een Chinese producent-exporteur beweerde dat de prijsvergelijking een vertekend beeld zou kunnen geven, omdat de verkoop in de Unie kwalitatief hoogwaardige producten voor nucleaire en militaire toepassingen omvatte die met reguliere Chinese producten werden vergeleken. Deze producent-exporteur bekritiseerde de structuur van de productsoort en beweerde dat die de verschillen niet goed weergaf. Het productsoortsysteem waarborgde echter dat deze speciale productsoorten die door de bedrijfstak van de Unie werden geproduceerd, niet werden vergeleken met de productsoorten die door de Chinese producenten-exporteurs werden uitgevoerd. Deze door de bedrijfstak van de Unie geproduceerde speciale producten zouden namelijk een andere code voor de staalkwaliteit hebben gekregen.

(126)

Volgens de voornoemde methodologie lagen de invoerprijzen gemiddeld 44 % lager dan de prijzen van de bedrijfstak van de Unie. Zelfs als de antidumpingrechten erbij worden opgeteld (daarvan is geen sprake als de invoer volgens de regeling actieve veredeling plaatsvindt), lag de gemiddelde prijs van deze uit China ingevoerde producten 32 % lager dan de prijzen van de bedrijfstak van de Unie.

(127)

Eén Chinese producent-exporteur beweerde dat een van zijn verkooptransacties onterecht was aangemerkt als een transactie volgens de regeling actieve veredeling. Aangezien de transactie in kwestie (één transactie op een totaal van meer dan honderd) betrekking had op minder dan 3 % van zijn verkopen aan de Unie, had dit geen significante invloed op de in overweging 126 aangehaalde marges.

4.3.3.   Invoer uit derde landen

(128)

In de volgende tabel wordt weergegeven hoe de gemiddelde prijs, het volume en het marktaandeel van de invoer in de Unie uit andere derde landen zich in de beoordelingsperiode hebben ontwikkeld. De in overweging 121 gemaakte opmerking over de bruikbaarheid van gemiddelde prijzen is ook hier van toepassing.

Tabel 4

Invoer uit derde landen

Land

 

2013

2014

2015

TNO

India

Volume (ton)

13 531

17 230

18 911

19 845

 

Index

100

127

140

147

 

Marktaandeel (%)

12,5

14,8

17,0

19,0

 

Gemiddelde prijs

(EUR/ton)

5 315

4 790

5 217

4 519

 

Index

100

90

98

85

Oekraïne

Volume (ton)

10 170

12 535

12 201

11 870

 

Index

100

123

120

117

 

Marktaandeel (%)

9,4

10,7

11,0

11,3

 

Gemiddelde prijs

(EUR/ton)

7 276

6 984

6 706

6 069

 

Index

100

96

92

83

Republiek Korea

Volume (ton)

3 731

3 526

3 481

3 166

 

Index

100

95

93

85

 

Marktaandeel (%)

3,4

3

3,1

3

 

Gemiddelde prijs

(EUR/ton)

6 614

6 124

6 537

6 599

 

Index

100

93

99

100

VS

Volume (ton)

3 062

4 647

3 280

3 113

 

Index

100

152

107

102

 

Marktaandeel (%)

2,8

4

2,9

3

 

Gemiddelde prijs

(EUR/ton)

15 442

12 181

14 801

15 503

 

Index

100

79

96

100

Japan

Volume (ton)

3 605

4 980

4 602

3 052

 

Index

100

138

128

85

 

Marktaandeel (%)

3,3

4,3

4,1

2,9

 

Gemiddelde prijs

(EUR/ton)

7 762

5 477

6 359

8 021

 

Index

100

71

82

103

Overige derde landen

Volume (ton)

7 267

10 257

8 740

4 019

 

Index

100

141

120

55

 

Marktaandeel (%)

6,7

8,8

7,9

3,8

 

Gemiddelde prijs

(EUR/ton)

6 614

6 124

6 537

6 599

 

Index

100

93

99

100

Totaal van alle derde landen behalve het betrokken land

Volume (ton)

41 366

53 175

51 215

45 065

 

Index

100

129

124

109

 

Marktaandeel (%)

38,2

45,6

46,0

43,1

 

Gemiddelde prijs

(EUR/ton)

7 434

6 616

6 570

6 454

 

Index

100

89

88

87

Bron: Taric-databank.

(129)

Het marktaandeel van de invoer uit andere derde landen dan het betrokken land bereikte in het tijdvak van het nieuwe onderzoek 43,1 % van het totale verbruik in de Unie. Het grootste marktaandeel vormt de invoer uit India (19 % van het totale verbruik in de Unie). Ook uit Oekraïne werd in het tijdvak van het nieuwe onderzoek veel ingevoerd (marktaandeel van 11,3 %).

(130)

De gemiddelde prijzen waartegen deze invoerproducten de Unie binnenkwamen waren relatief laag in vergelijking met de gemiddelde prijzen van de bedrijfstak van de Unie. De invoer uit India werd in het tijdvak van het nieuwe onderzoek tegen een bijzonder lage eenheidsprijs van 4 519 EUR per ton verkocht.

(131)

Twee Chinese producenten-exporteurs merkten op dat de gemiddelde invoerprijs van Indiase producenten lager was dan de Chinese invoerprijzen. Zoals uitgelegd in overweging 121 vormen gemiddelde prijzen niet noodzakelijkerwijs een eerlijke of zinvolle basis voor prijsvergelijkingen. De prijsonderbiedingsanalyse van de Chinese invoer door de Commissie (zie overweging 126) is per productsoort uitgevoerd. Voor het onderzoek naar de invoer uit India in de Unie waren geen gegevens per productsoort beschikbaar.

4.4.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

4.4.1.   Algemene opmerkingen

(132)

Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening omvatte het onderzoek naar de gevolgen van de invoer met dumping voor de bedrijfstak van de Unie een beoordeling van alle economische indicatoren die tijdens de beoordelingsperiode van invloed waren op de situatie van de bedrijfstak van de Unie.

(133)

Voor het onderzoek naar de schade heeft de Commissie onderscheid gemaakt tussen macro- en micro-economische schade-indicatoren. De Commissie heeft de macro-economische indicatoren beoordeeld op basis van door ESTA verschafte gegevens. De gegevens hebben betrekking op alle bekende producenten in de Unie. De Commissie heeft de micro-economische indicatoren beoordeeld op basis van gegevens uit de antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie. Deze gegevens zijn geverifieerd. Beide reeksen gegevens zijn representatief gebleken voor de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie.

(134)

De macro-economische indicatoren zijn: productie, productiecapaciteit, bezettingsgraad, verkoopvolume, marktaandeel, groei, voorraden, werkgelegenheid, productiviteit, hoogte van de dumpingmarge en herstel van dumping in het verleden.

(135)

De micro-economische indicatoren zijn: gemiddelde eenheidsprijzen, kosten per eenheid, loonkosten, winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken.

4.4.2.   Macro-economische indicatoren

4.4.2.1.   Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

(136)

De totale productie, de productiecapaciteit en de bezettingsgraad in de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 5

Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

 

2013

2014

2015

TNO

Productievolume (ton)

146 346

164 008

132 541

117 034

Index

100

112

91

80

Productiecapaciteit (ton)

242 821

249 029

247 420

248 575

Index

100

103

102

102

Bezettingsgraad (%)

60

66

54

47

Index

100

109

89

78

Bron: Antwoord van ESTA op de vragenlijst, voor alle producenten in de Unie.

(137)

Tijdens de beoordelingsperiode is het productievolume met 20 % gedaald, waarbij de grootste daling zich voordeed in 2015.

(138)

De productiecapaciteit is in het tijdvak van het nieuwe onderzoek iets toegenomen, namelijk met 2 % in de beoordelingsperiode. Deze stijging is een gevolg van investeringen in vaste materiële activa, die tot een geringe rendementsverbetering hebben geleid.

(139)

De bezettingsgraad is in de loop van de beoordelingsperiode gedaald. De daling van de bezettingsgraad met 22 % weerspiegelt de daling van het productievolume in de beoordelingsperiode.

4.4.2.2.   Verkoopvolume en marktaandeel

(140)

Het verkoopvolume en het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 6

Verkoopvolume en marktaandeel

 

2013

2014

2015

TNO

Verkoopvolume op de markt van de Unie (ton)

64 349

61 739

58 157

57 295

Index

100

96

90

89

Marktaandeel (%)

59,5

52,9

52,2

54,7

Index

100

89

88

92

Volume van de uitvoer (ton)

63 641

78 164

53 884

49 691

Index

100

123

85

78

Bron: Antwoord van ESTA op de vragenlijst, voor alle producenten in de Unie.

(141)

Het verkoopvolume op de markt van de Unie is in het tijdvak van het nieuwe onderzoek gedaald tot 57 295 ton, wat neerkomt op een daling van 11 % in de beoordelingsperiode. In dezelfde periode is het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie gedaald met 8 %, en het uitvoervolume van de bedrijfstak van de Unie met 22 %.

4.4.2.3.   Groei

(142)

Zoals te zien is in tabel 6, is de bedrijfstak van de Unie in de loop van de beoordelingsperiode niet gegroeid en is het marktaandeel ervan zelfs gekrompen.

4.4.2.4.   Werkgelegenheid en productiviteit

(143)

De werkgelegenheid en de productiviteit hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 7

Werkgelegenheid en productiviteit

 

2013

2014

2015

TNO

Aantal werknemers

4 825

4 859

4 451

4 462

Index

100

101

92

92

Productiviteit (ton/werknemer)

30

34

30

26

Index

100

111

98

86

Bron: Antwoord van ESTA op de vragenlijst, voor alle producenten in de Unie.

(144)

In de beoordelingsperiode is het aantal werknemers met 8 % teruggelopen. De productiviteit van de producenten in de Unie, in productie (ton) per werknemer per jaar, is in de beoordelingsperiode met 14 % gedaald.

4.4.2.5.   Voorraden

(145)

De voorraden van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie hebben zich gedurende de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 8

Voorraden

 

2013

2014

2015

TNO

Eindvoorraden (ton)

8 065

8 906

8 294

6 470

Index

100

110

103

80

Eindvoorraden uitgedrukt als percentage van de productie

5,5

5,4

6,3

5,5

Index

100

99

114

100

Bron: Antwoord van ESTA op de vragenlijst, voor alle producenten in de Unie.

(146)

In het tijdvak van het nieuwe onderzoek is de eindvoorraad ten opzichte van 2013 met 20 % afgenomen. Ten opzichte van de productie is de eindvoorraad in deze periode stabiel gebleven.

4.4.2.6.   Omvang van de dumpingmarge en herstel van eerdere dumping

(147)

De dumping hield in het tijdvak van het nieuwe onderzoek aan, zoals uitgelegd in punt 3. De aanzienlijke dumping door de Chinese producenten heeft negatieve gevolgen gehad voor de resultaten van de bedrijfstak van de Unie, omdat de dumpingprijzen fors lager waren dan de verkoopprijzen die de bedrijfstak van de Unie rekende.

(148)

In de beoordelingsperiode lag het volume van de invoer met dumping uit de VRC echter aanzienlijk lager dan in het tijdvak van het oorspronkelijke onderzoek. Daaruit kan worden geconcludeerd dat de invloed die de hoogte van de dumpingmarge op de bedrijfstak van de Unie uitoefende, ook minder groot was.

4.4.3.   Micro-economische indicatoren

4.4.3.1.   Prijzen en factoren die de prijzen beïnvloeden

(149)

De gewogen gemiddelde verkoopprijzen per eenheid van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie voor verkoop aan niet-verbonden afnemers in de Unie hebben zich gedurende de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 9

Verkoopprijzen in de Unie

 

2013

2014

2015

TNO

Gemiddelde prijzen bij verkoop aan niet-verbonden partijen (EUR/ton)

9 601

9 013

9 256

8 668

Index

100

94

96

90

Productiekosten per eenheid (EUR/ton)

9 065

8 155

9 106

8 425

Index

100

90

100

93

Bron: Gegevens van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(150)

In de beoordelingsperiode zijn de verkoopprijzen in de Unie met 10 % gedaald. De productiekosten per eenheid daalden met 7 % door een lagere grondstofprijs, met name voor nikkel. De stijging van de productiekosten per eenheid in 2015 kan verklaard worden door de daling van de productie en het verkoopvolume in dat jaar (zie tabellen 5 en 6).

(151)

Het verdient vermelding dat de bovengenoemde gemiddelde prijzen en gemiddelde kosten per eenheid ook betrekking hebben op een aantal kwalitatief hoogwaardige producten die verkocht zijn aan bepaalde bedrijfstakken die niet met de invoer uit China concurreren. Deze producten zijn dan ook niet gebruikt in vergelijkingen van invoerprijzen en verkoopprijzen in de Unie van de bedrijfstak van de Unie (zie overweging 124).

4.4.3.2.   Loonkosten

(152)

De gemiddelde loonkosten van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie hebben zich gedurende de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 10

Gemiddelde loonkosten per werknemer

 

2013

2014

2015

TNO

Gemiddelde loonkosten per werknemer (EUR)

63 156

64 353

64 117

61 394

Index

100

102

102

97

Bron: Gegevens van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(153)

In de beoordelingsperiode zijn de gemiddelde loonkosten per werknemer betrekkelijk stabiel gebleven. In het tijdvak van het nieuwe onderzoek zijn de gemiddelde loonkosten per werknemer met 3 % gedaald ten opzichte van 2013.

4.4.3.3.   Winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken

(154)

De Commissie heeft de winstgevendheid van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie vastgesteld door de nettowinst vóór belastingen van de verkoop van het soortgelijke product aan niet-verbonden afnemers in de Unie uit te drukken als percentage van de aldus gerealiseerde omzet. De nettokasstroom is het vermogen van de producenten in de Unie om hun activiteiten zelf te financieren. Het rendement van investeringen is de winst uitgedrukt als percentage van de nettoboekwaarde van de investeringen.

(155)

De winstgevendheid, de kasstroom, de investeringen en het rendement van de investeringen van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie hebben zich gedurende de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 11

Winstgevendheid, kasstroom, investeringen en rendement van investeringen

 

2013

2014

2015

TNO

Winstgevendheid van de verkoop in de Unie aan niet-verbonden afnemers (% van omzet)

5,6

6,8

0,8

0,3

Index

100

123

14

5

Kasstroom (EUR) (index, 2013 = 100)

100

73

60

38

Investeringen (EUR) (index, 2013 = 100)

100

76

99

102

Rendement van investeringen (%)

35,9

35,6

6,8

3,0

Index

100

99

19

8

Bron: Gegevens van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(156)

Tijdens de beoordelingsperiode heeft de bedrijfstak van de Unie minder winst gemaakt. In 2014 boekte de bedrijfstak ten opzichte van 2013 een stijging van 23 %. Van 2014 tot 2015 daalde de winst met 88 % en in het tijdvak van het nieuwe onderzoek bleef de bedrijfstak ternauwernood uit de kosten. De winst liep in die periode verder terug tot 0,3 %.

(157)

De nettokasstroom en het rendement van investeringen volgden dezelfde tendens als de winstgevendheid.

(158)

De investeringen van de in de steekproef opgenomen ondernemingen zijn in de beoordelingsperiode stabiel gebleven. De investeringen waren voornamelijk bedoeld om het rendement van de bestaande productielijnen te verhogen en verbeteringen op het gebied van arbeidsomstandigheden en milieubescherming door te voeren.

4.5.   Conclusie inzake schade

(159)

Aan het begin van de beoordelingsperiode duidden bepaalde economische indicatoren van de bedrijfstak van de Unie op een positieve situatie, met sterke aanwijzingen voor herstel van de schade die in het oorspronkelijke onderzoek was vastgesteld. Met name boekte de bedrijfstak van de Unie in 2013 en 2014 een winst die hoger was dan de beoogde winst. Daarnaast was de bedrijfstak van de Unie in staat zijn productie en bezettingsgraad, alsook zijn uitvoervolume, aanzienlijk te verbeteren.

(160)

Vanaf 2015 wezen de meeste economische indicatoren echter op een uitgesproken verslechtering. De bedrijfstak van de Unie kreeg met name te maken met een forse daling van de winstgevendheid (tot 0,3 % in het tijdvak van het nieuwe onderzoek) en een aanzienlijke afname van de productie, de bezettingsgraad, de verkoopprijzen per eenheid en de werkgelegenheid. Over het geheel genomen lieten vrijwel alle economische indicatoren in de beoordelingsperiode een neerwaartse trend zien.

(161)

De negatieve trends zijn te verklaren uit het stapeleffect van een reeks factoren die gezamenlijk de toestand van de nog kwetsbare bedrijfstak van de Unie verder verslechterden: de voortzetting van Chinese invoer met dumping, hoewel van beperkte omvang in vergelijking met het oorspronkelijke onderzoek, bij prijzen die aanzienlijk lager waren dan die van de producenten in de Unie; een aanzienlijke terugval van de investeringen in de grootste markt voor het betrokken product, namelijk de wereldwijde olie- en gasindustrie; en een grootschalige toename van laaggeprijsde invoerproducten uit derde landen (met name India, maar ook Oekraïne), die een sterke neerwaartse druk op de prijs en het volume van de bedrijfstak van de Unie uitoefenden.

(162)

Na de mededeling van feiten en overwegingen beweerden twee Chinese producenten-exporteurs dat er meer bijzonderheden over de drie in overweging 161 genoemde oorzakelijke factoren gegeven hadden moeten worden. Deze factoren zijn echter naar behoren toegelicht en geen van de belanghebbenden heeft geopperd dat andere factoren een rol van betekenis hebben gespeeld. Wat de volledigheid betreft is de Commissie dan ook van mening dat haar analyse adequaat is.

(163)

De conclusie dat de invoer uit China aanmerkelijke gevolgen voor de staat van de bedrijfstak van de Unie heeft gehad, zoals vereist op grond van artikel 3, lid 6, van de basisverordening, vloeit namelijk voort uit de aanzienlijke prijsonderbieding zoals aangegeven in punt 4.3.2. De na de mededeling van feiten en overwegingen door een van de producenten-exporteurs gedane bewering dat het marktaandeel van Chinese invoerproducten slechts 1 % zou bedragen, is onjuist, aangezien bij de vaststelling van het Chinese marktaandeel ook rekening gehouden moet worden met de verkoop in de Unie volgens de regeling actieve veredeling. Dat komt omdat invoer volgens de regeling actieve veredeling gezien moet worden als verbruik van het onderzochte product, dat met andere verkopen op de markt van de Unie concurreert, daaronder begrepen die van de bedrijfstak van de Unie. In overweging 115 wordt voorts uitgelegd dat het verbruik in de beoordelingsperiode met 3 % is teruggelopen en dat die daling voornamelijk te wijten is aan de afgenomen investeringen in de olie- en gasindustrie, sinds 2015 de belangrijkste verwerkende bedrijfstak. De zwakke vraag uit die sector in het laatste deel van de beoordelingsperiode is door ESTA bevestigd in een onomstreden stuk dat aan alle belanghebbenden ter beschikking is gesteld. Bijgevolg had deze voor de daling van de vraag verantwoordelijke factor ook invloed op de staat van de bedrijfstak van de Unie in het laatste deel van de beoordelingsperiode. Ten slotte is de invoer uit India en andere derde landen uitgebreid behandeld in punt 4.3.3 en geeft tabel 4 alle bijzonderheden van de stijgingen, de prijsontwikkelingen en de groei van marktaandelen. Hoewel de gemiddelde prijs van de invoer uit India de prijzen van de bedrijfstak van de Unie lijkt te onderbieden, kan dat niet met zekerheid worden vastgesteld, aangezien voor een deugdelijke prijsvergelijking nauwkeurigere gegevens nodig zijn en ook de relevante toekomstige ontwikkelingen in aanmerking genomen moeten worden (zie de overwegingen 176 tot en met 180). In elk geval merkt de Commissie op dat, wanneer herhaling van dumping en voortzetting van schade waarschijnlijk is, zoals in de onderhavige verordening wordt vastgesteld, het ingevolge artikel 11, lid 2, van de basisverordening niet nodig is een aparte causaliteitsanalyse uit te voeren om de antidumpingrechten te verlengen. Op basis van al deze elementen kan niet geconcludeerd worden dat invoer uit India of andere derde landen de enige factor is die in de beoordelingsperiode voor de schade van de bedrijfstak van de Unie verantwoordelijk is geweest. Het bestaan en het belang van de drie factoren volgt uit een beoordeling van de informatie in het dossier, die alle belanghebbenden hebben kunnen inzien. Bijgevolg wordt het argument dat er onvoldoende informatie over de oorzaken is verstrekt afgewezen.

(164)

De Commissie is dan ook tot de slotsom gekomen dat de bedrijfstak van de Unie baat heeft gehad bij de oorspronkelijke maatregelen, daar in de beoordelingsperiode (vooral in 2013 en 2014) een aantal verbeteringen te zien was in vergelijking met de situatie die in het tijdvak van het oorspronkelijke onderzoek (2010) was aangetroffen. De bedrijfstak van de Unie herstelt zich echter traag en blijft zich door de bovengenoemde factoren in een zwakke en kwetsbare positie bevinden. Het is dan ook gebleken dat de bedrijfstak van de Unie in het tijdvak van het nieuwe onderzoek aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening.

5.   KANS OP VOORTZETTING VAN SCHADE BIJ INTREKKING VAN DE MAATREGELEN

(165)

Zoals vermeld in overweging 164 is uit het onderzoek gebleken dat de bedrijfstak van de Unie schade heeft geleden. Daarom heeft de Commissie beoordeeld of voortzetting van schade als gevolg van de Chinese invoer met dumping waarschijnlijk is indien de maatregelen ten aanzien van de VRC komen te vervallen, overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening.

(166)

In dat opzicht heeft de Commissie de volgende elementen onderzocht: reservecapaciteit in de VRC, aantrekkelijkheid van de markt van de Unie, waarschijnlijke prijzen van Chinese invoerproducten bij afwezigheid van antidumpingmaatregelen en de invloed daarvan op de bedrijfstak van de Unie.

5.1.   Reservecapaciteit in de VRC en aantrekkelijkheid van de markt van de Unie

(167)

De Commissie heeft vastgesteld dat de invoer uit China op de markt van de Unie in het tijdvak van het nieuwe onderzoek heeft plaatsgevonden bij dumpingprijzen die aanzienlijk lager waren dan die van producenten in de Unie. De Commissie heeft in overweging 109 dan ook geconcludeerd dat voortzetting van dumping waarschijnlijk is indien de maatregelen komen te vervallen.

(168)

In de overwegingen 95 tot en met 98 heeft de Commissie bevestigd dat de VRC over een grote reservecapaciteit beschikt, die naar schatting meer dan viermaal het totale verbruik op de markt van de Unie bedraagt. In dit verband is uit het onderzoek (zie overweging 102) tevens gebleken dat de markt van de Unie voor naadloze buizen en pijpen van roestvrij staal qua verbruik de grootste markt ter wereld is, met uitzondering van de VRC.

(169)

Bovendien heeft het onderzoek aangetoond dat Chinese producenten-exporteurs ook bij uitvoer naar andere markten dumpingprijzen hebben gehanteerd. Dit heeft ertoe geleid dat verschillende landen antidumpingmaatregelen tegen Chinese producenten-exporteurs hebben ingesteld, waardoor het aantal markten dat voor Chinese uitvoer beschikbaar is, beperkt is.

(170)

Daarom heeft de Commissie geconcludeerd dat ten minste een deel van de grote reservecapaciteit waarover de VRC beschikt waarschijnlijk naar de markt van de Unie geleid zal worden als de maatregelen komen te vervallen.

5.2.   Effect van het verwachte volume van de invoer en gevolgen voor de prijzen bij het intrekken van de maatregelen

(171)

Op basis van de elementen die in punt 5.1 zijn beschreven, heeft het onderzoek bevestigd dat het ontbreken van antidumpingmaatregelen voor Chinese producenten-exporteurs een sterke aansporing zou zijn om hun uitvoervolume naar de markt van de Unie aanzienlijk te vergroten. De Commissie is ook tot de bevinding gekomen dat voortzetting van dumping zeer waarschijnlijk is indien de maatregelen komen te vervallen (zie de overwegingen 106 tot en met 109).

(172)

Om een aanwijzing voor het prijsniveau van de Chinese invoer te verkrijgen bij ontbreken van maatregelen, heeft de Commissie de volgende elementen onderzocht: i) een vergelijking van de prijzen van Chinese producten bij invoer in de Unie zonder antidumpingrecht (d.w.z. invoer volgens een regeling voor actieve veredeling) en de prijzen van de bedrijfstak van de Unie in het tijdvak van het nieuwe onderzoek, en ii) het prijsbeleid van Chinese producenten-exporteurs op markten van derde landen (zonder antidumpingmaatregelen).

(173)

Uit deze prijsvergelijkingen kwam naar voren dat de prijzen van Chinese invoerproducten op de markt van de Unie, wanneer de antidumpingrechten buiten beschouwing worden gelaten, gemiddeld 44 % lager waren dan de prijzen van de bedrijfstak van de Unie. Verder bleek uit een analyse van het uitvoergedrag van Chinese producenten dat de prijzen van Chinese uitvoerproducten op markten van andere derde landen over het algemeen iets lager waren dan op de markt van de Unie. Bijgevolg heeft de Commissie bevestigd dat de Chinese producenten-exporteurs op alle markten een consequent patroon van laaggeprijsde uitvoer volgen.

(174)

Als gevolg van bovenstaande elementen is het zeer waarschijnlijk dat er een aanzienlijke invoer met dumping van Chinese producten op de markt van de Unie zou plaatsvinden, met een aanzienlijke prijsonderbieding ten opzichte van de producenten in de Unie. Dit zou een negatieve uitwerking op de bedrijfstak van de Unie hebben, daar deze aanzienlijke extra invoervolumes de verkoopprijs die de bedrijfstak van de Unie kan bereiken zou drukken en het verkoopvolume en de bezettingsgraad van de bedrijfstak van de Unie zou beperken, waardoor de productiekosten zouden stijgen. De verwachte toename van laaggeprijsde invoer met dumping zou aldus leiden tot een verdere en sterke achteruitgang van de financiële resultaten van de bedrijfstak van de Unie, met name de winstgevendheid.

(175)

Gezien de huidige omvangrijke invoer uit India betwijfelde één Chinese producent-exporteur of het betrokken product opnieuw in grote hoeveelheden op de markt van de Unie zou worden ingevoerd en daarbij de schade voor de bedrijfstak van de Unie zou verergeren. In dat verband voerde de partij aan dat de invoer uit India de invoer uit China had vervangen en dat het onwaarschijnlijk was dat de invoer uit China deze omvang opnieuw zou bereiken, daar de Indiase prijzen consequent lager waren dan de Chinese prijzen. Terwijl de prijzen van Chinese invoerproducten op markten van derde landen slechts in geringe mate lager waren dan de prijzen van Chinese invoerproducten in de Unie, waren de prijzen van Indiase invoerproducten in de Unie aanmerkelijk lager dan de prijzen van Chinese invoerproducten in de Unie.

(176)

Hier dienen verschillende argumenten tegenin gebracht te worden.

(177)

Ten eerste beperkt dit onderzoek zich, overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening, tot het vaststellen of het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk tot een voortzetting of herhaling van dumping en schade door de invoer uit China van het betrokken product tegen met schade veroorzakende prijzen zal leiden. Uit het feit dat de producten momenteel in veel kleinere aantallen op de markt van de Unie worden ingevoerd dan toen de maatregelen nog niet van kracht waren, blijkt dat de antidumpingrechten de verstoring van de concurrentie tussen Chinese exporteurs van het betrokken product en de bedrijfstak van de Unie hebben weggenomen. Dat invoerproducten uit India lager geprijsd waren dan die uit China doet niet af aan de verplichting van de Commissie om binnen het kader van het onderhavige onderzoek te blijven. Zoals uit de jurisprudentie van het Gerecht blijkt, bepaalt artikel 11, lid 2, van de basisverordening namelijk dat de Commissie slechts de bewering hoeft te bevestigen dat het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk tot een voortzetting of herhaling van dumping en schade zal leiden (11). Zoals aangegeven in overweging 183, is die waarschijnlijkheid bewezen op grond van de beoordeling ervan in de onderhavige verordening.

(178)

Ten tweede dient in herinnering geroepen te worden (zie overweging 121) dat gezien de sterke variatie van prijzen per ton voorzichtigheid geboden is bij het gebruik van gemiddelde prijzen voor het betrokken product, en dat prijsvergelijkingen indien mogelijk per productsoort moeten plaatsvinden. Om de waarschijnlijkheid van voortzetting van schade vast te stellen heeft de Commissie de Chinese verkoopprijzen en -volumes echter niet met de Indiase verkoopprijzen en -volumes vergeleken, maar met de verkoopvolumes en -prijzen van de bedrijfstak van de Unie. Inderdaad stelt de Commissie niet dat de invoer uit China die uit India zou vervangen. Die ontwikkeling zou de schade voor de bedrijfstak van de Unie niet per se verergeren. Vanwege de grote onderbiedingsmarge die is vastgesteld met betrekking tot invoer uit China (zie overweging 173) en de grote reservecapaciteit, wordt echter aangenomen dat de invoer uit China aanmerkelijk zou toenemen en de bedrijfstak van de Unie daardoor verdere schade zou berokkenen als de maatregelen werden ingetrokken. Deze invoer zou daarom een verwoestend effect hebben op de verkoopvolumes en winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie.

(179)

Wat ten derde de vergelijking tussen de prijzen van de invoer uit China en India betreft, blijkt uit een analyse van de gegevens van de in de steekproef opgenomen Chinese producenten-exporteurs duidelijk dat de invoer in de beoordelingsperiode bestond uit specialistische producten (zoals precisiebuizen) of producten die onder de regeling actieve veredeling vielen. Het is evident dat een veel grotere verscheidenheid van producten ingevoerd zou kunnen worden en dat de invoer van gewonere producten (met het grootste volume voor de bedrijfstak van de Unie) zou toenemen als de maatregelen werden ingetrokken. De omvang van de invoer uit China zal waarschijnlijk toenemen, los van het feit of er concurrentie van India is.

(180)

Dezelfde Chinese producent-exporteur gebruikte ook gemiddelde invoerprijzen van Indiase producten in de Unie om uit te leggen dat de prijzen van Chinese invoerproducten in derde landen geen aanleiding gaven tot de constatering dat de schade waarschijnlijk zou voortduren. Ook hier betekent het gebruik van gemiddelde prijzen dat deze analyse niet door de Commissie kon worden aanvaard. De Commissie heeft de gegevens over Chinese uitvoer naar derde landen gebruikt voor zinvolle vergelijkingen per productsoort.

(181)

De Chinese exporteur verwees naar de in overweging 7 genoemde zaak betreffende ontwijking door India. Ook dit argument kon echter niet worden aanvaard, omdat nauwkeurige conclusies alleen per productsoort kunnen worden getrokken. Verwijzingen naar gemiddelde invoerprijzen, ook al zijn die laag, zijn niet zinvol in het kader van het huidige nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen.

(182)

Om al deze redenen heeft de Commissie het argument dat zij de voortduring van de schade onvoldoende duidelijk heeft gemaakt, afgewezen.

5.3.   Conclusie betreffende de waarschijnlijkheid van voortzetting van schade

(183)

Gezien het bovenstaande heeft de Commissie geconcludeerd dat intrekking van de maatregelen naar alle waarschijnlijkheid zou leiden tot een aanzienlijke toename van Chinese invoer tegen dumpingprijzen die de prijzen van de bedrijfstak van de Unie onderbieden, waardoor de bedrijfstak van de Unie nog meer schade zou lijden. Daardoor zou de levensvatbaarheid van de bedrijfstak van de Unie ernstig gevaar lopen.

6.   BELANG VAN DE UNIE

(184)

Ingevolge artikel 21 van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of handhaving van de bestaande antidumpingmaatregelen ten aanzien van de VRC tegen het belang van de Unie als geheel zou indruisen. De bepaling van het belang van de Unie was gebaseerd op een afweging van de belangen van alle betrokkenen, waaronder die van de bedrijfstak van de Unie, importeurs, groothandelaren en gebruikers. Op basis van deze analyse kan worden nagegaan of de geldende antidumpingmaatregelen negatieve gevolgen voor de betrokken partijen hebben gehad.

(185)

Alle belanghebbenden werden overeenkomstig artikel 21, lid 2, van de basisverordening in de gelegenheid gesteld hun standpunt bekend te maken.

(186)

Op basis daarvan is onderzocht of er dwingende redenen zijn om te concluderen dat het niet in het belang van de Unie is de geldende maatregelen te handhaven.

6.1.   Belang van de bedrijfstak van de Unie

(187)

Hoewel de geldende antidumpingmaatregelen hebben voorkomen dat er grootschalige invoer met dumping op de markt van de Unie heeft plaatsgevonden, blijft de bedrijfstak van de Unie kwetsbaar, zoals blijkt uit de negatieve ontwikkeling van bepaalde schade-indicatoren.

(188)

Als de maatregelen komen te vervallen, zal de te verwachten instroom van een aanzienlijke hoeveelheid invoer met dumping uit het betrokken land de bedrijfstak van de Unie waarschijnlijk verdere schade toebrengen. Naar verwachting zou deze instroom onder meer leiden tot een verlies van marktaandeel, een daling van de verkoopprijzen, een daling van de bezettingsgraad en in het algemeen een ernstige verslechtering van de financiële situatie van de bedrijfstak van de Unie.

(189)

De Commissie is dus tot de conclusie gekomen dat handhaving van de antidumpingmaatregelen ten aanzien van de VRC in het belang van de bedrijfstak van de Unie is.

6.2.   Belang van de niet-verbonden importeurs en gebruikers

(190)

In het oorspronkelijke onderzoek is geconstateerd dat de instelling van maatregelen waarschijnlijk geen ernstige nadelige gevolgen zou hebben voor de situatie van de importeurs en gebruikers in de Unie. Zes importeurs (waarvan er vier tevens gebruiker van het betrokken product zijn) hebben door het beantwoorden van de vragenlijst aan dit onderzoek meegewerkt en slechts één ervan gaf aan zich tegen de maatregelen te verzetten.

(191)

Uit het onderzoek bleek dat de meeste invoer plaatsvond volgens een regeling voor actieve veredeling (waarbij geen antidumpingrecht betaald hoeft worden). Bovendien hielden grote delen van de bedrijfsactiviteit van deze importeurs geen enkel verband met het betrokken product. Voorts verklaarden deze importeurs dat zij voor het betrokken product vele andere bevoorradingsbronnen hadden. Daarnaast bleek uit een onderzoek van de kosten van de gebruikers dat het betrokken product (gemiddeld) minder dan 10 % van hun totale productiekosten voor eindproducten vertegenwoordigde.

(192)

Bovenstaande overweging bevestigt dat de importeurs en gebruikers geen wezenlijke invloed van de maatregelen hebben ondervonden en de Commissie heeft dan ook geconcludeerd dat voortzetting van de maatregelen geen significante negatieve gevolgen zou hebben voor de importeurs en gebruikers in de Unie.

(193)

Eén belanghebbende was voor een groot deel van zijn invoer overgestapt van Chinese op Indiase producenten-exporteurs en voerde aan dat de bedrijfstak van de Unie geen baat had bij de maatregelen. Zoals uiteengezet in punt 4.5, is echter gebleken dat de bedrijfstak van de Unie, wanneer de situatie daarvan in zijn geheel wordt beschouwd, profijt van de maatregelen kan trekken als er geen grote volumes uit de VRC worden ingevoerd.

6.3.   Conclusie inzake het belang van de Unie

(194)

Op basis van het bovenstaande is de Commissie tot de conclusie gekomen dat er, wat het belang van de Unie betreft, geen dwingende redenen zijn om de huidige antidumpingmaatregelen ten aanzien van de invoer van het betrokken product van oorsprong uit de Volksrepubliek China niet te handhaven.

7.   DEFINITIEVE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

(195)

Uit de conclusies die zijn getrokken met betrekking tot de waarschijnlijkheid van voortzetting van dumping en schade volgt dat, overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening, de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van bepaalde naadloze buizen en pijpen van roestvrij staal van oorsprong uit de VRC, ingesteld bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1331/2011, moeten worden gehandhaafd.

(196)

Gezien de recente jurisprudentie van het Hof van Justitie (12) is het aangewezen om te bepalen welk percentage moratoire interest er betaald moet worden bij terugbetaling van definitieve rechten, omdat dat interestpercentage niet is vastgelegd in de geldende bepalingen ten aanzien van douanerechten, en omdat toepassing van nationale voorschriften zou leiden tot verstoring van de concurrentie tussen marktdeelnemers afhankelijk van de lidstaat waar de inklaring plaatsvindt.

(197)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) 2016/1036 ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op naadloze buizen en pijpen van roestvrij staal (met uitzondering van die welke voorzien zijn van hulpstukken (fittings), voor gassen of vloeistoffen, bestemd voor burgerluchtvaartuigen), momenteel ingedeeld onder de GN-codes 7304 11 00, 7304 22 00, 7304 24 00, ex 7304 41 00, 7304 49 10, ex 7304 49 93, ex 7304 49 95, ex 7304 49 99 en ex 7304 90 00 (Taric-codes 7304410090, 7304499390, 7304499590, 7304499990 en 7304900091), van oorsprong uit de Volksrepubliek China.

2.   Het definitieve antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van de in lid 1 omschreven en door de hieronder vermelde ondernemingen vervaardigde producten is als volgt:

Onderneming/ondernemingen

Definitief antidumpingrecht

Aanvullende Taric-code

Changshu Walsin Specialty Steel, Co. Ltd, Haiyu

71,9 %

B120

Shanghai Jinchang Stainless Steel Tube Manufacturing, Co. Ltd, Situan

48,3 %

B118

Wenzhou Jiangnan Steel Pipe Manufacuring, Co. Ltd, Yongzhong

48,6 %

B119

In bijlage I vermelde ondernemingen

56,9 %

 

Alle andere ondernemingen

71,9 %

B999

3.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing. De moratoire interest die betaald moet worden bij een terugbetaling die recht geeft op uitbetaling van moratoire interest, is het door de Europese Centrale Bank op haar basisherfinancieringsoperaties toegepaste percentage dat geldt op de eerste kalenderdag van de maand waarin de genoemde termijn valt en dat bekendgemaakt is in het Publicatieblad van de Europese Unie, C-serie, vermeerderd met één procentpunt.

4.   Wanneer een nieuwe producent-exporteur in de Volksrepubliek China de Commissie voldoende bewijsmateriaal verstrekt waaruit blijkt dat: a) hij in de periode tussen 1 juli 2009 en 30 juni 2010 (het tijdvak van het oorspronkelijke onderzoek) het in lid 1 beschreven product niet naar de Unie heeft uitgevoerd; b) hij niet verbonden is met een exporteur of producent in de Volksrepubliek China die onder de bij deze verordening ingestelde maatregelen valt; c) hij het betrokken product daadwerkelijk naar de Unie heeft uitgevoerd of een onherroepelijke contractuele verplichting is aangegaan om na het tijdvak van het oorspronkelijke onderzoek een aanzienlijke hoeveelheid naar de Unie uit te voeren, kan de Commissie bijlage I wijzigen door de nieuwe producent-exporteur toe te voegen aan de medewerkende ondernemingen die niet in de steekproef van het oorspronkelijke onderzoek zijn opgenomen en waarvoor bijgevolg het gewogen gemiddelde recht van ten hoogste 56,9 % geldt.

5.   De individuele antidumpingrechten die zijn vastgesteld voor de in lid 2 vermelde ondernemingen worden uitsluitend toegepast indien aan de douaneautoriteiten van de lidstaten een geldige handelsfactuur wordt overgelegd die een verklaring bevat die is gedateerd en ondertekend door een met naam en functie geïdentificeerde medewerker van de entiteit die deze factuur heeft opgesteld, en die als volgt luidt: „Ondergetekende verklaart dat de (hoeveelheid) naadloze buizen en pijpen van roestvrij staal die naar de Europese Unie worden uitgevoerd en waarop deze factuur betrekking heeft, zijn vervaardigd door (naam en adres van de onderneming) (aanvullende Taric-code) in (betrokken land). Ondergetekende verklaart dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is.” Als een dergelijke factuur niet wordt overgelegd, wordt het recht toegepast dat voor „alle andere ondernemingen” geldt.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 maart 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1331/2011 van de Raad van 14 december 2011 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op bepaalde naadloze buizen en pijpen van roestvrij staal, van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 336 van 20.12.2011, blz. 6).

(3)  PB C 117 van 2.4.2016, blz. 10.

(4)  Bericht van opening van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van bepaalde naadloze buizen en pijpen van roestvrij staal, van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB C 461 van 10.12.2016, blz. 12).

(5)  PB L 40 van 17.2.2017, blz. 64.

(6)  PB L 299 van 16.11.2017, blz. 1.

(7)  Arrest van 18 april 2013 in zaak C-595/11, Steinel Vertrieb, ECLI:EU:C:2013:251, punt 44.

(8)  PB L 169 van 29.6.2011, blz. 6.

(9)  PB L 211 van 17.8.2017, blz. 22.

(10)  Correspondentie met de wettelijke vertegenwoordigers van de Chinese producent-exporteur op 27 en 29 december 2017.

(11)  Arrest van 30 april 2015 in zaak T-432/12, VTZ e.a./Raad, EU:T:2015:248, punt 74.

(12)  Arrest in zaak C-365/15, Wortmann, EU:C:2017:19, punten 35-39.


BIJLAGE I

MEDEWERKENDE PRODUCENTEN-EXPORTEURS IN DE VRC DIE TIJDENS HET OORSPRONKELIJKE ONDERZOEK NIET IN DE STEEKPROEF ZIJN OPGENOMEN

Naam

Aanvullende Taric-code

Baofeng Steel Group, Co. Ltd, Lishui,

B 236

Changzhou City Lianyi Special Stainless Steel Tube, Co. Ltd, Changzhou,

B 237

Huadi Steel Group, Co. Ltd, Wenzhou,

B 238

Huzhou Fengtai Stainless Steel Pipes, Co. Ltd, Huzhou,

B 239

Huzhou Gaolin Stainless Steel Tube Manufacture, Co. Ltd, Huzhou,

B 240

Huzhou Zhongli Stainless Steel Pipe, Co. Ltd, Huzhou,

B 241

Jiangsu Wujin Stainless Steel Pipe Group, Co. Ltd, Beijing,

B 242

Jiangyin Huachang Stainless Steel Pipe, Co. Ltd, Jiangyin

B 243

Lixue Group, Co. Ltd, Ruian,

B 244

Shanghai Crystal Palace Pipe, Co. Ltd, Shanghai,

B 245

Shanghai Baoluo Stainless Steel Tube, Co. Ltd, Shanghai,

B 246

Shanghai Shangshang Stainless Steel Pipe, Co. Ltd, Shanghai,

B 247

Shanghai Tianbao Stainless Steel, Co. Ltd, Shanghai,

B 248

Shanghai Tianyang Steel Tube, Co. Ltd, Shanghai,

B 249

Wenzhou Xindeda Stainless Steel Material, Co. Ltd, Wenzhou,

B 250

Wenzhou Baorui Steel, Co. Ltd, Wenzhou,

B 251

Zhejiang Conform Stainless Steel Tube, Co. Ltd, Jixing,

B 252

Zhejiang Easter Steel Pipe, Co. Ltd, Jiaxing,

B 253

Zhejiang Five — Star Steel Tube Manufacturing, Co. Ltd, Wenzhou,

B 254

Zhejiang Guobang Steel, Co. Ltd, Lishui,

B 255

Zhejiang Hengyuan Steel, Co. Ltd, Lishui,

B 256

Zhejiang Jiashang Stainless Steel, Co. Ltd, Jiaxing City,

B 257

Zhejiang Jinxin Stainless Steel Manufacture, Co. Ltd, Xiping Town,

B 258

Zhejiang Jiuli Hi-Tech Metals, Co. Ltd, Huzhou,

B 259

Zhejiang Kanglong Steel, Co. Ltd, Lishui,

B 260

Zhejiang Qiangli Stainless Steel Manufacture, Co. Ltd, Xiping Town,

B 261

Zhejiang Tianbao Industrial, Co. Ltd, Wenzhou,

B 262

Zhejiang Tsingshan Steel Pipe, Co. Ltd, Lishui,

B 263

Zhejiang Yida Special Steel, Co. Ltd, Xiping Town.

B 264


BESLUITEN

6.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 63/44


UITVOERINGSBESLUIT (GBVB) 2018/331 VAN DE RAAD

van 5 maart 2018

tot uitvoering van Besluit (GBVB) 2016/849 betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Volksrepubliek Korea

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 31, lid 2,

Gezien Besluit (GBVB) 2016/849 van de Raad van 27 mei 2016 betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Volksrepubliek Korea en tot intrekking van Besluit 2013/183/GBVB (1), en met name artikel 33, lid 1,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 27 mei 2016 Besluit (GBVB) 2016/849 vastgesteld.

(2)

Het Comité van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, ingesteld krachtens Resolutie 1718 (2006) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, heeft op 15 februari 2018 de vermelding van een persoon op de lijst van personen die aan beperkende maatregelen zijn onderworpen, gewijzigd.

(3)

Bijlage I bij Besluit (GBVB) 2016/849 moet bijgevolg dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Besluit (GBVB) 2016/849 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 5 maart 2018.

Voor de Raad

De voorzitter

N. DIMOV


(1)  PB L 141 van 28.5.2016, blz. 79.


BIJLAGE

In bijlage I bij Besluit (GBVB) 2016/849 wordt in de rubriek „A. Personen” vermelding 52 vervangen door:

„52.

Ri Su Yong

 

Geboortedatum: 25.6.1968

Nationaliteit: Noord-Korea

Paspoortnummer: 654310175

Adres: niet beschikbaar

Geslacht: mannelijk

Vertegenwoordigde de Korea Ryonbong General Corporation in Cuba

2.6.2017

Functionaris bij de Korea Ryonbong General Corporation, die gespecialiseerd is in aankopen voor de Noord-Koreaanse defensie-industrie en in de ondersteuning van de verkoop van militaire goederen door Pyongyang. De aankopen van deze onderneming dienen waarschijnlijk ook ter ondersteuning van het programma voor chemische wapens van de DVK.”


6.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 63/46


UITVOERINGSBESLUIT (GBVB) 2018/332 VAN DE RAAD

van 5 maart 2018

tot uitvoering van Besluit 2013/798/GBVB betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van de Centraal-Afrikaanse Republiek

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 31, lid 2,

Gezien Besluit 2013/798/GBVB van de Raad van 23 december 2013 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van de Centraal-Afrikaanse Republiek (1), en met name artikel 2 quater,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 23 december 2013 Besluit 2013/798/GBVB vastgesteld.

(2)

Het Comité van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, ingesteld krachtens Resolutie 2127 (2013) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, heeft op 16 februari 2018 de gegevens met betrekking tot één persoon die aan beperkende maatregelen onderworpen is, geactualiseerd.

(3)

De bijlage bij Besluit 2013/798/GBVB moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Besluit 2013/798/GBVB wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij het onderhavige besluit.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 5 maart 2018.

Voor de Raad

De voorzitter

N. DIMOV


(1)  PB L 352 van 24.12.2013, blz. 51.


BIJLAGE

In de bijlage bij Besluit 2013/798/GBVB, onder de rubriek „A. Personen”, wordt de vermelding met betrekking tot de onderstaande persoon vervangen door de volgende vermelding:

„1.

François Yangouvonda BOZIZÉ (alias: a) Bozize Yangouvonda; b) Samuel Peter Mudde (geboren op 16 december 1948, in Izo, Zuid-Sudan))

Functie: a) voormalig staatshoofd van de Centraal-Afrikaanse Republiek; b) professor

Geboortedatum: a) 14 oktober 1946; b) 16 december 1948

Geboorteplaats: a) Mouila, Gabon; b) Izo, Zuid-Sudan

Nationaliteit: a) Centraal-Afrikaanse Republiek; b) Zuid-Sudan

Paspoortnummer: D00002264, afgegeven op 11 juni 2013 (afgegeven door het Ministerie van Buitenlandse Zaken, in Juba, Zuid-Sudan. Verstrijkt op 11 juni 2017. Diplomatiek paspoort afgegeven op naam van Samuel Peter Mudde)

Nationaal identificatienummer: M4800002143743 (Persoonlijk nummer op paspoort)

Adres: Oeganda

Datum van plaatsing op de VN-lijst: 9 mei 2014

Andere informatie: Naam moeder: Martine Kofio. Weblink speciale kennisgeving van Interpol/VN-Veiligheidsraad: https://www.interpol.int/en/notice/search/un/5802796

Informatie uit de beschrijving van de redenen die is verstrekt door het Sanctiecomité:

Bozizé is op 9 mei 2014 op grond van punt 36 van Resolutie 2134 (2014) op de lijst geplaatst omdat hij „heeft deelgenomen of steun verleend aan activiteiten die de vrede, de stabiliteit of de veiligheid in de CAR ondermijnen”.

Aanvullende informatie

Bozizé was, met zijn medestanders, instigator van de aanval van 5 december 2013 op Bangui. Sindsdien zet hij zijn destabilisatiepogingen voort om de onrust in de hoofdstad te bestendigen. Naar verluidt was Bozizé de oprichter van de anti-balakamilitie (vóór zijn vlucht uit de CAR op 24 maart 2013). Bozizé heeft zijn militie in een communiqué opgeroepen verder wreedheden te begaan tegen het huidige regime en tegen de islamisten. Naar verluidt levert Bozizé financiële en materiële steun aan militieleden die het transitieproces willen saboteren en hem weer aan de macht willen brengen. De anti-balakamilitie bestaat voor het grootste deel uit Centraal-Afrikaanse strijdkrachten die zich na de staatsgreep op het platteland hadden verspreid en later door Bozizé zijn gereorganiseerd. Bozizé en zijn medestanders controleren meer dan de helft van de anti-balaka-eenheden.

Met semi-automatische oorlogsgeweren, mortieren en raketlanceerders uitgeruste aanhangers van Bozizé waren steeds vaker betrokken bij vergeldingsacties tegen de moslimbevolking in het land. Na de aanval van de anti-balaka in Bangui op 5 december 2013, waarbij meer dan 700 doden vielen, verslechterde de situatie in het land zienderogen.”


6.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 63/48


BESLUIT (GBVB) 2018/333 VAN DE RAAD

van 5 maart 2018

tot wijziging van Besluit 2014/119/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 29,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 5 maart 2014 Besluit 2014/119/GBVB (1) vastgesteld.

(2)

Op basis van een toetsing van dat besluit moet de toepassing van de beperkende maatregelen tot en met 6 maart 2019 worden verlengd, moeten de vermeldingen voor twee personen worden geschrapt en moet ten aanzien van drie personen de motivering worden geactualiseerd.

(3)

Besluit 2014/119/GBVB moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Besluit 2014/119/GBVB wordt als volgt gewijzigd:

1)

in artikel 5 wordt de tweede alinea vervangen door:

„Dit besluit is van toepassing tot en met 6 maart 2019.”;

2)

de bijlage wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij onderhavig besluit.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 5 maart 2018.

Voor de Raad

De voorzitter

N. DIMOV


(1)  Besluit 2014/119/GBVB van de Raad van 5 maart 2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB L 66 van 6.3.2014, blz. 26).


BIJLAGE

I.

De vermeldingen voor de volgende personen worden geschrapt van de lijst in de bijlage bij Besluit 2014/119/GBVB:

4.

Olena Leonidivna Lukash

10.

Serhii Petrovych Kliuiev

II.

De vermeldingen voor de volgende personen in de bijlage bij Besluit 2014/119/GBVB worden vervangen door de onderstaande vermeldingen:

 

Naam

Nadere gegevens

Motivering

Datum van aanwijzing

7.

Oleksandr Viktorovych Yanukovych (Олександр Вiкторович Янукович)

geboren op 10 juli 1973 in Yenakiieve (oblast Donetsk), zoon van de voormalige president, zakenman

Persoon tegen wie een strafvervolging is ingesteld door de Oekraïense autoriteiten voor het verduisteren van overheidsmiddelen of overheidsactiva en voor medeplichtigheid daaraan.

6.3.2014

11.

Mykola Yanovych Azarov (Микола Янович Азаров),

Nikolai Yanovich Azarov (Николай Янович Азаров)

geboren op 17 december 1947 in Kaluga (Rusland), premier van Oekraïne tot januari 2014

Persoon tegen wie een strafvervolging is ingesteld door de Oekraïense autoriteiten voor het verduisteren van overheidsmiddelen of overheidsactiva en voor medeplichtigheid daaraan.

6.3.2014

12.

Serhiy Vitalyovych Kurchenko (Сергiй Вiталiйович Курченко)

geboren op 21 september 1985 in Kharkiv, zakenman

Persoon tegen wie een strafvervolging is ingesteld door de Oekraïense autoriteiten voor het verduisteren van overheidsmiddelen of overheidsactiva en voor machtsmisbruik om een ongerechtvaardigd voordeel voor zichzelf of een derde te verkrijgen ten koste van Oekraïense overheidsmiddelen of overheidsactiva.

6.3.2014


AANBEVELINGEN

6.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 63/50


AANBEVELING (EU) 2018/334 VAN DE COMMISSIE

van 1 maart 2018

over maatregelen om illegale online-inhoud effectief te bestrijden

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 292,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het internet en dienstverleners die op het internet actief zijn, leveren een aanzienlijke bijdrage aan innovatie, economische groei en werkgelegenheid in de Unie. Veel van deze dienstverleners spelen in de digitale economie een essentiële rol: zij brengen bedrijven en burgers samen en faciliteren het publieke debat en het verspreiden en ontvangen van feitelijke informatie, meningen en ideeën. Van hun diensten wordt echter in bepaalde gevallen misbruik gemaakt door derden om online illegale activiteiten te verrichten, zoals het verspreiden van bepaalde vormen van informatie met betrekking tot terrorisme, seksueel kindermisbruik, illegale haatuitingen of inbreuken op de wetgeving inzake consumentenbescherming, hetgeen het vertrouwen van de gebruikers kan ondermijnen en het bedrijfsmodel van de dienstverleners kan schaden. In sommige gevallen kunnen de betrokken dienstverleners zelfs bepaalde voordelen behalen uit dergelijke activiteiten, bijvoorbeeld als gevolg van de beschikbaarheid van auteursrechtelijk beschermde inhoud zonder toestemming van de rechthebbenden.

(2)

De aanwezigheid van illegale online-inhoud heeft sterk negatieve gevolgen voor gebruikers, voor andere getroffen burgers en bedrijven, en voor de samenleving als geheel. De aanbieders van onlinediensten hebben, gezien hun centrale rol en de technologische middelen en mogelijkheden die samenhangen met de diensten die zij leveren, een bijzondere maatschappelijke verantwoordelijkheid om bij te dragen tot de bestrijding van illegale inhoud die met gebruikmaking van hun diensten wordt verspreid.

(3)

Aangezien het voor het beperken van de schade en van de verdere verspreiding vaak essentieel is dat de illegale inhoud snel wordt verwijderd of ontoegankelijk wordt gemaakt, houdt die verantwoordelijkheid ook in dat de betrokken dienstverleners snel moeten kunnen beslissen over mogelijke maatregelen tegen die inhoud. De verantwoordelijkheid van de dienstverleners houdt ook in dat zij doeltreffende en passende voorzorgsmaatregelen moeten nemen, met name om een zorgvuldige en evenredige werkwijze te garanderen en te voorkomen dat onbedoeld inhoud wordt verwijderd die niet illegaal is.

(4)

Veel aanbieders van onlinediensten erkennen deze verantwoordelijkheid en handelen in overeenstemming daarmee. Op collectief niveau is veel vooruitgang geboekt met vrijwillige regelingen van allerlei aard, waaronder het EU-internetforum over terroristische inhoud op internet, de gedragscode tegen illegale haatuitingen op internet en het memorandum van overeenstemming over de verkoop van namaakgoederen. Desondanks is illegale online-inhoud nog steeds een ernstig probleem in de Unie.

(5)

Uit bezorgdheid over een reeks terroristische aanslagen in de EU en de woekering van terroristische propaganda op internet verklaarde de Europese Raad van 22-23 juni 2017 te verwachten „dat de sector een eigen forum opzet en nieuwe technologie en instrumenten ontwikkelt waarmee inhoud die aanzet tot terroristische daden, beter automatisch kan worden opgespoord om vervolgens te worden verwijderd”. Het Europees Parlement drong er in een resolutie van 15 juni 2017 bij de onlineplatforms op aan „krachtigere maatregelen te nemen om illegale en schadelijke inhoud online aan te pakken”. Ook de ministers van de lidstaten hebben de bedrijven er in het kader van het EU-internetforum nogmaals toe opgeroepen een proactievere aanpak te hanteren om hun gebruikers tegen terroristische inhoud te beschermen. Wat intellectuele-eigendomsrechten betreft, heeft de Raad in zijn conclusies van 4 december 2014 over de handhaving van deze rechten de Commissie verzocht aandacht te schenken aan het gebruik van instrumenten die beschikbaar zijn om degenen die inbreuk maken op intellectuele-eigendomsrechten, op te sporen en aan de rol van bemiddelaars bij de ondersteuning van de strijd tegen inbreuken op de intellectuele-eigendomsrechten.

(6)

Op 28 september 2017 heeft de Commissie haar goedkeuring gehecht aan een mededeling met richtsnoeren over de verantwoordelijkheden van aanbieders van onlinediensten ten aanzien van illegale online-inhoud (1). In die mededeling heeft de Commissie uiteengezet dat zij zou onderzoeken of aanvullende maatregelen nodig zijn, onder meer door de vooruitgang die met vrijwillige regelingen is geboekt, in het oog te houden. Deze aanbeveling is een vervolg op die mededeling, weerspiegelt het ambitieuze karakter daarvan en geeft er gevolg aan, terwijl terdege rekening wordt gehouden met en wordt voortgebouwd op de grote vooruitgang die met die vrijwillige regelingen is geboekt.

(7)

In deze aanbeveling wordt erkend dat terdege rekening moet worden gehouden met de specifieke kenmerken van de bestrijding van verschillende soorten illegale online-inhoud en met de specifieke oplossingen die vereist kunnen zijn, onder meer via gerichte wetgevingsmaatregelen. De Commissie heeft bijvoorbeeld de noodzaak van zulke specifieke wetgevingsmaatregelen erkend in haar voorstel van 25 mei 2016 tot wijziging van Richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad (2) in het licht van een veranderende marktsituatie. Voorts heeft zij op 14 september 2016 een voorstel voor een richtlijn inzake auteursrechten in de digitale eengemaakte markt (3) goedgekeurd, dat als doel heeft bepaalde dienstverleners te verplichten om in samenwerking met rechthebbenden maatregelen te nemen om de werking van overeenkomsten met rechthebbenden voor het gebruik van hun werken of andere materialen te verzekeren, en om via samenwerking met de dienstenaanbieders te voorkomen dat op hun diensten door rechthebbenden aangewezen werken of andere materialen beschikbaar worden gesteld. Deze aanbeveling laat die wetgevingsmaatregelen en -voorstellen onverlet.

(8)

Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) voorziet in vrijstelling van aansprakelijkheid waarop aanbieders van onlinediensten, waaronder hostingdiensten als bedoeld in artikel 14 van die richtlijn, onder bepaalde voorwaarden een beroep kunnen doen. Om voor de vrijstelling van aansprakelijkheid in aanmerking te komen, moeten aanbieders van hostingdiensten prompt handelen om illegale informatie die bij hen is opgeslagen, te verwijderen of ontoegankelijk te maken, zodra zij daadwerkelijk kennis hebben van die illegale informatie en, wat schadevergoedingsvorderingen betreft, zij kennis hebben verkregen van feiten of omstandigheden waaruit het onwettige karakter van de activiteiten of informatie duidelijk blijkt. Zij kunnen die kennis onder meer verkrijgen door middel van bij hen ingediende meldingen. Richtlijn 2000/31/EG vormt daarmee het uitgangspunt voor het uitwerken van procedures om illegale informatie te verwijderen en ontoegankelijk te maken. Die richtlijn voorziet ook in de mogelijkheid voor de lidstaten om van de betrokken dienstverleners te verlangen dat zij zorgvuldigheid in acht nemen ten aanzien van illegale inhoud die mogelijk bij hen is opgeslagen.

(9)

Wanneer de lidstaten maatregelen nemen ten aanzien van illegale online-inhoud, dienen zij het oorsprongslandbeginsel, zoals in Richtlijn 2000/31/EG vastgelegd, te eerbiedigen. Derhalve mogen zij niet, om redenen die binnen het gecoördineerde gebied als omschreven in die richtlijn vallen, de vrijheid van in een andere lidstaat gevestigde dienstverleners om diensten van de informatiemaatschappij te verlenen, beperken, onder voorbehoud echter van de mogelijkheid van afwijkingen onder bepaalde in die richtlijn vastgestelde voorwaarden.

(10)

Daarnaast zijn er verscheidene andere rechtshandelingen van de Unie die voorzien in een rechtskader met betrekking tot bepaalde soorten illegale inhoud die online beschikbaar zijn en verspreid worden. Met name vereist Richtlijn 2011/93/EU van het Europees Parlement en de Raad (5) dat de lidstaten maatregelen nemen om webpagina's die kinderpornografie bevatten of verspreiden, te verwijderen, en staat de richtlijn hen toe de toegang tot dergelijke webpagina's te blokkeren, mits bepaalde waarborgen worden geboden. Richtlijn (EU) 2017/541 van het Europees Parlement en de Raad (6), die uiterlijk op 8 september 2018 in nationale wetgeving moet zijn omgezet, bevat analoge bepalingen ten aanzien van online-inhoud waarin publiekelijk wordt opgeroepen tot het plegen van een terroristisch misdrijf. Richtlijn (EU) 2017/541 stelt ook minimumvoorschriften vast voor de definitie van strafbare feiten op het gebied van terroristische misdrijven, misdrijven in verband met een terroristische groepering en misdrijven in verband met terroristische activiteiten. Uit hoofde van Richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad (7) kunnen de bevoegde rechterlijke instanties een bevel uitvaardigen tegen tussenpersonen wier diensten door derden worden gebruikt om inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht te maken.

(11)

Met name gezien deze achtergrond hebben sommige lidstaten, naast de vrijwillige maatregelen die sommige aanbieders van onlinediensten hebben genomen, na de vaststelling van Richtlijn 2000/31/EG regels vastgesteld voor meldings- en actieprocedures. Andere lidstaten overwegen dergelijke regels vast te stellen. De desbetreffende mechanismen zijn over het algemeen bedoeld om het voor de meldende partij gemakkelijker te maken om inhoud die zij illegaal acht, te melden bij de hostingdienstverlener („melding”), op grond waarvan deze kan beslissen of hij al dan niet instemt met de beoordeling en bereid is de inhoud te verwijderen of ontoegankelijk te maken („actie”). De verschillen tussen de nationale regels op dit gebied worden steeds groter. Bijgevolg kunnen voor de betrokken dienstverleners verschillende wettelijke voorschriften gelden, die uiteenlopen wat betreft inhoud en toepassingsgebied.

(12)

In het belang van de interne markt en met het oog op de effectiviteit van de bestrijding van illegale online-inhoud en het behoud van de evenwichtige aanpak die met Richtlijn 2000/31/EG wordt beoogd, moeten enkele belangrijke beginselen worden vastgesteld als leidraad voor het optreden van de lidstaten en van de betrokken dienstverleners op dit gebied.

(13)

Deze beginselen moeten worden vastgesteld en toegepast met volledige inachtneming van de door de rechtsorde van de Unie beschermde grondrechten, met name de in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna het „Handvest” genoemd) gewaarborgde rechten. Bij de bestrijding van illegale online-inhoud moeten geschikte en solide waarborgen worden toegepast om de grondrechten van alle betrokkenen te beschermen. Deze rechten omvatten onder meer de vrijheid van meningsuiting, met inbegrip van de vrijheid om kennis te nemen en te geven van informatie, het recht op eerbiediging van het privéleven en het familie- en gezinsleven, het recht op bescherming van persoonsgegevens en het recht op een doeltreffende rechterlijke bescherming van de gebruikers van de betrokken diensten. De bedoelde grondrechten kunnen ook de vrijheid van ondernemerschap van aanbieders van hostingdiensten, met inbegrip van hun contractvrijheid, alsmede de rechten van het kind en het recht op bescherming van eigendom, met inbegrip van de intellectuele eigendom, de menselijke waardigheid en non-discriminatie van bepaalde andere betrokken partijen omvatten. In het bijzonder moeten besluiten van aanbieders van hostingdiensten om door hen opgeslagen inhoud te verwijderen of ontoegankelijk te maken, terdege rekening houden met de grondrechten en de rechtmatige belangen van de gebruikers ervan, alsook met de centrale rol die deze dienstverleners spelen bij het faciliteren van het publieke debat en de verspreiding en kennisneming van feiten, meningen en ideeën overeenkomstig het recht.

(14)

In overeenstemming met de horizontale aanpak die ten grondslag ligt aan de vrijstelling van aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 14 van Richtlijn 2000/31/EG, dient deze aanbeveling te worden toegepast op alle soorten inhoud die strijdig zijn met het recht van de Unie of van de lidstaten, ongeacht het precieze onderwerp of de precieze aard van dit recht. Het volstaat om rekening te houden met het recht van de lidstaten die betrokken zijn bij de dienstverlening in kwestie, met name dat van de lidstaten op het grondgebied waarvan de aanbieder van de hostingdienst gevestigd is of waar de diensten worden verricht. Bij de toepassing van deze aanbeveling moet bovendien terdege rekening worden gehouden met de ernst en vormen van de schade die illegale inhoud kan aanrichten, een overweging die nauw dient samen te hangen met de snelheid van de te ondernemen actie die redelijkerwijs van aanbieders van hostingdiensten kan worden verwacht, waarbij in voorkomend geval rekening moet worden gehouden met de stand van de ontwikkeling en het mogelijke gebruik van technologieën. Ook moet terdege rekening worden gehouden met relevante verschillen die kunnen bestaan tussen verschillende soorten illegale inhoud en de te ondernemen actie om deze te bestrijden.

(15)

Aanbieders van hostingdiensten spelen een bijzonder belangrijke rol bij de bestrijding van illegale online-inhoud, aangezien zij door hun gebruikers verstrekte informatie op hun verzoek opslaan en andere gebruikers toegang daartoe verlenen, vaak op grote schaal. Deze aanbeveling heeft dan ook in de eerste plaats betrekking op de activiteiten en verantwoordelijkheden van deze aanbieders. In voorkomend geval kunnen de aanbevelingen ook van overeenkomstige toepassing zijn op andere betrokken aanbieders van onlinediensten. Het doel van deze aanbeveling is het aanpakken van risico's in verband met illegale online-inhoud die consumenten in de Unie treffen. Zij heeft daarom betrekking op de activiteiten van alle aanbieders van hostingdiensten, ongeacht of zij zijn gevestigd in de Unie of in een derde land, voor zover hun activiteiten zijn gericht op consumenten die in de Unie wonen.

(16)

Mechanismen voor het melden van illegaal geachte inhoud aan aanbieders van hostingdiensten zijn een belangrijk middel voor de bestrijding van illegale online-inhoud. Zulke mechanismen moeten het voor alle personen en entiteiten gemakkelijker maken om illegale online-inhoud te melden. Deze mechanismen moeten dan ook voor iedereen gemakkelijk toegankelijk en eenvoudig te gebruiken zijn. Aanbieders van hostingdiensten moeten echter flexibel blijven, bijvoorbeeld wat betreft de vorm van de melding en de daarvoor te gebruiken technologie, zodat efficiënte oplossingen mogelijk zijn en een onevenredige belasting voor de melders wordt vermeden.

(17)

Volgens de jurisprudentie van het Hof van Justitie met betrekking tot artikel 14 van Richtlijn 2000/31/EG moeten meldingen voldoende nauwkeurig zijn en naar behoren onderbouwd, zodat de aanbieder van hostingdiensten die de melding ontvangt, een gemotiveerd en zorgvuldig besluit kan nemen over het aan de melding te geven gevolg. Er moet daarom zo veel mogelijk voor worden gezorgd dat aan deze norm wordt voldaan. Of echter een ontvangen melding al dan niet leidt tot kennis of besef in de zin van artikel 14 van Richtlijn 2000/31/EG, moet worden beoordeeld in het licht van de specifieke kenmerken van het individuele geval, waarbij in aanmerking moet worden genomen dat die kennis of dat besef ook kan worden verkregen op andere manieren dan door een melding.

(18)

De aanbieder van hostingdiensten hoeft doorgaans niet over de contactgegevens van de melder te beschikken om een gemotiveerd en zorgvuldig besluit te kunnen nemen over het aan de melding te geven gevolg. Het verplicht stellen van het verstrekken van contactgegevens bij een melding zou een obstakel vormen voor het indienen van meldingen. Om feedback te kunnen geven op de melding, moet de aanbieder van hostingdiensten echter wel over de contactgegevens beschikken. Het moet voor de melder bijgevolg wel mogelijk, maar niet verplicht zijn om zijn contactgegevens te verstrekken.

(19)

Om de transparantie en de nauwkeurigheid van de meldings- en actiemechanismen te vergroten en het waar nodig mogelijk te maken verhaal te zoeken, zouden aanbieders van hostingdiensten, indien zij beschikken over de contactgegevens van melders en/of aanbieders van inhoud, de betrokkenen tijdig en correct moeten inlichten over de maatregelen die in het kader van de genoemde mechanismen zijn getroffen. Dat geldt met name als is besloten om de betrokken inhoud te verwijderen of ontoegankelijk te maken. De te verstrekken informatie moet evenredig zijn, in die zin dat zij in overeenstemming moet zijn met de beweringen in de melding of tegenmelding en tegelijkertijd passende en flexibele oplossingen mogelijk moet maken, zonder dat dit leidt tot een onredelijke last voor de melders of aanbieders.

(20)

Met het oog op transparantie en billijkheid en om te voorkomen dat inhoud die niet illegaal is, onbedoeld wordt verwijderd, moeten aanbieders van inhoud in principe altijd worden ingelicht over het besluit om de op hun verzoek opgeslagen inhoud te verwijderen of ontoegankelijk te maken, en in de gelegenheid worden gesteld dat besluit aan te vechten door middel van een tegenmelding. Het doel daarvan kan zijn dat het besluit wordt herroepen, ongeacht of het is genomen naar aanleiding van een melding of een doorverwijzing of van een proactieve maatregel van de aanbieder van hostingdiensten.

(21)

Gelet echter op de aard van de betrokken inhoud, het doel van een dergelijke tegenmelding en de extra lasten voor de aanbieders van hostingdiensten is er geen reden om aan te bevelen dat dergelijke informatie wordt verstrekt over het besluit en de mogelijkheid dit aan te vechten, wanneer duidelijk is dat de betrokken inhoud illegaal is en samenhangt met ernstige strafbare feiten die een bedreiging voor het leven of de veiligheid van personen inhouden, zoals bedoeld in Richtlijn (EU) 2017/541 en Richtlijn 2011/93/EU. Bovendien kan het in bepaalde gevallen om redenen van openbare orde en openbare veiligheid, en met name om redenen die verband houden met het voorkomen, onderzoeken, opsporen en vervolgen van strafbare feiten, gerechtvaardigd zijn dat dergelijke informatie niet rechtstreeks aan de betrokken aanbieder van inhoud wordt verstrekt. Aanbieders van hostingdiensten dienen dus geen informatie te verstrekken wanneer een bevoegde autoriteit hen heeft verzocht dat niet te doen, om redenen van openbare orde en openbare veiligheid, zolang die autoriteit om die redenen verzoekt die informatie niet te verstrekken. Voor zover dit een beperking inhoudt van het recht om in kennis te worden gesteld van de verwerking van persoonsgegevens, moet worden voldaan aan de voorwaarden van Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (8).

(22)

Meldings- en actiemechanismen mogen in geen geval afbreuk doen aan het recht van de betrokken partijen om overeenkomstig het toepasselijke recht een gerechtelijke procedure in te leiden ten aanzien van illegaal geachte inhoud of maatregelen die aanbieders van hostingdiensten in dit verband nemen. Mechanismen voor buitengerechtelijke geschillenbeslechting kunnen in dit verband een belangrijke aanvulling vormen op gerechtelijke procedures, met name als zij een doeltreffende, betaalbare en snelle beslechting van dergelijke geschillen mogelijk maken. Buitengerechtelijke geschillenbeslechting moet derhalve worden aangemoedigd, mits de betrokken regelingen aan bepaalde normen voldoen: met name moet de billijkheid van de rechtsgang in acht worden genomen, moeten de partijen de mogelijkheid behouden de zaak voor de rechter te brengen en moet misbruik worden voorkomen.

(23)

Om de effectiviteit van de meldings- en actiemechanismen en andere activiteiten van aanbieders van hostingdiensten ten aanzien van illegaal geachte inhoud beter te kunnen beoordelen en ervoor te zorgen dat verantwoording wordt afgelegd, moet ten opzichte van het publiek transparant worden gehandeld. Aanbieders van hostingdiensten moeten daarom regelmatig verslag uitbrengen over deze mechanismen en andere activiteiten. De verslagen moeten zo volledig en gedetailleerd zijn dat een goed inzicht kan worden verkregen. De aanbieders moeten ook vooraf in hun contractvoorwaarden duidelijkheid bieden over hun beleid op het gebied van het verwijderen of ontoegankelijk maken van inhoud die bij hen is opgeslagen, met inbegrip van illegale inhoud.

(24)

Naast meldings- en actiemechanismen kunnen ook evenredige en specifieke proactieve maatregelen die aanbieders van hostingdiensten, al dan niet op geautomatiseerde wijze, op basis van vrijwilligheid nemen, een belangrijk middel zijn in de strijd tegen illegale online-inhoud, onverminderd artikel 15, lid 1, van Richtlijn 2000/31/EG. Bij dergelijke proactieve maatregelen moet rekening worden gehouden met de situatie van aanbieders van hostingdiensten die door hun omvang of de schaal waarop zij opereren, slechts over beperkte middelen en deskundigheid beschikken, en met de noodzaak van effectieve en passende waarborgen bij dergelijke maatregelen.

(25)

Dergelijke proactieve maatregelen kunnen in het bijzonder gepast zijn wanneer het illegale karakter van de inhoud reeds is vastgesteld of wanneer de aard van de inhoud zodanig is dat de context niet van wezenlijk belang is. Ook de aard, de schaal en het doel van de beoogde maatregelen kunnen van belang zijn, evenals de aard van de betrokken inhoud, de vraag of de inhoud is gemeld door de rechtshandhavingsautoriteiten of Europol, en of ten aanzien van de inhoud reeds actie is ondernomen omdat deze illegaal wordt geacht. In het bijzonder met betrekking tot materiaal in verband met seksueel kindermisbruik zouden aanbieders van hostingdiensten proactieve maatregelen moeten nemen om dergelijk materiaal op te sporen en de verspreiding ervan te voorkomen, overeenkomstig de verbintenissen die zijn aangegaan in het kader van de wereldwijde alliantie tegen seksuele uitbuiting van kinderen via het internet.

(26)

In dit verband heeft de Commissie in haar mededeling van 28 september 2017 over de bestrijding van illegale online-inhoud haar standpunt uiteengezet dat het nemen van vrijwillige proactieve maatregelen er niet automatisch toe leidt dat de betrokken aanbieder van hostingdiensten het voordeel verliest dat voortvloeit uit de bij artikel 14 van Richtlijn 2000/31/EG voorziene vrijstelling van aansprakelijkheid.

(27)

Het is van essentieel belang dat voor alle maatregelen ter bestrijding van illegale online-inhoud doeltreffende en passende garanties gelden, die ervoor zorgen dat aanbieders van hostingdiensten zorgvuldig en evenredig handelen bij de vaststelling en handhaving van hun beleid ten aanzien van inhoud die zij opslaan, met inbegrip van illegale inhoud, zodat er in het bijzonder voor zorg wordt gedragen dat gebruikers online vrijelijk kennis kunnen nemen en geven van informatie overeenkomstig het toepasselijk recht. Naast de waarborgen die zijn opgenomen in de toepasselijke wetgeving inzake bijvoorbeeld de bescherming van persoonsgegevens, moet worden voorzien in bepaalde voorzorgsmaatregelen, met name menselijk toezicht en menselijke verificatie, die waar nodig ook op geautomatiseerde middelen moeten worden toegepast, teneinde onbedoelde en onjuiste besluiten te voorkomen.

(28)

Bij de bestrijding van illegale online-inhoud moet een vlotte, effectieve en passende samenwerking tussen bevoegde autoriteiten en aanbieders van hostingdiensten worden gewaarborgd. Bij die samenwerking kan bijstand van Europol van nut zijn, bijvoorbeeld wanneer het gaat om de bestrijding van terrorisme en seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen, kinderpornografie en het benaderen van kinderen voor seksuele doeleinden. Teneinde deze samenwerking te faciliteren, moeten lidstaten en aanbieders van hostingdiensten contactpunten aanwijzen en moeten procedures worden vastgesteld om door die autoriteiten ingediende meldingen met voorrang te behandelen en eraan een passende mate van zekerheid over de juistheid ervan toe te kennen, rekening houdend met de specifieke deskundigheid en de taken van die autoriteiten. Met het oog op de doeltreffende bestrijding van bepaalde bijzonder ernstige strafbare feiten, zoals de feiten bedoeld in Richtlijn (EU) 2017/541 en Richtlijn 2011/93/EU, die onder de aandacht van aanbieders van hostingdiensten kunnen komen bij het uitvoeren van hun activiteiten, moeten de lidstaten worden aangemoedigd gebruik te maken van de in artikel 15, lid 2, van Richtlijn 2000/31/EG vervatte mogelijkheid om wettelijke rapportageverplichtingen in te stellen overeenkomstig het toepasselijk recht, met name Verordening (EU) 2016/679.

(29)

Naast de bevoegde autoriteiten kunnen ook bepaalde personen of entiteiten, waaronder niet-gouvernementele organisaties en brancheverenigingen, beschikken over specifieke expertise en bereid zijn op vrijwillige basis bepaalde verantwoordelijkheden op zich te nemen met betrekking tot de bestrijding van illegale online-inhoud. In het licht van de toegevoegde waarde die deze „betrouwbare flaggers” bieden en de soms grote aantallen meldingen waarom het gaat, dient de samenwerking tussen hen en de aanbieders van hostingdiensten te worden aangemoedigd, in het bijzonder door de meldingen die zij indienen, eveneens prioritair te behandelen en eraan een passende mate van zekerheid over hun juistheid toe te kennen. Gezien hun bijzondere status moet die samenwerking echter uitsluitend openstaan voor personen en entiteiten die de waarden eerbiedigen waarop de Unie is gegrondvest, zoals neergelegd in artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, en die voldoen aan bepaalde voorwaarden die duidelijk en objectief moeten zijn en openbaar moeten worden gemaakt.

(30)

De bestrijding van illegale online-inhoud vereist een integrale aanpak, aangezien dergelijke inhoud zich vaak gemakkelijk verplaatst naar andere aanbieders van hostingdiensten en doorgaans gebruikmaakt van de zwakste schakels in de keten. Samenwerking, met name de uitwisseling van ervaringen, technologische oplossingen en beste praktijken op vrijwillige basis, is derhalve essentieel. Die samenwerking is vooral belangrijk voor aanbieders van hostingdiensten die door hun omvang of de schaal waarop zij opereren, slechts over beperkte middelen en deskundigheid beschikken.

(31)

Terrorisme gaat gepaard met onrechtmatig en willekeurig gebruik van geweld en intimidatie jegens burgers. Terroristen maken in toenemende mate gebruik van het internet voor het verspreiden van terroristische propaganda en passen vaak geavanceerde methoden toe om een snelle en brede verspreiding te garanderen. Hoewel er vooruitgang is geboekt, met name in de context van het EU-internetforum, is het nog steeds dringend noodzakelijk om sneller en doeltreffender te reageren op terroristische online-inhoud. Ook moeten de aanbieders van hostingdiensten die aan het EU-internetforum deelnemen, ten volle hun belofte nakomen om voor doeltreffende en volledige rapportage te zorgen.

(32)

Gezien de specifieke kenmerken van de bestrijding van terroristische online-inhoud moeten de aanbevelingen voor de bestrijding van illegale inhoud in het algemeen worden aangevuld met aanbevelingen die specifiek betrekking hebben op de bestrijding van terroristische online-inhoud. Verdere uitwerking en consolidatie van de in het kader van het EU-internetforum ondernomen werkzaamheden is daarvoor noodzakelijk.

(33)

Gelet op de zeer ernstige risico's van terroristische inhoud en de centrale rol van de aanbieders van hostingdiensten bij de verspreiding van deze inhoud moeten de aanbieders van hostingdiensten alle redelijke maatregelen nemen om te verzekeren dat terroristische inhoud niet wordt doorgelaten en hosting ervan zo mogelijk wordt voorkomen, voor zover zij zelf hun contractvoorwaarden kunnen vaststellen en handhaven, en met inachtneming van doeltreffende en passende waarborgen, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 14 van Richtlijn 2000/31/EG.

(34)

Een belangrijk onderdeel van die maatregelen is de samenwerking met de bevoegde autoriteiten en Europol op het gebied van doorverwijzingen naar hostingdiensten. Doorverwijzingen zijn meldingen met een speciale vorm die is aangepast aan de bijzondere kenmerken van de bestrijding van terroristische inhoud. De bevoegde autoriteiten en Europol moeten aan doorverwijzingen een verzoek kunnen toevoegen om inhoud die zij terroristisch achten, te verwijderen of ontoegankelijk te maken, onder verwijzing naar de toepasselijke wetgeving of de contractvoorwaarden van de betrokken aanbieder van hostingdiensten. De procedure voor doorverwijzingen moet bestaan naast de mechanismen voor de melding van illegale inhoud door onder meer betrouwbare flaggers, die ook kunnen worden gebruikt voor het melden van terroristisch geachte inhoud.

(35)

Aangezien terroristische inhoud doorgaans de meeste schade aanricht in het eerste uur na het verschijnen op internet, en gezien de specifieke deskundigheid en verantwoordelijkheden van de bevoegde autoriteiten en Europol, moeten doorverwijzingen in het algemeen binnen een uur worden getoetst en, indien nodig, een gevolg krijgen.

(36)

De maatregelen tegen terroristische inhoud moeten evenredig, specifiek en proactief zijn. Dat wil zeggen dat ook geautomatiseerde middelen moeten kunnen worden ingezet om terroristische inhoud snel op te sporen, te identificeren en te verwijderen of ontoegankelijk te maken, en ervoor te zorgen dat die inhoud niet opnieuw op het internet verschijnt, onverminderd artikel 15, lid 1, van Richtlijn 2000/31/EG. In dit verband moet rekening worden gehouden met de noodzaak dat deze maatregelen gepaard gaan met adequate en effectieve waarborgen, die met name zijn opgenomen in hoofdstuk II van deze aanbeveling.

(37)

Samenwerking, zowel tussen aanbieders van hostingdiensten onderling als met de bevoegde autoriteiten, is voor de bestrijding van terroristische online-inhoud van het allergrootste belang. Met name kunnen technologische hulpmiddelen om inhoud geautomatiseerd op te sporen, zoals de databank met hashcodes, nuttig zijn om te voorkomen dat terroristische inhoud via verschillende hostingdiensten wordt verspreid. Deze vorm van samenwerking en het ontwikkelen, toepassen en delen van dergelijke technologische hulpmiddelen moeten worden aangemoedigd, en waar nuttig moet daarbij gebruik worden gemaakt van de expertise van Europol. Deze gezamenlijke inspanningen zijn met name belangrijk om aanbieders van hostingdiensten die door hun omvang of de schaal waarop zij opereren, slechts over beperkte middelen en deskundigheid beschikken, in staat te stellen, zoals hierbij aanbevolen, snel en doeltreffend te reageren op meldingen en doorverwijzingen en proactieve maatregelen te nemen.

(38)

Aan deze gezamenlijke inspanningen moeten zo veel mogelijk relevante aanbieders van hostingdiensten meewerken en alle deelnemende aanbieders van hostingdiensten moeten helpen bij het optimaliseren en maximaliseren van het gebruik van deze hulpmiddelen. Werkafspraken tussen alle betrokken partijen, waaronder indien nodig ook Europol, moeten worden aangemoedigd, aangezien zulke afspraken tot een consistente en doeltreffende aanpak kunnen bijdragen en de uitwisseling van ervaringen en expertise mogelijk maken.

(39)

Om te waarborgen dat het grondrecht op de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en het vrije verkeer van persoonsgegevens worden gerespecteerd, moet de verwerking van persoonsgegevens bij alle maatregelen ter uitvoering van deze aanbeveling volledig in overeenstemming zijn met de gegevensbeschermingsregels, en met name met Verordening (EU) 2016/679 en Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad (9). De bevoegde toezichthoudende autoriteiten moeten daarop toezien.

(40)

Deze aanbeveling is in overeenstemming met de grondrechten en de beginselen die met name in het Handvest zijn erkend. Deze aanbeveling moet met name waarborgen dat de artikelen 1, 7, 8, 10, 11, 16, 17, 21, 24 en 47 van het Handvest ten volle worden geëerbiedigd.

(41)

De Commissie is voornemens alle maatregelen die naar aanleiding van deze aanbeveling worden genomen, nauwlettend te monitoren. Lidstaten en aanbieders van hostingdiensten moeten derhalve bereid zijn om de Commissie desgevraagd alle relevante informatie te verstrekken die zij redelijkerwijs kunnen worden geacht te verstrekken met het oog op die monitoring. Aan de hand van de ontvangen informatie en alle andere beschikbare informatie, inclusief verslagen op basis van de verschillende vrijwillige regelingen, zal de Commissie het aan deze aanbeveling gegeven gevolg beoordelen en nagaan of aanvullende maatregelen nodig zijn, zoals voorstellen voor bindende rechtshandelingen van de Unie. Gezien de specifieke kenmerken en de urgentie van de bestrijding van terroristische online-inhoud moeten de monitoring en beoordeling daarvan op basis van gedetailleerde informatie en bijzonder snel worden verricht, namelijk binnen drie maanden na de bekendmaking van deze aanbeveling, terwijl voor andere illegale inhoud zes maanden na de bekendmaking een passende termijn is,

HEEFT DE VOLGENDE AANBEVELING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

Doel en terminologie

1.

Ten aanzien van inhoud die door aanbieders van inhoud wordt verstrekt en op hun verzoek door aanbieders van hostingdiensten wordt opgeslagen, worden de lidstaten en de aanbieders van hostingdiensten aangemoedigd doeltreffende, passende en evenredige maatregelen te nemen ter bestrijding van illegale online-inhoud, in overeenstemming met de in deze aanbeveling uiteengezette beginselen en met volledige inachtneming van het Handvest van de grondrechten, met name het daarin vastgelegde recht op vrijheid van meningsuiting en van informatie, en andere toepasselijke bepalingen van het Unierecht, in het bijzonder wat betreft de bescherming van persoonsgegevens, mededinging en elektronische handel.

2.

De vooruitgang die in het kader van vrijwillige overeenkomsten tussen aanbieders van hostingdiensten en andere betrokken dienstverleners is bereikt met betrekking tot verschillende soorten illegale inhoud, wordt in deze aanbeveling verder uitgewerkt en geconsolideerd. Wat terroristische inhoud betreft, zorgt deze aanbeveling voor verdere uitwerking en consolidatie van de vooruitgang die in het kader van het EU-internetforum is geboekt.

3.

Deze aanbeveling doet geen afbreuk aan de rechten en verplichtingen van de lidstaten om overeenkomstig het Unierecht maatregelen te nemen ten aanzien van illegale online-inhoud, met inbegrip van de mogelijkheid dat de rechterlijke en bestuurlijke autoriteiten van de lidstaten, overeenkomstig hun rechtsstelsel, aanbieders van hostingdiensten verplichten om illegale inhoud te verwijderen of ontoegankelijk te maken. Deze aanbeveling doet evenmin afbreuk aan de positie van aanbieders van hostingdiensten overeenkomstig Richtlijn 2000/31/EG en hun mogelijkheid om overeenkomstig het Unierecht en het recht van de lidstaten hun contractvoorwaarden vast te stellen en te handhaven.

4.

In het kader van deze aanbeveling wordt verstaan onder:

a)   „aanbieder van hostingdiensten”: een aanbieder van diensten van de informatiemaatschappij die bestaan in de opslag, op verzoek van een afnemer van de dienst, van door die afnemer verstrekte informatie, zoals bedoeld in artikel 14 van Richtlijn 2000/31/EG, ongeacht de plaats van vestiging van de aanbieder die zijn activiteiten richt op consumenten die in de Unie wonen;

b)   „illegale inhoud”: informatie die in strijd is met het recht van de Unie of het recht van de betrokken lidstaat;

c)   „gebruiker”: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die de afnemer is van de dienst die wordt geleverd door een aanbieder van hostingdiensten;

d)   „aanbieder van inhoud”: een gebruiker die informatie heeft ingediend die op zijn verzoek wordt of is opgeslagen door een aanbieder van hostingdiensten;

e)   „melding”: een mededeling van een melder aan een aanbieder van hostingdiensten met betrekking tot door die aanbieder van hostingdiensten opgeslagen inhoud die de melder illegaal acht, waarbij de melder de aanbieder van hostingdiensten verzoekt om die inhoud op vrijwillige basis te verwijderen of ontoegankelijk te maken;

f)   „melder”: een natuurlijke persoon of een entiteit die een melding heeft ingediend bij een aanbieder van hostingdiensten;

g)   „betrouwbare flagger”: een natuurlijke persoon of een entiteit die volgens een aanbieder van hostingdiensten over bijzondere deskundigheid en verantwoordelijkheden beschikt voor de bestrijding van illegale online-inhoud;

h)   „terroristische inhoud”: informatie waarvan de verspreiding een terroristisch misdrijf vormt als bedoeld in Richtlijn (EU) 2017/541 of in de wetgeving van de betrokken lidstaat, met inbegrip van de verspreiding van relevante informatie die geproduceerd is door of kan worden toegeschreven aan een terroristische groepering of entiteit die is opgenomen in de desbetreffende lijsten die zijn opgesteld door de Unie of door de Verenigde Naties;

i)   „rechtshandhavingsautoriteiten”: de door de lidstaten overeenkomstig hun nationale recht aangewezen autoriteiten die bevoegd zijn voor het uitvoeren van rechtshandhavingstaken met het oog op het voorkomen, onderzoeken, opsporen of vervolgen van strafbare feiten in verband met illegale online-inhoud;

j)   „bevoegde autoriteiten”: de door de lidstaten overeenkomstig hun nationale recht aangewezen autoriteiten die bevoegd zijn voor het uitvoeren van taken die de bestrijding van illegale online-inhoud omvatten, met inbegrip van rechtshandhavingsautoriteiten en bestuurlijke autoriteiten die belast zijn met de handhaving van het recht dat van toepassing is op bepaalde specifieke gebieden, ongeacht de aard of het specifieke voorwerp van dat recht;

k)   „doorverwijzing”: een mededeling van een bevoegde autoriteit of van Europol aan een aanbieder van hostingdiensten met betrekking tot door die aanbieder van hostingdiensten opgeslagen inhoud die de bevoegde autoriteit of Europol als terroristische inhoud beschouwt, waarbij de bevoegde autoriteit of Europol de aanbieder van hostingdiensten verzoekt om die inhoud op vrijwillige basis te verwijderen of ontoegankelijk te maken.

HOOFDSTUK II

Algemene aanbevelingen met betrekking tot alle soorten illegale inhoud

Indiening en behandeling van meldingen

5.

Er dient te worden voorzien in mechanismen voor het indienen van meldingen. Die mechanismen moeten gemakkelijk toegankelijk en gebruikersvriendelijk zijn en indiening met elektronische middelen mogelijk maken.

6.

De mechanismen moeten het mogelijk maken en aanmoedigen dat voldoende nauwkeurige en goed onderbouwde meldingen worden ingediend, zodat de aanbieder van hostingdiensten een gemotiveerd en zorgvuldig besluit kan nemen ten aanzien van de inhoud waarop de melding betrekking heeft, met name over de vraag of de inhoud al dan niet illegaal moet worden geacht en of deze moet worden verwijderd of ontoegankelijk moet worden gemaakt. De mechanismen moeten zodanig van aard zijn dat zij het gemakkelijk maken meldingen te doen waarin de redenen waarom de melder de betrokken inhoud illegaal acht, worden uiteengezet en de plaats waar de inhoud is aangetroffen, duidelijk wordt aangegeven.

7.

Melders moeten de mogelijkheid hebben, maar niet de plicht, om hun contactgegevens in de melding op te nemen. Besluiten zij hun contactgegevens te vermelden, dan moet hun anonimiteit jegens de aanbieder van inhoud worden gegarandeerd.

8.

Indien de contactgegevens van de melder bekend zijn bij de aanbieder van hostingdiensten, moet deze de ontvangst van de melding bevestigen aan de melder en de melder onverwijld op evenredige wijze inlichten over zijn besluit met betrekking tot de inhoud die het onderwerp is van de melding.

Informatie aan aanbieders van inhoud en tegenmeldingen

9.

Besluit een aanbieder van hostingdiensten om bij hem opgeslagen inhoud te verwijderen of ontoegankelijk te maken omdat hij de inhoud illegaal acht, ongeacht de wijze waarop de inhoud is opgespoord, geïdentificeerd, verwijderd of ontoegankelijk is gemaakt, en zijn de contactgegevens van de aanbieder van de inhoud bekend bij de aanbieder van hostingdiensten, dan dient de aanbieder van inhoud onverwijld en op evenredige wijze over dat besluit en de redenen daarvoor te worden ingelicht, alsook over de mogelijkheid om het besluit aan te vechten als bedoeld in punt 11.

10.

Punt 9 dient echter niet van toepassing te zijn wanneer de betrokken inhoud duidelijk illegaal is en samenhangt met ernstige strafbare feiten die een bedreiging voor het leven of de veiligheid van personen inhouden. Daarnaast dienen aanbieders van hostingdiensten de in punt 9 bedoelde informatie niet te verstrekken, indien een bevoegde autoriteit daarom verzoekt om redenen van openbare orde en openbare veiligheid, en in het bijzonder met het oog op het voorkomen, onderzoeken, opsporen en vervolgen van strafbare feiten, zolang die autoriteit dat nodig acht.

11.

Aanbieders van inhoud moeten de mogelijkheid krijgen om het in punt 9 bedoelde besluit van de aanbieder van hostingdiensten binnen een redelijke termijn aan te vechten door bij de aanbieder van hostingdiensten een tegenmelding in te dienen. Het mechanisme voor het indienen van tegenmeldingen moet gebruikersvriendelijk zijn en indiening met elektronische middelen mogelijk maken.

12.

Er moet op worden toegezien dat aanbieders van hostingdiensten aan de door hen ontvangen tegenmeldingen passend gevolg geven. Indien de tegenmelding argumenten bevat die voor de aanbieder van hostingdiensten aanleiding zijn om aan te nemen dat de inhoud waarop de tegenmelding betrekking heeft, niet als illegaal moet worden beschouwd, moet hij zijn besluit om de inhoud te verwijderen of ontoegankelijk te maken, onverwijld herroepen, onverminderd zijn bevoegdheid om contractvoorwaarden vast te stellen en te handhaven overeenkomstig het Unierecht en het recht van de lidstaten.

13.

De aanbieder van inhoud die een tegenmelding heeft ingediend, alsmede de betrokken melder, moeten — voor zover hun contactgegevens bekend zijn bij de betrokken aanbieder van hostingdiensten — onverwijld in kennis worden gesteld van het besluit dat de aanbieder van hostingdiensten heeft genomen ten aanzien van de betrokken inhoud.

Buitengerechtelijke geschillenbeslechting

14.

De lidstaten worden aangemoedigd om, waar nuttig, buitengerechtelijke beslechting van geschillen met betrekking tot het verwijderen of ontoegankelijk maken van illegale inhoud te faciliteren. Dergelijke mechanismen voor buitengerechtelijke geschillenbeslechting moeten gemakkelijk toegankelijk, doeltreffend, transparant en onpartijdig zijn en ervoor zorgen dat eventuele schikkingen billijk zijn en in overeenstemming met het toepasselijke recht. Pogingen om tot een buitengerechtelijke beslechting van dergelijke geschillen te komen, mogen geen afbreuk doen aan het recht van de betrokken partijen om de zaak voor de rechter te brengen.

15.

Wanneer de betrokken lidstaat daarin voorziet, worden aanbieders van hostingdiensten aangemoedigd om het gebruik van mechanismen voor buitengerechtelijke geschillenbeslechting toe te staan.

Transparantie

16.

Aanbieders van hostingdiensten moeten worden aangemoedigd om duidelijke, begrijpelijke en voldoende gedetailleerde uitleg te geven van hun beleid ten aanzien van het verwijderen of ontoegankelijk maken van bij hen opgeslagen inhoud, met inbegrip van inhoud die illegaal wordt geacht.

17.

Aanbieders van hostingdiensten moeten worden aangemoedigd om op gezette tijden, bij voorkeur ten minste eenmaal per jaar, verslag uit te brengen over hun activiteiten met betrekking tot het verwijderen en ontoegankelijk maken van inhoud die illegaal wordt geacht. In die verslagen dient met name informatie te worden opgenomen over de hoeveelheid inhoud die is verwijderd en de aard ervan, het aantal ontvangen meldingen en tegenmeldingen, en hoelang het duurde voor maatregelen werden genomen.

Proactieve maatregelen

18.

Aanbieders van hostingdiensten moeten worden aangemoedigd om, waar mogelijk, evenredige en specifieke proactieve maatregelen te treffen ten aanzien van illegale inhoud. Die proactieve maatregelen kunnen onder meer betrekking hebben op het gebruik van geautomatiseerde middelen voor het opsporen van illegale inhoud, doch uitsluitend waar dat passend en evenredig is en er doeltreffende en passende waarborgen gelden, met name die bedoeld in de punten 19 en 20.

Waarborgen

19.

Teneinde te voorkomen dat inhoud wordt verwijderd die niet illegaal is, moet worden voorzien in doeltreffende en passende waarborgen om ervoor te zorgen dat aanbieders van hostingdiensten zorgvuldig en evenredig optreden ten aanzien van inhoud die zij opslaan, met name bij het behandelen van meldingen en tegenmeldingen en bij het nemen van besluiten over het verwijderen of ontoegankelijk maken van inhoud die illegaal wordt geacht, zulks zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de mogelijkheid voor aanbieders van hostingdiensten om hun contractvoorwaarden vast te stellen en te handhaven overeenkomstig het Unierecht en het recht van de lidstaten.

20.

Wanneer aanbieders van hostingdiensten gebruikmaken van geautomatiseerde middelen ten aanzien van inhoud die zij opslaan, moet worden voorzien in doeltreffende en passende waarborgen om ervoor te zorgen dat besluiten met betrekking tot die inhoud, met name besluiten om inhoud die illegaal wordt geacht, te verwijderen of ontoegankelijk te maken, correct en gegrond zijn. Deze waarborgen moeten met name bestaan uit menselijk toezicht en menselijke verificatie, waar dat passend is, en in ieder geval wanneer een gedetailleerde beoordeling van de relevante context nodig is om vast te stellen of de inhoud illegaal moet worden geacht.

Bescherming tegen onrechtmatig gedrag

21.

Er moeten doeltreffende en passende maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat meldingen of tegenmeldingen worden gedaan die te kwader trouw zijn, of dat naar aanleiding van dergelijke meldingen of tegenmeldingen actie wordt ondernomen, alsook maatregelen tegen andere vormen van misbruik in verband met de maatregelen ter bestrijding van illegale online-inhoud waarin deze aanbeveling voorziet.

Samenwerking tussen aanbieders van hostingdiensten en lidstaten

22.

Lidstaten en aanbieders van hostingdiensten moeten contactpunten aanwijzen voor aangelegenheden die verband houden met illegale online-inhoud.

23.

Er moet worden voorzien in versnelde procedures voor de behandeling van meldingen van de bevoegde autoriteiten.

24.

Met het oog op het voorkomen, onderzoeken, opsporen en vervolgen van strafbare feiten worden de lidstaten aangemoedigd om aanbieders van hostingdiensten er wettelijk toe te verplichten dat zij de rechtshandhavingsautoriteiten onverwijld inlichten over alle aanwijzingen voor mogelijke ernstige strafbare feiten die zij in het kader van hun activiteiten op het gebied van het verwijderen of ontoegankelijk maken van illegale inhoud hebben aangetroffen en die een bedreiging voor het leven of de veiligheid van personen vormen, zulks met inachtneming van de toepasselijke wettelijke vereisten, met name met betrekking tot de bescherming van persoonsgegevens, waaronder die van Verordening (EU) 2016/679.

Samenwerking tussen aanbieders van hostingdiensten en betrouwbare flaggers

25.

De samenwerking tussen aanbieders van hostingdiensten en betrouwbare flaggers moet worden aangemoedigd. Er moet worden voorzien in versnelde procedures voor de behandeling van meldingen van betrouwbare flaggers.

26.

Aanbieders van hostingdiensten moeten worden aangemoedigd om duidelijke en objectieve voorwaarden bekend te maken aan de hand waarvan zij bepalen welke personen of entiteiten zij als vertrouwde flaggers beschouwen.

27.

Die voorwaarden moeten garanderen dat de betrokken personen of entiteiten beschikken over de nodige deskundigheid en hun activiteiten als betrouwbare flaggers uitvoeren op zorgvuldige en objectieve wijze, op basis van eerbiediging van de waarden waarop de Unie is gegrondvest.

Samenwerking tussen aanbieders van hostingdiensten

28.

Aanbieders van hostingdiensten moeten, waar dat gepast is, ervaringen uitwisselen en technologische oplossingen en beste praktijken voor de bestrijding van illegale online-inhoud delen met elkaar en vooral met aanbieders van hostingdiensten die door hun omvang of de schaal waarop zij opereren, over beperkte middelen en deskundigheid beschikken. Dat moet onder meer gebeuren in het kader van de lopende samenwerking tussen aanbieders van hostingdiensten door middel van gedragscodes, memoranda van overeenstemming en andere vrijwillige regelingen.

HOOFDSTUK III

Specifieke aanbevelingen met betrekking tot terroristische inhoud

Algemeen

29.

De specifieke aanbevelingen met betrekking tot terroristische inhoud in dit hoofdstuk zijn van toepassing in aanvulling op de algemene aanbevelingen in hoofdstuk II.

30.

Aanbieders van hostingdiensten moeten in hun contractvoorwaarden uitdrukkelijk bepalen dat zij geen terroristische inhoud opslaan.

31.

Aanbieders van hostingdiensten moeten maatregelen nemen om te voorkomen dat terroristische inhoud wordt opgeslagen, met name in verband met de doorverwijzingen, proactieve maatregelen en samenwerking bedoeld in de punten 32 tot en met 40.

Indiening en behandeling van doorverwijzingen

32.

De lidstaten moeten erop toezien dat hun bevoegde autoriteiten in staat zijn en over voldoende middelen beschikken om terroristische inhoud op doeltreffende wijze op te sporen en doorverwijzingen in te dienen bij de betrokken aanbieders van hostingdiensten, met name via nationale eenheden voor de melding van internetuitingen en in samenwerking met de EU-eenheid voor de melding van internetuitingen bij Europol.

33.

Er moet worden voorzien in mechanismen voor het indienen van doorverwijzingen. Voor het behandelen van doorverwijzingen moeten versnelde procedures worden opgezet, met name voor doorverwijzingen van de nationale eenheden voor de melding van internetuitingen en de EU-eenheid voor de melding van internetuitingen bij Europol.

34.

Aanbieders van hostingdiensten moeten de ontvangst van doorverwijzingen onverwijld bevestigen en de bevoegde autoriteit of Europol inlichten over hun besluit met betrekking tot de doorverwezen inhoud, en in voorkomend geval aangeven of de inhoud is verwijderd of ontoegankelijk gemaakt, dan wel waarom is besloten de inhoud niet te verwijderen of ontoegankelijk te maken.

35.

Aanbieders van hostingdiensten moeten in de regel uiterlijk één uur na de ontvangst van een doorverwijzing de betrokken inhoud beoordelen en zo nodig verwijderen of ontoegankelijk maken.

Proactieve maatregelen

36.

Aanbieders van hostingdiensten moeten evenredige en specifieke proactieve maatregelen treffen, ook met gebruikmaking van geautomatiseerde middelen, om terroristische inhoud snel op te sporen, te identificeren en te verwijderen of ontoegankelijk te maken.

37.

Aanbieders van hostingdiensten moeten evenredige en specifieke proactieve maatregelen treffen, ook met gebruikmaking van geautomatiseerde middelen, om onmiddellijk te voorkomen dat inhoud die al is verwijderd of ontoegankelijk is gemaakt omdat deze als terroristische inhoud wordt beschouwd, door aanbieders van inhoud opnieuw wordt aangeboden.

Samenwerking

38.

Om te voorkomen dat terroristische inhoud wordt verspreid via verschillende hostingdiensten, moeten aanbieders van hostingdiensten worden aangemoedigd om samen te werken door effectieve, passende en proportionele technologische instrumenten te delen en te optimaliseren, met inbegrip van instrumenten waarmee inhoud geautomatiseerd kan worden opgespoord. Wanneer dat technologisch mogelijk is, moeten alle relevante vormen waarin terroristische inhoud wordt verspreid, worden opgespoord. Bij deze samenwerking moeten in het bijzonder aanbieders van hostingdiensten worden betrokken die door hun omvang of de schaal waarop zij opereren, over beperkte middelen en deskundigheid beschikken.

39.

Aanbieders van hostingdiensten moeten worden aangemoedigd de maatregelen te nemen die nodig zijn voor de goede werking en de verbetering van de in punt 38 bedoelde instrumenten, in het bijzonder door identificatoren te verstrekken van alle als terroristisch beschouwde inhoud en door de mogelijkheden van deze instrumenten volledig te benutten.

40.

De bevoegde autoriteiten en aanbieders van hostingdiensten moeten werkafspraken maken, waar mogelijk ook met Europol, over aangelegenheden in verband met terroristische online-inhoud, die erop gericht moeten zijn het inzicht in terroristische onlineactiviteiten te vergroten, de doorverwijzingsmechanismen te verbeteren, onnodig dubbel werk te voorkomen en verzoeken van rechtshandhavingsautoriteiten met het oog op strafrechtelijk onderzoek in verband met terrorisme te vergemakkelijken.

HOOFDSTUK IV

Informatieverstrekking

41.

De lidstaten moeten op gezette tijden, bij voorkeur om de drie maanden, verslag uitbrengen aan de Commissie over de doorverwijzingen die hun bevoegde autoriteiten hebben ingediend, en de besluiten die aanbieders van hostingdiensten naar aanleiding daarvan hebben genomen, alsmede over hun samenwerking met aanbieders van hostingdiensten met betrekking tot de bestrijding van terroristische inhoud.

42.

Om mogelijk te maken dat het aan deze aanbeveling gegeven gevolg met betrekking tot terroristische inhoud uiterlijk drie maanden na de bekendmaking van deze aanbeveling wordt gemonitord, dienen de aanbieders van hostingdiensten op verzoek van de Commissie haar alle informatie te verstrekken die voor de monitoring vereist is. Daarbij kan het met name gaan om informatie over de hoeveelheid inhoud die is verwijderd of ontoegankelijk is gemaakt, hetzij naar aanleiding van meldingen of doorverwijzingen, hetzij door middel van proactieve maatregelen en het gebruik van geautomatiseerde middelen. Ook het aantal ontvangen verwijzingen en de tijd die nodig was voor het nemen van maatregelen, alsmede de hoeveelheid inhoud waarvan de aanbieding of hernieuwde aanbieding door toepassing van geautomatiseerde opsporing en andere technologische instrumenten is verhinderd, kunnen worden vermeld.

43.

Om mogelijk te maken dat het aan deze aanbeveling gegeven gevolg met betrekking tot andere illegale inhoud dan terroristische inhoud uiterlijk zes maanden na de bekendmaking ervan wordt gemonitord, dienen de lidstaten en de aanbieders van hostingdiensten op verzoek van de Commissie haar alle informatie te verstrekken die voor de monitoring vereist is.

Gedaan te Brussel, 1 maart 2018.

Voor de Commissie

Andrus ANSIP

Vicevoorzitter


(1)  COM(2017) 555 final van 28 september 2017.

(2)  Richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten) (PB L 95 van 15.4.2010, blz. 1). COM(2016) 287 final.

(3)  COM(2016) 593 final van 14 september 2016.

(4)  Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (richtlijn inzake elektronische handel) (PB L 178 van 17.7.2000, blz. 1).

(5)  Richtlijn 2011/93/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie, en ter vervanging van Kaderbesluit 2004/68/JBZ van de Raad (PB L 335 van 17.12.2011, blz. 1).

(6)  Richtlijn (EU) 2017/541 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 inzake terrorismebestrijding en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad en tot wijziging van Besluit 2005/671/JBZ van de Raad (PB L 88 van 31.3.2017, blz. 6).

(7)  Richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (PB L 157 van 30.4.2004, blz. 45).

(8)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(9)  Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 89).


Rectificaties

6.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 63/62


Rectificatie van Verordening (EU) 2018/318 van de Europese Centrale Bank van 22 februari 2018 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1011/2012 betreffende statistieken inzake aangehouden effecten (ECB/2018/7)

( Publicatieblad van de Europese Unie L 62 van 5 maart 2018 )

Bladzijde 9, bijlage, punt 2, onder e):

in plaats van:

„e)

in deel 6 wordt de tabel als volgt gewijzigd:

i)

de definitie van „identificatiecode houder” wordt als volgt vervangen:

„Een standaardcode die werd overeengekomen met de desbetreffende NCB of, indien uit hoofde van artikel 3 bis, lid 5, groepsgegevens aan de ECB worden gerapporteerd, met de ECB, welke code de houder en informatie betreffende het gebruikte identificatortype van de code uniek identificeert, bv. EU-identificatiecode of nationale identificatiecode.”;

ii)

de definitie van „identificatiecode van de directe moederonderneming van de houder” wordt als volgt vervangen:

„Een standaardcode die werd overeengekomen met de desbetreffende NCB of, indien uit hoofde van artikel 3 bis, lid 5, groepsgegevens aan de ECB worden gerapporteerd, met de ECB, die de directe rechtspersoon uniek identificeert, van welke directe rechtspersoon de houder een juridisch afhankelijk onderdeel is en die informatie uniek identificeert betreffende het gebruikte identificatortype van de code, bv. identificatiecode-rechtspersoon of nationale identificatiecode.”;”,

lezen:

„e)

in deel 6 worden de definities in de tabel als volgt gewijzigd:

i)

de definitie van „Identificatie-houder” wordt als volgt vervangen:

„Een standaardcode die werd overeengekomen met de desbetreffende NCB, of indien uit hoofde van artikel 3 bis, lid 5, groepsgegevens worden gerapporteerd aan de ECB met de ECB, welke code de houder en informatie betreffende het gebruikte identificatortype van de code uniek identificeert, bv. EU-identificatiecode of nationale identificatiecode.”;

ii)

de definitie van „Identificatiecode van de directe moederonderneming van de houder” wordt als volgt vervangen:

„Een standaardcode die werd overeengekomen met de desbetreffende NCB, of indien uit hoofde van artikel 3 bis, lid 5, groepsgegevens worden gerapporteerd aan de ECB met de ECB, die de directe rechtspersoon uniek identificeert, van welke directe rechtspersoon de houder een juridisch afhankelijk onderdeel is en informatie uniek identificeert betreffende het gebruikte identificatortype van de code, bv. identificatiecode-rechtspersoon of nationale identificatiecode.”;”.