ISSN 1977-0758 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 39 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
61e jaargang |
Inhoud |
|
II Niet-wetgevingshandelingen |
Bladzijde |
|
|
VERORDENINGEN |
|
|
* |
||
|
* |
Verordening (EU) 2018/208 van de Commissie van 12 februari 2018 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 389/2013 tot instelling van een EU-register ( 1 ) |
|
|
|
BESLUITEN |
|
|
* |
||
|
* |
Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/210 van de Commissie van 12 februari 2018 betreffende de vaststelling van het meerjarige werkprogramma LIFE voor 2018-2020 ( 1 ) |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst. |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
II Niet-wetgevingshandelingen
VERORDENINGEN
13.2.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 39/1 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/207 VAN DE COMMISSIE
van 9 februari 2018
tot goedkeuring van een niet-minimale wijziging van het productdossier van een naam die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen („Laguiole” (BOB))
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Overeenkomstig artikel 53, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 heeft de Commissie zich gebogen over de aanvraag van Frankrijk tot goedkeuring van een wijziging van het productdossier van de beschermde oorsprongsbenaming „Laguiole”, die is geregistreerd bij Verordening (EG) nr. 1107/96 van de Commissie (2), zoals gewijzigd bij Verordening (EU) 2015/1770 van de Commissie (3). |
(2) |
Aangezien de betrokken wijziging niet minimaal is in de zin van artikel 53, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1151/2012, heeft de Commissie de wijzigingsaanvraag overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van die verordening bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (4). |
(3) |
Aangezien de Commissie geen enkel bezwaar overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012 heeft ontvangen, moet de wijziging van het productdossier worden goedgekeurd, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte wijziging van het productdossier met betrekking tot de benaming „Laguiole” (BOB) wordt goedgekeurd.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 9 februari 2018.
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
Phil HOGAN
Lid van de Commissie
(1) PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.
(2) Verordening (EG) nr. 1107/96 van de Commissie van 12 juni 1996 betreffende de registratie van de geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen in het kader van de procedure van artikel 17 van Verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad (PB L 148 van 21.6.1996, blz. 1).
(3) Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1770 van de Commissie van 29 september 2015 tot goedkeuring van een niet-minimale wijziging van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Laguiole (BOB)) (PB L 258 van 3.10.2015, blz. 1).
(4) PB C 361 van 25.10.2017, blz. 42.
13.2.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 39/3 |
VERORDENING (EU) 2018/208 VAN DE COMMISSIE
van 12 februari 2018
tot wijziging van Verordening (EU) nr. 389/2013 tot instelling van een EU-register
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (1), en met name de artikelen 12 en 19,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Het registersysteem garandeert een nauwkeurige boekhouding van de transacties in het kader van de EU-regeling voor de handel in emissierechten (EU-ETS), ingesteld bij Richtlijn 2003/87/EG, het Protocol van Kyoto en Beschikking nr. 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad (2). Registers zijn gestandaardiseerde en beveiligde elektronische databases met gemeenschappelijke gegevens om de verlening, het bezit, de overdracht en de annulering van de betrokken eenheden bij te houden, om voor toegang van het publiek en de nodige geheimhouding te zorgen en om te waarborgen dat er geen overdrachten plaatsvinden die onverenigbaar zijn met de verplichtingen. |
(2) |
Voor zover en voor zolang het nodig is om de ecologische integriteit van de EU-ETS te beschermen, mogen luchtvaartoperatoren en andere exploitanten in de EU-ETS geen emissierechten gebruiken die zijn verleend door een lidstaat die de Europese Raad ingevolge artikel 50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) in kennis heeft gesteld van zijn voornemen zich uit de Unie terug te trekken. In het licht van de onderhandelingen krachtens artikel 50 VEU, en krachtens artikel 12, lid 3, van Richtlijn 2003/87/EG, moet de Commissie regelmatig beoordelen of een verbod op het gebruik van emissierechten nog nodig is, in het bijzonder in situaties waarin het recht van de Unie nog van toepassing is in die lidstaat of waarin voordat de Verdragen niet meer van toepassing zijn voldoende is gewaarborgd dat de inlevering van de emissierechten op een juridisch afdwingbare wijze plaatsvindt. |
(3) |
Deze verordening moet met spoed in werking treden en van toepassing zijn vanaf 1 januari 2018 opdat de maatregelen van kracht worden voor kosteloos toe te wijzen emissierechten, ontvangen in ruil voor internationale kredieten of geveild in 2018. De daarin vervatte bepalingen laten elke toekomstige overeenkomst met een dergelijke lidstaat onverlet. |
(4) |
Er moeten passende technische maatregelen worden genomen om te waarborgen dat deze verordening doeltreffend is vanaf de datum waarop zij van toepassing wordt. |
(5) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité klimaatverandering, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Verordening (EU) nr. 389/2013 van de Commissie (3) wordt als volgt gewijzigd:
1. |
Aan artikel 41 wordt het volgende lid 4 toegevoegd: „4. Emissierechten die vanaf 1 januari 2018 zijn gecreëerd volgens de nationale toewijzingstabel of de internationaalkredietrechttabel van een lidstaat die de Europese Raad ingevolge artikel 50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie in kennis heeft gesteld van zijn voornemen zich uit de Unie terug te trekken, of die moeten worden geveild door een veilingplatform dat door een dergelijke lidstaat is aangewezen, worden door een landcode geïdentificeerd en moeten onderscheiden kunnen worden naar jaar van creatie. Emissierechten die voor 2018 zijn gecreëerd, hoeven niet door een landcode geïdentificeerd te worden indien het recht van de Unie tot ten minste 30 april 2019 in die lidstaat van toepassing is of indien voordat de Verdragen niet meer in die lidstaat van toepassing zijn, voldoende is gewaarborgd dat de inlevering van de emissierechten uiterlijk op 15 maart 2019 op een juridisch afdwingbare wijze plaatsvindt. De betrokken lidstaat doet onmiddellijk na 15 maart 2019 aan de lidstaten en de Commissie verslag van de naleving.”. |
2. |
Aan artikel 67 wordt het volgende lid 4 toegevoegd: „4. Emissierechten die een landcode hebben overeenkomstig artikel 41, lid 4, mogen niet worden ingeleverd.”. |
3. |
Aan artikel 99 worden de volgende leden 4 en 5 toegevoegd: „4. De Commissie kan de centrale administrateur opdracht geven de aanvaarding door het EUTL van een aantal dan wel de relevante ETS-processen met ingang van 1 januari 2018 tijdelijk te schorsen tot de maatregelen zoals bedoeld in artikel 41, lid 4, artikel 67, lid 4, en bijlage XIV, punt 4, onder c), en punt 5, onder a), zijn uitgevoerd. 5. De Commissie kan de centrale instructeur, ook op verzoek van een lidstaat die de Europese Raad ingevolge artikel 50 VEU in kennis heeft gesteld van zijn voornemen zich uit de Unie terug te trekken, opdracht geven de aanvaarding door het EUTL van de relevante processen voor die lidstaat in verband met kosteloze toewijzing, veiling en ruil voor internationale kredieten, tijdelijk te schorsen.”. |
4. |
In bijlage XIV wordt punt 4, onder c), vervangen door:
|
5. |
In bijlage XIV wordt punt 5, onder a), vervangen door:
|
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing vanaf 1 januari 2018.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 12 februari 2018.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32.
(2) Beschikking nr. 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake de inspanningen van de lidstaten om hun broeikasgasemissies te verminderen om aan de verbintenissen van de Gemeenschap op het gebied van het verminderen van broeikasgassen tot 2020 te voldoen (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 136).
(3) Verordening (EU) nr. 389/2013 van de Commissie van 2 mei 2013 tot instelling van een EU-register overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad, Beschikkingen nr. 280/2004/EG en nr. 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 920/2010 en (EU) nr. 1193/2011 van de Commissie (PB L 122 van 3.5.2013, blz. 1).
BESLUITEN
13.2.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 39/5 |
UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2018/209 VAN DE COMMISSIE
van 8 februari 2018
waarbij een door Ierland gevraagde afwijking krachtens Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen wordt toegestaan
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2018) 624)
(Alleen de tekst in de Engelse taal is authentiek)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (1), en met name bijlage III, punt 2, derde alinea,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Richtlijn 91/676/EEG zijn regels vastgesteld voor de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen. Indien de hoeveelheid dierlijke mest die een lidstaat per hectare jaarlijks wil toestaan, verschilt van die welke in bijlage III, punt 2, tweede alinea, eerste zin, bij die richtlijn is bepaald, moet die hoeveelheid dierlijke mest zo worden vastgesteld dat geen afbreuk wordt gedaan aan de verwezenlijking van de in artikel 1 van Richtlijn 91/676/EEG genoemde doelstellingen, en moet dat worden gemotiveerd met objectieve criteria zoals lange groeiperioden en gewassen met een hoge stikstofopname. |
(2) |
Op 22 oktober 2007 heeft de Commissie haar goedkeuring gehecht aan Beschikking 2007/697/EG (2) waarbij een door Ierland gevraagde afwijking krachtens Richtlijn 91/676/EEG wordt toegestaan met als doel de aanwending van dierlijke mest tot een maximum van 250 kg stikstof per hectare per jaar onder bepaalde voorwaarden toe te staan op landbouwbedrijven met ten minste 80 % grasland, in de context van het in de context van het Ierse actieprogramma zoals uitgevoerd in de European Communities (Good Agricultural Practices for Protection of waters) Regulations 2006 (Statutory Instrument No 378 of 2006). |
(3) |
Op 24 februari 2011 heeft de Commissie Besluit 2011/127/EU (3) vastgesteld tot wijziging van Beschikking 2007/697/EG en tot verlenging van de afwijking tot en met 31 december 2013, in de context van het Ierse actieprogramma zoals uitgevoerd in de European Communities (Good Agricultural Practices for Protection of waters) Regulations 2010 (Statutory Instrument No 610 of 2010). |
(4) |
Op 27 februari 2014 heeft de Commissie haar goedkeuring gehecht aan Besluit 2014/112/EU (4) waarbij een door Ierland gevraagde afwijking krachtens Richtlijn 91/676/EEG wordt toegestaan met als doel de aanwending van dierlijke mest tot een maximum van 250 kg stikstof per hectare per jaar onder bepaalde voorwaarden toe te staan op landbouwbedrijven met ten minste 80 % grasland, in de context van het Ierse actieprogramma zoals uitgevoerd in de European Communities (Good Agricultural Practices for Protection of waters) Regulations 2014 (Statutory Instrument No 31 of 2014). Besluit 2014/112/EU is op 31 december 2017 vervallen. |
(5) |
De bij Besluit 2014/112/EU toegestane afwijking betrof 6 802 bedrijven in 2016, wat ongeveer 5,4 % van het totale aantal bedrijven met grazende dieren, 20,2 % van het totale aantal grootvee-eenheden, en 9,3 % van het totale nettolandbouwoppervlak in Ierland vertegenwoordigt. |
(6) |
Op 7 maart 2017 heeft Ierland bij de Commissie een verzoek tot verlenging van de afwijking krachtens bijlage III, punt 2, derde alinea, bij Richtlijn 91/676/EEG ingediend. |
(7) |
Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van Richtlijn 91/676/EEG past Ierland op zijn hele grondgebied een actieprogramma toe. |
(8) |
Uit de gegevens die Ierland in het kader van de rapportageverplichting krachtens artikel 10 van Richtlijn 91/676/EEG heeft verstrekt, blijkt dat, voor de periode 2012-2015, het water over het algemeen van goede kwaliteit is. Alle meetstations voor grondwater in Ierland hadden gemiddelde nitraatconcentraties van minder dan 50 mg/l en 87 % van die meetstations hadden gemiddelde nitraatconcentraties van minder dan 25 mg/l. Alle meetstations voor oppervlaktewater in Ierland hadden gemiddelde nitraatconcentraties van minder dan 40 mg/l en 99,5 % van die meetstations hadden gemiddelde nitraatconcentraties van minder dan 25 mg/l. |
(9) |
De omvang van de veestapel in Ierland is in de afgelopen jaren toegenomen. Van de periode 2008-2011 tot de periode 2012-2015 zijn de aantallen runderen, varkens en schapen met respectievelijk 3,8 %, 3,7 % en 5,1 % gestegen, wat de dalingen in de vorige rapportageperiode heeft tenietgedaan. De gemiddelde stikstofbelasting door dierlijke mest bedroeg in de periode 2012-2015 104 kg/ha, ongeveer zoals in de periode 2008-2011. De gemiddelde fosforbelasting bedroeg in de periode 2012-2015 15 kg/ha, ook ongeveer zoals in de periode 2008-2011. De gemiddelde chemische N-bemesting steeg in de periode 2012-2015 met 5 % ten opzichte van de periode 2008-2011. De gemiddelde chemische P-bemesting steeg in de periode 2012-2015 met 32,7 % ten opzichte van de periode 2008-2011. De gemiddelde chemische P-bemesting in de periode 2012-2015 was echter nog 9,5 % lager dan die in de periode 2004-2008 (5). |
(10) |
In Ierland wordt 92 % van de landbouwgrond als grasland gebruikt. Over het geheel gezien wordt in graslandbedrijven 50 % van het oppervlak gebruikt voor extensieve landbouw met een relatief lage veebezetting en een lage mestgift, 21 % valt onder milieuprogramma's voor de landbouw en slechts 9,3 % valt onder de intensieve landbouw. 8 % wordt voor akkerbouw gebruikt. Het gemiddelde gebruik van kunstmest op grasland bedraagt 80 kg stikstof/ha en 8 kg fosfor/ha (5). |
(11) |
Het Ierse klimaat wordt gekenmerkt door een gelijkmatig over het jaar verdeelde regenval en betrekkelijk kleine temperatuurverschillen door het jaar heen, wat bevorderlijk is voor een lange groeiperiode voor gras, die varieert van 330 dagen per jaar in het zuidwesten tot ongeveer 250 dagen per jaar in het noordoosten (6). |
(12) |
Na bestudering van het verzoek van Ierland overeenkomstig bijlage III, punt 2, derde alinea, bij Richtlijn 91/676/EEG en in het licht van het Ierse actieprogramma en de ervaring die is opgedaan met de afwijking waarin de Beschikkingen 2007/697/EG en 2014/112/EU voorzien, is de Commissie van oordeel dat de door Ierland voorgestelde hoeveelheid dierlijke mest, die overeenkomt met 250 kg stikstof per hectare per jaar, de verwezenlijking van de doelstellingen van Richtlijn 91/676/EEG niet in de weg zal staan, op voorwaarde dat bepaalde strenge voorwaarden gelden voor landbouwers die onder de vergunning vallen. |
(13) |
Uit de door Ierland ingediende ondersteunende informatie blijkt dat de voorgestelde hoeveelheid van 250 kg stikstof per hectare per jaar op bedrijven met ten minste 80 % grasland gerechtvaardigd is op basis van objectieve criteria zoals lange groeiperioden en een hoge opbrengst van gras met hoge stikstofopname. |
(14) |
Besluit 2014/112/EU zal op 31 december 2017 vervallen. Om ervoor te zorgen dat de betrokken landbouwers gebruik kunnen blijven maken van de afwijking, is het wenselijk dit besluit vast te stellen. |
(15) |
De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 9 van Richtlijn 91/676/EEG ingestelde Nitraatcomité, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Afwijking
De door Ierland bij brief van 7 maart 2017 gevraagde afwijking, waarmee wordt beoogd toe te staan dat een grotere hoeveelheid dierlijke mest op of in de bodem wordt gebracht dan in bijlage III, punt 2, tweede alinea, eerste zin, bij Richtlijn 91/676/EEG wordt bepaald, wordt verleend onder de in dit besluit neergelegde voorwaarden.
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
a) „graslandbedrijven”: landbouwbedrijven waar 80 % of meer van de landbouwgrond die voor het op- of inbrengen van mest beschikbaar is, grasland is;
b) „graasvee”: runderen (met uitzondering van mestkalveren), schapen, herten, geiten en paarden;
c) „gras”: blijvend grasland of tijdelijk grasland (tijdelijk betekent dat de betrokken grond gedurende minder dan vier jaar grasland is);
d) „perceel”: een afzonderlijk veld of een groep velden, die qua gewas, bodemtype en bemestingspraktijken homogeen zijn;
e) „bemestingsplan”: een voorafgaande berekening over het geplande gebruik en de beschikbaarheid van nutriënten;
f) „mestboekhouding”: de nutriëntenbalans op basis van het werkelijke gebruik en de opname van nutriënten.
Artikel 3
Toepassingsgebied
Deze afwijking geldt voor graslandbedrijven waaraan een vergunning is verleend overeenkomstig artikel 4.
Artikel 4
Jaarlijkse aanvraag en verbintenis
1. Weideboeren mogen jaarlijks bij de bevoegde autoriteiten een aanvraag indienen voor een vergunning om een maximaal 250 kg stikstof bevattende hoeveelheid dierlijke mest per hectare per jaar op of in de bodem te brengen. De aanvraag moet een verklaring bevatten dat de weideboer zich aan alle in artikel 9 bedoelde controles onderwerpt.
2. In de in lid 1 bedoelde jaarlijkse aanvraag moet de aanvrager er zich schriftelijk toe verbinden aan de in de artikelen 6 en 7 vastgestelde voorwaarden te voldoen.
Artikel 5
Verlening van vergunningen
Vergunningen om een maximaal 250 kg stikstof bevattende hoeveelheid dierlijke mest per hectare per jaar op of in de bodem te brengen, worden verleend onder de in de artikelen 6 en 7 vastgestelde voorwaarden.
Artikel 6
Op- of inbrengen van dierlijke mest en andere meststoffen
1. De hoeveelheid dierlijke mest van graasvee die elk jaar op graslandbedrijven, ook door de dieren zelf, op of in de bodem wordt gebracht, mag met inachtneming van de in de leden 2 tot en met 8 vastgestelde voorwaarden niet meer dan 250 kg stikstof per hectare bevatten.
2. De totale stikstofgift mag niet groter zijn dan de verwachte nutriëntenbehoefte van het betrokken gewas en mag niet meer bedragen dan de maximale mestgift die op het betrokken graslandbedrijf van toepassing is, zoals vastgesteld in het „Nitrates Action Programme” (nitraatactieprogramma) en rekening houdend met de levering van nutriënten vanuit de bodem. De totale stikstofgift moet worden gedifferentieerd op basis van de veebezetting en de productiviteit van het grasland.
3. Voor elk graslandbedrijf moet een bemestingsplan worden opgesteld en bijgehouden waarin de vruchtwisseling van de landbouwgrond en de planning voor het op- of inbrengen van dierlijke mest en andere meststoffen worden beschreven. Dit plan moet voor elk kalenderjaar vóór 1 maart van dat jaar op het graslandbedrijf beschikbaar zijn. Het bemestingsplan moet ten minste de volgende gegevens bevatten:
a) |
het vruchtwisselingsplan, met vermelding van de oppervlakte aan percelen grasland en percelen met andere gewassen, met inbegrip van een schets van de ligging van de verschillende percelen; |
b) |
de omvang van de veestapel op het graslandbedrijf en een beschrijving van het huisvestings- en mestopslagsysteem, met inbegrip van de capaciteit van de beschikbare opslagruimte voor dierlijke mest; |
c) |
een berekening van de op het graslandbedrijf geproduceerde stikstof en fosfor uit dierlijke mest; |
d) |
de hoeveelheid, de soort en de kenmerken van de dierlijke mest die door het graslandbedrijf aan anderen of door anderen aan het graslandbedrijf wordt geleverd; |
e) |
de te verwachten stikstof- en fosforbehoefte van de gewassen voor elk perceel; |
f) |
de resultaten van een bodemanalyse en met name de stikstof- en fosfortoestand van de bodem, indien beschikbaar; |
g) |
de aard van de te gebruiken meststof; |
h) |
een berekening voor elk perceel van de op of in de bodem gebrachte hoeveelheden stikstof en fosfor uit dierlijke mest; |
i) |
een berekening voor elk perceel van de op of in de bodem gebrachte hoeveelheden stikstof en fosfor uit chemische en andere meststoffen. |
Het bemestingsplan moet uiterlijk zeven dagen na een wijziging van de landbouwpraktijken op het graslandbedrijf worden aangepast.
4. Voor elk graslandbedrijf moet een mestboekhouding worden opgesteld en bijgehouden waarin informatie over het beheer van de stikstof- en fosforgiften en van vervuild water wordt opgenomen. Voor elk kalenderjaar moet deze uiterlijk op 31 maart van het volgende kalenderjaar bij de bevoegde autoriteit worden ingediend.
5. Voor elk graslandbedrijf moeten er periodieke stikstof- en fosforanalysen van de bodem worden verricht.
Ten minste om de vier jaar moeten een bemonstering en een analyse worden uitgevoerd voor elk deel van het graslandbedrijf dat qua vruchtwisseling en bodemkenmerken homogeen is.
Er moet minstens één analyse per 5 ha landbouwgrond worden verricht.
De resultaten van de stikstof- en fosforanalyse van de bodem moeten op het graslandbedrijf beschikbaar zijn.
6. Dierlijke mest mag niet in het najaar vóór een grasteelt worden verspreid.
7. Ten minste 50 % van de op het bedrijf geproduceerde drijfmest moet uiterlijk 15 juni op of in de bodem worden gebracht. Voor het op of in de bodem brengen van drijfmest na 15 juni moet uitrusting voor het verspreiden van drijfmest met geringe emissie worden gebruikt.
Artikel 7
Landbeheer
1. Tijdelijk grasland moet in het voorjaar worden geploegd.
2. Omgeploegd gras moet op alle bodemtypen onmiddellijk worden gevolgd door een gewas met hoge stikstofbehoefte.
3. Peulgewassen of andere gewassen die atmosferische stikstof binden, mogen niet in de vruchtwisseling worden opgenomen. Dit geldt echter niet voor klaver op grasland met minder dan 50 % klaver, noch voor andere peulgewassen met gras als ondervrucht.
Artikel 8
Monitoring
1. De bevoegde autoriteiten zien erop toe dat voor elk graafschap kaarten met de percentages onder vergunningen vallende graslandbedrijven, dieren en landbouwgrond, alsook kaarten van het lokale bodemgebruik worden opgesteld en jaarlijks worden bijgewerkt.
2. De bevoegde autoriteiten monitoren de bodem, het oppervlaktewater en het grondwater en verstrekken de Commissie gegevens over de stikstof- en fosforconcentraties in het bodemwater, over mineraal stikstof in het bodemprofiel en over nitraatconcentraties in het grondwater en het oppervlaktewater, onder zowel afwijkings- als niet-afwijkingsomstandigheden. De monitoring wordt verricht op perceelniveau en in de landbouwmonitoringstroomgebieden. De monitoringlocaties moeten representatief zijn voor de voornaamste bodemtypen, intensiteitsniveaus, bemestingspraktijken en gewassen.
3. De bevoegde autoriteiten voeren een intensievere watermonitoring uit in landbouwstroomgebieden die in de nabijheid van de kwetsbaarste waterlichamen liggen.
4. De bevoegde autoriteiten verrichten onderzoek naar het lokale bodemgebruik, de vruchtwisseling en de landbouwpraktijken voor onder vergunningen vallende graslandbedrijven.
5. De informatie en gegevens die zijn verzameld via nutriëntenanalysen zoals bedoeld in artikel 6, lid 5, en via monitoring zoals bedoeld in lid 2 van dit artikel, worden gebruikt voor modelmatige berekeningen van de omvang van de nitraat- en fosforverliezen van onder vergunningen vallende graslandbedrijven.
Artikel 9
Controles
1. De bevoegde autoriteiten zorgen ervoor dat alle aanvragen voor vergunningen aan administratieve controle worden onderworpen. Wanneer uit die controle blijkt dat niet aan de in de artikelen 6 en 7 vastgestelde voorwaarden zal worden voldaan, worden de aanvragen afgewezen en wordt de aanvrager in kennis gesteld van de redenen daarvoor.
2. Op basis van een risicoanalyse, de resultaten van de controles van de vorige jaren en de resultaten van de algemene aselecte controles van de toepassing van de Ierse wetgeving ter uitvoering van Richtlijn 91/676/EEG, stellen de bevoegde autoriteiten een programma van inspecties ter plaatse van de graslandbedrijven op. Bij ten minste 5 % van de bedrijven waaraan een vergunning is verleend, worden inspecties ter plaatse uitgevoerd om na te gaan of aan de voorwaarden van de artikelen 6 en 7 van dit besluit wordt voldaan.
3. Wanneer uit de verificatie blijkt dat dit besluit niet wordt nageleefd, nemen de bevoegde autoriteiten de nodige corrigerende maatregelen. Landbouwers die niet voldoen aan de artikelen 6 en 7, worden beboet overeenkomstig de nationale regelgeving en kunnen het daaropvolgende jaar van een vergunning worden uitgesloten.
4. Aan de bevoegde autoriteiten worden de nodige bevoegdheden en middelen toegekend om naleving van de voorwaarden voor een krachtens dit besluit verleende vergunning te verifiëren.
Artikel 10
Rapportage
De bevoegde autoriteiten dienen elk jaar uiterlijk op 30 juni bij de Commissie een verslag in met de volgende informatie:
a) |
kaarten met voor elk graafschap de percentages onder vergunningen vallende graslandbedrijven, dieren en landbouwgrond, alsook kaarten van het lokale bodemgebruik zoals bedoeld in artikel 8, lid 1; |
b) |
de resultaten van de monitoring van het grond- en oppervlaktewater, onder zowel afwijkings- als niet-afwijkingsomstandigheden, wat nitraatconcentraties betreft, met inbegrip van informatie over waterkwaliteitstrends, alsook de impact van de in dit besluit verleende afwijking op de waterkwaliteit zoals bedoeld in artikel 8, lid 2; |
c) |
de resultaten van de monitoring van de bodem, onder zowel afwijkings- als niet-afwijkingsomstandigheden, wat stikstof- en fosforconcentraties in het bodemwater en mineraal stikstof in het bodemprofiel betreft, zoals bedoeld in artikel 8, lid 2; |
d) |
een overzicht en een evaluatie van de met de in artikel 8, lid 3, bedoelde intensievere watermonitoring verkregen gegevens; |
e) |
de resultaten van de onderzoeken naar het lokale bodemgebruik, de vruchtwisseling en de landbouwpraktijken zoals bedoeld in artikel 8, lid 4; |
f) |
de resultaten van de modelmatige berekeningen van de omvang van de nitraat- en fosforverliezen zoals bedoeld in artikel 8, lid 5; |
g) |
een evaluatie van de toepassing van de voorwaarden voor de vergunningen op basis van de resultaten van administratieve controles en inspecties ter plaatse zoals bedoeld in artikel 9, leden 1 en 2; |
h) |
een vergelijkende analyse van de controles van graslandbedrijven in Ierland die onder vergunningen vallen, en van graslandbedrijven in Ierland die niet onder vergunningen vallen. De analyse moet gegevens omvatten over jaarlijkse inspecties, administratieve controles, landbouwinspecties in het kader van de regelingen betreffende de naleving van de randvoorwaarden, en statistieken over niet-naleving. |
Artikel 11
Toepassing
Dit besluit is van toepassing in de context van het Ierse actieprogramma zoals uitgevoerd in de European Communities (Good Agricultural Practices for Protection of waters) Regulations 2017 (Statutory Instrument No 605 of 2017).
Dit besluit is van toepassing tot en met 31 december 2021.
Artikel 12
Adressaat
Dit besluit is gericht tot Ierland.
Gedaan te Brussel, 8 februari 2018.
Voor de Commissie
Karmenu VELLA
Lid van de Commissie
(1) PB L 375 van 31.12.1991, blz. 1.
(2) Beschikking 2007/697/EG van de Commissie van 22 oktober 2007 waarbij een door Ierland gevraagde afwijking krachtens Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen wordt toegestaan (PB L 284 van 30.10.2007, blz. 27).
(3) Besluit 2011/127/EU van de Commissie van 24 februari 2011 tot wijziging van Beschikking 2007/697/EG waarbij een door Ierland gevraagde afwijking krachtens Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen wordt toegestaan (PB L 51 van 25.2.2011, blz. 19).
(4) Uitvoeringsbesluit 2014/112/EU van de Commissie van 27 februari 2014 betreffende het toestaan van een door Ierland gevraagde afwijking krachtens Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PB L 61 van 1.3.2014, blz. 7).
(5) Ministerie van Landbouw, Voedselvoorziening en Mariene Zaken van Ierland.
(6) Teagasc — the Agriculture and Food Development Authority, Ierland.
13.2.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 39/11 |
UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2018/210 VAN DE COMMISSIE
van 12 februari 2018
betreffende de vaststelling van het meerjarige werkprogramma LIFE voor 2018-2020
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1293/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake de vaststelling van een programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 614/2007 (1), en met name artikel 24, lid 1,
Gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (2), en met name artikel 84, lid 2,
Na raadpleging van het Comité voor het LIFE-programma voor het milieu en klimaatactie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Met het oog op de tenuitvoerlegging van het LIFE-programma is het nodig een meerjarig werkprogramma voor 2018-2020 vast te stellen. |
(2) |
Teneinde een kader voor de tenuitvoerlegging van de twee LIFE-subprogramma's tot stand te brengen, moet het meerjarige werkprogramma voor 2018-2020 de indicatieve toewijzing van middelen aan de prioritaire gebieden en de soorten financiering specificeren, alsook de projectthema's voor de tenuitvoerlegging van de in bijlage III bij Verordening (EU) nr. 1293/2013 vastgestelde thematische prioriteiten, de technische selectiemethode, de criteria voor de toekenning van subsidies, en indicatieve tijdschema's voor de oproepen tot het indienen van voorstellen. |
(3) |
Het meerjarige werkprogramma voor 2018-2020 moet ook kwalitatieve en kwantitatieve resultaten bevatten, alsook indicatoren en streefdoelen voor elk prioritair gebied en elke soort projecten overeenkomstig de prestatie-indicatoren en specifieke doelstellingen voor elk prioritair gebied, teneinde de evaluatie van de resultaten en het effect van het programma te vergemakkelijken. |
(4) |
Het is gebleken dat de twee innovatieve financiële instrumenten die overeenkomstig artikel 17, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1293/2013 als passende instrumenten voor de financiering van projecten zijn aangemerkt en gedurende de looptijd van het meerjarige werkprogramma LIFE voor 2014-2017 zijn getest, het potentieel hebben om kapitaal van investeerders op het gebied van biodiversiteit en de mitigatie van en aanpassing aan de klimaatverandering aan te trekken, waardoor de huidige financiële belemmeringen voor de acceptatie van projecten op die gebieden zouden worden aangepakt. Deze proefprojecten moeten derhalve worden voortgezet. |
(5) |
In het licht van de door de Europese Investeringsbank (EIB) opgedane ervaring en de geografische dekking van de EIB, die het mogelijk maakt om potentiële begunstigden in de gehele Unie te bereiken, moet de tenuitvoerlegging van de faciliteit voor de financiering van natuurlijk kapitaal en van het instrument voor de particuliere financiering van energie-efficiëntie, die met bijdragen uit het LIFE-programma worden gefinancierd, een aangelegenheid van die instelling blijven. |
(6) |
Met het oog op een naadloze tenuitvoerlegging van Verordening (EU) nr. 1293/2013 moet dit besluit van toepassing zijn met ingang van de dag na die van het einde van de toepasselijkheid van het meerjarige werkprogramma LIFE voor 2014-2017, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Het meerjarige werkprogramma
Het meerjarige werkprogramma LIFE voor 2018-2020, zoals opgenomen in de bijlage, wordt vastgesteld.
Artikel 2
Bijdrage van de Unie aan het meerjarige werkprogramma
De maximumbijdrage aan het meerjarige werkprogramma LIFE voor 2018-2020 wordt vastgesteld op 1 657 063 000 EUR en wordt als volgt gebruikt voor de financiering van de desbetreffende subprogramma's en prioritaire gebieden:
1) |
Een totaal bedrag van 1 243 817 750 EUR voor het subprogramma Milieu, dat als volgt wordt verdeeld:
|
2) |
Een totaal bedrag van 413 245 250 EUR voor het subprogramma Klimaatactie, dat als volgt wordt verdeeld:
|
Artikel 3
Financiële instrumenten
1. Het volgende financiële instrument, zoals beschreven in de bijlage, ontvangt bijdragen overeenkomstig artikel 17, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1293/2013:
— |
het instrument voor de particuliere financiering van energie-efficiëntie. |
2. De tenuitvoerlegging van de bijdrage aan het instrument voor de particuliere financiering van energie-efficiëntie en de faciliteit voor de financiering van natuurlijk kapitaal wordt toevertrouwd aan de Europese Investeringsbank.
Artikel 4
Dit besluit is van toepassing met ingang van 1 januari 2018.
Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 12 februari 2018.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 185.
(2) PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.
BIJLAGE
1. INLEIDING
Overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EU) nr. 1293/2013 (de „LIFE-verordening”) streeft het LIFE-programma de volgende algemene doelstellingen na:
— |
bijdragen aan de overgang naar een hulpbronnenefficiënte, koolstofarme en klimaatbestendige economie, aan de bescherming en de verbetering van de kwaliteit van het milieu en aan het tot staan brengen en ombuigen van het biodiversiteitsverlies, met inbegrip van steun voor het Natura 2000-netwerk en het tegengaan van de aantasting van ecosystemen; |
— |
het verbeteren van de ontwikkeling, tenuitvoerlegging en handhaving van het beleid en de wetgeving van de Unie inzake milieu en klimaat, als katalysator fungeren voor milieu- en klimaatdoelstellingen en de integratie en mainstreaming van deze doelstellingen in het andere beleid van de Unie en in de praktijken van de publieke en private sector in gang zetten en bevorderen, mede door capaciteitsvergroting van deze sectoren; |
— |
het ondersteunen van betere milieu- en klimaatgovernance op alle niveaus, inclusief grotere betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld, ngo's en lokale actoren, en |
— |
het ondersteunen van de tenuitvoerlegging van het zevende milieuactieprogramma. |
Bij het huidige, tweede meerjarige werkprogramma (MJWP) LIFE wordt rekening gehouden met de ervaring die in de periode 2014-2017 is opgedaan, en met name met de aanbevelingen van de tussentijdse evaluatie (1), die voornamelijk verband houden met:
1) |
de vereenvoudiging van de aanvraag- en rapportageprocedures; |
2) |
de herhaling van projectresultaten, en |
3) |
de verbetering van de communicatiestrategie. |
De vereenvoudigingsmaatregelen in verband met de aanvraagprocedure maken integraal deel uit van het huidige MJWP LIFE (zie punt 5.1.1.1). De behoefte aan voortzetting, herhaling en/of overdracht van projectresultaten wordt sterker benadrukt in de gunningsfase (zie punt 5.1.1.2) en zal beter worden ondersteund door middel van aanbestedingen. Eenvoudigere rapportage zal worden nagestreefd met behulp van procedures voor projectbeheer en door begunstigden toegang te verlenen tot een onlinedatabank, zodat het verzamelen van gegevens over de belangrijkste projectindicatoren eenvoudiger wordt. De verbetering van de communicatiestrategie wordt gerealiseerd door middel van aanbestedingen. Deze maatregelen worden dus niet in detail behandeld in het huidige MJWP LIFE.
Het huidige MJWP LIFE houdt ook rekening met recente ontwikkelingen in het EU-beleid, bijvoorbeeld het actieplan voor de circulaire economie (2) en het actieplan voor de natuur, de mensen en de economie (3), en moet een brug slaan naar de toekomstige financiering van het duurzaamheidsbeleid, zoals uiteengezet in de discussienota over de toekomst van de EU-financiën (4). De volgende wijzigingen zijn aangebracht:
wat het subprogramma Milieu betreft:
— |
vermindering van het aantal projectthema's (van 87 naar 42) en sterkere prikkels om aanvragers te stimuleren om voor beleidsprioriteiten van de EU te kiezen, terwijl projecten in bepaalde deelgebieden — zoals biodiversiteit en circulaire economie — maar ook projecten met grote en rechtstreekse gevolgen voor de gezondheid van de meerderheid van de Europese burgers, meer kansen krijgen; |
— |
heroriëntering van de projectthema's inzake governance en informatie teneinde meer aandacht te besteden aan specifieke kwesties in verband met bewustmaking en governance; |
wat beide subprogramma's betreft:
— |
verdere verbetering van de resultaatgerichtheid door voor alle prioritaire gebieden de verplichting in te voeren om meetbare effecten op het milieu of de klimaatverandering voor te leggen; |
— |
aanmoediging van betrokkenheid van particuliere entiteiten door de aandacht te vestigen op de voordelen van marktgerichte benaderingen als een instrument om de duurzaamheid van de projectresultaten te waarborgen. Ondersteunende acties die bijdragen aan de ontwikkeling van investeringswaardige, economisch en ecologisch haalbare projecten waarmee extra private en publieke financiële middelen worden aangetrokken om de resultaten te vergroten en te herhalen; |
— |
vereenvoudiging van de procedures voor subsidiebeheer, met name door voor proefprojecten, demonstratieprojecten, projecten in verband met beste praktijken en informatie-, bewustmakings- en verspreidingsprojecten een aanvraagprocedure met twee stappen te testen, zoals voorgesteld in de tussentijdse evaluatie van het LIFE-programma. |
De tussentijdse evaluatie van het LIFE-programma en het Europees Parlement (in verband met de uitgaven van de EU (5)) hebben de behoefte aan en het belang van meetbare effecten van projecten op het terrein bevestigd. Het LIFE-programma bevat prestatie-indicatoren en de MJWP's bevatten kwantitatieve (met betrekking tot de output) en kwalitatieve resultaatindicatoren die daarmee overeenstemmen. Om rapportage over deze indicatoren op programmaniveau mogelijk te maken, moeten begunstigden de gevolgen op het gebied van milieu, klimaat en governance en informatie (maatschappelijke gevolgen) op projectniveau voorspellen en meten ten opzichte van specifieke output- en resultaatindicatoren (6). Om de duurzaamheid van die effecten te waarborgen, moeten zij ook solide mechanismen tot stand brengen om ervoor te zorgen dat projecten — door middel van uitbreiding en herhaling — ook effect sorteren buiten het oorspronkelijke projectgebied. Een duidelijke en samenhangende toelichting over de wijze waarop de voortzetting, herhaling en/of overdracht van de activiteiten en effecten van projecten zal worden gewaarborgd, wordt daarom een nog belangrijker criterium bij de evaluatie van projectvoorstellen. Met succes gedemonstreerde marktgerichte oplossingen voor uitdagingen op het gebied van milieu en klimaatverandering maken door de aard ervan bijzonder veel kans om te worden voortgezet, herhaald en/of overgedragen. Voorstellen waarbij op een geloofwaardige en samenhangende wijze een strategie wordt voorgesteld om tegen het einde van het project verkoopbaarheid te bereiken, zullen dus een hoge score behalen voor dit criterium.
In overeenstemming met artikel 25 van de LIFE-verordening werd in het kader van de tussentijdse evaluatie het vermogen van het LIFE-programma om synergieën binnen het programma te bevorderen, geanalyseerd en bevestigd. In de discussienota over de toekomst van de EU-financiën (7) wordt gewezen op het belang van de sociale dimensie van het Europese beleid. Voor het LIFE-programma moet dit een impuls geven om nog meer synergieën tussen de economische, sociale en milieuaspecten van duurzame ontwikkeling na te streven. Goed doordachte multifunctionele benaderingen waarmee wordt getracht om — naast de primaire doelstellingen op het gebied van milieu of klimaatactie — bijvoorbeeld sociale integratie of economische groei na te streven, zullen daarom een bonus krijgen (8). Activiteiten voor natuur- en biodiversiteitsbescherming en activiteiten ter bevordering van de circulaire economie beschikken bijvoorbeeld over het potentieel om bij te dragen aan gemeenschapsopbouw en sociale integratie. Wat de circulaire economie betreft, is het niet altijd eenvoudig om de economische haalbaarheid van projecten aan te tonen, en in veel gevallen is het belangrijk dat de sociale dimensie (bijvoorbeeld de integratie op de arbeidsmarkt van kansarme personen) in aanmerking wordt genomen.
Het LIFE-programma erkent ook „andere projecten” en „andere activiteiten”. Die flexibiliteit kan worden gebruikt om te experimenteren met nieuwe benaderingen, nieuwe projectsoorten en ondersteuningsdiensten voor bestaande projecten, en/of belanghebbenden die niet worden aangetrokken door de traditionele projectvormen. De kloof tussen de succesvolle toepassing van oplossingen op het gebied van milieu of klimaatactie in LIFE-projecten en het werkelijk op de markt brengen van deze oplossingen kan bijvoorbeeld vaak worden overbrugd wanneer de meest veelbelovende LIFE-projecten specifieke steun zouden ontvangen om toegang te krijgen tot de markt en tot potentiële investeerders. Dit zou kunnen bestaan uit een aanvullend project, gericht op het ondersteunen van markttoegang, coaching over projectspecifiek bedrijfsbeheer en het aantrekken van financiering, ondersteuning van de opbouw van en/of de samenwerking binnen clusters van de circulaire economie, of jaarlijkse prijzen voor projecten met een bijzonder hoge toegevoegde waarde voor de EU. Mocht het nieuwe Financieel Reglement meer flexibiliteit bij de toekenning van forfaitaire bedragen voor specifieke resultaten mogelijk maken, dan zou hiervan ook gebruik kunnen worden gemaakt voor capaciteitsopbouw met het oog op de financierbaarheid van investeringsprojecten en markttoegang.
Het LIFE-programma wordt beheerd door de diensten van de Commissie zelf of door het uitvoerend agentschap (UA) waaraan deze taak in direct beheer is gegeven. Het UA handelt binnen de grenzen van de delegatie volgens Besluit C(2013) 9414 van de Commissie, of volgens besluiten van de Commissie ter vervanging daarvan, en onder toezicht van de diensten van de Commissie. De algemene verantwoordelijkheid voor het programma blijft bij de Commissie. Er kunnen externe deskundigen worden aangetrokken om de diensten van de Commissie en/of het UA te ondersteunen in hun werk.
Met toepassing van het beginsel van complementariteit met andere Europese financieringsprogramma's opgenomen in de overwegingen 5, 11 en 13 en artikel 8 van de LIFE-verordening, zal de tenuitvoerlegging van het MJWP zorgen voor samenhang en synergie, en overlappingen met andere beleidsterreinen en financiële instrumenten van de Unie zo veel mogelijk voorkomen, met het oog op complementariteit met het Horizon 2020-programma (9), het onderzoek- en innovatieprogramma van de Unie voor de periode 2014-2020, en met zijn werkprogramma's (10). Dit zal voornamelijk worden bereikt aan de hand van de subsidiabiliteitscriteria voor de verschillende soorten projecten en oriëntaties in de bij de oproepen behorende richtsnoeren voor aanvragen (11), waarbij complementariteit met Horizon 2020 wordt nagestreefd. Dubbele financiering zal worden voorkomen door vergelijkende controle tijdens de selectiefase en door verificaties achteraf. Projecten die zijn gericht op onderzoek of op de totstandbrenging van grote infrastructuurvoorzieningen die door andere EU-programma's worden bestreken, zijn uitgesloten van financiering via het LIFE-programma.
De structuur van het MJWP volgt de in artikel 24, lid 2, van de LIFE-verordening opgenomen structuur en behandelt de subprogramma's Milieu en Klimaatactie alleen afzonderlijk, waar nodig.
Het MJWP omvat de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2020.
1.1. Het subprogramma Milieu
Het subprogramma Milieu heeft betrekking op de prioritaire gebieden Milieu en efficiënt hulpbronnengebruik, Natuur en biodiversiteit, en Milieubeleid en -bestuur en informatie (artikelen 9 tot en met 12 van de LIFE-verordening). Elk van de prioritaire gebieden behandelt verschillende thematische prioriteiten, die in bijlage III bij de LIFE-verordening staan vermeld.
Het huidige MJWP 2018-2020 stelt projectthema's vast, waarmee de thematische prioriteiten ten uitvoer worden gelegd.
1.2. Het subprogramma Klimaatactie
Het subprogramma Klimaatactie behandelt de prioritaire gebieden Mitigatie van de klimaatverandering, Aanpassing aan de klimaatverandering, en Klimaatgovernance en informatie (artikel 13 tot en met 16 van de LIFE-verordening). Elk prioritair gebied omvat een aantal beleidsterreinen, zoals uiteengezet in punt 4, die geacht worden gedurende de gehele looptijd van het huidige MJWP van bijzonder belang te zijn.
2. VERDELING VAN MIDDELEN TUSSEN PRIORITAIRE GEBIEDEN EN TUSSEN VERSCHILLENDE SOORTEN FINANCIERING — ARTIKEL 24, LID 2, ONDER A)
Volgens artikel 4 van de LIFE-verordening bedraagt het totale budget voor het LIFE-programma voor de periode 2014-20203 456 655 000 EUR, waarvan 75 % is toegekend aan het subprogramma Milieu (2 592 491 250 EUR) en 25 % is toegekend aan het subprogramma Klimaatactie (864 163 750 EUR).
Voor de jaren 2014-2017 werd 1 349 miljoen EUR toegewezen aan het subprogramma Milieu en 446 miljoen EUR aan het subprogramma Klimaatactie. Voor de jaren 2018-2020 is nog 1 657 miljoen EUR beschikbaar.
De LIFE-verordening bepaalt tevens het minimumpercentage van het totale budget dat wordt gereserveerd voor projecten (81 %, artikel 17, lid 4, van de LIFE-verordening) en het maximumpercentage van de begrotingsmiddelen die worden toegewezen aan door middel van subsidies voor het uitvoeren van acties ondersteunde projecten, dat kan worden toegewezen aan geïntegreerde projecten (30 %, artikel 17, lid 5, van de LIFE-verordening).
Artikel 4 van de LIFE-verordening wordt momenteel herzien om hierin een bijdrage van 4 500 000 EUR aan het Europees Solidariteitskorps op te nemen, voor projecten om jonge vrijwilligers in de gehele EU te betrekken bij milieubescherming en klimaatactie (12).
LIFE-projecten worden gefinancierd met behulp van subsidies voor het uitvoeren van acties of in voorkomend geval met behulp van financiële instrumenten (artikel 17, lid 4, van de LIFE-verordening).
Overeenkomstig artikel 24, lid 2, onder a), van de LIFE-verordening specificeert dit MJWP de toe te wijzen bedragen per prioritair gebied en soort financiering.
Totale toewijzing per soort financiering voor beide subprogramma's
Budget 2018-2020 |
Miljoen EUR |
Projecten en exploitatiesubsidies |
|
Subsidies voor het uitvoeren van acties |
1 263,44 |
Exploitatiesubsidies |
36,00 |
Financiële instrumenten |
75,00 |
Overheidsopdrachten |
252,70 |
Uitgaven voor steun |
29,92 |
Totaal-generaal |
1 657,06 |
Totale toewijzing per prioritair gebied 2018-2020
Prioritaire gebieden |
Milieu en efficiënt hulpbronnengebruik |
Natuur en biodiversiteit |
Milieubeleid en -bestuur en informatie |
Europees Solidariteitskorps |
Mitigatie van de klimaatverandering |
Aanpassing aan de klimaatverandering |
Klimaatgovernance en informatie |
Totaal per gebied (miljoen EUR) |
444,81 |
632,55 |
143,38 |
4,50 |
230,50 |
123,85 |
47,55 |
Subtotaal |
1 627,14 |
||||||
Uitgaven voor steun (ATA) |
29,92 |
||||||
Totaal-generaal |
1 657,06 |
De toewijzingen per prioritair gebied en soort financiering zijn indicatief. Voor subsidies voor het uitvoeren van acties is de definitieve toewijzing afhankelijk van het werkelijke aantal subsidiabele projectvoorstellen op elk prioritair gebied. De toewijzingen van begrotingsmiddelen voor en tussen financiële instrumenten kunnen in de loop van het LIFE-programma worden aangepast op grond van het werkelijke gebruik. In overeenstemming met het Financieel Reglement (13) mogen binnen de door de LIFE-verordening vastgestelde drempelwaarden herverdelingen tussen prioritaire gebieden niet boven de 5 % van de totale toewijzing voor het desbetreffende prioritaire gebied uitkomen.
2.1. Het subprogramma Milieu
Voor de duur van het huidige MJWP is een budget van 1 243,81 miljoen EUR (14) toegewezen aan het subprogramma Milieu.
Een specifiek percentage van de begrotingsmiddelen die worden toegewezen aan projecten die door middel van subsidies voor het uitvoeren van acties in het kader van het subprogramma Milieu worden gesteund, wordt toegewezen aan projecten ter ondersteuning van natuur- en biodiversiteitsbehoud, met inbegrip van daarmee in verband staande informatie en governance, technische bijstand en voorbereidende projecten (artikel 9, lid 3, van de LIFE-verordening) (15). De rest van het aan projecten toegewezen budget wordt toegewezen aan projecten in het kader van de prioritaire gebieden Milieu en efficiënt hulpbronnengebruik en Milieubeleid en -bestuur en informatie.
Indicatieve toewijzing per soort financiering in het kader van het subprogramma Milieu
Budget 2018-2020 |
|
Miljoen EUR |
||
Subsidies voor het uitvoeren van acties (*1) |
||||
|
|
7,75 |
||
|
|
2,95 |
||
|
|
992,37 |
||
Financieel instrument (*2) |
||||
Faciliteit voor de financiering van natuurlijk kapitaal (NCFF) |
|
p.m. |
||
Exploitatiesubsidies |
|
27,00 |
||
Overheidsopdrachten |
|
193,67 |
||
Uitgaven voor steun (*3) |
|
20,07 |
||
Totaal-generaal |
|
1 243,81 |
De toewijzingen per prioritair gebied en soort financiering zijn indicatief.
De toewijzingen van begrotingsmiddelen voor en tussen financiële instrumenten kunnen in de loop van het LIFE-programma worden aangepast op grond van het werkelijke gebruik. Binnen de door de LIFE-verordening vastgestelde drempelwaarden mogen herverdelingen tussen prioritaire gebieden niet boven de 5 % van de totale toewijzing voor het desbetreffende prioritaire gebied uitkomen.
2.2. Het subprogramma Klimaatactie
Binnen dit MJWP is het budget voor het subprogramma Klimaatactie vastgesteld op 413,25 miljoen EUR. De toewijzing aan prioritaire gebieden is indicatief en afhankelijk van het werkelijke aantal voorstellen voor subsidies voor het uitvoeren van acties in het kader van elk prioritair gebied, evenals de daaraan gerelateerde marktintroductie onder het financiële instrument voor de particuliere financiering van energie-efficiëntie (uitsluitend voor dit subprogramma) en de faciliteit voor de financiering van natuurlijk kapitaal.
Indicatieve toewijzing per soort financiering in het kader van het subprogramma Klimaatactie
Budget 2018-2020 |
|
Miljoen EUR |
Subsidies voor het uitvoeren van acties (*4) |
||
Projecten inzake capaciteitsopbouw |
|
3,00 |
Projecten voor technische bijstand |
|
0,78 |
Overige subsidies voor het uitvoeren van acties |
|
256,59 |
Financiële instrumenten (*5) |
||
Particuliere financiering van energie-efficiëntie (PF4eE) |
|
75,0 |
Faciliteit voor de financiering van natuurlijk kapitaal (NCFF) |
|
p.m. |
Exploitatiesubsidies |
|
9,00 |
Overheidsopdrachten |
|
59,03 |
Uitgaven voor steun (*6) |
|
9,85 |
Totaal-generaal |
|
413,25 |
3. PROJECTTHEMA'S VOOR DE TENUITVOERLEGGING VAN DE IN BIJLAGE III BESCHREVEN THEMATISCHE PRIORITEITEN VOOR HET SUBPROGRAMMA MILIEU (ARTIKEL 24, LID 2, ONDER B), VAN DE LIFE-VERORDENING)
Overeenkomstig overweging 36 en artikel 24 van de LIFE-verordening bevat het MJWP een niet-exhaustieve lijst van projectthema's voor de tenuitvoerlegging van de thematische prioriteiten, waarbij de inspanningen zijn gericht op concrete prioriteiten en actiegebieden van het milieubeleid en daarmee in verband staande governance en informatie in het kader van het subprogramma Milieu. Overeenkomstig overweging 22 van de LIFE-verordening moet de Commissie bij de beoordeling van de toegevoegde waarde voor de Unie van projecten in het kader van het subprogramma Milieu in het bijzonder letten op de bijdrage ervan aan de thematische prioriteiten die via de projectthema's ten uitvoer worden gelegd. Derhalve vormen de projectthema's een hulpmiddel om een bonus toe te kennen aan projecten die betrekking hebben op strategisch belangrijke beleidsterreinen, terwijl het werkprogramma blijft openstaan voor degelijke voorstellen op andere gebieden en voor de integratie van nieuwe ideeën als antwoord op nieuwe uitdagingen.
Een specifiek percentage van de middelen die worden toegewezen aan door middel van subsidies voor het uitvoeren van acties gesteunde projecten, is bestemd voor projecten ter ondersteuning van natuur- en biodiversiteitsbehoud (16). De verhoogde toewijzing beperkt, in vergelijking met de LIFE+-verordening, het beschikbare budget voor projecten in andere thematische prioriteiten onder het subprogramma Milieu en vormt derhalve een reden te meer om gerichter gebruik te maken van de middelen op deze gebieden.
Financiering van projecten op het gebied van thema's die niet in deze lijst staan, is overigens niet uitgesloten. Hoogwaardige projecten die aan de toepasselijke subsidiabiliteits- en selectiecriteria voldoen, kunnen ook worden gefinancierd. Door deze lijst voor de duur van het MJWP vast te leggen, wordt dus zowel gezorgd voor de flexibiliteit die nodig is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het LIFE-programma, als voor de stabiliteit die potentiële aanvragers nodig hebben voor het plannen, opstellen en indienen van voorstellen.
3.1. Prioritair gebied Milieu en efficiënt hulpbronnengebruik
Op grond van artikel 10, onder a), van de LIFE-verordening moeten de met dit prioritaire gebied overeenkomende projectthema's en de aanverwante thematische prioriteiten in bijlage III bij de LIFE-verordening met name de volgende specifieke doelstelling nastreven: „het ontwikkelen, testen en demonstreren van beleids- of beheerbenaderingen, beste praktijken en oplossingen, met inbegrip van de ontwikkeling en demonstratie van innovatieve technologieën, voor milieu-uitdagingen die geschikt zijn voor herhaling, overdracht of mainstreaming, ook met betrekking tot de koppeling tussen milieu en gezondheid en ter ondersteuning van beleid en wetgeving inzake efficiënt hulpbronnengebruik, met inbegrip van het stappenplan voor efficiënt hulpbronnengebruik in Europa”. Innovatieve beheerbenaderingen omvatten met name gezamenlijke experimenten die door actoren uit de publieke sector, de private sector en het maatschappelijk middenveld binnen waardeketens worden uitgevoerd en die naar verwachting directe en meetbare positieve milieueffecten zullen hebben. Alle projecten in het kader van dit prioritaire gebied moeten daarom of proef- of demonstratieprojecten zijn in de zin van artikel 18, onder a) en b), van de LIFE-verordening, maar mogen niet op onderzoek zijn gericht. Beperkt toegepast onderzoek is toegestaan als onderdeel van de voorbereidende en/of monitoringacties. Met betrekking tot demonstratieprojecten in het kader van dit prioritaire gebied die onder een van de hieronder vermelde projectthema's vallen, moet prioriteit worden gegeven aan projecten die acties, methoden of benaderingen in praktijk brengen, testen, evalueren en verspreiden die nieuw of onbekend zijn binnen de Unie.
De prestaties van het LIFE-programma ten aanzien van de doelstellingen ervan in het kader van dit prioritaire gebied wat proef- en demonstratieprojecten betreft, en met name de bijdrage ervan aan de overgang naar een hulpbronnenefficiënte economie en aan de bescherming en de verbetering van de kwaliteit van het milieu, worden gemeten aan de hand van de milieuverbeteringen die aan LIFE-projecten kunnen worden toegeschreven. Daarom moeten alle LIFE-projecten in het kader van dit prioritaire gebied acties omvatten die in de loop van het project directe en meetbare effecten op het milieu tot gevolg hebben.
LIFE-verordening bijlage III
|
De aanpak van het beheer van waterkwaliteit, overstromingen en droogte op een kostenefficiënte manier is een grote uitdaging voor de EU. Inspelen op de uitdagingen en mogelijkheden binnen de watersector vereist een holistische aanpak door een aantal actoren. In overeenstemming met de tenuitvoerlegging van de kaderrichtlijn water, de richtlijn inzake overstromingen en de prioriteiten van het Europees innovatiepartnerschap inzake water, moeten projecten zijn gericht op het ontwikkelen en voornamelijk het uitvoeren van acties waardoor lidstaten op een werkelijk geïntegreerd waterbeheer kunnen overstappen, waarbij ecosysteemgerichte benaderingen worden bevorderd waar dit relevant is. In het kader van acties gericht op de tenuitvoerlegging van de kaderrichtlijn mariene strategie moet bijzondere nadruk worden gelegd op opkomende belastende en beïnvloedende factoren, en moet daarnaast een beter geïntegreerd beheer van kustgebieden en maritieme ruimtelijke ordening worden gestimuleerd. Binnen de watersector komen de technologieën en processen die worden gebruikt om de voorziening van waterdiensten te waarborgen (productie van drinkwater of afvalwaterbehandeling), volledig tot ontwikkeling. Overeenkomstig de prioritaire gebieden van het Europees innovatiepartnerschap inzake water is de huidige uitdaging tweeledig: i) zorgen voor een correcte tenuitvoerlegging op een wijze die leidt tot kosteneffectieve, hulpbronnenefficiënte en wettelijk conforme resultaten, en ii) zorgen dat opkomende vraagstukken op dit gebied kunnen worden aangepakt.
Daarom genieten de volgende projectthema's prioriteit:
Water, overstromingen en droogte — bijlage III, punt A, onder a), i) en ii)
1. |
Tenuitvoerlegging van acties met betrekking tot het risicobeheer inzake overstromingen en/of droogte door toepassing van ten minste een van de volgende elementen:
|
2. |
Projecten voor het aanpakken van hydromorfologische belastingen die zijn geconstateerd in stroomgebiedbeheerplannen en voortvloeien uit land- of watergebruik, om een goede watertoestand of een goed potentieel van de wateren te verwezenlijken, zoals vereist door de doelstellingen van de kaderrichtlijn water. |
3. |
Geïntegreerd beheer van nutriënten en organische verontreiniging van menselijke en/of agrarische oorsprong door directe verwijdering van de verontreinigende stoffen. De voorgenomen acties moeten worden vastgesteld op basis van een uitgebreide kloofanalyse (20) waarin de maatregelen in kaart worden gebracht die nodig zijn op stroom- of riviergebiedschaal, zodat kan worden voldaan aan de eisen van de kaderrichtlijn water en de kaderrichtlijn mariene strategie, rekening houdend met datgene wat op basis van de eisen van de richtlijn inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (21), de nitratenrichtlijn (22), de zwemwaterrichtlijn (23) en de grondwaterrichtlijn (24) is verwezenlijkt. |
4. |
Vermindering van de belasting van het watermilieu door chemische verontreinigende stoffen door emissies van prioritaire stoffen en andere als stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen geïdentificeerde chemische stoffen bij de bron terug te dringen door het gebruik van passende substituten (25) of alternatieve technologieën. |
5. |
Tenuitvoerlegging van waterbesparende maatregelen ter vermindering van de in het desbetreffende stroomgebiedbeheerplan geconstateerde kwantitatieve en kwalitatieve belasting van waterlichamen in stroomgebieden met waterschaarste. |
Mariene en kustgebieden — bijlage III, punt A, onder a), iii)
1. |
Toepassing van instrumenten, technologieën of praktijken om de duurzaamheid van menselijke activiteiten met betrekking tot het mariene milieu te waarborgen, inclusief het verminderen van de belasting van het mariene milieu door menselijke activiteiten en het aanpakken van ten minste een van de volgende belangrijke aandachtspunten:
|
2. |
Projecten gericht op het voorkomen en verminderen van zwerfvuil op zee of contaminanten, waarbij die bij de bron te land en/of ter zee worden aangepakt. |
Waterindustrie — bijlage III, punt A, onder a), iv)
1. |
Toepassing van technologieën voor drinkwater en zuiveringssystemen van stedelijk afvalwater, door het gebruik van hulpbronnenefficiënte processen voor de levering van waterdiensten (26) en procedures en/of controleprocessen ter plaatse om emissies van opkomende verontreinigende stoffen en/of ziekteverwekkers als onderdeel van het afvalwater van zuiveringssystemen te verminderen of te elimineren. |
2. |
Toepassing van instrumenten om te zorgen voor hulpbronnenefficiënte levering van waterdiensten aan de plattelandsbevolking (27), in overeenstemming met de drinkwaterrichtlijn en de richtlijn stedelijk afvalwater. |
3. |
Verbetering van de efficiëntie en doeltreffendheid van oplossingen en/of zuiveringsopties met betrekking tot gerecycleerd/teruggewonnen water, waarbij een of meer van de volgende elementen ten uitvoer worden gelegd:
|
LIFE-verordening bijlage III
|
Met betrekking tot afval zijn de Routekaart voor een efficiënt gebruik van hulpbronnen in Europa en het zevende milieuactieprogramma erop gericht om voor 2020 de volgende doelstellingen te bereiken:
— |
het geproduceerde afval terugdringen; |
— |
recycling en hergebruik maximaliseren; |
— |
verbranding beperken tot niet-recycleerbare materialen, en |
— |
het storten van afval beperken tot niet-recycleerbare en niet nuttig toe te passen afvalstoffen. |
Daarom genieten de volgende projectthema's prioriteit:
Tenuitvoerlegging van de afvalstoffenwetgeving — bijlage III, punt A, onder b), i) en ii)
1. |
Tenuitvoerlegging van methoden voor het beheer (gescheiden inzameling, sortering en recycling) van afval in de ultraperifere regio's van de EU (29) of op eilanden (30) met een bevolking van minder dan 250 000 inwoners (31). |
2. |
Tenuitvoerlegging van innovatieve oplossingen die zijn gericht op een van de volgende elementen:
In aanvulling op deze innovatieve oplossingen en het LIFE-project moeten tijdens en na de projectperiode ook de andere relevante afvalbeheeractiviteiten worden nagestreefd, in overeenstemming met de afvalhiërarchie. |
3. |
Identificatie (34) en scheiding van gevaarlijke stoffen in afval met het oog op recycling met toegevoegde waarde (35) van het behandelde afval en veilige verwijdering van de gevaarlijke stoffen in het kader van het project. |
Efficiënt afval- en hulpbronnengebruik — bijlage III, punt A, onder b), iii)
1. |
Tenuitvoerlegging van nieuwe bedrijfs- en/of consumptiemodellen en/of benaderingen voor het ondersteunen van efficiënt gebruik van hulpbronnen in de prioritaire industriële sectoren zoals vastgesteld in de Routekaart voor een efficiënt gebruik van hulpbronnen in Europa (36) en het EU-actieplan voor de circulaire economie (37), toegespitst op duurzaamheid, hergebruik, reparatie en recycling van producten, en op alternatieve processen voor de verkoop van producten. De tenuitvoerlegging van nieuwe bedrijfsmodellen en benaderingen moet al in de loop van het project:
Alternatieve processen omvatten onder meer delen of leasing, verwerking, industriële symbiose, optimalisering van voedselketens, vervoer en mobiliteit alsmede duurzame gebouwen en bouw/sloop. |
LIFE-verordening bijlage III
|
Projecten in het kader van de thematische prioriteiten voor een efficiënt hulpbronnengebruik, met inbegrip van bodem en bossen, en een groene kringloopeconomie zijn gericht op de tenuitvoerlegging van het Stappenplan voor efficiënt hulpbronnengebruik in Europa, het EU-actieplan voor de circulaire economie (39), de thematische strategie voor bodembescherming (40) en de EU-bosstrategie van 2013 (41).
Met betrekking tot industriële symbiose, overdracht van kennis en de overgang naar een groene kringloopeconomie moet bijzondere aandacht worden besteed aan circulaire/hulpbronnenefficiënte, milieuvriendelijke prestaties van ondernemingen, consumentenbeleid, nieuwe bedrijfs- en consumptiemodellen, en waardeketens. Overheidssteun aan de circulaire economie was tot dusver vooral gericht op recycling, terwijl projecten voor hergebruik, reparatie en verwerking ondervertegenwoordigd zijn (42). Indien zij binnen (lokale) waardeketens ten uitvoer wordt gelegd, heeft de circulaire economie een groot potentieel om positieve sociale effecten te sorteren, bijvoorbeeld voor het integreren van kansarme personen op de arbeidsmarkt en het formaliseren van activiteiten in de grijze economie. Bij projecten met betrekking tot de circulaire economie moeten — naast de direct meetbare gevolgen voor het milieu — bij voorkeur ook die aspecten in aanmerking worden genomen. Deze waardeketens zullen betrekking hebben op de prioritaire sectoren en zullen dus ook de tenuitvoerlegging van de komende strategie voor kunststoffen in de circulaire economie (43) bevorderen.
Met betrekking tot bodembescherming is er behoefte aan een verbeterd bodembeheer en, in het bijzonder, aan het beperken en mitigeren van bodemafdekking. In het kader van het project verzamelde gegevens aangaande de bodem moeten aan de relevante regionale, nationale en/of EU-databanken worden verstrekt.
Projecten die zijn gericht op bossen, worden geacht bij te dragen aan bosbewaking door alle relevante gegevens die ze opleveren, aan de huidige of toekomstige Europese informatiesystemen voor bossen te verstrekken. Anderzijds moet er worden gezocht naar kostenefficiënte natuurgerichte of soortgelijke alternatieve bosbouwkundige benaderingen voor aangeplante opstanden van gelijke leeftijd en soort om de biodiversiteit en de bestendigheid te stimuleren. Bijzondere inspanningen moeten worden geleverd om het uitbreken van bosbranden te voorkomen, de omstandigheden die de uitbreiding van bosbranden in de hand werken te beperken en de algehele bestendigheid van bossen te vergroten, met name in beschermde gebieden zoals de Natura 2000-gebieden, die voor een groot deel uit bossen bestaan en de ruggengraat van het EU-beleid inzake natuurbescherming vormen.
Daarom genieten de volgende projectthema's prioriteit:
Efficiënt hulpbronnengebruik en een groene kringloopeconomie — bijlage III, punt A, onder c), i)
Tenuitvoerlegging van het concept van de circulaire economie, gericht op minstens een van de prioritaire sectoren van het EU-actieplan voor de circulaire economie (44) en gebruikmakend van hoogwaardige secundaire grondstoffen, schroot en/of afval binnen een waardeketen of binnen verschillende waardeketens. De tenuitvoerlegging van de circulaire economie moet al in de loop van het project:
— |
de transformatie in kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) ondersteunen, en/of |
— |
de sociale dimensie integreren in de waardeketen(s). |
Bodem — bijlage III, punt A, onder c), ii)
1. |
Tenuitvoerlegging van acties met een verbeterde efficiëntie ten opzichte van marktoplossingen, in overeenstemming met de richtsnoeren inzake bodemafdekking (45), met het oog op de verwezenlijking van regionale of nationale ruimtelijke ontwikkeling zonder verder gebruik van land of verdere bodemafdekking. Dergelijke acties moeten uit ten minste een van de volgende elementen bestaan:
|
2. |
Tenuitvoerlegging van geïntegreerde praktijken voor duurzaam bodembeheer in overeenstemming met de vrijwillige richtsnoeren voor duurzaam bodembeheer (46) via regionale, nationale of transnationale netwerken of organisaties. |
Bossen — bijlage III, punt A, onder c), iii)
Naast de indicatorgegevens met betrekking tot de boshabitats en -ecosystemen en hun diensten moeten in het kader van op bossen gerichte LIFE-projecten ook gegevens worden verstrekt over de relevante indicatoren voor de criteria 1, 2, 4 en 5 van de geactualiseerde pan-Europese indicatoren voor duurzaam bosbeheer (47).
1. |
Doeltreffende en efficiënte toepassing van instrumenten, methoden, technieken, technologieën en apparatuur met het oog op de tenuitvoerlegging van natuurgerichte benaderingen voor bosbeheer en soortgelijke bosbouwkundige alternatieven (48) voor intensiever (49) bosbeheer en/of beheerbenaderingen op basis van aangeplante opstanden van gelijke leeftijd en soort, met een kosteneffectiviteit die vergelijkbaar is met die van middelgrote en grootschalige activiteiten in de context van een gelijkwaardig intensiever bosbeheer en/of beheer van bossen van gelijke leeftijd en soort (50).
„Natuurgericht bosbeheer” (soms ook aangeduid als „ecologisch verantwoorde bosbouw” of „continuous cover forestry” (bosbouw met ononderbroken aanwezigheid van vegetatie)) wordt gekenmerkt door praktijken waarmee wordt getracht natuurlijke processen na te bootsen en het economische gebruik van bossen met natuurbehoud te combineren. Dit levert actief beheerde maar meerlagige en rijkelijk gemengde bossen op die relatief dicht aanleunen bij natuurlijke bossen. Het concept omvat actief bosbeheer met houtkap en mag dus niet worden verward met benaderingen die uitdrukkelijk zijn gericht op het behoud van de natuurlijke processen, bijvoorbeeld in wildenatuurgebieden. De praktijken die doorgaans worden gebruikt, kunnen per land enigszins verschillen, maar worden geacht de volgende elementen te omvatten: gebruik van inheemse en aan de locatie aangepaste boomsoorten, natuurlijke regeneratie, beperkt gebruik van machines, opneming van natuurbeschermingsmaatregelen, uitsluiting van het gebruik van kunstmest of bestrijdingsmiddelen, lange rotatieduur en kap per boom of groep (51). |
2. |
Testen en ten uitvoer leggen van methoden (52) voor de omzetting van bestaande zeer brandgevoelige bossen in bestendiger opstanden met een lager risico van ophoping van brandbaar materiaal en uitbreiding van brandhaarden, op basis van bosbouwkundige en landbeheerpraktijken waarbij de voorkeur aan seminatuurlijke gemengde of loofbossen wordt gegeven, de overexploitatie van verbonden waterlichamen wordt uitgesloten en/of duurzaam landgebruik wordt gewaarborgd, om zo het brandgevaar en/of de intensiteit van de brand te verminderen. |
LIFE-verordening bijlage III
|
Met betrekking tot milieu en gezondheid moeten nieuwe methoden worden onderzocht om de effecten van chemicaliën, geluidshinder en industriële ongevallen op het milieu en de menselijke gezondheid te verminderen.
Daarom genieten de volgende projectthema's prioriteit:
Chemicaliën — bijlage III, punt A, onder d), i)
Vermindering van de effecten op het milieu of de menselijke gezondheid van ten minste één van de volgende elementen:
— |
stoffen die uit hoofde van de verordening betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels (57) als gevaarlijk voor de gezondheid van de mens of voor het milieu zijn geïdentificeerd; |
— |
combinatie-effecten van chemische stoffen, inclusief hormoonontregelaars; |
— |
nanomaterialen; |
— |
biociden en/of bestrijdingsmiddelen. |
Dit moet worden verwezenlijkt door middel van een of meer van de volgende elementen:
— |
een veiliger of duurzamer gebruik; |
— |
minimalisering van blootstelling aan giftige chemicaliën in producten of in het milieu, en/of |
— |
vervanging door veiligere stoffen of niet-chemische oplossingen. |
Geluidsemissies — bijlage III, punt A, onder d), ii)
In deze rubriek zal prioriteit worden gegeven aan projecten in stedelijke gebieden die de situatie voor een zo groot mogelijk aantal personen verbeteren.
Vermindering van geluidsoverlast van wegen in dichtbevolkte stedelijke gebieden door gebruik te maken van geluidsarme oppervlakken en/of banden met levenscycluskosten die vergelijkbaar zijn met die van standaardoppervlakken en/of -banden, terwijl ze tegelijkertijd een aanzienlijke geluidsreductie bewerkstelligen.
Industriële ongevallen — bijlage III, punt A, onder e), iii)
Vergemakkelijken van de tenuitvoerlegging van de Seveso III-richtlijn (Richtlijn 2012/18/EU) betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, door gebruik te maken van bijzonder kosteneffectieve methodologische instrumenten voor het in kaart brengen van risico's voor de gezondheid van de mens en voor het milieu, en voor de aanpak van domino-effecten. Projecten moeten voorzien in de demonstratieve toepassing van die instrumenten door verschillende verantwoordelijke partijen alsmede in de tenuitvoerlegging van daarop gebaseerde maatregelen voor risicopreventie of -beperking.
LIFE-verordening bijlage III
|
De thematische prioriteit „luchtkwaliteit en emissies, met inbegrip van het stedelijk milieu” richt zich op de tenuitvoerlegging van de wetgeving inzake luchtkwaliteit en een alomvattende benadering van de stedelijke milieuproblematiek. Luchtverontreiniging is nog altijd het ernstigste milieuprobleem dat tot gezondheidsproblemen leidt in Europa, met een sterftecijfer dat tien keer zo hoog ligt als dat van verkeersongevallen. Luchtverontreiniging heeft ook een aanzienlijke impact op ecosystemen (zo heeft 70 % van de Natura 2000-gebieden van de EU last van eutrofiëring als gevolg van luchtverontreiniging). Luchtverontreiniging moet in overeenstemming met de komende EU-strategie inzake luchtkwaliteit voor de periode tot 2030 worden aangepakt. Projecten moeten betrekking hebben op stofdeeltjes en/of NO2, en niet op CO2. Wanneer het terugdringen van CO2-emissies het hoofddoel is, moet het project in het kader van het subprogramma Klimaatactie worden ingediend.
De richtlijn inzake industriële emissies is een belangrijk instrument voor de preventie en bestrijding van verontreiniging uit grote puntbronnen. Door ervaringen met de tenuitvoerlegging van de richtlijn inzake industriële emissies (en de voorganger ervan, de richtlijn inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) konden er aanvullende behoeften worden vastgesteld op het gebied van openbare informatie en de invoering van technieken in opkomst.
Daarom genieten de volgende projectthema's prioriteit:
Wetgeving inzake luchtkwaliteit en de richtlijn inzake nationale emissieplafonds — bijlage III, punt A, onder e), i) en ii)
Tenzij uitdrukkelijk anders vermeld, zijn projecten inzake luchtkwaliteit doorgaans gericht op stedelijke gebieden om zo veel mogelijk mensen te bereiken.
1. |
Verbetering van de luchtkwaliteit en vermindering van de emissies van stofdeeltjes in gebieden met een intensief gebruik van vaste brandstoffen zoals biomassa, steenkool en turf voor huisverwarming. Bij dergelijke projecten moet ten minste een van de volgende elementen ten uitvoer worden gelegd:
|
2. |
Duurzaam wegvervoer, gericht op de vermindering van de emissies van luchtverontreinigende stoffen, wat essentieel is om bij te dragen aan de naleving van de luchtkwaliteitsnormen, waarbij de nadruk wordt gelegd op ten minste een van de volgende elementen:
|
3. |
Duurzame luchtvaart en duurzame niet voor de weg bestemde mobiele machines, gericht op de vermindering van de emissies, met name van bestaande niet voor de weg bestemde mobiele machines die (nog) niet onder Verordening (EU) 2016/1628 van het Europees Parlement en de Raad vallen (66). |
4. |
Vermindering van ammoniak-, methaan- en deeltjesemissies in de landbouw ter ondersteuning van de tenuitvoerlegging van de verbeterde code van goede praktijken van de VN-ECE voor het terugdringen van emissies in de landbouw (67). |
Richtlijn inzake industriële emissies — bijlage III, punt A, onder e), iii)
Toepassing van technieken ter voorkoming en vermindering van verontreiniging waar in de richtlijn inzake industriële emissies naar wordt verwezen als technieken in opkomst.
Stedelijke omgeving — bijlage III, punt A, onder e)
Tenuitvoerlegging van geïntegreerde stedelijke beleidsmaatregelen en regelgevingsbenaderingen voor duurzame planning en ontwerp en/of ter ondersteuning van innovatieve technische oplossingen ter verbetering van ten minste een van de volgende aspecten:
— |
openbaar vervoer en mobiliteit in de stad; |
— |
energie- of hulpbronnenefficiëntie of oplossingen met emissieloze of emissiearme (68) hernieuwbare energie of materialen (69); |
— |
lokale voedselproductie, en/of |
— |
de toestand van stedelijke ecosystemen en hun diensten (70). |
3.2. Prioritair gebied Natuur en biodiversiteit
Op grond van artikel 11, onder a), van de LIFE-verordening streven de projectthema's die overeenkomen met dit prioritaire gebied en de aanverwante in bijlage III bij de LIFE-verordening opgesomde thematische prioriteiten het specifieke doel na om bij te dragen „aan de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van beleid en wetgeving van de Unie inzake natuur en biodiversiteit, met inbegrip van de biodiversiteitsstrategie van de Unie voor 2020, en Richtlijn 92/43/EEG van de Raad (71) en Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad (72), […] door het toepassen, ontwikkelen, testen en demonstreren van benaderingen, beste praktijken en toepassingen”.
LIFE is tijdens de afgelopen 25 jaar een belangrijk instrument gebleken ter ondersteuning van de tenuitvoerlegging van de vogelrichtlijn en de habitatrichtlijn en heeft een belangrijke, en in sommige gevallen zelfs een cruciale, rol gespeeld bij het veiligstellen van de oprichting van het Natura 2000-netwerk. Uit de geschiktheidscontrole van de natuurrichtlijnen (73) en het actieplan voor de natuur, de mensen en de economie (74) blijkt duidelijk dat er behoefte is aan meer financiering voor dit prioritaire gebied, waarin wordt voorzien door de gedelegeerde verordening tot wijziging van artikel 9, lid 4, van de LIFE-verordening. De financiële middelen van LIFE Natuur en biodiversiteit zullen gericht blijven op Natura 2000, teneinde de volledige verwezenlijking van de verbintenissen betreffende streefdoel 1 van de biodiversiteitsstrategie voor 2020 te waarborgen en tegelijkertijd projecten die zijn gericht op de streefdoelen 2, 3, 4 en 5 van de biodiversiteitsstrategie voor 2020, te stimuleren.
Projecten in het kader van LIFE Natuur en LIFE Biodiversiteit worden geacht elkaar en in voorkomend geval andere natuur- en biodiversiteitsgerelateerde thematische prioriteiten aan te vullen; in het kader van een project dat op Natura 2000 is gericht, moeten bijvoorbeeld in voorkomend geval ook invasieve uitheemse soorten worden aanpakt. Om een gebrek aan samenhang te vermijden, zijn beginselen die in het kader van een van de thematische prioriteiten van toepassing zijn, dus ook van toepassing in het kader van de aanvullende thematische prioriteit. Wanneer projecten met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de streefdoelen 2, 3, 4 en/of 5 van de biodiversiteitsstrategie voor 2020 (gedeeltelijk) in Natura 2000-gebieden plaatsvinden, moeten de voorgestelde maatregelen in overeenstemming zijn met de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied, het beheerplan van het gebied (of gelijkwaardige instrumenten) en/of het aanwijzingsbesluit van de speciale beschermingszones. Daarnaast moeten in het kader van op bossen gerichte LIFE-projecten ook gegevens worden verstrekt over de relevante indicatoren voor de criteria 1, 2, 4 en 5 van de geactualiseerde pan-Europese indicatoren voor duurzaam bosbeheer (75).
LIFE-verordening bijlage III
|
De volgende projectthema's die bijdragen aan streefdoel 1 van de biodiversiteitsstrategie voor 2020 met het oog op de volledige tenuitvoerlegging van de vogelrichtlijn en de habitatrichtlijn, genieten prioriteit:
1. |
Verbetering van de staat van instandhouding van habitattypen of soorten van communautair belang (76) uit hoofde van de vogelrichtlijn en de habitatrichtlijn van de EU, gericht op de voor deze habitattypen of soorten voorgestelde of aangewezen Natura 2000-gebieden (77). |
2. |
Projecten ter verbetering van de staat van instandhouding van habitattypen of soorten van communautair belang, op voorwaarde dat hun staat niet „gunstig/veilig en niet dalende” of „onbekend” is volgens de recentste algemene beoordelingen die de lidstaten op het desbetreffende geografische niveau hebben verstrekt krachtens artikel 17 van de habitatrichtlijn of volgens de recentste beoordelingen krachtens artikel 12 van de vogelrichtlijn en vogeltoetsen op EU-niveau. |
3. |
Tenuitvoerlegging van de mariene component van de habitatrichtlijn en de vogelrichtlijn en de daarmee samenhangende bepalingen in het kader van de kaderrichtlijn mariene strategie, beschrijvend element 1, wanneer dergelijke projecten op een of meer van de volgende acties zijn gericht:
|
LIFE-verordening bijlage III
|
De volgende projectthema's zijn gericht op de tenuitvoerlegging van de streefdoelen 2, 3, 4 en 5 van de biodiversiteitsstrategie voor 2020, voor zover ze hoofdzakelijk zijn gericht op de algemene en specifieke doelstellingen uit hoofde van de artikelen 3 en 11 van de LIFE-verordening en dus in het kader van het LIFE-programma kunnen worden gefinancierd.
De volgende projectthema's genieten prioriteit:
1. |
Ontwikkeling en tenuitvoerlegging van plannen voor groene infrastructuur (78) en acties ter verbetering van de toestand van ecosystemen en de diensten die ze leveren (79) en/of van de connectiviteit tussen Natura 2000-gebieden en/of andere beschermde gebieden. Ontwikkeling en toepassing van breed reproduceerbare methoden en/of technieken met betrekking tot groene infrastructuur met het oog op de doeltreffende mitigatie van de negatieve impact van de energie- of vervoersinfrastructuur op de biodiversiteit door de verbetering van de connectiviteit. Die technieken en/of methoden moeten kosteneffectiever zijn dan kwalitatief gelijkwaardige oplossingen die al op de markt worden aangeboden, en in voorkomend geval leiden tot vrijelijk gedeelde oplossingen of de ontwikkeling van technische normen. |
2. |
Ontwikkeling en toepassing van instrumenten voor de integratie van biodiversiteit in financiële en zakelijke beslissingen om — door middel van behoud en herstel van biodiversiteit tijdens het project — te waarborgen dat er geen nettoverlies van biodiversiteit en/of verbeterde ecosysteemdiensten die inkomsten opleveren (80) , wordt geleden. |
3. |
Aanpakken van bedreigde soorten of habitats die niet in de bijlagen bij de habitatrichtlijn zijn opgenomen, maar die de staat „bedreigd” of erger dragen op de Europese rode lijst van soorten (81) of van habitats (82), of — voor de soorten die niet onder de Europese rode lijsten vallen — op de rode lijst van de IUCN (83). |
4. |
Aanpakken van invasieve uitheemse soorten (84) door het testen en ten uitvoer leggen van de volgende drie stappen op een geschikte ruimtelijke schaal binnen een uitgebreid kader:
De projecten moeten worden opgezet met het oog op het verbeteren van bestaande — of het invoeren van nieuwe — technische, administratieve en/of juridische kaders op het desbetreffende niveau, met name in verband met, maar niet beperkt tot, de soorten die zijn opgenomen in de krachtens artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad (85) vastgestelde lijst van voor de Unie zorgwekkende invasieve uitheemse soorten. Toelichting: Wanneer een stap al onafhankelijk van het project is aangepakt of wanneer deze niet in de context van het project kan worden aangepakt, moeten de acties van het project op zijn minst duidelijk zijn gesitueerd binnen een breder kader dat alle drie de stappen met elkaar verbindt. |
3.3. Prioritair gebied Milieubeleid en -bestuur en informatie
Op grond van artikel 12, onder a), van de LIFE-verordening streven de projectthema's die overeenkomen met dit prioritaire gebied en de aanverwante thematische prioriteiten in bijlage III bij de LIFE-verordening, de volgende specifieke doelstelling na: „het bevorderen van bewustmaking inzake milieukwesties, met inbegrip van het verwerven van steun van het publiek en van de belanghebbenden voor beleidsvorming van de Unie op milieugebied, en het bevorderen van kennis over duurzame ontwikkeling en nieuwe duurzame consumptiepatronen”.
LIFE-verordening bijlage III Prioritair gebied Milieubeleid en -bestuur en informatie:
|
Informatie-, communicatie- en bewustmakingscampagnes — bijlage III, punt C, onder a)
Bij de beoordeling van de toegevoegde waarde van voorgestelde projecten voor Europa zal rekening worden gehouden met de geografische reikwijdte van informatie-, communicatie- en bewustmakingscampagnes.
Bewustmaking van milieuproblemen en beleidsmaatregelen, instrumenten en/of wetgeving van de EU op milieugebied onder de relevante doelgroepen, gericht op het wijzigen van hun beeldvorming en het stimuleren van milieuvriendelijke handelswijzen en praktijken en/of rechtstreekse betrokkenheid van de burger. Aanvragers moeten substantieel bewijsmateriaal leveren waaruit blijkt dat een wijziging van de mate waarin mensen zich bewust zijn (86) van de kwestie(s) waarop het project betrekking heeft, een cruciale factor is die de correcte tenuitvoerlegging en/of toekomstige ontwikkeling van beleidsmaatregelen, instrumenten en/of wetgeving van de EU op milieugebied ondersteunt. Het toepassingsgebied van de bewustmakingsactiviteiten moet zo breed zijn als relevant is voor de specifieke kwestie waarop ze zijn gericht (87). De desbetreffende milieuproblemen en beleidsmaatregelen, instrumenten en/of wetgeving van de EU moeten rechtstreeks verband houden met een of meer van de thema's die onder de volgende drie prioriteiten vallen (88):
|
Groene groei:
|
|
Contact met de burgers:
|
|
Op weg naar verwezenlijking:
|
Activiteiten ter ondersteuning van doeltreffende controle evenals maatregelen ter bevordering van de naleving — bijlage III, punt C, onder b)
1. |
Verbetering van de door overheidsinstanties gebruikte milieu-informatiesystemen voor het elektronisch verzamelen, verwerken, opslaan en delen van milieu-informatie, door nieuwe systemen te ontwikkelen en te leveren of in voorkomend geval bestaande systemen te verbeteren. Projecten moeten leiden tot een betere tenuitvoerlegging van het milieubeleid van de EU en in overeenstemming zijn met de rapportageverplichtingen van de EU.
Verbeteringen kunnen de vorm aannemen van verminderde administratieve lasten, betere informatie-uitwisseling binnen en tussen instanties, beter eindgebruik van milieu-informatie, inclusief rapportage, en betere dienstverlening aan eindgebruikers, inclusief het publiek. Wat chemische monitoringgegevens betreft, moeten projecten leiden tot een betere beschikbaarheid en toegankelijkheid van die gegevens in regelgevingsprocedures door gebruik te maken van het informatieplatform voor chemische monitoring (IPCHeM), waarbij de chemische monitoringgegevens worden gekoppeld aan en in verband worden gebracht met gegevens over de gezondheid van mens en milieu. |
2. |
Verbetering van de capaciteit en de kwaliteit van de overheidsdiensten met betrekking tot plannen, programma's, analyses, evaluaties en beoordelingen en/of vergunningen, afwijkingen en andere besluiten over specifieke activiteiten, in voorkomend geval ook in samenwerking met particuliere entiteiten, teneinde de administratieve lasten te verminderen en tegelijkertijd de milieuresultaten te optimaliseren en in voorkomend geval natuurbehoud te integreren. Projecten moeten op een of meer van de volgende elementen zijn gericht:
Wat de beoogde plannen, programma's of andere maatregelen betreft, kan de verbetering van de capaciteit en de kwaliteit van de overheidsdiensten betrekking hebben op een of meer van de volgende elementen: betrekken en ondersteunen van belanghebbenden, raadplegen van het publiek, optimaliseren van de inhoud van documenten, monitoren van de tenuitvoerlegging en naleving van de beoogde maatregel, uitwisselen van beste prakijken en toepassen van doeltreffende methoden voor de voorbereiding, herziening en milieubeoordeling van de beoogde maatregelen. Een verhoging van de monitoringcapaciteit, bijvoorbeeld met behulp van wijdverspreide technieken voor realtimemonitoring die op samenhangende wijze op verschillende plaatsen worden toegepast, leidt tot meer kansen en informatie, niet alleen voor de beoordeling van plannen, maar ook voor de opstelling van nieuwe, dynamische plannen. Wat Natura 2000-beheerplannen en besluiten met betrekking tot natuurbescherming betreft, moet ook rekening worden gehouden met de aanbevelingen van de biogeografische seminars in het kader van Natura 2000. Besluiten met betrekking tot natuurbescherming houden verband met de vergunningsvoorschriften uit hoofde van artikel 6, leden 3 en 4, van de habitatrichtlijn en de regels ter bescherming van soorten uit hoofde van de artikelen 12 en 16 van de habitatrichtlijn en de artikelen 5 en 9 van de vogelrichtlijn. Beoordeling omvat meten, modelleren en het vaststellen en/of verbeteren van emissie-inventarissen. Besluiten worden door de bevoegde instanties genomen met het oog op de naleving van de relevante milieuwetgeving van de EU. |
3. |
Ontwikkeling, bevordering, tenuitvoerlegging en/of harmonisering van een of meer van de volgende vrijwillige benaderingen en het gebruik daarvan door entiteiten die de milieueffecten van hun activiteiten, producten en diensten willen verminderen:
|
1. |
Ondersteuning van het toezicht op de naleving van de milieuwetgeving door het ontwerpen en ten uitvoer leggen van nieuwe of het ten uitvoer leggen van bestaande grensoverschrijdende, nationale of regionale risicogebaseerde strategieën voor de bevordering, controle en handhaving van de naleving met behulp van een combinatie van administratief recht, strafrecht en milieuaansprakelijkheid met betrekking tot een of meer van de volgende elementen:
Met „risicogebaseerd” wordt een beoordeling bedoeld van, ten eerste, de waarschijnlijkheid dat bepaalde categorieën personen misdrijven plegen en, ten tweede, de ernst van de verwachte gevolgen voor de gezondheid van mens en milieu. Hoe groter de waarschijnlijkheid van het plegen van misdrijven en hoe groter de verwachte gevolgen, hoe dringender er moet worden ingegrepen. De gekozen wijze van interventie moet stroken met de aard van de risico's en beogen deze zo veel mogelijk te mitigeren. |
2. |
Ondersteuning van het toezicht op de naleving van de milieuwetgeving door het oprichten van nieuwe of in voorkomend geval het verbeteren van bestaande grensoverschrijdende, nationale of regionale netwerken van beroepsbeoefenaren of deskundigen op het gebied van het toezicht op de naleving van de milieuwetgeving, en/of het invoeren van nieuwe of in voorkomend geval het verbeteren van bestaande professionele kwalificaties en opleidingen (108) om de naleving van bindende milieu-instrumenten van de EU te verbeteren door middel van de bevordering, controle en handhaving van de naleving met behulp van een combinatie van administratief recht, strafrecht en milieuaansprakelijkheid.
Tot de beroepsbeoefenaren op het gebied van het toezicht op de naleving van de milieuwetgeving kunnen personen worden gerekend die werkzaam zijn voor instanties en organen die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de naleving, bijvoorbeeld lokale en regionale instanties, politie- en douane-instanties, milieuagentschappen en -inspectoraten, de hoogste openbare controleorganen en de rechterlijke macht. Ook niet-gouvernementele organisaties alsmede academici en onderzoekers die gespecialiseerd zijn in een of meer aspecten van het toezicht op de naleving, kunnen daartoe behoren. Projecten moeten de in het kader van professionele kwalificaties en opleidingen uitgereikte academische certificaten of diploma's waarborgen en het potentieel van de informatietechnologie maximaliseren met behulp van bijvoorbeeld webinars en open onlinecursussen voor een groot publiek (MOOC's), om ervoor te zorgen dat met afstandsonderwijs zo kosteneffectief mogelijk zo veel mogelijk beroepsbeoefenaren worden bereikt. |
3. |
Ontwikkeling en gebruik van innovatieve instrumenten en acties voor de bevordering, controle en handhaving van de naleving door de ontwikkeling en het gebruik van nieuwe of in voorkomend geval de verbetering van bestaande instrumenten en acties die tot een of meer van de volgende categorieën behoren:
Risicogebaseerde systemen en technieken zijn gericht op het begrijpen van de mate waarin landeigenaren, de industrie, kmo's, openbare nutsbedrijven of anderen („verantwoordelijke partijen”) zullen voldoen aan hun verplichtingen uit hoofde van bindende milieu-instrumenten van de EU en welke gevolgen niet-naleving zal hebben voor de gezondheid van mens en milieu. Op basis daarvan wordt met dergelijke systemen en technieken gestreefd naar aanmoediging van naleving en ontmoediging van niet-naleving door middel van bevordering, monitoring en handhaving. Bevorderingssystemen en -technieken kunnen bestaan in het gebruik van richtsnoeren, adviesdiensten, bewustmakingscampagnes, partnerschapsovereenkomsten of systemen voor interne monitoring om verantwoordelijke partijen te helpen aan hun verplichtingen te voldoen. Monitoringsystemen en -technieken kunnen betrekking hebben op inspecties ter plaatse, toezicht (inclusief toezicht via satellieten of drones), steekproeven, verzameling van inlichtingen, industrieanalyse, politieonderzoek, gegevensanalyse en milieuaudits. Het toepassingsgebied van follow-up- en handhavingstechnieken kan even breed zijn. |
4. |
Verbetering van de behandeling van milieuklachten en opmerkingen van het publiek door overheidsinstanties, in voorkomend geval ook in samenwerking met particuliere entiteiten, door middel van de ontwikkeling en levering van nieuwe of in voorkomend geval de verbetering van bestaande systemen en technieken voor het beheer van klachten en opmerkingen van het publiek, teneinde de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie te optimaliseren, de interactie tussen de instanties en het publiek te vergemakkelijken, de administratieve lasten te verminderen en bij te dragen aan de succesvolle tenuitvoerlegging van bindende milieu-instrumenten van de EU.
Systemen en technieken voor het beheer van klachten en opmerkingen kunnen systemen voor elektronische klachtenbehandeling, hotlines alsmede observatoria en andere wetenschapsplatforms voor burgers omvatten. Via wetenschapsplatforms voor burgers kunnen bevoegde nationale, regionale en lokale instanties burgers betrekken bij de bewaking van de toestand van het milieu en andere vormen van monitoring, en tegelijkertijd meer geharmoniseerde en bruikbare gegevens genereren. |
5. |
Bevordering van de toegang van het publiek, ngo's, advocaten, de rechterlijke macht, overheidsdiensten of andere belanghebbenden tot de rechter inzake milieuaangelegenheden en/of bemiddeling met het oog op het verbeteren van de kennis over alsmede het begrip en de toepassing van die middelen om milieugeschillen te beslechten, met bijzondere aandacht voor:
Projecten moeten voortbouwen op bestaande modules en knowhow op het gebied van de door de Commissie ontwikkelde opleidingen inzake milieurecht (110). |
4. HET KOPPELEN VAN DE ALGEMENE DOELSTELLINGEN AAN SUBSIDIES VOOR HET UITVOEREN VAN ACTIES IN HET KADER VAN HET SUBPROGRAMMA KLIMAATACTIE
In overeenstemming met de algemene doelstellingen van de LIFE-verordening en teneinde de vereiste toegevoegde waarde voor de EU te waarborgen, zal de tenuitvoerlegging van subsidies voor het uitvoeren van acties worden gekoppeld aan de in artikel 13 van de LIFE-verordening genoemde drie prioritaire gebieden van het subprogramma Klimaatactie (Mitigatie van de klimaatverandering, Aanpassing aan de klimaatverandering en Klimaatgovernance en informatie) alsook aan de in de artikelen 14, 15 en 16 van de LIFE-verordening vastgelegde specifieke doelstellingen. Wat betreft de subsidies voor het uitvoeren van acties die uit hoofde van het subprogramma Klimaatactie worden verleend, wordt niet in thematische prioriteiten en projectthema's voorzien; hieronder worden echter de relevante beleidsterreinen van het subprogramma Klimaatactie opgesomd en de jaarlijkse oproepen tot het indienen van voorstellen omvatten tevens meer gedetailleerde werkterreinen met betrekking tot de onderstaande beleidsterreinen.
Het LIFE-programma zal bijdragen aan de transformatie van de Unie in een koolstofarme en klimaatbestendige samenleving door de tenuitvoerlegging van het klimaatbeleid van de EU te ondersteunen en de EU voor te bereiden op de uitdagingen van de komende jaren en decennia op het gebied van klimaatactie. In dit verband wordt prioriteit gegeven aan de tenuitvoerlegging van de streefdoelen van het klimaat- en energiekader 2030 en de Routekaart 2050 alsmede van de Overeenkomst van Parijs en het aanpassingsbeleid. In passende gevallen zullen opkomende technologieën tegen klimaatverandering worden gestimuleerd met behulp van projecten in verband met beste praktijken en proef- en demonstratieprojecten, met het oog op het vinden van vervolgfinanciering. Het klimaatbeleid van de EU zal stevig worden gekoppeld aan plaatselijke beste praktijken en initiatieven, en in het kader van het beleid zullen voorbeelden worden gepresenteerd van nieuwe en betere benaderingen om de overgang naar een koolstofarme en klimaatbestendige samenleving te realiseren. Om dit te doen slagen, moeten eveneens bestaande koolstofarme technologieën/oplossingen worden onderzocht, met betrekking tot niet-technologische belemmeringen die een grotere marktpenetratie in de weg staan. LIFE zal ook de tenuitvoerlegging van de EU-strategie inzake aanpassing aan de klimaatverandering ondersteunen om zo bij te dragen aan een meer klimaatbestendige Unie (111).
Wat aanpassing aan de klimaatverandering betreft, moeten projecten de tenuitvoerlegging van koolstofarme strategieën of beheerplannen inzake landgebruik op nationaal, regionaal of subregionaal niveau aantonen. Het gaat onder andere om het mainstreamen van maatregelen voor emissiebeperking en efficiënt gebruik van hulpbronnen in alle sectoren en het stimuleren van instrumenten ter bevordering van gedragsverandering. Er zal ook steun worden verleend aan de introductie van nieuwe benaderingen (modelsteden en -regio's), in voorkomend geval via het Wereldwijde Burgemeestersconvenant voor klimaat en energie (112), voor het produceren, consumeren en besturen met een transformerend effect.
Wat het prioritaire gebied Aanpassing aan de klimaatverandering betreft, moet de tenuitvoerlegging van aanpassingsstrategieën worden ondersteund, toegespitst op een aantal belangrijke gebieden met toegevoegde waarde voor de EU, inclusief projecten op regionaal of grensoverschrijdend niveau, en door middel van ecosysteemgerichte aanpassing waar dit relevant is. Projecten zullen een demonstratie- en overdraagbaarheidspotentieel hebben en moeten zijn gericht op de bevordering van innovatieve aanpassingsoplossingen, met name door de particuliere sector in te schakelen, en in voorkomend geval via het Wereldwijde Burgemeestersconvenant. Projecten moeten ook synergieën bevorderen tussen het beleid inzake de aanpassing aan en de mitigatie van de klimaatverandering enerzijds en het beleid inzake rampenrisicovermindering anderzijds.
Het huidige en toekomstige klimaatbeleid van de EU kan worden ondersteund door toepassingen op de volgende beleidsterreinen van het subprogramma Klimaatactie:
a) |
Mitigatie van de klimaatverandering
|
b) |
Aanpassing aan de klimaatverandering
|
c) |
Klimaatgovernance en informatie
|
5. TECHNISCHE METHODOLOGIE INZAKE DE PROCEDURE VOOR DE SELECTIE VAN PROJECTEN EN SELECTIE- EN GUNNINGSCRITERIA VOOR SUBSIDIES (ARTIKEL 24, LID 2, ONDER D), VAN DE LIFE-VERORDENING)
Hieronder worden de technische methodologie inzake de procedure voor de selectie van projecten en de voornaamste specifieke selectie- (116) en gunningscriteria voor subsidies overeenkomstig de artikelen 2 en 19 van de LIFE-verordening beschreven. Aangezien de methodologie en criteria voor gelijksoortige projecttypes in het kader van beide subprogramma's in feite hetzelfde zijn, wordt er alleen wanneer er sprake is van verschil expliciet naar een van beide subprogramma's verwezen.
Voor alle vormen van subsidie geldt dat de complementariteit en het optimaal gebruik van EU-middelen, met inbegrip van de financiering van aanvullende activiteiten uit andere financiële instrumenten van de Unie, zoals bepaald in artikel 8 van de LIFE-verordening, worden beoordeeld en in aanmerking genomen in het gunningscriterium „Toegevoegde waarde voor de EU: synergieën”. Om ongewenste overlappingen te voorkomen, moeten de aanvragers verantwoorden waarom zij ervoor hebben gekozen om een aanvraag voor LIFE-financiering in te dienen in plaats van een andere EU-financiering die eveneens soortgelijke projecten of acties kan ondersteunen.
Projecten die in één prioritair gebied worden gefinancierd, mogen de milieu- of klimaatdoelstellingen in een ander prioritair gebied niet ondermijnen, tenzij deze impact in het voorstel duidelijk wordt beschreven en onderbouwd en de mogelijke alternatieven en mitigatie- en aanpassingsmaatregelen correct zijn gepland, indien van toepassing.
Verdere details worden in de aanvraag- en beoordelingsrichtsnoeren verstrekt, die tezamen met de oproepen tot het indienen van voorstellen worden bekendgemaakt. In het kader van het huidige MJWP en de LIFE-verordening kan de selectie van projecten tijdens iedere jaarlijkse oproep tot het indienen van voorstellen worden aangepast en gestroomlijnd.
5.1. Subsidies voor het uitvoeren van acties
Voorstellen van aanvragers die worden uitgesloten of die niet aan de algemene subsidiabiliteitscriteria voldoen overeenkomstig artikel 131 van het Financieel Reglement, worden niet in aanmerking genomen.
Bovendien moeten voorstellen voldoen aan de ontvankelijkheidsvereisten (zo kan de aanvraag voor sommige projecten bijvoorbeeld alleen digitaal ingediend worden) en subsidiabiliteitscriteria (zoals overeenstemming met de Richtsnoeren betreffende de mogelijkheid van Israëlische entiteiten en hun activiteiten in de door Israël sinds juni 1967 bezette gebieden om in aanmerking te komen voor subsidies, prijzen en financieringsinstrumenten die na 2014 met EU-middelen worden gefinancierd (117)) die van toepassing zijn op alle LIFE-subsidies voor het uitvoeren van acties en ook expliciet in de desbetreffende richtsnoeren voor aanvragen worden vermeld.
De subsidiabiliteitscriteria die van toepassing zijn op de verschillende soorten projecten, staan hieronder in de desbetreffende rubriek vermeld. Criteria die op dezelfde wijze van toepassing zijn op verschillende soorten projecten, worden vermeld onder punt 5.1.1 (Projecten overeenkomstig artikel 18, onder a), b), c) en h), van de LIFE-verordening).
Overeenkomstig artikel 6, lid 2, van de LIFE-verordening kunnen buiten de Unie gevestigde rechtspersonen deelnemen aan de in artikel 18 van de LIFE-verordening bedoelde projecten, voor zover de begunstigde die het project coördineert, in de Unie is gevestigd, en de buiten de Unie uit te voeren activiteit voldoet aan de in artikel 6, lid 1, van de LIFE-verordening vastgestelde vereisten. Deze activiteiten moeten dus noodzakelijk zijn om milieu- en klimaatdoelstellingen van de Unie te verwezenlijken en om de doeltreffendheid van op het grondgebied van de lidstaten waarop de Verdragen van toepassing zijn, verrichte acties in het kader van het project („interventies”) te waarborgen.
Overeenkomstig artikel 7 van de LIFE-verordening is samenwerking met de relevante internationale organisaties, en met hun instellingen en organen, in de loop van de tenuitvoerlegging van het LIFE-programma mogelijk indien dit nodig is voor de verwezenlijking van de in artikel 3 van de LIFE-verordening bepaalde algemene doelstellingen.
Bovendien worden voorstellen alleen geselecteerd als op basis van specifieke bewijsstukken met betrekking tot de prestaties van de aanvrager tijdens de voorgaande jaren het volgende kan worden aangetoond:
— |
operationele capaciteit — de aanvrager moet de vereiste beroepsbekwaamheden en -kwalificaties bezitten om het project tot een goed einde te brengen, en |
— |
financiële draagkracht — de aanvrager moet over stabiele en toereikende financieringsbronnen beschikken om zijn activiteit gedurende de looptijd van het project te handhaven en aan de financiering ervan bij te dragen. |
Artikel 131 van het Financieel Reglement is van toepassing op de selectie van overheidsinstellingen en internationale organisaties met betrekking tot hun financiële draagkracht.
5.1.1. Projecten overeenkomstig artikel 18, onder a), b), c) en h), van de LIFE-verordening
Voor de selectie van proef- en demonstratieprojecten, projecten in verband met beste praktijken, en informatie-, bewustmakings- en verspreidingsprojecten in de zin van artikel 18, onder a), b), c) en h), van de LIFE-verordening wordt dezelfde technische methode inzake de selectie van projecten gevolgd. Op deze projecten zijn vergelijkbare subsidiabiliteits- en gunningscriteria van toepassing, zoals hieronder beschreven.
5.1.1.1.
Gezien het voorstel in de tussentijdse evaluatie en de positieve ervaring die in het kader van bepaalde andere EU-programma's met tweestappenbenaderingen is opgedaan, wordt in het huidige MJWP LIFE een tweestappenbenadering ingevoerd voor de prioritaire gebieden ten aanzien waarvan is gebleken dat potentiële aanvragers met ideeën voor projecten met een hoge toegevoegde waarde voor de EU, maar zonder ervaring met het LIFE-programma, tot dusver werden ontmoedigd door het voor de evaluatie van een volledig projectvoorstel vereiste niveau van detaillering, ten opzichte van de relatief kleine slaagkansen. In het kader van de tweestappenbenadering zullen alleen de aanvragers met voorstellen die veel kans maken om te worden geselecteerd, een volledig voorstel moeten indienen (zie 5.1.1.2, onder b)).
In het kader van het huidige LIFE-programma, wordt dus in twee procedures voorzien:
— |
een tweestappenbenadering, gebaseerd op een conceptbeschrijving, gevolgd door een volledig voorstel; |
— |
een eenstapsbenadering, enkel gebaseerd op een volledig voorstel. |
De keuze tussen die twee benaderingen zal door het UA worden gemaakt, in overleg met de Commissie (de directoraten-generaal Milieu en Klimaat), in het licht van de organisatorische en operationele beperkingen en voor elke oproep tot het indienen van voorstellen afzonderlijk.
Voor de oproep van 2018 zal voor het subprogramma Milieu de tweestappenbenadering worden gebruikt. Op basis van de feedback van de begunstigden kan de benadering in de volgende jaren worden uitgebreid tot het subprogramma Klimaatactie.
De evaluatie van de volledige voorstellen in het kader van de eenstapsbenadering wordt in de punten 5.1.1.2 en 5.1.1.3 beschreven.
De tweestappenbenadering wordt als volgt georganiseerd:
a) De tweestappenbenadering
Fase 1:
— |
Oproep tot het indienen van voorstellen |
— |
Indiening van een conceptbeschrijving De aanvrager dient een conceptbeschrijving in van maximaal tien bladzijden, met daarin:
|
— |
Beoordeling van de conceptbeschrijving en rangschikking
Op basis van de conceptbeschrijving stelt het UA vast welke voorstellen aan de subsidiabiliteitscriteria (zie 5.1.1.2, onder a)) voldoen.
De voorstellen worden gerangschikt naar verdienste, op basis van de voor de gunningscriteria „algemene kwaliteit van het voorstel” en „algemene toegevoegde waarde voor de EU” toegekende punten. Voorstellen die voor één criterium of beide criteria de minimumdrempel niet bereiken, worden uitgesloten. Wanneer voorstellen dezelfde score behalen voor het gunningscriterium „algemene kwaliteit van het voorstel”, wordt voorrang verleend aan de voorstellen met een hogere score voor „algemene toegevoegde waarde voor de EU”. Wanneer voorstellen voor beide criteria dezelfde score behalen, wordt de definitieve rangschikking door het evaluatiecomité vastgesteld. |
— |
Lijst van in aanmerking komende projecten De longlist van voorstellen waarvoor een conceptbeschrijving is ingediend en waarvan de indieners worden uitgenodigd om een volledig voorstel in te dienen, zal bestaan uit de hoogst gerangschikte voorstellen, waarvoor de som van de gevraagde bijdrage van de EU 2 tot 2,5 maal het beschikbare budget vertegenwoordigt. Het UA zal de factor vaststellen op basis van de resultaten van de rangschikking, rekening houdend met de omvang van de voorstellen en de met de tweestappenbenadering opgedane ervaring. De longlist zal sublijsten voor elk prioritair gebied omvatten. Wanneer de vraag in het kader van een prioritair gebied ontoereikend is, kunnen de lijsten voor de andere prioritaire gebieden worden uitgebreid. |
Fase 2:
— |
Indiening van het volledige voorstel De aanvragers van subsidiabele conceptbeschrijvingen die zijn gerangschikt als voorstellen die in aanmerking komen voor financiering, worden uitgenodigd om een volledig voorstel in te dienen. Beperkte verschillen tussen de conceptbeschrijving en het volledige voorstel wat acties, partnerschap en budget betreft, zijn toegestaan. Die flexibiliteit mag echter niet leiden tot een wijziging van de aard van het in de conceptbeschrijving bedoelde project. Het budget mag maximaal 10 % afwijken van dat in de conceptbeschrijving. |
— |
Beoordeling van de volledige voorstellen en rangschikking De voorstellen worden beoordeeld en gerangschikt op basis van de in punt 5.1.1.2 beschreven subsidiabiliteits- en gunningscriteria. |
— |
Opstellen van de definitieve lijst van te financieren projecten en van de reservelijst Na een beoordelingsfase worden succesvolle projecten, binnen het beschikbare budget, voor financiering voorgesteld. Er wordt een reservelijst opgesteld met de best gerangschikte projecten die niet gefinancierd kunnen worden gelet op het beschikbare budget. De reservelijst omvat een aanvullende 20 % van het beschikbare LIFE-budget. |
— |
Ondertekening van de subsidieovereenkomst |
b) De eenstapsbenadering
— |
Oproep tot het indienen van voorstellen |
— |
Indiening van het volledige voorstel De aanvragers dienen een volledig voorstel in. |
— |
Beoordeling van de volledige voorstellen en rangschikking De voorstellen worden beoordeeld en gerangschikt op basis van de in punt 5.1.1.2 beschreven subsidiabiliteits- en gunningscriteria. |
— |
Opstellen van de definitieve lijst van te financieren projecten en van de reservelijst Na een beoordelingsfase worden succesvolle projecten, binnen het beschikbare budget, voor financiering voorgesteld. Er wordt een reservelijst opgesteld met de best gerangschikte projecten die niet gefinancierd kunnen worden gelet op het beschikbare budget. De reservelijst omvat een aanvullende 20 % van het beschikbare LIFE-budget. |
— |
Ondertekening van de subsidieovereenkomst |
5.1.1.2.
De subsidiabiliteitscriteria (onder a)) worden toegepast op de conceptbeschrijving, in het geval van de tweestappenbenadering, en op de volledige voorstellen, in het geval van de eenstapsbenadering.
De gunningscriteria (onder b)) worden toegepast zoals beschreven in punt 5.1.1.1.
a) Subsidiabiliteitscriteria
Noch een conceptbeschrijving, noch een volledig voorstel voor een project in de zin van artikel 18, onder a), b), c) of h), van de LIFE-verordening zal voor een beoordeling van de verdienste ervan in aanmerking worden genomen, indien uit het projectvoorstel niet blijkt dat het project:
— |
bijdraagt aan een of meer van de algemene doelstellingen als vermeld in artikel 3 van de LIFE-verordening en van de toepasselijke specifieke doelstellingen in de artikelen 10, 11, 12, 14, 15 en 16 van de LIFE-verordening; |
— |
binnen het toepassingsgebied van het prioritaire gebied van het LIFE-subprogramma valt als beschreven in de artikelen 9 en 13 van de LIFE-verordening op basis waarvan het projectvoorstel werd ingediend, en |
— |
overeenkomt met een van de volgende projectsoorten als omschreven in artikel 2, onder a), b), c) en h), van de LIFE-verordening:
|
De beoogde effecten op het gebied van milieu, klimaatactie en/of daarmee in verband staande governance en informatie moeten al tijdens de projectperiode meetbaar zijn en gemeten worden, dan wel op basis van metingen gemodelleerd worden.
Als maatregel om overlappingen met andere EU-programma's (118) te voorkomen, vallen op onderzoek (119) gerichte of aan de bouw van grote infrastructuur gewijde projecten niet binnen het toepassingsgebied van het LIFE-programma en komen deze derhalve niet voor subsidie in aanmerking.
LIFE-projecten kunnen niet dienen ter financiering van compensatiemaatregelen die voortvloeien uit verplichtingen uit hoofde van het nationale of het EU-recht.
b) Gunningscriteria
Tenzij anders aangegeven, zijn de gunningscriteria van toepassing op alle prioritaire gebieden. Projecten concurreren enkel met elkaar binnen hetzelfde prioritaire gebied.
Om in de rangschikking te worden opgenomen, moeten alle conceptbeschrijvingen in stap 1 van de tweestappenbenadering ten minste de vereiste minimumscore behalen voor de volgende gunningscriteria:
1. |
algemene kwaliteit van het voorstel: dit criterium is gericht op de duidelijkheid (inclusief de beschrijving van het pre-operationele kader) en de haalbaarheid van het voorstel alsook op de indicatieve prijs-kwaliteitverhouding ervan. Maximaal aantal punten: 20 (met een vereiste minimumscore van 5); |
2. |
algemene toegevoegde waarde voor de EU: dit criterium is gericht op de bijdrage van het project aan de prioriteiten van LIFE, het verwachte effect ervan en de duurzaamheid van de projectresultaten. Maximaal aantal punten: 30 (met een vereiste minimumscore van 10). |
Zowel bij de tweestappenbenadering als de eenstapsbenadering zullen voorstellen op basis van hun verdienste worden beoordeeld en gewaardeerd aan de hand van de volgende gunningscriteria en het volgende scoresysteem:
— Technische samenhang en kwaliteit
Technische samenhang betekent dat het bij de voorgestelde acties in het kader van het project moet gaan om passende en haalbare maatregelen om de voorspelde outputs en resultaten van het project te verwezenlijken. Noch de acties, noch de voorspelde outputs en resultaten mogen in strijd zijn met een van de doelstellingen van het LIFE-programma. Technische kwaliteit betekent dat voor de acties in het kader van het project een maximale doeltreffendheid en efficiëntie ten aanzien van de beoogde outputs en resultaten moet worden nagestreefd. De acties in het kader van het project moeten goed gepland en duidelijk omschreven zijn.
— Financiële samenhang en kwaliteit
De financiële bijdragen van de begunstigden en medefinanciers, het voorgestelde budget en de samenhang ervan met de voorgestelde acties en met de toepasselijke regels, evenals de kosteneffectiviteit en de prijs-kwaliteitverhouding van de voorgestelde benadering worden in het kader van dit criterium beoordeeld wat betreft de verwachte resultaten van de acties waarvan de technische samenhang voldoet en de technische kwaliteit aanvaardbaar is. Het budget moet transparant zijn: de kostenposten moeten naar behoren worden beschreven.
— Toegevoegde waarde voor de EU: omvang en kwaliteit van de bijdrage aan de specifieke doelstellingen van de prioritaire gebieden van de twee subprogramma's van LIFE
De mate waarin elk voorstel — voor zover het technisch en financieel als voldoende samenhangend en van aanvaardbare kwaliteit wordt beschouwd — naar verwachting zal bijdragen aan een of meer specifieke doelstellingen van de prioritaire gebieden van de twee subprogramma's van LIFE als vermeld in de artikelen 10, 11 en 12 van de LIFE-verordening (voor het LIFE-subprogramma Milieu) en de artikelen 14, 15 en 16 (voor het LIFE-subprogramma Klimaatactie) alsook de kwaliteit van deze bijdrage worden beoordeeld. De beoordeling van dit criterium heeft met name betrekking op de omvang en de kwaliteit van de bijdrage aan de beoogde specifieke doelstellingen (impact) en de omvang van de verwachte milieu- en/of klimaateffecten van de acties in het kader van het project aan het einde van het project in vergelijking met de geraamde of gemeten stand van zaken in het begin van het project. Hierbij zal ook rekening worden gehouden met de relevantie van de territoriale, sociale en beleidscontext (120) waarop de acties in het kader van het project naar verwachting van invloed zullen zijn.
Bij het formuleren van de verwachte effecten moet rekening worden gehouden met de toepasselijke indicatoren en meeteenheden op projectniveau, die voor de projecten moeten worden gerapporteerd in de daarvoor opgerichte databank met kernindicatoren op projectniveau (KPI's) van LIFE (121). Voorstellen in het kader van bijvoorbeeld LIFE Natuur en biodiversiteit zullen dus worden beoordeeld op basis van de verwachte effecten ervan op de structuren en functies van de habitats en op de staat van de soorten en/of de ecologische staat van de ecosystemen en de toestand van hun diensten. Bij die beoordeling wordt enkel rekening gehouden met de acties die op basis van de evaluatie van de technische en de financiële samenhang als haalbaar worden beschouwd.
— Toegevoegde waarde voor de EU: duurzaamheid (voortzettings-, herhalings- of overdrachtspotentieel)
De duurzaamheid van de projectresultaten op de middellange en lange termijn is het vermogen om deze na de tenuitvoerlegging van het project te handhaven, zowel door middel van voortzetting, herhaling als overdracht.
Voortzetting betekent het voortgezette gebruik, na afloop van de projectperiode, van de in het kader van het project ten uitvoer gelegde oplossingen, beperkt tot de bij het project betrokken entiteiten, maar eventueel met een grotere geografische spreiding. Loutere voortzetting en handhaving van de projectresultaten is voldoende om de vereiste minimumscore te behalen, terwijl een grotere geografische spreiding zal worden beoordeeld op basis van het verwachte toepassingsgebied, waardoor deze vergelijkbaar is met herhaling of overdracht.
Herhaling betekent dat de in het kader van het project toegepaste oplossingen tijdens of na afloop van de projectperiode op dezelfde wijze en voor dezelfde doeleinden opnieuw worden gebruikt door andere entiteiten/sectoren.
Overdracht betekent dat de in het kader van het project toegepaste oplossingen tijdens of na afloop van de projectperiode op een andere wijze of voor een ander doeleinde op het gebied van milieu, klimaatactie of daarmee in verband staande governance en informatie worden gebruikt door dezelfde of andere entiteiten/sectoren.
Aanvragers moeten in hun voorstellen aantonen dat de oplossingen (technieken, methoden, methodologieën, benaderingen en/of acties of activiteiten ter ondersteuning van de communicatie, verspreiding van informatie en bewustmaking) die zijn gericht op directe en/of indirecte positieve effecten met betrekking tot de daarmee in verband staande doelstellingen van de LIFE-verordening, het potentieel hebben om te worden voortgezet, herhaald en/of overgedragen.
Succesvolle voortzetting, herhaling en/of overdracht vereisen een strategie inclusief taken om de effecten van de projectoplossingen te vermenigvuldigen en een bredere toepassing te verwezenlijken, en het bereiken van een kritische massa gedurende het project en/of op korte of middellange termijn na afsluiting van het LIFE-project. Dit gaat verder dan kennisoverdracht en netwerken, en vereist dat de in het kader van het project ontwikkelde en/of toegepaste oplossingen buiten de projectperiode, elders of met een ander doel in praktijk worden gebracht.
Aanvragers moeten een duidelijke en geloofwaardige beschrijving indienen van de strategie en de maatregelen waarin wordt voorzien om dit te waarborgen, inclusief een toelichting met betrekking tot het volgende:
— |
de wijze waarop de oplossingen naar verwachting na afloop van het project op projectniveau kunnen worden gehandhaafd, inclusief de sociale en economische langetermijneffecten die daaruit zouden voortvloeien; |
— |
de mate waarin extra overheidssteun, onder meer in de vorm van leningen via innovatieve financiële instrumenten, nodig of nuttig zou zijn met het oog op de opschaling, herhaling of overdracht van de oplossingen, en |
— |
met name in het geval van projecten met commerciële actoren en actoren binnen waardeketens, de mate waarin wordt verwacht dat in de projectperiode „financiële maturiteit” („investeringsgereedheid”/„financierbaarheid”) voor die oplossingen wordt bereikt of gehandhaafd. |
— Toegevoegde waarde voor de EU: synergieën en transnationaliteit
—
Synergieën kunnen worden verwezenlijkt door multifunctionele benaderingen en integratie in en/of complementariteit met andere beleidsmaatregelen en financieringsmechanismen van de EU. Voorstellen zullen bonuspunten krijgen voor synergieën, afhankelijk van de omvang en kwaliteit ervan.
Een multifunctioneel uitvoeringsmechanisme betekent dat het voorstel niet alleen op de verwezenlijking van de belangrijkste specifieke doelstellingen van het project op het gebied van milieu en/of klimaatactie is gericht, maar tegelijkertijd ook op andere doelstellingen (bv. verbetering van het afvalbeheer en sociale integratie). Dit concept omvat ook strategieën om — naast duurzaamheid op het gebied van ecologie en/of klimaatactie — sociale en economische duurzaamheid te verwezenlijken (zo wordt in de circulaire economie bijvoorbeeld door verschillende actoren binnen de waardeketen de verlenging van productcycli en de integratie van langdurig werklozen in de arbeidsmarkt bewerkstelligd).
Voorstellen voor projecten die, terwijl ze op een specifieke milieu- of klimaatactiekwestie zijn gericht, de integratie van deze specifieke milieu- of klimaatactiedoelstellingen in andere beleidsterreinen verbeteren en/of complementariteit daarmee verwezenlijken, en dus synergieën met de doelstellingen van andere beleidsterreinen van de Unie tot stand brengen, zullen positief worden beoordeeld. Maximaal 8 extra punten kunnen worden toegekend voor multifunctionele mechanismen, integratie of complementariteit, of een combinatie daarvan.
Wat de integratie van doelstellingen inzake groene productie en dienstverlening alsmede de toepassing van onderzoeksresultaten in het kader van Horizon 2020 of de daaraan voorafgaande programma's betreft, kunnen tevens synergieën tot stand worden gebracht door middel van groene overheidsopdrachten en het gebruik van een milieukeurregeling. De verbintenis om op basis van een duidelijk uitvoeringsmechanisme groene overheidsopdrachten (122) toe te passen en/of voorrang te verlenen aan producten en/of diensten van officieel erkende milieukeurregelingen, zoals het EU-milieukeur (123), geeft telkens recht op een bonuspunt.
Ook de toepassing van de resultaten van milieu- en klimaatgerelateerde onderzoeks- en innovatieprojecten gefinancierd door Horizon 2020 of door daaraan voorafgaande kaderprogramma's zal een bonuspunt opleveren, indien er voldoende bewijs is voor de toegevoegde waarde van deze toepassing voor het project.
—
Een project krijgt voorrang als transnationale samenwerking tussen lidstaten essentieel is om de verwezenlijking van de projectdoelstellingen te waarborgen. Op basis van dit criterium kunnen maximaal 4 extra punten aan een voorstel worden toegekend, indien er voldoende bewijs is voor een toegevoegde waarde van de transnationale benadering (124).
— Specifieke criteria en scoresysteem voor projecten in het kader van het subprogramma Milieu
De specifieke criteria en het scoresysteem in het kader van het subprogramma Milieu weerspiegelen het feit dat alleen onder het subprogramma Milieu thematische prioriteiten (bijlage III bij de LIFE-verordening) en aanverwante projectthema's (rubriek 3 hierboven) zijn vastgesteld.
— Toegevoegde waarde voor de EU: bijdrage aan de projectthema's
LIFE-voorstellen die duidelijk vallen onder de projectthema's voor de tenuitvoerlegging van de in bijlage III beschreven thematische prioriteiten voor het subprogramma Milieu, zoals vastgesteld in het MJWP, krijgen extra punten voor dit criterium.
Projectvoorstellen in het kader van het prioritaire gebied Milieu en efficiënt hulpbronnengebruik ontvangen 5 punten indien ze volledig overeenstemmen met een van de in hoofdstuk 3 voor dit prioritaire gebied vermelde projectthema's. Indien de oplossing(en) (technieken, methoden, acties, methodologieën of benaderingen in de zin van artikel 2 van de LIFE-verordening) voor de milieukwestie waarop het voorstel is gericht, bovendien nieuw of onbekend is (zijn) in de Europese Unie, ontvangt het project nog eens 5 punten.
Projectvoorstellen in het kader van de prioritaire gebieden Natuur en biodiversiteit en Milieubeleid en -bestuur en informatie ontvangen 10 punten indien ze volledig overeenstemmen met een van de projectthema's in het kader van dit prioritaire gebied.
|
Gunningscriteria |
Vereiste minimumscore (*7) |
Maximumscore |
||||
Technische en financiële samenhang en kwaliteit |
|||||||
1 |
Technische samenhang en kwaliteit |
10 |
20 |
||||
2 |
Financiële samenhang en kwaliteit (inclusief prijs-kwaliteitverhouding) |
10 |
20 |
||||
Toegevoegde waarde voor de EU |
|||||||
3 |
Omvang en kwaliteit van de bijdrage aan de specifieke doelstellingen van de prioritaire gebieden van het LIFE-subprogramma Milieu |
10 |
20 |
||||
4 |
Duurzaamheid (voortzetting, herhaling en/of overdracht) |
8 |
15 |
||||
|
Totale (vereiste minimale) score |
50 (*7) |
|
||||
|
Bonus |
||||||
5 |
Bijdrage aan de projectthema's |
— |
0, 5 of 10 |
||||
6 |
|
— |
15 |
||||
|
Maximumscore |
|
100 |
— Specifieke criteria en scoresysteem voor projecten inzake klimaatactie
De specifieke criteria en het scoresysteem in het kader van het subprogramma Klimaatactie weerspiegelen de behoefte om te focussen op de in hoofdstuk 4 opgenomen beleidsterreinen en prioritaire gebieden van het subprogramma Klimaatactie. Bovendien zullen de jaarlijkse oproepen meer gedetailleerde werkterreinen met betrekking tot de beleidsterreinen omvatten om rekening te houden met nieuwe uitdagingen en ontwikkelingen inzake klimaatbeleid.
— Toegevoegde waarde voor de EU: relevantie van voorstellen voor de beleidsterreinen van het subprogramma Klimaatactie en gedetailleerde werkterreinen in de jaarlijkse oproepen tot het indienen van voorstellen
Voorstellen die zijn gericht op beleidsterreinen van het subprogramma Klimaatactie en gedetailleerde werkterreinen in de jaarlijkse oproepen tot het indienen van voorstellen kunnen extra punten krijgen (zoals uiteengezet in punt 5 van de onderstaande tabel) voor dit criterium.
|
Gunningscriteria |
Vereiste minimumscore (*8) |
Maximumscore |
||||
Technische en financiële samenhang en kwaliteit |
|||||||
1 |
Technische samenhang en kwaliteit |
10 |
20 |
||||
2 |
Financiële samenhang en kwaliteit (inclusief prijs-kwaliteitverhouding) |
10 |
20 |
||||
Toegevoegde waarde voor de EU |
|||||||
3 |
Omvang en kwaliteit van de bijdrage aan de prioritaire gebieden van het LIFE-subprogramma Klimaatactie en de in de artikelen 14, 15 en 16 van de LIFE-verordening vastgelegde specifieke doelstellingen die daarmee verband houden |
10 |
20 |
||||
4 |
Duurzaamheid (voortzetting, herhaling en/of overdracht) |
8 |
15 |
||||
|
Totale (vereiste minimale) score |
50 (*8) |
|
||||
Bonus Toegevoegde waarde voor de EU: bijdrage aan de tenuitvoerlegging van de Overeenkomst van Parijs |
|||||||
5 |
Bijdrage aan de in hoofdstuk 4 vermelde beleidsterreinen van het subprogramma Klimaatactie |
— |
0 of 5 |
||||
Bijdrage aan de gedetailleerde werkterreinen in de jaarlijkse oproepen tot het indienen van voorstellen in het kader van LIFE Klimaatactie |
— |
0 of 5 |
|||||
6 |
|
— |
15 |
||||
|
Maximumscore |
|
100 |
5.1.2. Geïntegreerde projecten overeenkomstig artikel 2, onder d), en artikel 18, onder d), van de LIFE-verordening
Overeenkomstig artikel 2, onder d), van de LIFE-verordening zijn „geïntegreerde projecten” projecten waarbij op een grote territoriale schaal, met name regionale, multiregionale, nationale of transnationale schaal, door specifieke milieu- of klimaatwetgeving van de Unie voorgeschreven, volgens andere handelingen van de Unie ontwikkelde of door de lidstaten ontwikkelde plannen of strategieën inzake milieu of klimaat worden uitgevoerd, primair op het gebied van natuur, met inbegrip van, onder meer, het beheer van het Natura 2000-netwerk, water, afval, lucht en mitigatie van en aanpassing aan de klimaatverandering, waarbij wordt gezorgd voor betrokkenheid van de belanghebbenden en waarbij de coördinatie met en het vrijmaken van financiële middelen uit ten minste één andere relevante Unie-, nationale of particuliere financieringsbron wordt bevorderd.
Het indienings- en selectieproces voor geïntegreerde projecten is gebaseerd op een tweestappenprocedure, zoals voorzien in de LIFE-verordening. Dit moet het werk van potentiële aanvragers vergemakkelijken en ervoor zorgen dat zij tijdens het proces de best mogelijke begeleiding van het UA krijgen. De workflow is zodanig gestructureerd dat deze de geleidelijke ontwikkeling en verfijning van elk voorstel ondersteunt. Binnen de grenzen die zijn toegestaan door de regels inzake thematische toewijzing en geografische spreiding van de LIFE-verordening, wordt het beginsel van gelijke behandeling van alle voorstellen strikt toegepast gedurende alle fasen van het beoordelingsproces.
5.1.2.1.
Fase 1:
— |
Oproep tot het indienen van voorstellen |
— |
Indiening van een conceptbeschrijving De aanvrager dient een korte conceptbeschrijving in met daarin de inhoud van het project, het uit te voeren plan of de uit te voeren strategie en een financieel plan voor de algehele tenuitvoerlegging van het plan of de strategie. |
— |
Beoordeling van de conceptbeschrijving en vraag- en antwoordfase Op basis van de conceptbeschrijving stelt het UA een lijst op van de voorstellen die voldoen aan de subsidiabiliteitscriteria. De indieners van voorstellen die voldoen aan deze criteria, worden uitgenodigd om deel te nemen aan een schriftelijke vraag- en antwoordfase, waarin zij vragen kunnen indienen met betrekking tot de opstelling van een volledig voorstel. Aan het einde van deze fase zal het UA deze vragen en antwoorden op geanonimiseerde wijze openbaar maken om alle aanvragers in gelijke mate te helpen bij de opstelling van hun volledige voorstel. Waar nodig zal het UA de vragen en antwoorden aanvullen met richtsnoeren in verband met typische problemen die aanvragers hebben ondervonden en die in de conceptbeschrijvingen naar voren kwamen. |
Fase 2:
— |
Indiening van het volledige voorstel Aanvragers van subsidiabele conceptbeschrijvingen worden uitgenodigd om een volledig voorstel in te dienen. |
— |
Beoordeling van de volledige voorstellen Het UA stelt na een grondige beoordeling een „voorlopige longlist” op van gerangschikte voorstellen die in aanmerking komen voor financiering. De rangschikking is gebaseerd op verdienste (de behaalde punten), en, in het kader van het subprogramma Milieu, ook in overeenstemming met de regel dat een specifiek percentage van de aan subsidies voor het uitvoeren van acties toegewezen middelen moet worden toegewezen aan natuur- en biodiversiteitsbehoud, en met de criteria voor geografische spreiding als vermeld in artikel 19, lid 4, van de LIFE-verordening. De Commissie controleert de aanvragers ook op hun financiële draagkracht en operationele capaciteit voor de uitvoering van het project. |
— |
Opstellen van de definitieve lijst van te financieren projecten en van de reservelijst Na een beoordelingsfase worden succesvolle projecten, binnen het beschikbare budget, voor financiering voorgesteld. Er wordt een reservelijst opgesteld met de best gerangschikte projecten die niet gefinancierd kunnen worden gelet op het beschikbare budget. De reservelijst omvat een aanvullende 20 % van het beschikbare LIFE-budget. |
— |
Ondertekening van de subsidieovereenkomst |
Hoewel de tweestappenbenadering gedurende de gehele looptijd van het MJWP van toepassing is, kan de Commissie het hierboven beschreven proces in het licht van opgedane ervaring aanpassen.
Bij de rangschikking van geïntegreerde projecten moet het UA zorgen voor een geografisch evenwicht door indicatief minimaal drie geïntegreerde projecten aan elke lidstaat toe te wijzen, om ervoor te zorgen dat gedurende de volledige financieringsperiode 2014-2020 artikel 19, lid 4, van de LIFE-verordening wordt nageleefd.
5.1.2.2.
De volgende subsidiabiliteitscriteria worden zowel op de conceptbeschrijving als het volledige voorstel toegepast.
a) Subsidiabiliteitscriteria
Een voorstel wordt afgewezen als het niet voldoet aan een of meer van de volgende criteria:
1. |
Grote geografische dekking: de tenuitvoerlegging van het beoogde plan of de beoogde strategie van de Unie bestrijkt een groot territoriaal gebied, met name regionaal, multiregionaal, nationaal of transnationaal. Een multistedenaanpak wordt ook geaccepteerd voor geïntegreerde projecten betreffende het beheer van luchtkwaliteit, alsook voor geïntegreerde projecten in het subprogramma Klimaatactie. |
2. |
Beschikbaarstelling van andere financieringsbronnen: aanvullend op het geïntegreerde project zelf en op de specifieke medefinanciering die daarvoor vereist is krachtens de LIFE-Verordening (artikel 20, lid 1, onder a) en c)), moet ten minste één andere relevante financieringsbron op Unie-, nationaal of particulier niveau worden vrijgemaakt voor de tenuitvoerlegging van het beoogde plan of de beoogde strategie van de Unie. |
3. |
Betrokkenheid van de belangrijkste belanghebbenden: de belangrijkste belanghebbenden worden betrokken bij de tenuitvoerlegging van het beoogde plan of de beoogde strategie van de Unie. i) Specifiek subsidiabiliteitscriterium voor projecten in het kader van het subprogramma Milieu Het geïntegreerde project komt niet in aanmerking indien het niet tot doel heeft om een van de volgende, door specifieke milieuwetgeving van de Unie vereiste milieuplannen of -strategieën ten uitvoer te leggen, die uit hoofde van andere handelingen van de Unie of door instanties van de lidstaten zijn ontwikkeld:
ii) Specifiek subsidiabiliteitscriterium voor projecten in het kader van het subprogramma Klimaatactie Het geïntegreerde project moet zijn gericht op de tenuitvoerlegging van een van de volgende, door specifieke klimaatwetgeving van de Unie vereiste klimaatplannen of -strategieën, die uit hoofde van andere handelingen van de Unie of door instanties van de lidstaten zijn ontwikkeld op een van de volgende gebieden:
|
b) Gunningscriteria
De volgende gunningscriteria worden alleen op het volledige voorstel toegepast. Alle voorstellen die voldoen aan de subsidiabiliteits- (en selectie)criteria, komen in aanmerking voor een grondige beoordeling van hun kwaliteit in de gunningsfase. Een voorstel dat tot deze fase wordt toegelaten, krijgt op basis van de volgende gunningscriteria punten toegekend:
Gunningscriteria |
Vereiste minimumscore (*9) |
Maximumscore |
||||
|
10 |
20 |
||||
|
10 |
20 |
||||
Toegevoegde waarde voor de EU |
||||||
Goedkeurings-/afkeuringscriteria |
||||||
|
10 |
20 |
||||
|
8 |
15 |
||||
Bonus |
||||||
|
— |
10 |
||||
|
— |
15 |
||||
Totale (vereiste minimale) score |
50 (*9) |
100 |
De volgende gunningscriteria zijn specifiek of bevatten elementen die specifiek zijn voor geïntegreerde projecten:
— Toegevoegde waarde voor de EU: omvang en kwaliteit van de bijdrage aan de doelstellingen
Er wordt een beoordeling uitgevoerd van de mate waarin elk voorstel bijdraagt aan een of meer van de algemene en specifieke doelstellingen van LIFE als vermeld in de artikelen 3, 10, 11 en 12 (LIFE Milieu) en in de artikelen 3, 14, 15 en 16 (LIFE Klimaatactie) van de nieuwe LIFE-verordening.
De volgende specifieke aspecten worden gecontroleerd, afhankelijk van de prioritaire gebieden waarbinnen het project valt:
— Specifieke criteria voor projecten in het kader van het subprogramma Milieu
— |
Geïntegreerde projecten die verband houden met de tenuitvoerlegging van prioritaire kaderprogramma's voor Natura 2000: De toegevoegde waarde voor de EU moet worden beargumenteerd met betrekking tot de bijdrage van het project aan de verwezenlijking van streefdoel 1 van de EU-biodiversiteitsstrategie en de algemene doelstellingen van de habitatrichtlijn en de vogelrichtlijn, en in het bijzonder met betrekking tot de bijdrage aan de verbetering van de staat van instandhouding van soorten en habitattypen van communautair belang (habitatrichtlijn) en/of de status van vogelsoorten (vogelrichtlijn), in voorkomend geval met speciale aandacht voor de integratie van groene infrastructuur. |
— |
Geïntegreerde projecten voor de tenuitvoerlegging van stroomgebiedbeheerplannen: De toegevoegde waarde voor de EU moet worden beargumenteerd met betrekking tot de bijdrage ervan aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de kaderrichtlijn water. Voorgestelde acties moeten zijn gericht op de aanzienlijke belasting van de capaciteit van het milieu om water vast te houden en op de toepassing van maatregelen met weinig impact (zoals groene infrastructuur) voor de verwijdering van verontreinigende stoffen. Dergelijke belasting moet zijn vastgesteld in de door de lidstaten uitgevoerde beoordelingen voor het opstellen van uitvoeringsplannen voor relevante EU-wetgeving en -beleidsmaatregelen (zoals de kaderrichtlijn water, de kaderrichtlijn mariene strategie, de richtlijn inzake de behandeling van stedelijk afvalwater, de drinkwaterrichtlijn, de zwemwaterrichtlijn, de overstromingsrichtlijn en/of droogteplannen). De projecten moeten zijn gericht op een grootschalige (zoals een deelstroomgebied of stroomgebied) planning en verwezenlijking van maatregelen (bv. natuurgerichte oplossingen) om de waterretentie in stedelijke en landelijke gebieden, de infiltratie en de wateropslagcapaciteit te bevorderen en verontreinigende stoffen door middel van natuurlijke of zo natuurlijk mogelijke processen te verwijderen. Ze moeten streven naar synergieën om acties uit te voeren die de bestaande hydromorfologische belasting verhelpen en de biodiversiteit en leefbaarheid verbeteren. |
— |
Geïntegreerde projecten voor de tenuitvoerlegging van afvalbeheerplannen: Het geïntegreerde project is bedoeld ter ondersteuning van de tenuitvoerlegging van de afvalbeheerplannen zoals vereist bij artikel 28 van de kaderrichtlijn afvalstoffen (2008/98/EG) en/of de afvalpreventieprogramma's zoals vereist bij artikel 29 van de kaderrichtlijn afvalstoffen. De toegevoegde waarde van het project voor de EU wordt beoordeeld aan de hand van de bijdrage ervan aan de tenuitvoerlegging van de afvalhiërarchie (artikel 4 van de kaderrichtlijn afvalstoffen), de verwezenlijking van de recyclingstreefdoelen zoals bepaald in artikel 11 van de kaderrichtlijn afvalstoffen en de aanvullende streefdoelen in de EU-afvalstoffenwetgeving, evenals de tenuitvoerlegging van de maatregelen die nodig zijn om deze doelstellingen te ondersteunen. |
— |
Geïntegreerde projecten voor de tenuitvoerlegging van luchtkwaliteitsplannen en -programma's of voor de tenuitvoerlegging van nationale programma's ter beheersing van de luchtverontreiniging: Het geïntegreerde project is bedoeld ter ondersteuning van de tenuitvoerlegging en monitoring van lokale en regionale luchtkwaliteitsplannen zoals omschreven in Richtlijn 2008/50/EG. Indien projecten op basis van lokale luchtkwaliteitsplannen zijn opgesteld, moet er tussen ten minste vijf steden met soortgelijke plannen coördinatie en samenwerking tot stand komen; indien projecten op basis van een regionaal luchtkwaliteitsplan zijn opgesteld, moet er tussen lokale overheden en de regionale overheid coördinatie en samenwerking tot stand komen. Grootschalige projecten en/of projecten die de samenhang met nationale programma's ter beheersing van de luchtverontreiniging uit hoofde van Richtlijn (EU) 2016/2284 waarborgen, krijgen voorrang. Projecten kunnen ook in de eerste plaats voor de tenuitvoerlegging van de nationale programma's ter beheersing van de luchtverontreiniging uit hoofde van Richtlijn (EU) 2016/2284 worden opgezet. Het geïntegreerde project is bedoeld ter ondersteuning van de ontwikkeling, tenuitvoerlegging en monitoring van nationale programma's ter beheersing van de luchtverontreiniging zoals gedefinieerd in artikel 6 van Richtlijn (EU) 2016/2284. De toegevoegde waarde voor de EU van een geïntegreerd project met betrekking tot nationale programma's ter beheersing van de luchtverontreiniging wordt beoordeeld op basis van a) het vermoedelijke effect van nationale emissiebronnen op de luchtkwaliteit op hun grondgebied en in de naburige lidstaten, in voorkomend geval gebruikmakend van gegevens en methoden die zijn ontwikkeld door het Europees meet- en evaluatieprogramma (EMEP) in het kader van het protocol bij het LRTAP-verdrag aangaande de langlopende financiering van het programma voor samenwerking inzake de monitoring en evaluatie van het transport van luchtverontreinigende stoffen over lange afstand in Europa; b) de mate waarin in het nationale programma ter beheersing van de luchtverontreiniging rekening wordt gehouden met de behoefte de emissies van luchtverontreinigende stoffen te verminderen om de luchtkwaliteitsdoelstellingen op hun grondgebied en in voorkomend geval in de naburige lidstaten te verwezenlijken; c) de mate waarin voorrang wordt verleend aan emissiereductiemaatregelen voor zwarte koolstof bij het nemen van maatregelen om de nationale reductieverbintenissen voor fijnstof na te komen, en d) de mate waarin de samenhang wordt gewaarborgd met andere relevante plannen en programma's die krachtens de vereisten van nationale of Uniewetgeving zijn vastgesteld, met name luchtkwaliteitsplannen uit hoofde van Richtlijn 2008/50/EG. |
— Specifieke criteria voor projecten inzake klimaatactie
— |
Geïntegreerde projecten voor de tenuitvoerlegging van strategieën, plannen en routekaarten voor de mitigatie van de klimaatverandering: Deze soort geïntegreerde projecten ondersteunt de tenuitvoerlegging van strategieën en plannen voor de mitigatie van broeikasgasemissies of routekaarten voor een koolstofarme economie en heeft betrekking op specifieke gemeenten of regio's (bijvoorbeeld zoals aangekondigd in het Wereldwijde Burgemeestersconvenant), industriële of landbouwsectoren (door analyse van het landgebruik op regionale schaal, in een sociale en economische context), of andere economische sectoren, door technologie en op diensten gebaseerde benaderingen op een duurzame en innovatieve manier in te voeren. De bijdrage van geïntegreerde projecten aan de tenuitvoerlegging en ontwikkeling van Uniebeleid en -wetgeving inzake mitigatie van de klimaatverandering kan onder meer betrekking hebben op de EU-ETS, de beschikking inzake de verdeling van de inspanningen (voor sectoren die niet onder de EU-ETS vallen), de richtlijn energie uit hernieuwbare bronnen of de verordening betreffende gefluoreerde broeikasgassen. Het geïntegreerde project kan worden aangevuld met de nodige investeringen in infrastructuur of de ontwikkeling en inzet van innovatieve technologieën en diensten in steden, regio's en/of gemeenschappen, met ondersteuning door andere relevante financieringsprogramma's van de Unie, die ook in de strategie/plannen/routekaart staan vermeld. De toegevoegde waarde van dit geïntegreerde project voor de EU wordt beoordeeld aan de hand van de bijdrage ervan aan de vermindering van broeikasgasemissies, de mate van mainstreaming in verschillende beleidslijnen, de directe betrokkenheid van een breed scala van belanghebbenden, en de mate waarin het geïntegreerde project functioneel onderdeel uitmaakt van de strategie/plannen/routekaart. |
— |
Geïntegreerde projecten voor de tenuitvoerlegging van strategieën, plannen en routekaarten voor de aanpassing aan de klimaatverandering: Deze soort geïntegreerde projecten heeft tot doel strategieën of plannen voor de aanpassing aan de klimaatverandering ten uitvoer te leggen die zijn gericht op specifieke kwetsbare punten met betrekking tot klimaatverandering (zoals kustgebieden of gebieden met verhoogd droogte- of overstromingsrisico) of kwetsbare sectoren (zoals water, landbouw/bosbouw of volksgezondheid), gebruikmakend van ecosysteemgerichte benaderingen waar dit relevant is. Synergieën met ander milieu- en klimaatbeleid moeten centraal staan in aanpassingsprojecten; zo moeten synergieën tussen aanpassing aan de klimaatverandering, rampenrisicovermindering, biodiversiteit en waterbeleid worden bevorderd waar dit relevant is. De toegevoegde waarde voor de EU wordt ook beoordeeld aan de hand van de bijdrage van het geïntegreerde project aan de verwezenlijking van doelstellingen inzake klimaatbestendigheid, de mate van mainstreaming in verschillende sectoren en de betrokkenheid van een breed scala van belanghebbenden. |
— |
Geïntegreerde projecten voor de tenuitvoerlegging van plannen voor stedelijke klimaatactie: Deze soort geïntegreerde projecten heeft tot doel stedelijke actieplannen voor de overgang naar een koolstofarme en klimaatbestendige samenleving ten uitvoer te leggen, bijvoorbeeld in het kader van het Wereldwijde Burgemeestersconvenant voor klimaat en energie. Hierbij zijn het bijdragen aan een betere governance, bewustmaking en capaciteitsopbouw en het mainstreamen van acties met betrekking tot klimaatverandering op verschillende beleidsterreinen relevant. Grootschalige projecten die meerdere steden bestrijken, worden aangemoedigd. |
— Toegevoegde waarde voor de EU: omvang en kwaliteit van de beschikbaarstelling van andere financiële middelen, in het bijzonder middelen van de Unie: de kwaliteit van de coördinatie met (een) ander(e) financieringsmechanisme(n) en de mate van beschikbaarstelling van andere financiële middelen aanvullend op de LIFE-middelen waarin wordt voorzien (buiten het benodigde minimum om in aanmerking te komen voor subsidie), evenals de waarschijnlijkheid van de daadwerkelijke beschikbaarstelling en functionele samenhang ervan met het uit te voeren plan bepalen of een geïntegreerd project extra punten voor dit criterium ontvangt. Geïntegreerde projecten die waarschijnlijk middelen van de Unie met een functionele samenhang met het uit te voeren plan beschikbaar weten te stellen, en die voorzien in een toereikend coördinatiemechanisme, ontvangen een hogere score.
— Toegevoegde waarde voor de EU: synergieën (inclusief multifunctionaliteit, complementariteit, integratie, groene overheidsopdrachten, milieukeur en toepassing): voorstellen voor geïntegreerde projecten moeten bijzonder hoogwaardige, multifunctionele uitvoeringsmechanismen (bijvoorbeeld gericht op milieu- en klimaatvoordelen en capaciteitsopbouw) presenteren waardoor het mogelijk wordt om op andere beleidsterreinen resultaten te boeken (125). Ze moeten ook de complementariteit met die beleidsterreinen verbeteren en er milieu- en klimaatactiedoelstellingen in integreren. Wat „traditionele” projecten betreft, geeft de verbintenis om groene overheidsopdrachten (126) toe te passen en/of voorrang te verlenen aan producten en/of diensten van erkende milieukeurregelingen, zoals het EU-milieukeur (127), op basis van een duidelijk uitvoeringsmechanisme, telkens recht op een bonuspunt.
Ook de toepassing van de resultaten van milieu- en klimaatgerelateerde onderzoeks- en innovatieprojecten gefinancierd door Horizon 2020 of door daaraan voorafgaande kaderprogramma's zal een bonuspunt opleveren, indien er voldoende bewijs is voor de toegevoegde waarde van deze toepassing voor het project.
5.1.3. Projecten voor technische bijstand overeenkomstig artikel 18, onder e), van de LIFE-verordening
Projecten voor technische bijstand voorzien, door middel van subsidies voor het uitvoeren van acties, in financiële ondersteuning van aanvragers bij het opstellen van geïntegreerde projecten. Maximaal 1 % van het jaarlijkse aan geïntegreerde projecten toegewezen budget mag ter beschikking worden gesteld aan projecten voor technische bijstand. De maximale EU-bijdrage voor een project voor technische bijstand is vastgesteld op 100 000 EUR.
5.1.3.1.
Voor de selectie van projecten voor technische bijstand wordt dezelfde technische methode toegepast die geldt voor de selectie van projecten in het kader van beide subprogramma's. Er wordt een versnelde aanpak gehanteerd.
De procedure inzake de selectie van projecten ziet er als volgt uit:
— |
Beoordeling van de voorstellen Het UA controleert elk voorstel op naleving van de subsidiabiliteits- en selectiecriteria en beoordeelt het aan de hand van de gunningscriteria. |
— |
Opstellen van de definitieve lijst van te financieren projecten en van de reservelijst Na een beoordelingsfase worden succesvolle projecten, binnen het beschikbare budget, voor financiering voorgesteld. Er wordt een reservelijst opgesteld met de best gerangschikte projecten die niet gefinancierd kunnen worden gelet op het beschikbare budget. De reservelijst omvat een aanvullende 20 % van het beschikbare LIFE-budget. |
— |
Ondertekening van de subsidieovereenkomst |
5.1.3.2.
De onderstaande belangrijkste specifieke subsidiabiliteits- en gunningscriteria zijn van toepassing:
a) Subsidiabiliteitscriteria
Een projectvoorstel voor technische bijstand komt alleen voor beoordeling aan de hand van de gunningscriteria in aanmerking, indien:
— |
het projectvoorstel ten doel heeft een toekomstig voorstel voor een geïntegreerd project op te stellen. |
b) Gunningscriteria
De verdienste van alle subsidiabele voorstellen zal aan de hand van de volgende gunningscriteria en het volgende scoresysteem worden beoordeeld en gewaardeerd:
Gunningscriteria |
Vereiste minimumscore (*10) |
Maximumscore |
||
|
30 |
60 |
||
|
20 |
40 |
||
Totale (vereiste minimale) score |
55 |
100 |
— Technische samenhang en kwaliteit
De duidelijkheid, samenhang en haalbaarheid van het voorstel worden beoordeeld aan de hand van de projectdoelstellingen en de verwachte resultaten. De aard en de reikwijdte van het toekomstige geïntegreerde project worden in aanmerking genomen.
— Financiële samenhang en kwaliteit
Het voorgestelde budget en de samenhang ervan met de voorgestelde acties en met de toepasselijke regels, evenals de kosteneffectiviteit van de voorgestelde benadering worden beoordeeld. De prijs-kwaliteitverhouding van het voorstel wordt ook beoordeeld.
5.1.4. Projecten inzake capaciteitsopbouw overeenkomstig artikel 18, onder f), van de LIFE-verordening
Projecten inzake capaciteitsopbouw bieden financiële steun aan activiteiten die nodig zijn om capaciteit op te bouwen in de lidstaten, met inbegrip van nationale of regionale contactpunten voor LIFE, teneinde de lidstaten in staat te stellen op meer doeltreffende wijze aan het LIFE-programma deel te nemen.
Interventies kunnen onder meer, doch niet uitsluitend, de volgende elementen omvatten:
— |
rekrutering van nieuw personeel en opleidingen voor nationale of regionale LIFE-contactpunten; |
— |
het faciliteren van de uitwisseling van ervaringen en beste praktijken en bevordering van de verspreiding en het gebruik van de resultaten van projecten onder het LIFE-programma; |
— |
„train the trainer”-benaderingen; |
— |
uitwisselings- en detacheringsprogramma's tussen overheidsinstanties in de lidstaten, met name „best in class”-uitwisselingsactiviteiten. |
De in het plan inzake capaciteitsopbouw opgenomen interventies kunnen de aanwerving van deskundigen omvatten voor de aanpak van ad-hocleemtes in technische en procedurele capaciteit, maar mogen niet de aanwerving omvatten van deskundigen wier primaire functie bestaat uit het opstellen van voorstellen ter indiening in het kader van de jaarlijkse oproep tot het indienen van voorstellen.
5.1.4.1.
Voor aanvragen voor projecten inzake capaciteitsopbouw wordt een versnelde gunningsprocedure gevolgd. Gezien het feit dat overeenkomstig artikel 19, lid 8, projecten inzake capaciteitsopbouw slechts aan een vooraf bepaald aantal lidstaten kunnen worden toegewezen en slechts één project per lidstaat kan worden gesubsidieerd, is er geen concurrentie tussen de ontvangen aanvragen. Aanvragen kunnen daarom doorlopend worden ingediend vanaf de datum van bekendmaking van de oproep tot het indienen van voorstellen voor 2018 voor LIFE-subsidies voor het uitvoeren van acties, waarin ook het aanvraagdossier voor projecten inzake capaciteitsopbouw is opgenomen. Om in aanmerking te komen voor de financieringsperiode 2018-2020, moeten aanvragen voor het einde van het eerste kwartaal van 2019 worden ingediend.
Aanvragen worden beoordeeld op naleving van de subsidiabiliteitscriteria en de volgende gunningsdrempels.
Subsidieovereenkomsten worden na succesvolle afronding van het beoordelings- en herzieningsproces ondertekend.
5.1.4.2.
De volgende subsidiabiliteits- en gunningscriteria zijn van toepassing:
a) Subsidiabiliteitscriteria
De aanvraag moet aan de volgende subsidiabiliteitscriteria voldoen:
— |
De aanvrager is een lidstaat waarvoor geldt dat:
|
— |
Wanneer aan een lidstaat een project inzake capaciteitsopbouw was toegekend in het kader van het MJWP 2014-2017, moet dit project vóór de begindatum van het tweede project inzake capaciteitsopbouw worden voltooid. |
— |
De aanvraag bevat een plan voor capaciteitsopbouw, waarin de lidstaat zich verplicht:
|
b) Gunningscriteria
— |
Technische samenhang en kwaliteit in projecten inzake capaciteitsopbouw verwijst naar de voorgestelde interventies ter ontwikkeling van de capaciteit van de lidstaten om succesvolle aanvragen in te dienen voor de financiering van projecten in het kader van de subprogramma's Milieu en Klimaatactie. De verdienste van alle subsidiabele voorstellen zal aan de hand van de volgende gunningscriteria en het volgende scoresysteem worden beoordeeld en gewaardeerd:
|
5.1.5. Voorbereidende projecten overeenkomstig artikel 18, onder g), van de LIFE-verordening
Voorbereidende projecten hebben betrekking op specifieke behoeften voor de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van het beleid en de wetgeving inzake milieu of klimaat van de Unie.
5.1.5.1.
Eenmaal per jaar inventariseert de Commissie de specifieke behoeften op het gebied van de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van beleid en wetgeving inzake milieu en klimaat van de Unie die in de daaropvolgende jaren moeten worden aangepakt. Bij deze gelegenheid stelt zij vast welke van deze behoeften kunnen worden aangepakt door voorbereidende projecten.
Voordat de jaarlijkse oproep tot het indienen van voorstellen wordt bekendgemaakt, ontvangen de lidstaten een ontwerplijst met de specifieke behoeften die door voorbereidende projecten kunnen worden aangepakt en wordt hun gevraagd om commentaar te geven. Op basis van deze reacties wordt de definitieve lijst opgesteld.
De Commissie bepaalt de specifieke selectie- en gunningscriteria voor de aldus vastgestelde projecten, de duur van het project en het indicatieve budget dat aan elk project wordt toegewezen.
De procedure inzake de selectie van projecten ziet er als volgt uit:
— |
Beoordeling van de voorstellen De Commissie controleert elk voorstel op naleving van de subsidiabiliteits- en selectiecriteria en beoordeelt het aan de hand van de gunningscriteria. |
— |
Opstellen van de definitieve lijst van te financieren projecten en van de reservelijst Na een beoordelingsfase worden succesvolle projecten, binnen het beschikbare budget, voor financiering voorgesteld. In voorkomend geval wordt er een reservelijst opgesteld. |
— |
Ondertekening van de subsidieovereenkomst |
5.1.5.2.
De volgende subsidiabiliteits- en gunningscriteria zijn van toepassing:
a) Subsidiabiliteitscriteria
De specifieke subsidiabiliteits- en selectiecriteria worden in elke oproep beschreven. Deze criteria zijn gebaseerd op de specifieke behoeften die door de door de Commissie in samenwerking met de lidstaten beschreven voorbereidende projecten moeten worden aangepakt.
b) Gunningscriteria
Voorbereidende projecten worden gegund aan de rechtspersoon/rechtspersonen die een voorstel indient/indienen dat de vereiste minimumscore behaalt en het hoogst scoort op de volgende criteria:
Criterium |
Vereiste minimumscore (*12) |
Maximumscore |
Technische samenhang en kwaliteit van het voorstel in verband met de aangepakte specifieke behoefte |
22 |
45 |
Volledigheid van de benadering in verband met de aangepakte specifieke behoefte |
15 |
30 |
Financiële samenhang en kwaliteit (inclusief prijs-kwaliteitverhouding) |
12 |
25 |
Totale (vereiste minimale) score |
55 |
100 |
5.1.6. Projecten die nodig zijn ter verwezenlijking van de in artikel 3 van de LIFE-verordening bepaalde algemene doelstellingen
Andere projecten (proef- of demonstratieprojecten of overige) kunnen overeenkomstig artikel 190 van de uitvoeringsvoorschriften van het Financieel Reglement of door bekendmaking van een specifieke oproep tot het indienen van voorstellen op basis van de hieronder beschreven criteria worden gefinancierd. Subsidies gericht op complexe projecten ter verwezenlijking van de circulaire economie binnen waardeketens of door industriële symbiose kunnen bijvoorbeeld worden gefinancierd in het kader van een specifieke oproep op basis van het budget voor subsidies voor het uitvoeren van acties voor milieu en hulpbronnenefficiëntie (128) of voor het ondersteunen van financierbare projecten die leiden tot of een aanvulling vormen op NCFF-financiering. Tevens kunnen projectvoorstellen worden ondersteund bij het nastreven van de maturiteit die vereist is om publiek en privaat investeringskapitaal aan te trekken. Steun kan met name worden verleend aan innovatieve, baanbrekende of niet-routinematige investeringsvoorstellen in het kader van alle prioritaire gebieden van de LIFE-verordening.
5.1.6.1.
Indien de Commissie het noodzakelijk acht een specifiek ad-hocproject op te zetten met als doel de algemene doelstellingen als vermeld in artikel 3 van de LIFE-verordening te verwezenlijken, kan zij een oproep tot het indienen van voorstellen bekendmaken.
5.1.6.2.
c) Subsidiabiliteitscriteria
Andere projecten moeten:
— |
bijdragen aan een of meer van de algemene doelstellingen als vermeld in artikel 3 van de LIFE-verordening en van de toepasselijke specifieke doelstellingen in de artikelen 10, 11, 12, 14, 15 en 16 van de LIFE-verordening; |
— |
binnen het toepassingsgebied van het prioritaire gebied van het LIFE-subprogramma vallen als vermeld in de artikelen 9 en 13 van de LIFE-verordening, op basis waarvan het projectvoorstel werd ingediend. Hierbij gaat het onder meer om projecten gericht op ingewikkelde acties ter verwezenlijking van de circulaire economie binnen waardeketens of door industriële symbiose. Een specifieke oproep voor projecten voor technische bijstand ter voorbereiding van de circulaire economie zal worden bekendgemaakt op basis van het budget voor subsidies voor het uitvoeren van acties voor milieu en hulpbronnenefficiëntie, met een maximum van 1,0 miljoen EUR per jaar. |
d) Gunningscriteria
Andere projecten worden gegund aan de rechtspersoon/rechtspersonen die een voorstel indient/indienen dat de vereiste minimumscore behaalt en de hoogste score op de volgende criteria:
Criterium |
Vereiste minimumscore (*13) |
Maximumscore |
Technische samenhang en kwaliteit van het voorstel in verband met de aangepakte specifieke behoefte |
30 |
50 |
Financiële samenhang en kwaliteit (inclusief prijs-kwaliteitverhouding) |
20 |
30 |
Volledigheid van de benadering in verband met de aangepakte specifieke behoefte |
— |
10 |
Synergieën (zie de traditionele projecten) |
— |
10 |
Totale (vereiste minimale) score |
55 |
100 |
5.2. Exploitatiesubsidies
Artikel 21 van de LIFE-verordening voorziet in de steun voor bepaalde exploitatie- en administratiekosten voor entiteiten zonder winstoogmerk die een doel van algemeen Uniebelang nastreven, hoofdzakelijk actief zijn op het gebied van milieu en/of klimaatactie en betrokken zijn bij de ontwikkeling, tenuitvoerlegging en handhaving van beleid en wetgeving van de Unie.
Het in het kader van het MJWP 2014-2017 ingevoerde systeem van tweejaarlijkse partnerschapskaderovereenkomsten voor exploitatiesubsidies wordt gehandhaafd teneinde het evenwicht tussen de behoefte aan zekerheid en stabiliteit van de begunstigden en een zekere mate van concurrentie tussen organisaties zonder winstoogmerk te bewaren. In dit kader zal in 2018 een beperkte oproep tot het indienen van voorstellen worden georganiseerd. Deze zal enkel zijn gericht op ngo's die voor de ondertekening van een partnerschapskaderovereenkomst (PKO) waren geselecteerd in het kader van de PKO-oproep van 2017 (oproepcode: LIFE-NGO-FPA-EASME-2017).
In 2019 zal een nieuwe oproep tot het indienen van voorstellen voor KPO's worden bekendgemaakt om de ngo's te selecteren die een exploitatiesubsidie voor de boekjaren 2020 en 2021 ontvangen. Daarna zullen twee beperkte oproepen volgen met het oog op de ondertekening van specifieke subsidieovereenkomsten met de KPO-partners.
Exploitatiesubsidies die buiten de oproep tot het indienen van voorstellen vallen, kunnen worden toegekend in naar behoren gemotiveerde uitzonderlijke gevallen als omschreven in artikel 190 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie (129), met name wanneer er gezien de kenmerken van de begunstigde geen andere keuze is of wanneer de begunstigde als zodanig is aangeduid in een bepaalde rechtsgrondslag.
Voorstellen worden gecontroleerd op naleving van de subsidiabiliteits- en gunningscriteria. Van voorstellen die aan deze criteria voldoen, worden de algehele relevantie en de kwaliteit beoordeeld aan de hand van de gunningscriteria. Aan de hand van deze criteria worden er punten toegekend en moet er een minimale kwaliteitsnorm worden behaald. Het definitieve gunningsbesluit wordt op basis van de resultaten van het beoordelingsproces genomen.
5.2.1. Selectiecriteria voor exploitatiesubsidies
Aan de hand van de selectiecriteria worden de financiële draagkracht en de operationele capaciteit van de aanvrager voor de uitvoering van het voorgestelde werkprogramma beoordeeld.
Aanvragers worden alleen geselecteerd als zij, op basis van specifieke bewijsstukken betreffende hun prestaties in de twee voorgaande jaren, het volgende kunnen aantonen:
— |
operationele capaciteit — de aanvrager moet de vereiste beroepsbekwaamheden en -kwalificaties bezitten om het voorgestelde werkprogramma tot een goed einde te brengen, en |
— |
financiële draagkracht — de aanvrager moet over stabiele en toereikende financieringsbronnen beschikken om zijn activiteit gedurende het jaar waarvoor de subsidie wordt toegekend, te handhaven en aan de financiering ervan bij te dragen. |
In bepaalde uitzonderlijke omstandigheden, met name in het geval van een nieuw netwerk dat door ervaren organisaties is opgezet, kan het UA afwijken van de eis om bewijsstukken over de twee voorafgaande jaren te verstrekken.
5.2.2. Gunningscriteria voor exploitatiesubsidies
5.2.2.1.
Artikel 12, onder d), en artikel 16, onder d), van de LIFE-verordening vermelden als specifieke doelstelling voor het prioritaire gebied „Milieubeleid en -bestuur en informatie”, respectievelijk „Klimaatgovernance en informatie”: het bevorderen van beter milieubeleid en -bestuur en betere klimaatgovernance door een bredere betrokkenheid van belanghebbenden, met inbegrip van ngo's, bij het overleg over en de tenuitvoerlegging van het beleid.
De volgende gunningscriteria zijn van toepassing op de selectie van de begunstigden van partnerschapskaderovereenkomsten:
1. |
Beleidsrelevantie: relevantie van het strategische plan van de ngo voor het milieu- en het klimaatactiebeleid van de Unie. |
2. |
EU-beleidsvorming: bijdrage van de ngo aan de vorming, ontwikkeling of actualisering van het milieu- en het klimaatactiebeleid van de Unie. |
3. |
Tenuitvoerlegging van het EU-beleid: bijdrage van de ngo aan de tenuitvoerlegging en handhaving van het milieu- en het klimaatactiebeleid van de Unie. |
4. |
Sensorfunctie: relevantie voor het aanpakken van nieuwe en opkomende milieu- en klimaatgerelateerde kwesties. |
5. |
Organisatorische ontwikkeling: potentieel om verder te groeien tot een efficiëntere stakeholder binnen het beleidsproces van de Unie. |
De als kaderpartners gekozen organisaties wordt verzocht jaarlijks hun werkprogramma in te dienen, dat met het oog op toekenning van een specifieke jaarlijkse exploitatiesubsidie zal worden geanalyseerd.
Voor de toekenning van specifieke jaarlijkse exploitatiesubsidies in het kader van partnerschapskaderovereenkomsten zijn de volgende criteria van toepassing:
1. |
overeenstemming van het werkprogramma met de doelstellingen en de aard van de activiteiten zoals beschreven in de partnerschapskaderovereenkomst; |
2. |
technische samenhang en kwaliteit van het werkprogramma; |
3. |
samenhang tussen het werkprogramma en het voorgestelde budget, met inbegrip van efficiënt gebruik van middelen. |
5.2.2.2.
De toekenning van andere exploitatiesubsidies, ook na de ondertekening van partnerschapskaderovereenkomsten, aan organisaties zonder winstoogmerk die een doel van algemeen Uniebelang nastreven of waarvan de doelstelling deel uitmaakt van het milieu- en/of het klimaatactiebeleid, en dit ondersteunt, geschiedt aan de hand van de volgende gunningscriteria:
1. |
relevantie van het werkprogramma voor de doelstellingen van de LIFE-verordening en in voorkomend geval voor de thematische prioriteiten en de projectthema's; |
2. |
haalbaarheid en interne samenhang van het werkprogramma; |
3. |
kosteneffectiviteit van de voorgestelde activiteiten. |
5.3. Financiële instrumenten
Er wordt voorzien in financiering in de zin van artikel 17, lid 4, van de LIFE-verordening voor de volgende twee financiële proefinstrumenten ten behoeve van de verwezenlijking van de algemene doelstellingen als vermeld in artikel 3 van de LIFE-verordening:
— |
faciliteit voor de financiering van natuurlijk kapitaal (NCFF) — een financieel proefinstrument onder beide subprogramma's om innovatieve benaderingen te testen en te demonstreren voor de financiering van projecten ter bevordering van het behoud van natuurlijk kapitaal in de prioritaire gebieden Natuur en biodiversiteit en Aanpassing aan de klimaatverandering; |
— |
instrument voor de particuliere financiering van energie-efficiëntie (PF4eE) — een financieel proefinstrument onder het subprogramma Klimaatactie. Zoals aangetoond in de periode 2014-2017, biedt PF4eE een nieuwe en doeltreffende benadering voor het verbeteren van de beperkte toegang tot adequate en betaalbare commerciële financiering voor nationaal prioritaire investeringen in energie-efficiëntie. |
Aan de bepalingen betreffende financiële instrumenten op grond van het Financieel Reglement, met name de artikelen 139 en 140, wordt voldaan zoals beschreven in de volgende alinea's.
Projectondersteunende financiële instrumenten kunnen de vormen aannemen als bepaald in en worden ten uitvoer gelegd overeenkomstig titel VIII van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, en kunnen onderling en met subsidies uit de Uniebegroting worden gecombineerd.
Overeenkomstig artikel 140, lid 6, vormen jaarlijkse terugbetalingen, met inbegrip van terugbetaald kapitaal, vrijgegeven zekerheden en aflossingen van de hoofdsom van de leningen, interne bestemmingsontvangsten en worden ze voor hetzelfde financiële instrument gebruikt gedurende een termijn die niet langer duurt dan de termijn voor de vastlegging van kredieten plus twee jaar.
De tussentijdse evaluatie heeft na minder dan twee jaar van effectieve tenuitvoerlegging van de twee financiële instrumenten plaatsgevonden en er konden slechts voorlopige conclusies aangaande de financiële instrumenten uit worden getrokken, aangezien deze een nieuwe wijze van financiering in het kader van het LIFE-programma vormen. Die conclusies worden in aanmerking genomen bij de tenuitvoerlegging van de twee financiële instrumenten in de periode 2018-2020. Meer bepaald:
— |
wat de NCFF betreft, wordt een inspanning geleverd om de bijstand die potentiële begunstigden krijgen om hun businesscase op te bouwen, te verbeteren, rekening houdend met het feit dat de in de loop van het eerste MJWP toegewezen middelen voldoende zijn voor de duur van het MJWP 2018-2020; |
— |
wat het PF4eE betreft, is besloten de testfase te verlengen en de beschikbare middelen met 75 miljoen EUR te verhogen, rekening houdend met de grote vraag die werd waargenomen. De Commissie zal minimaal eens per jaar verslag uitbrengen aan het LIFE-comité. Ad-hocvergaderingen kunnen indien nodig worden bijeengeroepen. |
5.3.1. Faciliteit voor de financiering van natuurlijk kapitaal (Natural Capital Financing Facility — NCFF)
5.3.1.1.
Het financiële instrument draagt bij aan de verwezenlijking van de LIFE-doelstellingen, met name voor de prioritaire gebieden Natuur en biodiversiteit onder LIFE Milieu en Aanpassing aan de klimaatverandering onder LIFE Klimaatactie, door de financiering van initiële investeringen en exploitatiekosten voor inkomstengenererende of kostenefficiënte proefprojecten ter bevordering van het behoud, het herstel, het beheer en de versterking van natuurlijk kapitaal voor biodiversiteit en aanpassingsvoordelen, waaronder ecosysteemgerichte oplossingen voor de uitdagingen met betrekking tot land, bodem, bosbouw, landbouw, water en afval. De NCFF is een in 2015 ingevoerd beleidsinstrument voor innovatieve proefprojecten. Zoals beschreven in het MJWP 2014-2017, biedt dit instrument de mogelijkheid de kosteneffectiviteit van het LIFE-programma te verbeteren door middel van hefboomwerking en complementariteit. Het draagt bij aan de capaciteitsopbouw voor de langere termijn binnen een innovatieve, duurzame commerciële financieringsactiviteit. De NCFF vult de beleidsdoelstellingen van de lidstaten op het gebied van biodiversiteit en aanpassing aan de klimaatverandering aan en ondersteunt deze.
Meer bepaald:
— |
op het gebied van natuur en biodiversiteit draagt de NCFF bij aan de tenuitvoerlegging van het beleid en de wetgeving van de Unie inzake biodiversiteit, met inbegrip van de biodiversiteitsstrategie van de Unie voor 2020, de Richtlijnen 2009/147/EG en 92/43/EEG, met name door het toepassen, ontwikkelen en testen van projecten en het demonstreren van hun haalbaarheid. Daarnaast ondersteunt het de verdere ontwikkeling en tenuitvoerlegging alsmede het beheer van het krachtens artikel 3 van Richtlijn 92/43/EEG opgezette Natura 2000-netwerk en vergroot het de veerkracht door tevens ecosystemen buiten het netwerk te beschermen en te herstellen. Het is echter mogelijk dat sommige soorten projecten niet van toepassing zijn in Natura 2000-gebieden (130); |
— |
op het gebied van aanpassing aan de klimaatverandering draagt de NCFF bij aan de tenuitvoerlegging van beleid van de Unie inzake aanpassing, in het bijzonder door het ontwikkelen, testen en demonstreren van ecosysteemgerichte benaderingen voor aanpassing aan de klimaatverandering. Ook draagt het instrument bij aan de ontwikkeling en demonstratie van innovatieve aanpassingstechnologieën, -systemen, -methoden en -instrumenten die geschikt zijn voor replicatie, overdracht of mainstreaming. |
5.3.1.2.
Overeenkomstig een delegatieovereenkomst met de Commissie wordt de NCFF ten uitvoer gelegd door de Europese Investeringsbank. Tijdens de testfase, die tijdens het MJWP LIFE voor 2014-2017 is begonnen en tot en met 2020 zal duren, wordt de NCFF geacht negen tot twaalf activiteiten uit te voeren. De voor de NCFF vastgelegde middelen voor de periode 2014-2017 zullen naar verwachting volstaan voor de gehele periode van het LIFE-programma. De Commissie is met de EIB overeengekomen de uitvoeringstermijn te verlengen tot eind 2021.
In februari 2017 waren de onderhandelingen over één activiteit afgerond en was er tot ondertekening overgegaan; ook over een andere activiteit zullen de onderhandelingen naar verwachting binnen dit jaar worden afgerond. De Europese Investeringsbank blijft een pijpleiding van subsidiabele activiteiten ontwikkelen.
5.3.1.3.
De tenuitvoerlegging van het financiële instrument is toevertrouwd aan de Europese Investeringsbank (EIB) door middel van indirect beheer.
De NCFF combineert directe en indirecte projectfinanciering door middel van eigen en vreemd vermogen en een garantiefaciliteit. Er is voorzien in een technische faciliteit om ervoor te zorgen dat de projecten een voor financiering toereikend stadium van maturiteit bereiken.
De Europese Commissie heeft 50 miljoen EUR uitgetrokken voor het risicodelingsmechanisme en 10 miljoen EUR voor de faciliteit voor technische bijstand. Op basis daarvan zal de EIB tot 125 miljoen EUR investeren door middel van leningen, garanties voor leningen en eigen-vermogensinvesteringen. Leningen kunnen hetzij direct aan de eindbegunstigden worden verstrekt, voor de financiering van investeringen en exploitatiekosten, hetzij indirect, via intermediairs die dan een leningenportefeuille financieren. Garanties voor leningen kunnen aan intermediairs worden verstrekt. Eigen-vermogensinvesteringen kunnen worden gebruikt voor investeringen in door intermediairs beheerde financiële middelen. Deze opties kunnen worden gecombineerd met subsidies voor het uitvoeren van acties in het kader van thematische prioriteiten of met steun uit andere bronnen.
De faciliteit beschikt over een risicodelingsmechanisme met de EIB, omdat de door de NCFF ondersteunde projecten geen projecten zijn waar de EIB normaliter in investeert, omdat ze te klein zijn of omdat hun waargenomen hoge risico niet compatibel is met de AAA-rating van de bank. Om dit probleem te ondervangen, omvat de faciliteit een risicodelingsmechanisme waarbij de EU-middelen een garantie vormen voor de EIB ten aanzien van eerste verliezen ingeval projecten mislukken. De in het kader van het MJWP 2014-2017 ter beschikking gestelde middelen zullen beschikbaar blijven in de financieringsperiode 2018-2020. Het exacte uitvoeringsmechanisme is in de op 18 december 2014 ondertekende delegatieovereenkomst tussen de Commissie en de EIB vastgelegd, waarin ook precieze uitsluitings-/selectiecriteria voor projecten zijn vastgesteld om ervoor te zorgen dat de juiste prioriteiten in het selectieproces worden ingebouwd en dat er voldoende sectorale en geografische dekking is.
In het huidige MJWP wordt de toewijzing van de in het kader van het MJWP 2014-2017 ter beschikking gestelde middelen verlengd tot het MJWP 2018-2020. Na afloop van deze operationele periode van de testfase zal de faciliteit met een lichtere structuur worden gehandhaafd om de portefeuille te beheren en de aflossingen voor activiteiten te ontvangen.
Het beheer van het financiële instrument wordt uitgevoerd door de EIB. Een stuurgroep beoordeelt regelmatig de voortgang van de tenuitvoerlegging van het financiële instrument. De leden van de stuurgroep worden gezamenlijk door de Commissie, met inbegrip van DG ENV, DG CLIMA en DG ECFIN, en de EIB benoemd; zij worden ondersteund door een secretariaat dat door de EIB wordt verzorgd.
De monitoring van de financiële instrumenten wordt uitgevoerd in overeenstemming met de in het Financieel Reglement (artikel 140) en de gedelegeerde verordening (artikel 225) gestelde eisen en vervolgens zoals uitgelegd in de financiële en administratieve kaderovereenkomst met de EIB en de delegatieovereenkomst.
De EIB is verantwoordelijk voor het toezicht op de tenuitvoerlegging van de activiteiten in het kader van het financiële instrument en voor het opstellen van prestatierapporten en financiële verslagen, met een nader te bepalen formaat, inhoud en frequentie, inclusief periodieke en ad-hocrapporten, bezoeken ter plaatse en audits. Er zal gebruik worden gemaakt van prestatie-indicatoren voor de rapportage vanuit financiële instellingen aan de EIB.
5.3.1.4.
De projecten zijn onderverdeeld in vier hoofdcategorieën:
— |
Betalingen voor ecosysteemdiensten: projecten met betrekking tot betalingen voor de baten uit natuurlijk kapitaal, meestal een vrijwillige, kleinschalige bilaterale transactie met een duidelijk geïdentificeerde koper en verkoper van een ecosysteemdienst. Ze zijn gebaseerd op het beginsel dat de begunstigde betaalt, waarbij betalingen worden uitgevoerd om kritische ecosysteemdiensten te beveiligen. |
— |
Groene Infrastructuur (GI): GI is een strategisch opgezet netwerk van natuurlijke en seminatuurlijke gebieden met diverse milieukenmerken, dat is ontworpen en wordt beheerd voor het leveren van een brede reeks ecosysteemdiensten. Het omvat groene ruimten (of blauwe wanneer het om aquatische ecosystemen gaat) en andere fysieke kenmerken in landzones (met inbegrip van kustzones) en zeezones. Op het land is GI aanwezig in plattelands- en stedelijke omgevingen. Aan de hand van GI-projecten kunnen inkomsten worden gegenereerd of kosten worden bespaard op basis van de levering van goederen en diensten, waaronder waterbeheer, luchtkwaliteit, bosbouw, recreatie, overstromings-/erosie-/brandbestrijding, bestuiving en toegenomen weerbaarheid tegen de gevolgen van de klimaatverandering. |
— |
Compensatie voor biodiversiteit: dit zijn beschermingsmaatregelen bedoeld ter compensatie van de resterende, onvermijdelijke schade aan de biodiversiteit als gevolg van ontwikkelingsprojecten. Ze zijn gebaseerd op het beginsel dat de vervuiler betaalt, waarbij compensaties worden toegepast voor naleving of om reputatierisico's te beperken. Projecten gericht op het compenseren van schade aan Natura 2000-gebieden overeenkomstig artikel 6, lid 4, van de habitatrichtlijn komen niet in aanmerking voor financiering uit de NCFF. |
— |
Innovatieve pro-biodiversiteits- en aanpassingsinvesteringen: dit zijn projecten waarbij het gaat om de levering van goederen en diensten, vooral door kmo's, die zijn gericht op de bescherming van de biodiversiteit of het verhogen van de bestendigheid van gemeenschappen en andere bedrijfstakken. |
Het doel is om projecten met een voldoende brede geografische en sectorale dekking te vinden en te financieren en tegelijkertijd diverse financiële mechanismen te testen, om de reproduceerbaarheid ervan in de gehele EU veilig te stellen tijdens de operationele fase. De subsidiabiliteitsregels voor projecten en het investeringsbeleid voor de faciliteit (het instellen van plafonds voor sectoren en geografische dekking, evenals minimumcriteria waaraan moet worden voldaan en beginselen die in acht moeten worden genomen, zoals de mitigatiehiërarchie (131)) zijn vastgesteld in de delegatieovereenkomst.
De subsidiabiliteitscriteria stroken met de doelstellingen inzake natuur en biodiversiteit en de aanpassing aan de klimaatverandering als vastgelegd in de LIFE-verordening, waarbij rekening wordt gehouden met de beleidsprioriteiten van de lidstaten op het gebied van de bescherming van de biodiversiteit en de aanpassing aan de klimaatverandering.
Subsidiabele projecten inzake het beheer van natuurlijk kapitaal moeten worden gerechtvaardigd door een economische beoordeling op basis van een klassieke kosten-batenanalyse — dat wil zeggen dat de netto contante kosten van het project gedurende de looptijd lager zijn dan de netto contante waarde van de verwachte voordelen, met inbegrip van externe effecten. Behalve de door de EIB opgelegde standaardcriteria voor alle activiteiten gelden er aanvullende criteria voor het bepalen van de soort projecten en de betrokken sectoren.
Als minimumvereiste geldt dat de eindbegunstigden van het financiële instrument rechtspersonen en/of natuurlijke personen moeten zijn die investeren in projecten inzake het beheer van natuurlijk kapitaal en die:
— |
door middel van een gerichte milieueffectbeoordeling kunnen aantonen dat zij een positief effect hebben op de toestand en bestendigheid van het ecosysteem en op de levering van ecosysteemdiensten; |
— |
de aanzet kunnen geven tot nieuwe bedrijfsmodellen voor het beheer van natuurlijk kapitaal in verband met de hierboven genoemde typologieën, zoals groene infrastructuur, betalingen voor ecosysteemdiensten, compensatie voor biodiversiteit, of kleinere of grotere innovatieve ondernemingen die bijdragen aan biodiversiteit en aanpassing; |
— |
aan een van de volgende criteria kunnen voldoen:
|
De projecten moeten ten minste in een van de EU-lidstaten worden uitgevoerd om voor subsidie in aanmerking te komen.
Wanneer projecten indirect worden gefinancierd via bijdragen aan financiële middelen die door intermediaire financiële instellingen worden beheerd, zou de selectie van dergelijke instellingen worden bepaald door de vraag en overeenkomstig de beginselen van goed financieel beheer, transparantie, non-discriminatie en de naleving van onder meer de volgende eisen:
i) |
een particuliere of marktgebaseerde financiële instelling zijn; |
ii) |
de operationele capaciteit voor de distributie van het financiële instrument vastleggen en aantonen; |
iii) |
aantonen de eindbegunstigden te kunnen bereiken waarop het beleid inzake biodiversiteit of aanpassing aan de klimaatverandering van de EU of de lidstaat is gericht; |
iv) |
voldoen aan de verplichtingen en vereisten in verband met de distributie van het financiële instrument; |
v) |
voldoen aan de toepasselijke normen en wetgeving betreffende het voorkomen van het witwassen van geld, de bestrijding van terrorisme en belastingfraude; |
vi) |
de door de Europese Rekenkamer voor de uitvoering van haar taken vereiste informatie verstrekken, en |
vii) |
voor de EIB aanvaardbaar zijn als kredietnemer in overeenstemming met haar kredietbeleid. |
5.3.2. Instrumenten voor particuliere financiering van energie-efficiëntie (PF4eE)
5.3.2.1.
Het PF4eE draagt bij aan de verwezenlijking van de algemene doelstellingen van de LIFE-verordening als bedoeld in artikel 3 en nader bepaald in het prioritaire gebied Mitigatie van de klimaatverandering. Het PF4eE voorziet met name in:
— |
de aanpak van een belangrijk vraagstuk van het klimaatbeleid, waarmee wordt bijgedragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van Europa 2020 en 2030 om energiebesparing en de daarmee samenhangende vermindering van de emissies veilig te stellen; |
— |
het noodzakelijke niveau van proef- en demonstratieactiviteiten van een nieuw beleidsinstrument, met groot potentieel om toegevoegde waarde op te leveren voor de EU; |
— |
aanvullingen op en ondersteuning van de verantwoordelijkheden van de lidstaten in het kader van de nationale actieplannen voor energie-efficiëntie (National Energy Efficiency Action Plans — NEEAP's); |
— |
de mogelijkheid om de kosteneffectiviteit van het LIFE-programma te verbeteren door middel van hefboomwerking en complementariteit; |
— |
capaciteitsopbouw voor de langere termijn binnen een duurzame commerciële financieringsactiviteit, waarmee het permanente langetermijnondersteuning voor duurzame ontwikkeling biedt; |
— |
ondersteuning van solidariteit en lastenverdeling, en |
— |
de mogelijkheid tot mainstreaming van het initiatief in de programma's van de lidstaten (aan de hand van NEEAP's en mogelijk andere programma's en initiatieven). |
5.3.2.2.
In 2014 werd verwacht dat het instrument investeringen van tot 540 miljoen EUR zou ondersteunen. Op basis van de in 2015 en 2016 ondertekende activiteiten en gezien de huidige pijpleiding beoogt de EIB nu echter tegen eind 2017 meer dan 1 miljard EUR aan nieuwe investeringen te bereiken (600-650 miljoen EUR van de EIB en ten minste 500 miljoen EUR van financiële intermediairs), verspreid over negen tot tien lidstaten.
De zes overeenkomsten die eind 2016 waren ondertekend, zijn de volgende:
— |
Komerční Banka, Tsjechië: 75 miljoen EUR aan leningen voor energie-efficiëntie voor ondernemingen en verlichtingssystemen voor gebouwen en industriële locaties; |
— |
Banco Santander, Spanje: 50 miljoen EUR aan leningen voor energie-efficiëntie voor hotels en andere toeristische gebouwen; |
— |
Crédit Coopératif, Frankrijk: 75 miljoen EUR aan leningen voor energie-efficiëntie voor kmo's en de renovatie van gebouwen; |
— |
Belfius, België: 75 miljoen EUR aan gerichte leningen voor energie-efficiëntie voor kmo's; |
— |
Banco BPI, Portugal: 50 miljoen EUR aan gerichte leningen voor ondernemingen; |
— |
BPER, Italië: 50 miljoen EUR aan leningen voor energie-efficiëntie voor de particuliere sector. |
In 2017 zouden bijkomende overeenkomsten kunnen worden ondertekend in Kroatië, het VK, Griekenland en Cyprus.
Hoewel tot nu toe enkel in Frankrijk en Tsjechië investeringen in de praktijk zijn ondersteund, blijkt uit de grote interesse van de banken en het verhoogde investeringsstreefcijfer van de EIB de onderliggende vraag op de markt, en dus het opschalingspotentieel. Het PF4eE draagt bij aan de verwezenlijking van een nieuw financieel product op de markt dat op energie-efficiëntie is gericht en bijgevolg rechtstreeks bijdraagt aan het koolstofvrij maken van de economie van de EU, in overeenstemming met de COP21-doelstellingen.
Eind 2016 waren de door de EIB toegezegde en uitgekeerde leningen goed voor respectievelijk 375 miljoen EUR en 35 miljoen EUR. De gemiddelde hefboomratio van het instrument bedroeg eind 2016 9,8 (berekend als de verhouding tussen de bijdrage van de EIB en die van de Europese Commissie).
De bijdrage van de EU aan PF4eE bedroeg in de periode 2014-2017 80 miljoen EUR. Voor de periode 2018-2020 wordt voor de voortzetting van de testfase nog eens 75 miljoen EUR vrijgemaakt, waarvan 10 miljoen EUR moet worden geoormerkt voor de steunfaciliteit voor deskundigen, die technische bijstand verleent aan financiële intermediairs.
5.3.2.3.
De tenuitvoerlegging van het PF4eE-instrument is toevertrouwd aan de Europese Investeringsbank (EIB) door middel van indirect beheer.
Het PF4eE-instrument heeft twee kerndoelstellingen:
— |
leningen voor energie-efficiëntie (EE) tot een duurzamere activiteit maken binnen de Europese financiële instellingen, waarbij particuliere commerciële banken en andere financiële instellingen (tezamen „financiële intermediairs”) worden gestimuleerd om de energie-efficiëntiesector als een afzonderlijk marktsegment te behandelen, en |
— |
de toegang tot financiering met vreemd vermogen uitbreiden naar projecten ter ondersteuning van de prioriteiten inzake energie-efficiëntie van de lidstaten, als vastgesteld in de NEEAP's. |
Het PF4eE-instrument voorziet in i) een mechanisme voor risicodeelname (faciliteit voor risicodeling), en ii) deskundige ondersteuning van financiële intermediairs (steunfaciliteit voor deskundigen) in combinatie met iii) financiering voor de lange termijn door de EIB (EIB-lening voor energie-efficiëntie).
— |
Het PF4eE voorziet in een financieel instrument voor risicodeling met een functionerend mechanisme vergelijkbaar met een gemaximaliseerde garantie, om het risico tussen de Commissie (als financier) en financiële intermediairs (als kredietverstrekkers) te delen. |
— |
De faciliteit voor risicodeling is bedoeld om het kredietrisico dat financiële intermediairs lopen bij het verstrekken van leningen aan de EE-sector, te verminderen en hun deelname te bevorderen. De impact hangt af van de marktomstandigheden en specifieke kenmerken van de projecten. De faciliteit voor risicodeling verbetert de kredietverlening, de toegang tot financiering en/of de financieringsvoorwaarden voor de eindbegunstigden, mogelijk met inbegrip van lagere prijzen, langere looptijden, lagere zekerheid, of andere. |
— |
Om van de LIFE-bijdrage een hefboomeffect te doen uitgaan, worden EIB-leningen aan financiële intermediairs tegen concurrerende tarieven verstrekt voor doorlening. De voordeelstarieven zullen worden doorberekend aan de eindbegunstigden om de acceptatie te stimuleren. |
— |
De begunstigden worden ook geacht een bijdrage te leveren aan de projectkosten, waardoor de op de investeringskosten verrekende hefboomwerking zal worden verstrekt. |
— |
Indien een deelnemende financiële intermediair verliezen lijdt in zijn leningenportefeuille (EE-leningenportefeuille), zouden deze verliezen gedeeltelijk worden gedekt door de faciliteit voor risicodeling. |
— |
LIFE-financiering zou worden gebruikt om te voorzien in de financiële bijdrage die nodig is voor de faciliteit voor risicodeling en de steunfaciliteit voor deskundigen, evenals de door de EIB gemaakte administratie- en directe kosten voor het opzetten en beheren van het instrument. |
— |
Een maximumbedrag aan cash (zekerheid) zou aan elke financiële intermediair worden toegekend om verliezen in de EE-leningenportefeuille te compenseren. Dit bedrag zou worden berekend op basis van een bepaald percentage van de totale beoogde EE-leningenportefeuille, afhankelijk van het risicoprofiel van de beoogde eindbegunstigden. Wanneer de financiële intermediair de beoogde omvang van de portefeuille niet bereikt, zou het percentage op de bereikte omvang van de portefeuille worden toegepast. |
— |
Onder de beoogde eindbegunstigden van het PF4eE-instrument vallen kmo's, grotere midcapbedrijven en particulieren, maar ook kleine gemeenten of andere overheidsinstanties die kleine investeringen in energie-efficiëntie doen en in staat zijn om energiebesparingen te gebruiken voor de afbetaling van kredieten. |
— |
De doelstelling van het PF4eE voor de periode 2014-2017 bestond erin tien overeenkomsten te ondertekenen (EIB-leningen voor EE en faciliteit voor risicodeling/steunfaciliteit voor deskundigen). Eind 2016 waren er al zes ondertekend (zie punt 5.3.2.2). |
— |
In de periode 2018-2020 zouden tot tien extra overeenkomsten kunnen worden ondertekend, waardoor het totaal van de ondertekende overeenkomsten tegen eind 2020 op twintig zou komen te staan. |
De bijdrage van de EU aan PF4eE voor de periode 2018-2020 zal 75 miljoen EUR bedragen, waarvan 10 miljoen EUR moet worden geoormerkt voor de steunfaciliteit voor deskundigen. Bovendien zal de EIB meer dan één overeenkomst per lidstaat mogen sluiten.
De selectie van financiële intermediairs zal nog altijd worden bepaald door de vraag en overeenkomstig de beginselen van goed financieel beheer, transparantie, non-discriminatie en de naleving van onder meer de volgende eisen:
i) |
een particuliere financiële instelling zijn of op een vergelijkbare wijze op de markt actief zijn; |
ii) |
de operationele capaciteit voor de distributie van het PF4eE-instrument vastleggen en aantonen; |
iii) |
aantonen de eindbegunstigden te kunnen bereiken waarop de desbetreffende NEEAP-prioriteit en/of de steunregeling inzake energie-efficiëntie en/of de EU-richtlijnen betreffende energie-efficiëntie in de betrokken lidstaten zijn gericht; |
iv) |
voldoen aan de verplichtingen en vereisten in verband met de distributie van het PF4eE-instrument; |
v) |
voldoen aan de toepasselijke normen en wetgeving betreffende het voorkomen van het witwassen van geld, de bestrijding van terrorisme en belastingfraude; |
vi) |
de door de Europese Rekenkamer voor de uitvoering van haar taken vereiste informatie verstrekken, en |
vii) |
voor de EIB aanvaardbaar zijn als tegenpartij in overeenstemming met haar interne beleid en richtsnoeren alsook met de voorwaarden van het PF4eE inzake geografische spreiding. |
Een brede geografische spreiding van het financiële instrument over de gehele looptijd van het programma zal worden nagestreefd door de EIB te stimuleren om financiële intermediairs in alle lidstaten tot deelname aan te moedigen. De geografische beperkingen van de testfase zullen echter worden opgeheven en de EIB zal meer dan één overeenkomst per lidstaat mogen sluiten, afhankelijk van de eisen van de markt.
Afhankelijk van de door financiële intermediairs aangegeven voorkeuren, kan de EIB voorrang verlenen aan financiële intermediairs die in lidstaten willen opereren waar de investeringsbehoefte (afstand tot het doel) het grootst is. De faciliteit voor risicodeling zal financiële intermediairs stimuleren om te opereren in lidstaten met hogere risico's, bijvoorbeeld als gevolg van aanzienlijke onderontwikkeling in het gebruik van leningfinanciering voor EE, of waar de capaciteit tot het aangaan van leningen wordt verwacht bijzonder laag te zijn.
Uit de in de periode 2014-2017 opgedane ervaring blijkt dat technische bijstand aan financiële intermediairs van cruciaal belang is om hun vermogen om zich op EE-investeringen te richten, te maximaliseren. De maximale begroting van de steunfaciliteit voor deskundigen zal daarom worden verhoogd van 3,2 miljoen EUR in de periode 2014-2017 (4 % van de bijdrage van de EU aan PF4eE in het eerste deel van de testfase) tot 10 miljoen EUR in de periode 2018-2020.
Het PF4eE moet operationeel zijn zolang de door de faciliteit voor risicodeling gedekte onderliggende leningen uitstaan. De toegestane maximale looptijd in het kader van de faciliteit voor risicodeling is twintig jaar. Daarom zal het PF4eE voor maximaal twintig jaar na de afronding van de tenuitvoerleggingsperiode (2045) van kracht zijn.
De toewijzing van financiële middelen is geldig totdat de laatste transactie in het kader van het programma volledig is voltooid.
Het beheer van het financiële instrument wordt uitgevoerd door de EIB. Een stuurgroep beoordeelt regelmatig de voortgang van de tenuitvoerlegging van het financiële instrument. De leden van de stuurgroep worden gezamenlijk door de Commissie, met inbegrip van Commissiediensten zoals DG CLIMA, DG ECFIN en DG ENER, en de EIB benoemd; zij worden ondersteund door een secretariaat dat door de EIB wordt verzorgd.
Er is een mechanisme voor monitoring en rapportage opgezet en de informatie wordt uitgewisseld met het LIFE-comité.
De monitoring van de financiële instrumenten zal voldoen aan de in het Financieel Reglement (artikel 140) en de gedelegeerde verordening (artikel 225) gestelde eisen en vervolgens plaatsvinden zoals uiteengezet in de financiële en administratieve kaderovereenkomst met de EIB en de daaruit voortvloeiende delegatieovereenkomst.
De EIB zal verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de tenuitvoerlegging van de activiteiten in het kader van het financiële instrument en voor het opstellen van prestatierapporten en financiële verslagen, met een nader te bepalen formaat, inhoud en frequentie, inclusief periodieke en ad-hocrapporten, bezoeken ter plaatse en audits. Er zou gebruik worden gemaakt van EE-prestatie-indicatoren voor de rapportage vanuit financiële instellingen aan de EIB.
5.3.2.4.
Onder de begunstigden zijn onder andere particulieren, verenigingen van huiseigenaren, kmo's, ondernemingen en/of overheidsinstellingen/-organen die in energie-efficiëntie investeren conform het NEEAP van elke lidstaat.
De hoogte van de aan de begunstigden verstrekte EE-leningen varieert van 10 000 EUR (hetgeen kan worden teruggebracht om kleine investeringen in de woningbouw mogelijk te maken) tot 5 miljoen EUR (en in uitzonderlijke gevallen tot 15 miljoen EUR).
De lidstaten zijn in staat de projectpijplijn te beïnvloeden en daardoor indirect de selectie van projecten middels de prioriteiten van het NEEAP. Begunstigden zijn rechtspersonen en/of natuurlijke personen die:
— |
een EE-investering doen binnen het kader van een steunregeling van een lidstaat en/of overeenkomstig de prioriteiten van een NEEAP en/of EU-richtlijnen betreffende EE; |
— |
een EE-lening aangaan die is verstrekt door een deelnemende financiële intermediair. |
Ondersteunde EE-investeringen moeten bovendien met goed gevolg door een economische analyse zijn gekomen waarin de kosten van externe koolstofeffecten zijn begrepen, zodat de netto contante kosten van het project gedurende de looptijd lager zijn dan de netto contante waarde van de energiebesparing.
5.4. Andere activiteiten
Financiering, in de zin van artikel 17, lid 1, van de LIFE-verordening, kan worden gebruikt voor de financiering van alle andere interventies die nodig zijn om de algemene doelstellingen als vermeld in artikel 3 te verwezenlijken.
Die interventies worden beheerd in overeenstemming met het Financieel Reglement en de LIFE-Verordening.
De middelen die voor dergelijke interventies, ongeacht de rechtsvorm ervan, beschikbaar worden gesteld, tellen niet mee als het gaat om de minimale middelen die aan projecten moeten worden toegewezen op basis van artikel 17, lid 4, van de LIFE-verordening.
Deze interventies kunnen bestaan uit het volgende:
— |
prijzen voor projecten die worden geselecteerd uit LIFE+-projecten en „traditionele” LIFE-projecten die de tweede voorfinanciering hebben ontvangen en worden beschouwd als bijzonder veelbelovend wat betreft de bijdrage ervan aan de specifieke doelstellingen van de prioritaire gebieden van het LIFE-subprogramma Milieu of Klimaatactie alsmede de voortzetting, herhaling en/of overdracht ervan; |
— |
subsidies voor het uitvoeren van acties voor LIFE+-projecten en „traditionele” LIFE-projecten die de tweede voorfinanciering hebben ontvangen en worden beschouwd als bijzonder veelbelovend wat betreft de bijdrage ervan aan de specifieke doelstellingen van de prioritaire gebieden van het LIFE-subprogramma Milieu of Klimaatactie alsmede de verkoopbaarheid en financierbaarheid van de in het kader van de projecten ten uitvoer gelegde oplossingen. In het kader van deze subsidies voor het uitvoeren van acties zouden forfaitaire bedragen worden verstrekt voor ondersteunende acties die op basis van een door de aanvragers te verstrekken kloofanalyse noodzakelijk worden geacht om tegen het einde van het LIFE(+)-project verkoopbaarheid en/of financierbaarheid te bereiken; |
— |
bedrijfscoaching voor LIFE+-projecten en „traditionele” LIFE-projecten die de tweede voorfinanciering hebben ontvangen en worden beschouwd als bijzonder veelbelovend wat betreft de bijdrage ervan aan de specifieke doelstellingen van de prioritaire gebieden van het LIFE-subprogramma Milieu of Klimaatactie alsmede de verkoopbaarheid en financierbaarheid van de in het kader van de projecten ten uitvoer gelegde oplossingen; |
— |
cluster- en netwerkcoaching voor kleine en middelgrote ondernemingen. |
6. INDICATIEVE TIJDSCHEMA'S VOOR DE OPROEPEN TOT HET INDIENEN VAN VOORSTELLEN (ARTIKEL 24, LID 2, ONDER E), VAN DE LIFE-VERORDENING)
6.1. Indicatieve tijdschema's voor subsidies
Soort project |
Subprogramma |
2018 |
2019 |
2020 |
Projecten in de zin van artikel 18, onder a), b), c) en h), van de LIFE-verordening |
ENV |
2e kwartaal |
2e kwartaal |
2e kwartaal |
CLIMA |
2e kwartaal |
2e kwartaal |
2e kwartaal |
|
Geïntegreerde projecten (artikel 18, onder d), van de LIFE-verordening) |
ENV |
2e kwartaal |
2e kwartaal |
2e kwartaal |
CLIMA |
2e kwartaal |
2e kwartaal |
2e kwartaal |
|
Projecten voor technische bijstand (artikel 18, onder e), van de LIFE-verordening) |
ENV |
2e kwartaal |
2e kwartaal |
2e kwartaal |
CLIMA |
2e kwartaal |
2e kwartaal |
2e kwartaal |
|
Projecten inzake capaciteitsopbouw (artikel 18, onder f), van de LIFE-verordening) |
ENV en CLIMA gezamenlijk |
1e kwartaal van 2018 |
|
|
Voorbereidende projecten (artikel 18, onder g), van de LIFE-verordening) |
ENV |
2e kwartaal |
2e kwartaal |
2e kwartaal |
Exploitatiesubsidies (artikel 21 van de LIFE-verordening) |
ENV en CLIMA gezamenlijk |
2e kwartaal gezamenlijke oproep tot het indienen van voorstellen voor exploitatiesubsidies voor het boekjaar 2019 |
2e kwartaal partnerschapskaderovereenkomsten en exploitatiesubsidies voor het boekjaar 2020 |
2e kwartaal exploitatiesubsidies voor het boekjaar 2021 |
6.2. Indicatieve tijdschema's voor financiële instrumenten
Financieel instrument |
Subprogramma |
2018 |
2019 |
2020 |
NCFF |
ENV |
Op voortdurende basis |
||
CLIMA |
Op voortdurende basis |
|||
PF4eE |
CLIMA |
Op voortdurende basis |
7. KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE RESULTATEN, INDICATOREN EN STREEFDOELEN VOOR ELK PRIORITAIR GEBIED EN ELKE SOORT PROJECTEN (ARTIKEL 24, LID 2, ONDER C), VAN DE LIFE-VERORDENING)
Overeenkomstig de prestatie-indicatoren (artikel 3, lid 3, van de LIFE-verordening) en de specifieke doelstellingen van het betrokken prioritaire gebied zijn er voor elk prioritair gebied en elke soort project kwalitatieve en kwantitatieve resultaten, indicatoren en streefdoelen vastgesteld (artikel 24, lid 2, onder c), van de LIFE-verordening).
Door het toepassingsgebied van geïntegreerde projecten te beperken tot de tenuitvoerlegging van specifieke strategieën, plannen en routekaarten in het kader van de EU-wetgeving op de gebieden natuur, water, afval, lucht, mitigatie van de klimaatverandering en aanpassing aan de klimaatverandering, kunnen de verwachte resultaten en de door deze projecten te bereiken streefdoelen nauwkeurig worden bepaald.
In het kader van het subprogramma Milieu vergroten de thematische prioriteiten overeenkomstig bijlage III bij de LIFE-verordening en de projectthema's onder punt 3 van het huidige MJWP ook de focus van de gefinancierde projecten, wat leidt tot een tastbaarder effect op de toestand van het milieu. Op basis van de beoordeling van de verwachte effecten van het LIFE-programma zijn een aantal algemene verwachte resultaten en streefdoelen vastgesteld, rekening houdend met de katalysatorfunctie van het programma en dus, waar gerelateerd aan ontwikkeling en tenuitvoerlegging, met het belang van de reproduceerbaarheid van succesvolle projecten (artikel 3, lid 3, onder b), van de LIFE-verordening).
Het aantal en het toepassingsgebied van succesvolle projecten binnen een prioritair gebied zijn echter vooral afhankelijk van het aantal ingediende subsidiabele aanvragen die voldoen aan de selectie- en gunningscriteria, en van technische en sociaaleconomische factoren waarop de Commissie geen invloed heeft.
Gezien het bovenstaande en teneinde de meetbaarheid van de bijdrage van het LIFE-programma aan de doelstellingen van het zevende milieuactieprogramma van de Unie waar mogelijk te verbeteren (artikel 3, lid 1, onder d), van de LIFE-verordening), zijn verwachte resultaten ook omschreven als geplande resultaten op projectniveau. Projectbegunstigden moeten bij aanvang van hun project de uitgangssituatie bepalen en het uiteindelijke resultaat ten opzichte van de beoogde doelstellingen beschrijven. Daarom is de databank met kernprestatie-indicatoren (KPI's) van LIFE opgericht en zal deze tegen eind 2017 toegankelijk worden gemaakt voor de begunstigden (de indicatoren zijn in 2015 in het kader van de tussentijdse evaluatie van LIFE met succes getest in de prototypedatabank (132)). De door elk project te behalen milieu-/klimaatdoelstellingen moeten de streefdoelen, emissiegrenswaarden of doelstellingen als bepaald door de desbetreffende beleidsmaatregelen en de wetgeving van de Unie ten uitvoer leggen of overtreffen.
LIFE is een katalysator en voortzetting, herhaling en/of overdracht van de acties en de resultaten van het project zijn dan ook essentieel voor het waarborgen van de doeltreffendheid van het programma bij de totstandbrenging van positieve resultaten voor het milieu en het klimaat. Hoewel alle projectvoorstellen streven naar voortzetting, herhaling en/of overdracht binnen de respectieve gebieden milieu of klimaatverandering, mag op basis van de opgedane ervaring worden verwacht dat slechts 80 % van de proef- en demonstratieprojecten kan worden herhaald, aangezien het risico bestaat dat de technieken en methoden die worden getest en gedemonstreerd, niet de verwachte resultaten opleveren. Bovendien kan, met het oog op mogelijke economische en administratieve problemen, onafhankelijk van dergelijke technische onmogelijkheden niet worden verwacht dat alle projecten met succes worden afgerond.
Overigens zullen slechts weinig projecten in het kader van het LIFE-programma 2014-2020 in 2020 zijn afgerond, aangezien de gemiddelde looptijd van LIFE-projecten drie tot zes jaar bedraagt, afhankelijk van het prioritaire gebied. Daarom spreken we eigenlijk nog van mijlpalen wanneer de streefdoelen verwijzen naar lopende projecten. Deze mijlpalen houden in dat de projecten op zodanige wijze zijn opgezet, dat ze de streefdoelen uiterlijk aan het einde van de projectperiode, wat in de meeste gevallen na 2020 zal zijn, kunnen bereiken.
Om duplicatie te voorkomen, worden onder elk prioritair gebied de soorten projecten in de zin van de artikelen 2 en 18 van de LIFE-verordening waarin is voorzien om de gerelateerde doelstellingen na te streven, waar mogelijk gegroepeerd. Projectsoorten die losstaan van prioritaire gebieden, zoals projecten inzake capaciteitsopbouw, worden afzonderlijk vermeld.
De indicatoren zijn opgenomen in de beschrijving van de resultaten en streefdoelen en worden dus niet apart vermeld in de onderstaande tabellen.
7.1. Subprogramma Milieu
Voor het subprogramma Milieu zijn de algemene doelstellingen als beschreven in artikel 3, lid 1, de specifieke doelstellingen voor elk prioritair gebied als bepaald in de artikelen 10, 11 en 12, evenals de prestatie-indicatoren als bepaald in artikel 3, lid 3, van de LIFE-verordening in aanmerking genomen.
Milieu en efficiënt hulpbronnengebruik |
|||
Projecten overeenkomstig artikel 18, onder a) en b), van de LIFE-verordening |
|||
Thematische prioriteiten |
Kwantitatieve resultaten (133) |
Kwalitatieve resultaten |
Streefdoelen/mijlpalen 2020 |
WATER (met inbegrip van het mariene milieu) |
Aantal lopende of afgeronde projecten dat gericht is op waterlichamen (binnenwateren/overgangswateren/kustwateren) met een slechte ecologische toestand |
Percentage lopende of afgeronde projecten dat reproduceerbare of overdraagbare acties ten uitvoer legt en vorderingen maakt in de richting van een goede ecologische toestand op projectniveau |
80 % |
Aantal waterlichamen met een slechte ecologische toestand waarop lopende of afgeronde projecten zijn gericht |
Waterlichamen (binnenwateren/overgangswateren/kustwateren) waarop lopende of afgeronde projecten zijn gericht die reproduceerbare of overdraagbare acties ten uitvoer leggen die zijn opgezet om hun ecologische toestand te verbeteren |
100 (134) |
|
AFVAL |
Aantal lopende of afgeronde projecten dat de verwezenlijking van wettelijke EU-afvalstreefdoelen en de tenuitvoerlegging van de afvalhiërarchie (adequaat afvalbeheer) tot doel heeft |
Percentage lopende of afgeronde projecten dat reproduceerbare of overdraagbare acties ten uitvoer legt en vorderingen maakt in de richting van adequaat afvalbeheer |
80 % |
Aantal extra gemeenten of regio's in de gehele Unie met een ontoereikend afvalbeheersysteem waarop lopende of afgeronde projecten zijn gericht |
Gemeenten of regio's waarop lopende of afgeronde projecten zijn gericht die reproduceerbare of overdraagbare acties ten uitvoer leggen die zijn opgezet om een adequaat afvalbeheer tot stand te brengen |
20 |
|
EFFICIËNT HULPBRONNENGEBRUIK (met inbegrip van bodem, bossen en groene kringloopeconomie) |
Aantal lopende of afgeronde projecten dat de streefdoelen van EU-beleid en -wetgeving op het gebied van een efficiënt hulpbronnengebruik (met uitzondering van bodem en bossen) ten uitvoer legt |
Percentage lopende of afgeronde projecten dat reproduceerbare of overdraagbare acties ten uitvoer legt en vorderingen maakt in de richting van de tenuitvoerlegging van de groene kringloopeconomie |
80 % |
Aantal extra bedrijven in heel Europa waarop lopende of afgeronde projecten zijn gericht |
Extra bedrijven waarop lopende of afgeronde projecten zijn gericht die reproduceerbare of overdraagbare acties ten uitvoer leggen om een groene kringloopeconomie tot stand te brengen |
10 |
|
Aantal lopende of afgeronde projecten dat de doelstellingen van het EU-beleid op het gebied van bodembescherming ten uitvoer legt |
Percentage lopende of afgeronde projecten dat reproduceerbare of overdraagbare acties ten uitvoer legt en vorderingen maakt in de richting van de handhaving of verbetering van bodemfuncties |
80 % |
|
Aantal hectare land in de gehele Unie waarop lopende of afgeronde projecten zijn gericht |
Land waarop lopende of afgeronde projecten zijn gericht die reproduceerbare of overdraagbare acties ten uitvoer leggen om bodemfuncties te handhaven en te verbeteren |
2 000 |
|
Aantal lopende of afgeronde projecten ter bevordering van de tenuitvoerlegging van de Europese bosstrategie |
Percentage lopende of afgeronde projecten dat reproduceerbare of overdraagbare acties ten uitvoer legt en vorderingen maakt in de richting van de tenuitvoerlegging van de Europese bosstrategie |
80 % |
|
Percentage lopende of afgeronde projecten dat reproduceerbare of overdraagbare acties ten uitvoer legt die zijn opgezet om indicatorgegevens te verstrekken die nuttig kunnen zijn voor het Europees Datacentrum voor de bossen (EFDAC) |
80 % |
||
MILIEU en GEZONDHEID (met inbegrip van chemicaliën en geluidsemissies) |
Aantal lopende of afgeronde projecten dat het beleid van de Unie inzake chemicaliën ten uitvoer legt, waaronder projecten ter bevordering van de vervanging van stoffen en het minimaliseren van blootstelling |
Percentage lopende of afgeronde projecten dat reproduceerbare of overdraagbare acties ten uitvoer legt en vorderingen maakt om het desbetreffende streefdoel van de Unie inzake chemicaliën op projectniveau te bereiken of te overtreffen |
80 % |
Aantal personen in de gehele Unie dat de doelgroep vormt van lopende of afgeronde projecten die tot doel hebben het gebruik van chemicaliën te beperken |
Personen die de doelgroep vormen van lopende en afgeronde projecten die reproduceerbare of overdraagbare acties ten uitvoer leggen die zijn opgezet om de nadelige effecten van chemicaliën op de gezondheid en het milieu te beperken, met inbegrip van schattingen over de langetermijneffecten |
50 000 |
|
Aantal gefinancierde lopende of afgeronde projecten gericht op lawaaivermindering |
Percentage lopende of afgeronde projecten dat reproduceerbare of overdraagbare acties ten uitvoer legt en vorderingen maakt om het desbetreffende streefdoel van de Unie voor lawaaivermindering op projectniveau te bereiken of te overtreffen |
80 % |
|
Percentage lopende of afgeronde projecten dat reproduceerbare of overdraagbare acties ter vermindering van lawaai ten uitvoer legt en vorderingen maakt om de blootstelling aan lawaai met ten minste 3 dB te verminderen |
80 % |
||
Aantal personen in de gehele Unie dat de doelgroep vormt van lopende of afgeronde projecten inzake lawaai |
Personen die profijt trekken van lopende en afgeronde projecten die reproduceerbare of overdraagbare acties ten uitvoer leggen die zijn opgezet om lawaainiveaus met ten minste 3 dB te verminderen |
10 000 |
|
LUCHTkwaliteit en emissies (met inbegrip van stedelijk milieu) |
Aantal lopende of afgeronde geïntegreerde projecten voor de tenuitvoerlegging van luchtkwaliteitsplannen en -programma's alsook van nationale programma's ter beheersing van de luchtverontreiniging |
Percentage geïntegreerde projecten voor de tenuitvoerlegging van conforme en efficiënte luchtkwaliteitsplannen en -programma's in de bestreken regio's, in overeenstemming met artikel 23 van Richtlijn 2008/50/EG betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa, of van conforme en efficiënte nationale programma's ter beheersing van de luchtverontreiniging in de lidstaten, in overeenstemming met artikel 6 van Richtlijn (EU) 2016/2284 inzake nationale emissieplafonds |
80 % |
Aantal personen dat de doelgroep vormt van lopende of afgeronde projecten inzake luchtkwaliteit |
Personen die de doelgroep vormen van lopende en afgeronde projecten die reproduceerbare of overdraagbare acties ten uitvoer leggen om het desbetreffende streefdoel van de Unie voor luchtkwaliteit te bereiken of te overtreffen |
1 miljoen |
Natuur en biodiversiteit |
|||
Projecten overeenkomstig artikel 18, onder a), b) en c), van de LIFE-verordening |
|||
Thematische prioriteiten |
Kwantitatieve resultaten |
Kwalitatieve resultaten |
Streefdoelen/mijlpalen 2020 |
NATUUR |
Aantal lopende of afgeronde projecten dat gericht is op habitats of soorten in minder dan gunstige/niet-veilige staat van instandhouding |
Percentage lopende of afgeronde projecten ter verbetering van de staat van instandhouding in de zin van de Richtlijnen 92/43/EEG en 2009/147/EG |
100 % |
Aantal habitats in minder dan gunstige/veilige staat van instandhouding waarop lopende of afgeronde projecten zijn gericht |
Percentage van habitats, soorten of Natura 2000-gebieden waarop lopende of afgeronde projecten zijn gericht die vorderingen maken in de richting van een verbeterde staat van instandhouding |
10 % van de beoogde habitats |
|
Aantal soorten in minder dan gunstige/veilige staat van instandhouding waarop lopende of afgeronde projecten zijn gericht |
10 % van de beoogde soorten |
||
Aantal Natura 2000-gebieden/ha aan Natura 2000-gebieden waarop lopende of afgeronde projecten zijn gericht |
10 % van de beoogde Natura 2000-gebieden/ha aan Natura 2000-gebieden |
||
BIODIVERSITEIT |
Aantal lopende of afgeronde projecten dat is gericht op de tenuitvoerlegging van de streefdoelen 2, 3, 4 en 5 van de biodiversiteitsstrategie voor 2020 |
Percentage lopende of afgeronde projecten dat reproduceerbare of overdraagbare acties ten uitvoer legt ter verbetering of tot herstel van de beoogde ecosystemen |
80 % |
Aantal soorten ecosystemen en hectare ecosysteemoppervlakken waarop lopende of afgeronde projecten zijn gericht |
Percentage soorten ecosystemen of ecosysteemoppervlakken waarop lopende of afgeronde projecten zijn gericht die reproduceerbare of overdraagbare acties ten uitvoer leggen en vorderingen maken in de richting van verbetering of herstel |
10 % van de beoogde soorten ecosystemen |
|
10 % van de beoogde ecosysteemoppervlakken |
Geïntegreerde projecten — overeenkomstig artikel 18, onder d), van de LIFE-verordening |
|||
Thematische prioriteiten |
Kwantitatieve resultaten |
Kwalitatieve resultaten |
Streefdoelen/mijlpalen 2020 |
WATER (met inbegrip van het mariene milieu) |
Totaal aantal districten met stroomgebieden in de gehele Unie waarop lopende of afgeronde geïntegreerde projecten inzake water zijn gericht |
Percentage districten met stroomgebieden waarop geïntegreerde projecten inzake water zijn gericht |
3 % |
Aantal lopende of afgeronde geïntegreerde projecten voor de tenuitvoerlegging van stroomgebiedbeheerplannen |
Percentage geïntegreerde projecten voor de tenuitvoerlegging van conforme en efficiënte stroomgebiedbeheerplannen in de beoogde districten met stroomgebieden, in overeenstemming met de kaderrichtlijn water |
100 % |
|
Aantal lopende of afgeronde geïntegreerde projecten voor de tenuitvoerlegging van stroomgebiedbeheerplannen |
Percentage geïntegreerde projecten waarbij de aanvullende financiering die door de geïntegreerde projecten is vrijgekomen, hoger is dan de totale waarde van de budgetten van deze geïntegreerde projecten |
100 % |
|
AFVAL |
Aantal regio's in de gehele Unie waarop lopende of afgeronde geïntegreerde projecten inzake afval betrekking hebben |
Percentage regio's waarop geïntegreerde projecten inzake afval betrekking hebben |
2 % |
Aantal lopende of afgeronde geïntegreerde projecten voor de tenuitvoerlegging van afvalbeheerplannen en/of afvalpreventieprogamma's |
Percentage geïntegreerde projecten dat is opgezet om te voorzien in conforme en efficiënte afvalbeheerplannen en/of afvalpreventieprogamma's in de bestreken regio overeenkomstig de artikelen 28 en 29 van de kaderrichtlijn afvalstoffen (2008/98/EG) |
100 % |
|
Aantal lopende of afgeronde geïntegreerde projecten voor de tenuitvoerlegging van afvalbeheerplannen en/of afvalpreventieprogamma's |
Percentage van geïntegreerde projecten waarbij de aanvullende financiering die door de geïntegreerde projecten is vrijgekomen, hoger is dan de totale waarde van de budgetten van deze geïntegreerde projecten |
100 % |
|
LUCHTkwaliteit en emissies (met inbegrip van stedelijk milieu) |
Aantal personen uit regio's in de gehele Unie dat de doelgroep vormt van lopende of afgeronde geïntegreerde projecten inzake lucht |
Percentage van de totale bevolking van de Unie uit de regio's waarop geïntegreerde projecten inzake luchtkwaliteit betrekking hebben |
3 % |
Aantal lopende of afgeronde geïntegreerde projecten voor de tenuitvoerlegging van luchtkwaliteitsplannen en -programma's |
Percentage geïntegreerde projecten voor de tenuitvoerlegging van conforme en efficiënte luchtkwaliteitsplannen en -programma's in de bestreken regio's, in overeenstemming met artikel 23 van Richtlijn 2008/50/EG |
100 % |
|
Aantal lopende of afgeronde geïntegreerde projecten voor de tenuitvoerlegging van luchtkwaliteitsplannen en -programma's |
Percentage geïntegreerde projecten waarbij de aanvullende financiering die door de geïntegreerde projecten is vrijgekomen, hoger is dan de totale waarde van de budgetten van deze geïntegreerde projecten |
100 % |
|
NATUUR |
Aantal Natura 2000-gebieden waarop lopende of afgeronde geïntegreerde projecten inzake natuur zijn gericht |
Percentage Natura 2000-gebieden dat door geïntegreerde projecten inzake natuur wordt bestreken |
4 % |
Aantal lopende of afgeronde geïntegreerde projecten voor de tenuitvoerlegging van prioritaire actiekaders |
Percentage geïntegreerde projecten dat is opgezet om prioritaire actiekaders ten uitvoer te leggen teneinde een adequaat beheer van Natura 2000-gebieden te garanderen |
100 % |
|
Aantal lopende of afgeronde geïntegreerde projecten voor de tenuitvoerlegging van prioritaire actiekaders |
Percentage van geïntegreerde projecten waarbij de aanvullende financiering die door de geïntegreerde projecten is vrijgekomen, hoger is dan de totale waarde van de budgetten van deze geïntegreerde projecten |
100 % |
Informatie en governance |
|||
Projecten overeenkomstig artikel 18, onder h), van de LIFE-verordening |
|||
Thematische prioriteiten |
Kwantitatieve resultaten |
Kwalitatieve resultaten |
Streefdoelen/mijlpalen 2020 |
INFORMATIE EN BEWUSTMAKING |
Aantal lopende of afgeronde projecten gericht op de bewustmaking van burgers, bedrijven, lokale overheden, geregistreerde niet-gouvernementele organisaties (ngo's) en andere maatschappelijke organisaties (belanghebbenden en burgers) |
Percentage van lopende of afgeronde projecten dat reproduceerbare of overdraagbare acties ten uitvoer legt en vorderingen maakt om meer dan twee andere gebieden buiten het projectgebied en meer dan één taal te bestrijken |
80 % |
Aantal belanghebbenden en burgers dat de doelgroep vormt van lopende of afgeronde projecten en zich niet bewust is van de milieudoelstellingen waar bewustwording voor moet worden gecreëerd |
Percentage dat de toename aangeeft van het aantal belanghebbenden en burgers dat de doelgroep vormt van bewustmakingsprojecten voor de tenuitvoerlegging van reproduceerbare of overdraagbare acties en dat zich bewust wordt van de door deze projecten nagestreefde doelstellingen van het milieubeleid, gemeten aan de hand van enquêtes vooraf en achteraf (uitgevoerd door LIFE-projecten of andere instanties) |
25 % |
|
Aantal belanghebbenden en burgers dat de doelgroep vormt van lopende of afgeronde projecten |
Actieve participatie van belanghebbenden en burgers in bewustmakingsactiviteiten die worden aangeboden door projecten die reproduceerbare of overdraagbare acties ten uitvoer leggen (zoals deelname aan enquêtes, vrijwilligerswerk, deelname aan rondleidingen, downloaden van informatie of het indienen van vragen) |
> 500 000 |
|
HANDHAVING |
Aantal projecten gericht op een betere naleving en handhaving van EU-milieuwetgeving |
Percentage lopende of afgeronde projecten dat reproduceerbare of overdraagbare acties ten uitvoer legt en vorderingen maakt in de richting van een betere naleving of handhaving |
10 % |
NGO'S |
Aantal interventies door ngo's die exploitatiesubsidies ontvangen, tijdens raadplegingen over het EU-milieubeleid |
Percentage dat de toename aangeeft van het aantal interventies ter ondersteuning van het EU-beleid |
12 % |
Overige projecten |
|||
Projecten overeenkomstig artikel 18, onder e) en f), van de LIFE-verordening |
|||
|
Kwantitatieve resultaten |
Kwalitatieve resultaten |
Streefdoelen/mijlpalen 2020 |
Projecten voor technische bijstand |
Aantal lopende of afgeronde projecten voor technische bijstand |
Lopende of afgeronde projecten voor technische bijstand waarbij geïntegreerde projecten worden opgesteld |
10 voor het opstellen van geïntegreerde projecten inzake natuur, 5 voor het opstellen van geïntegreerde projecten inzake afval, water of lucht |
Aantal lopende of afgeronde projecten voor technische bijstand |
Percentage lopende of afgeronde projecten voor technische bijstand die leiden tot een betere kwaliteit van geïntegreerde LIFE-projecten voor de EU |
90 % |
|
Projecten inzake capaciteitsopbouw |
Aantal projecten gericht op capaciteitsopbouw |
Percentage lopende of afgeronde projecten inzake capaciteitsopbouw die vorderingen maken in de richting van een betere acceptatie in de betreffende lidstaten |
90 % |
Aantal succesvolle aanvragen van subsidies voor het uitvoeren van acties afkomstig uit lidstaten met lopende projecten inzake capaciteitsopbouw |
Toegenomen relatief aandeel van succesvolle aanvragen afkomstig uit lidstaten met lopende of afgeronde projecten inzake capaciteitsopbouw in vergelijking met de acceptatie tussen 2010 en 2012 (in procenten) |
5 % |
7.2. Subprogramma Klimaatactie
Mitigatie |
|
|
|
|
Kwantitatieve resultaten |
Kwalitatieve resultaten |
Streefdoelen/mijlpalen 2020 |
Geïntegreerde projecten |
Aantal projecten Het aantal, de dekkingsgraad van en de burgers die zijn bereikt met de ten uitvoer gelegde strategieën of actieplannen voor de mitigatie van de klimaatverandering Aantal en omvang van aanvullende projecten die met andere middelen van de Unie of andere middelen worden gefinancierd |
Toegenomen aantal lidstaten/regio's dat geïntegreerde benaderingen toepast, met steun van een geïntegreerd project of door de resultaten van een geïntegreerd project te herhalen Toegenomen aantal aanvullende maatregelen in geïntegreerde projecten die met andere middelen van de Unie worden gefinancierd Reductie van de broeikasgasemissies (in ton) door nieuwe, in navolging van voorbeelden in het kader van LIFE ontwikkelde en ingevoerde technologieën, systemen, instrumenten en/of andere bestepraktijkbenaderingen |
7 lidstaten die geïntegreerde benaderingen toepassen met steun van een geïntegreerd project of door de resultaten van een geïntegreerd project te herhalen De aanvullende financiële middelen die door geïntegreerde projecten zijn vrijgekomen, zijn hoger dan de totale waarde van de budgetten van deze geïntegreerde projecten |
Projecten voor technische bijstand |
Aantal projecten Percentage van projecten voor technische bijstand die leiden tot een geïntegreerd project onder LIFE |
Toegenomen aantal en verbeterde kwaliteit van geïntegreerde projecten die verband houden met projecten voor technische bijstand |
100 % van de projecten heeft geleid tot een geïntegreerd project onder LIFE |
Projecten inzake capaciteitsopbouw |
Aantal projecten |
Toegenomen relatief aandeel van succesvolle aanvragen van lidstaten die in aanmerking komen voor subsidie voor capaciteitsopbouw |
7 lidstaten die ten minste één door het LIFE-subprogramma Klimaatactie gefinancierd mitigatieproject hebben |
Overige projecten |
Aantal projecten Aantal gefinancierde projecten ter bevordering van innovatieve technologieën, systemen en instrumenten en/of andere bestepraktijkoplossingen voor de reductie van de broeikasgasemissies |
Toegenomen aantal innovatieve technologieën, systemen en instrumenten en/of andere bestepraktijkoplossingen voor de reductie van broeikasgasemissies Hoger percentage door LIFE ontwikkelde geactualiseerde of nieuwe benaderingen die systematisch zijn gebruikt of verbeterd door de private en publieke sector Reductie van de broeikasgasemissies (in ton) door nieuwe, in navolging van voorbeelden in het kader van LIFE ontwikkelde en ingevoerde technologieën, systemen, instrumenten en/of andere bestepraktijkbenaderingen |
80 % van alle gestarte projecten heeft geleid tot duurzame innovatieve technologieën, systemen en instrumenten en/of bestepraktijkoplossingen voor de reductie van broeikasgasemissies |
Aanpassing aan de klimaatverandering |
|
|
|
|
Kwantitatieve resultaten |
Kwalitatieve resultaten |
Streefdoelen/mijlpalen 2020 |
Geïntegreerde projecten |
Aantal projecten Het aantal, de dekkingsgraad van en de burgers die zijn bereikt met de aanpassingsstrategieën of -actieplannen, of andere aanpassingsplannen met een grote territoriale reikwijdte en door LIFE ten uitvoer gelegd Aantal transregionale of grensoverschrijdende aanpassingsprojecten Aantal en omvang van aanvullende projecten die met andere middelen van de Unie of andere middelen worden gefinancierd |
Positief effect op klimaatbestendigheid binnen een regio en economische sectoren door middel van door LIFE en andere aanvullende projecten gefinancierde acties Toegenomen aantal lidstaten/regio's dat geïntegreerde benaderingen toepast met steun van een geïntegreerd project of door de resultaten van een geïntegreerd project te herhalen Toegenomen aantal aanvullende maatregelen dat gefinancierd wordt met andere middelen van de Unie Positief effect van LIFE-projecten op de klimaatbestendigheid van bijzonder kwetsbare gebieden als omschreven in de aanpassingsstrategie van de EU |
7 lidstaten die geïntegreerde benaderingen toepassen met steun van een geïntegreerd project of door de resultaten van een geïntegreerd project te herhalen De aanvullende financiële middelen die door geïntegreerde projecten zijn vrijgekomen, zijn hoger dan de totale waarde van de budgetten van deze geïntegreerde projecten |
Projecten voor technische bijstand |
Aantal projecten Percentage projecten voor technische bijstand die leiden tot een geïntegreerd project onder LIFE |
Toegenomen aantal en verbeterde kwaliteit van geïntegreerde projecten die verband houden met projecten voor technische bijstand |
100 % van de projecten heeft geleid tot een geïntegreerd project onder LIFE |
Projecten inzake capaciteitsopbouw |
Aantal projecten |
Toegenomen relatief aandeel van succesvolle aanvragen van lidstaten die in aanmerking komen voor subsidie voor capaciteitsopbouw |
7 lidstaten die minimaal één door LIFE gefinancierd aanpassingsproject hebben |
Overige projecten |
Aantal projecten Aantal gefinancierde projecten ter bevordering van innovatieve technologieën, systemen en instrumenten en/of andere bestepraktijkoplossingen voor klimaatbestendigheid Aantal kwetsbaarheidsbeoordelingen of strategieën of actieplannen inzake aanpassing aan de klimaatverandering, ontwikkeld met behulp van LIFE Aantal transregionale of grensoverschrijdende aanpassingsprojecten |
Toename van de aan het LIFE-programma toe te schrijven klimaatbestendigheid, per sector, dankzij de gedemonstreerde nieuwe, in navolging van voorbeelden in het kader van LIFE ontwikkelde en ingevoerde technologieën, systemen, instrumenten en/of andere bestepraktijkbenaderingen Positief effect van LIFE-projecten op de klimaatbestendigheid van bijzonder kwetsbare gebieden die in de aanpassingsstrategie van de EU zijn aangewezen voor LIFE-financiering |
80 % van de gestarte projecten heeft geleid tot innovatieve technologieën, systemen en instrumenten en/of bestepraktijkoplossingen ter bevordering van de klimaatbestendigheid |
Governance |
|
|
|
|
Kwantitatieve resultaten |
Kwalitatieve resultaten |
Streefdoelen/mijlpalen 2020 |
|
|
|
|
Informatie-, bewustmakings- en verspreidingsprojecten |
Aantal projecten Aantal burgers, bedrijven, lokale overheden, geregistreerde niet-gouvernementele organisaties (ngo's) en andere maatschappelijke organisaties dat is bereikt Geografische spreiding en bestreken gebied |
Sterker bewustzijn ten aanzien van door mensen veroorzaakte klimaatverandering en oplossingen, zoals gemeten door Eurobarometerenquêtes Grotere deelname aan raadplegingen van belanghebbenden of beleidsdiscussies met betrekking tot beleid en wetgevingshandelingen op het gebied van klimaat |
Een toename van 25 % in de deelname van belanghebbenden en burgers aan bewustmakingsactiviteiten Toename met 10 % van het tot de doelgroep van LIFE-projecten behorende aantal burgers die door mensen veroorzaakte klimaatverandering als een zeer ernstig probleem beschouwen |
Bestepraktijkprojecten en andere projecten |
Aantal projecten Het aantal aan het LIFE-programma toe te schrijven geconsolideerde praktijken waarbij gebruik wordt gemaakt van indicatoren of instrumenten die zijn ontwikkeld of getest in navolging van voorbeelden in het kader van LIFE Het aantal beleidsbenaderingen of wetgevingsvoorstellen op basis van projectresultaten |
Toegenomen aantal beste praktijken die zijn ingevoerd door huishoudens, ondernemingen en overheden of die in nationale/regionale programma's of actieplannen zijn opgenomen Verlaging van het aantal gevallen van inbreuken op EU-wetgeving die toe te schrijven is aan LIFE-interventies |
25 % van de projectpraktijken of -benaderingen wordt opgenomen in nationale/regionale programma's of actieplannen 80 % van de LIFE-projecten gericht op klimaatgovernance heeft geleid tot een betere klimaatgovernance |
Specifieke resultaten, indicatoren en streefdoelen voor financiële instrumenten
Gemeenschappelijke indicatoren voor alle financiële instrumenten
Resultaten, indicatoren en streefdoelen voor de financiële instrumenten worden overeengekomen met de leveringsinstantie. Ze moeten ten minste betrekking hebben op:
— |
aantal overeenkomsten (leningen, garanties enz.) met financiële intermediairs (n); |
— |
volume van de financiering ter beschikking gesteld door de financiële instrumenten (miljoen EUR); |
— |
volume van de particuliere financiering die door de hefboomwerking van de financiële instrumenten beschikbaar is gekomen (miljoen EUR); |
— |
aantal eindbegunstigden (n); |
— |
aantal lidstaten waar projecten werden gefinancierd door de financiële instrumenten (n). |
Specifieke indicatoren voor NCFF
— |
Financiering ter beschikking gesteld door intermediaire financiële instellingen in het kader van het financiële instrument als gevolg van de gefinancierde projecten (miljoen EUR) |
— |
Financiering ter beschikking gesteld van Natura 2000-gebieden als gevolg van de gefinancierde projecten (miljoen EUR) |
— |
Effecten op de klimaatbestendigheid (blootstelling aan de klimaatverandering en gevoeligheid voor de gevolgen ervan) van regio's en economische sectoren, met name in kwetsbare gebieden die in de aanpassingsstrategie van de EU prioriteit krijgen voor LIFE-financiering, als gevolg van de gefinancierde projecten |
— |
Effecten op de toestand van ecosystemen als gevolg van de gefinancierde projecten |
— |
Het creëren van werkgelegenheid: aantal gecreëerde banen als gevolg van de gefinancierde projecten (aantal voltijdequivalente banen) |
Specifieke indicatoren voor het PF4eE
— |
Particuliere financiering die door hefboomwerking tot stand is gekomen (miljoen EUR) als gevolg van de PF4eE-leningen |
— |
Energiebesparing gegenereerd (GWh) als gevolg van de PF4eE-leningen |
— |
Reductie van CO2-emissies (aantal ton CO2) als gevolg van de PF4eE-leningen |
— |
Het creëren van werkgelegenheid: aantal gecreëerde banen als gevolg van de PF4eE-leningen (aantal voltijdequivalente banen) |
Verwachte resultaten voor de NCFF
Tijdens de proefperiode wordt de NCFF geacht negen tot twaalf activiteiten (met inbegrip van indirecte activiteiten) uit te voeren. Individuele beleggingen zouden onder de 10-15 miljoen EUR blijven.
De verwachte hefboomwerking van de waarde van de faciliteit voor de LIFE-voorziening ligt tussen 2,2 en 3,2. Rekening houdend met de mogelijke bijdrage van eindbegunstigden aan projectkosten ter grootte van 25 %, kan de hefboomwerking van de totale investering voor de LIFE-voorziening tussen 2,8 en 4,2 uitkomen. De totale investering in projecten voor het beheer van natuurlijk kapitaal kan, alleen al in de testfase, oplopen tot 420 miljoen EUR.
Tijdens de daaropvolgende operationele fase kan de verwachte hefboomwerking oplopen tot 6, vooral als andere investeerders toetreden tot de faciliteit en als er meer investeringen door middel van intermediairs en fondsen worden gedaan.
Verwachte resultaten voor het PF4eE
In het kader van het PF4eE moeten er in de periode 2014-2017 (de testfase) tot tien financieringsovereenkomsten (EIB-leningen voor EE en faciliteit voor risicodeling/steunfaciliteit voor deskundigen) met financiële intermediairs worden gesloten, en nog eens tien in de periode 2018-2020. Een financieringsovereenkomst kan de tenuitvoerlegging van het financiële instrument in meer dan één lidstaat omvatten en een financiële intermediair kan meer dan één financieringsovereenkomst sluiten.
Bij de invoering van het PF4eE werd verwacht dat de totale investeringssteun zou oplopen tot ongeveer 540 miljoen EUR. Op basis van de zes overeenkomsten die in 2015 en 2016 werden gesloten en gezien de huidige pijpleiding, beoogt de EIB nu echter in de periode 2014-2017 1 miljard EUR aan nieuwe investeringen in energie-efficiëntie te bereiken. Wat de periode 2018-2020 betreft, moet de ondertekening van de tien extra PF4eE-overeenkomsten na 2017 1 miljard EUR aan bijkomende nieuwe investeringen in energie-efficiëntie opleveren. Daardoor zouden de totale door het PF4eE gegenereerde investeringen in de periode 2014-2020 op 2 miljard EUR worden gebracht.
Toen het PF4eE werd ontworpen, was de verwachte hefboomwerking van de waarde van de leningenportefeuille voor de LIFE-voorziening voor de testfase zesvoudig. Rekening houdend met de mogelijke bijdrage van eindbegunstigden aan projectkosten ter grootte van 25 %, zou de hefboomwerking van de totale investering voor de LIFE-voorziening tegen eind 2017 naar verwachting achtvoudig zijn. Dat minimale streefcijfer voor de hefboomwerking zal ook voor de periode 2018-2020 gelden.
(1) Zie „Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's bij de tussentijdse evaluatie van het LIFE-programma” (COM(2017) 642 final) (http://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=COM:2017:642:FIN).
(2) Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's „Maak de cirkel rond — Een EU-actieplan voor de circulaire economie” (http://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX%3A52015DC0614).
(3) Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's „Een actieplan voor de natuur, de mensen en de economie” (http://ec.europa.eu/environment/nature/legislation/fitness_check/action_plan/index_en.htm).
(4) https://ec.europa.eu/commission/sites/beta-political/files/reflection-paper-eu-finances_nl.pdf
(5) Besluit van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling III — Commissie (2016/2151(DEC)), punt 8 (http://www.europarl.europa.eu/sides/getDoc.do?type=TA&language=NL&reference=P8-TA-2017-0143).
(6) Dit zijn de zogenoemde belangrijkste projectindicatoren van LIFE, zie ook punt 7.
(7) https://ec.europa.eu/commission/publications/reflection-paper-future-eu-finances_nl
(8) Recente onderzoeken bevestigen dat duurzame investeringen slimme maatregelen en stimulansen vereisen om meer betrokkenheid in de ruimere samenleving en alle sectoren te creëren, met name op het niveau van de plaatselijke gemeenschappen en in samenwerking met de burgers en de kleine en middelgrote ondernemingen, aangezien deze almaar meer worden betrokken via gemeenschapsinitiatieven die mogelijk worden gemaakt door de verspreiding van digitale technologieën, of als „prosumenten” (waarbij ze bijvoorbeeld hun elektriciteit kunnen opwekken, opslaan en zelfs verkopen, in plaats van deze gewoon te kopen) (zie de strategische nota's van het Europees Centrum voor politieke strategie, uitgave 25, 8 juni 2017, blz. 14).
(9) Verordening (EU) nr. 1290/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de regels voor de deelname aan acties en de verspreiding van resultaten in het kader van „Horizon 2020 — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020)” en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1906/2006 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 81).
(10) Het laatste werkprogramma van Horizon 2020 heeft betrekking op de jaren 2018-2020. Horizon 2020 richt zich op drie prioriteiten, te weten de totstandbrenging van excellente wetenschap om de excellentie van wereldklasse van de Unie in de wetenschappen te versterken, bevordering van industrieel leiderschap ter ondersteuning van het bedrijfsleven (met inbegrip van micro-ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's)) en innovatie, en het aanpakken van maatschappelijke uitdagingen om direct te reageren op de uitdagingen die in de Europa 2020-strategie zijn aangegeven, door ondersteuning van activiteiten in de volledige keten van onderzoek tot marktintroductie. In Horizon 2020 wordt onderzoek naar en innovatie in milieu en klimaatactie aangepakt door een reeks acties en mogelijkheden voor samenwerking, in het bijzonder in de maatschappelijke uitdaging „Klimaatactie, milieu, efficiënt gebruik van hulpbronnen en grondstoffen” en de maatschappelijke uitdaging „Voedselzekerheid, duurzame land- en bosbouw, marien en maritiem onderzoek en onderzoek inzake binnenwateren en de bio-economie”. In deze context is milieuonderzoek en -innovatie gericht op de totstandbrenging van een hulpbronnenefficiënte, waterzuinige en klimaatveranderingsbestendige economie en samenleving.
(11) Op de website van LIFE vindt u voor elke oproep tot het indienen van voorstellen de bijbehorende richtsnoeren voor aanvragen (http://ec.europa.eu/environment/life/funding/life.htm).
(12) Voor meer informatie over de tekst van het voorstel voor een verordening betreffende het Europees Solidariteitskorps en de stand van zaken met betrekking tot de wetgevingsprocedure in kwestie, zie: http://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/HIS/?uri=COM%3A2017%3A262%3AFIN
(13) Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.
(14) Om budgettaire redenen is in dit bedrag 2,33 miljoen EUR opgenomen als bijdrage van het subprogramma Klimaatactie aan de begroting van het uitvoerend agentschap.
(15) Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/93 van de Commissie van 16 november 2017 betreffende de verhoging van het voor projecten ter ondersteuning van natuur- en biodiversiteitsbehoud bestemde percentage van de begrotingsmiddelen die worden toegewezen aan projecten die door middel van subsidies voor het uitvoeren van acties in het kader van het subprogramma Milieu worden gesteund, overeenkomstig artikel 9, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1293/2013 van het Europees Parlement en de Raad inzake de vaststelling van een programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 614/2007 (PB L 17 van 23.1.2018, blz. 5) (hierna „de gedelegeerde verordening betreffende de verhoging van het percentage voor natuur en biodiversiteit” genoemd).
(*1) Overeenkomstig artikel 17, lid 5, van de LIFE-verordening wordt 30 % van de begrotingsmiddelen die worden toegewezen aan door middel van subsidies voor het uitvoeren van acties gesteunde projecten, toegewezen aan geïntegreerde projecten. Afhankelijk van het werkelijke aantal voorstellen voor geïntegreerde projecten zullen ongebruikte middelen worden gebruikt voor andere projecten die worden gefinancierd door middel van subsidies voor het uitvoeren van acties.
(*2) Het maximumniveau van de met de tenuitvoerlegging van de financiële instrumenten samenhangende beheerkosten mag niet meer dan 7 % van het totale budget voor financiële instrumenten bedragen.
(*3) Inclusief de totale bijdrage van het LIFE-programma aan de begroting van het uitvoerend agentschap ten belope van 14,58 miljoen EUR, waarvan 2,33 miljoen EUR wordt bijgedragen door het subprogramma Klimaatactie.
(*4) Overeenkomstig artikel 17, lid 5, van de LIFE-verordening wordt 30 % van de begrotingsmiddelen die worden toegewezen aan door middel van subsidies voor het uitvoeren van acties gesteunde projecten, toegewezen aan geïntegreerde projecten. Afhankelijk van het werkelijke aantal voorstellen voor geïntegreerde projecten zullen ongebruikte middelen worden gebruikt voor andere projecten die gefinancierd worden door middel van subsidies voor het uitvoeren van acties.
(*5) Het maximumniveau van de met de tenuitvoerlegging van de financiële instrumenten samenhangende beheerkosten mag niet meer dan 7 % van het totale budget voor financiële instrumenten bedragen.
(*6) De bijdrage van het subprogramma Klimaatactie aan de begroting van het uitvoerend agentschap ten belope van 2,33 miljoen EUR is inbegrepen in de totale bijdrage van het LIFE-programma.
(16) Zoals gewijzigd bij de gedelegeerde verordening betreffende de verhoging van het percentage voor natuur en biodiversiteit.
(17) Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).
(18) Richtlijn 2007/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 over beoordeling en beheer van overstromingsrisico's (PB L 288 van 6.11.2007, blz. 27).
(19) Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Kaderrichtlijn mariene strategie) (PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19).
(20) Een analyse van de kloof tussen de huidige toestand van de waterlichamen en de vermindering van de belastingen die nodig is voor de verwezenlijking van de doelstelling van een goede toestand die voortvloeit uit artikel 11, lid 1, van de kaderrichtlijn water, waarin is vastgesteld dat lidstaten een maatregelenprogramma moeten opstellen „waarin rekening is gehouden met de resultaten van de krachtens artikel 5 voorgeschreven analyses” (analyse van belastende en beïnvloedende factoren) en „teneinde de doelstellingen van artikel 4 te verwezenlijken” (goede toestand). Artikel 11, lid 8, bepaalt tevens dat de maatregelenprogramma's om de zes jaar moeten worden getoetst. Voor meer informatie, zie de rapportagerichtsnoeren met betrekking tot de kaderrichtlijn water van 2016 (http://cdr.eionet.europa.eu/help/WFD/WFD_521_2016/Guidance/WFD_ReportingGuidance.pdf), met name hoofdstuk 10.1.8.2 (blz. 245, beschrijving van wat door de lidstaten moet worden gerapporteerd over de kloofindicatoren voor elke belangrijke soort belasting of chemische stof) en de hoofdstukken 10.1.4 en 10.1.5.
(21) Richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (PB L 135 van 30.5.1991, blz. 40).
(22) Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PB L 375 van 31.12.1991, blz. 1).
(23) Richtlijn 2006/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 februari 2006 betreffende het beheer van de zwemwaterkwaliteit en tot intrekking van Richtlijn 76/160/EEG (PB L 64 van 4.3.2006, blz. 37).
(24) Richtlijn 2006/118/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand (PB L 372 van 27.12.2006, blz. 19).
(25) „Passende substituten” zijn andere chemische stoffen die dezelfde gewenste effecten sorteren met minder gevolgen voor het milieu.
(26) Bv. processen die zijn gericht op het beperken van waterverliezen en van het energieverbruik voor de behandeling en het beheer van water.
(27) De plattelandsbevolking is de bevolking die buiten de stedelijke gebieden woont. Stedelijke gebieden worden vastgesteld aan de hand van de volgende methode: 1) een drempelwaarde voor bevolkingsdichtheid (300 inwoners per km2) wordt toegepast op rastercellen van 1 km2, en 2) een drempelwaarde (5 000 inwoners) wordt toegepast op gegroepeerde rastercellen waarin de drempelwaarde voor bevolkingsdichtheid wordt overschreden. Voor meer informatie, zie: http://ec.europa.eu/eurostat/statistics-explained/index.php/Urban-rural_typology
(28) Bv. bodemnutriënten (P, K, N) en organische verbindingen.
(29) Guadeloupe, Réunion, Mayotte, Frans-Guyana en Martinique, Saint-Martin (Frankrijk), Madeira, de Azoren (Portugal) en de Canarische Eilanden (Spanje) (zie http://ec.europa.eu/regional_policy/nl/policy/themes/outermost-regions/).
(30) Eilanden worden gedefinieerd als grondgebieden met een oppervlakte van ten minste 1 km2, met een afstand tussen het eiland en het vasteland van ten minste 1 km, met een bevolking van meer dan 50 inwoners en zonder vaste verbinding (zoals een brug, tunnel of dijk) tussen het eiland en het vasteland. Voor de definitie, zie Regional Focus no 01/2011, „Regional typologies: a compilation”, Europese Unie — Regionaal beleid (http://ec.europa.eu/regional_policy/sources/docgener/focus/2011_01_typologies.pdf).
(31) Volgens de recentste publiekelijk beschikbare gegevens van de desbetreffende bevoegde instanties.
(32) Toegevoegde waarde betekent recycling in producten van hoge kwaliteit, niet in aggregaten. Voor meer informatie over dit concept, zie: Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's „Naar een circulaire economie: Een afvalvrij programma voor Europa” (COM(2014) 398 final van 2.7.2014) (http://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=celex%3A52014DC0398).
(33) Inclusief verpakking uit kunststof.
(34) Inclusief karakterisering.
(35) Toegevoegde waarde betekent recycling in producten van hoge kwaliteit, niet in aggregaten. Voor meer informatie over dit concept, zie: Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's „Naar een circulaire economie: Een afvalvrij programma voor Europa” (COM(2014) 398 final van 2.7.2014) (http://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=celex%3A52014DC0398).
(36) Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's „Stappenplan voor efficiënt hulpbronnengebruik in Europa” (COM(2011) 571 definitief van 20.9.2011) (http://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=COM:2011:0571:FIN).
(37) Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's „Maak de cirkel rond — Een EU-actieplan voor de circulaire economie” (COM(2015) 614 final van 2.12.2015) (http://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX:52015DC0614).
(38) Voor de definitie van kmo, zie: http://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=URISERV%3An26026
(39) Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's „Maak de cirkel rond — Een EU-actieplan voor de circulaire economie” (COM(2015) 614 final van 2.12.2015) (http://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX:52015DC0614).
(40) Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's „Thematische strategie voor bodembescherming” (COM(2006)231 definitief) (http://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=celex%3A52006DC0231).
(41) https://ec.europa.eu/agriculture/forest/strategy_nl
(42) Zie EMA-verslag nr. 6/2017 „Circular by design — products in the circular economy”, blz. 23: van alle O&O-projecten van de EU op het gebied van productontwerp heeft 5 % betrekking op ecologisch ontwerp, 1 % op verwerking en 2 % op reparatie, terwijl 8 % betrekking heeft op recycling.
(43) http://www.europarl.europa.eu/legislative-train/theme-new-boost-for-jobs-growth-and-investment/file-strategy-on-plastics-in-the-circular-economy
(44) Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's „Maak de cirkel rond — Een EU-actieplan voor de circulaire economie” (COM(2015) 614 final van 2.12.2015) (http://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX:52015DC0614). De prioritaire sectoren zijn: kunststoffen, kritieke grondstoffen, voedselafval, biomassa en producten van biologische oorsprong alsmede bouw- en sloopafval.
(45) Werkdocument van de diensten van de Commissie „Guidelines on best practice to limit, mitigate or compensate soil sealing” (SWD(2012) 101 final van 12.4.2012) (http://ec.europa.eu/environment/soil/pdf/soil_sealing_guidelines_en.pdf).
(46) Aangenomen door de Raad van de FAO op 5 december 2016 en bekrachtigd door de EU en de lidstaten (http://www.fao.org/3/a-bl813e.pdf).
(47) Ministeriële verklaring van Madrid van 22 oktober 2015, zoals aangenomen op de vergadering op deskundigenniveau van Forest Europe van 30 juni tot en met 2 juli 2015, Madrid, Spanje: http://foresteurope.org/wp-content/uploads/2016/11/III.-ELM_7MC_2_2015_MinisterialDeclaration_adopted-2.pdf#page=5
(48) Bv. kleinschalige bosbouwactiviteiten.
(49) Philipp S. Duncker, Susana M. Barreiro, Geerten M. Hengeveld, Torgny Lind, William L. Mason, Slawomir Ambrozy en Heinrich Spiecker, „Classification of Forest Management Approaches: A New Conceptual Framework and Its Applicability to European Forestry, Ecology and Society”, 17(4):51. http://dx.doi.org/10.5751/ES-05262-170451, blz. 50: „Different forest management approaches or silvicultural systems can be arranged along a gradient of management intensity, depending on the specific silvicultural methods and practices used (species selection, site preparation, planting, tending, thinning, final harvesting, use of chemical agents etc.). The choices of these methods and practices will have consequential impact on forest ecosystem structures and functions, including their biodiversity and other sustainability criteria. ‘Intensive’ forest management usually prioritises economic considerations and notably biomass production objectives, whereas ecological concerns and other ecosystem functions and services play a comparatively minor role. Typical methods and operations under this approach include short rotation lengths, even-aged stands, the possibility to use non-autochthonous tree species, the application of chemical agents, clearcutting as final harvesting regime, intensive machine operations and soil cultivation, or fertilising and liming.”
(50) Bv. nieuwe machines die geschikt zijn voor het gedeeltelijk verwijderen van bomen om kleine verschillen in de structuur van de opstand aan te pakken, preventie van bodemschade, nieuwe inventarismodellen en IT-systemen voor de planning en het beheer van opstanden, telebewakingstechnologieën ter voorkoming van illegale houtkap, gespecialiseerde zaagtechnologie enz.
(51) Duncker, P. S., S. M. Barreiro, G. M. Hengeveld, T. Lind, W. L. Mason, S. Ambrozy, en H. Spiecker. 2012. „Classification of forest management approaches: a new conceptual framework and its applicability to European forestry. Ecology and Society”, 17(4):51.
(52) Methoden en benaderingen verschillen naargelang bijvoorbeeld de omvang van het bosbouwbedrijf, de soort eigendom, het type bos, de biogeografische regio enz.
(53) Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).
(54) Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1).
(55) Richtlijn 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai (PB L 189 van 18.7.2002, blz. 12).
(56) Richtlijn 2012/18/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, houdende wijziging en vervolgens intrekking van Richtlijn 96/82/EG van de Raad (PB L 197 van 24.7.2012, blz. 1).
(57) Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1), zoals laatstelijk gewijzigd in het licht van de technische en wetenschappelijke vooruitgang (https://echa.europa.eu/regulations/clp/legislation).
(58) Richtlijn 2001/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2001 inzake nationale emissieplafonds voor bepaalde luchtverontreinigende stoffen (PB L 309 van 27.11.2001, blz. 22).
(59) Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17).
(60) Bv. voorbehandeling van brandstof, zeer stofarme technologieën, zeer efficiënte en schone verbrandings- en regeltechnologieën, combinaties met emissievrije hernieuwbare energie, en warmteopslag.
(61) NB: directe betaling van stimulansen aan derde partijen zijn krachtens artikel II.11 van de LIFE-modelsubsidieovereenkomst niet subsidiabel in het kader van LIFE.
(62) Voertuigen met een zeer lage uitstoot zoals bedoeld in het werkprogramma Horizon 2020 (http://ec.europa.eu/research/participants/data/ref/h2020/wp/2016_2017/main/h2020-wp1617-transport_en.pdf). Hieronder kunnen ook voertuigen voor openbare dienstverlening vallen.
(63) De bedoelde producten kunnen zowel auto's als gemotoriseerde twee- en driewielers zijn.
(64) Bv. elektromobiliteit en op waterstof gebaseerde mobiliteit.
(65) Bv. voor het vervoer van goederen op het korte traject tot de eindbestemming.
(66) Verordening (EU) 2016/1628 van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2016 inzake voorschriften met betrekking tot emissiegrenswaarden voor verontreinigende gassen en deeltjes en typegoedkeuring voor in niet voor de weg bestemde mobiele machines gemonteerde interne verbrandingsmotoren, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1024/2012 en (EU) nr. 167/2013, en tot wijziging en intrekking van Richtlijn 97/68/EG (PB L 252 van 16.9.2016, blz. 53). Bv. van binnenvaart, haveninfrastructuur en bouwplaatsen. Hierbij kan het onder meer gaan om brandstofomschakeling (inclusief elektriciteit), emissiearme brandstof (bv. deeltjesemissiearme luchtvaartbrandstof) en aanpassing met behulp van emissiereductietechnologieën. Acties kunnen worden aangevuld met de tenuitvoerlegging van aanverwante stedelijke beleidsmaatregelen, regelgevingsbenaderingen en planning. Die acties moeten leiden tot een meetbare vermindering van de emissies van luchtverontreinigende stoffen zoals stofdeeltjes en NO2.
(67) http://www.unece.org/index.php?id=41358
(68) Emissieloze of emissiearme hernieuwbare energie. Het project moet betrekking hebben op stofdeeltjes en/of NO2, en niet op CO2. Wanneer het terugdringen van CO2-emissies het hoofddoel is, moet het project in het kader van het subprogramma Klimaatactie worden ingediend.
(69) Inclusief oplossingen in aanvulling op activiteiten in het kader van het Burgemeestersconvenant.
(70) http://ec.europa.eu/environment/nature/knowledge/ecosystem_assessment/pdf/102.pdf
(71) Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).
(72) Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7).
(73) Werkdocument van de diensten van de Commissie „Fitness Check of the EU Nature Legislation (Birds and Habitats Directives) Directive 2009/147/EC of the European Parliament and of the Council of 30 November 2009 on the conservation of wild birds and Council Directive 92/43/EEC of 21 May 1992 on the conservation of natural habitats and of wild fauna and flora” (hierna „de geschiktheidscontrole van de vogelrichtlijn en de habitatrichtlijn” genoemd).
(74) Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's „Een actieplan voor de natuur, de mensen en de economie” (COM(2017) 198 final van 27.4.2017).
(75) Ministeriële verklaring van Madrid van 22 oktober 2015, zoals aangenomen op de vergadering op deskundigenniveau van Forest Europe van 30 juni tot en met 2 juli 2015, Madrid, Spanje (http://foresteurope.org/wp-content/uploads/2016/11/III.-ELM_7MC_2_2015_MinisterialDeclaration_adopted-2.pdf#page=5).
(76) De verwijzing naar de term „communautair belang” moet in deze context worden opgevat als „Uniebelang”.
(77) De relevante prioritaire actiekaders, actieplannen voor habitats of actieplannen voor soorten vormen de uitvoeringsinstrumenten voor dit projectthema.
(78) Groene infrastructuur (GI): GI is een strategisch opgezet netwerk van natuurlijke en seminatuurlijke gebieden met diverse milieukenmerken, dat is ontworpen en wordt beheerd voor het leveren van een brede reeks ecosysteemdiensten. Het omvat groene ruimten (of blauwe wanneer het om aquatische ecosystemen gaat) en andere fysieke kenmerken in landzones (met inbegrip van kustzones) en zeezones. Op het land is GI aanwezig in plattelands- en stedelijke omgevingen (zie http://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX:52013DC0249).
(79) http://ec.europa.eu/environment/nature/knowledge/ecosystem_assessment/pdf/MAESWorkingPaper2013.pdf
(80) Voor voorbeelden, zie bv. het Business and Biodiversity Platform (http://ec.europa.eu/environment/biodiversity/business/resources/index_en.htm).
(81) http://ec.europa.eu/environment/nature/conservation/species/redlist/index_en.htm
(82) http://ec.europa.eu/environment/nature/knowledge/redlist_en.htm
(83) http://www.iucnredlist.org/
(84) Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten (PB L 317 van 4.11.2014, blz. 35) en in het kader van streefdoel 5 van de biodiversiteitsstrategie, dan wel om bij te dragen aan het bereiken van het niveau van bescherming zoals vastgelegd in beschrijvend element 2 (niet-inheemse soorten) van bijlage I bij Richtlijn 2008/56/EG.
(85) De lijst wordt regelmatig geactualiseerd, zie bv. Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1141 van de Commissie van 13 juli 2016 tot vaststelling van een lijst van voor de Unie zorgwekkende invasieve uitheemse soorten krachtens Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 189 van 14.7.2016, blz. 4).
(86) „De mate waarin mensen zich bewust zijn” wordt hier gedefinieerd als het aandeel van de doelgroep dat op de hoogte is van het idee/de term/het product/het concept/het milieuprobleem enz. die/dat het voorwerp uitmaakt van de werkzaamheden in het kader van het voorgestelde LIFE-project. Zie ook het onderscheid dat in het kader van de belangrijkste projectindicatoren van LIFE (http://ec.europa.eu/environment/life/toolkit/pmtools/life2014_2020/documents/160215_LIFEproject_level_outcome_indicators.pdf) wordt gemaakt tussen „bereiken” (bereiken wordt gedefinieerd als het succesvol verstrekken van projectspecifieke informatie aan de doelgroep (het algemene publiek of groepen belanghebbenden), die wordt vertegenwoordigd door haar individuele leden. Uit bepaalde gedragspatronen kan worden afgeleid dat er personen zijn bereikt) en „bewustmaking” (bewustmaking wordt gedefinieerd als het succesvol vergroten van het begrip van en de kennis over de kwestie waarop het project betrekking heeft bij de doelgroep (het algemene publiek of groepen belanghebbenden), die wordt vertegenwoordigd door haar individuele leden) als basis voor gedragsverandering.
(87) Als algemeen beginsel geldt daarom dat deze voorstellen bijvoorbeeld volledig moeten zijn gericht op een lidstaat, diverse lidstaten of de gehele EU, een gehele marktsector, een belangrijke agglomeratie, een soort en het volledige verspreidingsgebied ervan, een biogeografische regio of alle regio's die te maken hebben met een soortgelijke kwestie.
(88) Zie het strategisch plan voor 2016-2020 van DG Milieu (https://ec.europa.eu/info/publications/strategic-plan-2016-2020-environment_nl).
(89) Inclusief duurzaam bouwen.
(90) Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's „Een actieplan voor de natuur, de mensen en de economie” (COM(2017) 198 final van 27.4.2017) (http://ec.europa.eu/environment/nature/legislation/fitness_check/action_plan/index_en.htm).
(91) Hierin wordt bijvoorbeeld voorzien door Richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (PB L 152 van 11.6.2008, blz. 1).
(92) Richtlijn (EU) 2016/2284 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de vermindering van de nationale emissies van bepaalde luchtverontreinigende stoffen, tot wijziging van Richtlijn 2003/35/EG en tot intrekking van Richtlijn 2001/81/EG (PB L 344 van 17.12.2016, blz. 1).
(93) Richtlijn 2000/60/EG, zie de artikelen 5, 11 en 13.
(94) Richtlijn 2007/60/EG.
(95) Richtlijn 91/676/EEG.
(96) Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).
(97) De Richtlijnen 92/43/EEG en 2009/147/EG
(98) Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's (PB L 197 van 21.7.2001, blz. 30).
(99) Inclusief bodemecosystemen.
(100) Het in kaart brengen, beoordelen en/of evalueren van de ecosystemen en hun diensten in het licht van de biodiversiteit, in overeenstemming met het eerste MAES-verslag (http://ec.europa.eu/environment/nature/knowledge/ecosystem_assessment/pdf/MAESWorkingPaper2013.pdf).
(101) Streefdoel 5 van de EU-biodiversiteitsstrategie.
(102) Inclusief de analyse die nodig is voor de vaststelling van een doeltreffend waterprijsbeleid.
(103) Overeenkomstig de Richtlijnen 92/43/EEG en 2009/147/EG.
(104) https://ec.europa.eu/environment/ecoap/etv_en
(105) Aanbeveling 2013/179/EU van de Commissie van 9 april 2013 over het gebruik van gemeenschappelijke methoden voor het meten en bekendmaken van de milieuprestatie van producten en organisaties gedurende hun levenscyclus (PB L 124 van 4.5.2013, blz. 1).
(106) https://webgate.ec.europa.eu/fpfis/wikis/display/EUENVFP/Documents+of+common+interest
(107) http://susproc.jrc.ec.europa.eu/Efficient_Buildings/, kernindicatoren: http://susproc.jrc.ec.europa.eu/Efficient_Buildings/documents.html
(108) Projecten moeten de in het kader van deze kwalificaties en opleidingen uitgereikte academische certificaten of diploma's waarborgen en het potentieel van de informatietechnologie maximaliseren met behulp van bijvoorbeeld webinars en open onlinecursussen voor een groot publiek (MOOC's), om ervoor te zorgen dat met afstandsonderwijs zo kosteneffectief mogelijk zo veel mogelijk beroepsbeoefenaren worden bereikt.
(109) Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade (PB L 143 van 30.4.2004, blz. 56).
(110) http://ec.europa.eu/environment/legal/law/training_package.htm
(111) Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's „Een EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering” (COM(2013) 216 final).
(112) http://www.covenantofmayors.eu
(113) Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32).
(114) Beschikking nr. 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake de inspanningen van de lidstaten om hun broeikasgasemissies te verminderen om aan de verbintenissen van de Gemeenschap op het gebied van het verminderen van broeikasgassen tot 2020 te voldoen (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 136).
(115) Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320).
(116) De betekenis van de term „selectie” in artikel 24, lid 2, onder d), van de LIFE-verordening omvat de betekenis van het begrip „subsidiabiliteit” in artikel 19 van de LIFE-verordening en artikel 131 van het Financieel Reglement.
(117) PB C 205 van 19.7.2013, blz. 9.
(118) Overweging 11 van de LIFE-verordening.
(119) In het geval van op onderzoek gerichte voorstellen kan worden onderzocht of deze voldoen aan de voorwaarden van relevante oproepen in het kader van Horizon 2020 (http://ec.europa.eu/research/participants/portal/desktop/en/opportunities/index.html).
(120) De desbetreffende projectspecifieke context als gedefinieerd op basis van de overkoepelende context ervan (biogeografische regio, territoriale reikwijdte als gedefinieerd aan de hand van de norm voor plaatscodes voor het verwijzen naar de onderverdelingen van landen voor statistische doeleinden (NUTS), waterlichaam, ecosysteem en aanverwante diensten, Natura 2000-site) en de desbetreffende projectspecifieke omgeving als gedefinieerd in termen van lengte en/of grootte van het gebied waar de acties zullen worden uitgevoerd, en het aantal mensen waarop de belangrijkste aandachtspunten van het project op het gebied van milieu, klimaatactie of daarmee in verband staande governance en informatie van invloed zullen zijn.
(121) Een demoversie is beschikbaar op de website van LIFE (http://ec.europa.eu/environment/life/toolkit/pmtools/index.htm).
(122) Voor groene overheidsopdrachten, zie http://ec.europa.eu/environment/gpp/index_en.htm, en met name http://ec.europa.eu/environment/gpp/buying_handbook_en.htm en http://ec.europa.eu/environment/gpp/eu_gpp_criteria_en.htm
(123) http://ec.europa.eu/environment/ecolabel/eu-ecolabel-products-and-services.html
(124) Overeenkomstig de LIFE-verordening heeft „transnationaal” enkel betrekking op samenwerking tussen lidstaten alsmede samenwerking tussen lidstaten en derde landen die krachtens artikel 5 van de LIFE-verordening aan het LIFE-programma deelnemen. Hoewel activiteiten buiten de Unie of in gebieden of landen overzee krachtens artikel 6 van de LIFE-verordening mogelijk zijn, komen deze in het kader van dit gunningscriterium niet in aanmerking voor extra punten.
(*7) Een projectvoorstel moet ten minste de vereiste minimumscore voor elk gunningscriterium behalen en daarnaast moet het totaal van alle scores voor criteria waarvoor een vereiste minimumscore geldt, 50 punten of meer bedragen.
(*8) Een projectvoorstel moet ten minste de vereiste minimumscore voor elk gunningscriterium behalen en daarnaast moet het totaal van alle scores voor criteria waarvoor een vereiste minimumscore geldt, 50 punten of meer bedragen.
(*9) Een projectvoorstel moet ten minste de vereiste minimumscore voor elk gunningscriterium behalen en daarnaast moet het totaal van alle scores voor criteria waarvoor een vereiste minimumscore geldt, 50 punten of meer bedragen.
(125) Met name het mariene milieu, in overeenstemming met de doelstellingen van Richtlijn 2008/56/EG.
(126) Voor groene overheidsopdrachten, zie http://ec.europa.eu/environment/gpp/index_en.htm, en met name http://ec.europa.eu/environment/gpp/buying_handbook_en.htm en http://ec.europa.eu/environment/gpp/eu_gpp_criteria_en.htm
(127) http://ec.europa.eu/environment/ecolabel/eu-ecolabel-products-and-services.html
(*10) Een projectvoorstel moet ten minste de vereiste minimumscore voor elk gunningscriterium behalen en daarnaast moet het totaal van alle scores voor criteria waarvoor een vereiste minimumscore geldt, 55 punten of meer bedragen.
(*11) Een projectvoorstel moet ten minste de vereiste minimumscore voor elk gunningscriterium behalen en daarnaast moet het totaal van alle scores voor criteria waarvoor een vereiste minimumscore geldt, 55 punten of meer bedragen.
(*12) Een projectvoorstel moet ten minste de vereiste minimumscore voor elk gunningscriterium behalen en daarnaast moet het totaal van alle scores voor criteria waarvoor een vereiste minimumscore geldt, 55 punten of meer bedragen.
(128) Uit onderzoek blijkt dat er voor „groene investeringen” voldoende investeringskapitaal beschikbaar is uit verschillende bronnen, maar dat er niet genoeg goed voorbereide (financierbare) voorstellen zijn. Het is de bedoeling om deze leemte op te vullen met een specifieke oproep gericht op ontwikkelaars van economisch (mogelijk) haalbare projecten die het potentieel hebben om de aanzienlijke impact op het gebied van milieu of klimaatactie te hebben die nodig is voor het verwezenlijken van de algemene doelstellingen als vermeld in artikel 3 van de LIFE-verordening.
(*13) Een projectvoorstel moet ten minste de vereiste minimumscore voor elk gunningscriterium behalen en daarnaast moet het totaal van alle scores voor criteria waarvoor een vereiste minimumscore geldt, 55 punten of meer bedragen.
(129) Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie van 29 oktober 2012 houdende uitvoeringsvoorschriften voor Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (PB L 362 van 31.12.2012, blz. 1).
(130) Terwijl projecten gericht op het compenseren van schade aan Natura 2000-gebieden uit hoofde van artikel 6, lid 4, van de habitatrichtlijn niet in aanmerking komen voor financiering uit de NCFF, zijn maatregelen ter compensatie van elders aangerichte schade die in Natura 2000-gebieden plaatsvinden of die op andere wijzen bijdragen aan de samenhang van het netwerk wel subsidiabel in het kader van de NCFF.
(131) De mitigatiehiërarchie omvat: 1) het vermijden of voorkomen van negatieve effecten op het milieu in het algemeen en de biodiversiteit in het bijzonder, 2) het minimaliseren en herstellen van de effecten ter plaatse van ontwikkeling indien de gevolgen niet kunnen worden vermeden, en 3) compensatiemaatregelen die als laatste redmiddel worden ingezet (al dan niet ter plaatse) voor de resterende negatieve effecten.
(132) http://ec.europa.eu/environment/life/toolkit/pmtools/life2014_2020/monitoring.htm
(133) Als gevolg van de bottom-upbenadering en de grote verscheidenheid in uitdagingen op het gebied van milieu en klimaatverandering die door het LIFE-programma worden aangepakt, en de beperkte financiële middelen om die aan te pakken, is de opzet van projecten op bepaalde gebieden, ondanks de invoering van thematische prioriteiten en projectthema's, onzeker en kunnen er daarom van tevoren geen kwantitatieve streefdoelen worden vastgesteld voor het merendeel van de onder het programma vallende prioritaire gebieden en nagestreefde doelstellingen, met uitzondering van de thematische prioriteiten voor natuur.
(134) Naar verwachting zal tussen 2015 en 2017 de ecologische toestand van 6 900 waterlichamen in de gehele Unie verbeteren, waarvan 1,4 % (dat zijn er 100) dankzij een LIFE-bijdrage.