ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 348

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

60e jaargang
29 december 2017


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2017/2454 van de Raad van 5 december 2017 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 904/2010 van de Raad betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde

1

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn (EU) 2017/2455 van de Raad van 5 december 2017 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG en Richtlijn 2009/132/EG wat betreft bepaalde btw-verplichtingen voor diensten en afstandsverkopen van goederen

7

 

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

 

 

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

 

*

Besluit (EU) 2017/2456 van de Raad van 18 december 2017 betreffende de sluiting van de Overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Europese Unie en de Democratische Volksrepubliek Algerije, waarin de voorwaarden voor de deelname van de Democratische Volksrepubliek Algerije aan het partnerschap voor onderzoek en innovatie in het Middellandse Zeegebied (het Prima-initiatief) worden vastgesteld

23

 

*

Besluit (EU) 2017/2457 van de Raad van 18 december 2017 betreffende de sluiting van de Overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Europese Unie en de Arabische Republiek Egypte, waarin de voorwaarden voor de deelname van de Arabische Republiek Egypte aan het partnerschap voor onderzoek en innovatie in het Middellandse Zeegebied (het Prima-initiatief) zijn vastgesteld

25

 

*

Besluit (EU) 2017/2458 van de Raad van 18 december 2017 betreffende de sluiting van de Overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Europese Unie en het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië, waarin de voorwaarden voor de deelname van het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië aan het partnerschap voor onderzoek en innovatie in het Middellandse Zeegebied (het Prima-initiatief) worden vastgesteld

27

 

 

Overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Europese Unie en het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië, waarin de voorwaarden voor de deelname van het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië aan het partnerschap voor onderzoek en innovatie in het Middellandse Zeegebied (het Prima-initiatief) worden vastgesteld

29

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2459 van de Raad van 5 december 2017 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 houdende vaststelling van maatregelen ter uitvoering van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

32

 

*

Verordening (EU) 2017/2460 van de Commissie van 30 oktober 2017 tot wijziging van bijlage VII bij Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn, wat de lijst van EU-referentielaboratoria betreft ( 1 )

34

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU, Euratom) 2017/2461 van de Raad van 12 december 2017 tot wijziging van zijn reglement van orde

36

 

*

Besluit (EU) 2017/2462 van de Raad van 18 december 2017 waarbij Luxemburg en Roemenië worden gemachtigd om, in het belang van de Europese Unie, de toetreding van Georgië en Zuid-Afrika tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen te aanvaarden

38

 

*

Besluit (EU) 2017/2463 van de Raad van 18 december 2017 waarbij Kroatië, Nederland, Portugal en Roemenië worden gemachtigd om, in het belang van de Europese Unie, de toetreding van San Marino tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen te aanvaarden

41

 

*

Besluit (EU) 2017/2464 van de Raad van 18 december 2017 waarbij Oostenrijk en Roemenië worden gemachtigd om, in het belang van de Europese Unie, de toetreding van Panama, Uruguay, Colombia en El Salvador tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen te aanvaarden

43

 

 

HANDELINGEN VAN BIJ INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN INGESTELDE ORGANEN

 

*

Besluit nr. 1/2017 van het Gemengd Comité luchtvervoer Europese Unie/Zwitserland opgericht bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake luchtvervoer van 29 november 2017 tot vervanging van de bijlage bij de Overeenkomst inzake luchtvervoer tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat [2017/2465]

46

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

29.12.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 348/1


VERORDENING (EU) 2017/2454 VAN DE RAAD

van 5 december 2017

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 904/2010 van de Raad betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 113,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Handelend volgens een bijzondere wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EU) nr. 904/2010 (3) zijn regels betreffende de uitwisseling en de opslag van inlichtingen door de lidstaten vastgesteld met het oog op de invoering van de bijzondere regelingen als bedoeld in titel XII, hoofdstuk 6, van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad (4).

(2)

De uitbreiding, met ingang van 1 januari 2021, van deze bijzondere regelingen naar afstandsverkopen van goederen en andere diensten dan telecommunicatie-, omroep- of langs elektronische weg verrichte diensten, vereist dat het toepassingsgebied van de regels van deze verordening betreffende het verstrekken van inlichtingen en de overdracht van geldmiddelen tussen de lidstaat van identificatie en de lidstaat van verbruik wordt uitgebreid.

(3)

Gezien de uitbreiding van het toepassingsgebied van de bijzondere regelingen naar de afstandsverkoop van goederen en alle diensten, zal het aantal in de btw-aangifte te rapporteren transacties aanzienlijk stijgen. Teneinde de lidstaat van identificatie voldoende tijd te geven voor de behandeling van de btw-aangiften van belastingplichtigen in het kader van de bijzondere regeling, moet de uiterste datum voor het doorgeven van de informatie in de btw-aangifte en het btw-bedrag dat aan elke lidstaat van verbruik wordt betaald, met tien dagen worden verlengd.

(4)

De uitbreiding van de bijzondere regelingen naar afstandsverkopen van goederen die worden ingevoerd uit derdelandsgebieden of derde landen, vereist dat de douaneautoriteit van de lidstaat van invoer kan vaststellen voor welke invoer van goederen in kleine zendingen btw moet worden betaald in het kader van een van de bijzondere regelingen. Het identificatienummer waaronder de btw wordt betaald, moet daarom vooraf worden meegedeeld zodat de douaneautoriteiten de geldigheid ervan kunnen controleren bij invoer van de goederen.

(5)

De belastingplichtigen die gebruikmaken van deze bijzondere regelingen, kunnen worden verzocht hun boekhouding ter beschikking te stellen van, en aan administratieve onderzoeken worden onderworpen door, de lidstaat van identificatie en alle lidstaten van verbruik waar goederen worden geleverd of diensten worden verricht. Om de administratieve lasten en nalevingskosten als gevolg van meerdere verzoeken om de boekhouding ter beschikking te stellen alsook om administratieve onderzoeken te verrichten, zowel voor de ondernemingen als de belastingdiensten te verminderen, en om dubbel werk te voorkomen, moeten deze verzoeken en onderzoeken zo veel mogelijk worden gecoördineerd door de lidstaat van identificatie.

(6)

Teneinde de verzameling van statistische gegevens over de toepassing van de bijzondere regelingen te vereenvoudigen, moet de Commissie ertoe worden gemachtigd geaggregeerde statistische en diagnostische informatie te extraheren, zoals het aantal verschillende types van onder de lidstaten uitgewisselde elektronische berichten met betrekking tot de bijzondere regelingen, met uitzondering van gegevens over individuele belastingplichtigen.

(7)

De inlichtingen die door de belastingplichtige moeten worden ingediend en door de lidstaten aan elkaar moeten worden doorgegeven voor de toepassing van de bijzondere regelingen, alsook de technische details, inclusief gemeenschappelijke elektronische berichten, voor de indiening door de belastingplichtige of de doorgifte van deze inlichtingen tussen de lidstaten onderling, moeten worden vastgesteld volgens de in deze verordening vastgestelde comitéprocedure.

(8)

Rekening houdend met de tijd die nodig is om de voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijn noodzakelijke maatregelen te treffen en om de lidstaten in staat te stellen hun IT-systeem voor de registratie en voor de aangifte en de betaling van de btw aan te passen, alsook met de bij artikel 2 van Richtlijn (EU) 2017/2455 van de Raad (5) doorgevoerde wijzigingen, moet deze verordening van toepassing zijn vanaf de toepassingsdatum van die wijzigingen.

(9)

Verordening (EU) nr. 904/2010 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EU) nr. 904/2010 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 1 wordt lid 4 vervangen door:

„4.   Bij deze verordening worden tevens regels en procedures vastgesteld voor de elektronische uitwisseling van inlichtingen inzake de btw over goederen die worden geleverd en diensten die worden verricht overeenkomstig de bijzondere regelingen van titel XII, hoofdstuk 6, van Richtlijn 2006/112/EG, alsmede voor eventuele daarop aansluitende uitwisselingen van inlichtingen en, wat de onder die bijzondere regelingen vallende goederen en diensten betreft, voor de overdracht van geldmiddelen tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten.”.

2)

In artikel 2 wordt lid 2 vervangen door:

„2.   De in de artikelen 358, 358 bis, 369 bis en 369 terdecies van Richtlijn 2006/112/EG opgenomen definities ten behoeve van de respectieve bijzondere regeling, zijn ook van toepassing in het kader van deze verordening.”.

3)

In artikel 17, lid 1, wordt punt d) vervangen door:

„d)

de inlichtingen die hij overeenkomstig de artikelen 360, 361, 364, 365, 369 quater, 369 septies, 369 octies, 369 sexdecies, 369 septdecies, 369 vicies en 369 unvicies van Richtlijn 2006/112/EG vergaart.”.

4)

Aan artikel 17, lid 1, wordt het volgende punt toegevoegd:

„e)

gegevens over de overeenkomstig artikel 369 octodecies van Richtlijn 2006/112/EG toegekende btw-identificatienummers, en, voor elk btw-identificatienummer dat door een lidstaat is toegekend, de totale waarde van de op grond van artikel 143, lid 1, punt ca), vrijgestelde ingevoerde goederen gedurende elke maand.”.

5)

In artikel 17 wordt lid 2 vervangen door:

„2.   De technische details betreffende de geautomatiseerde opvraging van de in lid 1, punten b), c), d) en e), van dit artikel bedoelde inlichtingen worden volgens de procedure van artikel 58, lid 2, vastgesteld.”.

6)

Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   De bevoegde autoriteiten van elke lidstaat zorgen ervoor dat de personen die bij intracommunautaire goederenleveringen of dienstverrichtingen betrokken zijn, alsmede de niet-gevestigde belastingplichtigen die diensten verrichten, ten behoeve van dat soort handelingen langs elektronische weg bevestiging kunnen krijgen van de geldigheid van het aan een welbepaalde persoon toegekende btw-identificatienummer alsook van zijn naam en adres. Deze inlichtingen moeten overeenstemmen met de in artikel 17 bedoelde gegevens.”;

b)

lid 3 wordt geschrapt.

7)

Hoofdstuk XI wordt als volgt gewijzigd:

a)

de titel van afdeling 2 wordt vervangen door:

„Sepalingen geldig vanaf 1 januari 2015 tot en met 31 december 2020”;

b)

de volgende afdeling wordt toegevoegd:

„AFDELING 3

Bepalingen geldig vanaf 1 januari 2021

Onderafdeling 1

Algemene bepaling

Artikel 47 bis

De bepalingen van deze afdeling zijn geldig vanaf 1 januari 2021.

Onderafdeling 2

Uitwisseling van informatie

Artikel 47 ter

1.   De lidstaten bepalen dat de in artikel 361 van Richtlijn 2006/112/EG bedoelde mededeling die door de belastingplichtige die gebruikmaakt van de bijzondere regeling in titel XII, hoofdstuk 6, afdeling 2, van die richtlijn, bij aanvang van zijn activiteiten aan de lidstaat van identificatie wordt gedaan, geschiedt langs elektronische weg. De mededeling van gelijkaardige gegevens voor de identificatie van de belastingplichtige die gebruikmaakt van de bijzondere regeling in titel XII, hoofdstuk 6, afdeling 3, van Richtlijn 2006/112/EG bij de aanvang van diens activiteiten overeenkomstig artikel 369 quater van die richtlijn, geschiedt langs elektronische weg. Alle wijzigingen in de overeenkomstig artikel 361, lid 2, en artikel 369 quater van Richtlijn 2006/112/EG verstrekte inlichtingen worden ook langs elektronische weg meegedeeld.

2.   De lidstaat van identificatie zendt de meegedeelde inlichtingen langs elektronische weg toe aan de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten, binnen tien dagen te rekenen vanaf het einde van de maand waarin de mededeling van de belastingplichtige die gebruikmaakt van een van de bijzondere regelingen in titel XII, hoofdstuk 6, afdelingen 2 en 3, van Richtlijn 2006/112/EG is ontvangen. Op dezelfde wijze stelt de lidstaat van identificatie de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten in kennis van de in die afdelingen 2 en 3 bedoelde btw-identificatienummers.

3.   Indien de belastingplichtige die gebruikmaakt van een van de bijzondere regelingen in titel XII, hoofdstuk 6, afdelingen 2 en 3, van Richtlijn 2006/112/EG, van die bijzondere regeling wordt uitgesloten, stelt de lidstaat van identificatie de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten daarvan onverwijld in kennis langs elektronische weg.

Artikel 47 quater

1.   De lidstaten bepalen dat de in artikel 369 septdecies, leden 1, 2, en 2a, van Richtlijn 2006/112/EG bedoelde mededeling die door de belastingplichtige die gebruikmaakt van de bijzondere regeling in titel XII, hoofdstuk 6, afdeling 4, van die richtlijn of door zijn tussenpersoon bij aanvang van zijn activiteiten aan de lidstaat van identificatie wordt gedaan, langs elektronische weg geschiedt. Alle wijzigingen in deze overeenkomstig artikel 369 septdecies, lid 3, van Richtlijn 2006/112/EG gedane mededeling worden ook langs elektronische weg meegedeeld.

2.   De lidstaat van identificatie zendt de in lid 1 bedoelde mededeling langs elektronische weg toe aan de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten, binnen tien dagen te rekenen vanaf het einde van de maand waarin de mededeling van de belastingplichtige die gebruikmaakt van de bijzondere regeling in titel XII, hoofdstuk 6, afdeling 4, van Richtlijn 2006/112/EG, of, in voorkomend geval, zijn tussenpersoon is ontvangen. Op dezelfde wijze stelt de lidstaat van identificatie de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten in kennis van het toegekende individuele btw-identificatienummer voor de toepassing van deze bijzondere regeling.

3.   Indien de belastingplichtige die gebruikmaakt van de bijzondere regeling in titel XII, hoofdstuk 6, afdeling 4, van Richtlijn 2006/112/EG of, in voorkomend geval, zijn tussenpersoon uit het identificatieregister wordt verwijderd, stelt de lidstaat van identificatie de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten daarvan onverwijld in kennis langs elektronische weg.

Artikel 47 quinquies

1.   De lidstaten bepalen dat de btw-aangifte met de in de artikelen 365, 369 octies en 369 unvicies van Richtlijn 2006/112/EG bedoelde gegevens langs elektronische weg wordt ingediend.

2.   De lidstaat van identificatie zendt de in lid 1 bedoelde gegevens uiterlijk 20 dagen na het einde van de maand waarin de aangifte is ontvangen, langs elektronische weg toe aan de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat van verbruik.

De lidstaat van identificatie zendt de gegevens, bedoeld in lid 2 van artikel 369 octies van Richtlijn 2006/112/EG ook toe aan de bevoegde autoriteit van elke andere lidstaat van waaruit goederen worden verzonden of vervoerd, en de gegevens, bedoeld in lid 3 van artikel 369 octies van Richtlijn 2006/112/EG aan de bevoegde autoriteit van elke betrokken lidstaat van vestiging.

De lidstaten die hebben voorgeschreven dat de btw-aangifte moet worden opgesteld in een andere valuta dan de euro, zetten de bedragen om in euro tegen de op de laatste dag van het belastingtijdvak geldende wisselkoers. De omwisseling vindt plaats volgens de wisselkoersen die de Europese Centrale Bank voor die dag heeft bekendgemaakt of, als er die dag geen bekendmaking heeft plaatsgevonden, op de eerstvolgende dag van bekendmaking.

Artikel 47 sexies

De lidstaat van identificatie zendt de lidstaat van verbruik onverwijld langs elektronische weg de informatie toe die nodig is om te bepalen met welke btw-aangifte een betaling overeenstemt.

Artikel 47 septies

1.   De lidstaat van identificatie zorgt ervoor dat het bedrag dat is betaald door de belastingplichtige die gebruikmaakt van een van de bijzondere regelingen in titel XII, hoofdstuk 6, van Richtlijn 2006/112/EG, of, in voorkomend geval, zijn tussenpersoon, gestort wordt op de bankrekening in euro die is aangewezen door de lidstaat van verbruik waaraan de betaling verschuldigd is.

De lidstaten die hebben voorgeschreven dat de betaling in een andere valuta dan de euro dient te geschieden, zetten de bedragen om in euro tegen de op de laatste dag van het belastingtijdvak geldende wisselkoers. De omwisseling vindt plaats volgens de wisselkoersen die de Europese Centrale Bank voor die dag heeft bekendgemaakt of, als er die dag geen bekendmaking heeft plaatsgevonden, op de eerstvolgende dag van bekendmaking.

De storting vindt plaats uiterlijk 20 dagen na het eind van de maand waarin de betaling is ontvangen.

2.   Indien de belastingplichtige die gebruikmaakt van een van de bijzondere regelingen, of, in voorkomend geval, zijn tussenpersoon niet het totale bedrag van de verschuldigde belasting voldoet, zorgt de lidstaat van identificatie ervoor dat de betaling naar de lidstaten van verbruik wordt overgemaakt in evenredigheid met de in elke lidstaat verschuldigde belasting. De lidstaat van identificatie stelt de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van verbruik daarvan langs elektronische weg in kennis.

Artikel 47 octies

De lidstaten doen de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten langs elektronische weg mededeling van de relevante bankrekeningnummers voor de ontvangst van betalingen overeenkomstig artikel 47 septies.

De lidstaten doen de bevoegde autoriteiten in de andere lidstaten en de Commissie onverwijld langs elektronische weg mededeling van wijzigingen van de toepasselijke belastingtarieven voor het leveren van goederen en het verrichten van diensten waarop de bijzondere regelingen van toepassing zijn.

Onderafdeling 3

Controle van handelingen en belastingplichtigen

Artikel 47 nonies

Bij invoer van goederen waarvoor de btw moet worden aangegeven in het kader van de bijzondere regeling in titel XII, hoofdstuk 6, afdeling 4, van Richtlijn 2006/112/EG, voeren de lidstaten een elektronische controle uit van de geldigheid van het individuele btw-identificatienummer dat overeenkomstig artikel 369 octodecies van die richtlijn werd toegekend en uiterlijk bij de indiening van de invoerverklaring werd meegedeeld.

Artikel 47 decies

1.   Om de boekhouding van een belastingplichtige of tussenpersoon te verkrijgen overeenkomstig de artikelen 369, 369 duodecies en 369 quinvicies van Richtlijn 2006/112/EG, dient de lidstaat van verbruik eerst langs elektronische weg een verzoek daartoe in bij de lidstaat van identificatie.

2.   Wanneer de lidstaat van identificatie een verzoek als bedoeld in lid 1 ontvangt, stuurt hij dit verzoek onverwijld langs elektronische weg door naar de belastingplichtige of zijn tussenpersoon.

3.   De lidstaten bepalen dat een belastingplichtige of zijn tussenpersoon op verzoek de gevraagde boekhouding langs elektronische weg bij de lidstaat van identificatie indient. De lidstaten aanvaarden dat de boekhouding door middel van een standaardformulier mag worden ingediend.

4.   De lidstaat van identificatie stuurt de verkregen boekhouding onverwijld langs elektronische weg door naar de verzoekende lidstaat van verbruik.

5.   Wanneer de verzoekende lidstaat van verbruik de boekhouding niet binnen 30 dagen na de datum van het verzoek ontvangt, kan die lidstaat in overeenstemming met zijn nationale wetgeving maatregelen nemen om die boekhouding te verkrijgen.

Artikel 47 undecies

1.   Indien de lidstaat van identificatie besluit op zijn grondgebied een administratief onderzoek in te stellen naar een belastingplichtige die gebruikmaakt van een van de bijzondere regelingen in titel XII, hoofdstuk 6, van Richtlijn 2006/112/EG of, in voorkomend geval, naar een tussenpersoon, stelt hij de bevoegde autoriteiten van alle andere lidstaten vooraf van het onderzoek in kennis.

De eerste alinea geldt slechts met betrekking tot een administratief onderzoek betreffende de speciale regelingen.

2.   Onverminderd artikel 7, lid 4, raadpleegt de lidstaat van verbruik, indien hij besluit dat een administratief onderzoek nodig is, eerst de lidstaat van identificatie over de noodzaak van een dergelijk onderzoek.

Wanneer wordt overeengekomen dat een administratief onderzoek nodig is, stelt de lidstaat van identificatie de andere lidstaten hiervan in kennis.

Dit vormt geen beletsel voor andere lidstaten om overeenkomstig hun nationale wetgeving maatregelen te nemen.

3.   Elke lidstaat stelt de andere lidstaten en de Commissie in kennis van de gegevens van de bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor de coördinatie van de administratieve onderzoeken in die lidstaat.

Onderafdeling 4

Statistische informatie

Artikel 47 duodecies

De lidstaten verlenen de Commissie toestemming om rechtstreeks inlichtingen te extraheren uit de door het in artikel 53 bedoelde computersysteem gegenereerde berichten, met het oog op geaggregeerde statistieken en voor diagnostische doeleinden uit hoofde van artikel 17, lid 1, punten d) en e). Deze inlichtingen bevatten geen gegevens over individuele belastingplichtigen.

Onderafdeling 5

Toekenning van uitvoeringsbevoegdheden

Artikel 47 terdecies

Met het oog op de eenvormige toepassing van deze verordening wordt de Commissie gemachtigd de volgende maatregelen vast te stellen volgens de in artikel 58, lid 2, bedoelde procedure:

a)

de technische details, inclusief een gemeenschappelijk elektronisch bericht, voor het verstrekken van de in artikel 47 ter, lid 1, artikel 47 quater, lid 1, en artikel 47 quinquies, lid 1, bedoelde inlichtingen en het in artikel 47 decies, lid 3, bedoelde standaardformulier;

b)

de technische details, inclusief een gemeenschappelijk elektronisch bericht, voor het verstrekken van de in artikel 47 ter, leden 2 en 3, artikel 47 quater, leden 2 en 3, artikel 47 quinquies, lid 2, artikel 47 sexies, artikel 47 septies, lid 2, artikel 47 decies, leden 1, 2 en 4, artikel 47 undecies, leden 1, 2 en 4, bedoelde inlichtingen, alsook de technische middelen voor het doorgeven van deze inlichtingen;

c)

de technische details voor het doorgeven van de in artikel 47 octies bedoelde inlichtingen tussen de lidstaten onderling;

d)

de technische details betreffende de verificatie van de in artikel 47 nonies bedoelde inlichtingen door de lidstaat van invoer;

e)

de in artikel 47 duodecies bedoelde, door de Commissie te extraheren geaggregeerde statistische en diagnostische inlichtingen, alsook de technische middelen voor de extractie van deze inlichtingen.”.

8)

Bijlage I, punt 1, wordt vervangen door:

„1.

afstandsverkopen (artikel 33 van Richtlijn 2006/112/EG);”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2021.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 december 2017.

Voor de Raad

De voorzitter

T. TÕNISTE


(1)  Advies van 30 november 2017 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB C 345 van 13.10.2017, blz. 79.

(3)  Verordening (EU) nr. 904/2010 van de Raad van 7 oktober 2010 betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde (PB L 268 van 12.10.2010, blz. 1).

(4)  Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1).

(5)  Richtlijn (EU) 2017/2455 van de Raad van 5 december 2017 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG en Richtlijn 2009/132/EG wat betreft bepaalde btw-verplichtingen voor diensten en afstandsverkopen van goederen (zie bladzijde 7 van dit Publicatieblad).


RICHTLIJNEN

29.12.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 348/7


RICHTLIJN (EU) 2017/2455 VAN DE RAAD

van 5 december 2017

tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG en Richtlijn 2009/132/EG wat betreft bepaalde btw-verplichtingen voor diensten en afstandsverkopen van goederen

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 113,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Handelend volgens een bijzondere wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 2006/112/EG van de Raad (3) bevat bijzondere btw-regelingen voor niet-gevestigde belastingplichtigen die telecommunicatie-, omroep- of langs elektronische weg verrichte diensten aan niet-belastingplichtigen verlenen.

(2)

Richtlijn 2009/132/EG van de Raad (4) voorziet in een vrijstelling van de btw voor de invoer van kleine zendingen met een geringe waarde.

(3)

Uit de evaluatie van de op 1 januari 2015 ingevoerde bijzondere regelingen is gebleken dat zij op een aantal punten voor verbetering vatbaar zijn. Ten eerste moeten voor micro-ondernemingen die in een lidstaat zijn gevestigd en incidenteel de diensten in kwestie in andere lidstaten verrichten, de btw-nalevingslasten in andere lidstaten dan hun lidstaat van vestiging worden verminderd of verlaagd. Daarom moet een voor de hele Gemeenschap geldende drempel worden ingevoerd waaronder deze diensten onderworpen blijven aan de btw in de lidstaat van vestiging. Ten tweede vormt de verplichte naleving van de factureringsvereisten van iedere lidstaat waar leveringen van goederen of diensten worden verricht, een zware last. Om de lasten voor het bedrijfsleven zo veel mogelijk te beperken, moeten voor de facturering derhalve de regels gelden die van toepassing zijn in de lidstaat van identificatie van de leverancier of dienstverrichter die gebruikmaakt van de bijzondere regelingen. Ten derde kunnen belastingplichtigen die niet in de Gemeenschap zijn gevestigd, maar wel voor de btw zijn geregistreerd in een lidstaat, bijvoorbeeld omdat zij incidenteel aan de btw onderworpen handelingen in die lidstaat verrichten, noch van de bijzondere regeling voor niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtigen noch van de bijzondere regeling voor in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtigen gebruikmaken. Daarom moet aan deze belastingplichtigen de mogelijkheid worden geboden om gebruik te maken van de bijzondere regeling voor niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtigen.

(4)

Voorts is uit de evaluatie van de op 1 januari 2015 ingevoerde bijzondere regelingen voor de belasting van telecommunicatie-, omroep- of langs elektronische weg verrichte diensten gebleken dat het vereiste om de btw-aangifte in te dienen binnen 20 dagen na het verstrijken van het belastingtijdvak waarop de aangifte betrekking heeft, een te korte tijdslimiet is, met name voor diensten via een telecommunicatienetwerk, een interface of een portaal, in welk geval de via dat netwerk, die interface of dat portaal verrichte diensten worden geacht te zijn verricht door de exploitant van dat netwerk, die interface of dat portaal, die de gegevens voor het invullen van de btw-aangifte moet verzamelen bij elke individuele dienstverrichter. Uit de evaluatie is ook gebleken dat het voorschrift correcties aan te brengen in de btw-aangifte van het betrokken belastingtijdvak een zware last vormt voor de belastingplichtigen, omdat zij daardoor soms elk kwartaal verschillende btw-aangiften opnieuw moeten indienen. Daarom moet de termijn voor het indienen van de btw-aangifte worden verlengd van 20 dagen tot het einde van de maand na het verstrijken van het belastingtijdvak en moet aan belastingplichtigen worden toegestaan eerdere btw-aangiften te corrigeren in een volgende aangifte, in plaats van in de aangiften van de belastingtijdvakken waarop de correcties betrekking hebben.

(5)

Om te voorkomen dat belastingplichtigen die andere diensten dan telecommunicatie-, omroep- of langs elektronische weg verrichte diensten voor niet-belastingplichtigen verrichten, zich voor btw-doeleinden moeten identificeren in elke lidstaat waar deze diensten aan de btw zijn onderworpen, moeten de lidstaten belastingplichtigen die dergelijke diensten verrichten, toestaan om gebruik te maken van het IT-systeem voor de registratie en voor de aangifte en de betaling van de btw, zodat zij de btw over deze diensten in één lidstaat kunnen aangeven en betalen.

(6)

De verwezenlijking van de interne markt, de mondialisering en de technologische veranderingen hebben geleid tot een explosieve groei van de elektronische handel en daarmee ook van de verkoop op afstand van goederen, zowel van de ene lidstaat naar de andere als van derdelandsgebieden of derde landen naar de Gemeenschap. De desbetreffende bepalingen van Richtlijn 2006/112/EG en Richtlijn 2009/132/EG moeten aan deze ontwikkeling worden aangepast, rekening houdende met het beginsel van belastingheffing in het land van bestemming en de behoefte om de belastinginkomsten van de lidstaten te beschermen, gelijke concurrentievoorwaarden voor de betrokken bedrijven te creëren en de lasten voor hen zo veel mogelijk te beperken. De bijzondere regeling voor telecommunicatie-, omroep- of langs elektronische weg verrichte diensten die worden verricht door in de Gemeenschap, doch niet in de lidstaat van verbruik gevestigde belastingplichtigen moet daarom worden uitgebreid tot intracommunautaire afstandsverkopen van goederen, en er moet een soortgelijke bijzondere regeling worden ingevoerd voor afstandsverkopen van goederen die worden ingevoerd uit derdelandsgebieden of derde landen. Om duidelijk het toepassingsgebied af te bakenen van de maatregelen die betrekking hebben op intracommunautaire afstandsverkopen van goederen en afstandsverkopen van goederen die worden ingevoerd uit derdelandsgebieden of derde landen, moeten deze begrippen worden gedefinieerd.

(7)

Een groot deel van de afstandsverkopen van goederen, zowel van de ene lidstaat naar de andere als vanuit derdelandsgebieden of derde landen naar de Gemeenschap, wordt vergemakkelijkt door het gebruik van een elektronische interface, zoals een marktplaats, platform, portaal of vergelijkbare middelen, waarbij vaak gebruik wordt gemaakt van regelingen voor fulfilment warehousing. De lidstaten kunnen weliswaar bepalen dat een andere persoon dan degene die tot voldoening van de btw is gehouden, hoofdelijk aansprakelijk is voor de betaling van de btw in dergelijke gevallen, maar dit is ontoereikend gebleken om te zorgen voor een doeltreffende en efficiënte inning van btw. Om dit doel te bereiken en de administratieve lasten voor verkopers, belastingdiensten en consumenten te verminderen, is het daarom noodzakelijk de belastingplichtigen die afstandsverkopen van goederen vergemakkelijken door het gebruik van een elektronische interface, te betrekken bij de inning van de btw over deze verkopen door te bepalen dat zij de personen zijn die worden geacht de betreffende verkopen te verrichten. Voor afstandsverkopen van goederen die worden ingevoerd uit een derdelandsgebied of een derde land in de Gemeenschap, dient dit te worden beperkt tot de verkoop van goederen die worden verzonden of vervoerd in zendingen met een intrinsieke waarde van niet meer dan 150 EUR; boven die drempel is voor douanedoeleinden een volledige douaneaangifte bij invoer vereist.

(8)

Om de lidstaten bij te staan bij het controleren van de juistheid van de btw-aangifte voor dergelijke leveringen door belastingplichtigen, is het noodzakelijk om, via een elektronische interface zoals een marktplaats, een platform, een portaal of een soortgelijk middel, gedurende een periode van ten minste tien jaar de boekhouding over die leveringen bij te houden. De periode van tien jaar is in overeenstemming met de bestaande boekhoudkundige bepalingen. Indien in de boekhouding persoonsgegevens staan, moet dit in overeenstemming zijn met de Uniewetgeving inzake gegevensbescherming.

(9)

Om de lasten te verminderen voor bedrijven die gebruikmaken van de bijzondere regeling voor intracommunautaire afstandsverkopen van goederen, moet de verplichting om een factuur voor die verkopen uit te reiken, worden geschrapt. Om dergelijke bedrijven rechtszekerheid te bieden, moet in de definitie betreffende de levering van deze goederen duidelijk worden aangegeven dat deze ook van toepassing is wanneer de goederen voor rekening van de leverancier zijn vervoerd of verzonden, ook wanneer de leverancier indirect betrokken is bij het vervoer of de verzending van de goederen.

(10)

Het toepassingsgebied van de bijzondere regeling voor afstandsverkopen van goederen die worden ingevoerd uit derdelandsgebieden of derde landen, moet worden beperkt tot de verkoop van goederen met een intrinsieke waarde van niet meer dan 150 EUR, die rechtstreeks vanuit een derdelandsgebied of een derde land naar een afnemer in de Unie worden verzonden; boven die drempel is voor douanedoeleinden een volledige douaneaangifte bij invoer vereist. Accijnsgoederen moeten van het toepassingsgebied van de richtlijn worden uitgesloten aangezien accijnzen deel uitmaken van de maatstaf van heffing voor de btw bij invoer. Om dubbele belasting te voorkomen, moet worden voorzien in een vrijstelling van btw bij invoer voor de goederen die in het kader van deze bijzondere regeling worden aangegeven.

(11)

Om te voorkomen dat de concurrentie tussen leveranciers in en buiten de Gemeenschap wordt verstoord en belastinginkomsten verloren gaan, is het verder ook nodig om de in Richtlijn 2009/132/EG vastgestelde vrijstelling voor de invoer van goederen in kleine zendingen met een geringe waarde af te schaffen.

(12)

Aan een belastingplichtige die gebruikmaakt van de bijzondere regeling voor afstandsverkopen van goederen die worden ingevoerd uit derdelandsgebieden of derde landen, moet worden toegestaan om een in de Gemeenschap gevestigde tussenpersoon aan te wijzen als de persoon die gehouden is tot voldoening van de btw en die in zijn naam en voor zijn rekening aan de verplichtingen uit hoofde van die bijzondere regeling moet voldoen.

(13)

Om de belastinginkomsten van de lidstaten te beschermen, moet een niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige die van deze bijzondere regeling gebruikmaakt, worden verplicht een tussenpersoon aan te wijzen. Deze verplichting moet evenwel niet gelden indien hij is gevestigd in een land waarmee de Unie een overeenkomst betreffende wederzijdse bijstand heeft gesloten.

(14)

Om eenvormige voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijn te verzekeren met betrekking tot de vaststelling van de lijst van derde landen waarmee de Unie een overeenkomst betreffende wederzijdse bijstand heeft gesloten waarvan het toepassingsgebied vergelijkbaar is met Richtlijn 2010/24/EU van de Raad (5) en Verordening (EU) nr. 904/2010 van de Raad (6), moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (7). Aangezien de vaststelling van de lijst van derde landen rechtstreeks samenhangt met de administratieve samenwerking op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde, is het passend dat de Commissie wordt bijgestaan door het Permanent Comité inzake administratieve samenwerking dat is ingesteld bij artikel 58 van Verordening (EU) nr. 904/2010.

(15)

Ten gevolge van de explosieve groei van de elektronische handel en de daaruit voortvloeiende toename van de invoer in de Gemeenschap van het aantal kleine zendingen met een intrinsieke waarde van niet meer dan 150 EUR, dienen de lidstaten systematisch het gebruik van bijzondere regelingen voor de aangifte en de betaling van btw bij invoer toe te staan. Deze regelingen kunnen worden toegepast wanneer geen gebruik wordt gemaakt van de bijzondere regeling voor afstandsverkopen van uit derdelandsgebieden of derde landen ingevoerde goederen. Indien de lidstaat van invoer niet voorziet in de systematische toepassing van verlaagde btw-tarieven uit hoofde van deze speciale regeling, moet de eindafnemer de mogelijkheid hebben voor de standaardinvoerprocedure te kiezen om van een eventueel verlaagd btw-tarief gebruik te kunnen maken.

(16)

De toepassingsdatum voor de bepalingen van deze richtlijn zal, in voorkomend geval, rekening houden met de tijd die nodig is om de voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijn noodzakelijke maatregelen te treffen en om de lidstaten in staat te stellen hun IT-systeem voor de registratie en voor de aangifte en de betaling van de btw aan te passen.

(17)

Aangezien de doelstelling van deze richtlijn, namelijk de vereenvoudiging van de btw-verplichtingen, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve beter op het niveau van Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(18)

Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van 28 september 2011 van de lidstaten en de Commissie over toelichtende stukken (8) hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om in gerechtvaardigde gevallen de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van dergelijke stukken gerechtvaardigd.

(19)

Richtlijn 2006/112/EG en Richtlijn 2009/132/EG dienen derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen van Richtlijn 2006/112/EG met ingang van 1 januari 2019

Met ingang van 1 januari 2019 wordt Richtlijn 2006/112/EG als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 58 wordt vervangen door:

„Artikel 58

1.   De plaats van de volgende diensten, verricht voor een niet-belastingplichtige, is de plaats waar deze persoon gevestigd is of zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats heeft:

a)

telecommunicatiediensten;

b)

radio- en televisieomroepdiensten;

c)

langs elektronische weg verrichte diensten, met name de in bijlage II bedoelde diensten.

Het feit dat de dienstverrichter en de afnemer langs elektronische weg berichten uitwisselen, betekent op zich niet dat de verrichte dienst een langs elektronische weg verrichte dienst is.

2.   Lid 1 is niet van toepassing wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de dienstverrichter is gevestigd of, bij gebreke van een vestiging, heeft zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats in slechts één lidstaat, en

b)

de diensten worden verleend aan niet-belastingplichtigen die gevestigd zijn, hun woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats hebben in een andere dan de onder a) bedoelde lidstaat, en

c)

het totale bedrag van de onder b) bedoelde diensten, de btw niet inbegrepen, is in het lopende kalenderjaar niet hoger dan 10 000 EUR of de tegenwaarde daarvan in de nationale munteenheid, en heeft dit bedrag ook niet overschreden in de loop van het voorafgaande kalenderjaar.

3.   Wanneer de in lid 2, onder c), genoemde drempel in de loop van een kalenderjaar wordt overschreden, is lid 1 vanaf die datum van toepassing.

4.   De lidstaat op het grondgebied waarvan de in lid 2 bedoelde dienstverrichters zijn gevestigd of, bij gebreke van een vestiging, hun woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats hebben, verlenen deze dienstverrichters het recht ervoor te kiezen dat de plaats van dienst wordt bepaald overeenkomstig lid 1, hetgeen in ieder geval geldt voor twee kalenderjaren.

5.   De lidstaten nemen passende maatregelen om erop toe te zien dat de belastingplichtige aan de in de leden 2, 3 en 4 genoemde voorwaarden voldoet.

6.   De tegenwaarde in de nationale munteenheid van het in lid 2, onder c), bedoelde bedrag wordt berekend volgens de wisselkoers die op de dag van vaststelling van Richtlijn (EU) 2017/2455 van de Raad (*1) door de Europese Centrale Bank bekend wordt gemaakt.

(*1)  Richtlijn (EU) 2017/2455 van de Raad van 5 december 2017 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG en Richtlijn 2009/132/EG wat betreft bepaalde btw-verplichtingen voor diensten en de afstandsverkopen van goederen (PB L 348 van 29.12.2017, blz. 7).”."

2)

Artikel 219 bis wordt vervangen door:

„Artikel 219 bis

1.   Voor facturering gelden de regels die van toepassing zijn in de lidstaat waar de goederenlevering of de dienst geacht wordt te zijn verricht, overeenkomstig het bepaalde in titel V.

2.   In afwijking van het bepaalde in lid 1 gelden voor facturering de volgende regels:

a)

de regels die van toepassing zijn in de lidstaat waar de leverancier of dienstverrichter de zetel van zijn bedrijfsuitoefening of een vaste inrichting heeft gevestigd van waaruit hij de goederenlevering of de dienst verricht, of, bij gebreke van een dergelijke zetel of vaste inrichting, de lidstaat waar hij zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats heeft, wanneer:

i)

de leverancier of dienstverrichter niet gevestigd is in de lidstaat waar de goederenlevering of de dienst overeenkomstig het bepaalde in titel V geacht wordt te zijn verricht, of zijn inrichting in die lidstaat niet betrokken is bij het verrichten van de goederenlevering of de dienst in de zin van artikel 192 bis, onder b), en de tot voldoening van de belasting gehouden persoon degene is voor wie de goederenlevering of de dienst wordt verricht, tenzij de afnemer zelf de factuur uitreikt („self-billing”);

ii)

de goederenlevering of de dienst wordt, overeenkomstig het bepaalde in titel V, geacht niet in de Gemeenschap te zijn verricht;

b)

de regels die van toepassing zijn in de lidstaat waar de leverancier of de dienstverrichter die gebruikmaakt van een van de bijzondere regelingen als bedoeld in hoofdstuk 6 van titel XII, is geïdentificeerd.

3.   De leden 1 en 2 van dit artikel zijn van toepassing onverminderd de artikelen 244 tot en met 248.”.

3)

In artikel 358 bis wordt punt 1 vervangen door:

„1.   „niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige”: een belastingplichtige die de zetel van zijn bedrijfsuitoefening niet op het grondgebied van de Gemeenschap heeft gevestigd noch daar over een vaste inrichting beschikt;”.

4)

Artikel 361, lid 1, onder e), wordt vervangen door:

„e)

een verklaring dat de belastingplichtige de zetel van zijn bedrijfsuitoefening niet op het grondgebied van de Gemeenschap heeft gevestigd noch daar over een vaste inrichting beschikt.”.

Artikel 2

Wijzigingen van Richtlijn 2006/112/EG met ingang van 1 januari 2021

Met ingang van 1 januari 2021 wordt Richtlijn 2006/112/EG als volgt gewijzigd:

1)

Aan artikel 14 wordt het volgende lid toegevoegd:

„4.   Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

1.   „intracommunautaire afstandsverkopen van goederen”: de leveringen van goederen die worden verzonden of vervoerd door of voor rekening van de leverancier, ook wanneer de leverancier indirect tussenkomt bij het vervoer of de verzending van de goederen, vanuit een andere lidstaat dan die van aankomst van de verzending of het vervoer van de goederen naar de afnemer, indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de levering van goederen wordt verricht voor een belastingplichtige of voor een niet-belastingplichtige rechtspersoon van wie de intracommunautaire verwervingen van goederen uit hoofde van artikel 3, lid 1, niet aan de btw zijn onderworpen, of voor enige andere niet-belastingplichtige;

b)

de geleverde goederen zijn geen nieuwe vervoermiddelen, noch goederen, geleverd na montage of installatie, door of voor rekening van de leverancier, met of zonder beproeven van de geïnstalleerde of gemonteerde goederen;

2.   „afstandsverkopen van uit een derdelandsgebied of een derde land ingevoerde goederen”: de leveringen van goederen die worden verzonden of vervoerd door of voor rekening van de leverancier, met inbegrip van gevallen waarin de leverancier indirect tussenkomt is bij het vervoer of de verzending van de goederen, vanuit een derdelandsgebied of een derde land naar een afnemer in een lidstaat, indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de levering van goederen wordt verricht voor een belastingplichtige of voor een niet—belastingplichtige rechtspersoon van wie de intracommunautaire verwervingen van goederen uit hoofde van artikel 3, lid 1, niet aan de btw zijn onderworpen, of voor enige andere niet-belastingplichtige;

b)

de geleverde goederen zijn geen nieuwe vervoermiddelen, noch goederen, geleverd na montage of installatie, door of voor rekening van de leverancier, met of zonder beproeven van de geïnstalleerde of gemonteerde goederen.”.

2)

Het volgende artikel wordt toegevoegd:

„Artikel 14 bis

1.   Indien een belastingplichtige via het gebruik van een elektronische interface, zoals een marktplaats, platform, portaal of soortgelijk middel, afstandsverkopen van uit een derdelandsgebied of een derde land ingevoerde goederen in zendingen met een intrinsieke waarde van niet meer dan 150 EUR, faciliteert, wordt die belastingplichtige geacht die goederen zelf te hebben ontvangen en geleverd.

2.   Indien een belastingplichtige via het gebruik van een elektronische interface, zoals een marktplaats, platform, portaal of soortgelijk middel, de levering van goederen binnen de Gemeenschap door een niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige aan een niet-belastingplichtige, faciliteert, wordt de belastingplichtige die de levering faciliteert geacht die goederen zelf te hebben ontvangen en geleverd.”.

3)

Artikel 33 wordt vervangen door:

„Artikel 33

„In afwijking van artikel 32:

a)

wordt de plaats van levering van intracommunautaire afstandsverkopen van goederen geacht de plaats te zijn waar de goederen zich bevinden op het tijdstip van aankomst van de verzending of het vervoer van de goederen naar de afnemer;

b)

wordt de plaats van levering van afstandsverkopen van uit een derdelandsgebied of een derde land ingevoerde goederen geacht de plaats te zijn waar de goederen zich bevinden op het tijdstip van aankomst van de verzending of het vervoer naar de afnemer, indien de invoer plaatsvindt in een andere lidstaat dan die van aankomst van de verzending of het vervoer naar de afnemer;

c)

wordt de plaats van levering van afstandsverkopen van uit een derdelandsgebied of een derde land ingevoerde goederen geacht zich in de lidstaat van aankomst van de verzending of het vervoer van de goederen naar de afnemer in die lidstaat te bevinden, indien de invoer in die lidstaat plaatsvindt, mits de btw op deze goederen moet worden aangegeven in het kader van de bijzondere regeling van titel XII, hoofdstuk 6, afdeling 4.”.

4)

Artikel 34 wordt geschrapt.

5)

Artikel 35 wordt vervangen door:

„Artikel 35

Artikel 33 is niet van toepassing op leveringen van gebruikte goederen, kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen of antiquiteiten zoals omschreven in artikel 311, lid 1, punten 1) tot en met 4), noch op leveringen van gebruikte vervoermiddelen als omschreven in artikel 327, lid 3, die aan de btw zijn onderworpen overeenkomstig de toepasselijke bijzondere regeling.”.

6)

In artikel 58 worden de leden 2 tot en met 6 geschrapt.

7)

In titel V wordt het volgende hoofdstuk ingevoegd:

„HOOFDSTUK 3 bis

Drempel voor belastingplichtigen die onder artikel 33, onder a), vallende goederen leveren en onder artikel 58 vallende diensten verrichten

Artikel 59 quater

1.   Artikel 33, onder a), en artikel 58 zijn niet van toepassing wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de leverancier of dienstverrichter is gevestigd of, bij gebreke van een vestiging, heeft zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats in slechts één lidstaat;

b)

de diensten worden verleend aan niet-belastingplichtigen die gevestigd zijn, hun woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats hebben in een andere dan de in punt a) bedoelde lidstaat, of de goederen worden verzonden of vervoerd naar een andere dan de in punt a) bedoelde lidstaat, en

c)

het totale bedrag van de in punt b) bedoelde leveringen, de btw niet inbegrepen, is in het lopende kalenderjaar niet hoger dan 10 000 EUR of de tegenwaarde daarvan in de nationale munteenheid, en heeft dit bedrag ook niet overschreden in de loop van het voorafgaande kalenderjaar.

2.   Wanneer de in lid 1, onder c), genoemde drempel in de loop van een kalenderjaar wordt overschreden, zijn artikel 33, onder a), en artikel 58 vanaf die datum van toepassing.

3.   De lidstaat op het grondgebied waarvan de goederen zich bevinden op het tijdstip van vertrek van de verzending of het vervoer of waar de belastingplichtigen zijn gevestigd die telecommunicatie-, radio- en televisieomroep- en langs elektronische weg verrichte diensten verrichten, verleent de belastingplichtigen die voor lid 1 in aanmerking komende goederenleveringen of diensten verrichten, het recht ervoor te kiezen dat de plaats van levering of dienst wordt bepaald overeenkomstig artikel 33, onder a), en artikel 58, hetgeen in ieder geval geldt voor twee kalenderjaren.

4.   De lidstaten nemen passende maatregelen om erop toe te zien dat de belastingplichtige aan de in de leden 1, 2 en 3 genoemde voorwaarden voldoet.

5.   De tegenwaarde in de nationale munteenheid van het in lid 1, onder c), bedoelde bedrag wordt berekend volgens de wisselkoers die op de dag van vaststelling van Richtlijn (EU) 2017/2455 door de Europese Centrale Bank bekend wordt gemaakt.”.

8)

Het volgende artikel wordt toegevoegd:

„Artikel 66 bis

In afwijking van de artikelen 63, 64 en 65 vindt met betrekking tot leveringen van goederen waarvoor de btw is verschuldigd door de persoon die de levering overeenkomstig artikel 14 bis faciliteert, het belastbare feit plaats en wordt de btw verschuldigd op het tijdstip waarop de betaling is aanvaard.”.

9)

In artikel 143, lid 1, wordt het volgende punt ingevoegd:

„c bis)

de invoer van goederen wanneer de btw moet worden aangegeven in het kader van de bijzondere regeling van titel XII, hoofdstuk 6, afdeling 4, en wanneer, uiterlijk bij de indiening van de invoeraangifte, het individuele btw-identificatienummer voor de toepassing van de bijzondere regeling van de leverancier of van de voor zijn rekening handelende tussenpersoon, dat is toegekend overeenkomstig artikel 369 octodecies, aan het bevoegde douanekantoor in de lidstaat van invoer is verstrekt;”.

10)

Artikel 220, lid 1, punt 2), wordt vervangen door:

„2.

de in artikel 33 bedoelde goederenleveringen, behalve wanneer een belastingplichtige gebruik maakt van de bijzondere regeling van titel XII, hoofdstuk 6, afdeling 3;”.

11)

Het volgende artikel wordt toegevoegd:

„Artikel 242 bis

1.   Indien een belastingplichtige, via het gebruik van een elektronische interface, zoals een marktplaats, platform, portaal of soortgelijk middel, de levering van goederen of diensten aan een niet-belastingplichtige binnen de Gemeenschap, overeenkomstig de bepalingen van titel V, faciliteert, wordt de belastingplichtige die de levering faciliteert, verplicht een boekhouding van die leveringen bij te houden. Deze boekhouding bevat voldoende gegevens om de belastingautoriteiten van de lidstaat waarin deze goederenleveringen of diensten belastbaar zijn, in staat te stellen de juistheid van de btw-aangifte te bepalen.

2.   Desgevraagd moet de in lid 1 bedoelde boekhouding langs elektronische weg aan de betrokken lidstaten beschikbaar worden gesteld.

De boekhouding wordt bewaard gedurende tien jaar na afloop van het jaar waarin de handeling is verricht.”.

12)

De titel van hoofdstuk 6 van titel XII wordt vervangen door:

„Speciale regelingen voor belastingplichtigen die diensten leveren aan niet-belastingplichtigen of goederen op afstand verkopen”.

13)

In artikel 358 worden de punten 1, 2 en 3 geschrapt.

14)

De titel van afdeling 2 wordt vervangen door:

„Bijzondere regeling voor diensten verricht door niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtigen”.

15)

In artikel 358 bis wordt het volgende punt toegevoegd:

„3.   „lidstaat van verbruik”: de lidstaat waar de dienst overeenkomstig titel V, hoofdstuk 3, wordt geacht te zijn verricht.”.

16)

Artikel 359 wordt vervangen door:

„Artikel 359

De lidstaten staan toe dat een niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige die diensten verricht voor een niet-belastingplichtige die in een lidstaat is gevestigd of er zijn woonplaats of zijn gebruikelijke verblijfplaats heeft, van deze bijzondere regeling gebruikmaakt. Deze regeling is van toepassing op alle aldus in de Gemeenschap verrichte diensten.”.

17)

Artikel 362 wordt vervangen door:

„Artikel 362

De lidstaat van identificatie kent de niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige voor de toepassing van deze bijzondere regeling een individueel btw-identificatienummer toe en deelt hem dit nummer langs elektronische weg mee. Uitgaande van de voor deze identificatie gebruikte gegevens mogen de lidstaten van verbruik hun eigen identificatiesystemen gebruiken.”.

18)

Artikel 363, onder a), wordt vervangen door:

„a)

de belastingplichtige deelt die lidstaat mee dat hij niet langer diensten verricht die onder deze bijzondere regeling vallen;”.

19)

De artikelen 364 en 365 worden vervangen door:

„Artikel 364

De niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige die van deze bijzondere regeling gebruikmaakt, dient langs elektronische weg bij de lidstaat van identificatie een btw-aangifte in voor elk kalenderkwartaal, ongeacht of al dan niet onder deze bijzondere regeling vallende diensten zijn verricht. De btw-aangifte wordt uiterlijk voor het einde van de maand volgend op het verstrijken van het belastingtijdvak waarop de aangifte betrekking heeft, ingediend.

Artikel 365

De btw-aangifte bevat het individueel btw-identificatienummer voor de toepassing van de bijzondere regeling en, voor elke lidstaat van verbruik waar de btw verschuldigd is, het totale bedrag, de btw niet inbegrepen, van de gedurende het belastingtijdvak verrichte diensten die onder deze bijzondere regeling vallen, en het totale bedrag van de belasting daarover, uitgesplitst naar belastingtarieven. De geldende btw-tarieven en de totale verschuldigde belasting worden eveneens op de aangifte vermeld.

Indien een reeds ingediende btw-aangifte naderhand moet worden gewijzigd, worden deze wijzigingen in een volgende aangifte opgenomen uiterlijk drie jaar na de datum waarop de oorspronkelijke aangifte moest worden ingediend overeenkomstig artikel 364. In die volgende btw-aangifte staan de betrokken lidstaat van verbruik, het belastingtijdvak en het btw-bedrag waarvoor wijzigingen nodig zijn, vermeld.”.

20)

Artikel 368 wordt vervangen door:

„Artikel 368

De niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige die van deze bijzondere regeling gebruik maakt, past geen btw-aftrek uit hoofde van artikel 168 van de onderhavige richtlijn toe. Niettegenstaande artikel 1, punt 1, van Richtlijn 86/560/EEG wordt deze belastingplichtige teruggaaf verleend overeenkomstig die richtlijn. Artikel 2, leden 2 en 3, en artikel 4, lid 2, van Richtlijn 86/560/EEG zijn niet van toepassing op de teruggaaf die verband houdt met onder deze bijzondere regeling vallende diensten.

Indien de belastingplichtige die van deze bijzondere regeling gebruikmaakt, in een lidstaat moet worden geïdentificeerd voor activiteiten die niet onder deze bijzondere regeling vallen, brengt hij de in die lidstaat betaalde voorbelasting die verband houdt met zijn aan deze bijzondere regeling onderworpen belastbare activiteiten, in aftrek op de overeenkomstig artikel 250 van deze richtlijn in te dienen btw-aangifte.”.

21)

De titel van afdeling 3 van hoofdstuk 6 van titel XII wordt vervangen door:

„Bijzondere regeling voor intracommunautaire afstandsverkopen van goederen en voor diensten die worden verricht door in de Gemeenschap doch niet in de lidstaat van verbruik gevestigde belastingplichtigen”.

22)

In artikel 369 bis wordt het volgende punt toegevoegd:

„3.   „lidstaat van verbruik”: de lidstaat waar de dienst overeenkomstig titel V, hoofdstuk 3, wordt geacht te zijn verricht of, in het geval van een intracommunautaire afstandsverkoop van goederen, de lidstaat van aankomst van de verzending of het vervoer van de goederen naar de afnemer.”.

23)

De artikelen 369 ter en 369 quater worden vervangen door:

„Artikel 369 ter

De lidstaten staan toe dat van deze bijzondere regeling gebruik wordt gemaakt door belastingplichtigen die intracommunautaire afstandsverkopen van goederen verrichten alsmede door niet in de lidstaat van verbruik gevestigde belastingplichtigen die diensten verrichten voor niet-belastingplichtigen. Deze bijzondere regeling is van toepassing op alle aldus in de Gemeenschap geleverde goederen of verrichte diensten.

Artikel 369 quater

Een belastingplichtige doet aan de lidstaat van identificatie opgave van het begin en de beëindiging van zijn onder deze bijzondere regeling vallende belastbare activiteiten, alsmede van de wijzigingen ervan waardoor hij niet langer voldoet aan de voorwaarden om van deze bijzondere regeling gebruik te mogen maken. Deze informatie wordt langs elektronische weg verstrekt.”.

24)

Artikel 369 sexies wordt als volgt gewijzigd:

a)

de inleidende zin wordt vervangen door:

„De lidstaat van identificatie sluit een belastingplichtige van de bijzondere regeling uit in elk van de volgende gevallen:”;

b)

punt a) wordt vervangen door:

„a)

indien hij meldt dat hij niet langer intracommunautaire afstandsverkopen van goederen verricht of diensten verleent die onder deze bijzondere regeling vallen;”.

25)

De artikelen 369 septies en 369 octies worden vervangen door:

„Artikel 369 septies

De belastingplichtige die van deze bijzondere regeling gebruikmaakt, dient langs elektronische weg bij de lidstaat van identificatie een btw-aangifte in voor elk kalenderkwartaal, ongeacht of al dan niet intracommunautaire afstandsverkopen van goederen zijn verricht of diensten zijn verleend die onder deze bijzondere regeling vallen. De btw-aangifte wordt uiterlijk voor het einde van de maand volgend op het verstrijken van het belastingtijdvak waarop de aangifte betrekking heeft, ingediend.

Artikel 369 octies

1.   De btw-aangifte bevat het in artikel 369 quinquies bedoelde btw-identificatienummer en, voor elke lidstaat van verbruik waar de btw verschuldigd is, het totale bedrag, de btw niet inbegrepen, van de gedurende het belastingtijdvak verrichte intracommunautaire afstandsverkopen van goederen en verleende diensten die onder deze bijzondere regeling vallen, en het totale bedrag van de belasting daarover, uitgesplitst naar belastingtarieven. De geldende btw-tarieven en de totale verschuldigde belasting worden eveneens op de aangifte vermeld. De btw-aangifte bevat ook wijzigingen met betrekking tot voorgaande belastingtijdvakken, zoals bepaald in lid 4.

2.   Wanneer goederen, in het geval van intracommunautaire afstandsverkopen waarop deze bijzondere regeling van toepassing is, worden verzonden of vervoerd vanuit een andere lidstaat dan de lidstaat van identificatie, bevat de btw-aangifte ook het totale bedrag van deze verkopen voor elke lidstaat van waaruit de goederen zijn verzonden of vervoerd, samen met het individuele btw-identificatienummer of het fiscale registratienummer dat door elk van die lidstaten is toegekend. De btw-aangifte bevat deze informatie voor elke andere lidstaat dan de lidstaat van identificatie, uitgesplitst naar lidstaat van verbruik.

3.   Indien de belastingplichtige die onder deze bijzondere regeling vallende diensten verricht, behalve in de lidstaat van identificatie een of meer andere vaste inrichtingen heeft van waaruit de diensten worden verricht, bevat de btw-aangifte, per lidstaat waar hij een vaste inrichting heeft en uitgesplitst naar lidstaat van verbruik, ook het totale bedrag van deze diensten, samen met het individuele btw-identificatienummer of het fiscale registratienummer van de inrichting.

4.   Indien een reeds ingediende btw-aangifte naderhand moet worden gewijzigd, worden deze wijzigingen in een volgende aangifte opgenomen uiterlijk drie jaar na de datum waarop de oorspronkelijke aangifte moest worden ingediend overeenkomstig artikel 369 septies. In die volgende btw-aangifte staan de betrokken lidstaat van verbruik, het belastingtijdvak en het btw-bedrag waarvoor wijzigingen nodig zijn, vermeld.”.

26)

In artikel 369 nonies, lid 1, tweede alinea, wordt de tweede zin vervangen door:

„Indien de goederenleveringen en diensten in een andere munteenheid luiden, hanteert de belastingplichtige die van deze bijzondere regeling gebruikmaakt, bij het invullen van de btw-aangifte de wisselkoers die gold op de laatste dag van het belastingtijdvak.”.

27)

In artikel 369 decies wordt de eerste alinea vervangen door:

„De belastingplichtige die van deze bijzondere regeling gebruikmaakt, voldoet de btw onder verwijzing naar de betreffende btw-aangifte, uiterlijk bij het verstrijken van de termijn waarbinnen de aangifte moet worden ingediend.”.

28)

Artikel 369 undecies wordt vervangen door:

„Artikel 369 undecies

De belastingplichtige die van deze bijzondere regeling gebruik maakt, past met betrekking tot zijn aan deze bijzondere regeling onderworpen belastbare activiteiten, geen aftrek overeenkomstig artikel 168 van deze richtlijn toe voor de in de lidstaat van verbruik betaalde voorbelasting. Niettegenstaande artikel 2, punt 1, artikel 3 en artikel 8, lid 1, onder e), van Richtlijn 2008/9/EG wordt deze belastingplichtige teruggaaf verleend overeenkomstig die richtlijn.

Indien de belastingplichtige die van deze bijzondere regeling gebruikmaakt, in een lidstaat moet worden geïdentificeerd voor activiteiten die niet onder deze bijzondere regeling vallen, brengt hij de in die lidstaat betaalde voorbelasting die verband houdt met zijn aan deze bijzondere regeling onderworpen belastbare activiteiten, in aftrek op de overeenkomstig artikel 250 van deze richtlijn in te dienen btw-aangifte.”.

29)

In artikel 369 duodecies wordt lid 1 vervangen door:

„1.   De belastingplichtige die van deze bijzondere regeling gebruikmaakt, voert van alle onder deze bijzondere regeling vallende handelingen een boekhouding. Deze boekhouding moet voldoende gegevens bevatten om de belastingautoriteiten van de lidstaat van verbruik in staat te stellen de juistheid van de btw-aangifte te bepalen.”.

30)

In hoofdstuk 6 van titel XII wordt de volgende afdeling ingevoegd:

„AFDELING 4

Bijzondere regeling voor afstandsverkopen van uit derdelandsgebieden of derde landen ingevoerde goederen

Artikel 369 terdecies

Voor de toepassing van deze afdeling hebben afstandsverkopen van uit derdelandsgebieden of derde landen ingevoerde goederen uitsluitend betrekking op goederen, met uitzondering van de producten die onder de accijnsheffing vallen, in zendingen met een intrinsieke waarde van niet meer dan 150 EUR.

Onverminderd andere communautaire bepalingen wordt voor de toepassing van deze afdeling verstaan onder:

1.   „niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige”: een belastingplichtige die de zetel van zijn bedrijfsuitoefening niet op het grondgebied van de Gemeenschap heeft gevestigd noch daar over een vaste inrichting beschikt;

2.   „tussenpersoon”: een in de Gemeenschap gevestigde persoon die door de belastingplichtige die afstandsverkopen van uit derdelandsgebieden of derde landen ingevoerde goederen verricht, is aangewezen als de persoon die gehouden is tot voldoening van de btw en die in naam en voor rekening van de belastingplichtige de in deze bijzondere regeling vastgestelde verplichtingen moet nakomen;

3.   „lidstaat van identificatie”:

a)

wanneer de belastingplichtige niet in de Gemeenschap is gevestigd, de lidstaat waar hij verkiest zich te registreren;

b)

wanneer de belastingplichtige de zetel van zijn bedrijfsuitoefening niet in de Gemeenschap heeft gevestigd maar daar wel één of meer vaste inrichtingen heeft, de lidstaat met een vaste inrichting waar de belastingplichtige meldt dat hij van deze bijzondere regeling gebruik zal maken;

c)

wanneer de belastingplichtige de zetel van zijn bedrijfsuitoefening in een lidstaat heeft gevestigd, deze lidstaat;

d)

wanneer de tussenpersoon de zetel van zijn bedrijfsuitoefening in een lidstaat heeft gevestigd, deze lidstaat;

e)

wanneer de tussenpersoon de zetel van zijn bedrijfsuitoefening niet in de Gemeenschap heeft gevestigd, maar daar wel één of meer vaste inrichtingen heeft, de lidstaat met een vaste inrichting waar de tussenpersoon meldt dat hij van deze bijzondere regeling gebruik zal maken.

Voor de toepassing van de punten b) en e) is de belastingplichtige of tussenpersoon, wanneer hij meer dan één vaste inrichting in de Gemeenschap heeft, gebonden door zijn beslissing betreffende de aanwijzing van de lidstaat van vestiging gedurende het betreffende kalenderjaar en de twee daaropvolgende jaren.”;

4.   „lidstaat van verbruik”: de lidstaat van aankomst van de verzending of het vervoer van de goederen naar de afnemer.

Artikel 369 quaterdecies

1.   De lidstaten staan toe dat de volgende belastingplichtigen die afstandsverkopen van uit derdelandsgebieden of derde landen ingevoerde goederen verrichten, gebruikmaken van deze bijzondere regeling:

a)

elke in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige die afstandsverkopen van uit derdelandsgebieden of derde landen ingevoerde goederen verricht;

b)

elke al dan niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige die afstandsverkopen van uit derdelandsgebieden of derde landen ingevoerde goederen verricht, en die door een in de Gemeenschap gevestigde tussenpersoon is vertegenwoordigd;

c)

elke belastingplichtige die gevestigd is in een derde land waarmee de Unie een overeenkomst betreffende wederzijdse bijstand heeft gesloten waarvan het toepassingsgebied vergelijkbaar is met Richtlijn 2010/24/EU van de Raad (*2) en Verordening (EU) nr. 904/2010, en die afstandsverkopen van goederen vanuit dat derde land verricht.

Die belastingplichtigen passen deze bijzondere regeling toe op al hun afstandsverkopen van uit derdelandsgebieden of derde landen ingevoerde goederen.

2.   Voor de toepassing van lid 1, punt b), kan een belastingplichtige hoogstens één tussenpersoon tegelijk aanwijzen.

3.   De Commissie stelt een uitvoeringshandeling vast met de lijst van de in lid 1, onder c), van dit artikel bedoelde derde landen. Die uitvoeringshandeling wordt vastgesteld overeenkomstig de in artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 bedoelde onderzoeksprocedure en het comité te dien einde is het bij artikel 58 van Verordening (EU) nr. 904/2010 ingestelde comité.

Artikel 369 quindecies

Voor afstandsverkopen van uit derdelandsgebieden of derde landen ingevoerde goederen waarvan de btw wordt aangegeven in het kader van deze bijzondere regeling, vindt het belastbare feit plaats en wordt de belasting verschuldigd op het tijdstip van levering. De goederen worden geacht te zijn geleverd op het tijdstip waarop de betaling is aanvaard.

Artikel 369 sexdecies

De belastingplichtige die van deze bijzondere regeling gebruik maakt, of een voor zijn rekening handelende tussenpersoon, doet aan de lidstaat van identificatie opgave van het begin en de beëindiging van zijn activiteit in het kader van deze bijzondere regeling, alsmede van de wijzigingen ervan waardoor hij niet langer voldoet aan de voorwaarden om van deze bijzondere regeling gebruik te mogen maken. Deze informatie wordt langs elektronische weg verstrekt.

Artikel 369 septdecies

1.   De mededeling die de belastingplichtige die geen beroep doet op een tussenpersoon, aan de lidstaat van identificatie doet voordat hij van deze bijzondere regeling gebruik begint te maken, bevat de volgende bijzonderheden:

a)

naam;

b)

postadres;

c)

elektronisch adres en websites;

d)

btw-identificatienummer of nationaal belastingnummer.

2.   De mededeling die de tussenpersoon aan de lidstaat van identificatie doet voordat hij van deze bijzondere regeling gebruik begint te maken voor rekening van een belastingplichtige, bevat de volgende bijzonderheden:

a)

naam;

b)

postadres;

c)

elektronisch adres;

d)

btw-identificatienummer.

3.   De informatie die de tussenpersoon moet verstrekken aan de lidstaat van identificatie voor elke belastingplichtige die hij vertegenwoordigt voordat die belastingplichtige van deze bijzondere regeling gebruik begint te maken, dient de volgende gegevens te bevatten:

a)

naam;

b)

postadres;

c)

elektronisch adres en websites;

d)

btw-identificatienummer of nationaal belastingnummer;

e)

het individuele identificatienummer, toegekend overeenkomstig artikel 369 octodecies, lid 3.

4.   Een belastingplichtige die van deze bijzondere regeling gebruikmaakt of, in voorkomend geval, zijn tussenpersoon doet de lidstaat van identificatie mededeling van alle wijzigingen in de verstrekte informatie.

Artikel 369 octodecies

1.   De lidstaat van identificatie kent de niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige die gebruikmaakt van deze bijzondere regeling een individueel btw-identificatienummer toe voor de toepassing van deze bijzondere regeling en deelt hem dit nummer langs elektronische weg mee.

2.   De lidstaat van identificatie kent een tussenpersoon een individueel identificatienummer toe en deelt hem dit nummer langs elektronische weg mee.

3.   De lidstaat van identificatie kent een individueel btw-identificatienummer voor de toepassing van deze bijzondere regeling toe aan de tussenpersoon ten aanzien van iedere belastingplichtige waarvoor hij is aangesteld.

4.   Het overeenkomstig de leden 1, 2 en 2a toegekende btw-identificatienummer wordt uitsluitend gebruikt voor de toepassing van deze bijzondere regeling.

Artikel 369 novodecies

1.   De lidstaat van identificatie verwijdert de niet van een tussenpersoon gebruikmakende belastingplichtige in de volgende gevallen uit het identificatieregister:

a)

de belastingplichtige deelt de lidstaat van identificatie mee dat hij niet langer afstandsverkopen van uit derdelandsgebieden of derde landen ingevoerde goederen verricht;

b)

er kan anderszins worden aangenomen dat zijn belastbare activiteiten betreffende afstandsverkopen van uit derdelandsgebieden of derde landen ingevoerde goederen, beëindigd zijn;

c)

hij vervult niet langer de voorwaarden om van de bijzondere regeling gebruik te mogen maken;

d)

hij voldoet bij voortduring niet aan de voorschriften van de bijzondere regeling.

2.   De lidstaat van identificatie verwijdert de tussenpersoon in de volgende gevallen uit het identificatieregister:

a)

hij heeft gedurende twee opeenvolgende kalenderkwartalen niet gehandeld als tussenpersoon voor rekening van een belastingplichtige die van deze bijzondere regeling gebruikmaakt;

b)

hij vervult niet langer de andere voorwaarden om als tussenpersoon te kunnen optreden;

c)

hij voldoet bij voortduring niet aan de voorschriften van de bijzondere regeling.

3.   De lidstaat van identificatie verwijdert de door een tussenpersoon vertegenwoordigde belastingplichtige in de volgende gevallen uit het identificatieregister:

a)

de tussenpersoon deelt de lidstaat van identificatie mee dat deze belastingplichtige niet langer afstandsverkopen van uit derdelandsgebieden of derde landen ingevoerde goederen verricht;

b)

er kan anderszins worden aangenomen dat de belastbare activiteiten van deze belastingplichtige betreffende afstandsverkopen van uit derdelandsgebieden of derde landen ingevoerde goederen, beëindigd zijn;

c)

de belastingplichtige vervult niet langer de voorwaarden om van de bijzondere regeling gebruik te mogen maken;

d)

de belastingplichtige voldoet bij voortduring niet aan de voorschriften van de bijzondere regeling;

e)

de tussenpersoon deelt de lidstaat van identificatie mee dat hij deze belastingplichtige niet langer vertegenwoordigt.

Artikel 369 vicies

De belastingplichtige die van deze bijzondere regeling gebruik maakt, of zijn tussenpersoon dient langs elektronische weg bij de lidstaat van identificatie een btw-aangifte in voor elke maand, ongeacht of al dan niet afstandsverkopen van uit derdelandsgebieden of derde landen ingevoerde goederen zijn verricht. De btw-aangifte wordt uiterlijk voor het einde van de maand volgend op het verstrijken van het belastingtijdvak waarop de aangifte betrekking heeft, ingediend.

Wanneer een btw-aangifte moet worden ingediend in overeenstemming met de eerste alinea, leggen de lidstaten bij invoer geen extra verplichtingen of andere formaliteiten voor btw-doeleinden op.

Artikel 369 unvicies

1.   De btw-aangifte bevat het in artikel 369 octodecies bedoelde btw-identificatienummer en, voor elke lidstaat van verbruik waar de btw verschuldigd is, het totale bedrag, de btw niet inbegrepen, van de afstandsverkopen van uit derdelandsgebieden of derde landen ingevoerde goederen waarvoor btw gedurende het belastingtijdvak verschuldigd is geworden, en het totale bedrag van de belasting daarover, uitgesplitst naar belastingtarieven. De geldende btw-tarieven en de totale verschuldigde belasting worden eveneens op de aangifte vermeld.

2.   Indien een reeds ingediende btw-aangifte naderhand moet worden gewijzigd, worden deze wijzigingen uiterlijk drie jaar na de datum waarop de oorspronkelijke aangifte overeenkomstig artikel 369 vicies moest worden ingediend in een volgende aangifte opgenomen. In die volgende btw-aangifte staan de betrokken lidstaat van verbruik, het belastingtijdvak en het btw-bedrag waarvoor wijzigingen nodig zijn, vermeld.

Artikel 369 duovicies

1.   De btw-aangifte wordt in euro verricht.

De lidstaten die niet de euro als munt hebben, kunnen eisen dat de btw-aangifte in hun nationale munteenheid luidt. Indien de leveringen in een andere munteenheid luiden, hanteert de belastingplichtige die van deze bijzondere regeling gebruikmaakt, of zijn tussenpersoon bij het invullen van de btw-aangifte de wisselkoers die gold op de laatste dag van het belastingtijdvak.

2.   De omwisseling geschiedt volgens de wisselkoersen die de Europese Centrale Bank voor die dag bekend heeft gemaakt of, wanneer die dag geen bekendmaking heeft plaatsgevonden, op de eerstvolgende dag van bekendmaking.

Artikel 369 tervicies

De belastingplichtige die van deze bijzondere regeling gebruikmaakt, of zijn tussenpersoon voldoet de btw onder verwijzing naar de betreffende btw-aangifte, uiterlijk bij het verstrijken van de termijn waarbinnen de aangifte moet worden ingediend.

De belasting moet worden overgemaakt naar een door de lidstaat van identificatie opgegeven bankrekening in euro. De lidstaten die de euro niet als munteenheid hebben aangenomen, kunnen eisen dat de betaling wordt overgemaakt naar een bankrekening in hun eigen valuta.

Artikel 369 quatervicies

De belastingplichtige die van deze bijzondere regeling gebruikmaakt, past met betrekking tot de voorbelasting die verband houdt met zijn aan deze bijzondere regeling onderworpen belastbare activiteiten, geen btw-aftrek toe in de lidstaten van verbruik overeenkomstig artikel 168 van deze richtlijn. Niettegenstaande artikel 1, punt 1, van Richtlijn 86/560/EEG en artikel 2, punt 1, en artikel 3 van Richtlijn 2008/9/EG wordt deze belastingplichtige teruggaaf verleend overeenkomstig die richtlijnen. Artikel 2, leden 2 en 3, en artikel 4, lid 2, van Richtlijn 86/560/EEG zijn niet van toepassing op de teruggaaf die verband houdt met onder deze bijzondere regeling vallende goederen.

Indien de belastingplichtige die van deze bijzondere regeling gebruikmaakt, in een lidstaat moet worden geïdentificeerd voor activiteiten die niet onder deze bijzondere regeling vallen, brengt hij de in die lidstaat betaalde voorbelasting die verband houdt met zijn aan deze bijzondere regeling onderworpen belastbare activiteiten, in aftrek op de overeenkomstig artikel 250 van deze richtlijn in te dienen btw-aangifte.

Artikel 369 quinvicies

1.   De belastingplichtige die van deze bijzondere regeling gebruikmaakt, voert van alle onder deze bijzondere regeling vallende handelingen een boekhouding. Een tussenpersoon voert voor alle door hem vertegenwoordigde belastingplichtigen een boekhouding. Deze boekhouding moet voldoende gegevens bevatten om de belastingautoriteiten van de lidstaat van verbruik in staat te stellen de juistheid van de btw-aangifte te bepalen.

2.   Desgevraagd moet de in lid 1 bedoelde boekhouding langs elektronische weg aan de lidstaat van verbruik en aan de lidstaat van identificatie beschikbaar worden gesteld.

De boekhouding wordt bewaard gedurende tien jaar na afloop van het jaar waarin de handeling is verricht.

(*2)  Richtlijn 2010/24/EU van de Raad van 16 maart 2010 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen, rechten en andere maatregelen (PB L 84 van 31.3.2010, blz. 1).”."

31)

In titel XII worden de volgende hoofdstukken toegevoegd:

„HOOFDSTUK 7

Bijzondere regeling voor de aangifte en de betaling van btw bij invoer

Artikel 369 sexvicies

Indien voor de invoer van goederen, met uitzondering van accijnsgoederen, in zendingen met een intrinsieke waarde van niet meer dan 150 EUR geen gebruik wordt gemaakt van de bijzondere regeling in hoofdstuk 6, afdeling 4, staat de lidstaat van invoer de persoon die voor rekening van de persoon voor wie de goederen zijn bestemd de goederen bij de douane aanbrengt binnen het grondgebied van de Gemeenschap toe om gebruik te maken van een bijzondere regeling voor de aangifte en de betaling van btw bij invoer met betrekking tot goederen waarvan de verzending of het vervoer in die lidstaat wordt beëindigd.

Artikel 369 septvicies

1.   Voor de toepassing van deze bijzondere regeling geldt het volgende:

a)

de persoon voor wie de goederen bestemd zijn, is gehouden tot voldoening van de btw;

b)

de persoon die de goederen op het grondgebied van de Gemeenschap bij de douane aanbrengt, int de btw bij de persoon voor wie de goederen bestemd zijn, en voldoet die btw.

2.   De lidstaten bepalen dat de persoon die de goederen op het grondgebied van de Gemeenschap bij de douane aanbrengt, passende maatregelen neemt om te garanderen dat het juiste bedrag aan belastingen wordt betaald door de persoon voor wie de goederen bestemd zijn.

Artikel 369 octovicies

In afwijking van artikel 94, lid 2, kunnen de lidstaten bepalen dat het normaal geldende btw-tarief in de lidstaat van invoer van toepassing is wanneer gebruik wordt gemaakt van deze bijzondere regeling.

Artikel 369 novovicies

1.   De lidstaten staan toe dat de in het kader van deze bijzondere regeling geïnde btw elektronisch wordt gerapporteerd in een maandelijkse aangifte. Op de aangifte wordt het totale btw-bedrag vermeld dat in de desbetreffende kalendermaand is geïnd.

2.   De lidstaten schrijven voor dat de in lid 1 bedoelde btw verschuldigd is vóór het einde van de maand volgend op de invoer.

3.   De personen die van deze bijzondere regeling gebruikmaken, houden van alle onder deze bijzondere regeling vallende handelingen een boekhouding bij gedurende een periode die wordt bepaald door de lidstaat van invoer. Deze boekhouding moet voldoende gegevens bevatten om de belasting- of douaneautoriteiten van de lidstaat van invoer in staat te stellen de juistheid van de aangegeven btw te beoordelen, en moet desgevraagd langs elektronische weg aan de lidstaat van invoer beschikbaar worden gesteld.

HOOFDSTUK 8

Tegenwaarden

Artikel 369 tricies

1.   De tegenwaarde in de nationale munteenheid van de euro die in aanmerking moet worden genomen voor het in artikel 369 terdecies en artikel 369 sexvicies vermelde bedrag wordt eenmaal per jaar vastgelegd. De voor de omrekening te gebruiken koers is die van de eerste werkdag van oktober en wordt met ingang van 1 januari van het daaropvolgende jaar van kracht.

2.   De lidstaten mogen het bedrag in nationale valuta dat voortvloeit uit de omrekening van de in euro luidende bedragen, afronden.

3.   De lidstaten mogen het ten tijde van de in lid 1 bedoelde jaarlijkse aanpassing geldende bedrag onveranderd laten, indien omrekening van het in euro uitgedrukte bedrag, vóór de in lid 2 bedoelde afronding, zou leiden tot een wijziging van het in nationale valuta uitgedrukte bedrag van minder dan 5 % of tot een verlaging van dit bedrag.”.

Artikel 3

Wijziging van Richtlijn 2009/132/EG

Met ingang van 1 januari 2021 wordt titel IV van Richtlijn 2009/132/EG geschrapt.

Artikel 4

Omzetting

1.   De lidstaten dienen uiterlijk op 31 december 2018 de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken die nodig zijn om aan artikel 1 van deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

De lidstaten dienen uiterlijk op 31 december 2020 de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken die nodig zijn om aan de artikelen 2 en 3 van deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Zij passen de bepalingen die nodig zijn om aan artikel 1 van deze richtlijn te voldoen, toe met ingang van 1 januari 2019.

Zij passen de bepalingen om aan de artikelen 2 en 3 van deze richtlijn te voldoen, toe met ingang van 1 januari 2021.

Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 5

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 6

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 5 december 2017.

Voor de Raad

De voorzitter

T. TÕNISTE


(1)  Advies van 30 november 2017 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB C 345 van 13.10.2017, blz. 79.

(3)  Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1).

(4)  Richtlijn 2009/132/EG van de Raad van 19 oktober 2009 houdende bepaling van de werkingssfeer van artikel 143, onder b) en c), van Richtlijn 2006/112/EG met betrekking tot de vrijstelling van de belasting over de toegevoegde waarde voor de definitieve invoer van bepaalde goederen (PB L 292 van 10.11.2009, blz. 5).

(5)  Richtlijn 2010/24/EU van de Raad van 16 maart 2010 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen, rechten en andere maatregelen (PB L 84 van 31.3.2010, blz. 1).

(6)  Verordening (EU) nr. 904/2010 van de Raad van 7 oktober 2010 betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde (PB L 268 van 12.10.2010, blz. 1).

(7)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(8)  PB C 369 van 17.12.2011, blz. 14.


II Niet-wetgevingshandelingen

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

29.12.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 348/23


BESLUIT (EU) 2017/2456 VAN DE RAAD

van 18 december 2017

betreffende de sluiting van de Overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Europese Unie en de Democratische Volksrepubliek Algerije, waarin de voorwaarden voor de deelname van de Democratische Volksrepubliek Algerije aan het partnerschap voor onderzoek en innovatie in het Middellandse Zeegebied (het Prima-initiatief) worden vastgesteld

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 186 in samenhang met artikel 218, lid 6, punt a), onder v),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien de goedkeuring van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Besluit (EU) 2017/1324 van het Europees Parlement en de Raad (2) voorziet in de deelname van de Unie aan het door verscheidene lidstaten gezamenlijk opgezette partnerschap voor onderzoek en innovatie in het Middellandse Zeegebied („het Prima-initiatief”).

(2)

De Democratische Volksrepubliek Algerije („Algerije”) heeft de wens geuit om zich als deelnemend land en op voet van gelijkheid met de lidstaten en de met Horizon 2020 — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) geassocieerde landen die aan het Prima-initiatief deelnemen, bij het Prima-initiatief aan te sluiten.

(3)

Overeenkomstig artikel 1, lid 2, van Besluit (EU) 2017/1324 wordt Algerije een aan het Prima-initiatief deelnemend land onder voorbehoud van de sluiting van een internationale overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking met de Unie, waarin de voorwaarden voor de deelname van Algerije aan het Prima-initiatief worden vastgesteld.

(4)

Overeenkomstig Besluit (EU) 2017/2209 van de Raad (3) is de Overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Europese Unie en de Democratische Volksrepubliek Algerije, waarin de voorwaarden voor de deelname van de Democratische Volksrepubliek Algerije aan het partnerschap voor onderzoek en innovatie in het Middellandse Zeegebied (het Prima-initiatief) („de overeenkomst”) worden vastgesteld, op 26 oktober 2017 ondertekend, onder voorbehoud van de sluiting ervan op een later tijdstip.

(5)

De overeenkomst moet worden goedgekeurd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De Overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Europese Unie en de Democratische Volksrepubliek Algerije, waarin de voorwaarden voor de deelname van de Democratische Volksrepubliek Algerije aan het partnerschap voor onderzoek en innovatie in het Middellandse Zeegebied („het Prima-initiatief”) worden vastgesteld, wordt namens de Unie goedgekeurd (4).

Artikel 2

De voorzitter van de Raad verricht namens de Unie de in artikel 5, lid 2, van de overeenkomst bedoelde kennisgeving (5).

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 18 december 2017.

Voor de Raad

De voorzitter

K. SIMSON


(1)  Goedkeuring van 30 november 2017 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Besluit (EU) 2017/1324 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2017 betreffende de deelname van de Unie aan een door verscheidene lidstaten gezamenlijk opgezet partnerschap voor onderzoek en innovatie in het Middellandse Zeegebied (het Prima-initiatief) (PB L 185 van 18.7.2017, blz. 1).

(3)  Besluit (EU) 2017/2209 van de Raad van 25 september 2017 betreffende de ondertekening namens de Unie en de voorlopige toepassing van de Overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Europese Unie en de Democratische Volksrepubliek Algerije, waarin de voorwaarden voor de deelname van de Democratische Volksrepubliek Algerije aan het partnerschap voor onderzoek en innovatie in het Middellandse Zeegebied („het Prima-initiatief”) zijn vastgesteld (PB L 316 van 1.12.2017, blz. 1).

(4)  De overeenkomst is samen met het ondertekeningsbesluit in PB L 316 van 1.12.2017, blz. 3 bekendgemaakt.

(5)  De datum van de inwerkingtreding van de overeenkomst zal door het secretariaat-generaal van de Raad worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.


29.12.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 348/25


BESLUIT (EU) 2017/2457 VAN DE RAAD

van 18 december 2017

betreffende de sluiting van de Overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Europese Unie en de Arabische Republiek Egypte, waarin de voorwaarden voor de deelname van de Arabische Republiek Egypte aan het partnerschap voor onderzoek en innovatie in het Middellandse Zeegebied (het Prima-initiatief) zijn vastgesteld

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 186 in samenhang met artikel 218, lid 6, punt a), onder v),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien de goedkeuring van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Besluit (EU) 2017/1324 van het Europees Parlement en de Raad (2) voorziet in de deelname van de Unie aan het door verscheidene lidstaten gezamenlijk opgezette partnerschap voor onderzoek en innovatie in het Middellandse Zeegebied („het Prima-initiatief”).

(2)

De Arabische Republiek Egypte („Egypte”) heeft de wens geuit om zich als deelnemend land en op voet van gelijkheid met de lidstaten en de met Horizon 2020 — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) geassocieerde derde landen die aan het Prima-initiatief deelnemen, bij het Prima-initiatief aan te sluiten.

(3)

Overeenkomstig artikel 1, lid 2, van Besluit (EU) 2017/1324 wordt Egypte een aan het Prima-initiatief deelnemend land onder voorbehoud van de sluiting van een internationale overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking met de Unie, waarin de voorwaarden voor de deelname van Egypte aan het Prima-initiatief worden vastgesteld.

(4)

Overeenkomstig Besluit (EU) 2017/2210 van de Raad (3) is de Overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Europese Unie en de Arabische Republiek Egypte, waarin de voorwaarden voor de deelname van de Arabische Republiek Egypte aan het partnerschap voor onderzoek en innovatie in het Middellandse Zeegebied (het Prima-initiatief) („de overeenkomst”) worden vastgesteld, op 27 oktober 2017 ondertekend, onder voorbehoud van de sluiting ervan op een later tijdstip.

(5)

De overeenkomst moet worden goedgekeurd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De Overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Europese Unie en de Arabische Republiek Egypte, waarin de voorwaarden voor de deelname van de Arabische Republiek Egypte aan het partnerschap voor onderzoek en innovatie in het Middellandse Zeegebied (het Prima-initiatief) worden vastgesteld, wordt namens de Unie goedgekeurd (4).

Artikel 2

De voorzitter van de Raad verricht namens de Unie de in artikel 4, lid 2, van de overeenkomst bedoelde kennisgeving (5).

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 18 december 2017.

Voor de Raad

De voorzitter

K. SIMSON


(1)  Goedkeuring van 30 november 2017 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Besluit (EU) 2017/1324 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2017 betreffende de deelname van de Unie aan een door verscheidene lidstaten gezamenlijk opgezet partnerschap voor onderzoek en innovatie in het Middellandse Zeegebied (het Prima-initiatief) (PB L 185 van 18.7.2017, blz. 1).

(3)  Besluit (EU) 2017/2210 van de Raad van 25 september 2017 betreffende de ondertekening namens de Unie en de voorlopige toepassing van de Overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Europese Unie en de Arabische Republiek Egypte, waarin de voorwaarden voor de deelname van de Arabische Republiek Egypte aan het partnerschap voor onderzoek en innovatie in het Middellandse Zeegebied („het Prima-initiatief”) zijn vastgesteld (PB L 316 van 1.12.2017, blz. 7).

(4)  De overeenkomst is samen met het ondertekeningsbesluit in PB L 316 van 1.12.2017, blz. 9 bekendgemaakt.

(5)  De datum van de inwerkingtreding van de overeenkomst zal door het secretariaat-generaal van de Raad worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.


29.12.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 348/27


BESLUIT (EU) 2017/2458 VAN DE RAAD

van 18 december 2017

betreffende de sluiting van de Overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Europese Unie en het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië, waarin de voorwaarden voor de deelname van het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië aan het partnerschap voor onderzoek en innovatie in het Middellandse Zeegebied (het Prima-initiatief) worden vastgesteld

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 186 in samenhang met artikel 218, lid 6, punt a), onder v),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien de goedkeuring van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Besluit (EU) 2017/1324 van het Europees Parlement en de Raad (2) voorziet in de deelname van de Unie aan het door verscheidene lidstaten gezamenlijk opgezette partnerschap voor onderzoek en innovatie in het Middellandse Zeegebied („het Prima-initiatief”).

(2)

Het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië („Jordanië”) heeft de wens geuit om zich als deelnemend land en op voet van gelijkheid met de lidstaten en de met Horizon 2020 — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) geassocieerde landen die aan het Prima-initiatief deelnemen, bij het Prima-initiatief aan te sluiten.

(3)

Overeenkomstig artikel 1, lid 2, van Besluit (EU) 2017/1324 wordt Jordanië een aan het Prima-initiatief deelnemend land onder voorbehoud van de sluiting van een internationale overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking met de Unie, waarin de voorwaarden voor de deelname van Jordanië aan het Prima-initiatief worden vastgesteld.

(4)

Overeenkomstig Besluit (EU) 2017/2211 van de Raad (3) is de Overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Europese Unie en het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië, waarin de voorwaarden voor de deelname van het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië aan het partnerschap voor onderzoek en innovatie in het Middellandse Zeegebied (het Prima-initiatief) („de overeenkomst”) worden vastgesteld, op 10 november 2017 ondertekend, onder voorbehoud van de sluiting ervan op een later tijdstip.

(5)

De overeenkomst moet worden goedgekeurd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De Overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Europese Unie en het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië, waarin de voorwaarden voor de deelname van het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië aan het partnerschap voor onderzoek en innovatie in het Middellandse Zeegebied (het Prima-initiatief) worden vastgesteld, wordt namens de Unie goedgekeurd.

De tekst van de overeenkomst is aan dit besluit gehecht.

Artikel 2

De voorzitter van de Raad verricht namens de Unie de in artikel 4, lid 2, van de overeenkomst (4) bedoelde kennisgeving.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 18 december 2017.

Voor de Raad

De voorzitter

K. SIMSON


(1)  Goedkeuring van 30 november 2017 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Besluit (EU) 2017/1324 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2017 betreffende de deelname van de Unie aan een door verscheidene lidstaten gezamenlijk opgezet partnerschap voor onderzoek en innovatie in het Middellandse Zeegebied (het Prima-initiatief) (PB L 185 van 18.7.2017, blz. 1).

(3)  Besluit (EU) 2017/2211 van de Raad van 25 september 2017 betreffende de ondertekening, namens de Europese Unie, van de Overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Europese Unie en het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië, waarin de voorwaarden voor de deelname van het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië aan het partnerschap voor onderzoek en innovatie in het Middellandse Zeegebied (het Prima-initiatief) worden vastgesteld (PB L 316 van 1.12.2017, blz. 13).

(4)  De datum van de inwerkingtreding van de overeenkomst zal door het secretariaat-generaal van de Raad worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.


29.12.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 348/29


OVEREENKOMST

inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Europese Unie en het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië, waarin de voorwaarden voor de deelname van het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië aan het partnerschap voor onderzoek en innovatie in het Middellandse Zeegebied (het Prima-initiatief) worden vastgesteld

DE EUROPESE UNIE (hierna „de Unie” genoemd),

enerzijds,

en

HET HASJEMITISCH KONINKRIJK JORDANIË (hierna „Jordanië” genoemd),

anderzijds,

(hierna „de Partijen” genoemd),

OVERWEGENDE DAT de Europees-mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië, anderzijds (1) („de Euromediterrane Overeenkomst”), die op 1 mei 2002 in werking is getreden, voorziet in wetenschappelijke en technologische samenwerking.

OVERWEGENDE DAT de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking (2), die op 29 maart 2011 in werking is getreden, een formeel kader schept voor samenwerking van de Partijen op het gebied van wetenschappelijk en technologisch onderzoek.

OVERWEGENDE DAT Besluit (EU) 2017/1324 van het Europees Parlement en de Raad (3) de voorwaarden regelt voor de deelname van de lidstaten van de Unie en de met Horizon 2020 — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) („Horizon 2020”) geassocieerde derde landen die aan het initiatief deelnemende landen zijn, in het bijzonder hun financiële verplichtingen en hun deelname aan de bestuursstructuren van het initiatief.

OVERWEGENDE DAT overeenkomstig Besluit (EU) 2017/1324 Jordanië een aan het partnerschap voor onderzoek en innovatie in het Middellandse Zeegebied („het Prima-initiatief”) deelnemend land wordt, onder voorbehoud van de sluiting van een internationale overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking met de Unie, waarin de voorwaarden voor de deelname van Jordanië aan het Prima-initiatief worden vastgesteld.

OVERWEGENDE DAT Jordanië de wens heeft geuit om zich als deelnemend land en op voet van gelijkheid met de lidstaten van de Unie en de met Horizon 2020 geassocieerde derde landen die aan het Prima-initiatief deelnemen, bij het Prima-initiatief aan te sluiten.

OVERWEGENDE DAT een internationale overeenkomst tussen de Unie en Jordanië nodig is om de rechten en verplichtingen van Jordanië als aan het Prima-initiatief deelnemend land te regelen,

ZIJN OVEREENGEKOMEN HETGEEN VOLGT:

Artikel 1

Doel

Het doel van deze overeenkomst is de voorwaarden voor de deelname van Jordanië aan het partnerschap voor onderzoek en innovatie in het Middellandse Zeegebied („het Prima-initiatief”) vast te stellen.

Artikel 2

Voorwaarden voor de deelname van Jordanië aan het Prima-initiatief

De voorwaarden voor de deelname van Jordanië aan het Prima-initiatief zijn vastgesteld in Besluit (EU) 2017/1324. De Partijen voldoen aan de verplichtingen uit hoofde van Besluit (EU) 2017/1324 en nemen passende maatregelen, in het bijzonder door alle nodige bijstand te verlenen teneinde de toepassing van artikel 10, lid 2, en artikel 11, leden 3 en 4, van dat besluit te waarborgen. De Partijen komen gedetailleerde regelingen inzake bijstand overeen, aangezien dergelijke regelingen van essentieel belang zijn voor hun samenwerking in het kader van deze overeenkomst.

Artikel 3

Territoriale toepassing

Deze overeenkomst is van toepassing op enerzijds de grondgebieden waar het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie van toepassing zijn, en anderzijds het grondgebied van Jordanië.

Artikel 4

Inwerkingtreding en duur

1.   Deze overeenkomst wordt door de Partijen volgens hun eigen procedures goedgekeurd.

2.   Deze overeenkomst treedt in werking op de datum waarop beide Partijen elkaar via diplomatieke kanalen ervan in kennis hebben gesteld dat de in lid 1 bedoelde procedures zijn voltooid.

3.   Deze overeenkomst blijft van kracht zolang Besluit (EU) 2017/1324 van kracht is, behoudens opzegging door één van de Partijen overeenkomstig artikel 5.

Artikel 5

Opzegging

1.   Elk van beide Partijen kan deze overeenkomst te allen tijde opzeggen door de andere Partij schriftelijk in kennis te stellen van zijn voornemen daartoe.

De opzegging wordt zes maanden na de datum waarop de schriftelijke kennisgeving de geadresseerde bereikt van kracht.

2.   Projecten en activiteiten die lopen op het tijdstip waarop deze overeenkomst wordt opgezegd, worden onder de in deze overeenkomst neergelegde voorwaarden voortgezet totdat zij zijn voltooid.

3.   De Partijen regelen in onderlinge overeenstemming de eventuele andere gevolgen van de opzegging.

Artikel 6

Geschillenbeslechting

De geschillenbeslechtingsprocedure van artikel 97 van de Euromediterrane Overeenkomst is van toepassing op alle geschillen in verband met de toepassing of uitlegging van de onderhavige overeenkomst.

Deze overeenkomst wordt in tweevoud opgesteld in de Bulgaarse, de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Italiaanse, de Kroatische, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de Roemeense, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechische, de Zweedse en de Arabische taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek.

Съставено в Суейме на десети ноември две хиляди и седемнадесета година.

Hecho en Sweimeh el diez de noviembre de dos mil diecisiete.

Ve Sweimehu dne desátého listopadu dva tisíce sedmnáct.

Udfærdiget i Sweimeh den tiende november i år to tusind og sytten.

Geschehen zu Sweimeh am zehnten November zweitausendsiebzehn.

Kahe tuhande seitsmeteistkümnenda aasta novembrikuu kümnendal päeval Sweimeh’s.

Sweimeh, τη δέκατη ημέρα του Νοεμβρίου του έτους δύο χιλιάδες δεκαεπτά.

Done at Sweimeh on the tenth day of November in the year two thousand and seventeen.

Fait à Sweimeh, le dix novembre deux mille dix-sept.

Sastavljeno u Sweimehu desetog studenoga dvije tisuće sedamnaeste.

Fatto a Sweimeh, addì 10 novembre duemiladiciassette.

Sveimē, divi tūkstoši septiņpadsmitā gada desmitajā novembrī.

Priimta du tūkstančiai septynioliktųjų metų lapkričio dešimtą dieną Sveimoje.

Kelt Sweimehben, a kétezer-tizenhetedik év november havának tizedik napján.

Magħmul fi Sweimeh fl-għaxar jum ta' Novembru fis-sena elfejn u sbatax.

Gedaan te Sweimeh, tien november tweeduizend zeventien.

Sporządzono w Sweimeh w dniu dziesiątego listopada dwa tysiące siedemnastego roku.

Feito em Sweimeh, aos dez dias do mês de novembro do ano dois mil e dezassete.

Întocmit la Sweimeh, la zece noiembrie două mii șaptesprezece.

V meste Sweimeh, desiateho novembra dvetisícsedemnásť.

V Sweimehu, dne desetega novembra leta dva tisoč sedemnajst.

Tehty Sweimehissä kymmenentenä päivänä marraskuuta vuonna kaksituhattaseitsemäntoista.

Utfärdat i Sweimeh den tionde november år tjugohundrasjutton.

Image

За Европейския съюз

Рог la Unión Europea

Za Evropskou unii

For Den Europæiske Union

Für die Europäische Union

Euroopa Liidu nimel

Για την Ευρωπαϊκή Ένωση

For the European Union

Pour l'Union européenne

Za Europsku uniju

Per l'Unione europea

Eiropas Savienības vārdā –

Europos Sąjungos vardu

Az Európai Unió részéről

Għall-Unjoni Ewropea

Voor de Europese Unie

W imieniu Unii Europejskiej

Pela União Europeia

Pentru Uniunea Europeană

Za Európsku úniu

Za Evropsko unijo

Euroopan unionin puolesta

För Europeiska unionen

Image

Image

За Хашемитското кралство Йордания

Por el Reino Hachemí de Jordania

Za Jordánské hášimovské království

For Det Hashemitiske Kongerige Jordan

Für das Haschemitische Königreich Jordanien

Jordaania Hašimiidi Kuningriigi nimel

Για το Χασεμιτικό Βασίλειο της Ιορδανίας

For the Hashemite Kingdom of Jordan

Pour le Royaume hachémite de Jordanie

Za Hašemitsku Kraljevinu Jordan

Per il Regno hascemita di Giordania

Jordānijas Hāšimītu Karalistes vārdā –

Jordanijos Hašimitų Karalystės vardu

A Jordán Hásimita Királyság részéről

Għar-Renju Ħaxemita tal-Ġordan

Voor het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië

W imieniu Jordańskiego Królestwa Haszymidzkiego

Pelo Reino Hachemita da Jordânia

Pentru Regatul Hașemit al Iordaniei

Za Jordánske hášimovské král'ovstvo

Za Hašemitsko kraljevino Jordanijo

Jordanian hašemiittisen kuningaskunnan puolesta

För Hashemitiska konungariket Jordanien

Image

Image


(1)  PB EU L 129 van 15.5.2002, blz. 3.

(2)  PB EU L 159 van 17.6.2011, blz. 108.

(3)  Besluit (EU) 2017/1324 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2017 betreffende de deelname van de Unie aan een door verscheidene lidstaten gezamenlijk opgezet partnerschap voor onderzoek en innovatie in het Middellandse Zeegebied (het Prima-initiatief) (PB EU L 185 van 18.7.2017, blz.1).


VERORDENINGEN

29.12.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 348/32


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/2459 VAN DE RAAD

van 5 december 2017

tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 houdende vaststelling van maatregelen ter uitvoering van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1), en met name artikel 397,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 van de Raad (2) zijn nadere bepalingen vastgesteld aangaande het vermoeden betreffende de plaats van vestiging van de afnemer om de plaats van telecommunicatie-, omroep- of langs elektronische weg verrichte diensten voor niet-belastingplichtigen te bepalen.

(2)

Uit de evaluatie van de voorschriften voor de toepassing van deze vermoedens is gebleken dat het voor een in een lidstaat gevestigde belastingplichtige die dergelijke diensten verricht voor een niet-belastingplichtige in een andere lidstaat, uitermate belastend is om in bepaalde omstandigheden twee afzonderlijke, niet-tegenstrijdige bewijsstukken te verkrijgen van de plaats waar zijn afnemer is gevestigd dan wel zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats heeft.

(3)

Deze last is bijzonder zwaar voor kleine en middelgrote ondernemingen. Het vereisen van slechts één bewijsstuk moet de verplichtingen vereenvoudigen voor die ondernemingen waarvan de intracommunautaire diensten aan afnemers in andere lidstaten een bepaalde drempel niet overschrijden.

(4)

De vereenvoudiging van de vereiste om de plaats van vestiging van de afnemer te bewijzen, vormt een aanvulling op de bij artikel 1 van Richtlijn (EU) 2017/2455 van de Raad (3) aangebrachte wijzigingen in de bijzondere regelingen die zijn vastgesteld in titel XII, hoofdstuk 6, van Richtlijn 2006/112/EG, en moet daarom vanaf diezelfde datum van toepassing zijn.

(5)

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 24 ter van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 wordt vervangen door:

„Artikel 24 ter

Indien, voor de toepassing van artikel 58 van Richtlijn 2006/112/EG, telecommunicatiediensten, omroepdiensten of langs elektronische weg verrichte diensten worden verricht voor een niet-belastingplichtige:

a)

via diens vaste lijn, geldt het vermoeden dat de afnemer gevestigd is of zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats heeft op de plaats waar de vaste lijn geïnstalleerd is;

b)

via mobiele netwerken, geldt het vermoeden dat de afnemer gevestigd is of zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats heeft in het land dat wordt aangeduid met de mobiele landencode van de simkaart die wordt gebruikt bij het afnemen van die diensten;

c)

waarvoor het gebruik van een decoder of soortgelijk toestel of een viewing card vereist is en indien er geen vaste lijn wordt gebruikt, geldt het vermoeden dat de afnemer gevestigd is of zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats heeft op de plaats waar die decoder of dat soortgelijke toestel zich bevindt of, indien die plaats niet bekend is, de plaats waarheen de viewing card is gezonden met het oog op gebruik aldaar;

d)

onder andere dan de in artikel 24 bis en de in dit artikel onder a), b) en c), bedoelde omstandigheden, geldt het vermoeden dat de afnemer gevestigd is of zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats heeft op de plaats die door de dienstverrichter als zodanig is vastgesteld aan de hand van twee afzonderlijke, niet-tegenstrijdige, in artikel 24 septies van deze verordening vermelde bewijsstukken.

Onverminderd punt d) van de eerste alinea geldt voor het verrichten van diensten die onder dat punt vallen het vermoeden dat de afnemer gevestigd is of zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats heeft op de plaats die door de dienstverrichter als zodanig is vastgesteld aan de hand van één in artikel 24 septies, punten a) tot en met e), vermeld bewijsstuk dat wordt verstrekt door een bij de dienstverrichting betrokken persoon die niet de dienstverrichter of de afnemer is, indien het totale bedrag van dergelijke dienstverrichtingen, de btw niet inbegrepen, die door een belastingplichtige vanuit de zetel van zijn bedrijfsuitoefening of een vaste inrichting in een lidstaat worden verricht, in het lopende en het voorafgaande kalenderjaar niet hoger is dan 100 000 EUR of de tegenwaarde daarvan in de nationale munteenheid.

Indien de in de tweede alinea vastgestelde drempel wordt overschreden in de loop van een kalenderjaar, is die alinea niet van toepassing vanaf dat moment en totdat opnieuw aan de in die alinea vastgestelde voorwaarden is voldaan.

De tegenwaarde in de nationale munteenheid van het bedrag wordt berekend volgens de wisselkoers die op de dag van vaststelling van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2459 van de Raad (*1) door de Europese Centrale Bank bekend wordt gemaakt.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2019.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 december 2017.

Voor de Raad

De voorzitter

T. TÕNISTE


(1)  PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 van de Raad van 15 maart 2011 houdende vaststelling van maatregelen ter uitvoering van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 77 van 23.3.2011, blz. 1).

(3)  Richtlijn (EU) 2017/2455 van de Raad van 5 december 2017 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG en Richtlijn 2009/132/EG wat betreft bepaalde btw-verplichtingen voor diensten en afstandsverkopen van goederen (PB L 348 van 29.12.2017, blz. 7).


29.12.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 348/34


VERORDENING (EU) 2017/2460 VAN DE COMMISSIE

van 30 oktober 2017

tot wijziging van bijlage VII bij Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn, wat de lijst van EU-referentielaboratoria betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (1), en met name artikel 32, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 882/2004 worden algemene voorschriften vastgesteld voor de uitvoering van officiële controles op de naleving van onder andere voorschriften inzake levensmiddelenhygiëne. Overeenkomstig die verordening zijn de referentielaboratoria van de Europese Unie („EU-referentielaboratoria”) in het bijzonder belast met het verstrekken van inlichtingen over analysemethoden aan de nationale referentielaboratoria en met het coördineren van de toepassing van deze methoden. De EU-referentielaboratoria worden vermeld in bijlage VII bij die verordening.

(2)

Het werkprogramma van het EU-referentielaboratorium voor melk en zuivelproducten beoogt voornamelijk het verstrekken van analysemethoden en het garanderen van een gemeenschappelijke aanpak van ringonderzoek dat door nationale referentielaboratoria wordt uitgevoerd inzake kwaliteitsindicatoren zoals bacteriën en de telling van somatische cellen. De state-of-the-artexpertise over hoe deze analysen naar behoren worden uitgevoerd, wordt nu goed toegepast bij zowel de officiële laboratoria die officiële controles uitvoeren als de laboratoria die steeds vaker door de levensmiddelenindustrie worden gebruikt voor de analyse van deze indicatoren, die bepalende factoren zijn voor de prijs van de melk die bij boerderijen wordt afgehaald.

(3)

Het EU-referentielaboratorium voor melk en zuivelproducten is niet langer vereist binnen de Unie. Het moet derhalve worden geschrapt uit de lijst van EU-referentielaboratoria in bijlage VII bij Verordening (EG) nr. 882/2004.

(4)

Bijlage VII bij Verordening (EG) nr. 882/2004 moet dan ook dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In deel I van bijlage VII bij Verordening (EG) nr. 882/2004 wordt punt 1 geschrapt.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 oktober 2017.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1.


BESLUITEN

29.12.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 348/36


BESLUIT (EU, Euratom) 2017/2461 VAN DE RAAD

van 12 december 2017

tot wijziging van zijn reglement van orde

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,

Gezien artikel 11, lid 6, van het reglement van orde van de Raad (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In de gevallen waarin de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een handeling vaststelt, wordt nagegaan of de lidstaten welke die gekwalificeerde meerderheid vormen, ten minste 65 % van de bevolking van de Unie vertegenwoordigen.

(2)

Dat percentage wordt berekend op basis van de bevolkingscijfers vermeld in bijlage III bij het reglement van orde van de Raad („het reglement van orde”).

(3)

In artikel 11, lid 6, van het reglement van orde is bepaald dat de Raad de in bijlage III vermelde cijfers met ingang van 1 januari van elk jaar wijzigt overeenkomstig de gegevens waarover het Bureau voor de Statistiek van de Europese Unie op 30 september van het voorgaande jaar beschikt.

(4)

Het reglement van orde moet derhalve voor het jaar 2018 dienovereenkomstig worden aangepast,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage III bij het reglement van orde wordt vervangen door:

BIJLAGE III

Cijfers betreffende de bevolking van de Unie en de bevolking van elke lidstaat voor de toepassing van de voorschriften inzake het stemmen met gekwalificeerde meerderheid in de Raad

Voor de toepassing van artikel 16, lid 4, VEU, en artikel 238, leden 2 en 3, VWEU zijn de bevolking van de Unie en de bevolking van elke lidstaat, alsmede het percentage van de bevolking van elke lidstaat in verhouding tot de bevolking van de Unie, voor de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 als volgt:

Lidstaat

Bevolking

Percentage van de bevolking van de Unie (%)

Duitsland

82 437 641

16,10

Frankrijk

67 024 633

13,09

Verenigd Koninkrijk

65 808 573

12,85

Italië

61 219 113

11,95

Spanje

46 528 966

9,08

Polen

37 972 964

7,41

Roemenië

19 638 309

3,83

Nederland

17 220 721

3,36

België

11 365 834

2,22

Griekenland

10 757 293

2,10

Tsjechië

10 467 628

2,04

Portugal

10 309 573

2,01

Zweden

10 080 000

1,97

Hongarije

9 797 561

1,91

Oostenrijk

8 752 500

1,71

Bulgarije

7 101 859

1,39

Denemarken

5 743 947

1,12

Finland

5 499 447

1,07

Slowakije

5 435 343

1,06

Ierland

4 774 833

0,93

Kroatië

4 154 213

0,81

Litouwen

2 847 904

0,56

Slovenië

2 065 895

0,40

Letland

1 950 116

0,38

Estland

1 315 635

0,26

Cyprus

854 802

0,17

Luxemburg

589 370

0,12

Malta

440 433

0,09

EU 28

512 155 106

 

Drempel (65 %)

332 900 819

 

”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Het is van toepassing met ingang van 1 januari 2018.

Gedaan te Brussel, 12 december 2017.

Voor de Raad

De voorzitter

S. MIKSER


(1)  Besluit 2009/937/EU van de Raad van 1 december 2009 houdende vaststelling van zijn reglement van orde (PB L 325 van 11.12.2009, blz. 35).


29.12.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 348/38


BESLUIT (EU) 2017/2462 VAN DE RAAD

van 18 december 2017

waarbij Luxemburg en Roemenië worden gemachtigd om, in het belang van de Europese Unie, de toetreding van Georgië en Zuid-Afrika tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen te aanvaarden

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 81, lid 3, in samenhang met artikel 218,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie heeft de Europese Unie zich als een van haar doelen gesteld de bescherming van de rechten van het kind te bevorderen. Maatregelen om kinderen te beschermen tegen het ongeoorloofd overbrengen of niet doen terugkeren van kinderen beschouwt zij als een essentieel onderdeel van dit beleid.

(2)

De Raad heeft Verordening (EG) nr. 2201/2003 (2) (hierna „Verordening Brussel II bis” genoemd) vastgesteld, die als doel heeft kinderen te beschermen tegen de schadelijke gevolgen van het ongeoorloofd overbrengen of niet doen terugkeren, procedures vast te stellen om hun onmiddellijke terugkeer naar de gewone verblijfplaats te verkrijgen en het omgangs- en gezagsrecht te waarborgen.

(3)

Verordening Brussel II bis vormt een aanvulling op en versterking van het Verdrag van 's-Gravenhage van 25 oktober 1980 inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen (hierna „het verdrag van 1980” genoemd), waarbij een internationaal systeem van verplichtingen en samenwerking tussen de verdragsluitende staten en tussen centrale autoriteiten wordt ingesteld om te zorgen voor de onmiddellijke terugkeer van een kind dat ongeoorloofd is overgebracht of ongeoorloofd wordt vastgehouden.

(4)

Alle lidstaten van de Unie zijn partij bij het verdrag van 1980.

(5)

De Unie moedigt derde landen aan toe te treden tot het verdrag van 1980 en ondersteunt de correcte tenuitvoerlegging van het verdrag van 1980, onder andere door samen met de lidstaten deel te nemen aan de bijzondere commissies die regelmatig worden georganiseerd door de Haagse Conferentie voor internationaal privaatrecht.

(6)

Een gemeenschappelijk wettelijk kader tussen de lidstaten van de Unie en derde staten zou de beste oplossing kunnen zijn voor gevoelige zaken als internationale kinderontvoering.

(7)

Het verdrag van 1980 bepaalt dat het van toepassing is tussen de toetredende staat en de verdragsluitende staten die verklaard hebben de toetreding te aanvaarden.

(8)

Het verdrag van 1980 staat niet toe dat regionale organisaties voor economische integratie, zoals de Unie, partij bij het verdrag worden. De Unie kan derhalve niet tot dat verdrag toetreden en ook geen verklaring van aanvaarding van een toetredende staat neerleggen.

(9)

Op grond van Advies 1/13 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (3) behoren verklaringen van aanvaarding in het kader van het verdrag van 1980 tot de exclusieve externe bevoegdheid van de Unie.

(10)

Georgië heeft op 24 juli 1997 zijn akte van toetreding tot het verdrag van 1980 neergelegd. Ten aanzien van Georgië is het verdrag van 1980 op 1 oktober 1997 in werking getreden.

(11)

Met uitzondering van Denemarken, Luxemburg en Roemenië hebben alle betrokken lidstaten de toetreding van Georgië tot het verdrag van 1980 al aanvaard. Georgië heeft de toetreding van Bulgarije, Estland, Letland, Litouwen en Malta tot het verdrag van 1980 aanvaard. Een beoordeling van de situatie in Georgië heeft geleid tot de conclusie dat Luxemburg en Roemenië in staat zijn om in het belang van de Unie de toetreding van Georgië, overeenkomstig de bepalingen van het verdrag van 1980, te aanvaarden.

(12)

Zuid-Afrika heeft op 8 juli 1997 zijn akte van toetreding tot het verdrag van 1980 neergelegd. Ten aanzien van Zuid-Afrika is het verdrag van 1980 op 1 oktober 1997 in werking getreden.

(13)

Met uitzondering van Luxemburg en Roemenië hebben alle betrokken lidstaten de toetreding van Zuid-Afrika tot het verdrag van 1980 al aanvaard. Zuid-Afrika heeft de toetreding van Bulgarije, Estland, Letland, Litouwen en Malta tot het verdrag van 1980 aanvaard. Een beoordeling van de situatie in Zuid-Afrika heeft geleid tot de conclusie dat Luxemburg en Roemenië in staat zijn om in het belang van de Unie de toetreding van Zuid-Afrika, overeenkomstig de bepalingen van het verdrag van 1980, te aanvaarden.

(14)

Luxemburg en Roemenië moeten daarom gemachtigd worden hun verklaring van aanvaarding van de toetreding van Georgië en Zuid-Afrika tot het verdrag van 1980 in het belang van de Unie neer te leggen overeenkomstig de voorwaarden van dit besluit. De overige lidstaten van de Unie hebben de toetreding van Georgië en Zuid-Afrika tot het verdrag van 1980 al aanvaard en hoeven derhalve geen nieuwe verklaring van aanvaarding neer te leggen, aangezien de bestaande verklaring krachtens het internationaal publiekrecht van kracht blijft.

(15)

Het Verenigd Koninkrijk en Ierland zijn gebonden door Verordening Brussel II bis en nemen deel aan de vaststelling en de toepassing van dit besluit.

(16)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van dit besluit, dat derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing in Denemarken,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Luxemburg en Roemenië worden gemachtigd om, in het belang van de Unie, de toetreding van Georgië en Zuid-Afrika tot het verdrag van 1980 te aanvaarden.

2.   Luxemburg en Roemenië leggen uiterlijk 19 december 2018, in het belang van de Unie, een verklaring van aanvaarding van de toetreding van Georgië en Zuid-Afrika tot het verdrag van 1980 neer, die als volgt luidt:

„[Volledige naam van de LIDSTAAT] verklaart de toetreding van Georgië en Zuid-Afrika tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 25 oktober 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen te aanvaarden, overeenkomstig Besluit (EU) 2017/2462 van de Raad.”.

3.   Luxemburg en Roemenië stellen de Raad en de Commissie in kennis van de neerlegging van hun verklaring van aanvaarding van de toetreding van Georgië en Zuid-Afrika tot het verdrag van 1980, en delen aan de Commissie binnen twee maanden na de neerlegging ervan de tekst van die verklaring mee.

Artikel 2

De lidstaten die hun verklaring van aanvaarding van de toetreding van Georgië en Zuid-Afrika tot het verdrag van 1980 hebben neergelegd vóór de datum waarop dit besluit is vastgesteld, leggen geen nieuwe verklaring neer.

Artikel 3

Dit besluit wordt van kracht op de dag van de kennisgeving ervan.

Artikel 4

Dit besluit is gericht tot Luxemburg en Roemenië.

Gedaan te Brussel, 18 december 2017.

Voor de Raad

De voorzitter

K. SIMSON


(1)  Advies van 30 november 2017 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000 (PB L 338 van 23.12.2003, blz. 1).

(3)  ECLI:EU:C:2014:2303.


29.12.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 348/41


BESLUIT (EU) 2017/2463 VAN DE RAAD

van 18 december 2017

waarbij Kroatië, Nederland, Portugal en Roemenië worden gemachtigd om, in het belang van de Europese Unie, de toetreding van San Marino tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen te aanvaarden

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 81, lid 3, in samenhang met artikel 218,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie heeft de Europese Unie zich als een van haar doelen gesteld de bescherming van de rechten van het kind te bevorderen. Maatregelen om kinderen te beschermen tegen het ongeoorloofd overbrengen of niet doen terugkeren van kinderen, beschouwt zij als een essentieel onderdeel van dit beleid.

(2)

De Raad heeft Verordening (EG) nr. 2201/2003 (2) (hierna „verordening Brussel II bis” genoemd) vastgesteld, die als doel heeft kinderen te beschermen tegen de schadelijke gevolgen van het ongeoorloofd overbrengen of niet doen terugkeren, procedures vast te stellen om hun onmiddellijke terugkeer naar de gewone verblijfplaats te verkrijgen, en het omgangs- en gezagsrecht te waarborgen.

(3)

Verordening Brussel II bis vormt een aanvulling op en versterking van het Verdrag van 's-Gravenhage van 25 oktober 1980 inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen (hierna „het verdrag van 1980” genoemd), waarbij een internationaal systeem van verplichtingen en samenwerking tussen de verdragsluitende staten en tussen centrale autoriteiten wordt ingesteld om te zorgen voor de onmiddellijke terugkeer van een kind dat ongeoorloofd is overgebracht of ongeoorloofd wordt vastgehouden.

(4)

Alle lidstaten van de Unie zijn partij bij het verdrag van 1980.

(5)

De Unie moedigt derde landen aan toe te treden tot het verdrag van 1980 en ondersteunt de correcte tenuitvoerlegging van het verdrag van 1980, onder andere door samen met de lidstaten deel te nemen aan de bijzondere commissies die regelmatig worden georganiseerd door de Haagse Conferentie voor internationaal privaatrecht.

(6)

Een gemeenschappelijk wettelijk kader tussen de lidstaten van de Unie en derde staten zou de beste oplossing kunnen zijn voor gevoelige zaken als internationale kinderontvoering.

(7)

Het verdrag van 1980 bepaalt dat het van toepassing is tussen de toetredende staat en de verdragsluitende staten die verklaard hebben de toetreding te aanvaarden.

(8)

Het verdrag van 1980 staat niet toe dat regionale organisaties voor economische integratie, zoals de Unie, partij bij het verdrag worden. De Unie kan derhalve niet tot dat verdrag toetreden en ook geen verklaring van aanvaarding van een toetredende staat neerleggen.

(9)

Op grond van Advies 1/13 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (3) behoren verklaringen van aanvaarding in het kader van het verdrag van 1980 tot de exclusieve externe bevoegdheid van de Unie.

(10)

San Marino heeft op 14 december 2006 zijn akte van toetreding tot het verdrag van 1980 neergelegd. Ten aanzien van San Marino is het verdrag van 1980 op 1 maart 2007 in werking getreden.

(11)

Met uitzondering van Kroatië, Denemarken, Nederland, Portugal en Roemenië hebben alle lidstaten de toetreding van San Marino tot het verdrag van 1980 al aanvaard. Een beoordeling van de situatie in San Marino heeft geleid tot de conclusie dat Kroatië, Nederland, Portugal en Roemenië in staat zijn om in het belang van de Unie de toetreding van San Marino, overeenkomstig de bepalingen van het verdrag van 1980, te aanvaarden.

(12)

Kroatië, Nederland, Portugal en Roemenië moeten daarom gemachtigd worden hun verklaring van aanvaarding van de toetreding van San Marino tot het verdrag van 1980 in het belang van de Unie neer te leggen overeenkomstig de voorwaarden van dit besluit. De overige lidstaten van de Unie hebben de toetreding van San Marino tot het verdrag van 1980 al aanvaard en hoeven derhalve geen nieuwe verklaring van aanvaarding neer te leggen, aangezien de bestaande verklaring krachtens het internationaal publiekrecht van kracht blijft.

(13)

Het Verenigd Koninkrijk en Ierland zijn gebonden door Verordening Brussel II bis en nemen deel aan de vaststelling en de toepassing van dit besluit.

(14)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van dit besluit, dat derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing in Denemarken,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Kroatië, Nederland, Portugal en Roemenië worden gemachtigd om, in het belang van de Unie, de toetreding van San Marino tot het verdrag van 1980 te aanvaarden.

2.   De in lid 1 bedoelde lidstaten leggen uiterlijk op 19 december 2018, in het belang van de Unie, een verklaring van aanvaarding van de toetreding van San Marino tot het verdrag van 1980 neer, die als volgt luidt:

„[Volledige naam van de LIDSTAAT] verklaart de toetreding van San Marino tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 25 oktober 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen te aanvaarden, overeenkomstig Besluit (EU) 2017/2463 van de Raad.”.

3.   De in lid 1 bedoelde lidstaten stellen de Raad en de Commissie in kennis van de neerlegging van hun verklaring van aanvaarding van de toetreding van San Marino tot het verdrag van 1980, en delen aan de Commissie binnen twee maanden na de neerlegging ervan de tekst van die verklaring mee.

Artikel 2

De lidstaten die hun verklaring van aanvaarding van de toetreding van San Marino tot het verdrag van 1980 hebben neergelegd vóór de datum waarop dit besluit is vastgesteld, leggen geen nieuwe verklaring neer.

Artikel 3

Dit besluit wordt van kracht op de dag van de kennisgeving ervan.

Artikel 4

Dit besluit is gericht tot Kroatië, Nederland, Portugal en Roemenië.

Gedaan te Brussel, 18 december 2017.

Voor de Raad

De voorzitter

K. SIMSON


(1)  Advies van 30 november 2017 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000 (PB L 338 van 23.12.2003, blz. 1).

(3)  ECLI:EU:C:2014:2303.


29.12.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 348/43


BESLUIT (EU) 2017/2464 VAN DE RAAD

van 18 december 2017

waarbij Oostenrijk en Roemenië worden gemachtigd om, in het belang van de Europese Unie, de toetreding van Panama, Uruguay, Colombia en El Salvador tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen te aanvaarden

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 81, lid 3, in samenhang met artikel 218,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie heeft de Europese Unie zich als een van haar doelen gesteld de bescherming van de rechten van het kind te bevorderen. Maatregelen om kinderen te beschermen tegen het ongeoorloofd overbrengen of niet doen terugkeren van kinderen, beschouwt zij als een essentieel onderdeel van dit beleid.

(2)

De Raad heeft Verordening (EG) nr. 2201/2003 (2) (hierna „verordening Brussel II bis” genoemd) vastgesteld, die als doel heeft kinderen te beschermen tegen de schadelijke gevolgen van het ongeoorloofd overbrengen of niet doen terugkeren, procedures vast te stellen om hun onmiddellijke terugkeer naar de gewone verblijfplaats te verkrijgen, en het omgangs- en gezagsrecht te waarborgen.

(3)

Verordening Brussel II bis vormt een aanvulling op en versterking van het Verdrag van 's-Gravenhage van 25 oktober 1980 inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen (hierna „het verdrag van 1980” genoemd), waarbij een internationaal systeem van verplichtingen en samenwerking tussen de verdragsluitende staten en tussen centrale autoriteiten wordt ingesteld om te zorgen voor de onmiddellijke terugkeer van een kind dat ongeoorloofd is overgebracht of ongeoorloofd wordt vastgehouden.

(4)

Alle lidstaten van de Unie zijn partij bij het verdrag van 1980.

(5)

De Unie moedigt derde landen aan toe te treden tot het verdrag van 1980 en ondersteunt de correcte tenuitvoerlegging van het verdrag van 1980, onder andere door samen met de lidstaten deel te nemen aan de bijzondere commissies die regelmatig worden georganiseerd door de Haagse Conferentie voor internationaal privaatrecht.

(6)

Een gemeenschappelijk wettelijk kader tussen de lidstaten van de Unie en derde staten zou de beste oplossing kunnen zijn voor gevoelige zaken als internationale kinderontvoering.

(7)

Het verdrag van 1980 bepaalt dat het van toepassing is tussen de toetredende staat en de verdragsluitende staten die verklaard hebben de toetreding te aanvaarden.

(8)

Het verdrag van 1980 staat niet toe dat regionale organisaties voor economische integratie, zoals de Unie, partij bij het verdrag worden. De Unie kan derhalve niet tot dat verdrag toetreden en ook geen verklaring van aanvaarding van een toetredende staat neerleggen.

(9)

Op grond van Advies 1/13 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (3) behoren verklaringen van aanvaarding in het kader van het verdrag van 1980 tot de exclusieve externe bevoegdheid van de Unie.

(10)

Panama heeft op 2 februari 1994 zijn akte van toetreding tot het verdrag van 1980 neergelegd. Ten aanzien van Panama is het verdrag van 1980 op 1 mei 1994 in werking getreden.

(11)

Met uitzondering van Oostenrijk en Roemenië hebben alle betrokken lidstaten de toetreding van Panama tot het verdrag van 1980 al aanvaard. Panama heeft de toetreding van Bulgarije, Cyprus, Estland, Letland, Litouwen, Malta en Slovenië tot het verdrag van 1980 aanvaard. Een beoordeling van de situatie in Panama heeft geleid tot de conclusie dat Oostenrijk en Roemenië in staat zijn om in het belang van de Unie de toetreding van Panama, overeenkomstig de bepalingen van het verdrag van 1980, te aanvaarden.

(12)

Uruguay heeft op 18 november 1999 zijn akte van toetreding tot het verdrag van 1980 neergelegd. Ten aanzien van Uruguay is het verdrag van 1980 op 1 februari 2000 in werking getreden.

(13)

Met uitzondering van Oostenrijk en Roemenië hebben alle betrokken lidstaten de toetreding van Uruguay tot het verdrag van 1980 al aanvaard. Uruguay heeft de toetreding van Bulgarije, Estland, Letland en Litouwen tot het verdrag van 1980 aanvaard. Een beoordeling van de situatie in Uruguay heeft geleid tot de conclusie dat Oostenrijk en Roemenië in staat zijn om in het belang van de Unie de toetreding van Uruguay, overeenkomstig de bepalingen van het verdrag van 1980, te aanvaarden.

(14)

Colombia heeft op 13 december 1995 zijn akte van toetreding tot het verdrag van 1980 neergelegd. Ten aanzien van Colombia is het verdrag van 1980 op 1 maart 1996 in werking getreden.

(15)

Met uitzondering van Oostenrijk en Roemenië hebben alle betrokken lidstaten de toetreding van Colombia tot het verdrag van 1980 al aanvaard. Colombia heeft de toetreding van Bulgarije, Estland, Letland, Litouwen en Malta tot het verdrag van 1980 aanvaard. Een beoordeling van de situatie in Colombia heeft geleid tot de conclusie dat Oostenrijk en Roemenië in staat zijn om in het belang van de Unie de toetreding van Colombia, overeenkomstig de bepalingen van het verdrag van 1980, te aanvaarden.

(16)

El Salvador heeft op 5 februari 2001 zijn akte van toetreding tot het verdrag van 1980 neergelegd. Ten aanzien van El Salvador is het verdrag van 1980 op 1 mei 2001 in werking getreden.

(17)

Met uitzondering van Oostenrijk en Roemenië hebben alle betrokken lidstaten de toetreding van El Salvador tot het verdrag van 1980 al aanvaard. El Salvador heeft de toetreding van Bulgarije, Estland, Letland en Litouwen tot het verdrag van 1980 aanvaard. Een beoordeling van de situatie in El Salvador heeft geleid tot de conclusie dat Oostenrijk en Roemenië in staat zijn om in het belang van de Unie de toetreding van El Salvador, overeenkomstig de bepalingen van het verdrag van 1980, te aanvaarden.

(18)

Oostenrijk en Roemenië moeten daarom gemachtigd worden hun verklaring van aanvaarding van de toetreding van Panama, Uruguay, Colombia en El Salvador tot het verdrag van 1980 in het belang van de Unie neer te leggen overeenkomstig de voorwaarden van dit besluit. De overige lidstaten van de Unie hebben de toetreding van Panama, Uruguay, Colombia en El Salvador tot het verdrag van 1980 al aanvaard en hoeven derhalve geen nieuwe verklaring van aanvaarding neer te leggen, aangezien de bestaande verklaring krachtens het internationaal publiekrecht van kracht blijft.

(19)

Het Verenigd Koninkrijk en Ierland zijn gebonden door Verordening Brussel II bis en nemen deel aan de vaststelling en de toepassing van dit besluit.

(20)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van dit besluit, dat derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing in Denemarken,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Oostenrijk en Roemenië worden gemachtigd om, in het belang van de Unie, de toetreding van Panama, Uruguay, Colombia en El Salvador tot het verdrag van 1980 te aanvaarden.

2.   Oostenrijk en Roemenië leggen uiterlijk op 19 december 2018, in het belang van de Unie, een verklaring van aanvaarding van de toetreding van Panama, Uruguay, Colombia en El Salvador tot het verdrag van 1980 neer, die als volgt luidt:

„[Volledige naam van de LIDSTAAT] verklaart de toetreding van Panama, Uruguay, Colombia en El Salvador tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 25 oktober 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen te aanvaarden, overeenkomstig Besluit (EU) 2017/2464 van de Raad.”.

3.   Oostenrijk en Roemenië stellen de Raad en de Commissie in kennis van de neerlegging van hun verklaring van aanvaarding van de toetreding van Panama, Uruguay, Colombia en El Salvador tot het verdrag van 1980, en delen aan de Commissie binnen twee maanden na de neerlegging ervan de tekst van die verklaring mee.

Artikel 2

De lidstaten die hun verklaring van aanvaarding van de toetreding van Panama, Uruguay, Colombia en El Salvador tot het verdrag van 1980 hebben neergelegd vóór de datum waarop dit besluit is vastgesteld, leggen geen nieuwe verklaring neer.

Artikel 3

Dit besluit wordt van kracht op de dag van de kennisgeving ervan.

Artikel 4

Dit besluit is gericht tot Oostenrijk en Roemenië.

Gedaan te Brussel, 18 december 2017.

Voor de Raad

De voorzitter

K. SIMSON


(1)  Advies van 30 november 2017 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000 (PB L 338 van 23.12.2003, blz. 1).

(3)  ECLI:EU:C:2014:2303.


HANDELINGEN VAN BIJ INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN INGESTELDE ORGANEN

29.12.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 348/46


BESLUIT Nr. 1/2017 VAN HET GEMENGD COMITÉ LUCHTVERVOER EUROPESE UNIE/ZWITSERLAND OPGERICHT BIJ DE OVEREENKOMST TUSSEN DE EUROPESE GEMEENSCHAP EN DE ZWITSERSE BONDSSTAAT INZAKE LUCHTVERVOER

van 29 november 2017

tot vervanging van de bijlage bij de Overeenkomst inzake luchtvervoer tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat [2017/2465]

HET COMITÉ LUCHTVERVOER EUROPESE UNIE/ZWITSERLAND,

Gezien de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake luchtvervoer, hierna „de overeenkomst” genoemd, en met name artikel 23, lid 4,

BESLUIT:

Enig artikel

Met ingang van 1 februari 2018 vervangt de bijlage bij dit besluit de bijlage bij de overeenkomst.

Gedaan te Brussel, 29 november 2017.

Voor het Gemengd Comité

Het hoofd van de delegatie van de Europese Unie

Filip CORNELIS

Het hoofd van de Zwitserse delegatie

Christian HEGNER


BIJLAGE

Met het oog op de toepassing van deze overeenkomst geldt het volgende:

krachtens het Verdrag van Lissabon, dat op 1 december 2009 van kracht is geworden, treedt de Europese Unie in de plaats van de Europese Gemeenschap, waarvan zij de opvolger is;

wanneer in deze bijlage gespecificeerde besluiten verwijzingen bevatten naar lidstaten van de Europese Gemeenschap, zoals vervangen door de Europese Unie, of een eis betreffende een verband met laatstgenoemde, gelden deze verwijzingen, voor de toepassing van deze Overeenkomst, als eveneens van toepassing op Zwitserland, of op de eis betreffende een verband met Zwitserland;

de verwijzingen naar Verordeningen (EEG) nr. 2407/92 en (EEG) nr. 2408/92 van de Raad in de artikelen 4, 15, 18, 27 en 35 van de Overeenkomst worden begrepen als verwijzingen naar Verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad;

onverminderd artikel 15 van deze overeenkomst wordt onder de in onderstaande richtsnoeren en verordeningen van de Gemeenschap gebruikte term „communautaire luchtvaartmaatschappij” tevens verstaan een luchtvaartmaatschappij die een exploitatievergunning heeft en die haar hoofdzetel en, in voorkomend geval, haar statutaire zetel in Zwitserland heeft overeenkomstig het bepaalde in Verordening (EG) nr. 1008/2008. Verwijzingen naar Verordening (EEG) nr. 2407/92 worden begrepen als verwijzingen naar Verordening (EG) nr. 1008/2008;

verwijzingen in de volgende teksten naar de artikelen 81 en 82 van het Verdrag of naar de artikelen 101 en 102 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie worden begrepen als verwijzingen naar de artikelen 8 en 9 van deze Overeenkomst.

1.   Liberalisering van de luchtvaart en andere regels betreffende de burgerluchtvaart

Nr. 1008/2008

Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap

Nr. 2000/79

Richtlijn van de Raad van 27 november 2000 inzake de inwerkingstelling van de Europese overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van mobiel personeel in de burgerluchtvaart, gesloten door de Association of European Airlines (AEA), de European Transport Workers Association (ETF), de European Cockpit Association (ECA), de European Regions Airline Association (ERA) en de International Air Carrier Association (IACA)

Nr. 93/104

Richtlijn van de Raad van 23 november 1993 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd, zoals gewijzigd bij:

Richtlijn 2000/34/EG

Nr. 437/2003

Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 27 februari 2003 betreffende de statistische registratie van het passagiers-, vracht- en postvervoer door de lucht

Nr. 1358/2003

Verordening van de Commissie van 31 juli 2003 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 437/2003 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de statistische registratie van het passagiers-, vracht- en postvervoer door de lucht en tot wijziging van de bijlagen I en II daarbij, zoals gewijzigd bij:

Verordening (EG) nr. 158/2007 van de Commissie.

Nr. 785/2004

Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende de verzekeringseisen voor luchtvervoerders en exploitanten van luchtvaartuigen, zoals gewijzigd bij:

Verordening (EU) nr. 285/2010 van de Commissie

Nr. 95/93

Verordening van de Raad van 18 januari 1993 betreffende gemeenschappelijke regels voor de toewijzing van slots op communautaire luchthavens (artikelen 1-12), zoals gewijzigd bij:

Verordening (EG) nr. 793/2004

Nr. 2009/12

Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 inzake luchthavenheffingen

Nr. 96/67

Richtlijn van de Raad van 15 oktober 1996 betreffende de toegang tot de grondafhandelingsmarkt op de luchthavens van de Gemeenschap

(Artikelen 1-9, 11-23 en 25)

Nr. 80/2009

Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 14 januari 2009 inzake een gedragscode voor geautomatiseerde boekingssystemen en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2299/89 van de Raad.

2.   Mededingingsregels

Nr. 1/2003

Verordening van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (artikelen 1-13 en 15-45)

(Voor zover deze verordening relevant is voor de toepassing van deze overeenkomst. De opname van deze verordening heeft geen gevolgen voor de taakverdeling uit hoofde van deze overeenkomst)

Nr. 773/2004

Verordening van de Commissie van 7 april 2004 betreffende procedures van de Commissie op grond van de artikelen 81 en 82 van het EG-Verdrag, zoals gewijzigd bij:

Verordening (EG) nr. 1792/2006 van de Commissie,

Verordening (EG) nr. 622/2008 van de Commissie.

Nr. 139/2004

Verordening van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (de „EG-concentratieverordening”)

(artikel 1-18, artikel 19, leden 1 en 2, en artikel 20-23)

Met betrekking tot artikel 4, lid 5, van de concentratieverordening is het volgende van toepassing tussen de Europese Gemeenschap en Zwitserland:

(1)

met betrekking tot een concentratie, zoals gedefinieerd in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 139/2004, die geen communautaire dimensie heeft in de zin van artikel 1 van die verordening en die kan worden onderzocht op basis van de nationale mededingingswetten van minstens drie EG-lidstaten en de Zwitserse Bondsstaat, mogen de in artikel 4, lid 2, van die verordening vermelde personen of ondernemingen, alvorens de concentratie bij de bevoegde autoriteiten aan te melden, de Europese Commissie door middel van een gemotiveerde kennisgeving meedelen dat de concentratie door de Commissie dient te worden onderzocht;

(2)

de Europese Commissie stuurt alle kennisgevingen die overeenkomstig artikel 4, lid 5, van Verordening (EG) nr. 139/2004 en de vorige alinea zijn ingediend, onverwijld door naar de Zwitserse Bondsstaat;

(3)

als de Zwitserse Bondsstaat het oneens is met het verzoek om de zaak te verwijzen, behoudt de bevoegde Zwitserse mededingingsautoriteit haar bevoegdheid en wordt de zaak overeenkomstig deze alinea niet naar de Commissie verwezen.

Overeenkomstig de uiterste termijnen van artikel 4, leden 4 en 5, artikel 9, leden 2 en 6, en artikel 22, lid 2, van de concentratieverordening:

(1)

stuurt de Europese Commissie overeenkomstig artikel 4, leden 4 en 5, artikel 9, leden 2 en 6, en artikel 22, lid 2, onverwijld alle relevante documenten naar de bevoegde Zwitserse mededingingsautoriteit;

(2)

begint de berekening van de in artikel 4, leden 4 en 5, artikel 9, leden 2 en 6, en artikel 22, lid 2, van Verordening (EG) nr. 139/2004 uiterste termijnen voor de Zwitserse Bondsstaat na ontvangst van de relevante documenten door de bevoegde Zwitserse mededingingsautoriteit.

Nr. 802/2004

Verordening van de Commissie van 7 april 2004 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (artikelen 1-24), zoals gewijzigd bij:

Verordening (EG) nr. 1792/2006 van de Commissie,

Verordening (EG) nr. 1033/2008 van de Commissie,

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1269/2013 van de Commissie

Nr. 2006/111

Richtlijn van de Commissie van 16 november 2006 betreffende de doorzichtigheid in de financiële betrekkingen tussen lidstaten en openbare bedrijven en de financiële doorzichtigheid binnen bepaalde ondernemingen

Nr. 487/2009

Verordening van de Raad van 25 mei 2009 betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op bepaalde groepen overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de sector van het luchtvervoer.

3.   Veiligheid van de luchtvaart

Nr. 216/2008

Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, houdende intrekking van Richtlijn 91/670/EEG van de Raad, Verordening (EG) nr. 1592/2002 en Richtlijn 2004/36/EG, zoals gewijzigd bij:

Verordening (EG) nr. 690/2009 van de Commissie,

Verordening (EG) nr. 1108/2009,

Verordening (EU) nr. 6/2013 van de Commissie,

Verordening (EU) 2016/4 van de Commissie.

De bevoegdheden die overeenkomstig de verordening aan het Agentschap zijn toegekend, gelden ook in Zwitserland.

De bevoegdheden die aan de Commissie zijn toegekend voor het nemen van beslissingen krachtens artikel 11, lid 2, artikel 14, leden 5 en 7, artikel 24, lid 5, artikel 25, lid 1, artikel 38, lid 3, onder i), artikel 39, lid 1, artikel 40, lid 3, artikel 41, leden 3 en 5, artikel 42, lid 4, artikel 54, lid 1, en artikel 61, lid 3, gelden ook in Zwitserland.

Niettegenstaande de horizontale aanpassing in het tweede streepje van de bijlage bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en de Zwitserse Bondsstaat inzake luchtvervoer, zijn de verwijzingen naar de „lidstaten” in artikel 65 van de verordening of in de in dat artikel vermelde bepalingen van Besluit 1999/468/EG, niet van toepassing op Zwitserland.

Niets in de verordening mag worden geïnterpreteerd alsof de autoriteit om uit hoofde van internationale overeenkomsten namens Zwitserland op te treden met een ander doel dan het verlenen van bijstand bij de naleving van de uit dergelijke overeenkomsten voortvloeiende verplichtingen, aan het EASA wordt overgedragen.

De tekst van de Verordening wordt voor de toepassing van deze overeenkomst als volgt aangepast:

a)

Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

i)

in lid 1 wordt „of Zwitserland” ingevoegd na „de Gemeenschap”;

ii)

in lid 2, onder a), wordt „of Zwitserland” ingevoegd na „de Gemeenschap”;

iii)

in lid 2 worden de punten b) en c) geschrapt;

iv)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„3.   Voert de Gemeenschap met een derde land onderhandelingen over de sluiting van een overeenkomst die het mogelijk maakt dat een lidstaat of het Agentschap certificaten aflevert op basis van certificeringen van de luchtvaartautoriteiten van dat derde land, dan streeft zij ernaar dat Zwitserland het betrokken derde land een soortgelijke overeenkomst aanbiedt. Zwitserland streeft er op zijn beurt naar met derde landen overeenkomsten te sluiten die overeenstemmen met die van de Gemeenschap”.

b)

Aan artikel 29 wordt het volgende lid toegevoegd:

„4.   In afwijking van artikel 12, lid 2, onder a), van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen, kunnen onderdanen van Zwitserland die in het bezit zijn van al hun burgerrechten op contractbasis in dienst worden genomen door de uitvoerend directeur van het Agentschap.”

c)

Aan artikel 30 wordt het volgende lid toegevoegd:

„Zwitserland past het Protocol inzake voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, dat als bijlage A bij deze bijlage is gevoegd, toe op het Agentschap, overeenkomstig het aanhangsel bij bijlage A.”

d)

Aan artikel 37 wordt het volgende lid toegevoegd:

„Zwitserland neemt volwaardig deel aan de werkzaamheden van de raad van bestuur en heeft binnen deze raad dezelfde rechten en plichten als de EU-lidstaten, met uitzondering van stemrecht”.

e)

Aan artikel 59 wordt het volgende lid toegevoegd:

„12.   Zwitserland neemt deel aan de in lid 1, onder b), vermelde regeling voor financiële bijdragen, overeenkomstig de volgende formule:

 

S (0.2/100) + S [1 – (a + b) 0.2/100] c/C

waarbij:

S

=

het gedeelte van de begroting van het Agentschap dat niet wordt gedekt door de in lid 1, onder c) en d), vermelde vergoedingen en heffingen

A

=

het aantal geassocieerde landen

b

=

het aantal EU-lidstaten

c

=

de bijdrage van Zwitserland tot de ICAO-begroting

C

=

de totale bijdrage van de EU-lidstaten en van de geassocieerde landen tot de ICAO-begroting.”

f)

Aan artikel 61 wordt het volgende lid toegevoegd:

„De bepalingen met betrekking tot financiële controle door de Gemeenschap in Zwitserland, wat de deelnemers aan de activiteiten van het Agentschap betreft, zijn uiteengezet in bijlage B bij de onderhavige bijlage.”

g)

Bijlage II bij de verordening wordt uitgebreid tot de volgende luchtvaartuigen, in de hoedanigheid van producten onder artikel 2, lid 3, onder a), ii), van Verordening (EG) nr. 1702/2003 van de Commissie van 24 september 2003 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften inzake de luchtwaardigheid en milieucertificering van luchtvaartuigen en aanverwante producten, onderdelen en uitrustingsstukken, alsmede voor de certificering van ontwerp- en productieorganisaties (1):

 

A/c – [HB-IMY, HB-IWY] — type Gulfstream G-IV

 

A/c – [HB-IMJ, HB-IVZ, HB-JES] — type Gulfstream G-V

 

A/c – [HB-ZCW, HB-ZDF] — type MD900.

Nr. 1178/2011

Verordening van de Commissie van 3 november 2011 tot vaststelling van technische eisen en administratieve procedures met betrekking tot de bemanning van burgerluchtvaartuigen, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad, zoals gewijzigd bij:

Verordening (EU) nr. 290/2012 van de Commissie,

Verordening (EU) nr. 70/2014 van de Commissie,

Verordening (EU) nr. 245/2014 van de Commissie,

Verordening (EU) 2015/445 van de Commissie,

Verordening (EU) 2016/539 van de Commissie

Nr. 3922/91

Verordening van de Raad van 16 december 1991 inzake de harmonisatie van technische voorschriften en administratieve procedures op het gebied van de burgerluchtvaart (artikelen 1-3, artikel 4, lid 2, artikelen 5-11 en artikel 13), zoals gewijzigd bij:

Verordening (EG) nr. 1899/2006,

Verordening (EG) nr. 1900/2006,

Verordening (EG) nr. 8/2008 van de Commissie,

Verordening (EG) nr. 859/2008 van de Commissie.

Nr. 996/2010

Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 inzake onderzoek en preventie van ongevallen en incidenten in de burgerluchtvaart en houdende intrekking van Richtlijn 94/56/EG, als gewijzigd bij:

Verordening (EU) nr. 376/2014

Nr. 104/2004

Verordening van de Commissie van 22 januari 2004 tot vaststelling van regels voor de organisatie en de samenstelling van de kamer van beroep van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart

Nr. 2111/2005

Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2005 betreffende de vaststelling van een communautaire lijst van luchtvaartmaatschappijen waaraan een exploitatieverbod binnen de Gemeenschap is opgelegd en het informeren van luchtreizigers over de identiteit van de exploiterende luchtvaartmaatschappij, en tot intrekking van artikel 9 van Richtlijn 2004/36/EG

Nr. 473/2006

Verordening van de Commissie van 22 maart 2006 tot vaststelling van uitvoeringsregels voor de in hoofdstuk II van Verordening (EG) nr. 2111/2005 van het Europees Parlement en de Raad bedoelde communautaire lijst van luchtvaartmaatschappijen waaraan een exploitatieverbod is opgelegd in de Gemeenschap

Nr. 474/2006

Verordening van de Commissie van 22 maart 2006 tot vaststelling van de in hoofdstuk II van Verordening (EG) nr. 2111/2005 van het Europees Parlement en de Raad bedoelde communautaire lijst van luchtvaartmaatschappijen waaraan een exploitatieverbod is opgelegd in de Gemeenschap, zoals laatstelijk gewijzigd bij:

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/830 van de Commissie.

Nr. 1332/2011

Verordening van de Commissie van 16 december 2011 tot vaststelling van gemeenschappelijke eisen voor het gebruik van het luchtruim en exploitatieprocedures voor het vermijden van botsingen in de lucht, zoals gewijzigd bij:

Verordening (EU) 2016/583 van de Commissie

Nr. 646/2012

Uitvoeringsverordening van de Commissie van 16 juli 2012 houdende vaststelling van uitvoeringsbepalingen inzake boeten en dwangsommen uit hoofde van Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad

Nr. 748/2012

Verordening van de Commissie van 3 augustus 2012 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften inzake de luchtwaardigheid en milieucertificering van luchtvaartuigen en aanverwante producten, onderdelen en uitrustingsstukken, alsmede voor de certificering van ontwerp- en productieorganisaties, zoals gewijzigd bij:

Verordening (EU) nr. 7/2013 van de Commissie,

Verordening (EU) nr. 69/2014 van de Commissie,

Verordening (EU) 2015/1039 van de Commissie,

Verordening (EU) 2016/5 van de Commissie

Nr. 965/2012

Verordening van de Commissie van 5 oktober 2012 tot vaststelling van technische eisen en administratieve procedures voor vluchtuitvoering, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad, zoals gewijzigd bij:

Verordening (EU) nr. 800/2013 van de Commissie,

Verordening (EU) nr. 71/2014 van de Commissie,

Verordening (EU) nr. 83/2014 van de Commissie,

Verordening (EU) nr. 379/2014 van de Commissie,

Verordening (EU) 2015/140 van de Commissie,

Verordening (EU) 2015/1329 van de Commissie,

Verordening (EU) 2015/640 van de Commissie,

Verordening (EU) 2015/2338 van de Commissie,

Verordening (EU) 2016/1199 van de Commissie

Verordening (EU) 2017/363 van de Commissie

Nr. 2012/780

Besluit van de Commissie van 5 december 2012 inzake toegangsrechten tot het bij artikel 18, lid 5, van Verordening (EU) nr. 996/2010 van het Europees Parlement en de Raad inzake onderzoek en preventie van ongevallen en incidenten in de burgerluchtvaart en houdende intrekking van Richtlijn 94/56/EG opgezette Europese centrale register van veiligheidsaanbevelingen en de antwoorden daarop

Nr. 628/2013

Uitvoeringsverordening van de Commissie van 28 juni 2013 inzake de werkmethoden van het Europees Agentschap voor de Veiligheid van de luchtvaart voor de uitvoering van normaliseringsinspecties en het toezicht op de toepassing van de regels van Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad, en houdende intrekking van Verordening (EG) nr. 736/2006 van de Commissie

Nr. 139/2014

Verordening van de Commissie van 12 februari 2014 tot vaststelling van eisen en administratieve procedures met betrekking tot luchtvaartterreinen, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad, zoals gewijzigd bij:

Verordening 2017/161 van de Commissie

Nr. 319/2014

Verordening van de Commissie van 27 maart 2014 inzake de vergoedingen en rechten die worden geheven door het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 593/2007

Nr. 376/2014

Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 inzake het melden, onderzoeken en opvolgen van voorvallen in de burgerluchtvaart en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 996/2010 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2003/42/EG van het Europees Parlement en de Raad en de Verordeningen (EG) nr. 1321/2007 en (EG) nr. 1330/2007 van de Commissie

Nr. 452/2014

Verordening van de Commissie van 29 april 2014 tot vaststelling van technische eisen en administratieve procedures voor vluchtuitvoering door exploitanten uit derde landen, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad, als gewijzigd bij:

Verordening (EU) 2016/1158 van de Commissie

Nr. 1321/2014

Verordening van de Commissie van 26 november 2014 betreffende de permanente luchtwaardigheid van luchtvaartuigen en luchtvaartproducten, -onderdelen en -uitrustingsstukken, en betreffende de goedkeuring van bij voornoemde taken betrokken organisaties en personen, zoals gewijzigd bij:

Verordening (EU) 2015/1088 van de Commissie,

Verordening (EU) 2015/1536 van de Commissie

Verordening (EU) 2017/334 van de Commissie

Nr. 2015/340

Verordening van de Commissie van 20 februari 2015 tot vaststelling van technische eisen en administratieve procedures met betrekking tot vergunningen en certificaten van luchtverkeersleiders overeenkomstig Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad, tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 923/2012 van de Commissie en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 805/2011 van de Commissie

Nr. 2015/640

Verordening van de Commissie van 23 april 2015 betreffende aanvullende luchtwaardigheidsspecificaties voor een bepaald soort vluchtuitvoering en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 965/2012

Nr. 2015/1018

Uitvoeringsverordening van de Commissie van 29 juni 2015 tot vaststelling van een lijst waarbij voorvallen in de burgerluchtvaart die verplicht moeten worden gemeld overeenkomstig Verordening (EU) nr. 376/2014 van het Europees Parlement en de Raad, worden ingedeeld in categorieën

Nr. 2016/2357

Verordening van de Commissie van 19 december 2016 met betrekking tot de gebrekkige effectieve naleving van Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad en de uitvoeringsvoorschriften daarvan voor wat betreft de certificaten die zijn afgegeven door Hellenic Aviation Training Academy (HATA), en deel 66-bevoegdheidsbewijzen die op basis daarvan zijn afgegeven

4.   Beveiliging van de luchtvaart

Nr. 300/2008

Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2008 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2320/2002

Nr. 272/2009

Verordening van de Commissie van 2 april 2009 ter aanvulling van de in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 300/2008 van het Europees Parlement en de Raad vastgestelde gemeenschappelijke basisnormen voor de beveiliging van de burgerluchtvaart, zoals laatstelijk gewijzigd bij:

Verordening (EU) nr. 297/2010 van de Commissie,

Verordening (EU) nr. 720/2011 van de Commissie,

Verordening (EU) nr. 1141/2011 van de Commissie,

Verordening (EU) nr. 245/2013 van de Commissie

Nr. 1254/2009

Verordening van de Commissie van 18 december 2009 tot vaststelling van criteria waaraan lidstaten moeten voldoen om te mogen afwijken van de gemeenschappelijke basisnormen inzake beveiliging van de burgerluchtvaart en om alternatieve beveiligingsmaatregelen te mogen vaststellen, zoals gewijzigd bij:

Verordening (EU) 2016/2096 van de Commissie

Nr. 18/2010

Verordening van de Commissie van 8 januari 2010 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 300/2008 van het Europees Parlement en de Raad wat specificaties voor nationale kwaliteitscontroleprogramma's op het gebied van beveiliging van de burgerluchtvaart betreft

Nr. 72/2010

Verordening van de Commissie van 26 januari 2010 tot vaststelling van procedures voor de inspecties van de Commissie op het gebied van de beveiliging van de luchtvaart, zoals gewijzigd bij:

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/472 van de Commissie.

Nr. 2015/1998

Uitvoeringsverordening van de Commissie van 5 november 2015 houdende vaststelling van gedetailleerde maatregelen voor de toepassing van de gemeenschappelijke basisnormen op het gebied van de beveiliging van de luchtvaart, zoals laatstelijk gewijzigd bij:

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2426 van de Commissie.

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/815 van de Commissie.

Nr. C(2015) 8005

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 16 november 2015 tot vaststelling van gedetailleerde maatregelen voor de tenuitvoerlegging van de gemeenschappelijke basisnormen inzake luchtvaartbeveiliging, zoals vermeld in artikel 18, onder a), van Verordening (EG) nr. 300/2008, zoals gewijzigd bij:

Uitvoeringsbesluit C(2017) 3030 van de Commissie

5.   Luchtverkeersbeheer

Nr. 549/2004

Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 tot vaststelling van het kader voor de totstandbrenging van het gemeenschappelijk Europees luchtruim („de kaderverordening”), zoals gewijzigd bij:

Verordening (EG) nr. 1070/2009

De Commissie geniet in Zwitserland de rechten die haar overeenkomstig de artikelen 6, 8, 10, 11 en 12 zijn toegekend.

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

In lid 2 wordt „op communautair niveau” vervangen door „op communautair niveau, inclusief Zwitserland”.

Niettegenstaande de horizontale aanpassing in het tweede streepje van de bijlage bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en de Zwitserse Bondsstaat inzake luchtvervoer, zijn de verwijzingen naar de „lidstaten” in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 549/2004 of in de in dat artikel vermelde bepalingen van Besluit 1999/468/EG, niet van toepassing op Zwitserland.

Nr. 550/2004

Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de verlening van luchtvaartnavigatiediensten in het gemeenschappelijk Europees luchtruim („de luchtvaartnavigatiedienstenverordening”), als gewijzigd bij:

Verordening (EG) nr. 1070/2009

De Commissie geniet tegenover Zwitserland de rechten die haar overeenkomstig de artikelen 9 bis, 9 ter, 15, 15 bis, 16 en 17 zijn toegekend.

Voor de toepassing van deze overeenkomst wordt de verordening als volgt gelezen:

a)

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

in lid 2 wordt „en Zwitserland” ingevoegd na „de Gemeenschap”.

b)

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

in de leden 1 en 6 wordt „en Zwitserland” ingevoegd na „de Gemeenschap”.

c)

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

in lid 1 wordt „en Zwitserland” ingevoegd na „de Gemeenschap”.

d)

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

in lid 1 wordt „en Zwitserland” ingevoegd na „de Gemeenschap”.

e)

In artikel 16 wordt lid 3 vervangen door:

„3.   De Commissie stelt de lidstaten en de dienstverlener, voor zover deze juridisch betrokken partij is, in kennis van haar besluit.”

Nr. 551/2004

Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de organisatie en het gebruik van het gemeenschappelijk Europees luchtruim („de luchtruimverordening”), als gewijzigd bij:

Verordening (EG) nr. 1070/2009

De Commissie geniet in Zwitserland de bevoegdheden die haar overeenkomstig de artikelen 3 bis, 6 en 10 zijn verleend.

Nr. 552/2004

Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de interoperabiliteit van het Europese netwerk voor luchtverkeersbeveiliging (de interoperabiliteitsverordening), als gewijzigd bij:

Verordening (EG) nr. 1070/2009

De Commissie geniet in Zwitserland de bevoegdheden die haar overeenkomstig de artikelen 4, 7 en 10, lid 3, zijn verleend.

Voor de toepassing van deze overeenkomst wordt de verordening als volgt gelezen:

a)

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

in lid 2 wordt „of Zwitserland” ingevoegd na „de Gemeenschap”.

b)

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

in lid 4 wordt „of Zwitserland” ingevoegd na „de Gemeenschap”.

c)

Bijlage III wordt als volgt gewijzigd:

in deel 3, tweede en laatste streepje, wordt „of Zwitserland” ingevoegd na „de Gemeenschap”.

Nr. 2150/2005

Verordening van de Commissie van 23 december 2005 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor een flexibel gebruik van het luchtruim

Nr. 1033/2006

Verordening van de Commissie van 4 juli 2006 tot vaststelling van de vereisten inzake de procedures voor vliegplannen in de aan de vlucht voorafgaande fase in het gemeenschappelijk Europees luchtruim, zoals gewijzigd bij:

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 923/2012 van de Commissie

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 428/2013 van de Commissie

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/2120 van de Commissie

Nr. 1032/2006

Verordening van de Commissie van 6 juli 2006 tot vaststelling van de eisen voor automatische systemen voor de uitwisseling van vluchtgegevens met het oog op de aanmelding, coördinatie en overdracht van vluchten tussen luchtverkeersleidingseenheden, zoals gewijzigd bij:

Verordening (EG) nr. 30/2009 van de Commissie.

Nr. 219/2007

Verordening van de Raad van 27 februari 2007 betreffende de oprichting van een Gemeenschappelijke Onderneming voor de verwezenlijking van een nieuwe generatie Europees luchtverkeersbeveiligingssysteem (SESAR), zoals gewijzigd bij:

Verordening (EG) nr. 1361/2008 van de Raad,

Verordening (EU) 721/2014 van de Raad

Nr. 633/2007

Verordening van de Commissie van 7 juni 2007 tot vaststelling van de eisen voor de toepassing van een protocol voor de overdracht van vluchtberichten met het oog op de aanmelding, coördinatie en overdracht van vluchten tussen luchtverkeersleidingseenheden, zoals gewijzigd bij:

Verordening (EU) nr. 283/2011 van de Commissie

Nr. 2017/373  (2)

Uitvoeringsverordening van de Commissie van 1 maart 2017 tot vaststelling van de gemeenschappelijke eisen voor verleners van luchtverkeersbeheers-/luchtvaartnavigatiediensten en andere netwerkfuncties voor luchtverkeersbeheer en het toezicht daarop, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 482/2008, Uitvoeringsverordeningen (EU) nr. 1034/2011, (EU) nr. 1035/2011 en (EU) 2016/1377 en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 677/2011

Nr. 29/2009

Verordening van de Commissie van 16 januari 2009 tot vaststelling van de eisen inzake datalinkdiensten voor het gemeenschappelijk Europees luchtruim, zoals gewijzigd bij:

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/310 van de Commissie

De tekst van de Verordening wordt voor de toepassing van deze overeenkomst als volgt aangepast:

„Zwitserland UIR” wordt toegevoegd aan bijlage I, deel A.

Nr. 262/2009

Verordening van de Commissie van 30 maart 2009 tot vaststelling van de eisen inzake de gecoördineerde toewijzing en toepassing van Mode S-ondervragingscodes in het gemeenschappelijk Europees luchtruim, zoals gewijzigd bij:

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/2345 van de Commissie.

Nr. 73/2010

Verordening van de Commissie van 26 januari 2010 tot vaststelling van de kwaliteitseisen voor luchtvaartgegevens en -informatie voor het gemeenschappelijk Europees luchtruim, zoals gewijzigd bij:

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1029/2014 van de Commissie

Nr. 255/2010

Verordening van de Commissie van 25 maart 2010 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake de regeling van luchtverkeersstromen, zoals gewijzigd bij:

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 923/2012 van de Commissie,

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1006 van de Commissie.

Nr. C(2010)5134

Besluit van de Commissie van 29 juli 2010 inzake de aanwijzing van het prestatiebeoordelingsorgaan van het gemeenschappelijk Europees luchtruim

Nr. 176/2011

Verordening van de Commissie van 24 februari 2011 inzake de informatie die moet worden verstrekt vóór de vaststelling en wijziging van een functioneel luchtruimblok

Nr. 677/2011

Verordening van de Commissie van 7 juli 2011 tot vaststelling van nadere regels ter uitvoering van de netwerkfuncties voor luchtverkeersbeheer en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 691/2010, zoals gewijzigd bij:

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 970/2014 van de Commissie

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/373 van de Commissie.

Nr. 2011/4130

Besluit van de Commissie van 7 juli 2011 inzake de aanstelling van de netwerkbeheerder voor de functie luchtverkeersbeheer (ATM) van het gemeenschappelijk Europees luchtruim

Nr. 1034/2011

Uitvoeringsverordening van de Commissie van 17 oktober 2011 betreffende het veiligheidstoezicht op het gebied van luchtverkeersbeheer en luchtvaartnavigatiediensten en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 691/2010

Nr. 1035/2011

Uitvoeringsverordening van de Commissie van 17 oktober 2011 tot vaststelling van de gemeenschappelijke eisen voor de verlening van luchtvaartnavigatiediensten en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 482/2008 en (EU) nr. 691/2010, zoals gewijzigd bij:

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 923/2012 van de Commissie,

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 448/2014 van de Commissie

Nr. 1206/2011

Uitvoeringsverordening van de Commissie van 22 november 2011 tot vaststelling van de eisen inzake de identificatie van luchtvaartuigen voor de surveillance in het gemeenschappelijk Europees luchtruim

De tekst van de Verordening wordt voor de toepassing van deze overeenkomst als volgt aangepast:

„Zwitserland UIR” wordt toegevoegd aan bijlage I.

Nr. 1207/2011

Uitvoeringsverordening van de Commissie van 22 november 2011 tot vaststelling van de eisen voor de prestaties en interoperabiliteit van surveillance voor het gemeenschappelijk Europees luchtruim, zoals gewijzigd bij:

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1028/2014 van de Commissie

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/386 van de Commissie

Nr. 923/2012

Uitvoeringsverordening van de Commissie van 26 september 2012 tot vaststelling van gemeenschappelijke luchtverkeersregels en operationele bepalingen betreffende luchtvaartnavigatiediensten en -procedures en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1035/2011 en Verordeningen (EG) nr. 1265/2007, (EG) nr. 1794/2006, (EG) nr. 730/2006, (EG) nr. 1033/2006 en (EU) nr. 255/2010, zoals gewijzigd bij:

Verordening (EU) 2015/340 van de Commissie,

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1185 van de Commissie.

Nr. 1079/2012

Uitvoeringsverordening van de Commissie van 16 november 2012 tot vaststelling van de eisen voor de kanaalafstand bij mondelinge communicatie in het gemeenschappelijk Europees luchtruim, zoals gewijzigd bij:

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 657/2013 van de Commissie

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/2345 van de Commissie.

Nr. 390/2013

Uitvoeringsverordening van de Commissie van 3 mei 2013 tot vaststelling van een prestatieregeling voor luchtvaartnavigatiediensten en netwerkfuncties

Nr. 391/2013

Uitvoeringsverordening van de Commissie van 3 mei 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijk heffingenstelsel voor luchtvaartnavigatiediensten

Nr. 409/2013

Uitvoeringsverordening van de Commissie van 3 mei 2013 inzake de definitie van gemeenschappelijke projecten, de vaststelling van governance en de identificatie van stimulansen ter ondersteuning van de tenuitvoerlegging van het Europees masterplan inzake luchtverkeersbeheer

Nr. 2014/132

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 11 maart 2014 tot vaststelling van de EU-wijde prestatiedoelstellingen voor het Europees netwerk voor luchtverkeersbeheer en de alarmdrempels voor de tweede referentieperiode 2015-2019

Nr. 716/2014

Uitvoeringsverordening van de Commissie van 27 juni 2014 betreffende de vaststelling van het gemeenschappelijk proefproject ter ondersteuning van de tenuitvoerlegging van het Europese masterplan voor luchtverkeersbeheer

Nr. 2015/2224

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 27 november 2015 tot benoeming van de voorzitter, de leden en hun plaatsvervangers van de netwerkbeheerraad van de netwerkfuncties voor luchtverkeersbeheer in de tweede referentieperiode (2015-2019)

Nr. 2016/1373

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 11 augustus 2016 tot goedkeuring van het netwerkprestatieplan voor de tweede referentieperiode van de prestatieregeling voor het gemeenschappelijke Europese luchtruim (2015-2019)

6.   Milieu en geluid

Nr. 2002/30

Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 26 maart 2002 betreffende de vaststelling van regels en procedures met betrekking tot de invoering van geluidgerelateerde exploitatiebeperkingen op luchthavens in de Gemeenschap (artikelen 1-12 en 14-18)

(De wijzigingen van bijlage I, die het gevolg zijn van bijlage II, hoofdstuk 8 (Vervoersbeleid), deel G (Luchtvervoer), nummer 2 van de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond, zijn van toepassing.)

Nr. 89/629

Richtlijn van de Raad van 4 december 1989 betreffende de beperking van de geluidsemissie van civiele subsonische straalvliegtuigen

(Artikelen 1-8)

Nr. 2006/93

Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de regulering van de exploitatie van de vliegtuigen van bijlage 16 van het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, boekdeel 1, deel II, hoofdstuk 3, tweede uitgave (1988)

7.   Consumentenbescherming

Nr. 90/314

Richtlijn van de Raad van 13 juni 1990 betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten

(Artikelen 1-10)

Nr. 93/13

Richtlijn van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten.

(Artikelen 1-11)

Nr. 2027/97

Verordening van de Raad van 9 oktober 1997 betreffende de aansprakelijkheid van luchtvervoerders bij ongevallen (artikelen 1-8), zoals gewijzigd bij:

Verordening (EG) nr. 889/2002

Nr. 261/2004

Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 295/91

(Artikelen 1-18)

Nr. 1107/2006

Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 inzake de rechten van gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit die per luchtvervoer reizen

8.   Diversen

Nr. 2003/96

Richtlijn van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit

(Artikel 14, lid 1, onder b), en artikel 14, lid 2)

9.   Bijlagen:

A

:

Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie

B

:

Bepalingen met betrekking tot de financiële controle die de Europese Unie in Zwitserland uitoefent op de deelnemers aan de activiteiten van het EASA


(1)  PB L 243 van 27.9.2003, blz. 6.

(2)  Verordening 2017/373 wordt pas in januari 2020 van toepassing. Artikel 9, lid 2, is echter van toepassing vanaf de datum van inwerkingtreding van Verordening 2017/373; met betrekking tot het Agentschap zijn ook artikel 4, leden 1, 2, 5, 6 en 8, en artikel 5 van toepassing vanaf de datum van inwerkingtreding. Met betrekking tot verleners van datadiensten is artikel 6 van toepassing vanaf 1 januari 2019 en, indien een dergelijke dienstverlener een certificaat aanvraagt en krijgt overeenkomstig artikel 6, vanaf de datum van inwerkingtreding van Verordening 2017/373. Ondertussen blijven ook de relevante artikelen van Verordening 482/2008 van toepassing.


BIJLAGE A

PROTOCOL BETREFFENDE DE VOORRECHTEN EN IMMUNITEITEN VAN DE EUROPESE UNIE

DE HOGE OVEREENKOMSTSLUITENDE PARTIJEN,

OVERWEGENDE DAT, overeenkomstig artikel 343 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 191 van het Verdrag tot oprichting van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie („EGA”), de Europese Unie en de EGA op het grondgebied van de lidstaten de voorrechten en immuniteiten genieten die nodig zijn voor de uitvoering van hun taken,

HEBBEN OVEREENSTEMMING BEREIKT OMTRENT de volgende bepalingen, welke aan het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie worden gehecht:

HOOFDSTUK I

EIGENDOMMEN, FONDSEN, BEZITTINGEN EN VERRICHTINGEN VAN DE EUROPESE UNIE

Artikel 1

De gebouwen en terreinen van de Europese Unie zijn onschendbaar. Zij zijn vrijgesteld van huiszoeking, vordering, verbeurdverklaring of onteigening. De eigendommen en bezittingen van de Unie kunnen zonder toestemming van het Hof van Justitie niet worden getroffen door enige dwangmaatregel van bestuursrechtelijke of gerechtelijke aard.

Artikel 2

Het archief van de Unie is onschendbaar.

Artikel 3

De Unie, haar bezittingen, inkomsten en andere eigendommen zijn vrijgesteld van alle directe belastingen.

Telkens wanneer hun dit mogelijk is, treffen de regeringen van de lidstaten passende maatregelen tot kwijtschelding of teruggave van het bedrag der indirecte belastingen en van belastingen op de verkoop, welke een deel vormen van de prijs van onroerende of roerende goederen, wanneer de Unie voor haar officieel gebruik belangrijke aankopen doet van goederen in de prijs waarvan zodanige belastingen begrepen zijn. De toepassing van deze bepalingen mag evenwel niet tot gevolg hebben dat de mededinging binnen de Unie wordt vervalst.

Geen enkele vrijstelling wordt verleend van belastingen, heffingen en rechten die niet anders zijn dan eenvoudige vergoedingen voor diensten van openbaar nut.

Artikel 4

De Unie is vrijgesteld van alle douanerechten, in- en uitvoerverboden en -beperkingen met betrekking tot goederen bestemd voor officieel gebruik van de Unie; de aldus ingevoerde goederen mogen op het grondgebied van het land alwaar zij zijn ingevoerd niet onder bezwarende titel of om niet worden overgedragen, tenzij op voorwaarden welke door de regering van dat land zijn goedgekeurd.

De Unie is eveneens vrijgesteld van alle douanerechten, in- en uitvoerverboden en -beperkingen met betrekking tot haar publicaties.

HOOFDSTUK II

MEDEDELINGEN EN LAISSEZ-PASSER

Artikel 5

De instellingen van de Unie genieten, voor hun officiële mededelingen en het overbrengen van al hun documenten op het grondgebied van iedere lidstaat de behandeling, welke door deze staat aan diplomatieke missies wordt toegestaan.

De officiële correspondentie en andere officiële mededelingen van de instellingen van de Unie zijn niet aan censuur onderworpen.

Artikel 6

Laissez-passer, waarvan de vorm door de Raad met gewone meerderheid van stemmen wordt vastgesteld en welke als geldige reispapieren worden erkend door de overheidsinstanties van de lidstaten kunnen door de voorzitters van de instellingen van de Unie aan de leden en het personeel van deze instellingen worden verstrekt. Deze laissez-passer worden aan de ambtenaren, en overige personeelsleden verstrekt overeenkomstig de bepalingen van het statuut van de ambtenaren en de regeling voor de andere personeelsleden van de Unie.

De Commissie kan akkoorden sluiten teneinde deze laissez-passer te doen erkennen als geldige reispapieren voor het grondgebied van derde staten.

HOOFDSTUK III

LEDEN VAN HET EUROPEES PARLEMENT

Artikel 7

De bewegingsvrijheid der leden van het Europees Parlement die zich naar de plaats van bijeenkomst van het Europees Parlement begeven of daarvan terugkeren wordt op geen enkele wijze beperkt door voorschriften van bestuursrechtelijke of andere aard.

Aan de leden van het Europees Parlement worden, wat betreft douane en deviezencontrole, toegekend:

a)

door hun eigen regering, dezelfde faciliteiten als zijn toegekend aan hoge ambtenaren, die zich, belast met een tijdelijke officiële zending, naar het buitenland begeven;

b)

door de regeringen van de andere lidstaten, dezelfde faciliteiten als zijn toegekend aan vertegenwoordigers van buitenlandse regeringen, belast met een tijdelijke officiële zending.

Artikel 8

Tegen de leden van het Europees Parlement kan geen opsporing plaatsvinden, noch kunnen zij worden aangehouden of vervolgd op grond van de mening of de stem die zij in de uitoefening van hun ambt hebben uitgebracht.

Artikel 9

Tijdens de zittingsduur van het Europees Parlement genieten de leden:

a)

op hun eigen grondgebied, de immuniteiten welke aan de leden van de volksvertegen-woordiging in hun land zijn verleend,

b)

op het grondgebied van elke andere lidstaat, vrijstelling van aanhouding en gerechtelijke vervolging in welke vorm ook.

De immuniteit beschermt hen eveneens, wanneer zij zich naar de plaats van de bijeenkomst van het Europees Parlement begeven of daarvan terugkeren.

Op deze immuniteit kan geen beroep worden gedaan in geval van ontdekking op heterdaad, terwijl zij evenmin kan verhinderen dat het Europees Parlement het recht uitoefent de immuniteit van een van zijn leden op te heffen.

HOOFDSTUK IV

DE AAN DE WERKZAAMHEDEN VAN DE INSTELLINGEN DER EUROPESE UNIE DEELNEMENDE VERTEGENWOORDIGERS DER LIDSTATEN

Artikel 10

De aan de werkzaamheden van de instellingen van de Unie deelnemende vertegenwoordigers der lidstaten, alsmede hun raadslieden en de deskundigen, genieten gedurende de uitoefening van hun ambt en op hun reizen naar en van de plaats van bijeenkomst de gebruikelijke voorrechten, immuniteiten en faciliteiten.

Dit artikel is eveneens van toepassing op de leden der raadgevende organen van de Unie.

HOOFDSTUK V

AMBTENAREN EN OVERIGE PERSONEELSLEDEN VAN DE EUROPESE UNIE

Artikel 11

De ambtenaren en overige personeelsleden van de Unie zijn, ongeacht hun nationaliteit, op het grondgebied van elk der lidstaten:

a)

vrijgesteld van rechtsvervolging voor hetgeen zij in hun officiële hoedanigheid hebben gedaan, gezegd of geschreven, behoudens de toepassing van de bepalingen der Verdragen, die betrekking hebben op de verantwoordelijkheid van de ambtenaren en overige personeelsleden tegenover de Unie, en voorts op de bevoegdheid van het Hof van Justitie van de Europese Unie om uitspraak te doen in geschillen tussen de Unie en haar ambtenaren en overige personeelsleden. Zij blijven deze immuniteit genieten nadat zij hun ambt hebben neergelegd;

b)

tezamen met hun echtgenoten en de te hunnen laste zijnde verwanten vrijgesteld van immigratiebeperkingen en vreemdelingenregistratie;

c)

inzake monetaire of deviezenregelingen in het genot van de gebruikelijke faciliteiten welke aan ambtenaren van internationale organisaties worden toegekend;

d)

gerechtigd om de eerste maal, dat zij hun post bezetten, in het betrokken land hun huisraad en goederen voor persoonlijk gebruik vrij van rechten in te voeren, en bij het neerleggen van hun ambt hun huisraad en goederen voor persoonlijk gebruik uit genoemd land vrij van rechten weder uit te voeren, in beide gevallen met inachtneming van de voorwaarden welke de regering van het land waar dit recht wordt uitgeoefend, als noodzakelijk beschouwt;

e)

gerechtigd uit een lidstaat hun voor persoonlijk gebruik bestemde personenauto die in het land waar zij het laatst hun verblijfplaats hebben gehad of in het land waarvan zij onderdaan zijn, verkregen is op de voorwaarden die op de binnenlandse markt van dat land gelden, vrij van rechten in te voeren, en deze vrij van rechten weder uit te voeren, in beide gevallen met inachtneming van de voorwaarden welke de regering van het betrokken land als noodzakelijk beschouwt.

Artikel 12

Onder de voorwaarden en volgens de procedure welke door het Europees Parlement en de Raad volgens de gewone wetgevingsprocedure bij verordeningen en na raadpleging van de betrokken instellingen worden vastgesteld, worden de ambtenaren en overige personeelsleden van de Unie onderworpen aan een belasting ten bate van de Unie op de door haar betaalde salarissen, lonen en emolumenten.

Zij zijn vrijgesteld van nationale belastingen op de door de Unie betaalde salarissen, lonen en emolumenten.

Artikel 13

De ambtenaren en overige personeelsleden van de Unie, die zich uitsluitend uit hoofde van de uitoefening van hun ambt in dienst van de Unie vestigen op het grondgebied van een andere lidstaat dan de staat van de fiscale woonplaats, welke zij bezitten op het ogenblik van hun indiensttreding bij de Unie, worden voor de toepassing van de inkomsten-, vermogens- en successiebelastingen, alsmede van de tussen de lidstaten van de Unie gesloten overeenkomsten ter voorkoming van dubbele belasting, zowel in de staat waar zij zich gevestigd hebben als in de staat van de fiscale woonplaats, geacht hun woonplaats te hebben behouden in de laatstgenoemde staat, indien deze lid is van de Unie. Deze bepaling geldt eveneens voor de echtgenoot voor zover deze geen eigen beroepsbezigheden uitoefent, alsmede voor de kinderen die ten laste zijn en onder toezicht staan van de in dit artikel bedoelde personen.

De roerende goederen welke toebehoren aan de in de vorige alinea bedoelde personen en zich bevinden op het grondgebied van de staat van verblijf, worden in die staat vrijgesteld van successiebelasting; voor de heffing van die belasting worden die roerende goederen geacht zich in de staat van de fiscale woonplaats te bevinden, onder voorbehoud van de rechten van derde staten en de mogelijke toepassing van de bepalingen der internationale overeenkomsten betreffende dubbele belasting.

De uitsluitend uit hoofde van de uitoefening van een ambt in dienst van andere internationale organisaties verkregen woonplaats wordt niet in aanmerking genomen bij de toepassing van de bepalingen van dit artikel.

Artikel 14

Het Europees Parlement en de Raad stellen volgens de gewone wetgevingsprocedure bij verordeningen en na raadpleging van de betrokken instellingen de regeling vast inzake de sociale voorzieningen, welke op de ambtenaren en overige personeelsleden van de Unie van toepassing zijn.

Artikel 15

Het Europees Parlement en de Raad stellen volgens de gewone wetgevingsprocedure bij verordeningen en na raadpleging van de andere betrokken instellingen vast op welke categorieën van ambtenaren en overige personeelsleden van de Unie de bepalingen van de artikel 11, artikel 12, tweede alinea, en artikel 13 geheel of ten dele van toepassing zijn.

De namen, hoedanigheden en adressen der ambtenaren en overige personeelsleden, welke onder deze categorieën zijn begrepen, worden op gezette tijden aan de regeringen van de lidstaten medegedeeld.

HOOFDSTUK VI

VOORRECHTEN EN IMMUNITEITEN DER BIJ DE EUROPESE UNIE GEACCREDITEERDE MISSIES VAN DERDE STATEN

Artikel 16

De lidstaat, op wiens grondgebied de zetel van de Unie is gevestigd, verleent aan de missies der bij de Unie geaccrediteerde derde staten de gebruikelijke diplomatieke immuniteiten en voorrechten.

HOOFDSTUK VII

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 17

De voorrechten, immuniteiten en faciliteiten worden aan de ambtenaren en overige personeelsleden van de Unie uitsluitend in het belang van de Unie verleend.

Elke instelling van de Unie is gehouden de aan een ambtenaar of ander personeelslid verleende immuniteit op te heffen in alle gevallen, waarin zulks naar haar mening niet strijdig is met de belangen van de Unie.

Artikel 18

Voor de toepassing van dit protocol handelen de instellingen van de Unie in overeenstemming met de verantwoordelijke autoriteiten van de betrokken lidstaten.

Artikel 19

De artikelen 11 tot en met 14 en 17 zijn van toepassing op de leden van de Commissie.

Artikel 20

De artikelen 11 tot en met 14 en 17 zijn van toepassing op de rechters, de advocaten-generaal, de griffiers en de toegevoegde rapporteurs van het Hof van Justitie van de Europese Unie, onverminderd de bepalingen van artikel 3 van het protocol betreffende het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie met betrekking tot de vrijstelling van rechtsvervolging van de rechters en de advocaten-generaal.

Artikel 21

Dit protocol is eveneens van toepassing op de Europese Investeringsbank, de leden van haar organen, haar personeel en de vertegenwoordigers der lidstaten, welke aan haar werkzaamheden deelnemen, onverminderd de bepalingen van het Protocol betreffende haar statuten.

De Europese Centrale Bank wordt bovendien vrijgesteld van elke fiscale en parafiscale heffing bij de uitbreiding van haar kapitaal, alsmede van de verschillende formaliteiten welke hieraan verbonden zijn in de staat waar de zetel van de Bank gevestigd is. Haar opheffing en liquidering zullen evenmin enige heffing medebrengen. Ten slotte geeft de werkzaamheid van de Bank en van haar organen, uitgeoefend onder de statutaire voorwaarden, geen aanleiding tot de heffing van omzetbelastingen.

Artikel 22

Dit protocol is eveneens van toepassing op de Europese Centrale Bank, de leden van haar organen en haar personeel, onverminderd de bepalingen van het Protocol betreffende de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank.

De Europese Centrale Bank wordt bovendien vrijgesteld van elke fiscale en parafiscale heffing bij de uitbreiding van haar kapitaal, alsmede van de verschillende formaliteiten welke hieraan verbonden zijn in de staat waar de zetel van de Bank gevestigd is. De werkzaamheden van de Bank en van haar organen, uitgeoefend overeenkomstig de statuten van het Europese Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, geven geen aanleiding tot de heffing van omzetbelasting.

Aanhangsel

Procedures voor de toepassing in Zwitserland van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie

1.   Uitbreiding van de toepassing van het Protocol tot Zwitserland

Iedere verwijzing naar de lidstaten in het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie (hierna „het Protocol” genoemd) moet worden opgevat als zijnde eveneens van toepassing op Zwitserland, tenzij in het onderstaande anders wordt bepaald.

2.   Agentschap vrijgesteld van indirecte belastingen (met inbegrip van btw)

Op vanuit Zwitserland geëxporteerde goederen en diensten wordt geen belasting over de toegevoegde waarde (btw) geheven. Wat goederen en diensten betreft die aan het Agentschap in Zwitserland worden geleverd voor officieel gebruik, geschiedt de btw-vrijstelling, overeenkomstig artikel 3, tweede alinea, van het protocol, door middel van teruggave van de betaalde bedragen. Vrijstelling van btw wordt verleend indien de feitelijke aankoopprijs voor de in de factuur of een gelijkwaardig document vermelde goederen en dienstverstrekkingen (inclusief belastingen) ten minste 100 CHF bedraagt.

Restitutie van de betaalde btw-bedragen volgt op vertoon van de speciaal hiertoe bestemde Zwitserse formulieren aan de afdeling btw van de federale belastingautoriteiten. De aanvragen worden in beginsel behandeld binnen drie maanden, te rekenen vanaf de indiening van het van de nodige bewijsstukken vergezelde verzoek om terugbetaling.

3.   Wijze van toepassing van de regelgeving betreffende het personeel van het Agentschap

Wat artikel 12, tweede alinea, van het Protocol betreft, stelt Zwitserland, volgens de beginselen van zijn intern recht, de ambtenaren en overige personeelsleden van het Agentschap in de zin van artikel 2 van Verordening (Euratom, EGKS, EEG) nr. 549/69 van de Raad (1) vrij van federale, kantonnale en gemeentelijke belastingen op salarissen, lonen en emolumenten die door de Europese Unie worden betaald en waarop, te harer gunste, een interne belasting van toepassing is.

Voor de toepassing van artikel 13 van dit Aanhangsel wordt Zwitserland niet als een lidstaat in de zin van bovenstaande paragraaf 1 beschouwd.

De ambtenaren en overige personeelsleden van het Agentschap, alsook hun gezinsleden die zijn aangesloten bij het op de ambtenaren en overige personeelsleden van de Europese Unie van toepassing zijnde socialeverzekeringsstelsel, vallen niet verplicht onder het Zwitserse socialeverzekeringsstelsel.

Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft uitsluitende bevoegdheid voor alle kwesties betreffende de betrekkingen tussen de Commissie of het Agentschap en zijn personeel, wat betreft de toepassing van Verordening (EEG/Euratom/EGKS) nr. 259/68 van de Raad (2) en de andere bepalingen van het recht van de Europese Unie tot vaststelling van de arbeidsvoorwaarden.


(1)  Verordening (Euratom, EGKS, EEG) nr. 549/69 van de Raad van 25 maart 1969 ter bepaling van de categorieën van ambtenaren en overige personeelsleden van de Europese Gemeenschappen waarop de bepalingen van de artikelen 12, 13, tweede alinea, en 14 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Gemeenschappen van toepassing zijn (PB L 74 van 27.3.1969, blz. 1).

(2)  Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad van 29 februari 1968 tot vaststelling van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen, alsmede van bijzondere maatregelen welke tijdelijk op de ambtenaren van de Commissie van toepassing zijn (Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden) (PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1).


BIJLAGE B

FINANCIËLE CONTROLE MET BETREKKING TOT ZWITSERSE DEELNEMERS AAN DE ACTIVITEITEN VAN HET EUROPEES AGENTSCHAP VOOR DE VEILIGHEID VAN DE LUCHTVAART

Artikel 1

Rechtstreekse communicatie

Het Agentschap en de Commissie onderhouden rechtstreekse contacten met alle in Zwitserland gevestigde personen of entiteiten die betrokken zijn bij de activiteiten van het Agentschap als contractant, als deelnemer aan een programma van het Agentschap, als begunstigde van een betaling uit de begroting van het Agentschap of van de Gemeenschap, of als onderaannemer. Deze personen kunnen alle dienstige informatie en documentatie die zij gehouden zijn te verstrekken op grond van de in dit Besluit genoemde instrumenten en van de ter uitvoering daarvan gesloten contracten of overeenkomsten, alsmede van de in het kader daarvan genomen besluiten, rechtstreeks aan de Commissie en het Agentschap doen toekomen.

Artikel 2

Controles

1.   In overeenstemming met Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (1) en de door de Raad van Bestuur van het Agentschap op 26 maart 2003 overeenkomstig Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van 19 november 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (2) goedgekeurde financiële reglementen, alsook met de overige regelingen waarnaar in dit besluit wordt verwezen, kan in de contracten of overeenkomsten die met in Zwitserland gevestigde begunstigden worden gesloten en in de besluiten die in dat kader worden genomen, worden bepaald dat bij deze begunstigden of bij hun onderaannemers op ieder tijdstip wetenschappelijke, financiële of technologische audits of andere controles kunnen worden verricht door functionarissen van het Agentschap en de Commissie of door andere door dezen hiertoe gemachtigde personen.

2.   De functionarissen van het Agentschap en de Commissie alsook de andere door het Agentschap en de Commissie hiertoe gemachtigde personen krijgen passende toegang tot locaties, werkzaamheden en documenten, alsmede tot alle nodige informatie, inclusief informatie in elektronische vorm, om deze audits naar behoren te kunnen uitvoeren. Dit recht van toegang wordt uitdrukkelijk vermeld in de contracten of overeenkomsten die worden gesloten in uitvoering van de instrumenten waarnaar in dit besluit wordt verwezen.

3.   De Europese Rekenkamer heeft dezelfde rechten als de Commissie.

4.   De audits kunnen plaatsvinden tot vijf jaar na het verstrijken van dit besluit dan wel volgens het bepaalde in de contracten of overeenkomsten of in de ter zake genomen besluiten.

5.   De Zwitserse financiële controledienst (Eidgenössische Finanzkontrolle) wordt van tevoren in kennis gesteld van de audits die op het Zwitserse grondgebied worden uitgevoerd. Deze kennisgeving is geen juridische voorwaarde voor de uitvoering van de audits.

Artikel 3

Controles ter plaatse

1.   In het kader van dit besluit is de Commissie (OLAF) gemachtigd op het Zwitserse grondgebied controles en verificaties ter plaatse te verrichten, zulks overeenkomstig de voorwaarden en modaliteiten van Verordening (EG, Euratom) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (3).

2.   De controles en verificaties ter plaatse worden door de Commissie voorbereid en uitgevoerd in nauwe samenwerking met de Zwitserse financiële controledienst of met de andere door deze controledienst aangewezen bevoegde Zwitserse autoriteiten, die tijdig over het voorwerp, het doel en de rechtsgrondslag van de controles en verificaties worden ingelicht, teneinde aldus alle nodige hulp te kunnen verstrekken. Te dien einde kunnen functionarissen van de bevoegde Zwitserse autoriteiten aan de controles en verificaties ter plaatse deelnemen.

3.   Wanneer de betrokken Zwitserse instanties dat verlangen, worden de controles en verificaties ter plaatse gezamenlijk door de Commissie en henzelf uitgevoerd.

4.   Wanneer deelnemers aan het programma zich verzetten tegen een controle of verificatie ter plaatse, verlenen de Zwitserse autoriteiten de controleurs van de Commissie, overeenkomstig de nationale bepalingen ter zake, de nodige assistentie om laatstgenoemden in staat te stellen de hun opgedragen controles en verificaties ter plaatse tot een goed einde te brengen.

5.   De Commissie doet de Zwitserse financiële controledienst ten spoedigste mededeling van iedere onregelmatigheid en van ieder vermoeden betreffende een onregelmatigheid waarvan zij in het kader van de controle of verificatie ter plaatse kennis heeft gekregen. De Commissie stelt in ieder geval de bovengenoemde instantie in kennis van het resultaat van deze controles en verificaties.

Artikel 4

Informatie en overleg

1.   Met het oog op een goede uitvoering van deze bijlage wisselen de bevoegde Zwitserse en communautaire autoriteiten op gezette tijden informatie uit en plegen zij, op verzoek van een hunner, overleg.

2.   De bevoegde Zwitserse autoriteiten stellen het Agentschap en de Commissie onverwijld in kennis van ieder onder hun aandacht gebracht feit waaraan het vermoeden zou kunnen worden ontleend dat er zich onregelmatigheden hebben voorgedaan bij de sluiting en de uitvoering van de contracten of overeenkomsten die zijn gesloten in uitvoering van de instrumenten waarnaar in dit besluit wordt verwezen.

Artikel 5

Vertrouwelijkheid

Ingevolge deze bijlage meegedeelde of verkregen informatie, in eender welke vorm, valt onder het beroepsgeheim en wordt op dezelfde wijze beschermd als soortgelijke informatie wordt beschermd krachtens het Zwitserse recht en de overeenkomstige bepalingen die gelden voor de instellingen van de Gemeenschappen. Deze informatie mag niet worden meegedeeld aan andere personen dan die welke binnen de instellingen van de Gemeenschappen of in de lidstaten of Zwitserland op grond van hun functie op de hoogte moeten zijn van deze informatie, en mag niet worden gebruikt voor andere doeleinden dan het waarborgen van een doeltreffende bescherming van de financiële belangen van de partijen.

Artikel 6

Administratieve maatregelen en sancties

Onverminderd de toepassing van het Zwitserse strafrecht kan het Agentschap of de Commissie administratieve maatregelen en sancties opleggen in overeenstemming met de Verordeningen (EG, Euratom) nr. 1605/2002 en (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van 23 december 2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (4) alsmede Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (5).

Artikel 7

Invordering en tenuitvoerlegging

Besluiten die het Agentschap of de Commissie neemt binnen het toepassingsgebied van dit besluit, welke voor natuurlijke of rechtspersonen, met uitzondering van de staten, een geldelijke verplichting inhouden, vormen in Zwitserland executoriale titel.

De formule van tenuitvoerlegging wordt, zonder andere controle dan de verificatie van de authenticiteit van de titel, aangebracht door de autoriteit die daartoe door de Zwitserse regering wordt aangewezen. Van deze aanwijzing geeft zij kennis aan het Agentschap of de Commissie. De tenuitvoerlegging vindt plaats volgens de Zwitserse regels. De rechtsgeldigheid van het besluit dat executoriale titel vormt, wordt ter controle voorgelegd aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.

Arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie die worden gewezen ingevolge een arbitrageclausule vormen onder dezelfde voorwaarden executoriale titel.


(1)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(2)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 72.

(3)  PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2.

(4)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 1.

(5)  PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1.