ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 347

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

60e jaargang
28 december 2017


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2017/2401 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen

1

 

*

Verordening (EU) 2017/2402 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 tot vaststelling van een algemeen kader voor securitisatie en tot instelling van een specifiek kader voor eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde securitisatie, en tot wijziging van de Richtlijnen 2009/65/EG, 2009/138/EG en 2011/61/EU en de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 648/2012

35

 

*

Verordening (EU) 2017/2403 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 inzake het duurzame beheer van externe vissersvloten, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1006/2008 van de Raad

81

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

28.12.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 347/1


VERORDENING (EU) 2017/2401 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 12 december 2017

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Securitisaties vormen een belangrijk onderdeel van goed functionerende financiële markten omdat zij de diversificatie van de financierings- en risicospreidingsbronnen van kredietinstellingen of beleggingsondernemingen („instellingen”) bevorderen en toetsingsvermogen vrijmaken waarmee vervolgens een uitbreiding van de kredietverlening kan worden gesteund, met name de financiering van de reële economie. Bovendien bieden securitisaties extra beleggingsmogelijkheden aan instellingen en andere marktdeelnemers, waardoor portefeuilles kunnen worden gediversifieerd en de financiering van ondernemingen en particulieren, zowel binnen lidstaten als grensoverschrijdend binnen de Unie, vlotter kan verlopen. Die voordelen moeten echter worden afgewogen tegen de potentiële nadelen en de mogelijke risico’s, waaronder het effect ervan op de financiële stabiliteit. Zoals is gebleken in de eerste fase van de financiële crisis die in de zomer van 2007 begon, hebben ondeugdelijke praktijken in securitisatiemarkten tot een ernstige bedreiging van de integriteit van het financiële stelsel geleid, met name als gevolg van een veel te grote hefboomwerking, ondoorzichtige en complexe structuren die problemen op het gebied van de prijsstelling veroorzaakten, een werktuiglijk vertrouwen op externe ratings en een slechte afstemming tussen de belangen van beleggers en initiators („principaal-agentrisico’s”).

(2)

In de afgelopen jaren is de securitisatie-uitgifte in de Unie kwantitatief onder het hoogste niveau van vóór de crisis gebleven en wel om een aantal redenen, waaronder de stigmatisering die over het algemeen met dergelijke transacties gepaard gaat. Om te voorkomen dat het geheel van omstandigheden dat de financiële crisis veroorzaakt heeft zich niet opnieuw voordoet, moet het herstel van de securitisatiemarkten gebaseerd zijn op gezonde en prudente marktpraktijken. Met het oog daarop bevat Verordening (EU) 2017/2402 van het Europees Parlement en de Raad (4) de bouwstenen van een overkoepelend securitisatiekader, met criteria waarmee eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde securitisaties (simple, transparent and standardised securitisations — „STS-securitisaties”) kunnen worden geïdentificeerd en een toezichtsysteem waarmee de juiste toepassing van die criteria door initiators, sponsors, uitgevende instellingen en institutionele beleggers kan worden getoetst. Daarnaast voorziet die verordening in een reeks gemeenschappelijke voorschriften inzake risicobehoud, zorgvuldigheid en openbaarmaking voor alle sectoren van financiële diensten.

(3)

Overeenkomstig de doelstellingen van Verordening (EU) 2017/2402 dienen de toetsingsvermogensvereisten zoals vastgesteld in Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (5) voor instellingen die als initiator of sponsor van securitisaties optreden of daarin beleggen, te worden gewijzigd zodat de specifieke kenmerken van STS-securitisaties, wanneer die bovendien voldoen aan de aanvullende vereisten die in deze verordening zijn vastgesteld, naar behoren worden weergegeven en de tekortkomingen die tijdens de financiële crisis aan het licht zijn gekomen, zoals het werktuiglijk vertrouwen op externe ratings, veel te lage risicogewichten voor securitisatietranches met een hoge rating en, omgekeerd, veel te hoge risicogewichten voor tranches met een lage rating en onvoldoende risicogevoeligheid, worden aangepakt. Op 11 december 2014 heeft het Bazels Comité voor bankentoezicht („het Bazels Comité”) zijn „herzieningen van het securitisatiekader” („het herziene Bazelse kader”) bekendgemaakt, die een aantal wijzigingen van de toetsingsvermogensstandaarden voor securitisaties bevatten om met name deze tekortkomingen aan te pakken. Op 11 juli 2016 heeft het Bazels Comité een bijgewerkte standaard voor de toetsingsvermogensbehandeling van securitisatieblootstellingen gepubliceerd, die de toetsingsvermogensbehandeling van „eenvoudige, transparante en vergelijkbare” securitisaties omvat. Die standaard wijzigt het herziene Bazelse kader. Bij de wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 dient rekening te worden gehouden met de bepalingen van het herziene Bazelse kader, zoals gewijzigd.

(4)

De kapitaalvereisten voor securitisatieposities overeenkomstig Verordening (EU) nr. 575/2013 moeten door alle instellingen op grond van dezelfde methoden worden berekend. In eerste instantie, en om elke vorm van werktuiglijk vertrouwen op externe ratings uit te sluiten, dient een instelling gebruik te maken van haar eigen berekening van de toetsingsvermogensvereisten wanneer zij toestemming heeft om de op interne ratings gebaseerde benadering (de „IRB-benadering” of „IRB Approach”) toe te passen voor blootstellingen van hetzelfde type als de onderliggende blootstellingen van de securitisatie, en zij in staat is de toetsingsvermogensvereisten in verband met de onderliggende blootstellingen te berekenen alsof deze niet gesecuritiseerd waren („KIRB”), waarbij in alle gevallen bepaalde, vooraf vastgestelde gegevens moeten worden gebruikt (Securitisation IRB Approach — „SEC-IRBA”). Een standaardbenadering (Securitisation Standardised Approach — „SEC-SA”) moet daarentegen beschikbaar zijn voor instellingen die ten aanzien van bepaalde securitisatieposities geen gebruik van de SEC-IRBA kunnen maken. De SEC-SA moet berusten op een formule waarbij als input de kapitaalvereisten worden gebruikt die overeenkomstig de standaardbenadering voor het kredietrisico met betrekking tot de onderliggende blootstellingen zouden worden berekend alsof ze niet gesecuritiseerd waren („KSA”). Wanneer de eerste twee benaderingen niet beschikbaar zijn, moeten de instellingen de op externe ratings gebaseerde benadering (Securitisation External Ratings Based Approach — „SEC-ERBA”) kunnen toepassen. In het kader van de SEC-ERBA moeten kapitaalvereisten op basis van hun externe rating worden toegewezen aan securitisatietranches. instellingen dienen de SEC-ERBA evenwel altijd als alternatieve oplossing te gebruiken wanneer de SEC-IRBA niet beschikbaar is voor tranches van STS-securitisaties met een lage rating en bepaalde tranches van STS-securitisaties met een gemiddelde rating die aan de hand van passende parameters worden geïdentificeerd. Voor andere dan STS-securitisaties moet het gebruik van de SEC-SA na het gebruik van de SEC-IRBA verder worden beperkt. Voorts moeten bevoegde autoriteiten het gebruik van de SEC-SA kunnen verbieden wanneer deze benadering het niet mogelijk maakt de risico’s die de securitisatie inhoudt voor de solvabiliteit van de instelling of voor de financiële stabiliteit adequaat aan te pakken. Na kennisgeving aan de bevoegde autoriteit moet het de instellingen worden toegestaan gebruik te maken van de SEC-ERBA voor alle securitisaties met een rating die zij in hun bezit hebben wanneer zij geen gebruik kunnen maken van de SEC-IRBA.

(5)

Principaal-agentrisico’s en modelrisico’s komen bij securitisaties vaker voor dan bij andere financiële activa en leiden tot enige onzekerheid bij de berekening van de kapitaalvereisten voor securitisaties, zelfs indien met alle passende risicobepalende factoren rekening is gehouden. Om deze risico’s naar behoren weer te geven moet Verordening (EU) nr. 575/2013 in die zin worden gewijzigd dat voor alle securitisatieposities een risicogewichtondergrens van ten minste 15 % wordt voorzien. Hersecuritisaties echter zijn complexer en brengen grotere risico’s met zich mee, en derhalve zijn op grond van Verordening (EU) 2017/2402 slechts bepaalde vormen van hersecuritisatie toegestaan. Bovendien moet de toetsingsvermogensvereiste voor posities in hersecuritisaties restrictiever worden berekend en dient de risicogewichtondergrens op ten minste 100 % te worden vastgesteld.

(6)

Een instelling mag niet worden verplicht op een senior positie een hoger risicogewicht toe te passen dan het risicogewicht dat van toepassing zou zijn indien zij de onderliggende blootstellingen rechtstreeks zouden aanhouden, zodat de kredietverbetering in aanmerking wordt genomen waarvan senior posities dankzij achtergestelde tranches in de securitisatiestructuur profiteren. Verordening (EU) nr. 575/2013 moet derhalve voorzien in een „doorkijkbenadering” waarbij aan senior securitisatieposities een maximaal risicogewicht wordt toegekend dat gelijk is aan het naar blootstelling gewogen gemiddelde risicogewicht dat van toepassing is op de onderliggende blootstellingen, en deze benadering moet beschikbaar zijn, ongeacht of de betrokken positie wel of geen rating heeft en ongeacht de benadering die voor de onderliggende pool wordt gebruikt (standaardbenadering of IRB-benadering), mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan.

(7)

Een algemene bovengrens wat betreft maximale risicogewogen posten is in het huidige kader beschikbaar voor instellingen die de kapitaalvereisten voor de onderliggende blootstellingen volgens de IRB-benadering kunnen berekenen alsof deze blootstellingen niet gesecuritiseerd zijn (KIRB). Daar het securitisatieproces het risico vermindert dat met de onderliggende blootstellingen is verbonden, zou deze bovengrens beschikbaar moeten zijn voor alle instellingen die als initiator of sponsor optreden, ongeacht de benadering die zij gebruiken voor de berekening van de toetsingsvermogensvereisten voor hun securitisatieposities.

(8)

Zoals de bij Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (6) opgerichte Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) („EBA”) in haar verslag van juli 2015 over in aanmerking komende securitisaties opmerkt, blijkt uit empirisch bewijsmateriaal over wanbetalingen en verliezen dat STS-securitisaties tijdens de financiële crisis beter presteerden dan andere securitisaties, dankzij het gebruik van eenvoudige en transparante structuren en krachtige uitvoeringspraktijken met betrekking tot STS- securitisaties, die een lager kredietrisico, operationeel risico en principaal-agentrisico met zich brengen. Verordening (EU) nr. 575/2013 dient derhalve te worden gewijzigd om te voorzien in een voldoende risicogevoelige kalibratie voor STS-securitisaties, op voorwaarde dat zij bovendien voldoen aan aanvullende vereisten die hun risico minimaliseren, op de manier die door de EBA in dat verslag wordt aanbevolen en die met name een lagere risicogewichtondergrens van 10 % voor senior posities omvat.

(9)

Lagere kapitaalvereisten van toepassing op STS-securitisaties moeten beperkt blijven tot securitisaties waarbij de eigendom van de onderliggende blootstellingen wordt overgedragen aan een special purpose entity voor securitisatiedoeleinden (securitisation special purpose entity of SSPE) („traditionele securitisaties”). instellingen die senior posities in synthetische securitisaties aanhouden welke gedekt worden door een onderliggende pool van leningen aan kleine en middelgrote ondernemingen („kmo’s”), zouden evenwel ook op deze posities de lagere kapitaalvereisten voor STS-securitisaties moeten kunnen toepassen indien die transacties volgens bepaalde strenge criteria als van hoge kwaliteit worden beschouwd, onder meer wat de in aanmerking komende beleggers betreft. Met name dient voor een dergelijke subgroep van synthetische securitisaties een garantie of tegengarantie te worden verleend, hetzij door de centrale overheid of de centrale bank van een lidstaat of door een ontwikkelingsentiteit, hetzij door een institutionele belegger, op voorwaarde dat de garantie of tegengarantie die door laatstgenoemde wordt verstrekt, volledig is gedekt met zekerheden in de vorm van contanten die gedeponeerd zijn bij de initiërende instellingen. De preferentiële toetsingsvermogensbehandeling voor STS-securitisaties die voor die transacties in het kader van Verordening (EU) nr. 575/2013 beschikbaar zou zijn, geldt onverminderd de naleving van de staatssteunregels van de Unie, zoals vastgesteld in Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad (7).

(10)

Teneinde de toezichtpraktijken in de Unie te harmoniseren, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om, rekening houdend met het verslag van de EBA, overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) handelingen vast te stellen ten aanzien van het nader omschrijven van de voorwaarden voor de overdracht van het kredietrisico aan derden, de interpretatie van „overeenkomstige overdracht van kredietrisico aan derden” en de eisen voor de beoordeling door de bevoegde autoriteiten van de overdracht van het kredietrisico, zowel ten aanzien van traditionele als ten aanzien van synthetische securitisaties. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (8). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(11)

Technische normen op het gebied van financiële diensten moeten zorgen voor een toereikende bescherming van beleggers en consumenten in de gehele Unie. Het zou efficiënt en passend zijn om de EBA, als orgaan met hooggespecialiseerde knowhow, te belasten met de uitwerking van aan de Commissie voor te leggen ontwerpen van technische reguleringsnormen die geen beleidskeuzen inhouden.

(12)

De Commissie moet worden gemachtigd om de door de EBA ontwikkelde technische reguleringsnormen vast te stellen ten aanzien van de vraag wat een voldoende voorzichtige methode uitmaakt om de hoogte van het niet-opgenomen deel van de voorschotfaciliteiten te meten in de context van de berekening van de blootstellingswaarde van een securitisatie, en ten aanzien van het nader omschrijven van de voorwaarden om de instellingen in staat te stellen KIRB te berekenen voor de pool van onderliggende blootstellingen van een securitisatie, zoals bij gekochte kortlopende vorderingen. De Commissie moet deze ontwerpen van technische reguleringsnormen vaststellen door middel van gedelegeerde handelingen op grond van artikel 290 VWEU en in overeenstemming met de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

(13)

In de overige toetsingsvermogensvereisten voor securitisaties die zijn vastgesteld in Verordening (EU) nr. 575/2013 dienen slechts bijkomende wijzigingen te worden aangebracht voor zover deze nodig zijn om rekening te houden met de nieuwe rangorde van methoden en de bijzondere bepalingen voor STS-securitisaties. Met name de bepalingen met betrekking tot de opneming van de overdracht van een aanzienlijk deel van het risico en de vereisten inzake externe kredietbeoordelingen moeten onder nagenoeg dezelfde voorwaarden van toepassing blijven als momenteel het geval is. Deel vijf van Verordening (EU) nr. 575/2013 moet echter in zijn geheel worden geschrapt, met uitzondering van de verplichting om additionele risicogewichten aan te houden, die moet worden opgelegd aan instellingen die de bepalingen van hoofdstuk 2 van Verordening (EU) 2017/2402 hebben overtreden.

(14)

Het verdient aanbeveling dat de wijzigingen in Verordening (EU) nr. 575/2013 waarin de onderhavige verordening voorziet, van toepassing zijn op alle door een instelling aangehouden securitisatieposities. Teneinde de overgangskosten zo veel mogelijk te beperken en een vlotte overgang naar het nieuwe kader mogelijk te maken, moeten instellingen evenwel, tot en met 31 december 2019, het vorige kader, namelijk de relevante bepalingen van Verordening (EU) nr. 575/2013 die vóór de datum van toepassing van de onderhavige verordening van toepassing waren, blijven toepassen op alle uitstaande securitisatieposities die zij op de datum van toepassing van de onderhavige verordening aanhouden,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013

Verordening (EU) nr. 575/2013 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 4, lid 1, wordt als volgt gewijzigd:

a)

de punten 13 en 14 worden vervangen door:

„(13)

„initiator”: een initiator als gedefinieerd in artikel 2, punt 3, van Verordening (EU) 2017/2402 (*1);

(14)

„sponsor”: een sponsor als gedefinieerd in artikel 2, punt 5, van Verordening (EU) 2017/2402;

(*1)  Verordening (EU) 2017/2402 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 tot vaststelling van een algemeen kader voor securitisatie en tot instelling van een specifiek kader voor eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde securitisatie en tot wijziging van de Richtlijnen 2009/65/EG, 2009/138/EG en 2011/61/EU en de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 648/2012 (PB L 347 van 28.12.2017, blz. 35).”;"

b)

het volgende punt wordt ingevoegd:

„14 bis)

„oorspronkelijke kredietverstrekker”: een oorspronkelijke kredietverstrekker als gedefinieerd in artikel 2, punt 20, van Verordening (EU) 2017/2402”;

c)

de punten 61, 62 en 63 worden vervangen door:

„(61)

„securitisatie”: een securitisatie als gedefinieerd in artikel 2, punt 1, van Verordening (EU) 2017/2402;

(62)

„securitisatiepositie”: een securitisatiepositie als gedefinieerd in artikel 2, punt 19, van Verordening (EU) 2017/2402;

(63)

„hersecuritisatie”: een hersecuritisatie als gedefinieerd in artikel 2, punt 4, van Verordening (EU) 2017/2402;”;

d)

de punten 66 en 67 worden vervangen door:

„(66)

„special purpose entity voor securitisatiedoeleinden” of „SSPE”: een special purpose entity voor securitisatiedoeleinden of SSPE als gedefinieerd in artikel 2, punt 2, van Verordening (EU) 2017/2402;

(67)

„tranche”: een tranche als gedefinieerd in artikel 2, punt 6, van Verordening (EU) 2017/2402;”;

e)

het volgende punt wordt toegevoegd:

„(129)

„servicer”: een servicer als gedefinieerd in artikel 2, punt 13, van Verordening (EU) 2017/2402;”.

2)

In artikel 36, lid 1, onder k), wordt punt ii) vervangen door:

„ii)

securitisatieposities overeenkomstig artikel 244, lid 1, onder b), artikel 245, lid 1, onder b), en artikel 253;”.

3)

Artikel 109 wordt vervangen door:

„Artikel 109

Behandeling van securitisatieposities

De instellingen berekenen de risicogewogen post van een positie in een securitisatie overeenkomstig hoofdstuk 5.”.

4)

In artikel 134 wordt lid 6 vervangen door:

„6.   Indien een instelling voor een reeks blootstellingen kredietprotectie biedt onder voorwaarde dat de n-de wanbetaling op de blootstellingen aanleiding geeft tot betaling en dat die kredietgebeurtenis de beëindiging van het contract met zich meebrengt, worden de risicogewichten van alle blootstellingen, op n-1 blootstellingen na, geaggregeerd tot een maximum van 1 250 % en vermenigvuldigd met het nominale bedrag van de door het kredietderivaat geboden protectie om de risicogewogen post voor blootstellingen te verkrijgen. De n-1 posities die bij de aggregatie buiten beschouwing worden gelaten, worden op de volgende wijze geselecteerd: het betreft elke blootstelling waarvoor de risicogewogen post lager is dan de risicogewogen post voor alle blootstellingen die in de aggregatie zijn opgenomen.”.

5)

In artikel 142, lid 1, wordt punt 8 geschrapt;

6)

In artikel 153 worden de leden 7 en 8 vervangen door:

„7.   Bij gekochte kortlopende vorderingen op ondernemingen kunnen restitueerbare kortingen op de aankoopprijs, zekerheden of gedeeltelijke garanties die protectie voor het eerste verlies bij verliezen bij wanbetaling, verwateringsverliezen of beide bieden, worden behandeld als een eersteverliesprotectie door de koper van de kortlopende vorderingen of door de begunstigde van de zekerheid of van de gedeeltelijke garantie overeenkomstig hoofdstuk 5, afdeling 3, onderafdelingen 2 en 3. De verkoper die de restitueerbare korting op de aankoopprijs aanbiedt en de verschaffer van een zekerheid of een gedeeltelijke garantie behandelt deze als een blootstelling aan een eersteverliespositie overeenkomstig hoofdstuk 5, afdeling 3, onderafdelingen 2 en 3.

8.   Indien een instelling voor een reeks blootstellingen kredietprotectie biedt onder voorwaarde dat de n-de wanbetaling op de blootstellingen aanleiding geeft tot betaling en dat die kredietgebeurtenis de beëindiging van het contract met zich meebrengt, worden de risicogewichten van alle blootstellingen in de basket, op n-1 blootstellingen na, geaggregeerd, waarbij de som van de verwachte verliespost vermenigvuldigd met 12,5 en de risicogewogen post voor blootstellingen niet hoger mag zijn dan het nominale bedrag van de door het kredietderivaat geboden protectie vermenigvuldigd met 12,5. De n-1 posities die bij de aggregatie buiten beschouwing worden gelaten, worden op de volgende wijze geselecteerd: het betreft elke blootstelling waarvoor de risicogewogen post lager is dan de risicogewogen post voor alle blootstellingen die in de aggregatie zijn opgenomen. Op blootstellingen in een basket waarvoor een instelling het risicogewicht niet met de IRB-benadering kan bepalen, wordt een risicogewicht van 1 250 % toegepast.”.

7)

In artikel 154 wordt lid 6 vervangen door:

„6.   Bij gekochte kortlopende vorderingen op particulieren en kleine partijen kunnen restitueerbare kortingen op de aankoopprijs, zekerheden of gedeeltelijke garanties die protectie voor het eerste verlies bij verliezen bij wanbetaling, verwateringsverliezen of beide bieden, worden behandeld als een eersteverliesprotectie door de koper van de kortlopende vorderingen of door de begunstigde van de zekerheid of van de gedeeltelijke garantie overeenkomstig hoofdstuk 5, afdeling 3, onderafdelingen 2 en 3. De verkoper die de restitueerbare korting op de aankoopprijs aanbiedt en de verschaffer van een zekerheid of een gedeeltelijke garantie behandelt deze als een blootstelling aan een eersteverliespositie overeenkomstig hoofdstuk 5, afdeling 3, onderafdelingen 2 en 3.”.

8)

In artikel 197, lid 1, wordt punt h) vervangen door:

„h)

securitisatieposities die geen hersecuritisatieposities zijn en waarop een risicogewicht van 100 % of minder wordt toegepast overeenkomstig artikel 261 tot en met artikel 264;”.

9)

Hoofdstuk 5 van titel II, deel drie, wordt vervangen door:

HOOFDSTUK 5

Securitisatie

Afdeling 1

Definities en criteria voor eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde securitisaties

Artikel 242

Definities

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

1.

„opschoon-calloptie”: contractuele optie die de initiator het recht geeft de securitisatieposities terug te kopen voordat alle gesecuritiseerde blootstellingen zijn terugbetaald, hetzij door de terugkoop van de onderliggende blootstellingen die in de pool aanwezig blijven in het geval van traditionele securitisaties, hetzij door de beëindiging van de kredietprotectie in het geval van synthetische securitisaties, in beide gevallen wanneer het bedrag van de uitstaande onderliggende blootstellingen tot of onder een bepaald van te voren vastgesteld niveau daalt;

2.

„kredietverbeterende te ontvangen rentecoupon”: in de balans opgenomen vermogensbestanddeel dat een waardering van kasstromen vertegenwoordigt uit hoofde van toekomstige marge-inkomsten en dat een achtergestelde tranche vormt in de securitisatie;

3.

„liquiditeitsfaciliteit”: een liquiditeitsfaciliteit als gedefinieerd in artikel 2, punt 14, van Verordening (EU) 2017/2402;

4.

„positie zonder rating”: securitisatiepositie die geen kredietbeoordeling heeft overeenkomstig afdeling 4;

5.

„positie met rating”: securitisatiepositie die een kredietbeoordeling heeft overeenkomstig afdeling 4;

6.

„senior securitisatiepositie”: positie die gedekt of gewaarborgd wordt door een eerste vordering op het geheel van de onderliggende blootstellingen, waarbij in dit verband geen rekening wordt gehouden met verschuldigde bedragen in het kader van rente- of valutaderivatencontracten, vergoedingen of andere soortgelijke betalingen, noch met een eventueel looptijdverschil met een of meer andere senior tranches waarmee die positie pro rata verliezen deelt;

7.

„IRB-pool”: een pool van onderliggende blootstellingen van een type waarvoor de instelling toestemming heeft de interneratingbenadering te gebruiken en in staat is voor al deze blootstellingen de risicogewogen posten te berekenen overeenkomstig hoofdstuk 3;

8.

„gemengde pool”: een pool van onderliggende blootstellingen van een type waarvoor de instelling toestemming heeft de interneratingbenadering te gebruiken en in staat is voor sommige, maar niet voor al deze blootstellingen de risicogewogen posten te berekenen overeenkomstig hoofdstuk 3;

9.

„overpanding”: iedere vorm van kredietverbetering waarbij de onderliggende blootstellingen een hogere waarde hebben dan de waarde van de securitisatieposities;

10.

„eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde securitisaties” of „STS-securitisatie”: een securitisatie die voldoet aan de vereisten van artikel 18 van Verordening (EU) 2017/2402;

11.

„door activa gedekt commercialpaperprogramma” („asset-backed commercialpaperprogramma”) of „ABCP-programma”: een door activa gedekt commercialpaperprogramma of ABCP-programma als gedefinieerd in artikel 2, punt 7, van Verordening (EU) 2017/2402;

12.

„door activa gedekte commercialpapertransactie” („asset-backed commercialpapertransactie”) of „ABCP-transactie”: een door activa gedekte commercialpapertransactie of ABCP-transactie als gedefinieerd in artikel 2, punt 8, van Verordening (EU) 2017/2402;

13.

„traditionele securitisatie”: een traditionele securitisatie als gedefinieerd in artikel 2, punt 9, van Verordening (EU) 2017/2402;

14.

„synthetische securitisatie”: een synthetische securitisatie als gedefinieerd in artikel 2, punt 10, van Verordening (EU) 2017/2402;

15.

„revolverende blootstelling”: een revolverende blootstelling als gedefinieerd in artikel 2, punt 15, van Verordening (EU) 2017/2402;

16.

„vervroegdeaflossingsbepaling”: een vervroegdeaflossingsbepaling als gedefinieerd in artikel 2, punt 17, van Verordening (EU) 2017/2402;

17.

„eersteverliestranche”: een eersteverliestranche als gedefinieerd in artikel 2, punt 18, van Verordening (EU) 2017/2402;

18.

„mezzanine-securitisatiepositie”: een positie in de securitisatie die is achtergesteld bij de senior securitisatiepositie en een hogere rangorde heeft dan de eersteverliestranche, en die onderworpen is aan een risicogewicht van minder dan 1 250 % en meer dan 25 % overeenkomstig afdeling 3, onderafdelingen 2 en 3;

19.

„ontwikkelingsentiteit”: door de centrale overheid of een regionale of lokale overheid van een lidstaat opgerichte onderneming of entiteit die stimuleringsleningen of -garanties verstrekt en die in de eerste plaats niet het maken van winst of het maximaliseren van marktaandeel nastreeft, maar het bevorderen van beleidsdoelstellingen van die overheid, mits die overheid, met inachtneming van de staatssteunregels, verplicht is de economische grondslag van de onderneming of entiteit te beschermen en deze gedurende haar gehele bestaan levensvatbaar te houden, of mits ten minste 90 % van haar oorspronkelijke kapitaal of financiering of de stimuleringsleningen die zij verstrekt, direct of indirect door de centrale, regionale of lokale overheid van de lidstaat wordt gewaarborgd.

Artikel 243

Criteria voor STS-securitisaties die in aanmerking komen voor gedifferentieerde vermogensbehandeling

1.   Posities in een ABCP-programma of ABCP-transactie die als posities in een securitisatie worden aangemerkt, komen in aanmerking voor de behandeling vermeld in de artikelen 260, 262 en 264, indien aan de volgende vereisten wordt voldaan:

a)

de onderliggende blootstellingen voldoen op het moment van opneming in het ABCP-programma, voor zover de initiator of de oorspronkelijke kredietverstrekker bekend, aan de voorwaarden om, in het kader van de standaardbenadering en rekening houdend met eventuele toelaatbare kredietrisicolimiteringen, op individuele basis een risicogewicht te krijgen van 75 % of lager indien het een blootstelling met betrekking tot particulieren en kleine partijen betreft, en van 100 % voor alle overige blootstellingen, en

b)

de totale waarde van alle blootstellingen ten aanzien van één debiteur op het niveau van het ABCP-programma bedraagt niet meer dan 2 % van de samengetelde waarde van alle blootstellingen binnen het ABCP-programma op het moment dat de blootstellingen aan het ABCP-programma werden toegevoegd. Voor deze berekening worden leningen of leases aan een groep verbonden cliënten, voor zover de sponsor bekend, beschouwd als blootstellingen ten aanzien van één debiteur.

In het geval van handelsvorderingen is de eerste alinea, onder b), niet van toepassing indien het kredietrisico van die handelsvorderingen volledig gedekt is door toelaatbare kredietprotectie in overeenstemming met hoofdstuk 4, mits in dat geval de protectiegever een instelling, een verzekeringsonderneming of een herverzekeringsonderneming is. Voor de toepassing van deze alinea wordt alleen het deel van de handelsvorderingen dat overblijft nadat het effect van een eventuele korting op de aankoopprijs en overpanding in aanmerking is genomen, gebruikt om vast te stellen of zij volledig gedekt zijn en of er aan de concentratiegrens wordt voldaan.

In het geval van gesecuritiseerde restwaarden van leases is de eerste alinea, onder b), niet van toepassing indien deze waarden niet zijn blootgesteld aan een risico op herfinanciering of wederverkoop op grond van een juridisch afdwingbare verbintenis van een krachtens artikel 201, lid 1, in aanmerking komende derde partij om de blootstelling voor een vooraf bepaald bedrag opnieuw aan te kopen of te herfinancieren.

In afwijking van de eerste alinea, onder a), is, indien een instelling artikel 248, lid 3, toepast of toestemming heeft gekregen om de internebeoordelingsbenadering toe te passen overeenkomstig artikel 265, het risicogewicht dat die instelling zou toekennen aan een liquiditeitsfaciliteit die volledige dekking van de binnen het programma uitgegeven ABCP’s biedt, gelijk aan of kleiner dan 100 %.

2.   Posities in een andere securitisatie dan een ABCP-programma of ABCP-transactie die als posities in een STS-securitisatie worden aangemerkt, komen in aanmerking voor de behandeling vermeld in de artikelen 260, 262 en 264, indien aan de volgende vereisten wordt voldaan:

a)

op het moment van opneming in de securitisatie bedraagt de totale waarde van alle blootstellingen ten aanzien van één debiteur in de pool niet meer dan 2 % van de totale uitstaande waarde van de pool van onderliggende blootstellingen. Voor deze berekening worden leningen of leases aan een groep verbonden cliënten beschouwd als blootstellingen ten aanzien van één debiteur.

In het geval van gesecuritiseerde restwaarden van leases is de eerste alinea van dit punt niet van toepassing indien deze waarden niet zijn blootgesteld aan een risico op herfinanciering of wederverkoop op grond van een juridisch afdwingbare verbintenis van een krachtens artikel 201, lid 1, in aanmerking komende derde partij om de blootstelling voor een vooraf bepaald bedrag opnieuw aan te kopen of te herfinancieren;

b)

op het moment van opneming in de securitisatie voldoen de onderliggende blootstellingen aan de voorwaarden om, in het kader van de standaardbenadering en rekening houdend met eventuele toelaatbare kredietrisicolimiteringen, een risicogewicht te krijgen dat gelijk is aan of lager is dan:

i)

40 % op basis van een naar blootstellingswaarde gewogen gemiddelde voor de portefeuille indien de blootstellingen door hypotheken op niet-zakelijk onroerend goed gedekte leningen of volledig gedekte woonkredieten zijn als bedoeld in artikel 129, lid 1, onder e);

ii)

50 % op basis van een individuele blootstelling indien de blootstellingen door een commerciële hypotheek gedekte leningen zijn;

iii)

75 % op basis van een individuele blootstelling voor blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen;

iv)

100 % op basis van een individuele blootstelling voor alle overige blootstellingen;

c)

indien punt b), i) en ii) van toepassing zijn, worden de leningen die met betrekking tot een gegeven actief gedekt zijn door zekerheidsrechten met een lagere rang, uitsluitend in de securitisatie opgenomen indien alle leningen die gedekt zijn door zekerheidsrechten met een hoge rang met betrekking tot dat actief, eveneens in de securitisatie zijn opgenomen;

d)

indien punt b), i), van dit lid van toepassing is, heeft geen enkele lening in de pool van onderliggende blootstellingen op het moment van opneming in de securitisatie een loan-to-value-ratio van meer dan 100 %, berekend overeenkomstig artikel 129, lid 1, onder d), i), en artikel 229, lid 1.

Afdeling 2

Inaanmerkingneming van de overdracht van een aanzienlijk deel van het risico

Artikel 244

Traditionele securitisatie

1.   De initiërende instelling van een traditionele securitisatie mag de onderliggende blootstellingen buiten haar berekening van risicogewogen posten en, in voorkomend geval, verwachte verliesposten houden indien een van beide volgende voorwaarden vervuld is:

a)

een aanzienlijk deel van het kredietrisico dat verbonden is aan de onderliggende blootstellingen is overgedragen aan derden;

b)

de initiërende instelling past een risicogewicht van 1 250 % toe op alle securitisatieposities die zij in de securitisatie inneemt, of brengt deze securitisatieposities in mindering op de tier 1-kernkapitaalbestanddelen overeenkomstig artikel 36, lid 1, onder k).

2.   In elk van de volgende gevallen wordt een aanzienlijk deel van het kredietrisico geacht te zijn overgedragen:

a)

de risicogewogen posten van de mezzanine-securitisatieposities die de initiërende instelling in de securitisatie inneemt, bedragen niet meer dan 50 % van de risicogewogen posten van alle in het kader van deze securitisatie bestaande mezzanine-securitisatieposities;

b)

de initiërende instelling houdt niet meer dan 20 % van de blootstellingswaarde van de eersteverliestranche in de securitisatie aan, mits aan beide volgende voorwaarden is voldaan:

i)

de initiator kan aantonen dat de blootstellingswaarde van de eersteverliestranche aanzienlijk hoger ligt dan een met redenen omklede raming van het verwachte verlies op de onderliggende blootstellingen;

ii)

er zijn geen mezzanine-securitisatieposities.

Indien de eventuele vermindering in de waarde van de risicogewogen posten die de initiërende instelling door de securitisatie overeenkomstig punt a) of b), zou bewerkstelligen, niet gerechtvaardigd wordt door een overeenkomstige overdracht van kredietrisico aan derden, kunnen de bevoegde autoriteiten per geval besluiten dat er geen aanzienlijk deel van het kredietrisico wordt geacht aan derden te zijn overgedragen.

3.   In afwijking van lid 2 kunnen de bevoegde autoriteiten initiërende instellingen toestaan de overdracht van een aanzienlijk deel van het kredietrisico in aanmerking te nemen met betrekking tot een securitisatie indien de initiërende instelling in elk afzonderlijk geval aantoont dat de vermindering van de eigenvermogensvereisten die de initiator door de securitisatie bewerkstelligt, door een overeenkomstige overdracht van kredietrisico aan derden wordt gerechtvaardigd. Hiervoor mag alleen toestemming worden verleend indien de instelling aan de volgende twee voorwaarden voldoet:

a)

de instelling beschikt over passende beleidslijnen en methoden voor intern risicobeheer om de overdracht van kredietrisico te kunnen beoordelen;

b)

de instelling heeft de overdracht van kredietrisico aan derden in elk afzonderlijk geval ook in aanmerking genomen met betrekking tot de toepassing van haar interne risicobeheer en haar interne kapitaalallocatie.

4.   Naast de in de leden 1, 2 en 3 genoemde vereisten wordt ook aan alle volgende voorwaarden voldaan:

a)

de documentatie inzake de transactie geeft de economische kenmerken van de transactie weer;

b)

de securitisatieposities vormen geen betalingsverplichting van de initiërende instelling;

c)

de onderliggende blootstellingen worden buiten het bereik van de initiërende instelling en haar schuldeisers geplaatst op een wijze die voldoet aan de in artikel 20, lid 1, van Verordening (EU) 2017/2402 genoemde vereisten;

d)

de initiërende instelling behoudt geen zeggenschap over de onderliggende blootstellingen. Een initiator wordt geacht zeggenschap over de onderliggende blootstellingen te behouden indien hij het recht heeft de eerder overgedragen blootstellingen van de ontvangende entiteit terug te kopen om de daaraan verbonden baten te realiseren of indien hij anderszins verplicht is het overgedragen risico opnieuw over te nemen. Het feit dat de initiërende instelling de rechten of verplichtingen inzake het beheer van de onderliggende blootstellingen behoudt, houdt op zich geen zeggenschap over de blootstellingen in;

e)

de documentatie inzake de securitisatie bevat geen voorwaarden die:

i)

de initiërende instelling verplichten de onderliggende blootstellingen te wijzigen ter verbetering van de gemiddelde kwaliteit van de pool, of

ii)

het aan de houders van posities in de securitisatie te betalen rendement verhogen of de posities in de securitisatie op andere wijze verbeteren naar aanleiding van een verslechtering van de kredietkwaliteit van de onderliggende blootstellingen;

f)

in voorkomend geval wordt in de documentatie van de transactie aangegeven dat de initiator of de sponsor alleen kan overgaan tot aankoop of wederinkoop van securitisatieposities of tot wederinkoop, herstructurering of vervanging van de onderliggende blootstellingen buiten zijn contractuele verplichtingen om, indien dergelijke verrichtingen worden uitgevoerd in overeenstemming met de heersende marktomstandigheden en de partijen bij die transacties in hun eigen belang handelen als vrije en onafhankelijke partijen (onder marktconforme voorwaarden);

g)

in geval van een opschooncalloptie voldoet die optie ook aan alle volgende voorwaarden:

i)

zij kan door de initiërende instelling naar eigen goeddunken worden uitgeoefend;

ii)

zij mag slechts worden uitgeoefend wanneer ten hoogste 10 % van de oorspronkelijke waarde van de onderliggende blootstellingen nog niet is afgelost;

iii)

zij is niet opgezet om te vermijden dat verliezen aan kredietverbeteringsposities of aan andere posities ingenomen door beleggers in de securitisatie worden toegewezen en is ook niet anderszins opgezet om kredietverbetering te verschaffen;

h)

de initiërende instelling heeft een advies van een gekwalificeerd juridisch adviseur ontvangen waarin wordt bevestigd dat de securitisatie voldoet aan de voorwaarden van dit lid, onder c).

5.   De bevoegde autoriteiten stellen de EBA in kennis van de gevallen waarin zij hebben besloten dat de eventuele vermindering in de waarde van de risicogewogen posten niet gerechtvaardigd werd door een overeenkomstige overdracht van kredietrisico aan derden overeenkomstig lid 2, en van de gevallen waarin de instellingen hebben gekozen voor de toepassing van lid 3.

6.   De EBA controleert de diverse toezichtpraktijken met betrekking tot de inaanmerkingneming van de overdracht van een aanzienlijk deel van het risico bij traditionele securitisaties overeenkomstig dit artikel. De EBA evalueert met name:

a)

de voorwaarden voor de overdracht van een aanzienlijk deel van het kredietrisico aan derden overeenkomstig de leden 2, 3 en 4;

b)

de interpretatie van „overeenkomstige overdracht van kredietrisico aan derden” in het kader van de beoordeling door de bevoegde autoriteiten als bedoeld in de tweede alinea van lid 2 en in lid 3;

c)

de eisen voor de beoordeling door de bevoegde autoriteiten van securitisatietransacties waarbij de initiator verzoekt om inaanmerkingneming van de overdracht van een aanzienlijk deel van het kredietrisico aan derden overeenkomstig lid 2 of 3.

De EBA brengt uiterlijk op 2 januari 2021 verslag uit bij de Commissie. De Commissie kan, rekening houdend met het verslag van de EBA, een gedelegeerde handeling vaststellen overeenkomstig artikel 462 om deze verordening aan te vullen door de onder a), b) en c) vermelde elementen nader te omschrijven.

Artikel 245

Synthetische securitisatie

1.   De initiërende instelling van een synthetische securitisatie mag risicogewogen posten en, in voorkomend geval, verwachte verliesposten met betrekking tot de onderliggende blootstellingen berekenen overeenkomstig de artikelen 251 en 252, indien aan een van beide volgende voorwaarden is voldaan:

a)

een aanzienlijk deel van het kredietrisico is overgedragen aan derden door middel van volgestorte of niet-volgestorte kredietprotectie;

b)

de initiërende instelling past een risicogewicht van 1 250 % toe op alle securitisatieposities die zij in de securitisatie inneemt, of brengt deze securitisatieposities in mindering op de tier 1-kernkapitaalbestanddelen overeenkomstig artikel 36, lid 1, onder k).

2.   In elk van de volgende gevallen wordt een aanzienlijk deel van het kredietrisico geacht te zijn overgedragen:

a)

de risicogewogen posten van de mezzanine-securitisatieposities die de initiërende instelling in de securitisatie inneemt, bedragen niet meer dan 50 % van de risicogewogen posten van alle in het kader van deze securitisatie bestaande mezzanine-securitisatieposities;

b)

de initiërende instelling houdt niet meer dan 20 % van de blootstellingswaarde van de eersteverliestranche in de securitisatie aan, mits aan beide volgende voorwaarden is voldaan:

i)

de initiator kan aantonen dat de blootstellingswaarde van de eersteverliestranche aanzienlijk hoger ligt dan een met redenen omklede raming van het verwachte verlies op de onderliggende blootstellingen;

ii)

er zijn geen mezzanine-securitisatieposities.

Indien de eventuele vermindering in de waarde van de risicogewogen posten die de initiërende instelling door de securitisatie zou bewerkstelligen, niet gerechtvaardigd wordt door een overeenkomstige overdracht van kredietrisico aan derden, kunnen de bevoegde autoriteiten per geval besluiten dat er geen aanzienlijk deel van het kredietrisico wordt geacht aan derden te zijn overgedragen.

3.   In afwijking van lid 2 kunnen de bevoegde autoriteiten een initiërende instelling toestaan de overdracht van een aanzienlijk deel van het kredietrisico in aanmerking te nemen met betrekking tot een securitisatie indien de initiërende instelling in elk afzonderlijk geval aantoont dat de vermindering van de eigenvermogensvereisten die de initiator door de securitisatie bewerkstelligt, door een overeenkomstige overdracht van kredietrisico aan derden wordt gerechtvaardigd. Hiervoor mag alleen toestemming worden verleend indien de instelling aan beide volgende voorwaarden voldoet:

a)

de instelling beschikt over passende beleidslijnen en methoden voor intern risicobeheer om de overdracht van risico te beoordelen;

b)

de instelling heeft de overdracht van kredietrisico aan derden in elk afzonderlijk geval ook in aanmerking genomen met betrekking tot de toepassing van haar interne risicobeheer en haar interne kapitaalallocatie.

4.   Naast de in de leden 1, 2 en 3 genoemde vereisten wordt ook aan alle volgende voorwaarden voldaan:

a)

de documentatie inzake de transactie geeft de economische kenmerken van de securitisatie weer;

b)

de kredietprotectie in het kader waarvan het kredietrisico wordt overgedragen, voldoet aan artikel 249;

c)

de documentatie inzake de securitisatie bevat geen voorwaarden die:

i)

significante materialiteitsdrempels voorschrijven, bij onderschrijding waarvan geen kredietprotectie behoeft te worden geboden indien zich een kredietgebeurtenis voordoet;

ii)

de beëindiging van de protectie toestaan in geval van een verslechtering van de kredietkwaliteit van de onderliggende blootstellingen;

iii)

de initiërende instelling verplichten de onderliggende blootstellingen te wijzigen ter verbetering van de gemiddelde kwaliteit van de pool, of

iv)

de kosten van kredietprotectie van de instelling of het aan de houders van posities in de securitisatie te betalen rendement verhogen naar aanleiding van een verslechtering van de kredietkwaliteit van de onderliggende pool;

d)

de kredietprotectie is in alle betrokken jurisdicties afdwingbaar;

e)

in voorkomend geval wordt in de documentatie van de transactie aangegeven dat de initiator of de sponsor alleen kan overgaan tot aankoop of wederinkoop van securitisatieposities of tot wederinkoop, herstructurering of vervanging van de onderliggende blootstellingen buiten zijn contractuele verplichtingen om, indien dergelijke verrichtingen worden uitgevoerd in overeenstemming met de heersende marktomstandigheden en de partijen bij die transacties in hun eigen belang handelen als vrije en onafhankelijke partijen (onder marktvoorwaarden);

f)

in geval van een opschooncalloptie voldoet die optie aan alle volgende voorwaarden:

i)

zij kan door de initiërende instelling naar eigen goeddunken worden uitgeoefend;

ii)

zij mag slechts worden uitgeoefend wanneer ten hoogste 10 % van de oorspronkelijke waarde van de onderliggende blootstellingen nog niet is afgelost;

iii)

zij is niet opgezet om te vermijden dat verliezen aan kredietverbeteringsposities of aan andere posities ingenomen door beleggers in de securitisatie worden toegewezen en is ook niet anderszins opgezet om kredietverbetering te verschaffen;

g)

de initiërende instelling heeft een advies van een gekwalificeerd juridisch adviseur ontvangen waarin wordt bevestigd dat de securitisatie voldoet aan de voorwaarden van dit lid, onder d).

5.   De bevoegde autoriteiten stellen de EBA in kennis van de gevallen waarin zij hebben besloten dat de eventuele vermindering in de waarde van de risicogewogen posten niet gerechtvaardigd werd door een overeenkomstige overdracht van kredietrisico aan derden overeenkomstig lid 2, en van de gevallen waarin de instellingen hebben gekozen voor de toepassing van lid 3.

6.   De EBA controleert de diverse toezichtpraktijken met betrekking tot de inaanmerkingneming van de overdracht van een aanzienlijk deel van het risico bij synthetische securitisaties overeenkomstig dit artikel. De EBA evalueert met name:

a)

de voorwaarden voor de overdracht van een aanzienlijk deel van het kredietrisico aan derden overeenkomstig de leden 2, 3 en 4;

b)

de interpretatie van „overeenkomstige overdracht van kredietrisico aan derden” in het kader van de beoordeling door de bevoegde autoriteiten als bedoeld in de tweede alinea van lid 2 en in lid 3, en

c)

de eisen voor de beoordeling door de bevoegde autoriteiten van securitisatietransacties waarbij de initiator verzoekt om inaanmerkingneming van de overdracht van een aanzienlijk deel van het kredietrisico aan derden overeenkomstig lid 2 of 3.

De EBA brengt uiterlijk op 2 januari 2021 verslag uit bij de Commissie. De Commissie kan, rekening houdend met het verslag van de EBA, een gedelegeerde handeling vaststellen overeenkomstig artikel 462 om deze verordening aan te vullen door de onder a), b) en c) vermelde elementen nader te omschrijven.

Artikel 246

Operationele vereisten voor vervroegdeaflossingsbepalingen

Indien de securitisatie revolverende blootstellingen en vervroegdeaflossingsbepalingen of soortgelijke bepalingen omvat, wordt een aanzienlijk deel van het kredietrisico enkel beschouwd als door de initiërende instelling overgedragen indien aan de vereisten van de artikelen 244 en 245 is voldaan en de vervroegdeaflossingsbepaling, wanneer zij eenmaal van kracht is geworden, er niet toe leidt dat:

a)

de vordering van hogere of gelijke rang van de instelling op de onderliggende blootstellingen als achtergesteld wordt behandeld ten opzichte van de vorderingen van de overige beleggers;

b)

de vordering van de instelling op de onderliggende blootstellingen als achtergesteld wordt behandeld ten opzichte van de vorderingen van andere partijen, of

c)

zich anderszins een toename voordoet van de aan de onderliggende revolverende blootstellingen verbonden verliesrisico’s voor de instelling.

Afdeling 3

Berekening van risicogewogen posten

Onderafdeling 1

Algemene bepalingen

Artikel 247

Berekening van risicogewogen posten

1.   Wanneer een initiërende instelling een aanzienlijk deel van het kredietrisico dat aan de onderliggende blootstellingen van de securitisatie verbonden is overeenkomstig afdeling 2 heeft overgedragen, kan die instelling:

a)

in het geval van een traditionele securitisatie, de onderliggende blootstellingen buiten de berekening van de risicogewogen posten en, indien van toepassing, de verwachte verliesposten laten;

b)

in het geval van een synthetische securitisatie, de risicogewogen posten en, indien van toepassing, de verwachte verliesposten met betrekking tot de onderliggende blootstellingen berekenen overeenkomstig de artikelen 251 en 252.

2.   Indien de initiërende instelling heeft besloten lid 1 toe te passen, berekent zij de risicogewogen posten voor de securitisatieposities zoals in dit hoofdstuk is bepaald.

Indien de initiërende instelling geen aanzienlijk deel van het kredietrisico heeft overgedragen of heeft besloten lid 1 niet toe te passen, hoeft zij voor geen enkele van haar posities in de securitisatie risicogewogen posten te berekenen, maar blijft zij de onderliggende blootstellingen betrekken bij haar berekening van de risicogewogen posten van blootstellingen en, indien van toepassing, de verwachte verliesposten, alsof deze niet waren gesecuritiseerd.

3.   In het geval van een blootstelling met betrekking tot posities in verschillende tranches van een securitisatie, wordt de blootstelling met betrekking tot elk van de tranches als een afzonderlijke securitisatiepositie beschouwd. De verschaffers van kredietprotectie bij securitisatieposities worden beschouwd als houders van posities in deze securitisatie. Securitisatieposities omvatten ook blootstellingen met betrekking tot een securitisatie die voortvloeien uit rente- of valutaderivatencontracten die de instelling in het kader van de transactie heeft gesloten.

4.   Tenzij een securitisatiepositie in mindering wordt gebracht op tier 1-kernkapitaalbestanddelen overeenkomstig artikel 36, lid 1, onder k), wordt de risicogewogen post opgenomen in het totaal van de risicogewogen posten van de instelling voor de toepassing van artikel 92, lid 3.

5.   De risicogewogen post van een securitisatiepositie wordt berekend door de blootstellingswaarde van de positie, berekend als beschreven in artikel 248, te vermenigvuldigen met het toepasselijke totale risicogewicht.

6.   Het totale risicogewicht is de som van het risicogewicht beschreven in dit hoofdstuk en enig additioneel risicogewicht overeenkomstig artikel 270 bis.

Artikel 248

Blootstellingswaarde

1.   De blootstellingswaarde van een securitisatiepositie wordt als volgt berekend:

a)

de blootstellingswaarde van een securitisatiepositie op de balans is de boekwaarde die overblijft nadat relevante specifieke kredietrisicoaanpassingen op de securitisatiepositie zijn toegepast overeenkomstig artikel 110;

b)

de blootstellingswaarde van een securitisatiepositie buiten de balans is haar nominale waarde, verminderd met eventuele relevante specifieke kredietrisicoaanpassingen op die securitisatiepositie overeenkomstig artikel 110, vermenigvuldigd met de toepasselijke omrekeningsfactor zoals in dit punt is beschreven. De omrekeningsfactor bedraagt 100 %, behalve bij voorschotfaciliteiten. Om de blootstellingswaarde van het niet-opgenomen deel van de voorschotfaciliteiten te bepalen, kan op het nominale bedrag van een liquiditeitsfaciliteit die onvoorwaardelijk opzegbaar is, een omrekeningsfactor van 0 % worden toegepast, mits de terugbetaling van opnemingen ten laste van de faciliteit een hogere rangorde heeft dan alle andere rechten op de kasstromen die uit de onderliggende blootstellingen voortvloeien, en de instelling ten genoegen van de bevoegde autoriteit heeft aangetoond dat zij een voldoende voorzichtige methode gebruikt om de hoogte van het niet-opgenomen deel te bepalen;

c)

de blootstellingswaarde voor het tegenpartijkredietrisico van een securitisatiepositie die voortvloeit uit een in bijlage II vermeld derivaat, wordt bepaald overeenkomstig hoofdstuk 6;

d)

een initiërende instelling mag het overeenkomstig artikel 110 berekende bedrag van de specifieke kredietrisicoaanpassingen voor de onderliggende blootstellingen en alle niet-restitueerbare kortingen die verband houden met deze onderliggende blootstellingen, in de mate dat die kortingen hebben geleid tot de vermindering van het eigen vermogen, aftrekken van de blootstellingswaarde van een securitisatiepositie die overeenkomstig onderafdeling 3 een risicogewicht van 1 250 % wordt toegekend of overeenkomstig artikel 36, lid 1, onder k), van het tier 1-kernkapitaal wordt afgetrokken.

De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen om nader te bepalen wat een voldoende voorzichtige methode is om de hoogte van het onder b) van de eerste alinea bedoelde niet-opgenomen deel te bepalen.

De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 18 januari 2019 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om deze verordening aan te vullen door de in de derde alinea van dit lid bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

2.   Indien een instelling twee of meer posities in een securitisatie heeft die elkaar overlappen, dan wordt slechts een van de posities voor de berekening van de risicogewogen posten gebruikt.

Indien de posities elkaar gedeeltelijk overlappen, kan de instelling de positie in twee delen splitsen en de overlapping uitsluitend met betrekking tot één deel in aanmerking nemen overeenkomstig de eerste alinea. Als alternatief kan de instelling de posities behandelen alsof zij elkaar volledig overlappen door met het oog op de berekening van de kapitaalvereisten, de positie die de hoogste risicogewogen posten oplevert, uit te breiden.

De instelling kan ook een overlap tussen de eigenvermogensvereisten voor specifieke risico’s in verband met posities in de handelsportefeuille en de eigenvermogensvereisten voor securitisatieposities in de niet-handelsportefeuille in aanmerking nemen, mits de instelling in staat is de eigenvermogensvereisten voor de posities in kwestie te berekenen en te vergelijken.

Voor de toepassing van dit lid worden twee posities geacht elkaar te overlappen wanneer zij elkaar op zodanige wijze compenseren dat de instelling verliezen met betrekking tot de ene positie kan voorkomen door de verplichtingen na te komen die in het kader van de andere positie op haar rusten.

3.   Wanneer artikel 270 quater, onder d), op posities in een ABCP van toepassing is, kan de instelling voor de berekening van de risicogewogen post van het ABCP het aan een liquiditeitsfaciliteit toegekende risicogewicht hanteren, mits het door het ABCP-programma uitgegeven ABCP voor 100 % onder de liquiditeitsfaciliteit valt en de liquiditeitsfaciliteit dezelfde rangorde heeft als het ABCP zodat zij een overlappende positie vormen. Indien de instelling de bepalingen van dit lid heeft toegepast, stelt zij de bevoegde autoriteiten daarvan in kennis. Om vast te stellen of het ABCP voor 100 % onder de liquiditeitsfaciliteit valt zoals in dit lid is bepaald, kan de instelling andere liquiditeitsfaciliteiten in het ABCP-programma in aanmerking nemen, op voorwaarde dat zij een overlappende positie met het ABCP vormen.

Artikel 249

Inaanmerkingneming van kredietrisicolimitering voor securitisatieposities

1.   Een instelling kan volgestorte of niet-volgestorte kredietprotectie ten aanzien van een securitisatiepositie in aanmerking nemen indien aan de vereisten voor kredietrisicolimitering als vastgelegd in dit hoofdstuk en in hoofdstuk 4 is voldaan.

2.   Toelaatbare volgestorte kredietprotectie is beperkt tot financiële zekerheden die in aanmerking komen voor de berekening van risicogewogen posten overeenkomstig hoofdstuk 2, als vastgesteld in hoofdstuk 4, en kredietrisicolimitering kan slechts in aanmerking worden genomen indien aan de toepasselijke vereisten van hoofdstuk 4 is voldaan.

Als toelaatbare niet-volgestorte kredietprotectie en als toelaatbare verschaffers van niet-volgestorte kredietprotectie komen alleen de vormen van protectie en de protectiegevers in aanmerking die overeenkomstig hoofdstuk 4 toelaatbaar zijn, en kredietrisicolimitering kan slechts in aanmerking worden genomen indien aan de toepasselijke vereisten van hoofdstuk 4 is voldaan.

3.   In afwijking van lid 2 beschikken de toelaatbare verschaffers van niet-volgestorte kredietprotectie die zijn vermeld in artikel 201, lid 1, onder a) tot en met h), over een kredietbeoordeling van een erkende EKBI van kredietkwaliteitscategorie 2 of hoger op het moment dat de kredietprotectie voor het eerst in aanmerking werd genomen en kredietkwaliteitscategorie 3 of hoger in de periode daarna. De in deze alinea gestelde vereiste is niet van toepassing op gekwalificeerde centrale tegenpartijen.

Instellingen die de IRB-benadering mogen toepassen op een rechtstreekse blootstelling met betrekking tot de protectiegever, kunnen de toelaatbaarheid overeenkomstig de eerste alinea beoordelen op basis van de gelijkwaardigheid van de PD van de protectiegever met de PD die gerelateerd is aan de in artikel 136 bedoelde kredietkwaliteitscategorieën.

4.   In afwijking van lid 2 zijn SSPE’s toelaatbare protectiegevers indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de SSPE bezit activa die als toelaatbare financiële zekerheden kunnen worden aangemerkt overeenkomstig hoofdstuk 4;

b)

de activa bedoeld onder a) zijn niet onderworpen aan vorderingen of voorwaardelijke vorderingen met een hogere of gelijke rang dan de vordering of voorwaardelijke vordering van de instelling die de niet-volgestorte kredietprotectie ontvangt, alsmede

c)

aan alle vereisten voor de inaanmerkingneming van financiële zekerheden van hoofdstuk 4 is voldaan.

5.   Voor de toepassing van lid 4 wordt het bedrag van de protectie gecorrigeerd voor valutamismatch en looptijdmismatch (Ga) overeenkomstig hoofdstuk 4, beperkt tot de voor volatiliteit gecorrigeerde marktwaarde van die activa en is het risicogewicht van blootstellingen met betrekking tot de protectiegever zoals gespecificeerd overeenkomstig de standaardbenadering (g) gelijk aan het gewogen gemiddelde risicogewicht dat op die activa van toepassing zou zijn als financiële zekerheid in het kader van de standaardbenadering.

6.   Indien een securitisatiepositie volledige kredietprotectie of gedeeltelijke pro rata kredietprotectie heeft, gelden de volgende voorschriften:

a)

de instelling die kredietprotectie verschaft, berekent de risicogewogen posten voor het gedeelte van de securitisatiepositie waarvoor kredietprotectie is verleend overeenkomstig onderafdeling 3 alsof zij dat gedeelte van de positie rechtstreeks inneemt;

b)

de instelling die kredietprotectie koopt, berekent de risicogewogen posten overeenkomstig hoofdstuk 4 voor het beschermde gedeelte.

7.   Voor alle niet in lid 6 bedoelde gevallen gelden de onderstaande voorschriften:

a)

de instelling die kredietprotectie verschaft, behandelt het gedeelte van de positie waarvoor kredietprotectie is verleend als een securitisatiepositie en berekent de risicogewogen posten alsof zij die positie rechtstreeks inneemt overeenkomstig onderafdeling 3, met inachtneming van de leden 8, 9 en 10;

b)

de instelling die kredietprotectie koopt, berekent de risicogewogen posten voor het beschermde gedeelte van de positie als bedoeld onder a) overeenkomstig hoofdstuk 4. De instelling behandelt het gedeelte van de securitisatiepositie waarvoor geen kredietprotectie is verleend als een afzonderlijke securitisatiepositie en berekent de risicogewogen posten overeenkomstig onderafdeling 3, met inachtneming van de leden 8, 9 en 10.

8.   Instellingen die gebruikmaken van de op interne ratings gebaseerde benadering („SEC-IRBA”) of de standaardbenadering („SEC-SA”) op grond van onderafdeling 3, bepalen het attachment point (A) en het detachment point (D) afzonderlijk voor elk van de overeenkomstig lid 7 afgeleide posities alsof deze ten tijde van de initiëring van de transactie als afzonderlijke securitisatieposities waren uitgegeven. Bij de berekening van de waarde van respectievelijk KIRB of KSA wordt rekening gehouden met de oorspronkelijk pool van onderliggende blootstellingen van de securitisatie.

9.   Instellingen die voor de oorspronkelijke securitisatiepositie gebruikmaken van de op externe ratings gebaseerde benadering („SEC-ERBA”) overeenkomstig onderafdeling 3, berekenen de risicogewogen posten voor de overeenkomstig lid 7 afgeleide posities als volgt:

a)

indien de afgeleide positie de hoogste rangorde heeft, krijgt deze het risicogewicht van de oorspronkelijke securitisatiepositie;

b)

indien de afgeleide positie de laagste rangorde heeft, kan zij een afgeleide rating krijgen overeenkomstig artikel 263, lid 7. Waarde T voor de omvang van de tranche wordt in dat geval alleen op basis van de afgeleide positie berekend. Indien geen afgeleide rating mag worden gebruikt, past de instelling het risicogewicht toe dat voortvloeit uit:

i)

de toepassing van SEC-SA in overeenstemming met lid 8 en onderafdeling 3, of

ii)

het risicogewicht van de oorspronkelijke securitisatiepositie overeenkomstig de SEC-ERBA.

10.   De afgeleide positie met de laagste rangorde wordt als een junior securitisatiepositie behandeld, zelfs als de oorspronkelijke securitisatiepositie voorafgaand aan de bescherming een senior positie vertegenwoordigde.

Artikel 250

Stilzwijgende steun

1.   Een als sponsor optredende instelling of een als initiator optredende instelling die in verband met een securitisatie bij de berekening van de risicogewogen posten gebruik heeft gemaakt van artikel 247, leden 1 en 2, of instrumenten uit haar handelsportefeuille verkocht heeft met als gevolg dat niet meer van haar wordt verlangd dat ze eigen vermogen aanhoudt voor de risico’s van deze instrumenten, mag bij het verlenen van directe of indirecte steun aan een securitisatie, teneinde de mogelijke of feitelijke verliezen van beleggers te beperken, de grenzen van haar contractuele verplichtingen niet overschrijden.

2.   Een transactie wordt niet geacht steun te verlenen in de zin van lid 1 indien zij naar behoren in aanmerking is genomen bij de beoordeling van de overdracht van een aanzienlijk deel van het kredietrisico, en beide partijen bij de uitvoering van de transactie in hun eigen belang als vrije en onafhankelijke partijen hebben gehandeld (onder marktconforme voorwaarden). Hiertoe verrichten de instellingen een volledige kredietbeoordeling van de transactie en houden zij ten minste rekening met elk van de volgende punten:

a)

de prijs van de wederinkoop;

b)

de kapitaal- en liquiditeitspositie van de instelling voor en na wederinkoop;

c)

de prestaties van de onderliggende blootstellingen;

d)

de prestaties van de securitisatieposities;

e)

het effect van de steun op het verwachte verlies dat de initiator ten opzichte van de beleggers zou lijden.

3.   De initiërende instelling en de als sponsor optredende instelling stellen de bevoegde autoriteit in kennis van iedere transactie die zij overeenkomstig lid 2 met betrekking tot de securitisatie zijn aangegaan.

4.   De EBA vaardigt overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 richtsnoeren uit over de vraag wat onder marktconforme voorwaarden voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan en onder welke omstandigheden een transactie niet is opgezet om steun te verlenen.

5.   Indien een als initiator of een als sponsor optredende instelling met betrekking tot een securitisatie lid 1 niet naleeft, neemt de instelling alle onderliggende blootstellingen van die securitisatie op in haar berekening van de risicogewogen posten alsof deze niet gesecuritiseerd waren, en maakt zij bekend:

a)

dat zij steun aan de securitisatie heeft verleend in strijd met lid 1, alsmede

b)

wat het effect is van de verleende steun ten aanzien van de eigenvermogensvereisten.

Artikel 251

Berekening door de initiërende instellingen van bij een synthetische securitisatie gesecuritiseerde risicogewogen posten

1.   Bij de berekening van risicogewogen posten voor de onderliggende blootstellingen past de initiërende instelling van een synthetische securitisatie, in voorkomend geval, de in deze afdeling beschreven berekeningsmethoden toe en niet de in hoofdstuk 2 beschreven berekeningsmethoden. Voor instellingen die de risicogewogen posten en, in voorkomend geval, de verwachte verliesposten met betrekking tot de onderliggende blootstellingen overeenkomstig hoofdstuk 3 berekenen, is de verwachte verliespost met betrekking tot deze blootstellingen nihil.

2.   De vereisten van lid 1 van dit artikel zijn van toepassing op de gehele pool van blootstellingen die deel uitmaken van de securitisatie. Met inachtneming van artikel 252 berekent de initiërende instelling de risicogewogen posten met betrekking tot alle tranches van de securitisatie overeenkomstig deze afdeling, met inbegrip van de posities waarvoor de instelling kredietrisicolimitering kan erkennen overeenkomstig artikel 249. Het risicogewicht dat wordt toegepast op posities waarvoor kredietrisicolimitering geldt, kan overeenkomstig hoofdstuk 4 worden gewijzigd.

Artikel 252

Behandeling van looptijdmismatches bij synthetische securitisaties

Bij de berekening van risicogewogen posten overeenkomstig artikel 251 wordt als volgt rekening gehouden met een eventuele looptijdmismatch tussen de kredietprotectie in het kader waarvan de risico-overdracht heeft plaatsgevonden en de onderliggende blootstellingen:

a)

de looptijd van de onderliggende blootstellingen is de langste looptijd van één van die blootstellingen, met een maximum van vijf jaar. De looptijd van de kredietprotectie wordt vastgesteld overeenkomstig hoofdstuk 4;

b)

een initiërende instelling laat eventuele looptijdmismatches bij de berekening van risicogewogen posten voor securitisatieposities waaraan in het kader van deze afdeling een risicogewicht van 1 250 % is toegekend, buiten beschouwing. Voor alle andere posities wordt de looptijdmismatch behandeld als beschreven in hoofdstuk 4, overeenkomstig de volgende formule:

Formula

waarbij:

RW*

=

de risicogewogen posten voor de toepassing van artikel 92, lid 3, onder a);

RWAss

=

de risicogewogen posten voor de onderliggende blootstellingen alsof die niet gesecuritiseerd waren, pro rata berekend;

RWSP

=

de risicogewogen posten, berekend overeenkomstig artikel 251, alsof er geen looptijdmismatch was;

T

=

de looptijd van de onderliggende blootstellingen, uitgedrukt in jaren;

t

=

de looptijd van de kredietprotectie, uitgedrukt in jaren;

t*

=

0,25.

Artikel 253

Vermindering in de waarde van risicogewogen posten

1.   Indien aan een securitisatiepositie een risicogewicht van 1 250 % wordt toegekend overeenkomstig deze afdeling, kunnen de instellingen, in plaats van de positie in hun berekening van risicogewogen posten op te nemen, als alternatief de blootstellingswaarde van de positie overeenkomstig artikel 36, lid 1, onder k), in mindering brengen op het tier 1-kernkapitaal. Daartoe mag bij de berekening van de blootstellingswaarde de toelaatbare volgestorte kredietprotectie in aanmerking worden genomen overeenkomstig artikel 249.

2.   Indien een instelling gebruik maakt van het in lid 1 beschreven alternatief, mag zij het overeenkomstig artikel 36, lid 1, onder k), in mindering gebrachte bedrag aftrekken van het in artikel 268 gespecificeerde bedrag als de maximale kapitaalvereiste die voor de onderliggende blootstellingen zou worden berekend indien die niet gesecuritiseerd waren.

Onderafdeling 2

Rangorde van methoden en gemeenschappelijke parameters

Artikel 254

Rangorde van methoden

1.   De instellingen maken gebruik van een van de in onderafdeling 3 beschreven methoden voor de berekening van de risicogewogen posten, volgens de volgende rangorde:

a)

indien aan de voorwaarden van artikel 258 is voldaan, gebruikt een instelling de SEC-IRBA overeenkomstig de artikelen 259 en 260;

b)

indien de SEC-IRBA niet mag worden gebruikt, gebruikt een instelling de SEC-SA overeenkomstig de artikelen 261 en 262;

c)

indien de SEC-SA niet mag worden gebruikt, gebruikt een instelling de SEC-ERBA overeenkomstig de artikelen 263 en 264 voor posities met een rating of voor posities ten aanzien waarvan een afgeleide rating mag worden gebruikt.

2.   In het geval van posities met een rating of voor posities ten aanzien waarvan een afgeleide rating mag worden gebruikt, gebruikt een instelling de SEC-ERBA in plaats van de SEC-SA in elk van de volgende gevallen:

a)

indien de toepassing van de SEC-SA zou resulteren in een risicogewicht hoger dan 25 % voor posities die als posities in een STS-securitisatie worden aangemerkt;

b)

indien de toepassing van de SEC-SA zou resulteren in een risicogewicht hoger dan 25 % of de toepassing van de SEC-ERBA zou resulteren in een risicogewicht hoger dan 75 % voor posities die niet als posities in een STS-securitisatie worden aangemerkt;

c)

voor securitisatietransacties die worden gedekt door pools van autoleningen, autoleases en leases van uitrusting.

3.   In gevallen die niet onder lid 2 vallen kan een instelling besluiten, in afwijking van lid 1, onder b), de SEC-ERBA in plaats van de SEC-SA toe te passen op al haar securitisatieposities met een rating of op posities ten aanzien waarvan een afgeleide rating mag worden gebruikt.

Voor de toepassing van de eerste alinea stelt een instelling de bevoegde autoriteit uiterlijk op 17 november 2018 in kennis van haar besluit.

De instelling brengt elk daaropvolgend besluit tot verdere wijziging van de gevolgde aanpak voor al haar securitisatieposities met een rating vóór de 15e november onmiddellijk volgend op de datum van dat besluit ter kennis van de bevoegde autoriteit.

Indien de bevoegde autoriteit niet uiterlijk de 15e december onmiddellijk volgend op de in de tweede of de derde alinea bedoelde termijn, naargelang het geval, bezwaar heeft gemaakt, treedt het door de instelling ter kennis gegeven besluit in werking op 1 januari van het volgende jaar en blijft het geldig totdat een volgend ter kennis gegeven besluit in werking treedt. Een instelling gebruikt geen verschillende benaderingen in de loop van hetzelfde jaar.

4.   In afwijking van lid 1 kunnen de bevoegde autoriteiten instellingen per geval verbieden de SEC-SA toe te passen indien de risicogewogen post die voortvloeit uit de toepassing van de SEC-SA niet in verhouding staat tot de risico’s voor de instelling of de financiële stabiliteit, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, het kredietrisico dat aan de onderliggende blootstellingen van de securitisatie verbonden is. In het geval van blootstellingen die niet als posities in een STS-securitisatie worden aangemerkt, wordt bijzondere aandacht besteed aan securitisaties met uiterst complexe en riskante kenmerken.

5.   Onverminderd lid 1 van dit artikel kan een instelling de internebeoordelingsbenadering toepassen om risicogewogen posten te berekenen voor een positie zonder rating in een ABCP-programma of ABCP-transactie overeenkomstig artikel 266, mits aan de voorwaarden van artikel 265 is voldaan. Wanneer een instelling overeenkomstig artikel 265, lid 2, toestemming heeft gekregen om de internebeoordelingsbenadering toe te passen, en een specifieke positie in een ABCP-programma of ABCP-transactie onder het toepassingsgebied van die toestemming valt, past de instelling die benadering toe om de risicogewogen blootstelling van die positie te berekenen.

6.   Voor een positie in een hersecuritisatie passen de instellingen de SEC-SA toe overeenkomstig artikel 261, met de in artikel 269 vermelde wijzigingen.

7.   In alle andere gevallen wordt een risicogewicht van 1 250 % aan securitisatieposities toegekend.

8.   De bevoegde autoriteiten stellen de EBA op de hoogte van elke overeenkomstig lid 3 van dit artikel gedane kennisgeving. De EBA houdt toezicht op de gevolgen van dit artikel voor de kapitaalvereisten en voor de diverse toezichtpraktijken in verband met lid 4 van dit artikel, en zij brengt jaarlijks verslag uit aan de Commissie over haar bevindingen en geeft richtsnoeren overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Artikel 255

Bepaling van KIRB en KSA

1.   Indien een instelling de SEC-IRBA toepast volgens onderafdeling 3, berekent zij KIRB overeenkomstig de leden 2 tot en met 5.

2.   Instellingen bepalen KIRB door vermenigvuldiging van de risicogewogen posten die overeenkomstig hoofdstuk 3 met betrekking tot de onderliggende blootstellingen zouden zijn berekend alsof zij niet gesecuritiseerd waren, met 8 %, gedeeld door de blootstellingswaarde van de onderliggende blootstellingen. KIRB wordt in decimalen tussen nul en één uitgedrukt.

3.   Voor de berekening van KIRB omvatten de risicogewogen posten die overeenkomstig hoofdstuk 3 met betrekking tot de onderliggende blootstellingen zouden worden berekend:

a)

het bedrag van de verwachte verliezen in verband met alle onderliggende blootstellingen van de securitisatie, met inbegrip van onderliggende blootstellingen ten aanzien waarvan wanbetaling heeft plaatsgevonden en die nog deel uitmaken van de pool overeenkomstig hoofdstuk 3, en

b)

het bedrag van de onverwachte verliezen in verband met alle onderliggende blootstellingen, met inbegrip van onderliggende blootstellingen ten aanzien waarvan wanbetaling heeft plaatsgevonden in de pool overeenkomstig hoofdstuk 3.

4.   Instellingen kunnen KIRB berekenen met betrekking tot de onderliggende blootstellingen van de securitisatie overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 3 voor de berekening van de kapitaalvereisten voor gekochte kortlopende vorderingen. Hiertoe worden blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen behandeld als gekochte kortlopende vorderingen op particulieren en kleine partijen en worden andere blootstellingen dan die met betrekking tot particulieren en kleine partijen behandeld als gekochte kortlopende vorderingen op ondernemingen.

5.   De instellingen berekenen KIRB afzonderlijk voor het verwateringsrisico met betrekking tot de onderliggende blootstellingen van een securitisatie indien er sprake is van een materieel verwateringsrisico met betrekking tot deze blootstellingen.

Indien verliezen als gevolg van het verwaterings- en het kredietrisico op geaggregeerde wijze worden behandeld in de securitisatie, voegen de instellingen de respectieve KIRB voor het verwaterings- en het kredietrisico samen tot één KIRB voor de toepassing van onderafdeling 3. De aanwezigheid van één reservefonds of van overpanding om verliezen als gevolg van het krediet- of het verwateringsrisico af te dekken, kan als indicatie worden beschouwd dat deze risico’s op geaggregeerde wijze worden behandeld.

Indien het verwaterings- en het kredietrisico niet op geaggregeerde wijze worden behandeld in de securitisatie, wijzigen de instellingen de in de tweede alinea genoemde behandeling ten einde de respectieve KIRB voor het verwaterings- en het kredietrisico op prudente wijze samen te voegen.

6.   Indien een instelling de SEC-SA toepast overeenkomstig onderafdeling 3, berekent zij KSA door vermenigvuldiging van de risicogewogen posten die overeenkomstig hoofdstuk 2 met betrekking tot de onderliggende blootstellingen zouden worden berekend alsof deze niet gesecuritiseerd waren, met 8 %, gedeeld door de waarde van de onderliggende blootstellingen. KSA wordt in decimalen tussen nul en één uitgedrukt.

Voor de toepassing van dit lid berekenen de instellingen de blootstellingswaarde van de onderliggende blootstellingen zonder verrekening van specifieke kredietrisicoaanpassingen en aanvullende waardeaanpassingen overeenkomstig de artikelen 34 en 110 en andere eigenvermogensverlagingen.

7.   Voor de toepassing van de leden 1 tot en met 6 worden, wanneer een securitisatiestructuur gepaard gaat met het gebruik van een SSPE, alle blootstellingen van de SSPE in verband met de securitisatie behandeld als onderliggende blootstellingen. Onverminderd het voorgaande kan de instelling voor de berekening van KIRB of KSA de blootstellingen van de SSPE uitsluiten van de pool van onderliggende blootstellingen indien er geen sprake is van een materieel risico met betrekking tot de blootstellingen van de SSPE of indien het risico geen invloed heeft op de securitisatiepositie van de instelling.

In het geval van gedekte synthetische securitisaties wordt de eventuele opbrengst van de uitgifte van credit-linked notes of andere gedekte verplichtingen van de SSPE die dienen als zekerheid voor de terugbetaling van de securitisatieposities, opgenomen in de berekening van KIRB of KSA indien het kredietrisico van de zekerheid onderworpen is aan de in tranches verdeelde spreiding van verliezen.

8.   Voor de toepassing van de derde alinea van lid 5 van dit artikel brengt de EBA richtsnoeren uit overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 over passende methoden om KIRB voor het verwaterings- en het kredietrisico samen te voegen indien deze risico’s niet op geaggregeerde wijze worden behandeld in een securitisatie.

9.   Om de instellingen in staat te stellen KIRB voor de pools van onderliggende blootstellingen overeenkomstig lid 4 te berekenen, ontwikkelt de EBA ontwerpen van technische reguleringsnormen waarin de voorwaarden nader worden uitgelegd, met name met betrekking tot:

a)

intern kredietbeleid en modellen voor het berekenen van KIRB voor securitisaties;

b)

het toepassen van verschillende risicofactoren met betrekking tot de pool van onderliggende blootstellingen en, indien er onvoldoende accurate of betrouwbare gegevens over die pool voorhanden zijn, van proxygegevens om de PD en de LGD te kunnen inschatten, en

c)

duediligencevereisten inzake het toezicht op de maatregelen en het beleid van verkopers van kortlopende vorderingen of andere initiators.

De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 18 januari 2019 in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om deze verordening aan te vullen door de in de tweede alinea van dit lid bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Artikel 256

Bepaling van het attachment point (A) en het detachment point (D)

1.   Voor de toepassing van onderafdeling 3 stellen de instellingen het attachment point (A) vast op de drempelwaarde waarop de toewijzing van verliezen binnen de pool van onderliggende blootstellingen aan de desbetreffende securitisatiepositie een aanvang zou nemen.

Het attachment point (A) wordt in decimalen weergegeven tussen nul en één, en is gelijk aan nul of aan de ratio tussen het uitstaande saldo van de pool van onderliggende blootstellingen in de securitisatie minus het saldo van alle tranches met een hogere rangorde dan, of een gelijke rangorde met, de tranche waarin de desbetreffende securitisatiepositie, met inbegrip van de blootstelling zelf, is opgenomen, en het uitstaande saldo van alle onderliggende blootstellingen in de securitisatie, welke van de twee het grootst is.

2.   Voor de toepassing van onderafdeling 3 stellen de instellingen het detachment point (D) vast op de drempelwaarde waarop de verliezen binnen de pool van onderliggende blootstellingen zou resulteren in een volledig verlies van de hoofdsom voor de tranche waarin de desbetreffende securitisatiepositie is opgenomen.

Het detachment point (D) wordt in decimalen weergegeven tussen nul en één, en is gelijk aan nul of aan de ratio tussen het uitstaande saldo van de pool van onderliggende blootstellingen in de securitisatie minus het saldo van alle tranches met een hogere rangorde dan de tranche waarin de desbetreffende securitisatiepositie is opgenomen, en het uitstaande saldo van alle onderliggende blootstellingen in de securitisatie, welke van de twee het grootst is.

3.   Voor de toepassing van de leden 1 en 2 behandelen de instellingen overpanding en gedekte reserverekeningen als tranches en de activa waartoe deze reserverekeningen behoren als onderliggende blootstellingen.

4.   Voor de toepassing van de leden 1 en 2 houden de instellingen geen rekening met ongedekte reserverekeningen en activa die geen kredietverbetering verschaffen, zoals die welke slechts liquiditeitssteun bieden, valuta- of renteswaps en rekeningen betreffende zekerheden in de vorm van contanten met betrekking tot die posities in de securitisatie. Ten aanzien van gedekte reserverekeningen en activa die kredietverbetering verschaffen, behandelen de instellingen slechts de delen van deze rekeningen of activa waarmee verliezen kunnen worden gecompenseerd als securitisatieposities.

5.   Indien twee of meer posities van dezelfde transactie verschillende looptijden, maar pro rata dezelfde verliesallocatie hebben, worden de attachment points (A) en de detachment points (D) op basis van het totale uitstaande saldo van die posities berekend en zijn de daaruit voortvloeiende attachment points (A) en detachment points (D) dezelfde.

Artikel 257

Bepaling van tranche looptijd (MT)

1.   Voor de toepassing van onderafdeling 3 en met inachtneming van lid 2, kunnen de instellingen de looptijd van een tranche (MT) berekenen als:

a)

de gewogen gemiddelde looptijd van de contractuele betalingen die in het kader van de tranche verschuldigd zijn overeenkomstig de volgende formule:

Formula

waarbij CFt staat voor alle contractuele betalingen (hoofdsom, rente en provisies) die de leningnemer in periode t verschuldigd is, of

b)

de definitieve wettelijke looptijd van de tranche overeenkomstig de volgende formule:

Formula

waarbij ML de definitieve wettelijke looptijd van de tranche is.

2.   Voor de toepassing van lid 1 wordt bij de bepaling van de looptijd van een tranche (MT) in alle gevallen een termijn van ten minste één jaar en ten hoogste vijf jaar gehanteerd.

3.   Indien een instelling op grond van een contract kan worden blootgesteld aan potentiële verliezen op de onderliggende blootstellingen, bepaalt de instelling de looptijd van de securitisatiepositie door de looptijd van het contract plus de langste looptijd van die onderliggende blootstellingen in aanmerking te nemen. Voor revolverende blootstellingen geldt de langste contractueel mogelijke resterende looptijd van de blootstelling die tijdens de doorroltermijn kan worden toegevoegd.

4.   De EBA houdt toezicht op de diverse praktijken op dit gebied, met bijzondere aandacht voor de toepassing van dit artikel, lid 1, onder a), en vaardigt uiterlijk op 31 december 2019 richtsnoeren uit overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Onderafdeling 3

Methoden voor de berekening van risicogewogen posten

Artikel 258

Voorwaarden voor het gebruik van de interneratingbenadering (SEC-IRBA)

1.   De instellingen gebruiken de SEC-IRBA voor de berekening van risicogewogen posten met betrekking tot een securitisatiepositie indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de positie wordt gedekt door een IRB-pool of een gemengde pool, mits in dat laatste geval de instelling KIRB kan berekenen overeenkomstig afdeling 3 op een minimum van 95 % van de waarde van de onderliggende blootstelling;

b)

er is voldoende informatie met betrekking tot de onderliggende blootstellingen van de securitisatie beschikbaar aan de hand waarvan de instelling KIRB kan berekenen, en

c)

de instelling is niet overeenkomstig lid 2 belet de SEC-IRBA te gebruiken met betrekking tot een gespecificeerde securitisatiepositie.

2.   De bevoegde autoriteiten kunnen per geval het gebruik van de SEC-IRBA beletten indien securitisaties uiterst complexe of riskante kenmerken hebben. Daartoe kan het volgende als een uiterst complex of riskant kenmerk worden beschouwd:

a)

een kredietverbetering die om andere redenen dan portefeuilleverliezen kan worden uitgehold;

b)

pools van onderliggende blootstellingen met een hoge mate van interne correlatie ten gevolge van geconcentreerde blootstellingen aan één sector of één geografisch gebied;

c)

transacties waarbij de terugbetaling van de securitisatieposities in hoge mate afhankelijk is van risicobepalende factoren die niet in KIRB tot uiting komen, of

d)

uiterst complexe verliestoewijzingen tussen tranches.

Artikel 259

Berekening van risicogewogen posten in het kader van de SEC-IRBA

1.   In het kader van de SEC-IRBA wordt de risicogewogen post voor een securitisatiepositie berekend door de overeenkomstig artikel 248 berekende blootstellingswaarde van de positie te vermenigvuldigen met het toepasselijke risicogewicht dat als volgt is bepaald, waarbij in alle gevallen een ondergrens van 15 % geldt:

RW = 1 250  %

indien D ≤ KIRB

RW = 12,5 · KSSFA(KIRB)

indien A ≥ KIRB

Formula

indien A < KIRB < D

waarbij:

KIRB

de kapitaaltoeslag van de pool van onderliggende blootstellingen in de zin van artikel 255 is

D

het overeenkomstig artikel 256 bepaalde detachment point is

A

het overeenkomstig artikel 256 bepaalde attachment point is

Formula

waarbij:

a

=

– (1/(p * KIRB))

u

=

D – KIRB

l

=

max (A – KIRB; 0)

waarbij:

Formula

waarbij:

N

het overeenkomstig lid 4 berekende effectieve aantal blootstellingen in de pool van onderliggende blootstellingen is;

LGD

het overeenkomstig lid 5 berekende naar blootstelling gewogen gemiddelde verlies bij wanbetaling van de pool van onderliggende blootstellingen is;

MT

de overeenkomstig artikel 257 vastgestelde looptijd van de tranche is.

De parameters A, B, C, D en E worden volgens de volgende tabel vastgesteld:

 

A

B

C

D

E

Niet-retail

Senior, granulair (N ≥ 25)

0

3,56

–1,85

0,55

0,07

Senior, niet-granulair (N < 25)

0,11

2,61

–2,91

0,68

0,07

Niet-senior, granulair (N ≥ 25)

0,16

2,87

–1,03

0,21

0,07

Niet-senior, niet-granulair (N < 25)

0,22

2,35

–2,46

0,48

0,07

Retail

Senior

0

0

–7,48

0,71

0,24

Niet-senior

0

0

–5,78

0,55

0,27

2.   Indien de onderliggende IRB-pool zowel blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen (retailblootstellingen) als andere blootstellingen (niet-retailblootstellingen) omvat, wordt de pool verdeeld in één retailsubpool en één niet-retailsubpool en wordt voor elke subpool een afzonderlijke p-parameter (en de overeenkomstige inputparameters N, KIRB en LGD) geraamd. Vervolgens wordt een gewogen gemiddelde p-parameter voor de transactie berekend op basis van de p-parameters van elke subpool en de nominale omvang van de blootstellingen in elke subpool.

3.   Indien een instelling de SEC-IRBA op een gemengde pool toepast, wordt de berekening van de p-parameter gebaseerd op de onderliggende blootstellingen die alleen onder de IRB-benadering vallen. De onderliggende blootstellingen die onder de standaardbenadering vallen, worden voor die doeleinden buiten beschouwing gelaten.

4.   Het effectieve aantal blootstellingen (N) wordt als volgt berekend:

Formula

waarbij EADi de met de ide blootstelling in de pool verbonden waarde van blootstelling vertegenwoordigt.

Meerdere blootstellingen aan dezelfde debiteur worden geconsolideerd en als één enkele blootstelling behandeld.

5.   Het naar blootstelling gewogen gemiddelde LGD wordt als volgt berekend:

Formula

waarbij LGDi het gemiddelde met alle blootstellingen aan de ide debiteur verbonden LGD vormt.

Indien bij een securitisatie het krediet- en het verwateringsrisico voor gekochte kortlopende vorderingen op geaggregeerde wijze worden behandeld, wordt de LGD-input bij het kredietrisico opgevat als een gewogen gemiddelde van het LGD en bij het verwateringsrisico als 100 % van het LGD. De gewichten zijn de afzonderlijke kapitaalvereisten van de IRB-benadering voor respectievelijk het kredietrisico en het verwateringsrisico. Indien voor de dekking van verliezen vanwege hetzij het kredietrisico hetzij het verwateringsrisico één enkel reservefonds of één enkele overpanding beschikbaar is, kan dit reservefonds of die overpanding voor die doeleinden worden beschouwd als een aanwijzing dat deze risico’s op een geaggregeerde wijze worden beheerd.

6.   Wanneer het aandeel van de grootste onderliggende blootstelling in de pool (C1) niet meer dan 3 % bedraagt, kunnen de instellingen de volgende vereenvoudigde methode gebruiken om N en de naar blootstelling gewogen gemiddelde LGD’s te berekenen:

Formula

LGD = 0,50

waarbij:

Cm

het met de som van de grootste m-blootstellingen overeenstemmende aandeel van de pool aangeeft, en

m

door de instelling wordt vastgesteld.

Indien alleen C1 beschikbaar is en de waarde daarvan niet meer dan 0,03 bedraagt, kan de instelling het LGD als 0,50 en N als 1/C1 vaststellen.

7.   Wanneer de positie door een gemengde pool wordt gedekt en de instelling KIRB overeenkomstig artikel 258, lid 1, onder a), op ten minste 95 % van de onderliggende posten kan berekenen, berekent de instelling de kapitaaltoeslag voor de pool van onderliggende blootstellingen als:

Formula

waarbij:

d het aandeel is van het bedrag van de onderliggende blootstellingen waarvoor de instelling KIRB over het bedrag van alle onderliggende blootstellingen kan berekenen.

8.   Wanneer een instelling een securitisatiepositie heeft in de vorm van een derivaat ter afdekking van marktrisico’s, waaronder renterisico’s of valutarisico’s, kan zij dat derivaat een afgeleid risicogewicht toekennen dat gelijk is aan het overeenkomstig dit artikel berekende risicogewicht van de referentiepositie.

Voor de toepassing van de eerste alinea wordt onder referentiepositie de positie verstaan die in alle opzichten dezelfde rang als het derivaat heeft of, bij gebrek aan een dergelijke positie van dezelfde rang, de positie die het derivaat onmiddellijk in rang volgt.

Artikel 260

Behandeling van STS-securitisaties in het kader van de SEC-IRBA

In het kader van de SEC-IRBA wordt het risicogewicht voor een positie in een STS-securitisatie overeenkomstig artikel 259 berekend, met de volgende wijzigingen:

risicogewichtondergrens voor senior securitisatieposities = 10 %

Formula

Artikel 261

Berekening van risicogewogen posten in het kader van de standaardbenadering (SEC-SA)

1.   In het kader van de SEC-SA wordt de risicogewogen post voor een securitisatiepositie berekend door de overeenkomstig artikel 248 berekende blootstellingswaarde van de positie te vermenigvuldigen met het toepasselijke risicogewicht dat als volgt is bepaald, waarbij in alle gevallen een ondergrens van 15 % geldt:

RW = 1 250  %

indien D ≤ KA

RW = 12,5 · KSSFA(KA)

indien A ≥ KA

Formula

indien A < KA < D

waarbij:

D

het overeenkomstig artikel 256 bepaalde detachment point is;

A

het overeenkomstig artikel 256 bepaalde attachment point is;

KA

een overeenkomstig lid 2 berekende parameter is;

Formula

waarbij:

a

=

– (1/(p · KA))

u

=

D – KA

l

=

max (A – KA; 0)

p

=

1 voor een securitisatieblootstelling die geen hersecuritisatieblootstelling is

2.   Voor de toepassing van lid 1 wordt KA als volgt berekend:

Formula

waarbij:

KSA de kapitaaltoeslag is van de onderliggende pool in de zin van artikel 255;

W = verhouding van:

a)

de som van de nominale bedragen van de onderliggende blootstellingen waarbij sprake is van wanbetaling, en

b)

de som van de nominale bedragen van alle onderliggende blootstellingen.

Te dien einde wordt onder een blootstelling waarbij sprake is van wanbetaling een onderliggende blootstelling verstaan die ofwel: i) sinds minstens 90 dagen achterstallig is; ii) het voorwerp uitmaakt van een faillissements- of insolventieprocedure; iii) het voorwerp uitmaakt van een executie- of soortgelijke procedure; of iv) in wanbetaling is overeenkomstig de securitisatiedocumentatie.

Indien een instelling de achterstalligheidsstatus van 5 % of minder van de onderliggende blootstellingen in de pool niet kent, kan zij de SEC-SA gebruiken, met de volgende aanpassing in de berekening KA:

Formula

Indien de instelling de achterstalligheidsstatus van meer dan 5 % van de onderliggende blootstellingen in de pool niet kent, moet de positie in de securitisatie worden risicogewogen op 1 250 %.

3.   Wanneer een instelling een securitisatiepositie heeft in de vorm van een derivaat ter afdekking van marktrisico’s, waaronder renterisico’s of valutarisico’s, kan zij dat derivaat een afgeleid risicogewicht toekennen dat gelijk is aan het overeenkomstig dit artikel berekende risicogewicht van de referentiepositie.

Voor de toepassing van dit lid wordt onder referentiepositie de positie verstaan die in alle opzichten dezelfde rang heeft als het derivaat of, bij gebrek aan een dergelijke positie van gelijke rang, de positie het derivaat onmiddellijk in rang volgt.

Artikel 262

Behandeling van STS-securitisaties in het kader van de SEC-SA.

In het kader van de SEC-SA wordt het risicogewicht voor een positie in een STS-securitisatie overeenkomstig artikel 261 berekend, met de volgende wijzigingen:

 

risicogewichtondergrens voor senior securitisatieposities = 10 %

 

p = 0,5

Artikel 263

Berekening van risicogewogen posten in het kader van de externeratingbenadering (SEC-ERBA)

1.   In het kader van de SEC-ERBA wordt de risicogewogen post voor een securitisatiepositie berekend door de overeenkomstig artikel 248 berekende blootstellingswaarde van de positie te vermenigvuldigen met het toepasselijke risicogewicht dat overeenkomstig dit artikel is bepaald.

2.   Voor blootstellingen met kortetermijnkredietbeoordelingen of indien een rating op basis van een kortetermijnkredietbeoordeling overeenkomstig lid 7 kan worden afgeleid, gelden de volgende risicogewichten:

Tabel 1

Kredietkwaliteitscategorie

1

2

3

Alle andere ratings

Risicogewicht

15  %

50  %

100  %

1 250  %

3.   Voor blootstellingen met langetermijnkredietbeoordelingen of indien een rating op basis van een langetermijnkredietbeoordeling overeenkomstig lid 7 van dit artikel kan worden afgeleid, gelden de in tabel 2 opgenomen risicogewichten, die naargelang het geval overeenkomstig artikel 257 en lid 4 van dit artikel voor tranchelooptijd (MT) en overeenkomstig lid 5 van dit artikel voor trancheomvang voor niet-senior tranches zijn aangepast:

Tabel 2

Kredietkwaliteitscategorie

Senior tranche

Niet-senior (dunne) tranche

Tranchelooptijd (MT)

Tranchelooptijd (MT)

1 één jaar

5 vijf jaar

1 één jaar

5 vijf jaar

1

15  %

20  %

15  %

70  %

2

15  %

30  %

15  %

90  %

3

25  %

40  %

30  %

120  %

4

30  %

45  %

40  %

140  %

5

40  %

50  %

60  %

160  %

6

50  %

65  %

80  %

180  %

7

60  %

70  %

120  %

210  %

8

75  %

90  %

170  %

260  %

9

90  %

105  %

220  %

310  %

10

120  %

140  %

330  %

420  %

11

140  %

160  %

470  %

580  %

12

160  %

180  %

620  %

760  %

13

200  %

225  %

750  %

860  %

14

250  %

280  %

900  %

950  %

15

310  %

340  %

1 050  %

1 050  %

16

380  %

420  %

1 130  %

1 130  %

17

460  %

505  %

1 250  %

1 250  %

Alle andere

1 250  %

1 250  %

1 250  %

1 250  %

4.   Om het risicogewicht te bepalen voor tranches met een looptijd tussen 1 en 5 jaar, gebruiken de instellingen lineaire interpolatie tussen de risicogewichten die overeenkomstig tabel 2 voor een looptijd van één jaar respectievelijk vijf jaar toepasselijk zijn.

5.   Om rekening te houden met de omvang van de tranche, berekenen de instellingen het risicogewicht voor niet-senior tranches als volgt:

Formula

waarbij:

T = omvang van de tranche gemeten als D – A

waarbij:

D

het overeenkomstig artikel 256 bepaalde detachment point is

A

het overeenkomstig artikel 256 bepaalde attachment point is

6.   Voor de uit de leden 3, 4 en 5 voortvloeiende risicogewichten voor niet-senior tranches geldt een ondergrens van 15 %. Daarnaast mogen de resulterende risicogewichten niet lager zijn dan het risicogewicht dat overeenstemt met een hypothetische senior tranche van dezelfde securitisatie met dezelfde kredietbeoordeling en looptijd.

7.   Voor het gebruik van afgeleide ratings kennen instellingen aan een positie zonder rating een afgeleide rating toe die gelijk is aan de kredietbeoordeling van een referentiepositie met een rating die aan alle volgende voorwaarden voldoet:

a)

de referentiepositie heeft in alle opzichten dezelfde rang als de securitisatiepositie zonder rating of volgt, bij gebrek aan een positie van dezelfde rang, de positie zonder rating onmiddellijk in rang;

b)

de referentiepositie geniet geen garanties van derden of andere kredietverbeteringen waarover de positie zonder rating niet beschikt;

c)

de looptijd van de referentiepositie is gelijk aan of langer dan die van de betrokken positie zonder rating;

d)

alle afgeleide ratings worden voortdurend geactualiseerd om rekening te houden met alle wijzigingen in de kredietbeoordeling van de referentiepositie.

8.   Wanneer een instelling een securitisatiepositie heeft in de vorm van een derivaat ter afdekking van marktrisico’s, waaronder renterisico’s of valutarisico’s, kan zij dat derivaat een afgeleid risicogewicht toekennen dat gelijk is aan het overeenkomstig dit artikel berekende risicogewicht van de referentiepositie.

Voor de toepassing van de eerste alinea wordt onder referentiepositie de positie verstaan die in alle opzichten dezelfde rang als het derivaat heeft of, bij gebrek aan een dergelijke positie van dezelfde rang, de positie die het derivaat onmiddellijk in rang volgt.

Artikel 264

Behandeling van STS-securitisaties in het kader van de SEC-ERBA

1.   In het kader van de SEC-ERBA wordt het risicogewicht voor een positie in een STS-securitisatie overeenkomstig artikel 263 berekend, met de in dit artikel vastgestelde wijzigingen.

2.   Voor blootstellingen met kortetermijnkredietbeoordelingen of indien een rating op basis van een kortetermijnkredietbeoordeling overeenkomstig artikel 263, lid 7, kan worden afgeleid, gelden de volgende risicogewichten:

Tabel 3

Kredietkwaliteitscategorie

1

2

3

Alle andere ratings

Risicogewicht

10  %

30  %

60  %

1 250  %

3.   Voor blootstellingen met langetermijnkredietbeoordelingen of indien een rating op basis van een langetermijnkredietbeoordeling overeenkomstig artikel 263, lid 7, kan worden afgeleid, worden de risicogewichten vastgesteld overeenkomstig tabel 4, aangepast overeenkomstig artikel 257 en artikel 263, lid 4, voor tranchelooptijd (MT) en overeenkomstig artikel 263, lid 5, voor trancheomvang voor niet-senior tranches:

Tabel 4

Kredietkwaliteitscategorie

Senior tranche

Niet-senior (dunne) tranche

Tranchelooptijd (MT)

Tranchelooptijd (MT)

1 één jaar

5 vijf jaar

1 één jaar

5 vijf jaar

1

10  %

10  %

15  %

40  %

2

10  %

15  %

15  %

55  %

3

15  %

20  %

15  %

70  %

4

15  %

25  %

25  %

80  %

5

20  %

30  %

35  %

95  %

6

30  %

40  %

60  %

135  %

7

35  %

40  %

95  %

170  %

8

45  %

55  %

150  %

225  %

9

55  %

65  %

180  %

255  %

10

70  %

85  %

270  %

345  %

11

120  %

135  %

405  %

500  %

12

135  %

155  %

535  %

655  %

13

170  %

195  %

645  %

740  %

14

225  %

250  %

810  %

855  %

15

280  %

305  %

945  %

945  %

16

340  %

380  %

1 015  %

1 015  %

17

415  %

455  %

1 250  %

1 250  %

Alle andere

1 250  %

1 250  %

1 250  %

1 250  %

Artikel 265

Toepassingsgebied en operationele vereisten voor de internebeoordelingsbenadering

1.   Instellingen kunnen gebruikmaken van de internebeoordelingsbenadering om risicogewogen posten te berekenen voor een positie zonder rating in een ABCP-programma of ABCP-transactie overeenkomstig artikel 266, mits aan de voorwaarden van lid 2 van dit artikel is voldaan.

Wanneer een instelling overeenkomstig lid 2 van dit artikel toestemming heeft gekregen om de internebeoordelingsbenadering toe te passen, en een specifieke positie in een ABCP-programma of ABCP-transactie onder het toepassingsgebied van die toestemming valt, past de instelling die benadering toe om de risicogewogen blootstelling van die positie te berekenen.

2.   De bevoegde autoriteiten verlenen aan instellingen toestemming om de internebeoordelingsbenadering binnen een duidelijk omschreven toepassingsgebied toe te passen indien wordt voldaan aan alle onderstaande voorwaarden:

a)

alle posities in het commercial paper dat in het kader van het ABCP-programma is uitgegeven, zijn posities met een rating;

b)

de interne beoordeling van de kredietkwaliteit van de positie is in overeenstemming met de voor het publiek toegankelijke beoordelingsmethode die door één of meer EKBI’s wordt toegepast voor het opstellen van ratings met betrekking tot securitisatieposities gedekt door onderliggende blootstellingen van het type dat gesecuritiseerd is;

c)

het in het kader van het ABCP-programma uitgegeven commercial paper wordt voornamelijk aan derden-beleggers uitgegeven;

d)

de internebeoordelingsprocedure van de instelling is ten minste even voorzichtig als de voor het publiek toegankelijke beoordelingen van die EKBI’s die een externe rating hebben opgesteld voor het commercial paper dat in het kader van het ABCP-programma is uitgegeven, met name met betrekking tot stressfactoren en andere relevante kwantitatieve elementen;

e)

de internebeoordelingsmethode van de instelling houdt rekening met alle relevante voor het publiek toegankelijke ratingmethoden van de EKBI’s die een rating opstellen voor het commercial paper van het ABCP-programma, en omvat ratingklassen die overeenstemmen met de kredietbeoordelingen van EKBI’s. De instelling neemt in haar interne registers een toelichting op waarin wordt beschreven hoe aan de in dit punt vastgestelde vereisten is voldaan, en werkt die toelichting regelmatig bij;

f)

de instelling gebruikt de internebeoordelingsmethode voor intern risicobeheer, onder meer in haar besluitvormingsprocedures en procedures met betrekking tot informatiebeheer en interne kapitaalallocatie;

g)

interne of externe accountants, een EKBI of de interne kredietbeoordelings- of risicobeheerfunctie van de instelling evalueren regelmatig het interne beoordelingsproces en de kwaliteit van de interne beoordelingen van de kredietkwaliteit van de blootstellingen van de instelling in een ABCP-programma of ABCP-transactie;

h)

de instelling houdt de resultaten van haar interne ratings bij in de tijd om haar internebeoordelingsmethode te evalueren en past die methode zo nodig aan wanneer de prestaties van de blootstellingen regelmatig afwijken van die welke in de interne ratings zijn vermeld;

i)

het ABCP-programma omvat overnemingsnormen en passivabeheernormen in de vorm van richtsnoeren voor de programmabeheerder over, ten minste:

i)

de toelaatbaarheidscriteria voor activa, onder de onder j) vastgestelde voorwaarden;

ii)

de types en monetaire waarde van de blootstellingen die voortvloeien uit het verstrekken van liquiditeitsfaciliteiten en kredietverbeteringen;

iii)

de verdeling van verliezen over de securitisatieposities in het ABCP-programma of de ABCP-transactie;

iv)

de juridische en economische afzondering van de overgedragen activa van de entiteit die deze activa verkoopt;

j)

de toelaatbaarheidscriteria voor activa in het ABCP-programma voorzien ten minste in:

i)

uitsluiting van de aankoop van activa waarvoor er sprake is van een aanzienlijke betalingsachterstand of van wanbetaling;

ii)

beperking van een al te sterke concentratie op een individuele debiteur of een individueel geografisch gebied, en

iii)

beperking van de looptijd van de te kopen activa;

k)

een analyse van het kredietrisico en het bedrijfsprofiel van de verkoper van activa, waarbij ten minste een beoordeling wordt verricht van de volgende gegevens van de verkoper:

i)

vroegere en verwachte toekomstige financiële prestaties;

ii)

actuele marktpositie en verwacht toekomstig concurrentievermogen;

iii)

hefboomfinanciering, kasstromen, rentedekking en schuldrating, en

iv)

overnemingsnormen, vermogen om schulden af te lossen en inningsprocessen;

l)

het ABCP-programma beschikt over inningsstrategieën en -processen die rekening houden met de operationele capaciteit en kredietkwaliteit van de servicer en heeft kenmerken waarmee prestatiegerelateerde risico’s van de verkoper en de servicer worden getemperd. Voor de toepassing van dit punt kunnen prestatiegerelateerde risico’s worden getemperd met reactiemechanismen op basis van de actuele kredietkwaliteit van de verkoper of de servicer, die ervoor zorgen dat een vermenging van middelen wordt voorkomen in het geval van wanbetaling van de verkoper of de servicer;

m)

bij de totale raming van verliezen op een pool van activa die in het ABCP-programma kunnen worden gekocht, wordt met alle bronnen van potentiële risico’s, zoals krediet- en verwateringsrisico, rekening gehouden;

n)

indien de door de verkoper verstrekte kredietverbetering uitsluitend is gebaseerd op kredietgerelateerde verliezen en er sprake is van een materieel verwateringsrisico met betrekking tot de specifieke pool van activa, omvat het ABCP-programma een aparte reserve voor het verwateringsrisico;

o)

het vereiste niveau van kredietverbetering in het ABCP-programma wordt berekend rekening houdend met de historische gegevens van meerdere jaren die onder meer betrekking hebben op verliezen, betalingsachterstanden, verwatering en de omlooptijd van kortlopende vorderingen;

p)

het ABCP-programma bevat structurele kenmerken bij de aankoop van blootstellingen waarmee potentiële kredietverslechtering van de onderliggende portefeuille wordt getemperd. Die kenmerken kunnen afbouwmechanismen omvatten die specifiek zijn voor een pool van blootstellingen;

q)

de instelling evalueert de kenmerken van de onderliggende activapool, zoals de gewogen gemiddelde kredietscore ervan, stelt vast dat er sprake is van concentraties met betrekking tot een individuele debiteur of een individueel geografisch gebied en bepaalt de granulariteit van de activapool.

3.   Indien de in lid 2, onder g), bedoelde evaluatie wordt uitgevoerd door de interne accountants-, kredietbeoordelings- of risicobeheerfuncties van de instelling, zijn die functies onafhankelijk van de interne functies van de instelling die zich bezighouden met het ABCP-programma en de relatie met cliënten.

4.   De instellingen die toestemming hebben gekregen om de internebeoordelingsbenadering toe te passen, grijpen niet terug op andere methoden voor posities die onder de toepassing van de internebeoordelingsbenadering vallen, tenzij beide volgende voorwaarden vervuld zijn:

a)

de instelling heeft ten genoegen van de bevoegde autoriteit aangetoond dat de instelling daartoe goede gronden heeft;

b)

de instelling heeft de voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteit ontvangen.

Artikel 266

Berekening van risicogewogen posten in het kader van de internebeoordelingsbenadering

1.   In het kader van de internebeoordelingsbenadering brengt de instelling de positie zonder rating in het ABCP-programma of de ABCP-transactie onder in één van de in artikel 265, lid 2, onder e), uiteengezette ratingklassen, op basis van een interne beoordeling. Aan deze positie wordt dezelfde afgeleide rating toegekend als aan de kredietbeoordelingen die met die in artikel 265, lid 2, onder e), uiteengezette ratingklasse overeenstemmen.

2.   De overeenkomstig lid 1 afgeleide rating heeft ten minste een niveau van investeringswaardig of hoger op het ogenblik waarop zij voor het eerst werd toegekend, en wordt beschouwd als een kredietbeoordeling door een EKBI voor de berekening van de risicogewogen posten overeenkomstig artikel 263 of artikel 264, naargelang het geval.

Onderafdeling 4

Bovengrenzen voor securitisatieposities

Artikel 267

Maximaal risicogewicht voor senior securitisatieposities: „doorkijkbenadering”

1.   Een instelling die te allen tijde kennis heeft van de samenstelling van de onderliggende blootstellingen kan de senior securitisatiepositie een maximaal risicogewicht toekennen gelijk aan het naar blootstelling gewogen gemiddelde risicogewicht dat op de onderliggende blootstellingen toepasselijk zou zijn alsof de onderliggende blootstellingen niet waren gesecuritiseerd.

2.   Indien de instelling voor pools van onderliggende blootstellingen uitsluitend de standaardbenadering of de IRB-benadering gebruikt, is het maximale risicogewicht van de senior securitisatiepositie gelijk aan het naar blootstelling gewogen gemiddelde risicogewicht dat op grond van hoofdstuk 2 respectievelijk hoofdstuk 3 op de onderliggende blootstellingen van toepassing zou zijn, als die niet waren gesecuritiseerd.

Voor gemengde pools wordt het maximale risicogewicht als volgt berekend:

a)

indien de instelling de SEC-IRBA toepast, wordt aan het aandeel standaardbenadering en het aandeel IRB-benadering van de onderliggende pool het risicogewicht toegekend op grond van respectievelijk de standaardbenadering en de IRB-benadering;

b)

indien de instelling de SEC-SA of de SEC-ERBA toepast, is het maximale risicogewicht voor senior securitisatieposities gelijk aan het volgens de standaardbenadering gewogen gemiddelde risicogewicht van de onderliggende blootstellingen.

3.   Voor de toepassing van dit artikel omvat het risicogewicht dat volgens de IRB-benadering overeenkomstig hoofdstuk 3 toepasselijk zou zijn, de verhouding tussen:

a)

de verwachte verliezen vermenigvuldigd met 12,5 en

b)

de blootstellingswaarde van de onderliggende blootstellingen.

4.   Indien het overeenkomstig lid 1 berekende maximale risicogewicht lager uitvalt dan de in de artikelen 259 tot en met 264 vastgestelde risicogewichtondergrenzen, naargelang het geval, wordt dat laagste risicogewicht gebruikt.

Artikel 268

Maximale kapitaalvereisten

1.   Een initiërende instelling, een sponsorinstelling of een andere instelling die de SEC-IRBA gebruikt, of een initiërende instelling of een sponsorinstelling die de SEC-SA of de SEC-ERBA gebruikt, kan voor de door haar aangehouden securitisatiepositie een maximale kapitaalvereiste toepassen die gelijk is aan de kapitaalvereisten die overeenkomstig hoofdstuk 2 of 3 zouden zijn berekend met betrekking tot de onderliggende blootstellingen, alsof die niet waren gesecuritiseerd. Voor de toepassing van dit artikel omvat de kapitaalvereiste volgens de IRB-benadering het overeenkomstig hoofdstuk 3 berekende bedrag van de verwachte verliezen die aan die blootstellingen verbonden zijn, en het bedrag van de onverwachte verliezen.

2.   Voor gemengde pools wordt de maximale kapitaalvereiste bepaald door het naar blootstelling gewogen gemiddelde van de kapitaalvereisten van de aandelen volgens de IRB-benadering en de standaardbenadering van de onderliggende blootstellingen overeenkomstig lid 1.

3.   De maximale kapitaalvereiste is het resultaat van de vermenigvuldiging van het overeenkomstig de leden 1 of 2 berekende bedrag met het hoogste aandeel van rente dat de instelling in de betrokken tranches (V) heeft, uitgedrukt als een percentage en berekend als volgt:

a)

voor een instelling die één of meer securitisatieposities in één enkele tranche heeft, is V gelijk aan de verhouding van het nominale bedrag van de securitisatieposities die de instelling in die bepaalde tranche heeft tot het nominale bedrag van de tranche;

b)

voor een instelling die securitisatieposities in verschillende tranches heeft, is V gelijk aan het maximale aandeel van rente doorheen de tranches. Daartoe wordt het aandeel van rente voor elk van de verschillende tranches berekend volgens de bepalingen onder a).

4.   Wanneer de maximale kapitaalvereiste voor een securitisatiepositie overeenkomstig dit artikel wordt berekend, wordt het volledige bedrag van alle winsten op verkoop en kredietverbeterende te ontvangen rentecoupons die uit de securitisatietransactie voortvloeien, overeenkomstig artikel 36, lid 1, onder k), van de tier 1-kernkapitaalinstrumenten afgetrokken.

Onderafdeling 5

Diverse bepalingen

Artikel 269

Hersecuritisaties

1.   Voor een positie in een hersecuritisatie passen de instellingen de SEC-SA overeenkomstig artikel 261 toe, met de volgende wijzigingen:

a)

W = 0 voor alle blootstellingen aan een securitisatietranche binnen de pool van onderliggende blootstellingen;

b)

p = 1,5;

c)

voor het resulterende risicogewicht geldt een risicogewichtondergrens van 100 %.

2.   KSA voor de onderliggende securitisatieblootstellingen wordt berekend overeenkomstig onderafdeling 2.

3.   De in onderafdeling 4 vastgestelde maximale kapitaalvereisten worden niet toegepast op hersecuritisatieposities.

4.   Indien de pool van onderliggende blootstellingen bestaat uit een mengeling van securitisatietranches en andere typen van activa, wordt de KA-parameter bepaald als het nominale naar blootstelling gewogen gemiddelde van de KA, individueel berekend voor elke subreeks van blootstellingen.

Artikel 270

Senior posities in kmo-securitisaties

Een initiërende instelling kan de risicogewogen posten met betrekking tot een securitisatiepositie berekenen overeenkomstig de artikelen 260, 262 of 264, naargelang het geval, indien de volgende voorwaarden zijn vervuld:

a)

de securitisatie voldoet aan de in hoofdstuk 4 van Verordening (EU) 2017/2402 omschreven voorschriften voor STS-securitisaties, voor zover van toepassing, met uitzondering van artikel 20, leden 1 tot en met 6, van die verordening;

b)

de positie kan worden aangemerkt als de senior securitisatiepositie;

c)

de securitisatie wordt gedekt door een pool van blootstellingen aan ondernemingen, mits ten minste 70 % daarvan qua portefeuillebalans wordt aangemerkt als kmo’s in de zin van artikel 501 op het ogenblik van uitgifte van de securitisatie of, in het geval van revolverende securitisaties, op het ogenblik dat een blootstelling aan de securitisatie wordt toegevoegd;

d)

het met de posities gepaard gaande kredietrisico dat niet door de initiërende instelling wordt aangehouden, wordt overgedragen door een garantie of een tegengarantie die voldoet aan de voorschriften voor niet-volgestorte kredietprotectie die in hoofdstuk 4 voor de standaardbenadering van het kredietrisico zijn vastgesteld;

e)

de derde partij aan wie het kredietrisico wordt overgedragen, is één of meer van de volgende:

i)

de centrale overheid of de centrale bank van een lidstaat of een multilaterale ontwikkelingsbank, een internationale organisatie of een ontwikkelingsentiteit, mits de blootstellingen aan de garantiegever of tegengarantiegever overeenkomstig hoofdstuk 2 kunnen worden aangemerkt als een risicogewicht van 0 %;

ii)

een institutionele belegger zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 12, van Verordening (EU) 2017/2402, op voorwaarde dat de garantie of tegengarantie volledig is gedekt met zekerheden in de vorm van contanten die gedeponeerd zijn bij de initiërende instelling.

Artikel 270 bis

Additioneel risicogewicht

1.   Indien een instelling in enig wezenlijk opzicht, ingevolge nalatigheid of verzuim harerzijds, niet voldoet aan de in hoofdstuk 2 van Verordening (EU) 2017/2402 beschreven vereisten, leggen de bevoegde autoriteiten een evenredig additioneel risicogewicht op van niet minder dan 250 % van het risicogewicht, met een maximum van 1 250 %, dat van toepassing is op de betrokken securitisatieposities, op de in artikel 247, lid 6, respectievelijk artikel 337, lid 3, van deze verordening gespecificeerde wijze. Het additionele risicogewicht wordt bij elke volgende overtreding van de bepalingen inzake due diligence en risicobeheer geleidelijk verhoogd. De bevoegde autoriteiten houden rekening met de vrijstellingen voor bepaalde securitisaties waarin artikel 6, lid 5, van Verordening (EU) 2017/2402 voorziet, door het risicogewicht te verlagen dat zij anders overeenkomstig dit artikel zouden opleggen met betrekking tot een securitisatie waarop artikel 6, lid 5, van Verordening (EU) 2017/2402 van toepassing is.

2.   De EBA ontwikkelt ontwerpen voor technische uitvoeringsnormen ter vergemakkelijking van de convergentie van toezichtpraktijken met betrekking tot de uitvoering van lid 1, waaronder de te nemen maatregelen in geval van een overtreding van de verplichtingen op het gebied van due diligence en risicobeheer. De EBA legt die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 1 januari 2014 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Afdeling 4

Externe kredietbeoordelingen

Artikel 270 ter

Gebruik van kredietbeoordelingen door EKBI’s

De instellingen kunnen voor het bepalen van het risicogewicht van een securitisatiepositie overeenkomstig dit hoofdstuk slechts van kredietbeoordelingen gebruikmaken als de kredietbeoordeling overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1060/2009 door een EKBI is afgegeven of bekrachtigd.

Artikel 270 quater

Vereisten waaraan de kredietbeoordelingen door EKBI’s moeten voldoen

Voor de berekening van risicogewogen posten overeenkomstig afdeling 3 gebruiken de instellingen slechts een kredietbeoordeling door een EKBI indien alle volgende voorwaarden zijn vervuld:

a)

er is geen incongruentie tussen de soorten betalingen die in de kredietbeoordeling tot uiting komen en de soorten betalingen waarop de instelling recht heeft overeenkomstig het contract dat tot de betrokken securitisatiepositie aanleiding heeft gegeven;

b)

de EKBI publiceert de kredietbeoordelingen en informatie over verlies- en kasstroomanalyses, gegevens betreffende de gevoeligheid van ratings voor veranderingen in de onderliggende ratingveronderstellingen, met inbegrip van de prestaties van de onderliggende blootstellingen, en over de procedures, methoden, aannames en de belangrijkste elementen ter ondersteuning van de kredietbeoordelingen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1060/2009. Voor de toepassing van dit punt wordt informatie als voor het publiek toegankelijk beschouwd wanneer zij in een toegankelijk format is gepubliceerd. Informatie die slechts aan een beperkt aantal entiteiten ter beschikking is gesteld, wordt niet als voor het publiek toegankelijk beschouwd;

c)

de kredietbeoordelingen worden opgenomen in de overgangsmatrix van de EKBI;

d)

de kredietbeoordelingen worden niet geheel of gedeeltelijk gebaseerd op ongedekte steun die door de instelling zelf wordt verstrekt. Indien een positie geheel of gedeeltelijk op ongedekte steun is gebaseerd, beschouwt de instelling die positie met het oog op de berekening van risicogewogen posten voor die positie overeenkomstig afdeling 3 als zonder rating;

e)

de EKBI heeft zich ertoe verbonden een toelichting te publiceren betreffende de wijze waarop de prestaties van de onderliggende blootstellingen de kredietbeoordeling beïnvloeden.

Artikel 270 quinquies

Gebruik van kredietbeoordelingen

1.   Een instelling kan besluiten één of meer EKBI’s aan te wijzen als de EKBI’s waarvan zij de kredietbeoordelingen zal gebruiken bij de berekening van haar risicogewogen posten overeenkomstig dit hoofdstuk (een „aangewezen EKBI”).

2.   Een instelling gebruikt de kredietbeoordelingen van haar securitisatieposities op een consistente en niet-selectieve wijze en voldoet daartoe aan de volgende vereisten:

a)

een instelling maakt geen gebruik van de kredietbeoordelingen door de ene EKBI ten aanzien van haar posities in bepaalde tranches en van de kredietbeoordelingen door een andere EKBI voor haar posities in andere tranches binnen dezelfde securitisatie waarvoor al dan niet een rating door de eerstgenoemde EKBI beschikbaar is;

b)

indien ten aanzien van een positie twee kredietbeoordelingen door aangewezen EKBI’s beschikbaar zijn, past de instelling de minst gunstige kredietbeoordeling toe;

c)

indien ten aanzien van een positie drie of meer kredietbeoordelingen door aangewezen EKBI’s beschikbaar zijn, worden de twee gunstigste kredietbeoordelingen toegepast. Indien de twee gunstigste kredietbeoordelingen verschillend zijn, wordt de minst gunstige van beide toegepast;

d)

een instelling dringt niet actief aan op het intrekken van minder gunstige ratings.

3.   Indien de aan een securitisatie onderliggende blootstellingen volledige of gedeeltelijke toelaatbare kredietprotectie genieten overeenkomstig hoofdstuk 4 en het effect van die protectie in de kredietbeoordeling van een securitisatiepositie door een aangewezen EKBI is weerspiegeld, maakt de instelling gebruik van het met die kredietbeoordeling verbonden risicogewicht. Indien de in dit lid bedoelde kredietprotectie niet toelaatbaar is overeenkomstig hoofdstuk 4, wordt de kredietbeoordeling niet erkend en wordt de securitisatiepositie behandeld als was die zonder rating.

4.   Indien een securitisatiepositie toelaatbare kredietprotectie overeenkomstig hoofdstuk 4 geniet en het effect van die protectie in haar kredietbeoordeling door een aangewezen EKBI is weerspiegeld, behandelt de instelling de securitisatiepositie als was die zonder rating, en berekent zij de risicogewogen posten overeenkomstig hoofdstuk 4.

Artikel 270 sexies

Indeling van securitisaties

De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen om de in dit hoofdstuk vastgestelde kredietkwaliteitscategorieën op objectieve en consistente wijze bij de betrokken kredietbeoordelingen van alle EKBI’s in te delen. Voor de toepassing van dit artikel doet de EBA met name het volgende:

a)

onderscheid maken tussen de relatieve risicograden waaraan door elke kredietbeoordeling uitdrukking wordt gegeven;

b)

rekening houden met kwantitatieve factoren, zoals wanbetalings- of verliesgraden en de historische prestaties van de kredietbeoordelingen door elke EKBI in de verschillende activaklassen;

c)

rekening houden met kwalitatieve factoren, zoals het scala aan transacties dat door de EKBI wordt beoordeeld, de door haar toegepaste methoden en de betekenis van haar kredietbeoordelingen, met name de vraag of die beoordeling rekening houdt met verwacht verlies of eerste-euroverlies en tijdige betaling van rente of laatste betaling van rente;

d)

trachten ervoor te zorgen dat voor securitisatieposities waarop op basis van de kredietbeoordelingen door EKBI’s hetzelfde risicogewicht wordt toegepast, gelijkwaardige kredietrisicograden gelden.

De EBA legt die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 1 juli 2014 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea van dit lid bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.”.

10)

Artikel 337 wordt vervangen door:

„Artikel 337

Eigenvermogensvereiste voor securitisatie-instrumenten

1.   Voor instrumenten in de handelsportefeuille die securitisatieposities zijn, weegt de instelling haar overeenkomstig artikel 327, lid 1, berekende nettoposities met 8 % van het risicogewicht dat de instelling overeenkomstig afdeling 3 van hoofdstuk 5, titel II, op de positie in haar niet-handelsportefeuille zou toepassen.

2.   Wanneer voor de toepassing van lid 1 risicogewichten worden bepaald, kunnen ramingen van PD en LGD worden bepaald op basis van ramingen die worden afgeleid van een intern model voor het additioneel wanbetalingsrisico en het migratierisico (IRC-model) van een instelling die toestemming heeft gekregen om gebruik te maken van een intern model voor het specifiek risico van schuldinstrumenten. Deze laatste mogelijkheid mag alleen worden gebruikt met toestemming van de bevoegde autoriteiten, die wordt verleend indien de ramingen stroken met de in hoofdstuk 3 van titel II vastgestelde kwantitatieve vereisten voor de IRB-benadering.

De EBA vaardigt richtsnoeren uit overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 voor het gebruik van als inputs gebruikte ramingen van PD en LGD, wanneer die ramingen op een IRC-model worden gebaseerd.

3.   Voor securitisatieposities waarop overeenkomstig artikel 247, lid 6, een additioneel risicogewicht van toepassing is, wordt 8 % van het totale risicogewicht toegepast.

4.   De instelling bepaalt de som van haar uit de toepassing van de leden 1, 2 en 3 resulterende gewogen posities, ongeacht of het lange dan wel korte posities betreft, om haar eigenvermogensvereiste met betrekking tot specifiek risico te berekenen, met uitzondering van securitisatieposities waarop artikel 338, lid 4, van toepassing is.

5.   Indien een initiërende instelling van een traditionele securitisatie niet voldoet aan de in artikel 244 vastgestelde voorwaarden voor overdracht van een aanzienlijk deel van het risico, neemt zij de aan de securitisatie onderliggende blootstellingen op in haar berekening van de eigenvermogensvereiste als waren die blootstellingen niet gesecuritiseerd.

Indien een initiërende instelling van een synthetische securitisatie niet voldoet aan de in artikel 245 vastgestelde voorwaarden voor overdracht van een aanzienlijk deel van het risico, neemt zij de aan de securitisatie onderliggende blootstellingen op in haar berekening van de eigenvermogensvereisten als waren die blootstellingen niet gesecuritiseerd, en laat zij het effect van de synthetische securitisatie voor kredietprotectiedoeleinden buiten beschouwing.”.

11)

Deel vijf wordt geschrapt en alle verwijzingen naar deel vijf worden gelezen als verwijzingen naar hoofdstuk 2 van Verordening (EU) 2017/2402.

12)

In artikel 457 wordt punt c) vervangen door:

„c)

de eigenvermogensvereisten voor securitisatie overeenkomstig de artikelen 242 tot en met 270 bis;”.

13)

Artikel 462 wordt vervangen door:

„Artikel 462

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 244, lid 6, en artikel 245, lid 6, en in de artikelen 456 tot en met 460 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van 28 juni 2013.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 244, lid 6, en artikel 245, lid 6, en in de artikelen 456 tot en met 460 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Een besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 244, lid 6, en artikel 245, lid 6, en de artikelen 456 tot en met 460 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement of de Raad daartegen binnen een termijn van drie maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van de termijn van drie maanden de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken.”.

14)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 519 bis

Verslaglegging en evaluatie

Uiterlijk op 1 januari 2022 brengt de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de toepassing van de bepalingen in hoofdstuk 5 van titel II, deel drie, in het licht van de ontwikkelingen op de securitisatiemarkten, met inbegrip van een macroprudentieel en economisch standpunt. Het verslag gaat in voorkomend geval vergezeld van een wetgevingsvoorstel en beoordeelt in het bijzonder de volgende punten:

a)

het effect van de in artikel 254 vastgestelde hiërarchie van methoden op de uitgifte- en beleggingsactiviteit van instellingen op de securitisatiemarkten in de Unie, en het effect daarop van de berekening van de risicogewogen posten voor securitisatieposities als bedoeld in de artikelen 258 tot en met 266;

b)

de effecten op de financiële stabiliteit van de Unie en de lidstaten, met bijzondere aandacht voor potentiële speculatie op de markt voor onroerend goed en een toename van interconnecties tussen financiële instellingen;

c)

de vraag welke maatregelen nodig zijn om de negatieve effecten van securitisaties op de financiële stabiliteit te beperken en aan te pakken, zulks met behoud van de positieve effecten ervan op financiering, inclusief de mogelijkheid om een maximumgrens in te stellen voor de blootstelling aan securitisaties, en

d)

de effecten op het vermogen van financiële instellingen om een kanaal van duurzame en stabiele financiering voor de reële economie te vormen, met speciale aandacht voor kleine en middelgrote ondernemingen.

In het verslag wordt tevens ingegaan op ontwikkelingen in de regelgeving in internationale fora, in het bijzonder die in verband met internationale normen betreffende securitisaties.”.

Artikel 2

Overgangsbepalingen met betrekking tot uitstaande securitisatieposities

Met betrekking tot securitisaties waarvan de effecten zijn uitgegeven vóór 1 januari 2019 blijven instellingen de bepalingen in hoofdstuk 5 van titel II, deel drie, en artikel 337 van Verordening (EU) nr. 575/2013 tot en met 31 december 2019 toepassen in de versie die op 31 december 2018 van toepassing is.

Voor de toepassing van dit artikel worden, in het geval van securitisaties waarbij geen effecten worden uitgegeven, verwijzingen naar „securitisaties waarvan de effecten zijn uitgegeven” geacht te betekenen „securitisaties waarvan de initiële securitisatieposities worden gecreëerd”.

Artikel 3

Inwerkingtreding en datum van toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2019.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 12 december 2017.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

M. MAASIKAS


(1)  PB C 219 van 17.6.2016, blz. 2.

(2)  PB C 82 van 3.3.2016, blz. 1.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 26 oktober 2017 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 20 november 2017.

(4)  Verordening (EU) 2017/2402 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende securitisatie en tot instelling van een Europees kader voor eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde securitisatie en tot wijziging van de Richtlijnen 2009/65/EG, 2009/138/EG en 2011/61/EU en de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 648/2012 (PB L 347 van 28.12.2017, blz. 35).

(5)  Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).

(6)  Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).

(7)  Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 190).

(8)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.


28.12.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 347/35


VERORDENING (EU) 2017/2402 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 12 december 2017

tot vaststelling van een algemeen kader voor securitisatie en tot instelling van een specifiek kader voor eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde securitisatie, en tot wijziging van de Richtlijnen 2009/65/EG, 2009/138/EG en 2011/61/EU en de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 648/2012

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Securitisatie heeft betrekking op transacties die een kredietverstrekker of een crediteur — doorgaans een kredietinstelling of een onderneming — in staat stellen een samenstel van leningen, blootstellingen of kortlopende vorderingen, zoals woonkredieten, autoleningen of -leases, consumptieve kredieten, kredietkaarten of handelsvorderingen, te herfinancieren door ze om te zetten in verhandelbare effecten. De kredietverstrekker poolt en herverpakt een portefeuille van zijn leningen en brengt deze onder in verschillende risicocategorieën voor verschillende beleggers, zodat deze toegang krijgen tot beleggingen in leningen en andere blootstellingen waartoe zij normaal gesproken geen directe toegang zouden hebben. Het beleggingsrendement wordt gegenereerd uit de kasstromen van de onderliggende leningen.

(2)

In haar mededeling van 26 november 2014 inzake een investeringsplan voor Europa kondigde de Commissie aan de markten voor kwalitatief hoogwaardige securitisatie nieuw leven te willen inblazen, zonder weer te vervallen in de fouten die zijn gemaakt vóór de financiële crisis van 2008. De ontwikkeling van een markt voor eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde securitisaties is een bouwsteen van de kapitaalmarktenunie (KMU) en draagt bij tot de verwezenlijking van de prioritaire doelstelling van de Commissie het scheppen van banen te bevorderen en de economie weer op een pad van duurzame groei te brengen.

(3)

De Unie wenst het wetgevingskader aan te scherpen dat na de financiële crisis is ingevoerd om de risico’s op te vangen die eigen zijn aan zeer complexe, ondoorzichtige en riskante securitisatie. Het is van essentieel belang regels vast te stellen om eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde producten beter te differentiëren van complexe, ondoorzichtige en riskante instrumenten en om een risicogevoeliger prudentieel kader toe te passen.

(4)

Securitisatie is een belangrijk element van goed functionerende financiële markten. Deugdelijk gestructureerde securitisatie is een belangrijk kanaal voor het diversifiëren van financieringsbronnen en het ruimer spreiden van risico’s in het financiële systeem van de Unie. Securitisatie maakt een bredere spreiding van risico in de financiële sector mogelijk en kan ertoe bijdragen dat op de balansen van initiators ruimte wordt vrijgemaakt zodat meer krediet naar de economie kan vloeien. Over het geheel genomen kan zij de efficiëntie in het financiële systeem verbeteren en extra beleggingskansen creëren. Securitisatie kan een brug slaan tussen kredietinstellingen en kapitaalmarkten met een indirect voordeel voor ondernemingen en burgers (zoals minder dure leningen, bedrijfsfinanciering, en kredieten voor onroerend goed en kredietkaarten). Tegelijkertijd onderkent deze verordening de risico’s van grotere verwevenheid en buitensporige hefboomwerking die securitisatie met zich brengt, en versterkt zij het microprudentiële toezicht door bevoegde autoriteiten op de deelname van een financiële instelling op de securitisatiemarkt, alsmede het macroprudentiële toezicht op die markt door het Europees Comité voor systeemrisico’s (European Systemic Risk Board — „ESRB”) dat is opgericht bij Verordening (EU) nr. 1092/2010 van het Europees Parlement en de Raad (4) en door de nationale bevoegde en aangewezen autoriteiten voor macroprudentiële instrumenten.

(5)

Een risicogevoeliger prudentieel kader voor eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde (simple, transparent and standardised — „STS”) securitisatie vereist dat de Unie duidelijk definieert wat STS-securitisatie is, omdat anders de risicogevoeliger behandeling in de regelgeving voor banken en verzekeringsondernemingen in verschillende lidstaten voor verschillende soorten securitisatie beschikbaar zou zijn. Dat zou leiden tot een ongelijk speelveld en regelgevingsarbitrage in de hand werken, terwijl het juist van belang is ervoor te zorgen dat de Unie fungeert als een eengemaakte markt voor STS-securitisaties en dat ze grensoverschrijdende transacties vergemakkelijkt.

(6)

In overeenstemming met de bestaande definities in de sectorale wetgeving van de Unie, is het dienstig om voor alle essentiële concepten van securitisatie definities op te stellen. Er is meer bepaald behoefte aan een duidelijke en alomvattende definitie van securitisatie waarmee elke transactie of regeling wordt bestreken waarbij het kredietrisico dat verbonden is aan een blootstelling of pool van blootstellingen in tranches wordt onderverdeeld. Een blootstelling die een directe betalingsverplichting creëert voor een transactie of regeling die wordt gebruikt om materiële activa te financieren of te exploiteren, dient niet te worden beschouwd als een blootstelling in het kader van een securitisatie, zelfs als de transactie of regeling betalingsverplichtingen van een verschillende rangorde inhoudt.

(7)

Een sponsor dient taken te kunnen delegeren aan een servicer maar dient wel verantwoordelijk te blijven voor risicobeheer. Een sponsor mag met name niet de risicobehoudvereiste aan zijn servicer overdragen. De servicer dient een gereglementeerde vermogensbeheerder te zijn, zoals een beheermaatschappij van instellingen voor collectieve belegging in effecten („icbe’s”), een beheerder van alternatieve beleggingsinstellingen („abi-beheerder”) of een entiteit zoals omschreven in Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad (5) („MiFID-entiteit”).

(8)

Bij deze verordening wordt een verbod op hersecuritisatie ingesteld, onder voorbehoud van afwijkingen voor bepaalde gevallen van hersecuritisatie voor legitieme doeleinden en verduidelijkingen aangaande de vraag of door activa gedekte commercial-paperprogramma’s (asset-backed commercial paper („ABCP”) programmes — „ABCP-programma’s”) als hersecuritisaties worden beschouwd. Hersecuritisaties kunnen het bij deze verordening nagestreefde transparantieniveau in de weg staan. Dit neemt niet weg dat hersecuritisaties in uitzonderlijke gevallen van nut kunnen zijn om de belangen van beleggers te borgen. Daarom mogen hersecuritisaties alleen in bepaalde, bij deze verordening vastgestelde gevallen toegestaan worden. Voorts is het voor de financiering van de reële economie van belang dat volledig ondersteunde ABCP-programma’s die, bovenop de door het programma gefinancierde transacties geen enkele vorm van herverdeling in tranches inhouden, buiten het hersecuritisatieverbod vallen.

(9)

Beleggingen in of blootstellingen aan securitisaties stellen de belegger niet alleen bloot aan de kredietrisico’s van de onderliggende leningen of blootstellingen, maar mogelijk ook aan andere risico’s in het structureringsproces van securitisaties, zoals principaal-agentrisico’s, modelrisico’s, juridische en operationele risico’s, tegenpartijrisico’s, servicingrisico’s, liquiditeitsrisico’s en concentratierisico’s. Daarom is het zo belangrijk dat institutionele beleggers voldoen aan evenredige duediligenceverplichtingen om ervoor te zorgen dat ze de uit alle soorten securitisaties voortvloeiende risico’s in het belang van de eindbelegger naar behoren evalueren. Due diligence kan aldus ook het vertrouwen in de markt en tussen individuele initiators, sponsors en beleggers verbeteren. Beleggers dienen ook passende due diligence te betrachten met betrekking tot STS-securitisaties. Zij kunnen informatie inwinnen aan de hand van de gegevens die worden bekendgemaakt door de securitiserende partijen, meer bepaald de STS-kennisgeving en de in deze context bekendgemaakte gerelateerde gegevens, die beleggers alle nodige informatie moeten verschaffen over hoe de STS-criteria worden nageleefd. Institutionele beleggers dienen op afdoende wijze te kunnen vertrouwen op de STS-kennisgeving en de door de initiator, sponsor en special purpose entity voor securitisatiedoeleinden (securitisation special purpose entity — „SSPE”) bekendgemaakte informatie om te weten of een securitisatie voldoet aan de STS-vereisten. Zij mogen echter niet uitsluitend en werktuiglijk te vertrouwen op die kennisgeving en informatie.

(10)

Het is essentieel dat de belangen van initiators, sponsors, oorspronkelijke kredietverstrekkers die bij een securitisatie zijn betrokken, en van beleggers met elkaar in overeenstemming worden gebracht. Om dat te bereiken dienen de initiator, sponsor of oorspronkelijke kredietverstrekker een significant belang in de onderliggende blootstellingen van de securitisatie te behouden. Daarom is het van belang dat de initiator, de sponsor of oorspronkelijke kredietverstrekker ten aanzien van de betrokken onderliggende risico’s een materiële netto economische blootstelling behouden. Meer in het algemeen mag de structuur van securitisatietransacties geen aanleiding geven tot mogelijke omzeiling van de risicobehoudvereiste. Die vereiste moet gelden in alle situaties waarin de economische realiteit van een securitisatie van toepassing is, ongeacht de juridische structuren of instrumenten die worden aangewend. Er is geen meervoudige toepassing van de behoudvereiste nodig. Voor elke securitisatie volstaat het dat hetzij de initiator, hetzij de sponsor, hetzij de oorspronkelijke kredietverstrekker aan de vereiste onderworpen is. Evenzo dient, wanneer securitisatietransacties andere securitisatieposities als onderliggende blootstelling inhouden, de behoudvereiste enkel te gelden voor de securitisatie die aan de belegging ten grondslag ligt. In de STS-kennisgeving moeten beleggers erop worden gewezen dat de initiator, de sponsor of oorspronkelijke kredietverstrekker ten aanzien van de onderliggende risico’s een materiële netto economische blootstelling behoudt. Wel dient een uitzondering te worden gemaakt voor gevallen waarin gesecuritiseerde blootstellingen volledig, onvoorwaardelijk en onherroepelijk worden gegarandeerd, met name door overheidsinstanties. In het geval van steun uit overheidsmiddelen in de vorm van garanties of op andere wijze laat de onderhavige verordening de voorschriften inzake staatssteun onverlet.

(11)

Initiators en sponsors mogen geen voordeel halen uit het feit dat zij mogelijk over meer informatie over aan de SSPE overgedragen activa beschikken dan beleggers en potentiële beleggers, en mogen niet buiten het medeweten van de beleggers of potentiële beleggers activa aan de SSPE overdragen met een hoger kredietrisicoprofiel dan vergelijkbare activa op de balans van de initiators. Bij inbreuken op die bepaling moeten door de bevoegde autoriteiten op te leggen sancties gelden, doch alleen wanneer de inbreuk opzettelijk is. In dat opzicht mag geen sanctie worden opgelegd voor loutere nalatigheid. Die bepaling doet evenwel op geen enkele wijze afbreuk aan het recht van initiators en sponsors om activa voor overdracht aan de SSPE te selecteren die vooraf, in vergelijking met vergelijkbare activa die op de balans van de initiator blijven, een hoger dan gemiddeld kredietrisicoprofiel hebben, zolang het hogere kredietrisicoprofiel van de aan de SSPE overgedragen activa duidelijk aan de beleggers en potentiële beleggers wordt meegedeeld. De bevoegde autoriteiten dienen toe te zien op de naleving van die bepaling door de onderliggende activa van een securitisatie en de vergelijkbare activa op de balans van de initiator met elkaar te vergelijken.

De vergelijking van de prestaties moet worden gemaakt tussen activa waarvan van tevoren vergelijkbare prestaties worden verwacht, bijvoorbeeld tussen niet-renderende hypothecaire leningen voor woondoeleinden die naar de SSPE worden overgedragen en niet-renderende hypothecaire leningen voor woondoeleinden die op de balans van de initiator staan.

De aanname is niet dat de onderliggende activa van een securitisatie een rendement dienen te hebben dat vergelijkbaar is met dat van de gemiddelde activa op de balans van de initiator.

(12)

Beleggers en potentiële beleggers kunnen alleen due diligence verrichten en dus de kredietwaardigheid van een securitisatie-instrument met kennis van zaken beoordelen als zij toegang hebben tot informatie over deze instrumenten. Het is van belang op basis van het bestaande acquis een omvattend systeem te creëren dat beleggers en potentiële beleggers toegang biedt tot alle relevante informatie over de volledige looptijd van de transacties, dat de rapportagetaken voor initiators, sponsors en SSPE’s vermindert en dat beleggers ononderbroken, eenvoudige en gratis toegang verschaft tot betrouwbare informatie over securitisaties. Om de markt transparanter te maken, moet een kader voor securitisatieregisters worden ingevoerd om relevante rapporten te verzamelen, hoofdzakelijk over onderliggende blootstellingen in securitisaties. De vergunningverlening aan en het toezicht op deze securitisatieregisters dienen bij de Europese toezichthoudende autoriteit (de Europese Autoriteit voor effecten en markten) („ESMA”), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad (6), te berusten. Bij de nadere omschrijving van deze rapportagetaken moet de ESMA ervoor zorgen dat de aan de registers te verstrekken informatie zo nauw mogelijk aansluit bij bestaande templates voor de openbaarmaking van dergelijke informatie.

(13)

De algemene verplichting voor de initiator, de sponsor en de SSPE om informatie over securitisaties via het securitisatieregister beschikbaar te stellen, heeft in de eerste plaats ten doel beleggers via één onder toezicht staand kanaal de gegevens te verstrekken die zij nodig hebben met het oog op due diligence. Particuliere securitisaties zijn vaak maatwerk. Zij zijn belangrijk, omdat zij partijen de mogelijkheid bieden securitisatietransacties aan te gaan zonder aan de markt of aan concurrenten gevoelige commerciële informatie over de transactie te verstrekken (bijvoorbeeld dat een bepaalde onderneming financiering nodig heeft om de productie uit te breiden, of dat een beleggingsfirma in het kader van haar strategie een nieuwe markt betreedt) en/of informatie over de onderliggende activa (bijvoorbeeld het type handelsvordering van een industrieel bedrijf). In die gevallen hebben beleggers rechtstreeks contact met de initiator en/of sponsor en krijgen zij de informatie die zij nodig hebben om hun due diligence te verrichten rechtstreeks van hen. Het is bijgevolg passend particuliere securitisaties vrij te stellen van de verplichting om de informatie over de transactie aan een securitisatieregister te melden.

(14)

Initiators, sponsors en oorspronkelijke kredietverstrekkers moeten op te securitiseren blootstellingen dezelfde deugdelijke en welomschreven criteria voor kredietverstrekking toepassen als op niet-gesecuritiseerde blootstellingen. Voor zover handelsvorderingen niet worden geïnitieerd in de vorm van een lening, hoeven daarvoor echter geen kredietverstrekkingscriteria te worden gehanteerd.

(15)

Securitisatie-instrumenten zijn doorgaans niet geschikt voor niet-professionele cliënten in de zin van Richtlijn 2014/65/EU.

(16)

Initiators, sponsors en SSPE’s moeten alle materieel relevante informatie over de kredietkwaliteit en prestaties van de onderliggende blootstellingen beschikbaar stellen in het beleggersverslag, met inbegrip van informatie waaruit beleggers duidelijk kunnen opmaken of er sprake is van achterstalligheid en wanbetaling door onderliggende debiteuren, schuldherschikking, schuldkwijtschelding, respijt, terugkopen, aflossingsvrije perioden, verliezen, oninbare schulden, terugvorderingen en andere verhaalmiddelen met betrekking tot de prestaties van activa in de pool van onderliggende blootstellingen. Het beleggersverslag moet in het geval van een andere securitisatie dan een ABCP-transactie ook gegevens bevatten over de kasstromen die worden gegenereerd door de onderliggende blootstellingen en door de verplichtingen in verband met de securitisatie, met inbegrip van afzonderlijke informatie over de inkomsten en uitgaven met betrekking tot de securitisatiepositie, namelijk het gepland kapitaal, de geplande rente, het vervroegd terugbetaald kapitaal, de achterstallige rente en vergoedingen en kosten, en gegevens over het activeren van gebeurtenissen die veranderingen in de rangorde van betalingen of de vervanging van tegenpartijen inhouden, alsmede informatie over de omvang en vorm van kredietverbetering voor elke tranche. Hoewel eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde securitisaties in het verleden goed hebben gepresteerd, zegt de naleving van STS-vereisten niets over het risicogehalte van de securitisatiepositie of de onderliggende kredietkwaliteit van de securitisatie. Wel moet dit worden opgevat als een indicatie dat een voorzichtig en zorgvuldig belegger in staat zal zijn de risico’s van de securitisatie te analyseren.

Teneinde rekening te houden met de verschillende structurele kenmerken van langlopende securitisaties en van kortlopende securitisaties (namelijk ABCP-programma’s en ABCP-transacties), moeten er twee soorten STS-vereisten zijn, één voor langlopende securitisaties en één voor kortlopende securitisaties, conform het verschil in werking tussen deze twee marktsegmenten. ABCP-programma’s zijn gebaseerd op een aantal ABCP-transacties die bestaan uit kortlopende blootstellingen die op de vervaldag moeten worden vervangen. In een ABCP-transactie kan securitisatie onder meer worden bereikt door een akkoord over een variabele korting op de aankoopprijs voor de pool van onderliggende blootstellingen, of de uitgifte van senior en junior notes door een SSPE in een cofinancieringsstructuur waarbij de senior notes naar de aankopende entiteiten van een of meer ABCP-programma’s worden overgedragen. ABCP-transacties die als een STS kunnen worden aangemerkt, mogen evenwel geen hersecuritisaties omvatten. Bovendien moeten STS-criteria de specifieke rol weerspiegelen van de sponsor die liquiditeitssteun verleent aan het ABCP-programma, in het bijzonder voor volledig ondersteunde ABCP-programma’s.

(17)

Zowel op internationaal als op Unieniveau is er al veel werk verricht om STS-securitisatie te identificeren. In de Gedelegeerde Verordeningen (EU) 2015/35 (7) en 2015/61 (8) van de Commissie zijn reeds criteria opgenomen voor STS-securitisatie voor specifieke doeleinden, waaraan een risicogevoeligere prudentiële behandeling is gegeven.

(18)

SSPE’s mogen alleen gevestigd zijn in derde landen die door de Financiëleactiegroep (Financial Action Task Force, FATF) niet zijn opgenomen in de lijst van niet-coöperatieve rechtsgebieden met een hoog risico. Indien op het ogenblik dat deze verordening wordt geëvalueerd, een specifieke Unielijst voorhanden is van rechtsgebieden van derde landen die weigeren standaarden inzake goed fiscaal bestuur na te leven, dient rekening te worden gehouden met die Unielijst en kan deze de referentielijst worden voor derde landen waar SSPE’s zich niet mogen vestigen.

(19)

Het is van groot belang om een algemene definitie van STS-securitisatie voor alle sectoren te formuleren op basis van de bestaande criteria, alsook op basis van de op 23 juli 2015 door het Bazels Comité voor bankentoezicht (het Bazels Comité) en de Internationale organisatie van effectentoezichthouders (Iosco) aangenomen criteria voor het identificeren van eenvoudige, transparante en vergelijkbare securitisaties binnen de context van kapitaaltoereikendheid voor securitisaties, en in het bijzonder het op 7 juli 2015 gepubliceerde advies van de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) („EBA”), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (9), over een Europees kader voor in aanmerking komende securitisaties.

(20)

De toepassing van de STS-criteria in de hele Unie mag niet leiden tot divergente benaderingen. Divergente benaderingen zouden potentiële belemmeringen creëren voor grensoverschrijdende beleggers omdat zij zich zouden moeten verdiepen in de bijzonderheden van de rechtskaders van de lidstaten, hetgeen hun vertrouwen in de STS-criteria zou ondermijnen. Daarom moet de EBA richtsnoeren ontwikkelen met het oog op een gemeenschappelijke en samenhangende interpretatie van de STS-vereisten in de hele Unie, teneinde mogelijke interpretatieproblemen op te lossen. Eén dergelijke interpretatiebron zou ertoe bijdragen dat de STS-criteria door initiators, sponsors en beleggers worden overgenomen. Ook de ESMA moet een actieve rol spelen bij het aanpakken van mogelijke interpretatieproblemen.

(21)

Teneinde divergente benaderingen bij de toepassing van de STS-criteria te vermijden, dienen de drie Europese toezichthoudende autoriteiten („ETA’s”), in het kader van het Gemengd Comité van de Europese toezichthoudende autoriteiten, hun werkzaamheden en die van de bevoegde autoriteiten te coördineren om sectoroverschrijdende consistentie te waarborgen en praktische problemen te evalueren die met betrekking tot STS-securitisaties zouden kunnen optreden. Daarbij dienen ook de standpunten van de marktdeelnemers te worden ingewonnen en zo veel mogelijk in aanmerking te worden genomen. Het resultaat van die besprekingen moet worden gepubliceerd op de websites van de ETA’s om initiators, sponsors, SSPE’s en beleggers te helpen bij het evalueren van STS-securitisaties alvorens deze uit te geven of erin te beleggen. Een dergelijk coördinatiemechanisme zou met name erg belangrijk zijn in de aanloop naar de toepassing van deze verordening.

(22)

In deze verordening komt alleen „true sale”-securitisatie voor een STS-status in aanmerking. In een „true sale”-securitisatie wordt de eigendom van de onderliggende blootstellingen overgedragen of daadwerkelijk gecedeerd aan een uitgevende entiteit, namelijk een SSPE. Aan de overdracht of cessie van de onderliggende blootstellingen aan de SSPE mogen geen terugvorderingsbepalingen in geval van insolventie van de verkoper verbonden zijn, onverminderd bepalingen van nationale insolventiewetgeving uit hoofde waarvan de verkoop van onderliggende blootstellingen, gesloten binnen een bepaalde termijn voorafgaand aan de insolventverklaring van de verkoper, onder strikte voorwaarden nietig kan worden verklaard.

(23)

Een juridisch advies van een gekwalificeerd raadsman zou de echte verkoop („true sale”) of cessie of overdracht met dezelfde rechtsgevolgen van de onderliggende blootstellingen en de afdwingbaarheid van die true sale of cessie of overdracht met dezelfde rechtsgevolgen op grond van het toepasselijke recht kunnen bevestigen.

(24)

Bij andere dan „true sale”-securitisaties worden de onderliggende blootstellingen niet aan een uitgevende entiteit die een SSPE is, overgedragen, maar wordt het met de onderliggende blootstellingen samenhangende kredietrisico door middel van een derivatencontract of garanties overgedragen. Dat creëert een extra tegenpartijkredietrisico en potentiële complexiteit die met name verband houden met de inhoud van het derivatencontract. Om deze redenen mogen de STS-criteria geen synthetische securitisatie toelaten.

De vooruitgang die de EBA heeft geboekt in haar verslag van december 2015, waarin een mogelijk samenstel van STS-criteria voor synthetische securitisaties wordt voorgesteld en een definitie wordt gegeven van een „synthetische balanssecuritisatie” en een „synthetische arbitragesecuritisatie”, moet worden erkend. Zodra de EBA duidelijk een samenstel van STS-criteria heeft vastgesteld dat specifiek van toepassing is op synthetische balanssecuritisaties, en teneinde de financiering van de reële economie te bevorderen, met name van kleine en middelgrote ondernemingen („kmo’s”) die het meest gebaat zijn bij deze securitisaties, dient de Commissie een rapport op te stellen en, in voorkomend geval, een wetgevingsvoorstel aan te nemen om het STS-kader tot dergelijke securitisaties uit te breiden. De Commissie mag echter geen dergelijke verruiming voorstellen voor synthetische arbitragesecuritisaties.

(25)

De onderliggende blootstellingen die door de verkoper aan de SSPE zijn overgedragen, moeten beantwoorden aan vooraf bepaalde, duidelijk omschreven toelaatbaarheidscriteria die geen ruimte laten voor actief portefeuillebeheer van deze blootstellingen op discretionaire basis. Vervanging van blootstellingen die de verklaringen en garanties schenden, mag in principe niet worden beschouwd als actief portefeuillebeheer.

(26)

Onderliggende blootstellingen mogen geen blootstellingen bij wanbetaling omvatten of blootstellingen aan debiteuren of garantiegevers die zich, voor zover de initiator of oorspronkelijke kredietverstrekker bekend, in specifieke situaties van verminderde kredietwaardigheid bevinden (bijvoorbeeld debiteuren die insolvent zijn verklaard).

Aan de „voor zover bekend”-norm moet worden geacht te zijn voldaan op basis van de informatie die van de debiteuren is verkregen over de initiëring van de blootstellingen, informatie die van de initiator is verkregen in de loop van de servicing van de blootstellingen of in de loop van de risicobeheerprocedure, of informatie die door een derde partij ter kennis van de initiator is gebracht.

Een prudente benadering dient te worden gevolgd bij blootstellingen die niet hebben gerendeerd en vervolgens zijn geherstructureerd. De opneming van deze laatste in de pool van onderliggende blootstellingen mag evenwel niet worden uitgesloten ingeval deze blootstellingen geen nieuwe betalingsachterstand hebben vertoond sinds de datum van de herstructurering, die ten minste één jaar vóór de datum van overdracht of cessie van de onderliggende blootstellingen aan de SSPE moet hebben plaatsgevonden. In dergelijke gevallen moet adequate openbaarmaking zorgen voor volledige transparantie:

(27)

Opdat beleggers grondige due diligence verrichten en de onderliggende risico’s gemakkelijker kunnen worden beoordeeld, is het belangrijk dat securitisatietransacties worden gedekt door pools van blootstellingen die homogeen zijn qua soorten activa, zoals pools van woonkredieten, of pools van bedrijfsleningen, hypothecaire leningen voor zakelijke doeleinden, leases en kredietfaciliteiten aan ondernemingen van dezelfde categorie, of pools van autoleningen en -leases, of pools van kredietfaciliteiten aan particulieren voor persoonlijke, familie- of huishoudelijke consumptiedoeleinden. De onderliggende blootstellingen mogen geen effecten, als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 44, van Richtlijn 2014/65/EU, bevatten. Om rekening te houden met die lidstaten waar het gebruikelijk is dat kredietinstellingen obligaties gebruiken in plaats van leningsovereenkomsten om krediet te verstrekken aan niet-financiële ondernemingen, dienen deze obligaties ook te kunnen worden opgenomen, mits zij niet aan een handelsplatform zijn genoteerd.

(28)

Het is van groot belang te voorkomen dat „originate to distribute”-modellen weer opduiken. In die scenario’s bieden kredietverstrekkers leningen aan onder toepassing van een ondermaats en zwak beleid inzake overneming („underwriting”) omdat zij op voorhand weten dat de ermee samenhangende risico’s uiteindelijk aan derden worden verkocht. De te securitiseren blootstellingen dienen dus te worden geïnitieerd in het kader van de normale bedrijfsuitoefening van de initiator of de oorspronkelijke kredietverstrekker krachtens afsluitstandaarden die niet minder streng mogen zijn dan die welke de initiator of de oorspronkelijke kredietverstrekker hanteert op het moment van initiëring voor soortgelijke blootstellingen die niet gesecuritiseerd zijn. Alle materiële wijzigingen in de afsluitstandaarden dienen te worden meegedeeld aan potentiële beleggers of, in het geval van volledig ondersteunde ABCP-programma’s, aan de sponsor en andere partijen die rechtstreeks blootstaan aan de ABCP-transactie. De initiator of de oorspronkelijke kredietverstrekker dient voldoende ervaring te hebben met het initiëren van blootstellingen van dezelfde aard als de gesecuritiseerde blootstellingen. Bij securitisaties met woonkredieten als onderliggende blootstellingen mag de pool van leningen geen leningen bevatten die op de markt zijn gebracht en overgenomen op grond van de veronderstelling dat aan de kredietaanvrager of, in voorkomend geval, aan tussenpersonen is meegedeeld dat de verstrekte informatie door de kredietverstrekker misschien niet kan worden geverifieerd. De beoordeling van de kredietwaardigheid van de kredietnemer moet indien toepasselijk ook voldoen aan de vereisten van Richtlijn 2008/48/EG (10) of 2014/17/EU (11) van het Europees Parlement en de Raad of gelijkwaardige vereisten in derde landen.

(29)

Wanneer de terugbetaling van securitisatieposities sterk afhangt van de verkoop van activa die de onderliggende blootstellingen dekken, creëert dat kwetsbaarheden, zoals wordt geïllustreerd door de slechte prestaties van delen van de markt voor door bedrijfshypotheken gedekte effecten (commercial mortgage-backed securities — „CMBS”) tijdens de financiële crisis. Daarom mogen CMBS niet worden beschouwd als STS-securitisaties.

(30)

Wanneer gegevens beschikbaar zijn over het milieueffect van onderliggende activa van een securitisatie dienen de initiator en de sponsor van deze securitisaties die gegevens te publiceren.

Wanneer de onderliggende blootstellingen van een STS-securitisatie woonkredieten of autoleningen of -leases zijn, dienen de initiator, de sponsor en de SSPE van die securitisatie de beschikbare informatie over het milieueffect van de activa die met deze woonkredieten of autoleningen of -leases worden gefinancierd, te publiceren.

(31)

Indien initiators, sponsors en SSPE’s hun securitisaties de STS-benaming wensen mee te geven, moeten beleggers, bevoegde autoriteiten en de ESMA ervan in kennis worden gesteld dat de securitisatie voldoet aan de STS-vereisten. De kennisgeving moet een beschrijving bevatten van de wijze waarop aan elk van de STS-criteria is voldaan. De ESMA moet dit dan ter informatie in een lijst van aangemelde STS-securitisaties op haar website bekendmaken. De opneming van een securitisatie in de ESMA-lijst van aangemelde STS-securitisaties impliceert niet dat de ESMA of andere bevoegde autoriteiten hebben geattesteerd dat de securitisatie voldoet aan de STS-vereisten. De naleving van de STS-vereisten blijft uitsluitend de verantwoordelijkheid van de initiators, sponsors en SSPE’s. Aldus moet worden gewaarborgd dat de initiators, sponsors en SSPE’s de verantwoordelijkheid nemen voor hun bewering dat de securitisatie STS-conform is en dat er transparantie heerst op de markt.

(32)

Indien een securitisatie niet meer voldoet aan de STS-vereisten, moeten de initiator en de sponsor de ESMA en de relevante bevoegde autoriteit hiervan onverwijld in kennis stellen. Wanneer bovendien een bevoegde autoriteit administratieve sancties heeft opgelegd met betrekking tot een als STS aangemelde securitisatie, moet deze bevoegde autoriteit de ESMA hiervan onverwijld in kennis stellen zodat zij op de lijst van STS-kennisgevingen kunnen worden opgenomen, waardoor beleggers op de hoogte worden gebracht van die sancties en van de betrouwbaarheid van STS-kennisgevingen. Het is dus in het belang van initiators en sponsors om goed doordachte kennisgevingen op te stellen om reputatieschade te voorkomen.

(33)

Beleggers dienen bij beleggingen zelf due diligence te verrichten in verhouding tot de betrokken risico’s, maar dienen hierbij wel te kunnen steunen op de STS-kennisgevingen en op de informatie die is bekendgemaakt door de initiator, de sponsor en de SSPE om te weten of een securitisatie voldoet aan de STS-vereisten. Zij mogen echter niet uitsluitend en werktuiglijk te vertrouwen op die kennisgevingen en informatie.

(34)

Betrokkenheid van derde partijen om te helpen nagaan of een securitisatie aan de STS-vereisten voldoet, kan nuttig zijn voor beleggers, initiators, sponsors en SSPE’s en kan bijdragen tot een groter vertrouwen in de markt voor STS-securitisaties. Initiators, sponsors en SSPE’s zouden ook gebruik kunnen maken van de diensten van een derde partij waaraan overeenkomstig deze verordening vergunning is verleend om te beoordelen of hun securitisatie voldoet aan de STS-criteria. Aan die derde partijen dient vergunning te worden verleend door de bevoegde autoriteiten. In de kennisgeving aan de ESMA en de daaropvolgende bekendmaking op de website van de ESMA moet worden vermeld of de STS-status door een gemachtigde derde partij is bevestigd. Het is evenwel van essentieel belang dat de beleggers hun eigen beoordeling uitvoeren, verantwoordelijkheid opnemen voor hun beleggingsbeslissingen en niet werktuiglijk vertrouwen op deze derde partijen. De betrokkenheid van een derde partij mag er geenszins toe leiden dat de juridische eindverantwoordelijkheid inzake kennisgeving en behandeling van een securitisatietransactie als een STS-transactie niet langer bij de initiators, sponsors en institutionele beleggers ligt.

(35)

De lidstaten dienen bevoegde autoriteiten aan te wijzen en deze de nodige toezichts-, onderzoeks- en sanctiebevoegdheden te verlenen. Administratieve sancties dienen in beginsel te worden bekendgemaakt. Aangezien beleggers, initiators, sponsors, oorspronkelijke kredietverstrekkers en SSPE’s kunnen zijn gevestigd in verschillende lidstaten en kunnen ressorteren onder het toezicht van verschillende sectorale bevoegde autoriteiten, moet middels wederzijdse uitwisseling van informatie en bijstand bij het toezicht worden gezorgd voor nauwe samenwerking tussen de relevante bevoegde autoriteiten, met inbegrip van de Europese Centrale Bank („ECB”) met betrekking tot de specifieke taken die haar bij Verordening (EU) nr. 1024/2013 (12) van de Raad zijn opgedragen, en de ETA’s. De bevoegde autoriteiten mogen de sancties alleen opleggen bij inbreuken die met opzet of uit nalatigheid worden gepleegd. Of remediërende maatregelen worden toegepast mag niet afhangen van aanwijzingen van opzet of nalatigheid. Bij het bepalen van het passende type en de passende omvang van een sanctie of remediërende maatregel dienen de bevoegde autoriteiten, wanneer zij rekening houden met de financiële draagkracht van de voor de inbreuk verantwoordelijke natuurlijke persoon of rechtspersoon, met name de totale omzet van de verantwoordelijke rechtspersoon of het jaarinkomen en de netto activa van de verantwoordelijke natuurlijke persoon in aanmerking te nemen.

(36)

De bevoegde autoriteiten moeten hun toezicht nauw coördineren en zorgen voor consistente besluitvorming, vooral in het geval van inbreuken op deze verordening. Wanneer deze inbreuken betrekking hebben op een onjuiste of misleidende kennisgeving, dient de bevoegde autoriteit die deze inbreuk ontdekt, tevens de ETA’s en de relevante bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten te informeren. Indien de bevoegde autoriteiten het niet eens zijn, dienen de ESMA en, in voorkomend geval, het Gemengd Comité van de Europese toezichthoudende autoriteiten hun bindende bemiddelingsbevoegdheden te gebruiken.

(37)

De voorschriften inzake de aanduiding „eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde” („STS”) securitisatie zijn nieuw en zullen mettertijd nader worden uitgewerkt in de richtsnoeren en de toezichtspraktijk van de EBA. Om te voorkomen dat marktdeelnemers worden ontmoedigd om die nieuwe aanduiding te gebruiken, dienen de bevoegde autoriteiten de mogelijkheid te hebben de initiator, de sponsor en de SSPE die de aanduiding te goeder trouw maar abusievelijk bezigt, een respijtperiode van drie maanden te verlenen. De initiator, de sponsor en de SSPE worden geacht te goeder trouw te hebben gehandeld wanneer zij niet konden weten dat een securitisatie niet voldeed aan alle STS-criteria om als een STS-securitisatie te worden aangemerkt. De securitisatie in kwestie dient voor de duur van de respijtperiode te worden beschouwd als een STS-conforme securitisatie en mag niet worden geschrapt van de lijst die de ESMA overeenkomstig deze verordening opstelt.

(38)

Deze verordening bevordert de harmonisatie van een aantal centrale elementen in de markt voor securitisatie zonder vooruit te lopen op aanvullende marktgeleide harmonisatie van processen en praktijken in de securitisatiemarkten. Om die reden is het van cruciaal belang dat marktdeelnemers en hun beroepsorganisaties blijven werken aan de standaardisering van marktpraktijken en meer bepaald een gestandaardiseerde documentatie van securitisaties. De Commissie moet zorgvuldig toezien op de standaardiseringsinspanningen door marktdeelnemers en hierover verslag uitbrengen.

(39)

Richtlijnen 2009/65/EG (13), 2009/138/EG (14) en 2011/61/EU (15) van het Europees Parlement en de Raad en Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 (16) en (EU) nr. 648/2012 (17) van het Europees Parlement en de Raad worden dienovereenkomstig gewijzigd om de consistentie te verzekeren tussen het Unierechtskader en deze verordening met betrekking tot de securitisatiebepalingen die voornamelijk de instelling en de werking van de interne markt tot doel hebben, meer bepaald door het creëren van een gelijk speelveld op de interne markt voor alle institutionele beleggers.

(40)

Wat betreft de wijzigingen van Verordening (EU) nr. 648/2012 mogen otc-derivatencontracten die zijn gesloten door SSPE’s niet onder de clearingverplichting vallen, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. De reden is dat tegenpartijen bij otc-derivatencontracten die met SSPE’s zijn aangegaan, crediteuren met zekerheden zijn in het kader van securitisatieregelingen en doorgaans is dan reeds voorzien in toereikende bescherming tegen tegenpartijkredietrisico. Met betrekking tot niet-centraal geclearde derivaten moet wat betreft de vereiste zekerhedenniveaus ook rekening worden gehouden met de specifieke structuur van securitisatieregelingen en de bescherming waarin hierbij al is voorzien.

(41)

Gedekte obligaties en securitisaties zijn in zekere mate onderling inwisselbaar. Om de mogelijkheid van verstoring of arbitrage tussen het gebruik van securitisaties en gedekte obligaties vanwege de verschillende behandeling van otc-derivatencontracten die zijn gesloten door gedekteobligatie-entiteiten of door SSPE’s te voorkomen, moet Verordening (EU) nr. 648/2012 worden gewijzigd om te zorgen voor samenhang tussen de behandeling van derivaten in verband met gedekte obligaties en die van derivaten in verband met securitisaties, met betrekking tot de clearingverplichting en de marginvereisten voor niet centraal geclearde otc-derivaten.

(42)

Teneinde de door de ESMA aan te rekenen toezichtsvergoedingen te harmoniseren, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie („VWEU”) handelingen vast te stellen ten aanzien van.de nadere bepaling van de soorten vergoedingen, de zaken waarvoor een vergoeding moet worden betaald, de hoogte van de vergoedingen en de wijze waarop deze moeten worden betaald. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (18). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(43)

Teneinde de risicobehoudvereiste te verduidelijken, en teneinde de homogeniteitscriteria en de in het kader van de vereisten met betrekking tot eenvoud homogeen geachte blootstellingen verder te verduidelijken, waarbij ervoor wordt gezorgd dat de securitisatie van leningen aan kmo’s niet negatief wordt beïnvloed, dient de Commissie bevoegd te zijn door de EBA ontwikkelde technische reguleringsnormen vast te stellen ten aanzien van: de voorwaarden voor risicobehoud, de meting van de hoogte van het aangehouden risico, verbodsbepalingen inzake het behouden risico, het behoud op geconsolideerde basis en de vrijstelling voor bepaalde transacties, alsook de bepaling van homogeniteitscriteria en van welke onderliggende blootstellingen homogeen worden geacht. De Commissie dient deze technische reguleringsnormen vast te stellen door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 290 VWEU en de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010. De EBA dient nauw te overleggen met de twee andere ETA’s.

(44)

Om beleggers continu, gemakkelijk en kosteloos toegang te verschaffen tot betrouwbare informatie over securitisaties en de voorwaarden van de verplichting tot samenwerking en informatie-uitwisseling voor de bevoegde autoriteiten nader te bepalen, dient de Commissie bevoegd te zijn door de ESMA ontwikkelde technische reguleringsnormen vast te stellen ten aanzien van: vergelijkbare informatie over onderliggende blootstellingen en periodieke beleggersverslagen, de lijst van legitieme doeleinden waarvoor hersecuritisaties zijn toegestaan, de procedures die securitisatieregisters in staat stellen de volledigheid en consistentie van de gerapporteerde gegevens te verifiëren, de aanvraag tot registratie en de vereenvoudigde aanvraag tot uitbreiding van de registratie, de nadere gegevens van de securitisatie die om redenen van transparantie moeten worden verstrekt, de operationele normen die nodig zijn voor het verzamelen, aggregeren en vergelijken van gegevens van verschillende securitisatieregisters, de informatie waartoe aangewezen entiteiten toegang hebben en de voorwaarden voor rechtstreekse toegang, de te verstrekken informatie in het geval van STS-kennisgeving, de aan de bevoegde autoriteiten te verstrekken informatie bij het verzoek tot vergunningverlening aan een derde partij, de uit te wisselen informatie, en de inhoud en de reikwijdte van de kennisgevingsverplichtingen. De Commissie dient deze technische reguleringsnormen vast te stellen door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 290 VWEU en de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010. De ESMA dient nauw te overleggen met de twee andere ETA’s.

(45)

Om het proces voor beleggers, initiators, sponsors en SSPE’s te faciliteren, dient de Commissie ook bevoegd te zijn door de ESMA ontwikkelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen ten aanzien van: de te gebruiken templates voor het beschikbaar stellen van informatie voor houders van securitisatieposities, het format van de registratieaanvraag en van de aanvraag tot uitbreiding van de registratie van securitisatieregisters, de template voor het verstrekken van informatie, de te gebruiken templates voor het verstrekken van informatie aan het securitisatieregister, rekening houdend met oplossingen die zijn ontwikkeld door bestaande verzamelaars van securitisatiegegevens, en de STS-kennisgevingstemplate die beleggers en bevoegde autoriteiten voldoende informatie zal verschaffen om de naleving van de STS-vereisten te kunnen toetsen. De Commissie dient deze technische uitvoeringsnormen vast te stellen door middel van uitvoeringshandelingen overeenkomstig artikel 291 VWEU en artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010. De ESMA dient nauw te overleggen met de twee andere ETA’s.

(46)

Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk de vaststelling van een algemeen kader voor securitisatie en de instelling van een specifiek kader voor STS-securitisatie, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt omdat de securitisatiemarkten wereldwijd actief zijn en een gelijk speelveld in de interne markt voor alle institutionele beleggers en entiteiten die betrokken zijn bij securitisatie, dient te worden gewaarborgd, maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(47)

Deze verordening moet van toepassing zijn op securitisaties waarvan de effecten op of na 1 januari 2019 zijn uitgegeven.

(48)

Voor securitisatieposities die nog uitstaan op 1 januari 2019 moeten initiators, sponsors en SSPE’s de benaming „STS” kunnen gebruiken op voorwaarde dat de securitisatie aan de STS-vereisten beantwoordt, voor sommige vereisten op het ogenblik van de kennisgeving en voor andere op het ogenblik van de initiëring. Daartoe moeten initiators, sponsors en SSPE’s op grond van deze verordening een STS-kennisgeving bij de ESMA kunnen indienen. Eventuele latere wijzigingen in de securitisatie moeten worden toegelaten op voorwaarde dat de securitisatie aan alle geldende STS-vereisten blijft voldoen.

(49)

De duediligencevereisten die overeenkomstig het bestaande Unierecht van toepassing zijn vóór de datum van toepassing van deze verordening, moeten van toepassing blijven op securitisaties die op of na 1 januari 2011 zijn uitgegeven, en ook op vóór 1 januari 2011 uitgegeven securitisaties indien na 31 december 2014 nieuwe onderliggende blootstellingen zijn toegevoegd of vervangen. De desbetreffende bepalingen van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 625/2014 van de Commissie (19) ter specificatie van de risicobehoudvereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, in de zin van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (20), moeten van toepassing blijven tot het tijdstip waarop de technische reguleringsnormen inzake risicobehoud op grond van de onderhavige verordening op de nieuwe kredietinstellingen van toepassing zijn. Omwille van de rechtszekerheid dienen kredietinstellingen of beleggingsondernemingen, verzekerings- en herverzekeringsondernemingen en beheerders van alternatieve beleggingsfondsen voor securitisatieposities die nog uitstaan op de datum van toepassing van de onderhavige verordening, te blijven vallen onder respectievelijk artikel 405 van Verordening (EU) nr. 575/2013 en de hoofdstukken I, II en III en artikel 22 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 625/2014, de artikelen 254 en 255 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/35 en artikel 51 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 231/2013 van de Commissie (21).

Opdat initiators, sponsors en SSPE’s hun transparantieverplichtingen naleven totdat de technische reguleringsnormen die door de Commissie op grond van de onderhavige verordening moeten worden aangenomen, van toepassing zijn, moet de in de bijlagen I tot en met VIII van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/3 van de Commissie (22) bedoelde informatie voor het publiek beschikbaar worden gemaakt,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK 1

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   Deze verordening stelt een algemeen kader voor securitisatie vast. Zij definieert securitisatie en stelt duediligence-, risicobehoud- en transparantievereisten in voor de partijen die bij securitisaties betrokken zijn, criteria voor kredietverlening, vereisten voor de verkoop van securitisaties aan niet-professionele cliënten, een verbod op hersecuritisaties, vereisten voor SSPE’s alsook voorwaarden en procedures voor securitisatieregisters. Zij stelt ook een specifiek kader in voor eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde securitisatie of „STS-securitisatie” („STS” — simple, transparent and standardised).

2.   Deze verordening is van toepassing op institutionele beleggers en op initiators, sponsors, oorspronkelijke kredietverstrekkers en SSPE’s.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1.   „securitisatie”: transactie of regeling waarbij het kredietrisico dat verbonden is aan een blootstelling of een pool van blootstellingen, in tranches wordt onderverdeeld, en die alle volgende kenmerken vertoont:

a)

de in het kader van de transactie of regeling verrichte betalingen hangen af van de prestaties van de blootstelling of van de pool van blootstellingen;

b)

de achterstelling van de tranches is bepalend voor de verdeling van de verliezen tijdens de looptijd van de transactie of regeling;

c)

de transactie of regeling leidt niet tot blootstellingen met alle kenmerken die staan vermeld in artikel 147, lid 8, van Verordening (EU) nr. 575/2013.

2.   „special purpose entity voor securitisatiedoeleinden” („securitisation special purpose entity” — „SSPE”): vennootschap, trust of andere entiteit die geen initiator of sponsor is, die is opgericht voor een of meer securitisaties, waarvan de activiteiten beperkt blijven tot hetgeen noodzakelijk is voor het verwezenlijken van dit doel, en waarvan de constructie bedoeld is om de SSPE-verplichtingen te scheiden van die van de initiator;

3.   

„initiator”

: entiteit die:

a)

zelf of via verwante ondernemingen direct of indirect betrokken is geweest bij de oorspronkelijke overeenkomst waarmee de verplichtingen of de potentiële verplichtingen van de debiteur of potentiële debiteur zijn ontstaan die tot securitisatie van de blootstellingen hebben geleid, of

b)

blootstellingen van een derde voor eigen rekening koopt en vervolgens securitiseert;

4.   „hersecuritisatie”: securitisatie waarbij ten minste een van de onderliggende blootstellingen een securitisatiepositie is;

5.   

„sponsor”

: niet-initiërende, al dan niet in de Unie gevestigde kredietinstelling als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013, of beleggingsonderneming als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 1, van Richtlijn 2014/65/EU, die:

a)

een door activa gedekt commercialpaperprogramma (asset-backed commercialpaperprogramma) of een andere securitisatie waarbij blootstellingen van derden worden gekocht, uitgeeft en beheert, of

b)

een door activa gedekt commercialpaperprogramma of een andere securitisatie waarbij blootstellingen van derden worden gekocht, uitgeeft en het met die securitisatie verband houdende dagelijks actief portefeuillebeheer delegeert aan een entiteit waaraan overeenkomstig Richtlijn 2009/65/EG, Richtlijn 2011/61/EU of Richtlijn 2014/65/EU, vergunning is verleend om die activiteit te verrichten;

6.   „tranche”: contractueel vastgesteld segment van het kredietrisico dat verbonden is aan een blootstelling of een pool van blootstellingen, waarbij een positie in dit segment een groter of kleiner verliesrisico met zich meebrengt dan een positie van dezelfde omvang in een ander segment, als geen rekening wordt gehouden met de kredietprotectie die door derden rechtstreeks aan de houders van de posities in dit segment of in andere segmenten wordt geboden;

7.   „door activa gedekt commercialpaperprogramma” („asset-backed commercialpaperprogramma”) of „ABCP-programma”: securitisatieprogramma in het kader waarvan effecten worden uitgegeven, voornamelijk in de vorm van door activa gedekt commercieel papier met een oorspronkelijke looptijd van één jaar of minder;

8.   „door activa gedekte commercialpapertransactie” („asset-backed commercialpapertransactie”) of „ABCP-transactie”: securitisatie in het kader van een ABCP-programma;

9.   „traditionele securitisatie”: securitisatie waarbij het economisch belang in de gesecuritiseerde blootstellingen wordt overgedragen via overdracht van de eigendom van die blootstellingen van de initiator op een SSPE of via subdeelneming door een SSPE, indien de uitgegeven effecten geen betalingsverplichting van de initiator vormen;

10.   „synthetische securitisatie”: securitisatie waarbij de overdracht van risico geschiedt door middel van kredietderivaten of kredietgaranties, en de blootstellingen die worden gesecuritiseerd, blootstellingen van de initiator blijven;

11.   „belegger”: natuurlijke of rechtspersoon die een securitisatiepositie bezit;

12.   

„institutionele belegger”

: een belegger die tot een van de volgende categorieën behoort:

a)

een verzekeringsonderneming als gedefinieerd in artikel 13, punt 1, van Richtlijn 2009/138/EG;

b)

een herverzekeringsonderneming als gedefinieerd in artikel 13, punt 4, van Richtlijn 2009/138/EG;

c)

een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening die binnen het toepassingsgebied van Richtlijn (EU) 2016/2341 van het Europees Parlement en de Raad (23) valt overeenkomstig artikel 2 ervan, tenzij een lidstaat ervoor heeft gekozen die richtlijn geheel of gedeeltelijk niet op die instelling toe te passen overeenkomstig artikel 5 ervan, of een beleggingsbeheerder die, dan wel een vergunninghoudend lichaam dat op grond van artikel 32 van Richtlijn (EU) 2016/2341 door een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening is aangewezen;

d)

een beheerder van een alternatieve beleggingsinstelling (abi-beheerder) als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, onder b), van Richtlijn 2011/61/EU die alternatieve beleggingsinstellingen beheert en/of verhandelt in de Unie;

e)

een beheermaatschappij voor een instelling voor collectieve belegging in effecten (icbe), als gedefinieerd in artikel 2, lid 1, onder b), van Richtlijn 2009/65/EG;

f)

een intern beheerde icbe, dat wil zeggen een beleggingsmaatschappij waaraan in overeenstemming met Richtlijn 2009/65/EG een vergunning is verleend en die geen beheermaatschappij heeft aangewezen waaraan op grond van die richtlijn een vergunning is verleend voor het beheer ervan;

g)

een kredietinstelling als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 voor de toepassing van die verordening, of een beleggingsonderneming als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 2, van die verordening;

13.   „servicer”: instelling die het dagelijkse beheer van een pool van gekochte kortlopende vorderingen of de onderliggende blootstellingen aan kredietrisico verzorgt;

14.   „liquiditeitsfaciliteit”: securitisatiepositie die voortvloeit uit een contractuele overeenkomst om middelen ter beschikking te stellen teneinde de continuïteit van de kasstroom ten behoeve van de beleggers te waarborgen;

15.   „revolverende blootstelling”: blootstelling waarbij de openstaande saldi van kredietnemers naargelang van hun beslissingen om te lenen en terug te betalen, mogen schommelen tot een van tevoren afgesproken limiet;

16.   „revolverende securitisatie”: securitisatie waarbij de securitisatiestructuur zelf revolveert doordat aan de pool van blootstellingen blootstellingen worden toegevoegd of onttrokken ongeacht de vraag of de blootstellingen al dan niet revolveren;

17.   „vervroegdeaflossingsbepaling”: contractuele clausule in een securitisatie van revolverende blootstellingen of een revolverende securitisatie op grond waarvan de securitisatieposities van de beleggers vóór hun oorspronkelijke vervaldatum moeten worden afgelost zodra er zich welbepaalde gebeurtenissen voordoen;

18.   „eersteverliestranche”: de meest achtergestelde tranche in een securitisatie, die als eerste tranche verlies draagt dat op de gesecuritiseerde blootstellingen wordt geleden en aldus protectie biedt voor de tweedeverliestranches en, in voorkomend geval, voor tranches met een hogere rangorde;

19.   „securitisatiepositie”: blootstelling in het kader van een securitisatie;

20.   „oorspronkelijke kredietverstrekker”: entiteit die zelf of via verwante entiteiten rechtstreeks of onrechtstreeks de oorspronkelijke overeenkomst heeft gesloten waarmee de verplichtingen of de potentiële verplichtingen van de debiteur of potentiële debiteur zijn ontstaan die tot securitisatie van de blootstellingen hebben geleid;

21.   

„volledig ondersteund ABCP-programma”

: ABCP-programma dat door zijn sponsor rechtstreeks en volledig wordt ondersteund doordat deze aan de SSPE een of meer liquiditeitsfaciliteiten aanbiedt die ten minste elk van de volgende elementen dekken:

a)

alle liquiditeits- en kredietrisico’s van het ABCP-programma;

b)

alle materiële verwateringsrisico’s van de blootstellingen die worden gesecuritiseerd;

c)

alle andere kosten op ABCP-transactieniveau en op ABCP-programmaniveau indien dat noodzakelijk is om de belegger de volledige betaling van bedragen in het kader van het ABCP te garanderen;

22.   

„volledig ondersteunde ABCP-transactie”

: ABCP-transactie die, op transactie- of op ABCP-programmaniveau, wordt ondersteund door een liquiditeitsfaciliteit die ten minste elk van de volgende elementen dekt:

a)

alle liquiditeits- en kredietrisico’s van de ABCP-transactie;

b)

alle materiële verwateringsrisico’s van de blootstellingen die worden gesecuritiseerd in de ABCP-transactie;

c)

alle andere kosten op ABCP-transactieniveau en op ABCP-programmaniveau indien dat noodzakelijk is om de belegger de volledige betaling van bedragen in het kader van het ABCP te garanderen;

„securitisatieregister”

Voor de toepassing van artikel 10 van deze verordening gelden verwijzingen in de artikelen 61, 64, 65, 66, 73, 78, 79 en 80 van Verordening (EU) nr. 648/2012 naar „transactieregister” als verwijzingen naar „securitisatieregister”.

Artikel 3

Verkoop van securitisaties aan niet-professionele cliënten

1.   De verkoper van een securitisatiepositie mag een dergelijke positie niet verkopen aan een niet-professionele cliënt als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 11, van Richtlijn 2014/65/EU, tenzij aan alle onderstaande voorwaarden wordt voldaan:

a)

de verkoper van de securitisatiepositie heeft een geschiktheidstest verricht overeenkomstig artikel 25, lid 2, van Richtlijn 2014/65/EU;

b)

de verkoper van de securitisatiepositie heeft zich er door middel van de onder a) vermelde geschiktheidstest van vergewist dat de securitisatiepositie geschikt is voor die niet-professionele cliënt;

c)

de verkoper van de securitisatiepositie deelt de niet-professionele cliënt onmiddellijk in een verslag het resultaat van de geschiktheidstest mee.

2.   Indien aan de in lid 1 vermelde voorwaarden wordt voldaan en de portefeuille van financiële instrumenten van die niet-professionele cliënt niet meer bedraagt dan 500 000 EUR, ziet de verkoper er, op basis van de overeenkomstig lid 3 door de niet-professionele cliënt verstrekte informatie, op toe dat de niet-professionele cliënt niet een geaggregeerd bedrag van meer dan 10 % van zijn portefeuille van financiële instrumenten in securitisatieposities belegt, en dat het in een of meer securitisatieposities belegde initiële minimumbedrag 10 000 EUR is.

3.   De niet-professionele cliënt verstrekt de verkoper accurate informatie over zijn portefeuille van financiële instrumenten, met inbegrip van beleggingen in securitisatieposities.

4.   Voor de toepassing van de leden 2 en 3 vallen kasdeposito’s en financiële instrumenten binnen de portefeuille van financiële instrumenten van de niet-professionele cliënt, maar vallen in onderpand gegeven financiële instrumenten daarbuiten.

Artikel 4

Vereisten voor SSPE’s

SSPE’s zijn niet gevestigd in een derde land waarvoor een of beide van de volgende elementen gelden:

a)

het derde land is door de FATF opgenomen in de lijst van niet-coöperatieve landen en gebieden met een hoog risico;

b)

het derde land heeft geen overeenkomst met een lidstaat ondertekend op grond waarvan dat derde land volledig moet voldoen aan de normen van artikel 26 van het modelverdrag van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) inzake dubbele belasting naar het inkomen en naar het vermogen, dan wel van de OESO-modelovereenkomst inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingzaken, en moet voorzien in een doeltreffende uitwisseling van informatie betreffende belastingzaken, mede wat betreft eventuele multilaterale belastingovereenkomsten.

HOOFDSTUK 2

BEPALINGEN DIE VAN TOEPASSING ZIJN OP ALLE SECURITISATIES

Artikel 5

Duediligencevereisten voor institutionele beleggers

1.   Alvorens een securitisatiepositie aan te houden, controleert een institutionele belegger die niet de initiator, sponsor of oorspronkelijke kredietverstrekker is, of:

a)

indien de in de Unie gevestigde initiator of oorspronkelijke kredietverstrekker geen kredietinstelling of beleggingsonderneming is als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punten 1 en 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013, deze alle kredieten die aanleiding geven tot de onderliggende blootstellingen verstrekt op basis van gedegen en welomschreven criteria en duidelijk vastgelegde processen voor de acceptatie, aanpassing, verlenging en financiering van die kredieten, en heeft voorzien in effectieve systemen voor de toepassing van die criteria en processen in overeenstemming met artikel 9, lid 1, van deze verordening;

b)

indien de initiator of de oorspronkelijke kredietverstrekker in een derde land is gevestigd, deze alle kredieten die aanleiding geven tot de onderliggende blootstellingen verstrekt op basis van gedegen en welomschreven criteria en duidelijk vastgelegde processen voor de acceptatie, aanpassing, verlenging en financiering van die kredieten en heeft voorzien in effectieve systemen voor de toepassing van die criteria en processen om te garanderen dat de kredietverlening stoelt op een grondige beoordeling van de kredietwaardigheid van de debiteur;

c)

de initiator, de sponsor of de oorspronkelijke kredietverstrekker, indien deze in de Unie is gevestigd, doorlopend een materieel netto economisch belang behoudt in overeenstemming met artikel 6 en aan de institutionele belegger informatie over het risicobehoud verschaft in overeenstemming met artikel 7;

d)

de initiator, de sponsor of de oorspronkelijke kredietverstrekker, indien deze in een derde land is gevestigd, doorlopend een materieel netto economisch belang behoudt dat in geen geval lager mag zijn dan 5 %, hetgeen wordt bepaald overeenkomstig artikel 6, en aan de institutionele beleggers informatie over het risicobehoud verschaft;

e)

de initiator, de sponsor of de SSPE in voorkomend geval de bij artikel 7 vereiste informatie beschikbaar heeft gesteld in overeenstemming met de frequentie en nadere regels waarin dat artikel voorziet.

2.   In afwijking van lid 1 is, wat volledig ondersteunde ABCP-transacties betreft, het vereiste in lid 1, onder a), van toepassing op de sponsor. In dergelijke gevallen controleert de sponsor of de initiator dan wel de oorspronkelijke kredietverstrekker die geen kredietinstelling of beleggingsonderneming is, alle kredieten die aanleiding geven tot de onderliggende blootstellingen verstrekt op basis van gedegen en welomschreven criteria en duidelijk vastgelegde processen voor de acceptatie, aanpassing, verlenging en financiering van die kredieten en of deze heeft voorzien in effectieve systemen voor de toepassing van die criteria en processen in overeenstemming met artikel 9, lid 1.

3.   Alvorens een securitisatiepositie aan te houden, verricht een institutionele belegger die niet de initiator, sponsor of oorspronkelijke kredietverstrekker is, een duediligencebeoordeling aan de hand waarvan hij de betrokken risico’s kan beoordelen. Die beoordeling omvat ten minste alle volgende aspecten:

a)

de risicokenmerken van de individuele securitisatiepositie en van de onderliggende blootstellingen;

b)

alle structurele kenmerken van de securitisatie die een materiële impact kunnen hebben op de prestaties van de securitisatiepositie, waaronder de contractuele rangorden van betaling en de rangorde van betalinggerelateerde triggers, kredietverbeteringen, liquiditeitsverbeteringen, op marktwaarde gebaseerde triggers en transactiespecifieke definities van wanbetaling;

c)

in het geval van een overeenkomstig artikel 27 als STS ter kennis gebrachte securitisatie, of deze securitisatie voldoet aan de vereisten in de artikelen 19 tot en met 22 of in de artikelen 23 tot en met 26, en in artikel 27. Institutionele beleggers kunnen in passende mate vertrouwen op de STS-kennisgeving krachtens artikel 27, lid 1, en op de informatie die door de initiator, de sponsor en de SSPE met betrekking tot de naleving van de STS-vereisten is verschaft, zonder uitsluitend of automatisch te vertrouwen op die kennisgeving of informatie.

Niettegenstaande de eerste alinea, onder a) en b), schenken institutionele beleggers, in het geval van een volledig ondersteund ABCP-programma, in het door dat ABCP-programma uitgebrachte commercieel papier aandacht aan de kenmerken van het ABCP-programma en de volledige liquiditeitssteun.

4.   Een institutionele belegger die niet de initiator, sponsor of oorspronkelijke kredietverstrekker is en een securitisatiepositie bezit, belast zich er ten minste mee:

a)

passende schriftelijke procedures in te stellen die in verhouding zijn met het risicoprofiel van de securitisatiepositie en, indien toepasselijk, met de handels- en niet-handelsportefeuille van de institutionele belegger, om doorlopend de naleving van de leden 1 en 3 en de prestaties van de securitisatiepositie en van de onderliggende blootstellingen te monitoren.

Waar dat relevant is in verband met de securitisatie en de onderliggende blootstellingen, behelzen die schriftelijke procedures monitoring van het type blootstelling, het percentage leningen met meer dan 30, 60 en 90 achterstallige dagen, wanbetalingsgraden, het percentage vervroegde aflossingen, leningen in de executiefase, recuperatiepercentages, terugkopen, leningaanpassingen, aflossingsvrije perioden, het type zekerheid en de bezetting, en de frequentieverdeling van de kredietscores of andere maatstaven voor de kredietwaardigheid met betrekking tot de onderliggende blootstellingen, de sectorale en geografische spreiding en de frequentieverdeling van de loan-to-valueratio’s met bandbreedten die een toereikende gevoeligheidsanalyse vergemakkelijken. Indien de onderliggende blootstellingen zelf securitisatieposities zijn, zoals toegestaan op grond van artikel 8, monitoren de institutionele beleggers tevens de onderliggende blootstellingen van die posities;

b)

in het geval van een andere securitisatie dan een volledig ondersteund ABCP-programma, regelmatig stresstests op de kasstromen en de waarde van de zekerheden voor de onderliggende blootstellingen te verrichten of, bij gebreke van voldoende gegevens over kasstromen en de waarde van de zekerheden, stresstests op de verliesveronderstellingen te verrichten, rekening houdend met de aard, de omvang en de complexiteit van het risico van de securitisatiepositie;

c)

in het geval van een volledig ondersteund ABCP-programma, regelmatig stresstests op de solvabiliteit en de liquiditeit van de sponsor te verrichten;

d)

te zorgen voor interne rapportage aan zijn leidinggevend orgaan, zodat het leidinggevend orgaan op de hoogte is van de materiële risico’s uit hoofde van de securitisatiepositie, en die risico’s op toereikende wijze worden beheerd;

e)

op verzoek aan zijn bevoegde autoriteiten te kunnen aantonen dat hij een breed en gedegen inzicht in de securitisatiepositie en de betrokken onderliggende blootstellingen heeft en dat hij schriftelijke beleidslijnen en procedures heeft geïmplementeerd voor het risicobeheer van de securitisatiepositie en voor het bewaren van de controles en de due diligence in overeenstemming met de leden 1 en 2 en van eventuele andere relevante informatie, en

f)

in het geval van blootstellingen aan een volledig ondersteund ABCP-programma, op verzoek aan zijn bevoegde autoriteiten te kunnen aantonen dat hij een breed en gedegen inzicht heeft in de kredietkwaliteit van de sponsor en in de voorwaarden voor de ter beschikking gestelde liquiditeitsfaciliteit.

5.   Onverminderd de leden 1 tot en met 4 van dit artikel, indien een institutionele belegger een andere institutionele belegger machtiging heeft verleend om besluiten inzake beleggingsbeheer te nemen die hem kunnen blootstellen aan een securitisatie, kan de institutionele belegger die beherende partij opdracht geven zijn verplichtingen uit hoofde van dit artikel na te komen met betrekking tot alle blootstellingen in het kader van een securitisatie die het gevolg zijn van die besluiten. De lidstaten zorgen ervoor dat, indien een institutionele belegger uit hoofde van dit lid opdracht krijgt de verplichtingen van een andere institutionele belegger na te komen en dat verzuimt, alle sancties uit hoofde van de artikelen 32 en 33 kunnen worden opgelegd aan de beherende partij en niet aan de institutionele belegger die aan de securitisatie wordt blootgesteld.

Artikel 6

Risicobehoud

1.   De initiator, de sponsor of de oorspronkelijke kredietverstrekker van een securitisatie behoudt doorlopend een materieel netto economisch belang in de securitisatie van niet minder dan 5 %. Die interesten worden gemeten bij de initiëring en worden bepaald door de notionele waarde van posten buiten de balansstelling. Indien de initiator, de sponsor of de oorspronkelijke kredietverstrekker niet onderling hebben afgesproken wie het materieel netto economisch belang zal behouden, behoudt de initiator het materieel netto economisch belang. Voor een gegeven securitisatie vindt geen meervoudige toepassing van de risicobehoudvereisten plaats. Het materieel netto economisch belang wordt niet over verschillende typen risicobehouders verdeeld en is niet het voorwerp van kredietrisicolimitering of -afdekking.

Voor de toepassing van dit artikel wordt een entiteit niet als een initiator beschouwd indien de entiteit alleen voor het securitiseren van blootstellingen is opgericht of opereert.

2.   Een initiator kiest geen activa voor overdracht aan de SSPE met de bedoeling om, gemeten over de looptijd van de transactie of over maximaal vier jaar indien de looptijd van de transactie meer dan vier jaar bedraagt, verliezen op de aan de SSPE overgedragen activa te boeken die hoger zijn dan de verliezen gedurende dezelfde periode op vergelijkbare activa op de balans van de initiator. Indien de bevoegde autoriteit bewijs vindt waaruit de overtreding van dit verbod blijkt, onderzoekt de bevoegde autoriteit de prestaties van de aan de SSPE overgedragen activa en van vergelijkbare activa op de balans van de initiator. Indien de prestaties van de overgedragen activa aanzienlijk lager zijn dan die van de vergelijkbare activa op de balans van de initiator als gevolg van het voornemen van de initiator, legt de bevoegde autoriteit een sanctie op krachtens de artikelen 32 en 33.

3.   Als behoud van een materieel netto economisch belang van niet minder dan 5 % in de zin van lid 1 komen alleen in aanmerking:

a)

het behoud van niet minder dan 5 % van de nominale waarde van elk van de tranches die aan beleggers zijn verkocht of overgedragen;

b)

in geval van revolverende securitisaties of securitisaties van revolverende blootstellingen, het behoud van het belang van de initiator van niet minder dan 5 % van de nominale waarde van elk van de gesecuritiseerde blootstellingen;

c)

het behoud van willekeurig gekozen blootstellingen die niet minder dan 5 % vertegenwoordigen van de nominale waarde van de gesecuritiseerde blootstellingen, indien dergelijke niet-gesecuritiseerde blootstellingen anders in de securitisatie zouden zijn betrokken, mits het aantal potentieel gesecuritiseerde blootstellingen bij de initiatie niet minder dan 100 bedraagt;

d)

het behoud van de eersteverliestranche en, indien daarmee geen 5 % van de nominale waarde van de gesecuritiseerde blootstellingen wordt behouden, zo nodig andere tranches met hetzelfde of een hoger risicoprofiel die geen vroegere vervaldag hebben dan die welke aan beleggers zijn overgedragen of verkocht, zodat de behouden waarde in totaal niet minder is dan 5 % van de nominale waarde van de gesecuritiseerde blootstellingen, of

e)

het behoud van een eersteverliesblootstelling van niet minder dan 5 % van elke gesecuritiseerde blootstelling in de securitisatie.

4.   Indien een in de Unie gevestigde gemengde financiële holding in de zin van Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (24), een in de Unie gevestigde moederinstelling of financiële holding dan wel een van de dochterondernemingen daarvan in de zin van Verordening (EU) nr. 575/2013 als initiator of sponsor blootstellingen securitiseert van een of meer kredietinstellingen, beleggingsondernemingen of andere financiële instellingen die onder het toezicht op geconsolideerde basis vallen, kunnen de in lid 1 bedoelde vereisten worden vervuld op basis van de geconsolideerde situatie van de in de Unie gevestigde gelieerde moederinstelling, financiële holding of gemengde financiële holding.

De eerste alinea is alleen van toepassing indien kredietinstellingen, beleggings-ondernemingen of financiële instellingen die de gesecuritiseerde blootstellingen hebben gecreëerd, zich aan de vereisten in artikel 79 van Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (25) houden, en aan de initiator of de sponsor en aan de in de Unie gevestigde moederkredietinstelling, financiële holding of gemengde financiële holding tijdig de informatie verstrekken die nodig is om aan de vereisten in artikel 5 van deze verordening te voldoen.

5.   Lid 1 is niet van toepassing indien de gesecuritiseerde blootstellingen blootstellingen zijn die betrekking hebben op, of die volledig, onvoorwaardelijk en onherroepelijk gegarandeerd zijn door:

a)

centrale overheden of centrale banken;

b)

regionale en lokale overheden en publiekrechtelijke lichamen in de zin van artikel 4, lid 1, punt 8, van Verordening (EU) nr. 575/2013, van lidstaten;

c)

instellingen waaraan op grond van deel 3, titel II, hoofdstuk 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 een risicogewicht van 50 % of minder wordt toegekend;

d)

nationale stimuleringsbanken of -instellingen in de zin van artikel 2, punt 3, van Verordening (EU) 2015/1017 van het Europees Parlement en de Raad (26), of

e)

de multilaterale ontwikkelingsbanken die staan vermeld in artikel 117 van Verordening (EU) nr. 575/2013.

6.   Lid 1 is niet van toepassing op transacties die zijn gebaseerd op een duidelijke, transparante en toegankelijke index, indien de onderliggende referentie-entiteiten identiek zijn aan die van een index van entiteiten die op ruime schaal wordt verhandeld, of andere verhandelbare effecten zijn dan securitisatieposities.

7.   De EBA ontwikkelt in nauwe samenwerking met de ESMA en de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen („Eiopa”), die bij Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad is opgericht (27), ontwerpen van technische reguleringsnormen tot specificering van de risicobehoudvereiste, in het bijzonder met betrekking tot:

a)

de nadere regels voor het behouden van risico krachtens lid 3, waaronder de naleving via een synthetische of voorwaardelijke vorm van risicobehoud;

b)

de meting van het niveau van het risicobehoud bedoeld in lid 1;

c)

het verbod op het afdekken of verkopen van het behouden belang;

d)

de voorwaarden voor risicobehoud op geconsolideerde basis in overeenstemming met lid 4;

e)

de voorwaarden voor het vrijstellen van transacties op basis van een duidelijke, transparante en toegankelijke index als bedoeld in lid 6.

De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 18 juli 2018 bij de Commissie in.

De Commissie is bevoegd deze verordening aan te vullen door de in de dit lid bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 vast te stellen.

Artikel 7

Transparantievereisten voor initiators, sponsors en SSPE’s

1.   De initiator, de sponsor en de SSPE van een securitisatie stellen in overeenstemming met lid 2 van dit artikel ten minste de volgende informatie beschikbaar voor houders van een securitisatiepositie, voor de in artikel 29 bedoelde bevoegde autoriteiten en, op verzoek, voor potentiële beleggers:

a)

informatie over de onderliggende blootstellingen op kwartaalbasis of, in het geval van ABCP, informatie over de onderliggende kortlopende vorderingen of kredietvorderingen op maandbasis;

b)

alle onderliggende documentatie die essentieel is voor een goed inzicht in de transactie, met inbegrip van onder andere, in voorkomend geval, de volgende documenten:

i)

het document met het definitieve aanbod of het prospectus, samen met de documenten inzake de afsluiting van de transactie, met uitzondering van juridische adviezen;

ii)

voor traditionele securitisaties, de overeenkomst inzake de verkoop van activa, de overeenkomst van cessie, novatie of overdracht en elke toepasselijke trustverklaring;

iii)

de derivaten- en garantieovereenkomsten, alsook alle relevante documenten inzake zekerheidsstellingsovereenkomsten indien de blootstellingen die worden gesecuritiseerd, blootstellingen van de initiator blijven;

iv)

de overeenkomsten inzake servicing, backup-servicing, administratie en beheer van liquide middelen;

v)

de trustakte, akte van verpanding, agentuurovereenkomst, bankovereenkomst, gegarandeerde beleggingsovereenkomst, opgenomen voorwaarden of trustkaderovereenkomst of kaderovereenkomst met definities of soortgelijke juridische documenten met gelijke juridische waarde;

vi)

relevante akkoorden tussen kredietverstrekkers, derivatendocumentatie, overeenkomsten inzake achtergestelde leningen, leningsovereenkomsten voor startende bedrijven en liquiditeitsfaciliteitovereenkomsten;

Die onderliggende documentatie bevat een gedetailleerde beschrijving van de rangorde van de betalingen van de securitisatie;

c)

indien er geen prospectus is opgesteld overeenkomstig Richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad (28), een samenvatting van de transacties of een overzicht van de belangrijkste kenmerken van de securitisatie, waaronder, in voorkomend geval:

i)

gegevens betreffende de structuur van de transactie, met inbegrip van de structuurdiagrammen met een overzicht van de transactie, de kasstromen en de eigendomsstructuur;

ii)

gegevens betreffende de blootstellingskenmerken, kasstromen, verlieswaterval, kredietverbetering en liquiditeitssteunkenmerken;

iii)

gegevens betreffende de stemrechten van de houders van een securitisatiepositie en hun relatie met andere schuldeisers met zekerheden, en

iv)

een lijst van alle triggers en gebeurtenissen als bedoeld in de overeenkomstig punt b) verstrekte documenten, die een materiële impact kunnen hebben op de prestaties van de securitisatiepositie;

d)

in het geval van STS-securitisaties, de STS-kennisgeving bedoeld in artikel 27;

e)

kwartaalverslagen voor beleggers of, in het geval van ABCP, maandverslagen voor beleggers, die het volgende bevatten:

i)

alle materieel relevante gegevens over de kredietkwaliteit en de prestaties van de onderliggende blootstellingen;

ii)

informatie over gebeurtenissen die een trigger zijn voor wijzigingen in de betalingsrangorde of de vervanging van tegenpartijen, en, in het geval van een andere securitisatie dan een ABCP-transactie, gegevens over de kasstromen die worden gegenereerd door de onderliggende blootstellingen en door de verplichtingen van de securitisatie;

iii)

informatie over het behouden risico, met inbegrip van informatie over welke van de modaliteiten bedoeld in artikel 6, lid 3, is toegepast, in overeenstemming met artikel 6.

f)

eventuele voorwetenschap met betrekking tot de securitisatie die door de initiator, de sponsor of de SSPE verplicht openbaar moet worden gemaakt overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad (29) betreffende handel met voorwetenschap en marktmanipulatie;

g)

indien punt f) niet van toepassing is, significante gebeurtenissen zoals:

i)

een materiële inbreuk op de verplichtingen vastgesteld in de documenten die beschikbaar zijn gesteld in overeenstemming met punt b), waaronder remedies, ontheffingen of toestemmingen waarin vervolgens met betrekking tot een dergelijke inbreuk is voorzien;

ii)

een wijziging van de structurele kenmerken die een materiële impact kunnen hebben op de prestaties van de securitisatie;

iii)

een wijziging van de risicokenmerken van de securitisatie of van de onderliggende blootstellingen die een materiële impact kan hebben op de prestaties van de securitisatie;

iv)

in geval van STS-securitisaties, indien de securitisatie niet langer voldoet aan de STS-vereisten of indien de bevoegde autoriteiten remediërende of administratieve actie hebben ondernomen;

v)

een materiële wijziging van transactiedocumenten.

De in de eerste alinea, onder b), c) en d), beschreven informatie wordt vóór de prijsstelling beschikbaar gesteld.

De in de eerste alinea, onder a) en e), beschreven informatie wordt gelijktijdig elk kwartaal uiterlijk één maand na de vervaldatum voor de betaling van rente beschikbaar gesteld of, in het geval van ABCP-transacties, uiterlijk één maand na het einde van de verslagperiode.

In het geval van ABCP wordt de in de eerste alinea, punt a), punt c), ii), en punt e), i), beschreven informatie in geaggregeerde vorm beschikbaar gesteld aan houders van securitisatieposities en, op verzoek, aan potentiële beleggers. Gegevens op leningniveau worden beschikbaar gesteld aan de sponsor en, op verzoek, aan de bevoegde autoriteiten.

Onverminderd Verordening (EU) nr. 596/2014 wordt de in de eerste alinea, onder f) en g), beschreven informatie onverwijld ter beschikking gesteld.

Bij de naleving van dit lid dienen de initiator, de sponsor en de SSPE van een securitisatie het nationale en uniale recht inzake de bescherming van de vertrouwelijkheid van informatie en inzake de verwerking van persoonsgegevens na te leven om potentiële inbreuken op dat recht te voorkomen; dit geldt ook voor de eventuele vertrouwelijkheidsverplichting in verband met informatie betreffende de cliënt, de oorspronkelijke kredietverstrekker of de debiteur, tenzij dergelijke vertrouwelijke informatie wordt geanonimiseerd of geaggregeerd.

Met name kunnen de initiator, de sponsor en de SSPE met betrekking tot de in de eerste alinea, onder b), bedoelde informatie een samenvatting van de betrokken documentatie verstrekken.

De in artikel 29 bedoelde bevoegde autoriteiten kunnen erom verzoeken dat hun dergelijke vertrouwelijke informatie wordt verstrekt, zodat zij hun taken krachtens deze verordening kunnen vervullen.

2.   De initiator, de sponsor en de SSPE van een securitisatie wijzen onder elkaar één entiteit aan om de informatievereisten krachtens lid 1, eerste alinea, onder a), b), d), e), f) en g), te vervullen.

De overeenkomstig de eerste alinea aangewezen entiteit stelt de informatie over een securitisatietransactie beschikbaar door middel van een securitisatieregister.

De in de tweede en in de vierde alinea bedoelde verplichtingen zijn niet van toepassing op securitisaties waarvoor geen prospectus overeenkomstig Richtlijn 2003/71/EG moet worden opgesteld.

Indien er geen securitisatieregister overeenkomstig artikel 10 wordt geregistreerd, stelt de entiteit die is aangewezen om de vereisten in lid 1 van dit artikel te vervullen, de informatie beschikbaar door middel van een website die:

a)

een goed werkend systeem omvat voor de controle van de kwaliteit van gegevens;

b)

valt onder passende governancestandaarden en onder het onderhoud en de exploitatie van een toereikende organisatiestructuur die de continuïteit en de ordelijke werking van de site verzekert;

c)

is onderworpen aan passende systemen, controles en procedures die alle relevante bronnen van operationeel risico detecteren;

d)

systemen omvat die zorgen voor de bescherming en integriteit van de ontvangen informatie en de snelle registratie van de informatie, en

e)

het mogelijk maakt om de informatie gedurende ten minste vijf jaar na de vervaldatum van de securitisatie te bewaren.

De entiteit die verantwoordelijk is voor de rapportage van de informatie, alsmede het securitisatieregister waar de informatie beschikbaar wordt gesteld, worden vermeld in de documentatie betreffende de securitisatie.

3.   De ESMA ontwikkelt, in nauwe samenwerking met de EBA en de Eiopa, ontwerpen van technische reguleringsnormen tot specificering van de informatie die de initiator, de sponsor en de SSPE verstrekken om te voldoen aan hun verplichtingen krachtens lid 1, eerste alinea, onder a) en e), daarbij rekening houdend met het nut van informatie voor de houder van de securitisatiepositie, de vraag of de securitisatiepositie qua aard van korte termijn is, en, in het geval van een ABCP-transactie, of zij volledig wordt ondersteund door een sponsor.

De ESMA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 18 januari 2019 bij de Commissie in.

De Commissie is bevoegd deze verordening aan te vullen door de in dit lid bedoelde technische reguleringsnormen volgens de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vast te stellen.

4.   Om eenvormige toepassingsvoorwaarden voor de overeenkomstig lid 3 te specificeren informatie te garanderen, ontwikkelt de ESMA, in nauwe samenwerking met de EBA en de Eiopa, ontwerpen van technische uitvoeringsnormen tot bepaling van het format daarvan, door middel van gestandaardiseerde templates.

De ESMA dient die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 18 januari 2019 bij de Commissie in.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in dit lid bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen in overeenstemming met artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 8

Hersecuritisatieverbod

1.   De onderliggende blootstellingen in een securitisatie omvatten geen securitisatieposities.

In afwijking daarvan, is de eerste alinea niet van toepassing op:

a)

securitisaties waarvan de effecten zijn uitgegeven vóór 1 januari 2019, en

b)

securitisaties die voor legitieme doeleinden als bedoeld in lid 3 worden gebruikt en waarvan de effecten op of na 1 januari 2019 werden uitgegeven.

2.   Een bevoegde autoriteit die op grond van artikel 29, lid 2, lid 3 of lid 4, naargelang het geval, is aangewezen, kan aan een entiteit onder haar toezicht toestemming verlenen om securitisatieposities als onderliggende blootstellingen op te nemen in een securitisatie, indien die bevoegde autoriteit oordeelt dat een hersecuritisatie voor legitieme doeleinden als omschreven in lid 3 van dit artikel wordt gebruikt.

Indien die onder toezicht staande entiteit een kredietinstelling of beleggingsonderneming als omschreven in artikel 4, lid 1, punten 1 en 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 is, raadpleegt de in de eerste alinea van dit lid bedoelde bevoegde autoriteit de afwikkelings-autoriteit en enige andere autoriteit die voor die entiteit relevant is, voordat zij toestemming verleent om securitisatieposities als onderliggende blootstellingen in een securitisatie op te nemen. Die raadpleging duurt niet langer dan 60 dagen vanaf de datum waarop de bevoegde autoriteit de afwikkelingsautoriteit en enige andere autoriteit die voor die entiteit relevant is, in kennis stelt van de noodzaak tot raadpleging.

Indien de raadpleging leidt tot een besluit om toestemming te verlenen voor het gebruik van securitisatieposities als onderliggende blootstellingen in een securitisatie, stelt de bevoegde autoriteit de ESMA daarvan in kennis.

3.   Voor de toepassing van dit artikel worden de volgende doeleinden als legitiem beschouwd:

a)

de facilitering van de liquidatie van een kredietinstelling, een beleggings-onderneming of een financiële instelling;

b)

het waarborgen van de levensvatbaarheid op continuïteitsbasis (als een „going concern”) van een kredietinstelling, een beleggingsonderneming of een financiële instelling ter voorkoming van hun liquidatie, of

c)

indien de onderliggende blootstellingen niet-renderend zijn, de bescherming van de belangen van de beleggers.

4.   Een volledig ondersteund ABCP-programma wordt voor de toepassing van dit artikel niet als een hersecuritisatie beschouwd, op voorwaarde dat geen enkele ABCP-transactie in dat programma een hersecuritisatie is en dat er door de kredietverbetering geen tweede laag van onderverdeling in tranches op het niveau van het programma ontstaat.

5.   In het licht van marktontwikkelingen van andere, voor legitieme doeleinden ondernomen hersecuritisaties en rekening houdend met de overkoepelende doelstellingen van financiële stabiliteit en bescherming van de belangen van de beleggers, kan de ESMA, in nauwe samenwerking met de EBA, ontwerpen van technische reguleringsnormen opstellen ter aanvulling van de in lid 3 opgenomen lijst van legitieme doeleinden.

De ESMA legt dergelijke ontwerpen van technische reguleringsnormen voor aan de Commissie. De Commissie is bevoegd om deze verordening aan te vullen door de in dit lid bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vast te stellen.

Artikel 9

Criteria voor kredietverlening

1.   Initiators, sponsors en oorspronkelijke kredietverstrekkers passen op te securitiseren blootstellingen dezelfde gedegen en welomschreven criteria voor kredietverlening toe als op niet-gesecuritiseerde blootstellingen. Daartoe worden dezelfde duidelijk vastgelegde processen voor de acceptatie en, naargelang het geval, aanpassing, verlenging en herfinanciering van kredieten toegepast. Initiators, sponsors en oorspronkelijke kredietverstrekkers voorzien in effectieve systemen voor de toepassing van die criteria en processen om te garanderen dat de kredietverlening stoelt op een grondige beoordeling van de kredietwaardigheid van de debiteur, waarbij terdege rekening wordt gehouden met relevante factoren om na te gaan of de debiteur aan zijn verplichtingen uit hoofde van de kredietovereenkomst kan voldoen.

2.   Indien de onderliggende blootstellingen van securitisaties woonkredieten zijn die na de inwerkingtreding van Richtlijn 2014/17/EU zijn aangegaan, bevat de pool van die kredieten geen kredieten die op de markt zijn gebracht en overgenomen op basis van de veronderstelling dat de kredietaanvrager of, in voorkomend geval, intermediairs ervan in kennis zijn gesteld dat de door de kredietaanvrager verstrekte informatie misschien niet zou worden gecontroleerd door de kredietverlener.

3.   Indien een initiator blootstellingen van een derde voor eigen rekening koopt en vervolgens securitiseert, gaat hij na of de entiteit die direct of indirect betrokken was bij de oorspronkelijke overeenkomst waarmee de te securitiseren verplichtingen of potentiële verplichtingen zijn ontstaan, aan de vereisten als bedoeld in lid 1 voldoet.

4.   Lid 3 is niet van toepassing indien:

a)

de originele overeenkomst, waarmee de verplichtingen of potentiële verplichtingen in hoofde van de debiteur of potentiële debiteur zijn ontstaan, werd aangegaan vóór de inwerkingtreding van Richtlijn 2014/17/EU, en

b)

de initiator die de blootstellingen van een derde voor eigen rekening koopt en deze vervolgens securitiseert, voldoet aan de verplichtingen waaraan oorspronkelijke kredietverstrekkers uit hoofde van artikel 21, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) 625/2014 vóór 1 januari 2019 moesten voldoen.

HOOFDSTUK 3

VOORWAARDEN EN PROCEDURES VOOR DE REGISTRATIE VAN EEN SECURITISATIEREGISTER

Artikel 10

Registratie van een securitisatieregister

1.   Voor de toepassing van artikel 5 registreert een securitisatieregister zich bij de ESMA volgens de in dit artikel vastgelegde voorwaarden en procedure.

2.   Om voor registratie uit hoofde van dit artikel in aanmerking te komen, dient een securitisatieregister een in de Unie gevestigde rechtspersoon te zijn, procedures toe te passen om de volledigheid en consistentie van de uit hoofde van artikel 7, lid 1, van deze verordening beschikbaar gestelde informatie te verifiëren, en te voldoen aan de in de artikel 78, artikel 79 en artikel 80, leden 1 tot en met 3, 5 en 6, van Verordening (EU) nr. 648/2012 vastgestelde voorschriften. Voor de toepassing van dit artikel worden verwijzingen in de artikelen 78 en 80 van Verordening (EU) nr. 648/2012 naar artikel 9 ervan beschouwd als verwijzingen naar artikel 5 van deze verordening.

3.   De registratie van een securitisatieregister geldt voor het volledige grondgebied van de Unie.

4.   Een geregistreerd securitisatieregister voldoet te allen tijde aan de registratievoorwaarden. Securitisatieregisters stellen de ESMA onverwijld in kennis van materiële wijzigingen in de voorwaarden voor registratie.

5.   Securitisatieregisters dienen bij de ESMA een van de volgende aanvragen in:

a)

een registratieaanvraag;

b)

een aanvraag tot uitbreiding van de registratie voor de toepassing van artikel 7 van deze verordening, in het geval van een transactieregister dat reeds uit hoofde van titel VI, hoofdstuk 1, van Verordening (EU) nr. 648/2012 of uit hoofde van hoofdstuk III van Verordening (EU) 2015/2365 van het Europees Parlement en de Raad (30) is geregistreerd.

6.   Binnen 20 werkdagen na ontvangst van de aanvraag beoordeelt de ESMA of de aanvraag volledig is.

Indien de aanvraag onvolledig is, stelt de ESMA een termijn vast waarbinnen het securitisatieregister aanvullende informatie moet verstrekken.

Wanneer de ESMA een aanvraag volledig acht, stelt zij het securitisatieregister daarvan in kennis.

7.   Met het oog op een consistente toepassing van dit artikel, stelt de ESMA ontwerpen van technische reguleringsnormen op ter specificatie van alle volgende elementen:

a)

de in lid 2 van dit artikel bedoelde procedures die het securitisatieregister moet toepassen om de volledigheid en consistentie van de uit hoofde van artikel 7, lid 1, aan het register beschikbaar gestelde informatie te verifiëren;

b)

de in lid 5, onder a), bedoelde registratieaanvraag;

c)

de in lid 5, onder b), bedoelde vereenvoudigde aanvraag tot uitbreiding van de registratie.

De ESMA dient deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 18 januari 2019 bij de Commissie in.

De Commissie is bevoegd deze verordening aan te vullen door de in dit lid bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vast te stellen.

8.   Om eenvormige voorwaarden voor de toepassing van de leden 1 en 2 te garanderen, stelt de ESMA ontwerpen van technische uitvoeringsnormen op waarin het format van de volgende aanvragen nader wordt gespecificeerd:

a)

de in lid 5, onder a), bedoelde registratieaanvraag;

b)

de in lid 5, onder b), bedoelde aanvraag tot uitbreiding van de registratie.

Met betrekking tot de eerste alinea, onder b), stelt de ESMA een vereenvoudigde versie van het format op teneinde overlapping van procedures te voorkomen.

De ESMA dient deze ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 18 januari 2019 bij de Commissie in.

De Commissie is bevoegd om de in dit lid bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen in overeenstemming met artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 11

Aan de registratie of de uitbreiding van de registratie voorafgaande kennisgeving en raadpleging van de bevoegde autoriteiten

1.   Indien een securitisatieregister dat een aanvraag tot registratie of tot uitbreiding van zijn registratie als transactieregister indient, een entiteit is die een vergunning heeft gekregen van of is geregistreerd door een bevoegde autoriteit in de lidstaat waar deze is gevestigd, gaat de ESMA onverwijld over tot kennisgeving aan en raadpleging van die bevoegde autoriteit alvorens over te gaan tot de registratie of de uitbreiding van registratie van het securitisatieregister.

2.   De ESMA en de relevante bevoegde autoriteit wisselen alle informatie uit die nodig is voor de registratie of de uitbreiding van de registratie van het securitisatieregister, en om toezicht uit te oefenen op de naleving door de entiteit van de registratie- of vergunningsvoorschriften in de lidstaat waar deze is gevestigd.

Artikel 12

Behandeling van de aanvraag

1.   Binnen veertig werkdagen na de in artikel 10, lid 6, bedoelde kennisgeving beoordeelt de ESMA de registratieaanvraag of de aanvraag tot uitbreiding van de registratie op basis van de naleving door het securitisatieregister van dit hoofdstuk, en stelt zij een gemotiveerd besluit vast tot aanvaarding of weigering van de registratie of de uitbreiding van de registratie.

2.   Een uit hoofde van lid 1 gegeven besluit van de ESMA wordt van kracht op de vijfde werkdag na die van de vaststelling ervan.

Artikel 13

Kennisgeving van besluiten van de ESMA met betrekking tot registratie of uitbreiding van registratie

1.   Wanneer de ESMA een besluit als bedoeld in artikel 12 vaststelt of de registratie intrekt als bedoeld in artikel 15, lid 1, stelt zij het securitisatieregister binnen vijf werkdagen daarvan in kennis met een omstandig gemotiveerde toelichting.

De ESMA stelt de in artikel 11, lid 1, bedoelde bevoegde autoriteit onverwijld in kennis van haar besluit.

2.   De ESMA stelt de Commissie onverwijld in kennis van alle overeenkomstig lid 1 vastgestelde besluiten.

3.   De ESMA publiceert op haar website een lijst van overeenkomstig deze verordening geregistreerde securitisatieregisters. Deze lijst wordt binnen vijf werkdagen na vaststelling van een besluit ingevolge lid 1 geactualiseerd.

Artikel 14

Bevoegdheden van de ESMA

1.   De aan de ESMA overeenkomstig de artikelen 61 tot en met 68, 73 en 74 van Verordening (EU) nr. 648/2012, in samenhang met de bijlagen I en II daarbij, verleende bevoegdheden worden eveneens ten aanzien van deze verordening uitgeoefend. Verwijzingen naar artikel 81, leden 1 en 2, van Verordening (EU) nr. 648/2012 in bijlage I bij die verordening, worden beschouwd als verwijzingen naar artikel 17, lid 1, van deze verordening.

2.   De bevoegdheden die overeenkomstig de artikelen 61 tot en met 63 van Verordening (EU) nr. 648/2012 aan de ESMA, aan een functionaris van de ESMA of aan een andere door de ESMA gemachtigde persoon zijn toegekend, worden niet gebruikt om de openbaarmaking te verlangen van aan het juridische verschoningsrecht onderworpen gegevens of documenten.

Artikel 15

Intrekking van een registratie

1.   Onverminderd artikel 73 van Verordening (EU) nr. 648/2012 trekt de ESMA de registratie van een securitisatieregister in, indien het securitisatieregister:

a)

uitdrukkelijk afziet van de registratie of de voorgaande zes maanden geen diensten heeft verricht;

b)

de registratie heeft verkregen door valse verklaringen af te leggen of op een andere onregelmatige wijze, of

c)

niet meer voldoet aan de voorwaarden waaronder het is geregistreerd.

2.   De ESMA stelt de in artikel 11, lid 1, bedoelde relevante bevoegde autoriteit onverwijld in kennis van haar besluit tot intrekking van de registratie van een securitisatieregister.

3.   Indien de bevoegde autoriteit van een lidstaat waar een securitisatieregister zijn diensten en activiteiten verricht, van oordeel is dat een van de voorwaarden van lid 1 is vervuld, kan zij de ESMA verzoeken na te gaan of aan de voorwaarden voor intrekking van de registratie van het betrokken securitisatieregister is voldaan. Indien de ESMA besluit de registratie van het betrokken securitisatieregister niet in te trekken, motiveert zij dit besluit omstandig.

4.   De in lid 3 van dit artikel bedoelde bevoegde autoriteit is de autoriteit die uit hoofde van artikel 29 van deze verordening is aangewezen.

Artikel 16

Toezichtvergoedingen

1.   De ESMA brengt de securitisatieregisters overeenkomstig deze verordening en overeenkomstig de krachtens lid 2 van dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen vergoedingen in rekening.

Deze vergoedingen staan in verhouding tot de omzet van het betrokken securitisatieregister en dekken volledig de uitgaven van de ESMA welke nodig zijn voor de registratie en de erkenning van, en het toezicht op securitisatieregisters, alsmede voor de terugbetaling van alle eventuele kosten die de bevoegde autoriteiten maken als gevolg van een delegatie van taken op grond van artikel 14, lid 1, van deze verordening. Wanneer in artikel 14, lid 1, van deze verordening wordt verwezen naar artikel 74 van Verordening (EU) nr. 648/2012, worden verwijzingen naar artikel 72, lid 3, van die verordening beschouwd als verwijzingen naar lid 2 van dit artikel.

Indien een transactieregister reeds uit hoofde van titel VI, hoofdstuk 1, van Verordening (EU) nr. 648/2012 of uit hoofde van hoofdstuk III van Verordening (EU) 2015/2365 is geregistreerd, worden de in de eerste alinea van dit lid vermelde vergoedingen alleen aangepast om rekening te houden met de nodige extra uitgaven en kosten die worden gemaakt voor de registratie van en het toezicht op securitisatieregisters op grond van deze verordening.

2.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 47 een gedelegeerde handeling ter aanvulling van deze verordening vast te stellen tot nadere bepaling van de soorten vergoedingen, de zaken waarvoor een vergoeding moet worden betaald, de hoogte van de vergoedingen en de wijze waarop deze moeten worden betaald.

Artikel 17

Beschikbaarheid van gegevens in een securitisatieregister

1.   Onverminderd artikel 7, lid 2, verzamelt en bewaart een securitisatieregister nadere gegevens van de securitisatie. Het verstrekt alle volgende entiteiten rechtstreeks en onmiddellijk gratis toegang, teneinde hen in staat te stellen hun respectieve taken, opdrachten en verplichtingen te vervullen:

a)

de ESMA;

b)

de EBA;

c)

de Eiopa;

d)

het ESRB;

e)

de relevante leden van het Europees Stelsel van centrale banken (ESCB), met inbegrip van de Europese Centrale Bank (ECB) wat betreft de uitoefening van haar taken in het kader van een gemeenschappelijk toezichtsmechanisme uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1024/2013;

f)

de relevante autoriteiten wier respectieve taken en opdrachten inzake toezicht betrekking hebben op transacties, markten, deelnemers en activa die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen;

g)

de afwikkelingsautoriteiten die zijn aangewezen overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad (31);

h)

de bij Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad (32) ingestelde gemeenschappelijke afwikkelingsraad;

i)

de in artikel 29 bedoelde autoriteiten;

j)

investeerders en potentiële investeerders.

2.   De ESMA stelt, in nauwe samenwerking met de EBA en de Eiopa en rekening houdend met de behoeften van de in lid 1 bedoelde entiteiten, ontwerpen van technische reguleringsnormen op tot nadere bepaling van:

a)

de in lid 1 bedoelde nadere gegevens van de securitisatie die de initiator, de sponsor of de SSPE verstrekt om te voldoen aan zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 7, lid 1;

b)

de operationele normen die nodig zijn voor het tijdig, gestructureerd en alomvattend:

i)

verzamelen van gegevens door securitisatieregisters, en

ii)

aggregeren en vergelijken van gegevens van verschillende securitisatieregisters;

c)

een nadere omschrijving van de informatie waartoe de in lid 1 bedoelde entiteiten toegang moeten hebben, rekening houdend met hun opdracht en hun specifieke behoeften;

d)

de voorwaarden waaronder de in lid 1 bedoelde entiteiten rechtstreekse en onmiddellijke toegang moeten hebben tot in securitisatieregisters bewaarde gegevens.

De ESMA dient deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 18 januari 2019 bij de Commissie in.

De Commissie is bevoegd deze verordening aan te vullen door de in dit lid bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vast te stellen.

3.   Om eenvormige toepassingsvoorwaarden voor lid 2 te garanderen, ontwikkelt de ESMA, in nauwe samenwerking met de EBA en de Eiopa, ontwerpen van technische uitvoeringsnormen tot bepaling van de gestandaardiseerde templates aan de hand waarvan de initiator, de sponsor of de SSPE de informatie aan het securitisatieregister verstrekt, rekening houdend met oplossingen die zijn ontwikkeld door bestaande verzamelaars van securitisatiegegevens.

De ESMA dient die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 18 januari 2019 bij de Commissie in.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in dit lid bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen in overeenstemming met artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

HOOFDSTUK 4

EENVOUDIGE, TRANSPARANTE EN GESTANDAARDISEERDE SECURITISATIE

Artikel 18

Gebruik van de aanduiding „eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde securitisatie”

Initiators, sponsors en SSPE’s mogen de aanduiding „STS” of „eenvoudig, transparant en gestandaardiseerd” of een aanduiding die direct of indirect hiernaar verwijst voor hun securitisatie, alleen gebruiken indien:

a)

de securitisatie voldoet aan alle vereisten van afdeling 1 of afdeling 2 van dit hoofdstuk, en er aan de ESMA kennis van is gedaan krachtens artikel 27, lid 1, en

b)

de securitisatie in de in artikel 27, lid 5, bedoelde lijst wordt opgenomen.

De initiator, de sponsor en de SSPE die betrokken zijn bij een securitisatie die als STS wordt beschouwd, zijn in de Unie gevestigd.

AFDELING 1

Vereisten voor eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde niet-ABCP-securitisatie

Artikel 19

Eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde securitisatie

1.   Met uitzondering van ABCP-programma’s en -transacties worden securitisaties die voldoen aan de vereisten van de artikelen 20, 21 en 22, als STS beschouwd.

2.   Uiterlijk op 18 oktober 2018 stelt de EBA, in nauwe samenwerking met de ESMA en de Eiopa, overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 richtsnoeren en aanbevelingen vast voor een geharmoniseerde interpretatie en toepassing van de voorschriften van de artikelen 20, 21 en 22.

Artikel 20

Vereisten met betrekking tot eenvoud

1.   De SSPE verwerft de eigendom van de onderliggende blootstellingen met behulp van een true sale, een cessie of een overdracht met dezelfde rechtsgevolgen op een wijze die afdwingbaar is tegenover de verkoper of een andere derde partij. De overdracht van de eigendom aan de SSPE is niet onderworpen aan strenge terugvorderingsbepalingen in geval van insolventie van de verkoper.

2.   Voor de toepassing van lid 1 gelden de hierna bedoelde bepalingen als strenge terugvorderingsbepalingen:

a)

bepalingen die de curator van de verkoper in staat stellen om de verkoop van de onderliggende blootstellingen te vernietigen enkel en alleen vanwege het feit dat de verkoop werd gesloten binnen een bepaalde termijn vóór de insolventverklaring van de verkoper;

b)

bepalingen op grond waarvan de SSPE de onder a) bedoelde vernietiging alleen kan voorkomen als zij kan bewijzen dat zij op het moment van de verkoop niet op de hoogte was van de insolventie van de verkoper.

3.   Voor de toepassing van lid 1 gelden terugvorderingsbepalingen in nationale insolventiewetgeving op grond waarvan de curator of een rechtbank de verkoop van de onderliggende blootstellingen kan vernietigen in geval van frauduleuze overdrachten, oneerlijke benadeling van crediteuren of overdrachten die zijn bedoeld om bepaalde crediteuren te bevoordelen boven andere, niet als strenge terugvorderingsbepalingen.

4.   Indien de verkoper niet de oorspronkelijke kredietverstrekker is, dienen de true sale, cessie of overdracht met dezelfde rechtsgevolgen van de onderliggende blootstelling aan die verkoper, te voldoen aan de vereisten in de leden 1 tot en met 3, ongeacht of die true sale, cessie of overdracht met dezelfde rechtsgevolgen rechtstreeks of via één of meer tussenstappen plaatsvindt.

5.   Indien de overdracht van de onderliggende blootstellingen door middel van een cessie is uitgevoerd en in een later stadium dan bij het afsluiten van de transactie is voltooid, omvatten de triggers voor het bewerkstelligen van een dergelijke voltooiing ten minste de volgende gebeurtenissen:

a)

ernstige verslechtering van de kredietwaardigheid van de verkoper;

b)

insolventie van de verkoper, en

c)

niet-geremedieerde inbreuken op contractuele verplichtingen door de verkoper, zoals wanbetaling door de verkoper.

6.   De verkoper verstrekt verklaringen en garanties dat, voor zover hem bekend, de onderliggende blootstellingen omvat in de securitisatie niet bezwaard zijn of anderszins in een toestand verkeren waarvan te voorzien is dat deze een negatieve invloed zal hebben op de afdwingbaarheid van de true sale, cessie of overdracht met dezelfde rechtsgevolgen.

7.   De onderliggende blootstellingen die de verkoper overdraagt of cedeert aan de SSPE, voldoen aan vooraf vastgestelde, duidelijke en gedocumenteerde toelaatbaarheidscriteria die geen ruimte laten voor actief portefeuillebeheer van die blootstellingen op discretionaire basis. Voor de toepassing van dit lid wordt vervanging van blootstellingen die de verklaringen en garanties schenden, niet als actief portefeuillebeheer beschouwd. De na het afsluiten van de transactie aan de SSPE overgedragen blootstellingen moeten voldoen aan de toelaatbaarheidscriteria die voor de oorspronkelijke onderliggende blootstellingen gelden.

8.   De securitisatie wordt gedekt door een pool van onderliggende blootstellingen die homogeen zijn qua type activa, rekening houdend met de specifieke kenmerken die verband houden met de kasstromen van het type activa, waaronder de contractuele, kredietrisico- en vervroegdeaflossingskenmerken ervan. Een pool van onderliggende blootstellingen omvat slechts één type activa. De onderliggende blootstellingen bevatten verplichtingen die contractueel bindend en afdwingbaar zijn, met volledig verhaalsrecht op debiteuren en, in voorkomend geval, garantiegevers.

De onderliggende blootstellingen hebben vastgelegde periodieke betalingsstromen, waarvan het bedrag kan verschillen, in verband met huur, hoofdsom of rentebetalingen, of met een ander recht om baten te ontvangen uit hoofde van activa die dergelijke betalingen voortbrengen. De onderliggende blootstellingen kunnen ook opbrengsten genereren uit de verkoop van gefinancierde of geleasede activa.

De onderliggende blootstellingen bevatten geen andere effecten, als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 44, van Richtlijn 2014/65/EU, dan bedrijfsobligaties die niet op een handelsplatform zijn genoteerd.

9.   De onderliggende blootstellingen bevatten geen securitisatieposities.

10.   De onderliggende blootstellingen zijn geïnitieerd in het kader van de normale bedrijfsuitoefening van de initiator of de oorspronkelijke kredietverstrekker krachtens afsluitstandaarden die niet minder streng zijn dan die welke de initiator of de oorspronkelijke kredietverstrekker hanteerde op het moment van initiëring voor soortgelijke blootstellingen die niet gesecuritiseerd zijn. Aan potentiële beleggers wordt onverwijld alle informatie verschaft over de afsluitstandaarden krachtens welke de onderliggende blootstellingen zijn geïnitieerd, alsmede over materiële wijzigingen van eerdere afsluitstandaarden.

Bij securitisaties waarvan de onderliggende blootstellingen woonkredieten zijn, bevat de pool van kredieten geen kredieten die op de markt zijn gebracht en overgenomen op basis van de veronderstelling dat de kredietaanvrager of in voorkomend geval intermediairs ervan in kennis zijn gesteld dat de verstrekte informatie door de kredietverlener misschien niet zou worden gecontroleerd.

De beoordeling van de kredietwaardigheid van de kredietnemer voldoet aan de vereisten van artikel 8 van Richtlijn 2008/48/EG of van artikel 18, leden 1 tot en met 4, lid 5, onder a), en lid 6 van Richtlijn 2014/17/EU of, indien van toepassing, aan gelijkwaardige vereisten in derde landen.

De initiator of de oorspronkelijke kredietverstrekker beschikt over expertise in het initiëren van blootstellingen die vergelijkbaar zijn met die welke worden gesecuritiseerd.

11.   De onderliggende blootstellingen worden na selectie onverwijld aan de SSPE overgedragen en omvatten op het moment van selectie geen blootstellingen waarbij sprake is van wanbetaling in de zin van artikel 178, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 of blootstellingen met betrekking tot een debiteur of garantiegever met aangetaste kredietwaardigheid die, voor zover de initiator of de oorspronkelijke kredietverstrekker bekend:

a)

binnen drie jaar vóór de datum van initiëring insolvent is verklaard of ten aanzien van wie een rechtbank de crediteuren als gevolg van wanbetaling een definitief, niet voor beroep vatbaar recht van afdwinging van naleving van contract of materiële schadevergoeding heeft toegekend, of die in de drie jaar voorafgaand aan de datum van overdracht of cessie van de onderliggende blootstellingen aan de SSPE een schuldherstructureringsproces met betrekking tot zijn niet-renderende blootstellingen heeft ondergaan, tenzij:

i)

een geherstructureerde onderliggende blootstelling geen nieuwe betalingsachterstand heeft vertoond sinds de datum van de herstructurering, die ten minste één jaar vóór de datum van overdracht of cessie van de onderliggende blootstellingen aan de SSPE moet hebben plaatsgevonden, en

ii)

in de informatie die overeenkomstig artikel 7, lid 1, eerste alinea, onder a) en onder e), i), door de initiator, de sponsor en de SSPE is verstrekt, uitdrukkelijk het aandeel geherstructureerde onderliggende blootstellingen, het tijdstip en de details van de herstructurering, alsmede het rendement ervan sinds het tijdstip van de herstructurering zijn vermeld;

b)

op het moment van initiëring, in voorkomend geval, vermeld staat in een openbaar kredietregister van personen met een ongunstig kredietverleden of, als er geen dergelijk openbaar kredietregister is, in een ander kredietregister dat voor de initiator of de oorspronkelijke kredietverstrekker toegankelijk is, of

c)

een kredietbeoordeling of een kredietscore heeft waaruit blijkt dat het risico dat contractueel overeengekomen betalingen niet worden gedaan significant hoger is dan voor vergelijkbare, niet-gesecuritiseerde blootstellingen in het bezit van de initiator.

12.   De debiteuren hebben op het moment van overdracht van de blootstellingen ten minste één betaling gedaan, behalve in het geval van revolverende securitisaties die gedekt worden door blootstellingen die in één termijn te betalen zijn of een looptijd van minder dan één jaar hebben, inclusief, zonder beperking, maandelijkse betalingen voor doorlopende kredieten.

13.   De structuur van de terugbetaling van de houders van de securitisatieposities is niet van dien aard dat de terugbetaling overwegend afhangt van de verkoop van activa die de onderliggende blootstellingen dekken. Dit belet niet dat dergelijke activa vervolgens worden doorgerold of geherfinancierd.

De terugbetaling van de houders van de securitisatieposities waarvan de onderliggende blootstellingen worden gedekt door activa waarvan de waarde wordt gegarandeerd of volledig opgevangen door een terugkoopverplichting van de verkoper van de activa die de onderliggende blootstellingen dekken of van een andere derde, wordt niet afhankelijk geacht van de verkoop van activa welke die onderliggende blootstellingen dekken.

14.   De EBA ontwikkelt, in nauwe samenwerking met de ESMA en de Eiopa, ontwerpen van technische reguleringsnormen waarin nader wordt bepaald welke in lid 8 bedoelde onderliggende blootstellingen homogeen worden geacht.

De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 18 juli 2018 bij de Commissie in.

De Commissie is bevoegd deze verordening aan te vullen door de in dit lid bedoelde technische reguleringsnormen volgens de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 vast te stellen.

Artikel 21

Vereisten met betrekking tot standaardisatie

1.   De initiator, de sponsor of de oorspronkelijke kredietverstrekker voldoet aan de risicobehoudvereiste in overeenstemming met artikel 6.

2.   Het rente- en het valutarisico uit hoofde van de securitisatie worden op passende wijze gelimiteerd, en over de daartoe genomen maatregelen wordt informatie verschaft. Tenzij voor het afdekken van rente- of valutarisico, sluit de SSPE geen derivatencontracten en zorgt zij ervoor dat de pool van onderliggende blootstellingen geen derivaten bevat. Deze derivaten worden volgens de in de internationale financiering gebruikelijke normen overgenomen en gedocumenteerd.

3.   De referentierentebetalingen in het kader van de activa en verplichtingen van de securitisatietransactie zijn gebaseerd op algemeen gebruikelijke marktrentevoeten, of op in de sector doorgaans gehanteerde rentevoeten die een weerspiegeling van de financieringskosten vormen, maar verwijzen niet naar complexe formules of derivaten.

4.   Indien een sommatie tot nakoming of een sommatie tot vervroegde betaling is betekend:

a)

blijft maximaal het bedrag aan contanten in de SSPE vastzitten dat benodigd is om het operationeel functioneren van de SSPE te waarborgen of om beleggers ordentelijk overeenkomstig de contractvoorwaarden van de securitisatie te kunnen terugbetalen, tenzij in uitzonderlijke omstandigheden waarin, in het belang van de beleggers, een bedrag moet worden vastgezet om te worden aangewend voor uitgaven waarmee wordt voorkomen dat de kredietwaardigheid van de onderliggende blootstellingen verslechtert;

b)

worden uit hoofde van de onderliggende blootstellingen ontvangen hoofdsommen via sequentiële betaling van de securitisatieposities, als bepaald door de rangorde van de securitisatiepositie, doorgegeven aan de beleggers;

c)

wordt de rangorde van de terugbetaling van de securitisatieposities niet herzien, en

d)

zijn er geen bepalingen die automatische liquidatie van de onderliggende blootstellingen tegen marktwaarde vergen.

5.   Transacties waarbij in een niet-sequentiële rangorde van betalingen is voorzien, bevatten triggers die verbonden zijn aan de prestaties van de onderliggende blootstellingen waardoor de rangorde van de betalingen terugvalt in sequentiële betalingen volgens hun rangorde. Dergelijke prestatiegerelateerde triggers omvatten ten minste de verslechtering van de kredietkwaliteit van de onderliggende blootstellingen beneden een vooraf bepaalde drempel.

6.   De documentatie van de transactie bevat passende bepalingen voor vervroegde aflossing of triggers voor beëindiging van de doorroltermijn indien het om een revolverende securitisatie gaat, waaronder ten minste de volgende:

a)

een verslechtering van de kredietkwaliteit van de onderliggende blootstellingen tot of beneden een vooraf bepaalde drempel;

b)

het intreden van een insolventiegerelateerde gebeurtenis met betrekking tot de initiator of de servicer;

c)

de waarde van de onderliggende blootstellingen die in het bezit zijn van de SSPE onderschrijdt een vooraf bepaalde drempel (gebeurtenis die aanleiding geeft tot vervroegde aflossing), en

d)

een niet-genereren van voldoende nieuwe onderliggende blootstellingen die voldoen aan de vooraf bepaalde kredietkwaliteit (trigger voor beëindiging van de doorroltermijn).

7.   De transactiedocumentatie vermeldt duidelijk:

a)

de contractuele verplichtingen, taken en verantwoordelijkheden van de servicer en de eventuele trustee, en van andere aanbieders van verwante diensten;

b)

de processen en verantwoordelijkheden die noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen dat een wanbetaling door of een insolventie van de servicer niet in een beëindiging van de servicing resulteert, zoals een contractuele clausule op grond waarvan de servicer in dergelijke gevallen kan worden vervangen, en

c)

bepalingen die zorgen voor de vervanging van tegenpartijen bij derivaten, liquiditeitsverstrekkers en de rekeninghoudende bank in geval van wanbetaling, insolventie en andere vermelde gebeurtenissen, indien van toepassing.

8.   De servicer beschikt over expertise in de servicing van blootstellingen die vergelijkbaar zijn met de gesecuritiseerde blootstellingen en zijn beleid, procedures en risicobeheercontroles voor de servicing van blootstellingen zijn goed gedocumenteerd en adequaat.

9.   De transactiedocumentatie bevat, in duidelijke en consistente bewoordingen, definities, remedies en maatregelen met betrekking tot achterstalligheid en wanbetaling van debiteuren, schuldherstructurering, schuldkwijtschelding, respijt, aflossingsvrije perioden, verliezen, oninbare schulden, terugvorderingen en andere remedies met betrekking tot de prestaties van activa. In de transactiedocumentatie staat duidelijk vermeld wat de betalingsrangorde is, welke gebeurtenissen een trigger zijn voor wijzigingen in deze betalingsrangorde, alsmede dat het verplicht is om dergelijke gebeurtenissen te rapporteren. Elke wijziging in de betalingsrangorde die materieel een negatieve invloed zal hebben op de terugbetaling van de securitisatiepositie, wordt onverwijld aan de beleggers gerapporteerd.

10.   De transactiedocumentatie bevat duidelijke voorwaarden die de tijdige oplossing van conflicten tussen verschillende klassen beleggers vergemakkelijken, de stemrechten worden duidelijk omschreven en toegewezen aan obligatiehouders, en de verantwoordelijkheden van de trustee en andere entiteiten met fiduciaire verplichtingen worden duidelijk bepaald.

Artikel 22

Vereisten met betrekking tot transparantie

1.   De initiator en de sponsor stellen potentiële beleggers vóór de prijsstelling gegevens ter beschikking over statische en dynamische historische wanbetalings- en verliesprestaties met betrekking tot blootstellingen die substantieel vergelijkbaar zijn met die welke zijn gesecuritiseerd, zoals gegevens over achterstalligheid en wanbetaling, alsook de bronnen van die gegevens en de basis voor het claimen van vergelijkbaarheid. Deze gegevens bestrijken een periode van ten minste vijf jaar.

2.   Een steekproef van de onderliggende blootstellingen is onderworpen aan externe verificatie vóór de uitgifte van de effecten uit hoofde van de securitisatie door een passende en onafhankelijke partij, met inbegrip van verificatie of de gepubliceerde gegevens met betrekking tot de onderliggende blootstellingen nauwkeurig zijn.

3.   De initiator of de sponsor stelt potentiële beleggers vóór de prijsstelling van de securitisatie een model van de kasstroom van de passiva ter beschikking dat de contractuele relatie tussen de onderliggende blootstellingen en de betalingsstromen tussen de initiator, de sponsor, de beleggers, andere derden en de SSPE nauwkeurig weergeeft, en stelt dat model na de prijsstelling doorlopend ter beschikking aan beleggers en op verzoek aan potentiële beleggers.

4.   Voor securitisaties waarvan de onderliggende blootstellingen woonkredieten of autoleningen of -leases zijn, maken de initiator en de sponsor de beschikbare informatie over de milieuprestatie van de met dergelijke woonkredieten of autoleningen of -leases gefinancierde activa bekend, als onderdeel van de informatie die krachtens artikel 7, lid 1, eerste alinea, onder a), wordt verschaft.

5.   De initiator en de sponsor zijn verantwoordelijk voor de naleving van artikel 7. De krachtens artikel 7, lid 1, eerste alinea, onder a), verplichte informatie wordt vóór de prijsstelling aan potentiële beleggers, op hun verzoek, ter beschikking gesteld. De krachtens artikel 7, lid 1, eerste alinea, onder b) tot en met d), verplichte informatie wordt vóór de prijsstelling ten minste in ontwerp- of initiële vorm ter beschikking gesteld. De definitieve documentatie wordt uiterlijk 15 dagen na het afsluiten van de transactie ter beschikking gesteld aan de beleggers.

AFDELING 2

Vereisten voor eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde ABCP-securitisatie

Artikel 23

Eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde ABCP-securitisatie

1.   Een ABCP-transactie wordt als STS beschouwd indien zij aan de vereisten op transactieniveau van artikel 24 voldoet.

2.   Een ABCP-programma wordt als STS beschouwd indien het aan de vereisten van artikel 26 voldoet en de sponsor van het ABCP-programma aan de vereisten van artikel 25 voldoet.

Onder „verkoper” wordt voor de toepassing van deze afdeling verstaan: „initiator” of „oorspronkelijke kredietverstrekker”.

3.   Uiterlijk op 18 oktober 2018 stelt de EBA, in nauwe samenwerking met de ESMA en de Eiopa, overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 richtsnoeren en aanbevelingen vast voor een geharmoniseerde interpretatie en toepassing van de voorschriften van de artikelen 24 en 26 van deze verordening.

Artikel 24

Vereisten op transactieniveau

1.   De SSPE verwerft de eigendom van de onderliggende blootstellingen met behulp van een true sale, een cessie of een overdracht met dezelfde rechtsgevolgen op een wijze die afdwingbaar is tegenover de verkoper of een andere derde partij. De overdracht van de eigendom aan de SSPE is niet onderworpen aan strenge terugvorderingsbepalingen in geval van insolventie van de verkoper.

2.   Voor de toepassing van lid 1 gelden de hierna bedoelde bepalingen als strenge terugvorderingsbepalingen:

a)

bepalingen die de curator van de verkoper in staat stellen om de verkoop van de onderliggende blootstellingen te vernietigen enkel en alleen vanwege het feit dat de verkoop werd gesloten binnen een bepaalde termijn vóór de insolventverklaring van de verkoper;

b)

bepalingen op grond waarvan de SSPE de onder a) bedoelde vernietiging alleen kan voorkomen als zij kan bewijzen dat zij op het moment van de verkoop niet op de hoogte was van de insolventie van de verkoper.

3.   Voor de toepassing van lid 1 gelden terugvorderingsbepalingen in nationale insolventiewetgeving op grond waarvan de curator of een rechtbank de verkoop van de onderliggende blootstellingen nietig kan verklaren in geval van frauduleuze overdrachten, oneerlijke benadeling van crediteuren of overdrachten die zijn bedoeld om bepaalde crediteuren te bevoordelen boven andere, niet als strenge terugvorderingsbepalingen.

4.   Indien de verkoper niet de oorspronkelijke kredietverstrekker is, dienen de true sale, cessie of overdracht met dezelfde rechtsgevolgen van de onderliggende blootstelling aan de verkoper, te voldoen aan de vereisten in de leden 1 tot en met 3, ongeacht of die true sale, cessie of overdracht met dezelfde rechtsgevolgen rechtstreeks of via één of meer tussenstappen plaatsvindt.

5.   Indien de overdracht van de onderliggende blootstellingen door middel van een cessie is uitgevoerd en in een later stadium dan bij het afsluiten van de transactie is voltooid, omvatten de triggers voor het bewerkstelligen van een dergelijke voltooiing ten minste de volgende gebeurtenissen:

a)

ernstige verslechtering van de kredietwaardigheid van de verkoper;

b)

insolventie van de verkoper, en

c)

niet-geremedieerde inbreuken op contractuele verplichtingen door de verkoper, zoals wanbetaling door de verkoper.

6.   De verkoper verstrekt verklaringen en garanties dat, voor zover hem bekend, de onderliggende blootstellingen die de securitisatie omvat niet bezwaard zijn of anderszins in een toestand verkeren waarvan te voorzien is dat deze een negatieve invloed zal hebben op de afdwingbaarheid van de true sale, cessie of overdracht met dezelfde rechtsgevolgen.

7.   De onderliggende blootstellingen die de verkoper overdraagt of cedeert aan de SSPE, voldoen aan vooraf vastgestelde, duidelijke en gedocumenteerde toelaatbaarheidscriteria die geen ruimte laten voor actief portefeuillebeheer van die blootstellingen op discretionaire basis. Voor de toepassing van dit lid mag vervanging van blootstellingen die de verklaringen en garanties schenden, niet als actief portefeuillebeheer worden beschouwd. De na het afsluiten van de transactie aan de SSPE overgedragen blootstellingen moeten voldoen aan de toelaatbaarheidscriteria die voor de oorspronkelijke onderliggende blootstellingen gelden.

8.   De onderliggende blootstellingen bevatten geen securitisatieposities.

9.   De onderliggende blootstellingen worden na selectie onverwijld aan de SSPE overgedragen en omvatten op het moment van selectie geen blootstellingen waarbij sprake is van wanbetaling in de zin van artikel 178, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 of blootstellingen met betrekking tot een debiteur of garantiegever met aangetaste kredietwaardigheid die, voor zover de initiator of de oorspronkelijke kredietverstrekker bekend:

a)

binnen drie jaar voor de datum van initiëring insolvent is verklaard of ten aanzien van wie een rechtbank de crediteuren als gevolg van wanbetaling een definitief, niet voor beroep vatbaar recht van afdwinging van naleving van contract of materiële schadevergoeding heeft toegekend, of die in de drie jaar voorafgaand aan de datum van overdracht of cessie van de onderliggende blootstellingen aan de SSPE een schuldherstructureringsproces met betrekking tot zijn niet-renderende blootstellingen heeft ondergaan, tenzij:

i)

een geherstructureerde onderliggende blootstelling geen nieuwe betalingsachterstand heeft vertoond sinds de datum van de herstructurering, die ten minste één jaar vóór de datum van overdracht of cessie van de onderliggende blootstellingen aan de SSPE moet hebben plaatsgevonden, en

ii)

in de informatie die overeenkomstig artikel 7, lid 1, eerste alinea, onder a) en onder e), i), door de initiator, de sponsor en de SSPE is verstrekt, uitdrukkelijk het aandeel geherstructureerde onderliggende blootstellingen, het tijdstip en de details van de herstructurering, alsmede het rendement ervan sinds het tijdstip van de herstructurering zijn vermeld;

b)

op het moment van initiëring, in voorkomend geval, vermeld staat in een openbaar kredietregister van personen met een ongunstig kredietverleden of, als er geen dergelijk openbaar kredietregister is, in een ander kredietregister dat voor de initiator of de oorspronkelijke kredietverstrekker toegankelijk is, of

c)

een kredietbeoordeling of een kredietscore heeft waaruit blijkt dat het risico dat contractueel overeengekomen betalingen niet worden gedaan significant hoger is dan voor vergelijkbare, niet-gesecuritiseerde blootstellingen in het bezit van de initiator.

10.   De debiteuren hebben op het moment van overdracht van de blootstellingen ten minste één betaling gedaan, behalve in geval van revolverende securitisaties die gedekt worden door blootstellingen die in één termijn te betalen zijn of een looptijd van minder dan één jaar hebben, inclusief, zonder beperking, maandelijkse betalingen voor doorlopende kredieten.

11.   De structuur van de terugbetaling van de houders van de securitisatieposities is niet van dien aard dat de terugbetaling overwegend afhankelijk is van de verkoop van activa die de onderliggende blootstellingen dekken. Dit belet niet dat dergelijke activa vervolgens worden doorgerold of geherfinancierd.

De terugbetaling van de houders van de securitisatieposities waarvan de onderliggende blootstellingen gedekt worden door activa waarvan de waarde wordt gegarandeerd of volledig opgevangen door een terugkoopverplichting van de verkoper van de activa die de onderliggende blootstellingen dekken of van een andere derde, wordt niet afhankelijk geacht van de verkoop van activa die de onderliggende blootstellingen dekken.

12.   Het rente- en het valutarisico uit hoofde van de securitisatie worden op passende wijze gelimiteerd, en over de daartoe genomen maatregelen wordt informatie verschaft. Tenzij voor het afdekken van rente- of valutarisico, sluit de SSPE geen derivatencontracten en zorgt zij ervoor dat de pool van onderliggende blootstellingen geen derivaten bevat. Deze derivaten worden volgens de in de internationale financiering gebruikelijke normen overgenomen en gedocumenteerd.

13.   De transactiedocumentatie bevat, in duidelijke en consistente bewoordingen, definities, remedies en maatregelen met betrekking tot achterstalligheid en wanbetaling van debiteuren, schuldherstructurering, schuldkwijtschelding, respijt, aflossingsvrije perioden, verliezen, oninbare schulden, terugvorderingen en andere remedies met betrekking tot de prestaties van activa. In de transactiedocumentatie staat duidelijk vermeld wat de betalingsrangorde is, welke gebeurtenissen een trigger zijn voor wijzigingen in deze betalingsrangorde, alsmede dat het verplicht is om dergelijke gebeurtenissen te rapporteren. Elke wijziging in de betalingsrangorde die materieel een negatieve invloed zal hebben op de terugbetaling van de securitisatiepositie, wordt onverwijld aan de beleggers gerapporteerd.

14.   De initiator en de sponsor stellen potentiële beleggers vóór de prijsstelling gegevens ter beschikking over statische en dynamische historische wanbetalings- en verliesprestaties met betrekking tot blootstellingen die substantieel vergelijkbaar zijn met die welke zijn gesecuritiseerd, zoals gegevens over achterstalligheid en wanbetaling, alsook de bronnen van die gegevens en de basis voor het claimen van vergelijkbaarheid. Indien de sponsor geen toegang tot dergelijke gegevens heeft, verschaft de verkoper hem op een statische of dynamische wijze toegang tot gegevens over historische prestaties met betrekking tot blootstellingen die substantieel vergelijkbaar zijn met die welke zijn gesecuritiseerd, zoals gegevens over achterstalligheid en wanbetaling. Al die gegevens bestrijken een termijn van ten minste vijf jaar, met uitzondering van gegevens met betrekking tot handelsvorderingen en andere kortlopende vorderingen, waarvoor de gegevensreeks ten minste drie jaar beslaat.

15.   ABCP-transacties worden gedekt door een pool van onderliggende blootstellingen die homogeen zijn qua type activa, rekening houdend met de kenmerken die verband houden met de kasstromen van verschillende types activa, waaronder de contractuele, kredietrisico- en vervroegdeaflossingskenmerken ervan. Een pool van onderliggende blootstellingen omvat slechts één type activa.

De pool van onderliggende blootstellingen heeft een gewogen gemiddelde overblijvende looptijd van niet meer dan één jaar en geen van de onderliggende blootstellingen heeft een resterende looptijd van meer dan drie jaar.

In afwijking van de tweede alinea, hebben autoleningen, autoleases en materieel-leasetransacties een gewogen gemiddelde overblijvende looptijd van niet meer dan drieënhalf jaar en heeft geen van de onderliggende blootstellingen een resterende looptijd van meer dan zes jaar.

De onderliggende blootstellingen bevatten geen leningen die gedekt zijn door hypothecaire leningen voor woondoeleinden of zakelijke doeleinden of volledig gedekte woonkredieten als bedoeld in Verordening (EU) nr. 575/2013, artikel 129, lid 1, eerste alinea, onder e). De onderliggende blootstellingen bevatten verplichtingen die contractueel bindend en afdwingbaar zijn, met volledig verhaalsrecht op debiteuren en met welomschreven betalingsstromen in verband met huur, hoofdsom, rente, of met betrekking tot een ander recht om baten te ontvangen uit hoofde van activa die dergelijke betalingen rechtvaardigen. De onderliggende blootstellingen kunnen ook opbrengsten genereren uit de verkoop van gefinancierde of geleasede activa. De onderliggende blootstellingen bevatten geen andere effecten, als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 44, van Richtlijn 2014/65/EU, dan bedrijfsobligaties die niet op een handelsplatform zijn genoteerd.

16.   De referentierentebetalingen in het kader van de activa en verplichtingen van de ABCP-transactie zijn gebaseerd op algemeen gebruikelijke marktrentevoeten, of op in de sector doorgaans gehanteerde rentevoeten die een weerspiegeling van de financieringskosten vormen, maar verwijzen niet naar complexe formules of derivaten. Referentierentebetalingen in het kader van de verplichtingen van de ABCP-transactie kunnen gebaseerd zijn op rentevoeten die een weerspiegeling vormen van de financieringskosten van het ABCP-programma.

17.   Na wanbetaling van de verkoper of een vervroegdebetalingsgebeurtenis:

a)

komt maximaal het bedrag aan contanten in de SSPE vast te zitten dat benodigd is om het operationeel functioneren van de SSPE te waarborgen of om beleggers ordentelijk overeenkomstig de contractvoorwaarden van de securitisatie te kunnen terugbetalen, tenzij in uitzonderlijke omstandigheden waarin, in het belang van de beleggers, een bedrag moet worden vastgezet om te worden aangewend voor uitgaven waarmee wordt voorkomen dat de kredietwaardigheid van de onderliggende blootstellingen verslechtert;

b)

worden uit hoofde van de onderliggende blootstellingen ontvangen hoofdsommen aan de beleggers die een securitisatiepositie bezitten, doorgegeven via sequentiële betaling van de securitisatieposities, als bepaald door de rangorde van de securitisatiepositie, en

c)

zijn er geen bepalingen die automatische liquidatie van de onderliggende blootstellingen tegen marktwaarde vergen.

18.   De onderliggende blootstellingen zijn geïnitieerd in het kader van de normale bedrijfsuitoefening van de verkoper krachtens afsluitstandaarden die niet minder streng zijn dan die welke de verkoper hanteert op het moment van de initiëring van soortgelijke blootstellingen die niet gesecuritiseerd zijn. Aan de sponsor en aan andere rechtstreeks aan de ABCP-transactie blootgestelde partijen wordt onverwijld alle informatie verschaft over de afsluitstandaarden krachtens welke de onderliggende blootstellingen zijn geïnitieerd, alsook over materiële wijzigingen van eerdere afsluitstandaarden. De verkoper moet over expertise beschikken in het initiëren van blootstellingen die vergelijkbaar zijn met die welke worden gesecuritiseerd.

19.   Indien een ABCP-transactie een revolverende securitisatie betreft, bevat de documentatie van de transactie triggers voor beëindiging van de doorroltermijn, waaronder ten minste de volgende:

a)

een verslechtering van de kredietkwaliteit van de onderliggende blootstellingen tot of beneden een vooraf bepaalde drempel, en

b)

het intreden van een insolventiegerelateerde gebeurtenis met betrekking tot de verkoper of de servicer.

20.   De transactiedocumentatie vermeldt duidelijk:

a)

de contractuele verplichtingen, taken en verantwoordelijkheden van de sponsor, de servicer en de eventuele trustee, en van andere aanbieders van verwante diensten;

b)

de processen en verantwoordelijkheden die noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen dat een wanbetaling of insolventie van de servicer niet in een beëindiging van de servicing resulteert;

c)

bepalingen die zorgen voor de vervanging van tegenpartijen bij derivaten en de rekeninghoudende bank bij wanbetaling, insolventie en andere vermelde gebeurtenissen, indien van toepassing, en

d)

op welke wijze de sponsor aan de vereisten van artikel 25, lid 3, voldoet.

21.   De EBA ontwikkelt, in nauwe samenwerking met de ESMA en de Eiopa, ontwerpen van technische reguleringsnormen waarin nader wordt bepaald welke in lid 15 bedoelde onderliggende blootstellingen homogeen worden geacht.

De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 18 juli 2018 bij de Commissie in.

De Commissie is bevoegd deze verordening aan te vullen door de in dit lid bedoelde technische reguleringsnormen volgens de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 vast te stellen.

Artikel 25

Sponsor van een ABCP-programma

1.   De sponsor van het ABCP-programma is een kredietinstelling waarop overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU toezicht wordt uitgeoefend.

2.   De sponsor van een ABCP-programma is een aanbieder van een liquiditeitsfaciliteit, en ondersteunt alle securitisatieposities op ABCP-programmaniveau door alle liquiditeits- en kredietrisico’s en materiële verwateringsrisico’s van de gesecuritiseerde blootstellingen alsook alle andere kosten op transactie- en programmaniveau te dekken indien dat noodzakelijk is om de belegger de volledige betaling van bedragen in het kader van het ABCP te garanderen. De sponsor verschaft een beschrijving van de op transactieniveau aan de beleggers verleende steun, daaronder begrepen een beschrijving van de verstrekte liquiditeitsfaciliteiten.

3.   Alvorens een STS-ABCP-programma te kunnen sponsoren, bewijst de kredietinstelling aan haar bevoegde autoriteit dat haar rol uit hoofde van lid 2 haar solvabiliteit en liquiditeit niet in gevaar brengt, zelfs niet in een situatie van extreme stress op de markt.

Aan de vereiste van de eerste alinea van dit lid wordt geacht te zijn voldaan indien de bevoegde autoriteit op basis van de in artikel 97, lid 3, van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde toetsing en evaluatie heeft bepaald dat de door die kredietinstelling ingevoerde regelingen, strategieën, processen en mechanismen, alsook de eigen vermogens en liquiditeiten die door deze instelling worden aangehouden, het degelijk beheer en de solide dekking van haar risico’s waarborgen.

4.   De sponsor verricht zijn eigen due diligence en gaat na of de verplichtingen van artikel 5, leden 1 en 3, naargelang het geval, van deze verordening zijn nagekomen. Hij gaat ook na of de verkoper beschikt over servicingcapaciteiten en inningsprocessen die voldoen aan de vereisten van artikel 265, lid 2, onder h) tot en met p), van Verordening (EU) nr. 575/2013, of aan gelijkwaardige vereisten in derde landen.

5.   De verkoper (op transactieniveau) of de sponsor (op ABCP-programmaniveau) voldoet aan de risicobehoudvereiste als bedoeld in artikel 6.

6.   De sponsor is verantwoordelijk voor de naleving van artikel 7 op ABCP-programmaniveau en voor de terbeschikkingstelling aan potentiële beleggers vóór de prijsstelling, op hun verzoek, van:

a)

de krachtens artikel 7, lid 1, eerste alinea, onder a), vereiste geaggregeerde informatie, en

b)

de krachtens artikel 7, lid 1, eerste alinea, onder b) tot en met e), vereiste informatie, ten minste in ontwerp- of initiële vorm.

7.   Indien de sponsor de financieringstoezegging van de liquiditeitsfaciliteit niet vóór het verstrijken ervan verlengt, wordt de liquiditeitsfaciliteit opgenomen en worden de vervallen effecten terugbetaald.

Artikel 26

Vereisten op programmaniveau

1.   Alle ABCP-transacties in het kader van een ABCP-programma voldoen aan de vereisten van artikel 24, leden 1 tot en met 8 en12 tot en met 20.

Ten hoogste 5 % van het geaggregeerde bedrag van de onderliggende blootstellingen van de ABCP-transacties die door het ABCP-programma worden gefinancierd, mag tijdelijk niet voldoen aan de vereisten van artikel 24, leden 9, 10 en 11, zonder dat de STS-status van het ABCP-programma wordt aangetast.

Voor de toepassing van de tweede alinea van dit lid onderwerpt een passende en onafhankelijke partij regelmatig een steekproef van de onderliggende blootstellingen aan een externe controle van de naleving.

2.   De maximale gewogen gemiddelde overblijvende looptijd van de onderliggende blootstellingen van een ABCP-programma is niet meer dan twee jaar.

3.   Het ABCP-programma wordt overeenkomstig artikel 25, lid 2, volledig door een sponsor ondersteund.

4.   Het ABCP-programma bevat geen hersecuritisaties en door de kredietverbetering ontstaat geen tweede laag van onderverdeling in tranches op het niveau van het programma.

5.   De in het kader van een ABCP-programma uitgegeven effecten bevatten geen callopties, verlengingsclausules of andere clausules die effect hebben op de eindvervaldag ervan, wanneer die opties of clausules naar eigen goeddunken van de verkoper, de sponsor of de SSPE kunnen worden uitgeoefend of uitgevoerd.

6.   Het rente- en het valutarisico die op het niveau van het ABCP-programma ontstaan, worden afdoende gelimiteerd en over alle daartoe genomen maatregelen wordt informatie verschaft. Tenzij voor het afdekken van rente- of valutarisico, sluit de SSPE geen derivatencontracten en zorgt zij ervoor dat de pool van onderliggende blootstellingen geen derivaten bevat. Die derivaten worden volgens de in de internationale financiering gebruikelijke normen overgenomen en gedocumenteerd.

7.   De documentatie met betrekking tot het ABCP-programma vermeldt duidelijk:

a)

de verantwoordelijkheden van de eventuele trustee en eventuele andere entiteiten met fiduciaire verplichtingen tegenover de beleggers;

b)

de contractuele verplichtingen, taken en verantwoordelijkheden van de sponsor, die over expertise beschikt op het gebied van het overnemen van kredieten, de eventuele trustee en andere aanbieders van verwante diensten;

c)

de processen en verantwoordelijkheden die noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen dat een wanbetaling of insolventie van de servicer niet in een beëindiging van de servicing resulteert;

d)

de bepalingen met betrekking tot de vervanging van tegenpartijen bij derivaten en de rekeninghoudende bank op ABCP-programmaniveau bij wanbetaling, insolventie en andere welbepaalde gebeurtenissen, indien de liquiditeitsfaciliteit deze gebeurtenissen niet dekt;

e)

dat, bij welbepaalde gebeurtenissen, wanbetaling of insolventie van de sponsor, in remediërende stappen wordt voorzien om in voorkomend geval tot zekerheidsstelling voor de financieringstoezegging of vervanging van de aanbieder van een liquiditeitsfaciliteit te komen, en

f)

dat de liquiditeitsfaciliteit wordt opgenomen en de vervallen effecten worden terugbetaald indien de sponsor de financieringstoezegging van de liquiditeitsfaciliteit niet vóór het verstrijken ervan verlengt.

8.   De servicer beschikt over expertise in de servicing van blootstellingen die vergelijkbaar zijn met de gesecuritiseerde blootstellingen en zijn beleid, procedures en risicobeheercontroles voor de servicing van blootstellingen zijn goed gedocumenteerd.

AFDELING 3

STS-kennisgeving

Artikel 27

Vereisten inzake STS-kennisgeving

1.   De initiators en sponsors stellen de ESMA door middel van de in lid 7 van dit artikel bedoelde template gezamenlijk ervan in kennis of een securitisatie voldoet aan de vereisten van de artikelen 19 tot en met 22 of de artikelen 23 tot en met 26 („STS-kennisgeving”). In het geval van een ABCP-programma is alleen de sponsor verantwoordelijk voor de kennisgeving van dat programma en, binnen dat programma, van de ABCP-transacties die voldoen aan artikel 24.

De STS-kennisgeving omvat uitleg van de initiator en de sponsor over de wijze waarop er is voldaan aan elk van de STS-criteria in de artikelen 20 tot en met 22 of in de artikelen 24 tot en met 26.

De ESMA publiceert de STS-kennisgeving op haar officiële website krachtens lid 5. De initiators en sponsors van een securitisatie informeren hun bevoegde autoriteiten over de STS-kennisgeving en wijzen onder elkaar één entiteit aan als eerste aanspreekpunt voor beleggers en bevoegde autoriteiten.

2.   De initiator, sponsor of SSPE kan gebruikmaken van de diensten van een derde partij waaraan krachtens artikel 28 vergunning is verleend om te controleren of een securitisatie aan de artikelen 19 tot en met 22 of aan de artikelen 23 tot en met 26 voldoet. Het gebruik van dergelijke diensten doet evenwel hoegenaamd niets af aan de aansprakelijkheid van de initiator, sponsor of SSPE inzake hun wettelijke verplichtingen uit hoofde van deze verordening. Het gebruik van die diensten doet niets af aan de verplichtingen voor institutionele beleggers als bedoeld in artikel 5.

Indien de initiator, de sponsor of de SSPE gebruikmaakt van de diensten van een derde partij waaraan krachtens artikel 28 vergunning is verleend om te controleren of een securitisatie aan de artikelen 19 tot en met 22 of aan de artikelen 23 tot en met 26 voldoet, omvat de STS-kennisgeving een verklaring dat vervulling van de STS-criteria is bevestigd door die derde partij waaraan vergunning is verleend. De kennisgeving bevat de naam en de plaats van vestiging van de derde partij waaraan vergunning is verleend, en de naam van de bevoegde autoriteit die aan de derde partij vergunning heeft verleend.

3.   Indien de initiator of de oorspronkelijke kredietverstrekker geen in de Unie gevestigde kredietinstelling of beleggingsonderneming is als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punten 1 en 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013, gaat de kennisgeving krachtens lid 1 van dit artikel vergezeld van het volgende:

a)

bevestiging door de initiator of de oorspronkelijke kredietverstrekker dat zijn kredietverlening plaatsvindt op basis van gedegen en welomschreven criteria en duidelijk vastgelegde procedures voor de acceptatie, aanpassing, verlenging en financiering van kredieten en dat de initiator of de oorspronkelijke kredietverstrekker overeenkomstig artikel 9 van deze verordening effectieve systemen heeft ingevoerd om dergelijke processen toe te passen, en

b)

een verklaring van de initiator of de oorspronkelijke kredietverstrekker dat de onder a) bedoelde kredietverlening al dan niet onder toezicht staat.

4.   De initiator en de sponsor stellen de ESMA onmiddellijk in kennis en informeren hun bevoegde autoriteit onmiddellijk wanneer een securitisatie niet langer aan de vereisten van de artikelen 19 tot en met 22 of aan de artikelen 23 tot en met 26 voldoet.

5.   De ESMA houdt op haar officiële website een lijst bij van alle securitisaties waarvoor de initiators en de sponsors aan haar kennisgeving hebben gedaan dat ze aan de vereisten van de artikelen 19 tot en met 22 of de artikelen 23 tot en met 26 voldoen. De ESMA voegt elke securitisatie waarvan aldus kennisgeving werd gedaan, onmiddellijk aan die lijst toe en actualiseert die lijst indien de securitisaties niet langer als STS worden beschouwd op grond van een besluit van bevoegde autoriteiten of een kennisgeving door de initiator of de sponsor. Indien de bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 32 administratieve sancties heeft opgelegd, stelt zij de ESMA hiervan onmiddellijk in kennis. De ESMA vermeldt onmiddellijk op de lijst dat een bevoegde autoriteit in verband met de betrokken securitisatie administratieve sancties heeft opgelegd.

6.   De ESMA ontwikkelt, in nauwe samenwerking met de EBA en de Eiopa, ontwerpen van technische reguleringsnormen tot specificering van de informatie die de initiator, de sponsor en de SSPE moeten verstrekken om te voldoen aan de in lid 1 bedoelde verplichtingen.

De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 18 juli 2018 bij de Commissie in.

De Commissie is bevoegd deze verordening aan te vullen door de in dit lid bedoelde technische reguleringsnormen volgens de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vast te stellen.

7.   Om eenvormige voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van deze verordening te garanderen, ontwikkelt de ESMA, in nauwe samenwerking met de EBA en de Eiopa, ontwerpen van technische uitvoeringsnormen tot bepaling van de templates die moeten worden gebruikt voor het verstrekken van de in lid 6 bedoelde informatie.

De ESMA dient die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 18 juli 2018 bij de Commissie in.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in dit lid bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen in overeenstemming met artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 28

Controle van de vervulling van de STS-criteria door een derde partij

1.   Aan een derde partij als bedoeld in artikel 27, lid 2, wordt door de bevoegde autoriteit vergunning verleend om te beoordelen of securitisaties aan de STS-criteria van de artikelen 19 tot en met 22 of van de artikelen 23 tot en met 26 voldoen. De bevoegde autoriteit verleent de vergunning indien de volgende voorwaarden zijn vervuld:

a)

de derde partij brengt de initiators, sponsors of SSPE’s die bij de door de derde partij beoordeelde securitisaties zijn betrokken alleen niet-discriminerende en op kosten gebaseerde vergoedingen in rekening. De vergoedingen variëren niet op basis van, of in correlatie met de resultaten van de beoordeling;

b)

de derde partij is noch een gereglementeerde entiteit als omschreven in artikel 2, punt 4, van Richtlijn 2002/87/EG, noch een ratingbureau als gedefinieerd in artikel 3, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 1060/2009, en de verrichting van de andere activiteiten van de derde partij brengt de onafhankelijkheid of integriteit van de beoordeling niet in het gedrang;

c)

de derde partij verstrekt geen enkele vorm van adviserende, audit- of gelijkwaardige dienst aan de initiator, de sponsor of de SSPE die bij de door de derde partij beoordeelde securitisaties is betrokken;

d)

de leden van het leidinggevend orgaan van de derde partij hebben de passende beroepskwalificaties, kennis en ervaring om de taak van de derde partij uit te voeren en zijn betrouwbaar en integer;

e)

het leidinggevend orgaan van de derde partij bestaat uit ten minste één derde onafhankelijke directeurs, maar niet minder dan twee in aantal;

f)

de derde partij doet het nodige om ervoor te zorgen dat de controle op de vervulling van de STS-criteria niet wordt beïnvloed door bestaande of potentiële belangenconflicten of zakelijke betrekkingen van de derde partij, haar aandeelhouders of leden, beheerders, werknemers of andere natuurlijke personen die diensten verrichten ten behoeve of onder gezag van de derde partij. Daartoe dient de derde partij een effectief systeem voor interne controle op de uitvoering van de beleidsmaatregelen en procedures ter constatering en voorkoming van mogelijke belangenconflicten op te zetten, in stand te houden, te handhaven en te documenteren. Indien potentiële of bestaande belangenconflicten worden geconstateerd, worden deze verholpen of beperkt en onverwijld meegedeeld. De derde partij dient passende procedures en processen op te zetten, in stand te houden, te handhaven en te documenteren teneinde de onafhankelijkheid van de beoordeling van STS-naleving te waarborgen. De derde partij monitort en toetst die beleidsmaatregelen en procedures op gezette tijden om de effectiviteit ervan te evalueren en om te beoordelen of ze moeten worden geactualiseerd, en

g)

de derde partij kan aantonen dat zij over deugdelijke operationele waarborgen en interne processen beschikt die haar in staat stellen de STS-naleving te beoordelen.

De bevoegde autoriteit trekt de vergunning in indien zij van oordeel is dat de derde partij de facto niet aan de eerste alinea voldoet.

2.   Een derde partij waaraan overeenkomstig lid 1 vergunning is verleend, stelt haar bevoegde autoriteit onverwijld in kennis van materiële wijzigingen met betrekking tot de krachtens dat lid verstrekte informatie, of andere wijzigingen waarvan redelijkerwijs mag worden aangenomen dat zij de beoordeling van haar bevoegde autoriteit zouden beïnvloeden.

3.   De bevoegde autoriteit kan de in lid 1 bedoelde derde partij op kosten gebaseerde vergoedingen in rekening brengen om de uitgaven in verband met de beoordeling van de verzoeken tot vergunningverlening en het daaropvolgende toezicht op de vervulling van de voorwaarden van lid 1 te dekken.

4.   De ESMA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot specificering van de informatie die overeenkomstig lid 1 aan de bevoegde autoriteiten dient te worden verstrekt bij het verzoek tot vergunningverlening aan een derde partij.

De ESMA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 18 juli 2018 bij de Commissie in.

De Commissie is bevoegd om deze verordening aan te vullen door de in de dit lid bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

HOOFDSTUK 5

TOEZICHT

Artikel 29

Aanwijzing van bevoegde autoriteiten

1.   Het toezicht op de nakoming van de verplichtingen vermeld in artikel 5 van deze verordening wordt uitgeoefend door de volgende bevoegde autoriteiten in overeenstemming met de bij de desbetreffende rechtshandelingen verleende bevoegdheden:

a)

voor verzekerings- en herverzekeringsondernemingen, de bevoegde autoriteit die is aangewezen overeenkomstig artikel 13, punt 10, van Richtlijn 2009/138/EG;

b)

voor beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen, de verantwoordelijke bevoegde autoriteit die is aangewezen overeenkomstig artikel 44 van Richtlijn 2011/61/EU;

c)

voor icbe’s en icbe-beheermaatschappijen, de bevoegde autoriteit die is aangewezen overeenkomstig artikel 97 van Richtlijn 2009/65/EG;

d)

voor instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening, de bevoegde autoriteit die is aangewezen overeenkomstig artikel 6, onder g), van Richtlijn 2003/41/EG van het Europees Parlement en de Raad (33);

e)

voor kredietinstellingen of beleggingsondernemingen, de bevoegde autoriteit die is aangewezen overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 2013/36/EU, waaronder de ECB wat betreft specifieke taken die haar worden opgedragen bij Verordening (EU) nr. 1024/2013.

2.   De bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op sponsors in overeenstemming met artikel 4 van Richtlijn 2013/36/EU, waaronder de ECB wat betreft specifieke taken die haar worden opgedragen bij Verordening (EU) nr. 1024/2013, zien toe op de nakoming door de sponsors van de verplichtingen vermeld in de artikelen 6, 7, 8 en 9 van deze verordening.

3.   Indien initiators, oorspronkelijke kredietverstrekkers en SSPE’s onder toezicht staande entiteiten zijn in overeenstemming met Richtlijnen 2003/41/EG, 2009/65/EG, 2009/138/EG, 2011/61/EU en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1024/2013, zien de overeenkomstig die handelingen aangewezen betrokken bevoegde autoriteiten, waaronder de ECB wat betreft specifieke taken die haar worden opgedragen bij Verordening (EU) nr. 1024/2013, toe op de nakoming de verplichtingen vermeld in de artikelen 6, 7, 8 en 9 van deze verordening.

4.   Voor initiators, oorspronkelijke kredietverstrekkers en SSPE’s die in de Unie zijn gevestigd en niet vallen onder de wetgevingshandelingen van de Unie waarvan sprake is in lid 3, berust het toezicht op de naleving van de verplichtingen vermeld in de artikelen 6, 7, 8 en 9 bij een of meer bevoegde autoriteiten die door de lidstaten worden aangewezen. De lidstaten brengen de Commissie en de ESMA uiterlijk op 1 januari 2019 op de hoogte van de aanwijzing van bevoegde autoriteiten krachtens dit lid. Die verplichting geldt niet voor entiteiten die enkel blootstellingen verkopen in het kader van een ABCP-programma of een andere securitisatietransactie of -regeling, en niet actief blootstellingen initiëren met als hoofddoel om ze op regelmatige basis te securitiseren.

5.   De lidstaten wijzen een of meer bevoegde autoriteiten aan om toezicht te houden op de naleving door initiators, sponsors en SSPE’s van de artikelen 18 tot en met 27 en op de naleving door derde partijen van artikel 28. De lidstaten brengen de Commissie en de ESMA uiterlijk op 18 januari 2019 op de hoogte van de aanwijzing van bevoegde autoriteiten krachtens dit lid.

6.   Lid 5 van dit artikel is niet van toepassing op entiteiten die enkel blootstellingen verkopen in het kader van een ABCP-programma of een andere securitisatietransactie of -regeling, en niet actief blootstellingen initiëren met als hoofddoel om ze op regelmatige basis te securitiseren. In dat geval gaat de initiator of de sponsor na of die entiteiten voldoen aan de desbetreffende verplichtingen van de artikelen 18 tot en met 27.

7.   De ESMA draagt zorg voor de consistente toepassing en handhaving van de verplichtingen van de artikelen 18 tot en met 27 van deze verordening, in overeenstemming met de in Verordening (EU) nr. 1095/2010 neergelegde taken en bevoegdheden. De ESMA houdt overeenkomstig artikel 39 van Verordening (EU) nr. 600/2014 van het Europees Parlement en de Raad (34) toezicht op de securitisatiemarkt van de Unie, en past, in voorkomend geval, overeenkomstig artikel 40 van Verordening (EU) nr. 600/2014, haar tijdelijke interventiebevoegdheden toe.

8.   De ESMA publiceert en actualiseert op haar website een lijst van de bevoegde autoriteiten bedoeld in dit artikel

Artikel 30

Bevoegdheden van de bevoegde autoriteiten

1.   Elke lidstaat zorgt ervoor dat de bevoegde autoriteit die is aangewezen in overeenstemming met artikel 29, leden 1 tot en met 5, de toezichts-, onderzoeks- en sanctiebevoegdheden heeft die noodzakelijk zijn om haar taken op grond van deze verordening te vervullen.

2.   De bevoegde autoriteit toetst regelmatig de regelingen, processen en mechanismen die de initiators, sponsors, SSPE’s en oorspronkelijke kredietverstrekkers hebben geïmplementeerd om aan deze verordening te voldoen.

De toetsing als bedoeld in de eerste alinea omvat:

a)

de processen en mechanismen om het materieel netto economisch belang doorlopend correct te meten en te handhaven, de verzameling en tijdige openbaarmaking van alle informatie die overeenkomstig artikel 7 beschikbaar moet worden gesteld en de kredietverleningscriteria overeenkomstig artikel 9;

b)

voor STS-securitisaties die geen securitisaties in het kader van een ABCP- programma zijn, de processen en mechanismen om voor naleving van artikel 20, leden 7 tot en met 12, artikel 21, lid 7, en artikel 22 te zorgen, en

c)

voor STS-securitisaties die wel securitisaties in het kader van een ABCP-programma zijn, de processen en mechanismen om, met betrekking tot ABCP-transacties, de naleving van artikel 24, en, met betrekking tot ABCP-programma’s, de naleving van artikel 26, leden 7 en 8, te verzekeren.

3.   De bevoegde autoriteiten eisen dat de risico’s uit hoofde van securitisatietransacties, waaronder reputatierisico’s, worden geëvalueerd en aangepakt door middel van passende beleidslijnen en procedures van de initiators, de sponsors, de SSPE’s en de oorspronkelijke kredietverstrekkers.

4.   De bevoegde autoriteit houdt, naargelang het geval, toezicht op de specifieke gevolgen van deelname aan de securitisatiemarkt voor de stabiliteit van de financiële instelling die optreedt als oorspronkelijke kredietverstrekker, initiator, sponsor of belegger, als onderdeel van haar prudentieel toezicht op het gebied van securitisatie, en houdt daarbij, onverminderd strengere regelgeving per sector, rekening met:

a)

de omvang van de kapitaalbuffers;

b)

de omvang van de liquiditeitsbuffers, en

c)

het liquiditeitsrisico voor beleggers door een looptijdverschil tussen hun financiering en beleggingen.

Wanneer de bevoegde autoriteit een materieel risico voor de financiële stabiliteit van een financiële instelling of van het financiële stelsel als geheel identificeert, ongeacht haar verplichtingen krachtens artikel 36, treft zij maatregelen om die risico’s te beperken, meldt zij haar bevindingen aan de aangewezen autoriteit die bevoegd is voor macroprudentiële instrumenten uit hoofde van Verordening (EU) nr. 575/2013 en aan het ESRB.

5.   De bevoegde autoriteit ziet toe op mogelijke omzeilingen van de verplichtingen van artikel 6, lid 2, en zorgt ervoor dat sancties worden toegepast overeenkomstig de artikelen 32 en 33.

Artikel 31

Macroprudentieel toezicht op de securitisatiemarkt

1.   Binnen de grenzen van zijn mandaat is het ESRB verantwoordelijk voor het macroprudentieel toezicht op de securitisatiemarkt van de Unie.

2.   Teneinde bij te dragen aan de voorkoming of beperking van systeemrisico’s voor de financiële stabiliteit in de Unie welke voortkomen uit ontwikkelingen binnen het financiële stelsel houdt het ESRB, rekening houdend met de macro-economische ontwikkelingen, om aldus perioden van wijdverbreide financiële onrust te voorkomen, voortdurend toezicht op de ontwikkelingen in de securitisatiemarkten. Indien het ESRB dat noodzakelijk acht, of ten minste om de drie jaar, brengt het in samenwerking met de EBA een verslag uit over de implicaties van de securitisatiemarkt voor de financiële stabiliteit, dit om risico’s voor de financiële stabiliteit onder de aandacht te brengen. Indien er materiële risico’s worden geconstateerd, geeft het ESRB waarschuwingen en doet het, waar passend, aanbevelingen aan de Commissie, de ETA’s en de lidstaten voor het nemen van corrigerende maatregelen ten aanzien van die risico’s uit hoofde van artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1092/2010, mede in verband met de vraag of het passend is om de risicobehoudsniveaus te wijzigen, of dat andere macroprudentiële maatregelen moeten worden genomen. De Commissie, de ETA’s en de lidstaten delen overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1092/2010 binnen drie maanden na de datum van toezending van de aanbeveling aan de geadresseerden, aan het ESRB, het Europees Parlement en de Raad mee welke maatregelen er in respons op de aanbevelingen zijn genomen, en verstrekken een passende motivering ingeval zij geen actie hebben ondernomen.

Artikel 32

Administratieve sancties en remediërende maatregelen

1.   Onverminderd het recht van de lidstaten om in strafrechtelijke sancties te voorzien en deze op te leggen krachtens artikel 34, stellen de lidstaten regels vast waarbij passende administratieve sancties, in geval van nalatigheid of opzettelijke inbreuk, en remediërende maatregelen worden ingesteld die ten minste van toepassing zijn op situaties waarin:

a)

een initiator, een sponsor of een oorspronkelijke kredietverstrekker niet heeft voldaan aan de vereisten van artikel 6;

b)

een initiator, een sponsor of een SSPE niet heeft voldaan aan de vereisten van artikel 7;

c)

een initiator, een sponsor of een oorspronkelijke kredietverstrekker niet heeft voldaan aan de criteria van artikel 9;

d)

een initiator, een sponsor of een SSPE niet heeft voldaan aan de vereisten van artikel 18;

e)

een securitisatie als STS is aangemerkt en een initiator, een sponsor of een SSPE van die securitisatie niet hebben voldaan aan de vereisten van de artikelen 19 tot en met 22 of van de artikelen 23 tot en met 26;

f)

een initiator of een sponsor een kennisgeving krachtens artikel 27, lid 1, doet die misleidend blijkt;

g)

een initiator of een sponsor niet heeft voldaan aan de vereisten van artikel 27, lid 4, of

h)

een derde partij waaraan op grond van artikel 28 vergunning is verleend, heeft nagelaten materiële wijzigingen met betrekking tot de overeenkomstig artikel 28, lid 1, verstrekte informatie, of andere wijzigingen waarvan redelijkerwijs mag worden aangenomen dat zij het oordeel van de bevoegde autoriteit van die partij zouden beïnvloeden, te melden.

De lidstaten zorgen er tevens voor dat de administratieve sancties en/of remediërende maatregelen daadwerkelijk ten uitvoer worden gelegd.

Die sancties en maatregelen moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

2.   De lidstaten verlenen de bevoegde autoriteiten de bevoegdheid om bij inbreuken als bedoeld in lid 1 ten minste de volgende sancties en maatregelen op te leggen:

a)

een publieke verklaring, waarin de identiteit van de natuurlijke of rechtspersoon en de aard van de inbreuk worden vermeld in overeenstemming met artikel 37;

b)

een bevel waarbij de natuurlijke of rechtspersoon wordt verplicht het gedrag stop te zetten en af te zien van herhaling ervan;

c)

een tijdelijk verbod om een lid van het leidinggevend orgaan van de initiator, de sponsor of de SSPE of een andere natuurlijke persoon die voor de inbreuk verantwoordelijk wordt gehouden, te beletten leidinggevende functies in dergelijke ondernemingen uit te oefenen;

d)

in geval van een inbreuk als bedoeld in lid 1, eerste alinea, onder e) of f), van dit artikel, een tijdelijk verbod om de initiator en de sponsor te beletten er op grond van artikel 27, lid 1, kennisgeving van te doen dat een securitisatie voldoet aan de vereisten van de artikelen 19 tot en met 22 of van de artikelen 23 tot en met 26;

e)

in geval van een natuurlijk persoon, maximale administratieve financiële sancties van ten minste 5 000 000 EUR, of in lidstaten die de euro niet als munt hebben, de overeenkomstige waarde in de nationale munteenheid op 17 januari 2018;

f)

in geval van een rechtspersoon, maximale administratieve financiële sancties van ten minste 5 000 000 EUR of in lidstaten die de euro niet als munt hebben, de overeenkomstige waarde in de nationale munteenheid op 17 januari 2018 of tot 10 % van de totale netto jaaromzet van de rechtspersoon volgens de meest recente jaarrekening die door het leidinggevend orgaan is goedgekeurd; indien de rechtspersoon een moederonderneming is of een dochteronderneming van de moederonderneming die in overeenstemming met Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad (35) een geconsolideerde jaarrekening moet opstellen, is de toepasselijke totale jaaromzet gelijk aan de totale nettojaaromzet of het in overeenstemming met de toepasselijke wetgevingshandelingen met betrekking tot jaarrekeningen daarmee corresponderende type inkomsten volgens de meest recente door het leidinggevend orgaan van de uiteindelijke moederonderneming goedgekeurde geconsolideerde jaarrekening;

g)

maximale administratieve financiële sancties van ten minste tweemaal het bedrag van het aan de inbreuk ontleende voordeel indien dat kan worden bepaald, zelfs als dat hoger is dan de maximumbedragen onder e) en f);

h)

in geval van een in lid 1, eerste alinea, onder f), van dit artikel bedoelde inbreuk, een tijdelijke intrekking van de in artikel 28 bedoelde vergunning van de derde partij om te controleren of een securitisatie voldoet aan de artikelen 19 tot en met 22 of aan de artikelen 23 tot en met 26.

3.   Indien de bepalingen van het eerste lid op rechtspersonen van toepassing zijn, verlenen de lidstaten de bevoegde autoriteiten de bevoegdheid om de in lid 2 vermelde administratieve sancties en remediërende maatregelen toe te passen, met inachtneming van de in het nationale recht voorziene voorwaarden, op leden van het leidinggevend orgaan en andere personen die op grond van het nationale recht verantwoordelijk zijn voor de inbreuk.

4.   De lidstaten zorgen ervoor dat een besluit waarbij in lid 2 genoemde administratieve sancties of remediërende maatregelen worden opgelegd, naar behoren gemotiveerd is en vatbaar is voor beroep.

Artikel 33

Uitoefening van de bevoegdheid tot het opleggen van administratieve sancties en remediërende maatregelen

1.   De bevoegde autoriteiten oefenen de bevoegdheden tot het opleggen van administratieve sancties en remediërende maatregelen als bedoeld in artikel 32 in overeenstemming met hun nationale rechtskader uit, als passend:

a)

op rechtstreekse wijze;

b)

in samenwerking met andere autoriteiten;

c)

onder eigen verantwoordelijkheid door middel van delegatie aan andere autoriteiten;

d)

door middel van een verzoek aan de bevoegde rechterlijke instanties.

2.   Bevoegde autoriteiten houden bij het bepalen van het type en de omvang van een op grond van artikel 32 opgelegde administratieve sanctie of remediërende maatregel rekening met de vraag in hoeverre de inbreuk opzettelijk is dan wel het resultaat van nalatigheid, en alle andere relevante omstandigheden, waaronder, in voorkomend geval:

a)

de materialiteit, ernst en duur van de inbreuk;

b)

de mate van verantwoordelijkheid van de voor de inbreuk verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersoon;

c)

de financiële draagkracht van de verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersoon;

d)

de omvang van de door de verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersoon behaalde winsten of vermeden verliezen, voor zover die kunnen worden bepaald;

e)

de verliezen die derden wegens de inbreuk hebben geleden, voor zover die kunnen worden bepaald;

f)

de mate van medewerking met de bevoegde autoriteit door de verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersoon, onverminderd de noodzaak te zorgen voor terugbetaling van de door de betrokken persoon behaalde winsten of vermeden verliezen;

g)

eerdere inbreuken van de verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersoon.

Artikel 34

Strafrechtelijke sancties

1.   De lidstaten kunnen besluiten met betrekking tot inbreuken waarop krachtens hun nationale recht reeds strafrechtelijke sancties staan, geen regels voor administratieve sancties of remediërende maatregelen vast te stellen.

2.   Indien lidstaten in overeenstemming met lid 1 van dit artikel hebben besloten om voor de in artikel 32, lid 1, bedoelde inbreuken strafrechtelijke sancties vast te stellen, zorgen zij ervoor dat er passende maatregelen zijn getroffen zodat de bevoegde autoriteiten over alle noodzakelijke bevoegdheden beschikken om met de gerechtelijke, de met vervolging belaste of de strafrechtelijke autoriteiten in hun jurisdictie te communiceren om specifieke informatie te ontvangen over lopende strafrechtelijke onderzoeken naar en procedures in verband met de in artikel 32, lid 1, bedoelde inbreuken, en om dezelfde informatie aan andere bevoegde autoriteiten alsmede aan de ESMA, de EBA en de Eiopa te verstrekken om te voldoen aan hun verplichting tot samenwerking voor de toepassing van deze verordening.

Artikel 35

Kennisgevingsverplichting

De lidstaten doen uiterlijk op 18 januari 2019 aan de Commissie, de ESMA, de EBA en de Eiopa kennisgeving van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen ter uitvoering van dit hoofdstuk, met inbegrip van de toepasselijke strafrechtelijke bepalingen. De lidstaten doen aan de Commissie, de ESMA, de EBA en de Eiopa onverwijld kennisgeving van latere wijzigingen daarvan.

Artikel 36

Samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten en de ETA’s

1.   De in artikel 29 bedoelde bevoegde autoriteiten en de ESMA, de EBA en de Eiopa werken nauw met elkaar samen en wisselen informatie uit voor het uitvoeren van hun taken krachtens de artikelen 30 tot en met 34.

2.   De bevoegde autoriteiten coördineren nauw hun toezicht teneinde inbreuken op deze verordening vast te stellen en te remediëren, ontwikkelen en bevorderen goede praktijken, faciliteren samenwerking, dragen bij tot een consistente interpretatie en verstrekken jurisdictieoverschrijdende beoordelingen in geval van verschillen van mening.

3.   Binnen het kader van het Gemengd Comité van de Europese toezichthoudende autoriteiten wordt een specifiek securitisatiecomité ingesteld waarin de bevoegde autoriteiten voor het uitvoeren van hun taken krachtens de artikelen 30 tot en met 34 nauw met elkaar samenwerken.

4.   Indien een bevoegde autoriteit vaststelt dat op een of meer vereisten uit hoofde van de artikelen 6 tot en met 27 inbreuk is gemaakt, of redenen heeft om dat aan te nemen, brengt zij de bevoegde autoriteit van de entiteit of entiteiten die van die inbreuk wordt of worden verdacht, op voldoende gedetailleerde wijze van haar vaststellingen op de hoogte. De betrokken bevoegde autoriteiten coördineren hun toezicht nauw teneinde voor consistente besluiten te zorgen.

5.   Indien de in lid 4 van dit artikel bedoelde inbreuk met name betrekking heeft op een onjuiste of misleidende kennisgeving krachtens artikel 27, lid 1, doet de bevoegde autoriteit die die inbreuk vaststelt, onverwijld kennisgeving van haar vaststellingen aan de bevoegde autoriteit van de entiteit die uit hoofde van artikel 27, lid 1, als eerste aanspreekpunt is aangewezen. De bevoegde autoriteit van de uit hoofde van artikel 27, lid 1, als eerste aanspreekpunt aangewezen entiteit informeert op haar beurt de ESMA, de EBA en de Eiopa, en volgt de procedure van lid 6 van dit artikel.

6.   Bij ontvangst van de in lid 4 bedoelde informatie neemt de bevoegde autoriteit van de van de inbreuk verdachte entiteit binnen 15 werkdagen alle noodzakelijke maatregelen om de vastgestelde inbreuk aan te pakken, en doet zij kennisgeving aan de andere betrokken bevoegde autoriteiten, met name die van de initiator, de sponsor en de SSPE en de bevoegde autoriteiten van de houder van een securitisatiepositie, indien deze bekend zijn. Wanneer een bevoegde autoriteit met een andere bevoegde autoriteit in procedureel of inhoudelijk opzicht van mening verschilt over de genomen of niet genomen maatregelen, doet zij onverwijld van haar meningsverschil kennisgeving aan alle andere bevoegde autoriteiten. Indien dat verschil van mening niet binnen drie maanden na de datum van kennisgeving aan alle betrokken bevoegde autoriteiten wordt beslecht, wordt de zaak verwezen naar de ESMA overeenkomstig artikel 19 en, indien toepasselijk, artikel 20 van Verordening (EU) nr. 1095/2010. De in artikel 19, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1095/2010 bedoelde verzoeningstermijn duurt één maand.

Indien de betrokken bevoegde autoriteiten binnen de in de eerste alinea bedoelde verzoeningstermijn geen overeenstemming bereiken, neemt de ESMA binnen één maand het in artikel 19, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1095/2010 bedoelde besluit. Tijdens de in dit artikel bedoelde procedure wordt een securitisatie die voorkomt op de door de ESMA krachtens artikel 27 van deze verordening bewaarde lijst, verder als STS beschouwd krachtens hoofdstuk 4 van deze verordening, en wordt zij op deze lijst gehandhaafd.

Indien de betrokken bevoegde autoriteiten oordelen dat de inbreuk verband houdt met het te goeder trouw niet naleven van artikel 18, kunnen zij besluiten aan de initiator, de sponsor of de SSPE een termijn van ten hoogste drie maanden toe te kennen om de geconstateerde inbreuk te verhelpen, met ingang van de dag waarop de initiator, de sponsor of de SSPE door de bevoegde autoriteit van de inbreuk in kennis is gesteld. Tijdens deze periode wordt een securitisatie die voorkomt op de door de ESMA krachtens artikel 27 bewaarde lijst, verder als STS beschouwd krachtens hoofdstuk 4 en wordt zij op de lijst gehandhaafd.

Indien een of meer van de betrokken bevoegde autoriteiten van mening zijn dat de inbreuk binnen de in de derde alinea vermelde periode niet adequaat is verholpen, is de eerste alinea van toepassing.

7.   Drie jaar na de datum van toepassing van deze verordening voert de ESMA een collegiale toetsing overeenkomstig artikel 30 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 uit van de toepassing van de criteria in de artikelen 19 tot en met 26 van deze verordening.

8.   De ESMA ontwikkelt, in nauwe samenwerking met de EBA en de Eiopa, ontwerpen van technische reguleringsnormen tot specificering van de algemene verplichting tot samenwerking, van de op grond van lid 1 uit te wisselen informatie en van de kennisgevingsverplichtingen krachtens de leden 4 en 5.

De ESMA dient, in nauwe samenwerking met de EBA en de Eiopa, die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 18 januari 2019 bij de Commissie in.

De Commissie is bevoegd deze verordening aan te vullen door de in dit lid bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vast te stellen.

Artikel 37

Publicatie van strafrechtelijke sancties

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten op hun officiële website onverwijld ten minste elk besluit publiceren waarbij een administratieve sanctie die niet vatbaar is voor beroep, wordt opgelegd wegens inbreuk op artikel 6, 7 of 9, dan wel van artikel 27, lid 1, nadat de adressaat van de sanctie in kennis is gesteld van dat besluit.

2.   Daarbij wordt informatie bekendgemaakt over het type en de aard van de inbreuk en de identiteit van de verantwoordelijke personen en de opgelegde sancties.

3.   Indien de bekendmaking van de identiteit, in geval van rechtspersonen, of van de identiteit en de persoonsgegevens, in geval van natuurlijke personen, na een per geval uitgevoerde beoordeling door de bevoegde autoriteit onevenredig wordt geacht, of indien de bevoegde autoriteit van oordeel is dat de bekendmaking de stabiliteit van de financiële markten of een lopend strafrechtelijk onderzoek in gevaar brengt, of indien de bekendmaking, voor zover kan worden nagegaan, onevenredige schade toebrengt aan de betrokkene, zorgen de lidstaten ervoor dat de bevoegde autoriteiten:

a)

de bekendmaking van het besluit waarbij de administratieve sanctie wordt opgelegd, uitstellen totdat de redenen voor niet-bekendmaking vervallen;

b)

het besluit waarbij de administratieve sanctie wordt opgelegd, op basis van anonimiteit bekendmaken, overeenkomstig het nationale recht, of

c)

het besluit waarbij de administratieve sanctie wordt opgelegd, in het geheel niet bekendmaken indien de onder a) en b) vermelde opties ontoereikend worden geacht om te waarborgen:

i)

dat de stabiliteit van de financiële markten niet in gevaar wordt gebracht, of

ii)

dat de bekendmaking van dergelijke besluiten evenredig is met maatregelen die als weinig ingrijpend worden beschouwd.

4.   In geval van een besluit tot bekendmaking van een sanctie op basis van anonimiteit kan de bekendmaking van de betrokken gegevens worden uitgesteld. Indien een bevoegde autoriteit een besluit bekendmaakt waarbij een administratieve sanctie wordt opgelegd die vatbaar is voor beroep bij de betrokken gerechtelijke autoriteiten, maken de bevoegde autoriteiten die informatie en latere informatie over het resultaat van een dergelijk beroep eveneens onmiddellijk bekend op hun officiële website. Bovendien wordt een rechterlijke beslissing tot nietigverklaring van een besluit waarbij een administratieve sanctie wordt opgelegd eveneens bekendgemaakt.

5.   De bevoegde autoriteiten zorgen ervoor dat een in de leden 1 tot en met 4 bedoelde bekendmaking gedurende een periode van ten minste vijf jaar na de bekendmaking op hun officiële website blijft staan. In de bekendmaking opgenomen persoonsgegevens worden op de officiële website van de bevoegde autoriteit niet langer bewaard dan overeenkomstig de toepasselijke gegevensbeschermingsvoorschriften noodzakelijk is.

6.   De bevoegde autoriteiten stellen de ESMA in kennis van alle opgelegde administratieve sancties, met inbegrip van elk in dat verband ingesteld beroep en het resultaat ervan.

7.   De ESMA bewaart een centraal gegevensbestand van de haar meegedeelde administratieve sancties. Dat gegevensbestand is uitsluitend toegankelijk voor de ESMA, de EBA, de Eiopa en de bevoegde autoriteiten, en wordt geactualiseerd op basis van de door de bevoegde autoriteiten in overeenstemming met lid 6 verstrekte informatie.

HOOFDSTUK 6

WIJZIGINGEN

Artikel 38

Wijziging van Richtlijn 2009/65/EG

Artikel 50 bis van Richtlijn 2009/65/EG wordt vervangen door:

„Artikel 50 bis

Indien icbe-beheermaatschappijen of intern beheerde icbe’s worden blootgesteld in het kader van een securitisatie die niet langer voldoet aan de voorschriften van Verordening (EU) 2017/2402 van het Europees Parlement en de Raad (*1), handelen zij in het belang van de beleggers in de betrokken icbe’s en nemen zij, indien nodig, corrigerende maatregelen.

Artikel 39

Wijziging van Richtlijn 2009/138/EG

Richtlijn 2009/138/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 135 worden de leden 2 en 3 vervangen door:

„2.   De Commissie stelt in overeenstemming met artikel 301 bis van deze richtlijn gedelegeerde handelingen vast ter aanvulling van deze richtlijn door het vaststellen van de nadere bepalingen met betrekking tot de omstandigheden waaronder een evenredige extra kapitaalvereiste kan worden opgelegd wanneer de vereisten vastgesteld in de artikelen 5 of 6 van Verordening (EU) 2017/2402 van het Europees Parlement en de Raad (*2) zijn geschonden, onverminderd artikel 101, lid 3, van deze richtlijn.

3.   Teneinde een consequente harmonisatie van het bepaalde in lid 2 van dit artikel te waarborgen, werkt de Eiopa, met inachtneming van artikel 301 ter, ontwerpen van technische reguleringsnormen uit tot nadere bepaling van de methoden voor de berekening van het daarin bedoelde evenredig extra kapitaalvereiste.

De Commissie is bevoegd deze verordening aan te vullen door de in dit lid bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1094/2010 vast te stellen.

(*2)  Verordening (EU) 2017/2402 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 tot vaststelling van een algemeen raamwerkkader voor gemeenschappelijke regels betreffende securitisatie en tot instelling van een Europees specifiek kader voor eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde securitisatie, en tot wijziging van de Richtlijnen 2009/65/EG, 2009/138/EG en 2011/61/EU en de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 648/2012 (PB L 347 van 28.12.2017, blz. 35).”."

2)

In artikel 308 ter wordt lid 11 geschrapt.

Artikel 40

Wijziging van Verordening (EG) nr. 1060/2009

Verordening (EG) nr. 1060/2009 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In de overwegingen 22 en 41, in artikel 8 quater en in bijlage II, afdeling D, deel II, punt 1, wordt „gestructureerd financieringsinstrument” vervangen door „securitisatie-instrument”.

2)

In de overwegingen 34 en 40, in artikel 8, lid 4, artikel 8 quater, artikel 10, lid 3, en artikel 39, lid 4, alsmede in bijlage I, afdeling A, punt 2, vijfde alinea, bijlage I, afdeling B, punt 5, bijlage II, afdeling D, deel II, titel en punt 2, bijlage III, deel I, punten 8, 24 en 45, en bijlage III, deel III, punt 8, wordt „gestructureerde financieringsinstrumenten” vervangen door „securitisatie-instrumenten”.

3)

In artikel 1 wordt de tweede alinea vervangen door:

„Deze verordening stelt ook verplichtingen voor in de Unie gevestigde uitgevende instellingen en gelieerde derden vast met betrekking tot securitisatie-instrumenten.”.

4)

In artikel 3, lid 1, wordt punt l) vervangen door:

„l)

„securitisatie-instrument”: een financieel instrument of andere activa, resulterend uit een securitisatietransactie of -regeling als bedoeld in artikel 2, lid 1, van Verordening (EU) 2017/2402 [de securitisatieverordening];”.

5)

Artikel 8 ter wordt geschrapt.

6)

In artikel 4, lid 3, onder b), artikel 5, lid 6, tweede alinea, onder b), en artikel 25 bis wordt de verwijzing naar artikel 8 ter geschrapt.

Artikel 41

Wijziging van Richtlijn 2011/61/EU

Artikel 17 van Richtlijn 2011/61/EU wordt vervangen door:

„Artikel 17

Indien abi-beheerders worden blootgesteld in het kader van een securitisatie die niet langer voldoet aan de voorschriften van Verordening (EU) 2017/2402 van het Europees Parlement en de Raad (*3), handelen zij in het belang van de beleggers in de betrokken abi’s en nemen zij, indien nodig, corrigerende maatregelen.

Artikel 42

Wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012

Verordening (EU) nr. 648/2012 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Aan artikel 2 worden de volgende punten toegevoegd:

30.

„gedekte obligatie”: een obligatie die voldoet aan de vereisten van artikel 129 van Verordening (EU) nr. 575/2013;”

31.

„gedekteobligatie-entiteit”: de emittent van de gedekte obligatie of de dekkingspool van een gedekte obligatie.”.

2)

Aan artikel 4 worden de volgende leden toegevoegd:

„5.   Lid 1 van dit artikel is niet van toepassing met betrekking tot otc-derivatencontracten die door gedekteobligatie-entiteiten in verband met een gedekte obligatie of door een special purpose entity voor securitisatiedoeleinden in verband met een securitisatie in de zin van Verordening (EU) 2017/2402 van het Europees Parlement en de Raad (*4) worden gesloten mits:

a)

in geval van special purpose entity’s voor securitisatiedoeleinden, de special purpose entity voor securitisatiedoeleinden uitsluitend securitisaties uitgeeft die voldoen aan de vereisten van artikel 18, en van de artikelen 19 tot en met 22 of de artikelen 23 tot en met 26 van Verordening (EU) 2017/2402[de securitisatieverordening];

b)

het otc-derivatencontract uitsluitend wordt gebruikt voor het afdekken van rente- of valutamismatches in het kader van de gedekte obligatie of de securitisatie, en

c)

de regelingen in het kader van de gedekte obligatie of de securitisatie op toereikende wijze tegenpartijkredietrisico limiteren met betrekking tot de otc-derivatencontracten die door de gedekteobligatie-entiteit of de special purpose entity voor securitisatiedoeleinden in verband met de gedekte obligatie of de securitisatie worden gesloten.

6.   Om voor een consistente toepassing van dit artikel te zorgen, en rekening houdend met de noodzaak om regelgevingsarbitrage te voorkomen, ontwikkelen de ETA’s ontwerpen van technische reguleringsnormen tot specificering van de criteria om te bepalen welke regelingen in het kader van gedekte obligaties of securitisaties op toereikende wijze tegenpartijkredietrisico limiteren, in de zin van lid 5.

De ETA’s dienen die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 18 juli 2018 bij de Commissie in.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om deze verordening aan te vullen door de in dit lid bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 1094/2010 of (EU) nr. 1095/2010 vast te stellen.

(*4)  Verordening (EU) 2017/2402 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 tot vaststelling van een algemeen raamwerkkader voor gemeenschappelijke regels betreffende securitisatie en tot instelling van een Europees specifiek kader voor eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde securitisatie, en tot wijziging van de Richtlijnen 2009/65/EG, 2009/138/EG en 2011/61/EU en de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 648/2012 (PB L 347 van 28.12.2017, blz. 35).”."

3)

In artikel 11 wordt lid 15 vervangen door:

„15.   Om een consistente toepassing van dit artikel te garanderen, stellen de ETA’s ontwerpen van gemeenschappelijke technische reguleringsnormen op tot nadere bepaling van:

a)

de risicobeheerprocedures, inclusief de niveaus en de categorie zekerheden en scheidingsregelingen die volgens lid 3 nodig zijn om aan de normen te voldoen;

b)

de procedures die de tegenpartijen en de betrokken bevoegde autoriteiten moeten volgen voor het aanvragen van vrijstellingen in de zin van de leden 6 tot en met 10;

c)

de toepasselijke criteria als bedoeld in de leden 5 tot en met 10, met name ter bepaling van hetgeen moet worden beschouwd als een praktische of juridische belemmering voor de onmiddellijke overboeking van eigen vermogen en de terugbetaling van passiva tussen de tegenpartijen.

Het niveau en type van de vereiste zekerheden met betrekking tot otc-derivatencontracten die door gedekteobligatie-entiteiten in verband met een gedekte obligatie of door een special purpose entity voor securitisatiedoeleinden in verband met een securitisatie in de zin van deze verordening worden gesloten en voldoen aan de voorwaarden van artikel 4, lid 5, van deze verordening en de vereisten van artikel 18, en van de artikelen 19 tot en met 22 of de artikelen 23 tot en met 26 van Verordening (EU) 2017/2402 [de securitisatieverordening], worden bepaald rekening houdend met belemmeringen bij de uitwisseling van zekerheden met betrekking tot bestaande zekerheids-overeenkomsten in het kader van de gedekte obligatie of securitisatie.

De ETA’s dienen die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 18 juli 2018 bij de Commissie in.

Afhankelijk van het juridische karakter van de tegenpartij wordt aan de Commissie de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 1094/2010 of (EU) nr. 1095/2010.”.

Artikel 43

Overgangsbepalingen

1.   Deze verordening is van toepassing op securitisaties waarvan de effecten zijn uitgegeven op of na 1 januari 2019, met inachtneming van de leden 7 en 8.

2.   Met betrekking tot securitisaties waarvan de effecten zijn uitgegeven vóór 1 januari 2019 mogen initiators, sponsors en SSPE’s de aanduiding „STS” of „eenvoudig, transparant en gestandaardiseerd” of een aanduiding die direct of indirect hiernaar verwijst, alleen gebruiken indien aan de in artikel 18 vermelde vereisten en aan de voorwaarden van lid 3 van dit artikel wordt voldaan.

3.   Securitisaties waarvan de effecten zijn uitgegeven vóór 1 januari 2019 en die geen securitisatieposities met betrekking tot een ABCP-transactie of een ABCP-programma zijn, worden „STS” beschouwd mits:

a)

zij op het ogenblik van uitgifte van die effecten voldeden aan de vereisten van artikel 20, leden 1 tot en met 5, 7 tot en met 9, en 11 tot en met 13, en artikel 21, leden 1 en 3;

b)

zij op het ogenblik van de kennisgeving krachtens artikel 27, lid 1, voldoen aan de vereisten van artikel 20, leden 6 en 10, artikel 21, lid 2 en leden 4 tot en met 10, en artikel 22, leden 1 tot en met 5.

4.   Voor de toepassing van lid 3, onder b), geldt het volgende:

a)

in artikel 22, lid 2, wordt „vóór de uitgifte” gelezen als „vóór kennisgeving overeenkomstig artikel 27, lid 1”;

b)

in artikel 22, lid 3, wordt „vóór de prijsstelling van de securitisatie” gelezen als „vóór kennisgeving overeenkomstig artikel 27, lid 1”;

c)

in artikel 22, lid 5:

i)

in de tweede zin, wordt „vóór de prijsstelling” gelezen als „vóór kennisgeving overeenkomstig artikel 27, lid 1”;

ii)

wordt „vóór de prijsstelling ten minste in ontwerp- of initiële vorm” gelezen als „vóór kennisgeving overeenkomstig artikel 27, lid 1”;

iii)

is de vereiste in de vierde zin niet van toepassing;

iv)

worden verwijzingen naar de naleving van artikel 7 zo geïnterpreteerd dat artikel 7, niettegenstaande artikel 43, lid 1, op deze securitisaties van toepassing is.

5.   Met betrekking tot securitisaties waarvan de effecten op of na 1 januari 2011 maar vóór 1 januari 2019 zijn uitgegeven, en met betrekking tot securitisaties waarvan de effecten zijn uitgegeven vóór 1 januari 2011 indien na 31 december 2014 nieuwe onderliggende blootstellingen zijn toegevoegd of vervangen, blijven de duediligencevereisten van respectievelijk Verordening (EU) nr. 575/2013, Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/35 en Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 231/2013 van toepassing in de versie toepasselijk op 31 december 2018.

6.   Met betrekking tot securitisaties waarvan de effecten zijn uitgegeven vóór 1 januari 2019 blijven kredietinstellingen of beleggings-ondernemingen als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punten 1) en 2), van Verordening (EU) nr. 575/2013, verzekeringsondernemingen als gedefinieerd in artikel 13, punt 1), van Richtlijn 2009/138/EG, herverzekeringsondernemingen als gedefinieerd in artikel 13, punt 4), van Richtlijn 2009/138/EG en beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen (abi-beheerders) als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, onder b), van Richtlijn 2011/61/EU, toepassing geven aan respectievelijk artikel 405 van Verordening (EU) nr. 575/2013 en de hoofdstukken I, II en III en artikel 22 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 625/2014, de artikelen 254 en 255 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/35 en artikel 51 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 231/2013 in de versie toepasselijk op 31 december 2018.

7.   Totdat de krachtens artikel 6, lid 7, van deze verordening door de Commissie vast te stellen technische reguleringsnormen van toepassing zijn, passen initiators, sponsors of de oorspronkelijke kredietverstrekker voor de toepassing van de in artikel 6 van deze verordening vermelde verplichtingen de hoofdstukken I, II en III en artikel 22 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 625/2014 toe op securitisaties waarvan de effecten zijn uitgegeven op of na 1 januari 2019.

8.   Totdat de krachtens artikel 7, lid 3, van deze verordening door de Commissie vast te stellen technische reguleringsnormen van toepassing zijn, stellen initiators, sponsors en SSPE’s voor de toepassing van de in artikel 7, lid 1, eerste alinea, onder a) en e), van deze verordening genoemde verplichtingen de in Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/3, bijlagen I tot en met VIII, vermelde informatie overeenkomstig artikel 7, lid 2, van deze verordening beschikbaar.

9.   Voor de toepassing van dit artikel worden, in het geval van securitisaties waarbij geen effecten worden uitgegeven, verwijzingen naar „securitisaties waarvan de effecten zijn uitgegeven” geacht te betekenen „securitisaties waarvan de initiële securitisatieposities worden gecreëerd”, op voorwaarde dat deze verordening van toepassing is op securitisaties waarbij nieuwe securitisatieposities worden gecreëerd op of na 1 januari 2019.

Artikel 44

Verslagen

Uiterlijk op 1 januari 2021 en vervolgens om de drie jaar publiceert het gemengd comité van de Europese toezichthoudende autoriteiten een verslag over:

a)

de uitvoering van de STS-vereisten als vastgesteld in de artikelen 18 tot en met 27;

b)

een beoordeling van de maatregelen die de bevoegde autoriteiten hebben genomen met betrekking tot materiële risico’s en nieuwe zwakke plekken die mogelijk zijn ontstaan en met betrekking tot de maatregelen van marktdeelnemers tot verdere standaardisering van de securitisatiedocumentatie;

c)

de werking van de duediligencevereisten in artikel 5 en de transparantievereisten in artikel 7 en het niveau van transparantie van de securitisatiemarkt in de Unie, onder meer wat betreft de vraag of de transparantievereisten in artikel 7 de bevoegde autoriteiten in staat stellen voldoende overzicht op de markt te houden om hun respectieve opdrachten te vervullen;

d)

de vereisten van artikel 6, onder meer over de naleving daarvan door de marktdeelnemers en de nadere regels voor het behoud van risico krachtens artikel 6, lid 3.

Artikel 45

Synthetische securitisaties

1.   Uiterlijk op 2 juli 2019 publiceert de EBA, in nauwe samenwerking met de ESMA en de Eiopa, een verslag over de haalbaarheid van een specifiek kader voor eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde synthetische securitisatie, dat beperkt is tot synthetische balanssecuritisatie.

2.   Uiterlijk op 2 januari 2020 dient de Commissie, op basis van het in lid 1 genoemde verslag van de EBA, bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de instelling van een specifiek kader voor eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde synthetische securitisatie, dat beperkt is tot synthetische balanssecuritisatie, in voorkomend geval vergezeld van een wetgevingsvoorstel.

Artikel 46

Toetsing

Uiterlijk op 1 januari 2022 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de werking van deze verordening, in voorkomend geval vergezeld van een wetgevingsvoorstel.

In dat verslag wordt met name aandacht besteed aan de bevindingen van de in artikel 44 bedoelde verslagen, en wordt het volgende beoordeeld:

a)

de gevolgen van deze verordening, onder meer van de invoering van de STS-securitisatieaanwijzing, voor de werking van de markt voor securitisaties in de Unie, de bijdrage van securitisatie tot de reële economie, meer bepaald wat betreft de toegang tot krediet voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) en investeringen, alsmede voor de verwevenheid tussen financiële instellingen en de stabiliteit van de financiële sector;

b)

de verschillen in gebruik van de in artikel 6, lid 3, bedoelde nadere regels, op basis van de krachtens artikel 7, lid 1, eerste alinea, onder e), iii), gemelde informatie. Indien uit de bevindingen een toename van prudentiële risico’s blijkt als gevolg van het gebruik van de in artikel 6, lid 3, onder a), b), c), en e), bedoelde nadere regels, wordt een passende rechtzetting in overweging genomen;

c)

de vraag of het aantal transacties als bedoeld in artikel 7, lid 2, derde alinea, onevenredig is gestegen sinds de toepassing van deze verordening, en of marktdeelnemers transacties zo hebben gestructureerd dat zij de verplichting uit hoofde van artikel 7 om informatie via securitisatieregisters beschikbaar te stellen, kunnen omzeilen;

d)

de vraag of het nodig is de openbaarmakingsverplichtingen uit hoofde van artikel 7 uit te breiden tot in artikel 7, lid 2, derde alinea, bedoelde transacties en tot beleggersposities;

e)

de vraag of op het gebied van STS-securitisaties een gelijkwaardigheidsregeling kan worden ingevoerd voor initiators, sponsors en SSPE’s uit derde landen, rekening houdend met internationale ontwikkelingen op het gebied van securitisatie, met name initiatieven inzake eenvoudige, transparante en vergelijkbare securitisaties;

f)

de uitvoering van de vereisten van artikel 22, lid 4, en of deze moeten worden uitgebreid tot securitisaties waarvan de onderliggende blootstellingen geen woonkredieten of autoleningen of -leases zijn, met het oog op de integratie van de openbaarmaking van ecologische, sociale en governanceaspecten;

g)

de vraag of de in de artikelen 27 en 28 vastgestelde regeling van controle door een derde partij adequaat is, of de in artikel 28 vastgestelde regeling voor het verlenen van vergunning aan derde partijen de concurrentie tussen derde partijen voldoende stimuleert, en of het toezichtskader moet worden aangepast teneinde de financiële stabiliteit te garanderen, en

h)

de vraag of het nodig is om het bij deze verordening vastgestelde securitisatiekader aan te vullen door te voorzien in een systeem van banken met een beperkte vergunning, die de taken van SSPE’s vervullen en het exclusieve recht hebben blootstellingen van initiators te kopen en vorderingen aan beleggers te verkopen die worden gedekt door de gekochte blootstellingen.

Artikel 47

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 16, lid 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van 17 januari 2018.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 16, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een krachtens artikel 16, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 48

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is van toepassing met ingang van 1 januari 2019.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 12 december 2017.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

M. MAASIKAS


(1)  PB C 219 van 17.6.2016, blz. 2.

(2)  PB C 82 van 3.3.2016, blz. 1.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 26 oktober 2017 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 20 november 2017.

(4)  Verordening (EU) nr. 1092/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 betreffende macroprudentieel toezicht van de Europese Unie op het financiële stelsel en tot oprichting van een Europees Comité voor systeemrisico’s (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 1).

(5)  Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU (PB L 173 van 12.6.2014 blz. 349).

(6)  Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84).

(7)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/35 van de Commissie van 10 oktober 2014 tot aanvulling van Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toegang tot en de uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PB L 12 van 17.1.2015, blz. 1).

(8)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61 van de Commissie van 10 oktober 2014 ter aanvulling van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot het liquiditeitsdekkingsvereiste voor kredietinstellingen (PB L 11 van 17.1.2015, blz. 1).

(9)  Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).

(10)  Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van Richtlijn 87/102/EEG van de Raad (PB L 133 van 22.5.2008, blz. 66).

(11)  Richtlijn 2014/17/ЕU van het Europees Parlement en de Raad van 4 februari 2014 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen en tot wijziging van de Richtlijnen 2008/48/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 (PB L 60 van 28.2.2014, blz. 34).

(12)  Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PB L 287 van 29.10.2013, blz. 63).

(13)  Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) (PB L 302 van 17.11.2009, blz. 32).

(14)  Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PB L 335 van 17.12.2009, blz. 1).

(15)  Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 1095/2010 (PB L 174 van 1.7.2011, blz. 1).

(16)  Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 inzake ratingbureaus (PB L 302 van 17.11.2009, blz. 1).

(17)  Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (PB L 201 van 27.7.2012, blz. 1).

(18)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(19)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 625/2014 van de Commissie van 13 maart 2014 houdende aanvulling van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen tot vaststelling van de vereisten inzake blootstellingen aan overgedragen kredietrisico voor als belegger, sponsor, initiator of oorspronkelijke kredietverstrekker optredende instellingen (PB L 174 van 13.6.2014, blz. 16)

(20)  Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).

(21)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 231/2013 van de Commissie van 19 december 2012 tot aanvulling van Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad ten aanzien van vrijstellingen, algemene voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening, bewaarders, hefboomfinanciering, transparantie en toezicht (PB L 83 van 22.3.2013, blz. 1).

(22)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/3 van de Commissie van 30 september 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen betreffende openbaarmakingsvereisten voor gestructureerde financiële instrumenten, (PB L 2 van 6.1.2015, blz. 57).

(23)  Richtlijn (EU) 2016/2341 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (IBPV’s) (PB L 354 van 23.12.2016, blz. 37).

(24)  Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat en tot wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG, 79/267/EEG, 92/49/EEG, 92/96/EEG, 93/6/EEG en 93/22/EEG van de Raad en van de Richtlijnen 98/78/EG en 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 35 van 11.2.2003, blz. 1).

(25)  Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).

(26)  Verordening (EU) 2015/1017 van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2015 betreffende het Europees Fonds voor strategische investeringen, de Europese investeringsadvieshub en het Europese investeringsprojectenportaal en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1291/2013 en (EU) nr. 1316/2013 — het Europees Fonds voor strategische investeringen (PB L 169 van 1.7.2015, blz. 1).

(27)  Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/79/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 48).

(28)  Richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (PB L 345 van 31.12.2003, blz. 64).

(29)  Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende marktmisbruik (Verordening marktmisbruik) en houdende intrekking van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijnen 2003/124/EG, 2003/125/EG en 2004/72/EG van de Commissie (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 1).

(30)  Verordening (EU) 2015/2365 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende de transparantie van effectenfinancieringstransacties en van hergebruik en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 337 van 23.12.2015, blz. 1).

(31)  Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 190).

(32)  Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 (PB L 225 van 30.7.2014, blz. 1).

(33)  Richtlijn 2003/41/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 juni 2003 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (PB L 235 van 23.9.2003, blz. 10).

(34)  Verordening (EU) nr. 600/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten in financiële instrumenten en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 84).

(35)  Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19).


28.12.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 347/81


VERORDENING (EU) 2017/2403 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 12 december 2017

inzake het duurzame beheer van externe vissersvloten, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1006/2008 van de Raad

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1006/2008 van de Raad (3) (de „verordening betreffende vismachtigingen”) is een systeem vastgesteld inzake machtigingen voor visserijactiviteiten van Unievissersvaartuigen buiten de wateren van de Unie en de toegang van vaartuigen van derde landen tot de wateren van de Unie.

(2)

De Unie is partij bij het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982 (4) (Unclos) en heeft de Overeenkomst van de Verenigde Naties van 4 augustus 1995 over de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee die betrekking hebben op de instandhouding en het beheer van de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden (5) geratificeerd. Deze internationale bepalingen gaan uit van het beginsel dat alle staten passende maatregelen voor een duurzaam beheer en een duurzame instandhouding van de rijkdommen van de zee moeten vaststellen en daartoe met elkaar moeten samenwerken.

(3)

De Unie heeft de van 24 november 1993 daterende Overeenkomst van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO) om de naleving van de internationale instandhoudings- en beheersmaatregelen door vissersvaartuigen op de volle zee te bevorderen (6) aanvaard. Die overeenkomst bepaalt dat een verdrag- of overeenkomstsluitende partij geen toestemming mag geven om een vaartuig te gebruiken voor de visserij op volle zee indien niet aan bepaalde voorwaarden is voldaan, en sancties moet opleggen indien bepaalde rapportageverplichtingen niet worden nagekomen.

(4)

De Unie heeft het in 2001 aangenomen internationale actieplan van de FAO om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen („IAP-IOO”), onderschreven. Het IAP-IOO en de in 2014 onderschreven vrijwillige FAO-richtsnoeren over de prestaties van de vlaggenstaat, liggen ten grondslag aan de verantwoordelijkheid van de vlaggenstaat om de instandhouding en het duurzame gebruik van levende mariene rijkdommen en mariene ecosystemen voor lange termijn te waarborgen. In het IAP-IOO is bepaald dat een vlaggenstaat aan vaartuigen die zijn vlag voeren, machtigingen moet afgeven om visserijactiviteiten te verrichten in wateren die buiten zijn soevereiniteit of jurisdictie vallen. In die vrijwillige richtsnoeren wordt ook aanbevolen dat de vlaggenstaat en de kuststaat een machtiging verlenen wanneer de visserijactiviteiten in het kader van een overeenkomst inzake toegang tot visserij of zelfs buiten het kader van een dergelijke overeenkomst plaatsvinden. Zij moeten er beide van overtuigd zijn dat zulke activiteiten de duurzaamheid van de bestanden in de wateren van de kuststaat niet zullen ondermijnen.

(5)

Alle leden van de FAO, waaronder de Unie en haar ontwikkelingspartnerlanden, hebben in 2014 unaniem de vrijwillige richtsnoeren voor duurzame kleinschalige visserij in de context van de voedselzekerheid en de uitroeiing van armoede goedgekeurd. In punt 5.7 van die richtsnoeren wordt benadrukt dat kleinschalige visserij naar behoren in aanmerking moet worden genomen voordat met derde landen en derde partijen overeenkomsten inzake toegang tot bestanden worden gesloten. In die richtsnoeren wordt ervoor gepleit maatregelen vast te stellen voor de instandhouding en het duurzame gebruik van visbestanden voor lange termijn en voor het veiligstellen van de ecologische fundamenten voor de voedselproductie, en wordt gewezen op het belang van milieunormen voor visserijactiviteiten buiten de wateren van de Unie, die een ecosysteemgerichte benadering van het visserijbeheer en de voorzorgsbenadering omvatten.

(6)

Indien er aanwijzingen zijn dat de voorwaarden voor afgifte van een vismachtiging niet langer zijn vervuld, moet de vlaggenlidstaat passende maatregelen treffen, waaronder wijziging of intrekking van de machtiging, en moet hij, indien nodig, doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties opleggen. Indien een Unievissersvaartuig in het kader van een regionale organisatie voor visserijbeheer („ROVB”) of een partnerschapsovereenkomst inzake duurzame visserij („PODV”) niet voldoet aan de voorwaarden voor een vismachtiging en de lidstaat nalaat passend op te treden om de situatie te verhelpen, ook nadat hij daartoe door de Commissie is verzocht, moet de Commissie besluiten dat er niet passend is opgetreden. De Commissie dient derhalve aanvullende maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat het betrokken vaartuig niet meer vist zolang de voorwaarden niet zijn vervuld.

(7)

De Unie heeft zich op de wereldtop van de Verenigde Naties over duurzame ontwikkeling van 25 september 2015 verbonden tot de uitvoering van de resolutie met het slotdocument „Naar een nieuwe wereld: de agenda inzake duurzame ontwikkeling voor 2030”, inclusief duurzameontwikkelingsdoelstelling 14, namelijk „het beschermen en duurzaam gebruikmaken van de oceanen, zeeën en mariene hulpbronnen voor duurzame ontwikkeling”, en duurzameontwikkelingsdoelstelling 12, namelijk „duurzame consumptie- en productiepatronen verzekeren, en de bijbehorende streefdoelen”.

(8)

Het doel van het gemeenschappelijk visserijbeleid („GVB”), zoals vastgesteld in Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad (7) (de „basisverordening”), is ervoor te zorgen dat visserijactiviteiten ecologisch, economisch en sociaal duurzaam zijn en worden beheerd op een manier die strookt met de doelstellingen om voordelen te realiseren op economisch, sociaal en werkgelegenheidsgebied, om de visbestanden te herstellen tot boven een niveau dat een maximale duurzame opbrengst kan opleveren en dit niveau te handhaven, en om bij te dragen tot de beschikbaarheid van voedselvoorraden. Bij de uitvoering van dit beleid dient ook rekening te worden gehouden met de doelstellingen van de ontwikkelingssamenwerking, zoals is bepaald in artikel 208, lid 1, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie („VWEU”).

(9)

De basisverordening bepaalt ook dat PODV's beperkt moeten blijven tot vangstoverschotten, zoals bepaald in artikel 62, leden 2 en 3, van het Unclos.

(10)

De basisverordening benadrukt de noodzaak om de doelstellingen van het GVB op internationaal niveau te bevorderen, waarbij de visserijactiviteiten van de Unie buiten de wateren van de Unie op dezelfde beginselen en normen als die van het toepasselijke Unierecht moeten berusten, en waarbij gelijke voorwaarden voor exploitanten uit de Unie en exploitanten van derde landen moeten worden gestimuleerd.

(11)

Met de verordening betreffende vismachtigingen werd beoogd een gemeenschappelijke basis te leggen voor de machtiging van visserijactiviteiten door Unievissersvaartuigen buiten de wateren van de Unie, teneinde de strijd tegen illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij („IOO-visserij”) te ondersteunen en de vloot van de Unie wereldwijd beter te controleren en te monitoren, alsmede voorwaarden vast te stellen voor het machtigen van vaartuigen van derde landen om in de wateren van de Unie te vissen.

(12)

Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad (8) (de „IOO-verordening”) is parallel met de verordening betreffende vismachtigingen vastgesteld, en een jaar later is Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad (9) (de „controleverordening”) vastgesteld. Die verordeningen zijn de drie uitvoerende pijlers van de controle- en handhavingsbepalingen van het GVB.

(13)

De IOO-verordening, de verordening betreffende vismachtigingen en de controleverordening zijn echter niet op consistente wijze uitgevoerd; er waren met name inconsistenties tussen de verordening betreffende vismachtigingen en de controleverordening. De uitvoering van de verordening betreffende vismachtigingen legde ook verscheidene lacunes bloot, aangezien bepaalde uitdagingen op het gebied van controle niet aan bod kwamen, zoals chartering, omvlagging en vismachtigingen die door de bevoegde autoriteit van een derde land aan een Unievissersvaartuig worden afgegeven buiten het kader van een PODV („rechtstreekse machtigingen”). Daarnaast zijn bepaalde rapportageverplichtingen en de verdeling van de administratieve taken tussen de lidstaten en de Commissie problematisch gebleken.

(14)

Het grondbeginsel van deze verordening is dat elk Unievissersvaartuig dat buiten de wateren van de Unie vist, daartoe door zijn vlaggenlidstaat moet zijn gemachtigd en dienovereenkomstig moet worden gemonitord, ongeacht waar en binnen welk kader het actief is. Voor de afgifte van een machtiging moet een basisreeks gemeenschappelijke machtigingscriteria zijn vervuld. De door de lidstaten vergaarde en aan de Commissie verstrekte informatie moet het de Commissie mogelijk maken te allen tijde in elk gebied buiten de wateren van de Unie te interveniëren in de monitoring van de visserijactiviteiten van alle Unievissersvaartuigen.

(15)

De laatste jaren zijn er in het externe visserijbeleid van de Unie aanzienlijke verbeteringen doorgevoerd op het vlak van de voorwaarden van PODV's en de zorgvuldigheid waarmee de bepalingen worden gehandhaafd. Het veiligstellen van de belangen van de Unie met betrekking tot toegangsrechten en voorwaarden binnen het kader van PODV's moet derhalve een prioritaire doelstelling van het externe visserijbeleid van de Unie zijn, en soortgelijke voorwaarden moeten worden toegepast op activiteiten van de Unie buiten het toepassingsgebied van PODV's.

(16)

Ondersteuningsvaartuigen kunnen een aanzienlijke impact hebben op de wijze waarop vissersvaartuigen hun visserijactiviteiten kunnen verrichten en op de hoeveelheid vis die zij kunnen vangen. Daarom moeten de machtigings- en rapportageprocedures waarin deze verordening voorziet, rekening houden met ondersteuningsvaartuigen.

(17)

Omvlaggingspraktijken zijn problematisch wanneer ze zijn bedoeld om GVB-regels of bestaande instandhoudings- en beheersmaatregelen te omzeilen. De Unie moet deze praktijken daarom kunnen definiëren, opsporen en tegengaan. Gedurende de gehele levensduur van een vaartuig dat eigendom is van een exploitant uit de Unie, ongeacht de vlag(gen) waaronder het vaart, moeten de traceerbaarheid en de follow-up van de antecedenten van het vaartuig inzake naleving worden gewaarborgd. In dit verband wordt ook voorgeschreven dat de Internationale Maritieme Organisatie („IMO”) een uniek vaartuignummer toekent, indien het Unierecht dat vereist.

(18)

Unievaartuigen mogen activiteiten verrichten in de wateren van derde landen, hetzij overeenkomstig de bepalingen van PODV's tussen de Unie en derde landen, hetzij door van derde landen rechtstreekse vismachtigingen te verkrijgen indien er geen PODV van kracht is. In beide gevallen moeten deze activiteiten op een transparante en duurzame wijze worden verricht. Vlaggenlidstaten mogen onder hun vlag varende vaartuigen toestaan rechtstreekse machtigingen aan te vragen bij en te verkrijgen van derde landen die kuststaten zijn, op grond van een welomschreven reeks criteria en op voorwaarde dat er monitoring plaatsvindt. Zodra de vlaggenlidstaat ervan overtuigd is dat die visserijactiviteit de duurzaamheid niet zal ondermijnen en de Commissie geen naar behoren gemotiveerde bezwaren heeft, moet een machtiging voor een visserijactiviteit worden verleend. De exploitant moet zijn visserijactiviteit pas mogen aanvangen als zowel de vlaggenlidstaat als de kuststaat hem daartoe machtiging hebben verleend.

(19)

Unievissersvaartuigen mogen niet vissen in wateren die onder de jurisdictie of soevereiniteit vallen van derde landen waarmee de Unie een overeenkomst heeft maar geen van kracht zijnd protocol. Wanneer voor een dergelijke overeenkomst gedurende minstens drie jaar geen protocol van kracht is geweest, dient de Commissie de reden daarvan te onderzoeken en passende maatregelen te treffen. Die kunnen inhouden dat wordt voorgesteld over een nieuw protocol te onderhandelen.

(20)

Een specifieke kwestie met betrekking tot PODV's is het opnieuw toewijzen van onderbenutte vangstmogelijkheden, waarvan sprake is wanneer de bij de betreffende Raadsverordeningen aan de lidstaten toegewezen vangstmogelijkheden niet volledig zijn benut. Aangezien de in PODV's vastgestelde toegangskosten voor een groot deel uit de algemene begroting van de Unie worden gefinancierd, is een systeem voor het tijdelijk opnieuw toewijzen en de subtoewijzing van vangstmogelijkheden belangrijk om de financiële belangen van de Unie te vrijwaren en te waarborgen dat vangstmogelijkheden waarvoor is betaald, niet worden verspild. Daarom is het noodzakelijk die toewijzingssystemen, die een laatste redmiddel moeten zijn, te verduidelijken en te verbeteren. De toepassing ervan moet tijdelijk zijn en mag niet van invloed zijn op de initiële toewijzing van vangstmogelijkheden aan de lidstaten, in overeenstemming met de toepasselijke beginselen van relatieve stabiliteit. Nieuwe toewijzingen mogen pas plaatsvinden nadat de betrokken lidstaten afstand hebben gedaan van hun recht om onderling vangstmogelijkheden uit te wisselen en dienen in de eerste plaats te geschieden in het kader van PODV's die toegang tot gemengde visserij geven.

(21)

Indien een derde land geen partij is bij een ROVB kan de Unie trachten om aan het derde land waarmee een PODV wordt overwogen een deel van de financiële middelen voor sectorale steun aan te wenden om de toetreding van het betreffende derde land tot de ROVB te faciliteren.

(22)

Ook voor visserijactiviteiten onder auspiciën van ROVB's en op volle zee moet door de vlaggenlidstaat een machtiging worden verleend en geldt dat zij moeten stroken met de specifieke regels van de ROVB of het Unierecht inzake visserijactiviteiten op volle zee.

(23)

Teneinde de internationale verplichtingen van de Unie in de ROVB's uit te voeren en in overeenstemming met de doelstellingen in artikel 28 van de basisverordening, moet de Unie periodieke prestatiebeoordelingen door onafhankelijke instanties stimuleren en moet zij een actieve rol spelen bij de oprichting en versterking van uitvoeringscomités in alle ROVB's waarbij zij verdrag- of overeenkomstsluitende partij is. De Unie moet er met name voor zorgen dat die uitvoeringscomités algemeen toezicht uitoefenen op de uitvoering van het externe visserijbeleid en de maatregelen waartoe in ROVB's besloten is.

(24)

Doeltreffend beheer van charterovereenkomsten moet ervoor zorgen dat de doeltreffendheid van instandhoudings- en beheersmaatregelen niet wordt ondermijnd en dat de duurzame exploitatie van levende mariene rijkdommen gevrijwaard blijft. Daarom is het noodzakelijk een juridisch kader op te zetten dat de Unie helpt de activiteiten van Unievissersvaartuigen die door exploitanten van derde landen of door exploitanten van de Unie gecharterd zijn, beter te monitoren op basis van wat de betrokken ROVB heeft vastgesteld.

(25)

Overladingen op zee ontsnappen aan een adequate controle door de vlaggenstaat of de kuststaten en bieden exploitanten daardoor een mogelijkheid om illegale vangsten te vervoeren. Overladingen door Unievaartuigen die op volle zee gevist hebben in het kader van rechtstreekse machtigingen, moeten worden onderworpen aan voorafgaande kennisgeving wanneer de overladingen buiten de haven plaatsvinden. De lidstaten dienen de Commissie eenmaal per jaar in kennis te stellen van alle door hun vaartuigen verrichte overladingen.

(26)

De procedures moeten transparant en voorspelbaar zijn voor exploitanten van de Unie en van derde landen, alsmede voor hun respectieve bevoegde autoriteiten.

(27)

Zoals voorzien in de controleverordening moet worden gezorgd voor de elektronische uitwisseling van gegevens tussen de lidstaten en de Commissie. De lidstaten moeten alle vereiste gegevens over hun vloten en de door die vloten verrichte visserijactiviteiten verzamelen, beheren en ter beschikking van de Commissie stellen. Voorts moeten zij waar nodig met elkaar, met de Commissie en met derde landen samenwerken om deze activiteiten op het gebied van gegevensvergaring te coördineren.

(28)

Met het oog op de transparantie en de toegankelijkheid van informatie over vismachtigingen van de Unie moet de Commissie een elektronische databank inzake vismachtigingen aanleggen die zowel een openbaar als een beveiligd deel omvat. De informatie in de databank inzake vismachtigingen van de Unie omvat persoonsgegevens. De verwerking van de persoonsgegevens op basis van deze verordening dient in overeenstemming te zijn met Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (10), Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (11) en de toepasselijke nationale wetgeving.

(29)

Met het oog op een adequate regeling inzake de toegang van vaartuigen die de vlag van een derde land voeren tot de wateren van de Unie, moeten de betreffende regels consistent zijn met die welke gelden voor Unievissersvaartuigen, overeenkomstig de controleverordening. Met name moet artikel 33 van die verordening inzake de rapportage van vangsten en vangstgerelateerde gegevens ook van toepassing zijn op vissersvaartuigen van derde landen die in de wateren van de Unie vissen.

(30)

Vissersvaartuigen van derde landen zonder machtiging uit hoofde van deze verordening moeten er, wanneer zij in de wateren van de Unie varen, toe worden verplicht te waarborgen dat hun vistuig zodanig is opgesteld dat het niet meteen voor visserijactiviteiten kan worden gebruikt.

(31)

De lidstaten moeten verantwoordelijk zijn voor de controle van de visserijactiviteiten van vaartuigen van derde landen in de wateren van de Unie en, in het geval van inbreuken, voor de registratie daarvan in het in artikel 93 van de controleverordening bedoelde nationale register van inbreuken.

(32)

Vaartuigen van derde landen die in wateren van de Unie vissen in het kader van overeenkomsten inzake uitwisseling of gezamenlijk beheer, moeten zich houden aan de quota die hun door de eigen vlaggenstaten zijn toegewezen. Wanneer vaartuigen van derde landen de hun toegewezen visserijquota voor bestanden in wateren van de Unie overschrijden, moet de Commissie verlagingen toepassen op de quota die aan deze derde landen in de volgende jaren worden toegewezen. In die gevallen dient de door de Commissie toe te passen verlaging in geval van overbevissing te worden opgevat als de bijdrage die de Commissie verstrekt in het kader van het overleg met de kuststaten.

(33)

Ter vereenvoudiging van de machtigingsprocedures moeten de lidstaten en de Commissie een gemeenschappelijk systeem voor gegevensuitwisseling en gegevensopslag gebruiken om noodzakelijke informatie en actualiseringen te verstrekken en tegelijk de administratieve lasten tot een minimum te beperken.

(34)

Teneinde rekening te houden met de technologische vooruitgang, en mogelijke nieuwe internationaalrechtelijke voorschriften die daaruit volgen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van de aanneming van wijzigingen van de bijlage bij deze verordening, waarin de lijst is vastgelegd van informatie die een exploitant moet verstrekken om een vismachtiging te verkrijgen, en ten aanzien van het aanvullen van de voorwaarden voor vismachtigingen van artikel 10 zoveel als nodig zodat het Unierecht het resultaat weerspiegelt van het overleg tussen de Unie en derde landen waarmee de Unie een overeenkomst heeft gesloten of van de regelingen met kuststaten waarmee visbestanden worden gedeeld. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (12). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(35)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening wat betreft de registratie en het formaat van gegevens over vismachtigingen, en wat betreft de toezending ervan door de lidstaten aan de Commissie en naar de databank inzake vismachtigingen van de Unie, alsook voor besluiten over het tijdelijk opnieuw toewijzen van onbenutte vangstmogelijkheden in het kader van bestaande protocollen bij PODV's als overgangsmaatregel die overeenstemt met de bepalingen van artikel 10 van de verordening betreffende vismachtigingen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (13).

(36)

Om de databank inzake vismachtigingen van de Unie operationeel te maken en de lidstaten in staat te stellen aan de technische voorschriften voor verzending te voldoen, moet de Commissie aan de betrokken lidstaten technische steun verlenen zodat zij gegevens elektronisch kunnen verzenden. De lidstaten kunnen ook financiële bijstand krijgen uit het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij krachtens artikel 76, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad (14).

(37)

Gezien het aantal aan te brengen wijzigingen en het belang ervan dient de verordening betreffende vismachtigingen te worden ingetrokken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening worden regels vastgesteld voor de afgifte en het beheer van vismachtigingen voor:

a)

Unievissersvaartuigen die visserijactiviteiten verrichten in wateren die onder de soevereiniteit of jurisdictie van een derde land vallen, onder auspiciën van een ROVB waarbij de Unie verdrag- of overeenkomstsluitende partij is, in of buiten wateren van de Unie, of op volle zee, en

b)

vissersvaartuigen van derde landen die visserijactiviteiten verrichten in de wateren van de Unie.

Artikel 2

Verhouding tot het internationaal recht en het recht van de Unie

Deze verordening geldt onverminderd de bepalingen:

a)

in partnerschapsovereenkomsten inzake duurzame visserij (PODV's) en andere tussen de Unie en derde landen gesloten visserijovereenkomsten;

b)

die zijn aangenomen door ROVB's waarbij de Unie verdrag- of overeenkomstsluitende partij is;

c)

in het Unierecht ter uitvoering of ter omzetting van de onder a) en b) bedoelde bepalingen.

Artikel 3

Definities

1.   Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities die zijn vastgesteld in artikel 4 van de basisverordening en in artikel 2, punten 1 tot en met 4, 15, 16 en 22, van de IOO-verordening, tenzij anders bepaald in deze verordening.

2.   Voorts gelden voor de toepassing van deze verordening de volgende definities:

a)   „ondersteuningsvaartuig”: een vaartuig dat geen aan boord gehouden sloep is en dat niet is uitgerust met voor het vangen of aantrekken van vis ontworpen operationeel vistuig en dat visserijactiviteiten faciliteert, begeleidt of voorbereidt;

b)   „vismachtiging”: ten aanzien van een Unievissersvaartuig, een machtiging:

in de zin van punt 10 van artikel 4 van de controleverordening

die wordt afgegeven door een derde land en die een Unievissersvaartuig het recht geeft onder bepaalde voorwaarden, tijdens een bepaalde periode, in een bepaald gebied of voor een bepaalde soort visserij, specifieke visserijactiviteiten te verrichten in de wateren die onder de soevereiniteit of jurisdictie van dat derde land vallen,

en, ten aanzien van een vissersvaartuig van een derde land, een machtiging die dat vaartuig het recht geeft tijdens een bepaalde periode, in een bepaald gebied of voor een bepaalde soort visserij, onder bepaalde voorwaarden, specifieke visserijactiviteiten te verrichten in wateren van de Unie;

c)   „rechtstreekse machtiging”: een vismachtiging die buiten het kader van een PODV of van een overeenkomst over de uitwisseling van vangstmogelijkheden en gezamenlijk beheer van soorten van gemeenschappelijk belang, door een bevoegde autoriteit van een derde land wordt afgegeven aan een Unievissersvaartuig;

d)   „wateren van derde landen”: wateren onder de soevereiniteit of jurisdictie van een derde land. Voor de toepassing van deze verordening worden de wateren van een lidstaat die geen wateren van de Unie zijn, beschouwd als wateren van derde landen;

e)   „waarnemersprogramma”: een regeling onder auspiciën van een ROVB, een PODV, een derde land of een lidstaat, die voorziet in de aanwezigheid van waarnemers aan boord van vissersvaartuigen, onder meer, indien dat in de toepasselijke waarnemersregeling is bepaald, om te verifiëren of het vaartuig aan de door die ROVB of door dat derde land, of op grond van die PODV, vastgestelde voorschriften voldoet;

f)   „charteren”: een regeling waarbij een vissersvaartuig dat de vlag van een lidstaat voert voor een bepaalde periode een verbintenis met een exploitant in hetzij een andere lidstaat, hetzij een derde land aangaat zonder van vlag te veranderen;

g)   „visserijactiviteiten”: alle activiteiten in verband met het zoeken naar vis, het te water laten, slepen en binnenhalen van actief vistuig, het te water laten, uitzetten, verwijderen of verplaatsen van passief vistuig, en het verwijderen van de vangst uit het vistuig, het bewaarnet of uit een transportkooi naar een mest- of een kweekkooi.

TITEL II

VISSERIJACTIVITEITEN VAN UNIEVISSERSVAARTUIGEN BUITEN DE WATEREN VAN DE UNIE

HOOFDSTUK I

Gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 4

Algemeen beginsel

Onverminderd het vereiste om een machtiging van de bevoegde organisatie of het derde land te verkrijgen, verricht een Unievissersvaartuig geen visserijactiviteiten buiten de wateren van de Unie, tenzij het daartoe een machtiging van zijn vlaggenlidstaat heeft ontvangen en de visserijactiviteiten zijn aangegeven in een geldige vismachtiging die is afgegeven in overeenstemming met de hoofdstukken II tot en met V, naargelang het geval.

Artikel 5

Machtigingscriteria

1.   Een vlaggenlidstaat mag enkel een vismachtiging voor visserijactiviteiten buiten de wateren van de Unie afgeven indien:

a)

de vlaggenlidstaat volledige en accurate informatie heeft ontvangen, overeenkomstig de voorschriften van de bijlage of de betrokken PODV of ROVB, over het vissersvaartuig en het (de) bijbehorende ondersteuningsvaartuig(en), met inbegrip van niet-uniale ondersteuningsvaartuigen;

b)

het vissersvaartuig beschikt over een geldige visvergunning uit hoofde van artikel 6 van de controleverordening;

c)

het vissersvaartuig en elk bijbehorend ondersteuningsvaartuig, voor zover het Unierecht dat vereist, de geldende regeling inzake scheepsidentificatienummers van de IMO toepast;

d)

het vissersvaartuig niet is opgenomen op een door een ROVB en/of de Unie krachtens de IOO-verordening vastgestelde lijst van IOO-vaartuigen;

e)

in voorkomend geval, in het kader van de betrokken visserijovereenkomst of de betreffende bepalingen van de ROVB vangstmogelijkheden beschikbaar zijn voor de vlaggenlidstaat, en

f)

in voorkomend geval, het vissersvaartuig voldoet aan de voorschriften van artikel 6.

2.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 44 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlage, teneinde te zorgen voor passend toezicht op de activiteiten van vissersvaartuigen uit hoofde van deze verordening, met name door middel van nieuwe gegevensvereisten naar aanleiding van visserijovereenkomsten of de ontwikkeling van informatietechnologieën.

Artikel 6

Omvlagging

1.   Dit artikel is van toepassing op vaartuigen die tijdens de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag voor een vismachtiging:

a)

uit het vissersvlootregister van de Unie zijn geschrapt en naar een derde land zijn omgevlagd, en

b)

opnieuw in het vissersvlootregister van de Unie zijn opgenomen.

2.   Een vlaggenlidstaat mag enkel een vismachtiging afgeven indien hij heeft vastgesteld dat het in lid 1 bedoelde vaartuig gedurende de periode dat het actief was onder de vlag van een derde land:

a)

geen IOO-visserij heeft bedreven;

b)

niet actief was in de wateren van een derde land dat op grond van artikel 4, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 1026/2012 van het Europees Parlement en de Raad (15) is aangemerkt als een land dat niet-duurzame visserij toelaat;

c)

niet actief was in de wateren van een derde land dat op grond van artikel 33 van de IOO-verordening is aangemerkt als niet-meewerkend;

d)

niet actief was in wateren van een derde land dat op grond van artikel 31 van de IOO-verordening is aangemerkt als niet aan de bestrijding van IOO-visserij meewerkend vanaf zes weken nadat het besluit van de Commissie daartoe is vastgesteld, tenzij voor activiteiten die werden verricht in het geval dat de Raad een voorstel om dat derde land op grond van artikel 33 van die verordening als niet-meewerkend aan te merken, heeft verworpen.

3.   Daartoe verstrekt een exploitant de volgende door de vlaggenlidstaat verlangde informatie met betrekking tot de periode waarin het vaartuig onder de vlag van een derde land actief was:

a)

een aangifte van de vangsten en visserijinspanningen gedurende de betreffende periode, zoals verlangd door het derde land waarvan het vaartuig de vlag voerde;

b)

een kopie van de vismachtigingen op grond waarvan gedurende de betreffende periode visserijactiviteiten waren toegestaan;

c)

een officiële verklaring van het derde land waarnaar het vaartuig is omgevlagd en waarin de sancties zijn opgesomd waaraan het vaartuig of de exploitant gedurende de betreffende periode onderworpen waren;

d)

de volledige antecedenten inzake vlagvoering voor de periode dat het vaartuig niet in het vlootregister van de Unie opgenomen was.

4.   Een vlaggenlidstaat geeft geen vismachtiging af aan een vaartuig dat is omgevlagd naar een derde land dat:

a)

op grond van artikel 33 van de IOO-verordening is aangemerkt als niet aan de bestrijding van IOO-visserij meewerkend;

b)

op grond van artikel 31 van de IOO-verordening is aangemerkt als niet aan de bestrijding van IOO-visserij meewerkend vanaf zes weken nadat de het besluit van de Commissie daartoe is vastgesteld, tenzij voor activiteiten die werden verricht in het geval dat de Raad een voorstel om dat derde land op grond van artikel 33 van die verordening als niet-meewerkend aan te merken, heeft verworpen, of

c)

op grond van artikel 4, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 1026/2012 is aangemerkt als een land dat niet-duurzame visserij toelaat.

5.   Lid 4 is niet van toepassing indien de vlaggenlidstaat ervan overtuigd is dat, zodra de in lid 2, onder b) tot en met d), of lid 4, onder a) tot en met c), bedoelde omstandigheden van toepassing zijn, de exploitant:

a)

de visserijactiviteiten heeft stopgezet, en

b)

onmiddellijk de betreffende administratieve procedures om het vaartuig uit het vissersvlootregister van het derde land te schrappen, heeft ingeleid.

Artikel 7

Beheer van vismachtigingen

1.   Bij de aanvraag van een vismachtiging verstrekt de exploitant de vlaggenlidstaat volledige en accurate gegevens.

2.   De exploitant stelt de vlaggenlidstaat onmiddellijk in kennis van elke wijziging van de betreffende gegevens.

3.   De vlaggenlidstaat monitort regelmatig of de voorwaarden op grond waarvan een vismachtiging is afgegeven, vervuld blijven tijdens de geldigheidsduur van die machtiging.

4.   Indien uit het definitieve resultaat van de in lid 3 bedoelde monitoringactiviteiten blijkt dat er aanwijzingen zijn dat de voorwaarden voor afgifte van een vismachtiging niet langer zijn vervuld, neemt de vlaggenlidstaat passende maatregelen, waaronder het wijzigen of intrekken van de machtiging, en indien nodig het opleggen van sancties. De door de vlaggenlidstaten bij inbreuken opgelegde sancties zijn voldoende streng om een daadwerkelijke naleving van de regels te garanderen, inbreuken te voorkomen en overtreders de uit hun inbreuken voortvloeiende voordelen te ontnemen. De vlaggenlidstaat stelt de exploitant en de Commissie onmiddellijk van de sancties in kennis. De Commissie stelt in voorkomend geval het secretariaat van de ROVB of het betrokken derde land in kennis.

5.   Op met redenen omkleed verzoek van de Commissie neemt een vlaggenlidstaat, bij inbreuken op de instandhoudings- en beheersmaatregelen voor de biologische rijkdommen van de zee die zijn vastgesteld in een ROVB waarbij de Unie verdrag- of overeenkomstsluitende partij is, of op grond van een PODV, passende maatregelen als bedoeld in lid 4.

6.   Wanneer de Unie verdrag- of overeenkomstsluitende partij is bij een ROVB en een Unievissersvaartuig volgens het door de ROVB erkende definitieve controleverslag niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 21, onder b), en de vlaggenlidstaat vervolgens nalaat de in lid 4 van dit artikel bedoelde passende maatregelen te nemen, kan de Commissie bij besluit eisen dat de betrokken vlaggenlidstaat ervoor zorgt dat het betrokken Unievissersvaartuig aan deze voorwaarden voldoet.

Wanneer de betrokken vlaggenlidstaat geen passende maatregelen heeft genomen om binnen 15 dagen aan het in de eerste alinea genoemd besluit van de Commissie te voldoen, zendt de Commissie de geactualiseerde gegevens van de in artikel 22 bedoelde vissersvaartuigen toe aan het secretariaat van de ROVB teneinde tegen het betrokken vaartuig op te treden. De Commissie deelt de vlaggenlidstaat haar maatregelen mee. De vlaggenlidstaat stelt de exploitant in kennis van de maatregelen van de Commissie.

7.   Wanneer de Unie een PODV met een derde land heeft gesloten en een Unievissersvaartuig volgens het door het door de ROVB erkende definitieve controleverslag niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 10, onder b), en de vlaggenlidstaat vervolgens nalaat de in lid 4 van dit artikel bedoelde passende maatregelen te nemen, kan de Commissie bij besluit eisen dat de betrokken vlaggenlidstaat ervoor zorgt dat het betrokken Unievissersvaartuig aan deze voorwaarden voldoet.

Wanneer de betrokken vlaggenlidstaat geen passende maatregelen heeft genomen om binnen 15 dagen aan het in de eerste alinea genoemd besluit van de Commissie te voldoen, zendt de Commissie de geactualiseerde gegevens van de vissersvaartuigen toe aan het derde land, teneinde tegen het betrokken Unievissersvaartuig op te treden. De Commissie deelt de vlaggenlidstaat haar maatregelen mee. De vlaggenlidstaat stelt de exploitant in kennis van de maatregelen van de Commissie.

HOOFDSTUK II

Visserijactiviteiten van Unievissersvaartuigen in de wateren van derde landen

Afdeling 1

Visserijactiviteiten in het kader van podv's

Artikel 8

Toepassingsgebied

Deze afdeling is van toepassing op visserijactiviteiten die door Unievissersvaartuigen in de wateren van derde landen worden verricht in het kader van een PODV.

Artikel 9

ROVB-lidmaatschap

Een Unievissersvaartuig mag uitsluitend visserijactiviteiten in de wateren van een derde land op door een ROVB beheerde bestanden verrichten indien dat derde land verdrag- of overeenkomstsluitende partij bij die ROVB is.

Artikel 10

Voorwaarden voor de afgifte van vismachtigingen door de vlaggenlidstaat

Een vlaggenlidstaat mag enkel een vismachtiging voor visserijactiviteiten in de wateren van derde landen in het kader van een PODV afgeven indien:

a)

de in artikel 5 vastgestelde machtigingscriteria zijn vervuld;

b)

de voorwaarden van de betreffende PODV zijn nageleefd;

c)

de exploitant alle vergoedingen heeft betaald die verschuldigd zijn uit hoofde van de betreffende overeenkomsten en, indien van toepassing, alle daaraan gerelateerde financiële sancties die bij een definitief en bindend besluit van een gerechtelijke of administratieve instantie zijn vastgesteld, en

d)

het vissersvaartuig een geldige vismachtiging heeft die is afgegeven door het derde land met soevereiniteit of jurisdictie over de wateren waar de visserijactiviteiten plaatsvinden.

Artikel 11

Procedure voor het verkrijgen van vismachtigingen van het derde land

1.   Voor de toepassing van artikel 10, onder d), zendt een vlaggenlidstaat die heeft vastgesteld dat is voldaan aan de voorwaarden van artikel 10, onder a) tot en met c), de Commissie de betreffende aanvraag voor de machtiging van het derde land toe.

2.   De in lid 1 bedoelde aanvraag bevat de in het kader van de PODV vereiste informatie.

3.   Ten minste tien kalenderdagen vóór de in de PODV vastgestelde uiterste datum voor de verzending van aanvragen zendt de vlaggenlidstaat de aanvraag aan de Commissie toe. De Commissie kan de vlaggenlidstaat een naar behoren gemotiveerd verzoek toezenden om alle aanvullende informatie te ontvangen die zij noodzakelijk acht om de voorwaarden te verifiëren.

4.   Vanaf de ontvangst van de aanvraag, of indien er op grond van lid 3 van dit artikel om aanvullende informatie is verzocht, voert de Commissie een voorlopig onderzoek uit om te bepalen of de voorwaarden van artikel 10, onder a) tot en met c), zijn vervuld. De Commissie handelt daarna als volgt:

a)

zij zendt de aanvraag onverwijld aan het derde land toe, en in elk geval vóór het verstrijken van de in de PODV vastgestelde uiterste datum voor de verzending van aanvragen, voor zover de in lid 3 van dit artikel vastgelegde uiterste datum in acht is genomen, of

b)

zij stelt de lidstaat ervan in kennis dat de aanvraag is afgewezen.

5.   Indien een derde land de Commissie meedeelt dat het heeft besloten een vismachtiging voor een Unievissersvaartuig in het kader van de overeenkomst af te geven, te weigeren, te schorsen of in te trekken, stelt de Commissie de vlaggenlidstaat daarvan onmiddellijk en indien mogelijk langs elektronische weg in kennis.

Artikel 12

Het tijdelijk opnieuw toewijzen van onbenutte vangstmogelijkheden in het kader van PODV's

1.   Gedurende een bepaald jaar of een andere relevante uitvoeringsperiode van een protocol bij een PODV kan de Commissie, rekening houdend met de geldigheidsperioden van de vismachtigingen en met de visseizoenen, vaststellen dat er vangstmogelijkheden onbenut zijn gebleven en de lidstaten die over de overeenkomstige aandelen van de toewijzing beschikken, daarvan in kennis stellen.

2.   Binnen tien kalenderdagen na ontvangst van deze informatie van de Commissie kunnen de in lid 1 bedoelde lidstaten:

a)

de Commissie meedelen dat zij hun vangstmogelijkheden later in de relevante uitvoeringsperiode zullen gebruiken, door een visserijplan te verstrekken met gedetailleerde informatie over het aantal aangevraagde vismachtigingen, de geraamde vangsten, de visserijzone en de visserijperiode, of

b)

de Commissie ervan in kennis stellen dat hun vangstmogelijkheden worden benut door middel van uitwisselingen van vangstmogelijkheden op grond van artikel 16, lid 8, van de basisverordening.

3.   Indien bepaalde lidstaten de Commissie niet op de hoogte hebben gebracht van een van de in lid 2 bedoelde maatregelen of hebben meegedeeld dat hun vangstmogelijkheden slechts gedeeltelijk worden benut, en indien er als gevolg daarvan vangstmogelijkheden onbenut blijven, kan de Commissie een oproep tot het indienen van blijken van belangstelling voor de beschikbare onbenutte vangstmogelijkheden bekendmaken onder de andere lidstaten die over een aandeel van de toewijzing beschikken. De Commissie brengt tezelfdertijd alle lidstaten op de hoogte van haar oproep tot het indienen van blijken van belangstelling.

4.   Binnen tien kalenderdagen na ontvangst van de in lid 3 bedoelde oproep tot het indienen van blijken van belangstelling kunnen lidstaten die over een aandeel van de toewijzing beschikken, hun belangstelling voor de beschikbare onbenutte vangstmogelijkheden aan de Commissie kenbaar maken. Ter ondersteuning van hun verzoek verstrekken zij een visserijplan met gedetailleerde informatie over het aantal aangevraagde vismachtigingen, de geraamde vangsten, de visserijzone en de visserijperiode.

5.   Indien dit nodig wordt geacht voor de beoordeling van het verzoek, kan de Commissie de betrokken lidstaten om aanvullende informatie vragen.

6.   Indien de lidstaten die over een aandeel van de toewijzing beschikken geen belangstelling hebben voor alle beschikbare onbenutte vangstmogelijkheden, kan de Commissie, nadat de in lid 4 bedoelde periode van tien dagen is verstreken, de oproep tot het indienen van blijken van belangstelling openstellen voor alle lidstaten. Een lidstaat kan zijn belangstelling voor de onbenutte vangstmogelijkheden kenbaar maken onder de in dat lid bedoelde voorwaarden.

7.   Op basis van de door de lidstaten overeenkomstig lid 4 of 6 van dit artikel verstrekte informatie wijst de Raad overeenkomstig artikel 43, lid 3, VWEU de onbenutte vangstmogelijkheden uitsluitend tijdelijk opnieuw toe voor de in lid 1 van dit artikel bedoelde relevante periode.

De Commissie stelt de lidstaten in kennis van de lidstaten waaraan vangstmogelijkheden opnieuw werden toegewezen en van de opnieuw toegewezen hoeveelheden.

8.   Het tijdelijk opnieuw toewijzen van vangstmogelijkheden geschiedt op basis van transparante en objectieve criteria, onder meer, indien van toepassing, ecologische en sociaal-economische criteria. Die criteria kunnen zijn:

a)

de voor nieuwe toewijzing beschikbare vangstmogelijkheden;

b)

het aantal verzoekende lidstaten;

c)

het bij de initiële toewijzing van vangstmogelijkheden aan elke verzoekende lidstaat toegewezen aandeel;

d)

in voorkomend geval, de historische vangst- en inspanningsniveaus van elke verzoekende lidstaat;

e)

de haalbaarheid van de door de verzoekende lidstaten verstrekte visserijplannen, in het licht van het aantal, het type en de kenmerken van de vaartuigen en het gebruikte vistuig.

Artikel 13

Subtoewijzing van een jaarlijks quotum uitgesplitst in verscheidene opeenvolgende vangstbeperkingen

1.   Indien in een protocol bij een PODV maandelijkse of driemaandelijkse vangstbeperkingen of andere onderverdelingen van de voor het betrokken jaar beschikbare vangstmogelijkheden zijn vastgesteld, en niet alle toegewezen vangstmogelijkheden tijdens dezelfde maandelijkse, driemaandelijkse of anderszins toepasselijke periode zijn gebruikt, gaat de Raad, overeenkomstig artikel 43, lid 3, VWEU, over tot subtoewijzing van de overeenkomstige beschikbare vangstmogelijkheden aan de betrokken lidstaten voor de relevante perioden.

2.   De subtoewijzing van de beschikbare vangstmogelijkheden gebeurt op basis van transparante en objectieve criteria. Zij is in overeenstemming met de uit hoofde van de toepasselijke verordening van de Raad aan de lidstaten toegewezen jaarlijkse vangstmogelijkheden.

Afdeling 2

Visserijactiviteiten in het kader van overeenkomsten inzake uitwisseling of gezamenlijk beheer

Artikel 14

Toepasselijke bepalingen

1.   De artikelen 8 tot en met 11 zijn van overeenkomstige toepassing op Unievissersvaartuigen die in wateren van derde landen vissen uit hoofde van een overeenkomst inzake de uitwisseling van vangstmogelijkheden of het gezamenlijk beheer van visbestanden van gemeenschappelijk belang.

2.   In afwijking van artikel 11 kan een vlaggenlidstaat aan de Commissie de details verstrekken van de vaartuigen die in aanmerking komen om visserijactiviteiten te verrichten in wateren van derde landen in het kader van de betreffende overeenkomst. Wanneer is vastgesteld dat is voldaan aan de voorwaarden van artikel 10, onder a) tot en met c), zendt de Commissie de details van die Unievissersvaartuigen onverwijld toe aan het derde land. Nadat het derde land de Commissie ervan in kennis heeft gesteld dat het zijn goedkeuring heeft gehecht aan de details van die Unievissersvaartuigen, brengt de Commissie de vlaggenlidstaat daarvan op de hoogte. Van de vaartuigen waarover de vereiste details zijn verstrekt, wordt aangenomen dat zij een geldige vismachtiging in de zin van artikel 10, onder d), hebben. De Commissie brengt de vlaggenlidstaat via elektronische weg eveneens onverwijld op de hoogte van elke kennisgeving door het derde land dat een Unievissersvaartuig niet in aanmerking komt voor het verrichten van visserijactiviteiten in zijn wateren.

Artikel 15

Overleg met derde landen over Unievissersvaartuigen

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 44 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de voorwaarden voor vismachtigingen van artikel 10 aan te vullen door in het Unierecht het resultaat ten uitvoer te brengen van het overleg tussen de Unie en derde landen waarmee de Unie een overeenkomst heeft gesloten of van de regelingen met kuststaten waarmee visbestanden worden gedeeld.

Afdeling 3

Visserijactiviteiten in het kader van rechtstreekse machtigingen

Artikel 16

Toepassingsgebied

Deze afdeling is van toepassing op visserijactiviteiten die door Unievissersvaartuigen in de wateren van een derde land worden verricht buiten het kader van een overeenkomst als bedoeld in afdeling 1 of 2.

Artikel 17

Voorwaarden voor de afgifte van vismachtigingen door de vlaggenlidstaten

1.   Een vlaggenlidstaat mag enkel een vismachtiging voor visserijactiviteiten in de wateren van derde landen buiten het kader van een overeenkomst als bedoeld in afdeling 1 of 2 afgeven indien:

a)

de in artikel 5 vastgestelde machtigingscriteria zijn vervuld;

b)

er geen PODV of overeenkomst inzake uitwisseling van vangstmogelijkheden of gezamenlijk beheer met het betreffende derde land van kracht is of voorlopig wordt toegepast;

c)

de marktdeelnemer elk van de volgende elementen heeft verstrekt:

een door het derde land met soevereiniteit of jurisdictie over de wateren waar de visserijactiviteiten plaatsvinden aan de marktdeelnemer verstrekte kopie van of een exacte verwijzing naar de geldende visserijwetgeving;

een wetenschappelijke evaluatie die de duurzaamheid van de geplande visserijactiviteiten aantoont, en in voorkomend geval ook de verenigbaarheid met artikel 62 van het Unclos;

een officieel rekeningnummer bij een overheidsbank dat voor de betaling van alle vergoedingen is aangewezen;

d)

bij visserijactiviteiten op een door een ROVB beheerde soort, het derde land een verdrag- of overeenkomstsluitende partij bij die organisatie is, en

e)

de marktdeelnemer een van de volgende elementen heeft verstrekt:

een geldige vismachtiging voor het betrokken vaartuig die is afgegeven door het derde land met soevereiniteit of jurisdictie over de wateren waar de visserijactiviteiten plaatsvinden, of

een schriftelijke bevestiging, afgegeven door het derde land met soevereiniteit of jurisdictie over de wateren waar de visserijactiviteiten plaatsvinden, naar aanleiding van de besprekingen tussen de marktdeelnemer en dat derde land, van de voorwaarden voor de voorgenomen rechtstreekse machtiging om de marktdeelnemer toegang tot zijn visbestanden te geven, met inbegrip van de duur, voorwaarden en vangstmogelijkheden uitgedrukt als inspannings- of vangstbeperkingen.

2.   De visserijactiviteiten beginnen in elk geval pas nadat het derde land de in lid 1, onder e), bedoelde geldige vismachtiging heeft afgegeven. De vlaggenlidstaat schorst zijn machtiging indien de machtiging door het derde land niet is afgegeven tegen het begin van de geplande visserijactiviteiten.

3.   De in lid 1, onder c), tweede streepje, bedoelde wetenschappelijke evaluatie wordt verstrekt door een ROVB of door een regionaal visserijorgaan met wetenschappelijke bevoegdheden, of wordt verstrekt door of in samenwerking met het derde land. De wetenschappelijke evaluatie die uitgaat van het derde land wordt door een wetenschappelijk instituut of orgaan van een lidstaat of van de Unie beoordeeld.

Artikel 18

Procedure voor het verkrijgen van vismachtigingen van het derde land

1.   Een vlaggenlidstaat die heeft gecontroleerd of is voldaan aan de voorwaarden van artikel 17, lid 1, onder a) tot en met e), zendt de in de bijlage vermelde relevante informatie, alsmede informatie over de naleving van de voorwaarden van artikel 17, lid 1, onder c), aan de Commissie toe.

2.   Indien de Commissie van oordeel is dat de in lid 1 van dit artikel bedoelde informatie onvoldoende is om te kunnen beoordelen of is voldaan aan de voorwaarden van artikel 17, verzoekt zij binnen tien werkdagen na ontvangst van deze informatie om nadere informatie of motivering.

3.   Indien de Commissie, naar aanleiding van het in lid 2 van dit artikel bedoelde verzoek om nadere informatie of motivering en na besprekingen met de betrokken lidstaat, oordeelt dat niet aan de voorwaarden van artikel 17 is voldaan, kan zij binnen 30 kalenderdagen na ontvangst van de gevraagde informatie of motivering, bezwaar tegen de verlening van de vismachtiging maken. Indien de Commissie oordeelt dat aan die voorwaarden is voldaan, stelt zij de betrokken lidstaat onverwijld in kennis van haar voornemen geen bezwaar te maken.

4.   De vlaggenlidstaat kan de vismachtiging afgeven na het verstrijken van de in lid 2 bedoelde periode. Indien de Commissie overeenkomstig dat lid om nadere informatie heeft verzocht, kan de vlaggenlidstaat de vismachtiging afgeven indien de Commissie binnen de in lid 3 bedoelde termijn geen bezwaar heeft gemaakt of vóór het verstrijken van die termijn mits de Commissie de lidstaat ervan in kennis heeft gesteld dat zij niet voornemens is bezwaar te maken.

5.   In afwijking van de leden 1 tot en met 4 kan de vlaggenlidstaat, in het geval van hernieuwing van een vismachtiging onder dezelfde voorwaarden binnen twee jaar na afgifte van de initiële vismachtiging, de vismachtiging afgeven na controle van de informatie die is ontvangen in verband met de voorwaarden van artikel 17, lid 1, onder a), b), d), en e); de vlaggenlidstaat brengt de Commissie daarvan onverwijld op de hoogte.

6.   Indien een derde land de Commissie ervan in kennis stelt dat het heeft besloten een rechtstreekse machtiging voor een Unievissersvaartuig af te geven, te weigeren, te schorsen of in te trekken, stelt de Commissie de vlaggenlidstaat daarvan onmiddellijk in kennis.

7.   Indien een derde land de vlaggenlidstaat ervan in kennis stelt dat het heeft besloten een rechtstreekse machtiging voor een Unievissersvaartuig af te geven, te weigeren, te schorsen of in te trekken, stelt de vlaggenlidstaat de Commissie daarvan onmiddellijk in kennis.

8.   Een marktdeelnemer verstrekt aan de vlaggenlidstaat een kopie van de tussen hem en het derde land overeengekomen definitieve voorwaarden, waaronder een kopie van de rechtstreekse machtiging.

HOOFDSTUK III

Visserijactiviteiten door Unievissersvaartuigen onder auspiciën van ROVB's

Artikel 19

Toepassingsgebied

Dit hoofdstuk is van toepassing op visserijactiviteiten die worden verricht door Unievissersvaartuigen die op bestanden vissen onder auspiciën van een ROVB, in of buiten wateren van de Unie, voor zover hun activiteiten onderworpen zijn aan een door de ROVB ingestelde machtigingsregeling.

Artikel 20

Vismachtigingen

1.   Een Unievissersvaartuig waarvan de visserijactiviteiten onderworpen zijn aan een door de ROVB ingestelde machtigingsregeling, verricht geen visserijactiviteiten onder auspiciën van de ROVB tenzij:

a)

de Unie verdrag- of overeenkomstsluitende partij is bij de ROVB;

b)

het een vismachtiging van zijn vlaggenlidstaat heeft ontvangen;

c)

het in het betreffende register of de betreffende lijst van gemachtigde vaartuigen van de ROVB is opgenomen, en

d)

wanneer de visserijactiviteiten in de wateren van derde landen worden verricht, het een vismachtiging van het betrokken derde land heeft ontvangen overeenkomstig hoofdstuk II.

2.   Lid 1, onder a), van dit artikel is niet van toepassing op uitsluitend in Uniewateren vissende Unievissersvaartuigen die reeds een vismachtiging hebben ontvangen overeenkomstig artikel 7 van de controleverordening.

Artikel 21

Voorwaarden voor de afgifte van vismachtigingen door de vlaggenlidstaten

Een vlaggenlidstaat mag enkel een vismachtiging afgeven indien:

a)

de in artikel 5 vastgestelde machtigingscriteria zijn vervuld;

b)

de door de ROVB vastgestelde regels of het Unierecht ter omzetting daarvan zijn nageleefd, en

c)

wanneer de visserijactiviteiten in wateren van derde landen worden verricht, de in artikel 10 of artikel 17 vastgestelde criteria zijn vervuld.

Artikel 22

Registratie door ROVB's

1.   Een vlaggenlidstaat zendt de Commissie de details toe van de vaartuigen die hij heeft gemachtigd tot het verrichten van visserijactiviteiten in overeenstemming met artikel 20 van deze verordening of, in het geval van artikel 20, lid 2, van deze verordening, in overeenstemming met artikel 7 van de controleverordening.

2.   De in lid 1 bedoelde details worden opgesteld overeenkomstig de voorwaarden die de ROVB heeft vastgelegd en gaan vergezeld van de door die organisatie verlangde informatie.

3.   De Commissie kan de vlaggenlidstaat binnen tien dagen na ontvangst van de in lid 1 bedoelde details verzoeken om alle aanvullende informatie die zij nodig acht. Zij onderbouwt een dergelijk verzoek.

4.   Wanneer de Commissie ervan overtuigd is dat aan de voorwaarden in artikel 21 is voldaan, zendt zij de details van gemachtigde vaartuigen binnen 15 dagen na ontvangst van de in lid 1 van dit artikel bedoelde details toe aan de ROVB.

5.   Indien het register of de lijst van de ROVB niet openbaar is, doet de Commissie de lidstaten die betrokken zijn bij de visserijsector in kwestie de details van gemachtigde vaartuigen toekomen.

HOOFDSTUK IV

Visserijactiviteiten door Unievissersvaartuigen op volle zee

Artikel 23

Toepassingsgebied

Dit hoofdstuk is van toepassing op de visserijactiviteiten op volle zee die niet onder hoofdstuk III vallen en verricht worden door Unievissersvaartuigen met een lengte over alles van meer dan 24 meter.

Artikel 24

Voorwaarden voor de afgifte van vismachtigingen door de vlaggenlidstaten

Een vlaggenlidstaat mag enkel een vismachtiging voor visserijactiviteiten op volle zee afgeven indien:

a)

de in artikel 5 vastgestelde machtigingscriteria zijn vervuld;

b)

de geplande visserijactiviteiten:

in overeenstemming zijn met een door een wetenschappelijk instituut in de vlaggenlidstaat verstrekte of gevalideerde wetenschappelijke evaluatie, waarin de duurzaamheid van de geplande visserijactiviteiten wordt aangetoond, of

deel uitmaken van een door een wetenschappelijk orgaan georganiseerd onderzoeksprogramma, met inbegrip van een systeem voor gegevensvergaring. Het wetenschappelijke protocol van het onderzoek, dat in elk geval vereist zal zijn, wordt gevalideerd door een wetenschappelijk instituut in de vlaggenlidstaat.

Artikel 25

Procedure voor het verkrijgen van vismachtigingen

1.   Een vlaggenlidstaat die heeft vastgesteld dat voldaan is aan de voorwaarden van artikel 24, zendt de Commissie de in de bijlage vermelde informatie, alsmede informatie over de naleving van de voorwaarden van artikel 5 toe.

2.   Indien de Commissie van oordeel is dat de overeenkomstig lid 1 van dit artikel verstrekte informatie onvoldoende is om te kunnen beoordelen of de voorwaarden in artikel 24 worden nageleefd, verzoekt zij binnen tien kalenderdagen na ontvangst van die informatie om aanvullende informatie of motivering.

3.   Indien de Commissie, na ontvangst van de in lid 2 van dit artikel bedoelde aanvullende informatie of motivering, oordeelt dat niet aan de voorwaarden van artikel 24 is voldaan, kan zij binnen vijf kalenderdagen na ontvangst van de aanvullende informatie of motivering, bezwaar tegen de verlening van de vismachtiging maken. Indien de Commissie oordeelt dat aan de voorwaarden is voldaan, stelt zij de betrokken lidstaat onverwijld in kennis van haar voornemen geen bezwaar te maken.

4.   De vlaggenlidstaat kan de vismachtiging afgeven na het verstrijken van de in lid 2 bedoelde periode. Indien de Commissie overeenkomstig dat lid om nadere informatie heeft verzocht, kan de vlaggenlidstaat de vismachtiging afgeven indien de Commissie binnen de in lid 3 bedoelde termijn geen bezwaar heeft gemaakt of vóór het verstrijken van die termijn mits de Commissie de lidstaat ervan in kennis heeft gesteld dat zij niet voornemens is bezwaar te maken.

HOOFDSTUK V

Charteren van Unievissersvaartuigen

Artikel 26

Beginselen

1.   Een Unievissersvaartuig verricht geen visserijactiviteiten in het kader van charterovereenkomsten in wateren waarvoor er een PODV van kracht is of voorlopig wordt toegepast.

2.   Een Unievissersvaartuig verricht geen visserijactiviteiten in het kader van meer dan een charterovereenkomst tegelijk en verricht geen subchartering.

3.   Unievissersvaartuigen vissen in het kader van charterovereenkomsten alleen in wateren onder auspiciën van een ROVB indien de staat aan wie het vaartuig gecharterd is, verdrag- of overeenkomstsluitende partij bij die organisatie is.

4.   Een gecharterd Unievissersvaartuig gebruikt de vangstmogelijkheden van zijn vlaggenlidstaat niet gedurende de looptijd van de charterovereenkomst. De vangsten van een gecharterd Unievissersvaartuig worden in mindering gebracht op de vangstmogelijkheden van de charterende staat.

5.   Niets van het bepaalde in deze verordening doet afbreuk aan de verantwoordelijkheden van de vlaggenlidstaat in verband met zijn verplichtingen uit hoofde van het internationaal recht, de controleverordening, de IOO-verordening of andere bepalingen van het GVB, waaronder rapportagevereisten.

6.   De houder van de visvergunning voor een Unievissersvaartuig dat moet worden gecharterd, stelt de vlaggenlidstaat in kennis van de charterovereenkomst voordat deze in werking treedt. Die lidstaat stelt de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Artikel 27

Beheer van vismachtigingen in het kader van een charterovereenkomst

Bij de afgifte van een vismachtiging voor een vaartuig overeenkomstig artikel 17, 21 of 24, en wanneer de betrokken visserijactiviteiten worden verricht in het kader van een charterovereenkomst, verifiëren de lidstaten dat:

a)

de bevoegde autoriteit van de charterende staat officieel heeft bevestigd dat de overeenkomst in overeenstemming is met het nationale recht, en

b)

de details van de charterovereenkomst in de vismachtiging worden vermeld, met inbegrip van de periode, de vangstmogelijkheden en de visserijzone.

HOOFDSTUK VI

Overladingen

Artikel 28

Overladingen

1.   Een door een Unievissersvaartuig verrichte overlading op volle zee of in het kader van rechtstreekse machtigingen, wordt verricht overeenkomstig de artikelen 21 en 22 van de controleverordening. De vlaggenlidstaat verstrekt de Commissie elk jaar uiterlijk eind maart, voor de overladingen die in het voorgaande jaar hebben plaatsgevonden, de informatie in de aangifte van overlading, de datum van overlading, de geografische positie en het gebied waarin de overlading heeft plaatsgevonden.

2.   Kapiteins van Unievissersvaartuigen die vissen in het kader van rechtstreekse machtigingen of op volle zee, stellen de bevoegde autoriteiten van hun vlaggenlidstaat vóór de overlading in kennis van de volgende gegevens:

a)

de naam en extern identificatienummer van het ontvangend vaartuig;

b)

het tijdstip en geografische positie van de geplande overlading, en

c)

de geschatte hoeveelheden van de over te laden soorten.

3.   Dit artikel is niet van toepassing op overladingen die door Unievissersvaartuigen in havens worden verricht.

HOOFDSTUK VII

Observatie- en rapportageverplichtingen

Artikel 29

Waarnemersprogrammagegevens

Indien aan boord van een Unievissersvaartuig gegevens worden verzameld in het kader van een waarnemersprogramma, worden daarmee verband houdende verslagen overeenkomstig de regels ter zake in het waarnemersprogramma onverwijld toegezonden aan de bevoegde autoriteit van de vlaggenlidstaat.

Artikel 30

Toezending van informatie aan derde landen

1.   Bij het verrichten van visserijactiviteiten in het kader van deze titel stelt de kapitein van een Unievissersvaartuig of zijn vertegenwoordiger de relevante vangstaangiften en aanlandingsaangiften ter beschikking van het derde land, en zendt hij daarnaast een elektronische kopie van die gegevens toe aan zijn vlaggenlidstaat.

2.   De vlaggenlidstaat beoordeelt middels kruiscontroles overeenkomstig artikel 109 van de controleverordening de consistentie van de in lid 1 van dit artikel bedoelde gegevens met de gegevens die hij heeft ontvangen overeenkomstig die verordening en, in voorkomend geval, overeenkomstig de betreffende bepalingen van de PODV.

3.   Niet-verzending van vangstaangiften of van aanlandingsaangiften aan het derde land als bedoeld in lid 1 van dit artikel wordt voor de toepassing van artikel 90 van de controleverordening eveneens als een ernstige inbreuk beschouwd, naargelang de ernst van de inbreuk in kwestie, die beoordeeld wordt door de bevoegde autoriteit van de vlaggenlidstaat op grond van criteria als de aard en de waarde van de schade, de economische situatie van de inbreukpleger en de omvang en het al dan niet herhaaldelijke karakter van de inbreuk.

TITEL III

VISSERIJACTIVITEITEN VAN VISSERSVAARTUIGEN VAN DERDE LANDEN IN DE WATEREN VAN DE UNIE

Artikel 31

Vereisten voor het ROVB-lidmaatschap

Een vissersvaartuig uit een derde land mag enkel visserijactiviteiten verrichten in de wateren van de Unie op door een ROVB beheerde bestanden indien dat land verdrag- of overeenkomstsluitende partij bij die ROVB is.

Artikel 32

Algemene beginselen

1.   Een vissersvaartuig van een derde land verricht geen visserijactiviteiten in de wateren van de Unie tenzij het een vismachtiging van de Commissie heeft ontvangen. Een dergelijk vaartuig krijgt de machtiging in kwestie alleen indien het de in artikel 5 vastgestelde machtigingscriteria vervult.

2.   Een vaartuig van een derde land dat is gemachtigd om in de wateren van de Unie te vissen, houdt zich aan de regels die van toepassing zijn op de visserijactiviteiten van Unievaartuigen in het visserijgebied waar het actief is. Wanneer de in de betreffende visserijovereenkomst vastgestelde bepalingen van deze regels verschillen, moeten deze bepalingen expliciet worden vermeld, ofwel in de overeenkomst zelf, ofwel via met het derde land afgesproken regels ter uitvoering van de overeenkomst.

3.   Indien een vissersvaartuig van een derde land in de wateren van de Unie vaart zonder een in het kader van deze verordening afgegeven machtiging, is zijn vistuig vastgemaakt en opgeborgen overeenkomstig de voorwaarden van artikel 47 van de controleverordening, zodat het niet meteen voor visserijactiviteiten kan worden gebruikt.

Artikel 33

Voorwaarden voor de afgifte van vismachtigingen

1.   De Commissie mag enkel een machtiging aan een vissersvaartuig van een derde land voor visserijactiviteiten in de wateren van de Unie afgeven indien:

a)

er een overschot aan toegestane vangst is dat de voorgestelde vangstmogelijkheden dekt, zoals voorgeschreven door artikel 62, leden 2 en 3, van Unclos;

b)

voldaan is aan de voorwaarden van de betreffende visserijovereenkomst en het vissersvaartuig op grond van de visserijovereenkomst met het betrokken derde land in aanmerking komt en, in voorkomend geval, is opgenomen op de lijst van vaartuigen in het kader van die overeenkomst;

c)

de uit hoofde van de overeenkomst vereiste informatie over het vissersvaartuig en het bijbehorende ondersteuningsvaartuig (de bijbehorende ondersteuningsvaartuigen) volledig en accuraat is, en het vaartuig en elk bijbehorend ondersteuningsvaartuig een IMO-nummer hebben, indien het Unierecht dat vereist;

d)

het vissersvaartuig niet is opgenomen in een door een ROVB en/of de Unie krachtens de IOO-verordening vastgestelde lijst van IOO-vaartuigen;

e)

het derde land niet krachtens de IOO-verordening op een lijst van niet-meewerkende landen is geplaatst en niet krachtens Verordening (EU) nr. 1026/2012 op een lijst van landen die niet-duurzame visserij toelaten is geplaatst.

2.   Lid 1, onder a), is niet van toepassing op vaartuigen van derde landen die visserijactiviteiten verrichten uit hoofde van een overeenkomst inzake de uitwisseling van vangstmogelijkheden of het gezamenlijk beheer van visbestanden van gemeenschappelijk belang.

Artikel 34

Procedure voor het verkrijgen van vismachtigingen

1.   Het betrokken derde land zendt de aanvragen voor zijn vissersvaartuigen aan de Commissie toe vóór de in de betrokken overeenkomst of de door de Commissie vastgelegde uiterste datum.

2.   De Commissie kan het derde land verzoeken om aanvullende informatie die noodzakelijk is om te kunnen nagaan of voldaan is aan de voorwaarden van artikel 33.

3.   Wanneer vaststaat dat de in lid 2 bedoelde voorwaarden zijn vervuld, geeft de Commissie een vismachtiging af en stelt zij het derde land en de betrokken lidstaten daarvan onverwijld in kennis.

Artikel 35

Beheer van vismachtigingen

1.   Indien een voorwaarde van artikel 33 niet langer is vervuld, treft de Commissie passende maatregelen, waaronder wijziging of intrekking van de machtiging, en stelt zij het derde land en de betrokken lidstaten daarvan in kennis.

2.   De Commissie kan de aan een vissersvaartuig van een derde land afgegeven machtiging weigeren, schorsen of intrekken in gevallen waarin de omstandigheden fundamenteel zijn gewijzigd, waarin er sprake is van ernstige bedreiging van de duurzame exploitatie, het duurzame beheer en de duurzame instandhouding van biologische rijkdommen van de zee, of waarin dit cruciaal is om IOO-visserij te voorkomen of te beteugelen, of in gevallen waarin de Unie heeft besloten de betrekkingen met het betrokken derde land te schorsen of te verbreken.

De Commissie stelt het betrokken derde land onmiddellijk in kennis als zij de machtiging overeenkomstig de eerste alinea weigert, schorst of intrekt.

Artikel 36

Sluiting van visserijactiviteiten

1.   Indien de aan een derde land toegekende vangstmogelijkheden worden geacht te zijn opgebruikt, stelt de Commissie het betrokken derde land en de bevoegde controleautoriteiten van de lidstaten daarvan onmiddellijk in kennis. Met het oog op de voortzetting van visserijactiviteiten in het kader van niet-opgebruikte vangstmogelijkheden, die ook van invloed kunnen zijn op opgebruikte vangstmogelijkheden, legt het derde land aan de Commissie technische maatregelen voor ter voorkoming van nadelige effecten op de opgebruikte vangstmogelijkheden.

2.   Vanaf de datum van de in lid 1 bedoelde kennisgeving worden de vismachtigingen die zijn afgegeven voor de vaartuigen die de vlag van het betrokken derde land voeren, geacht te zijn geschorst voor de betrokken visserijactiviteiten en mogen de vaartuigen die visserijactiviteiten niet langer verrichten.

3.   Vismachtigingen worden geacht te zijn ingetrokken indien een schorsing van de vismachtigingen overeenkomstig lid 2 alle activiteiten betreft waarvoor zij zijn verleend.

4.   Het derde land ziet erop toe dat de betrokken vissersvaartuigen onmiddellijk in kennis worden gesteld van de toepassing van dit artikel en dat zij alle betrokken visserijactiviteiten stopzetten. Het derde land stelt de Commissie er ook onverwijld van in kennis dat onder zijn vlag varende vissersvaartuigen hun visserijactiviteiten hebben stopgezet.

Artikel 37

Overschrijding van quota in de wateren van de Unie

1.   Wanneer de Commissie vaststelt dat een derde land de quota heeft overschreden die het voor een bestand of een groep bestanden toegewezen heeft gekregen, past de Commissie in de daaropvolgende jaren verlagingen toe op de aan dat land voor dat bestand of die groep bestanden toegewezen quota. De Commissie streeft ernaar de verlaging te doen stroken met de verlagingen die in vergelijkbare omstandigheden aan lidstaten worden opgelegd.

2.   Indien een verlaging als bedoeld in lid 1 niet kan worden toegepast op het quotum voor een bestand dat of groep bestanden die als zodanig is overbevist, omdat dat quotum voor een bestand of groep bestanden niet voldoende beschikbaar is voor het betrokken derde land, kan de Commissie, na raadpleging van het betrokken derde land, de daaropvolgende jaren verlagingen toepassen op de quota voor andere bestanden of groepen bestanden van dat derde land in hetzelfde geografische gebied of met dezelfde handelswaarde.

Artikel 38

Controle en handhaving

1.   Een vaartuig van een derde land dat is gemachtigd om in de wateren van de Unie te vissen, houdt zich aan de controleregels die van toepassing zijn op de visserijactiviteiten van Unievaartuigen in het visserijgebied waar het actief is.

2.   Een vaartuig van een derde land dat is gemachtigd om in de wateren van de Unie te vissen, verstrekt aan de Commissie of aan de door haar aangewezen instantie en, indien van toepassing, aan de kustlidstaat, de gegevens die Unievaartuigen krachtens de controleverordening aan de vlaggenlidstaat moeten toezenden.

3.   De Commissie of de door haar aangewezen instantie zendt de in lid 2 bedoelde gegevens toe aan de kustlidstaat.

4.   Een vaartuig van een derde land dat is gemachtigd om in de wateren van de Unie te vissen, verstrekt op verzoek aan de Commissie of aan de door haar aangewezen instantie, de in het kader van de toepasselijke waarnemersprogramma's opgestelde waarnemersverslagen.

5.   Een kustlidstaat registreert alle door vissersvaartuigen van derde landen begane inbreuken, met inbegrip van de bijbehorende sancties, in het in artikel 93 van de controleverordening bedoelde nationale register.

TITEL IV

GEGEVENS EN INFORMATIE

Artikel 39

Uniedatabank voor krachtens deze verordening uitgegeven vismachtigingen

1.   Door de Commissie wordt een elektronische Uniedatabank inzake vismachtigingen aangelegd en bijgehouden, die alle vismachtigingen omvat die op grond van titels II en III zijn toegekend en die uit een openbaar en een beveiligd deel bestaat. Deze databank:

a)

bevat alle overeenkomstig de bijlage ingediende informatie alsmede andere informatie die is ingediend bij de Commissie met het oog op de afgifte van vismachtigingen uit hoofde van de titels II en III, waaronder de naam, de stad, het land van verblijf van de juridische eigenaar en van maximaal vijf van de belangrijkste economische eigenaren, en geeft de status van elke machtiging zo spoedig mogelijk weer;

b)

wordt gebruikt voor de uitwisseling van gegevens en informatie tussen de Commissie en een lidstaat, en

c)

wordt enkel voor het duurzame beheer van vissersvloten en voor controledoeleinden gebruikt.

2.   De lijst van alle uit hoofde van titels II en III afgegeven vismachtigingen in de databank is openbaar en bevat alle volgende informatie:

a)

de naam en de vlag van het vaartuig, en het CFR- en IMO-nummer ervan indien het Unierecht dat vereist;

b)

het type machtiging, inclusief doelsoort(en) of groep(en) van doelsoorten, en

c)

de tijd en het gebied van de visserijactiviteit waarvoor een machtiging is verleend (begin- en einddatums; visserijgebied).

3.   Een lidstaat gebruikt de databank om aanvragen voor vismachtigingen bij de Commissie in te dienen en om de gegevens ervan actueel te houden, zoals voorgeschreven in de artikelen 11, 18, 22 en 26, en een derde land gebruikt de databank om aanvragen voor vismachtigingen zoals voorgeschreven in artikel 34 in te dienen.

Artikel 40

Technische vereisten

1.   De in de titels II en III en in deze titel bedoelde uitwisseling van informatie wordt gedaan in elektronisch formaat.

2.   De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen, onverminderd de bepalingen van Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad (16), tot vaststelling van technische operationele vereisten voor de registratie, formattering en verzending van de in de titels II en III en in deze titel bedoelde informatie. De technische operationele vereisten worden niet eerder dan 6 maanden en niet later dan 18 maanden na de vaststelling ervan van toepassing. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 45, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 41

Toegang tot gegevens

Onverminderd artikel 110 van de controleverordening verlenen de lidstaten of de Commissie alle bevoegde administratieve diensten die bij het beheer van vissersvloten betrokken zijn, toegang tot het beveiligde deel van de in artikel 39 van deze verordening bedoelde Uniedatabank voor vismachtigingen voor externe vissersvloten.

Artikel 42

Gegevensbeheer, bescherming van persoonsgegevens en vertrouwelijkheid

In het kader van deze verordening verkregen gegevens worden behandeld overeenkomstig de artikelen 112 en 113 van de controleverordening, Verordening (EG) nr. 45/2001, en Richtlijn 95/46/EG en de nationale uitvoeringsbepalingen daarvan.

Artikel 43

Betrekkingen met derde landen en ROVB's

1.   Lidstaten die van een derde land of een ROVB informatie ontvangen die relevant is voor de doeltreffende toepassing van deze verordening, delen deze informatie mee aan de Commissie of aan de door de Commissie aangewezen instantie en, in voorkomend geval, aan andere betrokken lidstaten, voor zover dit hun is toegestaan op grond van bilaterale overeenkomsten met het betrokken derde land of overeenkomstig de voorschriften van de betrokken ROVB.

2.   De Commissie of de door de Commissie aangewezen instantie kan, in het kader van de visserijovereenkomsten tussen de Unie en derde landen, onder auspiciën van ROVB's waarbij de Unie verdrag- of overeenkomstsluitende partij is, relevante informatie betreffende niet-naleving van de regels van deze verordening of ernstige inbreuken meedelen aan de andere partijen bij die overeenkomsten of organisaties, afhankelijk van de toestemming van de lidstaat die de informatie heeft verstrekt en overeenkomstig Verordening (EG) nr. 45/2001.

TITEL V

PROCEDURES, DELEGATIE EN UITVOERINGSMAATREGELEN

Artikel 44

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 5, lid 2, en artikel 15 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een periode van vijf jaar met ingang van 17 januari 2018. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van die termijn van vijf jaar een verslag over de bevoegdheidsdelegatie op. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in de artikel 5, lid 2, en artikel 15 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een op grond van artikel 5, lid 2, en artikel 15 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 45

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het Comité voor de visserij en de aquacultuur ingesteld bij artikel 47 van de basisverordening. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011, in samenhang met artikel 5 daarvan, van toepassing.

TITEL VI

SLOTBEPALINGEN

Artikel 46

Intrekking

1.   De verordening betreffende vismachtigingen wordt ingetrokken.

2.   Verwijzingen naar bepalingen van de verordening betreffende vismachtigingen gelden als verwijzingen naar deze verordening.

Artikel 47

Overgangsbepalingen met betrekking tot het tijdelijk opnieuw toewijzen van vangstmogelijkheden in het kader bestaande protocollen

1.   In afwijking van artikel 12 wordt de procedure voor het tijdelijk opnieuw toewijzen van de in dit artikel bedoelde vangstmogelijkheden gebruikt voor die protocollen bij PODV's die van kracht zijn of voorlopig worden toegepast op 17 januari 2018, tot het verstrijken van het protocol in kwestie.

2.   Als in de context van een PODV op basis van het in artikel 11 bedoelde verzoek voor het doorsturen van de aanvragen blijkt dat het aantal vismachtigingen of de krachtens een protocol aan de Unie toegewezen vangstmogelijkheden niet volledig worden benut, stelt de Commissie de betrokken lidstaten daarvan in kennis en verzoekt zij hen te bevestigen dat zij niet volledig gebruikmaken van die vangstmogelijkheden. Indien niet wordt geantwoord binnen de termijnen waartoe door de Raad bij de sluiting van de PODV wordt besloten, wordt dit beschouwd als een bevestiging dat de vaartuigen van de betrokken lidstaat hun vangstmogelijkheden in de gegeven periode niet volledig benutten.

3.   Na bevestiging door de betrokken lidstaat maakt de Commissie een raming van de niet-benutte vangstmogelijkheden en stelt zij die raming ter beschikking van de lidstaten.

4.   De lidstaten die van de in lid 3 bedoelde niet-benutte vangstmogelijkheden wensen gebruik te maken, doen bij de Commissie een lijst toekomen van alle vaartuigen waarvoor zij van plan zijn een vismachtigingsaanvraag in te dienen, alsmede, overeenkomstig artikel 11, het verzoek voor het doorsturen van de aanvragen voor elk van die vaartuigen.

5.   De Commissie beslist, in nauw overleg met de betrokken lidstaten, over de nieuwe toewijzing.

Als een betrokken lidstaat bezwaar maakt tegen deze nieuwe toewijzing, neemt de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen een besluit, waarbij zij rekening houdt met de in lid 8 van dit artikel vastgestelde criteria, en stelt zij de betrokken lidstaten daarvan in kennis. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 45, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

6.   Het doorsturen van de aanvragen overeenkomstig dit artikel laat de verdeling van de vangstmogelijkheden over of de uitwisseling van vangstmogelijkheden tussen de lidstaten, overeenkomstig artikel 16 van de basisverordening, onverlet.

7.   Zolang de in lid 2 bedoelde termijnen niet zijn vastgesteld, wordt de Commissie niet belet om het in de leden 2 tot en met 5 beschreven mechanisme toe te passen.

8.   Voor de in dit artikel bedoelde nieuwe toewijzing van vangstmogelijkheden houdt de Commissie met name rekening met:

a)

de datum van elk van de ontvangen verzoeken;

b)

de voor de nieuwe toewijzing beschikbare vangstmogelijkheden;

c)

het aantal ontvangen verzoeken;

d)

het aantal verzoekende lidstaten, en

e)

als de vangstmogelijkheden volledig of gedeeltelijk gebaseerd zijn op de visserijinspanning of de vangsten, de verwachte visserij-inspanning of verwachte vangsten van elk van de betrokken vaartuigen.

Artikel 48

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Straatsburg, 12 december 2017.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

M. MAASIKAS


(1)  PB C 303 van 19.8.2016, blz. 116.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 2 februari 2017 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 17 oktober 2017 (PB C 390 van 17.11.2017, blz. 1). Standpunt van het Europees Parlement van 26 oktober 2017 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  Verordening (EG) nr. 1006/2008 van de Raad van 29 september 2008 betreffende machtigingen voor visserijactiviteiten van communautaire vissersvaartuigen buiten de communautaire wateren en de toegang van vaartuigen van derde landen tot de communautaire wateren, en houdende wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93 en (EG) nr. 1627/94 en houdende intrekking van Verordening (EG) nr. 3317/94 (PB L 286 van 29.10.2008, blz. 33).

(4)  Besluit 98/392/EG van de Raad van 23 maart 1998 betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982 en de Overeenkomst inzake de toepassing van deel XI van dat Verdrag van 28 juli 1994 (PB L 179 van 23.6.1998, blz. 1).

(5)  Besluit 98/414/EG van de Raad van 8 juni 1998 inzake de bekrachtiging door de Europese Gemeenschap van de Overeenkomst over de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982 die betrekking hebben op de instandhouding en het beheer van de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden (PB L 189 van 3.7.1998, blz. 14).

(6)  Besluit 96/428/EG van de Raad van 25 juni 1996 inzake de aanvaarding door de Gemeenschap van de Overeenkomst om de naleving van de internationale instandhoudings- en beheersmaatregelen door vissersvaartuigen op de volle zee te bevorderen (PB L 177 van 16.7.1996, blz. 24).

(7)  Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).

(8)  Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad van 29 september 2008 houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1936/2001 en (EG) nr. 601/2004 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 1093/94 en (EG) nr. 1447/1999 (PB L 286 van 29.10.2008, blz. 1).

(9)  Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een controleregeling van de Unie die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008, (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1).

(10)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).

(11)  Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31).

(12)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(13)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(14)  Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 2328/2003, (EG) nr. 861/2006, (EG) nr. 1198/2006 en (EG) nr. 791/2007 van de Raad en Verordening (EU) nr. 1255/2011 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 149 van 20.5.2014, blz. 1).

(15)  Verordening (EU) nr. 1026/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende bepaalde maatregelen met het oog op de instandhouding van visbestanden ten aanzien van landen die niet-duurzame visserij toelaten (PB L 316 van 14.11.2012, blz. 34).

(16)  Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (INSPIRE) (PB L 108 van 25.4.2007, blz. 1).


BIJLAGE

Overzicht van te verstrekken gegevens

I

AANVRAGER

1

Naam van de marktdeelnemer

2

E-mail

3

Adres

4

Fax

5

Telefoon

6

Naam van de reder

7

E-mail

8

Adres

9

Fax

10

Telefoon

11

Naam van de organisatie of van de agent die de marktdeelnemer vertegenwoordigt

12

E-mail

13

Adres

14

Fax

15

Telefoon

16

Naam van de kapitein(s)

17

E-mail

18

Adres

19

Fax

20

Telefoon


II

VISSERSVAARTUIG

21

Naam van het vaartuig

22

Identificatienummer van het vaartuig (IMO-nummer, CFR-nummer enz.)

23

Methode van visconservering aan boord

24

FAO-code vaartuigtype

25

FAO-code vistuigtype


III

VISSERIJCATEGORIE WAARVOOR EEN VISMACHTIGING WORDT AANGEVRAAGD

26

Type machtiging (rechtstreekse machtiging; volle zee; ondersteuning)

27

Visserijgebied (FAO-gebied(en), -deelgebied(en), -sector(en) of -subsector(en), in voorkomend geval)

28

Gebied van de activiteit (volle zee; derde land — preciseer)

29

Havens van aanlanding

30

FAO-code(s) doelsoort(en) (of visserijcategorie voor PODV)

31

Aangevraagde machtigingsperiode (begin- en einddatum)

32

Lijst van ondersteuningsvaartuigen (naam van het vaartuig; IMO-nummer; CFR-nummer)


IV

CHARTERING

33

Vaartuig actief in het kader van een charterovereenkomst (J/N)

34

Type charterovereenkomst

35

Charterperiode (begin- en einddatum)

36

Vangstmogelijkheden (in ton) toegewezen aan het gecharterde vaartuig

37

Derde land dat vangstmogelijkheden toewijst aan het gecharterde vaartuig