ISSN 1977-0758 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 317 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
60e jaargang |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst. |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
II Niet-wetgevingshandelingen
BESLUITEN
1.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 317/1 |
BESLUIT (EU) 2017/2111 VAN DE COMMISSIE
van 5 juli 2016
inzake de oprichting en financiering van Airport Handling S.p.A. SA.21420 (2014/C) (ex 2014/NN) uitgevoerd door Italië
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2016) 4103)
(Slechts de tekst in de Italiaanse taal is authentiek)
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 108, lid 2, eerste alinea,
Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name artikel 62, lid 1, onder a),
Na de belanghebbenden overeenkomstig de genoemde artikelen te hebben aangemaand hun opmerkingen (1) te maken, en rekening houdende met deze opmerkingen,
Overwegende hetgeen volgt:
1. PROCEDURE
(1) |
Naar aanleiding van een klacht heeft de Commissie de Italiaanse autoriteiten op 23 juni 2010 in kennis gesteld van haar besluit om de formele onderzoeksprocedure in te leiden overeenkomstig artikel 108, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna „het Verdrag” genoemd), in verband met de kapitaalinjecties die SEA S.p.A. (hierna „SEA” genoemd), de staatsonderneming die actief is op de luchthavens Milaan Malpensa en Milaan Linate, tussen 2002 en 2010 heeft verricht in haar dochteronderneming SEA Handling S.p.A. (hierna „SEAH” genoemd), verlener van grondafhandelingsdiensten op die luchthavens. |
(2) |
Met uitzondering van een klein deel (0,88 %) dat in handen was van kleinere aandeelhouders, was SEA tijdens die periode geheel in eigendom van overheidsinstanties, namelijk de gemeente Milaan (84,56 %) en de provincie Milaan (14,56 %). In december 2011 is 29,75 % van de aandelen van SEA verkocht aan het particuliere fonds F2i (Fondi italiani per le infrastrutture). Eind 2012 verhoogde F2i zijn aandelenbelang in SEA tot 44,31 %. Bij de sluiting van de formele onderzoeksprocedure door dit besluit, berust de eigendom van SEA voor 54,81 % bij de gemeente Milaan, voor 44,31 % bij F2i en voor 0,88 % bij andere aandeelhouders. |
(3) |
Op 19 december 2012 heeft de Commissie besluit C(2012) 9448 aangenomen, zoals gecorrigeerd bij besluit C(2013) 1668 van 22 maart 2013 (hierna „het terugvorderingsbesluit” genoemd), inzake de steun die SEA in de jaren 2002-2010 had verleend aan haar dochteronderneming SEAH. De Commissie was tot de bevinding gekomen dat de voltallige injecties die SEA had verricht in het kapitaal van haar dochteronderneming onrechtmatige staatssteun vormden. De Commissie concludeerde tevens dat die kapitaalinjecties volgens de EU-richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden niet verenigbaar waren met de interne markt, hoewel SEAH als onderneming in moeilijkheden kon worden aangemerkt (2). |
(4) |
Bijgevolg werd Italië opgedragen om, in overeenstemming met de toepasselijke nationale wetgeving, al het nodige te doen om van SEAH de onrechtmatige staatssteun van ongeveer 359,644 miljoen EUR plus terugvorderingsrente terug te vorderen. |
(5) |
Op respectievelijk 4 maart 2013, 15 maart 2013 en 18 maart 2013 hebben Italië, SEAH en de gemeente Milaan beroep tot nietigverklaring van het terugvorderingsbesluit ingesteld bij het Gerecht (zaken T-125/13, T-152/13 en T-167/13). De zaken T-125/13, T-152/13 en T-167/13 lopen nog. |
(6) |
Op 18 maart 2013 en 21 maart 2013 hebben SEAH en de gemeente Milaan aanvragen ingediend om de uitvoering van het terugvorderingsbesluit op te schorten (zaak T-152/13 R en T-167/13 R). Op 21 mei 2013 heeft het bestuursgerecht van Lombardije (hierna „TAR Lombardia” genoemd) opschorting van de tenuitvoerlegging van het terugvorderingsbesluit gelast. Op 25 september 2013 heeft de Italiaanse Raad van State (hierna de „RvS” genoemd) de uitspraak van TAR Lombardia nietig verklaard. Het bij het Gerecht ingediende verzoek om opschorting is in juni 2013 ingetrokken (3). |
(7) |
Op 27 november 2013 heeft Italië de Commissie bij wijze van informeel proces voorafgaand aan de kennisgeving geraadpleegd over de volgende projecten: ten eerste het plan van SEA om SEAH te liquideren; ten tweede het voornemen van SEA om een nieuwe dochteronderneming voor grondafhandelingsdiensten op de luchthavens van Milaan op te richten met de naam „Airport Handling S.p.A.” (hierna „Airport Handling” genoemd) en er beginkapitaal in te injecteren. In dat aan de kennisgeving voorafgaande proces heeft Italië de Commissie gevraagd te bevestigen dat:
|
(8) |
Bij brief van 9 juli 2014 heeft de Commissie Italië in kennis gesteld van haar besluit om de procedure van artikel 108, lid 2, van het Verdrag in te leiden met betrekking tot de oprichting van Airport Handling door SEA (hierna „het inleidingsbesluit van 2014” genoemd). Met die procedure heeft de Commissie Italië verzocht om binnen een maand na ontvangst van deze brief alle informatie te verschaffen die haar zou kunnen helpen om vast te stellen of de terugbetalingsverplichting van SEAH op Airport Handling is overgegaan en of de kapitaalinjectie van SEA in Airport Handling steun inhoudt. |
(9) |
Op 19 september 2014 hebben Italië, SEA en Airport Handling een beroep tot nietigverklaring van het inleidingsbesluit van 2014 ingesteld bij het Gerecht (zaak T-673/14, T-674/14 en T-688/14). Het Gerecht (vierde kamer) heeft het beroep in zaak T-673/14 bij beschikking afgewezen op 8 december 2015; het beroep in zaak T-674/14 en T-688/14 is op respectievelijk 14 en 15 juli 2015 ingetrokken. |
(10) |
Op 23 september 2014 en 25 september 2014 hebben SEA en Airport Handling aanvragen ingediend voor voorlopige maatregelen om de uitvoering van het inleidingsbesluit van 2014 op te schorten (zaak T-674/14 R en T-688/14 R). Op 29 september 2014 heeft de president van het Gerecht gelast de publicatie van het inleidingsbesluit van 2014 in het Publicatieblad van de Europese Unie op te schorten. Op 28 november 2014 heeft de president van het Gerecht de verzoeken van SEA en Airport Handling om voorlopige maatregelen afgewezen en de voorbereidende voorlopige maatregel herroepen die de Commissie gelastte het inleidingsbesluit van 2014 niet te publiceren (4). |
(11) |
Op 6 februari 2015 is het inleidingsbesluit van 2014 in het Publicatieblad van de Europese Unie (5) bekendgemaakt. Daarbij verzocht de Commissie belanghebbenden hun opmerkingen over de onderzochte maatregelen kenbaar te maken. |
(12) |
Italië heeft bij brief van 9 september 2014 opmerkingen over het inleidingsbesluit van 2014 ingediend. |
(13) |
De Commissie heeft van vier belanghebbenden opmerkingen ontvangen. Zij heeft die opmerkingen aan Italië doorgezonden en dat land in de gelegenheid gesteld erop te reageren. Italië heeft de Commissie bij brief van 26 mei 2015 van haar commentaar in kennis gesteld. |
(14) |
De Commissie heeft Italië bij brief van 20 mei 2015 verzocht aanvullende informatie te verschaffen. Italië heeft daarop bij brief van 19 en 22 juni 2015 en 2 juli 2015 geantwoord. |
(15) |
Op 30 januari 2015, 7 mei 2015 en 15 september 2015 hebben bijeenkomsten tussen de diensten van de Commissie en de vertegenwoordigers van de Italiaanse autoriteiten en de Milan Airport Handling Trust plaatsgevonden. Na die bijeenkomsten heeft de trust op 6 februari 2015, 8 juni 2015, 13 augustus 2015 en 23 september 2015 informatie ingediend die voornamelijk bedoeld was om de Commissie in te lichten over de staat van de procedure voor verkoop van een minderheidsbelang in Airport Handling. De aard en de taak van de trust worden in paragraaf 2.3 toegelicht. |
(16) |
Bij brief van 23 oktober 2015 heeft de Commissie Italië gevraagd aanvullende informatie te verstrekken. Op 10 november 2015 heeft Italië daarop per brief gereageerd. |
(17) |
Op 25 november 2015 is een bijeenkomst gehouden tussen de diensten van de Commissie en de Italiaanse autoriteiten, de Milan Airport Handling Trust en de onderneming D’Nata, die zich voorbereidde om een deelneming in het aandelenkapitaal van Airport Handling te verwerven. |
(18) |
Bij brief van 16 december 2015 heeft Italië de Commissie in kennis gesteld van haar plannen om de reikwijdte van de economische activiteiten van Airport Handling deels te wijzigen. |
(19) |
Bij brief van 18 december 2015 heeft Italië een overzicht gegeven van de voornaamste elementen die het in de loop van de procedure had verschaft. De Commissie heeft daarop bij brief van 19 januari 2016 geantwoord. |
(20) |
Op 29 januari en 15 februari 2016 heeft Italië de Commissie per brief geactualiseerde informatie verstrekt over het privatiseringsproces van Airport Handling. |
2. BESCHRIJVING VAN DE MAATREGEL
(21) |
Er worden twee maatregelen onderzocht: ten eerste de oprichting van Airport Handling in samenhang met de liquidatie van SEAH. De Commissie heeft onderzocht of deze maatregel tot economische continuïteit tussen de twee ondernemingen en bijgevolg tot overdracht van de terugbetalingsverplichting van SEAH op Airport Handling heeft geleid. Ten tweede wordt de verschaffing van aandelenkapitaal aan Airport Handling door de publieke moederonderneming SEA onderzocht. De Commissie heeft onderzocht of deze maatregel onder marktvoorwaarden is uitgevoerd. Hierna wordt een beschrijving gegeven van de omstandigheden waarin deze transacties hebben plaatsgevonden. |
2.1. Overeenkomsten met de vakbonden en nieuwe arbeidsovereenkomsten
(22) |
In de periode waarin de ter onderzoek voorliggende maatregelen ten uitvoer zijn gelegd, hebben respectievelijk de SEA-groep (SEA en SEAH), SEAH en Airport Handling in het kader van de door SEA ingeleide vrijwillige liquidatie van SEAH overeenkomsten gesloten met de vakbonden die de werknemers van SEAH vertegenwoordigden. Het algemene doel van deze overeenkomsten was om de banen van alle werknemers van SEAH te behouden en de afhandelingsactiviteiten binnen de SEA-groep duurzaam te continueren. De volgende overeenkomsten zijn gesloten: |
(23) |
Nadat SEA had besloten dat SEAH opgeheven diende te worden om aan het terugvorderingsbesluit te voldoen, heeft de SEA-groep op 4 november 2013 een overeenkomst met de vakbonden gesloten om het probleem dat SEAH-werknemers werkloos zouden raken op te lossen. De overeenkomst voorzag in een vrijwilligvertrekregeling voor alle werknemers van SEAH, die ten uitvoer gelegd zou worden door middel van collectief ontslag en de oprichting van een nieuwe dochteronderneming in volledige eigendom van SEA, die een deel van de SEAH-werknemers weer in dienst zou nemen. |
(24) |
In die overeenkomst was een „conceptschikking” opgenomen en werd bepaald dat er een „uitvoeringsovereenkomst” nodig was om regels voor nieuwe contractvoorwaarden alsook een nieuwe werkstructuur voor werknemers van Airport Handling op te stellen, omdat uit het door de Commissie uitgesproken discontinuïteitsvereiste volgt dat er geheel nieuwe arbeidsrelaties aangegaan moeten worden. Voorts bepaalde de overeenkomst dat de afsluiting van een dergelijke Uitvoeringsovereenkomst alleen mogelijk was na het voeren van „commerciële onderhandelingen tussen Airport Handling en de luchtvaartmaatschappijen die actief zijn op de luchthavens Linate en Malpensa, in een context van vrije concurrentie” (6). In het kort moest de Uitvoeringsovereenkomst op de volgende principes berusten:
|
(25) |
Op 22 april 2014 heeft SEAH de bijzondere ontslagregeling (Collocamento in mobilità) in werking gesteld, een socialezekerheidsstelsel dat de Italiaanse staat voornamelijk heeft ingesteld om werknemers van in moeilijkheden verkerende ondernemingen te ondersteunen in perioden van werkloosheid (7). Op dat moment had SEAH 2 214 werknemers, het equivalent van 1 980 voltijdse werknemers. |
(26) |
Op 31 mei 2015 had Airport Handling […] (*1) werknemers ([…] (*1) voltijdse equivalenten, hierna „fte’s” genoemd), waarvan […] (*1) werknemers ([…] (*1) fte’s) voormalige werknemers van SEAH waren. |
(27) |
Op 4 juni 2014 hebben SEAH en de vakbonden de Uitvoeringsovereenkomst ondertekend die beoogt de bepalingen van de in overweging 24 bedoelde conceptschikking ten uitvoer te leggen. |
(28) |
In de overeenkomst was bepaald dat SEA er ten eerste mee akkoord ging dat Airport Handling personeel van SEAH in dienst nam, met de functieprofielen en in de aantallen die Airport Handling nodig had, en ten tweede dat de onderhandelingen met de vakbonden over de selectiecriteria voor personeel zouden beginnen. De overeenkomst stipuleert tevens dat nieuwe arbeidsovereenkomsten met Airport Handling per definitie een breuk met de formele en materiële inhoud van de arbeidsovereenkomst met SEAH inhouden. |
(29) |
Volgens die overeenkomst toonde SEAH zich bereid te voorzien in een financieel stimuleringsprogramma voor werknemers die er uiterlijk op 30 juni 2014 mee zouden instemmen zich niet tegen de ontslagmaatregelen te verzetten. |
(30) |
Op 4 juni 2014 heeft Airport Handling tevens een overeenkomst met de vakbonden gesloten. Die overeenkomst vermeldt het aantal werknemers met een contract voor onbepaalde duur dat Airport Handling op 1 juli 2014 nodig had. Voorts bepaalde de overeenkomst dat Airport Handling erin toestemde bij voorkeur voormalige werknemers van SEAH weer in dienst te nemen. |
(31) |
In die overeenkomst is de veronderstelde behoefte aan arbeidskrachten van Airport Handling aangegeven, uitgedrukt in fte. In dat kader wordt in de overeenkomst aangegeven dat die opgaven kunnen wijzigen wat betreft het totale aantal en/of de variabelen die in de overeenkomst zijn genoemd. De geschatte personeelsbehoefte was als volgt: […] (*1) fte permanent personeel voor bedrijfsactiviteiten; […] (*1) fte administratief personeel; […] (*1) fte tijdelijk personeel voor seizoenactiviteiten. De overeenkomst bepaalt dat de strategie van Airport Handling om die behoefte te vervullen erin zal bestaan om met voorrang personen te benaderen die momenteel in dienst zijn bij SEAH. De overeenkomst voorziet ook in de aanwervingsprocedure, de juridische en financiële inhoud van arbeidscontracten, sociaal beleid en werkorganisatie. De bepalingen van de overeenkomst impliceren dat voormalig personeel van SEAH in dienst genomen wordt volgens nieuwe overeenkomsten met wezenlijk andere economische voorwaarden. |
(32) |
De in die overeenkomst gestipuleerde werkregelingen verschillen van die welke SEAH voor haar werknemers gebruikte. Met name op de volgende punten:
|
(33) |
Volgens Italië heeft dat geleid tot het volgende:
|
(34) |
Op 9 juni 2014 heeft de buitengewone aandeelhoudersvergadering van SEAH de ontbinding van de vennootschap middels vrijwillige liquidatie goedgekeurd en de effectieve ontbindingsdatum vastgesteld op 1 juli 2014 (8). |
(35) |
Er werd een curator benoemd, die belast werd met de taak om de activa van de vennootschap te verkopen, schuldeisers te betalen en de slotbalans en het eindverslag van de liquidatie op te stellen. |
(36) |
De vakbonden hadden de inwerkingtreding van de overeenkomsten van 4 juni 2014 afhankelijk gemaakt van de positieve uitslag van een referendum onder SEAH-werknemers. Dat referendum is gehouden tussen 11 en 13 juni 2014. In dat referendum werd de overeenkomst van 4 juni 2014 afgewezen. |
(37) |
Bijgevolg besloot de aandeelhoudersvergadering op 1 juli 2014 de termijn voor het staken van de activiteiten van SEAH te verlengen tot 31 augustus 2014 en de curator (die zijn taak op 1 juli 2014 had aangevangen) te machtigen de vennootschap tot die datum voorlopig te besturen en na afloop van die termijn over te gaan tot overdracht van de activa en beëindiging van de activiteiten van SEAH. |
(38) |
Om de negatieve uitslag van het referendum van 14 juni 2014 te ondervangen, hebben de vakbonden op 4 juli bepaalde verduidelijkingen op punten van de overeenkomst van 4 juni 2014 voorgesteld, zoals de verplichting om extra werkdagen gelijkmatig over het jaar te spreiden, de vermelding dat „effectiviteit van de werkuren” betekende dat bij een werkweek van vijf dagen ten minste 7,5 uur per dag gewerkt moest worden, en dat werknemers voor bepaalde feestdagen die volgens de nieuwe overeenkomst niet meer werden doorbetaald uit twee arbeidsmogelijkheden konden kiezen. Op 7 juli 2014 heeft Airport Handling die voorstellen goedgekeurd. Op 15 juli 2014 heeft Airport Handling een aanvullende overeenkomst ondertekend die de geldigheid van de overeenkomst van 4 juni 2014 bekrachtigde en waarin de door de vakbonden gevraagde verduidelijkingen waren opgenomen. Die nieuwe overeenkomst bevatte echter geen wezenlijke veranderingen ten opzichte van de eerder afgewezen overeenkomst van 4 juni 2014. |
(39) |
In augustus 2014 is SEAH overgegaan tot het ontslag van haar voltallige personeel. Tegelijkertijd begon Airport Handling uit de voormalige werknemers van SEAH die werknemers aan te werven die ze voor haar activiteiten onontbeerlijk achtte. Airport Handling heeft ook Adecco, een dienstverlener op het gebied van tijdelijk werk, ingeschakeld om tijdelijk personeel te leveren. |
(40) |
SEAH heeft haar activiteiten op 1 september 2014 beëindigd. Op die dag is Airport Handling haar activiteiten begonnen op de luchthavens van Milaan. Op 1 september 2014 had Airport Handling […] (*1) werknemers ([…] (*1) fte) en verschafte dus werk aan […] (*1) % van de werknemers die bij SEAH in dienst waren op 22 april 2014, de datum waarop SEAH de officiële procedure voor collectief ontslag van haar werknemers heeft ingeleid. Daarnaast maakte Airport Handling gebruik van […] (*1) uitzendkrachten ([…] (*1) fte) […] (*1). |
2.2. Contract met luchtvaartmaatschappijen
(41) |
Bij brief van 22 april 2014 heeft SEAH luchtvaartmaatschappijen, leveranciers en andere belanghebbenden meegedeeld dat ze haar activiteiten op 1 juli 2014 zou staken en dat ze bijgevolg met ingang van die datum geen grondafhandelingsdiensten op de luchthavens van Milaan meer zou verlenen. |
(42) |
Na die mededeling besloten tien luchtvaartmaatschappijen de grondafhandelingsdiensten op de luchthavens van Milaan toe te vertrouwen aan andere dienstverleners dan SEAH en Airport Handling. |
(43) |
Tegelijkertijd werd Airport Handling via openbare aanbesteding door 19 luchtvaartmaatschappijen geselecteerd als verlener van grondafhandelingsdiensten. Andere luchtvaartmaatschappijen selecteerden Airport Handling door middel van een concurrentiegerichte dialoog. Volgens Italië wordt de dienstverlener gewoonlijk geselecteerd na beoordeling van bepaalde factoren als prijs, financiële soliditeit van de dienstverlener, beschikbaarheid van efficiënt materieel, bestaan van een netwerk, resultaten in het verleden, ervaring en bekwaamheid van de onderneming. |
2.3. Oprichting van Airport Handling en overdracht van de deelneming van SEA aan de Milan Airport Handling Trust; financiering van Airport Handling
(44) |
Airport Handling is op 9 september 2013 opgericht als vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, met een aandelenkapitaal van 10 000 EUR. |
(45) |
Op 10 maart 2014 heeft de raad van bestuur van SEA besloten het kapitaal van Airport Handling met maximaal 2,5 miljoen EUR te verhogen om Airport Handling te laten voldoen aan de eisen van de nationale burgerluchtvaartautoriteit (ENAC) voor certificering als grondafhandelaar. Krachtens de geldende nationale voorschriften verleent ENAC licenties aan verleners van grondafhandelingsdiensten die aan de volgende eisen voldoen (9):
|
(46) |
Op 30 juni 2014 heeft de raad van bestuur van SEA besloten tot oprichting van de Milan Airport Handling Trust (hierna „de trust” genoemd) en tot verhoging van het kapitaal van Airport Handling met maximaal 25 miljoen EUR. |
(47) |
De trust is op 30 juni 2014 opgericht en op dezelfde dag is de trustakte ondertekend. De oprichtingsakte bepaalt dat de trust: i) hangende de verkoop van een minderheidsbelang in de vennootschap optreedt als enige aandeelhouder van Airport Handling en ii) de afwezigheid van continuïteit tussen SEA Handling en Airport Handling waarborgt. |
(48) |
Volgens de trustakte is de trust opgericht met de volgende specifieke doelstellingen:
|
(49) |
De trustakte bepaalt dat de trust zijn bevoegdheden ter vervulling van deze missie uitoefent om:
|
(50) |
Meer in het bijzonder moet de trustee volgens de trustakte verifiëren dat er sinds de oprichting van Airport Handling geen rechtshandelingen zijn verricht die ertoe leiden dat SEAH activa, roerende of onroerende goederen, contracten met luchtvaartmaatschappijen en/of leveranciers van afhandelingsdiensten, intellectuele-eigendomsrechten of unilaterale garanties met economische gevolgen (d.w.z. zakelijke of persoonlijke zekerheden) anders dan in de trustakte voorzien, aan Airport Handling overdraagt. |
(51) |
In die zin onttrekt de trustakte het volgende aan de controlebevoegdheid van de trustee:
|
(52) |
Daarnaast bepaalt de trustakte tevens dat de trustee moet verifiëren dat:
|
(53) |
Volgens de trustakte is het evenwel niet de taak van de trustee om te bepalen of verifiëren dat:
|
(54) |
Wat betreft de toetreding van een externe belegger tot Airport Handling, bepaalt de trustakte dat de beginfase van de procedure voor openstelling van het kapitaal van Airport Handling aan „geschikte aandeelhouders” (te weten natuurlijke of rechtspersonen of organisaties die, voor zover in Italië gevestigd, geen overheidsinstanties of door de Italiaanse overheid gecontroleerde ondernemingen zijn, met uitzondering van beursgenoteerde ondernemingen) door SEA beheerd zou worden en geacht werd op 28 februari 2015 afgerond te zijn. |
(55) |
De trustakte bepaalt dat de trustee, als SEA op 1 maart 2015 nog voor meer dan […] (*1) % aandeelhouder van Airport Handling is, op zoek moet gaan naar beleggers die moeten voldoen aan de voorwaarden die SEA eerder aan hem heeft meegedeeld middels een akte die ter kennis van de als curator van de trust optredende advocaat gebracht moet worden en door SEA te zijner tijd moet worden herzien. In elk ander geval mag de trustee de deelneming in Airport Handling niet vervreemden zonder toestemming van SEA. |
(56) |
De trustakte bepaalt voorts dat SEA na de verkoop van […] (*1) % van de deelneming van SEA in Airport Handling particuliere beleggers moet zoeken die bereid zijn om verdere deelnemingen in het kapitaal van Airport Handling te verwerven, rekening houdend met sociale overwegingen en de verplichting van SEA om grondafhandelingsdiensten te blijven leveren op de luchthavens van Milaan. |
(57) |
Op 26 augustus 2014 heeft de raad van bestuur van Airport Handling een addendum bij de trustakte goedgekeurd. In het addendum was bepaald dat Airport Handling, overeenkomstig artikel 2346, lid 6, van het Italiaanse Burgerlijk Wetboek (10), 20 000 winstdelende eigenvermogensinstrumenten, zogenaamde SFP’s (strumenti finanziari partecipativi) zou uitgeven, elk met een nominale waarde van 1 000 EUR, die aan SEA zouden worden aangeboden. Het addendum werd de volgende dag ondertekend. |
(58) |
Op 27 augustus 2014 heeft de aandeelhoudersvergadering van Airport Handling (11) besloten om het kapitaal van Airport Handling te verhogen van 1,3 miljoen EUR naar 5 miljoen EUR, ingetekend en volgestort door SEA. |
(59) |
Op dezelfde dag heeft SEA de volledige deelneming in Airport Handling aan de trust overgedragen en een trustee benoemd om Airport Handling te beheren, te weten Crowe Horwath Trustee Services (hierna „de trustee” genoemd). |
(60) |
Op 27 augustus 2014 heeft de trustee een nieuwe raad van bestuur voor Airport Handling benoemd. SEA […] (*1) hogere managers […] (*1), van vijf, […] (*1). Volgens Italië vervullen beide hun activiteiten uitsluitend in het belang van Airport Handling op basis van een detacheringscontract van moedermaatschappij SEA. |
(61) |
Na de toekenning van de deelneming van SEA in de trust, heeft de aandeelhoudersvergadering van Airport Handling (12), ook op 27 augustus 2014, besloten Airport Handling om te vormen van een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (S.R.L) in een vennootschap op aandelen (S.p.A) en 20 000 SFP’s uit te geven, die SEA ter inschrijving werden aangeboden voor een prijs van 1 000 EUR per stuk. De SFP’s zijn de volgende dag ingeschreven en volgestort door SEA, waarmee het kapitaal van Airport Handling werd verhoogd tot 25 miljoen EUR in totaal (5 miljoen EUR in aandelen en 20 miljoen EUR in SFP’s). |
2.4. De poging tot verkoop van de activa van SEAH; het leasecontract met Airport Handling
(62) |
Op 12 november 2014 heeft de curator een oproep geplaatst tot het indienen van blijken van belangstelling in de aankoop van de activa van SEAH; De oproep is bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie: „Italië — Milaan: Verkoop van materieel bestaande uit, uitsluitend ter informatie: vrachtverladers, transportinrichtingen, hefplatforms, palletwagen, mobiele transportbanden, mobiele vliegtuigtrappen/mobiele vliegtuigtrappen BAE, elektrische/diesel-/hybride tractors, vaten, generatoren, airconditioners, compressoren, bagage-/goederentrolleys 2014/5 218-385934 — Oproep tot het indienen van blijken van belangstelling” (13). Voor het doel van de oproep tot het indienen van blijken van belangstelling, zijn de activa ingedeeld in negen partijen. |
(63) |
SEAH heeft Istituto del Marchio di Qualità S.p.A. (hierna „IMQ” genoemd) opdracht gegeven om een uitgebreide waardering van de activa van SEAH uit te voeren en op die grondslag de leasevergoeding voor het grondafhandelingsmaterieel van SEAH en de verkoopprijs van de activa te bepalen. IMQ heeft twee rapporten opgesteld: op 25 juni 2014 met betrekking tot de leasevergoeding; op 16 oktober 2014 met betrekking tot de verdeling van de activa in partijen voor verkoop. Volgens IMQ moet de geschatte waarde van de activa worden opgevat als de waarschijnlijke contante marktwaarde van activa met vergelijkbare technische kenmerken, prestaties, staat van onderhoud, gebruik en leeftijd. |
(64) |
De sluitingsdatum voor het indienen van biedingen voor de negen partijen werd vastgesteld op 26 januari 2015. |
(65) |
IMQ stelde voor het leasen van het grondafhandelingsmaterieel van SEAH een vergoeding van […] (*1) EUR per zes maanden ([…] (*1) EUR per jaar) voor. |
(66) |
Op 1 september 2014 zijn SEAH en Airport Handling een leasecontract aangegaan op grond waarvan Airport Handling het grondafhandelingsmaterieel van SEAH zou leasen tegen een leasevergoeding van […] (*1) EUR, d.w.z. het bedrag dat door IMQ was voorgesteld. Het leasecontract zou aflopen op 31 augustus 2015. |
(67) |
Om de juistheid van de door IMQ uitgevoerde waardebepaling te bevestigen, hebben Airport Handling en SEAH op 1 september 2014 een beroep gedaan op een tweede onafhankelijke deskundige, Ernst & Young financial-business Advisors SpA (hierna „E&Y” genoemd), om de hoogte van de leasevergoeding opnieuw te waarderen. In dat verband waren SEAH en Airport Handling contractueel overeengekomen dat, mocht de tweede waardering uitkomen op een marktwaarde die ten minste […] (*1) % afweek van de waarde die door IMQ was vastgesteld, de contractuele vergoeding met terugwerkende kracht dienovereenkomstig zou worden bijgesteld. |
(68) |
Op 15 oktober 2014 diende E&Y het rapport in, waarin het marktconforme leasetarief voor de activa van SEAH was vastgesteld op […] (*1) per jaar. Op 25 oktober 2014 zijn Airport Handling en SEAH overeengekomen de door E&Y uitgevoerde analyse uit te breiden en laatstgenoemde de daadwerkelijke bedrijfsomstandigheden en de fysieke staat van de activa te laten analyseren (E&Y had zijn beoordeling aanvankelijk gebaseerd op een steekproefsgewijze fysieke controle van de activa). Die analyse bracht aan het licht dat een aantal machines en uitrustingen, gezien de korte leaseperiode en de hoge kosten van de reparaties die veel verouderde uitrustingen nodig hadden, niet geschikt was voor gebruik. Op de datum waarop de trust zijn opmerkingen over het inleidingsbesluit van 2014 indiende, zochten SEAH en Airport Handling volgens de trust naar een oplossing om een geding te voorkomen. Bijgevolg werd de leasevergoeding met terugwerkende kracht bijgesteld op […] (*1) EUR per jaar. |
(69) |
Op 26 november 2014 heeft de raad van bestuur van Airport Handling besloten om de aankoop van nieuw materieel openbaar aan te besteden. Op 11 februari 2015 heeft Airport Handling als uitvloeisel van die procedure circa […] (*1) % van haar materieel vervangen door op de markt gekochte activa, voor een bedrag van ongeveer […] (*1) EUR. Volgens de Italiaanse autoriteiten heeft Airport Handling die aankoop uitsluitend uit eigen middelen bekostigd. |
(70) |
Op 9 februari 2015 is de inschrijving voor de verkoop van de activa van SEAH mislukt verklaard, daar zich voor geen van de partijen bieders hadden aangediend. |
(71) |
Op 26 februari 2015 heeft SEAH een eerste kennisgeving van Airport Handling ontvangen, waarbij laatstgenoemde kenbaar maakte belangstelling te hebben in de aankoop van 6 van de 9 aangeboden partijen. Op 3 juni 2015 heeft Airport Handling haar kennisgeving van belangstelling herhaald. Op 18 september 2015 zijn […] (*1) aan Airport Handling verkocht tegen de prijs die in de aanvankelijke inschrijvingsprocedure was aangegeven, te weten […] (*1) EUR. |
2.5. De verkoop van een minderheidsbelang in Airport Handling
(72) |
Zoals vastgelegd in de trustakte, heeft de trustee de procedure voor verkoop van een minderheidsbelang in het kapitaal van Airport Handling ingeleid. |
(73) |
Daartoe heeft de trustee op 27 januari 2015 de Italiaanse afdeling van bnp Paribas aangewezen als financieel adviseur met betrekking tot de verkoop van „ten minste 30 %” van het aandelenkapitaal van Airport Handling aan externe beleggers. De Italiaanse autoriteiten hebben aangegeven dat bnp Paribas het verkoopproces in zijn hoedanigheid van financieel adviseur volledig onafhankelijk heeft georganiseerd. bnp Paribas heeft de verkoop in de volgende fasen ingedeeld: 1. Voorafgaand onderzoek; 2. Organisatie van de transactie; 3. Sluiting van de transactie. |
(74) |
Vijf belangstellende beleggers hebben een vrijblijvend bod uitgebracht voor de aankoop van een belang van […] (*1)-[…] (*1) % in Airport Handling: […] (*1),[…] (*1),[…] (*1),[…] (*1) en […] (*1). |
(75) |
Volgens de door Italië verstrekte conceptversie van het verkoopcontract verbindt de trustee zich ertoe om de belegger voor de gehele periode tot aan het aflopen van de opschortende termijn (14) het recht te verlenen om de meerderheid van de raad van bestuur te benoemen, d.w.z. drie van de vijf leden, waaronder de CEO van de vennootschap, terwijl de voorzitter van de raad van bestuur door de aandeelhoudersvergadering wordt benoemd. Dit om de belegger in staat te stellen operationele zeggenschap over Airport Handling uit te oefenen. |
(76) |
Op 21 september 2015 heeft de trustee een bindende investeringsraamovereenkomst met D’Nata getekend voor de verkoop van […] (*1) % van de aandelen van Airport Handling. Krachtens die overeenkomst gelden de volgende regelingen: |
(77) |
Initiële investering: nadat de controleautoriteit inzake fusies de verwerving heeft goedgekeurd, verwerft D’Nata […] (*1) % van de aandelen van Airport Handling, met het recht om de meerderheid van de raad van bestuur en de CEO te benoemen. Het doel van die regeling was om D’Nata niettegenstaande diens status als minderheidsaandeelhouder toch in de positie van een aandeelhouder met zeggenschap te plaatsen. |
(78) |
Aanvullende investering: krachtens een calloptieregeling heeft D’Nata het recht om een belang van nog eens […] (*1) % in Airport Handling te verwerven. Een specifieke „staatssteun-putoptie” bepaalt dat D’Nata het recht krijgt om zijn belang van […] (*1) % weer te verkopen tegen de gecorrigeerde aanvankelijke verwervingsprijs als de Commissie een negatief besluit aanneemt of als de staatssteunprocedure 18 maanden na voltooiing van de aanvankelijke investering nog steeds loopt. |
(79) |
Op 8 februari 2016 heeft de Italiaanse mededingingsautoriteit, Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato, goedkeuring verleend voor de verwerving van de uitsluitende zeggenschap over Airport Handling door D’Nata overeenkomstig de Italiaanse fusiewetgeving. De trustee heeft de Commissie op de hoogte gebracht van zijn voornemen om na die goedkeuring de belegging met D’Nata af te sluiten op 8 maart 2016. |
2.6. Het ondernemingsplan 2014-2017
2.6.1. Het ondernemingsplan van 14 november 2013
(80) |
Tijdens de vooronderzoeksfase had Italië het op 14 november 2013 gedateerde ondernemingsplan van Airport Handling voor de periode 2014-2017 (hierna „het ondernemingsplan van november 2013” genoemd) verstrekt om aan te tonen dat de belegging van SEA in het kapitaal van Airport Handling voldeed aan het beginsel van de investeerder in een markteconomie. De voornaamste punten van dit plan zijn hieronder samengevat: |
(81) |
Het ondernemingsplan richt zich op platformdiensten (15) en passagiersdiensten (16), die het merendeel van de activiteiten van Airport Handling uitmaken. Het totale marktaandeel van de vennootschap op de luchthavens Malpensa en Linate zou in de tweede helft van 2014 naar verwachting respectievelijk [50-70] (*1) % en [50-70] (*1) % bedragen en tegen 2017 respectievelijk toenemen tot [60-80] (*1) % en [60-80] (*1) %. |
(82) |
De prognoses die in het plan uiteengezet worden, schetsen stijgende bedrijfsinkomsten uit de verwachte groei van het marktaandeel. Voor de totale inkomsten werd uitgegaan van een stijging van […] (*1) EUR voor de tweede helft van 2014 tot […] (*1) EUR in 2017, op basis van een veronderstelde groei van het passagiersvervoer van […] (*1)-[…] (*1) % per jaar voor de periode 2014-2017. |
(83) |
Voor de gemiddelde personeelsomvang werd uitgegaan van een stijging van […] (*1) fte in 2014 tot […] (*1) fte in 2017 wegens de stijging van het aantal contracten voor onbepaalde duur. De arbeidskosten werden geschat op circa […] (*1) % van de totale bedrijfskosten. SEA zou de productiviteit in de referentieperiode met 12 % verhogen, hoofdzakelijk met drie middelen:
|
(84) |
Aanloopkosten voor het opnieuw onderhandelen van contracten met klanten en leveranciers, overeenkomsten met werknemers, aanwerving, het schrijven van organisatorische/administratieve/operationele procedures, juridische kosten, bankkosten, consultancy en aankoop van kleine artikelen en diverse benodigdheden bedroegen naar schatting […] (*1). |
(85) |
De operationele aanloopkosten, d.w.z. de kapitaaluitgaven die Airport Handling moest doen om operationeel te worden, werden geschat op […] (*1) EUR voor nieuw materieel. Voor het doel van het ondernemingsplan van november 2013 werd echter aangenomen dat Airport Handling tweedehands grondafhandelingsmaterieel zou verwerven dat gewaardeerd was op […] EUR (*1). |
(86) |
Om alle geschatte aanloopkosten te kunnen dekken, vereist het ondernemingsplan een kapitaalverhoging van […] (*1) EUR in […] (*1). |
2.6.2. Het ondernemingsplan van 6 augustus 2014
(87) |
Later in de loop van het onderzoek heeft Italië een op 6 augustus 2014 gedateerd herzien ondernemingsplan ingediend voor de periode 2014-2017 (hierna „het ondernemingsplan van augustus 2014” genoemd), dat op 26 augustus 2014 goedgekeurd is door de raad van bestuur van Airport Handling. Volgens door Italië verstrekte informatie werd aan die herziening al in juli 2014 de laatste hand gelegd. De voornaamste uitgangspunten van dat plan zijn hieronder samengevat: |
(88) |
Marktaandeel Wat betreft […] (*1), gaat het ondernemingsplan van augustus 2014 uit van een iets lagere groei dan het vorige plan, met een marktaandeel van [70-80] (*1) % in […] (*1), op basis van geactualiseerde verwachtingen ten aanzien van de verkeersomvang van […] (*1), en de […] (*1). |
(89) |
Prijzen: De eenheidsprijzen (per vliegtuigbeweging) zijn hoger dan de prijzen waarvan in het ondernemingsplan van november 2013 werd uitgegaan, en blijven nominaal beschouwd constant in de gehele periode 2014-2017. |
(90) |
Personeelskosten: De geschatte personeelskosten in het ondernemingsplan van augustus 2014 zijn iets hoger dan die waarvan in het ondernemingsplan van november 2013 werd uitgegaan en lopen uiteen van […] (*1) tot […] (*1) % van de bedrijfskosten. Die toename is te wijten aan de […] (*1). |
(91) |
Andere in aanmerking genomen kosten waren externe kosten, waardeverminderingen en voorzieningen, die verantwoordelijk waren voor ongeveer […] (*1) % van de totale bedrijfskosten, en gereglementeerde kosten (ongeveer […] (*1) %) van diensten die SEA aan Airport Handling verleent voor het gebruik van gemeenschappelijke gedeelde infrastructuur van de luchthaven (met name […] (*1)). In het ondernemingsplan van augustus 2014 werd geschat dat er […] (*1) EUR geïnvesteerd zou moeten worden in de aankoop van materieel, waarvan […] (*1) voor de aankoop van nieuw materieel en […] (*1) % voor de aankoop van tweedehandsvoertuigen op de markt. Deze cijfers waren gebaseerd op biedingen door potentiële leveranciers die Airport Handling in maart 2014 had ontvangen. |
(92) |
Net als het ondernemingsplan van november 2013 laat het ondernemingsplan van augustus 2014 een daling van de bedrijfskosten zien in vergelijking met de kostenstructuur van SEAH, die in hoofdzaak wordt bereikt door efficiëntieverbetering en personeelsinkrimping. |
2.6.3. Economische waarderingen van het ondernemingsplan
2.6.3.1.
(93) |
Airport Handling heeft Boston Consulting Group opdracht gegeven om een voorlopige onafhankelijke beoordeling van het ondernemingsplan 2014-2017 uit te voeren (hierna „het rapport van BCG” genoemd). BCG heeft dat rapport ingediend op 14 oktober 2014. |
(94) |
Het rapport van BCG is gebaseerd op het op 26 augustus 2014 goedgekeurde ondernemingsplan, op het in november 2013 opgestelde ondernemingsplan, op de eigen ervaring en deskundigheid van BCG en op openbare gegevens met betrekking tot marktontwikkelingen en de voornaamste ondernemingen op het gebied van afhandeling. |
(95) |
Kort gezegd heeft BCG de volgende uitgangspunten van het ondernemingsplan beoordeeld: inkomstenvooruitzichten (op basis van het veronderstelde groeipotentieel van het verkeer, de veronderstelde groei van de door Airport Handling afgehandelde volumes); personeelskosten (op basis van de kosten per fte; veronderstelde productiviteitsstijging); geplande investeringen (totaalbedrag […] (*1)). |
(96) |
BCG heeft zijn bevindingen als volgt samengevat: |
(97) |
In wezen lijken de aannames met betrekking tot de verkeersvolumes bij SEA te verdedigen en overeen te komen met de verwachtingen van grote organisaties, met name IATA en Eurocontrol. BCG heeft echter opgemerkt dat het voornemen om een constante mix van luchtvaartmaatschappijen aan te houden, bestaande uit budgetmaatschappijen en zogenoemde traditionele luchtvaartmaatschappijen, niet aansluit bij de historische ontwikkeling van de mix op de terminal van Malpensa, waar het aandeel budgetmaatschappijen in de laatste vier jaar met […] (*1) zou zijn toegenomen. Bovendien zou een nieuwe nationale Verordening (Decreto Linate) een verhuizing van bepaalde luchtvaartmaatschappijen van Malpensa naar Linate kunnen betekenen. |
(98) |
De veronderstelde ontwikkeling van de door Airport Handling afgehandelde volumes lijkt over het algemeen haalbaar, ten eerste omdat de overeenkomsten die op de datum dat BCG het rapport opstelde met nieuwe luchtvaartmaatschappijen waren gesloten, een marktaandeel van [60-70] (*1) % vertegenwoordigden; ten tweede omdat het marktaandeel van [70-80] (*1) % voor 2017 te verdedigen is met het oog op de huidige concurrentiedynamiek in de sector en het historische marktaandeel van [70-80] (*1) % van SEAH. |
(99) |
Volgens BCG leken de veronderstelde inkomsten uit diensten aan de luchthavenbeheerder over het algemeen te worden nagestreefd in lopende onderhandelingen met SEA. Door de veronderstelde contractduur van twee jaar kon BCG de inkomsten die in het laatste jaar van het plan (2017) werden verwacht echter niet vaststellen. |
(100) |
Veronderstellingen over gemiddelde kostenstijgingen van personeelseenheden van […] (*1) % per jaar tussen 2014 en 2017 zouden in grote lijnen aansluiten bij de overeenkomst die in oktober 2014 was gesloten tussen de Italiaanse vereniging van luchthavenexploitanten en de vakbonden. |
(101) |
De met […] (*1) % gestegen productiviteit van bedrijfsmiddelen lijkt over het algemeen houdbaar, ten eerste omdat er toen het rapport werd opgesteld al een productiviteitsstijging van […] (*1) % was bereikt en ten tweede omdat de resterende […] (*1) % redelijk lijkt gezien de huidige organisatorische instrumenten en de technische staat van uitvoering. |
(102) |
BCG kwam ook tot de bevinding dat de investeringsbegroting van […] (*1) in het algemeen verenigbaar is met de aankoop van een nieuwe vloot die voornamelijk bestaat uit nieuwe voertuigen (95 %), zoals blijkt uit de gedetailleerde aankoopprijzen in de offertes die Airport Handling in maart 2014 had ontvangen. |
(103) |
BCG concludeerde dat de in het ondernemingsplan voor 2017 voorziene winstmarge ([…] (*1) %, […] (*1) EUR) kort gezegd in grote lijnen gelijk zou zijn aan of iets lager zou uitvallen dan de gemiddelde winstgevendheid van een significante steekproef van andere Europese ondernemingen die actief zijn in de publieke en private sector (op basis van een vergelijking met Portway, Acciona, Aviapartner, Fraport en ATA-Handling). BCG wees er echter op dat de werkelijke ontwikkeling van de verkeersmix en de mogelijke invloed van een nieuwe verordening voor Linate (Decreto Linate) een daling van het verkeer op Malpensa tot gevolg zouden kunnen hebben. |
2.6.3.2.
(104) |
SEA heeft de Brattle Group opdracht gegeven de kapitaalinjectie van SEA in Airport Handling te analyseren en met name te onderzoeken of die investering voldeed aan het beginsel van de investeerder in een markteconomie. Brattle heeft dat rapport ingediend op 30 maart 2015. |
(105) |
Volgens het Brattle-rapport is de analyse gebaseerd op de informatie die bij SEA bekend was ten tijde van de beslissing om in Airport Handling te investeren, alsook op openbare gegevens over de concurrentiepositie van SEA. Volgens het Brattle-rapport zijn de veronderstellingen in het ondernemingsplan van november 2013 het meest relevant voor het criterium van de investeerder in een markteconomie, daar ze de basis vormen waarop SEA de investering heeft gedaan (17). |
(106) |
Volgens het Brattle-rapport kan de twijfel waarvan de Commissie in het inleidingsbesluit van 2014 gewag maakte, namelijk dat het ondernemingsplan van Airport Handling overdreven optimistisch was, worden weggenomen aangezien de belangrijkste veronderstellingen uit het ondernemingsplan in de praktijk zijn verwezenlijkt. Met name heeft het marktaandeel van Airport Handling in 2014 de prognose van het ondernemingsplan van november 2013 overtroffen. |
(107) |
Volgens het Brattle-rapport zijn de eenheidsprijzen (prijzen die Airport Handling voor elke vliegtuigbeweging rekent) in het ondernemingsplan van augustus 2014 gebaseerd op reeds met de luchtvaartmaatschappijen gesloten contracten en bedragen ze gemiddeld […] (*1) EUR, wat hoger is dan de prijs waar in het ondernemingsplan van november 2013 van uitgegaan werd en die uiteenliep van […] (*1) EUR in 2014 tot […] (*1) EUR in 2017. Dit bracht de deskundigen tot de volgende conclusies: Ten eerste liggen de marktprijzen in het ondernemingsplan van augustus 2014 dichter in de buurt van het daadwerkelijk bereikte proces, omdat ze berusten op ondertekende contracten. Ten tweede was de marktprijs die Airport Handling in rekening kon brengen te laag geschat in het ondernemingsplan van november 2013, waarop SEA haar investeringsbeslissing heeft gebaseerd. Ten derde bevestigt dit dat de marktprijzen in het ondernemingsplan van november 2013 niet alleen redelijk, maar in feite te laag waren. |
(108) |
Ten laatste merkten de deskundigen op dat de marktprijzen die Airport Handling met de luchtvaartmaatschappijen was overeengekomen lager waren dan de prijzen die SEAH daadwerkelijk in rekening bracht. |
(109) |
De deskundigen erkennen dat het aanvankelijke marktaandeel van Airport Handling, zoals dat in het ondernemingsplan van november 2013 was voorzien, hoog lijkt voor een nieuwkomer. Ze gaan er echter vanuit dat een investeerder in een markteconomie geweten zou hebben dat de ontbinding van SEAH tot een ongebruikelijke situatie zou leiden waarin een groot aantal van de afhandelingscontracten op de luchthavens van SEA „voor het grijpen” lagen. De deskundigen concluderen dat Airport Handling daarom op dezelfde wijze van die situatie geprofiteerd zou hebben als de andere ondernemingen op de luchthavens dat hadden kunnen doen. Bovendien zou het verwachte marktaandeel van Airport Handling volgens het rapport typisch zijn voor grote Italiaanse luchthavens, waar de grootste afhandelaar gewoonlijk een marktaandeel van circa 70 % heeft. Daarnaast hadden de deskundigen vastgesteld dat Airport Handling de enige afhandelaar is die over voldoende activa en materieel beschikt om een volledige vierentwintiguursdienst te kunnen waarborgen, wat een cruciaal voordeel zou zijn ten opzichte van concurrenten. |
(110) |
De deskundigen concludeerden ook dat de lagere personeelskosten een van de voornaamste redenen vormden waarom Airport Handling verwachtte rendabel te zullen zijn, hoewel SEAH verlies had geleden. De deskundigen beschouwden die veronderstelling als realistisch, daar Airport Handling nieuwe arbeidsovereenkomsten aan het bedingen was op grond waarvan werknemers 20 dagen per jaar meer zouden werken in vergelijking met de voormalige overeenkomsten met SEAH. |
(111) |
Uit het Brattle-rapport blijkt voorts dat, hoewel de arbeidskosten in het ondernemingsplan van november 2013 enigszins waren onderschat, het ondernemingsplan van augustus 2014 fte-kosten opgeeft van […] (*1) EUR/uur, […] (*1). |
(112) |
Naar het oordeel van de deskundigen zou een investeerder in een markteconomie van een investering in Airport Handling een intern rendement gelijk aan of groter dan de gewogen gemiddelde vermogenskosten (Weighted Average COST of Capital, hierna „WACC” genoemd) hebben verwacht volgens de standaard financiële theorie. In dit geval hebben de berekeningen bevestigd dat het interne rendement van het project in alle scenario’s hoger is dan de WACC en een particuliere investeerder zou dan ook verwacht hebben winst te maken op zijn investering in Airport Handling. |
(113) |
De consulent merkte ook op dat het private-equityfonds F2i 44,31 % van SEA in handen had toen SEA in 2013 besloot Airport Handling op te richten. F2i benoemt twee leden van de raad van bestuur van SEA en volgens het Brattle-rapport had geen van beide bestuursleden tegen het voorstel van SEA om in Airport Handling te investeren gestemd, waaruit blijkt dat de investering naar verwachting winstgevend zou zijn en bijgevolg voldeed aan het beginsel van de investeerder in een markteconomie. |
(114) |
Het Brattle-rapport meldt voorts dat een investeerder in een markteconomie de kans dat de Commissie economische continuïteit vindt tussen SEAH en Airport Handling en laatstgenoemde bijgevolg verplicht de in het terugvorderingsbesluit onrechtmatig bevonden steun terug te betalen, relatief laag inschat. Dat komt omdat SEA maatregelen heeft getroffen, zoals de oprichting van de trust, om Airport Handling af te schermen en economische continuïteit te voorkomen. Volgens financiële ramingen van Brattle op basis van het ondernemingsplan van november 2013, was de investering van SEA verenigbaar met het beginsel van de investeerder in een markteconomie als de kans op het vinden van economische continuïteit kleiner was dan […] (*1) % (bij de door SEA geschatte vermogenskosten) of kleiner was dan […] (*1) % (bij de door Brattle geschatte vermogenskosten). Gezien de context en in het bijzonder de kennisgeving aan de Commissie, vond Brattle het redelijk om ervan uit te gaan dat een investeerder in een markteconomie die kans lager dan […] (*1) % zou achten en bijgevolg om zuiver economische redenen in Airport Handling zou investeren. |
2.7. Aangekondigde reikwijdtebeperking voor de economische activiteiten van Airport Handling
(115) |
Italië heeft voorgesteld om de reikwijdte van de activiteiten die momenteel door Airport Handling worden uitgevoerd verder te beperken in vergelijking met de activiteiten die in het verleden door SEAH zijn uitgevoerd. In het bijzonder met betrekking tot […] (*1). |
(116) |
SEA levert momenteel […] (*1), overeenkomstig een nieuwe en andere overeenkomst die afloopt op 31 december 2018. |
(117) |
SEA heeft zich bereid verklaard de overeenkomst met betrekking tot […] (*1) uiterlijk op 31 december 2016 op te zeggen en Airport Handling die activiteit bijgevolg uit handen te nemen, en daarnaast om circa […] (*1) werknemers van Airport Handling in dienst te nemen die momenteel […] (*1). Door deze wijziging zou de omzet van Airport Handling, die in het eerste actieve jaar om en nabij […] (*1) EUR bedroeg, met circa […] (*1) EUR afnemen. |
3. REDENEN OM DE FORMELE ONDERZOEKSPROCEDURE IN TE LEIDEN
3.1. Inzake economische continuïteit en overdracht van de terugvorderingsverplichting
(118) |
In het inleidingsbesluit van 2014 nam de Commissie het voorlopige standpunt in dat de door het Hof van Justitie vastgestelde criteria om te bepalen of in plaats van de aanvankelijke begunstigde een andere onderneming voor terugbetaling van de steun verantwoordelijk gesteld kan worden, in dit geval grotendeels zijn vervuld. Meer in het bijzonder gaat het om het volgende:
|
(119) |
De Commissie kwam dan ook tot de voorlopige bevinding dat de oprichting van de nieuwe onderneming tot doel en gevolg leek te hebben de verplichting tot terugbetaling van de steun te omzeilen, en dat Airport Handling de opvolger was van SEAH. Op die grondslag nam de Commissie het voorlopige standpunt in dat Airport Handling aansprakelijk gesteld kon worden voor terugbetaling van de in het verleden aan SEAH verleende en in het terugvorderingsbesluit van 2012 onrechtmatig bevonden steun. |
3.2. Inzake de kapitaalinjectie
(120) |
De Commissie nam het voorlopige standpunt in dat de beslissingen van SEA om Airport Handling op te richten en er kapitaal in te injecteren aan de staat zijn toe te rekenen: Ten eerste merkte de Commissie op dat de gemeente Milaan een meerderheidsbelang van 54,81 % in SEA had en de staat bijgevolg beschouwd diende te worden als een partij die invloed uitoefende op het besluitvormingsproces van SEA en betrokken was bij de door de onderneming genomen besluiten. Ten tweede verwees de Commissie naar bepaalde verklaringen die vertegenwoordigers van de Italiaanse autoriteiten met betrekking tot de kwestie hadden gedaan en die erop leken te wijzen dat de oprichting van Airport Handling door de Italiaanse autoriteiten was gecoördineerd, met name om de werkgelegenheid op de luchthavens van Milaan te beschermen. |
(121) |
Daar SEA onder toezicht van de Italiaanse autoriteiten leek te staan, kwam de Commissie bovendien tot de voorlopige conclusie dat bij de door SEA gefinancierde kapitaalinjectie staatsmiddelen betrokken waren. |
(122) |
De Commissie nam ook het voorlopige standpunt in dat SEA bij de kapitaalinjectie in Airport Handling niet handelde als investeerder in een markteconomie. |
(123) |
Ten eerste betwijfelde de Commissie dat een particuliere investeerder Airport Handling kapitaal zou hebben verschaft op het moment waarop SEA dat deed, aangezien de diensten van de Commissie de Italiaanse autoriteiten toen al hadden meegedeeld dat de voorgenomen oprichting van een nieuwe verlener van grondafhandelingsdiensten waarschijnlijk zou leiden tot economische continuïteit en bijgevolg aansprakelijkheid van de nieuwe onderneming voor terugbetaling van de in het terugvorderingsbesluit van 2012 onrechtmatig bevonden steun. In het ondernemingsplan van november 2013 was echter geen rekening gehouden met het risico dat de aansprakelijkheid voor terugbetaling van SEAH op Airport Handling zou overgaan. |
(124) |
Ten tweede betwijfelde de Commissie of het ondernemingsplan dat aan de beslissing van SEA om in Airport Handling te investeren ten grondslag lag op voldoende betrouwbare veronderstellingen berustte. |
(125) |
De Commissie oordeelde dan ook dat de investering van 25 miljoen EUR die SEA in Airport Handling had gedaan, niet leek te berusten op economische waarderingen van dezelfde orde als die welke een rationele particuliere investeerder in dezelfde omstandigheden vooraf zou hebben uitgevoerd om de toekomstige winstgevendheid van een dergelijke investering te bepalen. Om die reden nam de Commissie het voorlopige standpunt in dat de kapitaalinjectie van 25 miljoen EUR neerkwam op staatssteun aan Airport Handling. |
4. OPMERKINGEN VAN ITALIË
4.1. Inzake economische continuïteit
(126) |
Italië wees erop dat terugvordering van onrechtmatige en non-conforme staatssteun volgens de jurisprudentie bedoeld is om concurrentievervalsing tegen te gaan door het concurrentievoordeel dat door de illegale steun was ontstaan weg te nemen. De onrechtmatige en non-conforme steun moet bijgevolg worden teruggevorderd van de onderneming die er daadwerkelijk profijt van getrokken heeft. De terugbetalingsverplichting mag alleen naar een andere onderneming dan de oorspronkelijke begunstigde van de steun worden verlegd als aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:
|
(127) |
Naar de mening van Italië kan de overdracht van het concurrentievoordeel dat verband houdt met de aan SEAH verleende steun van meet af aan worden uitgesloten. |
(128) |
Met name tekent Italië aan dat het aan SEAH verleende beweerdelijke concurrentievoordeel door de Commissie in overweging 219 e.v. van haar terugvorderingsbesluit is omschreven als evenredig met de compensatie voor de verliezen die SEAH in de periode 2002-2010 had geleden. Zoals aangegeven door de Commissie, waren die verliezen veroorzaakt door de hoge personeelskosten, die een aanzienlijk deel van de kosten van een verlener van grondafhandelingsdiensten uitmaken. Daar de door de Commissie als staatssteun aangemerkte kapitaalinjecties in de eerste plaats dienden om de verliezen door te hoge personeelskosten van SEAH te compenseren, zou het concurrentievoordeel dat SEAH genoot door de liquidatie van de onderneming vanzelf van de markt verdwijnen. |
(129) |
Italië merkte ook op dat zelfs als een deel, hoe klein ook, van het aan de aan SEAH verleende steun verbonden concurrentievoordeel in verband gebracht kon worden met de activa van de onderneming, d.w.z. de activa die SEAH had gebruikt om de grondafhandelingsactiviteiten op de luchthavens van Milaan te verrichten, die activa nochtans niet van SEAH op Airport Handling zouden overgaan. Ze zouden in tegendeel tijdelijk door laatstgenoemde onder marktvoorwaarden worden geleased zolang ze op de vrije markt te koop werden aangeboden. |
(130) |
Italië merkte voorts op dat, ook als er daadwerkelijk concurrentievoordeel van SEAH op Airport Handling zou worden overgedragen, niet kan worden vastgesteld dat Airport Handling de economische activiteit van SEAH de facto voortzet. |
(131) |
Ten eerste zou er, noch de facto, noch de jure, overdracht van arbeidsovereenkomsten tussen SEAH en Airport Handling hebben plaatsgevonden. Volgens Italië had Airport Handling, volgens in hoofdzaak nieuwe voorwaarden, alleen het personeel in dienst dat voor de uitvoering van de grondafhandelingsactiviteit strikt noodzakelijk was. Bovendien vielen de nieuwe arbeidsovereenkomsten onder een andere regeling (het artikel Afhandelaars in plaats van het artikel Luchthavenoperatoren van de nationale collectieve arbeidsovereenkomst (Contratto Collettivo Nazionale di Lavoro (CCNL)) en een andere werknemersvereniging (Assohandlers in plaats van Assoaeroporti). Op die basis voerde Italië aan dat Airport Handling een daling van de personeelskosten en een aanzienlijke productiviteitsstijging zou bereiken. |
(132) |
Italië voegde daaraan nog toe dat de bewering van de Commissie in het inleidingsbesluit van 2014, namelijk dat de voormalige werknemers van SEAH de rechten waren toegezegd die ze in eerdere overeenkomsten met SEAH hadden verworven, niet door feitelijk bewijs zou worden gestaafd. Volgens Italië verschafte de overeenkomst van 4 november 2013 voormalige werknemers van SEAH geen enkele garantie op verworven rechten en was de noodzaak van nieuwe arbeidsovereenkomsten op basis van nieuwe voorwaarden er duidelijk in geformuleerd. |
(133) |
Ook zouden er geen contracten tussen SEAH en de op de luchthavens van Milaan werkzaam zijnde luchtvaartmaatschappijen overgaan op Airport Handling. Nadat de contracten tussen SEAH en de luchtvaartmaatschappijen waren ontbonden, heeft Airport Handling volgens Italië geheel nieuwe contracten gesloten met de luchtvaartmaatschappijen die op de luchthavens van Milaan actief zijn. Bovendien hebben SEA en Airport Handling daartoe geen gezamenlijke marketinginspanningen geleverd, in tegenstelling tot de beschuldiging van de Commissie in het inleidingsbesluit van 2014, die volgens Italië niet door feitelijk bewijs wordt gestaafd. Die omstandigheid zou hoe dan ook irrelevant zijn voor het vaststellen van economische continuïteit tussen SEAH en Airport Handling. In dat verband wees Italië erop dat het huidige klantenbestand van Airport Handling anders is dan dat van SEAH. Airport Handling zou contracten hebben gesloten met bepaalde luchtvaartmaatschappijen die niet reeds klant bij SEAH waren, en tegelijkertijd andere voormalige klanten van SEAH zijn kwijtgeraakt. |
(134) |
Italië beweerde dat het feit dat het ondernemingsplan van Airport Handling voorziet in een marktaandeel […] (*1), op zich niet als bewijs van economische continuïteit beschouwd kan worden. Dat marktaandeel moet beoordeeld worden in het licht van het doel van Airport Handling om op middellange termijn levensvatbaar te worden. |
(135) |
Italië betoogde ook dat Airport Handling niet betrokken is bij de procedure voor verkoop van de activa van SEAH en dat er bijgevolg geen overdracht van activa tussen de twee ondernemingen heeft plaatsgevonden. Voorts is Italië van mening dat het enkele feit dat de activa van de begunstigde van de steun aan een derde onderneming geleased worden, geen toereikend bewijs is dat laatstgenoemde het aan de steun verbonden concurrentievoordeel geniet. Naar het oordeel van Italië kan dit alleen een aanwijzing voor continuïteit vormen als die activa onder de marktprijs worden geleased. In dit geval zou de leaseprijs echter door een onafhankelijke maatschappij (IMQ) zijn vastgesteld. |
(136) |
Italië riep ook in herinnering dat het aandelenbezit van SEA aanzienlijk anders is dan in de periode waarin de beweerdelijke steun aan SEAH werd verleend. Terwijl SEA in de periode 2002-2010 geheel in staatshanden was, heeft de particuliere investeerder F2i momenteel een belang van 44,31 %. |
(137) |
Voorts vormt de oprichting van de trust volgens Italië een extra waarborg dat er geen sprake is van continuïteit tussen SEAH en Airport Handling. Zoals vastgelegd in de trustakte, moeten de activiteiten van de trustee inderdaad de volgende doelstellingen dienen:
|
(138) |
Doordat SEA 100 % van haar belang in Airport Handling aan de trust heeft overgedragen, is de trustee als enige aandeelhouder in het aandeelhoudersregister van de vennootschap geregistreerd In die hoedanigheid heeft de trustee volledige en materiële zeggenschap over de deelneming van SEA in Airport Handling. |
(139) |
Als enige aandeelhouder van Airport Handling moet de trustee, onder meer:
|
4.2. Inzake de kapitaalinjectie
4.2.1. Staatsmiddelen en toerekenbaarheid
(140) |
Naar het oordeel van Italië volstaat SEA’s status van staatsonderneming niet om de middelen van SEA aan te merken als staatsmiddelen in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag. In dat verband herinnerde Italië eraan dat de financiële middelen van Airport Handling niet in het bezit of in de macht van SEA zijn, daar de deelneming in Airport Handling wordt beheerd door een onafhankelijk orgaan, de trust, volkomen onafhankelijk van SEA. |
(141) |
SEA zou dan ook niet de typische rechten van een meerderheidsaandeelhouder kunnen uitoefenen, te weten, onder meer, de macht om leden van de beheersorganen van de dochteronderneming te benoemen en bijgevolg op doorslaggevende wijze deel te nemen aan het beheer van de onderneming. |
(142) |
Volgens Italië kan de Commissie haar gevolgtrekking dat de betwiste maatregelen de staat kunnen worden toegerekend niet afleiden uit het enkele feit dat het zeer onwaarschijnlijk is dat die maatregelen zonder staatsinmenging zijn genomen. Volgens Italië moet de Commissie voldoen aan een strenge bewijsnorm. De onderhavige maatregelen mogen alleen aan de staat toerekenbaar worden geacht voor zover de publieke aandeelhouder van SEA een belangrijke rol heeft gespeeld bij het goedkeuren van de kapitaalinjectie in Airport Handling. In die zin acht Italië het van belang om op te merken dat artikel 15 van de statuten van SEA bepaalt dat besluiten tot, onder meer, kapitaalverhogingen van dochterondernemingen, alleen genomen kunnen worden als ten minste zes van de zeven leden voor stemmen. Dit betekent dat er toestemming nodig is van beheerders die door de particuliere aandeelhouder F2i zijn benoemd. Bijgevolg kan de publieke aandeelhouder, ook al heeft hij een meerderheidsbelang in SEA, niet op geldige wijze tot kapitaalverhoging besluiten zonder instemming (of eigenlijk de doorslaggevende stem) van door de particuliere aandeelhouder benoemde bestuurders. |
(143) |
Voorts voerde Italië aan dat uitspraken zoals die welke de minister voor Infrastructuur en Transport heeft gedaan om werknemers gerust te stellen, en die door de Commissie in het inleidingsbesluit zijn aangehaald, volledig aansluiten bij de praktijk in Europa en Italië en bijgevolg niet als bewijs voor de toerekenbaarheid aan de staat van de maatregel gebruikt kunnen worden. De uitspraken in kwestie moeten worden beschouwd als politieke verklaringen die bedoeld zijn om de negatieve gevolgen van werkloosheid te verzachten. |
(144) |
Op die grond is Italië van mening dat de investering van SEA in Airport Handling niet aan de staat toegerekend kan worden en niet met staatsmiddelen is gefinancierd en bijgevolg geen staatssteun vormt in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag. |
4.2.2. Inzake het bestaan van een economisch voordeel
(145) |
Italië wees erop dat de particuliere aandeelhouder aan de kapitaalinjecties bijdraagt naar rato van het aandelenbelang in SEA, 44,31 %. Volgens Italië heeft de deelneming van de particuliere investeerder F2i een reële economische invloed en is er een significant belang aan verbonden. In dat opzicht acht Italië het belangrijk om aan te tekenen dat volgens de praktijk van de Commissie een particuliere investering van circa een derde van de totale investering als significant werd beschouwd. Naar het oordeel van Italië is dit op zichzelf voldoende om de kwalificatie staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag, uit te sluiten voor de kapitaalinjectie. |
(146) |
Ten tweede beweert Italië dat het ondernemingsplan van Airport Handling is beoordeeld door een onafhankelijke deskundige, die geconcludeerd heeft dat de investering van SEA vanuit een zuiver economisch oogpunt gegrond is en bijgevolg voldoet aan het beginsel van de investeerder in een markteconomie. |
(147) |
Op die grond is Italië van mening dat de investering van SEA in Airport Handling gedaan is in omstandigheden die voor een particuliere investeerder in normale marktomstandigheden aanvaardbaar zouden zijn en dat de maatregel bijgevolg geen staatssteun vormt in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag. |
5. OPMERKINGEN VAN BELANGHEBBENDEN
(148) |
De Commissie heeft opmerkingen ontvangen van SEAH (in liquidatie), de Milan Airport Handling Trust en Airport Handling, SEA en een belanghebbende die anoniem wenst te blijven. |
5.1. Opmerkingen van de Milan Airport Handling Trust en Airport Handling (hierna „de trust” genoemd)
5.1.1. Inzake de overname van personeel
(149) |
Volgens de trust verschilde het bedrijfsmodel van Airport Handling van meet af aan van dat van SEAH, omdat het berust op een andere economische logica die als doel heeft om autonoom op de markt actief te zijn en levensvatbaarheid te bereiken zonder kapitaalinterventies van aandeelhouders. |
(150) |
Meer in het bijzonder was Airport Handling altijd van mening geweest dat het bedrijfsmodel ingericht moest zijn op een personeelsbestand dat kon variëren op basis van de criteria efficiëntie en relevantie. Volgens de trust kenmerkt de afhandelingsactiviteit zich door pieken in bepaalde perioden van het jaar (bv. de zomer) waarin de behoefte aan arbeidskrachten hoog is. Om die snelle veranderingen in de vraag op te vangen, moet de dienstverlener snel reageren door tijdelijk personeel in te huren voor de perioden waarin dat gezien het werkvolume gerechtvaardigd is. |
(151) |
Terwijl SEAH meestal gebruik maakte van […] (*1) ([…] (*1)), hanteert Airport Handling een werkwijze die gebaseerd is op […] (*1) (bv. […] (*1)). Hoewel dit meer complexe opleidings-, beheers- en coördinatieactiviteiten zou vereisen, zouden er meer flexibiliteit en bijgevolg een daling van de operationele kosten tegenover staan. Volgens de trust heeft dit ruimte geschapen voor […] (*1). (Op 31 december 2014 had Airport Handling […] (*1)). |
(152) |
De trust voerde aan dat er geen overdracht van arbeidsovereenkomsten tussen SEAH en Airport Handling heeft plaatsgevonden, zoals blijkt uit de volgende omstandigheden:
|
(153) |
Bovendien wees de trust op de sfeer van sterk verzet en de weerspannige relaties met de vakbonden in juni 2014. Volgens de trust is het duidelijk dat de voormalige werknemers van SEAH geen reden tot klagen gehad zouden hebben als Airport Handling ze inderdaad op dezelfde voorwaarden had aangenomen. Uit de sterke weerstand van de vakbonden tegen de overeenkomst van juni 2014 zou integendeel blijken dat de werknemers wel degelijk beseften dat hun arbeidsvoorwaarden verslechterd waren. |
5.1.2. Inzake de contracten met luchtvaartmaatschappijen
(154) |
Ten eerste stelde de trust dat de contracten met de luchtvaartmaatschappijen per definitie niet op derden overdraagbaar zijn. Artikel 3.2 van de Standard Ground Handling Agreement bepaalt uitdrukkelijk dat de luchtvaartmaatschappij, met uitzondering van buitengewone gevallen die met de grondafhandelingsondernemingen overeengekomen moeten worden, volgens het contract geen taken aan derden mag opdragen: „De luchtvaartmaatschappij mag geen andere persoon, onderneming, of organisatie aanwijzen om de diensten te verlenen waartoe de afhandelingsonderneming zich middels deze Overeenkomst heeft verbonden, behalve in speciale gevallen die door de partijen onderling overeengekomen dienen te worden”. |
(155) |
De trust legde verschillende verklaringen over van luchtvaartmaatschappijen die geen aanbestedingsprocedure in de zin van de procedure voor overheidsopdrachten hadden gevolgd om Airport Handling als grondafhandelaar te selecteren. Die luchtvaartmaatschappijen gaven aan dat Airport Handling niettemin geselecteerd is in een mededingingsprocedure die gebaseerd was op een vergelijking met andere verleners van grondafhandelingsdiensten. |
(156) |
Bovendien wees de trust erop dat de duur van de afhandelingsovereenkomst bepaald wordt door de luchtvaartmaatschappij en dat laatstgenoemde vaak de mogelijkheid heeft om de overeenkomst middels een kennisgeving op te zeggen. Zo bepaalt het standaardcontract van IATA dat elke partij het contract kan opzeggen, mits daarvan 60 dagen tevoren kennisgegeven wordt. Dientengevolge is het contract met de luchtvaartmaatschappij niet noodzakelijkerwijs een langetermijncontract op basis waarvan de afhandelaar tegen de concurrentie beschermd kan worden. Luchtvaartmaatschappijen kunnen het contract namelijk opzeggen als ze bij andere dienstverleners betere voorwaarden kunnen krijgen. |
(157) |
Volgens de trust is het zo dat, toen SEAH zich van de markt terugtrok en Airport Handling met de luchtvaartmaatschappijen over nieuwe contracten onderhandelde, laatstgenoemden Airport Handling en de andere aangezochte dienstverleners voorwaarden voorlegden die gunstiger waren dan de voorwaarden die ze bij SEAH hadden genoten. Volgens de trust is het heel gebruikelijk dat een luchtvaartmaatschappij besluit het contract op te zeggen wanneer concurrerende afhandelaars gunstigere voorwaarden bieden; of dreigt het contract op te zeggen als de huidige afhandelaar niet bereid is zijn aanbod te verbeteren in vergelijking met dat van de andere aanbieders. |
(158) |
Airport Handling is op 1 september 2014 begonnen met de bedrijfsuitoefening op de luchthavens van Milaan, nadat het aandelenbezit van SEA aan de trust was overgedragen. Hoewel Airport Handling aanvankelijk aan ENAC en de luchtvaartmaatschappijen had meegedeeld de bedrijfsuitoefening op 1 juli 2014 te beginnen, konden de bedrijfsactiviteiten pas op 1 september 2014 worden gestart omdat de overdracht van de aandelen aan de trust en de moeilijkheden met de vakbonden een vertraging met zich meebrachten. |
(159) |
Op 28 februari 2015 had Airport Handling grondafhandelingscontracten gesloten met […] (*1) luchtvaartmaatschappijen, waarvan er […] (*1) actief waren op Linate en […] (*1) op Malpensa. De trust bracht voorts te berde dat Airport Handling niet met alle luchtvaartmaatschappijen die eerder een contractuele relatie met SEAH hadden gehad een contract had gesloten. Meer in het bijzonder, […] (*1). |
(160) |
Volgens de trust verschillen de contracten die de luchtvaartmaatschappijen met Airport Handling hebben gesloten van die met SEAH:
|
(161) |
In het bijzonder hebben volgens de trust […] (*1) luchtvaartmaatschappijen ter gelegenheid van de onderhandelingen over het nieuwe grondafhandelingscontract […] (*1) bij Airport Handling verkregen. Tegelijkertijd hebben […] (*1) luchtvaartmaatschappijen […] (*1) aanbesteed bij SEAH. |
(162) |
De trust voerde ook aan dat enkele van de belangrijkste contracten met luchtvaartmaatschappijen ([…] (*1)) als volgt zouden aflopen:
|
5.1.3. Inzake de vermeende gezamenlijke marketinginspanningen
(163) |
Net als Italië is de trust van oordeel dat gezamenlijke marketinginspanningen van SEA/SEAH en Airport Handling, mochten ze bewezen kunnen worden, irrelevant zijn voor de vaststelling van economische continuïteit. |
(164) |
Voorts is de trust van mening dat het feit dat SEA in het openbaar verklaard en/of aan luchtvaartmaatschappijen meegedeeld heeft dat de groep voornemens was de grondafhandelingsactiviteiten voort te zetten, irrelevant is voor het doel van het onderzoek, daar de oprichting en financiering van Airport Handling al sinds 2013 bij de Commissie bekend waren. |
5.1.4. Inzake het verwachte marktaandeel van Airport Handling
(165) |
Volgens de trust vloeit de mogelijkheid dat Airport Handling een aanzienlijk aandeel van de markt voor grondafhandelingsdiensten op de luchthavens van Milaan verwerft niet voort uit de overdracht van activa van SEAH aan Airport Handling, maar uit de bijzondere context van de luchthavens van Milaan en de bedrijfsmodellen die door de verschillende afhandelaars worden nagestreefd. |
(166) |
In de zienswijze van de trust komt het regelmatig voor dat een onderneming zich van de markt terugtrekt en een andere onderneming (een nieuwkomer of een bestaande onderneming) een vergelijkbaar marktaandeel verwerft. Dit verschijnsel is te verklaren door de kruiselingse elasticiteit van concurrerende ondernemingen. Als op een hypothetische markt met slechts twee ondernemingen, A en B, onderneming A failliet gaat, is het waarschijnlijk dat de klanten en het marktaandeel van die onderneming overgaan op onderneming B, zonder dat er sprake is van een juridisch of feitelijk verband tussen de twee ondernemingen. Op de luchthavens van Milaan zijn weliswaar meer dan twee afhandelaars actief, maar volgens de trust hebben momenteel slechts twee van die ondernemingen hun bedrijfsmodel op de luchthavens van Milaan afgestemd. Het vergelijkbare marktaandeel kan naar de mening van de trust verklaard worden door het feit dat Airport Handling de enige dienstverlener is die zijn activiteiten op de luchthaven van Milaan als hub-leverancier georganiseerd heeft, om grotendeels te voldoen aan de vraag van de luchtvaartmaatschappijen en kwaliteitsdiensten te bieden. |
(167) |
Volgens de trust is de redenering van de Commissie een cirkelredenering: Ofwel het marktaandeel dat Airport Handling naar verwachting en volgens het ondernemingsplan op de luchthavens van Milaan zou bereiken is onrealistisch, en dus zou de kapitaalinjectie in Airport Handling neerkomen op staatssteun, ofwel het marktaandeel is wel realistisch, maar in dat geval houdt het feit dat Airport Handling dat marktaandeel kon bereiken verband met de kwestie van economische continuïteit. |
5.1.5. Inzake het gebruik van de activa van SEAH door Airport Handling
(168) |
De trust benadrukt dat de inschrijving voor de verkoop van de activa van SEAH mislukt is verklaard, daar zich geen bieders belangstellend in de aankoop van een van de aangeboden partijen hebben betoond. |
(169) |
Volgens Airport Handling is de voornaamste reden daarvoor dat de activa van SEAH verouderd zijn en dus niet aantrekkelijk lijken voor de markt. Inderdaad geeft de trust aan dat van de […] (*1) waardevolste onderdelen (d.w.z. de […] (*1)), slechts circa […] (*1) activa door SEAH zijn aangekocht na 31 december 2006. De meeste activa zouden meer dan 15 jaar oud zijn, wat aanzienlijke problemen oplevert bij het verkrijgen van reserveonderdelen en bijgevolg bij het waarborgen van het vereiste prestatieniveau. |
(170) |
De trust wees er ook op dat Airport Handling geen bod heeft uitgebracht in de inschrijving voor de verkoop van de activa van SEAH. Niettemin is de trust van mening dat aankoop van de activa geen bewijs voor economische continuïteit van SEAH zou vormen. |
(171) |
De trust bracht ook naar voren dat Airport Handling de activa van SEAH momenteel gebruikt op grond van een op 1 september 2014 ondertekend bilateraal contract. Volgens de trust is het contract door SEAH en de trustee in vrij economisch verkeer overeengekomen, in de periode tussen de oprichting van de trust (30 juni 2014) en de datum waarop de deelneming van SEA in Airport Handling feitelijk aan de trust werd overgedragen (27 augustus 2014). |
(172) |
De trustee zou aanzienlijke wijzigingen in het contract hebben aangebracht, zoals:
|
(173) |
De trust riep in herinnering dat de leasevergoeding was vastgesteld op basis van onafhankelijke waarderingen door verschillende deskundigen en bijgevolg overeenkwam met de marktprijs. |
(174) |
De trust voerde tevens aan dat Airport Handling al procedures had ingesteld voor de aankoop bij derden van een aanzienlijk deel ([…] (*1) %) van de activa die nodig waren voor de bedrijfsuitoefening, om na afloop van het leasecontract de activa te vervangen die van SEAH werden geleased. In dit verband:
|
5.1.6. Inzake het tijdstip en de logica van de maatregel
(175) |
Volgens de trust staat de conclusie dat de oprichting door SEA van een nieuwe dochteronderneming voor grondafhandeling ten doel heeft de terugvorderingsopdracht te omzeilen, gelijk aan de bewering dat een negatieve staatssteunbeschikking de begunstigde van de vermeende steun ervan weerhoudt zijn activiteiten onder nieuwe voorwaarden te hervatten. |
5.1.7. Inzake de maatregelen die de trustee heeft getroffen om de economische discontinuïteit te waarborgen
(176) |
De trust wijst erop dat de trustee en SEA op 1 augustus 2014 een protocol zijn overeengekomen om de trustee in staat te stellen bepaalde functies te gaan uitoefenen om de activiteiten van Airport Handling in juli en augustus 2014 aan te sturen en te controleren. |
(177) |
In die fase heeft de trustee, in aanvulling op maatregelen die in samenspraak met SEAH waren genomen met betrekking tot het leasen van de activa van SEAH en het deskundigenrapport, bij SEA de financiële middelen aangevraagd en verkregen om zijn werk volkomen onafhankelijk van laatstgenoemde te kunnen uitvoeren. Voorts heeft de trustee SEA dringend verzocht haar dienstencontracten met Airport Handling te herzien, een nieuwe juridisch adviseur voor Airport Handling aangesteld en wijzigingen in de statuten van Airport Handling verlangd om de volledige autonomie van de vennootschap te waarborgen. |
(178) |
Nadat de deelneming van SEA aan de trust was overgedragen, heeft de trustee op 27 augustus 2014 een nieuwe raad van bestuur benoemd. |
(179) |
De trustee heeft er tevens voor gezorgd dat de nieuwe raad:
|
(180) |
Voorts heeft de trustee maatregelen genomen om economische discontinuïteit te waarborgen. In het kort omvatten die procedures:
|
(181) |
Volgens de trust zijn die interne procedures toegelicht in twee opleidingssessies voor respectievelijk het top- en middenkader van Airport Handling. |
5.1.8. Inzake de toerekenbaarheid aan de staat van de maatregelen
(182) |
Volgens de trust hebben de Italiaanse autoriteiten in de periode juni — augustus 2014 geen directe invloed uitgeoefend op SEA en haar beslissing om in Airport Handling te investeren. Er zou nooit een aanwijzing zijn geweest, direct of indirect, die aanleiding gevormd kon hebben voor zelfs maar een zweem van twijfel dat de beslissing om Airport Handling op te richten en/of te financieren van de Italiaanse autoriteiten afhing. |
5.1.9. Inzake het ondernemingsplan van Airport Handling en de verenigbaarheid met het beginsel van de investeerder in een markteconomie
(183) |
Volgens de trust is er geen sprake van continuïteit tussen SEAH en Airport Handling. Eender welke particuliere investeerder zou dan ook hebben opgemerkt dat de beoordeling van de Commissie in het inleidingsbesluit van 2014 aanvechtbaar was en zou zich bij zijn besluit om in Airport Handling te investeren niet door die beoordeling hebben laten leiden. |
(184) |
De trust verklaarde dat het ondernemingsplan dat in november 2013 in eerste instantie aan de Commissie was voorgelegd, intussen was verbeterd. Het ondernemingsplan waarop het besluit om Airport Handling te financieren berust, is dan ook het ondernemingsplan van augustus 2014, dat door de raad van bestuur van Airport Handling op 26 augustus 2014 is goedgekeurd. |
(185) |
Nadat de deelneming van SEA aan de trust was overgedragen, heeft de trustee stappen ondernomen om te verifiëren dat het ondernemingsplan geloofwaardig was. Volgens de trust heeft de pas benoemde raad van bestuur van Airport Handling eerst onderzocht of het ondernemingsplan van 6 augustus betrouwbaar was. Deze taak werd toevertrouwd aan Boston Consulting Group (hierna „BCG” genoemd). |
(186) |
BCG heeft op 14 oktober 2014 aan Airport Handling verslag uitgebracht van haar bevindingen. BCG kwam tot de conclusie dat het doel van het ondernemingsplan, te weten een EBIT in 2017 van […] (*1) EUR, met een marge van […] (*1), redelijk was en dat de mate van afwijking in grote lijnen overeenkwam met of iets lager was dan de gemiddelde winstgevendheid van een significante steekproef van andere publieke of private Europese ondernemingen die actief zijn in de grondafhandelingssector. BCG bevestigde ook de geldigheid van het ondernemingsplan van november 2013. |
5.1.9.1.
(187) |
Volgens de trust is Airport Handling vastbesloten om maximale efficiëntie en flexibiliteit te bereiken door middel van […] (*1). Volgens het ondernemingsplan van 6 augustus 2014 zal Airport Handling naar verwachting een personeelsinzet hebben van […] (*1). Dit wordt bereikt door coördinatiestructuren te stroomlijnen en nieuwe effectieve apparatuur en computersystemen voor personeelsbeheer in te voeren, waardoor Airport Handling vertrekkend personeel niet zal hoeven te vervangen. |
5.1.9.2.
(188) |
Volgens de trust leveren de volgende maatregelen nog meer efficiëntie op:
|
(189) |
Volgens de trust stellen de resultaten die Airport Handling in de eerste maanden van activiteit heeft bereikt de Commissie in staat om achteraf te verifiëren dat de veronderstellingen in het ondernemingsplan solide waren. De trust wees op de resultaten van de eerste vier maanden van activiteit, namelijk […] (*1) EBIT van […] (*1) EUR en […] (*1) van […] (*1) EUR in vergelijking met de prognoses van het ondernemingsplan van 6 augustus 2014. Deze positieve trend was het resultaat van […] (*1) inkomsten ([…] (*1) EUR) en […] (*1) kosten ([…] (*1) EUR). |
5.2. Opmerkingen van SEAH (in liquidatie)
5.2.1. Inzake de activa van SEAH
(190) |
Volgens SEAH had het grondafhandelingsmaterieel een boekwaarde van […] (*1) EUR voordat de liquidatieprocedure van SEAH in gang gezet was. De gemiddelde leeftijd van deze activa was […] (*1). Van de circa […] (*1) stukken materieel met een hogere waarde […] (*1) behalve […] (*1), waren er slechts […] (*1) aangekocht na 31 december 2006. |
(191) |
Toen SEAH in liquidatie ging, bestonden de enige andere activa van de vennootschap uit werkkapitaal dat verband hield met de op 1 september 2014 gestaakte activiteiten. Bovendien waren er bepaalde […] (*1) aanwezig. Die posities waren in de tussentijd geliquideerd. Bijgevolg kan de curator voor de financiering van de liquidatiekosten en andere resterende verplichtingen alleen rekenen op de verkoop van het grondafhandelingsmaterieel. |
5.2.2. Inzake de inschrijving voor de verkoop van de activa van SEAH
(192) |
Een van de belangrijkste taken van de curator was om de open, openbare en niet-discriminerende inschrijvingsprocedure voor de verkoop van de activa van SEAH te voltooien, die al in gang gezet was voordat de liquidatieprocedure van de vennootschap was gestart. |
(193) |
Volgens SEAH waren de activa ingedeeld in negen functioneel autonome bundels, die aanvullende activa van verschillende waarden omvatten. Het doel was om een brede deelname aan de inschrijving te garanderen. De activa waren in bundels verdeeld om in te spelen op vereisten van de markt, die bepaald waren op basis van de activiteit van belangrijke afhandelaars op Italiaanse luchthavens. Uit beschikbare informatie blijkt dat de verkoopprocedure beperkt was tot afhandelaars, luchthavenexploitanten, luchtvaartmaatschappijen, fabrikanten van de verkochte typen materieel, wederverkopers en leasemaatschappijen. Bovendien werden er bepaalde eisen aan de solvabiliteit gesteld, met name i) een omzet van minimaal 1 miljoen EUR per bundel activa waarop de kandidaat-koper voornemens was een bod uit te brengen; ii) netto activa van ten minste 1 miljoen EUR of 2 miljoen EUR als potentiële kopers een bod op meer dan één bundel uitbrachten; iii) een schuldratio van maximaal 3. Behalve voormelde vereisten golden in de aanbesteding geen andere selectiecriteria. |
(194) |
SEAH merkt op dat er zich geen potentiële kopers hebben aangediend die belangstelling hadden in de aankoop van die activa. De enige verzoeken om informatie zouden buiten de procedure om zijn ingediend, door partijen die alleen belangstelling hadden in de aankoop van bepaalde activa, maar tegen prijzen die aanzienlijk lager waren dan de prijzen die door de onafhankelijke deskundigen waren vastgesteld. SEAH vermeldde voorts dat Airport Handling belangstelling in de aankoop van de desbetreffende activa aan de dag had gelegd, maar geen bod had uitgebracht. De Commissie merkt op dat de Italiaanse autoriteiten al op 27 november 2013, toen zij de Commissie raadpleegden over het plan van SEA om SEAH te liquideren en Airport Handling op te richten en te financieren, hadden verklaard dat Airport Handling niet aan de verkoopprocedure zou deelnemen en bijgevolg geen bod in die procedure zou uitbrengen. |
(195) |
Na de mislukte poging om de activa van SEAH te verkopen, heeft de curator contact gezocht met de belangrijkste partijen in de sector om de verkoopmogelijkheden van die activa te bespreken en de voorwaarden waaronder die verkoop zou kunnen plaatsvinden. |
5.2.3. Inzake de waardering van de activa
(196) |
SEAH riep in herinnering dat haar raad van bestuur, voordat de liquidatieprocedure van SEAH werd ingeleid, IMQ had geselecteerd om de activa als onafhankelijk deskundige te waarderen. In het op 25 juni 2014 ingediende waarderingsrapport werd een leasevergoeding voorgesteld van […] (*1) EUR per jaar, een waarde die marktconform geacht werd. Op 1 september 2014 vertrouwde SEAH een tweede waardering van de activa toe aan E&Y. Op verzoek van de trustee gaven SEAH en de trustee E&Y gezamenlijk de opdracht een dergelijke tweede waardering te verschaffen. E&Y stelde toen een leasevergoeding van 1,4 miljoen EUR per jaar voor. |
(197) |
SEAH voegde daaraan toe dat Airport Handling momenteel de activa van SEAH gebruikt op grond van een leasecontract en verantwoordelijk is voor het onderhoud ervan (de onderhoudskosten worden geschat op […] (*1) EUR per jaar). |
5.2.4. Inzake het leasecontract
(198) |
Volgens SEAH zijn over het leasecontract vooraf intensieve onderhandelingen gevoerd, zonder tussenkomst van SEA. SEAH voerde aan dat het leasecontract een noodzakelijke voorwaarde was om de waarde van de activa te kunnen behouden met het doel ze van de hand te doen. Zonder het leasecontract met Airport Handling had SEAH het materieel van het luchthaventerrein moeten verwijderen, wat aanzienlijke transport- en onderhoudskosten met zich meegebracht zou hebben. |
(199) |
SEAH merkte voorts op dat de curator, met het oog op het aflopen van het leasecontract op 31 augustus 2015, mogelijkheden overwoog om de activa van de hand te doen. SEAH wijst erop dat het de waarde van die activa in de liquidatieprocedure zou kunnen maximaliseren door ze aan Airport Handling te verkopen, als de twijfels van de Commissie over de economische continuïteit eenmaal zijn weggenomen. |
5.3. Opmerkingen van SEA
5.3.1. Inzake economische continuïteit
(200) |
Naar het oordeel van SEA verschilt de in het inleidingsbesluit van 2014 aangehaalde jurisprudentie zeer aanzienlijk van de onderhavige zaak. |
(201) |
Ten eerste zou die jurisprudentie uitsluitend verwijzen naar situaties die gekenmerkt worden door een overdracht van activa van de begunstigde van de steun naar een pas opgerichte vennootschap. De jurisprudentie zou hoofdzakelijk betrekking hebben op zaken waarin de onderneming die van de onrechtmatige staatssteun profijt had getrokken en niet in staat was dat voordeel terug te betalen, een nieuwe onderneming had opgericht waaraan ze een deel van haar activiteiten had overgedragen. Ten tweede had de overdracht van de begunstigde naar de nieuwe onderneming, in alle door de Commissie aangehaalde gevallen, betrekking op activa van aanzienlijke waarde (activiteiten, faciliteiten, goederen, onroerend goed, handelsmerken, intellectuele-eigendomsrechten). |
(202) |
Volgens SEA voeren de kenmerken van het onderhavige geval tot de conclusie dat Airport Handling niet had kunnen blijven profiteren van het concurrentievoordeel dat aan de beweerdelijk door SEAH ontvangen steun verbonden was, aangezien Airport Handling geen activa van SEAH had overgenomen. Het vermeende concurrentievoordeel van SEAH zou namelijk met de liquidatie van de vennootschap zijn verdwenen en kon bijgevolg niet worden overgedragen. |
(203) |
SEA herinnert eraan dat de Commissie in het terugvorderingsbesluit van 2012 geconcludeerd had dat het vermeende concurrentievoordeel van SEAH overeenkwam met de financiering van de door de vennootschap geleden verliezen, die voornamelijk waren ontstaan door hoge personeelskosten. SEA wijst erop dat personeelskosten weliswaar een grote invloed hebben op de kostenstructuur van grondafhandelaars en 65 % tot 80 % van de totale kosten uitmaken, maar dat in het onderhavige geval, in tegenstelling tot de door de Commissie aangehaalde zaken, geen sprake is van een overdracht van aandelen of activa die nodig zijn voor de uitoefening (of voortzetting) van de bedrijfsactiviteit van SEAH, noch van een handeling die dient om de activa van de begunstigde te beschermen en bijgevolg de terugvorderingsopdracht te omzeilen. |
(204) |
Volgens SEA moet ook aangetekend worden dat het voordeel uit de vermeende staatssteun aan SEAH gebruikt werd om verliezen als gevolg van hoge personeelskosten te compenseren, een voordeel dat door de liquidatie van de vennootschap en het ontslag van de werknemers in ieder geval is weggenomen. SEA is van mening dat deze conclusie niet wezenlijk beïnvloed kan worden door het feit dat voormalige werknemers van SEAH door Airport Handling werden aangenomen op formeel en materieel andere voorwaarden. |
(205) |
SEA voegt daaraan toe dat, zelfs als erkend zou worden dat het uitblijven van een activa-overdracht van SEAH aan Airport Handling niet volstaat om economische continuïteit uit te sluiten, de oprichting van Airport Handling, wanneer alle omstandigheden van de transactie die daaraan ten grondslag ligt in aanmerking worden genomen, niet geacht kan worden tot omzeiling van de terugvorderingsopdracht te hebben geleid. |
(206) |
Volgens SEA berust de beslissing om een nieuwe grondafhandelingsonderneming op te richten die op marktvoorwaarden met andere dienstverleners concurreert op economische logica. De beslissing wordt gerechtvaardigd door een beheersmodel dat aanzienlijk verschilt van dat van de vorige onderneming SEAH ([…] (*1)), om duurzame winstgevendheid op de middellange tot lange termijn na te streven. |
(207) |
SEA beweert dat de aankondiging van SEAH dat de vennootschap haar activiteiten op de luchthavens van Milaan zou staken, alsook het begin van de liquidatieprocedure van SEAH, de concurrentie op de markt hebben aangewakkerd en een situatie gecreëerd hebben waarin de op de luchthavens van Milaan werkzame luchtvaartmaatschappijen de verlener van grondafhandelingsdiensten konden kiezen door de offertes van verschillende aanbieders met elkaar te vergelijken. |
(208) |
Volgens SEA is het na dit proces van vrije mededinging geweest dat Airport Handling met succes contracten met luchtvaartmaatschappijen heeft gesloten, volledig onafhankelijk van SEA. Sommige luchtvaartmaatschappijen, voormalige klanten van SEAH, hebben besloten geen gebruik te maken van de diensten van Airport Handling. Andere luchtvaartmaatschappijen die geen klant bij SEAH waren geweest hebben daarentegen wel een contract met Airport Handling gesloten. |
(209) |
Sinds SEA haar deelneming aan de trust heeft overgedragen en bijgevolg geen zeggenschap en beheer over Airport Handling meer heeft, maakt Airport Handling volgens SEA, in de zin van Richtlijnen 78/660/EEG (18) en 83/349/EEG (19) van de Raad inzake geconsolideerde jaarrekeningen, in de Italiaanse wetgeving omgezet bij wetgevingsdecreet nr. 127 van 9 april 1991, bovendien boekhoudkundig gezien geen deel meer uit van de SEA-groep en wordt haar begroting bijgevolg niet met die van SEA geconsolideerd. |
(210) |
Om de toetreding van derden tot het kapitaal van Airport Handling te bespoedigen, hebben SEA en de trustee op 26 januari 2015 een „uitvoeringsverordening krachtens artikel 20 van de trustakte” ondertekend, om de trustee te belasten met de verantwoordelijkheid om een externe investeerder te zoeken. De trustee en SEA besloten bnp Paribas aan te wijzen als onafhankelijk adviseur voor de opdracht. |
(211) |
Bnp Paribas hielp Airport Handling bij het voorbereiden van de aandelenverkoop, zocht contact met verschillende investeerders die mogelijk belangstelling hadden om aandeelhouder van Airport Handling te worden en organiseerde besprekingen met potentiële investeerders. |
(212) |
SEA voegde daaraan toe dat ze overweegt investeerders te zoeken die een meerderheidsbelang in de vennootschap willen nemen, zodra een particuliere investeerder ten minste 30 % van Airport Handling heeft verworven. |
5.3.2. Inzake staatsmiddelen en toerekenbaarheid
(213) |
Naar het oordeel van SEA volstaat het feit dat Airport Handling een staatsonderneming is niet om de middelen van Airport Handling aan te merken als staatsmiddelen in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag. Bovendien heeft SEA na de oprichting van de trust geen zeggenschap meer over de financiële middelen van Airport Handling en kan dus niet beweerd worden dat die middelen staatsmiddelen zijn in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag. |
(214) |
In dit verband verklaart SEA verder het volgende:
|
(215) |
SEA benadrukt dat de financiële middelen van Airport Handling sinds de overdracht ervan altijd onder het beheer zijn gebleven van de trustee, de enige aandeelhouder van Airport Handling. |
(216) |
Naar de mening van SEA blijkt uit het bovenstaande dat de publieke aandeelhouder van SEA (de gemeente Milaan) direct noch indirect invloed kan uitoefenen op het gebruik van financiële instrumenten met betrekking tot Airport Handling en dat die middelen zolang de trust bestaat onder beheer van de trustee blijven. In ieder geval heeft SEA als gevolg van de oprichting van de trust geen bevoegdheid meer om de leden van de raad van bestuur van Airport Handling te benoemen. |
5.4. Opmerkingen van een belanghebbende
(217) |
De Commissie heeft opmerkingen ontvangen van een belanghebbende die geëist heeft dat noch zijn identiteit, noch zijn opmerkingen aan derden worden prijsgeven. |
6. COMMENTAAR VAN ITALIË OP DE OPMERKINGEN VAN DE BELANGHEBBENDEN
(218) |
Italië heeft commentaar geleverd op de opmerkingen die in het kader van het onderzoek door de trust en SEA zijn ingediend. |
(219) |
Italië schaart zich volledig achter de opmerkingen die voormelde belanghebbenden hebben ingediend en benadrukt dat ze enerzijds aantonen dat de Italiaanse autoriteiten zich niet hebben gemengd in de activiteit van SEA en de beslissing van laatstgenoemde om in Airport Handling te investeren en anderzijds dat Airport Handling de economische activiteit van SEAH niet continueert. |
7. BEOORDELING
(220) |
In deze zaak moest de Commissie twee onderscheiden kwesties beoordelen: ten eerste de mogelijke overdracht van de uit het terugvorderingsbesluit voortvloeiende terugbetalingsverplichting van SEA Handling aan Airport Handling; ten tweede de steun die mogelijk besloten ligt in de kapitaalinjecties van SEA in Airport Handling ten bedrage van 25 miljoen EUR. |
7.1. Economische continuïteit en overdracht van de terugvorderingsverplichting
(221) |
Volgens de jurisprudentie moet onrechtmatige en non-conforme steun worden teruggevorderd van de ondernemingen die deze feitelijk hebben genoten (20). |
(222) |
Betalingsonmachtige begunstigden van staatssteun kunnen aan de terugbetalingsverplichting voldoen door de schuld in verband met de terugbetaling van de steun te verantwoorden in het verplichtingenoverzicht, op voorwaarde dat de begunstigde van de steun zich van de markt terugtrekt (21). Het Hof heeft als volgt geoordeeld. „Wanneer de onderneming die onrechtmatige steun heeft ontvangen, in staat van faillissement verkeert en een onderneming is opgericht om een deel van de activiteiten van de failliete onderneming voort te zetten, kan de omstandigheid dat die activiteiten worden voortgezet zonder dat de betrokken steun volledig is terugbetaald, de verstoring van de mededinging als gevolg van het concurrentievoordeel dat die onderneming op de markt ten opzichte van haar concurrenten heeft genoten, doen voortduren. Een dergelijke nieuw opgerichte onderneming kan dus, indien dat voordeel ook voor haar blijft bestaan, gehouden zijn de betrokken steun terug te betalen. Dit is met name het geval indien blijkt dat deze onderneming het concurrentievoordeel dat aan deze steun is verbonden, feitelijk blijft genieten, in het bijzonder wanneer zij activa van de vennootschap in liquidatie koopt zonder een marktconforme prijs te betalen of wanneer is bewezen dat door de oprichting van een dergelijke onderneming de verplichting tot terugbetaling van deze steun wordt omzeild” (22). |
(223) |
In het kader van de overdracht van activa van een steunbegunstigde aan een andere vennootschap die de activiteiten van eerstgenoemde voortzet, heeft het Hof bevestigd dat de volgende factoren in aanmerking genomen kunnen worden om te beoordelen of er sprake is van economische continuïteit tussen de twee vennootschappen (23): de omvang van de overdracht (activa en passiva, continuïteit inzake werknemers, „bundled” activa), de verkoopprijs, de identiteit van de aandeelhouders of de eigenaren van de overnemende onderneming en van de oorspronkelijke onderneming, het tijdstip waarop de overname plaatsvond (na het begin van het onderzoek, de inleiding van de procedure of de eindbeschikking) of ten slotte de economische logica van de transactie. |
(224) |
Volgens de jurisprudentie kunnen de voormelde factoren in uiteenlopende mate in aanmerking worden genomen, afhankelijk van de specifieke kenmerken van de ter behandeling voorliggende zaak (24). Hieruit volgt dat de Commissie er niet toe verplicht is rekening te houden met al die elementen, hetgeen blijkt uit het gebruik van de woorden „kan rekening worden gehouden met” (25). |
(225) |
Om te kunnen besluiten of er sprake is van economische continuïteit tussen SEAH en Airport Handling en of laatstgenoemde aansprakelijk gesteld kan worden voor terugbetaling van de aan eerstgenoemde verleende onrechtmatige steun, heeft de Commissie de voormelde aanwijzingen toegepast op de specifieke omstandigheden van de zaak in kwestie. |
7.1.1. Omvang van de overdracht
7.1.1.1.
(226) |
Nadat SEAH in liquidatie was gegaan, zijn veel van haar voormalige werknemers, aanvankelijk het merendeel, door Airport Handling weer aangenomen. Bijgevolg is het relevant om te analyseren of deze situatie duidt op omzeiling van het terugvorderingsbesluit. Daartoe dient beoordeeld te worden of het proces dat tot dat resultaat heeft geleid neerkwam op een personeelsoverdracht van SEAH aan Airport Handling met behoud van de voornaamste kenmerken. Dit wordt nog relevanter als men bedenkt dat personeel voor een grondafhandelingsonderneming als primair hulpmiddel onontbeerlijk is voor de bedrijfsuitoefening (26). |
(227) |
Volgens Italië is er geen continuïteit van personeel tussen SEAH en Airport Handling, daar de arbeidsovereenkomsten door SEAH zijn opgezegd en het personeel door Airport Handling is aangenomen op grond van nieuwe overeenkomsten met wezenlijk andere voorwaarden. Deze mening zijn ook Airport Handling en SEA toegedaan. |
(228) |
Naar het oordeel van Italië moet de overeenkomst die SEA, SEAH en de vakbonden op 4 november 2013 hebben gesloten niet worden geïnterpreteerd als garantie dat de voormalige werknemers van SEAH de rechten zouden behouden die ze onder de vorige overeenkomsten met SEAH hadden verworven. Die overeenkomst zou een hoofdzakelijk programmatisch document zijn, dat vervolgens is vervangen door de overeenkomsten die op 4 juni 2014 zijn ondertekend. Uit de formulering van die overeenkomsten zou blijken dat voormalige werknemers van SEAH geen garantie kregen op eerder verworven rechten, maar veeleer onder nieuwe voorwaarden door Airport Handling in dienst genomen werden. |
(229) |
Op basis van informatie die in de formele onderzoeksprocedure is verkregen, heeft de Commissie een beoordeling uitgevoerd van i) het proces waarbij een aanzienlijk deel van het personeel van SEAH door Airport Handling weer in dienst genomen werd, en ii) de overeenkomsten met vakbonden inzake de wederindienstneming van het personeel van SEAH. |
(230) |
Ten eerste moet met betrekking tot het proces worden opgemerkt dat er van meet af aan — juridisch gezien — geen arbeidsovereenkomsten van SEAH naar Airport Handling zijn overgedragen. Overeenkomsten met SEAH zijn rechtmatig opgezegd en met Airport Handling zijn nieuwe overeenkomsten gesloten. Bovendien zijn er noch automatisch, noch globaal arbeidsovereenkomsten van SEAH naar Airport Handling overgedragen. In feite zijn er helemaal geen arbeidsovereenkomsten overgedragen. De eerstgenoemde vennootschap heeft integendeel de arbeidsovereenkomsten opgezegd voordat een deel van de werknemers onder andere voorwaarden bij de laatstgenoemde weer is aangenomen. |
(231) |
Ten tweede moet met betrekking tot de omvang van de overdracht het volgende worden opgemerkt: op 22 april 2014, toen SEAH de aanzet gaf tot de bijzondere ontslagregeling, had het […] (*1) werknemers in dienst, het equivalent van […] (*1) fte’s. Uit de beschikbare gegevens blijkt dat Airport Handling op 31 mei 2015, negen maanden na de bedrijfsaanvang, […] (*1) werknemers had, waarvan er […] (*1) eerder bij SEAH in dienst waren geweest. Bijgevolg had Airport Handling tot dan toe circa […] (*1) % van het personeel van SEAH overgenomen. De overdracht was dus niet volledig, zelfs niet bij benadering. Niettemin dient ook opgemerkt te worden dat het personeel van Airport Handling, althans in de beginfase van de bedrijfsuitoefening, vrijwel uitsluitend bestond uit voormalige werknemers van SEAH. |
(232) |
Ten derde tekent de Commissie wat betreft de materiële voorwaarden van de wederindienstneming aan dat overeenkomsten die Airport Handling met voormalige werknemers van SEAH heeft gesloten, zowel formeel als materieel verschillen van de eerdere overeenkomsten met SEAH, met name in die zin dat er verschillende voorwaarden van toepassing zijn met betrekking tot het volgende:
|
(233) |
Ten slotte duiden in dit geval ook de omstandigheden waarin de arbeidsvoorwaarden door de partijen tot stand gebracht en uiteindelijk overeengekomen zijn erop dat de arbeidsvoorwaarden wezenlijk gewijzigd zijn: SEA, SEAH en Airport Handling hebben afzonderlijk onderhandelingen met de vakbonden gevoerd en hebben afzonderlijke overeenkomsten met ze gesloten. Airport Handling en de vakbonden hadden meer dan acht maanden nodig om overeenstemming te bereiken over de voorwaarden van de aanwervingsprocedure, de juridische en financiële inhoud van arbeidsovereenkomsten, sociaal beleid en werkorganisatie. Volgens de trust verzetten werknemers van SEAH zich aanvankelijk tegen de wijzigingen waarin de vakbonden die de werknemers vertegenwoordigden hadden toegestemd in de overeenkomst van juni 2014. Werknemers verwierpen deze wijzigingen in een referendum. Volgens de documentatie die de trust heeft verstrekt, gingen de vakbonden toen pas met de nieuwe arbeidsvoorwaarden akkoord nadat Airport Handling bepaalde verduidelijkingen in voormelde overeenkomst had opgenomen. De Commissie merkt op dat Airport Handling afzonderlijk met de vakbonden heeft onderhandeld en er ondanks aanvankelijke onenigheid in geslaagd is om voormelde wijzigingen ten uitvoer te leggen. Zoals hiervoor in overweging 38 is beschreven, is de overeenkomst tussen Airport Handling en de vakbonden van 4 juni 2014 niet wezenlijk gewijzigd nadat de vakbonden deze hadden verworpen in een referendum waarin ze een aantal verduidelijkingen van die overeenkomst verlangden. |
(234) |
In het licht van de bovenstaande overwegingen was er noch sprake van een volledige personeelsoverdracht, noch van een wezenlijke reproductie van arbeidsvoorwaarden uit de overeenkomsten met SEAH. |
(235) |
Deze bevinding wordt niet beïnvloed door de overeenkomsten die respectievelijk SEA, SEAH en Airport Handling met de vakbonden hebben gesloten met betrekking tot het personeel. Het voorwerp van de overeenkomsten wijst er namelijk niet op dat het personeel in zijn geheel van SEAH naar Airport Handling zou worden overgedragen, noch dat de voorwaarden van de arbeidsovereenkomsten van SEAH voortgezet zouden worden. De Commissie merkt in het bijzonder op dat een toekomstige uitvoeringsovereenkomst volgens de aanvankelijke conceptschikking van 4 november 2013, tussen SEA en de vakbonden, gestoeld moet zijn op de doelstelling de banen van alle werknemers van SEAH te behouden (27). In die overeenkomst wordt een aantal maatregelen genoemd om die doelstelling te bereiken, in hoofdzaak de tenuitvoerlegging binnen de SEA-groep van alle mechanismen waarin de relevante wetgeving inzake werkgelegenheid en collectieve onderhandelingen voorziet, zoals sociale vangnetten en vrijwilligvertrekregelingen, en oplossingen voor overplaatsing binnen de groep. Derhalve hield die overeenkomst inderdaad in dat banen opnieuw zouden worden toegewezen binnen de SEA-groep als geheel (28), maar niet alleen aan Airport Handling, en slechts als een van de vele maatregelen. Bovendien zijn die overeenkomsten niet gesloten met Airport Handling, dat met het personeel aparte overeenkomsten heeft gesloten. Bijgevolg is het aantal banen dat aan Airport Handling is toegewezen niet vooraf door de partijen bepaald, maar vastgesteld volgens de personeelsbehoefte van de vennootschap na sluiting van de contracten met de luchtvaartmaatschappijen. |
(236) |
De Commissie merkt voorts op dat niets erop wijst dat Airport Handling door overheidsinstanties of moederonderneming SEA verplicht werd om voormalige werknemers van SEAH in dienst te nemen. |
(237) |
Tot besluit is de Commissie met betrekking tot de omvang van de personeelsoverdracht van mening dat de omstandigheden, namelijk de wederindienstneming door Airport Handling van een aanzienlijk deel van het personeel van SEAH, op het eerste gezicht duiden op een sterk element van economische continuïteit. Evenwel moeten de met de wederindienstneming gepaard gaande feiten in aanmerking worden genomen, met name de beëindiging van alle overeenkomsten en de sluiting van nieuwe overeenkomsten met nieuwe contractuele voorwaarden. De Commissie concludeert derhalve dat de personeelsoverdracht niet opgevat mag worden als een sterke aanwijzing voor economische continuïteit tussen SEAH en Airport Handling. |
7.1.1.2.
(238) |
In haar inleidingsbesluit van 2014, nam de Commissie het voorlopige standpunt in dat het marktaandeel dat Airport Handling in de eerste zes maanden van bedrijfsuitoefening verwachtte, alleen op grond van de inbesteding van eerder door SEAH uitgevoerde activiteiten als realistisch beschouwd kon worden. |
(239) |
In de loop van het onderzoek beweerden Italië, SEA en Airport Handling dat die verwachtingen gebaseerd waren op het ondernemingsplan van augustus 2014 van Airport Handling. Ze waren mogelijk gemaakt door een aanzienlijke beperking van de bedrijfskosten voor te schrijven, die bereikt moest worden door middel van arbeidsefficiëntie en personeelsinkrimping. |
(240) |
Bovendien had Airport Handling met de op de luchthavens van Milaan actief zijnde luchtvaartmaatschappijen geheel nieuwe contracten gesloten. Volgens Italië konden dergelijke contracten wettelijk niet door SEAH aan Airport Handling worden overgedragen. Er moesten nieuwe overeenkomsten worden gesloten met mededinging van andere dienstverleners die op de luchthavens van Milaan actief waren. |
(241) |
Inderdaad verschilt het klantenbestand van Airport Handling van dat van SEAH, zoals hiervoor in de overwegingen 133 en 208 is beschreven. Toen SEAH de markt verliet, heeft een aantal van haar klanten besloten de grondafhandelingsdiensten toe te vertrouwen aan andere ondernemingen dan Airport Handling. Anderzijds wist Airport Handling klanten te werven die eerder niet door SEAH waren bediend. |
(242) |
Om verder aan te tonen dat Airport Handling met de luchtvaartmaatschappijen nieuwe contracten heeft moeten sluiten en dat die contracten bovendien wezenlijk andere voorwaarden bevatten, heeft Italië informatie overgelegd waaruit blijkt dat bepaalde luchtvaartmaatschappijen die eerder diensten bij SEAH hadden afgenomen (zoals […] (*1)), bij Airport Handling aanzienlijk gunstigere voorwaarden wisten te bedingen dan bij SEAH. In het bijzonder heeft […] (*1) Airport Handling tijdens de onderhandelingen verzocht om […] (*1). Dientengevolge heeft […] (*1) een […] (*1) verkregen (29). |
(243) |
In de loop van het onderzoek heeft Italië uitgelegd dat SEA aan de toekenning van kortingen op luchthavengelden aan luchtvaartmaatschappijen niet de voorwaarde had verbonden dat de laatstgenoemden grondafhandelingscontracten met Airport Handling moesten sluiten. De opmerkingen die tijdens het onderzoek zijn ontvangen, geven aan dat er geen documentair bewijs is waaruit blijkt dat SEA dergelijk gedrag aan de dag heeft gelegd om luchtvaartmaatschappijen ertoe te bewegen grondafhandelingscontracten met Airport Handling te sluiten. |
(244) |
In het inleidingsbesluit van 2014 betwijfelde de Commissie of er nieuwe contracten met de luchtvaartmaatschappijen zouden worden gesloten. In die context wees de Commissie op informatie die erop lijkt te duiden dat, zelfs voordat die contracten afliepen, SEA en Airport Handling gezamenlijke marketinginspanningen hadden gedaan om op de luchthavens actief zijnde luchtvaartmaatschappijen de verzekering te geven dat SEA de grondafhandelingsactiviteiten zou voortzetten. Uit de formele onderzoeksprocedure is echter geen feitelijk bewijs naar voren gekomen dat SEA en Airport Handling door middel van gezamenlijke marketinginspanningen een wisseling van contractant hadden bewerkstelligd zonder de luchtvaartmaatschappijen, in hun hoedanigheid van opdrachtgever, de ruimte te laten om nieuwe contractvoorwaarden te bedingen. Met name heeft de Commissie geen bewijs gevonden dat SEA of Airport Handling in staat was pogingen van voormalige SEAH-klanten om gunstigere voorwaarden bij andere leveranciers van grondafhandelingsdiensten te verkrijgen, daadwerkelijk te dwarsbomen. |
(245) |
De Commissie heeft onderzocht of Airport Handling zich tijdens de voorbereiding van de bedrijfsaanvang feitelijk in de positie van nieuwkomer bevond of juist profiteerde van de marktpositie en klantencontacten van SEAH om de continuïteit van de bedrijfsactiviteiten te waarborgen. Als de marktterugtrekking van SEAH, in de specifieke omstandigheden van de onderhavige zaak, haar klanten geen kans had geboden om nieuwe contracten met grondafhandelaars anders dan Airport Handling te sluiten, zou dat een aanwijzing zijn voor omzeiling van het terugvorderingsbesluit, omdat het zou neerkomen op een overdracht van klanten van SEAH aan Airport Handling. |
(246) |
In dat verband doet vooral het volgende ter zake: In het ondernemingsplan van Airport Handling werd geen rekening gehouden met een kleiner marktaandeel. Dit zou erop kunnen wijzen dat Airport Handling ervan uitging dat het zeer waarschijnlijk het klantenbestand van SEAH zou kunnen overnemen en bijgevolg de verwachting kon koesteren van de voormalige marktpositie en klantencontacten van SEAH te profiteren om diens klanten en de bijbehorende contracten over te nemen, zonder daarbij rekening te hoeven houden met concurrentie van andere grondafhandelingsondernemingen. |
(247) |
Uit bepaalde formele en materiële factoren blijkt echter dat dit niet het geval was. |
(248) |
Ten eerste geldt met betrekking tot de vorm van de overdracht dat er geen dienstencontracten wettelijk van SEAH aan Airport Handling zijn overgedragen. Luchtvaartmaatschappijen waren er dus vrij in om een andere leverancier dan Airport Handling te kiezen zodra hun contracten met SEAH waren beëindigd, zoals beschreven in overweging 43 van het onderhavige besluit. |
(249) |
Ten tweede wijst beschikbare informatie erop dat klanten de gelegenheid hadden om andere dienstverleners te benaderen toen SEAH hen had ingelicht haar activiteiten te zullen staken. Inderdaad blijkt uit het feit dat een aantal klanten zijn heil elders heeft gezocht dat die gelegenheid er was. Van overwegend belang is in dit verband dat er voor SEAH, behalve in uitzonderlijke situaties, geen juridische grondslag bestond om de overeenkomsten aan een derde over te dragen. Volgens door de Italiaanse autoriteiten verstrekte informatie is de clausule over uitzonderlijke situaties echter niet ingeroepen. De Italiaanse autoriteiten hebben een overzicht verstrekt van het klantenbestand van Airport Handling op 14 februari 2014, waaruit blijkt dat van de 68 voormalige SEAH-klanten er […] (*1) naar andere leveranciers van grondafhandelingsdiensten waren overgestapt, dat van de […] (*1) klanten die Airport Handling op dat moment had, er 1 van een concurrent afkomstig was, er 3 nieuwkomers op de luchthaven waren en […] (*1) voormalige klanten van SEAH waren. […] (*1) van die […] (*1) voormalige SEAH-klanten hebben nieuwe contractvoorwaarden bedongen die gunstiger voor hen waren, ofwel door lagere prijzen (13 klanten) of een gewijzigde dienstenportefeuille ([…] (*1) klanten) te verlangen, ofwel door een combinatie van beide ([…] (*1) klanten). Bijgevolg hebben slechts 20 klanten dienstencontracten afgesloten die in wezen dezelfde voorwaarden bevatten als de vorige contracten met SEAH. De prijsdalingen lopen uiteen van […] (*1) tot […] (*1) in vergelijking met de prijzen die eerder met SEAH waren overeengekomen. |
(250) |
Gezien het bovenstaande ziet de Commissie per saldo geen aanwijzingen voor omzeiling van het terugvorderingsbesluit (en dus voor economische continuïteit) in het proces dat Airport Handling ertoe gebracht heeft overeenkomsten met een aantal voormalige klanten van SEAH aan te gaan. Inderdaad lijkt Airport Handling echte concurrentie te hebben ondervonden bij de onderhandelingen met luchtvaartmaatschappijen die op de luchthavens van Milaan actief zijn en er zijn aanwijzingen dat de concurrentie tussen dienstverleners op de luchthavens van Milaan daadwerkelijk van de grond kwam toen SEAH op het punt stond de markt te verlaten. |
7.1.1.3.
(251) |
Als derde punt in de analyse van de omvang van de overdracht, heeft de Commissie de omvang van de activa-overdracht onderzocht. |
(252) |
De Commissie merkt op dat Airport Handling bij de bedrijfsaanvang 100 % van haar grondafhandelingsmaterieel door middel van leasing bij SEAH betrok. Vijf maanden later begon Airport Handling die activa geleidelijk te vervangen door activa die op de markt waren gekocht en ten slotte, in september 2015, kocht het […] (*1) van […] (*1) partijen activa van SEAH. |
(253) |
Meer in het bijzonder is Airport Handling de dienstverlening op het gebied van grondafhandeling begonnen met de activa van SEAH, op grond van een leasecontract. Dat contract zou op 31 augustus 2015 komen te vervallen. Voordat het leasecontract ten einde was gelopen, gaf Airport Handling aan belangstelling te hebben in de aankoop van […] (*1) van […] (*1) voor verkoop ingeschreven partijen, namelijk partijen nr. […] (*1). Hoewel circa een derde van het aan Airport Handling geleasede grondafhandelingsmaterieel van SEAH in werkelijkheid oud was, was Airport Handling naar eigen zeggen bereid om circa […] (*1) % van dat materieel (genoeg om het bedrijf van Airport Handling uit te oefenen) aan te kopen, aangezien Airport Handling intussen op de markt een aanzienlijke voorraad reserveonderdelen had verkregen die gebruikt konden worden om bepaalde onderdelen van het oudste materieel van SEAH te vervangen. |
(254) |
Beschikbare documentatie wijst erop dat de verkooponderhandelingen tussen Airport Handling en SEAH zijn begonnen toen Airport Handling bij brief van 3 juni 2015 de volgende voorstellen deed:
|
(255) |
Op dezelfde dag vond een bijeenkomst van de partijen plaats. Bij brief van 10 juni 2015 gaf de curator van SEAH antwoord op de voorstellen, met de strekking die hieronder is samengevat:
|
(256) |
Volgens de Italiaanse autoriteiten duurden de onderhandelingen voort tot september 2015, toen SEAH instemde met betaling van de aankoopprijs […] (*1) voor de verkoop van de […] (*1) partijen. De aankoopprijs bedroeg […] (*1) EUR, dat wil zeggen de prijs die in eerste instantie was aangegeven in de mislukte inschrijvingsprocedure. De oorspronkelijke leasing werd bij wijze van uitzondering verlengd tot […] (*1), voor […] (*1) artikelen van de vloot en tegen betaling van een totale leaseprijs van […] (*1) EUR. Deze vergoeding was gebaseerd op de waarde die bij de voormelde onafhankelijke waarderingen aan die artikelen was toegekend. Airport Handling heeft die […] (*1) artikelen op […] (*1) aan SEAH geretourneerd. |
(257) |
Volgens Airport Handling was de aankoop niettemin economisch gerechtvaardigd, met name om de volgende redenen:
|
(258) |
Airport Handling was intussen een inschrijvingsprocedure begonnen, van november 2014 tot januari 2015, voor de aankoop van nieuw materieel op de markt. Volgens de Italiaanse autoriteiten bedraagt de waarde van het materieel dat via deze eerste inschrijvingsprocedure is aangekocht circa […] (*1). |
(259) |
De Commissie heeft onderzocht of een betrouwbare aanwijzing voor economische continuïteit verkregen kan worden door de waarde en het aantal van de activa die Airport Handling op de markt heeft aangekocht te vergelijken met de waarde en het aantal van de artikelen die van SEAH geleased en vervolgens aangekocht zijn. Wat betreft de vergelijkbaarheid van beide soorten activa, is de Commissie tot de bevinding gekomen dat:
|
(260) |
Met dat argument concludeert de Commissie dat een vergelijking van het aantal en de waarde van nieuwe stukken materieel met de waarde van geleased en vervolgens gekocht materieel in dit geval niet als maatstaf voor economische continuïteit gebruikt kan worden. |
(261) |
In deze context heeft de Commissie onderzocht welk belang de activa (bedrijfsmiddelen) als productiefactor voor Airport Handling hebben in vergelijking met arbeid als productiefactor en tevens in vergelijking met de omzet van zowel SEAH als Airport Handling. |
(262) |
Wat betreft het belang van activa in vergelijking met arbeid, bedraagt de waarde van bedrijfsmiddelen op de laatste balans van SEAH voorafgaand aan de liquidatie […] (*1) EUR. Airport Handling bezat in 2015 vaste activa voor een waarde van […] (*1) EUR (30). De arbeidskosten van Airport Handling in het jaar september 2014 — augustus 2015 bedroegen […] (*1) EUR volgens de winst- en verliesrekening van Airport Handling voor die periode (31). |
(263) |
De waarde van de activa is ook van geringer belang wanneer ze wordt vergeleken met de omzet: de winst- en verliesrekening van Airport Handling voor september 2014 — augustus 2015 laat een omzet ten bedrage van […] (*1) EUR zien. Bijgevolg lijken de activa in kwestie in vergelijking met arbeid een productiefactor van ondergeschikt belang. De waarde van de activa is eveneens zeer bescheiden in vergelijking met de omzet die zowel met arbeid als met activa wordt gegenereerd. Informatie die in de formele onderzoeksprocedure is verkregen wijst er eerder op dat zowel SEAH als Airport Handling een uitgesproken arbeidsintensief bedrijfsmodel gebruiken in plaats van een activa-intensief bedrijfsmodel. |
(264) |
Hoewel Airport Handling aanvankelijk al haar activa bij SEAH betrokken heeft, concludeert de Commissie daarom dat dit op zichzelf niet als economische continuïteit opgevat kan worden, omdat activa in de grondafhandelingssector een productiefactor van ondergeschikt belang zijn. |
7.1.1.4.
(265) |
Het onderzoek naar de vraag in hoeverre de omvang van de overdracht zou kunnen wijzen op economische continuïteit tussen SEAH en Airport Handling heeft de volgende aanwijzing opgeleverd: |
(266) |
Ten eerste is het klantenbestand van SEAH niet aan Airport Handling overgedragen. Alle contracten zijn daarentegen bij de liquidatie van SEAH opgezegd en Airport Handling heeft nieuwe contracten moeten verwerven, waarbij een aantal voormalige klanten van SEAH en een aantal nieuwe klanten konden worden aangetrokken en waarbij sommige klanten aan de concurrentie verloren zijn. De contractvoorwaarden zijn los van de vorige voorwaarden in de overeenkomsten met SEAH overeengekomen. In dat opzicht bevond Airport Handling zich in dezelfde positie als eender welke andere concurrent of nieuwkomer. De Commissie beschouwt het feit dat er geen overdracht van het klantenbestand heeft plaatsgevonden als een sterke aanwijzing tegen economische continuïteit. |
(267) |
Ten tweede heeft Airport Handling haar aanvankelijke personeel geheel bij SEAH betrokken, maar wel op grond van nieuwe overeenkomsten en nieuwe contractvoorwaarden. Er heeft geen massale overdracht van arbeidsovereenkomsten, geen automatische overdracht van die overeenkomsten en geen reproductie van de arbeidsvoorwaarden uit die overeenkomsten plaatsgevonden. |
(268) |
Ten derde klopt het weliswaar dat Airport Handling aanvankelijk alle grondafhandelingsactiva van SEAH heeft geleased, maar na het aflopen van de leaseovereenkomst heeft ze slechts een deel van de activa van SEAH overgenomen, daar ze in de tussentijd was begonnen materieel van derden te kopen. Beschikbare informatie duidt er verder op dat de activa in de grondafhandelingssector slechts een gering aandeel van de productiemiddelen uitmaken en niet doorslaggevend zijn voor de kostenstructuur en efficiëntie van Airport Handling. |
(269) |
Vanuit het gezichtspunt van de omvang van de overdracht is de Commissie in het algemeen van oordeel dat alle omstandigheden die de oprichting van Airport Handling in de nasleep van de liquidatie van SEAH hebben omkleed, wanneer ze gezamenlijk worden beschouwd, niet voldoende aanleiding geven om te concluderen dat er tussen beide vennootschappen sprake was van economische continuïteit met het oogmerk om het terugvorderingsbesluit te omzeilen. |
7.1.2. Betaling van de marktprijs
(270) |
Volgens de jurisprudentie zou een overdracht van activa tegen een prijs die lager is dan de marktprijs ook een aanwijzing zijn voor economische continuïteit tussen de geliquideerde vennootschap die de terug te betalen staatssteun verschuldigd is en de pas opgerichte vennootschap. |
7.1.2.1.
(271) |
In de context van een faillissementsprocedure kan omzeiling van een negatieve staatssteunbeschikking zich met name voordoen indien:
|
(272) |
In het tegengestelde geval oordeelt de Commissie dat een overdracht of leasing van activa van een betalingsonmachtige vennootschap die onrechtmatige steun heeft ontvangen aan een nieuwe vennootschap niet op een omzeiling van een terugvorderingsbesluit wijst als:
|
(273) |
In dat geval:
|
7.1.2.2.
(274) |
Nadat de biedprocedure was mislukt, werd het grondafhandelingsmaterieel aan Airport Handling geleased op grond van een leasecontract dat aanvankelijk zou aflopen op 31 augustus 2015. |
(275) |
Volgens de jurisprudentie betekent het enkele feit dat een vennootschap sommige of alle activa van een betalingsonmachtige vennootschap voor een bepaalde periode heeft gehuurd niet automatisch dat de nieuwe vennootschap het concurrentievoordeel heeft genoten dat aan een eerder aan de verhuurder verleende steun was verbonden. (33) Leasing van de activa door de ontvanger van de steun aan een vennootschap die een vergelijkbare activiteit uitoefent, is geen aanwijzing voor economische continuïteit als de leaseprijs overeenkomt met de marktprijs. Als de door de nieuwe vennootschap aan de begunstigde van de steun betaalde leaseprijs echter onder de marktprijs ligt, kan dat een aanwijzing voor economische continuïteit zijn in die zin dat het voordeel dat de begunstigde aan de onrechtmatige en non-conforme steun ontleende, geheel of gedeeltelijk aan de nieuwe vennootschap is overgedragen door middel van een prijs die lager is dan de marktwaarde. |
(276) |
Beschikbare informatie wijst erop dat SEAH en de trustee het leasecontract in vrij economisch verkeer zijn overeengekomen. Bovendien is de leasevergoeding vastgesteld door middel van twee externe waarderingen. Om de juistheid van de eerste waardering, waarbij de leasevergoeding op jaarbasis was vastgesteld op […] (*1) EUR, te bevestigen, hebben SEAH en Airport Handling gezamenlijk E&Y opdracht gegeven de leasevergoeding opnieuw te bepalen. Na die tweede waardering werd aanvankelijk een […] (*1) leasevergoeding geadviseerd, namelijk […] (*1) EUR. Nadat SEAH en Airport Handling overeengekomen waren die tweede waardering uit te breiden om nieuwe informatie uit afleveringsrapporten van het materieel op te nemen, hebben de deskundigen vervolgens ontdekt dat een aantal machines en materieelonderdelen niet geschikt voor gebruik was en hun aanvankelijke schatting van […] (*1) bijgesteld naar […] (*1) EUR. Op basis van dat tweede waarderingsrapport kwamen SEAH en Airport Handling overeen het leasebedrag te verlagen tot […] (*1) EUR per jaar. |
(277) |
Ten slotte blijkt uit de beschikbare informatie dat SEAH en Airport Handling in vrij economisch verkeer hebben onderhandeld en zich voor de waarde van de activa in kwestie hebben verlaten op rapporten van deskundigen. Het feit dat de tweede waardering is herzien na een verzoek daartoe van beide partijen, geeft aan dat beide partijen voornemens waren de leaseprijs zo veel mogelijk met de marktprijs overeen te laten komen en elk vermoeden van samenspanning bij voorbaat uit te sluiten. De Commissie oordeelt dan ook dat de overeengekomen leasevergoeding ten minste gelijk is aan de marktprijs. |
7.1.2.3.
(278) |
Airport Handling heeft de activa aangekocht nadat de biedprocedure was mislukt en nadat de leaseovereenkomst was afgelopen. De Commissie heeft onderzocht of Airport Handling door die transactie voordeel heeft genoten van eerder aan SEAH verleende onrechtmatige steun. Dat onderzoek gaat uit van de vooronderstelling dat er geen sprake is van voordeel als de aankoopprijs van […] (*1) EUR ten minste gelijk is aan de marktprijs. |
(279) |
De oproep tot het indienen van blijken van belangstelling in activa van SEAH is op 12 november 2014 in het supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt. Met het oog op het grote aantal artikelen, besloot de curator met hulp van het onafhankelijk adviesbureau IMQ de artikelen in negen partijen te verdelen. Volgens SEAH is dat gebeurd om inefficiëntie door sterke fragmentatie te vermijden. Om zo veel mogelijk bieders aan te trekken, werd elke partij omschreven als een zelfstandige combinatie van complementaire activa met verschillende waarden. Een externe deskundige had voor elke partij een minimumprijs vastgesteld. |
(280) |
De verkoopprocedure werd beperkt tot afhandelaars, luchthavenexploitanten, luchtvaartmaatschappijen, fabrikanten van de verkochte typen materieel, wederverkopers en leasemaatschappijen die aan bepaalde solvabiliteitscriteria voldeden. |
(281) |
Volgens Italië zijn in de inschrijvingsprocedure geen formele blijken van belangstelling ontvangen. SEAH heeft alleen informele berichten van derden ontvangen die bedoeld waren om te onderzoeken of het mogelijk was slechts bepaalde activa kopen, maar tegen een lagere prijs dan in de inschrijvingsprocedure was aangegeven. Die berichten zijn tijdens het onderzoek aan de Commissie verstrekt. |
(282) |
Italië heeft meegedeeld dat de curator van SEAH na het negatieve resultaat van de inschrijvingsprocedure getracht heeft de belangstelling van potentiële kopers van de activa van SEAH te wekken door contact te zoeken met bepaalde ondernemingen die actief zijn op het gebied van grondafhandelingsdiensten, alsook met de ondernemingen die tijdens de inschrijvingsprocedure informeel blijk van hun belangstelling hadden gegeven, en door toegang tot de dataroom en activa te verstrekken om belangstellenden de gelegenheid te geven de activa ter plaatse te inspecteren. |
(283) |
Dat heeft enkele kennisgevingen van belangstelling opgeleverd voor het materiaal van SEAH, maar nog steeds voor prijzen die lager waren dan de prijzen die in de inschrijvingsprocedure waren aangegeven. Uiteindelijk was Airport Handling de enige geloofwaardige koper die belangstelling had in de aankoop van het materieel van SEAH. |
(284) |
De Commissie heeft onderzocht of de biedprocedure in kwestie effectief op de markt gericht was, zodat het mislukken ervan opgevat kan worden als aanwijzing dat de markt geen belangstelling had in de aankoop van de activa van SEAH. De Commissie neemt aan dat een biedprocedure daadwerkelijk openstaat voor de markt en gericht is op maximalisatie van de inkomsten als de procedure open, transparant, niet-discriminerend en onvoorwaardelijk is. |
(285) |
Wat betreft de openheid van de procedure in kwestie, merkt de Commissie op dat de verkoop in het supplement bij het Publicatieblad van de EU bekendgemaakt is en bijgevolg voldoende brede publiciteit heeft gekregen. |
(286) |
De procedure was echter beperkt tot bepaalde typen kopers, namelijk afhandelaars, luchthavenexploitanten, luchtvaartmaatschappijen, fabrikanten, wederverkopers en leasemaatschappijen die aan bepaalde solvabiliteitscriteria voldeden (zie overweging 193 hierboven). |
(287) |
Voorts hebben de Italiaanse autoriteiten geen geldige redenen naar voren gebracht waarom de verscheidenheid van potentiële kopers bij voorbaat werd beperkt. Bijgevolg was de biedprocedure niet volkomen open, aangezien de toelatingscriteria de biedprocedure beperkt kunnen hebben, zodat de publieke eigenaar er niet zeker van kon zijn dat hij het economisch gunstigste bod had gekregen. |
(288) |
In de praktijk neemt de Commissie evenwel het standpunt in dat er geen aanwijzingen zijn dat de inschrijvingsprocedure gelukt zou zijn als deze niet beperkt was geweest tot ondernemingen in de grondafhandelingssector of gerelateerde bedrijven. Dit wordt bevestigd door het feit dat de pogingen om buiten de inschrijvingsprocedure om informeel kopers aan te trekken evenmin biedingen hebben opgeleverd die aan de vraagprijs voldeden. |
(289) |
De curator van SEAH heeft een aantal inschrijvingen ontvangen voor de aankoop van het materieel van SEAH, tegen prijzen die lager waren dan de prijzen die in de inschrijvingsprocedure waren aangegeven. Dit volstaat als aanwijzing dat marktpartijen buiten het beperkte bereik van de aanvankelijk in aanmerking komende bieders niet bereid waren de door SEAH gevraagde prijs te betalen. |
(290) |
Het voormelde resultaat van zowel de verkoopprocedure als de onderhandelingen tussen verkoper SEAH en koper Airport Handling geeft aan dat de aanvankelijke vraagprijs hoger was dan de prijs die marktpartijen bereid waren te betalen. In het bijzonder heeft de curator van SEAH in vrij economisch verkeer onderhandeld om maximaal economisch profijt uit de verkoop van de betrokken activa te trekken. Uit door de Italiaanse autoriteiten verstrekte documentatie blijkt dat het bod van Airport Handling inderdaad het economisch gunstigste bod was dat SEAH had ontvangen. Airport Handling had eveneens economische redenen om de activa te verwerven, niettegenstaande de weigering van SEAH om korting of gunstigere betaaltermijnen te verlenen. De aankoopprijs kan beschouwd worden als minstens de marktprijs. Bijgevolg zijn er geen aanwijzingen dat Airport Handling door middel van de aankoop van een deel van de activa van SEAH een voordeel heeft genoten dat verband houdt met eerder aan SEAH verleende onrechtmatige steun. |
7.1.2.4.
(291) |
In het licht van het bovenstaande concludeert de Commissie dat de omstandigheden waarin de leasing en de daaropvolgende verkoop hebben plaatsgevonden overdracht van een economisch voordeel van SEAH aan Airport Handling effectief uitsluiten. Bijgevolg kunnen de leaseprijs en de aankoopprijs in dit geval niet beschouwd worden als aanwijzing voor economische continuïteit. |
7.1.3. Identiteit van de aandeelhouders
(292) |
In het inleidingsbesluit van 2014 heeft de Commissie opgemerkt dat Italië had toegezegd het management van Airport Handling voor een periode van drie jaar toe te vertrouwen aan een onafhankelijke trustee (34). Bovendien had Italië voorgesteld 20 % van het aandelenkapitaal van Airport Handling open te stellen voor investeerders. De Commissie oordeelde toen ten eerste dat het grondafhandelingsbedrijf dezelfde eigenaar zou hebben, namelijk SEA, en ten tweede dat het voorstel van Italië om 20 % van het kapitaal van de nieuwe verlener van grondafhandelingsdiensten bij openbare verkoop aan te bieden niet volstond om continuïteit met SEAH uit te sluiten aangezien het voorstel ten eerste tot een minderheidsbelang beperkt bleef en er ten tweede in dit verband geen garanties waren gegeven. Bovendien zou deze openstelling van het kapitaal pas plaatsvinden nadat Airport Handling de markt had betreden. |
(293) |
In de loop van het onderzoek beweerde Italië dat de oprichting van de trust continuïteit tussen SEAH en Airport Handling zou uitsluiten. De trustee zou onafhankelijk beheer van de deelneming van SEA in Airport Handling waarborgen door de uitsluitende zeggenschap over de vennootschap uit te oefenen en daardoor uitwisseling van belangen en/of informatie tussen Airport Handling en de SEA-groep te voorkomen. |
(294) |
De Commissie heeft in het onderhavige geval de chronologische en materiële kenmerken van de aandeelhoudersidentiteit onderzocht. |
(295) |
Ten eerste merkt de Commissie met betrekking tot de chronologie op dat SEA Airport Handling op 9 september 2013 heeft opgericht. De trust is opgericht op 30 juni 2014; de trustakte werd op dezelfde dag ondertekend. De Commissie merkt op dat de trust het feitelijke beheer van Airport Handling pas later heeft overgenomen, op 27 augustus 2014, toen SEA de volledige deelneming in Airport Handling overdroeg aan de trust en een trustee benoemde. Laatstgenoemde heeft toen een nieuwe raad van bestuur voor Airport Handling benoemd. Airport Handling is enkele dagen later, op 1 september 2014, met de bedrijfsuitoefening begonnen. De Commissie tekent echter aan dat de vennootschap volgens de beschikbare informatie al economische activiteiten had verricht door haar diensten vóór die datum op de markt aan te bieden, blijkbaar al in april 2014, daar er een aantal dienstencontracten […] (*1) was gesloten (35). Toen was Airport Handling echter geheel in eigendom en onder zeggenschap van SEA. |
(296) |
Wat ten tweede de materiële kenmerken van de overdracht van eigendom en zeggenschap aan de trust betreft, heeft de Commissie onderzocht of het feit dat Airport Handling kort voor de bedrijfsaanvang tijdelijk door een trustee is beheerd volstaat om uit te sluiten dat SEA rechten met betrekking tot het beheer van Airport Handling kon uitoefenen door unilateraal commerciële beslissingen te nemen. In dat verband merkt de Commissie het volgende op: |
(297) |
Volgens de trustakte is de activiteit van de trustee gebonden aan bepaalde materiële beperkingen. Met name hoeft de trustee het volgende niet te onderzoeken:
|
(298) |
Daarbij komt dat Airport Handling wordt beheerd door het voormalig hoofd luchtvaartontwikkeling van SEA, hoewel het beheer van Airport Handling op grond van de trustakte gescheiden hoort te zijn van dat van SEAH. |
(299) |
De Commissie merkt op dat SEA inderdaad twee hogere managers bij AH heeft gedetacheerd. Beiden bekleden momenteel hogere managementfuncties bij Airport Handling. Volgens Italië is er geen hiërarchische relatie tussen SEA en die managers en voeren laatstgenoemden geen activiteiten ten gunste van SEA uit. Hun beloning zou eveneens volledig door Airport Handling worden vastgesteld. |
(300) |
Volgens Italië heeft SEA de beslissing om die managers bij Airport Handling te detacheren genomen in verband met de voorstellen van Italië om het kapitaal van Airport Handling aan derden open te stellen. Daartoe zou het nodig zijn geweest om enerzijds te waarborgen dat het management van Airport Handling volledig bevoegd was en anderzijds dat de arbeidsvoorwaarden van de managers flexibel waren. Italië heeft verklaard dat Airport Handling met SEA detacheringscontracten heeft gesloten voor […] (*1) werknemers. |
(301) |
Tot besluit oordeelt de Commissie dat zowel de chronologische als de materiële bepalingen van de toevertrouwing bevestigen dat SEA gedurende de hele aanloopfase en bedrijfsaanvang van Airport Handling zeggenschap over die vennootschap heeft genoten in een mate die, hoewel variabel, voortdurend aanzienlijke invloed op het dagelijks beheer met zich meebracht. |
(302) |
De Commissie heeft nota genomen van de voormelde investeringsraamovereenkomst van 21 september 2015 tussen de trustee en de particuliere marktpartij D’Nata met betrekking tot de verkoop van een belang van […] (*1) in Airport Handling, in combinatie met het recht om het merendeel van de bestuursleden alsook de CEO van Airport Handling te benoemen, en voorts met betrekking tot een optie om een belang van nog eens […] (*1) in Airport Handling te verwerven. |
(303) |
D’Nata zal feitelijke zeggenschap over Airport Handling hebben wanneer het het merendeel van de bestuursleden evenals de CEO van Airport Handling benoemd heeft. Bovendien blijkt uit informatie over de biedprocedure, die onafhankelijk van SEA en de trustee door een particuliere bank is georganiseerd, dat D’Nata een belang in Airport Handling heeft verworven tegen de marktprijs. Ten slotte blijkt uit de beschikbare informatie dat D’Nata niet identiek is met, of anderszins banden heeft met, SEA. |
(304) |
Niettemin hebben SEA en de trustee de zeggenschap over Airport Handling pas meer dan twee jaar nadat SEA Airport Handling had opgericht, en meer dan een jaar nadat die vennootschap de bedrijfsuitoefening had aangevangen, aan D’Nata overgedragen. |
(305) |
Bijgevolg kan de Commissie, enkel op grond van het criterium met betrekking tot de aandeelhoudersidentiteit, niet besluiten dat er geen sprake is van economische continuïteit. Niettemin heeft de Commissie dit criterium samen met de andere ter zake doende criteria onderzocht om na te gaan of economische continuïteit kan worden uitgesloten. |
7.1.4. Tijdstip van de transactie
(306) |
De liquidatie van SEAH, op 1 juli 2014, en de oprichting van Airport Handling, op 9 september 2013, vonden plaats nadat de Commissie het terugvorderingsbesluit had goedgekeurd, op 12 december 2012. De in liquidatie verkerende vennootschap verrichtte grondafhandelingsactiviteiten tot Airport Handling op 1 september 2014 haar bedrijfsuitoefening aanving. |
(307) |
Het tijdstip van deze gebeurtenissen zou op het eerste gezicht een aanwijzing kunnen zijn dat het proces dat in de oprichting van Airport Handling uitmondde, heeft geleid tot omzeiling van het terugvorderingsbesluit, dat was goedgekeurd voordat dat proces werd uitgevoerd. De Commissie herinnert er echter aan dat zij volgens de rechtspraak, in het bijzonder en naast de andere criteria, niet gehouden is het tijdstip te onderzoeken waarop de overdracht van activa heeft plaatsgevonden, dat één van de elementen is die in aanmerking genomen „kunnen” worden om het bestaan van economische continuïteit tussen deze twee entiteiten af te wijzen (36). |
7.1.5. Economische logica van de transactie
(308) |
De beschikbare informatie bevestigt dat Airport Handling in wezen dezelfde soort bedrijfsactiviteiten uitvoert als SEAH, namelijk het aanbieden van afhandelingsdiensten op de luchthavens van Linate en Malpensa. |
(309) |
In dat verband verwijst de Commissie naar jurisprudentie volgens welke de omstandigheid dat de overnemende partij in feite de activiteit voortzet van een onderneming die steun moet terugbetalen, niet noodzakelijkerwijs hoeft te betekenen dat de eerstgenoemde onderneming het concurrentievoordeel heeft genoten dat verbonden is aan de steun die aan laatstgenoemde is verleend. In het specifieke aangehaalde geval had de eerste onderneming tegen de marktprijs een fabriek gehuurd van de onderneming die bijna drie jaar vóór de oprichting van de eerste onderneming steun had ontvangen (37). De Commissie roept in herinnering dat Airport Handling in de voorliggende zaak de activa van SEAH eerst geleased en vervolgens gekocht heeft voor een prijs die ten minste gelijk aan de marktprijs kan worden geacht en dat de van SEAH terug te vorderen onrechtmatige steun is verleend in de jaren 2002-2010, dus 3 jaar voordat Airport Handling is opgericht en 4 jaar voordat Airport Handling haar economische activiteiten heeft aangevangen. |
(310) |
Meer in het bijzonder merkt de Commissie met betrekking tot de economische logica van de transactie het volgende op: |
(311) |
Zoals hierboven beschreven is in de punten 2.6.1 en 2.6.2, verschilt het ondernemingsplan van Airport Handling op een aantal punten van dat van SEAH, met name:
|
(312) |
Bijgevolg heeft Airport Handling haar activiteiten beheerd in andere bedrijfsomstandigheden dan SEAH, volgens haar eigen ondernemingsplan. Bovendien hebben de Italiaanse autoriteiten Airport Handling niet verplicht een bepaald bedrijfsmodel te volgen of een bepaald activiteitenbereik aan te houden, noch om bepaalde activa of werknemers over te nemen. |
7.1.6. Algemene conclusie inzake economische continuïteit tussen SEAH en Airport Handling
(313) |
Naar het oordeel van de Commissie kunnen in de onderhavige zaak zowel argumenten voor als argumenten tegen het bestaan van economische continuïteit worden aangevoerd. |
(314) |
Als argumenten die voor het bestaan van economische continuïteit pleiten, noemt de Commissie het feit dat Airport Handling is opgericht door de voormalige eigenaar van SEAH en in dezelfde sector als SEAH actief is, dat Airport Handling haar aanvankelijke personeel vrijwel geheel uit voormalige werknemers van SEAH heeft samengesteld en een groot deel van de activa van SEAH heeft overgenomen, dit alles na het terugvorderingsbesluit van de Commissie. |
(315) |
Een aantal andere factoren wijst er echter eerder op dat Airport Handling niet is opgericht om terugbetaling te omzeilen, maar integendeel als een werkelijk nieuwe vennootschap. Het sterkste argument in dit verband is dat er een nieuw klantenbestand aangemaakt moest worden door de luchtvaartmaatschappijen te benaderen met voorstellen die losstonden van eerdere contracten met SEAH en door onder nieuwe voorwaarden nieuwe overeenkomsten met hen te sluiten. Airport Handling moest bijgevolg net als eender welke concurrent of nieuwkomer zelf klanten en marktaandeel verwerven. Aangezien het klantenbestand de basis voor het grondafhandelingsbedrijf vormt, weegt dit argument voor de Commissie zwaar. |
(316) |
Wat betreft de van SEAH overgenomen activa, geldt dat Airport Handling ten minste een marktconforme leaseprijs heeft betaald en later, toen ze een deel van de activa aankocht, een prijs heeft betaald die ten minste gelijk was aan de prijs die marktpartijen bereid waren te betalen. |
(317) |
Voorts is het personeel niet in zijn geheel overgenomen. Airport Handling heeft onder nieuwe voorwaarden nieuwe overeenkomsten gesloten. Eender welke concurrent of nieuwkomer had eveneens voormalige werknemers van SEAH in dienst kunnen nemen en de voormalige SEAH-werknemers leken eenvoudig het meest in aanmerking te komen voor de nieuwe functies. Slechts een deel van de activa is overgedragen; bovendien vormen de activa slechts een ondergeschikt deel van het totaal aan productiefactoren in de grondafhandelingssector. |
(318) |
Wat betreft de economische logica van de operatie, geldt dat Airport Handling haar activiteiten beheert in andere bedrijfsomstandigheden dan SEAH en volgens haar eigen ondernemingsplan. Bovendien hebben de Italiaanse autoriteiten Airport Handling niet verplicht een bepaald bedrijfsmodel te volgen of een bepaald activiteitenbereik aan te houden, noch om bepaalde activa of werknemers over te nemen. |
(319) |
In die context oordeelt de Commissie dat er per saldo geen sprake is van economische continuïteit tussen SEAH en Airport Handling en dat de oprichting van laatstgenoemde niet als omzeiling van het terugvorderingsbesluit beschouwd kan worden. Bijgevolg kan Airport Handling niet aansprakelijk gesteld worden voor terugbetaling van de in het terugvorderingsbesluit onrechtmatig bevonden steun. |
7.2. De investering van SEA in Airport Handling — bestaan van staatssteun
(320) |
In artikel 107, lid 1, VWEU is het volgende bepaald: „Behoudens de afwijkingen waarin de Verdragen voorzien, zijn steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de interne markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.” |
(321) |
De in artikel 107, lid 1, VWEU vastgestelde criteria zijn cumulatief. Om te bepalen of maatregelen staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU zijn, dient te worden nagegaan of aan elk van de voormelde voorwaarden is voldaan. De financiële steun moet namelijk:
|
7.2.1. Selectief economisch voordeel — het beginsel van de investeerder in een markteconomie
(322) |
Italië is van mening dat de kapitaalinjectie van SEA in Airport Handling voldoet aan het beginsel van de investeerder in een markteconomie, dat Airport Handling bijgevolg niet begunstigd is en de maatregel dus geen staatssteun is. Hoewel SEAH sinds 2000 consequent verlies had geleden, kon er met reden van uitgegaan worden dat de activiteit van Airport Handling voldoende rendement zou opleveren om de kapitaalinjectie winstgevend te maken, met name gezien de acties die in het ondernemingsplan van Airport Handling voor 2014-2017 zijn vastgelegd. Bij haar beslissing om in het kapitaal van Airport Handling te investeren, zou SEA daarom als voorzichtige marktinvesteerder hebben gehandeld. |
(323) |
Om vast te stellen of aan het beginsel van de investeerder in een markteconomie is voldaan, moet onderzocht worden of een hypothetische investeerder in een markteconomie die geen overheidsbeleid, maar winst nastreeft, zich in gelijksoortige omstandigheden als die welke de ter beoordeling voorliggende maatregel omgaven, op dezelfde wijze zou hebben gedragen. Met betrekking tot de vraag of de staat zich als een voorzichtige investeerder in een markteconomie heeft gedragen, moet voor de beoordeling van de economische rationaliteit van het gedrag van de staat worden uitgegaan van de periode waarin de financiële steunmaatregelen zijn genomen, en dus niet van een latere situatie (38). |
(324) |
Bijgevolg moet de markteconomische grondslag van een publieke investering worden beoordeeld met inachtneming van de beschikbare informatie en de ontwikkelingen die op het moment van de investeringen konden worden voorzien (39). |
(325) |
In de loop van het onderzoek heeft Italië uitgelegd dat het besluit om in Airport Handling te investeren gebaseerd was op het ondernemingsplan van 6 augustus 2014. De Commissie merkt echter op dat dit ondernemingsplan gedateerd is na 30 juni 2014, de datum waarop definitief werd besloten het kapitaal van de vennootschap met 25 miljoen EUR te verhogen. De Commissie is van oordeel dat de aanvankelijke beslissing om Airport Handling op te richten en 25 miljoen EUR te investeren op zijn laatst genomen moet zijn voordat de vennootschap op 9 september 2013 werd opgericht. Het ter beschikking van de Commissie staande ondernemingsplan dat die datum het dichtst benadert, is het ondernemingsplan van 14 november 2013. De Commissie merkt tevens op dat de investering van 25 miljoen EUR al in dit ondernemingsplan is opgenomen. De Commissie is dan ook van mening dat het ondernemingsplan van november 2013 het aangewezen ondernemingsplan is om het beginsel van de investeerder in een markteconomie te toetsen. |
(326) |
In het inleidingsbesluit van 2014 betwijfelde de Commissie of SEA als investeerder in een markteconomie had gehandeld. Ten eerste omdat SEA er geen rekening mee heeft gehouden dat Airport Handling aansprakelijk gesteld zou kunnen worden voor de terugbetaling van eerder aan SEAH verleende onrechtmatige steun als de Commissie zou oordelen dat er sprake was van economische continuïteit. Ten tweede betwijfelde de Commissie of het ondernemingsplan dat aan de beslissing van SEA om in Airport Handling te investeren ten grondslag lag op voldoende aannemelijke veronderstellingen berustte. Uiteindelijk is het aan de Commissie om te beoordelen of het besluit om in Airport Handling te investeren op marktvoorwaarden is genomen. Met andere woorden, de Commissie moet beoordelen of de investeerder gezien de met de investering verband houdende voorzienbare risico’s een redelijk rendement kon verwachten. |
7.2.2. Door SEA genomen risicobeperkende maatregelen
(327) |
Ten aanzien van het eerste punt van twijfel merkt de Commissie op dat SEA op de hoogte was van het risico dat er economische continuïteit vastgesteld kon worden, en risicobeperkende maatregelen heeft genomen: |
(328) |
SEA was zich van dat risico bewust, zoals blijkt uit de documenten die bij de Commissie zijn ingediend in het kader van de voorafgaande kennisgeving van november 2013. Het risico dat de aansprakelijkheid door economische continuïteit van SEAH op Airport Handling zou kunnen overgaan was een juridisch risico. De perceptie en weging van het risico en de geschiktheid van de risicobeperkende maatregelen hangen af van de juridische veronderstellingen die ten tijde van de investering zijn gedaan. |
(329) |
Uit de beschikbare documentatie blijkt dat SEA met betrekking tot het personeel de volgende risicobeperkende maatregelen heeft overwogen: in de overeenkomst tussen SEA en de vakbonden van 4 november 2013 verklaarde SEA dat „fundamenteel belang werd toegekend aan het vereiste van „discontinuïteit”, dat van elk alternatief voor contante betaling deel moet uitmaken, als garantie dat de verplichting om de steun terug te betalen niet op een derde kan overgaan.” In de loop van onderhandelingen over de gedeeltelijke overdracht van het personeel van SEAH aan Airport Handling, zijn de werkindeling en bepaalde arbeidsvoorwaarden wezenlijk gewijzigd, zoals nader uitgelegd in de overwegingen 232-234 hierboven. De toepasselijke principes zijn uiteengezet in de hiervoor beschreven uitvoeringsovereenkomsten met de vakbonden van 4 juni 2014 en waren al aangekondigd in de overeenkomst met de vakbonden van 13 november 2013, dus voordat de twee belangrijkste kapitaalinjecties van 10 maart en 30 juni 2014 waren verricht (zie de overwegingen 45 en 46 hierboven). |
(330) |
SEA heeft de volgende risicobeperkende maatregelen genomen om discontinuïteit bij de overdracht van activa van SEAH te waarborgen. Ten eerste heeft de trustee Airport Handling uitgesloten van de openbare biedprocedure voor de verkoop van de activa. Ten tweede heeft Airport Handling van SEAH activa geleased tegen een marktconforme leasevergoeding die op basis van twee onafhankelijke deskundigenrapporten was bepaald. |
(331) |
SEA heeft ook ten aanzien van het klantenbestand maatregelen getroffen om discontinuïteit tussen SEAH en Airport Handling te waarborgen. De klanten van SEAH zijn vooraf ingelicht over de liquidatie van de vennootschap. Met de luchtvaartmaatschappijen die Airport Handling als hun nieuwe dienstverlener hebben gekozen, zijn nieuwe dienstencontracten met nieuwe financiële voorwaarden gesloten. |
(332) |
Als verdere risicobeheersingsmaatregel heeft SEA een trust opgericht. Zoals uitgelegd in punt 2.3, was het voornaamste doel van de trust om als enige aandeelhouder van Airport Handling te handelen en erop toe te zien dat Airport Handling haar bedrijfsactiviteiten in discontinuïteit met die van SEAH uitvoerde. |
(333) |
De Commissie merkt op dat het risico van mogelijke toekomstige aansprakelijkheid voor terugbetaling van de steun niet in het ondernemingsplan van november 2013 van Airport Handling wordt genoemd. In dat verband merkt de Commissie op dat SEA dat ondernemingsplan voor haar eigen doeleinden heeft opgesteld. Als moederonderneming van een gevestigde marktpartij op het gebied van grondafhandeling die aantoonbaar op de hoogte was van de risico’s als gevolg van verschillende continuïteitsfactoren, verkeerde SEA in de positie om weloverwogen investeringsbeslissingen te nemen zonder dat risico uitdrukkelijk in dat ondernemingsplan te benoemen. Daar komt bij dat de definitieve beslissing om het kapitaal te verhogen tot 25 miljoen EUR pas genomen is nadat de risicobeperkende maatregelen waren genomen. Bovendien bevestigt de voormelde externe beoordeling van het ondernemingsplan van november 2013 (zie overweging 114) dat een rationele investeerder de kans op economische continuïteit, en bijgevolg op aansprakelijkheid voor terugbetaling van de steun, op minder dan […] (*1) % zou hebben geschat en de investering in AH daarom vanuit economisch oogpunt verstandig zou hebben gevonden. |
7.2.3. Het ondernemingsplan van Airport Handling
(334) |
Wat betreft het tweede punt van twijfel, namelijk of het ondernemingsplan waarop de beslissing van SEA om in Airport Handling te investeren is gebaseerd, op voldoende waarschijnlijke veronderstellingen berust, heeft de Commissie het volgende op te merken: |
7.2.3.1.
(335) |
De prognoses voor het verkeer op de luchthavens van Milaan en het marktaandeel van Airport Handling zijn bepalende factoren in het ondernemingsplan van die vennootschap. Zoals bevestigd door externe deskundigen (BCG) die de ondernemingsplannen van Airport Handling hebben beoordeeld, komen de verkeersprognoses van de vennootschap overeen met de prognoses van IATA en Eurocontrol. De Commissie beschouwt die organisaties als betrouwbare bronnen van verkeersprognoses in de luchtvaartsector. Wat betreft de toepassing van deze prognoses op de luchthaven Malpensa, merkt de Commissie op dat, volgens het rapport van BCG, het voornemen van Airport Handling om een constante mix van luchtvaartmaatschappijen op die luchthaven aan te houden niet overeenkomt met de historische ontwikkeling en dat een nieuwe regeling zou kunnen leiden tot verplaatsing van een aantal luchtvaartmaatschappijen naar Linate. |
7.2.3.2.
(336) |
Volgens het ondernemingsplan van november 2013 maken de personeelskosten in de periode 2014-2017 gemiddeld […] (*1) % van de bedrijfskosten uit. |
(337) |
De Commissie heeft de aannemelijkheid onderzocht van de veronderstellingen die aan die belangrijke kostenpost ten grondslag liggen. |
(338) |
Ten eerste merkt de Commissie op dat, in het licht van het Brattle-rapport, de personeelskosten als percentage van de totale door Airport Handling verwachte bedrijfskosten in grote lijnen overeenkomen met de kostenstructuur van de Europese grondafhandelingssector, waarin de druk van de personeelskosten op de totale bedrijfskosten 65 % — 80 % bedraagt. In dat verband verwijst het rapport naar de cijfers die vermeld zijn in de effectbeoordeling bij het voorstel van de Commissie voor een nieuwe verordening inzake grondafhandeling (40). |
(339) |
Ten tweede merkt de Commissie op basis van door Italië verstrekte informatie op dat de gemiddelde personeelskosten per uur per fte bij Airport Handling […] (*1) lijken te bedragen. De gemiddelde personeelskosten per uur bedragen in het ondernemingsplan van november 2013 […] (*1) EUR en in het ondernemingsplan van augustus 2014 […] (*1) EUR, wat respectievelijk […] (*1) is dan de gemiddelde kosten per uur van circa […] (*1) EUR die SEAH in 2013 heeft betaald (41). Het Brattle-rapport bevestigt dat Airport Handling deze arbeidskosten daadwerkelijk heeft verwezenlijkt en concludeert bijgevolg dat het ondernemingsplan niet overdreven optimistisch was. |
(340) |
De Commissie oordeelt dat de veronderstelde daling van de arbeidskosten met het oog op de kostenstructuur in de sector niet onrealistisch lijkt. |
7.2.3.3.
(341) |
De Commissie heeft zorgen geuit over het relatief grote marktaandeel waar Airport Handling in haar ondernemingsplan van november 2013 van uitgaat. Het marktaandeel voor platformdiensten wordt geschat op [60-70] (*1) % in 2014 en stijgt tot [70-80] (*1) % in 2017. Het marktaandeel voor passagiersdiensten wordt geschat op [60-70] (*1) % in 2014 en stijgt tot [60-70] (*1) % in 2017. |
(342) |
In 2013 had SEAH in totaal een marktaandeel van [70-80] (*1) % (42). De Commissie merkt op dat het verwachte marktaandeel van Airport Handling kleiner is dan het marktaandeel van SEAH. Bijgevolg werd niet verwacht dat Airport Handling alle contracten van SEAH zou krijgen. Er is namelijk rekening gehouden met bepaalde verliezen in het marktaandeel van de nieuwe vennootschap. |
(343) |
De strategie van Airport Handling bestaat erin een hogere mate van beschikbaarheid te bieden dan andere afhandelaars op Linate en Malpensa. Airport Handling garandeert een dienstverlening van 24 uur per dag, zodat er ook als een vliegtuig laat aankomt diensten kunnen worden verleend. Dit is een concurrentievoordeel dat bijzonder waardevol kan zijn voor luchtvaartmaatschappijen met veel activiteiten en een hoge vluchtfrequentie op de luchthavens van Milaan, zoals Alitalia en EasyJet. Deze luchtvaartmaatschappijen kunnen geneigd zijn trouw te blijven aan de leverancier die deze diensten kan verlenen. Dit kan redelijkerwijs verklaren waarom Airport Handling vanaf het begin van haar activiteiten een relatief hoog marktaandeel kon verwachten. |
(344) |
De Commissie merkt ook op dat het verwachte marktaandeel van Airport Handling, zoals vermeld in het Brattle-rapport, op basis van gegevens uit 2013, lager was dan het geschatte marktaandeel van grotere leveranciers van grondafhandelingsdiensten op andere Italiaanse luchthavens: i) Bergamo (78,23 %), ii) Cagliari (75,61 %), iii) Catania (77,18 %), iv) Palermo (75,85 %), v) Torino (68,8 %). |
(345) |
Bovendien merkt de Commissie op dat het marktaandeel dat Airport Handling in 2014 heeft bereikt feitelijk groter is dan het marktaandeel dat in het ondernemingsplan van november 2013 was voorspeld. Een dergelijk groot marktaandeel kan grotendeels worden verklaard door het feit dat Airport Handling erin geslaagd is contracten te sluiten met […] (*1). Samen zijn ze verantwoordelijk voor een aanzienlijk deel van het luchtverkeer op de twee luchthavens, namelijk […] (*1) % op Linate en […] (*1) % op Malpensa. |
(346) |
Tot besluit kan gesteld worden dat de Commissie niet twijfelt aan de aannemelijkheid van de veronderstellingen van Airport Handling ten aanzien van het marktaandeel. Ten eerste zijn ze gebaseerd op een door Airport Handling geschapen concurrentievoordeel. Ten tweede lijken deze veronderstellingen voorzichtig in vergelijking met het marktaandeel van een groep soortgelijke afhandelingsmaatschappijen die op luchthavens actief waren toen het ondernemingsplan werd opgesteld. De Commissie merkt tevens op dat deze veronderstellingen in de praktijk zijn uitgekomen. |
7.2.3.4.
(347) |
Het ondernemingsplan van november 2013 gaat uit van een EBIT van […] (*1) en een winst vóór belasting vanaf het tweede jaar van bedrijf. EBIT en winst na belasting […] (*1). Het ondernemingsplan van november 2013 bevat niet de gebruikelijke criteria voor winstgevendheid zoals het intern rendement of de netto contante waarde. In het Brattle-rapport zijn deze berekeningen wel gemaakt, op basis van de cijfers in het ondernemingsplan. |
(348) |
Om tot investering in Airport Handling over te gaan moet een rationele particuliere investeerder een rendement kunnen verwachten dat ten minste gelijk is aan de alternatieve vermogenskosten, die benaderd kunnen worden met de gemiddelde vermogenskosten (WACC). |
(349) |
In het Brattle-rapport wordt het interne rendement van de investering in aandelen van Airport Handling berekend en gecontroleerd of dat gelijk aan of hoger dan de WACC is. In het rapport worden twee verschillende waarden voor de WACC gebruikt. De eerste bedraagt […] (*1) %, wat volgens het rapport overeenkomt met de WACC zonder vreemdvermogenskosten en na aftrek van belastingen die in het ondernemingsplan is gebruikt (43). De tweede bedraagt […] (*1) % en wordt in het rapport berekend als de ondergrens van de alternatieve vermogenskosten. Afhankelijk van de eindwaarde van de investering schat het Brattle-rapport dat het rendement van de investering in aandelen van Airport Handling uiteenloopt van […] (*1) % tot […] (*1) %. De berekeningen laten zien dat het verwachte interne rendement in alle scenario’s hoger is dan de vermogenskosten en dat de investering bijgevolg winstgevend is. |
(350) |
De Commissie merkt op dat de tijdshorizon van het ondernemingsplan (2014-2017) vrij kort is. Om die reden kan het ondernemingsplan gevoelig zijn voor variaties van de onderliggende veronderstellingen. Dat tijdsbestek dient echter beschouwd te worden in het licht van de volgende feiten. Ten eerste is het ondernemingsplan opgesteld voor luchthavenexploitant SEA, die vele jaren eigenaar is geweest van een dochteronderneming in de grondafhandelingssector. Ten tweede was de reorganisatie al bezig en had SEAH al aanzienlijke productiviteitsstijgingen bereikt. Daarom lijkt het voor een ervaren investeerder als SEA niet onredelijk om de reikwijdte van het ondernemingsplan te beperken tot het hoogstnoodzakelijke. |
(351) |
De Commissie merkt op dat een aantal van de belangrijkste veronderstellingen uit het ondernemingsplan van november 2013 ruimschoots zijn uitgekomen, vooral wat betreft de winstgevendheid en het marktaandeel. Airport Handling was al in het eerste jaar van haar activiteit winstgevend. Volgens de winst-en-verliesrekening voor september 2014 tot en met augustus 2015 heeft de vennootschap in die periode een EBIT van […] (*1) EUR gegenereerd. |
(352) |
Tot besluit oordeelt de Commissie dat het ondernemingsplan SEA een voldoende hoog aandelenrendement op de kapitaalinjectie van 25 miljoen EUR voorstelt op basis van niet onredelijk lijkende veronderstellingen over de ontwikkeling van de arbeidskosten en het marktaandeel. |
7.2.4. Conclusie ten aanzien van selectief economisch voordeel
(353) |
De Commissie concludeert dat SEA voldoende maatregelen heeft genomen om het risico op vaststelling van economische continuïteit te beperken. Het ondernemingsplan is gebaseerd op veronderstellingen die een rationele particuliere investeerder, die over ruime ervaring in de grondafhandelingssector voor de luchtvaart beschikt en beoogt de vennootschap te reorganiseren, aannemelijk zou achten, en is toereikend om de toekomstige winstgevendheid van Airport Handling vast te stellen. De investering van SEA in Airport Handling vormt dan ook geen voordeel dat Airport Handling in normale marktomstandigheden niet had kunnen verkrijgen. |
7.2.5. Conclusie ten aanzien van de aanwezigheid van staatssteun in de investering van SEA in Airport Handling
(354) |
De investering verschaft geen voordeel dat Airport Handling in normale marktomstandigheden niet had kunnen verkrijgen. Bijgevolg is een van de cumulatieve criteria van artikel 107, lid 1, VWEU niet vervuld. De investering vormt dan ook geen staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
1. Het proces dat geleid heeft tot de liquidatie van SEA Handling S.p.A. en de oprichting van Airport Handling S.p.A. heeft geen economische continuïteit tussen de eerstgenoemde en laatstgenoemde onderneming veroorzaakt.
2. Airport Handling is niet verplicht de staatssteun terug te betalen die onverenigbaar met de interne markt is bevonden in Besluit C(2012) 9448 van de Commissie van 19 december 2012, gerectificeerd bij Besluit C(2013)1668 van 22 maart 2013 betreffende de door SEA aan haar dochteronderneming SEA Handling S.p.A. in de jaren 2002-2010 verleende steun.
Artikel 2
De oprichting en financiering ten bedrage van 25 miljoen EUR die Italië voor Airport Handling S.p.A. heeft uitgevoerd, vormt geen staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
Artikel 3
Dit besluit is gericht tot de Italiaanse Republiek.
Gedaan te Brussel, 5 juli 2016.
Voor de Commissie
Margrethe VESTAGER
Lid van de Commissie
(1) PB C 44 van 6.2.2015, blz. 30.
(2) PB C 249 van 31.7.2014, blz. 1.
(3) Zie Beschikking van 20 juni 2013, zaak T-152/13 R, ECLI:EU:T:2013:337, en Beschikking van 1 juli 2013, zaak T-167/13 R, ECLI:EU:T:2013:331.
(4) Zie Beschikking van 28 november 2014, zaak T-688/14 R, ECLI:EU:T:2014:1010. Bij beschikking van 27 november 2014, ECLI:EU:T:2014:1009, heeft de president van het Gerecht de aanvraag in zaak T-674/14 R afgewezen.
(5) PB C 44 van 6.2.2015, blz. 30.
(6) Punt 5 van de overeenkomst van 4 november 2013.
(7) Wet nr. 223 van 23 juli 1991 inzake de regels met betrekking tot de regeling uitkering bij buitengewone werkloosheid, de bijzondere ontslagregeling, werkloosheidsuitkeringen, uitvoering van EU-richtlijnen, arbeidsbemiddeling en andere bepalingen met betrekking tot de arbeidsmarkt (GURI nr. 175 van 27 juli 1991).
(*1) Bedrijfsgeheim.
(8) Vrijwillige liquidatie is in wezen gelijk aan een gerechtelijke ontbinding, behalve dat de beslissing om de vennootschap te ontbinden, de curators aan te wijzen en hun bevoegdheden te bepalen, toevalt aan de algemene vergadering van aandeelhouders en niet aan het Gerecht. Alleen wanneer het merendeel van de aandeelhouders niet bijeengebracht kan worden, moet de vennootschap zich tot de rechter wenden om de liquidatie te doen uitspreken. De rechter benoemt vervolgens de curators overeenkomstig de statuten van de vennootschap of het besluit van de algemene aandeelhoudersvergadering, tenzij duidelijk is dat de algemene vergadering wegens verdeeldheid onder de aandeelhouders niet tot een besluit zal kunnen komen, in welk geval de rechter zelf een curator benoemt.
(9) Airport Handling heeft de aanvraag van een licentie voor verlening van grondafhandelingsdiensten op Linate en Malpensa ingediend op 21 januari 2014. ENAC heeft Airport Handling de licentie op 17 april 2014 verleend.
(10) SFP’s zijn eigenvermogensinstrumenten en op de geldelijke bijdrage van SEA rust dan ook geen terugbetalingsverplichting. Ze verlenen geen bestuursrecht maar zijn qua vermogensrechten vergelijkbaar met aandelen. In het bijzonder geven deze instrumenten recht op winstdeling en recht op andere eigenvermogensbestanddelen, ook in geval van ontbinding van de vennootschap.
(11) Op die datum was SEA nog steeds de enige aandeelhouder van Airport Handling.
(12) Op die datum was de trust de enige aandeelhouder van Airport Handling.
(13) Opdrachtaankondiging nr. 2014/S218-385934 van 12 november 2014 in het supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie„tenders electronic daily”: http://ted.europa.eu/udl?uri=TED:NOTICE:385934-2014:TEXT:EN:HTML&src=0
(14) „Long-stop”-datum 18 kalendermaanden vanaf de tenuitvoerlegging en uitwisseling van alle documenten en de inwerkingtreding van alle verplichtingen uit hoofde van het verkoopcontract.
(15) Platformdiensten met inbegrip van het laten instappen en uitstappen van passagiers, bagage en vracht, balanceren van vliegtuigen en verdeling van bagage.
(16) Diensten in het luchthavengebouw.
(17) Brattle-rapport, blz. 1, lid 1, en blz. 7, lid 34.
(18) Vierde Richtlijn 78/660/EEG van de Raad van 25 juli 1978 op de grondslag van artikel 54, lid 3, onder g), van het Verdrag betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen (PB L 222 van 14.8.1978, blz. 11).
(19) Zevende Richtlijn 83/349/EEG van de Raad van 13 juni 1983 op de grondslag van artikel 54, lid 3, onder g) van het Verdrag betreffende de geconsolideerde jaarrekening (PB L 193 van 18.7.1983, blz. 1).
(20) Arrest van het Hof van Justitie van 21 maart 1991, Italië/Commissie, C-303/88, ECLI:EU:C:1991:367, punt 57, arrest van het Hof van Justitie van 29 april 2004, Duitsland/Commissie („SMI”), C-277/00, ECLI:EU:C:2004:238, punt 75. Door de steun terug te betalen, verliest de begunstigde het voordeel dat hij op de markt heeft genoten en wordt de situatie van voor de steun hersteld.
(21) Arrest van het Hof van Justitie van 13 oktober 2011, Italië/Commissie („Steun ten behoeve van New Interline SpA”), C-454/09, ECLI:EU:C:2011:650, punt 36.
(22) Arrest van het Hof van Justitie van 11 december 2012, Commissie/Spanje, C-610/10 P, ECLI:EU:C:2012:781, punt 106.
(23) Arrest van het Hof van Justitie van 8 mei 2003, Italië en SIM 2 Multimedia/Commissie („Seleco-Multimedia”), gevoegde zaken C-328/99 en C-399/00, ECLI:EU:C:2003:252, punten 69, 77-78. Deze reeks aanwijzingen is vervolgens bevestigd in arrest van het Gerecht van 28 maart 2012, Ryanair/Commissie, T-123/09, ECLI:EU:T:2012:164, punt 155.
(24) Arrest van het Gerecht van 13 september 2010, Helleense Republiek e.a./Commissie, gevoegde zaken T-415/05, T-416/05 en T-423/05, ECLI:EU:T:2010:386, punt 135.
(25) Arrest van het Gerecht van 28 maart 2012, Ryanair/Commissie, T-123/09, ECLI:EU:T:2012:164, punt 156.
(26) Zie voetnoot 40.
(27) „voortzetting van de doelstelling om de banen van alle SEAH-werknemers te behouden.” Zie punt 6, eerste alinea, van de overeenkomst van 4 november 2013.
(28) „Toepassing van alle mechanismen waarin de relevante wetgeving inzake werkgelegenheid en collectieve onderhandelingen voorziet (hoofdzakelijk sociale vangnetten en vrijwilligvertrekregelingen, die tevens consequent binnen de SEA-groep ten uitvoer gelegd dienen te worden met het oog op de naderende einddatum 31 december 2013) en oplossingen voor overplaatsing binnen de groep (zowel in aansluiting op nieuwe zakelijke kansen als in overeenstemming met de inbestedingsprocessen die ten uitvoer gelegd zijn na sluiting van de op de de-hubbing volgende overeenkomsten met de onderneming, en met interne mobiliteit bedoeld om de organisatorische behoeften van SEA SpA te vervullen)”; Ibid.
(29) […] (*).
(30) De Commissie merkt op dat het merendeel van de activa van SEAH volgens door Airport Handling verschafte verklaringen en complete inventarissen oud, onderhoudsgevoelig en volledig afgeschreven was.
(31) Volgens het eerder genoemde Brattle-rapport over het ondernemingsplan van Airport Handling, waren de arbeidskosten van de vennootschap […] (*).
(32) Arrest van het Hof van Justitie van 29 april 2004, Duitsland/Commissie („SMI”), C-277/00, ECLI:EU:C:2004:238, punt 93.
(33) Arrest van het Hof van Justitie van 29 april 2004, Duitsland/Commissie („SMI”), C-277/00„ ECLI:EU:C:2004:238, punt 88.
(34) Overweging 16 van het inleidingsbesluit.
(35) Ondertekeningsdata van contracten volgens een door Italië verstrekte lijst: bv. […] (*).
(36) Arrest van het Gerecht van 28 maart 2012, Ryanair/Commissie, T-123/09, ECLI:EU:T:2012:164, punt 156.
(37) Arrest van het Hof van Justitie van 29 april 2004, Duitsland/Commissie („SMI”), C-277/00, ECLI:EU:C:2004:238, punten 86-89.
(38) Arrest van het Hof van Justitie van 16 mei 2002, Frankrijk/Commissie, C-482/99, reeds aangehaald, punt 71.
(39) Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 30 april 1998, Cityflyer Express/Commissie, T-16/96, ECLI:EU:T:1998:78, punt 76.
(40) Bijlage bij de effectbeoordeling die gevoegd is bij het document „Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake grondafhandelingsdiensten op EU-luchthavens en tot intrekking van Richtlijn 96/67/EG” van 16.1.2012, SEC(2011) 1439 definitief. Op blz. 95 van dat document merkt de Commissie het volgende op. „De liberalisering van de grondafhandelingsdiensten en het einde van monopolies of duopolies (luchthaven/hub-carrier) op luchthavens hebben tot gevolg gehad dat verleners van grondafhandelingsdiensten zich hebben moeten aanpassen om concurrerender te worden en met sterkere concurrentie te maken hebben gekregen. Het merkbaarste gevolg voor werknemers in de grondafhandelingssector is de toegenomen arbeidsproductiviteit en flexibiliteit. Verleners van grondafhandelingsdiensten geven vaak de verklaring dat die toename van de arbeidsproductiviteit noodzakelijk is omdat de personeelskosten 65-80 % van hun totale kosten uitmaken, terwijl werknemersorganisaties gewoonlijk beweren dat grondafhandelingsmaatschappijen zich te zeer richten op de factor arbeid om de kosten omlaag te brengen.”
(41) Volgens het Brattle-rapport, punt 48, blz. 11.
(42) Brattle-rapport, punt 40, blz. 9.
(43) Volgens het Brattle-rapport is deze WACC hoger omdat door een verhoging van de bètafactor rekening is gehouden met projectspecifieke risico’s.
1.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 317/45 |
BESLUIT (EU) 2017/2112 VAN DE COMMISSIE
van 6 maart 2017
betreffende de maatregel/steunregeling/staatssteun SA.38454 — 2015/C (ex 2015/N) die Hongarije van plan is ten uitvoer te leggen ter ondersteuning van de ontwikkeling van twee nieuwe kernreactoren in de kerncentrale Paks II
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2017) 1486)
(Slechts de tekst in de Engelse taal is authentiek)
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 108, lid 2, eerste alinea,
Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name artikel 62, lid 1, onder a),
Na de belanghebbenden te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken (1) en gezien deze opmerkingen,
Overwegende hetgeen volgt:
1. PROCEDURE
(1) |
Op basis van persartikelen en informele contacten met de Hongaarse autoriteiten is de Commissie op 13 maart 2014 een vooronderzoek naar mogelijke staatssteun bij de bouw van de kerncentrale Paks II („Paks II”) gestart onder zaaknummer SA.38454 (2014/CP). |
(2) |
Na verschillende informatie-uitwisselingen en formele vergaderingen hebben de Hongaarse autoriteiten op 22 mei 2015 de maatregel aangemeld teneinde rechtszekerheid te verkrijgen, waarbij zij stelden dat het project geen staatssteun in de zin van artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie („VWEU”) inhield. |
(3) |
Bij schrijven van 22 mei 2015 heeft Hongarije bij de Commissie een maatregel aangemeld om een financiële bijdrage te leveren voor de ontwikkeling van twee nieuwe kernreactoren op de site van Paks. |
(4) |
Bij schrijven van 23 november 2015 heeft de Commissie Hongarije op de hoogte gebracht van haar beslissing om in verband met de maatregel de procedure van artikel 108, lid 2, VWEU in te leiden (het inleidingsbesluit). Dit besluit van de Commissie is in het Publicatieblad van de Europese Unie (2) bekendgemaakt. De Commissie heeft de belanghebbenden uitgenodigd hun opmerkingen kenbaar te maken. |
(5) |
Hongarije heeft op 29 januari 2016 zijn opmerkingen over het inleidingsbesluit ingediend. |
(6) |
De Commissie heeft van belanghebbenden opmerkingen ontvangen. De Commissie heeft deze doorgezonden aan Hongarije en dat land in de gelegenheid gesteld te reageren. De Commissie heeft de opmerkingen van Hongarije ontvangen bij schrijven van 7 april 2016. |
(7) |
Op 21 april, 27 mei, 9 juni, 16 juni, 28 juli 2016, 16 januari 2017 en 20 februari 2017 heeft Hongarije extra informatie ingediend. |
(8) |
Op 12 september 2016 hebben de Hongaarse autoriteiten een afstandsverklaring ingediend en ermee ingestemd dat het besluit wordt vastgesteld in het Engels als authentieke taal. |
2. GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE MAATREGEL
2.1. BESCHRIJVING VAN HET PROJECT
(9) |
De maatregel bestaat uit de ontwikkeling van twee nieuwe kernreactoren (eenheden 5 en 6) in Hongarije, waarvan de bouw volledig door de Hongaarse staat wordt gefinancierd ten behoeve van de entiteit Paks II (MVM Paks II Nuclear Power Plant Development Private Company Limited by Shares), die de eigenaar en exploitant van de nieuwe reactoren wordt. |
(10) |
De Russische Federatie en Hongarije hebben op 14 januari 2014 een intergouvernementele overeenkomst (IGO) over een nucleair programma gesloten (3). Beide landen gaan op basis van de IGO samenwerken aan het onderhoud en de verdere ontwikkeling van de huidige kerncentrale van Paks („kerncentrale van Paks”). Dit omvat het ontwerp, de bouw, de inbedrijfstelling en de ontmanteling van twee nieuwe kernreactoren 5 en 6 van het type VVER (watergekoeld, watergemodereerd) met een geïnstalleerde capaciteit van ten minste 1 000 MW per reactor (4), naast de bestaande kernreactoren 1-4. De kernreactoren 5 en 6 moeten het capaciteitsverlies bij buitengebruikstelling van de reactoren 1-4 (samen 2 000 MW) compenseren. Hongarije heeft meegedeeld dat de reactoren 1-4 in bedrijf blijven tot het einde van respectievelijk 2032, 2034, 2036 en 2037 en dat er geen plannen zijn voor een verdere verlenging van hun levensduur. |
(11) |
Overeenkomstig de IGO (5) zou zowel Rusland als Hongarije één ervaren organisatie aanwijzen die eigendom is en onder zeggenschap staat van de staat en die financieel en technisch verantwoordelijk zou zijn voor het nakomen van haar verplichtingen als aannemer/eigenaar in verband met het project. |
(12) |
Rusland heeft de vennootschap op aandelen Nizhny Novgorod Engineering Company Atomenergoproekt (JSC NIAEP) aangewezen voor de bouw van de nieuwe reactoren (reactor 5 en 6). Hongarije heeft MVM Paks II Nuclear Power Plant Development Private Company Limited by Shares (1) („Paks II”) aangewezen als eigenaar en exploitant van de twee reactoren. |
(13) |
In de IGO zijn de algemene rechten en plichten van nucleaire samenwerking tussen de twee landen uiteengezet, maar de gedetailleerde uitvoering van de IGO moet worden gespecificeerd in afzonderlijke overeenkomsten die de „uitvoeringsovereenkomsten” (6) worden genoemd:
|
(14) |
JSC NIAEP en Paks II hebben het EAB-contract afgesloten op 9 december 2014. In dat contract is bepaald dat de ingebruikname van de twee nieuwe reactoren 5 en 6 gepland is voor respectievelijk 2025 en 2026. |
(15) |
Los daarvan heeft Rusland zich ertoe verbonden Hongarije een staatslening te verstrekken ter financiering van de ontwikkeling van Paks II. Deze lening zal worden geregeld door een intergouvernementele financieringsovereenkomst (de „intergouvernementele financieringsovereenkomst”) (7) en zal een doorlopende kredietfaciliteit van 10 miljard EUR verstrekken die uitsluitend mag worden gebruikt voor het ontwerp, de bouw en de inbedrijfstelling van de kernreactoren 5 en 6 in Paks II. Hongarije zal deze doorlopende kredietfaciliteit gebruiken voor de rechtstreekse financiering van de investeringen in Paks II die nodig zijn voor het ontwerp, de bouw en de inbedrijfstelling van de nieuwe kernreactoren 5 en 6, zoals in de intergouvernementele financieringsovereenkomst is bepaald. Krachtens de intergouvernementele financieringsovereenkomst zal Hongarije een extra bedrag van maximaal 2,5 miljard EUR uit zijn eigen begroting verstrekken voor de financiering van de investering bij Paks II. |
(16) |
Hongarije is niet van plan om Paks II nog andere financiële steun te geven dan de in overweging 15 beschreven investeringssteun zodra de reactoren 5 en 6 zijn gebouwd. De nieuwe reactoren zullen marktconform werken, zonder een vast bedrag aan inkomsten en zonder gegarandeerde prijs. Hongarije is van mening dat het in dit stadium niet nodig zal zijn dat Paks II rechtstreeks financiering aantrekt. |
2.2. DOEL VAN DE MAATREGEL
(17) |
Zoals in het inleidingsbesluit vermeld, is de kerncentrale van Paks de enige actieve kerncentrale in Hongarije. Ze behoort aan de elektriciteitshandelaar en stroomproducent Magyar Villamos Művek Zártkörűen Működő Részvénytársaság („de MVM-groep”) (8), die voor 100 % in handen is van de staat. De vier reactoren van de kerncentrale van Paks hebben een totale geïnstalleerde capaciteit van 2 000 MW en zijn momenteel elk met Russische technologie (VVER-440/V213) uitgerust. De reactoren zullen geleidelijk worden uitgefaseerd tegen 2037 [zie overweging 10]. |
(18) |
Elektriciteitsopwekking uit nucleaire bronnen speelt een strategische rol in de energiemix van Hongarije, aangezien ongeveer 50 % van de totale elektriciteit die in Hongarije wordt opgewekt, afkomstig is van de huidige vier reactoren in de kerncentrale van Paks (9). |
(19) |
Op basis van de volgende doelstellingen:
heeft de regering de MVM-groep verzocht om de alternatieven voor de uitbreiding van de elektriciteitsproductie in kerncentrales te onderzoeken. De MVM-groep heeft een haalbaarheidsstudie uitgevoerd naar de implementatie en financiering van een nieuwe kerncentrale die in het elektriciteitsnet zou kunnen worden geïntegreerd en die op een rendabele, veilige en milieuvriendelijke manier zou kunnen worden geëxploiteerd. Op basis van deze haalbaarheidsstudie die in 2008 door de MVM-groep werd gepresenteerd, heeft de regering het project voorgesteld aan het Hongaarse parlement, dat heeft ingestemd met de aanvang van de voorbereidende werkzaamheden voor de bouw van nieuwe kernreactoren op de site van Paks (10). Deze studie is onderbouwd door berekeningen waaruit bleek dat tegen 2015 naar verwachting 6 000 MW van de bruto geïnstalleerde capaciteit van 8 000 — 9 000 MW zal verdwijnen met de sluiting van de verouderde elektriciteitscentrales. Het is de bedoeling dat deze centrales gedeeltelijk worden vervangen door de uitbreiding van de kerncentrale van Paks. |
(20) |
In 2011 werd de nationale energiestrategie voor de periode tot 2030 uitgetekend (11). Die strategie steunt op drie pijlers: kernenergie, energie uit steenkool en groene energie. De Hongaarse transmissienetbeheerder MAVIR raamt dat Hongarije tegen 2026 ten minste 5,3 GW en tegen 2031 iets meer dan 7 GW nieuwe opwekkingscapaciteit nodig heeft als gevolg van de toekomstige vraag en de buitengebruikstelling van bestaande opwekkingscapaciteit in Hongarije (12). MAVIR verwacht ook dat bijna alle huidige steenkoolcentrales tussen 2025 en 2030 buiten gebruik zullen zijn gesteld en dat de geïnstalleerde capaciteit van Hongarijes gascentrales tegen dan met ongeveer 1 GW zal zijn afgenomen, zoals blijkt uit tabel 1 die Hongarije op 16 januari 2017 heeft ingediend. Hongarije heeft toegelicht dat in de studie van MAVIR geen rekening is gehouden met invoer noch met nieuwe geïnstalleerde capaciteit bij de raming van de benodigde 7 GW aan nieuwe capaciteit. Tabel 1 Verwachte uitfasering van de binnenlandse geïnstalleerde capaciteit tegen 2031
|
(21) |
Hongarije en Rusland hebben de IGO ondertekend met als doel nieuwe capaciteit te ontwikkelen op de site van Paks. Hongarije heeft verklaard dat het door het behoud van kernenergie in de energiemix een antwoord kan bieden op de noodzaak om uitgefaseerde capaciteit te vervangen, nieuwe capaciteit te ontwikkelen en Hongarijes streefdoel met betrekking tot de klimaatdoelstellingen van de Unie te verwezenlijken (met name die welke verband houden met de verwachte vermindering van de CO2-uitstoot). |
2.3. BESCHRIJVING VAN DE NIEUWE REACTOREN — DE INGEZETTE TECHNOLOGIE
(22) |
De nieuwe reactoren 5 en 6 in de kerncentrale van Paks II zullen worden uitgerust met VVER 1200 (V491)-technologie en zullen meer geavanceerde reactoren van het type Generation III+ zijn. Hongarije verklaart dat de technische specificaties van de reactoren die in Paks II zullen worden gebouwd opmerkelijke voordelen bieden ten opzichte van de huidige reactoren van de kerncentrale van Paks, zoals een hogere efficiëntie, een rendabelere exploitatie en een hogere veiligheid. |
(23) |
Afgezien van de aanzienlijk grotere geïnstalleerde capaciteit van VVER 1200 (V491) is er ook een wezenlijk verschil in de verwachte operationele levensduur (60 jaar voor reactoren van het type VVER 1200, tegenover 30 jaar voor de huidige reactoren van de kerncentrale van Paks) en een flexibelere besturing, waardoor de capaciteit van elke reactor binnen een bepaald bereik aan de vraag op het net kan worden aangepast. |
(24) |
Dankzij technologische verbeteringen in de afgelopen jaren hebben de nieuwe reactoren ook minder splijtstof nodig. In plaats van de huidige splijtstofcyclus van twaalf maanden, kunnen de nieuwe reactoren werken met een cyclus van 18 maanden. Dit betekent dat de nieuwe reactoren jaarlijks minder vaak moeten worden stilgelegd voor het herladen van splijtstof, dat de centrale elk jaar gemiddeld langer kan werken en dat er geen productietijd verloren gaat. |
(25) |
De technische specificaties geven ook aan dat de vermogensdichtheid die door de nieuwe splijtstofpakketten zal worden geleverd, aanzienlijk hoger zal zijn dan bij de bestaande splijtstofpakketten. Dit betekent op zijn beurt dat per massa-eenheid splijtstofmateriaal meer elektriciteit kan worden geproduceerd, wat de rendabiliteit van de centrale kan verhogen. |
2.4. DE BEGUNSTIGDE
(26) |
Zoals in punt 2.3 van het inleidingsbesluit vermeld, is de begunstigde van de maatregel het bedrijf Paks II, dat momenteel in handen is van de Hongaarse staat. De aandeelhoudersrechten worden uitgeoefend door het kabinet van de eerste minister. Paks II zal de door de Hongaarse staat betaalde reactoren 5 en 6 in eigendom hebben en exploiteren. |
(27) |
In overweging 19 van het inleidingsbesluit wordt uitgelegd hoe de oorspronkelijk door de MVM-groep aangehouden aandelen van Paks II zijn overgedragen aan de Hongaarse staat (13). Volgens de informatie die Hongarije op 30 januari 2016 heeft verstrekt, bedroeg de aankoopprijs van de overgedragen aandelen 10,156 miljard HUF, of ongeveer 33 miljoen EUR. |
2.5. FINANCIERINGSSTRUCTUUR VAN HET PROJECT EN RECHTEN EN VERPLICHTINGEN UIT HOOFDE VAN HET EAB-CONTRACT
2.5.1. INTERGOUVERNEMENTELE FINANCIERINGSOVEREENKOMST (DE „INTERGOUVERNEMENTELE FINANCIERINGSOVEREENKOMST”)
(28) |
Binnen het kader van de intergouvernementele overeenkomst (14) heeft Rusland aan Hongarije een staatslening verstrekt in de vorm van een doorlopende kredietfaciliteit van 10 miljard EUR om de ontwikkeling van de kernreactoren 5 en 6 in Paks te financieren. De rentevoet van de lening varieert van 3,95 % tot 4,95 % (15). De lening is bestemd voor het ontwerp, de bouw en de inbedrijfstelling van die nieuwe kernreactoren. |
(29) |
Krachtens de intergouvernementele financieringsovereenkomst moet Hongarije de lening gebruiken om 80 % van de waarde van het EAB-contract voor de uitvoering van werken en diensten en de levering van uitrusting te financieren, terwijl het saldo van 20 % van het EAB-contract door Hongarije zal worden betaald [zie overweging 15]. Hongarije moet de lening tegen 2025 gebruiken. |
(30) |
Het land moet de lening terugbetalen binnen 21 jaar te rekenen vanaf 15 maart of 15 september na de datum van inbedrijfstelling van beide nieuwe kernreactoren 5 en 6, maar uiterlijk op 15 maart 2026 (16). |
(31) |
Betalingen uit hoofde van de intergouvernementele financieringsovereenkomst mogen pas worden uitgevoerd na een verzoek daartoe door het Hongaarse ministerie van Nationale Economie en een goedkeuringsverklaring door het Russische ministerie van Financiën. |
2.5.2. HET EAB-CONTRACT
(32) |
Volgens het EAB-contract moet JSC NIAEP de twee reactoren leveren zoals uiteengezet in de gedetailleerde technische specificaties en tegen de overeengekomen data en de overeengekomen vaste prijs ([…] (*1) miljard EUR). Alle niet eerder gespecificeerde kosten worden geacht in die prijs […] (17) te zijn vervat. |
(33) |
Het contract voorziet in een forfaitaire schadevergoeding (18) die in specifieke omstandigheden moet worden betaald, […]. |
(34) |
[…] |
(35) |
[…] |
2.5.3. RELATIE TUSSEN DE STAAT EN DE BEGUNSTIGDE
(36) |
Aanvankelijk was het de bedoeling van Hongarije dat Paks II een volle dochter van MVM Hungarian Electricity Ltd zou blijven, dat zelf eigendom is van de Hongaarse staat, steden en gemeenten. Sinds november 2014 is Paks II niet langer een dochteronderneming van MVM Hungarian Electricity Ltd noch een onderdeel van de MVM-groep, maar een bedrijf dat voor 100 % rechtstreeks in handen is van de Hongaarse staat en dat momenteel geen juridische relatie met de MVM-groep heeft. |
(37) |
Wat de activiteit van Paks II betreft, met name de verkoop van elektriciteit, heeft Hongarije verklaard dat er in dit stadium geen aparte stroomafnameovereenkomst met een afzonderlijke leverancier bestaat of gepland is. De Hongaarse autoriteiten verwachten dat de door Paks II opgewekte elektriciteit op de markt en aan elektriciteitsverbruikers zal worden verkocht in overeenstemming met typische, op de marktpraktijk gebaseerde overeenkomsten voor de verkoop van basislaststroom. Volgens de Hongaarse autoriteiten zou Paks II, als basislastproducent voor een verwachte lange exploitatieperiode, een prijsvolger zijn vergelijkbaar met bestaande kernenergieproducenten in Europa. |
(38) |
Paks II zal de eigenaar zijn van de kerncentrale van Paks II en zal tijdens de bouw van de twee reactoren volledig met eigen vermogen door de Hongaarse staat worden gefinancierd. De Hongaarse autoriteiten zijn van mening dat het in dit stadium niet nodig zal zijn dat Paks II rechtstreeks financiering aantrekt. |
(39) |
Hongarije zal de middelen die vereist zijn om de aankoopprijs van de kerncentrale Paks II over te maken niet overmaken op de rekeningen van Paks II. Het grootste deel van deze middelen zal door de Bank for Development and Foreign Economic Affairs van Rusland (Vnesheconombank) worden aangehouden. Voor elke mijlpaalgebeurtenis die wordt geacht te hebben plaatsgevonden, zal Paks II bij Vnesheconombank een verzoek indienen om 80 % van het verschuldigde bedrag rechtstreeks aan JSC NIAEP te betalen. Paks II zal tevens bij het Hongaarse agentschap voor het beheer van de staatsschuld een verzoek indienen om de resterende 20 % te betalen. |
(40) |
De rest van de financiële verplichtingen van Paks II tijdens de bouwfase zal met eigen vermogen uit de Hongaarse staatsbegroting worden afgewikkeld. Het initiële bedrag dat tijdens de bouwfase wordt gereserveerd, bedraagt […] miljard EUR (verschil tussen het in de intergouvernementele overeenkomst vastgestelde bedrag van 12,5 miljard EUR voor het nucleaire project en de werkelijke aankoopprijs voor de kerncentrale Paks II, die […] miljard EUR bedraagt). Hongarije beschouwt dit als een bovengrens voor de staatsmiddelen die voor de bouw van de kerncentrale Paks II kunnen worden opgenomen, althans zonder verdere beoordeling. Ingeval de eigenvermogensvereisten dat bedrag overschrijden, stelt Hongarije echter dat het meer zal investeren indien het op basis van zijn beoordeling op dat moment tot de conclusie komt dat het economisch redelijk is om dat te doen. |
(41) |
Hongarije beweert dat een gevoeligheidsanalyse voor eventuele extra kosten die Paks II tijdens de bouwfase oploopt tot de conclusie heeft geleid dat de kosten van Paks II met 10 zouden moeten worden vermenigvuldigd opdat het verwachte interne rendement met 1 % zou dalen. Hongarije verwacht dan ook dat het effect van kostenstijgingen klein is. |
2.6. DE HONGAARSE ELEKTRICITEITSMARKT
2.6.1. BESCHRIJVING VAN DE HONGAARSE ELEKTRICITEITSMARKT
(42) |
De huidige structuur van de Hongaarse elektriciteitsmarkt is ontstaan rond 1995, toen de meeste grote energiecentrales en openbare nutsbedrijven alsmede distributiebedrijven werden geprivatiseerd. De staat heeft nog steeds een machtspositie in de sector via de verticaal geïntegreerde MVM-groep, een energiebedrijf dat in staatshanden is. |
(43) |
In de studie van MAVIR die in overweging 20 wordt vermeld, staat dat het totale binnenlandse verbruik sinds 2014 met 2,7 % is gestegen tot 43,75 TWh in 2015. Van dat verbruik was 30,06 TWh, ofwel 68,72 % van het totale elektriciteitsverbruik, afkomstig uit de binnenlandse productie (zie figuur 1). De invoer bedroeg 13,69 TWh, wat overeenkomt met 31,28 % van het totale verbruik. Als producent heeft de MVM-groep, die in staatshanden is, een aanzienlijke aanwezigheid op de markt dankzij haar belangrijkste actief voor elektriciteitsproductie, de kerncentrale van Paks die in 2015 goed was voor 52,67 % van de in Hongarije geproduceerde elektriciteit, zoals blijkt uit figuur 1. De energiecentrale Mátra is een bruinkoolcentrale die voor 50,92 % eigendom is van RWE Power AG, terwijl 26,15 % van zijn aandelen in handen is van de MVM-groep. De andere grotere (többi nagyerőmű) en kleinere (kiserőművek) energiecentrales spelen een bescheiden rol in de algemene productiestructuur van de Hongaarse markt. Daarnaast heeft MVM Partner, de verticaal geïntegreerde groothandelstak van de MVM-groep, een machtspositie in de groothandelsmarkt voor elektriciteit (19). Figuur 1 Uitsplitsing van het totale elektriciteitsverbruik in Hongarije in 2015
Figuur 2 Bruto binnenlandse elektriciteitsproductie in Hongarije in 2015
|
(44) |
In Hongarije worden de meest courante groothandelstransacties afgesloten via bilaterale stroomafnameovereenkomsten waarbij producenten akkoord gaan om een minimaal vooraf bepaald volume te verkopen aan groothandelaren en waarbij handelaren verplicht zijn een minimale hoeveelheid af te nemen. De stroomafnameovereenkomsten worden meestal afgesloten volgens de normen van de European Federation of Energy Traders. |
(45) |
De Hungarian Power Exchange Company Ltd (HUPX) is sinds juli 2010 actief als een dochteronderneming van de transmissienetbeheerder MAVIR. Het biedt transacties op de day-aheadmarkt evenals fysieke futuretransacties. De day-aheadhandel begint elke dag om 11 uur op basis van aanbiedingen en biedingen die voor elk uur voor de volgende dag moeten worden geplaatst. De handel sluit uiterlijk om 11.40 uur. Fysieke futuretransacties kunnen worden uitgevoerd voor vier frontweken, drie frontmaanden, vier frontkwartalen en drie frontjaren. Er zijn specifieke handelsdagen voor dergelijke transacties waarbij aanbiedingen en biedingen binnen een bepaald tijdsinterval worden gedaan. Sinds maart 2016 zijn op de HUPX intradaymarkt zowel „15 minuten”-producten als blokken van één uur verhandelbaar. Naast de georganiseerde day-ahead- en intradaymarkten heeft HUPX samenwerkingsovereenkomsten met twee makelaarsbedrijven die voor gewone klanten „over-the-counter”-transacties (OTC-transacties) indienen voor clearing. |
(46) |
Naast de day-aheadveilingen die niet door HUPX worden georganiseerd, wordt elektriciteit ook verhandeld op beurzen in de EU of op OTC-platforms, evenals via directe bilaterale transacties [zie overweging 44]. |
(47) |
Zoals blijkt uit figuur 1 in overweging 43 is Hongarije een netto-importeur van elektriciteit. De invoer is goed voor ongeveer 30 % van het Hongaarse elektriciteitsverbruik. In de geïnterconnecteerde regio die aan Hongarije grenst (Polen en Slovenië horen daar niet bij) is de groothandelsprijs van elektriciteit het hoogst in Hongarije, zoals blijkt uit figuur 3. Figuur 3 Maandgemiddelden van basislastprijzen op de day-aheadmarkt in de MOE-regio (inclusief Hongarije) en Duitsland (2010-2016)
|
(48) |
De kortetermijnprognose van basislastprijzen in de regio wijst op dezelfde trend, d.w.z. dat Hongaarse basislastprijzen de hoogste in de regio zullen zijn (zie figuur 4). Figuur 4 Regionale basislastprijzen op de futuresmarkt in de periode januari — juni 2017
|
(49) |
Het land is goed geïnterconnecteerd met zijn buurlanden — de interconnectiecapaciteit voor elektriciteit bedroeg in 2014 30 %, wat hoger is dan de doelstelling voor 2020 (21). In 2014 werd de marktkoppeling met de Tsjechisch-Slowaaks-Hongaars-Roemeense markt operationeel, wat resulteerde in een toename van de liquiditeit van HUPX en een afname van de prijsvolatiliteit. Figuur 5 geeft een overzicht van de elektriciteitsuitwisseling met buurlanden in 2014. Figuur 5 Elektriciteitsuitwisseling tussen Hongarije en zijn buurlanden
|
2.6.2. BESCHRIJVING VAN DE BEOOGDE ONTWIKKELING VAN DE HONGAARSE ELEKTRICITEITSMARKT
(50) |
Op basis van de door MAVIR gepubliceerde studie die in overweging 20 wordt vermeld (22), zullen bijna alle steenkoolcentrales tussen 2025 en 2030 buiten gebruik zijn gesteld en zal de geïnstalleerde capaciteit van Hongarijes gascentrales met 1 GW zijn gedaald. Vergeleken met zijn ramingen van de groei van de piekvraag zal de beschikbare opwekkingscapaciteit van binnenlandse elektriciteitsproducenten tegen 2021 naar verwachting dalen tot onder de pieklast. Bijgevolg raamt de transmissienetbeheerder dat de Hongaarse markt tegen 2026 ten minste 5,3 GW en tegen het einde van de prognoseperiode in 2031 iets meer dan 7 GW additionele nieuwe elektriciteitsproductiecapaciteit nodig heeft. Dit is afgebeeld in figuur 6, die laat zien dat buiten de groeiende pieklast een aanzienlijke geïnstalleerde capaciteit nodig zal zijn. Hongarije heeft in zijn opmerkingen van 16 januari 2017 verklaard dat het een zeker niveau van restcapaciteit moet garanderen in overeenstemming met de standaardpraktijken van transmissienetbeheerders van het European Network of Transmission System Operators for Electricity (ENTSO-E). De restcapaciteit is het verschil tussen de binnenlandse betrouwbare beschikbare capaciteit plus de nationale opwekkingscapaciteit plus de pieklast en de netreserve. De restcapaciteit is het deel van de nationale opwekkingscapaciteit dat op het net blijft om geprogrammeerde uitvoer, onverwachte belastingsvariaties, netreserves en ongeplande storingen op een referentiepunt te dekken. Figuur 6 Behoefte aan extra capaciteit in de Hongaarse elektriciteitssector
|
(51) |
Hongarije verklaart dat, ondanks beweringen over de relatief grote behoefte aan nieuwe opwekkingscapaciteit, de gegevens van Platts Powervision erop wijzen dat relatief weinig nieuwe capaciteit daadwerkelijk wordt gebouwd, zoals blijkt uit tabel 2. Hongarije stelt ook dat volgens de gegevens van Platts een afvalenergiecentrale van 44 MW de enige elektriciteitscentrale is die momenteel in Hongarije wordt gebouwd. Verder verklaart Hongarije dat er weliswaar investeerders zijn die plannen hebben om grotere (gas)centrales te bouwen, maar dat geen van die projecten als bevestigd kan worden beschouwd omdat investeerders nog geen aanzienlijke niet-recupereerbare kosten zoals bouwkosten hebben gemaakt waaruit een engagement zou blijken om het project daadwerkelijk uit te voeren. Tabel 2 Te bouwen nieuwe capaciteit in de Hongaarse elektriciteitssector
|
2.7. REDENEN VOOR HET INLEIDEN VAN DE PROCEDURE
(52) |
In mei 2015 heeft Hongarije, teneinde rechtszekerheid te verkrijgen, de Commissie in kennis gesteld van zijn plannen om te investeren in de bouw van de twee nieuwe kernreactoren op de site van Paks en heeft het aangevoerd dat de maatregel geen staatssteun inhoudt omdat de staat optreedt als een marktinvesteerder die een redelijke winst beoogt. In het inleidingsbesluit heeft de Commissie op basis van de informatie die in dat stadium beschikbaar was haar bezorgdheid uitgesproken over het feit dat de maatregel staatssteun in de zin van artikel 107 VWEU zou inhouden. De Commissie heeft met name ernstig betwijfeld of de maatregel geen selectief voordeel inhield voor Paks II, aangezien Hongarije tijdens de aanmeldingsfase geen bezwaar heeft gemaakt tegen het bestaan van de andere elementen van staatssteun. |
(53) |
Die twijfel komt voort uit het resultaat van de toetsing aan het beginsel van de investeerder in een markteconomie (Market Economy Investor Principle, „MEIP”), waarbij wordt beoordeeld of een marktinvesteerder in het project zou hebben geïnvesteerd onder dezelfde voorwaarden als de publieke investeerder op het moment dat de beslissing om de publieke investering te doen werd genomen (23). De MEIP-toets wordt ook in de rechtspraak erkend (24). |
(54) |
Formeel gezien probeerde de MEIP-toets te rechtvaardigen of het verwachte interne rendement van de investering hoger zou zijn dan een zuiver op de markt gebaseerde benchmark voor de gewogen gemiddelde vermogenskosten (Weighted Average COST of Capital, hierna „WACC”) voor het project dat het voorwerp is van de investering (25). Hongarije schat dat het interne rendement van het project hoger zal zijn dan een zuiver op de markt gebaseerde WACC-benchmark, maar de Commissie betwijfelt of de WACC wel hoog genoeg is ingeschat. |
(55) |
Gezien de twijfels omtrent het bestaan van staatssteun heeft de Commissie verder onderzocht of mogelijke staatssteunmaatregelen als verenigbaar met de interne markt kunnen worden beschouwd. De Hongaarse autoriteiten waren van mening dat de maatregel geen staatssteun inhield, maar hebben tijdens de voorbereidende fase geen redenen opgegeven waarom de maatregel met de interne markt verenigbaar zou zijn. De Commissie heeft ook meegedeeld dat ze er niet van overtuigd is dat de maatregel binnen het toepassingsgebied van de mededeling van de Commissie — Richtsnoeren inzake staatssteun voor milieubescherming en energie 2014-2020 (26), viel, aangezien die richtsnoeren geen betrekking hebben op maatregelen op het gebied van kernenergie en radioactief afval. Hoewel de Commissie tot de conclusie is gekomen dat er geen andere richtsnoeren voor de beoordeling van de aangemelde maatregel van toepassing waren, heeft zij ook geconcludeerd dat zij een maatregel op grond van artikel 107, lid 3, onder c), VWEU rechtstreeks verenigbaar kan verklaren indien die maatregel gericht is op de verwezenlijking van een doelstelling van gemeenschappelijk belang, indien hij noodzakelijk en evenredig is en indien de positieve effecten van de verwezenlijking van het gemeenschappelijke doel opwegen tegen de negatieve effecten op de mededinging en het handelsverkeer. |
(56) |
De Commissie heeft meegedeeld dat ze er niet van overtuigd is dat de maatregel als evenredig kan worden beschouwd, dat wil zeggen dat de maatregel beperkt was tot het minimumniveau van investeringssteun die nodig was om de succesvolle bouw van de extra opwekkingseenheden mogelijk te maken met het oog op de verwezenlijking van het nagestreefde gemeenschappelijke doel. De begunstigde zou activa voor elektriciteitsproductie ontvangen zonder enig aan de herfinanciering van kosten verbonden risico te lopen waarmee andere marktdeelnemers zouden worden geconfronteerd. De Commissie heeft geen enkel bewijs ontvangen over hoe Hongarije dergelijke overcompensatie zou voorkomen. |
(57) |
De Commissie heeft benadrukt dat de Hongaarse elektriciteitsproductiemarkt wordt gekenmerkt door een relatief hoge marktconcentratie, waarbij de bestaande kerncentrale van Paks goed is voor ongeveer 50 % van de binnenlandse elektriciteitsproductie. Zonder nieuwe capaciteit zou de elektriciteitsproductie door de kerncentrale van Paks en Paks II waarschijnlijk een nog groter deel van de aanbodmarkt vertegenwoordigen, wat een verstorend effect op de Hongaarse elektriciteitsmarkt kan hebben. Hongarije heeft de Commissie geen gedetailleerd bewijsmateriaal verstrekt over de manier waarop het de continue onafhankelijke exploitatie van de bestaande en nieuwe activa voor elektriciteitsproductie zou waarborgen. |
(58) |
Ten slotte heeft de Commissie opgemerkt dat, als gevolg van de bijzonderheden van de Hongaarse elektriciteitsmarkt, de exploitatie van Paks II ook een risico voor de liquiditeit van de groothandelsmarkt kan veroorzaken door het aanbod op de markt te beperken. Afhankelijk van de manier waarop de door de nieuwe reactoren geproduceerde elektriciteit op de markt wordt verkocht, zou de liquiditeit aanzienlijk kunnen verslechteren, zou de toegang tot de markt kunnen worden belemmerd en zou de concurrentie op verschillende niveaus van de markt kunnen afnemen. Hongarije heeft niet in detail toegelicht hoe elektriciteit door Paks II zou worden verhandeld en hoe de marktliquiditeit zou worden gewaarborgd. |
(59) |
De Commissie heeft dan ook meegedeeld dat ze er niet van overtuigd is dat de maatregel geen staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU zou kunnen inhouden. |
(60) |
Bij gebrek aan voldoende bewijsmateriaal was de Commissie ook niet in staat conclusies te trekken over de verenigbaarheid van een dergelijke maatregel met de interne markt overeenkomstig artikel 107, lid 3, onder c). Daarnaast heeft de Commissie, op basis van de in het inleidingsbesluit geuite twijfels en omdat Hongarije destijds geen argumenten inzake de verenigbaarheid heeft aangereikt, een aantal bekommernissen over de concurrentieverstoring alsmede de mogelijkheid van overcompensatie van Paks II onderzocht. |
(61) |
Wat de in overweging 56 geuite twijfels over de evenredigheid betreft, heeft de Commissie onderzocht of Paks II als gevolg van de steun winsten die niet in de vorm van dividenden aan de staat worden uitgekeerd zou kunnen herinvesteren om additionele activa voor elektriciteitsproductie te ontwikkelen of te kopen en op die manier zijn positie op de markt te versterken. |
(62) |
Wat de in overweging 56 geuite twijfels over de evenredigheid betreft, heeft de Commissie ook Hongarijes voorgenomen dividendbeleid onderzocht, met name of Hongarije dividenden zou vragen (naar eigen goeddunken afhankelijk van de door Paks II gerealiseerde winst) dan wel de winsten bij Paks II zou laten. De Commissie was bezorgd dat Paks II zijn winsten zou kunnen aanwenden om te herinvesteren door additionele activa voor elektriciteitsproductie te ontwikkelen of te kopen en de concurrentie verder te verstoren. |
(63) |
Gelet op de relatief hoge concentratie van de Hongaarse elektriciteitsproductiemarkt en aangezien de huidige kerncentrale van Paks (MVM-groep) goed is voor ongeveer 50 % van de in Hongarije opgewekte elektriciteit, zoals uiteengezet in overweging 57, vroeg de Commissie zich af of de kerncentrale van Paks en Paks II gescheiden zouden worden gehouden en of ze als onafhankelijke en niet met elkaar verbonden centrales konden worden beschouwd. Het feit dat Paks II momenteel juridisch onafhankelijk is van de MVM-groep, volstond niet voor de Commissie aangezien zij tijdens de aanmeldingsfase geen informatie heeft ontvangen over de vraag of de kerncentrale van Paks en Paks II juridisch en structureel volledig gescheiden zouden blijven werken. Dergelijke verduidelijkingen leken noodzakelijk om het risico van een verdere toename van de marktconcentratie zo klein mogelijk te houden. |
(64) |
Bovendien, zoals toegelicht in punt 2.6, worden de meest courante transacties in de Hongaarse groothandelsmarkt voor elektriciteit gesloten door middel van bilaterale stroomafnameovereenkomsten en heeft de Hongaarse energiebeurs („HUPX”) nog niet voldoende liquiditeit gecreëerd. Aangezien in de Hongaarse aanmelding niet is verwezen naar de methoden die naar verwachting zullen worden toegepast om de elektriciteit van Paks II te verkopen, heeft de Commissie het effect van Paks II op Hongarijes huidige liquiditeitsniveaus binnen de groothandelsmarkt voor elektriciteit onderzocht. |
(65) |
Gelet op de in overweging 58 geuite twijfels over de marktliquiditeit wilde de Commissie ervoor zorgen dat een breed aanbod op de markt beschikbaar is, met name in het licht van de machtspositie van MVM Partner op de groothandelsmarkt voor elektriciteit (27). De Commissie was bezorgd over het feit dat de liquiditeit aanzienlijk zou kunnen verslechteren en dat concurrenten verderop in de keten hun kosten zouden kunnen zien stijgen doordat hun concurrerende toegang tot een belangrijke input wordt beperkt (afscherming van input). Dit kan gebeuren als de door Paks II geproduceerde elektriciteit voornamelijk op basis van langlopende contracten aan alleen bepaalde leveranciers werd verkocht, waardoor de marktmacht van Paks II in de markt voor elektriciteitsproductie wordt omgezet naar de retailmarkt. |
(66) |
De Commissie heeft derhalve aanvullende informatie gevraagd met betrekking tot de strategie inzake de verhandeling van de door Paks II geproduceerde elektriciteit, met bijzondere aandacht voor de vraag of het zou gaan om een strategie op zakelijke, objectieve grondslag door zijn elektriciteit aan te bieden op de beurs of op een ander transparant handelsplatform. |
3. STANDPUNT VAN DE HONGAARSE REGERING
3.1. HONGARIJES STANDPUNT OVER HET BESTAAN VAN STEUN
3.1.1. ECONOMISCH VOORDEEL
(67) |
Hongarije beweert in de aanmelding dat de investering geen staatssteun in de zin van artikel 107 VWEU vormt, aangezien ze Paks II geen economisch voordeel verschaft. Hongarije onderbouwt deze bewering door te stellen dat de investering in Paks II de MEIP-toets doorstaat [zie de overwegingen 53 en 54]. |
(68) |
Hongarije beweert met name dat op twee manieren aan de voorwaarden van de MEIP-toets is voldaan (28). Ten eerste blijkt dat de gewogen gemiddelde vermogenskosten van het project lager zijn dan zijn interne rendement. Ten tweede wordt aangevoerd dat de „levelised cost of electricity” („LCOE”) laag genoeg is om de productie van elektriciteit uit kernenergie concurrerend te maken met andere elektriciteitsproductietechnologieën en om redelijke rendementen te bieden bij de geldende elektriciteitsprijzen. (29) |
(69) |
Hongarije heeft de volgende studies en ondersteunende documenten ingediend ter onderbouwing van zijn standpunt:
|
(70) |
Verder heeft de Hongaarse regering ook een financieel model ingediend dat voor de berekening van het interne rendement van het project is gebruikt. Twee versies van het model zijn bij de Commissie ingediend:
|
(71) |
Afgezien van de „verdere verduidelijkingen” behandelen de in overweging 69 vermelde documenten de berekening van de gewogen gemiddelde vermogenskosten en het interne rendement, zij het op verschillende detailniveaus. Het interne rendement van het project wordt berekend aan de hand van het financiële model (31). De LCOE-benadering wordt besproken in de economische studie en in de verdere verduidelijkingen [zie overweging 69]. |
(72) |
Wat de analyse door Hongarije betreft, bevatten de in de overwegingen 69, onder c)-69, onder f) vermelde documenten diverse updates van de in de MEIP-studie en later in de economische studie ingediende cijfers. Sommige updates dateren van na de ondertekening van het EAB-contract op 9 december 2014, dat wil zeggen de initiële investeringsbeslissing. |
(73) |
Het inleidingsbesluit bevat een gedetailleerde evaluatie van het standpunt van Hongarije over elke belangrijke kwestie, zoals weerspiegeld in de opmerkingen die het land tot de datum van het inleidingsbesluit heeft ingediend (32). In de rest van dit deel wordt een overzicht gegeven van het standpunt van Hongarije met betrekking tot de belangrijkste kwesties die na de bekendmaking van het inleidingsbesluit aan de orde zijn gesteld. In het bijzonder worden de toepassing van de gewogen gemiddelde vermogenskosten en het interne rendement alsmede de LCOE afzonderlijk besproken. |
3.1.1.1. Hongarijes standpunt met betrekking tot de gewogen gemiddelde vermogenskosten
(74) |
In zijn reactie op het inleidingsbesluit heeft Hongarije zijn in zijn eerdere opmerkingen vermelde schatting voor het bereik van de gewogen gemiddelde vermogenskosten, namelijk 6,2 %-7,7 %, herhaald. Hongarije heeft ook zijn in de toelichtingsbrieven uiteengezette argumenten herhaald en heeft opgemerkt dat de Commissie deze argumenten niet in haar inleidingsbesluit heeft beoordeeld. |
3.1.1.2. Hongarijes standpunt met betrekking tot het interne rendement
(75) |
In dit deel wordt stilgestaan bij Hongarijes standpunt met betrekking tot de berekening van het interne rendement, waarbij het financiële model is gebruikt om de toekomstige vrije kasstromen voor het project te berekenen en zijn interne rendement te bepalen. De belangrijkste elementen van het financiële model zijn:
|
A) Prognoses van de elektriciteitsprijs
(76) |
De door de Hongaarse regering gebruikte prijsprognoses zijn besproken in het inleidingsbesluit. In zijn reactie op het inleidingsbesluit heeft Hongarije de Commissie bekritiseerd voor het gebruik van slechts één prijsprognosecurve (gebaseerd op de publicatie „World Energy Outlook 2014” van het Internationaal Energieagentschap („IEA WEO 2014”)) om het interne rendement van het project te berekenen (33). Hongarije heeft er met name op gewezen dat alle in de economische studie ingediende prijsprognoses moeten worden gebruikt om het interne rendement te bepalen. |
B) Operationele veronderstellingen
(77) |
De operationele veronderstellingen voor het financiële model en de berekeningen van het interne rendement zijn verstrekt door het technische team van Paks II. Hoewel aanvankelijk geen details ter onderbouwing van deze operationele veronderstellingen zijn verstrekt, heeft Hongarije later achtergrondinformatie over deze veronderstellingen ingediend in zijn antwoorden op informatieverzoeken van de Commissie. Belangrijk in dit verband zijn de verdere verduidelijkingen die zijn ingediend in reactie op een verzoek om informatie na het inleidingsbesluit en de opmerkingen van derden. |
C) Het interne rendement van het project
(78) |
In zijn reactie op het inleidingsbesluit heeft Hongarije de resultaten van zijn eerdere berekeningen van het interne rendement van het project, namelijk tussen 8,6 % en 12,0 %, herhaald. |
(79) |
In die reactie heeft Hongarije kritiek geuit op de beoordeling door de Commissie van het effect van een vertraging op het interne rendement van het project (een daling van 0,9 % voor een vertraging van 5 jaar). Dit percentage is berekend op basis van de veronderstelling dat er tijdens de bouwperiode vertragingen zullen optreden. Hongarije heeft echter aangevoerd dat een vertraging in de bouwperiode het interne rendement van het project zou kunnen verhogen als er ook een vertraging zou optreden in het oplopen van de kosten. |
3.1.1.3. Hongarijes standpunt met betrekking tot de LCOE
(80) |
In dit deel wordt ingegaan op Hongarijes standpunt met betrekking tot de LCOE voor Paks II (34). |
A) De economische studie
(81) |
Hongarije heeft in de economische studie aangevoerd dat de LCOE van Paks II laag genoeg is om Paks II concurrerend te maken met centrales die andere elektriciteitsproductietechnologieën toepassen. De studie heeft met name drie schattingen van de LCOE met betrekking tot een nucleair project in Hongarije voorgesteld. De eerste schatting van 70 EUR/MWh is gebaseerd op een disconteringsvoet van 7 % (de in dezelfde economische studie vermelde bovengrens van de geschatte gewogen gemiddelde vermogenskosten) en was overgenomen uit „Projected Costs of Generating Electricity”, een gezamenlijke publicatie van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), het Internationaal Energieagentschap (IEA) en het Agentschap voor kernenergie (NEA) uit 2015 („OESO/IEA/NEA-studie van 2015”). (35) De tweede LCOE-schatting van 50-63 EUR/MWh is gebaseerd op een studie van Aszodi et al. (2014) waarin een gedisconteerd percentage wordt gebruikt dat gebaseerd is op de rentevoet van de Russische lening, die tussen 4 % en 5 % bedraagt (36). De derde LCOE-schatting van 58-120 EUR/MWh (reële prijzen van 2013) is berekend door middel van een vergelijkende analyse op basis van cijfers die door verschillende internationale agentschappen zijn gepubliceerd, die een potentieel bereik voor de LCOE geeft (37). De conclusie van de studie luidde dat de LCOE voor een Hongaarse kerncentrale tussen 50,5 EUR/MWh en 57,4 EUR/MWh ligt (reële prijzen van 2013), waarbij de twee eindwaarden zijn berekend op basis van een rentevoet die gelijk is aan de twee eindpunten van het in dezelfde economische studie vermelde WACC-bereik (6,2 % en 7,0 %) (38). In vergelijking met de toekomstige elektriciteitsprijzen uit dezelfde economische studie kan worden betoogd dat het Hongaarse kerncentraleproject winstgevend is, en als zodanig voert Hongarije aan dat een particuliere investeerder het redelijk zou vinden om het project uit te voeren. |
B) Verdere verduidelijkingen
(82) |
In antwoord op de vraag van de Commissie hoe het LCOE-bereik van 50,5-57,4 EUR/MWh in de eindconclusie van de economische studie in overeenstemming kan worden gebracht met het in de OESO/IEA/NEA-studie vermelde bereik van 89-94 USD/MWh, heeft Hongarije in de „verdere verduidelijkingen” verklaard dat het verschil toe te schrijven is aan het feit dat in de economische studie heel andere aannames worden gebruikt dan in de OESO/IEA/NEA-studie, bijvoorbeeld het verschil in de veronderstelde capaciteitsfactor voor kerncentrales (85 % versus 92 %) en het verschil in het jaar van inbedrijfstelling (2020 versus 2025). |
3.2. HONGARIJES STANDPUNT MET BETREKKING TOT DE MOGELIJKE VERENIGBAARHEID VAN DE MAATREGEL MET DE INTERNE MARKT
(83) |
Hoewel Hongarije in zijn reactie op het inleidingsbesluit heeft benadrukt dat de maatregel geen staatssteun inhoudt, heeft het opmerkingen ingediend om de door de Commissie in het inleidingsbesluit geuite bezorgdheid over de mogelijke verenigbaarheid van de maatregel met de interne markt weg te nemen, mocht de Commissie tot de conclusie komen dat er sprake is van staatssteun. |
3.2.1. STANDPUNT MET BETREKKING TOT DE DOELSTELLING VAN GEMEENSCHAPPELIJK BELANG
(84) |
In zijn reactie op het inleidingsbesluit heeft Hongarije verschillende beleidsoverwegingen uiteengezet die het relevant vond om de doelstelling van gemeenschappelijk belang te bepalen op basis van het volgende:
|
(85) |
Hongarije heeft benadrukt dat elke lidstaat op grond van artikel 194, lid 2, VWEU het soevereine recht heeft om zijn energiemix te kiezen en verwijst naar zijn nationale energiestrategie voor de periode tot 2030 [zie overweging 20], waarin is bepaald dat de Hongaarse energiestrategie voor de middellange termijn zal steunen op een mix van kernenergie, energie uit steenkool en energie uit hernieuwbare bronnen. |
(86) |
Hongarije verwijst ook naar artikel 2, onder c), van het Euratom-Verdrag, waarin staat dat de Euratom-Gemeenschap investeringen dient te faciliteren en ervoor dient te zorgen dat de basisinstallaties die nodig zijn voor de ontwikkeling van kernenergie in de Euratom-Gemeenschap worden gebouwd. Hongarije benadrukt dat de bepalingen van het Euratom-Verdrag, die bindend zijn voor elke lidstaat die dat verdrag heeft ondertekend, als een gemeenschappelijke doelstelling van de Unie moeten worden begrepen. |
(87) |
Verder verklaart Hongarije dat de transmissienetbeheerder verwacht dat de elektriciteitsvraag tegen 2030 met circa 4 % zal groeien, voornamelijk als gevolg van de voorgestelde elektrificatie van Hongarijes transport-, industrie- en verwarmingssystemen. In dezelfde studie van de transmissienetbeheerder wordt geconcludeerd dat veel van Hongarijes oudere steenkool- en gascentrales verouderd raken en naar verwachting tegen 2030 zullen worden gesloten. Uit de studie kwam ook naar voren dat er tegen 2030 naar verwachting maar heel weinig nieuw geïnstalleerde capaciteit in gebruik zal worden genomen. Dit zal leiden tot een verwachte daling van de bestaande capaciteit met 32 %. Hongarije stelt dat de bouw van Paks II een doelgerichte oplossing zal bieden voor dit verwachte tekort aan opwekkingscapaciteit. |
(88) |
Voorts benadrukt Hongarije dat zijn afhankelijkheid van ingevoerd gas groter is dan het EU-28-gemiddelde. Meer dan 95 % van het in Hongarije verbruikte gas wordt ingevoerd, hoofdzakelijk uit Rusland. Hongarije stelt dat zijn afhankelijkheid van olie of gas aanzienlijk zou toenemen zonder kernenergie in de energiemix. Dit zou vooral het geval zijn na de uitfasering van de bestaande operationele reactoren van de kerncentrale van Paks, waarbij andere additionele opwekkingseenheden olie of gas zouden moeten gebruiken om het in overweging 50 beschreven toekomstige tekort aan nationale geïnstalleerde capaciteit te overbruggen. Hongarije is derhalve van oordeel dat de maatregel de diversiteit van brandstofbronnen in de energiemix alsmede de zekerheid van de energievoorziening van het land ten goede zou komen. |
(89) |
Hongarije betoogt dat het project zal bijdragen aan de verwezenlijking van de EU 2020-doelstellingen door de uitstoot van broeikasgassen te verminderen, aangezien kernsplijting als een koolstofarme energieproductietechnologie wordt beschouwd. De Hongaarse autoriteiten betogen dat de productie van windenergie op zee en de productie van waterkrachtenergie niet mogelijk zijn wegens de topografie en geografische locatie van het land. De overige mogelijkheden voor elektriciteitsproductie uit hernieuwbare bronnen zijn windenergie op land, zonne-energie en energie uit biomassa, maar de inzet van dergelijke technologieën zou niet volstaan om het in overweging 50 vermelde verwachte capaciteitstekort te dekken indien geen extra productie van kernenergie wordt voorzien. Hongarije voert derhalve aan dat het project bijdraagt aan de verwezenlijking van de koolstofarme economie. |
(90) |
De Hongaarse autoriteiten beweren dat het project (zowel tijdens als na de bouw) een aanzienlijk aantal banen zal creëren. Dit zou bijzonder belangrijk zijn gezien de geografische ligging van de kerncentrale van Paks II, namelijk in een NUTS II-regio met een bbp per hoofd van de bevolking dat minder dan 45 % van het EU-gemiddelde bedraagt. Als zodanig is Hongarije van oordeel dat de uitvoering van het project zou bijdragen aan de groei en heel wat banen zou creëren in meerdere sectoren. |
(91) |
Ten slotte argumenteert Hongarije dat de investering in nieuwe nucleaire productiecapaciteit zich rechtstreeks zal vertalen in lagere elektriciteitsprijzen voor industriële en particuliere verbruikers, wat in overeenstemming is met de EU-brede doelstelling van betaalbare diensten. Hongarije stelt ook dat het feit dat geen steun zal worden toegekend aan Paks II tijdens de exploitatie ervan het argument van betaalbaarheid ondersteunt. |
3.2.2. STANDPUNT MET BETREKKING TOT DE NOODZAAK VAN DE MAATREGEL
(92) |
Hongarije verklaart dat in het licht van het groeiende productietekort waarmee het land wordt geconfronteerd aanzienlijke investeringen in opwekkingscapaciteit nodig zijn die groter zijn dan de projecten die momenteel worden uitgevoerd of in ontwikkeling zijn. |
(93) |
Om die reden heeft Hongarije Nera Economic Consulting opdracht gegeven om de ontwikkeling van de elektriciteitsmarkten van Hongarije en zijn buurlanden te analyseren en om de markt voor Paks II in de exploitatiefase precies te bepalen (de „NERA-studie”). Volgens deze studie kan de bouw van de nieuwe reactoren 5 en 6 in Paks II commercieel de voorkeur verdienen, op basis van Hongarijes marktomstandigheden, boven investeringen in andere vormen van energieopwekking, zoals opwekking van een vergelijkbaar vermogen door gasturbines met open cyclus en gasturbines met gecombineerde cyclus. Hongarije concludeert dat er derhalve geen contrafeitelijk scenario mogelijk is dat aan de beleidsdoelstellingen voldoet. |
3.2.3. STANDPUNT MET BETREKKING TOT DE EVENREDIGHEID VAN DE MAATREGEL
(94) |
Hongarije herhaalt dat het verwacht dat het de investering in de kerncentrale Paks II volledig zal terugverdienen dankzij zowel meerwaarden als dividenden. |
(95) |
Daarnaast heeft Hongarije, terwijl het staande hield dat het project geen staatssteun inhoudt en in overeenstemming is met het beginsel van de investeerder in een markteconomie, in zijn opmerkingen van 28 juli 2016 aanvullende informatie verstrekt naar aanleiding van de in punt 3.3.6 van het inleidingsbesluit geuite bezorgdheid over de evenredigheid, mocht de Commissie tot de bevinding komen dat het aangemelde project staatssteun inhoudt. |
(96) |
Hongarije stelt in zijn opmerkingen dat Paks II alle winsten uit de exploitatie van de reactoren 5 en 6 van Paks II uitsluitend voor de volgende doeleinden zal gebruiken:
|
(97) |
Hongarije heeft ook bevestigd dat Paks II niet zal (her)investeren in de uitbreiding van zijn eigen capaciteit, de verlenging van zijn eigen levensduur of de installatie van extra opwekkingscapaciteit, buiten die van de reactoren 5 en 6 van Paks II. Mocht een dergelijke nieuwe investering worden gedaan, zal Hongarije deze bij de Commissie aanmelden voor een afzonderlijke goedkeuring van staatssteun. |
3.2.4. STANDPUNT MET BETREKKING TOT HET EFFECT VAN DE MAATREGEL OP DE INTERNE MARKT
(98) |
De Hongaarse autoriteiten hebben aangevoerd dat mochten er verstorende effecten optreden, deze in duur beperkt zouden zijn tot de overlapperiode tussen de uitfasering van de bestaande reactoren van de kerncentrale van Paks en de ingebruikname van de twee nieuwe reactoren van Paks II. Hongarije vindt het onredelijk om aan te nemen dat de kerncentrale van Paks langer dan 50 jaar zou kunnen meegaan, wat betekent dat de overlappende periode zeer kort zou zijn. |
(99) |
Bovendien is Hongarije van mening dat de overlapperiode nodig en redelijk is, rekening houdend met het feit dat Paks II operationeel moet zijn op het moment dat de kerncentrale van Paks het einde van haar verlengde levensduur nadert en dat de ontwikkeling en inbedrijfstelling van Paks II vertragingen kunnen oplopen als gevolg van de technische complexiteit van de inbedrijfstelling van een nieuwe kerncentrale en als gevolg van externe factoren waarover de partijen geen controle hebben (bv. wetswijziging, veiligheidsvoorschriften, regelgevingskader). Hongarije heeft ook aangevoerd dat de bouw van sommige met VVER Generation III- en III+-technologie uitgeruste reactoren vertraging heeft opgelopen of naar verwachting vertraging zal oplopen in vergelijking met de geplande bouwtijd van Paks II, zoals vermeld in tabel 3 hieronder. Tabel 3 Opgelopen vertragingen bij de bouw van VVER Generation III- en III+-reactoren
|
(100) |
Daarnaast benadrukt Hongarije dat de kerncentrale van Paks en de twee nieuwe reactoren van Paks II eigendom zijn van en worden geëxploiteerd door afzonderlijke entiteiten en dat de MVM-groep op geen enkele wijze verbonden is aan het Paks II-project of aan Paks II. Hongarije stelt ook dat indien een concentratie tussen Paks II en de MVM-groep zou worden overwogen, die concentratie onderworpen zou zijn aan de regels inzake concentratiecontrole. |
(101) |
Het feit dat beide bedrijven in staatshanden zijn, doet volgens Hongarije op het eerste gezicht geen afbreuk aan hun commerciële autonomie. Integendeel, er kan worden bewezen dat de bedrijven onafhankelijk zijn van elkaar, waarbij elk bedrijf zelfstandige beslissingsbevoegdheden heeft. |
(102) |
Hongarije betoogt dat de MVM-groep en Paks II onafhankelijk en niet met elkaar verbonden zijn om de volgende redenen:
|
(103) |
Hongarije bekritiseert de bevindingen van de Commissie in het inleidingsbesluit met betrekking tot de berekening van het marktaandeel van de MVM-groep in de Hongaarse elektriciteitsmarkt. Hongarije betoogt dat het marktaandeel niet is onderzocht in vergelijking met andere producenten die op de Hongaarse markt aanwezig zijn en dat het marktaandeel van de MVM-groep uitsluitend op basis van in Hongarije opgewekte elektriciteit is berekend, zonder rekening te houden met de invoer. |
(104) |
Op basis van de NERA-studie beweert Hongarije dat eventuele concurrentieverstoringen moeten worden geïnterpreteerd in een marktcontext die groter is dan de staat Hongarije. In de marktbeoordeling van de NERA-studie is rekening gehouden met de volgende inputs:
|
(105) |
De basis van het argument waarom de beoordeelde markt groter is dan Hongarije, is dat de invoer van elektriciteit uit buurlanden in 2014 31,4 % van het Hongaarse elektriciteitsverbruik vertegenwoordigde. Hongarije argumenteert ook dat dit hoge niveau van interconnectie met buurlanden verder zal toenemen als gevolg van nieuwe interconnectoren die tussen 2016 en 2021 operationeel zullen worden tussen Slowakije (2 × 400 kV en 1 × 400 kV) en Slovenië (1 × 400 kV). Hongarije heeft in zijn opmerkingen van 16 januari 2017 meer informatie over de komende projecten van grensoverschrijdende transmissielijnen verstrekt. In die informatie staat dat tegen 2029 nog een interconnector van 2 × 400 kV met Slowakije zal worden gebouwd en tegen 2030 een interconnector van 1 × 400 kV met Roemenië. De verwachte totale interconnectiecapaciteiten voor invoer en uitvoer zijn in tabel 4 en 5 weergegeven. Tabel 4 Ramingen door het ENTSO-E van de geïnstalleerde interconnectiecapaciteit voor invoer in Hongarije
Tabel 5 Ramingen door het ENTSO-E van de geïnstalleerde interconnectiecapaciteit voor uitvoer in Hongarije
|
(106) |
In de studie wordt ook een succesvolle energiemarktkoppeling met Slowakije, Tsjechië en Roemenië vermeld en wordt verwezen naar de in oktober 2015 gepubliceerde voorstellen van het ENTSO-E waarin wordt gesteld dat Hongarije samen met verschillende landen waarmee het nog geen koppelingsovereenkomst heeft — waaronder Oostenrijk, Duitsland en Polen — deel uitmaakt van een enkele gecoördineerde-capaciteitsregio in Midden- en Oost-Europa (40). Hongarije betoogt dat het in vergelijking met andere lidstaten al een zeer geïntegreerde elektriciteitsmarkt binnen de Europese Unie is, met een interconnectiecapaciteit die circa 75 % van de totale geïnstalleerde binnenlandse opwekkingscapaciteit bedraagt, d.w.z. ongeveer 8 keer hoger dan de EU-doelstelling voor de lidstaten voor 2020 en 5 keer hoger dan de EU-doelstelling voor de lidstaten voor 2030. Volgens Hongarije is dit reden genoeg om mogelijke concurrentieverstoringen op grotere schaal te onderzoeken. |
(107) |
Wat de inzet van nieuwe technologieën betreft in zowel het feitelijke scenario als het scenario zonder Paks II, verwacht de NERA-studie gasturbines met gecombineerde of open cyclus als nieuwe technologieën en gaat ze ervan uit dat de in- en uittrede van andere technologieën — zoals de opwekking van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen, steenkool en kernenergie — puur op economische basis onwaarschijnlijk is om de volgende redenen:
|
(108) |
De NERA-studie laat zien dat in het feitelijke scenario (bouw van Paks II) de volgende conclusies kunnen worden getrokken:
Figuur 7 Geraamde elektriciteitsproductie per technologie en binnenlandse vraag tot 2040 (feitelijk scenario)
|
(109) |
Zoals in overweging 93 hierboven uiteengezet, herhaalt de NERA-studie dat zonder de bouw van Paks II de vergelijkbare capaciteit die commercieel de voorkeur verdient boven investeringen in andere vormen van energieopwekking op basis van Hongarijes marktomstandigheden zou worden geleverd door gasturbines met open cyclus en gasturbines met gecombineerde cyclus. In de NERA-studie wordt gesuggereerd dat Hongarije, ondanks de vervanging van het grootste deel van de capaciteit van de Paks II-centrale door nieuwe capaciteit uit gascentrales in Hongarije, gedurende de periode van het model sterk afhankelijk blijft van de invoer van elektriciteit in het contrafeitelijke scenario met gascentrales (zie figuur 8). Figuur 8 Geraamde elektriciteitsproductie per technologie en binnenlandse vraag tot 2040 (contrafeitelijk scenario)
|
(110) |
Hongarije stelt voorts dat wegens de sterke convergentie tussen marktprijzen in buurlanden en Hongarije concurrenten hun risico’s waarschijnlijk zullen kunnen afdekken door elektriciteit in naburige markten te verhandelen, zonder rechtstreeks Hongaarse elektriciteit te moeten verhandelen. Hongarije beweert, op basis van het model in de NERA-studie, dat de basislastprijs in de regionale markt dezelfde zou blijven in het contrafeitelijke scenario (zie figuur 9). Figuur 9 Verschil in Hongaarse basislastprijzen tussen het feitelijke en contrafeitelijke scenario
|
(111) |
Hongarije benadrukt dat het de mogelijke effecten van Paks II in een bredere marktcontext heeft beoordeeld. Het land betoogt op basis van de NERA-studie dat de mogelijke effecten van Paks II het meest zichtbaar zouden zijn in Slowakije omdat de Slowaakse markt de kleinste van de naburige markten is waarmee de Hongaarse markt momenteel is gekoppeld. Hongarije argumenteert dat de marktaanwezigheid van Paks II in deze gekoppelde markt tot 2040 op het niveau van ongeveer 20 % zou blijven. |
(112) |
In de NERA-studie wordt ook gekeken naar een mogelijk breder gekoppelde markt (Hongarije + Slowakije + Roemenië) met het argument dat dit de directe naburige markten zijn waarmee de Hongaarse markt momenteel is gekoppeld. Op basis daarvan voert Hongarije aan dat zelfs het gecombineerde marktaandeel van de MVM-groep en Paks II (tussen 10 % en 20 %) in de gekoppelde markt van Hongarije + Slowakije + Roemenië ruim onder de drempel zou liggen die een indicatie zou zijn voor de mogelijkheid van dominantie (zie figuur 10). Figuur 10 Gecombineerde marktaandelen van de MVM-groep en Paks II op basis van productie (MWh) op de markten van Hongarije + Slowakije + Roemenië
|
(113) |
Daarnaast benadrukt Hongarije dat in zowel de zomer als de winter de prijszettende centrales bruinkool- en steenkoolcentrales zouden zijn met hogere marginale kosten dan Paks II. Dit betekent dat Paks II naar verwachting een prijsvolger in plaats van een prijszetter zal blijven, zelfs tijdens de overlappende exploitatieperiode van de kerncentrale van Paks en Paks II wanneer de waarschijnlijkheid dat kerncentrales de prijszettende centrales zouden zijn ruim onder 5 % van alle uren blijft (zie figuur 11). Figuur 11 Prijszettende brandstof in de Hongaarse elektriciteitsmarkt
|
(114) |
Hongarije stelt ook, tegen de bevindingen van de Commissie in overweging 144 van het inleidingsbesluit in, dat de kerncentrale Paks II geen risico voor de liquiditeit van de groothandelsmarkt zal veroorzaken door het aanbod te beperken. Hongarije voert aan dat de nieuwe energiecentrale als een afzonderlijke opwekkingseenheid de liquiditeit en diversiteit van het aanbod aan opgewekte elektriciteit zou moeten verbeteren. Hongarije merkt ook op dat Paks II momenteel geen klantenbestand heeft om stroom direct te verkopen zonder deze op de markt te verhandelen. |
(115) |
Hongarije beroept zich op een aantal argumenten die het Verenigd Koninkrijk in de Hinkley Point C-zaak (41) over mogelijke concurrentieverstoringen heeft aangevoerd en stelt dat die argumenten ook op Paks II van toepassing zouden zijn. Die argumenten zijn de volgende:
|
(116) |
Daarnaast heeft Hongarije in zijn opmerkingen van 28 juli 2016 aanvullende informatie verstrekt om de door de Commissie in punt 3.3.7 van het inleidingsbesluit geuite bezorgdheid over de algemene afweging van enig verstorend effect van de maatregel op de interne markt weg te nemen indien de Commissie tot de bevinding zou komen dat de maatregel staatssteun inhoudt. |
(117) |
In zijn opmerkingen verklaart Hongarije dat Paks II, zijn opvolgers en filialen juridisch en structureel volledig gescheiden zullen zijn, onderworpen zullen zijn aan onafhankelijke beslissingsbevoegdheid in de zin van de punten 52 en 53 van de „Mededeling over bevoegdheidskwesties inzake concentraties” (42) en zullen worden onderhouden, beheerd en geëxploiteerd onafhankelijk en los van de MVM-groep en al haar ondernemingen, opvolgers en filialen alsmede andere ondernemingen die onder zeggenschap van de staat staan en die actief zijn op het gebied van de productie, groothandelsverkoop of detailverkoop van elektriciteit. |
(118) |
Wat betreft de verkoop van de elektriciteit van Paks II beschrijft Hongarije in dezelfde opmerkingen dat de strategie voor de verhandeling van de door Paks II geproduceerde elektriciteit een commerciële, op winstoptimalisatie gerichte strategie op zakelijke, objectieve grondslag is die wordt uitgevoerd via commerciële handelsovereenkomsten die worden gesloten via biedingen die op een transparant handelsplatform of een transparante beurs worden gecleard. Hongarije stelt ook dat de door Paks II geproduceerde elektriciteit (exclusief eigen verbruik van Paks II) op basis van de volgende strategie zal worden verhandeld:
|
3.3. VERDERE OPMERKINGEN DIE DOOR HONGARIJE ZIJN INGEDIEND IN ZIJN REACTIE OP HET INLEIDINGSBESLUIT
(119) |
Hongarije stelt dat voor zover het project binnen het toepassingsgebied van het Euratom-Verdrag valt (bv. artikel 41 en bijlage II, de artikelen 52 tot en met 66 en artikel 103), de regering van Hongarije niet van mening is dat het VWEU en met name de staatssteunregels in de artikelen 107 en 108 van het VWEU op het project van toepassing zijn. Hongarije beweert dat het Euratom-Verdrag een lex specialis vormt ten opzichte van het VWEU. Indien de uitoefening van bevoegdheden krachtens het Euratom-Verdrag zou worden belemmerd door de uitoefening van bevoegdheden krachtens het VWEU, hebben de bepalingen van het Euratom-Verdrag dus voorrang. Om die bewering te staven, beroept Hongarije zich op het besluit van de Commissie Kernkraftwerke Lippe-Ems GmbH (43). |
(120) |
Hongarije merkt op dat hoewel in het Euratom-Verdrag geen specifieke regels inzake staatssteun zijn vastgesteld, uit artikel 6, onder d), en artikel 70 van het Euratom-Verdrag blijkt dat er geen algemeen verbod op staatssteun is en dat subsidies van de lidstaten in bepaalde gevallen worden aangemoedigd. |
(121) |
Hongarije benadrukt dat de financiering van het project in de nucleaire industrie onder een aanmeldingsverplichting in de zin van artikel 43 van het Euratom-Verdrag zou moeten vallen. Verder voert Hongarije aan dat krachtens Verordening (EG) nr. 1209/2000 van de Commissie (44) de gegevens over de financieringsmethoden moeten worden verstrekt in geval van een nieuw project door de betrokken lidstaat. Hongarije betoogt dat het alle op grond van de artikelen 41 en 43 van het Euratom-Verdrag vereiste informatie heeft verstrekt en dat het, aangezien de splijtstofleveringsovereenkomst (45) in april 2015 door het Europees Voorzieningsagentschap is goedgekeurd, van oordeel is dat de Commissie nu niet kan beweren dat de financiering van het project mogelijk onwettig is. |
(122) |
Hongarije vergelijkt het Euratom-Verdrag met het EGKS-Verdrag op basis van het feit dat beide van sectorale aard zijn en voert aan dat het EGKS-Verdrag een vergaand verbod op staatssteun bevat dat in de praktijk is afgestemd op artikel 107 van het VWEU krachtens artikel 67 en artikel 95 van het EGKS-Verdrag. Hongarije stelt dat de Commissie bij het toepassen van de in het VWEU vastgestelde regels inzake staatssteun het door de opstellers van het Euratom-Verdrag (dat geen specifieke bepalingen inzake staatssteun bevat) beoogde regelgevingsdoel verkeerd zou interpreteren. |
(123) |
Hongarije merkt voorts op dat geen andere eigenvermogensinvestering in de bouw van een kerncentrale in de Unie ooit het voorwerp is geweest van een staatssteunonderzoek door de Commissie, met inbegrip van de kapitaalinvestering in Flamanville of Hanhikivi. Volgens Hongarije was de investering in Hinkley Point C alleen het voorwerp van een onderzoek naar staatssteun omdat ze specifieke financiële kenmerken had (zoals een door de staat afgegeven kredietgarantie en het CfD), in tegenstelling tot andere investeringen in Europa. |
4. OPMERKINGEN VAN BELANGHEBBENDEN
4.1. OPMERKINGEN OVER HET BESTAAN VAN STEUN
(124) |
De opmerkingen die de Commissie van de volgende derden heeft ontvangen, bevatten kwantitatieve informatie en analyses in verband met het bestaan van maatregelen:
|
De opmerkingen van Jávor
(125) |
In de opmerkingen van Jávor wordt gefocust op de eigenaarskosten, d.w.z. kosten die niet in het EAB-contract zijn opgenomen (zie punt 2.5.2 van dit besluit) en wordt beweerd dat die kosten mogelijk zwaar zijn onderschat. De opmerkingen bevatten met name de volgende beweringen:
|
(126) |
In de opmerkingen wordt aangevoerd dat de in overweging 125 vermelde kostenposten aan de kosten van het project moeten worden toegevoegd, wat op zijn beurt het interne rendement van het project drastisch zou doen dalen. Voorts wordt er in de opmerkingen op gewezen dat vertragingen en een kortere levensduur van de centrale het interne rendement van het project verder zouden drukken. |
De Candole-studie
(127) |
In de Candole-studie wordt gebruikgemaakt van de in de economische studie opgenomen veronderstellingen en informatie en wordt gekeken naar de levensvatbaarheid van het Paks II-project. In deze studie wordt met name aangevoerd dat de in de economische studie gebruikte prijsprognoses mogelijk al te optimistisch zijn en dat realistischere prijsprognoses het project verliesgevend zouden maken, zelfs indien de operationele uitgangspunten van de economische studie worden aanvaard. |
(128) |
Om dit punt te illustreren, wordt in de Candole-studie een eigen langetermijnprognose voor de elektriciteitsprijs ontwikkeld. In de studie worden met name de toekomstige elektriciteitsprijzen voor een lange periode voorspeld aan de hand van kolen-, olie- en gasprijsprognoses uit de World Energy Outlook van 2015 van het Internationaal Energieagentschap (IEA WEO 2015) en worden de marginale productiekosten voor verschillende soorten generatoren berekend (49). Verder worden in de studie ook aparte prognoses ontwikkeld voor verschillende toekomstscenario’s die in de IEA WEO 2015-publicatie worden beschouwd, namelijk i) het „New Policy Scenario”, dat overeenkomt met beleid dat en uitvoeringsmaatregelen die betrekking hebben op de energiemarkten en die tot enkele maanden vóór het ter perse gaan van de IEA WEO 2015-publicatie waren goedgekeurd, samen met relevante verklaarde beleidsintenties, (ii) het „Current Policies Scenario”, dat overeenkomt met beleid dat binnen enkele maanden vóór het ter perse gaan van de Candole-studie van kracht is geworden, en (iii) het „Low Oil Price Scenario” dat de gevolgen van langdurig lagere prijzen (als gevolg van lagere olieprijzen) voor het energiesysteem onderzoekt (50). De volgende grafiek illustreert de afgeleide langetermijnprognoses voor de elektriciteitsprijs in elk van de drie scenario’s. Figuur 12 Langetermijnprognoses voor de elektriciteitsprijs (EUR/MWh)
|
(129) |
De figuur laat zien dat de elektriciteitsprijzen in het „Current Policies Scenario” in de toekomst iets hoger zullen liggen, terwijl ze in het „Low Oil Price Scenario” aanzienlijk lager zullen liggen dan in het centrale „New Policies Scenario”, dat in de opmerkingen van Hongarije is gebruikt. |
(130) |
Naast de prognoses in figuur 12, wordt in de Candole-studie de op het „Low Oil Price Scenario” uit de IEA WEO 2015-publicatie gebaseerde langetermijnprognose voor de elektriciteitsprijs vergeleken met de op de Duitse en Hongaarse elektriciteitsbeurzen verhandelde futurescontracten (vanaf februari 2016). Deze curven zijn hieronder weergegeven in figuur 13. Figuur 13 Langetermijnprognoses voor de elektriciteitsprijs (EUR/MWh)
|
(131) |
De figuur laat zien dat tot 2022, wanneer Duits-Oostenrijkse contracten kunnen worden verhandeld, de prijzen van Duitse futurescontracten lager zijn dan de op het „Low Oil Price Scenario” uit de IEA WEO 2015-publicatie gebaseerde prijsprognose. Hetzelfde geldt voor de op Hongaarse beurzen verhandelde futurescontracten die tot 2019 kunnen worden verhandeld (51). |
(132) |
Op basis van deze overwegingen wordt in de Candole-studie aangevoerd dat het Paks II-project volgens de in de economische studie vermelde langetermijnprijsprognoses voor de elektriciteitsprijs verliesgevend zou zijn, zelfs als de operationele veronderstellingen van de economische studie worden aanvaard (52). |
De opmerkingen van EK
(133) |
In de opmerkingen van EK worden mogelijke tekortkomingen in het inleidingsbesluit van de Commissie geïdentificeerd, evenals problematische punten in de economische studie van Hongarije. Daarnaast wordt gewezen op een aantal risico’s waarmee het project zou worden geconfronteerd. Ten slotte heeft EK de Felsmann-studie ingediend als een kwantitatieve analyse van de levensvatbaarheid van Paks II. In de studie wordt de netto contante waarde van het Paks II-project berekend op basis van de exploitatiekosten van de huidige kerncentrale van Paks, en wordt geconcludeerd dat het project in het merendeel van de beschouwde scenario’s verliesgevend zou zijn. |
(134) |
Wat het inleidingsbesluit betreft, wijst EK er in zijn opmerkingen op dat sommige kostenposten niet in de beoordeling in het inleidingsbesluit zijn opgenomen of dat er in het geheel geen rekening mee is gehouden. EK beweert bijvoorbeeld dat het niet duidelijk is in hoeverre het bedrag in het EAB-contract de mogelijke extra kosten van nucleaire veiligheid, de netontwikkelingskosten die moeten worden gemaakt om de twee nieuwe reactoren van Paks II in het systeem te integreren of de bouw van een geschikt koelsysteem omvat. In de opmerkingen wordt ook betwijfeld of de kosten van voorbereidende studies alsmede de vergunnings- en communicatiekosten juist zijn weerspiegeld. |
(135) |
Verder wordt in de opmerkingen aangevoerd dat de kostencijfers van 2,1-2,7 EUR/MWh voor afval en ontmanteling mogelijk zijn onderschat, aangezien dit cijfer voor de huidige kerncentrale van Paks 4,5 EUR/MWh bedraagt. Daarnaast wordt ook het negatieve effect van het project op toekomstige begrotingen van centrale overheden belicht, dat volgens EK in strijd zou zijn met het statistische boekhoudsysteem en de schuldverhogende regel van de Unie (53). Ten slotte wordt in de opmerkingen van EK het corruptierisico benadrukt, dat grotendeels verband houdt met de omvang van het project en met het informatievoordeel van de leverancier en eigenaar (54). |
(136) |
Wat de economische studie van Hongarije betreft, worden in de opmerkingen vragen gesteld bij de hoge belastingsfactor (92 %) die in de berekeningen is gebruikt, in het bijzonder tijdens de parallelle exploitatie van de kerncentrale van Paks en Paks II in tijden van lage vraag, en bij de geldigheid van de prijsprognoses die in de studie zijn gebruikt. |
(137) |
Wat de verschillende soorten risico’s voor het project betreft, benadrukt EK in zijn opmerkingen de mogelijke gevolgen van projectvertragingen en kostenoverschrijdingen, evenals de noodzaak van verdere staatssteun gedurende de levensduur van het project. |
(138) |
Om zijn bezorgdheid over de levensvatbaarheid van het Paks II-project te staven, verwijst EK in zijn opmerkingen naar de Felsmann-studie. In deze studie wordt de netto contante waarde van het Paks II-project berekend aan de hand van de exploitatiekosten van de huidige kerncentrale van Paks (omvat een belangrijke tussentijdse revisie van de centrale) en een aantal alternatieve cijfers (namelijk 75 %, 85 % en 92 %) voor de bezettingsgraad, met een aantal elektriciteitsprijsprognoses op basis van publiek beschikbare internationale bronnen (bijvoorbeeld de Amerikaanse Energy Information Administration en het Britse National Grid). Volgens de studie zou het project in het merendeel van de beschouwde scenario’s verliesgevend zijn, wat het bestaan van staatssteun impliceert. |
Oostenrijkse regering
(139) |
Oostenrijk stelt dat de bouw en exploitatie van kerncentrales niet winstgevend is, gelet op alle daarmee verband houdende kosten die overeenkomstig het beginsel dat de vervuiler betaalt moeten worden geïnternaliseerd. Oostenrijk is van oordeel dat het MEIP-beginsel niet wordt nageleefd wat Hongarijes investering in Paks II betreft. Oostenrijk argumenteert dat er geen bewijs is dat de door Hongarije bij de Commissie ingediende economische studies met de nodige zorgvuldigheid zijn uitgevoerd of dat de kosten waarmee in de berekeningen rekening is gehouden alle mogelijke kosten omvatten in overeenstemming met het beginsel dat de vervuiler betaalt. |
(140) |
Oostenrijk stelt ook dat aan de overige voorwaarden voor het bestaan van staatssteun is voldaan. |
Andere opmerkingen over het bestaan van steun
(141) |
Paks II heeft aangevoerd dat het niet correct is dat in het inleidingsbesluit een enkele prijsprognosecurve is gebruikt, vooral gelet op de lange termijn van het project. Het heeft in sommige van zijn opmerkingen ook opgemerkt dat het niet correct is dat de Commissie de exploitatie- en onderhoudskosten van de huidige kerncentrale van Paks gebruikt ter onderbouwing van de exploitatie- en onderhoudskosten van de nieuwe Gen III+-reactoren 5 en 6. Voorts benadrukt Paks II dat zijn initiële investeringsbeslissing is genomen ten tijde van de ondertekening van het EAB-contract en dat die verbintenis alleen is aangegaan voor de ontwikkelingsfase van de uitgave als definitieve verbintenis van Paks II voor de bouwperiode, maar dat de uitgaven plaatsvinden op een welbepaald punt in de toekomst. Paks II stelt dat het bedrijf tot dat punt in de toekomst kan beslissen, indien de economische aspecten van het project als gevolg van externe marktveranderingen zijn gewijzigd, om het project niet voort te zetten, al is dat tamelijk onwaarschijnlijk. Paks II verwijst ook naar het rapport dat Rothschild & Co voor de Hongaarse regering heeft opgesteld („de Rothschild-studie”) (55), waarin wordt geconcludeerd dat het interne rendement zou kunnen oplopen tot 12 %, wat aanzienlijk hoger is dan het bereik van 6,7 % tot 9 % waarnaar de Commissie in het inleidingsbesluit verwijst. Ten slotte merkt Paks II op dat het door de Commissie berekende bereik van de WACC en dat van het interne rendement elkaar overlappen en dat bijgevolg te verwachten valt dat het project een passend rendement zal opleveren. |
(142) |
Enersense Group beweert dat de door de Commissie gebruikte WACC-formule niet nauwkeurig is, in die zin dat de Commissie de WACC op basis van te voorzichtige factoren heeft bepaald. Volgens Enersense Group bedragen de juiste kosten van vreemd vermogen die op het WACC-element van de toetsing aan het beginsel van de investeerder in een markteconomie dienen te worden toegepast 4,5 % vóór belastingen, of 3,6 % na belastingen met kleine geplande aanpassingen in de loop van de tijd. Enersense Group voert aan dat aangezien de Russische leverancier ongeveer 80 % van de financiering van de aannemingssom verstrekt, het rendement op de investering moet worden gebaseerd op een hefboomfactor van 80 % om de bron van investeringsfondsen te weerspiegelen, in lijn met andere kerncentrales. Enersense Group stelt dat als men ervan uitgaat dat de kosten van eigen vermogen 11 % en de kosten van vreemd vermogen 3,6 % na belastingen bedragen en men vervolgens een vermindering van 80 % toepast op basis van de hefboomfactor, de WACC 5,1 % zou moeten bedragen. Verder stelt Enersense Group dat de WACC zou stijgen tot 6,2 % indien een vermindering op basis van een hefboomfactor van 65 % werd toegepast. Ten slotte merkt Enersense Group op dat het rendement op de investering aanzienlijk zou stijgen door de keuze van op de markt gebaseerde kosten van vreemd vermogen en een op de markt gebaseerde hefboomfactor. |
(143) |
Er zijn door belanghebbenden nog andere argumenten aangevoerd om aan te tonen dat de WACC aanzienlijk afneemt zodra de centrale met het net is verbonden, terwijl de bedrijfswaarde stijgt. Bijgevolg kunnen delen van de centrale of kan de gehele centrale worden verkocht tegen een prijs die vergelijkbaar is met die van andere nucleaire installaties die momenteel in gebruik zijn. Er wordt aangevoerd dat deze investeringsflexibiliteit niet tot uiting komt in de berekeningen van de Commissie in het inleidingsbesluit. |
(144) |
De Commissie heeft ook opmerkingen ontvangen over het belang van het volledig inschatten en opnemen van de alternatieve kosten van de uitsluiting van nucleaire technologie uit de nationale energiemix in de context van belangrijke veranderingen in de bestaande elektriciteitsproductiecapaciteit. Volgens die opmerkingen is het belangrijk om naast modellen voor het „rendement op de investering” of de „gedisconteerde kasstroom” rekening te houden met feit dat het Paks II-project een aanzienlijke investering in een bestaande sector is die echte waarde toevoegt, en niet zo maar een kans om een „portefeuille-investering” te doen of aan kortetermijnspeculatie te doen. In die opmerkingen wordt aangevoerd dat met deze aspecten rekening dient te worden gehouden in de berekeningen van de Commissie met betrekking tot de levensvatbaarheid van het project. |
(145) |
In verscheidene opmerkingen wordt verwezen naar de conclusie in de Rothschild-studie dat het project alleen levensvatbaar kan zijn op basis van marktvoorwaarden, zelfs indien het op zeer pessimistische veronderstellingen steunt. In sommige opmerkingen wordt ook betoogd dat de belangrijkste veronderstellingen met betrekking tot de toekomstige elektriciteitsprijzen vrij gematigd zijn en dat die prijzen naar verwachting na 2025 zullen stijgen. Op die basis zou Paks II geen voordeel ontvangen. |
(146) |
Volgens sommige opmerkingen zou het feit dat het project op basis van een EAB-overeenkomst wordt uitgevoerd en kant-en-klaar wordt opgeleverd het project aantrekkelijk maken voor elke investeerder in een markteconomie, en bijgevolg zou Hongarije ook op marktconforme basis investeren. |
4.2. OPMERKINGEN OVER DE MOGELIJKE VERENIGBAARHEID VAN DE MAATREGEL MET DE INTERNE MARKT
4.2.1. OPMERKINGEN MET BETREKKING TOT DE DOELSTELLING VAN GEMEENSCHAPPELIJK BELANG
(147) |
Oostenrijk, IG Windkraft, Oekostorm AG en andere derden betogen dat in de beginselen van artikel 107, lid 3, VWEU niet is bepaald dat de subsidiëring van de bouw en exploitatie van nieuwe kerncentrales verenigbaar is met de interne markt. Kernenergie zou geen nieuwe, innovatieve of duurzame technologie voor elektriciteitsopwekking zijn die kan bijdragen tot de verwezenlijking van een doel van de Unie, namelijk het vergroten van het aandeel van energie uit hernieuwbare bronnen. Het project zou daarom geen tijdelijke steun moeten kunnen krijgen totdat het marktrijp is. |
(148) |
Oostenrijk stelt dat het op grond van artikel 2, onder c), en artikel 40 van het Euratom-Verdrag niet is toegestaan om nieuwe investeringen in kernenergie als een doelstelling van gemeenschappelijk belang te bevorderen omdat geen gemeenschappelijk belang in de zin van artikel 107, lid 3, VWEU uit het Euratom-Verdrag kan worden uitgelegd. Daarnaast zou een dergelijke doelstelling in strijd zijn met andere doelstellingen van de Unie overeenkomstig het VWEU, namelijk het in artikel 191 verankerde voorzorgsbeginsel en het in het Horizon 2020-programma vastgelegde duurzaamheidsbeginsel (56). |
(149) |
Volgens verschillende opmerkingen zou het project bijdragen aan de Europese doelstellingen inzake de inzet van nucleaire installaties en nucleair onderzoek die ook in het Euratom-Verdrag worden erkend. |
(150) |
In veel opmerkingen wordt gesteld dat het feit dat kernenergie een schone, koolstofarme energiebron zou verschaffen, door de Commissie moet worden erkend als een gemeenschappelijke doelstelling van de Unie die de investering rechtvaardigt. |
(151) |
Sommige van de opmerkingen bevatten verwijzingen naar artikel 194, lid 2, VWEU op grond waarvan de lidstaten hun energieproductiemix zelf mogen bepalen. In de opmerkingen wordt erop gewezen dat de door Hongarije beoogde energieproductiemix deel uitmaakt van zijn nationale energiestrategie en op drie pijlers steunt: kernenergie, energie uit steenkool en groene energie. Op deze basis kan de investering gerechtvaardigd zijn. |
(152) |
De Commissie heeft ook opmerkingen ontvangen waarin erop wordt gewezen dat kernenergie een zeer lang meegaande, veilige en betrouwbare bron van energie in de energieproductiemix van de Unie is. In deze opmerkingen is gesteld dat elektriciteit uit nucleaire bronnen, gewoonlijk op hoge capaciteitsniveaus (tussen 85 % en 90 %), in aanzienlijke mate zou kunnen bijdragen aan een langdurige voorzieningszekerheid. Andere belanghebbenden hebben aangevoerd dat, gelet op het aanzienlijke tekort aan geïnstalleerde capaciteit dat naar verwachting tegen 2030 met de uitfasering van de bestaande reactoren in de kerncentrale van Paks zal zijn ontstaan en gelet op de afhankelijkheid van de invoer van elektriciteit, het project een ideale optie kan zijn om de voorzieningszekerheid van Hongarije te waarborgen en de afhankelijkheid van brandstoffen te beperken. |
(153) |
Er zijn bij de Commissie argumenten ingediend waarin wordt gesteld dat de uitvoering van het project zou bijdragen aan de groei in de regio door werkgelegenheid te creëren. Daarnaast wordt er in sommige opmerkingen op gewezen dat in de Unie gevestigde bedrijven groot en klein een redelijke kans maken om aan de uitvoering van het project deel te nemen, wat een impuls geeft aan de toeleveringsketen. In deze opmerkingen wordt gesuggereerd dat die verwachte groei een gemeenschappelijk belang is dat de uitvoering van het project kan rechtvaardigen. |
4.2.2. OPMERKINGEN MET BETREKKING TOT DE GESCHIKTHEID VAN DE MAATREGEL
(154) |
IG Windkraft en Energiaklub stellen dat de maatregel niet geschikt is gezien de kosten van het project in vergelijking met de mogelijke alternatieven die het toekomstige tekort aan geïnstalleerde capaciteit zouden aanpakken. Indien een vergelijkbaar subsidiebedrag in andere bronnen van elektriciteit, zoals hernieuwbare technologieën, zou worden geïnvesteerd, kon jaarlijks een veel grotere hoeveelheid elektriciteit worden geproduceerd. |
4.2.3. OPMERKINGEN MET BETREKKING TOT DE NOODZAAK VAN DE MAATREGEL EN HET STIMULERENDE EFFECT
(155) |
Oostenrijk stelt dat de Commissie bij de beoordeling of er sprake is van marktfalen de relevante markt niet correct heeft gedefinieerd, namelijk de kernenergiemarkt in Hongarije. Oostenrijk stelt dat de juiste relevante markt de geliberaliseerde interne elektriciteitsmarkt van de Unie zou zijn. Oostenrijk stelt verder dat er geen marktfalen is met betrekking tot de opwekking en levering van elektriciteit op de interne markt voor elektriciteit. Integendeel, de elektriciteitsprijzen zouden dalen, onder meer omdat er voldoende opwekkingscapaciteit is. Bovendien is Hongarije goed geïnterconnecteerd met de netwerken van naburige lidstaten. |
(156) |
Oostenrijk en IG Windkraft betogen dat indien Hongarije een probleem met de leveringszekerheid zou hebben, kerncentrales wellicht niet het juiste middel zijn om dat probleem aan te pakken. Zij voeren aan dat milieuvriendelijkere, flexibelere en goedkopere energiebronnen in kleine, decentrale centrales mogelijk een betere oplossing zijn. Oostenrijk betoogt verder dat kerncentrales gevoelig zijn voor hittegolven gelet op de vereiste koeling en het feit dat de lidstaten bijna 100 % afhankelijk zijn van geïmporteerd uraniumerts. |
(157) |
Derden hebben ook aangevoerd dat de markt alleen de bouw van nieuwe opwekkingscapaciteit in de elektriciteitsproductiesector zou realiseren. Het feit dat Hongarije afhankelijk is van de invoer van elektriciteit zou geen marktfalen vormen, en al zeker geen marktfalen dat door een nieuwe kerncentrale zou worden verholpen. Uit de naar voren gebrachte opmerkingen blijkt dat de invoer van goedkopere elektriciteit uit andere lidstaten een normaal en acceptabel effect is van een functionerende markt en geen marktfalen. Dit wijst gewoon op de mogelijkheid om grondstoffen tegen de laagste marktprijs te kopen. Volgens de ontvangen opmerkingen worden de energieprijzen bepaald door veel factoren, zoals de grondstoffenprijzen en het spel van vraag en aanbod. Met name in Europa zouden dalingen van de elektriciteitsprijs een reactie zijn op de chronische overcapaciteit in de elektriciteitsproductie. Aangezien dit als een reactie van een efficiënte functionerende markt zou kunnen worden beschouwd, zou ter rechtvaardiging van de bouw van nieuwe nucleaire capaciteit niet kunnen worden aangevoerd dat de daling van de prijzen op de energiemarkt als gevolg van de invoer een marktfalen zou vormen. |
(158) |
Volgens de ontvangen opmerkingen dient Hongarije op transparante en niet-discriminerende wijze meer opties te overwegen, zelfs als er sprake was van marktfalen in de elektriciteitsproductiesector. |
(159) |
In andere opmerkingen wordt gesuggereerd dat hoewel de uitdagingen voor investeringen in kernenergie, met inbegrip van de grote initiële kapitaalinvestering en de noodzaak van publieke en politieke steun, bekend zijn, de erkenning van deze problemen er niet neerkomt op een bewijs dat de ontwikkeling van kernenergie verband houdt met een marktfalen. Volgens dezelfde opmerkingen heeft de Commissie weliswaar geconcludeerd dat er in het geval van Hinkley Point C sprake was van marktfalen, maar mag niet worden aangenomen dat alle investeringen in kernenergie alleen met subsidies kunnen worden gerealiseerd of dat redelijkerwijze kan worden gedacht dat bij investeringen in kernenergie altijd sprake is van marktfalen. |
4.2.4. OPMERKINGEN MET BETREKKING TOT DE EVENREDIGHEID VAN DE MAATREGEL
(160) |
Oostenrijk heeft aangevoerd dat staatssteun altijd tot het vereiste minimumbedrag moet worden beperkt. Indien de bouw van het voorgestelde project zonder openbare aanbesteding wordt uitgevoerd, zou in dit geval niet kunnen worden bepaald of de totale kosten van het project beperkt zijn tot het vereiste minimumbedrag. |
(161) |
Energiaklub stelt dat de Hongaarse autoriteiten niet hebben onderzocht wat het minimumniveau is van de financiële steun die nodig is om het project te kunnen realiseren. In plaats daarvan hebben de Hongaarse autoriteiten getracht het project in zijn geheel te financieren, mogelijk ook inclusief de exploitatiekosten. Energiaklub benadrukt ook dat volgens de door Hongarije verstrekte berekeningen de staatssteun niet alleen beperkt zou zijn tot de uitvoering van de investering, maar ook zou worden toegekend voor de exploitatie van het project, waardoor Paks II mogelijk wordt overgecompenseerd. |
4.2.5. OPMERKINGEN MET BETREKKING TOT HET EFFECT VAN DE MAATREGEL OP DE INTERNE MARKT
(162) |
Oostenrijk stelt dat staatssteun voor een technologie die op zichzelf niet rendabel is binnen de geliberaliseerde interne markt voor elektriciteit tot buitensporige concurrentieverstoringen leidt. Bovendien kan het nieuwe, duurzame en kosteneffectievere marktdeelnemers beletten om de markt te betreden of kan het hen uit de markt drijven. Oostenrijk voert aan dat kerncentrales worden ingezet om een hoge basislastcapaciteit te dekken en dat hun capaciteit voorrang krijgt wanneer ze op een net zijn aangesloten omdat kerncentrales hun capaciteit nauwelijks kunnen variëren. Kerncentrales hebben weliswaar hoge bouw- en ontmantelingskosten, maar hebben lage exploitatiekosten waardoor ze een positie krijgen in de „merit order” (rangorde van in te zetten capaciteit). |
(163) |
De Oostenrijkse autoriteiten en IG Windkraft betogen dat de bouw van de nieuwe kerncentrales de exploitanten van de elektriciteitscentrales op de site van Paks een aanzienlijke marktmacht zal geven door de marktconcentratie te verhogen en mogelijk zal leiden tot misbruik van een machtspositie in de zin van artikel 102 van het VWEU. |
(164) |
De MVM-groep en Paks II stellen dat de twee bedrijven volledig onafhankelijk van elkaar zijn geworden na de verkoop van alle aandelen van Paks II aan de staat door de MVM-groep. Zij vestigen er de aandacht op dat de MVM-groep noch rechtstreeks noch anderszins zeggenschap heeft over het beheer en de exploitatie van Paks II. Zij benadrukken ook dat MVM-groep en Paks II twee afzonderlijke elektriciteitsproducenten zijn, zoals alle andere concurrenten, en dat er geen reden is om aan te nemen dat hun activiteiten worden gecoördineerd of dat de twee bedrijven zouden worden samengevoegd. Bovendien betoogt de MVM-groep dat haar eigen strategie mogelijke investeringen omvat die in de toekomst misschien met Paks II zullen concurreren. |
(165) |
Paks II voert aan dat het project bedoeld is om vervangingscapaciteit voor de huidige vier reactoren van de kerncentrale van Paks te voorzien. Deze huidige reactoren zullen naar verwachting tegen het midden van de jaren 2030 zijn uitgefaseerd, terwijl de nieuwe reactoren 5 en 6 (het Paks II-project) pas in het midden van de jaren 2020 operationeel zouden zijn. Paks II stelt dat de evaluatie van marktaandelen en de beweringen omtrent een machtspositie derhalve ongegrond zijn en op dit moment niet in aanmerking kunnen worden genomen. |
(166) |
Verscheidene belanghebbenden hebben benadrukt dat de te onderzoeken energiemarkt groter zou zijn dan het grondgebied van de betrokken staat indien er een aantal buitenlandse concurrenten zijn, gezien de grote hoeveelheid elektriciteit die Hongarije invoert en zijn zeer hoge niveau van interconnectie met buurlanden. |
(167) |
Sommige partijen stellen uitdrukkelijk dat het project een prijsdrukkend effect zou kunnen hebben op regionale elektriciteitsmarkten, zoals Duitsland, waarbij de basislastprijs op jaarbasis naar verwachting zou dalen met maximaal 0,6 % tegen 2025, maximaal 1,1 % tegen 2030 en maximaal 1,2 % tegen 2040. Anderzijds voeren sommige partijen ook aan dat de nieuwe reactoren van Paks II de inkomsten van installaties voor hernieuwbare energie in Duitsland zouden doen dalen en dat de last voor de belastingbetalers om Duitse steunregelingen voor hernieuwbare energie te financieren zou toenemen terwijl leveranciers van „grijze stroom” tegen het jaar 2030 tot 1,02 % zouden kunnen besparen. |
4.3. AANVULLENDE OPMERKINGEN VAN BELANGHEBBENDEN
(168) |
In verschillende opmerkingen wordt erop gewezen dat niet alle details van het project aan de Hongaarse bevolking zijn meegedeeld. Er wordt ook in aangevoerd dat de beslissing over Paks II technisch ongegrond is, aangezien er geen voorbereidende onderzoeken zijn uitgevoerd naar hoe een investering in energie-efficiëntiemaatregelen en hernieuwbare energie op dezelfde schaal de voorzieningszekerheid zou verhogen. In die opmerkingen wordt dus betoogd dat het project niet mag doorgaan omdat de bevolking en de bedrijfswereld er niet voldoende bij zijn betrokken. |
(169) |
In bepaalde opmerkingen wordt gewezen op het potentiële gevaar van kerncentrales. In sommige opmerkingen wordt bezorgdheid geuit over de vraag of Hongarije en Paks II wel in staat zijn om nucleaire veiligheidsincidenten aan te pakken en kernafval veilig te verwijderen. |
(170) |
In enkele opmerkingen wordt de nadruk gelegd op het ontbreken van een aanbestedingsprocedure bij de aanstelling van de aannemer van de nieuwe reactoren, wat volgens de indieners in strijd zou zijn met de bepalingen van het recht van de Unie. Daarnaast beweert Europees Parlementslid Jávor dat de veronderstelde schending van de EU-regels inzake overheidsopdrachten inherent en intrinsiek verband houdt met de maatregel, omdat hij van mening is dat Rusland Hongarije geen lening voor het Paks II-project zou hebben verstrekt zonder veiligstelling van de investering voor Rosatom, waardoor de EU-regels inzake overheidsopdrachten zouden zijn ontweken. Hij concludeert dat de beoordeling van de vraag of het gebruik van de Russische lening onrechtmatige staatssteun vormt niet los kan worden gezien van het ontwijken van regels voor overheidsopdrachten; ze hangen inherent samen en het effect ervan moet samen worden beoordeeld. |
(171) |
In verschillende opmerkingen is bezwaar gemaakt tegen het feit dat het project door middel van een Russische lening wordt uitgevoerd. De indieners van die opmerkingen betogen dat dit de afhankelijkheid van splijtstof en de financiële afhankelijkheid zou vergroten en zou indruisen tegen de Europese strategie voor energiezekerheid door de mogelijkheden voor marktspelers uit de Unie om een Europees energienetwerk en Europese energie-infrastructuur te ontwikkelen in te perken. |
(172) |
Sommige belanghebbenden beweren dat Hongarije, toen het besloot dat het nieuwe elektriciteitscapaciteit nodig had voor de toekomst, artikel 8 van Richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad (57) had moeten naleven. In dit geval was er geen aanbestedingsprocedure noch een gelijkwaardige procedure in termen van transparantie en non-discriminatie die in nieuwe capaciteit voorziet. Derhalve zijn zij van mening dat de investering in Paks II mogelijk indruist tegen het recht van de Unie. |
(173) |
Sommige partijen betogen dat het gebruik van staatssteun niet passend is in gevallen waarin de staatssteun de last voor de gebruiker om de kosten van zijn vervuiling te betalen zou verlichten in de geest van de communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor milieubescherming (58). |
4.4. REACTIE VAN HONGARIJE OP DE OPMERKINGEN VAN BELANGHEBBENDEN
(174) |
Hongarije heeft op 8 april 2016 zijn reactie op opmerkingen van derden bij het inleidingsbesluit inzake staatssteun („reactie op opmerkingen van derden”) ingediend. |
(175) |
Hongarije is het met name absoluut niet eens met de opmerkingen van de regering van Oostenrijk, Greenpeace Energy, Energiaklub en Europees Parlementslid Benedek Jávor, waarin de verschillende derden hebben beweerd dat in de analyse van Hongarije geen rekening is gehouden met kosten die verband houden met veiligheids- en milieuvoorschriften, schuldfinanciering, verzekering, veiligheid, afvalverwijdering, ontmanteling, transmissieverbindingen en investeringen in aanpassingen. Hongarije zegt dat deze derden slecht geïnformeerd zijn en dat hun beweringen ongegrond zijn. |
(176) |
De reactie omvat een gedetailleerde weerlegging van de opmerkingen die door Europees Parlementslid Benedek Jávor zijn ingediend. Hongarije wijst er met name op dat:
|
(177) |
Hongarije voert aan dat het een uitgebreide gevoeligheidsanalyse heeft uitgevoerd om rekening te houden met het effect op de businesscase van aannames en variabelen zoals de levensduur van de centrale, de exploitatie- en onderhoudskosten, de afvalbeheer- en ontmantelingskosten, de belastingsfactoren, macro-economische factoren zoals wisselkoersen en de inflatie, verschillende marktprijsscenario’s, vertragingen enz. en dat deze zijn conclusie volledig ondersteunt dat de maatregel geen staatssteun vormt. |
(178) |
Wat de ontvangen opmerkingen over de mogelijke verenigbaarheid van de maatregel betreft, herhaalt Hongarije verschillende argumenten in verband met de vrije keuze en diversificatie van de productiemix, de noodzaak van vervangingscapaciteit, het streven naar een koolstofarme economie, banencreatie, betaalbaarheid en beweerde multiplicatoreffecten. |
(179) |
Hongarije stelt dat het argument van de Oostenrijkse regering dat het doel van het Euratom-Verdrag met betrekking tot de „ontwikkeling van kernenergie in de Gemeenschap” al is bereikt en niet kan worden ingeroepen ter ondersteuning van een gemeenschappelijk belang in de zin van artikel 107, lid 3, VWEU als gevolg van de talrijke kerncentrales die in Europa zijn gebouwd, geen steek houdt. Hongarije is van mening dat in het argument het doel, namelijk de ontwikkeling van de productie van kernenergie, wordt verward met het concept technologie waarvan niet kan worden beweerd dat het een statische factor is geweest. Hongarije betoogt dat het Euratom-Verdrag nog steeds deel uitmaakt van de constitutionele ordening van de Unie en dat dit niet is herroepen. Ten slotte onderstreept Hongarije dat Oostenrijk en Greenpeace geen jurisprudentie hebben aangehaald waaruit blijkt dat de doelstellingen van zaken van gemeenschappelijk belang per se eindig of in de tijd beperkt zijn. |
(180) |
Wat de diversificatie van de energieproductiemix betreft, weerlegt Hongarije de beweringen van Oostenrijk en IG Windkraft met betrekking tot uraniumafhankelijkheid in de Unie en benadrukt het dat er een grote verscheidenheid aan en beschikbaarheid van uranium uit belangrijke onontgonnen bronnen bestaat. Hongarije betoogt ook dat het loutere feit dat een bron eindig is niet zou betekenen dat het gebruik ervan niet duurzaam is. Verder reageert Hongarije op opmerkingen van energie-econoom Loreta Stankeviciute namens het Internationaal Atoomenergieagentschap (IAEA) (59), waarin zij stelt dat kernenergie goed scoort op veel duurzaamheidsindicatoren. |
(181) |
Hongarije benadrukt dat sommige van de argumenten in verband met het koolstofvrij maken van de economie door het gebruik van nucleaire energiebronnen geldig zijn, aangezien de kosten verbonden aan hernieuwbare-energietechnologieën hoog zijn en de hoeveelheid elektriciteit die met deze technologieën wordt opgewekt, fluctueert. Hongarije betoogt ook dat vaste gesubsidieerde tarieven voor hernieuwbare energie onverenigbaar zijn met het toelaten van vrijemarktvoorwaarden en citeert Greenpeace dat aanvoerde dat overeenkomsten inzake vaste aankoopprijzen voor elektriciteit minder gunstig zouden zijn bij lagere marktprijzen, hoewel Paks II zijn elektriciteit niet op die manier zou verkopen. |
(182) |
Hongarije haalt verschillende bronnen aan die beweren dat de maatregel de concurrentie niet onrechtmatig zal verstoren en onderstreept dat de Commissie geen twijfels had over de verenigbaarheid van de maatregel met de interne markt (zoals Greenpeace heeft gesuggereerd), maar eerder over het bestaan van steun. |
(183) |
Wat mogelijke concurrentieverstoringen betreft, weerlegt Hongarije de door Greenpeace aangevoerde argumenten dat het land een vast tarief zou invoeren (vergelijkbaar met dat van Hinkley Point C) om de exploitatie van Paks II op de lange termijn te ondersteunen. |
(184) |
Hongarije betwist de opmerkingen waarin wordt gesteld dat het project investeringen in hernieuwbare energie in Hongarije en zijn buurlanden zou verdringen. Het voert aan dat de nationale energiestrategie naast nucleaire energie ook hernieuwbare energie omvat en dat het toekomstige tekort aan geïnstalleerde capaciteit niet alleen met kernenergie kan worden weggewerkt. De extra nucleaire capaciteit zou de ontwikkeling van hernieuwbare energie dus niet belemmeren. Hongarije merkt op dat in de marktanalyse door Energy Brainpool die in de opmerkingen van Greenpeace is opgenomen, wordt uitgegaan van de inzet van hernieuwbare energie samen met Hongarijes nationale doelstelling inzake hernieuwbare energie. |
(185) |
Hongarije herhaalt de door de MVM-groep ingediende verklaring dat er geen fusie tussen de MVM-groep en Paks II wordt beoogd en dat er dus geen marktconcentratie zal zijn. Hongarije herhaalt ook de verklaring van de MVM-groep dat de bedrijfsstrategie van de MVM-groep mogelijke investeringen omvat die in de toekomst misschien met Paks II zullen concurreren. |
(186) |
Hongarije herhaalt ook de opmerkingen dat de te onderzoeken markt ruimer moet zijn dan de staat Hongarije gezien het hoge niveau van interconnectie. In die context zou het effect van de maatregel verwaarloosbaar zijn. Hongarije betwist ook de methode van de door Energy Brainpool namens Greenpeace uitgevoerde analyse van het mogelijke effect van het project op regionale elektriciteitsmarkten, zoals in Duitsland. Hongarije betoogt dat de gehanteerde benadering inhoudt dat het effect van het project uitsluitend in een binnenlandse context wordt beoordeeld zonder rekening te houden met de rol van de invoer van energie in Hongarije, en dat dit naar Duitsland wordt geëxtrapoleerd op basis van de impliciete veronderstelling dat het effect op de Duitse elektriciteitsmarkt hetzelfde zou zijn als op die van Hongarije. Hongarije stelt ook dat de analyse tekortkomingen heeft in die zin dat ze uitgaat van het bestaande niveau van interconnectiecapaciteit en dat verdere interconnecties die deel uitmaken van de doelstellingen van de Unie worden genegeerd. |
(187) |
Wat betreft de opmerkingen waarin op veiligheidskwesties wordt gewezen, voert Hongarije aan dat het dankzij de bestaande vier kernreactoren aanzienlijke kennis en expertise heeft opgedaan. Hongarije merkt tevens op dat de Hungarian Atomic Energy Authority (die vergunningen voor nucleaire installaties aflevert) reeds zeer bekend is met de VVER-technologie en een twee jaar durend programma voor interne opleidingen over deze technologie heeft opgezet. Bij het programma zijn leden van de toezichthoudende instantie betrokken die over aanzienlijke relevante academische en praktische ervaring beschikken en die nieuwe collega’s opleiden in hun taken en plichten die ze in het kader van hun werk voor de toezichthouder hebben. |
(188) |
Daarnaast benadrukt Hongarije dat de milieuautoriteit en de toezichthouder onafhankelijk zijn van elkaar, waardoor een gezond en objectief veiligheidskader wordt gewaarborgd. Hongarije merkt tevens op dat de relevante technische eisen van het project inzake nucleaire veiligheid zijn opgesteld door Hongaarse wetgeving, de Europese vereisten inzake nutsvoorzieningen, de veiligheidsaanbevelingen van het IAEA en de Vereniging van West-Europese regelgevers op nucleair gebied, alsmede lessen die zijn getrokken uit het ongeval in Fukushima met elkaar te combineren. |
(189) |
In reactie op de opmerkingen over het kennelijke gebrek aan transparantie tijdens de voorbereidingen van het project verklaarde Hongarije dat er als gevolg van het parlementaire besluitvormingsproces wel sprake is van transparantie. Het parlementaire proces heeft ervoor gezorgd dat alle belanghebbenden en autoriteiten, inclusief de Commissie, toegang hadden tot alle relevante informatie. In het kader van het proces zijn alle verslagen van onafhankelijke deskundigen gepubliceerd, inclusief de economische analyses van het project, en zijn alle milieueffectbeoordelingen in meerdere talen beschikbaar gesteld. |
(190) |
Hongarije verwijst ook naar openbare raadplegingen met betrekking tot de potentiële milieueffecten van de bouw en exploitatie van Paks II die tussen 17 maart en 4 mei 2015 door de voor het project verantwoordelijke regeringscommissaris zijn gehouden. Hongarije heeft ook al zijn buurlanden (inclusief die welke niet tot de EU behoren) in kennis gesteld van het project en heeft negen openbare raadplegingen over het project gehouden in verschillende landen. |
(191) |
Wat betreft de opmerkingen waarin wordt beweerd dat de uitvoering van het project in strijd is met Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad (60) en Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad (61), verklaren de Hongaarse autoriteiten dat de intergouvernementele overeenkomst en de uitvoeringsovereenkomsten buiten het toepassingsgebied van het VWEU en de Richtlijnen 2014/24/EU en 2014/25/EU vallen. Daarnaast stellen de Hongaarse autoriteiten dat zelfs indien het VWEU van toepassing was, de intergouvernementele overeenkomst en de uitvoeringsovereenkomsten zouden vallen onder de specifieke vrijstelling met betrekking tot internationale overeenkomsten zoals uiteengezet in artikel 22 van Richtlijn 2014/25/EU of de technische vrijstelling die is uiteengezet in artikel 50, onder c), van die richtlijn en derhalve zouden zijn vrijgesteld van de toepassing van de EU-regels inzake overheidsopdrachten. Hongarije verklaart dat in de intergouvernementele overeenkomst duidelijke procedures voor de gunning van de uitvoeringsovereenkomsten zijn uiteengezet, met inbegrip van specifieke vereisten voor de aanstelling van bedrijven en de gunning van onderaannemingscontracten. |
(192) |
Hongarije weerlegt ook de opmerkingen waarin wordt beweerd dat dit in strijd is met artikel 8 van Richtlijn 2009/72/EG. Hongarije betoogt dat die richtlijn niet op het project van toepassing is omdat het onder de exclusieve bevoegdheid van het Euratom-Verdrag valt, dat voorrang heeft op de regels van het VWEU en alle secundaire wetgeving die daarvan is afgeleid. De Hongaarse autoriteiten wijzen er ook op dat de in Richtlijn 2009/72/EG opgenomen aanbestedingsbepalingen inzake capaciteit volgens hen niet van toepassing zouden zijn omdat het project vrij van staatssteun zou zijn. |
(193) |
Tot slot verwijst Hongarije naar de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (62), waarin wordt gesteld dat in het kader van een onderzoek naar staatssteun geen rekening kan worden gehouden met het bestaan of de afwezigheid van een schending van het recht van de Unie. Gelet hierop is Hongarije van mening dat een eventuele schending van de elektriciteitsrichtlijn buiten het bestek van het formele staatssteunonderzoek moet worden onderzocht. Hongarije verwijst ook naar het staatssteunbesluit van de Commissie in Hinkley Point C, waarin wordt gesteld dat in plaats van welomschreven aanbestedingen gelijkwaardige procedures in termen van transparantie en non-discriminatie kunnen worden gebruikt in de zin van artikel 8 van Richtlijn 2009/72/EG. Hongarije stelt dat onderaannemingscontracten zouden worden gegund in overeenstemming met de beginselen van non-discriminatie en transparantie. |
4.5. AANVULLENDE OPMERKINGEN VAN HONGARIJE IN ZIJN REACTIE OP DE BIJ DE COMMISSIE INGEDIENDE OPMERKINGEN
(194) |
Hongarije betoogt in zijn reactie op de bij de Commissie ingediende opmerkingen dat in de mededeling van de Commissie over een programma van indicatieve aard inzake kernenergie (PINC) (63) is aangegeven dat tussen 2015 en 2050 naar schatting tussen 650 miljard en 760 miljard EUR in kernenergie zou moeten worden geïnvesteerd om in de toekomst een veilige energievoorziening in de hele EU te waarborgen. |
5. BEOORDELING VAN DE MAATREGEL
5.1. BESTAAN VAN STEUN
(195) |
Een maatregel vormt staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU, indien hij aan vier cumulatieve voorwaarden voldoet. Ten eerste moet de maatregel door de staat of met staatsmiddelen zijn gefinancierd. Ten tweede moet de maatregel een begunstigde een voordeel verschaffen. Ten derde moeten bepaalde ondernemingen of economische activiteiten door de maatregel worden bevoordeeld (d.w.z. er moet een zekere mate van selectiviteit zijn). En ten vierde moet de maatregel de handel tussen de lidstaten kunnen beïnvloeden en de mededinging op de interne markt kunnen verstoren. |
(196) |
In haar voorlopige bevindingen in punt 3.1. van het inleidingsbesluit stelt de Commissie dat de maatregel Paks II mogelijk een economisch voordeel verschaft, dat hij staatssteun zou inhouden aangezien hij is gefinancierd met staatsmiddelen die toerekenbaar zijn aan de Hongaarse staat, dat hij selectief zou zijn en dat hij de handel tussen de lidstaten kan beïnvloeden en de mededinging op de interne markt kan verstoren. De Commissie heeft tijdens het formele onderzoek geen redenen gevonden om haar beoordeling te wijzigen. |
5.1.1. ECONOMISCH VOORDEEL
(197) |
De Commissie heeft onderzocht of de maatregel een economisch voordeel zou inhouden voor Paks II omdat Paks II eigenaar en exploitant zou worden van de twee nieuwe kernreactoren die volledig door de Hongaarse staat worden gefinancierd. De Commissie heeft verder onderzocht of het bestaan van een economisch voordeel voor Paks II zou kunnen worden uitgesloten indien de investering van de Hongaarse staat een op winst gerichte investering tegen marktvoorwaarden zou zijn. |
(198) |
In haar beoordeling is de Commissie het eens met Hongarije wat betreft het gebruik van de MEIP-toets om vast te stellen of een bepaalde investering tegen marktvoorwaarden zou zijn. Met deze toets wordt nagegaan of een marktinvesteerder in het project zou hebben geïnvesteerd onder dezelfde voorwaarden als de publieke investeerder op het moment dat de investeringsbeslissing werd genomen [zie ook de overwegingen 53 en 54]. |
(199) |
Deze toets bevestigt het bestaan van een economisch voordeel en derhalve het bestaan van staatssteun als het verwachte interne rendement van de investering lager is dan een op de markt gebaseerde WACC-benchmark voor hetzelfde project, aangezien een rationele particuliere investeerder onder dergelijke voorwaarden niet zou investeren. |
(200) |
De toetsing aan het beginsel van de particuliere investeerder in een markteconomie vereist dat het bewijs dat wordt gebruikt om het interne rendement en de WACC te schatten dateert van toen de investeringsbeslissing werd genomen, teneinde de informatie waarover investeerders destijds beschikten te reproduceren. De Commissie heeft een tijdlijn van het besluitvormingsproces met betrekking tot het Paks II-project opgesteld om te bepalen welke informatie voor investeerders beschikbaar was en zou zijn op het moment dat de beslissing om met het project door te gaan werd genomen (64). |
(201) |
Sinds de datum van deze beslissing heeft Paks II nog steeds niet onherroepelijk opdracht gegeven voor de bouw van de twee nieuwe reactoren (65) […]. De Commissie is dan ook van oordeel dat de gegevens die in februari 2017 beschikbaar waren (hierna de „gegevens van 2017” genoemd) het meest relevant zouden zijn voor de toetsing aan het beginsel van de investeerder in een markteconomie en als basisscenario zouden worden genomen. |
(202) |
De onderhandelingen over Paks II zijn echter meer dan twee jaar eerder begonnen. Om de resultaten van de MEIP-toets op robuustheid te controleren, heeft de Commissie ook een aparte beoordeling gemaakt per de datum van de initiële investeringsbeslissing, d.w.z. het moment waarop het EAB-contract op 9 december 2014 werd ondertekend (hierna de „gegevens van 2014” genoemd). De Commissie laat zien dat het resultaat van dezelfde analyse maar voor een vroeger tijdstip, namelijk de datum van de initiële investering, in overeenstemming is met het resultaat dat op basis van de gegevens van 2017 is verkregen. |
(203) |
Om te beoordelen of aan de MEIP-toets is voldaan, heeft de Commissie de theoretische WACC voor een investering met een vergelijkbaar risicoprofiel als dat van Paks II geschat. Vervolgens heeft de Commissie deze geschatte op de markt gebaseerde WACC vergeleken met de WACC van het project, eerst in het basisscenario op basis van de gegevens van 2017 en vervolgens, ter controle van de robuustheid, op basis van de gegevens van 2014, wat relevant is voor de initiële investeringsbeslissing. |
5.1.1.1. Beoordeling van de WACC door de Commissie
(204) |
De Commissie volgt de twee methoden die Hongarije voor het schatten van de WACC heeft gebruikt, namelijk de standaard bottom-upbenadering die een theoretische WACC berekent door alle componenten ervan te schatten en de vergelijkende analyse die steunt op referenties die mogelijk relevant zijn voor en vergelijkbaar zijn met Paks II. Ondanks het feit dat identieke methoden zijn gebruikt, wijkt het resultaat van de Commissie af van de conclusies van Hongarije omdat de Commissie bepaalde door Hongarije gebruikte parameterwaarden en referenties in vraag heeft gesteld en de geldigheid ervan heeft weerlegd. De Commissie heeft andere parameters en referenties geaccepteerd en overgenomen zoals door Hongarije voorgesteld. In haar beoordeling zal de Commissie bewijsmateriaal verstrekken voor elke waarde die afwijkt van het voorstel van Hongarije. |
(205) |
Beide methoden die bij de beoordeling van de Commissie zijn gebruikt, zijn gebaseerd op de gegevens van 2017 als basisscenario en op de gegevens van 2014 ter controle van de robuustheid. |
(206) |
Gezien de relatief grote onzekerheid die inherent is aan financiële schattingen geeft de Commissie een bereik voor de theoretische op de markt gebaseerde WACC-benchmark die in de MEIP-toets dient te worden gebruikt. |
(207) |
Bij de uitvoering van beide methoden heeft de Commissie de nagestreefde gemiddelde schuldgraad gedurende de levensduur van 40 % tot 50 % zoals door Hongarije voorgesteld in zowel de MEIP-studie als de economische studie overgenomen als zijnde in lijn met betrouwbare benchmarks. Voor de toepassing van deze beslissing is de schuldgraad de verhouding tussen de schuld en het totale kapitaal van het project. Voorts heeft de Commissie ook het Hongaarse vennootschapsbelastingtarief van 19 % aanvaard. |
(208) |
Alvorens haar eigen beoordeling te geven, heeft de Commissie gewezen op de volgende zwakke punten in verband met de door Hongarije opgegeven definitieve WACC-benchmark:
|
Eerste methode — bottom-upbenadering
(209) |
In de bottom-upbenadering zijn de standaardformules (ook door Hongarije gebruikt) voor de WACC gebruikt en zijn de parameters ervan geschat:
waar D en E staan voor respectievelijk de vreemdvermogenswaarde en eigenvermogenswaarde, Rd en Re staan voor respectievelijk de kosten van vreemd vermogen en eigen vermogen en t staat voor het vennootschapsbelastingtarief, dat in Hongarije 19 % bedraagt. Deze formule is gebaseerd op verwachte waarden van zijn parameters. Rd en Re zijn de kosten van vreemd vermogen en eigen vermogen op het moment van de investeringsbeslissingen en geen historische kosten. |
(210) |
De kosten van vreemd vermogen worden aan de hand van de volgende formule (ook door Hongarije gebruikt) bepaald:
waar Rf staat voor de risicovrije rentevoet in de markt en (Rd —Rf ) staat voor het agio op obligaties in de markt. |
(211) |
De kosten van eigen vermogen worden bepaald aan de hand van de standaard CAPM-formule (ook door Hongarije gebruikt) (70):
waar Rf staat voor de risicovrije rentevoet in de markt, staat voor de aandelenmarktrisicopremie en β (bèta) een maatstaf is voor het idiosyncratische, niet-diversifieerbare risico van het project. |
(212) |
De Commissie is het eens met de volgende waarden voor de parameters die voor de berekening van de WACC zijn gebruikt:
|
(213) |
De in overweging 212 vermelde inputcijfers voor de WACC en de afgeleide WACC-bereiken zijn samengebracht in tabel 7. Voor elke periode die relevant is voor de beoordeling is een aparte kolom voorzien. Tabel 7 Berekening van de WACC volgens de bottom-upbenadering
|
(214) |
De in tabel 7 gepresenteerde WACC-elementen impliceren een WACC-bereik van [9,66-10,36 %] voor december 2014 en [7,75-8,38 %] voor februari 2017 (76). Er moet echter op worden gewezen dat de enige sectorspecifieke input in deze berekeningen de bèta van de industrie (0,92) is. Bijgevolg is het onwaarschijnlijk dat in deze bèta de volledige premie is opgenomen die verband houdt met het grotere risico dat verbonden is aan nucleaire projecten (zie voetnoot 68) en moet deze bèta worden gezien als een ondergrens voor het daadwerkelijke risico. |
Tweede methode — benchmarking
(215) |
De Commissie is het met Hongarije eens dat een alternatieve benadering om een relevant bereik voor de op de markt gebaseerde WACC te vinden erin zou bestaan deze te benchmarken met referentiewaarden die vergelijkbaar zijn met het Paks II-project. Om de in overweging a) vermelde redenen vond de Commissie de door de Hongaarse autoriteiten gepresenteerde referentiewaarden en bereiken niet robuust genoeg. Daarom heeft de Commissie haar eigen vergelijkende analyse gemaakt waarin een sector- en landspecifieke WACC-benchmark worden bepaald op basis van de Damodaran-database (77), (78) met behulp van de gegevens van zowel 2017 als 2014. |
(216) |
Deze benadering volgt met name de volgende drie stappen (de cijfers voor elk van de drie stappen zijn afzonderlijk berekend voor zowel december 2014 als februari 2017):
|
(217) |
Deze methode resulteert in een WACC voor het Paks II-project tussen 9,15 % en 9,81 % voor de datum van de initiële investeringsbeslissing in december 2014 en tussen 7,40 % en 8,07 % voor februari 2017. Dit bereik is gebaseerd op een schuldgraad van 40 % tot 50 % zoals in de MEIP-studie uiteengezet. Er moet ook worden opgemerkt dat de ondergrens van 9,15 % voor de WACC voor 2014 waarschijnlijk opwaarts zou moeten worden bijgesteld indien gegevens over „Green and renewables” beschikbaar waren voor 2014. Ook zou de expliciete opname van een extra risicopremie voor kerncentrales (zie voetnoot 70) beide bereiken verhogen. |
Conclusie over de WACC
(218) |
De twee methoden die worden gebruikt om een op de markt gebaseerde benchmark voor de WACC te schatten leiden tot overlappende intervallen. De globale waarden voor 2017 zijn gemiddeld lager dan die voor 2014, wat voornamelijk de evaluatie van de Hongaarse risicovrije rentevoet door de markten weerspiegelt. De relevante intervallen zijn samengevat in tabel 11. Tabel 11 Samenvatting met betrekking tot de WACC
|
(219) |
Tabel 11 wijst op WACC-cijfers tussen 9,15 % en 10,36 % voor de initiële investeringsbeslissing van december 2014 en een cijfer tussen 7,40 % en 8,38 % voor februari 2017. Al die WACC-waarden moeten als conservatieve schattingen worden beschouwd, omdat ze niet de potentiële risicopremie bevatten die kerncentraleprojecten vereisen (86). |
5.1.1.2. De beoordeling van de Commissie met betrekking tot het interne rendement van het project
(220) |
In haar beoordeling van het interne rendement (Internal Rate of Return, „IRR”) heeft de Commissie het door Hongarije ingediende financiële model gebruikt. Met name heeft de Commissie de in het financiële model gebruikte methode alsmede de inputs van het model, behalve de prognose voor de elektriciteitsprijs, voor het beschouwde centrale scenario aanvaard. De Commissie merkt echter het volgende op:
|
(221) |
Derhalve heeft de Commissie, teneinde nauwkeurigere schattingsresultaten voor het interne rendement van het project en voor de bijbehorende gevoeligheidsanalyse en robuustheidscontroles te waarborgen, bepaalde verfijningen aangebracht in componenten die voor het schatten van het interne rendement zijn gebruikt. Met name heeft de Commissie de door Hongarije ingediende prijsprognoses herzien en voltooid. Daarnaast heeft de Commissie, naast het gebruik van de waarden van kosten en de belastingsfactor die Hongarije voor het centrale scenario van het financiële model heeft voorgesteld, ook door belanghebbenden ingediende informatie opgenomen om de nauwkeurigheid van de resultaten te verhogen. Ten slotte heeft de Commissie een grondige gevoeligheidscontrole van de resultaten uitgevoerd door veranderingen in alle relevante parameters van het model te simuleren. |
(222) |
Net als bij de WACC zijn de relevante interne-rendementsbereiken berekend op basis van zowel informatie die beschikbaar was in februari 2017 (de gegevens van 2017) als informatie die beschikbaar was op het moment van de initiële investeringsbeslissing op 9 december 2014 (de gegevens van 2014). |
Prijsprognoses
(223) |
De uitgangspunten van de beoordeling door de Commissie van prijsprognoses zijn de prijsprognosecurven in figuur 16 van de door Hongarije ingediende economische studie, samen met de op de IEA WEO (2014) gebaseerde prijsprognose die de Commissie in het inleidingsbesluit heeft gebruikt. Om de volledige verwachte exploitatieperiode van de reactoren van Paks II te bestrijken, heeft de Commissie deze grafieken uitgebreid om alleen de grafieken op te nemen die alleen de perioden tot respectievelijk 2030 en 2040 bestreken door de voorspelde prijsniveaus constant te houden op hun eindwaarden (d.w.z. 2030 en 2040). Deze prijsprognoses zijn in Figuur 14 weergegeven. Figuur 14 Langetermijnprognoses voor de elektriciteitsprijs (EUR/MWh) (88)
|
(224) |
De Commissie heeft in het inleidingsbesluit curve D in figuur 14 gebruikt om het interne rendement van het project te berekenen. Curve H vertegenwoordigt een prognose uit een marktstudie van 2014 door het Duitse ministerie van Economie en Energie (Bundesministerium für Wirtschaft und Energie), curve I vertegenwoordigt een prognose van een referentiescenario van 2014 door het Duitse ministerie van Economie en Energie, en curve J vertegenwoordigt de elektriciteitsprijsprognose uit de IEA WEO (2014) waarbij cijfers in USD zijn omgerekend naar cijfers in EUR tegen de bij benadering geldende gemiddelde EUR/USD-wisselkoers voor september 2015, namelijk 0,9 (89). De door Hongarije ingediende berekeningen van het interne rendement waren voornamelijk gebaseerd op deze curven H, I en J. |
(225) |
De Commissie heeft de volgende aanpassingen aangebracht aan de curven in figuur 14. Curve J is gecorrigeerd op basis van de gemiddelde EUR/USD-wisselkoers die beschikbaar was ten tijde van de in november 2014 gepubliceerde prognoses in USD uit de IEA WEO (2014). Op dat moment bedroeg de gemiddelde EUR/USD-wisselkoers over de voorafgaande drie maanden 0,79. Die aanpassing is ook aangebracht aan curve L in figuur 15 (90). |
(226) |
Om te komen tot een nauwkeurige schatting van het interne rendement voor februari 2017, heeft de Commissie de prijsprognoses die zijn opgenomen in de op 16 november 2016 vrijgegeven publicatie „World Energy Outlook 2014” van het Internationaal Energieagentschap (IEA WEO 2016) grafisch voorgesteld (91). Aangezien de oorspronkelijke cijfers in USD zijn verstrekt, heeft de Commissie de gemiddelde EUR/USD-wisselkoers over een periode van drie maanden (medio augustus 2016 — medio november 2016), zijnde 0,9, die voor die publicatiedatum relevant is, gebruikt om te komen tot op EUR gebaseerde cijfers (92) , (93). Curve M in figuur 15 hieronder toont deze prijsprognose. Figuur 15 Langetermijnprognoses voor de elektriciteitsprijs (EUR/MWh) (94)
|
(227) |
Deze figuur levert twee belangrijke inzichten op. Ten eerste daalt de prijsprognose voor Europa van de IEA WEO 2014 met ongeveer 12 % bij toepassing van de correcte wisselkoers voor de omrekening van USD-waarden in EUR-waarden (curve L ligt onder curve J). Ten tweede is de in november 2016 gepubliceerde prijsprognose van de IEA WEO gemiddeld iets meer dan 20 % lager dan de prijsprognose die twee jaar eerder in dezelfde publicatie werd gepubliceerd (curve L en curve M). Dit kan worden toegeschreven aan de daling van de elektriciteitsprijzen in 2014 en 2016 en aan de vereiste prognoseaanpassingen (95). Bijgevolg moet bij elke beoordeling met betrekking tot de prognose van 2016 en elke daarmee verband houdende berekening van het interne rendement rekening worden gehouden met deze daling van de prijsprognoses en worden gefocust op curve M in figuur 15 (96). |
(228) |
In verband met de op de IEA WEO gebaseerde prijsprognoses moet worden opgemerkt dat ze waren gebaseerd op de evaluatie van het „New Policies Scenario” (97). Een uitgebreide beoordeling moet ook de overige door de IEA WEO beschouwde scenario’s omvatten, zoals het „Current Policies Scenario” en het „Low Oil Price Scenario”, zoals uitgevoerd door de Candole-studie in verband met de prijsprognoses in de IEA WEO 2015 (98). Dit is belangrijk omdat de keuze van een andere beleidsoptie leidt tot andere prijsprognosecurven dan die welke in figuur 12 zijn weergegeven en in figuur 16 hieronder zijn gereproduceerd. Figuur 16 Langetermijnprognoses voor de elektriciteitsprijs (EUR/MWh)
|
(229) |
De prijscurven Base, High en Low in figuur 16 komen overeen met het New Policy Scenario, het Current Policies Scenario en het Low Oil Policies Scenario in de IEA WEO 2015 [zie ook de overweging 128]. Uit figuur 16 blijkt dat het Current Policies Scenario voor de toekomst iets hogere elektriciteitsprijzen voorspelt dan het New Policies Scenario, terwijl het Low Oil Price Scenario voor de toekomst aanzienlijk lagere elektriciteitsprijzen voorspelt dan het centrale New Policies Scenario (prognoses opgesteld in 2015). Bij een uitgebreide gevoeligheidsanalyse voor de berekening van het interne rendement van het Paks II-project moet hiermee rekening worden gehouden (99). |
(230) |
Voor een nauwkeurige interpretatie en beoordeling van de cijfers van de prijsprognoses voor de lange termijn die door verschillende instellingen zijn opgesteld, dienen deze cijfers te worden gekoppeld aan de op elektriciteitsbeurzen verhandelde futurescontracten voor elektriciteitsprijzen, zelfs als die contracten betrekking hebben op veel kortere tijdshorizonten zoals geïllustreerd in figuur 12. De prijscurven in figuur 13, waar Duitse en Hongaarse futurescontracten voor elektriciteitsprijzen met de laagste IEA WEO-prijsprognoses (die welke overeenkomen met het Low Oil Price Scenario) worden vergeleken, geven aan dat zelfs de recentste prijsprognoses in de IEA WEO 2015 wellicht te optimistisch zijn omdat ze de toekomstige elektriciteitsprijzen mogelijk overschatten. Met dit feit moet ook rekening worden gehouden bij het bepalen van het interne rendement van het Paks II-project en bij elke ondersteunende gevoeligheidsanalyse. |
Belastingsfactor, diverse kostenposten en vertragingen
(231) |
Wegens hun grote omvang, de complexiteit van de bouwwerken en hun lange exploitatieperiode zijn kerncentrales blootgesteld aan onzekerheden die verband houden met onder meer de belastingsfactor, de bouwtijd en diverse kostenposten. Dit heeft op zijn beurt een aanzienlijk effect op het interne rendement van het project. |
(232) |
De moeilijkheid bij het beoordelen van dergelijke onzekerheden ligt in het feit dat Paks II een kerncentrale van het type Generation III+ is en dat er momenteel geen dergelijke centrales in gebruik zijn (100). Daarom is elke vergelijking hypothetisch. Het technologische verschil tussen kerncentrales van het type Generation III en Generation III+ is groot genoeg om te stellen dat de in overweging 231 vermelde onzekerheden niet van toepassing zijn op Paks II. |
Belastingsfactor
(233) |
De schattingen van het interne rendement door de Hongaarse regering zijn gebaseerd op een veronderstelde gemiddelde belastingsfactor van [90-95] % (*7) voor Paks II. Dit is een veel hoger percentage dan het jaargemiddelde van de belastingsfactor voor alle kerncentrales in de wereld, zijnde 72 %, zoals onderstreept in „The World Nuclear Industry — Status Report 2015” (WNISR2015) (101). In zijn Outlook for Nuclear Power merkt de IEA WEO 2014 op dat „de gemiddelde wereldwijde capaciteitsfactor voor reactoren tussen 1980 en 2010 is gestegen van 56 % naar 79 %. Dit is het resultaat van beter beheer, waardoor de stilstandsperioden voor gepland onderhoud en vervanging van de splijtstof nu aanzienlijk korter zijn. De best presterende reactoren bereiken een capaciteitsfactor van ongeveer 95 %. Naarmate een centrale veroudert, kan het echter moeilijk worden om een dergelijk hoog niveau te bereiken omdat vaker inspecties moeten worden uitgevoerd en onderdelen moeten worden getest.” (102). |
(234) |
Opgemerkt moet worden dat zulke hoge belastingsfactoren gemakkelijk in het gedrang kunnen komen door incidenten gedurende de levensduur van de centrale. Bijvoorbeeld het incident in 2003 in reactor 2 van de kerncentrale van Paks deed de gemiddelde belastingsfactor voor de periode 1990-2015 met bijna vijf procentpunten dalen, van 85,3 % tot 80,7 %. |
(235) |
Een andere uitdaging voor de twee nieuwe reactoren van Paks II om de belastingsfactor boven de 90 % te houden, is dat het de bedoeling is dat de twee nieuwe reactoren gelijktijdig met sommige van de reactoren van de kerncentrale van Paks werken. Op hete zomerdagen kunnen de milieueffecten van de twee kerncentrales op de Donau tot gevolg hebben dat de productie van een van de centrales moet worden teruggeschroefd. Aangezien wordt verondersteld dat de belastingsfactor van de twee nieuwe reactoren van Paks II constant hoog zal zijn, zou dit leiden tot een verminderde productie en minder inkomsten voor de kerncentrale van Paks — economische kosten waarmee bij de beoordeling van de economische levensvatbaarheid van het Paks II-project rekening moet worden gehouden. |
Kosten
(236) |
De kosten gedurende de levensduur van een langlopend project kunnen aanzienlijk afwijken van de verwachte langetermijnwaarden die in het initiële businessplan van het project zijn gepresenteerd. De typische redenen hiervoor zijn het feit dat niet alle relevante kostenposten in het businessplan zijn opgenomen of dat de veronderstellingen en kostenramingen al te optimistisch waren. |
(237) |
Vanwege de complexiteit van deze projecten liggen de werkelijke kosten van de bouw van een kerncentrale vaak veel hoger dan verwacht. Bijvoorbeeld de bouwkosten van de AREVA EPR Generation III+-centrales in Frankrijk en Finland lagen bijna drie keer zo hoog als de in het bouwcontract opgenomen initiële kosten (103). De Westinghouse AP1000-reactoren die in China en de VS worden gebouwd, hebben ook te kampen met aanzienlijke kostenoverschrijdingen van ongeveer 20 % of meer, en bij de Rosatom AES-2006-kerncentrale in Wit-Rusland liggen de kosten bijna twee keer zo hoog als de initiële bouwkosten (104). |
(238) |
In principe kunnen contracten voor kant-en-klaar opgeleverde projecten tegen een vaste prijs de eigenaar beschermen tegen hogere bouwkosten, maar vaak dekken ze niet alle kosten van de nieuwe reactoren. De kosten van de eigenaar, inclusief de kosten voor het verkrijgen van de vereiste vergunningen, de kosten van de aansluiting op het net, de afvalbeheer- en ontmantelingskosten en de milieukosten, liggen dus niet vast en kunnen stijgen. De leverancier kan beslissen om extra kosten die bepaalde grenzen overschrijden niet op zich te nemen en kan stellen dat de kostenstijging het gevolg is van door de eigenaar gevraagde wijzigingen. Een dergelijk geschil kan uitmonden in een arbitragezaak of kan in de rechtbank eindigen, waardoor de kosten die verband houden met de investering verder oplopen. |
(239) |
Het businessplan voor de kerncentrale van Paks II lijkt ook een aantal kostenveronderstellingen te bevatten die als optimistisch zouden kunnen worden beschouwd. Uit opmerkingen van belanghebbenden blijkt dat de voorlopige cijfers mogelijk te optimistisch zijn voor de volgende posten:
|
(240) |
De Commissie merkt op dat elke door de punten van zorg in overweging 239 gemotiveerde afwijking van de door Hongarije verstrekte cijfers zoals in het businessplan van Paks II (en het financiële model) gepresenteerd het interne rendement van het project zou doen dalen (108). |
Potentiële vertragingen
(241) |
De bouw van kerncentrales is vatbaar voor vertragingen die de bouwtijd verlengen (109). De voornaamste redenen voor vertragingen in de bouw omvatten ontwerpproblemen, een tekort aan geschoold personeel, een verlies aan expertise, problemen in de toeleveringsketen, een slechte planning en problemen die zich nooit eerder hebben voorgedaan (110), (111). |
(242) |
Wat vertragingen in de bouwperiode betreft, hebben de eerste twee Generation III+-elektriciteitscentrales die daadwerkelijk zijn gebouwd — de Oikiluoto-3-centrale in Finland (aanvang van de bouw: 2005) en de Flamanville-elektriciteitscentrale in Frankrijk (aanvang van de bouw: 2007) — elk meer dan vijf jaar vertraging opgelopen (112). Beide elektriciteitscentrales zijn Areva EPR-modellen. |
(243) |
Rosatoms vier Generation III+ AES-2006-projecten in Rusland, waarvan de bouw tussen 2008 en 2010 is begonnen, hebben ook vertraging opgelopen, zoals vermeld in tabel 3 in overweging 99. Bijvoorbeeld de bouw van een van de twee V-491-eenheden (het ontwerp van Paks II) in Leningrad II in Sint-Petersburg (waarvan de inbedrijfstelling oorspronkelijk gepland was voor oktober 2013) werd onderbroken toen een stalen insluitingsstructuur op 17 juli 2011 instortte (113), met als gevolg dat de inbedrijfstelling nu wordt verwacht voor medio 2017; de andere eenheid, die naar verwachting tegen 2016 in bedrijf ging worden gesteld, staat momenteel gepland voor inbedrijfstelling in 2018 (114). De bouw van een andere eenheid in Niemen in Kaliningrad werd in 2013 opgeschort (115). |
(244) |
Bijgevolg blijkt uit de recente geschiedenis van de bouw van Generation III+-elektriciteitscentrales dat vertragingen tijdens de bouw niet ongewoon zijn (116). Dit heeft op zijn beurt invloed op het interne rendement. Deze invloed kan slechts tot op zekere hoogte worden beperkt door vast te leggen dat in bepaalde omstandigheden schadevergoedingen moeten worden betaald. |
Berekening van het interne rendement
(245) |
De Commissie heeft het door Hongarije ingediende financiële model gebruikt voor de berekening van bereiken voor de passende interne-rendementswaarden voor december 2014 en februari 2017. Met name heeft de Commissie:
|
(246) |
De op een Monte Carlo-simulatie gebaseerde gevoeligheidsanalyse is gebruikt om afwijkingen van het interne rendement van zijn centrale waarde te schatten na kleine veranderingen in de waarden van de verschillende inputs van het model. Er is uitgegaan van de volgende afwijkingen van de door Hongarije ingevoerde waarden:
In figuur 17 en figuur 18 hieronder zijn de verdelingen van de interne-rendementswaarden van het project voor de twee perioden van de beoordeling weergegeven. In elk geval is het resultaat gebaseerd op 10 000 simulaties (120). |
(247) |
Voor december 2014 is de verdeling van het geschatte interne rendement gecentreerd rond 8,79 %, terwijl 90 % van de berekende interne-rendementswaarden binnen het interval [8,20 %; 9,36 %] valt. Figuur 17 Interne-rendementswaarden voor december 2014
|
(248) |
Voor februari 2017 is de verdeling van het geschatte interne rendement gecentreerd rond 7,35 % en valt 90 % van de berekende interne-rendementswaarden binnen het interval [6,79 %; 7,90 %] (121). Figuur 18 Interne-rendementswaarden voor februari 2017
|
(249) |
Opgemerkt moet worden dat het effect van mogelijke vertragingen niet is opgenomen in de berekeningen van het interne rendement die aan de basis liggen van figuur 17 en figuur 18. De belangrijkste reden hiervoor is de onvolledige behandeling van vertragingen in het financiële model. In het financiële model wordt met name rekening gehouden met de volgende soorten vertragingen:
|
(250) |
De Commissie merkt op dat deze twee vertragingsscenario’s die in het financiële model zijn opgenomen basisscenario’s zijn en niet kunnen worden gebruikt om het echte effect van de meest voorkomende soorten vertragingen adequaat in een model te gieten, bijvoorbeeld wanneer vertragingen van verschillende duur zich voordoen in verschillende fasen van de bouwperiode (122). |
(251) |
De interne-rendementsbereiken voor de twee punten in de tijd die relevant zijn in de beoordeling zijn samengevat in tabel 12 hieronder. Het geschatte interne rendement is lager voor februari 2017 als gevolg van de daling van de verwachte elektriciteitsprijs tussen 2014 en 2017. Beide schattingen kunnen echter als conservatief worden beschouwd aangezien bepaalde kwalitatieve elementen die in de overwegingen 238 en 239 zijn beschreven en tekortkomingen in de schattingen van de Hongaarse autoriteiten niet kwantitatief in het financiële model konden worden opgenomen. Tabel 12 Samenvatting van het interne rendement
|
5.1.1.3. De beoordeling van de LCOE door de Commissie
(252) |
Volledigheidshalve en om rekening te houden met alle door Hongarije ingediende informatie [zie de overwegingen 69 en 81-82] heeft de Commissie ook kort de economische levensvatbaarheid van Paks II beschouwd met behulp van de LCOE als maatstaf (zie punt 3.1.1.3). |
(253) |
Bij de beoordeling van de LCOE voor een Hongaarse kerncentrale zoals die van Paks II, heeft de Commissie de OESO/IEA/NEA-studie van 2015 [zie overweging 81] als uitgangspunt genomen. In die studie wordt de LCOE voor een Hongaarse kerncentrale geschat op 80,95 EUR/MWh bij een rentevoet van 7 % en 112,45 EUR/MWh bij een rentevoet van 10 %, uitgaande van een belastingsfactor van 85 % (123). Aangezien deze cijfers in augustus 2015 zijn gepubliceerd, kunnen ze alleen voor de beoordeling van de LCOE in 2017, maar niet in 2014, worden gebruikt. |
(254) |
De Commissie merkt op dat bij verhoging van de belastingsfactor tot [90 — 95] % (*9), het centrale cijfer voor de belastingsfactor in de opmerkingen van Hongarije, de LCOE-cijfers in de vorige overweging veranderen in respectievelijk 74 EUR/MWh en 103 EUR/MWh (124). |
(255) |
Op basis van het bovenstaande concludeert de Commissie dat de LCOE van een Hongaarse kerncentrale hoger is dan 74 EUR/MWh, wat op zijn beurt hoger is dan de in 2015 berekende prijsprognose van 73 EUR/MWh of de in 2016 berekende prijsprognose van 68 EUR/MWh (125). |
5.1.1.4. Conclusies over het economische voordeel
(256) |
De Commissie gebruikt de in de delen 5.1.1.1 en 5.1.1.2 bepaalde schattingen van de WACC (gewogen gemiddelde vermogenskosten) en het IRR (interne rendement) om te beoordelen of aan het beginsel van de investeerder in een markteconomie is voldaan. In tabel 13 hieronder is de relevante informatie voor beide punten in de tijd samengevat: Tabel 13 Vergelijking van de gewogen gemiddelde vermogenskosten en het interne rendement
|
(257) |
Tabel 13 levert de volgende belangrijke inzichten op:
|
(258) |
De Commissie benadrukt dat deze resultaten conservatief zijn aangezien:
Dit wijst erop dat in werkelijkheid het potentiële verschil tussen de IRR-waarden en de WACC-waarden die overeenkomen met elk van de punten in de tijd, zeer waarschijnlijk nog groter is. |
(259) |
Daarnaast kunnen de onderliggende berekeningen voor de schatting van het interne rendement van het project, in combinatie met de geschatte WACC-waarden, ook worden gebruikt voor het kwantificeren van de netto contante waarde van de totale verliezen die naar verwachting gedurende de levensduur van het project zullen ontstaan indien het project door een investeerder in een markteconomie werd gefinancierd. Er wordt met name verwacht dat het project zal leiden tot verliezen van 600 miljoen EUR in het basisscenario van een op de markt gebaseerde WACC van 7,88 % en een intern rendement van 7,35 %, de gemiddelde waarden voor de gegevens van 2017 (128). |
(260) |
Naast de WACC-IRR-vergelijking heeft de korte analyse van de LCOE ook bevestigd dat de „levelised cost” van de door Paks II geproduceerde elektriciteit niet door de voorspelde prijzen zou worden gedekt. |
(261) |
Op basis van deze resultaten komt de Commissie tot de conclusie dat het project niet voldoende rendement zou opleveren om de kosten te dekken van een particuliere investeerder die alleen een financiering tegen marktprijzen zou kunnen krijgen. Hoewel de gegevens van februari 2017 het meest relevant zijn voor het uitvoeren van de MEIP-toets, zijn de uit de analyse van deze gegevens verkregen resultaten geldig, zelfs als de analyse wordt uitgevoerd op basis van gegevens die op het moment van de initiële investeringsbeslissing in december 2014 beschikbaar waren. |
(262) |
Op basis van de hierin ontwikkelde beoordeling concludeert de Commissie dat een particuliere investeerder niet onder dezelfde voorwaarden in het project zou hebben geïnvesteerd. Aangezien Paks II ten volle profiteert van een nieuw actief met een economische waarde, is de Commissie van mening dat de maatregel een economisch voordeel voor Paks II inhoudt. |
5.1.2. OVERDRACHT VAN STAATSMIDDELEN EN TOEREKENBAARHEID
(263) |
Zoals in het inleidingsbesluit vermeld, zou Hongarije de bouw van het project financieren met staatsmiddelen, die voor 80 % bestaan uit een lening van de Russische Federatie en voor 20 % uit eigen middelen van Hongarije. Hongarije zou alle investeringen die nodig zijn voor de opdracht, het ontwerp en de bouw van de kernreactoren 5 en 6 rechtstreeks financieren, zoals in de intergouvernementele financieringsovereenkomst uiteengezet. Derhalve concludeert de Commissie dat de maatregel een overdracht van middelen door de Hongaarse staat zou inhouden. |
(264) |
De Commissie herinnert er ook aan dat de maatregel aan de Hongaarse staat kan worden toegerekend aangezien Hongarije de beslissing heeft genomen om in het project te investeren en zal beslissen over de betaling van de nodige middelen voor de in het EAB-contract overeengekomen aankoopprijs en de financiering van de twee nieuwe reactoren van Paks II met eigen vermogen. |
5.1.3. SELECTIVITEIT
(265) |
Een maatregel wordt als selectief beschouwd als hij alleen bepaalde ondernemingen of de productie van bepaalde goederen begunstigt. De Commissie herhaalt dat de maatregel selectief is omdat hij slechts op één onderneming betrekking heeft in die zin dat Hongarije Paks II heeft aangewezen krachtens regeringsbesluit 1429/2014 (VII. 31.), aangezien de Hongaarse bevoegde organisatie de eigenaar en exploitant van de nieuwe kernreactoren zal zijn. Daarom wordt het voordeel als selectief beschouwd. |
5.1.4. BEÏNVLOEDING VAN HET HANDELSVERKEER EN VERSTORING VAN DE MEDEDINGING
(266) |
Zoals de Commissie in het inleidingsbesluit heeft aangegeven, is de elektriciteitsmarkt in de Unie geliberaliseerd en zijn elektriciteitsproducenten betrokken bij de handel tussen de lidstaten. Daarnaast is de Hongaarse elektriciteitsinfrastructuur relatief sterk en heeft het land robuuste interconnecties (gelijk aan 30 % van de binnenlandse geïnstalleerde capaciteit) met zijn naburige lidstaten. Hongarije is een netto-importeur, maar zoals blijkt uit figuur 5 in overweging 49 voert Hongarije ook elektriciteit uit, niet alleen naar de gekoppelde Tsjechisch-Slowaaks-Hongaars-Roemeense day-aheadmarkt (operationeel sinds 2014), maar ook naar Oostenrijk en Kroatië. |
(267) |
De aangemelde maatregel zou de ontwikkeling van een aanzienlijke capaciteit mogelijk maken die anders misschien het voorwerp zou zijn geweest van een particuliere investering door andere marktdeelnemers die alternatieve technologieën gebruiken en afkomstig zijn uit Hongarije of een andere lidstaat. Voorts kan elk selectief voordeel voor een bedrijf de handel binnen de Unie beïnvloeden, aangezien elektriciteit over de grenzen heen wordt verhandeld. |
(268) |
De Commissie herhaalt derhalve dat de maatregel de mededinging dreigt te vervalsen. |
5.1.5. CONCLUSIE OVER HET BESTAAN VAN STAATSSTEUN
(269) |
Aangezien de Commissie concludeert dat de maatregel een economisch voordeel voor Paks II inhoudt en dat de overige elementen van het bestaan van staatssteun aanwezig zijn, concludeert de Commissie dat de Hongaarse staat in het project steun verleent voor Paks II, wat staatssteun is in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU. |
5.2. RECHTMATIGHEID VAN DE STEUN
(270) |
Zoals geconcludeerd in het inleidingsbesluit [overweging 116], blijft de Commissie bij haar stelling dat hoewel er al een aantal overeenkomsten zijn getekend en de initiële investeringsbeslissing al is genomen, de definitieve investeringsbeslissing waarmee Paks II onherroepelijk opdracht geeft tot de bouw van de twee nieuwe reactoren nog steeds moet worden genomen en dat er tot nu toe nog geen betalingen zijn verricht uit hoofde van het EAB-contract. Bijgevolg is Hongarije door aanmelding van de maatregel vóór de uitvoering ervan zijn stand-stillverplichting overeenkomstig artikel 108, lid 3, VWEU nagekomen. |
5.3. VERENIGBAARHEID
(271) |
Aangezien de Commissie tot de bevinding is gekomen dat de maatregel staatssteun inhoudt, heeft zij verder onderzocht of de maatregel als verenigbaar met de interne markt kan worden beschouwd. |
(272) |
De Commissie neemt er nota van dat Hongarije van oordeel is dat de maatregel geen staatssteun vormt, al heeft het land wel argumenten aangevoerd met betrekking tot de verenigbaarheid van de maatregel met de interne markt in reactie op het inleidingsbesluit en op de opmerkingen van derden die de Commissie na de bekendmaking van het inleidingsbesluit heeft ontvangen (zie punt 3.2). |
5.3.1. RECHTSGROND VOOR DE BEOORDELING
(273) |
Zoals uitgelegd in punt 3.3.1 van het inleidingsbesluit, kan de Commissie een maatregel rechtstreeks op grond van artikel 107, lid 3, onder c), VWEU verenigbaar verklaren indien de maatregel bijdraagt aan de verwezenlijking van een gemeenschappelijke doelstelling, noodzakelijk en evenredig is voor de verwezenlijking van die doelstelling en de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt niet zodanig verandert dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad. |
(274) |
De maatregel moet aan de volgende voorwaarden voldoen: i) hij beoogt de ontwikkeling van economische activiteiten of economische gebieden te vergemakkelijken in overeenstemming met artikel 107, lid 3, onder c), VWEU; ii) hij is gericht op het tot stand brengen van een wezenlijke verbetering die de markt op zich niet kan teweegbrengen (bijvoorbeeld aanpakken van een marktfalen); iii) hij is een geschikt beleidsinstrument om de doelstelling van gemeenschappelijk belang te helpen bereiken; iv) hij heeft een stimulerend effect; v) hij staat in verhouding tot de behoeften op basis waarvan hij wordt uitgevoerd; en vi) hij leidt niet tot een buitensporige vervalsing van de mededinging en het handelsverkeer tussen de lidstaten. |
(275) |
In hun reactie op het inleidingsbesluit hebben de Hongaarse autoriteiten aangevoerd dat staatssteunregels, en met name het algemene verbod op het verlenen van staatssteun, niet van toepassing zijn op maatregelen die onder het Euratom-Verdrag vallen. |
(276) |
De Commissie erkent dat de investering waar het hier om gaat een industriële activiteit is die binnen het toepassingsgebied van het Euratom-Verdrag valt (zie bijlage II van dat verdrag); dit gegeven heeft echter niet tot gevolg dat de artikelen 107 en 108 van het VWEU niet van toepassing zijn bij de beoordeling van de financieringsmethode van dergelijke activiteit. |
(277) |
Hoewel artikel 2, onder c), van het Euratom-Verdrag de Unie verplicht om investeringen op het gebied van kernenergie te vergemakkelijken en artikel 40 van het Euratom-Verdrag de Unie verplicht om illustratieve programma’s te publiceren teneinde de ontwikkeling van investeringen in kernenergie te vergemakkelijken, bevat het Euratom-Verdrag geen specifieke regels met betrekking tot de financiering, door een lidstaat, van dergelijke investeringen. Overeenkomstig artikel 106 bis, lid 3, van het Euratom-Verdrag, mogen de bepalingen van het VWEU niet afwijken van de bepalingen van het Euratom-Verdrag. |
(278) |
De artikelen 107 en 108 van het VWEU wijken inderdaad niet af van de bepalingen van het Euratom-verdrag, aangezien het Euratom-Verdrag geen andere regels inzake toezicht op staatssteun bevat en het staatssteuntoezicht dat de Commissie krachtens de artikelen 107 en 108 van het VWEU uitvoert geen belemmering vormt voor de verwezenlijking van de in het Euratom-Verdrag verankerde doelstelling om nieuwe investeringen in kernenergie te bevorderen. |
5.3.2. NALEVING VAN ANDERE BEPALINGEN VAN HET RECHT VAN DE UNIE DAN STAATSSTEUNREGELS
(279) |
Tal van belanghebbenden hebben opmerkingen gemaakt over de naleving van de maatregel overeenkomstig de Richtlijnen 2014/24/EU en 2014/25/EU (vooral Richtlijn 2014/25/EU wegens de sectorspecifieke regels) en artikel 8 van Richtlijn 2009/72/EG (de elektriciteitsrichtlijn); daarom heeft de Commissie beoordeeld in hoeverre een (mogelijke) onverenigbaarheid van de rechtstreekse gunning van de bouw van de twee nieuwe reactoren van Paks II aan een onderneming met de bepalingen van de Richtlijnen 2014/24/EU en 2014/25/EU en artikel 8 van Richtlijn 2009/72/EG van invloed zou kunnen zijn op de beoordeling van staatssteun krachtens artikel 107, lid 3, onder c), VWEU. |
(280) |
Het is vaste rechtspraak dat „wanneer de Commissie de staatssteunprocedure toepast, zij op grond van de algemene structuur van het Verdrag verplicht is om de samenhang tussen de bepalingen inzake staatssteun en de specifieke bepalingen op andere gebieden dan staatssteun te eerbiedigen en dus om de verenigbaarheid van de betrokken steun met die specifieke bepalingen te beoordelen. Een dergelijke verplichting rust echter alleen op de Commissie wanneer de uitvoeringsvoorschriften voor een steunmaatregel zodanig nauw verbonden zijn met de doelstelling van de steun, dat zij niet afzonderlijk kunnen worden beoordeeld. […] Een dergelijke verplichting van de Commissie om, ongeacht de band tussen het uitvoeringsvoorschrift en het doel van de betrokken steun, in het kader van een staatssteunprocedure definitief een standpunt te bepalen over het al dan niet bestaan van een schending van andere bepalingen van Unierecht dan de artikelen 107 VWEU en 108 VWEU, […] zou immers in strijd zijn met enerzijds de procedurele voorschriften en waarborgen — die gedeeltelijk sterk uiteenlopen en tot verschillende juridische gevolgen leiden — die specifiek zijn voor de procedures die speciaal voor de controle van de toepassing van die bepalingen zijn voorgeschreven, en anderzijds met het beginsel van de autonomie van de administratieve procedures en de beroepsmogelijkheden. […] Wanneer dus de uitvoeringsvoorschriften voor de betrokken steun onlosmakelijk verbonden zijn met de doelstelling van de steun, zal de Commissie de verenigbaarheid ervan met andere bepalingen dan die inzake staatssteun in het kader van de procedure van artikel 108 VWEU beoordelen, welke beoordeling ertoe kan leiden dat de betrokken steun met de interne markt onverenigbaar wordt verklaard. Indien de uitvoeringsvoorschriften echter van de doelstelling van de steun kunnen worden losgekoppeld, is de Commissie niet gehouden om de verenigbaarheid ervan met andere bepalingen dan die inzake staatssteun te beoordelen in het kader van de procedure van artikel 108 VWEU” (129). |
(281) |
In het licht van het bovenstaande zou de beoordeling van de aangemelde maatregel op verenigbaarheid kunnen worden beïnvloed door een mogelijke strijdigheid met Richtlijn 2014/25/EU indien de maatregel de mededinging en handel op de elektriciteitsmarkt (de markt waarop de begunstigde van de steun — Paks II — actief zal zijn) extra zou verstoren. |
(282) |
In dit verband merkt de Commissie op dat Richtlijn 2014/25/EU relevant is wat betreft de rechtstreekse gunning van de bouw van de twee nieuwe reactoren aan één specifieke onderneming. Hoewel in de intergouvernementele overeenkomst de bouw van de twee reactoren rechtstreeks is toegekend aan JSC NIAEP, een onderneming die actief is in de bouw van nucleaire installaties, is JSC NIAEP niet de begunstigde van de steun. De begunstigde van de steun is immers Paks II, een marktdeelnemer op de elektriciteitsmarkt die de twee nieuwe kernreactoren zal bezitten en exploiteren. Zoals reeds vermeld in het Inleidingsbesluit, wordt JSC NIAEP niet beschouwd als een potentiële begunstigde van de maatregel waar het hier om gaat. |
(283) |
Bijgevolg kan een eventuele niet-inachtneming van de regels inzake overheidsopdrachten in het onderhavige geval verstorende effecten op de markt van de bouw van nucleaire installaties veroorzaken. De investeringssteun voor Paks II heeft echter tot doel Paks II in staat te stellen elektriciteit op te wekken zonder de investeringskosten voor de bouw van nucleaire installaties te dragen. Er is dan ook geen bijkomend verstorend effect op de mededinging en handel op de elektriciteitsmarkt vastgesteld dat zou ontstaan door de niet-naleving van Richtlijn 2014/25/EU, met betrekking tot de rechtstreekse gunning van de bouwwerken aan JSC NIAEP. |
(284) |
Bij afwezigheid van een „onlosmakelijk verband” tussen de mogelijke inbreuk op Richtlijn 2014/25/EU en het doel van de steun, kan de beoordeling van de verenigbaarheid van de steun dus niet door deze mogelijke inbreuk worden beïnvloed. |
(285) |
In ieder geval heeft de Commissie de naleving door Hongarije van Richtlijn 2014/25/EU in een afzonderlijke procedure beoordeeld, waarbij de voorlopige conclusie op basis van beschikbare informatie luidt dat de in Richtlijn 2014/25/EU vastgestelde procedures niet van toepassing zouden zijn op de toewijzing van de bouw van twee reactoren op grond van artikel 50, onder c), van die richtlijn. |
(286) |
Wat de mogelijke schending van artikel 8 van Richtlijn 2009/72/EG betreft, is de Commissie van oordeel dat de verplichting om voor de levering van nieuwe capaciteit een aanbestedingsprocedure of een in termen van transparantie en non-discriminatie gelijkwaardige procedure te organiseren geen absolute verplichting is. In feite is in artikel 8, lid 1, eerste zin, bepaald dat de lidstaten in hun nationale wetgeving de mogelijkheid moeten voorzien om een aanbestedingsprocedure voor nieuwe capaciteit te organiseren. Hongarije heeft deze verplichting nageleefd door ze in zijn elektriciteitswet om te zetten (130). Daarnaast dient een aanbestedingsprocedure in overeenstemming met artikel 8, lid 1, tweede zin, niet verplicht te worden gesteld indien de opwekkingscapaciteit die op basis van de in artikel 7 van Richtlijn 2009/72/EG vastgestelde vergunningsprocedure dient te worden gebouwd zou volstaan om de voorzieningszekerheid te waarborgen. Dit is hier het geval: het project heeft een vergunning gekregen (volgens de in artikel 7 beschreven vergunningsprocedure) precies om onder meer het verwachte tekort aan totale binnenlandse geïnstalleerde capaciteit te dekken, maar de Commissie beschikt niet over elementen waaruit blijkt dat de geïnstalleerde capaciteit onvoldoende zou zijn. Bijgevolg lijkt de verplichting tot het organiseren van een aanbestedingsprocedure of een gelijkwaardige procedure krachtens artikel 8 van Richtlijn 2009/72/EG niet van toepassing op het voorliggende project. In het licht van het bovenstaande heeft de Commissie niet voldoende elementen om te wijzen op een mogelijke toepasselijkheid van artikel 8 van Richtlijn 2009/72/EG. |
(287) |
De Commissie is derhalve van mening dat de beoordeling van de aangemelde maatregel in het kader van staatssteunregels niet wordt beïnvloed door de naleving van andere bepalingen van het recht van de Unie. |
5.3.3. DOELSTELLING VAN GEMEENSCHAPPELIJK BELANG
(288) |
Zoals uitgelegd in punt 3.3.2 van het inleidingsbesluit, moet de maatregel de verwezenlijking van een welomschreven doelstelling van gemeenschappelijk belang nastreven. Wanneer de Unie een doelstelling heeft erkend als zijnde in het gemeenschappelijk belang van de lidstaten, volgt daaruit dat het een doelstelling van gemeenschappelijk belang is. |
(289) |
De Commissie heeft opgemerkt dat de maatregel specifieke steun voor nucleaire technologie inhoudt. In dit verband heeft de Commissie opgemerkt dat in artikel 2, onder c), van het Euratom-Verdrag is bepaald dat de Unie „de investeringen (moet) vergemakkelijken en, met name door aanmoediging van het initiatief van de ondernemingen, (moet) zorgen voor de verwezenlijking van de fundamentele installaties die noodzakelijk zijn voor de ontwikkeling van de kernenergie in de Gemeenschap”. |
(290) |
De Commissie was van oordeel dat de door Hongarije voorgenomen investeringssteun voor Paks II ter bevordering van kernenergie bijgevolg kan worden beschouwd als steun die bijdraagt aan de verwezenlijking van de doelstelling van gemeenschappelijk belang door nieuwe investeringen in kernenergie te bevorderen. |
(291) |
Verscheidene belanghebbenden hebben opmerkingen ingediend waarin ze stellen dat Hongarijes investeringen in kernenergie overeenkomstig het Euratom-Verdrag niet als een doelstelling van gemeenschappelijk belang kunnen worden beschouwd. |
(292) |
De Commissie is echter van mening dat de bepalingen van het Euratom-Verdrag uitdrukkelijk door het Verdrag van Lissabon zijn bevestigd en dat het Euratom-Verdrag dus niet als een verouderd of achterhaald verdrag zonder toepasselijkheid kan worden beschouwd. De partijen bij het Verdrag van Lissabon vonden het noodzakelijk dat de bepalingen van het Euratom-verdrag hun rechtskracht volledig behouden (131). In de preambule van het Euratom-Verdrag wordt erkend dat de voorwaarden die nodig zijn voor de ontwikkeling van een sterke nucleaire industrie, moeten worden gecreëerd. Zoals in vorige besluiten van de Commissie erkend (132), concludeert de Commissie dat de bevordering van kernenergie een van de hoofddoelstellingen van het Euratom-Verdrag, en derhalve van de Unie, is. Zoals in de preambule van het Euratom-Verdrag uiteengezet, is de Commissie een instelling van de Euratom-Gemeenschap en is ze verplicht „de voorwaarden te scheppen tot ontwikkeling van een krachtige industrie op het gebied van kernenergie als bron van ruime energievoorraden”. Met deze verplichting dient rekening te worden gehouden bij de uitoefening van haar bevoegdheid om staatssteun toe te staan overeenkomstig artikel 107, lid 3, onder c), en artikel 108, lid 2, VWEU. |
(293) |
Hoewel de lidstaten niet verplicht zijn om kernenergie te ontwikkelen en sommige lidstaten ervoor hebben gekozen om geen kerncentrales te bouwen en te ontwikkelen, kan de bevordering van investeringen in kernenergie voorts worden beschouwd als een doelstelling van gemeenschappelijk belang voor de toepassing van staatssteuntoezicht. In feite zijn veel doelstellingen die aanvaardbaar en erkend zijn in het kader van staatssteunregels en in de praktijk (bv. regionale ontwikkeling), relevant voor slechts één lidstaat of een paar lidstaten. |
(294) |
De Commissie concludeert daarom dat de door de Hongaarse autoriteiten beoogde maatregel bijdraagt aan de verwezenlijking van de doelstelling om nieuwe investeringen in kernenergie te bevorderen zoals in het Euratom-Verdrag verankerd. |
(295) |
Na het inleidingsbesluit hebben de Hongaarse autoriteiten bijgewerkte informatie uit studies van transmissienetbeheerders ingediend waarin rekening is gehouden met de invoer en de ontwikkeling van de vraag. Volgens de studie van MAVIR die in overweging 50 wordt vermeld, heeft de Hongaarse markt tegen 2026 ten minste 5,3 GW en tegen het einde van de prognoseperiode in 2031 iets meer dan 7 GW additionele nieuwe elektriciteitsproductiecapaciteit nodig. De Commissie is derhalve van oordeel dat de maatregel ter bevordering van kernenergie de verwezenlijking van een in het Euratom-Verdrag verankerde doelstelling van gemeenschappelijk belang nastreeft en tegelijk bijdraagt aan de zekerheid van de elektriciteitsvoorziening. |
5.3.4. NOODZAAK VAN DE STEUN EN MARKTFALEN
(296) |
De Commissie heeft in het inleidingsbesluit erkend dat kernenergie wordt gekenmerkt door extreem hoge vaste verzonken kosten en door zeer lange perioden waarover dergelijke kosten moeten worden afgeschreven. Dit geeft aan dat investeerders die een eerste investering in de kernenergiesector overwegen, zullen worden blootgesteld aan aanzienlijke financieringsrisico’s. |
(297) |
De Commissie heeft informatie gevraagd over mogelijke nieuwe investeringen in kernenergie (zonder staatssteun), de tijdlijnen (gezien de specifieke kenmerken van de Hongaarse elektriciteitsmarkt), hun verwachte ontwikkeling alsmede marktmodellen in verband daarmee om te beoordelen of er sprake was van marktfalen dat nieuwe investeringen in nucleaire projecten in Hongarije zou kunnen beïnvloeden en wat deze projecten zouden zijn. |
(298) |
Zoals in overweging 129 van het inleidingsbesluit toegelicht, moet de Commissie, teneinde te bepalen of staatssteun nodig is, bepalen of de maatregel gericht is op een situatie waarin hij een wezenlijke verbetering tot stand zou kunnen brengen die de markt op zich niet kan teweegbrengen, bijvoorbeeld door een welomschreven marktfalen te verhelpen. |
(299) |
De beoordeling van het bestaan van marktfalen maakt deel uit van de beoordeling van de vraag of staatssteun nodig is om de nagestreefde doelstelling van gemeenschappelijk belang te verwezenlijken. In het onderhavige geval streeft Hongarije naar de bevordering van nieuwe investeringen in kernenergie, een doelstelling die in het Euratom-Verdrag is verankerd, om het tekort aan totale nationale geïnstalleerde capaciteit waarmee het land weldra zal worden geconfronteerd aan te pakken. Daarom moet de Commissie beoordelen of staatssteun nodig is voor het verwezenlijken van de doelstelling om nieuwe investeringen in kernenergie te bevorderen. |
(300) |
In dit verband herinnert de Commissie aan de opmerkingen van belanghebbenden met betrekking tot de vraag of de Commissie dient te beoordelen of investeringen in elektriciteitsopwekking in het algemeen door een marktfalen worden gekenmerkt. Sommige belanghebbenden merken op dat er voor dergelijke investeringen geen marktfalen zou bestaan en dat de huidige lage groothandelsprijs van elektriciteit alleen maar een reactie op de normale marktwerking zou zijn. Andere belanghebbenden hebben het argument aangevoerd dat de Commissie de relevante markt waarop het bestaan van marktfalen wordt beoordeeld dient te definiëren als de geliberaliseerde interne elektriciteitsmarkt. Mocht er op die relevante markt sprake zijn van marktfalen, dan zou een kerncentrale bovendien niet de beste oplossing zijn om dat marktfalen aan te pakken. |
(301) |
Bij de beoordeling van de noodzaak van de steun onderzoekt de Commissie evenwel of de doelstelling van gemeenschappelijk belang zonder overheidsinterventie kan worden verwezenlijkt dan wel of een marktfalen dit verhindert. Bij de beoordeling van de noodzaak van de steun is het niet nodig dat de Commissie eerst een relevante markt definieert. Om vast te stellen of er sprake is van marktfalen moet de Commissie eerst bepalen welke doelstelling van gemeenschappelijk belang de lidstaat tracht te verwezenlijken. De doelstelling van gemeenschappelijk belang van deze maatregel betreft niet de interne elektriciteitsmarkt in het algemeen noch investeringen in elektriciteitsopwekking in het algemeen, maar betreft de bevordering van nieuwe investeringen in kernenergie, zoals in het Euratom-Verdrag verankerd, die uiteraard onmiskenbaar deel uitmaken van de elektriciteitsmarkt en zullen helpen om Hongarijes toekomstige tekort aan totale geïnstalleerde capaciteit aan te pakken. Ten tweede moet de Commissie onderzoeken of het vrije spel van vraag en aanbod op de elektriciteitsmarkt in het algemeen ervoor zorgt dat die doelstelling van nieuwe nucleaire ontwikkelingen zonder overheidsinterventie kan worden bereikt. In dat opzicht is de definitie van een bepaalde markt niet nodig. |
(302) |
De Commissie heeft derhalve beoordeeld of er sprake is van marktfalen wat betreft de doelstelling om in Hongarije nieuwe investeringen in kernenergie te bevorderen en of het een algemeen kenmerk van de Hongaarse markt is dan wel een specifiek kenmerk dat alleen met kernenergie verband houdt. |
(303) |
In punt 5.1.1.4 van dit besluit heeft de Commissie geconcludeerd dat het project niet genoeg rendement zou opleveren om de kosten te dekken van een particuliere investeerder die alleen tegen marktprijzen financiering zou kunnen verkrijgen, aangezien het verwachte interne rendement van de investering lager is dan een op de markt gebaseerde WACC-benchmark voor het project en een rationele particuliere investeerder derhalve niet onder dergelijke voorwaarden zou investeren zonder aanvullende staatssteun. |
(304) |
Wat investeringen in kernenergie betreft, erkent Hongarije dat deze technologie wordt gekenmerkt door extreem hoge verzonken investeringskosten en door zeer lange wachttijden voordat investeerders worden beloond. |
(305) |
Het inleidingsbesluit bevat al een beschrijving van de Hongaarse elektriciteitsmarkt en de redenering achter de beslissing van Hongarije om een nieuw kerncentraleproject te realiseren, vooral omdat wordt verwacht dat de bestaande elektriciteitscentrales weldra buiten gebruik zullen worden gesteld. Zoals in overweging 14 van het inleidingsbesluit toegelicht, is de door de MVM-groep uitgevoerde haalbaarheidsstudie waarin de implementatie en financiering van een nieuwe kerncentrale is onderzocht, gebaseerd op de veronderstelling dat in Hongarije 6 000 MW van de bruto geïnstalleerde capaciteit van 8 000 tot 9 000 MW naar verwachting in 2025 verdwenen zal zijn als gevolg van de sluiting van verouderde elektriciteitscentrales. |
(306) |
Zoals in de overwegingen 15 en 45 van het inleidingsbesluit vermeld, heeft de Hongaarse transmissienetbeheerder MAVIR voorspeld dat Hongarije in de toekomst met een aanzienlijk tekort aan totale geïnstalleerde capaciteit zal worden geconfronteerd (133). Volgens de recentste beschikbare informatie, zoals vermeld in overweging 50 van dit besluit, wijzen de nieuwe schattingen op een totale capaciteitsbehoefte van meer dan 7 GW tegen 2031. Volgens de Hongaarse autoriteiten zal de huidige lokale elektriciteitsproductie bijgevolg hoe langer hoe minder aan de groeiende vraag naar energie kunnen voldoen en zal Hongarije dus onvermijdelijk worden geconfronteerd met een kloof tussen de vraag naar en het aanbod van elektriciteit, waarbij het land steeds meer afhankelijk zal worden van de invoer van elektriciteit en de eindverbruikers de elektriciteitsprijzen zullen zien stijgen indien nieuwe investeringen in elektriciteitsproductiefaciliteiten uitblijven. Het Paks II-project zal met zijn capaciteit van 2,4 GW helpen om aan de vraag naar elektriciteit te voldoen. |
(307) |
De Hongaarse autoriteiten hebben verder gewezen op de bevinding van MAVIR dat ondanks het grote geïdentificeerde capaciteitstekort betrekkelijk weinig nieuwe capaciteit in Hongarije wordt gebouwd, zoals toegelicht in overweging 46 van het inleidingsbesluit en zoals blijkt uit tabel 2 van overweging 51 van dit besluit. De Commissie vraagt zich derhalve af of een marktfalen dat van toepassing is op nieuwe investeringen in kernenergie in Hongarije specifiek is voor dat type investeringen. |
(308) |
De Commissie merkt op dat nieuwe investeringen in kernenergie in Europa worden gekenmerkt door onzekerheden en dat in sommige gevallen staatssteunmaatregelen zouden kunnen worden gepland. De Commissie heeft de door Hongarije ingediende informatie met betrekking tot nieuwe nucleaire projecten in Finland, Frankrijk en Slowakije waarvan is beweerd dat ze op marktbasis zijn gefinancierd, bestudeerd. Hongarije stelt dat marktfinanciering van deze projecten het bestaan van marktfalen voor nucleaire projecten zou uitsluiten (althans voor sommige lidstaten). De Commissie merkt echter op dat in Slowakije, Frankrijk en in het geval van Olkiluoto 3 in Finland de beslissingen om in de projecten te investeren zijn genomen vóór de economische crisis in 2008 en vóór de ramp in Fukushima, twee gebeurtenissen die de investeringsparameters mogelijk aanzienlijk zouden hebben beïnvloed. Bovendien zijn de investeringen in Finland gebaseerd op het Mankala-businessmodel (134), waarbij de Finse investeerders alle geproduceerde elektriciteit tegen kostprijs krijgen. Het Mankala-model biedt de vele aandeelhouders die deel uitmaken van de investeringscoöperatie de mogelijkheid om de betrokken risico’s te delen, in plaats van dat één aandeelhouder of een paar grote aandeelhouders alle risico’s die verbonden zijn aan de realisatie van een project voor de bouw van een kerncentrale op zich neemt/nemen. |
(309) |
Hongarije heeft aangevoerd dat Paks II moet worden vergeleken met het Hanhikivi-1-project in Finland, dat door Fennovoima zal worden gebouwd. De Commissie merkt op dat het Hanhikivi-1-project op het Mankala-businessmodel is gebaseerd en dat bovendien 34 % van de aandelen in bezit is van de aannemer van de centrale, Rosatom. De Commissie is niet in staat de twee projecten, die een ander risicoprofiel lijken te hebben, te vergelijken, althans wat aandeelhouderschap betreft. Hongarije zou als investeerder het risico van het Paks II-project volledig op zich nemen, terwijl de investeerders van Mankala de lasten zullen delen. Bovendien zal de aannemer van de centrale, als directe aandeelhouder in het Hanhikivi-1-project, zich mogelijk anders gedragen in het Paks II-project, waar hij uitsluitend op grond van het EAB-contract aansprakelijk kan worden gesteld, niet als investeerder of aandeelhouder. |
(310) |
Daarom zouden kernprojecten die al worden gebouwd geen goede benchmarks lijken te zijn voor de beoordeling of er bij nieuwe investeringen in kernenergie sprake is van marktfalen. |
(311) |
Daarnaast heeft Hongarije informatie ingediend over in andere lidstaten bestaande plannen voor de bouw van nieuwe kerncentrales: Litouwen, Roemenië, Bulgarije en Tsjechië. Deze plannen lijken echter onzeker, of lijken nog steeds in onderhandeling over de nodige steunmaatregelen en financieringsstructuur (135), of lijken de bedoeling te hebben het prijsrisico te dekken door middel van „contracts for difference” (136). Aangezien deze plannen nog niet concreet lijken te zijn, lijken ze geen betrouwbare indicatie te zijn voor het beoordelen van het bestaan van marktfalen. |
(312) |
Volgens een studie van ICF Consulting Services voor het directoraat-generaal Economische en financiële zaken van de Commissie over de effectbeoordeling van de Euratom-leningsfaciliteit (137) („de ICF-studie”) hebben nucleaire projecten bepaalde unieke kenmerken die het bijzonder moeilijk kunnen maken om dergelijke projecten gefinancierd te krijgen. Deze kenmerken omvatten: de hoge vermogenskosten en technische complexiteit van kernreactoren die relatief grote risico’s inhouden bij het verkrijgen van de vergunning en tijdens de bouw en exploitatie; de lange terugverdientijd; de vaak controversiële aard van nucleaire projecten, die aanleiding geeft tot extra politieke, publieke en regelgevingsrisico’s; en de noodzaak van een duidelijke aanpak en financieringsregeling voor het beheer van radioactief afval en de ontmanteling van centrales. Naast de traditionele uitdagingen die verband houden met financiering, worden bouwers van kerncentrales volgens de ICF-studie geconfronteerd met verscherpt toezicht en meer terughoudendheid van potentiële financiers als gevolg van de huidige marktomstandigheden, namelijk de aanhoudende effecten van de wereldwijde financiële crisis van 2008, het Fukushima-ongeval, de problemen in de eurozone, en Basel III. Als gevolg van de uitdagingen op het gebied van financiering gaat tegenwoordig weer meer aandacht uit naar het risico van een project (138). Volgens de ICF-studie, die zich baseert op meningen van geraadpleegde stakeholders, zijn de uitdagingen op het gebied van financiering niet zozeer toe te schrijven aan het gebrek aan beschikbaarheid van financiering door de particuliere sector dan wel aan het feit dat de aan dergelijke investeringen verbonden risico’s te groot zijn in vergelijking met die van alternatieve investeringsmogelijkheden (namelijk investeringen in infrastructuur voor de productie van conventionele en hernieuwbare energie). In de ICF-studie wordt geconcludeerd dat de financiering van nucleaire technologie bijgevolg onaantrekkelijk is, wat leidt tot een kloof tussen het vereiste investeringsniveau en wat de markt bereid is te bieden. |
(313) |
De financiële risico’s die verband houden met de ontwikkeling van nieuwe nucleaire installaties omvatten: het ontwikkelings- en projectvoorbereidingsrisico, bouwrisico, markt- en inkomstenrisico, beleidsrisico’s en regelgevingsrisico’s. Volgens de ICF-studie houden de specifieke risico’s van de productie van kernenergie, versus andere soorten elektriciteitsopwekking, verband met verplichte nucleaire veiligheidsnormen die maken dat de bouw- en exploitatiekosten hoger zijn dan bij andere energietechnologieën, en met de gemiddelde levensduur van een kernenergie, die aanzienlijk langer is dan de levensduur van vergelijkbare infrastructuurinvesteringen, wat aanleiding geeft tot bijbehorende financiële risico’s. Deze bevinding is in lijn met de bevindingen van de Commissie bij de beoordeling van staatssteun aan Hinkley Point C (139). |
(314) |
Volgens de stakeholders die in het kader van de studie zijn geraadpleegd, vormen marktrisico’s de grootste belemmering voor investeringen in kernenergie. Wat marktrisico’s betreft, wordt in de ICF-studie vastgesteld dat in vergelijking met conventionele energiebronnen die binnen drie jaar operationeel kunnen zijn en inkomsten kunnen genereren, het langer duurt om kerncentrales te bouwen en operationeel te krijgen teneinde inkomsten te genereren. Een langere levensduur van de centrale betekent ook dat over een langere periode inkomsten worden gegenereerd, in tegenstelling tot de korte tot middellange periode bij investeringen in conventionele energiebronnen. Aangezien het moeilijk is om energieprijzen nauwkeurig te voorspellen voor een lange periode, baseren investeerders zich op prognoses voor toekomstige prijzen van fossiele brandstoffen, het aandeel van hernieuwbare energiebronnen in de sector, de toegang van energie uit hernieuwbare bronnen tot het elektriciteitsnet, en de toekomstige koolstofprijs (140). De prijzen van fossiele brandstoffen worden door de markt bepaald en zijn intrinsiek onzeker, maar de koolstofprijs wordt tot op zekere hoogte door het beleid bepaald. Volgens de ICF-studie is het onzeker of de koolstofprijs in de toekomst hoog genoeg zal zijn om ervoor te zorgen dat niet-fossiele technologieën, inclusief kernenergie, kunnen concurreren. |
(315) |
Daarnaast merkt de Commissie op dat er over het algemeen grote onzekerheid bestaat over de langetermijnontwikkeling van de elektriciteitsprijzen, aangezien toekomstige prijzen in upstreammarkten voor gas, kolen en olie alsmede het toekomstige beleid inzake hernieuwbare energie, nucleaire energie en emissiehandel de toekomstige elektriciteitsprijzen zullen beïnvloeden en zeer moeilijk te voorspellen zijn. Deze conclusie wordt ook ondersteund door de status van soortgelijke projecten in de Unie, waar de zekerheid van inkomsten en de garantie van een output voor de elektriciteit cruciaal waren bij het nemen van investeringsbeslissingen. Bovendien voeden de huidige trend naar lagere elektriciteitsprijzen in Europa en de groeiende behoefte in elektriciteitsmarkten aan flexibele energieopwekking de onzekerheid over de toekomstige inkomstenstroom van een kerncentrale die een inflexibele basislast produceert. |
(316) |
In de ICF-studie wordt ook een extra element van marktrisico geïdentificeerd dat betrekking heeft op de kredietwaardigheid van de ontwikkelaar die/het nutsbedrijf dat verantwoordelijk is voor het project en de lidstaat die het project financieel ondersteunt. De kredietwaardigheid beïnvloedt de financieringskosten en kan deze dermate doen stijgen dat ze te hoog zijn voor particuliere investeringen. |
(317) |
Volgens de ICF-studie kunnen kerncentrales door hun lange financiële en initiële ontwerplevensduur blootstaan aan risico’s die voortvloeien uit veranderingen in de publieke en politieke steun, wat gevolgen heeft voor de commerciële en financiële levensvatbaarheid van nucleaire projecten. Investeerders gaan daarom op zoek naar geruststelling en zekerheid dat wanneer de bouw van de centrale is voltooid, het energiecontract zal worden nagekomen of de geschatte operationele levensduur van de centrale zal worden gehaald. De bezorgdheid van investeerders houdt ook verband met reguleringsnormen die tijdens de levenscyclus van een kerncentrale kunnen worden gewijzigd en die extra kapitaalinvesteringen kunnen vereisen of de exploitatiekosten kunnen doen stijgen. Investeerders zijn beducht voor de financiering van dergelijke projecten, tenzij genoeg maatregelen ter verhoging van de veiligheid worden genomen. Dit is vooral belangrijk wanneer een kerncentrale het einde van zijn normale levensduur bereikt en de levensduur ervan wordt verlengd, waarbij een nieuwe vergunning vereist is waarvoor aan aanvullende voorwaarden moet zijn voldaan (141). De geraadpleegde stakeholders hebben aangegeven dat het politieke en regelgevingsrisico de op twee na belangrijkste belemmering voor investeringen in kerncentrales was. |
(318) |
Volgens de studie kan de liberalisering van de markt ook negatieve gevolgen hebben voor het niveau van investeringen in kernenergie in vergelijking met andere energietechnologieën wegens de grotere investering die nodig is. Het regelgevingskader in elke lidstaat speelt ook een rol omdat het van invloed is op het vermogen van een nutsbedrijf om winst te genereren en dus van invloed is op de waarde van het bedrijf en zijn vermogen om nucleaire ontwikkeling vanuit zijn balans of met langlopende leningen bij financiële instellingen te financieren. Een andere belemmering voor financiering van nieuwe investeringen in kernenergie houdt verband met de nieuwste Bazel III-regels inzake kapitaalmarkten, die het kapitaal verhogen dat banken moeten aanhouden ter ondersteuning van langlopende leningen, zoals leningen voor de ontwikkeling van kerncentrales (142). |
(319) |
Deze bevindingen zouden in lijn zijn met de opmerkingen van de Hongaarse autoriteiten die aanvoeren dat er voor ondernemingen uit de particuliere sector, maar ook voor staatsbegrotingen, grenzen zijn aan de financiële risico’s die zij kunnen aangaan voor individuele projecten met zware financieringen, lange bouwperiodes en risico’s met betrekking tot realisatie en inbedrijfstelling bij gebrek aan bescherming tegen tijds- of budgetoverschrijdingen. Bedrijven in de olie- en gassector investeren meer dan nutsbedrijven, vooral na de recente verslechtering van de waarderingen van deze bedrijven. Als nutsbedrijven dan toch investeren, is het gebruikelijk dat ze dat samen met sectorgenoten doen om risico’s te delen. |
(320) |
Uit modelsimulaties die in het kader van de ICF-studie zijn uitgevoerd, blijkt dat investeringen in kerncentrales over het algemeen tot 2030 te weinig concurrerend zijn, maar dat dit gebrek aan concurrentievermogen vanaf 2040 duidelijk verbetert. Maar in het ergste geval van een negatief economisch klimaat zullen nieuwe investeringen gedurende de gehele periode bijna volledig uitblijven (143). Ook blijkt uit de ICF-studie dat de markt na 2030 concurrerender zal zijn, aangezien de koolstof- en energieprijzen na 2030 blijven stijgen. De ICF-studie maakt gebruik van gevoeligheidsmodellen om de ontwikkeling van de koolstofprijs alsmede de invloed daarvan op investeringen in kerncentrales te beoordelen. Volgens die studie zou het in geen van de koolstofprijsscenario’s hypothetisch lukken om kernenergie winstgevend te maken in de periode 2020-2025. |
(321) |
Bovendien blijkt uit openbaar gemaakte informatie van ratingbureaus (144) dat de bouw van nieuwe kerncentrales doorgaans een negatief effect heeft op de kredietrating van nutsbedrijven, terwijl een uitstap uit de nucleaire sector een positief effect heeft op hun kredietrating. |
(322) |
De modellen en bevindingen van de ICF-studie zijn ook volledig van toepassing op de marktsituatie in Hongarije dat, zoals in de overwegingen 305 en 306 toegelicht, in de toekomst naar verwachting met een aanzienlijk tekort aan totale geïnstalleerde capaciteit zal worden geconfronteerd. Gelet op de elementen die in dit punt 5.3.4 zijn uiteengezet, is de Commissie derhalve van mening dat er sprake is van een falen van de financieringsmarkt dat van invloed is op nieuwe investeringen in kernenergie, wat ook geldt voor nieuwe investeringen in kernenergie in Hongarije. |
(323) |
Men zou natuurlijk kunnen aanvoeren dat in het Paks II-project de voornaamste risico’s die verband houden met de ontwikkeling, projectvoorbereiding en bouw tenminste tot op zekere hoogte door het EAB-contract voor een kant-en-klaar opgeleverd project worden afgezwakt. Dit vermindert echter nog steeds niet de markt- en inkomstenrisico’s, noch de beleids- en regelgevingsrisico’s die aan het Paks II-project zijn verbonden. De maatregel lijkt derhalve noodzakelijk om het doel van het bevorderen van nieuwe investeringen in kernenergie in Hongarije te verwezenlijken. |
5.3.5. GESCHIKT INSTRUMENT
(324) |
De Commissie moet in haar beoordeling bepalen of de voorgestelde maatregel een geschikt beleidsinstrument is om de doelstelling van gemeenschappelijk belang, in casu de bevordering van kernenergie, te helpen bereiken. |
(325) |
De maatregel neemt de vorm aan van investeringssteun die de Hongaarse staat aan Paks II toekent voor de ontwikkeling van het project. Hongarije heeft bevestigd dat het niet van plan is om exploitatiesteun toe te kennen aan Paks II tijdens de exploitatie ervan en dat staatssteun alleen de investeringskosten voor de voltooiing van het project zou dekken. |
(326) |
Na het inleidingsbesluit heeft Hongarije geen informatie verstrekt over mogelijke alternatieve instrumenten die nieuwe investeringen in kernenergie zouden kunnen stimuleren. |
(327) |
De commissie is van oordeel dat andere beleidsinstrumenten en -regelingen, zoals preferentiële leningen of belastingverlagingen, niet zouden volstaan om hetzelfde resultaat te bereiken, gezien de specifieke kenmerken van het project en de omvang van de benodigde financiële en andere middelen alsmede het vastgestelde potentiële marktfalen. |
(328) |
De Commissie is derhalve van mening dat de maatregel een geschikt instrument zou zijn voor de bouw van de twee nieuwe reactoren van Paks II. |
5.3.6. STIMULEREND EFFECT
(329) |
Opdat de maatregel een stimulerend effect zou hebben, moet hij het gedrag van de betrokken onderneming zodanig veranderen dat deze bijkomende activiteiten onderneemt die ze zonder de maatregel niet, in beperkte mate of anders zou uitvoeren. |
(330) |
De Commissie merkt op dat Paks II een bedrijf is dat door de staat is opgericht met als enig doel de bouw en exploitatie van de kernreactoren 5 en 6 van de kerncentrale Paks II. Zoals in de overwegingen 12, 26 en 27 beschreven, heeft de Hongaarse staat besloten om Paks II financieel te steunen teneinde deze doelstelling te verwezenlijken. |
(331) |
In dit verband merkt de Commissie op dat het project zonder die steun niet zou doorgaan omdat de vereiste financiële en andere middelen noch beschikbaar noch toegankelijk zouden zijn voor de begunstigde, die geen andere inkomstengenererende activiteiten heeft en wiens kapitaalstructuur volledig door de staat is ontworpen en opgezet. Dit is bevestigd in het formele onderzoek, waarin de Commissie heeft vastgesteld dat het project niet voldoende rendement zou opleveren zonder de steun van de Hongaarse staat (zie de analyse in punt 5.1.1 van dit besluit). |
(332) |
Daarom stimuleert de staatssteun de verwezenlijking van de doelstelling van gemeenschappelijk belang via de ontwikkeling van de kerncentrale. |
5.3.7. EVENREDIGHEID
(333) |
Om de evenredigheid van een maatregel te beoordelen, moet de Commissie ervoor zorgen dat een maatregel beperkt blijft tot het minimum dat de succesvolle voltooiing van het project mogelijk maakt om het nagestreefde gemeenschappelijke doel te bereiken. |
(334) |
In het onderhavige geval zou de begunstigde een financiële bijdrage ontvangen voor de bouw van activa voor elektriciteitsproductie zonder enig aan de herfinanciering van kosten verbonden risico te lopen waarmee andere marktdeelnemers zouden worden geconfronteerd. |
(335) |
In verschillende opmerkingen die de Commissie heeft ontvangen, wordt aangevoerd dat aangezien het project zonder een openbare aanbesteding zal worden uitgevoerd, niet kan worden nagegaan of de maatregel ter dekking van de totale kosten beperkt zou zijn tot het minimum dat nodig is om het project te realiseren. |
(336) |
De Commissie merkt op dat in de regels inzake staatssteun niet is bepaald dat in een offerte de kosten en inkomsten moeten worden geschat. Een offerte is slechts een van de verschillende middelen waarmee een schatting kan worden uitgevoerd. Het feit dat Hongarije Paks II niet als de begunstigde van de maatregel heeft gekozen op basis van een aanbestedingsprocedure vormt dus op zich geen overcompensatie. |
(337) |
Wat betreft de beweringen dat de Hongaarse autoriteiten niet hebben onderzocht wat de minimale steun is om het project realiseerbaar te maken en ervoor hebben gekozen om het project in zijn geheel te financieren, is de Commissie van oordeel dat, aangezien er sprake is van marktfalen, de totale financiering van de bouw van de twee nieuwe reactoren van Paks II als staatssteun moet worden beschouwd, zoals in punt 5.1 van dit besluit bevestigd. |
(338) |
Wat betreft de mogelijke overcompensatie van de begunstigde als gevolg van de maatregel, herinnert de Commissie aan haar economische analyse in punt 5.1. waarin wordt geconcludeerd dat het project zonder steun niet winstgevend zou zijn aangezien het verwachte interne rendement de op de markt gebaseerde WACC niet zou overschrijden, gezien de verwachting dat de gegenereerde inkomsten de initiële en latere kosten van het project niet zullen dekken, zelfs niet in vrij optimistische scenario’s. In haar beoordeling heeft de Commissie het niveau van het interne rendement geschat op basis van marktprijsprognoses en andere parameters die als marktconform worden beschouwd. Bij de bepaling van deze kloof tussen de vermogenskosten en de rendementen heeft de Commissie derhalve volledig rekening gehouden met de verwachte bijdrage van de commerciële inkomsten (verkoop van elektriciteit) aan de levensvatbaarheid van het project. In feite zijn de verwachte kosten van het project vergeleken met de verwachte rendementen, terwijl Hongarije geen extra staatsmiddelen plant. |
(339) |
Aangezien de vermogenskosten van het project hoger zijn dan de verwachte rendementen, is de Commissie van oordeel dat de door Hongarije verleende staatssteun in zijn geheel noodzakelijk en evenredig is voor de bouw van het project en dat overcompensatie in dit verband is uitgesloten. Zoals Hongarije heeft bevestigd, wordt geen extra steun verleend voor de exploitatiefase. |
(340) |
Zoals in de overwegingen 96 en 97 uiteengezet, heeft Hongarije zich er in dit verband toe verbonden dat Paks II de staatsmiddelen alleen voor het project zal gebruiken en dat elk gegenereerd surplus terug naar de staatsbegroting zou vloeien. De Commissie is van oordeel dat die verbintenis elk gebruik van staatsmiddelen dat aanleiding geeft tot extra winsten voor Paks II die hoger zijn dan wat nodig is om de economische levensvatbaarheid van de begunstigde te waarborgen uitsluit, en dat ze ervoor zorgt dat de steun tot het minimum beperkt blijft. |
(341) |
In andere opmerkingen wordt benadrukt dat de staatssteun niet alleen beperkt zou zijn tot de uitvoering van de investering, maar dat ook in de exploitatiefase staatssteun zou worden verleend, wat tot overcompensatie van Paks II zou kunnen leiden. In dit verband brengt de Commissie in herinnering dat Hongarije heeft aangegeven dat het geen extra staatssteun zou verlenen voor de aangemelde maatregel in kwestie. Bovendien herinnert de Commissie eraan dat volgens de aanvullende informatie die Hongarije op 28 juli 2016 heeft ingediend elke nieuwe steun aan Paks II in ieder geval onderworpen zou zijn aan de procedure voor goedkeuring van staatssteun. |
(342) |
De Commissie heeft onderzocht of er sprake zou kunnen zijn van overcompensatie mocht de begunstigde van de maatregel tijdens de exploitatie van de reactoren rendementen realiseren die hoger blijken te zijn dan die welke de Commissie in haar berekeningen van het interne rendement heeft geschat (zie punt 5.1.). De Commissie heeft met name onderzocht wat er zou gebeuren als Paks II alle winsten die niet in de vorm van dividenden aan de staat worden uitgekeerd zou kunnen herinvesteren om additionele activa voor elektriciteitsproductie te ontwikkelen of te kopen en op die manier zijn positie op de markt te versterken. In dit verband merkt de Commissie op dat overeenkomstig de aanvullende informatie die Hongarije op 28 juli 2016 heeft ingediend [zie overweging 96], de begunstigde niet kan herinvesteren in de uitbreiding van de eigen capaciteit of levensduur van Paks II noch in de installatie van extra productiecapaciteit, afgezien van die van de reactoren 5 en 6 die onder dit besluit vallen. |
(343) |
Rekening houdend met de elementen die in dit punt 5.3.7. zijn uiteengezet, is de Commissie van mening, met name in het licht van de aanvullende informatie van de in de overwegingen 96 en 97 vermelde aanmelding, dat de begunstigde de staat dient te vergoeden voor de beschikbaarstelling van de centrale en dat de begunstigde geen extra winsten mag behouden die hoger zijn dan wat strikt noodzakelijk is om zijn economische werking en levensvatbaarheid te waarborgen. Bijgevolg is de maatregel evenredig. |
5.3.8. POTENTIËLE CONCURRENTIEVERSTORINGEN EN EFFECT OP DE HANDEL EN ALGEMENE AFWEGING
(344) |
Opdat de maatregel verenigbaar zou zijn met de interne markt, moeten de negatieve gevolgen van de maatregel in termen van de verstoring van de concurrentie en het effect op het handelsverkeer tussen de lidstaten beperkt zijn en minder zwaar wegen dan de positieve effecten in termen van de bijdrage aan de doelstelling van gemeenschappelijk belang. Het is met name verplicht om, zodra het doel van de maatregel is vastgesteld, de mogelijke negatieve effecten van de maatregel op de mededinging en de handel tot een minimum te beperken. |
(345) |
In het inleidingsbesluit heeft de Commissie drie manieren van mogelijke concurrentieverstoringen geïdentificeerd. Ten eerste een toename van mogelijke marktconcentratie als gevolg van de gecombineerde toekomstige eigendom en exploitatie van de momenteel operationele kerncentrale van Paks en Paks II. Ten tweede had de Commissie twijfels over de vraag of de nieuwe basislastcapaciteiten die worden gekenmerkt door een hoge belastingsfactor mogelijk een toetredingsdrempel voor nieuwe marktspelers vormen en een bepaalde hoeveelheid duurdere opwekkingscapaciteit lager op de aanbodcurve kunnen doen belanden. In dit verband heeft de Commissie de volgende parameters onderzocht: i) de potentiële effecten van de maatregel op de Hongaarse markt; ii) de potentiële grensoverschrijdende effecten van de maatregel; en iii) de potentiële effecten van de parallelle exploitatie van de kerncentrale van Paks en Paks II. Ten slotte is een mogelijke verstoring gevonden, in die zin dat de Commissie vermoedde dat Paks II een bepaald risico voor de liquiditeit van de groothandelsmarkt zou kunnen veroorzaken door het aanbod op de markt te beperken. |
5.3.8.1. Toename van de mogelijke marktconcentratie
(346) |
Na de door de Commissie in het inleidingsbesluit geuite twijfels over een mogelijke marktconcentratie, hebben sommige beweringen van belanghebbenden ook betrekking op een mogelijke fusie tussen Paks II en de exploitant van de vier reactoren in de kerncentrale van Paks die momenteel actief zijn. De MVM-groep, Paks II en de Hongaarse staat hebben dit ontkend. |
(347) |
De Commissie merkt op dat de Hongaarse elektriciteitsproductiemarkt wordt gekenmerkt door een relatief hoge marktconcentratie, waarbij de huidige kerncentrale van Paks (MVM-groep) goed is voor ongeveer 50 % van de binnenlandse elektriciteitsproductie. Dergelijke marktconcentraties kunnen nadelig zijn voor een efficiënte marktconcurrentie omdat ze een toetredingsdrempel kunnen vormen voor nieuwe marktspelers en een liquiditeitsrisico kunnen inhouden door het beschikbare aanbod te beperken. |
(348) |
Het is de bedoeling dat de twee nieuwe kernreactoren van Paks II operationeel worden op een moment dat de bestaande vier kernreactoren nog niet zijn uitgefaseerd. De Commissie heeft er in het inleidingsbesluit op gewezen dat dit een verstorend effect zou kunnen hebben op de Hongaarse markt, tenzij de exploitanten van de kerncentrale van Paks en Paks II volledig gescheiden worden gehouden en als onafhankelijk en niet met elkaar verbonden kunnen worden beschouwd. |
(349) |
De Commissie aanvaardt dat Paks II momenteel juridisch onafhankelijk is van de MVM-groep. De Commissie was echter bezorgd dat die juridische scheiding onvoldoende was of dat ze misschien niet zou worden gehandhaafd zonder aanvullende garanties hieromtrent. De Commissie was ook bezorgd over toekomstige mogelijke banden van Paks II met ondernemingen onder zeggenschap van de staat die actief zijn op het gebied van energie, wat hun invloed op de Hongaarse energiemarkt had kunnen versterken. |
(350) |
Ten eerste merkt de Commissie op dat de Hongaarse maatregel tot doel heeft de bestaande nucleaire capaciteit van de kerncentrale van Paks tussen 2025 en 2037 te vervangen. Er wordt inderdaad verwacht dat alle vier de reactoren die momenteel operationeel zijn gedurende een bepaalde periode parallel met die van Paks II in gebruik zullen zijn; deze periode zal echter beperkt zijn tot een tijdspanne tussen 2026 en 2032, en met de buitengebruikstelling van al zijn nucleaire capaciteit tegen 2037 zou het marktaandeel van de MVM-groep aanzienlijk dalen. |
(351) |
Ten tweede herinnert de Commissie eraan [zie overweging 102] dat Hongarije heeft aangevoerd dat de MVM-groep en Paks II onafhankelijk en niet met elkaar verbonden zijn om de volgende redenen:
|
(352) |
Dit is ook herhaald door de MVM-groep, die heeft benadrukt dat MVM-groep en Paks II twee afzonderlijke elektriciteitsproducenten zijn, zoals alle andere concurrenten, en dat er geen reden is om aan te nemen dat hun activiteiten worden gecoördineerd of dat de twee bedrijven zouden worden samengevoegd. Bovendien betoogt de MVM-groep dat haar eigen strategie mogelijke investeringen omvat die in de toekomst misschien met Paks II zullen concurreren. |
(353) |
Ten derde herinnert de Commissie aan de aanvullende informatie die door Hongarije is ingediend en in overweging 117 is vermeld, volgens welke Paks II, zijn opvolgers en filialen juridisch en structureel volledig gescheiden zullen zijn in de zin van de punten 52 en 53 van de „Mededeling over bevoegdheidskwesties inzake concentraties” en zullen worden onderhouden, beheerd en geëxploiteerd onafhankelijk en los van de MVM-groep en al haar ondernemingen, opvolgers en filialen alsmede andere ondernemingen die onder zeggenschap van de staat staan en die actief zijn op het gebied van de productie, groothandelsverkoop of detailverkoop van elektriciteit. |
(354) |
De Commissie is van oordeel dat deze aanvullende informatie al haar bezorgdheid met betrekking tot mogelijke toekomstige concentraties en banden tussen gevestigde energie-entiteiten op de Hongaarse elektriciteitsmarkt wegneemt. Er is geen mogelijkheid voor Paks II om nu banden te hebben met de MVM-groep of andere energieondernemingen onder zeggenschap van de staat en dus is er geen mogelijkheid voor Paks II om zijn marktinvloed te vergroten tijdens de exploitatie van de huidige vier actieve reactoren van de kerncentrale van Paks en daarbuiten. |
5.3.8.2. Toetredingsdrempel voor nieuwe marktspelers
(355) |
Wat betreft de twijfels van de Commissie over de vraag of de nieuwe capaciteit een toetredingsdrempel voor nieuwe marktspelers kan vormen, is in sommige opmerkingen benadrukt dat kerncentrales worden ingezet om de hoge basislastcapaciteit te dekken die voorrang krijgt wanneer ze op het net wordt gezet en dat kerncentrales dankzij hun lage exploitatiekosten ook een betere positie op de aanbodzijde van de markt hebben. |
(356) |
De Commissie heeft het mededingingseffect van de maatregel op andere marktspelers op de Hongaarse markt en op naburige markten geanalyseerd. Zij heeft ook specifiek gekeken naar de periode van de parallelle exploitatie van de vier reactoren van de kerncentrale van Paks die momenteel actief zijn en Paks II, dat wil zeggen de geplande periode tussen 2026 en 2032. |
a) De potentiële effecten van de maatregel op de Hongaarse markt
(357) |
De Commissie herinnert eraan dat de exploitatie van de reactoren 5 en 6 van Paks II tot doel heeft het capaciteitsverlies te compenseren dat ontstaat wanneer de reactoren 1 tot en met 4 van de kerncentrale van Paks buiten gebruik worden gesteld in respectievelijk 2032, 2034, 2036 en 2037, zonder plannen voor een verdere verlenging van hun levensduur [zie overweging 10]. Het is de bedoeling dat de twee nieuwe reactoren 5 en 6 van Paks II in respectievelijk 2025 en 2026 in gebruik worden genomen. In de studie die MAVIR in 2016 heeft gepubliceerd [zie overweging 20], wordt ook uitgegaan van deze ontwikkeling van de nucleaire capaciteit. |
(358) |
De Commissie brengt in herinnering dat de elektriciteit die momenteel door de kerncentrale van Paks wordt geproduceerd goed is voor 36 % van Hongarijes totale elektriciteitsverbruik — een percentage dat zal dalen gezien de verwachte groei van de vraag zoals in overweging 50 vermeld — en dat de productie van Paks II naar verwachting vergelijkbaar zal zijn zodra de kerncentrale van Paks is uitgefaseerd. |
(359) |
Rekening houdend met het capaciteitsvervangende karakter van het Paks II-project, merkt de Commissie op dat zodra alle vier de reactoren van de kerncentrale van Paks in 2037 zijn uitgefaseerd het door de transmissienetbeheerder voorspelde tekort aan totale nationale geïnstalleerde capaciteit, zoals uiteengezet in overweging 50, zou terugvallen naar eerdere niveaus [zie ook figuur 7 van overweging 108], wat betekent dat de capaciteit van 2,4 GW van Paks II niet zal leiden tot een langetermijnstijging van de totale geïnstalleerde nucleaire capaciteit in Hongarije. |
(360) |
De Commissie merkt tevens op dat de lijst van lopende investeringen of goedgekeurde nieuwe investeringen in installaties voor elektriciteitsopwekking nogal kort is [zie tabel 2 in overweging 51]. Gezien deze gegevens is de Commissie van oordeel dat Hongarije een belangrijke netto-importeur blijft na de uitfasering van de huidige vier actieve reactoren van de kerncentrale van Paks. |
(361) |
Zoals in overweging 93 uiteengezet, heeft Hongarije gesteld dat volgens de NERA-studie de door Paks II geleverde capaciteit van 2,4 GW zou worden geleverd door commerciële gasturbines met open cyclus en met gecombineerde cyclus mocht de aangemelde maatregel niet worden uitgevoerd. Zelfs met Paks II zal er in de markt ruimte zijn voor capaciteit uit nieuwe gascentrales of andere capaciteit. In de NERA-studie wordt gesuggereerd dat zelfs indien het grootste deel van de capaciteit van de Paks II-centrale door capaciteit uit nieuwe gascentrales in Hongarije werd vervangen, het land sterk afhankelijk zou blijven van de invoer van elektriciteit. |
(362) |
Wat de inzet van mogelijke technologieën naast Paks II betreft, herinnert de Commissie aan het argument van Hongarije dat de huidige en vroegere beslissingen van hernieuwbare-energiecentrales om zich op de markt te begeven, in zeer hoge mate afhankelijk zijn/waren van overheidssubsidies in plaats van marktprijzen [zie overweging 107, onder a)]. De Commissie erkent dat Hongarijes nationale energiestrategie (145) voorziet in hernieuwbare energie in de energiemix in overeenstemming met het Europese klimaat- en energiepakket voor 2020 (146), de nationale hernieuwbare-energiedoelstellingen die zijn uiteengezet in de richtlijn hernieuwbare energie (147) en de belangrijkste doelstellingen van het klimaat- en energiekader voor 2030 (148). De Commissie merkt op dat de variabele kosten (149) van hernieuwbare-energietechnologieën traditioneel lager zijn dan die van nucleaire technologie omdat hernieuwbare-energietechnologieën niet afhankelijk zijn van brandstof. Daarnaast is Hongarije, gezien de genoemde Europese en nationale doelstellingen en verplichtingen op het gebied van hernieuwbare energie, geen uitzondering wat betreft de inzet van steunmechanismen voor nieuwe centrales voor elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare bronnen. De Commissie merkt op dat een deel van METÁR, Hongarijes hernieuwbare-energieregeling, sinds januari 2017 operationeel is (150), terwijl voor andere delen van de regeling die betrekking hebben op grotere producenten van energie uit hernieuwbare bronnen een aanvraag tot goedkeuring van staatssteun bij de Commissie is ingediend. |
(363) |
De Commissie herinnert eraan dat volgens de in 2016 gepubliceerde studie van MAVIR [zie overweging 20] de huidige steenkoolcentrales (bruinkoolcentrales) [zie de figuren 1 en 2 van overweging 43] tussen 2025 en 2030 geleidelijk buiten gebruik zullen worden gesteld, wat ruimte zou creëren voor nieuwe installaties, vooral omdat de in overweging 362 genoemde technologieën die een fluctuerende hoeveelheid elektriciteit opwekken het gelijktijdige gebruik van complementaire, flexibele capaciteit zouden vereisen. |
(364) |
De Hongaarse maatregel is ontworpen als investeringssteun en zodra de reactoren in gebruik zijn genomen, zal Paks II geen verdere exploitatiesteun krijgen, waardoor het aan marktrisico’s zal zijn blootgesteld. |
(365) |
De elektriciteitsprijzen worden voornamelijk bepaald door de marginale kosten van de producenten die in een bepaalde markt actief zijn. Hernieuwbare-energietechnologieën hebben lage marginale kosten, omdat de meeste van hen zonder brandstofkosten kunnen werken. Nucleaire technologie heeft ook lage exploitatiekosten en komt in de ranglijst van de zogenaamde „merit order” (rangorde van in te zetten capaciteit) na hernieuwbare-energietechnologieën. Kolencentrales hebben wegens hun brandstofkosten doorgaans hogere marginale kosten dan kerncentrales, maar hebben meestal lagere exploitatiekosten dan een centrale op basis van gasturbines met gecombineerde cyclus dankzij de lage prijzen van CO2-rechten. Dit betekent dat technologieën met hogere exploitatiekosten de prijzen kunnen verhogen, en dus zal de aanwezigheid van kernenergie in de energiemix op zich de elektriciteitsprijs in Hongarije naar verwachting niet verhogen en zal kernenergie een prijsvolger in plaats van een prijszetter zijn. |
b) De potentiële grensoverschrijdende effecten van de maatregel
(366) |
Zowel Hongarije als verschillende belanghebbenden hebben erop gewezen dat de te beoordelen energiemarkt groter is dan het grondgebied van de individuele staat, voornamelijk wegens het zeer hoge interconnectieniveau en het feit dat de maatregel concurrentieverstoringen inhoudt die gevolgen hebben voor ten minste de lidstaten die dicht bij Hongarije liggen. |
(367) |
De Commissie merkt op dat, zoals blijkt uit figuur 5 in overweging 49 van dit besluit, de import-exportbalans van Hongarijes elektriciteitshandel met bijna alle naburige lidstaten negatief is. De Commissie neemt ook nota van het feit dat Hongarije een netto-importeur is. Uit figuur 1 in overweging 43 blijkt dat in 2015 ongeveer 30 % van de in Hongarije verbruikte elektriciteit afkomstig was uit het buitenland (ongeveer 13 TWh). De Commissie brengt in herinnering dat, zoals in figuur 2 in overweging 43 van het inleidingsbesluit toegelicht, het importniveau even hoog was in 2014. |
(368) |
De Commissie is van oordeel dat Hongarije een zeer geïntegreerde elektriciteitsmarkt in de Europese Unie is, met een interconnectiecapaciteit die ongeveer 75 % van de totale geïnstalleerde binnenlandse productiecapaciteit bedraagt. Daarnaast, zoals blijkt uit de tabellen 4 en 5 in overweging 105, zal de interconnectiecapaciteit tegen 2030 aanzienlijk toenemen, waardoor handelsstromen de Hongaarse prijsregio zullen kunnen blijven bereiken. |
(369) |
Wat in overweging 365 is uiteengezet, geldt ook in een grensoverschrijdende context. De bouw van Paks II zal in de toekomst een neerwaartse prijsdruk uitoefenen op de Hongaarse markt, omdat de marginale kosten van de door Paks II geproduceerde elektriciteit relatief laag zijn in vergelijking met de alternatieve capaciteit van gasturbines met open cyclus en met gecombineerde cyclus die volgens NERA zouden worden gebouwd indien Paks II er niet komt. De NERA-studie heeft echter aangetoond dat Paks II een prijsvolger blijft en dat prijsverhogingen in Hongarije ook in de toekomst zullen uitgaan van andere centrales. Bijgevolg zal de invoer in Hongarije rendabel blijven. |
(370) |
De Commissie heeft rekening gehouden met de opmerkingen van Hongarije met betrekking tot de mogelijke effecten van Paks II in een bredere marktcontext. Zoals in overweging 112 is uiteengezet, blijkt uit NERA’s beoordeling van de directe naburige markten waarmee de Hongaarse markt momenteel is gekoppeld (Hongarije + Slowakije + Roemenië) dat de som van de marktaandelen van de MVM-groep en Paks II in de gekoppelde markt van Hongarije + Slowakije + Roemenië niet groter zou zijn dan 20 % [zie figuur 10 van overweging 112]. |
(371) |
Wat andere naburige markten betreft, zullen de effecten van de nieuwe centrale Paks II naar verwachting minder significant zijn wegens het gebrek aan marktkoppeling met die prijszones en wegens de beperktere (bestaande en geplande) capaciteit van de interconnecties met die lidstaten (zie de tabellen 3 en 4). |
c) Mogelijke effecten van de parallelle exploitatie van de kerncentrale van Paks en Paks II
(372) |
Zoals in de overwegingen 98 en 99 en in de overwegingen 241 tot en met 244 uiteengezet, is de bouw van kerncentrales om verschillende redenen gevoelig voor vertragingen die de bouwtijd verlengen. De Commissie erkent dat de uitvoering van het project al aanzienlijke vertraging heeft opgelopen ten opzichte van de oorspronkelijke planning, […]. Daarnaast, zoals blijkt uit tabel 3 in overweging 99, heeft de door JSC NIAEP aangeboden technologie gemiddeld 2 jaar vertraging opgelopen in Rusland, de thuismarkt van de aannemer waar hij het merendeel van zijn centrales heeft gebouwd. Deze vertragingen zijn aanzienlijk langer wanneer het project buiten Rusland wordt uitgevoerd (tot 7 jaar vertraging in India). Hongarije stelt dat Paks II naar verwachting de eerste in de EU in bedrijf gestelde kerncentrale met VVER III+-technologie wordt, die aan de hoogste normen inzake nucleaire veiligheid zal voldoen en waarbij het technisch niet-vrijgestelde deel van het project zal worden aangekocht in overeenstemming met de aanbestedingsvoorschriften van de Unie. Het valt redelijkerwijs te verwachten dat dit extra vertragingen kan veroorzaken. De Commissie verwacht dan ook dat de oorspronkelijk vastgestelde periode van 6 jaar gedurende welke alle vier reactoren van de kerncentrale van Paks en de beide reactoren van Paks II samen operationeel zullen zijn, aanzienlijk korter zal worden. Daarnaast kan een bepaalde overlapping van de exploitatie van de bestaande en nieuwe reactoren — realistisch eerder beperkt in de tijd om de zojuist uiteengezette redenen — weliswaar een duidelijk effect hebben op de binnenlandse markt maar toch als evenredig worden beschouwd gezien de doelstelling van voorzieningszekerheid en de noodzaak om de ontmanteling van de reactoren van de kerncentrale van Paks zorgvuldig voor te bereiden, rekening houdend met het feit dat de nucleaire opwekkingscapaciteit goed is voor meer dan 50 % van de elektriciteitsopwekking in Hongarije. |
(373) |
In ieder geval herinnert de Commissie aan de bevindingen van de NERA-studie [zie met name figuur 7 van overweging 108], waaruit blijkt dat zelfs tijdens de parallelle exploitatie van de kerncentrale van Paks en Paks II (tussen 2025 en 2037) de binnenlandse elektriciteitscentrales niet volledig zullen kunnen voldoen aan de verwachte groeiende nationale piekvraag, aangezien de extra capaciteit uit hernieuwbare energiebronnen en gas samen met de nucleaire opwekkingscapaciteit kleiner zal zijn dan de verwachte binnenlandse vraag (aangegeven met een zwarte lijn in figuur 7). Volgens de studie heeft dit vooral te maken met het feit dat Hongarije momenteel met een aanbodtekort kampt en aanzienlijke hoeveelheden elektriciteit moet invoeren. NERA stelt dat dit tekort verder zal toenemen tussen 2015 en 2025, aangezien de vraag naar elektriciteit in Hongarije aanzienlijk zal groeien tot 2040 en Hongarijes op een na grootste constant werkende elektriciteitscentrale [de elektriciteitscentrale van Mátra — zie de figuren 1 en 2 in overweging 43] naar verwachting tussen 2025 en 2030 zal worden gesloten, zoals voorzien in de studie van de transmissienetbeheerder [zie overweging 20]. |
(374) |
Bijgevolg is naast de vermelde nucleaire capaciteit en capaciteit uit hernieuwbare energiebronnen en gas ook binnenlandse of ingevoerde capaciteit nodig om aan de binnenlandse vraag te voldoen en om te verzekeren dat het systeem bij verwachte capaciteitstekorten stabiel blijft. Extra capaciteit is ook vereist voor de verplichte reserveopbouw die ENTSO-E voorschrijft [zie overweging 50]. |
(375) |
Daarnaast herinnert de Commissie eraan dat, zoals in overweging 105 uiteengezet, het reeds hoge niveau van interconnectie van Hongarije met zijn buurlanden zal blijven stijgen als gevolg van nieuwe interconnectoren die tussen 2016 en 2021 operationeel worden tussen Slowakije (2 × 400 kV en 1 × 400 kV) en Slovenië (1 × 400 kV), dus lang voordat de twee nieuwe reactoren van Paks II operationeel zijn. De Commissie is van mening dat deze nieuwe interconnectoren waarnaar Hongarije verwijst de beschikbaarheid van grensoverschrijdende commerciële stromen, met name invoerstromen, waarschijnlijk zullen verbeteren. |
(376) |
Zoals in overweging 369 beschreven, heeft de Commissie ook rekening gehouden met de bevindingen van de NERA-studie, waarin wordt gesteld dat nucleaire technologie naar verwachting een prijsvolger in plaats van een prijszetter zal blijven, zelfs tijdens de overlappende exploitatieperiode van de kerncentrale van Paks en Paks II wanneer de kans dat kerncentrales de prijszettende centrales zouden zijn in alle uren kleiner dan 5 % blijft [zie figuur 11 van overweging 113]. |
5.3.8.3. Risico voor de liquiditeit van de groothandelsmarkt
(377) |
Zoals in punt 2.6 besproken, worden de meest courante transacties in de Hongaarse groothandelsmarkt voor elektriciteit gesloten via bilaterale stroomafnameovereenkomsten en heeft de HUPX nog niet voldoende liquiditeit gecreëerd. De Commissie had aanvankelijk twijfels omdat in een scenario waarin een dominante leverancier (MVM Partner) en een aanzienlijke hoeveelheid nieuwe opwekkingscapaciteit (Paks II) in handen zijn van dezelfde entiteit (de Hongaarse staat), de markten minder liquide zouden kunnen worden aangezien de betrokken spelers het marktaanbod zouden kunnen beperken. |
(378) |
De Commissie is ook van oordeel dat afhankelijk van de manier waarop de door de nieuwe reactoren geproduceerde elektriciteit op de markt wordt verkocht, de liquiditeit aanzienlijk zou kunnen verslechteren en dat concurrenten verderop in de keten hun kosten zouden kunnen zien stijgen doordat hun concurrerende toegang tot een belangrijke input wordt beperkt (afscherming van input). Dit kan gebeuren als de door Paks II geproduceerde elektriciteit voornamelijk op basis van langlopende contracten aan alleen bepaalde leveranciers zou worden verkocht, waardoor de marktmacht van Paks II in de markt voor elektriciteitsproductie verschuift naar de retailmarkt. |
(379) |
De uitsluiting van banden van Paks II met exploitanten in de retailmarkt die in handen van de staat zijn, zoals in overweging 353 uiteengezet, heeft een aantal punten van zorg van de Commissie helpen wegnemen. |
(380) |
De Commissie merkt op dat Hongarije heeft bevestigd, zoals in overweging 118 uiteengezet, dat de strategie voor de verhandeling van de door Paks II geproduceerde elektriciteit een commerciële, op winstoptimalisatie gerichte strategie op zakelijke, objectieve grondslag zou zijn die wordt uitgevoerd via commerciële handelsovereenkomsten die worden gesloten via biedingen die op een transparant handelsplatform of een transparante beurs worden gecleard. |
(381) |
Hongarije heeft met name bevestigd dat een dergelijke handelsstrategie (exclusief zijn eigen verbruik van de door Paks II opgewekte elektriciteit) als volgt zou worden ontworpen:
|
(382) |
De Commissie merkt tevens op dat Hongarije ervoor zou zorgen dat aanbiedingen en biedingen gelijkelijk en onder dezelfde marktvoorwaarden voor alle handelaren die over een licentie beschikken of zijn geregistreerd beschikbaar zijn op het veilingplatform dat door Paks II zal worden beheerd en dat het systeem voor het clearen van biedingen van dat platform verifieerbaar en transparant is. Er zouden geen beperkingen worden opgelegd met betrekking tot het eindgebruik van de gekochte elektriciteit. |
(383) |
Daarom is ervoor gezorgd dat de door Paks II geproduceerde elektriciteit op transparante wijze op de groothandelsmarkt beschikbaar zal zijn voor alle marktspelers en dat er geen risico is dat de door Paks II geproduceerde elektriciteit zou worden gemonopoliseerd in langlopende contracten die een risico inhouden voor de marktliquiditeit. |
(384) |
De Commissie is derhalve van oordeel dat, zoals de maatregel momenteel is ontworpen, de marktliquiditeitsrisico’s die zouden kunnen ontstaan klein zijn. |
5.3.8.4. Conclusie over concurrentieverstoringen en algemene afweging
(385) |
Na een zorgvuldige beoordeling in punt 5.3 van dit besluit erkent de Commissie dat de maatregel gericht is op het bevorderen van nieuwe investeringen in kernenergie en derhalve bijdraagt aan de verwezenlijking van een in het Euratom-Verdrag verankerde doelstelling van gemeenschappelijk belang en tegelijk bijdraagt aan de voorzieningszekerheid. |
(386) |
De steun zal op een evenredige manier worden toegekend. Hongarije zal ervoor zorgen dat Paks II de staat vergoedt voor de nieuwe reactoren en dat Paks II geen extra winsten behoudt die hoger zijn dan wat strikt noodzakelijk is om zijn economische werking en levensvatbaarheid te waarborgen. De Commissie merkt tevens op dat de door de begunstigde gegenereerde winsten niet zullen worden gebruikt als herinvestering in de capaciteitsuitbreiding van Paks II of om nieuwe opwekkingscapaciteit te kopen of te bouwen zonder goedkeuring van staatssteun. |
(387) |
De Commissie heeft ook onderzocht of de maatregel een toetredingsdrempel zou kunnen vormen voor andere soorten opwekkingcapaciteit, met name in de beperkte periode waarin de kerncentrale van Paks en Paks II parallel worden geëxploiteerd. De Commissie is van mening dat een eventuele toetredingsdrempel beperkt is omdat het door de transmissienetbeheerder geïdentificeerde toekomstige tekort aan totale geïnstalleerde capaciteit de penetratie van andere opwekkingstechnologieën (elektriciteitsopwekking uit zowel hernieuwbare bronnen als niet-koolstofarme bronnen) mogelijk maakt, ongeacht of Paks II wordt gebouwd. |
(388) |
De Commissie heeft ook de mogelijke grensoverschrijdende effecten van de maatregel onderzocht, maar het feit dat de capaciteit van Paks II vergelijkbaar is met die van de huidige vier actieve reactoren van de kerncentrale van Paks zal naar verwachting geen grote grensoverschrijdende rol spelen, zelfs niet bij het hoge interconnectieniveau van Hongarije, aangezien Hongarije een netto-importeur zal blijven met prijzen die tot de hoogste in de regio behoren. Naast het feit dat Hongarije naar verwachting meer zal blijven importeren dan exporteren, is de Commissie van oordeel dat de effecten van Paks II op elektriciteitsprijsregio’s buiten die welke direct aan Hongarije grenzen beperkt zouden zijn wegens de afstands- en netbeperkingen, die in Hongarije opgewekte elektriciteit nog duurder maken voor verder afgelegen regio’s. |
(389) |
De Commissie heeft ook nota genomen van de bevinding dat tijdens de parallelle exploitatie van de kerncentrale van Paks en Paks II, die naar verwachting korter zal duren dan oorspronkelijk voorzien, de binnenlandse elektriciteitscentrales niet aan de verwachte groeiende nationale piekvraag zullen kunnen voldoen. |
(390) |
De Commissie herhaalt dat andere mogelijke marktverstoringen, zoals de toename van de mogelijke marktconcentratie evenals het gebrek aan marktliquiditeit, tot een minimum zijn beperkt op basis van de bevestigingen van Hongarije op 28 juli 2016. |
(391) |
De Commissie concludeert dan ook dat alle potentiële concurrentieverstoringen beperkt zijn en worden gecompenseerd door de vastgestelde nagestreefde gemeenschappelijke doelstelling die op een evenredige manier dient te worden gerealiseerd, met name rekening houdend met de bevestigingen van Hongarije op 28 juli 2016. |
6. CONCLUSIE
(392) |
In het licht van deze overwegingen is de Commissie van oordeel dat de door Hongarije aangemelde maatregel staatssteun inhoudt die, zoals op 28 juli 2016 door Hongarije gewijzigd, verenigbaar is met de interne markt overeenkomstig artikel 107, lid 3, onder c), VWEU, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
De maatregel die Hongarije van plan is uit te voeren ter financiële ondersteuning van de ontwikkeling van twee nieuwe kernreactoren die volledig door de Hongaarse staat worden gefinancierd ten behoeve van de entiteit MVM Paks II Nuclear Power Plant Development Private Company Limited by Shares („Paks II”), die eigenaar en exploitant van deze kernreactoren zou zijn, vormt staatssteun.
Artikel 2
De maatregel is verenigbaar met de interne markt, onder voorbehoud van de voorwaarden die in artikel 3 zijn uiteengezet.
Artikel 3
Hongarije dient ervoor te zorgen dat Paks II alle winsten uit de exploitatie van de reactoren 5 en 6 van de kerncentrale Paks II uitsluitend voor de volgende doeleinden zal gebruiken:
a) |
Het Paks II-project („het project”), dat wordt omschreven als de ontwikkeling, de financiering, de bouw, de inbedrijfstelling, de exploitatie, het onderhoud, de revisie, het afvalbeheer en de ontmanteling van twee nieuwe VVER-reactoren 5 en 6 in de kerncentrale Paks II in Hongarije. De winsten mogen niet worden aangewend voor de financiering van investeringen in activiteiten die niet binnen dat omschreven project vallen. |
b) |
De uitkering van de winsten aan de Hongaarse staat (bijvoorbeeld door middel van dividenden). |
Hongarije dient ervoor te zorgen dat Paks II niet (her)investeert in de uitbreiding van zijn eigen capaciteit, de verlenging van zijn eigen levensduur en de installatie van extra opwekkingscapaciteit, buiten die van de reactoren 5 en 6 van de kerncentrale Paks II. Indien dergelijke nieuwe investeringen worden gedaan, zouden zij onderworpen zijn aan een afzonderlijke goedkeuring van staatssteun.
Hongarije dient ervoor te zorgen dat de strategie voor de verhandeling van de door Paks II geproduceerde elektriciteit een commerciële, op winstoptimalisatie gerichte strategie op zakelijke, objectieve grondslag zal zijn die wordt uitgevoerd via commerciële handelsovereenkomsten die worden gesloten via biedingen die op een transparant handelsplatform of een transparante beurs worden gecleard. De strategie voor de verhandeling van de door Paks II geproduceerde elektriciteit (exclusief eigen verbruik van Paks II) zal de volgende zijn:
|
Tier 1. Paks II zal ten minste 30 % van zijn totale elektriciteitsproductie verkopen op de day-aheadmarkt, intradaymarkt en futuresmarkt van de Hungarian Power Exchange (HUPX). Andere soortgelijke elektriciteitsbeurzen kunnen worden gebruikt met instemming of toestemming van de diensten van de Commissie, die hun instemming of toestemming binnen twee weken na het verzoek van de Hongaarse autoriteiten dienen te geven of te weigeren. |
|
Tier 2. De rest van de totale elektriciteitsproductie van Paks II zal onder objectieve, transparante en niet-discriminerende voorwaarden worden geveild. De voorwaarden voor die veilingen zullen door de Hongaarse energieregulator worden bepaald en zullen vergelijkbaar zijn met de aan MVM Partner opgelegde veilingvoorwaarden [(Besluit 741/2011 van de Hongaarse regulator)]. De Hongaarse energieregulator zal ook toezicht houden op de uitvoering van deze veilingen. |
Hongarije dient ervoor te zorgen dat het veilingplatform voor deze Tier 2 door Paks II wordt beheerd en dat aanbiedingen en biedingen gelijkelijk en onder dezelfde marktvoorwaarden beschikbaar zijn voor alle handelaren die over een licentie beschikken of zijn geregistreerd. Het systeem voor het clearen van biedingen dient verifieerbaar en transparant te zijn. Er mogen geen beperkingen worden opgelegd met betrekking tot het eindgebruik van de gekochte elektriciteit.
Daarnaast dient Hongarije zich ertoe te verbinden dat Paks II, zijn opvolgers en filialen juridisch en structureel volledig gescheiden zijn, onderworpen zijn aan onafhankelijke beslissingsbevoegdheid in de zin van de punten 52 en 53 van de „Mededeling over bevoegdheidskwesties inzake concentraties” (151) en zullen worden onderhouden, beheerd en geëxploiteerd onafhankelijk en los van de MVM-groep en al haar ondernemingen, opvolgers en filialen alsmede andere ondernemingen die onder zeggenschap van de staat staan en die actief zijn op het gebied van de productie, groothandelsverkoop of detailverkoop van elektriciteit.
Artikel 4
Hongarije dient bij de Commissie jaarverslagen in te dienen over de nakoming van de in artikel 3 vermelde verbintenissen. Het eerste verslag dient te worden ingediend één maand na de einddatum van het eerste boekjaar van de commerciële exploitatie van Paks II.
Gedaan te Brussel, 6 maart 2017.
Voor de Commissie
Margrethe VESTAGER
Lid van de Commissie
(1) PB C 8 van 12.1.2016, blz. 2.
(2) Zie voetnoot 1.
(3) Overeenkomst tussen de regering van de Russische Federatie en de regering van Hongarije inzake samenwerking op het gebied van het vreedzame gebruik van kernenergie, gesloten op 14 januari 2014 en in Hongarije geratificeerd bij Wet II van 2014 van het Hongaarse parlement (2014. évi II. törvény a Magyarország Kormánya és az Oroszországi Föderáció Kormánya közötti nukleáris energia békés célú felhasználása terén folytatandó együttműködésről szóló Egyezmény kihirdetéséről).
(4) De Hongaarse autoriteiten gaan ervan uit dat de reactoren elk een nettocapaciteit van 1 180 MW hebben.
(5) Artikel 3 van de IGO.
(1) Regeringsbesluit 1429/2014. (VII. 31.) [A Kormány 1429/2014. (VII. 31.) Korm. Határozata a Magyarország Kormánya és az Oroszországi Föderáció Kormánya közötti nukleáris energia békés célú felhasználása terén folytatandó együttműködésről szóló Egyezmény kihirdetéséről szóló 2014. évi II. törvény szerinti Magyar Kijelölt Szervezet kijelölése érdekében szükséges intézkedésről].
(6) Artikel 8 van de IGO.
(7) Overeenkomst tussen de regering van de Russische Federatie en de regering van Hongarije over de verstrekking van een staatskrediet aan de regering van Hongarije ter financiering van de bouw van een kerncentrale in Hongarije, afgesloten op 28 maart 2014.
(8) Zie overweging 18 van het inleidingsbesluit voor meer informatie over de MVM-groep.
(9) Gegevens van het Hongaarse elektriciteitsnet (Mavir, 2014) — https://www.mavir.hu/documents/10262/160379/VER_2014.pdf/a0d9fe66-e8a0-4d17-abc2-3506612f83df, geraadpleegd op 26 oktober 2015.
(10) 25/2009. (IV.4.) OGY Határozat a paksi bővítés előkészítéséről
(11) Nationale energiestrategie (ministerie van Nationale Ontwikkeling, Hongarije, 2011):
http://2010-2014.kormany.hu/download/7/d7/70000/Hungarian%20Energy%20Strategy%202030.pdf
(12) A magyar villamosenergia-rendszer közép- és hosszú távú forrásoldali kapacitásfejlesztése (ontwikkeling van activa voor elektriciteitsproductie van het Hongaarse elektriciteitsnet op middellange en lange termijn):
https://www.mavir.hu/documents/10258/15461/Forr%C3%A1selemz%C3%A9s_2016.pdf/462e9f51-cd6b-45be-b673-6f6afea6f84a (Mavir, 2016)
(13) Besluit nr. 45/2014 van de minister van Nationale Ontwikkeling. (XI.14.) [45/2014. (XI.14.) NFM rendelet az MVM Paks II. Atomerőmű Fejlesztő Zártkörűen Működő Részvénytársaság felett az államot megillető tulajdonosi jogok és kötelezettségek összességét gyakorló szervezet kijelöléséről].
(14) Artikel 9 van de IGO.
(15) 3,95 % tot de eerste dag van terugbetaling, en van 4,50 % tot 4,95 % in de volgende 21 jaar.
(16) In elke termijn van 7 jaar: respectievelijk 25 %, 35 % en 40 % van het daadwerkelijk opgenomen bedrag van het krediet.
(*1) Gerubriceerde informatie/bedrijfsgeheimen
(17) […]
(18) Een forfaitaire schadevergoeding is een door de partijen van een contract overeengekomen bedrag dat bij wijze van vergoeding verschuldigd is indien specifieke verplichtingen uit hoofde van het contract niet zijn nagekomen.
(19) Zie Besluit nr. 747/2011 van het Hongaarse Energiebureau van 14 oktober 2011.
(20) „Többi nagyerőmű” betekent „Andere grote energiecentrales”; „kiserőművek” betekent „Kleine energiecentrales”.
(21) Hungarian Energy Country Report (Europese Commissie — 2014): https://ec.europa.eu/energy/sites/ener/files/documents/2014_countryreports_hungary.pdf, geraadpleegd op 26 oktober 2015.
(22) A magyar villamosenergia-rendszer közép- és hosszú távú forrásoldali kapacitásfejlesztése (ontwikkeling van activa voor elektriciteitsproductie van het Hongaarse elektriciteitsnet op middellange en lange termijn): https://www.mavir.hu/documents/10258/15461/Forr%C3%A1selemz%C3%A9s_2016.pdf/462e9f51-cd6b-45be-b673-6f6afea6f84a (Mavir, 2016).
(23) De MEIP-toets is een standaardtoets om te beoordelen of er sprake is van steun en is door Hongarije ook gebruikt in zijn economische analyses die zowel vóór als na de aanmelding van de zaak zijn ingediend. De Commissie heeft de door Hongarije ingediende toetsing aan het beginsel van de particuliere investeerder in een markteconomie zorgvuldig beoordeeld en vervolgens aangevuld om te komen tot haar eigen beoordeling van het bestaan van steun.
(24) T-319/12 en T-321/12 — Spanje en Ciudad de la Luz/Commissie, ECLI:EU:T:2014:604, punt 40, T-233/99 en T-228/99 — Landes Nordrhein-Westfalen/Commissie, ECLI:EU:T:2003:57, punt 245.
(25) Doorgaans zijn er ruwweg twee vermogensbronnen: eigen vermogen en (financieel) vreemd vermogen. De totale vermogenskosten zijn de gewogen gemiddelde vermogenskosten (WACC), rekening houdend met het aandeel van het eigen vermogen en dat van het vreemd vermogen.
(26) PB C 200 van 28.6.2014, blz. 1.
(27) Zie voetnoot 9.
(28) De eerste manier is een standaardmanier om het MEIP te controleren in verschillende industrieën, terwijl de tweede manier speciaal voor de elektriciteitsindustrie is ontworpen.
(29) Onder „LCOE” wordt verstaan de totale kosten van het installeren en exploiteren van een project voor elektriciteitsproductie bij een uniforme elektriciteitsprijs gedurende de levensduur van het project. De „LCOE” wordt berekend aan de hand van de volgende formule:
LCOE = [Sumt (Costst x (1+r)-t)]/[Sumt (MWh x (1+r)-t)],
waar r de disconteringsvoet en t het jaar t is. De LCOE is dus gevoelig voor de toegepaste disconteringsvoet. Het is gebruikelijk om de gewogen gemiddelde vermogenskosten van het project toe te passen als disconteringsvoet.
(30) Dit document kan door iedereen worden geraadpleegd op http://www.kormany.hu/download/6/74/90000/2015_Economic%20analysis%20of%20Paks%20II%20-%20for%20publication.pdf.
(31) Het financiële model is een bijgewerkte versie van het voorlopige financiële model. Bijgewerkte punten zijn onder meer de contractuele afspraken tussen Paks II en JSC NIAEP, de leverancier van de kerncentrale.
(32) Zie de overwegingen 52 tot en met 81 van het inleidingsbesluit.
(33) Zie http://www.worldenergyoutlook.org/weo2014/.
(34) Wegens onvoldoende informatie en een gebrek aan duidelijkheid zijn in het inleidingsbesluit geen schattingen op basis van deze methode beoordeeld. Daarom bevat het volgende overzicht ook documenten van vóór het inleidingsbesluit.
(35) De LCOE in de OESO/IEA/NEA-studie is 89,94 USD/MWh (zie tabel 4.7) en het is niet duidelijk hoe de waarde van 70 EUR/MWh in figuur 3 van de economische studie en 50,5-57,4 EUR/MWh zijn afgeleid van die vroegere waarde. De OESO/IEA/NEA-studie van 2015 is beschikbaar op https://www.oecd-nea.org/ndd/egc/2015/.
(36) Zie Aszódi, A., Boros I. en Kovacs, A., (2014) „A paksi atomerőmű bővítésének energiapolitikai, műszaki és gazdasági kérdései”, in Magyar Energetika, mei 2014. Een Engelse vertaling met de titel „Extension of the Paks II NPP- energy political, technical and economical evaluations” werd in februari 2016 bij de Commissie ingediend. De berekeningen in deze studie zijn in HUF, resulterend in een gemiddelde LCOE van 16,01-16,38 HUF/kWh over de levensduur van het project. Er zijn geen details verstrekt over hoe deze op HUF gebaseerde cijfers zijn omgezet naar het in overweging 81 aangehaalde LCOE-bereik in EUR/MWh.
(37) Zie figuur 15 in de economische studie.
(38) Zie blz. 77 van de economische studie.
(39) Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom).
(*2) No data provided in forecast
(*3) Assumption: Slovenia starting from zero.
Bron: NERA-studie
(*4) No data provided in forecast
(*5) Assumption: Slovenia starting from zero.
Bron: NERA-studie
(40) ENTSO-E (2015), Voorstel van alle transmissienetbeheerders voor capaciteitsberekeningsregio’s in overeenstemming met artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) 2015/1222 van de Commissie van 24 juli 2015 tot vaststelling van richtsnoeren betreffende capaciteitstoewijzing en congestiebeheer, 29 oktober 2015, blz. 9, artikel 9.
(41) Besluit (EU) 2015/658 van de Commissie van 8 oktober 2014 betreffende steunmaatregel SA.34947 (2013/C) (ex 2013/N) die het Verenigd Koninkrijk voornemens is ten uitvoer te leggen ten behoeve van de kerncentrale Hinkley Point C (PB L 109 van 28.4.2015, blz. 44).
(42) Geconsolideerde mededeling van de Commissie over bevoegdheidskwesties op grond van Verordening (EG) nr. 139/2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (PB C 95 van 16.4.2008, blz. 1).
(43) Beschikking van de Commissie van 21 februari 1994 betreffende de toepassing van artikel 53, tweede alinea, van het EGA-Verdrag (PB L 122 van 17.5.1994, blz. 30), punt 22.
(44) Verordening (EG) nr. 1209/2000 van de Commissie van 8 juni 2000 tot vaststelling van de procedures voor het doen van de mededelingen die zijn voorgeschreven in artikel 41 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (PB L 138 van 9.6.2000, blz. 12).
(45) Zie overweging 13, onder c).
(46) Zie Candole Partners — NPP Paks II, Economic Feasibility Assessment, februari 2016, beschikbaar op http://www.greenpeace.org/hungary/Global/hungary/kampanyok/atomenergia/paks2/NPP%20Paks%20II%20Candole.pdf.
(47) Zie Felsmann Balázs, „Működhet-e Paks II állami támogatások nélkül? Az erőműtársaság vállalatgazdasági közelítésben”, beschikbaar op https://energiaklub.hu/sites/default/files/paks2_allami_tamogatas_2015jun.pdf.
(48) Een beschrijving van de kerncentrale Leningradskaya is te vinden op: http://atomproekt.com/en/activity/generation/vver/leningr_npp/, geraadpleegd op 24 februari 2017.
(49) Zie http://www.worldenergyoutlook.org/weo2015/ voor de IEA WEO 2015.
(50) In de IEA WEO 2015 wordt ook een vierde scenario, het „450 Scenario”, beschouwd dat een weg wijst naar de klimaatdoelstelling om de opwarming van de aarde te beperken tot 2 oC — een doelstelling die kan worden bereikt via de technologieën die bijna op commerciële schaal beschikbaar zijn.
(51) Er wordt betoogd dat het verschil tussen de prijzen van Duitse en Hongaarse futures mogelijk het gevolg is van de onvolmaakte marktkoppeling.
(52) De Candole-studie bevat een extra deel waarin een vergelijking wordt gemaakt tussen de kosten van Paks II en de exploitatiekosten van EPR-reactoren zoals geraamd door de Franse Rekenkamer (2002) en gepubliceerd in Boccard, N. „The Costs of Nuclear Electricity: France after Fukushima”, beschikbaar op http://papers.ssrn.com/sol3/papers.cfm?abstract_id=2353305.
(53) Hiervoor wordt verwezen naar Romhányi Balázs, „A Paks II beruházási költségvetés-politikai következnényei”, beschikbaar op https://energiaklub.hu/sites/default/files/a_paks_ii_beruhazas_koltsegvetes-politikai_kovetkezmenyei.pdf.
(54) Hiervoor wordt verwezen naar de studie Fazekas, M. et al, The Corruption Risks of Nuclear Power Plants: What Can We Expect in Case of Paks2?, beschikbaar op http://www.pakskontroll.hu/sites/default/files/documents/corruption_risks_paks2.pdf.
(55) http://www.kormany.hu/download/a/84/90000/2015%20Economic%20analysis%20of%20Paks%20II.pdf
(56) https://ec.europa.eu/programmes/horizon2020/en/what-horizon-2020
(57) Richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot intrekking van Richtlijn 2003/54/EG (PB L 211 van 14.8.2009, blz. 55).
(58) Richtsnoeren inzake staatssteun voor milieubescherming (PB C 82 van 1.4.2008, blz. 1).
(59) https://www.oecd-nea.org/ndd/climate-change/cop21/presentations/stankeviciute.pdf
(60) Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65).
(61) Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten en houdende intrekking van Richtlijn 2004/17/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 243).
(62) T-289/03 BUPA, punt 313.
(63) http://ec.europa.eu/transparency/regdoc/rep/1/2016/EN/1-2016-177-EN-F1-1.PDF
(64) Hongarije heeft in zijn opmerkingen geen tijdlijn opgenomen en heeft beschikbare cijfers van verschillende tijdstippen gebruikt, soms op inconsistente wijze. In de Hongaarse opmerkingen werd gefocust op een investeringsbeslissing van december 2014, maar in de door Hongarije ingediende tweede toelichtingsbrief zijn ook cijfers uit juli 2015 opgenomen die betrekking hebben op de risicopremie op eigen vermogen.
(65) In het EAB-contract is bepaald dat de ontwikkeling van de nieuwe reactoren in twee fasen is verdeeld, waarbij de eerste fase uitsluitend uit […] en de tweede fase uit […] bestaat.
(66) Zo wordt de risicopremie op eigen vermogen in de vergelijkende analyses die door Hongarije in de aangehaalde studies zijn opgenomen geschat op 9,0 %, versus 4,0 % in de bottom-upbenadering die in dezelfde studies is opgenomen.
(67) Zie Damodaran, A. „Equity risk premium (ERP): Determinants, estimation and implications — The 2016 Edition” (2016), section Estimation Approaches — Historical Premiums, blz. 29-34, beschikbaar op http://papers.ssrn.com/sol3/papers.cfm?abstract_id=2742186. Bovendien lijkt de historische index van de Hongaarse beurs, met een slotwaarde van 24 561,80 op 2 mei 2006 en een slotwaarde van 26 869,01 op 2 mei 2016 (data gedownload van https://www.bet.hu/oldalak/piac_most) deze twijfels te ondersteunen.
(68) Volgens de studie van Moody’s (2009) heeft de aankondiging van een project voor de bouw van een kerncentrale door Amerikaanse elektriciteitsproducenten tot gevolg dat hun kredietrating met gemiddeld 4 gradaties daalt. Damodaran schat in zijn databases dat een kredietratingverschil van 4 gradaties, bv. het verschil tussen A3 en Ba1, zich vertaalt in een totale risicopremie op eigen vermogen van 2,0 % (waarden uit de Damodaran-database van juli 2016).
(69) De grootte van dergelijk risico is beperkt voor Paks II, omdat het slechts in beperkte mate aan het bouwrisico is blootgesteld.
(70) CAPM staat voor „Capital Asset Pricing Model”, het standaard financiële model om het verwachte rendement van een actief te schatten, zie http://www.investopedia.com/terms/c/capm.asp.
(71) De Commissie heeft ook gekeken naar de rentevoeten van in EUR en USD luidende staatsobligaties, maar die staatsobligaties hadden een kortere looptijd en de laatste uitgiftedatum was mei 2011 voor de in EUR luidende obligaties en maart 2014 voor de in USD luidende obligaties. In tijden met zo veel variatie in de rente van staatsobligaties heeft de Commissie besloten deze obligaties niet in de analyse op te nemen. Bovendien zou de opname ervan de geschatte waarde van de WACC hebben verhoogd, wat van de uitsluiting ervan uit de analyse een voorzichtige keuze maakt.
(72) Klik op de hyperlink Risk Premiums for Other Markets > 1/14 op de webpagina http://people.stern.nyu.edu/adamodar/New_Home_Page/dataarchived.html voor cijfers die relevant zijn voor december 2014. Klik op de hyperlink Risk Premiums for Other Markets > Download op de webpagina http://pages.stern.nyu.edu/~adamodar/New_Home_Page/datacurrent.html voor cijfers die relevant zijn voor februari 2017. De databases van Damodaran worden veel gebruikt en aangehaald in de financiële wereld.
(73) Voor 2014, zie Fernandez, P., Linares P. en Acin, I. F., „Market Risk Premium used in 88 countries in 2014: a survey with 8,228 answers”, 20 juni 2014, beschikbaar op http://www.valuewalk.com/wp-content/uploads/2015/07/SSRN-id2450452.pdf. Voor 2016, zie Fernandez, P., Ortiz, A. en Acin, I. F. „Market Risk Premium used in 71 countries in 2016: a survey with 6,932 answers”, 9 mei 2016, beschikbaar op https://papers.ssrn.com/sol3/papers2.cfm?abstract_id=2776636&download=yes.
(74) De andere bètawaarden die Hongarije in de MEIP-studie en de daaropvolgende tweede toelichtingsbrief heeft opgegeven en de respectieve bètawaarden voor de sectoren Utilities, Renewables en Power in de Damodaran-database zijn alle hoger dan 1. Daarom is het gebruik van een bètawaarde van 0,92 een voorzichtige keuze, omdat het leidt tot een lagere WACC-waarde dan de andere hogere bètawaarden.
(75) Zie http://www.mnb.hu/statisztika/statisztikai-adatok-informaciok/adatok-idosorok, deel „XI. Deviza, penz es tokepiac” > „Allampapir piaci referenciahozamok” voor de eerstgenoemde waarde en https://www.quandl.com/data/WORLDBANK/HUN_FR_INR_RISK-Hungary-Risk-premium-on-lending-lending-rate-minus-treasury-bill-rate voor de laatstgenoemde waarde. In verband met de laatstgenoemde waarde is enige voorzichtigheid geboden gezien de kleine omvang van de Hongaarse bedrijfsobligatiemarkt. De gegevens hebben betrekking op 31 december 2014. Er zijn geen gegevens beschikbaar voor recentere perioden.
(76) Deze cijfers zijn hoger dan die van Hongarije, voornamelijk als gevolg van de hogere risicovrije rentevoet en de hogere risicopremie op eigen vermogen die door de Commissie zijn gebruikt (de keuzes van Hongarije worden in overweging 208 bekritiseerd).
(77) Zie „Data” > „Archived data” > „COST of capital by industry” > „Europe” > „1/14” op http://pages.stern.nyu.edu/~adamodar/ voor landspecifieke WACC-cijfers die relevant zijn voor december 2014. Zie „Data” > „Current data” > „COST of capital by industry” > „Europe” op http://pages.stern.nyu.edu/~adamodar/ voor landspecifieke WACC-cijfers die relevant zijn voor februari 2017. Zie voetnoot 72 voor risicopremiecijfers. Er moet ook worden opgemerkt dat deze database deel uitmaakt van een wereldwijde database en dat ze Europese landen (die als „West-Europa” zijn bestempeld) omvat. De landen zijn echter verder onderverdeeld. Hongarije maakt deel uit van de subgroep „Developed Europe” — zie werkblad „Europe” of „Industries sorted global” in het Excel-bestand http://www.stern.nyu.edu/~adamodar/pc/datasets/indname.xls.
(78) Hongarije heeft in bijlage 2 bij de tweede toelichtingsbrief ook een korte vergelijkende analyse op basis van de Damodaran-gegevens gemaakt. Die analyse is echter niet relevant omdat ze gebaseerd is op latere informatie ter onderbouwing van een in 2014 genomen investeringsbeslissing.
(79) De cijfers in deze tabellen zijn aangepast door toepassing van het Hongaarse vennootschapsbelastingtarief van 19 % op vreemd vermogen.
(80) Gegevens over de sector „Green and Renewables” waren niet beschikbaar voor de database van 2014. In 2016 had deze sector een hogere WACC dan het gemiddelde van de andere twee opgenomen sectoren, wat aangeeft dat de opname ervan de waarde van de WACC-schatting voor 2014 zou hebben verhoogd, indien die beschikbaar was.
(81) Zie voetnoot 68.
(82) De cijfers in deze tabel gebruiken bètawaarden die afkomstig zijn uit de sectorale WACC-database van Damodaran.
(83) In dit geval is een gewoon gemiddelde, in plaats van een gewogen gemiddelde op basis van het aantal bedrijven in elk segment, genomen omdat de focus op indicatieve segmenten in plaats van indicatieve bedrijven ligt. Een gewogen gemiddelde zou voor 2016 geen verschil maken maar zou voor 2014 tot iets hogere waarden leiden, wat op zijn beurt hogere WACC-waarden impliceert. Daarom is de keuze voor een gewoon in plaats van een gewogen gemiddelde een voorzichtige keuze in deze context.
(84) Een belangrijk element van de schatting is dat Damodaran de risicopremie op eigen vermogen voor een land definieert als de som van de premie voor een volwassen markt en een extra landenrisicopremie, gebaseerd op de standaardspread van het land en verhoogd (met 150 % in 2014 en 139 % in 2016) om het hogere risico van het eigen vermogen in de markt te weerspiegelen. Zie het werkblad „Explanation and FAQ” van Damodarans database met landspecifieke risicopremies op eigen vermogen, beschikbaar op http://www.stern.nyu.edu/~adamodar/pc/datasets/ctryprem.xls.
(85) Merk op dat de in punt ii berekende extra risicopremie op eigen vermogen die specifiek voor Hongarije geldt moet worden vermenigvuldigd met de bètawaarden in tabel 8: om te worden opgenomen in de in punt iii bepaalde kosten van eigen vermogen.
(*6) In de WACC-formule worden de kosten van vreemd vermogen na belastingen gebruikt.
(86) Bovendien zou de ondergrens van 9,15 % voor 2014 waarschijnlijk opwaarts moeten worden bijgesteld indien gegevens over „Green and renewables” beschikbaar waren voor 2014.
(87) De datum waarop de IEA-prijsprognose van 2014 is bekendgemaakt.
(88) Curve D wordt als vertrouwelijke informatie/bedrijfsgeheim beschouwd.
(89) De Hongaarse regering heeft geen details over de gebruikte wisselkoersen verstrekt. De toegepaste waarde van 0,9 kan worden afgeleid uit het financiële model. Het maandgemiddelde van de wisselkoers in september 2015 was 0,89. Deze EUR/USD-wisselkoerswaarde (samen met de andere waarden die in dit document zijn gebruikt) zijn overgenomen uit de volgende webpagina van de ECB: http://sdw.ecb.europa.eu/quickview.do;jsessionid=B13D3D3075AF28A4265A4DF53BE1ABC0?SERIES_KEY=120.EXR.D.USD.EUR.SP00.A&start=01-07-2014&end=15-11-2016&trans=MF&submitOptions.x=46&submitOptions.y=5
(90) Door de grote variatie in de EUR/USD-wisselkoers heeft de Commissie gekozen voor de gemiddelde wisselkoers over de periode van drie maanden voorafgaand aan de datum van de initiële investeringsbeslissing (9 december 2014), die ook de publicatie van de IEA WEO (2014) omvat. Als alternatief zou men de jaargemiddelden van de wisselkoers kunnen gebruiken. Het jaargemiddelde van de wisselkoers vóór december 2014 was 0,75, wat zou leiden tot een iets lager intern rendement, wat van de keuze voor de gemiddelde wisselkoers over een periode van drie maanden een voorzichtige keuze voor de huidige analyse maakt.
(91) Zie http://www.worldenergyoutlook.org/publications/weo-2016/
(92) Zie de cijfers voor de groothandelsprijs van elektriciteit in tabel 6.13 op bladzijde 267 van de IEA WEO 2016.
(93) Nogmaals, het relevante jaargemiddelde van de wisselkoers is in dit geval 0,89, waardoor de keuze voor een gemiddelde wisselkoers over een periode van drie maanden een voorzichtigere keuze is voor de huidige analyse.
(94) Curve D wordt als vertrouwelijke informatie/bedrijfsgeheim beschouwd.
(95) Ook het Britse National Grid heeft een vergelijkbare neerwaartse aanpassing van de elektriciteitsprijsprognoses tussen 2014 en 2015 uitgevoerd — Zie bijvoorbeeld bladzijde 46 van de „2014 UK Future Energy Scenarios” van het Britse National Grid, te raadplegen op http://www2.nationalgrid.com/UK/Industry-information/Future-of-Energy/FES/Documents-archive/ en bladzijde 36 van de „2015 UK Future Energy Scenarios” van het Britse National Grid, te raadplegen op http://www2.nationalgrid.com/UK/Industry-information/Future-of-Energy/FES/Documents-archive/, die wijzen op een gemiddelde daling van 12 % voor de elektriciteitsprijsprognoses gedurende de prognoseperiode 2016-2035. Voor de gegevens van het Duitse ministerie voor economie en energie is geen dergelijke vergelijking gevonden.
(96) In haar kwantitatieve analyse aanvaardt de Commissie de veronderstelling van Hongarije dat de elektriciteitsprijzen tot 2040 zullen stijgen en daarna stabiel zullen blijven. Dit is een voorzichtige aanname. Als alternatief zou men prijsprognosescenario’s kunnen ontwikkelen waarbij explicieter rekening wordt gehouden met de grootschalige inzet van hernieuwbare energie op de groothandelsprijzen voor elektriciteit, wanneer lage prijzen zoals momenteel het geval is de norm zouden zijn met hoge maar weersafhankelijke schaarsteprijzen. Een dergelijk scenario zou resulteren in toekomstige prijzen die dicht bij de huidige prijzen liggen, wat een lager rendement op de investering betekent dan de rendementen die in de volgende delen expliciet worden beschouwd.
(97) Zie overweging 128 voor een definitie van het „New Policy Scenario”.
(98) Zie overweging 128 en voetnoot 53: In het Current Policies Scenario wordt alleen rekening gehouden met beleid dat tot voor een paar maanden vóór het ter perse gaan van de publicatie is uitgevaardigd. Het 450 Scenario wijst een weg naar de klimaatdoelstelling om de opwarming van de aarde te beperken tot 2 oC — een doelstelling die kan worden bereikt via de technologieën die bijna op commerciële schaal beschikbaar zijn. Ten slotte verkent het Low Oil Price Scenario de gevolgen van langdurig lagere prijzen (als gevolg van lagere olieprijzen) voor het energiesysteem.
(99) De Commissie heeft geen dergelijke uitgebreide kwantitatieve analyse uitgevoerd wegens een gebrek aan relevante gegevens van hoge kwaliteit. Niettemin is te zien dat de prijscurve die overeenkomt met het Low Oil Price Scenario tot een aanzienlijk lager intern rendement zou leiden dan de prijscurve die overeenkomt met het New Policies Scenario.
(100) Zie punt 2.3.
(*7) De belastingsfactor wordt als bedrijfsgeheim beschouwd en is vervangen door een breder bereik van belastingsfactoren.
(101) Zie blz. 25 van de WNISR2015.
(102) Zie blz. 350 van de IEA WEO 2014.
(103) Zie http://www.world-nuclear-news.org/NN-Flamanville-EPR-timetable-and-costs-revised-0309154.html en http://www.theecologist.org/News/news_analysis/2859924/finland_cancels_olkiluoto_4_nuclear_reactor_is_the_epr_finished.html.
(104) Zie blz. 66 van de WNISR2015.
(105) Zie punt 6.3 van de milieueffectbeoordeling, die beschikbaar is op http://www.mvmpaks2.hu/hu/Dokumentumtarolo/Simplified%20public%20summary.pdf.
(*8) De cijfers in het financiële model worden als bedrijfsgeheim beschouwd en zijn door bredere bereiken vervangen.
(106) De kosten van dergelijke buitenontwerpongevallen kunnen gemakkelijk meer dan 100 miljard EUR bedragen en kunnen waarden bereiken in de orde van grootte van vele honderden of zelfs duizenden miljarden euro (zie blz. 20-24 van „The true costs of nuclear power” door Wiener Umwelt Anwaltshaft en Össterreichisce Ökologie Institute, beschikbaar op http://wua-wien.at/images/stories/publikationen/true-costs-nucelar-power.pdf). Met een buitenontwerpongeval om de 25 jaar (1986 in Tsjernobyl en 2011 in Fukushima) en met bijna 400 actieve kernreactoren over de hele wereld, is er een kans van 2× (1/400) = 0,5 % dat er zich in de eerste 25 jaar van de exploitatie van Paks II een buitenontwerpongeval voordoet met een van de twee reactoren van die centrale. De kosten van een verzekering die dergelijke schade dekt, zijn meestal veel hoger dan de verwachte waarde van de schade van een dergelijk ongeval, d.w.z. dan 0,5 % × 100 miljard EUR = 500 miljoen EUR (uitgaande van een conservatievere schatting van de waarde van de schade veroorzaakt door een buitenontwerpongeval dat daadwerkelijk plaatsvindt).
(107) In de Felsmann-studie wordt een dergelijke grote renovatie voor Paks I geïdentificeerd. De Hongaarse regering sluit de noodzaak van vergelijkbare renovaties voor Paks II uit, maar de redenen voor die uitsluiting zijn niet duidelijk.
(108) De Commissie heeft geen gedetailleerde kwantitatieve analyse van het effect van dergelijke afwijkingen uitgevoerd wegens het gebrek aan relevante gegevens van hoge kwaliteit. In plaats daarvan is een deel van de in overweging 239 gepresenteerde informatie gebruikt om de gevoeligheidsanalyse die aan de basis ligt van de bepaling van het interne rendement van het project te motiveren (zie de overwegingen 245 en 246 in het volgende deel).
(109) Zie blz. 33 van de WNISR2015.
(110) Zie blz. 58-60 van de WNISR2015.
(111) De IEA WEO 2014 merkt ook op dat de bouw van nooit eerder uitgevoerde ontwerpen veel langer kan duren en veel hogere kosten met zich mee kan brengen dan vaker uitgevoerde ontwerpen wegens het gebrek aan ervaring en wegens de leercurve — zie blz. 366.
(112) Zie http://www.world-nuclear-news.org/C-Olkiluoto-EPR-supplier-revises-compensation-claim-1002164.html voor vertragingen bij de Olkiluoto-3-centrale. Zie http://www.world-nuclear-news.org/NN-Flamanville-EPR-timetable-and-costs-revised-0309154.html voor vertragingen bij de Flamanville-centrale.
(113) Zie blz. 64 van de WNISR2015.
(114) Zie http://www.world-nuclear.org/information-library/country-profiles/countries-o-s/russia-nuclear-power.aspx.
(115) Zie blz. 63 van de WNISR2015 alsmede persartikelen http://www.osw.waw.pl/en/publikacje/analyses/2013-06-12/russia-freezes-construction-nuclear-power-plant-kaliningrad en http://www.bsrrw.org/nuclear-plants/kaliningrad/
(116) In feite verwacht Hongarije zelf vertragingen (zie overweging 99).
(117) Dit is een robuustere gevoeligheidsanalyse dan die welke Hongarije in het financiële model heeft opgenomen (zie overweging 177), omdat die gevoeligheidsanalyse alleen kijkt naar het effect van veranderingen in slechts één onderliggende variabele op de WACC en het interne rendement. In plaats daarvan maakt de Monte Carlo-analyse het mogelijk het effect van veranderingen in de waarde van meer dan een onderliggende variabele te identificeren.
(118) Deze afwijkingen zijn afkomstig van normale verdelingen waarbij het gemiddelde gelijk is aan de basiswaarden die in het financiële model zijn opgenomen en de standaardafwijking gelijk is aan de afwijkingen die in de gevoeligheidsanalyse in het financiële model zijn opgenomen — 95 % van de waarden die afkomstig zijn van deze normale verdelingen vallen binnen een afstand van 2 keer de gekozen standaardafwijking van de verdeling. De gekozen gemiddelde-standaardafwijkingsparen waren de volgende: i) inflatie ([0 — 2] %*; 0,25 %), ii) wisselkoers (HUF/EUR) [300 — 310]*; 10 %), iii) prijsgevoeligheid (elke individuele curve; 2,5 EUR/MWh) en iv) levensduur van de centrale (60; 5). Voor de diverse periodieke kostenposten, i) exploitatiekosten, ii) splijtstofkosten, iii) onderhoudskosten en (iv) ontmantelings- en afvalbeheerkosten is een standaardafwijking van 10 % van de respectieve periodieke waarde gekozen.
* |
In deze voetnoot worden de gekozen methoden in het financiële model als bedrijfsgeheim beschouwd en zijn ze door bredere bereiken vervangen. |
(**) De basiswaarde en capaciteitsbenutting worden als bedrijfsgeheim beschouwd en zijn door bredere bereiken vervangen.
(119) Aangezien het basisstilstandpercentage slechts [5 — 10]*** % bedraagt, kunnen afwijkingen naar boven (d.w.z. hogere basisstilstandpercentages) groter zijn dan afwijkingen naar beneden (d.w.z. lagere stilstandpercentages). Een driehoekige verdeling met eindpunten van 5 % en 12 % (overeenkomend met belastingsfactoren van 88 % en 95 %) en een centraal piekpunt op [5 — 10]*** % (de basiswaarde) is gekozen.
*** |
In deze voetnoot wordt de basiswaarde als bedrijfsgeheim beschouwd en is ze door een breder bereik vervangen. |
(120) Opgemerkt moet worden dat er tijdens deze uitvoering niet is uitgegaan van een correlatie tussen de verschillende variabelen.
(121) Voor beide jaren zijn de door de Commissie geschatte interne-rendementswaarden lager dan die welke Hongarije heeft ingediend, vooral wegens de lagere toekomstige prijsprognoses en ook wegens een meer algemene gevoeligheidsanalyse (zie overweging 246).
(122) Bovendien zouden dergelijke vertragingen hoogstwaarschijnlijk gepaard gaan met kostenoverschrijdingen. Hoewel het EAB-contract een contract voor een kant-en-klaar opgeleverd project tegen een vaste prijs is, kunnen kostenoverschrijdingen zich met name om twee redenen voordoen: i) de vaste prijs heeft alleen betrekking op de kosten van de leveranciers maar niet op die van de eigenaren, en ii) als de leverancier bepaalde kostenoverschrijdingen die zijn eigen verantwoordelijkheid zijn, probeert af te wentelen, zal een eventueel juridisch geschil de projectkosten zeker verhogen.
(123) De EUR/MWh-cijfers zijn verkregen door het maandgemiddelde van de wisselkoers EUR/USD voor augustus 2015 (de maand van de OESO/IEA/NEA-publicatie) — zijnde 0,9 — toe te passen op de USD/MWh-cijfers in de publicatie.
(*9) De belastingsfactor wordt als bedrijfsgeheim beschouwd en is vervangen door een breder bereik van belastingsfactoren.
(124) Deze aanpassing van de LCOE-waarde kan worden verkregen door elke term in de noemer van de LCOE-formule LCOE=(Sumt(Costst X (1+r)-t))/(Sumt(MWht X (1+r)-t)) (zie voetnoot 32) te vermenigvuldigen met 93/85.
(125) De prijsprognose van 73 EUR/MWh is verkregen door de groothandelsprijs van elektriciteit van 81 EUR/MWh voor 2040 in figuur 8.11 op blz. 327 van de IEA WEO 2015 te vermenigvuldigen met het maandgemiddelde van de EUR/USD-wisselkoers voor de periode september-november 2015, de datum van de IEA WEO 2015-publicatie, zijnde 0,9. Zo ook is de prijsprognose van 68 EUR/MWh verkregen door de groothandelsprijs van elektriciteit van 75 EUR/MWh voor 2040 in figuur 6.13 op blz. 267 van de IEA WEO 2016 te vermenigvuldigen met het maandgemiddelde van de EUR/USD-wisselkoers voor de periode september-november 2016, de datum van de IEA WEO 2016-publicatie, zijnde 0,9.
(126) Er moet ook rekening mee worden gehouden dat de WACC-waarden hoogstwaarschijnlijk niet uniform over het opgegeven bereik zijn verdeeld. In plaats daarvan is het waarschijnlijker dat ze rond het middelpunt van het interval zijn gecentreerd, d.w.z. waarschijnlijker dat ze waarden aannemen die dicht bij het middelpunt van het bereik liggen en minder waarschijnlijk dat ze waarden aannemen die dichter bij de eindpunten van het bereik liggen, wat aangeeft dat de overlap tussen de IRR-cijfers en de WACC-cijfers zelfs kleiner is dan die welke blijkt uit de cijfers in de laatste rij van tabel 13.
(127) Opgemerkt moet worden dat deze overlap alleen voor statistische doeleinden is berekend. Een investeerder in een markteconomie zou normaal de centrale waarden (of bereiken) van de WACC- en IRR-intervallen vergelijken. De reden hiervoor is dat de overlap van de twee bereiken de enigszins extreme omstandigheid omvat waarin het IRR hoog is terwijl de WACC laag is. Aangezien beide maatstaven verbonden zijn met dezelfde marktomstandigheden en hetzelfde project, namelijk Paks II, hebben ze de neiging om samen te bewegen (d.w.z. een hoge IRR-waarde binnen het IRR-bereik gaat meestal gepaard met een hoge WACC-waarde binnen het WACC-bereik), wat mogelijk de gelijktijdige realisatie van een lage WACC-waarde en een hoge IRR-waarde uitsluit.
(128) Deze schattingen van deze netto contante waarde zijn conservatief omdat ze geen rekening houden met de gevolgen van bepaalde soorten vertragingen [zie de overwegingen 99, 246 en 0] en de in de overwegingen 239 en 258 vermelde factoren die kunnen leiden tot een aanzienlijke stijging van de kosten of daling van toekomstige inkomsten, en bijgevolg is het waarschijnlijk dat ze de uiteindelijke verliezen aanzienlijk onderschatten. Eventuele afwijkingen van deze factoren zouden de nettoverliezen van het project verder verhogen.
(129) HvJ, „Castelnou Energía/Europese Commissie”, T-57/11, ECLI:EU:T:2014:1021, punten 181-184.
(130) Zie punt 8 van Wet LXXXVI. van 2007 betreffende de elektriciteitswet.
(131) Protocol nr. 2 bij het Verdrag van Lissabon.
(132) Zie Beschikking 2005/407/EG van de Commissie van 22 september 2004 betreffende de steunmaatregel die het Verenigd Koninkrijk voornemens is ten uitvoer te leggen ten gunste van British Energy plc (PB L 142 van 6.6.2005, blz. 26) en Besluit (EU) 2015/658 van de Commissie van 8 oktober 2014 betreffende steunmaatregel SA.34947 (2013/C) (ex 2013/N) die het Verenigd Koninkrijk voornemens is ten uitvoer te leggen ten behoeve van de kerncentrale Hinkley Point C (PB L 109 van 28.4.2015, blz. 44).
(133) A magyar villamosenergia-rendszer közép- és hosszú távú forrásoldali kapacitásfejlesztése (ontwikkeling van activa voor elektriciteitsproductie van het Hongaarse elektriciteitsnet op middellange en lange termijn): https://www.mavir.hu/documents/10258/15461/Forr%C3%A1selemz%C3%A9s_2016.pdf/462e9f51-cd6b-45be-b673-6f6afea6f84a (Mavir, 2016).
(134) Mankala is een veelgebruikt businessmodel in de Finse elektriciteitssector, waarbij een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid wordt gerund als een coöperatie zonder winstoogmerk ten behoeve van haar aandeelhouders. Beschikbaar op: http://www.ben.ee/public/Tuumakonverentsi%20ettekanded%202009/Peter%20S.%20Treialt%20-%20Mankala%20principles.pdf, geraadpleegd op 26 oktober 2015.
(135) Voor Tsjechië zie http://www.world-nuclear.org/info/country-profiles/countries-a-f/czech-republic/, geraadpleegd op 26 oktober 2015; voor Litouwen zie http://www.world-nuclear.org/info/Country-Profiles/Countries-G-N/Lithuania/, geraadpleegd op 26 oktober 2015; voor Bulgarije zie http://www.world-nuclear.org/info/Country-Profiles/Countries-A-F/Bulgaria/, geraadpleegd op 21 juni 2016.
(136) Voor Roemenië zie http://economie.hotnews.ro/stiri-companii-20436128-nuclearelectrica-solicita-actionarilor-aprobarea-memorandumului-intelegere-care-semna-companie-chineza-pentru-construirea-unitatilor-3-4-cernavoda.htm, geraadpleegd op 21 juni 2016.
(137) Studie van 2 november 2015, nog niet gepubliceerd, blz. 35.
(138) Studie van 2 november 2015, nog niet gepubliceerd, blz. 35.
(139) SA.34947 (2013/C) (ex 2013/N) — Verenigd Koninkrijk — Steun aan de kerncentrale Hinkley Point C.
(140) Studie van 2 november 2015, nog niet gepubliceerd, blz. 37.
(141) Studie van 2 november 2015, nog niet gepubliceerd, blz. 38.
(142) Studie van 2 november 2015, nog niet gepubliceerd, blz. 39.
(143) Studie van 2 november 2015, nog niet gepubliceerd, blz. 60.
(144) Moody’s Investor Service, Nuclear Generation’s Effect on Credit Quality, beschikbaar op: https://www.oecd-nea.org/ndd/workshops/wpne/presentations/docs/2_2_LUND_OECD_Sept%2019_Lund_Moodys_Nuclear_Generations_effect_on_Credit_Quality.pdf, geraadpleegd op 13 juli 2016
(145) Zie overweging 20.
(146) http://ec.europa.eu/clima/policies/strategies/2020/index_en.htm
(147) Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 16).
(148) http://ec.europa.eu/clima/policies/strategies/2030/index_en.htm
(149) De variabele kosten van een elektriciteitsopwekkingseenheid zijn die welke doorgaans de eindprijs van één eenheid opgewekte elektriciteit bepalen.
(150) In het kader van SA.47331 (2017/X) aan de Commissie gemeld overeenkomstig de algemene groepsvrijstellingsverordening (Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB L 187 van 26.6.2014, blz. 1)).
(151) Geconsolideerde mededeling van de Commissie over bevoegdheidskwesties op grond van Verordening (EG) nr. 139/2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (PB C 95 van 16.4.2008, blz. 1).
1.12.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 317/119 |
GEDELEGEERD BESLUIT (EU) 2017/2113 VAN DE COMMISSIE
van 11 september 2017
tot wijziging van bijlage V bij Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot opleidingstitels en benamingen van opleidingen
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2017) 6054)
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (1), en met name artikel 21 bis, lid 4,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bijlage V bij Richtlijn 2005/36/EG bevat lijsten van de opleidingstitels van artsen, verantwoordelijk algemeen ziekenverplegers, beoefenaren der tandheelkunde, dierenartsen, verloskundigen, apothekers en architecten. |
(2) |
Bij Gedelegeerd Besluit (EU) 2016/790 van de Commissie (2) is bijlage V bij Richtlijn 2005/36/EG geactualiseerd na kennisgevingen door verschillende lidstaten van wijzigingen van hun wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen met betrekking tot de afgifte van de opleidingstitels in kwestie. Sinds de vaststelling van dat besluit hebben verscheidene lidstaten de Commissie in kennis gesteld van meer van dergelijke wijzigingen. De Commissie is van mening dat de gewijzigde bepalingen in overeenstemming zijn met de voorwaarden in titel III, hoofdstuk III, van de richtlijn. Bijlage V bij de richtlijn moet derhalve worden geactualiseerd. |
(3) |
Ter wille van de duidelijkheid en de rechtszekerheid moeten alle betrokken punten van bijlage V bij Richtlijn 2005/36/EG betreffende beroepstitels en benamingen van opleidingen worden vervangen. |
(4) |
Richtlijn 2005/36/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Bijlage V bij Richtlijn 2005/36/EG wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij dit besluit.
Artikel 2
Dit besluit is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 11 september 2017.
Voor de Commissie
Elżbieta BIEŃKOWSKA
Lid van de Commissie
(1) PB L 255 van 30.9.2005, blz. 22.
(2) Gedelegeerd Besluit (EU) 2016/790 van de Commissie van 13 januari 2016 tot wijziging van bijlage V bij Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot beroepstitels en benamingen van opleidingen (PB L 134 van 24.5.2016, blz. 135).
BIJLAGE
Bijlage V bij Richtlijn 2005/36/EG wordt als volgt gewijzigd:
1) |
De punten 5.1.1 tot en met 5.1.4 worden vervangen door: „5.1.1. Opleidingstitels van artsen met een basisopleiding
5.1.2. Opleidingstitels van medische specialisten
5.1.3. Benamingen van opleidingen tot medisch specialist
5.1.4. Opleidingstitels van huisartsen
|
2) |
Punt 5.2.2 wordt vervangen door: „5.2.2. Opleidingstitels van verantwoordelijk algemeen ziekenverplegers
|
3) |
De punten 5.3.2 en 5.3.3 worden vervangen door: „5.3.2. Opleidingstitels van beoefenaren der tandheelkunde (basisopleiding)
5.3.3. Opleidingstitels van specialisten in de tandheelkunde
|
4) |
Punt 5.4.2 wordt vervangen door: „5.4.2. Opleidingstitels van dierenartsen
|
5) |
Punt 5.5.2 wordt vervangen door: „5.5.2 Opleidingstitels van verloskundigen
|
6) |
Punt 5.6.2 wordt vervangen door: „5.6.2. Opleidingstitels van apothekers
|
7) |
Punt 5.7.1 wordt vervangen door: „5.7.1. Opleidingstitels van architecten die zijn erkend overeenkomstig artikel 46
|
(1) Tot en met 2012.
(2) Vanaf 2013.
(3) Tot en met 1 oktober 2017 moet de opleidingstitel vergezeld gaan van een certificaat van het met goed gevolg afronden van een afsluitende stage („staż podyplomowy”).
(4) Vanaf 2011.
(5) Vanaf januari 2013.
(6) Vanaf juni 2015.
(7) Vanaf februari 2015.
(8) Vanaf 1991/1992.
(9) Vanaf juni 2015.
(10) Vanaf juli 2011.
(11) Vanaf juni 2015.
(12) Vanaf mei 2006.
(13) Vanaf juni 2015.
(14) Vanaf 3 november 2015.
(15) Vanaf september 2008.
(16) Vanaf mei 2015.
(17) Vanaf 2006.
(18) Vanaf 2012.
(19) Vanaf juni 2015.
(20) Vanaf juni 2015.
(21) Datum van intrekking bedoeld in artikel 27, lid 3: 30 december 1994.
(22) Tot en met 2012.
(23) Datum van intrekking bedoeld in artikel 27, lid 3: 4 april 2000.
(24) Vanaf mei 2006.
(25) Vanaf juni 2015.
(26) Datum van intrekking bedoeld in artikel 27, lid 3: 3 juni 2015.
(27) Datum van intrekking bedoeld in artikel 27, lid 3: 30 december 1994.
(28) Vanaf mei 2015.
(29) Datum van intrekking bedoeld in artikel 27, lid 3: 1 januari 1983.
(30) Vanaf juni 2015.
(31) Datum van intrekking bedoeld in artikel 27, lid 3: 14 juni 2017.
(32) Datum van intrekking bedoeld in artikel 27, lid 3: 1 januari 1983.
(33) Tot en met 14 september 2010.
(34) Vanaf oktober 2009.
(35) Vanaf juni 2015.
(36) Vanaf oktober 2009.
(37) Vanaf oktober 2009.
(38) Vanaf februari 2015.
(39) Vanaf september 2008.
(40) 1 augustus 1987, behalve voor personen die vóór die datum met de opleiding zijn begonnen;
(41) 31 december 1971;
(42) 31 oktober 1999;
(43) de opleidingstitels worden niet meer verleend voor opleidingen waarmee na 5 maart 1982 is begonnen;
(44) 9 juli 1984;
(45) 31 maart 2004.
(46) 1 februari 1984;
(47) 3 december 1971;
(48) 31 oktober 1993;
(49) de opleidingstitels worden niet meer verleend voor opleidingen waarmee na 5 maart 1982 is begonnen;
(50) 8 juli 1984;
(51) 31 maart 2004;
(52) 1 januari 1991.
(53) Vanaf juni 2015.
(54) Vanaf oktober 2009.
(55) Vanaf mei 2015.
(56) Vanaf juni 2015.
(57) Vanaf februari 2015.
(58) Datum van intrekking bedoeld in artikel 27, lid 3: 8 december 2016.
(59) Vanaf juni 2015.
(60) Vanaf februari 2015.
(61) Vanaf september 2008.
(62) Vanaf juli 2017.
(63) Datum van intrekking bedoeld in artikel 27, lid 3: 12 augustus 1996.
(64) Vanaf september 2008.
(65) 30 september 2007;
(66) 28 februari 2013.
(67) Datum van intrekking bedoeld in artikel 27, lid 3: 31 december 1994.
(68) Vanaf juni 2015.
(69) Datum van intrekking bedoeld in artikel 27, lid 3: 3 juni 2015.
(70) Datum van intrekking bedoeld in artikel 27, lid 3: 1 januari 1983.
(71) Vanaf 17 februari 2006.
(72) Datum van intrekking bedoeld in artikel 27, lid 3: 3 juni 2015.
(73) Vanaf 21 november 2003.
(74) Voor de opleiding die leidt tot de opleidingstitel van specialist in de mond-, tand- en maxillo-faciale chirurgie (basisopleiding voor arts en voor beoefenaar der tandheelkunde) moeten de medische basisopleiding (artikel 24) en bovendien ook de basisopleiding tandheelkunde (artikel 34) met goed gevolg zijn doorlopen.
(75) Vanaf 2006.
(76) Vanaf 10 juli 2014
(77) Vanaf 2009.
(78) Vanaf januari 2013.”.
(79) Deze opleidingstitel wordt automatisch erkend als de houder een burger van een EU-lidstaat is en de kwalificatie in Ierland is verworven.
(80) Deze informatie met betrekking tot de opleidingstitel is toegevoegd om ervoor te zorgen dat de kwalificatie van personen die deze opleiding in Ierland hebben gevolgd, automatisch wordt erkend, ook als zij niet in Ierland geregistreerd zijn, aangezien registratie geen vereiste van de kwalificatieprocedure is.
(81) Deze informatie met betrekking tot de opleidingstitels vervangt de vroegere tekst voor het Verenigd Koninkrijk om ervoor te zorgen dat de kwalificatie van personen die deze opleiding in het Verenigd Koninkrijk hebben gevolgd, automatisch erkend wordt, ook als zij er niet geregistreerd zijn, aangezien registratie geen vereiste van de kwalificatieprocedure is.
(82) Geldig tot en met 2001.
(83) Vanaf 2001/2002.”.
(84) Tot en met 2012.
(85) Vanaf 2013.
(86) Tot en met 1 oktober 2016 moet de opleidingstitel vergezeld gaan van een certificaat van het met goed gevolg afronden van een afsluitende stage („staż podyplomowy”).
(87) Vanaf 1 oktober 2011.
(88) Vanaf 1 september 2017.
(89) Geldig tot en met 22 november 2006.
(90) Vanaf 23 november 2006.
(91) Geldig tot en met 10 april 2008.
(92) Vanaf 11 april 2008.
(93) Vanaf 10 januari 2011.
(94) Vanaf 1 oktober 2011.
(95) Vanaf 1 oktober 2012.”.
(96) Deze opleidingstitel wordt automatisch erkend als de houder een burger van een EU-lidstaat is en de kwalificatie in Ierland is verworven.
(97) Deze informatie met betrekking tot de opleidingstitel is toegevoegd om ervoor te zorgen dat de kwalificatie van personen die deze opleiding in Ierland hebben gevolgd, automatisch wordt erkend, ook als zij niet in Ierland geregistreerd zijn, aangezien registratie geen vereiste van de kwalificatieprocedure is.
(98) Deze informatie met betrekking tot de opleidingstitel is toegevoegd om ervoor te zorgen dat de kwalificatie van personen die deze opleiding in het Verenigd Koninkrijk hebben gevolgd, automatisch wordt erkend, ook als zij niet in het Verenigd Koninkrijk geregistreerd zijn, aangezien registratie geen vereiste van de kwalificatieprocedure is.
(99) Geldig tot en met 2001.
(100) Vanaf 2001/2002.”.
(101) Deze opleidingstitel wordt automatisch erkend als de houder een burger van een EU-lidstaat is en de kwalificatie in Ierland is verworven.
(102) Deze informatie met betrekking tot de opleidingstitel is toegevoegd om ervoor te zorgen dat de kwalificatie van personen die deze opleiding in Ierland hebben gevolgd automatisch wordt erkend, ook als zij niet in Ierland geregistreerd zijn. In zulke gevallen bevestigt het bijgevoegde certificaat dat aan alle kwalificatievereisten is voldaan.
(103) Deze opleidingstitel wordt automatisch erkend als de houder een burger van een EU-lidstaat is en de kwalificatie in het Verenigd Koninkrijk is verworven.
(104) Deze informatie met betrekking tot de opleidingstitel is toegevoegd om ervoor te zorgen dat de kwalificatie van personen die deze opleiding in het Verenigd Koninkrijk hebben gevolgd automatisch wordt erkend, ook als zij er niet geregistreerd zijn. In zulke gevallen bevestigt het bijgevoegde certificaat dat aan alle kwalificatievereisten is voldaan.
(105) Vanaf 10 januari 2011.”.
(106) De twee aanduidingen „Università degli studi di (gevolgd door een stadsnaam)” en „Università di (gevolgd door een stadsnaam)” zijn evenwaardige benamingen voor dezelfde universiteit.
(107) Vanaf oktober 2016 is de aanduiding veranderd in „Università degli Studi della Campania „Luigi Vanvitelli””.”.