ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 304

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

60e jaargang
21 november 2017


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2017/2152 van de Raad van 15 november 2017 tot wijziging van Besluit nr. 189/2014/EU waarbij Frankrijk wordt gemachtigd een verlaagd tarief van bepaalde indirecte belastingen toe te passen op in Guadeloupe, Frans-Guyana, Martinique en Réunion vervaardigde traditionele rum

1

 

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2153 van de Raad van 20 november 2017 tot uitvoering van Verordening (EU) nr. 269/2014 betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen

3

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/2154 van de Commissie van 22 september 2017 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 600/2014 van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen inzake indirecte clearingregelingen ( 1 )

6

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/2155 van de Commissie van 22 september 2017 tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 149/2013 met betrekking tot technische reguleringsnormen inzake indirecte clearingregelingen ( 1 )

13

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2156 van de Commissie van 7 november 2017 tot inschrijving van een naam in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Kiełbasa piaszczańska (BGA))

20

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2157 van de Commissie van 16 november 2017 houdende wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 211/2012 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur

21

 

*

Verordening (EU) 2017/2158 van de Commissie van 20 november 2017 tot vaststelling van risicobeperkende maatregelen en referentieniveaus voor de reductie van de acrylamidegehalten in levensmiddelen ( 1 )

24

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2159 van de Commissie van 20 november 2017 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 255/2010 van de Commissie wat betreft bepaalde verwijzingen naar ICAO-bepalingen ( 1 )

45

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2160 van de Commissie van 20 november 2017 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1079/2012 van de Commissie wat betreft bepaalde verwijzingen naar ICAO-voorschriften ( 1 )

47

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (GBVB) 2017/2161 van de Raad van 20 november 2017 tot wijziging van Besluit 2014/486/GBVB betreffende de adviesmissie van de Europese Unie voor de hervorming van de civiele veiligheidssector in Oekraïne (EUAM Ukraine)

48

 

*

Besluit (GBVB) 2017/2162 van de Raad van 20 november 2017 tot wijziging van Besluit 2013/233/GBVB tot instelling van een missie van de Europese Unie voor bijstandsverlening inzake geïntegreerd grensbeheer in Libië (EUBAM Libië)

50

 

*

Besluit (GBVB) 2017/2163 van de Raad van 20 november 2017 tot wijziging van Besluit 2014/145/GBVB betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen

51

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/2164 van de Commissie van 17 november 2017 inzake de erkenning van de vrijwillige regeling RTRS EU RED voor het aantonen van de naleving van de duurzaamheidscriteria overeenkomstig de Richtlijnen 98/70/EG en 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad

53

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/2165 van de Commissie van 17 november 2017 tot goedkeuring van het programma voor de uitroeiing van Afrikaanse varkenspest bij wilde varkens in bepaalde gebieden van Tsjechië (Kennisgeving geschied onder nummer C(2017) 7536)  ( 1 )

55

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/2166 van de Commissie van 17 november 2017 tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU betreffende maatregelen op het gebied van de diergezondheid in verband met Afrikaanse varkenspest in sommige lidstaten (Kennisgeving geschied onder nummer C(2017) 7540)  ( 1 )

57

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/141 van de Commissie van 26 januari 2017 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op bepaalde roestvrijstalen hulpstukken voor buisleidingen, door stomplassen te bevestigen, al dan niet afgewerkt, van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Taiwan ( PB L 22 van 27.1.2017 )

69

 

*

Rectificatie van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/659 van de Commissie van 6 april 2017 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/141 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op bepaalde roestvrijstalen hulpstukken voor buisleidingen, door stomplassen te bevestigen, al dan niet afgewerkt, van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Taiwan ( PB L 94 van 7.4.2017 )

69

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

BESLUITEN

21.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 304/1


BESLUIT (EU) 2017/2152 VAN DE RAAD

van 15 november 2017

tot wijziging van Besluit nr. 189/2014/EU waarbij Frankrijk wordt gemachtigd een verlaagd tarief van bepaalde indirecte belastingen toe te passen op in Guadeloupe, Frans-Guyana, Martinique en Réunion vervaardigde „traditionele” rum

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 349,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Handelend volgens een bijzondere wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij artikel 1 van Besluit nr. 189/2014/EU van de Raad (2) werd Frankrijk gemachtigd een accijnstarief voor alcohol dat lager is dan het normale tarief, zoals vastgesteld in artikel 3 van Richtlijn 92/84/EEG van de Raad (3), te blijven toepassen in continentaal Frankrijk op in Guadeloupe, Frans-Guyana, Martinique en Réunion vervaardigde „traditionele” rum, alsook een tarief van de heffing genaamd „cotisation sur les boissons alcooliques” („VSS”) toe te passen dat lager is dan het volgens de Franse nationale wetgeving toepasselijke normale tarief, op dergelijke „traditionele” rum.

(2)

Krachtens artikel 3, lid 1, van Besluit nr. 189/2014/EU blijven de verlaagde accijns- en VSS-tarieven voor deze „traditionele” rum beperkt tot een jaarlijks contingent van 120 000 hectoliter zuivere alcohol (hza).

(3)

Op 22 september 2016 hebben de Franse autoriteiten de Commissie verzocht een voorstel tot technische wijziging voor te leggen waarbij het jaarlijkse contingent wordt verhoogd van 120 000 hza tot 144 000 hza. Bij dit verzoek ging een verslag met alle informatie die de wijziging in kwestie rechtvaardigt. De producenten van „traditionele” rum hebben in 2016 onvoldoende toegang gehad tot de markt in continentaal Frankrijk. Voor de beoogde groeipercentages was een contingent van 144 000 hza vereist en deze hoeveelheid werd bereikt eind 2016. Het jaarlijkse contingent van 120 000 hza moet dus worden verhoogd tot 144 000 hza.

(4)

De bij Besluit nr. 189/2014/EU gemachtigde maatregelen dienen te worden geanalyseerd en bekeken in het licht van een diepgaandere evaluatie van het systeem in zijn geheel. In die analyse dient rekening te worden gehouden met het verslag dat Frankrijk overeenkomstig artikel 4 van Besluit nr. 189/2014/EU moet indienen.

(5)

Het contingent van 120 000 hza voor 2016 was al opgebruikt voor het einde van dat jaar. Zonder verhoging van dat contingent met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2016 zouden de producenten van „traditionele”rum grote en vermoedelijk onherstelbare schade lijden. De relaties tussen de producenten van „traditionele” rum en hun distributeurs in Frankrijk zijn geregeld in jaarcontracten waarin verbintenissen zijn opgenomen ten aanzien van de te leveren hoeveelheden, aankoopprijzen en eventuele kortingen en aanbiedingen. Doordat het contingent werd overschreden, zijn de hoeveelheden die het contingent te boven gingen, achteraf aan een niet te voorziene hogere belasting onderworpen, terwijl de producenten van „traditionele” rum bij het begin van het jaar wanneer de contracten worden ondertekend, niet konden inschatten hoe groot de kans was dat het contingent zou worden overschreden, noch in welke mate het zou worden overschreden. Zonder verhoging van het contingent met terugwerkende kracht zullen de producenten van „traditionele” rum grote verliezen lijden op de hoeveelheden die het contingent te boven gaan. Er moet dus toestemming worden verleend voor de verhoging van het contingent met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2016.

(6)

De andere elementen van Besluit nr. 189/2014/EU blijven ongewijzigd en een onafhankelijke economische analyse van de diensten van de Commissie die in juli 2016 werd voltooid, heeft bevestigd dat de invoer van „traditionele” rum uit Guadeloupe, Frans-Guyana, Martinique en Réunion in Frankrijk slechts betrekking heeft op een klein deel van het totale verbruik van alcohol in Frankrijk. Om die reden is het niet aannemelijk dat een verlaagd tarief een verstorend effect zal hebben op de concurrentie op de markt voor rum in Frankrijk, laat staan op de eengemaakte markt.

(7)

Dit besluit doet geen afbreuk aan de mogelijke toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag.

(8)

Besluit nr. 189/2014/EU moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Besluit nr. 189/2014/EU wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 3, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   De in artikel 1 bedoelde verlaagde accijns- en VSS-tarieven die van toepassing zijn op de in artikel 2 bedoelde rum, zijn beperkt tot:

a)

een jaarlijks contingent van 120 000 hectoliter zuivere alcohol gedurende de periode tussen 1 januari 2014 tot en met 31 december 2015, en

b)

een jaarlijks contingent van 144 000 hectoliter zuivere alcohol voor de periode tussen 1 januari 2016 en 31 december 2020.”.

2)

Artikel 5 wordt vervangen door:

„Artikel 5

Dit besluit is van toepassing van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020, behalve voor:

a)

artikel 1, artikel 3, lid 1, onder a), en artikel 3, lid 2, die van toepassing zijn vanaf 1 januari 2012, en

b)

artikel 3, lid 1, onder b), dat van toepassing is vanaf 1 januari 2016.”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 15 november 2017.

Voor de Raad

De voorzitter

J. AAB


(1)  Advies van 24 oktober 2017 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Besluit nr. 189/2014/EU van de Raad van 20 februari 2014 waarbij Frankrijk wordt gemachtigd een verlaagd tarief van bepaalde indirecte belastingen toe te passen op in Guadeloupe, Frans-Guyana, Martinique en Réunion vervaardigde „traditionele” rum en tot intrekking van Beschikking 2007/659/EG (PB L 59 van 28.2.2014, blz. 1).

(3)  Richtlijn 92/84/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de onderlinge aanpassing van de accijnstarieven op alcohol en alcoholhoudende dranken (PB L 316 van 31.10.1992, blz. 29).


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

21.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 304/3


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/2153 VAN DE RAAD

van 20 november 2017

tot uitvoering van Verordening (EU) nr. 269/2014 betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 269/2014 van de Raad van 17 maart 2014 betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen (1), en met name artikel 14, lid 1,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 17 maart 2014 Verordening (EU) nr. 269/2014 vastgesteld.

(2)

Naar aanleiding van de organisatie door de Russische Federatie van gouverneursverkiezingen in de illegaal geannexeerde stad Sebastopol op 10 september 2017, is de Raad van oordeel dat één persoon moet worden toegevoegd aan de lijst met personen, entiteiten en lichamen die zijn onderworpen aan beperkende maatregelen zoals vermeld in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 269/2014.

(3)

Bijlage I bij Verordening (EU) nr. 269/2014 dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in de bijlage bij deze verordening genoemde persoon wordt toegevoegd aan de lijst in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 269/2014.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de datum van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 november 2017.

Voor de Raad

De voorzitter

M. REPS


(1)  PB L 78 van 17.3.2014, blz. 6.


BIJLAGE

Lijst van personen bedoeld in artikel 1

 

Naam

Identificatiegegevens

Redenen

Datum van plaatsing op de lijst

„161.

Dmitry Vladimirovich OVSYANNIKOV

(Дмитрий Владимирович Овсянников)

Geboortedatum: 21.2.1977

Geboorteplaats: Omsk, USSR

„Gouverneur van Sebastopol”.

Ovsyannikov werd op 10 september 2017 tot gouverneur van Sebastopol gekozen in de verkiezingen die door de Russische Federatie in de illegaal geannexeerde stad Sebastopol werden georganiseerd.

Op 28 juli 2016 benoemde president Poetin hem tot waarnemend „gouverneur van Sebastopol”. In die hoedanigheid werkte hij mee aan de verdere integratie van het illegaal geannexeerde schiereiland de Krim in de Russische Federatie, en is als zodanig verantwoordelijk het actief steun verlenen of uitvoering geven aan acties of beleidsmaatregelen die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen.

In 2017 legde hij publieke verklaringen af ter ondersteuning van de illegale annexatie van de Krim en Sebastopol, op de verjaardag van het illegale „referendum op de Krim”. Hij herdacht de veteranen van de zogenaamde „zelfverdedigingseenheden” die de inzet van Russische strijdkrachten op de Krim vergemakkelijkten in de aanloop naar de illegale annexatie door de Russische Federatie, en riep ertoe op dat Sebastopol de zuidelijke hoofdstad van de Russische Federatie zou worden.

21.11.2017”


21.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 304/6


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2017/2154 VAN DE COMMISSIE

van 22 september 2017

tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 600/2014 van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen inzake indirecte clearingregelingen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 600/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten in financiële instrumenten en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (1), en met name artikel 30, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Indirecte clearingregelingen mogen er niet toe leiden dat centrale tegenpartijen (CTP's), clearingleden, cliënten, indirecte cliënten of verdere lagen van indirecte cliënten aan bijkomend tegenpartijrisico worden blootgesteld, en de activa en posities van indirecte cliënten dienen een passend niveau van bescherming te krijgen. Het is derhalve van essentieel belang dat elk soort indirecte clearingregeling aan minimumvoorwaarden voldoet om de veiligheid ervan te garanderen. Daarom moeten de partijen die bij indirecte clearingregelingen betrokken zijn, aan specifieke verplichtingen voldoen, en mogen indirecte clearingregelingen alleen worden toegestaan indien zij voldoen aan de voorwaarden die in deze verordening zijn vastgesteld.

(2)

Aangezien de activa en posities van de tegenpartij aan wie de indirecte clearingdiensten worden verleend, een bescherming met gelijkwaardige werking moeten krijgen als die bedoeld in de artikelen 39 en 48 van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad (2), zijn de verschillende begrippen van indirecte cliënt van centraal belang voor deze verordening en moeten ze hierin worden gedefinieerd.

(3)

Aangezien clearingleden moeten worden gekwalificeerd als deelnemers in de zin van Richtlijn 98/26/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) en om voor indirecte cliënten een gelijkwaardig niveau van bescherming te garanderen als voor cliënten in het kader van Verordening (EU) nr. 648/2012, moeten cliënten die indirecte clearingdiensten verlenen, kredietinstellingen, beleggingsondernemingen of met kredietinstellingen of beleggingsondernemingen gelijkwaardige entiteiten van derde landen zijn.

(4)

De hogere graad van bemiddelingsactiviteit tussen een CTP en de verschillende lagen van indirecte cliënten vereisen bijkomende operationele stappen, extra rekeningen alsook complexere technologische oplossingen en verwerking van gegevensstromen. Dit leidt tot een grotere complexiteit van indirecte clearingregelingen in vergelijking met regelingen voor cliëntclearing. Deze hogere graad van bemiddelingsactiviteit moet daarom worden opgevangen met voorschriften voor een keuze van rekeningstructuren die voor indirecte clearingregelingen anders en uit operationeel oogpunt eenvoudiger is dan voor cliëntclearingregelingen.

(5)

Cliëntclearingregelingen vereisen een aanbod van individueel gescheiden rekeningen. Voor indirecte clearingregelingen echter moet alleen als vereiste indirecte rekeningstructuur een bruto-omnibusrekening worden aangeboden met een mechanisme om de opgevraagde marge en, indien zo overeengekomen is, de marge boven de opgevraagde marge, over te boeken van de indirecte cliënt helemaal naar de CTP, zonder dat verrekening van posities van meerdere indirecte cliënten wordt toegestaan in dezelfde indirecte bruto-omnibusrekening, een verplicht aanbod dat boven op indirecte omnibusrekeningen komt die een dergelijke verrekening mogelijk maken. Dit mechanisme biedt de mogelijkheid om op een manier die gelijkwaardig is aan individueel gescheiden rekeningen, enerzijds de voor rekening van een specifieke indirecte cliënt aangehouden zekerheid en posities te onderscheiden, en anderzijds de zekerheid en de posities die voor rekening van de cliënt of andere indirecte cliënten worden aangehouden.

(6)

Voorts kunnen de activa en posities die binnen de rekeningstructuur van een bruto-omnibusrekening voor indirecte clearingregelingen worden aangehouden, nog steeds blootgesteld zijn aan de verliezen van een andere indirecte cliënt, aangezien deze activa en posities vermengd worden in één rekening, maar draagt de snelheid waarmee deze activa en posities kunnen worden onderscheiden, indien nodig om deze na een wanbetaling te liquideren, er toch toe bij dat het potentiële verlies tot een minimum wordt beperkt.

(7)

Dat mechanisme maakt tegelijkertijd een veel eenvoudigere rekeningstructuur mogelijk, waardoor de kosten en de complexiteit verminderen ten opzichte van individueel gescheiden rekeningen, maar het biedt ook de mogelijkheid een onderscheid te maken tussen de zekerheid en de posities van meerdere indirecte cliënten, hetgeen derhalve een niveau van bescherming garandeert dat gelijkwaardig is aan het niveau van bescherming geboden door een individueel gescheiden rekening. De verplichting om indirecte bruto-omnibusrekeningen aan te bieden sluit echter niet uit dat het mogelijk blijft om indirecte cliënten individueel gescheiden indirecte rekeningen aan te bieden in het kader van clearingregelingen tussen een CTP, een clearinglid, een cliënt en één laag indirecte cliënten.

(8)

Om de toegang tot centrale clearing te vergemakkelijken door rationalisering en vereenvoudiging van de commerciële relaties tussen clearingleden, cliënten en indirecte cliënten, bieden sommige groepen clearingdiensten aan waarbij gebruik wordt gemaakt van twee entiteiten van dezelfde groep die optreden als intermediair bij de levering van deze diensten. Om dezelfde redenen gebruikt de groep van de cliënt soms één entiteit om direct met het clearinglid te handelen, en een andere entiteit om direct te handelen met de indirecte cliënt, gewoonlijk omdat deze tweede entiteit gevestigd is in het rechtsgebied van de indirecte cliënt. In deze gevallen worden de clearingdiensten gerationaliseerd tussen de verschillende economische activiteiten van de groep en wordt de commerciële relatie tussen clearingleden, cliënten en indirecte cliënten ook vereenvoudigd. Mits deze soorten regelingen voldoen aan specifieke voorwaarden om te garanderen dat het tegenpartijrisico niet verhoogt en aan de indirecte clearing een passend niveau van bescherming wordt verleend, dienen zij te worden toegestaan.

(9)

In ketens van indirecte clearing waarbij meer dan één CTP, een clearinglid, een cliënt en één laag van indirecte cliënten betrokken zijn, kan het gebruik van individueel gescheiden rekeningen leiden tot onverwachte technische moeilijkheden, omdat de potentiële wanbetaling van een of meer van de tegenpartijen in die keten en een veelheid aan individueel gescheiden rekeningen dient te worden beheerd. Het aanbieden van individueel gescheiden rekeningen in die langere ketens kan tegenpartijen misleiden wanneer zij een niveau van bescherming nastreven dat normaal gezien geassocieerd wordt met individueel gescheiden rekeningen, aangezien een dergelijk beschermingsniveau in een aantal van die langere ketens niet kan worden bereikt. Om de risico's te vermijden die voortvloeien uit deze onjuiste veronderstelling, mag alleen het gebruik van gescheiden omnibusrekeningen in deze langere ketens van indirecte clearing worden toegestaan, op voorwaarde dat de tegenpartijen die via deze regelingen clearen, volledig geïnformeerd worden over de mate van afscheiding en de risico's die verbonden zijn aan dat soort rekeningen.

(10)

Om te garanderen dat het bedrag aan marge dat binnen de indirecte rekeningstructuur van een bruto-omnibusrekening wordt opgevraagd, hetzelfde is als het bedrag dat zou zijn opgevraagd indien een individueel gescheiden rekening voor indirecte clearing was gebruikt, moet een CTP informatie krijgen over de posities die voor rekening van een indirecte cliënt worden aangehouden, om de daaraan verbonden margeopvraging aan een indirecte cliënt te berekenen op het niveau van de indirecte cliënt.

(11)

Om gelijkwaardigheid met cliëntclearing te verzekeren moet een clearinglid procedures instellen om de overboeking van posities van indirecte cliënten naar een alternatieve cliënt te vergemakkelijken na het faillissement van een cliënt die indirecte clearingdiensten aanbiedt. Om dezelfde reden moet een clearinglid ook over procedures beschikken om de activa en posities van indirecte cliënten te liquideren en de opbrengst van de liquidatie aan deze indirecte cliënten, indien bekend, te retourneren. Indien de opbrengsten van de liquidatie om een of andere reden niet rechtstreeks kunnen worden geretourneerd aan de betrokken indirecte cliënten, moeten de liquidatieopbrengsten worden geretourneerd aan de in gebreke blijvende cliënt voor rekening van zijn indirecte cliënten.

(12)

Er dienen zodanige procedures te worden ingesteld dat ingeval de cliënt in gebreke blijft, de informatie over de identiteit van de indirecte cliënten bekend kan worden en het clearinglid in staat is te bepalen welke activa en posities aan welke indirecte cliënten toebehoren.

(13)

Een cliënt die indirecte clearingdiensten aanbiedt, moet de indirecte cliënt de keuze laten tussen een reeks rekeningstructuren. Het is echter mogelijk dat een indirecte cliënt zijn keuze niet binnen een redelijke termijn aan de cliënt heeft meegedeeld. In dat geval moet de cliënt de indirecte cliënt clearingdiensten kunnen aanbieden door gebruik te maken van ongeacht welke rekeningstructuur, op voorwaarde dat hij de indirecte cliënt inlicht over de gebruikte rekeningstructuur, de aan deze rekening verbonden risico's en het niveau van afscheiding, en de mogelijkheid om de rekeningstructuur te allen tijde te veranderen.

(14)

Indirecte clearingregelingen kunnen aanleiding geven tot specifieke risico's. Het is dan ook noodzakelijk dat alle partijen die aan indirecte clearingregelingen deelnemen, inclusief clearingleden en CTP's, mogelijke materiële risico's ten gevolge van deze regelingen voortdurend omschrijven, monitoren en beheren. Van bijzonder belang voor deze doeleinden is een passende uitwisseling van informatie tussen cliënten en clearingleden. Clearingleden dienen er echter voor te zorgen dat deze informatie alleen wordt gebruikt voor risicobeheer en margestortingen en dat commercieel gevoelige informatie niet wordt misbruikt.

(15)

Omwille van de consistentie en om de goede werking van de financiële markten te garanderen, is het noodzakelijk dat de bepalingen van deze verordening en de relevante bepalingen van Verordening (EU) nr. 600/2014 vanaf dezelfde datum van toepassing zijn.

(16)

Deze verordening is gebaseerd op de ontwerpen van technische reguleringsnormen die de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) bij de Commissie heeft ingediend.

(17)

Overeenkomstig artikel 10 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad (4) heeft de ESMA openbare raadplegingen gehouden over de ontwerpen van de technische reguleringsnormen waarop deze verordening is gebaseerd, de mogelijke daaraan verbonden kosten en voordelen geanalyseerd en de bij artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 opgerichte Stakeholdergroep effecten en markten om advies verzocht,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a)   „cliënt”: een cliënt als omschreven in artikel 2, punt 15, van Verordening (EU) nr. 648/2012;

b)   „indirecte cliënt”: een cliënt van een cliënt als omschreven onder a);

c)   „indirecte clearingregelingen”: het geheel van contractuele relaties tussen aanbieders en ontvangers van indirecte clearingdiensten verleend door een cliënt, een indirecte cliënt of een tweede indirecte cliënt;

d)   „tweede indirecte cliënt”: een cliënt van een indirecte cliënt als omschreven onder b);

e)   „derde indirecte cliënt”: de cliënt van een tweede indirecte cliënt als omschreven onder d).

Artikel 2

Vereisten voor het aanbieden van indirecte clearingdiensten door cliënten

1.   Een cliënt kan indirecte cliënten alleen indirecte clearingdiensten aanbieden indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de cliënt is een vergunninghoudende kredietinstelling of beleggingsonderneming of een in een derde land gevestigde entiteit die als kredietinstelling of beleggingsonderneming zou worden beschouwd indien de entiteit in de Unie was gevestigd;

b)

de cliënt biedt indirecte clearingdiensten aan tegen redelijke commerciële voorwaarden en maakt de algemene voorwaarden openbaar waaronder hij deze diensten aanbiedt;

c)

het clearinglid heeft ingestemd met de algemene voorwaarden als bedoeld in punt b) van dit lid.

2.   De in lid 1 bedoelde cliënt en de indirecte cliënt sluiten schriftelijk een indirecte clearingregeling. De indirecte clearingregeling omvat ten minste de volgende contractuele voorwaarden:

a)

de algemene voorwaarden als bedoeld in lid 1, onder b);

b)

de toezegging van de cliënt om alle verplichtingen van de indirecte cliënt ten aanzien van het clearinglid met betrekking tot de door de indirecte clearingregeling gedekte transacties na te komen;

Alle aspecten van de indirecte clearingregeling worden duidelijk in het contract omschreven.

3.   Een CTP verhindert de sluiting niet van indirecte clearingregelingen die onder redelijke commerciële voorwaarden zijn aangegaan.

Artikel 3

Verplichtingen van CTP's

1.   Een CTP opent en handhaaft de in artikel 4, lid 4, bedoelde rekeningen overeenkomstig het verzoek van het clearinglid.

2.   Een CTP die de activa en posities van meerdere indirecte cliënten aanhoudt in een rekening zoals bedoeld in artikel 4, lid 4, onder b), houdt afzonderlijke vastleggingen van de posities van elke indirecte cliënt bij, berekent de marges met betrekking tot elke indirecte cliënt en int de brutosom van deze marges aan de hand van de in artikel 4, lid 3, bedoelde informatie.

3.   Een CTP omschrijft, monitort en beheert de materiële risico's ten gevolge van de verstrekking van indirecte clearingdiensten die de veerkracht van de CTP bij ongunstige marktontwikkelingen kunnen aantasten.

Artikel 4

Verplichtingen van clearingleden

1.   Een clearinglid dat indirecte clearingdiensten aanbiedt, doet dit tegen redelijke commerciële voorwaarden en maakt de algemene voorwaarden openbaar waaronder het deze diensten aanbiedt.

De in de eerste alinea bedoelde algemene voorwaarden omvatten de minimale vereisten inzake financiële middelen en operationele capaciteit voor cliënten die indirecte clearingdiensten aanbieden.

2.   Een clearinglid dat indirecte clearingdiensten aanbiedt, opent en handhaaft ten minste de volgende rekeningen overeenkomstig het verzoek van de cliënt:

a)

een omnibusrekening met de activa en posities die deze cliënt aanhoudt voor rekening van zijn indirecte cliënten;

b)

een omnibusrekening met de activa en posities die deze cliënt aanhoudt voor rekening van zijn indirecte cliënten, waarin het clearinglid ervoor zorgt dat de posities van een indirecte cliënt niet worden verrekend met de posities van een andere indirecte cliënt en dat de activa van een indirecte cliënt niet kunnen worden gebruikt om de posities van een andere indirecte cliënt te dekken.

3.   Een clearinglid dat activa en posities voor rekening van meerdere indirecte cliënten aanhoudt op een rekening als bedoeld in lid 2, onder b), verstrekt de CTP dagelijks alle nodige informatie om haar in staat te stellen de voor rekening van elke indirecte cliënt aangehouden posities te bepalen. Deze informatie is gebaseerd op de in artikel 5, lid 4, bedoelde informatie.

4.   Een clearinglid dat indirecte clearingdiensten aanbiedt, opent en handhaaft in de CTP ten minste de volgende rekeningen overeenkomstig het verzoek van de cliënt:

a)

een afgescheiden rekening met als uitsluitend doel de activa en posities van indirecte cliënten aan te houden die door het clearinglid worden aangehouden in een rekening als bedoeld in lid 2, onder a);

b)

een afgescheiden rekening met als uitsluitend doel de activa en posities van indirecte cliënten van elke cliënt aan te houden die door het clearinglid worden aangehouden in een rekening als bedoeld in lid 2, onder b);

5.   Een clearinglid stelt procedures in om de wanbetaling te beheren van een cliënt die indirecte clearingdiensten aanbiedt.

6.   Een clearinglid dat de activa en posities van indirecte cliënten aanhoudt in een rekening als bedoeld in lid 2, onder a):

a)

zorgt ervoor dat de in lid 5 bedoelde procedures het mogelijk maken deze activa en posities na de wanbetaling van een cliënt onverwijld te liquideren, onder meer door deze activa en posities te liquideren op het niveau van de CTP, en gedetailleerde procedureregels omvatten om de indirecte cliënten in te lichten over de wanbetaling van de cliënt en de verwachte termijn voor de liquidatie van activa en posities van deze indirecte cliënten;

b)

retourneert na afhandeling van de procedure voor het beheer van de wanbetaling van een cliënt onmiddellijk elk saldo dat uit de liquidatie van deze activa en posities verschuldigd is, aan deze cliënt, voor rekening van de indirecte cliënten.

7.   Een clearinglid dat activa en posities van indirecte cliënten aanhoudt in een rekening als bedoeld in lid 2, onder b):

a)

vermeldt in de in lid 5 bedoelde procedures:

i)

de maatregelen om de door een in gebreke blijvende cliënt voor rekening van zijn indirecte cliënten aangehouden activa en posities over te boeken naar een andere cliënt of naar een clearinglid;

ii)

de maatregelen om elke indirecte cliënt te betalen uit de opbrengst van de liquidatie van de activa en posities van deze indirecte cliënt;

iii)

gedetailleerde procedureregels om de indirecte cliënten in te lichten over de wanbetaling van de cliënt en de verwachte termijn voor de liquidatie van de activa en posities van deze indirecte cliënten;

b)

verbindt zich contractueel ertoe de procedures in te leiden voor de overboeking van de door een in gebreke blijvende cliënt voor rekening van zijn indirecte cliënten aangehouden activa en posities naar andere cliënten of clearingleden die door de betrokken indirecte cliënten of de in gebreke blijvende cliënt zijn aangewezen, op verzoek van deze indirecte cliënten en zonder de toestemming van de in gebreke blijvende cliënt te verkrijgen. Deze andere cliënten of clearingleden zijn verplicht deze activa en posities alleen te aanvaarden indien de andere cliënten of clearingleden vooraf met die bedoeling een contractuele relatie zijn aangegaan met deze betrokken indirecte cliënten;

c)

zorgt ervoor dat de in lid 5 bedoelde procedures het mogelijk maken om deze activa en posities na de wanbetaling van een cliënt onverwijld te liquideren, onder meer door deze activa en posities op het niveau van de CTP te liquideren, ingeval de in punt b) bedoelde overboeking om enigerlei reden niet heeft plaatsgevonden binnen de in de indirecte clearingregeling omschreven vooraf bepaalde overboekingstermijn;

d)

verbindt zich contractueel ertoe na de liquidatie van deze activa en posities de procedures voor de betaling van de liquidatieopbrengsten aan elk van de indirecte cliënten in te leiden;

e)

retourneert, wanneer het clearinglid niet in staat is geweest de indirecte cliënten te identificeren of de betaling van de liquidatieopbrengsten zoals bedoeld in punt d) aan elk van de indirecte cliënten af te handelen, de cliënt voor rekening van de indirecte cliënten onmiddellijk elk saldo dat uit de liquidatie van deze activa en posities verschuldigd is.

8.   Een clearinglid omschrijft, monitort en beheert de materiële risico's ten gevolge van de verstrekking van indirecte clearingdiensten die zijn veerkracht bij ongunstige marktontwikkelingen kunnen aantasten. Het clearinglid voert interne procedures in om ervoor te zorgen dat de in artikel 5, lid 8, bedoelde informatie niet kan worden gebruikt voor commerciële doeleinden.

Artikel 5

Verplichtingen van cliënten

1.   Een cliënt die indirecte clearingdiensten aanbiedt, biedt indirecte cliënten de keuze tussen ten minste de in artikel 4, lid 2, bedoelde soorten rekeningen en zorgt ervoor dat deze indirecte cliënten volledig worden geïnformeerd over de verschillende niveaus van afscheiding en de risico's die aan elk soort rekening verbonden zijn.

2.   De in lid 1 bedoelde cliënt wijst een van de in artikel 4, lid 2, bedoelde soorten rekeningen toe aan indirecte cliënten die geen rekening hebben gekozen binnen een door de cliënt vastgestelde redelijke termijn. De cliënt informeert de indirecte cliënt onverwijld over de risico's die verbonden zijn aan de toegewezen soort rekening. De indirecte cliënt kan de cliënt te allen tijde schriftelijk verzoeken om een ander soort rekening.

3.   Een cliënt die indirecte clearingdiensten aanbiedt, houdt afzonderlijke vastleggingen en rekeningen bij aan de hand waarvan hij zijn eigen activa en posities kan onderscheiden van die welke voor rekening van zijn indirecte cliënten worden aangehouden.

4.   Wanneer de activa en posities van meerdere indirecte cliënten door het clearinglid worden aangehouden in een rekening als bedoeld in artikel 4, lid 2, onder b), verstrekt de cliënt het clearinglid dagelijks alle nodige informatie om het in staat te stellen de voor rekening van elke indirecte cliënt aangehouden posities te identificeren.

5.   Een cliënt die indirecte clearingdiensten aanbiedt, verzoekt het clearinglid overeenkomstig de keuze van zijn indirecte cliënten de in artikel 4, lid 4, bedoelde rekeningen in de CTP te openen en te handhaven.

6.   Een cliënt verstrekt zijn indirecte cliënten voldoende informatie om hen in staat te stellen de CTP en het clearinglid te identificeren die gebruikt zijn om hun posities te clearen.

7.   Wanneer de activa en posities van een of meer indirecte cliënten door het clearinglid worden aangehouden in een rekening als bedoeld in artikel 4, lid 2, onder b), verstrekt de cliënt in de indirecte clearingregeling met zijn indirecte cliënten alle noodzakelijke voorwaarden om ervoor te zorgen dat het clearinglid in geval van wanbetaling van deze cliënt de opbrengst van de liquidatie van de overeenkomstig artikel 4, lid 7, voor rekening van de indirecte cliënten aangehouden activa en posities onmiddellijk kan retourneren naar de indirecte cliënten.

8.   Een cliënt verstrekt het clearinglid voldoende informatie om de materiële risico's ten gevolge van de verstrekking van indirecte clearingdiensten die zijn veerkracht bij ongunstige marktontwikkelingen kunnen aantasten, te omschrijven, te monitoren en te beheren.

9.   Een cliënt treft regelingen om ervoor te zorgen dat in geval van wanbetaling alle informatie waarover hij beschikt met betrekking tot zijn indirecte cliënten, onmiddellijk ter beschikking wordt gesteld van het clearinglid, inclusief de identiteit van de in artikel 5, lid 4, bedoelde indirecte cliënten.

Artikel 6

Vereisten voor het aanbieden van indirecte clearingdiensten door indirecte cliënten

1.   Een indirecte cliënt kan tweede indirecte cliënten alleen indirecte clearingdiensten aanbieden indien de partijen bij de indirecte clearingregelingen voldoen aan een van de in lid 2 vastgestelde vereisten en aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de indirecte cliënt is een vergunninghoudende kredietinstelling of beleggingsonderneming of een in een derde land gevestigde entiteit die als kredietinstelling of beleggingsonderneming zou worden beschouwd indien de entiteit in de Unie was gevestigd;

b)

de indirecte cliënt en de tweede indirecte cliënt sluiten schriftelijk een indirecte clearingregeling. De indirecte clearingregeling omvat ten minste de volgende contractuele voorwaarden:

i)

de algemene voorwaarden als bedoeld in artikel 2, lid 1, onder b);

ii)

de toezegging van de indirecte cliënt om alle verplichtingen van de tweede indirecte cliënt ten aanzien van de cliënt met betrekking tot de door de indirecte clearingregeling gedekte transacties na te komen;

c)

de activa en posities van de tweede indirecte cliënt worden door het clearinglid aangehouden in een rekening als bedoeld in artikel 4, lid 2, onder a).

Alle aspecten van de indirecte clearingregeling bedoeld onder b) worden duidelijk in het contract omschreven.

2.   Voor de toepassing van lid 1 voldoen de partijen bij de indirecte clearingregelingen aan een van de volgende voorschriften:

a)

het clearinglid en de cliënt maken deel uit van dezelfde groep, maar de indirecte cliënt maakt geen deel uit van deze groep;

b)

de cliënt en de indirecte cliënt maken deel uit van dezelfde groep, maar het clearinglid en de tweede indirecte cliënt maken geen deel uit van deze groep.

3.   Voor indirecte clearingregelingen die zijn gesloten door partijen in de in lid 2, onder a), bedoelde situatie:

a)

zijn artikel 4, lid 1, artikel 4, lid 5, artikel 4, lid 6, en artikel 4, lid 8, van toepassing op de cliënt alsof deze cliënt een clearinglid was;

b)

zijn artikel 2, lid 1, onder b), artikel 5, lid 2, artikel 5, lid 3, artikel 5, lid 6, artikel 5, lid 8, en artikel 5, lid 9, van toepassing op de indirecte cliënt alsof deze indirecte cliënt een cliënt was.

4.   Voor indirecte clearingregelingen die zijn gesloten door partijen in de in lid 2, onder b), bedoelde situatie:

a)

zijn artikel 4, lid 5, en artikel 4, lid 6, van toepassing op de cliënt alsof deze cliënt een clearinglid was;

b)

zijn artikel 2, lid 1, onder b), artikel 5, lid 2, artikel 5, lid 3, artikel 5, lid 6, artikel 5, lid 8, en artikel 5, lid 9, van toepassing op de indirecte cliënt alsof deze indirecte cliënt een cliënt was.

Artikel 7

Voorschriften voor het aanbieden van indirecte clearingdiensten door tweede indirecte cliënten

1.   Een tweede indirecte cliënt kan alleen indirecte clearingdiensten aan derde indirecte cliënten aanbieden indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de indirecte cliënt en de tweede indirecte cliënt zijn vergunninghoudende kredietinstellingen of beleggingsondernemingen of in een derde land gevestigde entiteiten die als kredietinstelling of beleggingsonderneming zouden worden beschouwd indien deze entiteiten in de Unie waren gevestigd;

b)

het clearinglid en de cliënt maken deel uit van dezelfde groep, maar de indirecte cliënt maakt geen deel uit van deze groep;

c)

de indirecte cliënt en de tweede indirecte cliënt maken deel uit van dezelfde groep, maar de derde indirecte cliënt maakt geen deel uit van deze groep;

d)

de tweede indirecte cliënt en de derde indirecte cliënt sluiten schriftelijk een indirecte clearingregeling. De indirecte clearingregeling omvat ten minste de volgende contractuele voorwaarden:

i)

de algemene voorwaarden als bedoeld in artikel 2, lid 1, onder b);

ii)

de toezegging van de tweede indirecte cliënt om alle verplichtingen van de derde indirecte cliënt ten aanzien van de indirecte cliënt met betrekking tot de door de indirecte clearingregeling gedekte transacties na te komen;

e)

de activa en posities van de derde indirecte cliënt worden door het clearinglid aangehouden in een rekening als bedoeld in artikel 4, lid 2, onder a).

Alle aspecten van de indirecte clearingregeling bedoeld onder d) worden duidelijk in het contract omschreven.

2.   Wanneer tweede indirecte cliënten overeenkomstig lid 1 indirecte clearingdiensten aanbieden:

a)

zijn artikel 4, lid 1, artikel 4, lid 5, artikel 4, lid 6, en artikel 4, lid 8, van toepassing op de cliënt en de indirecte cliënt alsof zij clearingleden waren;

b)

zijn artikel 2, lid 1, onder b), artikel 5, lid 2, artikel 5, lid 3, artikel 5, lid 6, artikel 5, lid 8, en artikel 5, lid 9, van toepassing op de indirecte cliënt en de tweede indirecte cliënt alsof zij cliënten waren.

Artikel 8

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 3 januari 2018.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 22 september 2017.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 173 van 12.6.2014, blz. 84.

(2)  Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (PB L 201 van 27.7.2012, blz. 1).

(3)  Richtlijn 98/26/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 1998 betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen (PB L 166 van 11.6.1998, blz. 45).

(4)  Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84).


21.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 304/13


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2017/2155 VAN DE COMMISSIE

van 22 september 2017

tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 149/2013 met betrekking tot technische reguleringsnormen inzake indirecte clearingregelingen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (1), en met name artikel 4, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Indirecte clearingregelingen mogen er niet toe leiden dat centrale tegenpartijen (CTP's), clearingleden, cliënten, indirecte cliënten of verdere lagen van indirecte cliënten aan bijkomend tegenpartijrisico worden blootgesteld, en de activa en posities van indirecte cliënten dienen een passend niveau van bescherming te krijgen. Het is derhalve van essentieel belang dat elk soort indirecte clearingregeling aan minimumvoorwaarden voldoet om de veiligheid ervan te garanderen. Daarom moeten de partijen die bij indirecte clearingregelingen betrokken zijn, aan specifieke verplichtingen voldoen en mogen indirecte clearingregelingen alleen worden toegestaan indien zij voldoen aan de voorwaarden die in deze verordening zijn vastgesteld.

(2)

Aangezien de activa en posities van de tegenpartij aan wie de indirecte clearingdiensten worden verleend, een bescherming met gelijkwaardige werking moeten krijgen als die bedoeld in de artikelen 39 en 48 van Verordening (EU) nr. 648/2012, zijn de verschillende begrippen van indirecte cliënt van centraal belang voor deze verordening en moeten zij hierin worden gedefinieerd.

(3)

Aangezien clearingleden moeten worden gekwalificeerd als deelnemers in de zin van Richtlijn 98/26/EG van het Europees Parlement en de Raad (2) en om voor indirecte cliënten een gelijkwaardig niveau van bescherming te garanderen als voor cliënten in het kader van Verordening (EU) nr. 648/2012, moeten cliënten die indirecte clearingdiensten verlenen, kredietinstellingen, beleggingsondernemingen of met kredietinstellingen of beleggingsondernemingen gelijkwaardige entiteiten van derde landen zijn.

(4)

De hogere graad van bemiddelingsactiviteit tussen een CTP en de verschillende lagen van indirecte cliënten vereisen bijkomende operationele stappen, extra rekeningen alsook complexere technologische oplossingen en verwerking van gegevensstromen. Dit leidt tot een grotere complexiteit van indirecte clearingregelingen in vergelijking met regelingen voor cliëntclearing. Deze hogere graad van bemiddelingsactiviteit moet daarom worden opgevangen met voorschriften voor een keuze van rekeningstructuren die voor indirecte clearingregelingen anders en uit operationeel oogpunt eenvoudiger is dan voor cliëntclearingregelingen.

(5)

Cliëntclearingregelingen vereisen een aanbod van individueel gescheiden rekeningen. Voor indirecte clearingregelingen echter moet alleen als vereiste indirecte rekeningstructuur een bruto-omnibusrekening worden aangeboden met een mechanisme om de opgevraagde marge en, indien zo overeengekomen is, de marge boven de opgevraagde marge, over te boeken van de indirecte cliënt helemaal naar de CTP, zonder dat verrekening van posities van meerdere indirecte cliënten wordt toegestaan in dezelfde indirecte bruto-omnibusrekening, een verplicht aanbod dat bovenop indirecte omnibusrekeningen komt die een dergelijke verrekening mogelijk maken. Dit mechanisme biedt de mogelijkheid om, op een manier die gelijkwaardig is aan individuele gescheiden rekeningen, de zekerheid en de posities te bepalen die voor rekening van een specifieke indirecte cliënt worden aangehouden, enerzijds, en de zekerheid en de posities die voor rekening van de cliënt of andere indirecte cliënten worden aangehouden, anderzijds.

(6)

Voorts kunnen de activa en posities die binnen de rekeningstructuur van een bruto-omnibusrekening voor indirecte clearingregelingen worden aangehouden, nog steeds blootgesteld zijn aan de verliezen van een andere indirecte cliënt aangezien deze activa en posities vermengd worden in één rekening, maar draagt de snelheid waarmee deze activa en posities kunnen worden onderscheiden, indien nodig om deze na een wanbetaling te liquideren, er toch toe bij dat het potentiële verlies tot een minimum wordt beperkt.

(7)

Dat mechanisme maakt tegelijkertijd een veel eenvoudigere rekeningstructuur mogelijk waardoor de kosten en de complexiteit verminderen ten opzichte van individueel gescheiden rekeningen, maar biedt het ook de mogelijkheid een onderscheid te maken tussen de zekerheid en de posities van meerdere indirecte cliënten, hetgeen derhalve een niveau van bescherming garandeert dat gelijkwaardig is aan het niveau van bescherming geboden door een individueel gescheiden rekening. De verplichting om indirecte bruto-omnibusrekeningen aan te bieden sluit echter niet uit dat het mogelijk blijft om indirecte cliënten individueel gescheiden indirecte rekeningen aan te bieden in het kader van clearingregelingen tussen een CTP, een clearinglid, een cliënt en één laag indirecte cliënten.

(8)

Om de toegang tot centrale clearing te vergemakkelijken door rationalisering en vereenvoudiging van de commerciële relaties tussen clearingleden, cliënten en indirecte cliënten, bieden sommige groepen clearingdiensten aan waarbij gebruik wordt gemaakt van twee entiteiten van dezelfde groep die optreden als intermediair bij de levering van deze diensten. Om dezelfde redenen gebruikt de groep van de cliënt soms één entiteit om direct met het clearinglid te handelen en een andere entiteit om direct te handelen met de indirecte cliënt, gewoonlijk omdat deze tweede entiteit gevestigd is in het rechtsgebied van de indirecte cliënt. In deze gevallen worden de clearingdiensten gerationaliseerd tussen de verschillende economische activiteiten van de groep en wordt de commerciële relatie tussen clearingleden, cliënten en indirecte cliënten ook vereenvoudigd. Mits deze soorten regelingen voldoen aan specifieke voorwaarden om te garanderen dat het tegenpartijrisico niet verhoogt en de indirecte clearing een passend niveau van bescherming krijgt, dienen zij te worden toegestaan.

(9)

In ketens van indirecte clearing waarbij meer dan één CTP, een clearinglid, een cliënt en één laag van indirecte cliënten betrokken zijn, kan het gebruik van individueel gescheiden rekeningen leiden tot onverwachte technische moeilijkheden omdat de potentiële wanbetaling van een of meer tegenpartijen in die keten en een veelheid aan individueel gescheiden rekeningen dient te worden beheerd. Het aanbieden van individueel gescheiden rekeningen in die langere ketens kan tegenpartijen misleiden wanneer zij een niveau van bescherming nastreven dat normaal gezien geassocieerd wordt met individueel gescheiden rekeningen, aangezien een dergelijk beschermingsniveau in een aantal van die langere ketens niet kan worden bereikt. Om de risico's te vermijden die voortvloeien uit deze onjuiste veronderstelling, mag alleen het gebruik van gescheiden omnibusrekeningen in deze langere ketens van indirecte clearing worden toegestaan, op voorwaarde dat de tegenpartijen die via deze regelingen clearen, volledig geïnformeerd worden over de mate van afscheiding en de risico's die verbonden zijn aan dat soort rekening.

(10)

Om te garanderen dat het bedrag aan marge dat binnen de indirecte rekeningstructuur van een bruto-omnibusrekening wordt opgevraagd, hetzelfde is als het bedrag dat zou zijn opgevraagd indien een individueel gescheiden rekening voor indirecte clearing was gebruikt, moet een CTP informatie krijgen over de posities die voor rekening van een indirecte cliënt worden aangehouden, om de daaraan verbonden margeopvraging aan een indirecte cliënt te berekenen op het niveau van de indirecte cliënt.

(11)

Om gelijkwaardigheid met cliëntclearing te verzekeren moet een clearinglid procedures instellen om de overboeking van posities van indirecte cliënten naar een alternatieve cliënt te vergemakkelijken na het faillissement van een cliënt die indirecte clearingdiensten aanbiedt. Om dezelfde reden moet een clearinglid ook over procedures beschikken om de activa en posities van indirecte cliënten te liquideren en de opbrengst van de liquidatie aan deze indirecte cliënten indien bekend te retourneren. Indien de opbrengsten van de liquidatie om een of andere reden niet rechtstreeks kunnen worden geretourneerd aan de betrokken indirecte cliënten, moeten de liquidatieopbrengsten worden geretourneerd aan de in gebreke blijvende cliënt voor rekening van zijn indirecte cliënten.

(12)

Er dienen zodanige procedures te worden ingesteld dat ingeval de cliënt in gebreke blijft, de informatie over de identiteit van de indirecte cliënten bekend kan worden en het clearinglid in staat is te bepalen welke activa en posities aan welke indirecte cliënten toebehoren.

(13)

Een cliënt die indirecte clearingdiensten aanbiedt, moet de indirecte cliënt keuze laten tussen een reeks rekeningstructuren. Het is echter mogelijk dat een indirecte cliënt zijn keuze niet binnen een redelijke termijn aan de cliënt heeft meegedeeld. In dat geval moet de cliënt de indirecte cliënt clearingdiensten kunnen aanbieden door gebruik te maken van ongeacht welke rekeningstructuur, op voorwaarde dat hij de indirecte cliënt inlicht over de gebruikte rekeningstructuur, de aan deze rekening verbonden risico's en het niveau van afscheiding, en de mogelijkheid om de rekeningstructuur te allen tijde te veranderen.

(14)

Indirecte clearingregelingen kunnen aanleiding geven tot specifieke risico's. Het is dan ook noodzakelijk dat alle partijen die aan indirecte clearingregelingen deelnemen, inclusief clearingleden en CTP's, mogelijke materiële risico's ten gevolge van deze regelingen voortdurend omschrijven, monitoren en beheren. Van bijzonder belang voor deze doeleinden is een passende uitwisseling van informatie tussen cliënten en clearingleden. Clearingleden dienen er echter voor te zorgen dat deze informatie alleen wordt gebruikt voor risicobeheer en margestortingen en dat commercieel gevoelige informatie niet wordt misbruikt.

(15)

Omwille van de consistentie en om de goede werking van de financiële markten te garanderen, is het noodzakelijk dat de bepalingen van deze verordening en de bepalingen die krachtens artikel 30, lid 2, van Verordening (EU) nr. 600/2014 (3) zijn aangenomen, vanaf dezelfde datum van toepassing zijn.

(16)

Deze verordening is gebaseerd op de ontwerpen van technische reguleringsnormen die de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) bij de Commissie heeft ingediend.

(17)

Overeenkomstig artikel 10 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad (4) heeft de ESMA openbare raadplegingen gehouden over de ontwerpen van de technische reguleringsnormen waarop deze verordening is gebaseerd, de mogelijke daaraan verbonden kosten en voordelen geanalyseerd en de bij artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 opgerichte Stakeholdergroep effecten en markten om advies verzocht.

(18)

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 149/2013 van de Commissie (5) moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 149/2013 van de Commissie

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 149/2013 van de Commissie wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 1 wordt punt b) vervangen door:

„b)   „indirecte clearingregelingen”: het geheel van contractuele relaties tussen aanbieders en ontvangers van indirecte clearingdiensten verleend door een cliënt, een indirecte cliënt of een tweede indirecte cliënt;”.

2)

Aan artikel 1 worden de volgende punten d) en e) toegevoegd:

„d)   „tweede indirecte cliënt”: een cliënt van een indirecte cliënt;

e)   „derde indirecte cliënt”: de cliënt van een tweede indirecte cliënt.”.

3)

Artikel 2 wordt vervangen door:

„Artikel 2

Vereisten voor het aanbieden van indirecte clearingdiensten door cliënten

1.   Een cliënt kan indirecte cliënten alleen indirecte clearingdiensten aanbieden indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de cliënt is een vergunninghoudende kredietinstelling of beleggingsonderneming of een in een derde land gevestigde entiteit die als kredietinstelling of beleggingsonderneming zou worden beschouwd indien de entiteit in de Unie was gevestigd;

b)

de cliënt biedt indirecte clearingdiensten aan tegen redelijke commerciële voorwaarden en maakt de algemene voorwaarden openbaar waaronder hij deze diensten aanbiedt;

c)

het clearinglid heeft ingestemd met de algemene voorwaarden als bedoeld in punt b) van dit lid.

2.   De in lid 1 bedoelde cliënt en de indirecte cliënt sluiten schriftelijk een indirecte clearingregeling. De indirecte clearingregeling omvat ten minste de volgende contractuele voorwaarden:

a)

de algemene voorwaarden als bedoeld in lid 1, onder b);

b)

de toezegging van de cliënt om alle verplichtingen van de indirecte cliënt ten aanzien van het clearinglid met betrekking tot de door de indirecte clearingregeling gedekte transacties na te komen;

Alle aspecten van de indirecte clearingregeling worden duidelijk in het contract omschreven.

3.   Een CTP verhindert de sluiting niet van indirecte clearingregelingen die onder redelijke commerciële voorwaarden zijn aangegaan.”.

4)

Artikel 3 wordt vervangen door:

„Artikel 3

Verplichtingen van CTP's

1.   Een CTP opent en handhaaft de in artikel 4, lid 4, bedoelde rekeningen overeenkomstig het verzoek van het clearinglid.

2.   Een CTP die de activa en posities van meerdere indirecte cliënten aanhoudt in een rekening zoals bedoeld in artikel 4, lid 4, onder b), houdt afzonderlijke vastleggingen van de posities van elke indirecte cliënt bij, berekent de marges met betrekking tot elke indirecte cliënt en int de brutosom van deze marges aan de hand van de in artikel 4, lid 3, bedoelde informatie.

3.   Een CTP omschrijft, monitort en beheert de materiële risico's ten gevolge van de verstrekking van indirecte clearingdiensten die de veerkracht van de CTP bij ongunstige marktontwikkelingen kunnen aantasten.”.

5)

Artikel 4 wordt vervangen door:

„Artikel 4

Verplichtingen van clearingleden

1.   Een clearinglid dat indirecte clearingdiensten aanbiedt, doet dit tegen redelijke commerciële voorwaarden en maakt de algemene voorwaarden openbaar waaronder het deze diensten aanbiedt.

De in de eerste alinea bedoelde algemene voorwaarden omvatten de minimale vereisten inzake financiële middelen en operationele capaciteit voor cliënten die indirecte clearingdiensten aanbieden.

2.   Een clearinglid dat indirecte clearingdiensten aanbiedt, opent en handhaaft ten minste de volgende rekeningen overeenkomstig het verzoek van de cliënt:

a)

een omnibusrekening met de activa en posities die deze cliënt aanhoudt voor rekening van zijn indirecte cliënten;

b)

een omnibusrekening met de activa en posities die deze cliënt aanhoudt voor rekening van zijn indirecte cliënten, waarin het clearinglid ervoor zorgt dat de posities van een indirecte cliënt niet worden verrekend met de posities van een andere indirecte cliënt en dat de activa van een indirecte cliënt niet kunnen worden gebruikt om de posities van een andere indirecte cliënt te dekken.

3.   Een clearinglid dat activa en posities voor rekening van meerdere indirecte cliënten aanhoudt in een rekening als bedoeld in lid 2, onder b), verstrekt de CTP dagelijks alle nodige informatie om haar in staat te stellen de voor rekening van elke indirecte cliënt aangehouden posities te bepalen. Deze informatie is gebaseerd op de in artikel 5, lid 4, bedoelde informatie.

4.   Een clearinglid dat indirecte clearingdiensten aanbiedt, opent en handhaaft in de CTP ten minste de volgende rekeningen overeenkomstig het verzoek van de cliënt:

a)

een afgescheiden rekening met als uitsluitend doel de activa en posities van indirecte cliënten aan te houden die door het clearinglid worden aangehouden in een rekening als bedoeld in lid 2, onder a);

b)

een afgescheiden rekening met als uitsluitend doel de activa en posities van indirecte cliënten van elke cliënt aan te houden die door het clearinglid worden aangehouden in een rekening als bedoeld in lid 2, onder b);

5.   Een clearinglid stelt procedures in om de wanbetaling te beheren van een cliënt die indirecte clearingdiensten aanbiedt.

6.   Een clearinglid dat de activa en posities van indirecte cliënten aanhoudt in een rekening als bedoeld in lid 2, onder a):

a)

zorgt ervoor dat de in lid 5 bedoelde procedures het mogelijk maken deze activa en posities na de wanbetaling van een cliënt onverwijld te liquideren, onder meer door deze activa en posities te liquideren op het niveau van de CTP, en gedetailleerde procedureregels omvatten om de indirecte cliënten in te lichten over de wanbetaling van de cliënt en de verwachte termijn voor de liquidatie van activa en posities van deze indirecte cliënten;

b)

retourneert na afhandeling van de procedure voor het beheer van de wanbetaling van een cliënt onmiddellijk elk saldo dat uit de liquidatie van deze activa en posities verschuldigd is, aan deze cliënt, voor rekening van de indirecte cliënten.

7.   Een clearinglid dat activa en posities van indirecte cliënten aanhoudt in een rekening als bedoeld in lid 2, onder b):

a)

vermeldt in de in lid 5 bedoelde procedures:

i)

de maatregelen om de door een in gebreke blijvende cliënt voor rekening van zijn indirecte cliënten aangehouden activa en posities over te boeken naar een andere cliënt of naar een clearinglid;

ii)

de maatregelen om elke indirecte cliënt te betalen uit de opbrengst van de liquidatie van de activa en posities van deze indirecte cliënt;

iii)

gedetailleerde procedureregels om de indirecte cliënten in te lichten over de wanbetaling van de cliënt en de verwachte termijn voor de liquidatie van de activa en posities van deze indirecte cliënten;

b)

verbindt zich contractueel ertoe de procedures in te leiden voor de overboeking van de door een in gebreke blijvende cliënt voor rekening van zijn indirecte cliënten aangehouden activa en posities naar andere cliënten of clearingleden die door de betrokken indirecte cliënten of de in gebreke blijvende cliënt zijn aangewezen, op verzoek van deze indirecte cliënten en zonder de toestemming van de in gebreke blijvende cliënt te verkrijgen. Deze andere cliënten of clearingleden zijn verplicht deze activa en posities alleen te aanvaarden indien de andere cliënten of clearingleden vooraf met die bedoeling een contractuele relatie zijn aangegaan met deze betrokken indirecte cliënten.

c)

zorgt ervoor dat de in lid 5 bedoelde procedures het mogelijk maken om deze activa en posities na de wanbetaling van een cliënt onverwijld te liquideren, onder meer door deze activa en posities op het niveau van de CTP te liquideren, ingeval de in punt b) bedoelde overboeking om enigerlei reden niet heeft plaatsgevonden binnen de in de indirecte clearingregeling omschreven voorafbepaalde overboekingstermijn;

d)

verbindt zich contractueel ertoe na de liquidatie van deze activa en posities de procedures voor de betaling van de liquidatieopbrengsten aan elk van de indirecte cliënten in te leiden;

e)

retourneert, wanneer het clearinglid niet in staat is geweest de indirecte cliënten te identificeren of de betaling van de liquidatieopbrengsten zoals bedoeld in punt d) aan elk van de indirecte cliënten af te handelen, de cliënt voor rekening van de indirecte cliënten onmiddellijk elk saldo dat uit de liquidatie van deze activa en posities verschuldigd is.

8.   Een clearinglid omschrijft, monitort en beheert de materiële risico's ten gevolge van de verstrekking van indirecte clearingdiensten die zijn veerkracht bij ongunstige marktontwikkelingen kunnen aantasten. Het clearinglid voert interne procedures in om ervoor te zorgen dat de in artikel 5, lid 8, bedoelde informatie niet kan worden gebruikt voor commerciële doeleinden.”.

6)

Artikel 5 wordt vervangen door:

„Artikel 5

Verplichtingen van cliënten

1.   Een cliënt die indirecte clearingdiensten verleent, biedt indirecte cliënten de keuze tussen ten minste de in artikel 4, lid 2, bedoelde soorten rekeningen en zorgt ervoor dat deze indirecte cliënten volledig worden geïnformeerd over de verschillende niveaus van afscheiding en de risico's die aan elk soort rekening verbonden zijn.

2.   De in lid 1 bedoelde cliënt wijst een van de in artikel 4, lid 2, bedoelde soorten rekeningen toe aan indirecte cliënten die geen rekening hebben gekozen binnen een door de cliënt vastgestelde redelijke termijn. De cliënt informeert de indirecte cliënt onverwijld over de risico's die verbonden zijn aan de toegewezen soort rekening. De indirecte cliënt kan de cliënt te allen tijde schriftelijk verzoeken om een ander soort rekening.

3.   Een cliënt die indirecte clearingdiensten aanbiedt, houdt afzonderlijke vastleggingen en rekeningen bij aan de hand waarvan hij zijn eigen activa en posities kan onderscheiden van die welke voor rekening van zijn indirecte cliënten worden aangehouden.

4.   Wanneer de activa en posities van meerdere indirecte cliënten door het clearinglid worden aangehouden in een rekening als bedoeld in artikel 4, lid 2, onder b), verstrekt de cliënt het clearinglid dagelijks alle nodige informatie om het in staat te stellen de voor rekening van elke indirecte cliënt aangehouden posities te identificeren.

5.   Een cliënt die indirecte clearingdiensten aanbiedt, verzoekt het clearinglid overeenkomstig de keuze van zijn indirecte cliënten de in artikel 4, lid 4, bedoelde rekeningen in de CTP te openen en te handhaven.

6.   Een cliënt verstrekt zijn indirecte cliënten voldoende informatie om hen in staat te stellen de CTP en het clearinglid te identificeren die gebruikt zijn om hun posities te clearen.

7.   Wanneer de activa en posities van één of meer indirecte cliënten door het clearinglid worden aangehouden in een rekening als bedoeld in artikel 4, lid 2, onder b), verstrekt de cliënt in de indirecte clearingregeling met zijn indirecte cliënten alle noodzakelijke voorwaarden om ervoor te zorgen dat het clearinglid in geval van wanbetaling van deze cliënt de opbrengst van de liquidatie van de overeenkomstig artikel 4, lid 7, voor rekening van de indirecte cliënten aangehouden activa en posities onmiddellijk kan retourneren naar de indirecte cliënten.

8.   Een cliënt verstrekt het clearinglid voldoende informatie om de materiële risico's ten gevolge van de verstrekking van indirecte clearingdiensten die zijn veerkracht bij ongunstige marktontwikkelingen kunnen aantasten, te omschrijven, te monitoren en te beheren.

9.   Een cliënt treft regelingen om ervoor te zorgen dat in geval van wanbetaling alle informatie waarover hij beschikt met betrekking tot zijn indirecte cliënten, onmiddellijk ter beschikking wordt gesteld van het clearinglid, inclusief de identiteit van de in artikel 5, lid 4, bedoelde indirecte cliënten.”.

7)

Het volgende artikel 5 bis wordt ingevoegd:

„Artikel 5 bis

Vereisten voor het aanbieden van indirecte clearingdiensten door indirecte cliënten

1.   Een indirecte cliënt kan indirecte clearingdiensten alleen aan tweede indirecte cliënten aanbieden indien de partijen bij de indirecte clearingregelingen voldoen aan een van de in lid 2 vastgestelde vereisten en aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de indirecte cliënt is een vergunninghoudende kredietinstelling of beleggingsonderneming of een in een derde land gevestigde entiteit die als kredietinstelling of beleggingsonderneming zou worden beschouwd indien de entiteit in de Unie was gevestigd;

b)

de indirecte cliënt en de tweede indirecte cliënt sluiten schriftelijk een indirecte clearingregeling. De indirecte clearingregeling omvat ten minste de volgende contractuele voorwaarden:

i)

de algemene voorwaarden als bedoeld in artikel 2, lid 1, onder b);

ii)

de toezegging van de indirecte cliënt om alle verplichtingen van de tweede indirecte cliënt ten aanzien van de cliënt met betrekking tot de door de indirecte clearingregeling gedekte transacties na te komen;

c)

de activa en posities van de tweede indirecte cliënt worden door het clearinglid aangehouden in een rekening als bedoeld in artikel 4, lid 2, onder a).

Alle aspecten van de indirecte clearingregeling bedoeld onder b) worden duidelijk in het contract omschreven.

2.   Voor de toepassing van lid 1 voldoen de partijen bij de indirecte clearingregelingen aan een van de volgende voorschriften:

a)

het clearinglid en de cliënt maken deel uit van dezelfde groep, maar de indirecte cliënt maakt geen deel uit van deze groep;

b)

de cliënt en de indirecte cliënt maken deel uit van dezelfde groep, maar het clearinglid en de tweede indirecte cliënt maken geen deel uit van deze groep.

3.   Voor indirecte clearingregelingen die zijn gesloten door partijen in de in lid 2, onder a), bedoelde situatie:

a)

zijn artikel 4, lid 1, artikel 4, lid 5, artikel 4, lid 6, en artikel 4, lid 8, van toepassing op de cliënt alsof deze cliënt een clearinglid was;

b)

zijn artikel 2, lid 1, onder b), artikel 5, lid 2, artikel 5, lid 3, artikel 5, lid 6, artikel 5, lid 8, en artikel 5, lid 9, van toepassing op de indirecte cliënt alsof deze indirecte cliënt een cliënt was.

4.   Voor indirecte clearingregelingen die zijn gesloten door partijen in de in lid 2, onder b), bedoelde situatie:

a)

zijn artikel 4, lid 5, en artikel 4, lid 6, van toepassing op de cliënt alsof deze cliënt een clearinglid was;

b)

zijn artikel 2, lid 1, onder b), artikel 5, lid 2, artikel 5, lid 3, artikel 5, lid 6, artikel 5, lid 8, en artikel 5, lid 9, van toepassing op de indirecte cliënt alsof deze indirecte cliënt een cliënt was.”.

8)

Het volgende artikel 5 ter wordt ingevoegd:

„Artikel 5 ter

Voorschriften voor het aanbieden van indirecte clearingdiensten door tweede indirecte cliënten

1.   Een tweede indirecte cliënt kan alleen indirecte clearingdiensten aan derde indirecte cliënten aanbieden indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de indirecte cliënt en de tweede indirecte cliënt zijn vergunninghoudende kredietinstellingen of beleggingsondernemingen of in een derde land gevestigde entiteiten die als kredietinstelling of beleggingsonderneming zouden worden beschouwd indien deze entiteit in de Unie was gevestigd;

b)

het clearinglid en de cliënt maken deel uit van dezelfde groep, maar de indirecte cliënt maakt geen deel uit van deze groep;

c)

de indirecte cliënt en de tweede indirecte cliënt maken deel uit van dezelfde groep, maar de derde indirecte cliënt maakt geen deel uit van deze groep;

d)

de tweede indirecte cliënt en de derde indirecte cliënt sluiten schriftelijk een indirecte clearingregeling. De indirecte clearingregeling omvat ten minste de volgende contractuele voorwaarden:

i)

de algemene voorwaarden als bedoeld in artikel 2, lid 1, onder b);

ii)

de toezegging van de tweede indirecte cliënt om alle verplichtingen van de derde indirecte cliënt ten aanzien van de indirecte cliënt met betrekking tot de door de indirecte clearingregeling gedekte transacties na te komen;

e)

de activa en posities van de derde indirecte cliënt worden door het clearinglid aangehouden in een rekening als bedoeld in artikel 4, lid 2, onder a).

Alle aspecten van de indirecte clearingregeling bedoeld onder d) worden duidelijk in het contract omschreven.

2.   Wanneer tweede indirecte cliënten overeenkomstig lid 1 indirecte clearingdiensten aanbieden:

a)

zijn artikel 4, lid 1, artikel 4, lid 5, artikel 4, lid 6, en artikel 4, lid 8, van toepassing op de cliënt en de indirecte cliënt alsof zij clearingleden waren;

b)

zijn artikel 2, lid 1, onder b), artikel 5, lid 2, artikel 5, lid 3, artikel 5, lid 6, artikel 5, lid 8, en artikel 5, lid 9, van toepassing op de indirecte cliënt en de tweede indirecte cliënt alsof zij cliënten waren.”.

Artikel 2

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 3 januari 2018.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 22 september 2017.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 201 van 27.7.2012, blz. 1.

(2)  Richtlijn 98/26/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 1998 betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen (PB L 166 van 11.6.1998, blz. 45).

(3)  Verordening (EU) nr. 600/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten in financiële instrumenten en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 84)

(4)  Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84).

(5)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 149/2013 van de Commissie van 19 december 2012 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen betreffende indirecte clearingregelingen, de clearingverplichting, het openbaar register, toegang tot een handelsplatform, niet-financiële tegenpartijen, risico-inperkingstechnieken voor niet door een CTP geclearde otc-derivatencontracten (PB L 52 van 23.2.2013, blz. 11))


21.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 304/20


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/2156 VAN DE COMMISSIE

van 7 november 2017

tot inschrijving van een naam in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen („Kiełbasa piaszczańska” (BGA))

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 1151/2012 is de aanvraag van Polen tot registratie van de naam „Kiełbasa piaszczańska” bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2).

(2)

Aangezien bij de Commissie geen bezwaren zijn ingediend overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012, moet de naam „Kiełbasa piaszczańska” worden ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De naam „Kiełbasa piaszczańska” (BGA) wordt ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen.

Met de in de eerste alinea vermelde naam wordt een product aangeduid van categorie 1.2. (Vleesproducten (verhit, gepekeld, gerookt enz.)) als opgenomen in bijlage XI bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 van de Commissie (3).

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 november 2017.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Phil HOGAN

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.

(2)  PB C 205 van 29.6.2017, blz. 70.

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 van de Commissie van 13 juni 2014 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 179 van 19.6.2014, blz. 36).


21.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 304/21


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/2157 VAN DE COMMISSIE

van 16 november 2017

houdende wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 211/2012 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (1), en met name artikel 57, lid 4, en artikel 58, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Om de uniforme toepassing te waarborgen van de gecombineerde nomenclatuur („GN”) die als bijlage bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad (2) is gevoegd, dienen bepalingen voor de indeling van bepaalde goederen te worden vastgesteld.

(2)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 211/2012 van de Commissie (3) is een product dat bestaat uit een mengsel van ethylalcohol (70 gewichtspercenten) en benzine overeenkomstig EN 228 (30 gewichtspercenten) ingedeeld onder GN-code 2207 20 00.

(3)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 626/2014 (4) heeft de Commissie een aanvullende aantekening (GN) 12 op hoofdstuk 22 van het tweede deel van de gecombineerde nomenclatuur opgenomen. De motivering om het product, waarop Uitvoeringsverordening (EU) nr. 211/2012 betrekking heeft, onder GN-code 2207 20 00 in te delen, moet in overeenstemming worden gebracht met de voorschriften in die aanvullende aantekening (GN) om te voorkomen dat specifieke mengsels van ethylalcohol met andere stoffen onder verschillende tariefposten zouden worden ingedeeld en om een uniforme toepassing van de gecombineerde nomenclatuur in de Unie te waarborgen. De omschrijving van het product in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 211/2012 moet ook duidelijk maken dat het product als grondstof voor de productie van brandstoffen voor motorvoertuigen wordt gebruikt.

(4)

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 211/2012 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité douanewetboek,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 211/2012 wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 november 2017.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Stephen QUEST

Directeur-generaal

Directoraat-generaal Belastingen en Douane-unie


(1)  PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1.

(2)  Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 211/2012 van de Commissie van 12 maart 2012 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur (PB L 73 van 13.3.2012, blz. 1).

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 626/2014 van de Commissie van 10 juni 2014 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 174 van 13.6.2014, blz. 26).


BIJLAGE

BIJLAGE

Omschrijving

Indeling (GN-code)

Motivering

(1)

(2)

(3)

Een product met de volgende samenstelling (in gewichtspercenten):

ethylalcohol

70

benzine (brandstof voor wegvoertuigen) overeenkomstig EN 228

30

Het product wordt gebruikt als grondstof voor de productie van brandstoffen voor motorvoertuigen.

Het wordt in bulk vervoerd.

2207 20 00

De indeling is vastgesteld op basis van de algemene regels 1 en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur, aanvullende aantekening (GN) 12 op hoofdstuk 22 en de tekst van de GN-codes 2207 en 2207 20 00 .

Het product is een mengsel van ethylalcohol en benzine (brandstof voor wegvoertuigen). Het percentage benzine (brandstof voor wegvoertuigen) in het product maakt het ongeschikt voor menselijke consumptie maar belet niet dat het voor industriële doeleinden wordt gebruikt (zie ook de GS-toelichting op post 2207 , vierde alinea).

Het product moet daarom worden ingedeeld onder GN-code 2207 20 00 als een gedenatureerde ethylalcohol.


21.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 304/24


VERORDENING (EU) 2017/2158 VAN DE COMMISSIE

van 20 november 2017

tot vaststelling van risicobeperkende maatregelen en referentieniveaus voor de reductie van de acrylamidegehalten in levensmiddelen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (1), en met name artikel 4, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 852/2004 heeft tot doel een hoog niveau van consumentenbescherming op het vlak van de voedselveiligheid te garanderen. In deze verordening wordt „levensmiddelenhygiëne” gedefinieerd als de maatregelen en voorschriften die nodig zijn om de aan een levensmiddel verbonden gevaren tegen te gaan en de geschiktheid van een levensmiddel voor menselijke consumptie te waarborgen, met inachtneming van het beoogde gebruik. Er ontstaan gevaren voor de voedselveiligheid wanneer levensmiddelen worden blootgesteld aan gevaarlijke agentia die leiden tot verontreiniging van dat levensmiddel. Gevaren voor de voedselveiligheid kunnen biologisch, chemisch of fysisch zijn.

(2)

Acrylamide is een verontreiniging zoals gedefinieerd in Verordening (EEG) nr. 315/93 van de Raad (2) en als zodanig een chemisch gevaar in de voedselketen.

(3)

Acrylamide is een in water zeer oplosbare organische verbinding met een lage moleculaire massa die ontstaat wanneer de van nature in bepaalde levensmiddelen aanwezige bestanddelen asparagine en suikers bij temperaturen van meer dan 120 °C en bij een laag vochtgehalte worden bereid. De verbinding ontstaat vooral in gebakken of gefrituurde koolhydraatrijke levensmiddelen waarvan de rauwe grondstoffen, bijvoorbeeld granen, aardappelen en koffiebonen, de precursoren bevatten.

(4)

Aangezien de acrylamidegehalten in bepaalde levensmiddelen significant hoger bleken te zijn dan de gehalten in vergelijkbare producten van dezelfde productcategorie, zijn de bevoegde autoriteiten van de lidstaten bij Aanbeveling 2013/647/EU van de Commissie (3) ertoe aangemoedigd onderzoeken uit te voeren naar de door exploitanten van levensmiddelenbedrijven toegepaste productie- en verwerkingsmethoden als het in een specifiek levensmiddel gevonden acrylamidegehalte de indicatieve waarde in de bijlage bij die aanbeveling overschrijdt.

(5)

In 2015 heeft het Wetenschappelijk Panel voor contaminanten in de voedselketen („Contam-panel”) van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) een wetenschappelijk advies over acrylamide in levensmiddelen (4) uitgebracht. Aan de hand van dierproeven bevestigt de EFSA eerdere evaluaties op basis waarvan is geconcludeerd dat acrylamide in levensmiddelen het risico op kanker voor consumenten van alle leeftijdsgroepen kan vergroten. Aangezien acrylamide in allerlei alledaagse levensmiddelen aanwezig is, geldt dit voor alle consumenten, maar kinderen zijn de meest blootgestelde leeftijdscategorie in verhouding tot het lichaamsgewicht. Mogelijke schadelijke effecten van acrylamide op het zenuwstelsel, de pre- en postnatale ontwikkeling en de mannelijke reproductie worden, uitgaand van de huidige niveaus van blootstelling van de consument via de voeding, niet als zorgwekkend beschouwd. De huidige niveaus van blootstelling aan acrylamide via de voeding in alle leeftijdsgroepen geven aanleiding tot bezorgdheid over de kankerverwekkende effecten.

(6)

Gelet op de conclusies van de EFSA met betrekking tot de kankerverwekkende eigenschappen van acrylamide en bij gebrek aan consistente en verplichte maatregelen voor levensmiddelenbedrijven om de acrylamidegehalten te reduceren, moet de voedselveiligheid worden gegarandeerd en de aanwezigheid van acrylamide in levensmiddelen uit grondstoffen die de precursoren daarvan bevatten, worden gereduceerd door passende risicobeperkende maatregelen vast te stellen. De acrylamidegehalten kunnen worden verlaagd door een risicobeperkende benadering, zoals goede hygiënepraktijken en de toepassing van HACCP-beginselen („hazard analysis and critical control point”: gevarenanalyse en kritisch controlepunt).

(7)

Overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 852/2004 moeten exploitanten van levensmiddelenbedrijven zich houden aan de procedures om de doelstellingen van die verordening te bereiken en, voor zover van toepassing, bemonsterings- of analysemethoden hanteren om hun eigen prestaties te waarborgen. In dat verband kan de vaststelling van doelstellingen zoals referentieniveaus dienen als leidraad voor de uitvoering van hygiënevoorschriften en tegelijkertijd de blootstelling aan bepaalde gevaren reduceren. Risicobeperkende maatregelen zouden leiden tot een reductie van de acrylamidegehalten in levensmiddelen. Om te controleren of de referentieniveaus worden bereikt, moet de doeltreffendheid van de risicobeperkende maatregelen worden gecontroleerd door middel van bemonstering en analyse.

(8)

Daarom moeten risicobeperkende maatregelen worden vastgesteld waarbij de verwerkingsstappen zijn geïdentificeerd die gevoelig zijn voor de vorming van acrylamide in levensmiddelen, evenals acties om de acrylamidegehalten in deze levensmiddelen te reduceren.

(9)

De in deze verordening vastgestelde risicobeperkende maatregelen zijn gebaseerd op de huidige wetenschappelijke en technische kennis en blijken te resulteren in lagere acrylamidegehalten zonder negatieve gevolgen voor de kwaliteit en de microbiologische veiligheid van het product. Deze risicobeperkende maatregelen zijn vastgesteld na een uitgebreide raadpleging van de organisaties die de betrokken exploitanten van levensmiddelenbedrijven, consumenten en deskundigen van de bevoegde instanties van de lidstaten vertegenwoordigen. Indien de risicobeperkende maatregelen het gebruik van levensmiddelenadditieven en andere stoffen inhouden, moeten deze levensmiddelenadditieven en andere stoffen worden gebruikt in overeenstemming met de desbetreffende toestemming voor gebruik.

(10)

Referentieniveaus zijn prestatie-indicatoren aan de hand waarvan de doeltreffendheid van de risicobeperkende maatregelen kan worden geverifieerd; ze zijn gebaseerd op de ervaring en het voorkomen bij brede categorieën levensmiddelen. Zij moeten worden vastgesteld op een niveau dat zo laag als redelijkerwijs mogelijk is indien alle relevante risicobeperkende maatregelen worden toegepast. Bij het vaststellen van referentieniveaus moet rekening worden gehouden met de meest recente monitoringgegevens uit de gegevensbank van de EFSA, waarbij er voor een brede categorie levensmiddelen van wordt uitgegaan dat in 10 tot 15 % van de productie met de hoogste niveaus het acrylamidegehalte gewoonlijk kan worden verlaagd door toepassing van goede praktijken. Erkend wordt dat de gespecificeerde levensmiddelencategorieën in sommige gevallen ruim zijn en dat er voor specifieke levensmiddelen in deze ruime categorie specifieke geografische, seizoensgebonden of productieomstandigheden of productkenmerken zijn waarvoor het ondanks de toepassing van alle risicobeperkende maatregelen niet mogelijk is de referentieniveaus te bereiken. In dergelijke situaties moet de exploitant van een levensmiddelenbedrijf kunnen aantonen dat hij de toepasselijke risicobeperkende maatregelen heeft toegepast.

(11)

De referentieniveaus moeten regelmatig door de Commissie worden geëvalueerd en verder worden verlaagd in overeenstemming met de voortdurende reductie van de acrylamidegehalten in levensmiddelen.

(12)

Exploitanten van levensmiddelenbedrijven die levensmiddelen binnen het toepassingsgebied van deze verordening produceren en die detailhandelsactiviteiten verrichten en/of rechtstreeks leveren aan uitsluitend plaatselijke detailhandelszaken, zijn typische voorbeelden van kleinschalige exploitanten. Daarom zijn de risicobeperkende maatregelen op de aard van hun activiteiten afgestemd. Exploitanten van levensmiddelenbedrijven die deel uitmaken of franchisehouders zijn van grotere, onderling verbonden activiteiten en die centraal worden bevoorraad, moeten aanvullende risicobeperkende maatregelen toepassen die voor grotere bedrijven haalbaar zijn aangezien deze maatregelen de acrylamidegehalten in levensmiddelen verder reduceren en voor dergelijke ondernemingen toepasbaar zijn.

(13)

Hoe doeltreffend deze risicobeperkende maatregelen zijn voor het reduceren van de acrylamidegehalten moet door middel van bemonstering en analyse worden gecontroleerd. Er moeten voorschriften worden vastgesteld voor de bemonstering en analyses die de exploitanten van levensmiddelenbedrijven moeten uitvoeren. De voorschriften voor bemonstering en analyses en de frequentie van de bemonstering moeten worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat de verkregen analyseresultaten representatief zijn voor hun productie. Exploitanten van levensmiddelenbedrijven die levensmiddelen binnen het toepassingsgebied van deze verordening produceren en detailhandelsactiviteiten verrichten en/of rechtstreeks leveren aan uitsluitend plaatselijke detailhandelszaken, zijn vrijgesteld van de verplichting tot bemonstering en analyse van hun productie om de acrylamidegehalten te controleren, omdat een dergelijk vereiste een onevenredige last vormt voor hun onderneming.

(14)

Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad (5) bepaalt niet alleen dat exploitanten van levensmiddelenbedrijven moeten zorgen voor bemonstering en analyse van hun producten, maar ook dat lidstaten regelmatig officiële controles moeten uitvoeren om te zorgen voor de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen. De bemonstering en de analyses die door de lidstaten worden uitgevoerd in het kader van de officiële controles moeten voldoen aan de voorschriften voor monsterneming en analytische criteria die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 882/2004 zijn vastgesteld.

(15)

Ter aanvulling van de in deze verordening vastgestelde maatregelen, moet na de inwerkingtreding van deze verordening ook worden overwogen om overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 315/93 maximumgehalten voor acrylamide in bepaalde levensmiddelen vast te stellen.

(16)

Aangezien de uitvoering van de risicobeperkende maatregelen door exploitanten van levensmiddelenbedrijven gepaard kan gaan met wijzigingen van het huidige productieproces, is het passend te voorzien in een overgangsperiode voordat de in deze verordening vervatte maatregelen van toepassing zijn.

(17)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Toepassingsgebied

1.   Onverminderd de toepasselijke bepalingen van het Unierecht op het gebied van levensmiddelen moeten exploitanten van levensmiddelenbedrijven die zich bezighouden met de productie en het op de markt brengen van levensmiddelen als bedoeld in lid 2 overeenkomstig artikel 2 de in de bijlagen I en II opgenomen risicobeperkende maatregelen toepassen met het oog op het bereiken van acrylamidegehalten die zo laag als redelijkerwijs mogelijk zijn, onder de in bijlage IV vastgestelde referentieniveaus.

2.   De in lid 1 bedoelde producten zijn de volgende:

a)

frieten, andere versneden (gefrituurde) producten en aardappelchips van verse, in schijfjes gesneden aardappelen;

b)

aardappelchips, snacks, crackers en andere aardappelproducten van aardappeldeeg;

c)

brood;

d)

ontbijtgranen (met uitzondering van pap);

e)

banketbakkerswaren: koekjes, biscuits, beschuit, graanrepen, scones, hoorntjes, wafels, beschuitbollen en gemberkoek, evenals crackers, bros gebakken brood en broodvervangende producten. In deze categorie wordt onder cracker een droog koekje verstaan (een gebakken product op basis van meel van granen);

f)

koffie:

i)

gebrande koffie;

ii)

oploskoffie;

g)

koffiesurrogaten;

h)

bewerkte levensmiddelen op basis van granen en babyvoeding voor zuigelingen en peuters, zoals omschreven in Verordening (EU) nr. 609/2013 van het Europees Parlement en de Raad (6).

Artikel 2

Risicobeperkende maatregelen

1.   De exploitanten van levensmiddelenbedrijven die de in artikel 1, lid 2, bedoelde levensmiddelen produceren en op de markt brengen, passen de in bijlage I vastgestelde risicobeperkende maatregelen toe.

2.   In afwijking van lid 1 passen de exploitanten van levensmiddelenbedrijven die in artikel 1, lid 2, bedoelde levensmiddelen produceren en die detailhandelsactiviteiten verrichten en/of rechtstreeks leveren aan uitsluitend plaatselijke detailhandelszaken, de in deel A van bijlage II vastgestelde risicobeperkende maatregelen toe.

3.   De in lid 2 bedoelde exploitanten van levensmiddelenbedrijven die in faciliteiten onder rechtstreekse controle werken en onder één handelsmerk of handelsvergunning actief zijn, als onderdeel of franchise van een grotere, onderling verbonden structuur en volgens de instructies van de exploitant van het levensmiddelenbedrijf dat de centrale toelevering van de in artikel 1, lid 2, bedoelde levensmiddelen verzorgt, passen de in deel B van bijlage II bedoelde aanvullende voorzorgsmaatregelen toe.

4.   Bij overschrijding van de referentieniveaus evalueren de exploitanten van levensmiddelenbedrijven de toegepaste risicobeperkende maatregelen en passen zij de processen en controles aan met het oog op het bereiken van acrylamidegehalten die zo laag als redelijkerwijs mogelijk zijn, onder de in bijlage IV vastgestelde referentieniveaus. Exploitanten van levensmiddelenbedrijven moeten daarbij rekening houden met de veiligheid van levensmiddelen, de specifieke productiemethoden en geografische omstandigheden en specifieke kenmerken van het product.

Artikel 3

Definities

In deze verordening zijn de volgende definities van toepassing:

1.

de in de artikelen 2 en 3 van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad vastgestelde definities van „levensmiddelen, „exploitant van een levensmiddelenbedrijf”, „detailhandel”, „in de handel brengen” en „eindverbruiker” (7);

2.

onder „referentieniveaus” worden verstaan: de prestatie-indicatoren die worden gehanteerd om de doeltreffendheid van de risicobeperkende maatregelen te verifiëren en die gebaseerd zijn op de ervaring en het voorkomen bij brede categorieën levensmiddelen.

Artikel 4

Bemonstering en analyse

1.   De in artikel 2, lid 1, bedoelde exploitanten van levensmiddelenbedrijven ontwikkelen een programma voor hun eigen bemonstering en analyse van de acrylamidegehalten in de in artikel 1, lid 2, opgenomen levensmiddelen.

2.   De in artikel 2, lid 1, bedoelde exploitanten van levensmiddelenbedrijven houden een register bij van de in bijlage I vastgestelde risicobeperkende maatregelen die worden toegepast.

3.   De in artikel 2, lid 3, bedoelde exploitanten van levensmiddelenbedrijven houden een register bij van de in de delen A en B van bijlage II vastgestelde risicobeperkende maatregelen die worden toegepast.

4.   De in artikel 2, leden 1 en 3, bedoelde exploitanten van levensmiddelenbedrijven maken gebruik van bemonsterings- en analysemethoden om de acrylamidegehalten in levensmiddelen te bepalen overeenkomstig de vereisten van bijlage III en registreren de resultaten van de bemonstering en analyse.

5.   Als uit de resultaten van de bemonstering en analyse blijkt dat de acrylamidegehalten niet onder de in bijlage IV vastgestelde referentieniveaus liggen, evalueren de in artikel 2, leden 1 en 3, bedoelde exploitanten van levensmiddelenbedrijven onverwijld de risicobeperkende maatregelen overeenkomstig artikel 2, lid 4.

6.   Bij wijze van uitzondering is dit artikel niet van toepassing op de in artikel 2, lid 2, bedoelde exploitanten van levensmiddelenbedrijven. Deze exploitanten van levensmiddelenbedrijven zorgen ervoor dat zij kunnen aantonen dat zij de in deel A van bijlage II vastgestelde risicobeperkende maatregelen toepassen.

Artikel 5

Evaluatie van de acrylamidegehalten

De in bijlage IV vastgestelde referentieniveaus voor de aanwezigheid van acrylamide in levensmiddelen worden door de Commissie om de drie jaar, en voor de eerste maal binnen drie jaar na de datum van toepassing van deze verordening, geëvalueerd.

De evaluatie van de referentieniveaus wordt gebaseerd op de in de gegevensbank van de EFSA beschikbare gegevens over de acrylamidegehalten die betrekking hebben op de te evalueren periode en die door de bevoegde autoriteiten en exploitanten van levensmiddelenbedrijven aan de gegevensbank van de EFSA zijn doorgegeven.

Artikel 6

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing vanaf 11 april 2018.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 november 2017.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 1.

(2)  Verordening (EEG) nr. 315/93 van de Raad van 8 februari 1993 tot vaststelling van communautaire procedures inzake verontreinigingen in levensmiddelen (PB L 37 van 13.2.1993, blz. 1).

(3)  Aanbeveling 2013/647/EU van de Commissie van 8 november 2013 inzake onderzoeken naar de acrylamidegehalten in levensmiddelen (PB L 301 van 12.11.2013, blz. 15).

(4)  EFSA Journal 2015; 13(6):4104.

(5)  Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1).

(6)  Verordening (EU) nr. 609/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 inzake voor zuigelingen en peuters bedoelde levensmiddelen, voeding voor medisch gebruik en de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing, en tot intrekking van Richtlijn 92/52/EEG van de Raad, Richtlijnen 96/8/EG, 1999/21/EG, 2006/125/EG en 2006/141/EG van de Commissie, Richtlijn 2009/39/EG van het Europees Parlement en de Raad en de Verordeningen (EG) nr. 41/2009 en (EG) nr. 953/2009 van de Commissie (PB L 181 van 29.6.2013, blz. 35).

(7)  Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1).


BIJLAGE I

IN ARTIKEL 2, LID 1, BEDOELDE RISICOBEPERKENDE MAATREGELEN

Indien de risicobeperkende maatregelen in deze bijlage het gebruik van levensmiddelenadditieven en andere stoffen inhouden, worden deze levensmiddelenadditieven en andere stoffen gebruikt overeenkomstig de bepalingen van de Verordeningen (EG) nr. 1332/2008 (1) en (EG) nr. 1333/2008 (2) van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EU) nr. 231/2012 van de Commissie (3).

I.   PRODUCTEN OP BASIS VAN RAUWE AARDAPPELEN

Selectie van geschikte aardappelrassen

1.

De exploitanten van levensmiddelenbedrijven („exploitanten”) stellen per productsoort vast welke aardappelrassen geschikt zijn en onder de regionale omstandigheden de kleinste hoeveelheid acrylamideprecursoren zoals reducerende suikers (fructose en glucose) en asparagine bevatten en zij gebruiken deze aardappelrassen.

2.

De exploitanten gebruiken de aardappelrassen die zijn opgeslagen in de omstandigheden die van toepassing zijn op een specifiek aardappelras en gedurende de voor een bepaald ras vastgestelde opslagperiode. De opgeslagen aardappelen worden gebruikt binnen de opslagperiode die als optimaal wordt beschouwd.

3.

De exploitanten identificeren aardappelrassen die minder acrylamide ontwikkelen tijdens de teelt, de opslag en de verwerking van levensmiddelen. De resultaten worden gedocumenteerd.

Aanvaardbaarheidscriteria

1.

De exploitanten bepalen in hun afspraken voor de levering van aardappelen het maximale gehalte reducerende suikers in de aardappelen en de maximale hoeveelheid gekneusde, gevlekte of beschadigde aardappelen.

2.

Indien het gehalte reducerende suikers in de aardappelen of de hoeveelheid gekneusde, gevlekte of beschadigde aardappelen groter is dan overeengekomen, kunnen de exploitanten de aardappellevering toch aanvaarden als wordt gespecificeerd welke aanvullende risicobeperkende maatregelen moeten worden genomen om ervoor te zorgen dat het acrylamidegehalte in het eindproduct zo laag als redelijkerwijs haalbaar onder het in bijlage IV vastgestelde referentieniveau ligt.

Opslag en vervoer van aardappelen

1.

Wanneer de exploitanten hun eigen opslagfaciliteiten beheren, worden de volgende voorwaarden in acht genomen:

de temperatuur wordt afgestemd op het opgeslagen aardappelras en is hoger dan 6 °C;

de vochtigheidsgraad is van dien aard dat de verzoeting tot het minimum wordt beperkt;

bij aardappelen die voor langere tijd worden opgeslagen, wordt het kiemproces, waar toegelaten, met gebruikmaking van passende middelen geremd;

tijdens de opslag wordt het gehalte reducerende suikers in aardappelen onderzocht.

2.

Partijen aardappelen worden bij het oogsten gecontroleerd op reducerende suikers.

3.

De exploitanten specificeren in welke omstandigheden (temperatuur en duur) de aardappelen moeten worden vervoerd, vooral als de buitentemperaturen aanzienlijk lager zijn dan het temperatuurregime tijdens de opslag, om te waarborgen dat de temperatuur tijdens het vervoer van aardappelen niet lager is dan het temperatuurregime tijdens de opslag. Deze specificaties worden gedocumenteerd.

a)   GESNEDEN AARDAPPELCHIPS

Recept en procesontwerp

1.

Voor elk productontwerp stellen de exploitanten vast welke temperatuur de frituurolie moet hebben aan het eind van de frituurlijn. De temperatuur moet zo laag zijn als redelijkerwijs haalbaar is voor een bepaalde productielijn en een bepaald product, in overeenstemming met de kwaliteits- en veiligheidsnormen en rekening houdend met relevante factoren zoals het merk van de frituurlijn, het type frituurlijn, het aardappelras, de totale hoeveelheid vaste stof, de grootte van de aardappelen, de teeltomstandigheden, het suikergehalte, het seizoen en het beoogde vochtgehalte van het product.

2.

Indien de temperatuur van de frituurolie aan het eind van de frituurlijn ten gevolge van een specifiek product of ontwerp of een specifieke technologie hoger is dan 168 °C, verstrekken de exploitanten gegevens waaruit blijkt dat het acrylamidegehalte in het eindproduct zo laag is als redelijkerwijs haalbaar en dat het in bijlage IV vastgestelde referentieniveau is bereikt.

3.

Voor elk productontwerp stellen de exploitanten het vochtgehalte na het bakken vast; dit is zo hoog als redelijkerwijs haalbaar voor een bepaalde productielijn en een bepaald product, in overeenstemming met de kwaliteits- en veiligheidsnormen en rekening houdend met relevante factoren zoals het aardappelras, het seizoen, de grootte van de aardappel en de temperatuur aan het eind van de frituurlijn. Het minimale vochtgehalte bedraagt ten minste 1 %.

4.

De exploitanten gebruiken een (handmatig en/of optisch-elektronisch) in-line systeem voor de kleursortering van de gefrituurde aardappelchips.

b)   FRIETEN EN ANDERE VERSNEDEN GEFRITUURDE OF IN DE OVEN GEBAKKEN AARDAPPELPRODUCTEN

Recept en procesontwerp

1.

Aardappelen worden vóór gebruik op reducerende suikers getest. Hiervoor kunnen frituurtesten worden gebruikt waarbij de kleuren gelden als indicator van een potentieel hoog gehalte reducerende suikers: indicatieve frituurtesten met 20-25 aardappelreepjes van het midden van de aardappel, die worden gefrituurd om de kleur te evalueren van de gefrituurde aardappelreepjes in verhouding tot de kleurspecificatie van de USDA Munsell-kleurenkaart, of gekalibreerde bedrijfsspecifieke kaarten voor kleine exploitanten. Een andere mogelijkheid is om de algehele eindkleur na het frituren te meten met behulp van specifieke apparatuur (bv. Agtron).

2.

De exploitanten verwijderen onrijpe knollen met een laag onderwatergewicht en een hoog gehalte reducerende suikers. Deze knollen kunnen worden verwijderd door de aardappelen door pekel te leiden of met behulp van gelijkaardige systemen, zodat de onrijpe knollen gaan bovendrijven, of door de aardappelen voor te wassen om de slechte knollen op te sporen.

3.

De exploitanten verwijderen snippers onmiddellijk na het versnijden, om te voorkomen dat er verbrande stukjes in het bereide eindproduct terechtkomen.

4.

De exploitanten blancheren de aardappelreepjes om een deel van de reducerende suikers uit de buitenkant van de reepjes te verwijderen.

5.

De exploitanten passen de manier van blancheren aan aan de specifieke kwaliteitskenmerken van de binnenkomende grondstoffen en zij zorgen dat het eindproduct binnen de gespecificeerde grenswaarden voor de kleur blijft.

6.

De exploitanten voorkomen (enzymatische) verkleuring en (na bereiding) verdonkering van de aardappelproducten. Hiertoe kan gebruik worden gemaakt van dinatriumdifosfaat (E450), wat ook de pH-waarde van het waswater verlaagt en de bruinkleuring remt.

7.

Het gebruik van reducerende suikers ter bevordering van de bruinkleuring wordt vermeden. Dit gebruik is slechts toegelaten als het nodig is om consequent binnen de gespecificeerde grenswaarden te blijven. De exploitanten regelen de kleur van het eindproduct door middel van kleurcontroles van het bereide eindproduct. Indien nodig kan na het blancheren gecontroleerde toevoeging van dextrose zorgen voor de gespecificeerde eindkleur. De gecontroleerde toevoeging van dextrose na het blancheren resulteert in een bereid eindproduct met lagere acrylamidegehalten bij dezelfde kleur dan wanneer het product niet zou worden geblancheerd en uitsluitend op natuurlijke wijze geaccumuleerde reducerende suikers zou bevatten.

Informatie voor de eindgebruikers

1.

De exploitanten geven de eindgebruikers op de verpakking en/of via andere communicatiekanalen instructies over de aanbevolen bereidingswijzen met vermelding van tijd, temperatuur, hoeveelheid voor bereiding in de oven/in een frituurpan/in de pan. De aanbevolen bereidingsinstructies voor de consument worden duidelijk weergegeven op alle verpakkingen in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad (4) betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan de consumenten.

De aanbevolen bereidingswijzen zijn in overeenstemming met de specificaties voor de klant en voorschriften voor de professionele eindgebruiker, en zijn gevalideerd per productsoort om ervoor te zorgen dat de producten van een optimale zintuiglijke kwaliteit zijn bij de lichtste acceptabele kleur voor de verschillende gespecificeerde bereidingsmethoden (bv. frituurpan, oven), en de acrylamidegehalten ervan onder het in bijlage IV vastgestelde referentieniveau blijven.

De exploitanten geven de eindgebruikers anders dan consumenten het advies om de bereiders (bv. koks) uit te rusten met middelen die hen de mogelijkheid geven om goede bereidingswijzen te gebruiken, evenals gekalibreerde apparatuur (voorzien van bv. timers, frituurgrafieken, kleurenkaarten (bv. USDA Munsell) en, ten minste, duidelijke foto's met de beoogde kleuren van het bereide eindproduct).

2.

De exploitanten adviseren de eindgebruikers in het bijzonder om:

de temperatuur bij frituren tussen 160 en 175 °C te houden, bij gebruik van een oven tussen 180 en 220 °C. Lagere temperaturen kunnen worden gebruikt wanneer de ventilator wordt ingeschakeld;

het bereidingsinstrument (bv. oven, air fryer) voor te verwarmen op de juiste temperatuur tussen 180 en 220 °C volgens de bereidingsinstructies op de verpakking, afhankelijk van de productspecificaties en vereisten ter plekke;

de aardappelen te bereiden tot ze een goudgele kleur hebben;

de bereiding niet langer dan nodig te laten duren;

ovenproducten na 10 minuten of halverwege de totale kooktijd om te draaien;

de door de fabrikant aanbevolen bereidingsinstructies te volgen;

bij de bereiding van kleinere hoeveelheden aardappelen dan aangegeven op de verpakking de bereidingstijd te beperken om overdreven bruinkleuring van het product te voorkomen;

niet te veel tegelijk in de frituurmand te doen; de mand maar half te vullen om te voorkomen dat te veel olie wordt opgenomen als de frituurtijd langer duurt.

II.   AARDAPPELCHIPS, SNACKS, CRACKERS EN ANDERE AARDAPPELPRODUCTEN OP BASIS VAN AARDAPPELDEEG

Grondstoffen

1.

De exploitanten specificeren voor elk product grenswaarden voor reducerende suikers in de gedehydrateerde aardappelingrediënten.

2.

De grenswaarde voor reducerende suikers in de betrokken producten worden zo laag als redelijkerwijs haalbaar vastgesteld, rekening houdend met alle relevante factoren in het ontwerp en de productie van het eindproduct zoals het aantal aardappelingrediënten in het recept van het product, eventueel andere risicobeperkende maatregelen, de verdere verwerking van het deeg, de seizoensinvloed en het vochtgehalte in het eindproduct.

3.

Indien het gehalte reducerende suikers hoger is dan 1,5 %, verstrekken de exploitantanten gegevens waaruit blijkt dat het acrylamidegehalte in het eindproduct zo laag als redelijkerwijs haalbaar onder het in bijlage IV vastgestelde referentieniveau ligt.

Recept en procesontwerp

1.

Gedehydrateerde aardappelingrediënten worden geanalyseerd vóór het gebruik ervan, door de leverancier of de gebruiker, om te bevestigen dat het suikergehalte niet hoger is dan het gespecificeerde niveau.

2.

Wanneer de gedehydrateerde aardappelingrediënten een hoger suikergehalte hebben dan het gespecificeerde niveau, stellen de exploitanten aanvullende risicobeperkende maatregelen vast die moeten worden genomen om ervoor te zorgen dat het acrylamidegehalte in het eindproduct zo laag als redelijkerwijs haalbaar onder het in bijlage IV vastgestelde referentieniveau ligt.

3.

Voor elk product gaan de exploitanten de mogelijkheid na om aardappelingrediënten gedeeltelijk te vervangen door ingrediënten waarin minder gemakkelijk acrylamide wordt gevormd.

4.

In systemen op basis van vochtig aardappeldeeg overwegen de exploitanten voor zover mogelijk het gebruik van de volgende stoffen, rekening houdend met het feit dat deze stoffen niet noodzakelijkerwijs synergetisch hoeven te zijn op het gebied van risicobeperking, met name wat het gebruik van asparaginase en de verlaging van de pH-waarde betreft:

asparaginase;

zuren of zouten daarvan (om de pH-waarde van het deeg te verlagen);

calciumzouten.

5.

Wanneer aardappelchips, snacks of crackers op basis van aardappeldeeg worden gefrituurd, specificeren de exploitanten de temperatuur van het frituurvet aan het eind van de frituurlijn, controleren zij deze temperaturen en registreren zij ze, om aan te tonen dat er controles worden uitgevoerd.

6.

De temperatuur aan het eind van de frituurlijn moet zo laag zijn als redelijkerwijs haalbaar is voor een bepaalde productielijn en een bepaald product, in overeenstemming met de kwaliteits- en veiligheidsnormen en rekening houdend met relevante factoren zoals de fabrikant van de frituurlijn, het type frituurlijn, het suikergehalte en het beoogde vochtgehalte van het product.

Indien de temperatuur aan het eind van de frituurlijn hoger is dan 175 °C, verstrekken de exploitanten gegevens waaruit blijkt dat het acrylamidegehalte in het eindproduct lager is dan het in bijlage IV vastgestelde referentieniveau.

(Opmerking: de meeste producten op basis van pellets worden gefrituurd bij temperaturen van meer dan 175 °C vanwege hun zeer korte frituurtijd en de vereiste temperaturen voor de noodzakelijke uitzetting en textuur van deze producten).

7.

Wanneer aardappelchips, snacks of crackers op basis van aardappeldeeg worden gebakken, specificeren de exploitanten voor elk product de baktemperatuur wanneer de producten de bakovens verlaten en registreren deze om aan te tonen dat er controles worden uitgevoerd.

8.

De temperatuur op het moment dat de producten de bakoven/het droogproces verlaten moet zo laag zijn als redelijkerwijs haalbaar is voor een bepaalde productielijn en een bepaald product, in overeenstemming met de kwaliteits- en veiligheidsnormen en rekening houdend met relevante factoren zoals het type machines, het gehalte reducerende suikers van de grondstof en het vochtgehalte van het product.

9.

Indien de temperatuur van het product aan het einde van het bakken/drogen hoger is dan 175 °C, verstrekken de exploitanten gegevens waaruit blijkt dat het acrylamidegehalte in het eindproduct lager is dan het in bijlage IV vastgestelde referentieniveau.

10.

Voor elk productontwerp stellen de exploitanten het vochtgehalte na het frituren of bakken vast; dit wordt zo hoog mogelijk vastgesteld als redelijkerwijs haalbaar is voor een bepaalde productielijn en een bepaald product, in overeenstemming met de kwaliteits- en veiligheidsnormen van het product en rekening houdend met de temperatuur aan het eind van de frituurlijn en de bak- en droogtemperatuur. Het vochtgehalte in het eindproduct mag niet lager zijn dan 1,0 %.

III.   BANKETBAKKERSWAREN

De risicobeperkende maatregelen in dit hoofdstuk zijn van toepassing op banketbakkerswaren zoals koekjes, biscuits, beschuit, graanrepen, scones, hoorntjes, wafels, beschuitbollen en peperkoek, alsmede ongezoete producten zoals crackers, bros gebakken brood en broodvervangende producten. In deze categorie wordt onder cracker een droog koekje verstaan (een gebakken product op basis van meel van granen), bv. sodacrackers, bros gebakken roggebrood en matse;

Agronomie

In geval van contractlandbouw, waarbij de producenten de landbouwproducten rechtstreeks aan de exploitanten leveren, zorgen de exploitanten ervoor dat wordt voldaan aan de volgende voorwaarden om hoge asparaginegehalten in de granen te voorkomen:

er wordt gebruikgemaakt van goede landbouwpraktijken met betrekking tot bemesting, met name wat betreft de handhaving van een evenwichtig zwavelgehalte in de bodem, en er wordt gezorgd voor een correct gebruik van stikstof;

er wordt gebruikgemaakt van goede fytosanitaire praktijken met het oog op het gebruik van goede praktijken inzake gewasbeschermingsmaatregelen ter voorkoming van schimmelinfecties.

De exploitanten voeren controles uit om de daadwerkelijke toepassing van deze bepalingen te controleren.

Recept en procesontwerp

In het fabricageproces passen de exploitanten de volgende risicobeperkende maatregelen toe:

1.

Voor de betrokken producten overwegen de exploitanten de reductie of geheel of gedeeltelijke vervanging van ammoniumwaterstofcarbonaat door alternatieve rijsmiddelen zoals

a)

natriumwaterstofcarbonaat en zuurmakende stoffen, of

b)

natriumwaterstofcarbonaat en dinatriumdifosfaat met organische zuren of kaliumvarianten daarvan.

In het kader van deze overweging zien de exploitanten erop toe dat het gebruik van deze alternatieve rijsmiddelen niet leidt tot organoleptische veranderingen (smaak, uiterlijk, textuur enz.) of tot een stijging van het totale natriumgehalte, wat een invloed heeft op de identiteit van het product en de aanvaarding ervan door de consument.

2.

Indien het ontwerp van het project het toelaat, vervangen exploitanten fructose of fructosehoudende ingrediënten zoals siroop en honing door glucose of niet-reducerende suikers zoals sucrose, met name in recepten die ammoniumwaterstofcarbonaat bevatten, indien dit mogelijk is en rekening houdend met het feit dat de vervanging van fructose of andere reducerende suikers kan resulteren in een gewijzigde productidentiteit ten gevolge van smaakverlies en een andere verkleuring.

3.

De exploitanten gebruiken asparaginase waar dit een doeltreffende optie is om het asparaginegehalte te reduceren en het risico op de vorming van acrylamide te beperken. De exploitanten moeten er rekening mee houden dat het gebruik van asparaginase weinig of geen effect heeft op de acrylamidegehalten in recepten met een hoog vetgehalte, een laag vochtgehalte of een hoge pH-waarde.

4.

Indien de producteigenschappen het toelaten, zullen de exploitanten evalueren of het mogelijk is om tarwebloem gedeeltelijk te vervangen door andere soorten bloem zoals rijstbloem, rekening houdend met het feit dat elke wijziging gevolgen heeft voor het bakproces en de organoleptische eigenschappen van de producten. Verschillende graansoorten bevatten verschillende asparaginegehalten (normaal gezien zijn de asparaginegehalten het hoogst in rogge, dalen deze gehalten achtereenvolgens in haver, tarwe en mais, en zijn ze het laagst in rijst).

5.

De exploitanten houden bij de risicobeoordeling rekening met de impact van ingrediënten in banketbakkerswaren die het acrylamidegehalte in het eindproduct kunnen verhogen; zij gebruiken ingrediënten die niet zulke gevolgen hebben en de fysieke en organoleptische eigenschappen in stand houden (zoals amandelen die op lagere temperaturen zijn geroosterd en gedroogde vruchten als fructosebron).

6.

De exploitanten zien erop toe dat de leveranciers van warmtebehandelde ingrediënten die gevoelig zijn voor de vorming van acrylamide een risicobeoordeling uitvoeren en passende risicobeperkende maatregelen uitvoeren.

7.

De exploitanten zorgen ervoor dat een wijziging van door leveranciers verstrekte producten niet resulteert in verhoogde acrylamidegehalten.

8.

De exploitanten overwegen om organische zuren toe te voegen aan het productieproces of de pH-waarde te verlagen voor zover dit redelijkerwijs haalbaar is in combinatie met andere risicobeperkende maatregelen en rekening houdend met het feit dat dit kan leiden tot organoleptische veranderingen (minder verbruining, smaakverandering).

Bewerking

De exploitanten nemen de volgende risicobeperkende maatregelen bij de bereiding van banketbakkerswaren en zorgen ervoor dat deze maatregelen verenigbaar zijn met de productkenmerken en de voedselveiligheidsvoorschriften:

1.

De exploitanten gebruiken de warmte-input (d.w.z. de combinatie van tijd en temperatuur) die het doeltreffendst is om de vorming van acrylamide te reduceren en tegelijkertijd de beoogde kenmerken van het product te verkrijgen.

2.

De exploitanten verhogen het vochtgehalte in het eindproduct, rekening houdend met de gewenste productkwaliteit, de vereiste houdbaarheidsperiode en de voedselveiligheidsnormen.

3.

De producten worden zo gebakken dat het eindproduct lichter van kleur is, rekening houdend met de gewenste productkwaliteit, de vereiste houdbaarheidsperiode en de voedselveiligheidsnormen.

4.

Bij de ontwikkeling van nieuwe producten houden de exploitanten in hun risicobeoordeling rekening met het formaat en het contactoppervlak van een bepaald product, rekening houdend met het feit dat een product van klein formaat mogelijk hogere acrylamidegehalten bevat door de impact van de warmte.

5.

Aangezien sommige ingrediënten die worden gebruikt bij de vervaardiging van banketbakkerswaren meerdere keren een warmtebehandeling ondergaan (bv. voorbewerkte graanonderdelen, noten, zaden, gedroogde vruchten enz.), wat leidt tot verhoogde acrylamidegehalten in de eindproducten, passen de exploitanten het product en het productontwerp aan om te voldoen aan het in bijlage IV vastgestelde referentieniveau voor acrylamide. De exploitanten herverwerken met name geen verbrande producten.

6.

Voor voormengsels die op de markt worden gebracht om thuis of in cateringbedrijven te worden gebakken, verstrekken de exploitanten de nodige instructies aan hun klanten om ervoor te zorgen dat de acrylamidegehalten in het eindproduct zo laag als redelijkerwijs haalbaar zijn en onder het referentieniveau blijven.

IV.   ONTBIJTGRANEN

Agronomie

In geval van contractlandbouw, waarbij de producenten de landbouwproducten rechtstreeks aan de exploitanten leveren, zorgen de exploitanten ervoor dat wordt voldaan aan de volgende voorwaarden om hoge asparaginegehalten in de granen te voorkomen:

er wordt gebruikgemaakt van goede landbouwpraktijken met betrekking tot bemesting, met name wat betreft de handhaving van een evenwichtig zwavelgehalte in de bodem, en er wordt gezorgd voor een correct gebruik van stikstof;

er wordt gebruikgemaakt van goede fytosanitaire praktijken met het oog op het gebruik van goede praktijken inzake gewasbeschermingsmaatregelen ter voorkoming van schimmelinfecties.

De exploitanten voeren controles uit om de daadwerkelijke toepassing van deze bepalingen te controleren.

Recept

1.

Aangezien producten op basis van mais en rijst doorgaans minder acrylamide bevatten dan producten op basis van tarwe, rogge, haver en gerst, overwegen de exploitanten waar mogelijk het gebruik van mais en rijst bij de ontwikkeling van nieuwe producten, rekening houdend met het feit dat elke wijziging gevolgen heeft voor het productieproces en de organoleptische eigenschappen van de producten.

2.

De exploitanten controleren de toegevoegde hoeveelheden op het moment van de toevoeging van reducerende suikers (bv. fructose en glucose) en ingrediënten die reducerende suikers bevatten (bv. honing), rekening houdend met de gevolgen voor de organoleptische eigenschappen en procesfunctionaliteiten (samenbinden tot clusters), aangezien deze kunnen fungeren als precursoren bij de vorming van acrylamide indien zij voorafgaand aan de warmtebehandeling worden toegevoegd.

3.

De exploitanten houden bij de risicobeoordeling rekening met de hoeveelheid acrylamide die wordt bijgedragen door warmtebehandelde, droge ingrediënten zoals geroosterde en getoaste noten en in de oven gedroogde vruchten; zij vervangen deze ingrediënten indien anders de hoeveelheid acrylamide in het eindproduct naar alle waarschijnlijkheid het in bijlage IV vastgestelde referentieniveau zou overschrijden.

4.

Voor warmtebehandelde ingrediënten die minstens 150 microgram per kilogram (μg/kg) acrylamide bevatten, nemen de exploitanten de volgende maatregelen:

zij stellen een register op van deze ingrediënten;

zij voeren audits van leveranciers en/of analyses uit;

zij zien erop toe dat de leverancier geen wijzigingen aanbrengt aan deze ingrediënten die zouden kunnen leiden tot hogere acrylamidegehalten.

5.

Wanneer het graan in deegvorm is en het productieproces voldoende tijd, de juiste temperatuur en het gepaste vochtgehalte biedt om de asparaginegehalten te reduceren met behulp van asparaginase, gebruiken de exploitanten waar nodig asparaginase, op voorwaarde dat dit geen negatief effect heeft op de smaak, noch het risico op resterende enzymactiviteit verhoogt.

Bewerking

Bij de productie van ontbijtgranen passen de exploitanten de volgende risicobeperkende maatregelen toe en zien zij erop toe dat de maatregelen verenigbaar zijn met de productkenmerken en voedselveiligheidsvoorschriften:

1.

De exploitanten identificeren door middel van een risicobeoordeling de kritieke warmtebehandelingsfasen van het productieproces die de vorming van acrylamide bevorderen.

2.

Aangezien hogere temperaturen en langere verwarmingstijden leiden tot hogere acrylamidegehalten, stellen de exploitanten een doeltreffende combinatie van temperatuur en verwarmingstijden vast met het oog op een maximale reductie van acrylamidevorming zonder afbreuk te doen aan de smaak, de textuur, de kleur, de veiligheid en de houdbaarheidstermijn van het product.

3.

Om het ontstaan van acrylamidepieken te vermijden, controleren de exploitanten de temperatuur, de verwarmingstijd en de toevoersnelheden teneinde te komen tot het volgende minimale vochtgehalte in het eindproduct na de laatste warmtebehandeling, met inachtneming van de beoogde productkwaliteit, de vereiste houdbaarheidsperiode en de voedselveiligheidsnormen:

getoaste producten: 1 g/100 g voor geëxtrudeerde producten, 1 g/100 g voor in ladingen bereide producten, 2 g/100 g voor gestoomwalste producten;

direct geëxpandeerde producten: 0,8 g/100 g voor geëxtrudeerde producten;

gebakken producten: 2 g/100 g voor voortdurend bereide producten;

gevulde producten: 2 g/100 g voor geëxtrudeerde producten;

andere manieren van drogen: 1 g/100 g voor in ladingen bereide producten, 0,8 g/100 g voor gepofte producten.

De exploitanten meten het vochtgehalte en noteren de acrylamideconcentratie in een droge massa om de verstorende invloed van fluctuerende vochtgehalten te elimineren.

4.

Als het product meermaals hetzelfde proces ondergaat, kan dit leiden tot hogere acrylamidegehalten vanwege de herhaalde blootstelling aan een warmtebehandeling. De exploitanten evalueren daarom het effect van een herbewerking op de acrylamidegehalten en herbewerken zo weinig mogelijk of helemaal niet.

5.

De exploitanten passen procedures toe zoals temperatuurcontrole en -toezicht om te voorkomen dat producten verbranden.

V.   KOFFIE

Recept

Bij de samenstelling van koffiemengsels houden de exploitanten er bij de risicobeoordeling rekening mee dat producten op basis van robustabonen meestal hogere acrylamidegehalten hebben dan producten op basis van arabicabonen.

Bewerking

1.

De exploitanten stellen vast welke omstandigheden bij het roosteren cruciaal zijn om de vorming van acrylamide zo veel mogelijk te beperken zonder te raken aan de beoogde smaak.

2.

De controle van de omstandigheden waarin het roosteren plaatsvindt, maakt deel uit van het basisvoorwaardenprogramma (PRP of „Pre-requisite Program”) in het kader van de goede productiepraktijken (GMP of „Good Manufacturing Practicef”).

3.

De exploitanten overwegen het gebruik van asparaginase, indien dit mogelijk en effectief is om het acrylamidegehalte te reduceren.

VI.   KOFFIESURROGATEN DIE MEER DAN 50 % GRANEN BEVATTEN

Agronomie

In geval van contractlandbouw, waarbij de producenten de landbouwproducten rechtstreeks aan de exploitanten leveren, zorgen de exploitanten ervoor dat wordt voldaan aan de volgende voorwaarden om hoge asparaginegehalten in de granen te voorkomen:

er wordt gebruikgemaakt van goede landbouwpraktijken met betrekking tot bemesting, met name wat betreft de handhaving van een evenwichtig zwavelgehalte in de bodem, en er wordt gezorgd voor een correct gebruik van stikstof;

er wordt gebruikgemaakt van goede fytosanitaire praktijken met het oog op het gebruik van goede praktijken inzake gewasbeschermingsmaatregelen ter voorkoming van schimmelinfecties.

De exploitanten voeren controles uit om de daadwerkelijke toepassing van deze bepalingen te controleren.

Recept

1.

Aangezien producten op basis van mais en rijst doorgaans minder acrylamide bevatten dan producten op basis van tarwe, rogge, haver en gerst, overwegen de exploitanten waar mogelijk het gebruik van mais en rijst bij de ontwikkeling van nieuwe producten, rekening houdend met het feit dat elke wijziging gevolgen heeft voor het productieproces en de organoleptische eigenschappen van de producten.

2.

De exploitanten controleren de toegevoegde hoeveelheden op het moment van de toevoeging van reducerende suikers (bv. fructose en glucose) en ingrediënten die reducerende suikers bevatten (bv. honing), rekening houdend met de gevolgen voor de organoleptische eigenschappen en procesfunctionaliteiten (bindende clusters), aangezien deze kunnen fungeren als precursoren bij de vorming van acrylamide indien zij voorafgaand aan de warmtebehandeling worden toegevoegd.

3.

Indien de koffiesurrogaten niet uitsluitend granen bevatten, gebruiken exploitanten waar mogelijk andere ingrediënten die resulteren in lagere acrylamidegehalten na verwerking bij hoge temperatuur.

Bewerking

1.

De exploitanten stellen vast welke omstandigheden bij het roosteren cruciaal zijn om de vorming van acrylamide zo veel mogelijk te beperken zonder te raken aan de beoogde smaak.

2.

De controle van de omstandigheden waarin het roosteren plaatsvindt, maakt deel uit van het basisvoorwaardenprogramma (PRP) in het kader van de goede productiepraktijken (GMP).

VII.   KOFFIESURROGATEN DIE MEER DAN 50 % CICHOREI BEVATTEN

De exploitanten kopen uitsluitend cultivars die weinig asparagine bevatten; zij zien erop toe dat bij de cichoreiteelt geen laattijdig en buitensporig gebruik van stikstof heeft plaatsgevonden.

Recept

Indien de koffiesurrogaten niet uitsluitend cichorei bevatten, d.w.z. indien het cichoreigehalte minder dan 100 % en meer dan 50 % bedraagt, voegen de exploitanten andere ingrediënten zoals cichoreivezels of geroosterde granen toe, aangezien deze ingrediënten het acrylamidegehalte in het eindproduct blijkbaar doeltreffend reduceren.

Bewerking

1.

De exploitanten stellen vast welke omstandigheden bij het roosteren cruciaal zijn om de vorming van acrylamide zo veel mogelijk te beperken zonder te raken aan de beoogde smaak. De conclusies worden gedocumenteerd.

2.

De controle van de omstandigheden waarin het roosteren plaatsvindt, maakt deel uit van het systeem voor de handhaving van de voedselveiligheid van de producent.

VIII.   BABYKOEKJES EN GRAANPRODUCTEN VOOR ZUIGELINGEN (5)

In geval van contractlandbouw, waarbij de producenten de landbouwproducten rechtstreeks aan de exploitanten leveren, zorgen de exploitanten ervoor dat wordt voldaan aan de volgende voorwaarden om hoge asparaginegehalten in de granen te voorkomen:

er wordt gebruikgemaakt van goede landbouwpraktijken met betrekking tot bemesting, met name wat betreft de handhaving van een evenwichtig zwavelgehalte in de bodem, en er wordt gezorgd voor een correct gebruik van stikstof;

er wordt gebruikgemaakt van goede fytosanitaire praktijken met het oog op het gebruik van goede praktijken inzake gewasbeschermingsmaatregelen ter voorkoming van schimmelinfecties.

De exploitanten voeren controles uit om de daadwerkelijke toepassing van deze bepalingen te controleren.

Productontwerp, verwerking en verwarming

1.

De exploitanten gebruiken asparaginase om de asparaginegehalten in de meelgrondstoffen zo veel mogelijk te reduceren. Exploitanten die geen asparaginase kunnen gebruiken, bijvoorbeeld vanwege de verwerkingseisen of het productontwerp, gebruiken meelgrondstoffen met een laag gehalte acrylamideprecursoren, zoals fructose, glucose en asparagine.

2.

Tijdens de ontwikkeling van het recept maken de exploitanten een beoordeling die informatie bevat over reducerende suikers en asparagine, alsook over mogelijkheden om te komen tot een eindrecept met weinig reducerende suikers. Of deze beoordeling moet worden uitgevoerd, hangt af van het gebruik van asparaginase in het recept.

3.

De exploitanten zien erop toe dat warmtebehandelde ingrediënten die gevoelig zijn voor de vorming van acrylamide zijn verkregen bij leveranciers die kunnen aantonen dat zij passende risicobeperkende maatregelen hebben genomen om de aanwezigheid van acrylamide in die ingrediënten te reduceren.

4.

De exploitanten beschikken over een procedure voor veranderingscontrole om erop toe te zien dat er geen leverancierswijzigingen plaatsvinden die leiden tot een verhoogd acrylamidegehalte.

5.

Indien het gebruik van warmtebehandelde grondstoffen en ingrediënten ertoe leidt dat in het eindproduct het in bijlage IV gespecificeerde referentieniveau wordt overschreden, evalueren de exploitanten het gebruik van die producten om ervoor te zorgen dat het acrylamidegehalte zo laag als redelijkerwijs haalbaar onder het in bijlage IV vastgestelde referentieniveau ligt.

Recept

1.

Aangezien producten op basis van mais en rijst doorgaans minder acrylamide bevatten dan producten op basis van tarwe, rogge, haver en gerst, overwegen de exploitanten waar mogelijk het gebruik van mais en rijst bij de ontwikkeling van nieuwe producten, rekening houdend met het feit dat elke wijziging gevolgen heeft voor het productieproces en de organoleptische eigenschappen van de producten.

2.

De exploitanten houden bij de risicobeoordeling in het bijzonder rekening met het feit dat producten op basis van volkorengranen en/of met een hoog zemelgehalte ook meer acrylamide bevatten.

3.

De exploitanten controleren de toegevoegde hoeveelheden op het moment van de toevoeging van reducerende suikers (bv. fructose en glucose) en ingrediënten die reducerende suikers bevatten (bv. honing), rekening houdend met de gevolgen voor de organoleptische eigenschappen en procesfunctionaliteiten (bindende clusters), aangezien deze kunnen fungeren als precursoren bij de vorming van acrylamide indien zij voorafgaand aan de warmtebehandeling worden toegevoegd.

4.

De exploitanten bepalen de hoeveelheid acrylamide die wordt bijgedragen door warmtebehandelde en droge ingrediënten zoals geroosterde en getoaste noten en in de oven gedroogde vruchten; zij vervangen deze ingrediënten indien anders de hoeveelheid acrylamide in het eindproduct het in bijlage IV vastgestelde referentieniveau zou overschrijden.

Bewerking

1.

De exploitanten identificeren door middel van een risicobeoordeling de kritieke warmtebehandelingsfasen in het productieproces die de vorming van acrylamide bevorderen.

2.

De exploitanten meten het vochtgehalte en noteren de acrylamideconcentratie in een droge massa om de verstorende invloed van fluctuerende vochtgehalten te elimineren.

3.

De exploitanten stellen een doeltreffende combinatie van temperatuurhoogte en verwarmingstijden vast en passen deze toe met het oog op een maximale reductie van acrylamidevorming zonder afbreuk te doen aan de smaak, de textuur, de kleur, de veiligheid en de houdbaarheidstermijn van het product.

4.

De exploitanten controleren de temperatuur, de verwarmingstijd en de toevoersnelheden. De meetsystemen voor de toevoersnelheid en temperatuurregeling worden regelmatig gekalibreerd om te controleren dat deze productieomstandigheden binnen de gestelde grenzen blijven. Deze taken worden opgenomen in de HACCP-procedures.

5.

Aangezien is gebleken dat controle en toezicht op het vochtgehalte na de hittebehandeling doeltreffend is om de acrylamidegehalten in bepaalde processen onder controle te houden en in deze omstandigheden dus een passend alternatief kan zijn voor het onder controle houden van de temperatuur en de verwarmingstijd, wordt hiervan dan ook gebruikgemaakt.

IX.   BABYVOEDING IN POTJES (ZUURARME LEVENSMIDDELEN EN LEVENSMIDDELEN OP BASIS VAN PRUIMEN) (6)

1.

Voor de productie van babyvoeding in potjes, kiezen de exploitanten grondstoffen die weinig acrylamideprecursoren bevatten, bv. reducerende suikers zoals fructose, glucose en asparagine.

2.

In geval van contractlandbouw, waarbij de producenten de landbouwproducten rechtstreeks aan de exploitanten leveren, zorgen de exploitanten ervoor dat wordt voldaan aan de volgende voorwaarden om hoge asparaginegehalten in de granen te voorkomen:

er wordt gebruikgemaakt van goede landbouwpraktijken met betrekking tot bemesting, met name wat betreft de handhaving van een evenwichtig zwavelgehalte in de bodem, en er wordt gezorgd voor een correct gebruik van stikstof;

er wordt gebruikgemaakt van goede fytosanitaire praktijken met het oog op het gebruik van goede praktijken inzake gewasbeschermingsmaatregelen ter voorkoming van schimmelinfecties.

De exploitanten voeren controles uit om de daadwerkelijke toepassing van deze bepalingen te controleren.

3.

In koopcontracten voor pruimenmoes nemen de exploitanten eisen op die ervoor zorgen dat de warmtebehandeling die bij de productie van pruimenmoes wordt toegepast de aanwezigheid van acrylamide in dat product reduceert.

4.

De exploitanten zien erop toe dat warmtebehandelde ingrediënten die gevoelig zijn voor de vorming van acrylamide zijn verkregen bij leveranciers die kunnen aantonen dat zij risicobeperkende maatregelen hebben genomen om het acrylamidegehalte in die ingrediënten te reduceren.

5.

Indien het gebruik van warmtebehandelde grondstoffen en ingrediënten ertoe leidt dat in het eindproduct het in bijlage IV gespecificeerde referentieniveau voor acrylamide wordt overschreden, evalueren de exploitanten het gebruik van die grondstoffen en ingrediënten om ervoor te zorgen dat het acrylamidegehalte zo laag als redelijkerwijs haalbaar onder het in bijlage IV vastgestelde referentieniveau ligt.

Recept

1.

De exploitanten houden bij de risicobeoordeling van acrylamide in de desbetreffende levensmiddelen in het bijzonder rekening met het feit dat producten op basis van volkorengranen en/of met een hoog zemelgehalte ook meer acrylamide bevatten.

2.

Exploitanten kiezen rassen van bataten (zoete aardappelen) en pruimen die zo weinig mogelijk acrylamideprecursoren bevatten, zoals reducerende suikers (bv. fructose en glucose) en asparagine.

3.

De exploitanten controleren de toegevoegde hoeveelheden op het moment van de toevoeging van reducerende suikers (bv. fructose en glucose) en ingrediënten die reducerende suikers bevatten (bv. honing) die zijn toegevoegd met het oog op organoleptische eigenschappen en procesfunctionaliteiten (bindende clusters), aangezien deze kunnen fungeren als precursoren bij de vorming van acrylamide indien zij voorafgaand aan de warmtebehandeling worden toegevoegd.

Bewerking

1.

Exploitanten identificeren de kritieke warmtebehandelingsfasen in het productieproces die de vorming van acrylamide bevorderen, om ervoor te zorgen dat verdere inspanningen voor de verlaging/controle van acrylamide zo effectief mogelijk worden gericht. Dit gebeurt door middel van een risicobeoordeling of de rechtstreekse meting van de acrylamidegehalten in het product vóór en na elke warmtebehandeling.

2.

Om de productie van acrylamidepieken te vermijden, controleren de exploitanten de temperaturen, de verwarmingstijden en de toevoersnelheden. De meetsystemen voor de toevoersnelheid en temperatuurregeling worden regelmatig gekalibreerd om te controleren dat deze productieomstandigheden binnen de gestelde grenzen blijven. Deze taken worden opgenomen in de HACCP-procedures.

3.

De exploitanten zien erop toe dat de verlaging van het thermisch ingangsvermogen met het oog op de reductie van acrylamide in zuurarme levensmiddelen en levensmiddelen op basis van pruimen geen afbreuk doet aan de microbiologische veiligheid van de betrokken levensmiddelen.

X.   BROOD

Agronomie

In geval van contractlandbouw, waarbij de producenten de landbouwproducten rechtstreeks aan de exploitanten leveren, zorgen de exploitanten ervoor dat wordt voldaan aan de volgende voorwaarden om hoge asparaginegehalten in de granen te voorkomen:

er wordt gebruikgemaakt van goede landbouwpraktijken met betrekking tot bemesting, met name wat betreft de handhaving van een evenwichtig zwavelgehalte in de bodem, en er wordt gezorgd voor een correct gebruik van stikstof;

er wordt gebruikgemaakt van goede fytosanitaire praktijken met het oog op het gebruik van goede praktijken inzake gewasbeschermingsmaatregelen ter voorkoming van schimmelinfecties.

De exploitanten voeren controles uit om de daadwerkelijke toepassing van deze bepalingen te controleren.

Productontwerp, verwerking en verwarming

1.

De exploitanten zien erop toe dat de uiteindelijke kleur van het gebakken brood lichter is, zodat er minder acrylamide wordt gevormd, rekening houdend met het specifieke productontwerp en de technische mogelijkheden.

2.

De exploitanten verlengen de duur van de gisting, rekening houdend met het productontwerp en de technische mogelijkheden.

3.

De exploitanten verminderen het thermisch ingangsvermogen door de baktemperatuur en baktijd zo veel mogelijk te optimaliseren.

4.

De exploitanten verstrekken bakinstructies voor brood dat thuis, bij koude bakkers, in winkels of in horecabedrijven wordt afgebakken.

5.

De exploitanten vervangen ingrediënten die de acrylamidegehalten in het eindproduct kunnen doen toenemen, indien dit verenigbaar is met het productontwerp en de technische mogelijkheden, bijvoorbeeld door noten en zaden te gebruiken die op lagere temperaturen zijn geroosterd.

6.

De exploitanten vervangen fructose door glucose, met name in recepten die ammoniumwaterstofcarbonaat (E503) bevatten, indien het productontwerp dit toelaat en voor zover mogelijk. Dit houdt onder meer in dat invertsuiker en honing, die allebei meer fructose bevatten, door glucosestroop wordt vervangen.

7.

Voor zover mogelijk en rekening houdend met het recept van het product, de ingrediënten, het vochtgehalte en de procedure, maken de exploitanten bij producten met een laag vochtgehalte gebruik van asparaginase om het asparaginegehalte te reduceren.


(1)  Verordening (EG) nr. 1332/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake voedingsenzymen en tot wijziging van Richtlijn 83/417/EEG van de Raad, Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad, Richtlijn 2000/13/EG, Richtlijn 2001/112/EG van de Raad en Verordening (EG) nr. 258/97 (PB L 354 van 31.12.2008, blz. 7).

(2)  Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake levensmiddelenadditieven (PB L 354 van 31.12.2008, blz. 16).

(3)  Verordening (EU) nr. 231/2012 van de Commissie van 9 maart 2012 tot vaststelling van de specificaties van de in de bijlagen II en III bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad opgenomen levensmiddelenadditieven (PB L 83 van 22.3.2012, blz. 1).

(4)  Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan consumenten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1924/2006 en (EG) nr. 1925/2006 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 87/250/EEG van de Commissie, Richtlijn 90/496/EEG van de Raad, Richtlijn 1999/10/EG van de Commissie, Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 2002/67/EG en 2008/5/EG van de Commissie, en Verordening (EG) nr. 608/2004 van de Commissie (PB L 304 van 22.11.2011, blz. 18).

(5)  Zoals gedefinieerd in Verordening (EU) nr. 609/2013.

(6)  Zoals gedefinieerd in Verordening (EU) nr. 609/2013.


BIJLAGE II

DEEL A

RISICOBEPERKENDE MAATREGELEN DIE MOETEN WORDEN TOEGEPAST DOOR DE IN ARTIKEL 2, LID 2 BEDOELDE EXPLOITANTEN VAN LEVENSMIDDELENBEDRIJVEN

1.

In het fabricageproces passen de exploitanten van aardappelproducten de volgende risicobeperkende maatregelen toe:

frieten en andere versneden (gefrituurde) aardappelproducten:

er wordt gebruikgemaakt van aardappelrassen met een lager suikergehalte, indien beschikbaar en voor zover verenigbaar met het voedingsmiddel dat men wil verkrijgen. De leverancier wordt geraadpleegd voor de keuze van de meest geschikte aardappelrassen;

De aardappelen worden bij een temperatuur van meer dan 6 °C opgeslagen;

vóór het frituren:

behalve voor diepgevroren aardappelproducten, waarvoor de bereidingsinstructies moeten worden gevolgd, moet voor rauwe frieten een van de volgende maatregelen worden genomen om het suikergehalte waar mogelijk en voor zover verenigbaar met het voedingsmiddel dat men wil verkrijgen, te reduceren:

bij voorkeur dertig minuten tot twee uur lang wassen en weken in koud water. De aardappelreepjes vóór het frituren met schoon water spoelen;

enkele minuten in warm water weken. De aardappelreepjes vóór het frituren met schoon water spoelen;

het blancheren van aardappelen resulteert in lagere acrylamidegehalten en het is dus gepast om aardappelen waar mogelijk te blancheren.

tijdens het frituren van frieten of andere aardappelproducten:

gebruikmaken van frituurolie of -vet waarmee sneller en/of bij lagere temperaturen kan worden gefrituurd. De olie- en vetleveranciers raadplegen voor de keuze van de meest geschikte olie of het meest geschikte vet;

de frituurtemperatuur lager dan 175 °C houden, en in ieder geval zo laag mogelijk, rekening houdend met de eisen inzake voedselveiligheid;

de kwaliteit van de frituurolie of het frituurvet handhaven door regelmatig verbrande restjes te verwijderen met een schuimspaan of zeef.

Voor de bereiding van frieten is het gepast dat de exploitanten gebruikmaken van de beschikbare kleurhandleidingen met richtsnoeren over de optimale combinatie van kleur en lage acrylamidegehalten.

Het is wenselijk dat een kleurhandleiding met richtsnoeren over de optimale combinatie van kleur en lage acrylamidegehalten zichtbaar is opgehangen in de ruimten waar het personeel levensmiddelen bereidt.

2.

De exploitanten die brood en banketbakkerswaren produceren, passen bij het bakken de volgende risicobeperkende maatregelen toe:

voor zover mogelijk en verenigbaar met het productieproces en de hygiënische vereisten:

de duur van de gisting wordt verlengd;

het vochtgehalte van het deeg voor de bereiding van een product met een laag vochtgehalte, wordt geoptimaliseerd;

de oventemperatuur wordt verlaagd en de baktijd wordt verlengd.

De eindkleur van de gebakken producten is lichter en het donker roosteren van de korst wordt vermeden (indien de donkere kleur van de korst het gevolg is van het intensief roosteren en niet van de specifieke samenstelling of aard van het brood).

3.

Bij de bereiding van broodjes zien de exploitanten erop toe dat de kleur van de broodjes na het toasten optimaal is. Het is passend om bij de productie van deze specifieke producten gebruik te maken van kleurhandleidingen die voor specifieke productsoorten zijn ontwikkeld en richtsnoeren bevatten voor de optimale combinatie van kleur en lage acrylamidegehalten, indien deze beschikbaar zijn. Bij voorverpakte broden of broodproducten die nog moeten worden afgebakken, worden bereidingsinstructies verstrekt.

De bovengenoemde kleurhandleiding met richtsnoeren voor de optimale combinatie van kleur en lage acrylamidegehalten wordt zichtbaar opgehangen in de ruimten waar het personeel deze specifieke levensmiddelen bereidt.

DEEL B

RISICOBEPERKENDE MAATREGELEN DIE BOVENOP DE IN DEEL A VASTGESTELDE RISICOBEPERKENDE MAATREGELEN MOETEN WORDEN TOEGEPAST DOOR DE IN ARTIKEL 2, LID 3 BEDOELDE EXPLOITANTEN VAN LEVENSMIDDELENBEDRIJVEN

1.   Algemeen voorschrift

De exploitanten aanvaarden de in artikel 1, lid 2, bedoelde producten alleen van exploitanten die alle in bijlage I vastgestelde risicobeperkende maatregelen hebben uitgevoerd.

2.   Frieten en andere versneden (gefrituurde) aardappelproducten

De exploitanten:

volgen de opslaginstructies die de exploitanten of de leveranciers hebben verstrekt of overeenkomstig de relevante risicobeperkende maatregelen die in bijlage I zijn vastgesteld;

werken volgens gestandaardiseerde operationele procedures en met gekalibreerde frituurlijnen met digitale timers en gestandaardiseerde instellingen (m.b.t. duur en temperatuur);

houden toezicht op het acrylamidegehalte in de eindproducten om te verifiëren of de risicobeperkende maatregelen doeltreffend het acrylamidegehalte onder het vastgestelde referentieniveau houden.

3.   Bakkerijproducten

De exploitanten houden toezicht op het acrylamidegehalte in de eindproducten om te verifiëren of de risicobeperkende maatregelen doeltreffend het acrylamidegehalte onder het vastgestelde referentieniveau houden.

4.   Koffie

De exploitanten zien erop toe dat het acrylamidegehalte in de geleverde koffie onder het in bijlage IV vastgestelde referentieniveau ligt, rekening houdend met het feit dat dit niet noodzakelijk voor alle soorten koffie mogelijk is, afhankelijk van het mengsel en de manier van roosteren. In deze gevallen levert de leverancier een rechtvaardiging.


BIJLAGE III

VOORSCHRIFTEN VOOR BEMONSTERING EN ANALYSE MET HET OOG OP HET IN ARTIKEL 4 BEDOELDE TOEZICHT

I.   Steekproeven

1.

Het monster is representatief voor de bemonsterde partij.

2.

De exploitanten zorgen voor een representatieve bemonstering en analyse van de acrylamidegehalten van hun producten om te verifiëren of de risicobeperkende maatregelen effectief zijn, d.w.z. dat de acrylamidegehalten consistent onder het referentieniveau blijven.

3.

De exploitanten zien erop toe dat een representatief monster van elke productsoort is genomen voor de analyse van de acrylamideconcentratie. Een „productsoort” omvat groepen van producten met dezelfde of soortgelijke ingrediënten, recepten, procesontwerpen en/of procescontroles wanneer deze het acrylamidegehalte in het eindproduct kunnen beïnvloeden. Monitoringprogramma's richten zich in de eerste plaats op productsoorten waarvoor is gebleken dat het acrylamidegehalte ervan tot voorbij het referentieniveau kan toenemen en zijn risicogebaseerd waar verdere risicobeperkende maatregelen haalbaar zijn.

II.   Analyse

1.

De exploitanten verstrekken voldoende gegevens met het oog op een evaluatie van het acrylamidegehalte en van het risico dat het referentieniveau wordt overschreden voor de productsoort.

2.

Het monster wordt geanalyseerd in een laboratorium dat deelneemt aan toepasselijke bekwaamheidstests (die voldoen aan het onder auspiciën van IUPAC/ISO/AOAC opgestelde „International Harmonised Protocol for the Proficiency Testing of (Chemical) Analytical Laboratories” (1)) en erkende analysemethoden voor detectie en kwantificering gebruikt. De laboratoria kunnen aantonen dat zij over procedures voor interne kwaliteitscontrole beschikken. Voorbeelden daarvan zijn de „ISO/AOAC/IUPAC Guidelines on Internal Quality Control in Analytical Chemistry Laboratories” (2).

Waar mogelijk wordt een schatting van de juistheid van de analyses gemaakt door geschikte gecertificeerde referentiematerialen in de analyse mee te nemen.

3.

De analysemethode voor de analyse van acrylamide voldoet aan de volgende prestatiecriteria:

Parameter

Criterium

Van toepassing op

In deze verordening genoemde levensmiddelen

Specificiteit

Vrij van matrixeffecten of spectrale storingen

Veldblanco's

Minder dan de aantoonbaarheidsgrens (LOD)

Herhaalbaarheid (RSDr)

0,66 maal RSDR zoals afgeleid met de (gewijzigde) vergelijking van Horwitz

Reproduceerbaarheid (RSDR)

zoals afgeleid met de (gewijzigde) vergelijking van Horwitz

Terugvindingspercentage

75-110 %

Aantoonbaarheidsgrens (LOD)

= drie tiende van LOQ

Bepaalbaarheidsgrens (LOQ)

Voor referentieniveau < 125 μg/kg: ≤ twee vijfde van het referentieniveau (maar niet lager dan 20 μg/kg)

Voor referentieniveau < 125 μg/kg: ≤ 50 μg/kg

4.

De analyse van het acrylamidegehalte kan worden vervangen door een meting van de producteigenschappen (bv. kleur) of procesparameters, mits kan worden aangetoond dat er een statistische correlatie bestaat tussen deze producteigenschappen of procesparameters en het acrylamidegehalte.

III.   Bemonsteringsfrequentie

1.

Producten waarvan bekend is dat zij acrylamide bevatten en waarbij dit gehalte goed onder controle is, worden minstens een keer per jaar door de exploitanten bemonsterd en geanalyseerd. De exploitanten zullen vaker bemonsteringen en analyses uitvoeren op producten die het referentieniveau kunnen overschrijden en indien er verdere risicobeperkende maatregelen haalbaar zijn oordelen op basis van de mogelijke risico's.

2.

Op basis van de in deel II, punt 1, bedoelde evaluatie stellen de exploitanten vast hoe vaak elke productsoort moet worden geanalyseerd. Deze evaluatie wordt herhaald wanneer een product of een proces zodanig wordt gewijzigd dat het acrylamidegehalte in het eindproduct kan zijn veranderd.

IV.   Risicobeperking

Indien het analyseresultaat, gecorrigeerd voor het terugwinningspercentage, maar ongeacht de meetonzekerheid, aangeeft dat een product het referentieniveau heeft overschreden of een onverwacht hoog acrylamidegehalte heeft (in vergelijking met eerdere analyses, hoewel lager dan het referentieniveau), evalueren de exploitanten de toegepaste risicobeperkende maatregelen en nemen zij aanvullende risicobeperkende maatregelen om ervoor te zorgen dat het acrylamidegehalte in het eindproduct onder het referentieniveau blijft. Dit wordt aangetoond met een nieuwe representatieve bemonstering en analyse nadat de aanvullende risicobeperkende maatregelen zijn ingevoerd.

V.   Informatieverstrekking aan de bevoegde autoriteiten

De exploitanten stellen de analyseresultaten van de jaarlijkse analyse op verzoek ter beschikking van de bevoegde autoriteit, samen met beschrijvingen van de geanalyseerde producten. Voor producten die het referentieniveau hebben overschreden, worden details verstrekt over de risicobeperkende maatregelen die zijn genomen om de acrylamidegehalten te reduceren.


(1)  M. Thompson et al, Pure and Applied Chemistry, 2006, 78, blz. 145-196.

(2)  Uitgegeven door M. Thompson en R. Wood, Pure and Applied Chemistry, 1995, 67, blz. 649-666.


BIJLAGE IV

IN ARTIKEL 1, LID 1, BEDOELDE REFERENTIENIVEAUS

De in artikel 1, lid 1, bedoelde referentieniveaus voor de acrylamidegehalten in levensmiddelen zijn:

Voedingsmiddelen

Referentieniveau

[μg/kg]

Consumptiegerede frieten

500

Aardappelchips van verse aardappelen en van aardappeldeeg

Crackers op basis van aardappelen

Andere aardappelproducten van aardappeldeeg

750

Zacht gebakken brood

 

a)

Brood op basis van tarwe

50

b)

Ander zacht gebakken brood dan op basis van tarwe

100

Ontbijtgranen (met uitzondering van pap)

 

producten met zemelen en volkorengranen, gepofte granen

300

producten op basis van tarwe en rogge (1)

300

producten op basis van mais, haver, spelt, gerst en rijst (1)

150

Biscuits en wafels

350

Crackers met uitzondering van crackers op basis van aardappelen

400

Bros gebakken brood

350

Peperkoek

800

Producten die vergelijkbaar zijn met de overige producten van deze categorie

300

Gebrande koffie

400

Oploskoffie

850

Koffiesurrogaten

 

a)

koffiesurrogaten die uitsluitend graan bevatten

500

b)

koffiesurrogaten uit een mengsel van granen en cichorei

 (2)

c)

koffiesurrogaten die uitsluitend cichorei bevatten

4 000

Babyvoeding, bewerkte voedingsmiddelen op basis van granen voor zuigelingen en jonge kinderen, met uitzondering van biscuits en beschuiten (3)

40

Biscuits en beschuiten voor zuigelingen en jonge kinderen (3)

150


(1)  Als het geen volkorengranen of granen met zemelen betreft. Het graan dat in de grootste hoeveelheid aanwezig is bepaalt de categorie.

(2)  Voor het referentieniveau dat wordt toegepast op koffiesurrogaten die een mengsel van granen en cichorei bevatten, wordt rekening gehouden met de verhouding van de ingrediënten in het eindproduct.

(3)  Zoals gedefinieerd in de bovengenoemde Verordening (EU) nr. 609/2013.


21.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 304/45


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/2159 VAN DE COMMISSIE

van 20 november 2017

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 255/2010 van de Commissie wat betreft bepaalde verwijzingen naar ICAO-bepalingen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 551/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de organisatie en het gebruik van het gemeenschappelijk Europees luchtruim (de luchtruimverordening) (1) en met name artikel 6, lid 7,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In de bijlage bij Verordening (EU) nr. 255/2010 (2) van de Commissie wordt verwezen naar bepalingen in bijlage 11 bij het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (Verdrag van Chicago) en met name de 13e editie — juli 2001, inclusief amendement nr. 49. Op 10 november 2016 heeft de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO) bijlage 11 bij het Verdrag van Chicago gewijzigd middels amendement 50A.

(2)

In de bijlage bij Verordening (EU) nr. 255/2010 wordt ook verwezen naar de bepalingen in de ICAO-Procedures voor Air Navigation Services — Air Traffic Management” (PANS-ATM, Doc. 4444), met name naar de 15e editie — 2007, inclusief amendement nr. 6. Op 10 november 2016 heeft de ICAO Doc. 4444 gewijzigd bij amendement nr. 7A.

(3)

De verwijzingen in Verordening (EU) nr. 255/2010 naar bijlage 11 bij het Verdrag van Chicago en naar ICAO Doc. 4444 moeten worden geactualiseerd om rekening te houden met de wijzigingen zodat de lidstaten hun internationale wettelijke verplichtingen kunnen nakomen en om de samenhang met het internationale regelgevingskader van de ICAO te waarborgen.

(4)

Verordening (EU) nr. 255/2010 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor het gemeenschappelijk luchtruim,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In de bijlage bij Verordening (EU) nr. 255/2010 worden de punten 1 en 2 vervangen door:

„1.

Hoofdstuk 3, punt 3.7.5 (Air Traffic Flow Management) van bijlage 11 bij het Verdrag van Chicago — Air Traffic Services (14e editie — juli 2016, inclusief amendement nr. 50A).

2.

Hoofdstuk 3 (ATS Capacity and Air Traffic Flow Management) van ICAO Doc. 4444 — Procedures for Air Navigation Services — Air traffic management (PANS-ATM) (16e editie — 2016, inclusief amendement nr. 7A).”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 november 2017.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 96 van 31.3.2004, blz. 20.

(2)  Verordening (EU) nr. 255/2010 van de Commissie van 25 maart 2010 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake de regeling van luchtverkeersstromen (PB L 80 van 26.3.2010, blz. 10).


21.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 304/47


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/2160 VAN DE COMMISSIE

van 20 november 2017

tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1079/2012 van de Commissie wat betreft bepaalde verwijzingen naar ICAO-voorschriften

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 552/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de interoperabiliteit van het Europese netwerk voor luchtverkeersbeheer (de interoperabiliteitsverordening) (1) en met name artikel 3, lid 5,

Na raadpleging van het Comité voor het gemeenschappelijk luchtruim,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Punt 3 van bijlage II bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1079/2012 (2) van de Commissie verwijst naar bepalingen in de procedures voor navigatiediensten van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO) — Luchtverkeersbeheer (PANS-ATM Doc. 4444) en met name de 15e uitgave — 2007, met daarin verwerkt wijziging nr. 6. Op 10 november 2016 heeft de ICAO wijziging 7A aangenomen tot wijziging van Doc. 4444.

(2)

De verwijzingen in Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1079/2012 naar Doc. 4444 moeten worden geactualiseerd om rekening te houden met die wijziging zodat de lidstaten hun internationale wettelijke verplichtingen kunnen nakomen en om de samenhang met het internationale regelgevingskader van de ICAO te waarborgen.

(3)

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1079/2012 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In bijlage II bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1079/2012 wordt punt 3 vervangen door:

„3.

Punt 12.3.1.5 „8.33 kHz channel spacing” van ICAO PANS-ATM Doc. 4444 (16e uitgave — 2016, met daarin verwerkt wijziging nr. 7A).”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 november 2017.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 96 van 31.3.2004, blz. 26.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1079/2012 van de Commissie van 16 november 2012 tot vaststelling van de eisen voor de kanaalafstand bij mondelinge communicatie in het gemeenschappelijke Europese luchtruim (PB L 320 van 17.11.2012, blz. 14).


BESLUITEN

21.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 304/48


BESLUIT (GBVB) 2017/2161 VAN DE RAAD

van 20 november 2017

tot wijziging van Besluit 2014/486/GBVB betreffende de adviesmissie van de Europese Unie voor de hervorming van de civiele veiligheidssector in Oekraïne (EUAM Ukraine)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 28, artikel 42, lid 4, en artikel 43, lid 2,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 22 juli 2014 Besluit 2014/486/GBVB betreffende de adviesmissie van de Europese Unie voor de hervorming van de civiele veiligheidssector in Oekraïne (EUAM Ukraine) (1) vastgesteld.

(2)

De Raad heeft op 3 december 2015 Besluit (GBVB) 2015/2249 (2) vastgesteld, teneinde het mandaat tot en met 30 november 2017 te verlengen en EUAM Ukraine van een financieel referentiebedrag te voorzien voor de periode tot en met 30 november 2016.

(3)

Bij Besluit (GBVB) 2016/712 van de Raad (3) is het financiële referentiebedrag voor de periode tot en met 30 november 2016 aangepast en bij Besluit (GBVB) 2016/2083 van de Raad (4) is voorzien in een financieel referentiebedrag voor de periode van 1 december 2016 tot en met 30 november 2017.

(4)

Naar aanleiding van de strategische evaluatie in 2017 dient EUAM Ukraine tot en met 31 mei 2019 verlengd te worden.

(5)

Voor de periode van 1 december 2017 tot en met 31 mei 2019 moet in een financieel referentiebedrag worden voorzien.

(6)

Besluit 2014/486/GBVB dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd.

(7)

EUAM Ukraine zal worden uitgevoerd in een mogelijk verslechterende situatie die de verwezenlijking van de doelstellingen van het externe optreden van de Unie, geformuleerd in artikel 21 van het Verdrag, kan hinderen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Besluit 2014/486/GBVB wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 14 wordt lid 1 vervangen door:

„1.   Het financiële referentiebedrag ter dekking van de uitgaven in verband met EUAM Ukraine tot en met 30 november 2014 bedraagt 2 680 000 EUR.

Het financiële referentiebedrag ter dekking van de uitgaven in verband met EUAM Ukraine voor de periode van 1 december 2014 tot en met 30 november 2015 bedraagt 13 100 000 EUR.

Het financiële referentiebedrag ter dekking van de uitgaven in verband met EUAM Ukraine voor de periode van 1 december 2015 tot en met 30 november 2016 bedraagt 17 670 000 EUR.

Het financiële referentiebedrag ter dekking van de uitgaven in verband met EUAM Ukraine voor de periode van 1 december 2016 tot en met 30 november 2017 bedraagt 20 800 000 EUR.

Het financiële referentiebedrag ter dekking van de uitgaven in verband met EUAM Ukraine voor de periode van 1 december 2017 tot en met 31 mei 2019 bedraagt 31 956 069,20 EUR.

Het financiële referentiebedrag voor de daaropvolgende perioden wordt door de Raad vastgesteld.”.

2)

In artikel 19 wordt de tweede alinea vervangen door:

„Het is van toepassing tot en met 31 mei 2019.”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Het is van toepassing vanaf 1 december 2017.

Gedaan te Brussel, 20 november 2017.

Voor de Raad

De voorzitter

M. REPS


(1)  Besluit 2014/486/GVDB van de Raad van 22 juli 2014 betreffende de adviesmissie van de Europese Unie voor de hervorming van de civiele veiligheidssector in Oekraïne (EUAM Ukraine) (PB L 217 van 23.7.2014, blz. 42).

(2)  Besluit (GBVB) 2015/2249 van de Raad van 3 december 2015 tot wijziging van Besluit 2014/486/GBVB betreffende de adviesmissie van de Europese Unie voor de hervorming van de civiele veiligheidssector in Oekraïne (EUAM Ukraine) (PB L 318 van 4.12.2015, blz. 38).

(3)  Besluit (GBVB) 2016/712 van de Raad van 12 mei 2016 tot wijziging van Besluit 2014/486/GBVB betreffende de adviesmissie van de Europese Unie voor de hervorming van de civiele veiligheidssector in Oekraïne (EUAM Ukraine) (PB L 125 van 13.5.2016, blz. 11).

(4)  Besluit (GBVB) 2016/2083 van de Raad van 28 november 2016 tot wijziging van Besluit 2014/486/GBVB betreffende de adviesmissie van de Europese Unie voor de hervorming van de civiele veiligheidssector in Oekraïne (EUAM Ukraine) (PB L 321 van 29.11.2016, blz. 55).


21.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 304/50


BESLUIT (GBVB) 2017/2162 VAN DE RAAD

van 20 november 2017

tot wijziging van Besluit 2013/233/GBVB tot instelling van een missie van de Europese Unie voor bijstandsverlening inzake geïntegreerd grensbeheer in Libië (EUBAM Libië)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 28, artikel 42, lid 4, en artikel 43, lid 2,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 22 mei 2013 Besluit 2013/233/GBVB (1) tot instelling van een missie van de Europese Unie voor bijstandsverlening inzake geïntegreerd grensbeheer in Libië (EUBAM Libië) vastgesteld.

(2)

De Raad heeft op 17 juli 2017 Besluit (GBVB) 2017/1342 (2) vastgesteld, waarbij het mandaat van EUBAM Libië tot en met 31 december 2018 wordt verlengd en in een financieel referentiebedrag tot en met 30 november 2017 wordt voorzien.

(3)

Besluit 2013/233/GBVB moet worden gewijzigd om te voorzien in een financieel referentiebedrag voor de periode van 1 december 2017 tot en met 31 december 2018.

(4)

EUBAM Libië zal worden uitgevoerd in een mogelijk verslechterende situatie die de verwezenlijking van de doelstellingen van het externe optreden van de Unie, als neergelegd in artikel 21 van het Verdrag, kan hinderen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Aan artikel 13, lid 1, van Besluit 2013/233/GBVB wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Het financiële referentiebedrag dat de uitgaven in verband met EUBAM Libië voor de periode van 1 december 2017 tot en met 31 december 2018 moet dekken, bedraagt 31 200 000,00 EUR.”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Het is van toepassing vanaf 1 december 2017.

Gedaan te Brussel, 20 november 2017.

Voor de Raad

De voorzitter

M. REPS


(1)  Besluit 2013/233/GBVB van de Raad van 22 mei 2013 tot instelling van een missie van de Europese Unie voor bijstandsverlening inzake geïntegreerd grensbeheer in Libië (EUBAM Libië) (PB L 138 van 24.5.2013, blz. 15).

(2)  Besluit (GBVB) 2017/1342 van de Raad van 17 juli 2017 tot wijziging en verlenging van Besluit 2013/233/GBVB tot instelling van een missie van de Europese Unie voor bijstandsverlening inzake geïntegreerd grensbeheer in Libië (EUBAM Libië) (PB L 185 van 18.7.2017, blz. 60).


21.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 304/51


BESLUIT (GBVB) 2017/2163 VAN DE RAAD

van 20 november 2017

tot wijziging van Besluit 2014/145/GBVB betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 29,

Gezien Besluit 2014/145/GBVB van de Raad van 17 maart 2014 betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen (1), en met name artikel 3, lid 1,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 17 maart 2014 heeft de Raad Besluit 2014/145/GBVB vastgesteld.

(2)

Naar aanleiding van de organisatie door de Russische Federatie van gouverneursverkiezingen in de illegaal geannexeerde stad Sebastopol op 10 september 2017, is de Raad van oordeel dat één persoon moet worden toegevoegd aan de lijst met personen, entiteiten en lichamen die zijn onderworpen aan beperkende maatregelen zoals vermeld in de bijlage bij Besluit 2014/145/GBVB.

(3)

De bijlage bij Besluit 2014/145/GBVB moet dienovereenkomstig worden aangepast,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De in de bijlage bij dit besluit genoemde persoon wordt toegevoegd aan de lijst in de bijlage bij Besluit 2014/145/GBVB.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 20 november 2017.

Voor de Raad

De voorzitter

M. REPS


(1)  PB L 78 van 17.3.2014, blz. 16.


BIJLAGE

Lijst van personen bedoeld in artikel 1

 

Naam

Identificatiegegevens

Redenen

Datum van plaatsing op de lijst

„161.

Dmitry Vladimirovich OVSYANNIKOV

(Дмитрий Владимирович Овсянников)

Geboortedatum: 21.2.1977

Geboorteplaats: Omsk, USSR

„Gouverneur van Sebastopol”.

Ovsyannikov werd op 10 september 2017 tot gouverneur van Sebastopol gekozen in de verkiezingen die door de Russische Federatie in de illegaal geannexeerde stad Sebastopol werden georganiseerd.

Op 28 juli 2016 benoemde president Poetin hem tot waarnemend „gouverneur van Sebastopol”. In die hoedanigheid werkte hij mee aan de verdere integratie van het illegaal geannexeerde schiereiland de Krim in de Russische Federatie, en is als zodanig verantwoordelijk voor het actief steun verlenen of uitvoering geven aan acties of beleidsmaatregelen die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen.

In 2017 legde hij publieke verklaringen af ter ondersteuning van de illegale annexatie van de Krim en Sebastopol, en op de verjaardag van het illegale „referendum op de Krim”. Hij herdacht de veteranen van de zogenaamde „zelfverdedigingseenheden” die de inzet van Russische strijdkrachten op de Krim vergemakkelijkten in de aanloop naar de illegale annexatie door de Russische Federatie, en riep ertoe op dat Sebastopol de zuidelijke hoofdstad van de Russische Federatie zou worden.

21.11.2017”


21.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 304/53


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2017/2164 VAN DE COMMISSIE

van 17 november 2017

inzake de erkenning van de vrijwillige regeling „RTRS EU RED” voor het aantonen van de naleving van de duurzaamheidscriteria overeenkomstig de Richtlijnen 98/70/EG en 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 98/70/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1998 betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof en tot wijziging van Richtlijn 93/12/EEG van de Raad (1), en met name artikel 7 quater, lid 4, tweede alinea,

Gezien Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (2), en met name artikel 18, lid 4, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In de artikelen 7 ter en 7 quater van en bijlage IV bij Richtlijn 98/70/EG en de artikelen 17 en 18 van en bijlage V bij Richtlijn 2009/28/EG zijn soortgelijke duurzaamheidscriteria vastgesteld voor biobrandstoffen en vloeibare biomassa en soortgelijke procedures voor de controle op de naleving van deze criteria.

(2)

Wanneer biobrandstoffen en vloeibare biomassa in aanmerking moeten worden genomen voor de doeleinden van artikel 17, lid 1, onder a), b) en c), van Richtlijn 2009/28/EG, verplichten de lidstaten de marktpartijen aan te tonen dat die biobrandstoffen en vloeibare biomassa voldoen aan de duurzaamheidscriteria van artikel 17, leden 2 tot en met 5, van die Richtlijn.

(3)

De Commissie kan besluiten dat vrijwillige nationale of internationale regelingen waarbij normen worden bepaald voor de productie van biomassaproducten, accurate gegevens bevatten met het oog op de toepassing van artikel 17, lid 2, van Richtlijn 2009/28/EG en/of aantonen dat leveringen van biobrandstoffen of vloeibare biomassa voldoen aan de duurzaamheidscriteria van artikel 17, leden 3, 4 en 5, en/of dat geen materialen doelbewust zijn gewijzigd of verwijderd opdat de levering of een deel ervan onder bijlage IX komt te vallen. Als een marktpartij bewijzen of gegevens indient die verkregen zijn overeenkomstig een door de Commissie erkende vrijwillige regeling, mag een lidstaat, voor zover het erkenningsbesluit daarop betrekking heeft, de leverancier niet vragen om verdere bewijzen van de naleving van de duurzaamheidscriteria in te dienen.

(4)

Het verzoek om te erkennen dat de vrijwillige regeling „RTRS EU RED” aantoont dat leveringen van biobrandstoffen voldoen aan de duurzaamheidscriteria van de Richtlijnen 98/70/EG en 2009/28/EG, werd op 14 juni 2017 bij de Commissie ingediend. De regeling, die is gevestigd te Ciudad de la Paz 353, PISO3 OF 307. C1426AGE Buenos Aires, Argentinië, heeft betrekking op uit soja geproduceerde biobrandstoffen. De documenten met betrekking tot de erkende regeling moeten worden bekendgemaakt op het bij Richtlijn 2009/28/EG opgerichte transparantieplatform.

(5)

Uit beoordelingen door de Commissie van de vrijwillige regeling „RTRS EU RED” is gebleken dat die regeling in de juiste mate aan de duurzaamheidscriteria van de Richtlijnen 98/70/EG en 2009/28/EG voldoet en dat ze een massabalansmethodologie toepast in overeenstemming met de eisen van artikel 7 quater, lid 1, van Richtlijn 98/70/EG en van artikel 18, lid 1, van Richtlijn 2009/28/EG.

(6)

Uit de evaluatie van de vrijwillige regeling „RTRS EU RED” is gebleken dat ze beantwoordt aan passende normen inzake betrouwbaarheid, transparantie en onafhankelijke auditing, en aan de methodologische eisen van bijlage IV bij Richtlijn 98/70/EG en bijlage V bij Richtlijn 2009/28/EG.

(7)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de duurzaamheid van biobrandstof en vloeibare biomassa,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De vrijwillige regeling „RTRS EU RED” (hierna „de regeling” genoemd), waarvoor op 14 juni 2017 een verzoek tot erkenning is ingediend bij de Commissie, toont aan dat leveringen van biobrandstoffen en vloeibare biomassa die worden geproduceerd in overeenstemming met de in de regeling vastgestelde normen voor de productie van biobrandstoffen en vloeibare biomassa, voldoen aan de duurzaamheidscriteria zoals vastgesteld in artikel 7 ter, leden 3, 4 en 5, van Richtlijn 98/70/EG en artikel 17, leden 3, 4 en 5, van Richtlijn 2009/28/EG.

De regeling bevat ook accurate gegevens voor de toepassing van artikel 17, lid 2, van Richtlijn 2009/28/EG en artikel 7 ter, lid 2, van Richtlijn 98/70/EG.

Artikel 2

Indien de inhoud van de regeling, zoals ingediend voor erkenning bij de Commissie op 14 juni 2017, wijzigingen ondergaat die gevolgen kunnen hebben voor de grondslag van dit besluit, worden dergelijke wijzigingen onverwijld aan de Commissie gemeld. De Commissie beoordeelt de gemelde wijzigingen om na te gaan of de regeling nog steeds in de juiste mate voldoet aan de duurzaamheidscriteria waarvoor ze is erkend.

Artikel 3

De Commissie kan dit besluit intrekken, onder meer in de volgende gevallen:

a)

als duidelijk wordt aangetoond dat de regeling elementen die van doorslaggevend belang voor dit besluit worden geacht, niet ten uitvoer heeft gelegd, of als een ernstige en structurele inbreuk op deze elementen heeft plaatsgevonden;

b)

als de regeling geen jaarlijks verslag indient bij de Commissie overeenkomstig artikel 7 quater, lid 6, van Richtlijn 98/70/EG en artikel 18, lid 6, van Richtlijn 2009/28/EG;

c)

als de regeling de in uitvoeringshandelingen omschreven normen voor onafhankelijke auditing als bedoeld in artikel 7 quater, lid 5, derde alinea, van Richtlijn 98/70/EG en artikel 18, lid 5, derde alinea, van Richtlijn 2009/28/EG niet toepast of geen verbeteringen uitvoert met betrekking tot andere elementen van de regeling die van doorslaggevend belang worden geacht voor een blijvende erkenning.

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Het is van toepassing tot en met 12 december 2022.

Gedaan te Brussel, 17 november 2017.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 350 van 28.12.1998, blz. 58.

(2)  PB L 140 van 5.6.2009, blz. 16.


21.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 304/55


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2017/2165 VAN DE COMMISSIE

van 17 november 2017

tot goedkeuring van het programma voor de uitroeiing van Afrikaanse varkenspest bij wilde varkens in bepaalde gebieden van Tsjechië

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2017) 7536)

(Slechts de tekst in de Tsjechische taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2002/60/EG van de Raad van 27 juni 2002 houdende vaststelling van specifieke bepalingen voor de bestrijding van Afrikaanse varkenspest en houdende wijziging van Richtlijn 92/119/EEG met betrekking tot besmettelijke varkensverlamming (Teschenerziekte) en Afrikaanse varkenspest (1), en met name artikel 16, lid 1, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Richtlijn 2002/60/EG zijn in de Unie te treffen minimummaatregelen ter bestrijding van Afrikaanse varkenspest vastgesteld, met inbegrip van de bij bevestiging van een geval van Afrikaanse varkenspest bij wilde varkens toe te passen maatregelen.

(2)

In 2017 heeft Tsjechië de Commissie in kennis gesteld van gevallen van Afrikaanse varkenspest bij wilde varkens en de in Richtlijn 2002/60/EC voorgeschreven maatregelen ter bestrijding van de ziekte getroffen.

(3)

In het licht van de huidige epidemiologische situatie en overeenkomstig Richtlijn 2002/60/EG heeft Tsjechië bij de Commissie een programma voor de uitroeiing van Afrikaanse varkenspest (hierna „het uitroeiingsprogramma” genoemd) ingediend.

(4)

Om passende maatregelen op het gebied van de diergezondheid vast te stellen en de verdere verspreiding van die ziekte te voorkomen, is in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU van de Commissie (2) een EU-lijst met hoogrisicogebieden vastgesteld. De bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU is onlangs bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/1850 van de Commissie (3) gewijzigd, onder meer om rekening te houden met de recente gevallen van Afrikaanse varkenspest bij wilde varkens in Tsjechië, en in de delen I en II van die bijlage zijn nu ook de besmette gebieden in Tsjechië opgenomen.

(5)

Het uitroeiingsprogramma is door de Commissie onderzocht en blijkt aan de vereisten van artikel 16 van Richtlijn 2002/60/EG te voldoen. Dat programma moet dus dienovereenkomstig worden goedgekeurd.

(6)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het door Tsjechië op 24 oktober 2017 ingediende programma voor de uitroeiing van Afrikaanse varkenspest bij wilde varkens in de besmette gebieden van die lidstaat wordt goedgekeurd.

Artikel 2

Tsjechië doet uiterlijk op 1 december 2017 de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die voor de tenuitvoerlegging van het in artikel 1 bedoelde uitroeiingsprogramma nodig zijn, in werking treden.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot Tsjechië.

Gedaan te Brussel, 17 november 2017.

Voor de Commissie

Vytenis ANDRIUKAITIS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 192 van 20.7.2002, blz. 27.

(2)  Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU van de Commissie van 9 oktober 2014 betreffende maatregelen op het gebied van de diergezondheid in verband met Afrikaanse varkenspest in sommige lidstaten en tot intrekking van Uitvoeringsbesluit 2014/178/EU (PB L 295 van 11.10.2014, blz. 63).

(3)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/1850 van de Commissie van 11 oktober 2017 tot wijziging van Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU betreffende maatregelen op het gebied van de diergezondheid in verband met Afrikaanse varkenspest in sommige lidstaten (PB L 264 van 13.10.2017, blz. 7).


21.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 304/57


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2017/2166 VAN DE COMMISSIE

van 17 november 2017

tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU betreffende maatregelen op het gebied van de diergezondheid in verband met Afrikaanse varkenspest in sommige lidstaten

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2017) 7540)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 89/662/EEG van de Raad van 11 december 1989 inzake veterinaire controles in het intracommunautaire handelsverkeer in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (1), en met name artikel 9, lid 4,

Gezien Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (2), en met name artikel 10, lid 4,

Gezien Richtlijn 2002/99/EG van de Raad van 16 december 2002 houdende vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor de productie, de verwerking, de distributie en het binnenbrengen van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (3), en met name artikel 4, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU van de Commissie (4) zijn maatregelen op het gebied van de diergezondheid vastgesteld in verband met Afrikaanse varkenspest in sommige lidstaten. In de bijlage bij dat uitvoeringsbesluit zijn bepaalde gebieden in die lidstaten afgebakend, die in lijsten in de delen I tot en met IV van die bijlage zijn opgenomen, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende risiconiveaus op basis van de epidemiologische situatie van die ziekte. Op die lijsten staan bepaalde gebieden in Estland, Letland, Litouwen en Polen.

(2)

In september en oktober 2017 hebben zich enkele gevallen van Afrikaanse varkenspest voorgedaan bij wilde varkens in Kuldīgas novads in Letland, in Jurbarko rajono savivaldybė in Litouwen en in de gminy Bargłów Kościelny, Płaska, Sejny en Stary Brus in Polen in gebieden die momenteel zijn opgenomen in de lijst in deel I van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU. Door deze gevallen moet in de bijlage bij dat uitvoeringsbesluit met een hoger risiconiveau rekening worden gehouden.

(3)

In september en oktober 2017 hebben zich enkele uitbraken van Afrikaanse varkenspest voorgedaan bij als huisdier gehouden varkens in Lääne-Nigula vald in Estland, in Neretas novads in Letland, in Anykščių rajono savivaldybė, Kavarsko seniūnija in Litouwen en in gmina Lipsk in Polen. Deze uitbraken hebben zich voorgedaan in gebieden die momenteel zijn opgenomen in de lijsten in de delen I en II van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU. Door deze uitbraken moet in de bijlage bij dat uitvoeringsbesluit met een hoger risiconiveau rekening worden gehouden.

(4)

Sinds oktober 2016 zijn geen meldingen meer gemaakt van uitbraken van Afrikaanse varkenspest bij als huisdier gehouden varkens in bepaalde gebieden van Letland die momenteel zijn opgenomen in de lijst in deel III van die bijlage. Daarnaast is er op de bedrijven in die gebieden op bevredigende wijze toezicht op de biobeveiligingsmaatregelen uitgeoefend op basis van nationale biobeveiligingsprogramma's ter voorkoming van de verspreiding van dat virus. Deze feiten wijzen op een verbetering van de epidemiologische situatie in Letland.

(5)

Sinds juli 2017 zijn geen meldingen meer gemaakt van uitbraken van Afrikaanse varkenspest bij als huisdier gehouden varkens in bepaalde gebieden van Litouwen die momenteel zijn opgenomen in de lijst in deel III van die bijlage en waarin zich geen niet-commerciële varkenshouderijen bevinden. Daarnaast is er op de bedrijven in die gebieden op bevredigende wijze toezicht op de bioveiligheidsmaatregelen uitgeoefend. Deze feiten wijzen op een verbetering van de epidemiologische situatie in Litouwen.

(6)

Bij de beoordeling van de risico's voor de diergezondheid die de nieuwe ziektesituatie in Estland, Letland, Litouwen en Polen wat betreft Afrikaanse varkenspest meebrengt, moet rekening worden gehouden met de ontwikkeling van de huidige epidemiologische situatie van die ziekte bij de getroffen als huisdier gehouden varkens en wilde varkens in de Unie. Om de in Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU vastgestelde maatregelen op het gebied van de diergezondheid doelgericht te kunnen nemen en de verdere verspreiding van Afrikaanse varkenspest te voorkomen en daarbij tegelijkertijd te vermijden dat de handel in de Unie onnodig wordt verstoord en tevens dat derde landen ongerechtvaardigde handelsbelemmeringen opwerpen, moet de in de bijlage bij dat uitvoeringsbesluit opgenomen EU-lijst van gebieden waarvoor maatregelen op het gebied van de diergezondheid gelden, worden gewijzigd om rekening te houden met de wijzigingen van de epidemiologische situatie in Estland, Letland, Litouwen en Polen wat betreft die ziekte.

(7)

Daarom moeten de door de recente gevallen van Afrikaanse varkenspest bij wilde varkens getroffen gebieden in Letland, Litouwen en Polen die nu nog zijn opgenomen in de lijst in deel I van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU, in plaats daarvan in de lijst in deel II van die bijlage worden opgenomen.

(8)

Daarnaast moeten de door de recente uitbraken van Afrikaanse varkenspest bij als huisdier gehouden varkens getroffen gebieden in Estland, Letland, Litouwen en Polen die nu nog zijn opgenomen in de lijsten in de delen I en II van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU, in plaats daarvan in de lijst in deel III van die bijlage worden opgenomen.

(9)

Daarnaast moeten de specifieke gebieden in Letland waarvoor geen recente meldingen van uitbraken van Afrikaanse varkenspest zijn geweest en die nu nog zijn opgenomen in de lijst in deel III van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU, in plaats daarvan in de lijst in deel II van die bijlage worden opgenomen.

(10)

De bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(11)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 17 november 2017.

Voor de Commissie

Vytenis ANDRIUKAITIS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 395 van 30.12.1989, blz. 13.

(2)  PB L 224 van 18.8.1990, blz. 29.

(3)  PB L 18 van 23.1.2003, blz. 11.

(4)  Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU van de Commissie van 9 oktober 2014 betreffende maatregelen op het gebied van de diergezondheid in verband met Afrikaanse varkenspest in sommige lidstaten en tot intrekking van Uitvoeringsbesluit 2014/178/EU (PB L 295 van 11.10.2014, blz. 63).


BIJLAGE

De bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU wordt vervangen door:

BIJLAGE

DEEL I

1.   Tsjechië

De volgende gebieden in Tsjechië:

okres Uherské Hradiště,

okres Kroměříž,

okres Vsetín.

2.   Estland

De volgende gebieden in Estland:

Hiiu maakond.

3.   Letland

De volgende gebieden in Letland:

Aizputes novads,

Alsungas novads,

Auces novada Bēnes, Vecauces un Ukru pagasts, Auces pilsēta,

Dobeles novada Penkules pagasts,

Jelgavas novada Platones, Vircavas, Jaunsvirlaukas, Vilces, Lielplatones, Elejas un Sesavas pagasts,

Kuldīgas novada Ēdoles, Īvandes, Gudenieku, Turlavas, Kurmāles, Snēpeles, Laidu pagasts, Kuldīgas pilsēta,

Pāvilostas novada Sakas pagasts un Pāvilostas pilsēta,

republikas pilsēta Jelgava,

Rundāles novada Svitenes un Viesturu pagasts,

Saldus novada Ezeres, Kursīšu, Novadnieku, Pampāļu, Saldus, Zaņas un Zirņu pagasts, Saldus pilsēta,

Skrundas novads,

Stopiņu novada daļa, kas atrodas uz rietumiem no autoceļa V36, P4 un P5, Acones ielas, Dauguļupes ielas un Dauguļupītes,

Tērvetes novads,

Ventspils novada Jūrkalnes pagasts.

4.   Litouwen

De volgende gebieden in Litouwen:

Joniškio rajono savivaldybė,

Jurbarko rajono savivaldybė: Eržvilko, Girdžių, Jurbarko miesto Jurbarkų ir Viešvilės seniūnijos ir Skirsnemunės ir Šimkaičių seniūnijos dalis į vakarus nuo kelio Nr. 146,

Kalvarijos savivaldybė,

Kazlų Rūdos savivaldybė,

Kelmės rajono savivaldybė,

Marijampolės savivaldybė,

Pakruojo rajono savivaldybė: Linkuvos ir Pašvitinio seniūnijos,

Panevėžio rajono savivaldybė: Krekenavos seninūnijos dalis į vakarus nuo Nevėžio upės ir į pietus nuo kelio Nr. 3004,

Radviliškio rajono savivaldybė: Aukštelkų, Baisogalos, Grinkiškio, Radviliškio, Radviliškio miesto, Skėmių, Šaukoto, Šeduvos miesto, Šaulėnų ir Tyrulių,

Raseinių rajono savivaldybė: Ariogalos seniūnija į šiaurę nuo kelio Nr A1, Ariogalos miesto, Betygalos seniūnijos, Girkalnio ir Kalnūjų seniūnijos į šiaurę nuo kelio Nr A1, Nemakščių, Pagojukų, Paliepių, Raseinių, Raseinių miesto, Šiluvos ir Viduklės seniūnijos,

Šakių rajono savivaldybė,

Šiaulių miesto savivaldybė,

Šiaulių rajono savivaldybė,

Vilkaviškio rajono savivaldybė.

5.   Polen

De volgende gebieden in Polen:

 

w województwie warmińsko-mazurskim:

gminy Kalinowo, Prostki, Stare Juchy i gmina wiejska Ełk w powiecie ełckim,

gminy Biała Piska, Orzysz, Pisz i Ruciane Nida w powiecie piskim,

gminy Miłki i Wydminy w powiecie giżyckim,

gminy Olecko, Świętajno i Wieliczki w powiecie oleckim.

 

w województwie podlaskim:

gmina Brańsk z miastem Brańsk, gminy Boćki, Rudka, Wyszki, część gminy Bielsk Podlaski położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 19 (w kierunku północnym od miasta Bielsk Podlaski) i przedłużonej przez wschodnią granicę miasta Bielsk Podlaski i drogę nr 66 (w kierunku południowym od miasta Bielsk Podlaski), miasto Bielsk Podlaski, część gminy Orla położona na zachód od drogi nr 66 w powiecie bielskim,

gminy Augustów z miastem Augustów, Nowinka i część gminy Sztabin położona na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 664 w powiecie augustowskim;

gminy Dąbrowa Białostocka, Janów, Suchowola i Korycin w powiecie sokólskim,

gminy Dziadkowice, Grodzisk i Perlejewo w powiecie siemiatyckim,

gminy Kolno z miastem Kolno, Mały Płock i Turośl w powiecie kolneńskim,

gminy Juchnowiec Kościelny, Suraż, Turośń Kościelna, Łapy i Poświętne w powiecie białostockim,

powiat zambrowski,

gminy Bakałarzewo, Raczki, Rutka-Tartak, Suwałki i Szypliszki w powiecie suwalskim,

gminy Sokoły, Kulesze Kościelne, Nowe Piekuty, Szepietowo, Klukowo, Ciechanowiec, Wysokie Mazowieckie z miastem Wysokie Mazowieckie, Czyżew w powiecie wysokomazowieckim,

gminy Łomża, Miastkowo, Nowogród, Piątnica, Śniadowo i Zbójna w powiecie łomżyńskim,

powiat miejski Białystok,

powiat miejski Łomża,

powiat miejski Suwałki.

 

w województwie mazowieckim:

gminy Bielany, Ceranów, Jabłonna Lacka, Sabnie, Sterdyń, Repki i gmina wiejska Sokołów Podlaski w powiecie sokołowskim,

gminy Domanice, Kotuń, Mokobody, Skórzec, Suchożebry, Mordy, Siedlce, Wiśniew i Zbuczyn w powiecie siedleckim,

powiat miejski Siedlce,

gminy Lelis, Łyse, Rzekuń, Troszyn, Czerwin i Goworowo w powiecie ostrołęckim,

gminy Olszanka i Łosice w powiecie łosickim,

powiat ostrowski.

 

w województwie lubelskim:

gminy Cyców, Ludwin i Puchaczów w powiecie łęczyńskim,

gminy Borki, Czemierniki, miasto Radzyń Podlaski i Ulan-Majorat w powiecie radzyńskim,

gmina Adamów, Krzywda, Serokomla, Stanin, Trzebieszów, Wojcieszków i gmina wiejska Łuków w powiecie łukowskim,

gminy Dębowa Kłoda, Jabłoń, Milanów, Parczew, Siemień i Sosnowica w powiecie parczewskim,

gminy Dorohusk, Kamień, Chełm, Ruda — Huta, Sawin i Wierzbica w powiecie chełmskim,

powiat miejski Chełm,

gminy Firlej, Kock, Niedźwiada, Ostrówek, Ostrów Lubelski i Uścimów

w powiecie lubartowskim.

DEEL II

1.   Tsjechië

De volgende gebieden in Tsjechië:

okres Zlín.

2.   Estland

De volgende gebieden in Estland:

Haapsalu linn,

Hanila vald,

Harju maakond,

IDA-Viru maakond,

Jõgeva maakond,

Järva maakond,

Kihelkonna vald,

Kullamaa vald,

Kuressaare linn,

Lääne-Viru maakond,

Lääne-Saare vald,

osa Leisi vallast, mis asub lääne pool Kuressaare-Leisi maanteest (maanatee nr 79),

Lihula vald,

Martna vald,

Muhu vald,

Mustjala vald,

osa Noarootsi vallast, mis asub põhja pool maanteest nr 230,

Nõva vald,

Pihtla vald,

Pärnu maakond (välja arvatud Audru ja Tõstamaa vald),

Põlva maakond,

Rapla maakond,

osa Ridala vallast, mis asub edela pool maanteest nr 31,

Ruhnu vald,

Salme vald,

Tartu maakond,

Torgu vald,

Valga maakond,

Viljandi maakond,

Vormsi vald,

Võru maakond.

3.   Letland

De volgende gebieden in Letland:

Ādažu novads,

Aglonas novada Kastuļinas, Grāveru un Šķeltovas pagasts,

Aizkraukles novads,

Aknīstes novads,

Alojas novads,

Alūksnes novads,

Amatas novads,

Apes novads,

Auces novada Lielauces un Īles pagasts,

Babītes novads,

Baldones novads,

Baltinavas novads,

Balvu novads,

Bauskas novads,

Beverīnas novads,

Brocēnu novads,

Burtnieku novads,

Carnikavas novads,

Cēsu novads,

Cesvaines novads,

Ciblas novads,

Dagdas novads,

Daugavpils novada Vaboles, Līksnas, Sventes, Medumu, Demenas, Kalkūnes, Laucesas, Tabores, Maļinovas, Ambeļu, Biķernieku, Naujenes, Vecsalienas, Salienas un Skrudalienas pagasts,

Dobeles novada Dobeles, Annenieku, Bikstu, Zebrenes, Naudītes, Auru, Krimūnu, Bērzes un Jaunbērzes pagasts, Dobeles pilsēta,

Dundagas novads,

Engures novads,

Ērgļu novads,

Garkalnes novada daļa, kas atrodas uz ziemeļrietumiem no autoceļa A2,

Gulbenes novads,

Iecavas novads,

Ikšķiles novada Tīnūžu pagasta daļa, kas atrodas uz dienvidaustrumiem no autoceļa P10, Ikšķiles pilsēta,

Ilūkstes novads,

Jaunjelgavas novads,

Jaunpiebalgas novads,

Jaunpils novads,

Jēkabpils novads,

Jelgavas novada Glūdas, Zaļenieku, Svētes, Kalnciema, Līvbērzes un Valgundes pagasts,

Kandavas novads,

Kārsavas novads,

Ķeguma novads,

Ķekavas novads,

Kocēnu novads,

Kokneses novads,

Krāslavas novads,

Krimuldas novada Krimuldas pagasta daļa, kas atrodas uz ziemeļaustrumiem no autoceļa V89 un V81, un Lēdurgas pagasta daļa, kas atrodas uz ziemeļaustrumiem no autoceļa V81 un V128,

Krustpils novads,

Kuldīgas novada Padures, Pelču, Rumbas, Rendas, Kalibes un Vārmes pagasti,

Lielvārdes novads,

Līgatnes novads,

Limbažu novada Skultes, Limbažu, Umurgas, Katvaru, Pāles un Viļķenes pagasts, Limbažu pilsēta,

Līvānu novads,

Lubānas novads,

Ludzas novads,

Madonas novads,

Mālpils novads,

Mārupes novads,

Mazsalacas novads,

Mērsraga novads,

Naukšēnu novads,

Neretas novada Mazzalves pagasta daļa, kas atrodas uz ziemeļaustrumiem no autoceļa P73 un uz rietumiem no autoceļa 932,

Ogres novads,

Olaines novads,

Ozolnieku novads,

Pārgaujas novads,

Pļaviņu novads,

Preiļu novada Saunas pagasts,

Priekuļu novada Veselavas pagasts un Priekuļu pagasta daļa, kas atrodas uz dienvidiem no autoceļa P28 un rietumiem no autoceļa P20,

Raunas novada Drustu pagasts un Raunas pagasta daļa, kas atrodas uz dienvidiem no autoceļa A2,

republikas pilsēta Daugavpils,

republikas pilsēta Jēkabpils,

republikas pilsēta Jūrmala,

republikas pilsēta Rēzekne,

republikas pilsēta Valmiera,

Rēzeknes novada Audriņu, Bērzgales, Čornajas, Dricānu, Gaigalavas, Griškānu, Ilzeskalna, Kantinieku, Kaunatas, Lendžu, Lūznavas, Maltas, Mākoņkalna, Nagļu, Ozolaines, Ozolmuižas, Rikavas, Nautrēnu, Sakstagala, Silmalas, Stoļerovas, Stružānu un Vērēmu pagasts un Feimaņu pagasta daļa, kas atrodas uz ziemeļiem no autoceļa V577 un Pušas pagasta daļa, kas atrodas uz ziemeļaustrumiem no autoceļa V577 un V597,

Riebiņu novada Sīļukalna, Stabulnieku, Galēnu un Silajāņu pagasts,

Rojas novads,

Ropažu novada daļa, kas atrodas uz austrumiem no autoceļa P10,

Rugāju novads,

Rundāles novada Rundāles pagasts,

Rūjienas novads,

Salacgrīvas novads,

Salas novads,

Saldus novada Jaunlutriņu, Lutriņu un Šķēdes pagasts,

Saulkrastu novads,

Siguldas novada Mores pagasts un Allažu pagasta daļa, kas atrodas uz dienvidiem no autoceļa P3,

Skrīveru novads,

Smiltenes novads,

Strenču novads,

Talsu novads,

Tukuma novads,

Valkas novads,

Varakļānu novads,

Vecpiebalgas novads,

Vecumnieku novads,

Ventspils novada Ances, Tārgales, Popes, Vārves, Užavas, Piltenes, Puzes, Ziru, Ugāles, Usmas un Zlēku pagasts, Piltenes pilsēta,

Viesītes novada Elkšņu un Viesītes pagasts, Viesītes pilsēta,

Viļakas novads,

Viļānu novads,

Zilupes novads.

4.   Litouwen

De volgende gebieden in Litouwen:

Alytaus miesto savivaldybė,

Alytaus rajono savivaldybė,

Anykščių rajono savivaldybė: Andrioniškio, Anykščių, Debeikių, Kavarsko seniūnijos dalis į šiaurės rytus nuo kelio Nr. 1205 ir į šiaurę rytus nuo kelio Nr. 1218, Kurklių, Skiemonių, Svėdasų, Troškūnų ir Viešintų seniūnijos,

Birštono savivaldybė,

Biržų miesto savivaldybė,

Biržų rajono savivaldybė: Nemunėlio Radviliškio, Pabiržės, Pačeriaukštės ir Parovėjos seniūnijos,

Elektrėnų savivaldybė,

Ignalinos rajono savivaldybė,

Jonavos rajono savivaldybė,

Jurbarko rajono savivaldybė: Juodaičių, Raudonės, Seredžiaus, Veliuonos seniūnijos ir Skirsnemunės ir Šimkaičių seniūnijos dalis į rytus nuo kelio Nr. 146,

Kaišiadorių miesto savivaldybė,

Kaišiadorių rajono savivaldybė,

Kauno miesto savivaldybė,

Kauno rajono savivaldybės: Akademijos, Alšėnų, Batniavos, Domeikavos, Ežerėlio, Garliavos apylinkių, Garliavos, Karmėlavos, Kačerginės, Kulautuvos, Lapių, Linksmakalnio, Neveronių, Raudondvario, Ringaudų, Rokų, Samylų, Taurakiemio, Užliedžių, Vilkijos apylinkių, Vilkijos, Zapyškio seniūnijos,

Kėdainių rajono savivaldybė savivaldybės: Dotnuvos, Gudžiūnų, Josvainių seniūnijos dalis į šiaurę nuo kelio Nr 3514 ir Nr 229, Krakių, Kėdainių miesto, Surviliškio, Truskavos, Vilainių ir Šėtos seniūnijos,

Kupiškio rajono savivaldybė: Noriūnų, Skapiškio, Subačiaus ir Šimonių seniūnijos,

Molėtų rajono savivaldybė,

Pakruojo rajono savivaldybė: Klovainių, Rozalimo, Lygumų, Pakruojo ir Žeimelio seniūnijos,

Pasvalio rajono savivaldybė: Joniškėlio apylinkių, Joniškėlio miesto, Saločių ir Pušaloto seniūnijos,

Radviliškio rajono savivaldybė: Pakalniškių ir Sidabravo seniūnijos,

Raseinių rajono savivaldybė: Kalnūjų, Girkalnio, Ariogalios seniūnijos į pietus nuo kelio Nr. A1,

Prienų miesto savivaldybė,

Prienų rajono savivaldybė,

Rokiškio rajono savivaldybė,

Širvintų rajono savivaldybė,

Švenčionių rajono savivaldybė,

Trakų rajono savivaldybė,

Utenos rajono savivaldybė,

Vilniaus miesto savivaldybė,

Vilniaus rajono savivaldybė,

Visagino savivaldybė,

Zarasų rajono savivaldybė.

5.   Polen

De volgende gebieden in Polen:

 

w województwie podlaskim:

część gminy Wizna położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę łączącą miejscowości Jedwabne i Wizna oraz na południe od linii wyznaczoną przez drogę nr 64 (od skrzyżowania w miejscowości Wizna w kierunku wschodnim do granicy gminy) w powiecie łomżyńskim,

gmina Dubicze Cerkiewne, Czyże, Białowieża, Hajnówka z miastem Hajnówka, Narew, Narewka i części gmin Kleszczele i Czeremcha położone na wschód od drogi nr 66 w powiecie hajnowskim,

gmina Kobylin-Borzymy w powiecie wysokomazowieckim,

gminy Grabowo i Stawiski w powiecie kolneńskim,

gminy Czarna Białostocka, Dobrzyniewo Duże, Gródek, Michałowo, Supraśl, Tykocin, Wasilków, Zabłudów, Zawady i Choroszcz w powiecie białostockim,

część gminy Bielsk Podlaski położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 19 (w kierunku północnym od miasta Bielsk Podlaski) i przedłużonej przez wschodnią granicę miasta Bielsk Podlaski i drogę nr 66 (w kierunku południowym od miasta Bielsk Podlaski), część gminy Orla położona na wschód od drogi nr 66 w powiecie bielskim,

powiat sejneński,

gminy Bargłów Kościelny, Płaska i część gminy Sztabin położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 664 w powiecie augustowskim,

gminy Sokółka, Szudziałowo, Sidra, Kuźnica, Nowy Dwór i Krynki w powiecie sokólskim.

 

w województwie mazowieckim:

gmina Przesmyki w powiecie siedleckim.

 

w województwie lubelskim:

gminy Komarówka Podlaska i Wohyń w powiecie radzyńskim,

gminy Stary Brus i Urszulin w powiecie włodawskim,

gminy Rossosz, Wisznice, Sławatycze, Sosnówka, Tuczna i Łomazy w powiecie bialskim.

DEEL III

1.   Estland

De volgende gebieden in Estland:

Audru vald,

Lääne-Nigula vald,

Laimjala vald,

osa Leisi vallast, mis asub ida pool Kuressaare-Leisi maanteest (maantee nr 79),

osa Noarootsi vallast, mis asub lõuna pool maanteest nr 230,

Orissaare vald,

Pöide vald,

osa Ridala vallast, mis asub kirde pool maanteest nr 31,

Tõstamaa vald,

Valjala vald.

2.   Letland

De volgende gebieden in Letland:

Aglonas novada Aglonas pagasts,

Auces novada Vītiņu pagasts,

Daugavpils novada Nīcgales, Kalupes, Dubnas un Višķu pagasts,

Garkalnes novada daļa, kas atrodas uz dienvidaustrumiem no autoceļa A2,

Ikšķiles novada Tīnūžu pagasta daļa, kas atrodas uz ziemeļrietumiem no autoceļa P10,

Inčukalna novads,

Krimuldas novada Krimuldas pagasta daļa, kas atrodas uz dienvidrietumiem no autoceļa V89 un V81, un Lēdurgas pagasta daļa, kas atrodas uz dienvidrietumiem no autoceļa V81 un V128,

Limbažu novada Vidrižu pagasts,

Neretas novada Neretas, Pilskalnes, Zalves pagasts un Mazzalves pagasta daļa, kas atrodas uz dienvidrietumiem no autoceļa P73 un uz austrumiem no autoceļa 932,

Priekuļu novada Liepas un Mārsēnu pagasts un Priekuļu pagasta daļa, kas atrodas uz ziemeļiem no autoceļa P28 un austrumiem no autoceļa P20,

Preiļu novada Preiļu, Aizkalnes un Pelēču pagasts un Preiļu pilsēta,

Raunas novada Raunas pagasta daļa, kas atrodas uz ziemeļiem no autoceļa A2,

Rēzeknes novada Feimaņu pagasta daļa, kas atrodas uz dienvidiem no autoceļa V577 un Pušas pagasta daļa, kas atrodas uz dienvidrietumiem no autoceļa V577 un V597,

Riebiņu novada Riebiņu un Rušonas pagasts,

Ropažu novada daļa, kas atrodas uz rietumiem no autoceļa P10,

Salaspils novads,

Saldus novada Jaunauces, Rubas, Vadakstes un Zvārdes pagasts,

Sējas novads,

Siguldas novada Siguldas pagasts un Allažu pagasta daļa, kas atrodas uz ziemeļiem no autoceļa P3, un Siguldas pilsēta,

Stopiņu novada daļa, kas atrodas uz austrumiem no autoceļa V36, P4 un P5, Acones ielas, Dauguļupes ielas un Dauguļupītes,

Vārkavas novads,

Viesītes novada Rites un Saukas pagasts.

3.   Litouwen

De volgende gebieden in Litouwen:

Anykščių rajono savivaldybė: Kavarsko seniūnijos dalis į vakarus-nuo kelio Nr. 1205 ir į pietus nuo kelio Nr. 1218 ir Traupio seniūnija,

Biržų rajono savivaldybė: Vabalninko, Papilio ir Širvenos seniūnijos,

Druskininkų savivaldybė,

Kauno rajono savivaldybė: Babtų, Čekiškės ir Vandžiogalos seniūnijos,

Kėdainių rajono savivaldybė: Pelėdnagių, Pernaravos seniūnijos ir Josvainių seniūnijos dalis į pietus nuo kelio Nr 3514 ir Nr 229,

Kupiškio rajono savivaldybė: Alizavos ir Kupiškio seniūnijos,

Lazdijų rajono savivaldybė,

Pakruojo rajono savivaldybė: Guostagalio seniūnija,

Panevėžio miesto savivaldybė,

Panevėžio rajono savivaldybė: Karsakiškio, Miežiškių, Naujamiesčio, Paįstrio, Raguvos, Ramygalos, Smilgių, Upytės, Vadoklių, Velžio seniūnijos ir Krekenavos seniūnijos dalis į rytus nuo Nevėžio upės ir į šiaurę nuo kelio Nr. 3004,

Pasvalio rajono savivaldybė: Daujėnų, Krinčino, Namišių, Pasvalio apylinkių, Pasvalio miesto, Pumpėnų ir Vaškų seniūnijos,

Šalčininkų rajono savivaldybė,

Ukmergės rajono savivaldybė,

Varėnos rajono savivaldybė.

4.   Polen

De volgende gebieden in Polen:

 

w województwie podlaskim:

powiat grajewski,

powiat moniecki,

gminy Jedwabne i Przytuły oraz część gminy Wizna, położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę łączącą miejscowości Jedwabne i Wizna oraz na północ od linii wyznaczonej przez drogę 64 (od skrzyżowania w miejscowości Wizna w kierunku wschodnim do granicy gminy) w powiecie łomżyńskim,

gmina Lipsk w powiecie augustowskim,

części gminy Czeremcha i Kleszczele położone na zachód od drogi nr 66 w powiecie hajnowskim,

gminy Drohiczyn, Mielnik, Milejczyce, Nurzec-Stacja, Siemiatycze z miastem Siemiatycze w powiecie siemiatyckim.

 

w województwie mazowieckim:

gminy Platerów, Sarnaki, Stara Kornica i Huszlew w powiecie łosickim,

gminy Korczew i Paprotnia w powiecie siedleckim.

 

w województwie lubelskim:

gminy Kodeń, Konstantynów, Janów Podlaski, Leśna Podlaska, Piszczac, Rokitno, Biała Podlaska, Zalesie i Terespol z miastem Terespol, Drelów, Międzyrzec Podlaski z miastem Międzyrzec Podlaski w powiecie bialskim,

powiat miejski Biała Podlaska,

gminy Radzyń Podlaski i Kąkolewnica w powiecie radzyńskim,

gminy Hanna, Hańsk, Wola Uhruska, Wyryki i gmina wiejska Włodawa w powiecie włodawskim,

gmina Podedwórze w powiecie parczewskim.

DEEL IV

Italië

De volgende gebieden in Italië:

tutto il territorio della Sardegna.


Rectificaties

21.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 304/69


Rectificatie van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/141 van de Commissie van 26 januari 2017 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op bepaalde roestvrijstalen hulpstukken voor buisleidingen, door stomplassen te bevestigen, al dan niet afgewerkt, van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Taiwan

( Publicatieblad van de Europese Unie L 22 van 27 januari 2017 )

Bladzijde 52, artikel 1, lid 1:

in plaats van:

„1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op hulpstukken voor buisleidingen, door stomplassen te bevestigen, van soorten austenitisch roestvrij staal die overeenkomen met AISI-typen 304, 304L, 316, 316L, 316Ti, 321 en 321H en de equivalenten daarvan in de andere normen, met een grootste uitwendige diameter van niet meer dan 406,4 mm en een wanddikte van 16 mm of minder, met een gemiddelde ruwheid (Ra) van de oppervlakteafwerking van niet minder dan 0,8 μm, zonder flens en al dan niet afgewerkt, afkomstig uit de VRC en Taiwan. Het product wordt momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 7307 23 10 en ex 7307 23 90 (Taric-codes 7307231015, 7307231025, 7307239015, 7307239025).”,

lezen:

„1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op hulpstukken voor buisleidingen, door stomplassen te bevestigen, van soorten austenitisch roestvrij staal die overeenkomen met AISI-typen 304, 304L, 316, 316L, 316Ti, 321 en 321H en de equivalenten daarvan in de andere normen, met een grootste uitwendige diameter van niet meer dan 406,4 mm en een wanddikte van 16 mm of minder, met een gemiddelde oppervlakteruwheid (Ra) aan de binnenkant van minimaal 0,8 μm, zonder flens en al dan niet afgewerkt, afkomstig uit de VRC en Taiwan. Het product wordt momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 7307 23 10 en ex 7307 23 90 (Taric-codes 7307231015, 7307231025, 7307239015, 7307239025).”.


21.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 304/69


Rectificatie van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/659 van de Commissie van 6 april 2017 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/141 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op bepaalde roestvrijstalen hulpstukken voor buisleidingen, door stomplassen te bevestigen, al dan niet afgewerkt, van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Taiwan

( Publicatieblad van de Europese Unie L 94 van 7 april 2017 )

Bladzijde 9, artikel 1, tot wijziging van artikel 1, lid 1 van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/141 van de Commissie:

in plaats van:

„1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op hulpstukken voor buisleidingen, door stomplassen te bevestigen, van soorten austenitisch roestvrij staal die overeenkomen met AISI-typen 304, 304L, 316, 316L, 316Ti, 321 en 321H en de equivalenten daarvan in de andere normen, met een grootste uitwendige diameter van niet meer dan 406,4 mm en een wanddikte van 16 mm of minder, met een gemiddelde ruwheid (Ra) van de oppervlakteafwerking van niet minder dan 0,8 μm, zonder flens en al dan niet afgewerkt, afkomstig uit de VRC en Taiwan. Het product wordt momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 7307 23 10 en ex 7307 23 90 (Taric-codes 7307231015, 7307231025, 7307239015, 7307239025).”,

lezen:

„1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op hulpstukken voor buisleidingen, door stomplassen te bevestigen, van soorten austenitisch roestvrij staal die overeenkomen met AISI-typen 304, 304L, 316, 316L, 316Ti, 321 en 321H en de equivalenten daarvan in de andere normen, met een grootste uitwendige diameter van niet meer dan 406,4 mm en een wanddikte van 16 mm of minder, met een gemiddelde oppervlakteruwheid (Ra) aan de binnenkant van minimaal 0,8 μm, zonder flens en al dan niet afgewerkt, afkomstig uit de VRC en Taiwan. Het product wordt momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 7307 23 10 en ex 7307 23 90 (Taric-codes 7307231015, 7307231025, 7307239015, 7307239025).”.