ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 259

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

60e jaargang
7 oktober 2017


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

 

*

Kennisgeving betreffende de voorlopige toepassing van de Overeenkomst inzake politieke dialoog en samenwerking tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Cuba, anderzijds

1

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/1798 van de Commissie van 2 juni 2017 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 609/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de bijzondere samenstellings- en informatievoorschriften voor de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing ( 1 )

2

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/1799 van de Commissie van 12 juni 2017 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 600/2014 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de vrijstelling van vereisten in verband met transparantie voor en na de handel voor bepaalde centrale banken van derde landen bij de uitvoering van het monetaire, valuta- en financiële stabiliteitsbeleid ( 1 )

11

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/1800 van de Commissie van 29 juni 2017 tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 151/2013 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad ( 1 )

14

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/1801 van de Commissie van 13 juli 2017 tot rectificatie van bepaalde taalversies van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/2250 tot vaststelling van een teruggooiplan voor bepaalde demersale visserijen in de Noordzee en de wateren van de Unie van ICES-sector IIa

18

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (GBVB) 2017/1802 van het Politiek en Veiligheidscomité van 28 september 2017 betreffende de benoeming van het hoofd van de politiemissie van de Europese Unie voor de Palestijnse Gebieden (EUPOL COPPS) (EUPOL COPPS/1/2017)

20

 

 

AANBEVELINGEN

 

*

Aanbeveling (EU) 2017/1803 van de Commissie van 3 oktober 2017 inzake de versterking van legale migratiemogelijkheden voor personen die internationale bescherming nodig hebben (Kennisgeving geschied onder nummer C(2017) 6504)

21

 

*

Aanbeveling (EU) 2017/1804 van de Commissie van 3 oktober 2017 over de uitvoering van de bepalingen van de Schengengrenscode inzake de tijdelijke herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen in het Schengengebied

25

 

*

Aanbeveling (EU) 2017/1805 van de Commissie van 3 oktober 2017 betreffende de professionalisering van overheidsopdrachten — Ontwikkeling van een architectuur voor de professionalisering van overheidsopdrachten ( 1 )

28

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Besluit 2008/805/EG van de Raad van 15 juli 2008 tot ondertekening envoorlopige toepassing van de economische partnerschapsovereenkomst tussen de CARIFORUM-staten, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds ( PB L 289 van 30.10.2008 )

32

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

7.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 259/1


Kennisgeving betreffende de voorlopige toepassing van de Overeenkomst inzake politieke dialoog en samenwerking tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Cuba, anderzijds

De Overeenkomst inzake politieke dialoog en samenwerking tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Cuba, anderzijds (1), ondertekend in Brussel op 12 december 2016, zal overeenkomstig artikel 86, lid 3, van deze overeenkomst vanaf 1 november 2017 voorlopig worden toegepast. Krachtens artikel 3 van het besluit van de Raad van 6 december 2016 betreffende de ondertekening en de voorlopige toepassing van de overeenkomst, worden de volgende delen van de overeenkomst voorlopig toegepast tussen de Unie en de Republiek Cuba, voor zover deze aangelegenheden betreffen die onder de bevoegdheid van de Unie vallen, waaronder aangelegenheden die vallen onder de bevoegdheid van de Unie om een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid te bepalen en uit te voeren:

delen I tot en met IV, en

deel V, voor zover de bepalingen daarvan zich ertoe beperken de voorlopige toepassing van de overeenkomst te verzekeren.

Niettegenstaande de eerste alinea van artikel 3 worden de volgende artikelen niet voorlopig toegepast:

artikel 29,

artikel 35,

artikel 55 voor zover het samenwerking op het gebied van maritiem vervoer betreft,

artikel 58,

artikel 71 voor zover het grensbeveiliging betreft, en

artikel 73 voor zover het samenwerking op het gebied van geografische aanduidingen voor niet-agrarische producten betreft.


(1)  PB L 337 I van 13.12.2016, blz. 1.


VERORDENINGEN

7.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 259/2


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2017/1798 VAN DE COMMISSIE

van 2 juni 2017

tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 609/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de bijzondere samenstellings- en informatievoorschriften voor de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 609/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 inzake voor zuigelingen en peuters bedoelde levensmiddelen, voeding voor medisch gebruik en de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing, en tot intrekking van Richtlijn 92/52/EEG van de Raad, Richtlijnen 96/8/EG, 1999/21/EG, 2006/125/EG en 2006/141/EG van de Commissie, Richtlijn 2009/39/EG van het Europees Parlement en de Raad en de Verordeningen (EG) nr. 41/2009 en (EG) nr. 953/2009 van de Commissie (1), en met name artikel 11, lid 1, onder a), c) en d),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 96/8/EG van de Commissie (2) bevat geharmoniseerde regels voor voedingsmiddelen die zijn bestemd om in energiebeperkte diëten te worden genuttigd voor gewichtsvermindering en is onder andere van toepassing op producten die in Verordening (EU) nr. 609/2013 als de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing worden gedefinieerd.

(2)

Bij Verordening (EU) nr. 609/2013 wordt Richtlijn 96/8/EG ingetrokken en worden algemene samenstellings- en informatievoorschriften vastgesteld voor verschillende categorieën levensmiddelen, waaronder producten die als de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing worden gedefinieerd. Opdat de Commissie zou voldoen aan haar verplichting om bijzondere samenstellings- en informatievoorschriften voor de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing vast te stellen, is het passend voort te bouwen op de bepalingen van Richtlijn 96/8/EG, aangezien die bepalingen het vrije verkeer van levensmiddelen die als de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing worden gepresenteerd op een toereikende manier verzekeren en daarbij een hoge graad van bescherming van de volksgezondheid garanderen.

(3)

De dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing zijn complexe producten die speciaal worden samengesteld voor volwassenen met overgewicht of obesitas die een gewichtsvermindering voor ogen hebben. De essentiële samenstelling van de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing moet, in het kader van energiebeperkte diëten voor gewichtsvermindering, aan de dagelijkse voedingsbehoeften van gezonde volwassenen met overgewicht of obesitas voldoen, zoals aangetoond door algemeen aanvaarde wetenschappelijke gegevens.

(4)

Om de veiligheid en geschiktheid van de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing te waarborgen, moeten gedetailleerde voorschriften inzake de samenstelling worden vastgesteld, waaronder voorschriften inzake de energetische waarde en het gehalte aan macro- en micronutriënten. Die voorschriften moeten zijn gebaseerd op het meest recente wetenschappelijk advies van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) (3) over dit onderwerp.

(5)

Om innovatie en productontwikkeling te waarborgen, moet het mogelijk zijn op vrijwillige basis ingrediënten die niet onder de bijzondere voorschriften van deze verordening vallen, in het bijzonder voedingsvezels, aan de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing toe te voegen. Alle ingrediënten die bij de vervaardiging van de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing worden gebruikt, moeten geschikt zijn voor gezonde volwassenen met overgewicht of obesitas en die geschiktheid moet indien nodig door gepaste studies zijn aangetoond. Het is de verantwoordelijkheid van de exploitanten van levensmiddelenbedrijven om aan te tonen dat de ingrediënten geschikt zijn en van de nationale bevoegde autoriteiten om per geval te beoordelen of dat zo is.

(6)

De dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing moeten voldoen aan Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad (4). Om rekening te houden met de specifieke aard van de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing, moeten in voorkomend geval aanvullingen en uitzonderingen op die algemene regels worden vastgesteld.

(7)

Om te verzekeren dat de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing correct worden gebruikt door gezonde volwassenen met overgewicht of obesitas die deze levensmiddelen nuttigen, alsook door beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg die in bepaalde gevallen advies over de geschiktheid ervan kunnen geven, is het essentieel dat de voedingswaarde van de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing wordt vermeld. Om volledigere informatie te verstrekken, moet de voedingswaardevermelding dus meer vermeldingen bevatten dan op grond van Verordening (EU) nr. 1169/2011 verplicht is. Bovendien moet de verplichting om de voedingswaarde te vermelden, gelden voor alle de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing, ongeacht de grootte van de verpakking of recipiënt; de in punt 18 van bijlage V bij Verordening (EU) nr. 1169/2011 vervatte vrijstelling mag dus niet worden toegepast.

(8)

Om passende informatie te verstrekken en vergelijkingen tussen producten mogelijk te maken, moet de voedingswaardevermelding voor de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing per portie en/of per consumptie-eenheid alsook per volledig dagrantsoen worden uitgedrukt. Bovendien moet die informatie betrekking hebben op het gebruiksklare product zoals bereid volgens de aanwijzingen van de fabrikant.

(9)

Artikel 30, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1169/2011 bevat een lijst met een beperkt aantal nutriënten die op vrijwillige basis aan de voedingswaardevermelding voor levensmiddelen mogen worden toegevoegd. De bijlage bij Verordening (EU) nr. 609/2013 bevat een lijst met stoffen, waarvan sommige niet onder artikel 30, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1169/2011 vallen, die aan de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing mogen worden toegevoegd. Omwille van de juridische duidelijkheid moet expliciet worden bepaald dat de voedingswaardevermelding voor de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing dergelijke stoffen mag bevatten. In bepaalde gevallen kunnen gedetailleerdere gegevens over in het product aanwezige koolhydraten en vetten bovendien nuttig zijn voor consumenten en beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg. Het moet exploitanten van levensmiddelenbedrijven derhalve toegestaan zijn dergelijke gegevens op vrijwillige basis te verstrekken.

(10)

Gezonde volwassenen met overgewicht of obesitas kunnen andere voedingsbehoeften hebben dan de algemene bevolking. Bovendien zijn de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing levensmiddelen die de dagelijkse voeding volledig vervangen. Het uitdrukken van voedingswaarde-informatie over de energetische waarde van en de hoeveelheid nutriënten in de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing als een percentage van de in Verordening (EU) nr. 1169/2011 voor de algemene bevolking vastgestelde referentiewaarden voor de dagelijkse inname zou consumenten misleiden en mag dus niet worden toegestaan.

(11)

Vermeldingen met betrekking tot het „zeer lage” of „lage” caloriegehalte van de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing kunnen de consument nuttige informatie verstrekken. Het is daarom gepast om voor dergelijke vrijwillige vermeldingen regels vast te stellen.

(12)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad (5) zijn voedings- en gezondheidsclaims reclamemiddelen die door exploitanten van levensmiddelenbedrijven op vrijwillige basis in commerciële mededelingen worden gebruikt. Gezien de specifieke rol van de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing in het voedingspatroon van personen die deze nuttigen, mag het gebruik van voedings- en gezondheidsclaims voor die producten niet worden toegestaan. Rekening houdend met het feit dat informatie over de aanwezigheid van voedingsvezels in de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing nuttig kan zijn voor consumenten, moeten voedingsclaims over de toevoeging van voedingsvezels echter onder bepaalde voorwaarden worden toegestaan.

(13)

In Richtlijn 96/8/EG is bepaald dat aan de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing voedingsvezels moeten worden toegevoegd. Wegens een gebrek aan wetenschappelijk bewijsmateriaal hierover kon de EFSA in haar meest recente advies geen minimumgehalte voor voedingsvezels vaststellen. Om die redenen is het passend om de in Richtlijn 96/8/EG vastgestelde minimumhoeveelheid voor voedingsvezels te behouden indien voedingsvezels aan de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing worden toegevoegd.

(14)

Op grond van artikel 17, lid 2, van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad (6) moeten de lidstaten de levensmiddelenwetgeving handhaven en nagaan of de exploitanten van levensmiddelenbedrijven en diervoederbedrijven de voorschriften in alle stadia van de productie, verwerking en distributie naleven. Om in deze context de doelmatige officiële monitoring van de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing mogelijk te maken, moeten de exploitanten van levensmiddelenbedrijven die dergelijke producten in de handel brengen, de nationale bevoegde autoriteiten een model van het gebruikte etiket bezorgen, alsook alle relevante informatie die door de bevoegde autoriteiten nodig wordt geacht om de naleving van deze verordening te controleren, tenzij de lidstaten een ander doelmatig controlesysteem hebben.

(15)

Om de exploitanten van levensmiddelenbedrijven de mogelijkheid te bieden zich aan de nieuwe voorschriften aan te passen, wat technische aanpassingen van het productieproces van de betrokken producten kan vereisen, moet deze verordening van toepassing worden met ingang van een datum vijf jaar na de inwerkingtreding ervan,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Deze verordening voorziet in de volgende bijzondere voorschriften voor de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing:

a)

samenstellingsvoorschriften;

b)

voorschriften inzake etikettering, presentatie en reclame;

c)

kennisgevingsvoorschriften voor het in de handel brengen van het product.

Artikel 2

In de handel brengen

1.   Levensmiddelen die onder artikel 2, lid 2, onder h), van Verordening (EU) nr. 609/2013 vallen, worden verkocht onder de productnaam „de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing”.

2.   De dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing mogen alleen in de handel worden gebracht als zij aan deze verordening voldoen.

Artikel 3

Samenstellingsvoorschriften

1.   De dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing voldoen aan de samenstellingsvoorschriften van bijlage I, rekening houdend met de specificaties in bijlage II.

2.   De in bijlage I vastgestelde samenstellingsvoorschriften zijn van toepassing op het gebruiksklare levensmiddel, dat gebruiksklaar wordt verkocht of dat volgens de aanwijzingen van de fabrikant is bereid.

3.   De dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing mogen enkel andere ingrediënten dan de in bijlage I opgenomen stoffen bevatten indien de geschiktheid ervan uit algemeen aanvaarde wetenschappelijke gegevens blijkt.

Artikel 4

Bijzondere voorschriften betreffende voedselinformatie

1.   De volgende vermeldingen zijn naast de in artikel 9, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1169/2011 bedoelde verplichte vermeldingen bijkomende verplichte vermeldingen voor de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing:

a)

een vermelding dat het product uitsluitend bestemd is voor gezonde volwassenen met overgewicht of obesitas die een gewichtsvermindering voor ogen hebben;

b)

een vermelding dat het product niet door adolescenten, personen met een medische aandoening of zwangere of borstvoeding gevende vrouwen mag worden gebruikt zonder medisch advies;

c)

een vermelding dat het belangrijk is dat men dagelijks voldoende vloeistof tot zich neemt;

d)

een vermelding dat het product voldoende dagelijkse hoeveelheden van alle essentiële nutriënten bevat indien het overeenkomstig de gebruiksaanwijzing wordt gebruikt;

e)

een vermelding dat het product zonder medisch advies niet langer dan acht weken en niet herhaaldelijk voor kortere perioden mag worden gebruikt door gezonde volwassenen met overgewicht of obesitas;

f)

indien nodig een gebruiksaanwijzing voor de juiste bereiding van het product en een vermelding dat het belangrijk is die gebruiksaanwijzing te volgen;

g)

indien een product bij gebruik volgens de aanwijzingen van de fabrikant tot inname van meer dan 20 g polyolen per dag leidt, een vermelding dat het levensmiddel een laxerende werking kan hebben;

h)

indien geen voedingsvezels aan het product worden toegevoegd, een vermelding dat medisch advies moet worden gevraagd met betrekking tot de mogelijkheid om het product met voedingsvezels aan te vullen.

2.   De in lid 1 bedoelde verplichte vermeldingen worden zodanig op de verpakking of het etiket aangebracht dat aan de voorschriften van artikel 13, leden 2 en 3, van Verordening (EU) nr. 1169/2011 wordt voldaan.

3.   In de etikettering en presentatie van en reclame voor de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing mag geen melding worden gemaakt van de snelheid of mate van de gewichtsvermindering die het gevolg kan zijn van het gebruik ervan.

Artikel 5

Bijzondere voorschriften betreffende de voedingswaardevermelding

1.   Naast de in artikel 30, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1169/2011 bedoelde gegevens bevat de verplichte voedingswaardevermelding voor de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing de hoeveelheid van alle mineralen en vitaminen die in bijlage I bij deze verordening zijn opgenomen en die in het product aanwezig zijn.

De verplichte voedingswaardevermelding voor de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing bevat ook de hoeveelheid aanwezige choline en, indien die zijn toegevoegd, de hoeveelheid voedingsvezels.

2.   Naast de in artikel 30, lid 2, onder a) tot en met e), van Verordening (EU) nr. 1169/2011 bedoelde gegevens kan de inhoud van de verplichte voedingswaardevermelding voor de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing worden aangevuld met:

a)

de hoeveelheden van bestanddelen van vetten en koolhydraten;

b)

de hoeveelheden van de stoffen die in de bijlage bij Verordening (EU) nr. 609/2013 zijn opgenomen, wanneer die aanduiding niet onder lid 1 van dit artikel valt;

c)

de hoeveelheid van de stoffen die overeenkomstig artikel 3, lid 3, aan het product zijn toegevoegd.

3.   In afwijking van artikel 30, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1169/2011 worden de gegevens die in de verplichte voedingswaardevermelding voor de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing zijn opgenomen, niet herhaald op de etikettering.

4.   De voedingswaardevermelding is verplicht voor alle de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing, ongeacht de grootte van het grootste oppervlak van de verpakking of recipiënt.

5.   Alle nutriënten die in de voedingswaardevermelding voor de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing worden opgenomen, moeten voldoen aan de voorschriften van de artikelen 31 tot en met 35 van Verordening (EU) nr. 1169/2011.

6.   In afwijking van artikel 31, lid 3, artikel 32, lid 2, en artikel 33, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1169/2011 worden de energetische waarde en de hoeveelheden nutriënten van de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing uitgedrukt per volledig dagrantsoen alsook per portie en/of per consumptie-eenheid van het gebruiksklare levensmiddel zoals bereid volgens de aanwijzingen van de fabrikant. Indien van toepassing, mag de informatie daarnaast ook worden uitgedrukt per 100 g of per 100 ml van het levensmiddel zoals het wordt verkocht.

7.   In afwijking van artikel 32, leden 3 en 4, van Verordening (EU) nr. 1169/2011 worden de energetische waarde en de hoeveelheid nutriënten van de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing niet uitgedrukt als een percentage van de in bijlage XIII bij die verordening vastgestelde referentie-innamen.

8.   De vermeldingen die in de voedingswaardevermelding voor de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing worden opgenomen en die niet worden genoemd in bijlage XV bij Verordening (EU) nr. 1169/2011, worden aangebracht na de meest relevante vermelding in die bijlage waartoe zij behoren of waarvan zij bestanddelen zijn.

Vermeldingen die niet worden genoemd in bijlage XV bij Verordening (EU) nr. 1169/2011 en die niet behoren tot of geen bestanddeel zijn van een van de vermeldingen van die bijlage, worden in de voedingswaardevermelding aangebracht na de laatste vermelding van die bijlage.

De vermelding van de hoeveelheid natrium wordt samen met die van de andere mineralen aangebracht en mag naast de vermelding van het zoutgehalte als volgt worden herhaald: „Zout: X g (waarvan natrium: Y mg)”.

9.   De vermelding „zeer caloriearm dieet” mag voor de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing worden gebruikt op voorwaarde dat de energie-inhoud van het product lager is dan 3 360 kJ/dag (800 kcal/dag).

10.   De vermelding „caloriearm dieet” mag voor de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing worden gebruikt op voorwaarde dat de energie-inhoud van het product tussen 3 360 kJ/dag (800 kcal/dag) en 5 040 kJ/dag (1 200 kcal/dag) bedraagt.

Artikel 6

Voedings- en gezondheidsclaims

1.   Voor de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing mogen geen voedings- en gezondheidsclaims worden gedaan.

2.   In afwijking van lid 1 mag de voedingsclaim „toegevoegde vezels” voor de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing worden gebruikt op voorwaarde dat de hoeveelheid voedingsvezels in het product ten minste 10 g bedraagt.

Artikel 7

Kennisgeving

Wanneer de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing in de handel worden gebracht, stelt de exploitant van het levensmiddelenbedrijf de bevoegde autoriteit van elke lidstaat waar het betrokken product in de handel wordt gebracht, in kennis van de gegevens die op het etiket zijn aangebracht door die autoriteit een model van het voor het product gebruikte etiket toe te zenden, en van alle andere gegevens die de bevoegde autoriteit redelijkerwijs kan opvragen om de naleving van deze verordening vast te stellen, tenzij een lidstaat de exploitant van het levensmiddelenbedrijf van die verplichting ontheft op grond van een nationaal systeem dat een doelmatige officiële monitoring van het betrokken product waarborgt.

Artikel 8

Verwijzingen naar Richtlijn 96/8/EG

Verwijzingen naar Richtlijn 96/8/EG in andere handelingen gelden als verwijzingen naar deze verordening.

Artikel 9

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing vanaf 27 October 2022.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 2 juni 2017.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 181 van 29.6.2013, blz. 35.

(2)  Richtlijn 96/8/EG van de Commissie van 26 februari 1996 inzake voedingsmiddelen die zijn bestemd om in energiebeperkte diëten te worden genuttigd voor gewichtsvermindering (PB L 55 van 6.3.1996, blz. 22).

(3)  NDA-panel van de EFSA (EFSA Panel on Dietetic Products, Nutrition and Allergies), 2015. Scientific Opinion on the essential composition of total diet replacement for weight control, EFSA Journal 2015;13(1):3957, en NDA-panel van de EFSA (EFSA Panel on Dietetic Products, Nutrition and Allergies), 2016. Scientific Opinion on the Dietary Reference Values for choline, EFSA Journal 2016;14(8):4484.

(4)  Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan consumenten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1924/2006 en (EG) nr. 1925/2006 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 87/250/EEG van de Commissie, Richtlijn 90/496/EEG van de Raad, Richtlijn 1999/10/EG van de Commissie, Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 2002/67/EG en 2008/5/EG van de Commissie, en Verordening (EG) nr. 608/2004 van de Commissie (PB L 304 van 22.11.2011, blz. 18).

(5)  Verordening (EG) nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen (PB L 404 van 30.12.2006, blz. 9).

(6)  Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1).


BIJLAGE I

Samenstellingsvoorschriften zoals bedoeld in artikel 3

1.   ENERGIE

De energie-inhoud van de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing moet minstens 2 510 kJ (600 kcal) en mag hoogstens 5 020 kJ (1 200 kcal) per volledig dagrantsoen bedragen.

2.   EIWITTEN

2.1.   De hoeveelheid eiwitten in de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing moet minstens 75 g en mag hoogstens 105 g per volledig dagrantsoen bedragen.

2.2.   In punt 2.1 worden onder „eiwitten” eiwitten verstaan die in vergelijking met het referentie-eiwit in bijlage II een voor de verteerbaarheid van het eiwit gecorrigeerde aminozuurscore (protein digestibility-corrected amino acid score) van 1,0 hebben.

2.3.   Aminozuren mogen enkel worden toegevoegd om de voedingswaarde van de eiwitten in de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing te verbeteren en enkel in de voor dat doel noodzakelijke verhoudingen.

3.   CHOLINE

De hoeveelheid choline in de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing moet minstens 400 mg per volledig dagrantsoen bedragen.

4.   LIPIDEN

4.1.   Linolzuur

De hoeveelheid linolzuur in de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing moet minstens 11 g per volledig dagrantsoen bedragen.

4.2.   Alfa-linoleenzuur

De hoeveelheid alfa-linoleenzuur in de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing moet minstens 1,4 g per volledig dagrantsoen bedragen.

5.   KOOLHYDRATEN

De hoeveelheid koolhydraten in de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing moet minstens 30 g per volledig dagrantsoen bedragen.

6.   VITAMINEN EN MINERALEN

De dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing moeten per volledig dagrantsoen minstens de in tabel 1 gespecificeerde hoeveelheden vitaminen en mineralen bevatten.

De dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing mogen per volledig dagrantsoen hoogstens 250 mg magnesium bevatten.

Tabel 1

Vitamine A

(μg RE (1))

700

Vitamine D

(μg)

10

Vitamine E (2)

(mg)

10

Vitamine C

(mg)

110

Vitamine K

(μg)

70

Thiamine

(mg)

0,8

Riboflavine

(mg)

1,6

Niacine

(mg NE (3))

17

Vitamine B6

(mg)

1,6

Folaat

(μg DFE (4))

330

Vitamine B12

(μg)

3

Biotine

(μg)

40

Pantotheenzuur

(mg)

5

Calcium

(mg)

950

Fosfor

(mg)

730

Kalium

(g)

3,1

IJzer

(mg)

9

Zink

(mg)

9,4

Koper

(mg)

1,1

Jood

(μg)

150

Molybdeen

(μg)

65

Seleen

(μg)

70

Natrium

(mg)

575

Magnesium

(mg)

150

Mangaan

(mg)

3

Chloride

(mg)

830


(1)  Retinolequivalent

(2)  Vitamine E-activiteit van RRR-α-tocoferol

(3)  Niacine-equivalent

(4)  Folaatequivalent in voeding: 1 μg DFE = 1 μg voedingsfolaat = 0,6 μg foliumzuur uit de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing


BIJLAGE II

Aminozuurbehoeftepatroon  (1)

 

g/100 g eiwit

Cystine + methionine

2,2

Histidine

1,5

Isoleucine

3,0

Leucine

5,9

Lysine

4,5

Fenylalanine + tyrosine

3,8

Treonine

2,3

Tryptofaan

0,6

Valine

3,9


(1)  Wereldgezondheidsorganisatie/Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties/Universiteit van de Verenigde Naties, 2007. Protein and amino acid requirements in human nutrition. Report of a Joint WHO/FAO/UNU Expert Consultation. (WHO Technical Report Series, 935, 284 blz.)


7.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 259/11


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2017/1799 VAN DE COMMISSIE

van 12 juni 2017

tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 600/2014 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de vrijstelling van vereisten in verband met transparantie voor en na de handel voor bepaalde centrale banken van derde landen bij de uitvoering van het monetaire, valuta- en financiële stabiliteitsbeleid

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 600/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten in financiële instrumenten en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (1), en met name artikel 1, lid 9,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Transacties waarbij leden van het Europees Stelsel van centrale banken (European System of Central Banks — ESCB) tegenpartij zijn, zijn overeenkomstig artikel 1, lid 6, van Verordening (EU) nr. 600/2014 vrijgesteld van de vereisten in verband met transparantie voor en na de handel voor zover die transacties worden aangegaan in het kader van de uitvoering van het monetaire, valuta- en financiële stabiliteitsbeleid.

(2)

Een dergelijke vrijstelling van het toepassingsgebied van Verordening (EU) nr. 600/2014 kan overeenkomstig artikel 1, lid 9, van Verordening (EU) nr. 600/2014 worden uitgebreid tot centrale banken van derde landen en de Bank voor Internationale Betalingen, die op grond van artikel 1, lid 9, van Verordening (EU) nr. 600/2014 voor de toepassing van deze vrijstelling als een centrale bank wordt aangemerkt, wanneer zij aan de desbetreffende voorschriften voldoen. Met het oog hierop heeft de Commissie een verslag opgesteld en voorgelegd aan het Europees Parlement en de Raad, waarin de internationale status van centrale banken in derde landen wordt beoordeeld. Het verslag bevat een analyse van de status van centrale banken, met inbegrip van de leden van het ESCB, binnen het rechtskader van derde landen, en van de mogelijke gevolgen van regelgeving inzake verplichte openbaarmaking in de Unie voor transacties door centrale banken van derde landen. In het verslag luidt de conclusie met betrekking tot de analyse dat de vrijstelling van een aantal centrale banken van derde landen van de transparantieverplichtingen van Verordening (EU) nr. 600/2014 noodzakelijk was, en dat het dus raadzaam is de vrijstelling ook tot de centrale banken van die derde landen uit te breiden.

(3)

De in deze verordening opgenomen lijst van vrijgestelde centrale banken van derde landen moet voor zover nodig worden herzien, onder meer om waar nodig de vrijstellingen uit te breiden tot andere centrale banken van derde landen die nog niet in de lijst zijn opgenomen of om dergelijke overheidsinstanties uit de lijst te schrappen.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van de deskundigengroep van het Europees Comité voor het effectenbedrijf,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Vrijgestelde centrale banken van derde landen

(Artikel 1, lid 9, van Verordening (EU) nr. 600/2014)

Het bepaalde in artikel 1, leden 6 en 7, van Verordening (EU) nr. 600/2014 is van toepassing op de Bank voor Internationale Betalingen en op de in de lijst in de bijlage bij deze verordening opgenomen centrale banken van derde landen.

Artikel 2

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 12 juni 2017.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 173 van 12.6.2014, blz. 84.


BIJLAGE

1.

Australië:

Reserve Bank of Australia;

2.

Brazilië:

Banco Central do Brasil;

3.

Canada:

Bank of Canada/Banque du Canada;

4.

SAR Hongkong:

Hongkong Monetary Authority;

5.

India:

Reserve Bank of India;

6.

Japan:

Bank of Japan;

7.

Mexico:

Banco de México;

8.

Republiek Korea:

Bank of Korea;

9.

Singapore:

Monetary Authority of Singapore;

10.

Zwitserland:

Schweizerische Nationalbank/Banque Nationale Suisse/Banca Nazionale Svizzera/Banca Naziunala Svizra;

11.

Turkije:

Central Bank of the Republic of Turkey/Türkiye Cumhuriyet Merkez Bankası;

12.

Verenigde Staten van Amerika:

Federal Reserve System;

13.

Bank voor Internationale Betalingen.


7.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 259/14


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2017/1800 VAN DE COMMISSIE

van 29 juni 2017

tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 151/2013 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (1), en met name artikel 81, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij de toepassing van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 151/2013 van de Commissie (2) is gebleken dat het ontbreken van specifieke normen voor de toegang tot gegevens en de aggregatie en vergelijking van gegevens tot structurele tekortkomingen leidt. Het ontbreken van gestandaardiseerde gegevens, een uniforme functionaliteit en een gestandaardiseerd berichtformaat heeft de rechtstreekse en onmiddellijke toegang tot gegevens belemmerd en bijgevolg de in artikel 81, lid 3, van Verordening (EU) nr. 648/2012 genoemde entiteiten belet het systeemrisico doeltreffend te beoordelen, waardoor ze hun respectieve verantwoordelijkheden en taken niet konden vervullen.

(2)

Om die belemmeringen weg te nemen, moet Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 151/2013 worden gewijzigd door de operationele normen voor de aggregatie en vergelijking van gegevens tussen transactieregisters nader te specificeren, zodat de in artikel 81, lid 3, van Verordening (EU) nr. 648/2012 genoemde entiteiten toegang kunnen hebben tot de informatie die nodig is om hun respectieve verantwoordelijkheden en taken te vervullen.

(3)

Met het oog op een effectieve en efficiënte vergelijking en aggregatie van gegevens tussen transactieregisters moet gebruik worden gemaakt van templates in XML-formaat en XML-berichten die zijn ontwikkeld overeenkomstig de ISO 20022-methode voor toegang tot gegevens en voor communicatie tussen de in artikel 81, lid 3, van Verordening (EU) nr. 648/2012 genoemde entiteiten en de transactieregisters. Dit mag niet verhinderen dat transactieregisters en de relevante entiteiten onderling kunnen overeenkomen toegang te verschaffen of om te communiceren in een ander formaat dan XML.

(4)

De templates in XML-formaat moeten worden gebruikt om gegevens te verstrekken aan de relevante entiteiten op een manier die de aggregatie ervan vergemakkelijkt, terwijl de XML-berichten moeten worden gebruikt om het proces van gegevensuitwisseling tussen de transactieregisters en de betrokken entiteiten te stroomlijnen. Op grond van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 151/2013 is het aanvullende afzonderlijke gebruik van templates in een ander formaat dan XML, zoals het CSV-formaat (comma separated values) of tekstbestanden (txt), voor zover die de relevante entiteiten niet beletten hun verantwoordelijkheden en taken te vervullen. Derhalve moet worden toegestaan dat transactieregisters verder gebruikmaken van die formaten naast, maar nooit ter vervanging van, de templates in XML-formaat. Templates in XML-formaat en XML-berichten op basis van de ISO 20022-methode moeten ten minste worden gebruikt voor alle outputverslagen en uitwisselingen met het oog op de vergelijkbaarheid en de aggregatie van gegevens tussen transactieregisters.

(5)

De in artikel 81, lid 3, van Verordening (EU) nr. 648/2012 genoemde entiteiten kunnen taken en verantwoordelijkheden aan ESMA delegeren op grond van artikel 28 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 (3), met inbegrip van de toegang tot aan transactieregisters gerapporteerde gegevens. Bij de delegatie mag op geen enkele wijze afbreuk worden gedaan aan de verplichting van transactieregisters om de in artikel 81, lid 3, van Verordening (EU) nr. 648/2012 genoemde entiteiten rechtstreeks en onmiddellijk toegang tot die gegevens te verschaffen.

(6)

Om de vertrouwelijkheid te waarborgen, moet elke vorm van uitwisseling van gegevens tussen transactieregisters en de relevante entiteiten plaatsvinden via een beveiligde verbinding tussen machines, waarbij gebruik moet worden gemaakt van protocollen voor gegevensversleuteling. Om gemeenschappelijke minimumnormen te garanderen, moet gebruik worden gemaakt van een SSH File Transfer Protocol (SFTP) tussen de transactieregisters en de in artikel 81, lid 3, van Verordening (EU) nr. 648/2012 genoemde entiteiten. Dit mag niet verhinderen dat transactieregisters en de relevante entiteiten onderling kunnen overeenkomen een beveiligde verbinding tussen machines tot stand te brengen door gebruik te maken van een aanvullend, afzonderlijk kanaal naast het SFTP. Derhalve moet worden toegestaan dat transactieregisters verder gebruikmaken van andere beveiligde verbindingen tussen machines naast, maar nooit ter vervanging van, het SFTP.

(7)

Gegevens betreffende de laatste stand van de handel in derivatencontracten met openstaande posities zijn van essentieel belang voor het toezicht op de financiële stabiliteit en het systeemrisico. De relevante entiteiten moeten bijgevolg toegang hebben tot die gegevens.

(8)

Het is van essentieel belang om de rechtstreekse en onmiddellijke toegang tot specifieke datasets te vergemakkelijken en te voorzien in een reeks combineerbare ad-hocverzoeken waarin wordt verwezen naar de partijen bij de transactie, de economische voorwaarden, de classificatie en identificatie van derivatencontracten, de tijdshorizon voor de uitvoering, rapportage en looptijd, alsook de zakelijke en levenscyclusgebeurtenissen.

(9)

De termijnen waarbinnen gegevens door transactieregisters aan de relevante entiteiten worden verstrekt, moeten worden geharmoniseerd om de rechtstreekse en onmiddellijke toegang tot gegevens van transactieregisters te verbeteren en ervoor te zorgen dat de relevante entiteiten en de transactieregisters de planning van hun interne gegevensprocessen kunnen verbeteren.

(10)

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 151/2013 moet derhalve worden gewijzigd om het operationele kader voor de toegang tot en de aggregatie en vergelijking van gegevens tussen transactieregisters nader te specificeren en verder te verbeteren.

(11)

De toepassing van de bepalingen van deze gedelegeerde verordening moet worden uitgesteld zodat het voor transactieregisters gemakkelijker wordt om de systemen aan te passen aan de bepalingen van deze gedelegeerde verordening.

(12)

Deze verordening is gebaseerd op de ontwerpen van technische reguleringsnormen die de Europese Autoriteit voor effecten en markten aan de Commissie heeft voorgelegd.

(13)

Overeenkomstig artikel 10 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 heeft ESMA openbare raadplegingen gehouden over deze ontwerpen van technische reguleringsnormen waarop deze verordening is gebaseerd, en de mogelijke daaraan verbonden kosten en baten geanalyseerd. Met deze openbare raadpleging kon ESMA de standpunten vernemen van de relevante autoriteiten en de leden van het Europees Stelsel van centrale banken (ESCB) die door de ECB waren gepresenteerd. Voorts heeft ESMA de bij artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 opgerichte Stakeholdergroep effecten en markten om advies verzocht,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 151/2013

1.   Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   Een transactieregister biedt de in artikel 81, lid 3, van Verordening (EU) nr. 648/2012 genoemde entiteiten rechtstreekse en onmiddellijke toegang, ook wanneer sprake is van delegatie op grond van artikel 28 van Verordening (EU) nr. 1095/2010, tot gegevens van derivatencontracten overeenkomstig de artikelen 2 en 3 van die verordening.

Voor de toepassing van de eerste alinea wordt in transactieregisters gebruikgemaakt van een template in XML-formaat die is ontwikkeld overeenkomstig de ISO 20022-methode. Een transactieregister kan bovendien, na overleg met de relevante entiteit, toegang verlenen tot gegevens van derivatencontracten in een ander onderling overeengekomen formaat.”;

b)

lid 2 wordt geschrapt.

2.   In artikel 5 worden de volgende leden 3 tot en met 9 toegevoegd:

„3.   Een transactieregister voorziet in en handhaaft de nodige technische regelingen zodat de in artikel 81, lid 3, van Verordening (EU) nr. 648/2012 genoemde entiteiten zich kunnen connecteren aan de hand van een beveiligde interface tussen machines om verzoeken om gegevens in te dienen en gegevens te ontvangen.

Voor de toepassing van de eerste alinea wordt in transactieregisters gebruikgemaakt van het SSH File Transfer Protocol. In het transactieregister wordt gebruikgemaakt van gestandaardiseerde XML-berichten die zijn ontwikkeld overeenkomstig de ISO 20022-methode om te communiceren via die interface. Een transactieregister kan bovendien, na overleg met de relevante entiteit, een connectie tot stand brengen aan de hand van een ander onderling overeengekomen protocol.

2.4.   Overeenkomstig de artikelen 2 en 3 van deze verordening verstrekt een transactieregister de in artikel 81, lid 3, van Verordening (EU) nr. 648/2012 genoemde entiteiten toegang tot de onderstaande informatie:

a)

alle rapporten van derivatencontracten;

b)

de laatste stand van de handel in derivatencontracten die niet zijn vervallen of waarvoor geen rapport is opgemaakt met het soort actie „E”, „C”, „P” of „Z” zoals bedoeld in veld 93 in tabel 2 van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1247/2012 van de Commissie (*1).

5.   Een transactieregister voorziet in en handhaaft de nodige technische regelingen zodat de in artikel 81, lid 3, van Verordening (EU) nr. 648/2012 genoemde entiteiten vooraf vastgestelde periodieke verzoeken om toegang tot gegevens van derivatencontracten kunnen opstellen, zoals bepaald in lid 4, om hun verantwoordelijkheden en taken te kunnen vervullen.

2.6.   Indien hierom wordt verzocht, biedt een transactieregister de in artikel 81, lid 3, van Verordening (EU) nr. 648/2012 genoemde entiteiten toegang tot gegevens van derivatencontracten overeenkomstig een combinatie van de volgende in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1247/2012 bedoelde velden:

a)

stempel voor tijdstip van rapportage,

b)

identiteit van de rapporterende tegenpartij,

c)

identiteit van de andere tegenpartij,

d)

ondernemingssector van de rapporterende tegenpartij,

e)

aard van de rapporterende tegenpartij,

f)

identiteit van de bemiddelaar,

g)

identiteit van de entiteit die het rapport indient,

h)

identiteit van de begunstigde,

i)

activaklasse,

j)

productclassificatie,

k)

productidentificatie,

l)

onderliggende identificatie,

m)

plaats van uitvoering,

n)

tijdstempel van de uitvoering,

o)

vervaldatum,

p)

einddatum,

q)

centrale tegenpartij, en

r)

soort actie.

2.7.   Een transactieregister voorziet in de totstandbrenging en handhaving van de technische capaciteit voor het verschaffen van rechtstreeks en onmiddellijke toegang tot gegevens van derivatencontracten, zodat de in artikel 81, lid 3, van Verordening (EU) nr. 648/2012 genoemde entiteiten hun taken en verantwoordelijkheden kunnen vervullen. Die toegang wordt als volgt verschaft:

a)

wanneer een in artikel 81, lid 3, van Verordening (EU) nr. 648/2012 genoemde entiteit verzoekt om toegang tot gegevens van uitstaande derivatencontracten of van derivatencontracten die vervallen zijn of waarvoor maximaal één jaar vóór de datum van indiening van het verzoek rapporten met de soorten acties „E”, „C”, „Z” of „P” zoals vermeld in veld 93 in tabel 2 van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1247/2012 zijn opgemaakt, voldoet een transactieregister aan dat verzoek uiterlijk om 12.00 uur gecoördineerde universele tijd op de eerste kalenderdag na de dag van indiening van het verzoek om toegang;

b)

wanneer een in artikel 81, lid 3, van Verordening (EU) nr. 648/2012 genoemde entiteit verzoekt om toegang tot gegevens van derivatencontracten die vervallen zijn of waarvoor meer dan één jaar vóór de datum van indiening van het verzoek, rapporten met de soorten acties „E”, „C”, „Z” of „P” zoals vermeld in veld 93 in tabel 2 van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1247/2012 zijn opgemaakt, voldoet een transactieregister aan dat verzoek uiterlijk drie werkdagen na indiening van het verzoek om toegang;

c)

wanneer verzoek om toegang van een in artikel 81, lid 3, van Verordening (EU) nr. 648/2012 genoemde entiteit betrekking heeft op derivatencontracten die onder a) en b) vallen, verstrekt het transactieregister de gegevens van die derivatencontracten uiterlijk drie werkdagen na indiening van dat verzoek.

8.   Een transactieregister bevestigt de ontvangst en controleert of de door de in artikel 81, lid 3, van Verordening (EU) nr. 648/2012 ingediende verzoeken om toegang tot gegevens correct en volledig zijn. Het stelt deze entiteiten uiterlijk zestig minuten na de indiening van het verzoek in kennis van het resultaat van die controle.

9.   Een transactieregister maakt gebruik van de elektronische handtekening en van protocollen voor gegevensversleuteling om de vertrouwelijkheid, de integriteit en de bescherming te waarborgen van de gegevens die aan de in artikel 81, lid 3, van Verordening (EU) nr. 648/2012 genoemde entiteiten beschikbaar zijn gesteld.

Artikel 2

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 november 2017.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 juni 2017.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 201 van 27.7.2012, blz. 1.

(2)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 151/2013 van de Commissie van 19 december 2012 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters met technische reguleringsnormen ter specificatie van de door transactieregisters te publiceren en beschikbaar te stellen gegevens en van operationele normen voor de aggregatie van, vergelijking tussen en toegang tot gegevens (PB L 52 van 23.2.2013, blz. 33).

(3)  Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84).


7.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 259/18


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2017/1801 VAN DE COMMISSIE

van 13 juli 2017

tot rectificatie van bepaalde taalversies van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/2250 tot vaststelling van een teruggooiplan voor bepaalde demersale visserijen in de Noordzee en de wateren van de Unie van ICES-sector IIa

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (1), en met name artikel 15, lid 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 6 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/2250 van de Commissie (2) wordt een de-minimisvrijstelling van de aanlandingsverplichting vastgesteld voor bepaalde soorten die zijn gevangen met bepaalde vistuigen.

(2)

De Deense, de Duitse, de Italiaanse, de Slowaakse en de Tsjechische taalversie van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/2250 bevatten een fout in artikel 6, onder f), betreffende de gebruikte soorten vistuig.

(3)

De Deense taalversie van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/2250 bevat daarnaast nog fouten in artikel 6, onder e), f) en g), betreffende de soorten waarvoor de de-minimisvrijstelling geldt, in artikel 8, lid 2, onder c) en d), en lid 3, betreffende de specifieke technische maatregelen voor het Skagerrak, en in de bijlage, voetnoot 3, betreffende de definitie van de onder die verordening vallende vaartuigen. Deze fouten betreffen niet de overige taalversies.

(4)

Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/2250 moet derhalve dienovereenkomstig worden gerectificeerd.

(5)

Om te zorgen voor gelijke concurrentievoorwaarden voor alle vissers die een beroep doen op de de-minimisvrijstelling, moet deze gedelegeerde verordening worden toegepast met ingang van de in Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/2250 vastgestelde datum van toepassing,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

(heeft geen betrekking op het Nederlands)

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2017.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 juli 2017.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22.

(2)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/2250 van de Commissie van 4 oktober 2016 tot vaststelling van een teruggooiplan voor bepaalde demersale visserijen in de Noordzee en de wateren van de Unie van ICES-sector IIa (PB L 340 van 15.12.2016, blz. 2).


BESLUITEN

7.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 259/20


BESLUIT (GBVB) 2017/1802 VAN HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ

van 28 september 2017

betreffende de benoeming van het hoofd van de politiemissie van de Europese Unie voor de Palestijnse Gebieden (EUPOL COPPS) (EUPOL COPPS/1/2017)

HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 38, derde alinea,

Gezien Besluit 2013/354/GBVB van 3 juli 2013 betreffende de politiemissie van de Europese Unie voor de Palestijnse Gebieden (EUPOL COPPS) (1), en met name artikel 9, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op grond van artikel 9, lid 1, van Besluit 2013/354/GBVB is het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) gemachtigd om overeenkomstig artikel 38, derde alinea, van het Verdrag de relevante besluiten te nemen met het oog op de politieke controle op en de strategische leiding van de politiemissie van de Europese Unie in de Palestijnse Gebieden (EUPOL COPPS), met inbegrip van een besluit tot benoeming van een hoofd van de missie.

(2)

Op 17 februari 2015 heeft het PVC Besluit EUPOL COPPS/1/2015 (2) vastgesteld, waarbij de heer Rodolphe MAUGET werd benoemd tot hoofd van de missie EUPOL COPPS voor de periode van 16 februari 2015 tot en met 30 juni 2015.

(3)

Het mandaat van de heer Rodolphe MAUGET als hoofd van de missie EUPOL COPPS is herhaaldelijk verlengd, laatstelijk bij Besluit EUPOL COPPS/1/2016 (3) van het PVC, waarbij diens mandaat als hoofd van de missie van EUPOL COPPS tot en met 30 juni 2017 is verlengd.

(4)

Op 22 september 2017 heeft de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid voorgesteld de heer Kauko AALTOMAA te benoemen tot hoofd van de missie van EUPOL COPPS vanaf 1 oktober 2017 tot en met 30 juni 2018,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De heer Kauko AALTOMAA wordt benoemd tot hoofd van de politiemissie van de Europese Unie voor de Palestijnse Gebieden (EUPOL COPPS) voor de periode van 1 oktober 2017 tot en met 30 juni 2018.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 28 september 2017.

Voor het Politiek en Veiligheidscomité

De voorzitter

W. STEVENS


(1)  PB L 185 van 4.7.2013, blz. 12.

(2)  Besluit (GBVB) 2015/381 van het Politiek en Veiligheidscomité van 17 februari 2015 betreffende de benoeming van het hoofd van de politiemissie van de Europese Unie voor de Palestijnse Gebieden (EUPOL COPPS) (EUPOL COPPS/1/2015) (PB L 64 van 7.3.2015, blz. 37).

(3)  Besluit (GBVB) 2016/1193 van het Politiek en Veiligheidscomité van 12 juli 2016 tot verlenging van het mandaat van het hoofd van de politiemissie van de Europese Unie voor de Palestijnse Gebieden (EUPOL COPPS) (EUPOL COPPS/1/2016) (PB L 197 van 22.7.2016, blz. 1).


AANBEVELINGEN

7.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 259/21


AANBEVELING (EU) 2017/1803 VAN DE COMMISSIE

van 3 oktober 2017

inzake de versterking van legale migratiemogelijkheden voor personen die internationale bescherming nodig hebben

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2017) 6504)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 292,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Hervestiging is een belangrijk instrument voor het verlenen van bescherming aan gedwongen ontheemden en het is een krachtige blijk van mondiale solidariteit om derde landen te helpen bij de opvang van grote aantallen mensen die op de vlucht zijn voor oorlog of vervolging. Door gevaarlijke en irreguliere migratiestromen naar de Unie te vervangen door veilige en legale migratiemogelijkheden, helpt hervestiging mensenlevens te redden, irreguliere migratie te beperken en migratiedruk te beheersen; ook wordt het discours van smokkelnetwerken erdoor ontkracht. Hervestiging is dan ook een belangrijk element van het brede asiel- en migratiebeleid van de EU.

(2)

Vanwege de uitzonderlijk grote migratiestromen in de regio merkten de instellingen van de Unie de crisis in het Middellandse Zeegebied in september 2015 onmiddellijk als noodsituatie aan en riepen zij op om maatregelen voor de korte en lange termijn vast te stellen, teneinde migratiestromen buiten de EU aan te pakken, te zorgen voor doeltreffende controle van onze buitengrenzen, het EU-terugkeerbeleid te versterken, het gemeenschappelijk Europees asielstelsel te hervormen en de mogelijkheden om veilig en legaal naar de EU te komen te versterken.

(3)

Teneinde de migratiecrisis breed aan te pakken en solidariteit te betonen met de derde landen waarop de wereldwijde vluchtelingencrisis het zwaarst drukte, beval de Commissie op 8 juni 2015 in het kader van de onmiddellijke maatregelen een EU-brede regeling aan voor het hervestigen, in de loop van twee jaar, van 20 000 mensen die internationale bescherming nodig hebben (1). Op 20 juli 2015 besloten de lidstaten samen met de geassocieerde Dublinstaten tot hervestiging van 22 504 internationale bescherming behoevende mensen uit het Midden-Oosten, de Hoorn van Afrika en Noord-Afrika (2).

(4)

Teneinde netwerken voor migrantensmokkel te verstoren en migranten een alternatief te bieden voor het wagen van hun leven, besloten de EU en Turkije op 18 maart 2016 om een einde te maken aan de ongecontroleerde migrantenstromen, die tot een onhoudbare humanitaire crisis leidden, en kwamen zij een aantal maatregelen overeen, waaronder de hervestiging van internationale bescherming behoevende Syriërs in de lidstaten.

(5)

Naar aanleiding van de Verklaring EU-Turkije wijzigde de Raad Besluit (EU) 2015/1601 van de Raad (3) om de lidstaten in staat te stellen aan hun herplaatsingsverplichtingen in verband met 54 000 aanvragers te voldoen door middel van hervestiging, toelating op humanitaire gronden of andere vormen van legale toelating van internationale bescherming behoevende Syriërs vanuit Turkije, overeenkomstig hun nationale en multinationale regelingen.

(6)

De Verklaring van New York voor vluchtelingen en migranten van 19 september 2016, die door alle 193 lidstaten van de Verenigde Naties is aangenomen, riep op de lasten van en de verantwoordelijkheid voor het opnemen en ondersteunen van de vluchtelingen in de wereld rechtvaardiger te verdelen. De lidstaten van de Verenigde Naties spraken hun voornemen uit om te voorzien in meer en nieuwe legale mogelijkheden voor vluchtelingen om te worden toegelaten tot of te worden hervestigd in derde landen (4).

(7)

Op 20 september 2017 waren meer dan 23 000 mensen hervestigd in het kader van de op 20 juli 2015 overeengekomen regeling en de Verklaring EU-Turkije. De lidstaten hebben daarnaast ook internationale bescherming behoevende personen hervestigd via hun eigen nationale regelingen.

(8)

Alleen in 2016 hebben de lidstaten 14 205 vluchtelingen hervestigd, beduidend meer dan de 8 155 in 2015, de 6 550 in 2014 en de 4 000 tot 5 000 per jaar in de periode 2010-2013. Uit deze toename blijkt de meerwaarde en het potentieel van samenwerking en coördinatie op EU-niveau waar het gaat om hervestiging. Ook blijkt uit deze cijfers dat het van belang is hervestiging passend te financieren uit de EU-begroting, aangezien voor de periode 2014-2017 293,3 miljoen EUR is vastgelegd.

(9)

De lidstaten die hun toezeggingen uit hoofde van de huidige regelingen nog niet gestand hebben gedaan, zouden dit onverwijld moeten doen. Toezeggingen die na het aflopen van beide regelingen niet zijn nagekomen, zouden moeten doorschuiven naar de volgende ronde van toezeggingen op het gebied van hervestiging en boven op de nieuwe toezeggingen moeten komen die de lidstaten zullen doen.

(10)

De EU moet ad-hocregelingen voor hervestiging en toelating op humanitaire gronden gaandeweg verruilen voor een stabiel kader voor hervestiging naar de EU. Daarom heeft de Commissie in het kader van de hervorming van het EU-asielstelsel het voorstel voor een Uniekader voor hervestiging (5) gepresenteerd, teneinde personen die internationale bescherming nodig hebben, veilige en legale mogelijkheden te bieden om naar de EU te komen. Voor een efficiënter, billijker en stabieler Europees asiel- en migratiebeleid is het van belang dat voornoemd voorstel snel wordt goedgekeurd.

(11)

Om te waarborgen dat hervestiging ook doorgang vindt zolang er nog geen Uniekader voor hervestiging van toepassing is, verzocht de Commissie de lidstaten op het achtste forum voor herplaatsing en hervestiging van 4 juli 2017 om ambitieuze toezeggingen op het gebied van hervestiging te doen, op basis van de voor deze periode overeengekomen prioriteiten en conform de prognose van de wereldwijde hervestigingsbehoeften voor 2018 van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Vluchtelingen (UNHCR).

(12)

Deze aanbeveling heeft ten doel ervoor te zorgen dat hervestigingsinspanningen ook kunnen doorgaan in de periode tussen het einde van de huidige EU-hervestigingsregelingen en het moment waarop het Uniekader voor hervestiging operationeel wordt, alsook om follow-up te geven aan de op 4 juli 2017 gestarte toezeggingsronde in het licht van nieuwe behoeften die zich aandienen en die worden beschreven in de prognose van de wereldwijde hervestigingsbehoeften voor 2018 van de UNHCR.

(13)

De aanbeveling strekt tot ondersteuning van de aanhoudende inspanningen van de lidstaten om mensen die internationale bescherming nodig hebben, veilige en legale mogelijkheden te bieden en de bestaande mogelijkheden te verbeteren. Door op te treden overeenkomstig deze aanbeveling, zullen de lidstaten blijk geven van solidariteit met derde landen waar een groot aantal internationale bescherming behoevende personen als ontheemde verkeren, en leveren zij een bijdrage aan internationale hervestigingsinitiatieven en een beter algeheel migratiebeheer. De doelstellingen van deze aanbeveling stemmen dan ook overeen met het voorstel voor een Uniekader voor hervestiging.

(14)

De keuze van prioritaire regio's berust op de noodzaak uitvoering te blijven geven aan de Verklaring EU-Turkije van 18 maart 2016, onder andere via de toekomstige vrijwillige regeling voor toelating op humanitaire gronden (VHAS), door te gaan met hervestiging vanuit Jordanië en Libanon en gevolg te geven aan de aankondiging in het „actieplan inzake de maatregelen om Italië te ondersteunen, om de druk op de route door het centrale Middellandse Zeegebied te verminderen en om de solidariteit te vergroten” (6), nl. door hervestiging vanuit de belangrijkste Afrikaanse landen die langs of aan de migratieroute door het centrale Middellandse Zeegebied liggen, waaronder Libië, Niger, Tsjaad, Egypte, Ethiopië en Sudan.

(15)

Het aantal plaatsen dat door de lidstaten naar aanleiding van de op 4 juli 2017 gestarte toezeggingsronde is toegezegd, bedroeg op 20 september 14 000. Alle lidstaten zullen meer hun best moeten doen om een bijdrage te leveren aan een gemeenschappelijke inspanning om levens te redden en geloofwaardige alternatieven voor irreguliere verplaatsingen te bieden.

(16)

Wereldwijd is momenteel hervestiging geboden van zo'n 1,2 miljoen mensen en de UNHCR heeft alle landen herhaaldelijk opgeroepen om hun hervestigingsprogramma's geleidelijk uit te breiden, overeenkomstig de voornemens die tot uitdrukking zijn gebracht in de Verklaring van New York voor vluchtelingen en migranten. Tegen deze achtergrond en voortbouwend op de vooruitgang die is geboekt sinds 2015, zou de Unie ten minste 50 000 hervestigingsplaatsen moeten aanbieden met het oog op de toelating van internationale bescherming behoevende onderdanen van derde landen in de periode tot en met 31 oktober 2019.

(17)

Om de lidstaten te ondersteunen bij het halen van dit streefcijfer, zou 500 miljoen EUR uit de begroting van de Unie beschikbaar moeten worden gesteld. Mits wordt voldaan aan de voorwaarden van het Fonds voor asiel, migratie en integratie (AMIF), kunnen lidstaten een forfaitair bedrag van 10 000 EUR ontvangen voor elke persoon die vanuit een prioritaire regio wordt hervestigd.

(18)

De UNHCR plant een tijdelijk mechanisme voor noodevacuatie van de kwetsbaarste groepen migranten uit Libië. De EU zou samen met andere mondiale actoren aan dit mechanisme moeten bijdragen, zodat het daadwerkelijk lukt om de kwetsbaarste personen die internationale bescherming behoeven en nu in Libië verblijven, toegang te bieden tot hervestigingsmogelijkheden. Aan irreguliere migratie komt pas een einde als er reële alternatieven komen voor gevaarlijke tochten. Bij de beraadslagingen over hun toezeggingen op het gebied van hervestiging zouden de lidstaten dit UNHCR-initiatief dan ook in aanmerking moeten nemen en moeten steunen.

(19)

In een gezamenlijke verklaring over de aanpak van migratie en asiel van 28 augustus 2017 onderkenden de vertegenwoordigers van Frankrijk, Duitsland, Italië en Spanje, de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en vicevoorzitter van de Commissie, samen met de vertegenwoordigers van Niger en Tsjaad alsook de voorzitter van de presidentiële raad van Libië, dat het, nu migratie via smokkelaars wordt teruggedrongen, zaak is de hervestiging te organiseren van bijzonder kwetsbare mensen die internationale bescherming nodig hebben.

(20)

De Unie zal met het aanbod van ten minste 50 000 plaatsen voor hervestiging vanuit de prioritaire regio's bijdragen aan de solidariteitsinitiatieven die wereldwijd worden ontplooid ter bevordering van de wettelijke migratiemogelijkheden, waaronder de recente wereldwijde oproep van de UNHCR om 40 000 plaatsen ter beschikking te stellen voor hervestiging vanuit de landen langs de route door het centrale Middellandse Zeegebied in 2018.

(21)

Om de tenuitvoerlegging in het oog te kunnen houden, zouden de lidstaten de Commissie maandelijks moeten melden hoeveel personen er in het kader van hun toezeggingen op hun grondgebied zijn hervestigd en vanuit welke landen de betrokkenen zijn hervestigd.

(22)

De Commissie dient op 31 oktober 2018 de voortgang te evalueren die bij de tenuitvoerlegging van deze aanbeveling is geboekt. Op basis van deze evaluatie en de algehele situatie inzake migratie binnen en buiten de EU kan de lidstaten worden verzocht om hun toezeggingen nogmaals bij te stellen.

(23)

Deze aanbeveling dient te zijn gericht tot de lidstaten. De geassocieerde landen wordt verzocht bij te dragen aan de gemeenschappelijke Europese hervestigingsinspanningen,

HEEFT DE VOLGENDE AANBEVELING VASTGESTELD:

MEER HERVESTIGINGSPLAATSEN TOEZEGGEN

1.

Voortbouwend op de ervaring die is opgedaan met de uitvoering van de huidige EU-hervestigingsregelingen en om de overgangsperiode tussen deze regelingen en het Uniekader voor hervestiging te overbruggen, zouden de lidstaten ten minste 50 000 hervestigingsplaatsen moeten aanbieden met het oog op de toelating, tot en met 31 oktober 2019, van internationale bescherming behoevende mensen vanuit derde landen.

2.

De lidstaten die in het kader van de op 4 juli 2017 door de Commissie gestarte toezeggingsronde voor hervestiging nog geen toezeggingen hebben gedaan, zouden dit uiterlijk op 31 oktober 2017 alsnog moeten doen en de lidstaten die dit al wel hebben gedaan, zouden moeten overwegen om nog meer toezeggingen te doen, teneinde het streefcijfer te halen.

3.

De lidstaten zouden hun toezeggingen aldus moeten focussen:

a)

dat wordt gezorgd voor ononderbroken hervestiging vanuit Turkije van Syriërs, onderdanen van derde landen en staatloze personen die ontheemd zijn geraakt door het conflict in Syrië, ter ondersteuning van de tenuitvoerlegging van de Verklaring EU-Turkije van 18 maart 2016, onder mee via de toekomstige vrijwillige regeling voor toelating op humanitaire gronden (VHAS);

b)

dat wordt gezorgd voor ononderbroken hervestiging vanuit Libanon en Jordanië;

c)

dat wordt bijgedragen tot stabilisering van de situatie in het centrale Middellandse Zeegebied door bescherming behoevende personen te hervestigen vanuit Libië, Niger, Tsjaad, Egypte, Ethiopië en Sudan, onder meer door ondersteuning van het tijdelijke UNHCR-mechanisme voor noodevacuatie van de kwetsbaarste groepen migranten uit Libië.

4.

De lidstaten wordt verzocht om hun toezeggingen op het gebied van hervestiging zo spoedig mogelijk na te komen, waar nodig in nauwe samenwerking met de UNHCR en met steun van het EASO.

CONTROLE

5.

De lidstaten zouden de lidstaten de Commissie maandelijks moeten melden hoeveel personen er in het kader van hun toezeggingen op hun grondgebied zijn hervestigd en vanuit welke landen de betrokkenen zijn hervestigd.

FINANCIËLE STEUN

6.

De lidstaten zouden voor het nakomen van de toezeggingen op het gebied van hervestiging, als bedoeld in deze aanbeveling, volop gebruik moeten maken van de 500 miljoen EUR aan financiële steun die beschikbaar is gesteld uit het Fonds voor asiel, migratie en integratie.

EVALUATIE

7.

De Commissie zal deze aanbeveling uiterlijk op 31 oktober 2018 evalueren. Op basis van de door de Commissie verrichte evaluatie van deze aanbeveling en rekening houdend met de algehele situatie inzake migratie binnen en buiten de EU, kan de lidstaten worden verzocht om hun toezeggingen nogmaals bij te stellen.

ADRESSATEN

8.

Deze aanbeveling is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 3 oktober 2017.

Voor de Commissie

Dimitiris AVRAMOPOULOS

Lid van de Commissie


(1)  Aanbeveling van de Commissie van 8 juni 2015 over een Europees hervestigingsprogramma, C(2015) 3560 final.

(2)  Conclusies van de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 20 juli 2015.

(3)  Besluit (EU) 2016/1754 van de Raad van 29 september 2016 tot wijziging van Besluit (EU) 2015/1601 tot vaststelling van voorlopige maatregelen op het gebied van internationale bescherming ten gunste van Italië en Griekenland (PB L 268 van 1.10.2016, blz. 82).

(4)  Verklaring van New York voor vluchtelingen en migranten, te raadplegen via: http://www.unhcr.org/new-york-declaration-for-refugees-and-migrants.html

(5)  COM(2016) 468 final.

(6)  SEC(2017) 339.


7.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 259/25


AANBEVELING (EU) 2017/1804 VAN DE COMMISSIE

van 3 oktober 2017

over de uitvoering van de bepalingen van de Schengengrenscode inzake de tijdelijke herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen in het Schengengebied

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 292,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In een ruimte zonder grenstoezicht aan de binnengrenzen mag slechts tot tijdelijke herinvoering van het binnengrenstoezicht worden besloten in uitzonderlijke omstandigheden, namelijk naar aanleiding van een situatie die een ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid in die ruimte of in delen daarvan, of in één of meer lidstaten. Gelet op de gevolgen die een dergelijke herinvoering kan hebben voor alle personen en goederen voor wie of waarvoor binnen de ruimte zonder binnengrenstoezicht het recht van vrij verkeer geldt, mag dat slechts het uiterste middel zijn, waarvoor strikte voorwaarden gelden ten aanzien van de omvang en de duur van het tijdelijk heringevoerde grenstoezicht.

(2)

De huidige bepalingen van de Schengengrenscode voorzien in de mogelijkheid van snelle tijdelijke herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen voor een periode van ten hoogste twee maanden, indien een ernstige bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid van een lidstaat onmiddellijk optreden vereist (artikel 28). De Schengengrenscode voorziet in het geval van een voorzienbare ernstige bedreiging voor de openbare orde of de interne veiligheid ook in de mogelijkheid van herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen voor een periode van ten hoogste zes maanden (artikel 25). Door een gecombineerde toepassing van de artikelen 28 en 25 van de Schengengrenscode kunnen de grenscontroles gedurende maximaal acht maanden worden gehandhaafd. Wanneer zich een nieuwe bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid voordoet, kunnen de regels bovendien opnieuw worden toegepast (waardoor ook de tijdsduur van het toezicht opnieuw wordt berekend).

(3)

Artikel 29 van de Schengengrenscode bevat een buitengewone procedure op grond waarvan het grenstoezicht aan de binnengrenzen gedurende ten hoogste twee jaar kan worden heringevoerd, indien de algemene werking van de ruimte zonder binnengrenstoezicht in gevaar komt door aanhoudende ernstige gebreken met betrekking tot het buitengrenstoezicht die bij een Schengenevaluatie aan het licht zijn gekomen. Door de inwerkingtreding van Verordening (EU) 2016/1624 van het Europees Parlement en de Raad (1) kan deze procedure ook worden toegepast indien een lidstaat naar aanleiding van een kwetsbaarheidsbeoordeling niet de nodige maatregelen treft of geen medewerking verleent aan het Agentschap wanneer de situatie aan de buitengrenzen dringende maatregelen vereist.

(4)

In verreweg de meeste gevallen zijn de thans geldende termijnen voldoende gebleken, maar de laatste tijd is duidelijk geworden dat bepaalde ernstige bedreigingen voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid, zoals de dreiging van terrorisme of omvangrijke secundaire bewegingen binnen de Unie, beduidend langer kunnen aanhouden dan de bovengenoemde perioden.

(5)

Om deze aanhoudende bedreigingen in de toekomst te kunnen aanpakken, heeft de Commissie een voorstel aangenomen tot wijziging van de desbetreffende bepalingen van de Schengengrenscode. Het voorstel wijzigt de termijnen van artikel 25 van de Schengengrenscode indien het om voorzienbare gebeurtenissen gaat, in verband waarmee wordt erkend dat het gerechtvaardigd kan zijn om het binnengrenstoezicht opnieuw in te voeren voor een langere periode dan de huidige termijnen, met een maximum van twee jaar. Het voorstel voorziet bovendien in de mogelijkheid om het binnengrenstoezicht verder te verlengen, indien de specifieke bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid nog langer aanhoudt.

(6)

Ten aanzien van de nieuwe termijnen gelden additionele procedurevereisten waaraan de lidstaten moeten voldoen voordat zij het binnengrenstoezicht mogen herinvoeren of verlengen. Met name moeten de lidstaten hun kennisgevingen staven met een risicobeoordeling waaruit blijkt dat de voorgenomen herinvoering of verlenging van het binnengrenstoezicht een uiterste maatregel is en waarin wordt aangegeven op welke wijze het binnengrenstoezicht kan bijdragen aan het bestrijden van de geconstateerde bedreiging. De Commissie moet bovendien een advies uitbrengen wanneer het binnengrenstoezicht langer duurt dan zes maanden. De bepalingen inzake de overlegprocedure die na het advies van de Commissie plaatsvindt, worden eveneens gewijzigd, in verband met de nieuwe rol van de Europese grens- en kustwacht en om te waarborgen dat met de resultaten van het overleg terdege rekening wordt gehouden, met name wat betreft de betrokkenheid van de naburige lidstaten. Al deze wijzigingen moeten garanderen dat binnengrenstoezicht alleen wordt heringevoerd en van kracht blijft zolang het noodzakelijk en gerechtvaardigd is.

(7)

De voorgestelde wijzigingen van de Schengengrenscode bouwen voort op de huidige bepalingen. In afwachting van de goedkeuring van de hierboven beschreven wijziging van de Schengengrenscode is het essentieel dat alle lidstaten die tijdelijk grenstoezicht aan de binnengrenzen willen herinvoeren, zich houden aan alle bestaande bepalingen van de Schengengrenscode, die ook nu al vereisen dat lidstaten die van deze maatregel gebruik willen maken, eerst de alternatieven voor grenstoezicht onderzoeken en samenwerken met de naburige lidstaten.

(8)

Overeenkomstig artikel 26 van de Schengengrenscode moet een lidstaat, alvorens te besluiten tot herinvoering of verlenging van tijdelijk binnengrenstoezicht, beoordelen in hoeverre een dergelijke maatregel de bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid voldoende kan verhelpen, en of de maatregel tot die bedreiging in verhouding staat; daarbij moet onder meer rekening worden gehouden met de verwachte gevolgen van de maatregel voor het vrije verkeer van personen in de ruimte zonder binnengrenstoezicht. Gerichte controles op basis van continu geactualiseerde risicoanalyses en inlichtingen kunnen daarom bijdragen aan een optimaal nut van de controles en negatieve gevolgen voor het vrije verkeer beperken.

(9)

De lidstaten die gevolgen ondervinden van de herinvoering van toezicht aan de betrokken delen van de grens, moeten regelmatig hun standpunt kunnen geven over de noodzaak ervan, zodat onderlinge samenwerking tussen alle betrokken lidstaten kan worden geregeld en regelmatig kan worden onderzocht of de maatregelen in verhouding staan tot de gebeurtenissen die tot de herinvoering van het grenstoezicht aanleiding geven, en tot de bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid. De lidstaat die tot herinvoering van het toezicht heeft besloten, zou deze meningen in aanmerking moeten nemen wanneer hij de noodzaak van het toezicht onderzoekt en evalueert, met als doel het toezicht voortdurend aan de omstandigheden aan te passen.

(10)

Overeenkomstig artikel 27, lid 1, onder e), van de Schengengrenscode moet de lidstaat die het binnengrenstoezicht herinvoert of verlengt, onder meer informatie verstrekken over de maatregelen die de andere lidstaten zouden moeten treffen in verband met de voorgenomen grenscontroles. Bovendien kunnen overeenkomstig artikel 27, lid 5, van de Schengengrenscode gezamenlijke vergaderingen plaatsvinden tussen de lidstaat die het grenstoezicht aan de binnengrenzen opnieuw wil invoeren, de andere lidstaten (in het bijzonder de lidstaten die rechtstreeks door dergelijke maatregelen worden geraakt) en de Commissie, teneinde, indien nodig, de onderlinge samenwerking tussen de lidstaten te organiseren. Deze contacten met de naburige lidstaten moeten plaatsvinden om de gevolgen voor het vrije verkeer te beperken.

(11)

Aangezien de tijdelijke herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen slechts is toegestaan in uitzonderlijke omstandigheden en als uiterste maatregel, dienen de lidstaten eerst te onderzoeken of de geconstateerde bedreiging niet met andere maatregelen dan grenstoezicht doeltreffend kan worden afgewend, en mogen zij slechts als uiterste middel besluiten tot herinvoering van het grenstoezicht aan de betrokken binnengrenzen indien dergelijke voor het grensverkeer minder restrictieve maatregelen de geconstateerde bedreigingen niet afdoende kunnen afwenden. De betrokken lidstaten dienen in de in artikel 27, lid 1, van de Schengengrenscode bedoelde kennisgeving verslag uit te brengen over de uitkomst van dit onderzoek en toe te lichten waarom zij voor grenscontroles kiezen.

(12)

De lidstaten dienen in dat verband al het nodige te doen om de aanbeveling van de Commissie van 12 mei 2017 inzake evenredige politiecontroles en politiële samenwerking in het Schengengebied (C(2017) 3349 final) volledig uit te voeren.

(13)

Deze aanbeveling dient ten uitvoer te worden gelegd met volledige eerbiediging van de grondrechten.

(14)

Deze aanbeveling dient gericht te zijn tot alle Schengenlanden die gebonden zijn door titel III van Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad (2),

HEEFT DE VOLGENDE AANBEVELING VASTGESTELD:

BEPERKING VAN DE GEVOLGEN VOOR HET VRIJE VERKEER

Teneinde te zorgen voor een passend evenwicht tussen enerzijds de noodzaak de openbare orde en de binnenlandse veiligheid van de lidstaten te beschermen en anderzijds de voordelen die de ruimte zonder controles aan de binnengrenzen biedt, zouden lidstaten die zich voornemen tijdelijk opnieuw het grenstoezicht aan de binnengrenzen in te voeren, wanneer zij overeenkomstig artikel 26 van de Schengengrenscode de noodzaak en de evenredigheid beoordelen van de tijdelijke herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen overeenkomstig de artikelen 25 en 28 van de Schengengrenscode, zorgvuldig rekening moeten houden met de volgende aspecten en deze regelmatig moeten evalueren:

a)

de verwachte gevolgen van de herinvoering voor het vrije verkeer van personen in de ruimte zonder binnengrenstoezicht;

b)

de verwachte gevolgen van de herinvoering voor de interne markt.

Lidstaten die voornemens zijn tijdelijk opnieuw het grenstoezicht aan de binnengrenzen in te voeren, zouden in de in artikel 27, lid 1, van de Schengengrenscode bedoelde kennisgeving informatie moeten verstrekken over de uitkomst van de door hen uitgevoerde beoordeling van de gevolgen van de voorgenomen herinvoering of verlenging van het grenstoezicht aan de binnengrenzen voor het vrije verkeer en de interne markt.

Lidstaten die voornemens zijn tijdelijk opnieuw het grenstoezicht aan de binnengrenzen in te voeren, zouden zich moeten onthouden van maatregelen die niet gerechtvaardigd zijn op grond van de geconstateerde ernstige bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid. Zij zouden bijvoorbeeld de tijdelijke herinvoering van het binnengrenstoezicht moeten beperken tot de delen van hun grenzen waarvoor het strikt noodzakelijk is om de geconstateerde bedreiging af te wenden.

GEDEELDE VERANTWOORDELIJKHEID EN SAMENWERKING

In aanmerking genomen dat de gevolgen voor het vrije verkeer beperkt dienen te blijven, zouden lidstaten die voornemens zijn tijdelijk opnieuw het grenstoezicht aan de binnengrenzen in te voeren:

a)

ruim van te voren overleg moeten plegen met de lidstaten die gevolgen zullen ondervinden van de tijdelijke herinvoering;

b)

moeten zorgen voor permanente nauwe samenwerking, zodat de controles voortdurend kunnen worden herzien en aangepast aan de wisselende behoeften en praktische gevolgen;

c)

bereid moeten zijn elkaar bij te staan in verband met de doeltreffende tenuitvoerlegging van de grenscontroles, voor zover dat noodzakelijk en evenredig is.

TOEPASSING VAN ALTERNATIEVE MAATREGELEN

Teneinde te garanderen dat de tijdelijke herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen slechts wordt toegepast als uiterste maatregel, indien de geconstateerde ernstige bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid niet anderszins afdoende kan worden afgewend, zouden de lidstaten de aanbeveling van de Commissie van 12 mei 2017 inzake evenredige politiecontroles en politiële samenwerking in het Schengengebied (C(2017) 3349 final) volledig moeten uitvoeren.

Gedaan te Brussel, 3 oktober 2017.

Voor de Commissie

Dimitris AVRAMOPOULOS

Lid van de Commissie


(1)  Verordening (EU) 2016/1624 van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2016 betreffende de Europese grens- en kustwacht, tot wijziging van Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 863/2007 van het Europees Parlement en de Raad, Verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad en Besluit 2005/267/EG van de Raad (PB L 251 van 16.9.2016, blz. 1).

(2)  Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (PB L 77 van 23.3.2016, blz. 1).


7.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 259/28


AANBEVELING (EU) 2017/1805 VAN DE COMMISSIE

van 3 oktober 2017

betreffende de professionalisering van overheidsopdrachten

Ontwikkeling van een architectuur voor de professionalisering van overheidsopdrachten

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 292,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overheidsopdrachten zijn een instrument om slimme, duurzame en inclusieve groei te realiseren. Dit instrument kan een aanzienlijke economische bijdrage (1) leveren aan de agenda van de Commissie voor groei, werkgelegenheid en grensoverschrijdende handel. Efficiënte, doeltreffende en concurrerende overheidsopdrachten zijn zowel een voorwaarde voor een goed functionerende eengemaakte markt als een belangrijk kanaal voor Europese investeringen (2).

(2)

De in 2014 aangenomen richtlijnen inzake overheidsopdrachten (3) bieden een instrumentarium waarmee lidstaten op meer efficiënte en strategische wijze gebruik kunnen maken van overheidsopdrachten. Op het gebied van overheidsopdrachten stellen zich nieuwe uitdagingen, aangezien er steeds meer wordt verwacht dat de beste prijs-kwaliteitsverhouding voor overheidsuitgaven in steeds krappere begrotingsomstandigheden wordt aangetoond, dat de mogelijkheden van digitalisering en de veranderende markten worden benut, dat een strategische bijdrage aan horizontale beleidsdoelstellingen en maatschappelijke waarden zoals innovatie, sociale inclusie en ecologische duurzaamheid wordt geleverd, dat de toegankelijkheid wordt gemaximaliseerd en dat verantwoording wordt afgelegd om inefficiëntie, verspilling, onregelmatigheden, fraude en corruptie tot een minimum te beperken en verantwoordelijke toeleveringsketens tot stand te brengen.

(3)

De regels inzake overheidsopdrachten moeten op alle niveaus efficiënt worden toegepast om deze essentiële hefboom voor Europese investeringen optimaal te benutten, zoals vermeld in het investeringsplan voor Europa (4), en om een sterkere eengemaakte markt tot stand te brengen, waartoe voorzitter Juncker in zijn toespraak over de Staat van de Unie van 2017 heeft opgeroepen. Efficiëntie is ook een van de via de procedure van het Europees semester gemelde punten bij het plaatsen van overheidsopdrachten die voor verbetering vatbaar zijn.

(4)

Daarom moet voor een zo efficiënt mogelijk gebruik van overheidsmiddelen worden gezorgd en moeten overheidsinkopers in staat zijn om opdrachten te plaatsen met inachtneming van de hoogste professionele normen. Het verbeteren en ondersteunen van professionaliteit bij aanbestedingsprofessionals kan de gunstige effecten van overheidsopdrachten op de hele economie bevorderen (5).

(5)

Het streven naar professionalisering van overheidsopdrachten wordt ruim opgevat om rekening te houden met de algemene verbetering van het volledige scala van professionele vaardigheden en competenties, kennis en ervaring van de mensen die opdrachten met betrekking tot openbare aanbesteding uitvoeren of eraan deelnemen (6). Het heeft ook betrekking op zowel de instrumenten en ondersteuning als het institutionele beleid die nodig zijn om de opdracht doeltreffend uit te voeren en resultaten te boeken (7). Daarom moet een doeltreffend professionaliseringsbeleid berusten op een algemene strategische aanpak met drie elkaar aanvullende doelstellingen:

I.

Ontwikkeling van een passend beleid voor professionalisering: om werkelijk invloed te kunnen uitoefenen, moet een professionaliseringsbeleid op politieke steun op hoog niveau kunnen rekenen. Dit houdt in dat op het centrale beleidsniveau een duidelijke toewijzing van verantwoordelijkheden en taken wordt vastgesteld, dat inspanningen op lokaal, regionaal en sectoraal niveau worden ondersteund en dat de continuïteit over de verschillende politieke cycli heen wordt verzekerd, waar nodig door een beroep te doen op de institutionele structuren die specialisatie en het bundelen en delen van kennis bevorderen.

II.

Personeelsbeheer — opleiding en loopbaanbeheer van aanbestedingsprofessionals verbeteren: aanbestedingsprofessionals, met andere woorden personen die betrokken zijn bij de aanbesteding van goederen, diensten en werkzaamheden, evenals auditors en functionarissen die verantwoordelijk zijn voor de beoordeling van overheidsopdrachten, moeten de voor hun verantwoordelijkheidsniveau benodigde kwalificaties, opleiding, vaardigheden en ervaring bezitten. Dit houdt in dat er moet worden gezorgd voor ervaren, vaardig en gemotiveerd personeel, voor de nodige opleiding en permanente bijscholing en voor een loopbaanstructuur en stimulansen om aanbestedinggerelateerde functies aantrekkelijk te maken en overheidsfunctionarissen te motiveren om strategische doelstellingen te verwezenlijken.

III.

Systemen — instrumenten en methoden aanreiken om professionele aanbestedingspraktijken te ondersteunen: aanbestedingsprofessionals moet de juiste instrumenten en ondersteuning worden geboden om efficiënt te kunnen optreden en voor elke aankoop de beste prijs-kwaliteitsverhouding te kunnen verkrijgen. Dit betekent dat er moet worden gezorgd voor instrumenten en procedures voor de uitvoering van slimme overheidsopdrachten, zoals instrumenten voor elektronische aanbesteding, richtsnoeren, handleidingen, modellen en samenwerkingsinstrumenten, met bijbehorende opleiding, ondersteuning en deskundigheid, bundeling van kennis en uitwisseling van goede praktijken.

(6)

In deze aanbeveling wordt de ontwikkeling en uitvoering van professionaliseringsbeleid in de lidstaten aangemoedigd (8) door een referentiekader ter overweging voor te stellen (9). Dit initiatief is erop gericht de lidstaten te helpen met het opzetten van een professionaliseringsbeleid dat het profiel, de invloed, de impact en de reputatie van overheidsopdrachten bij het realiseren van overheidsdoelstellingen versterkt.

(7)

Deze aanbeveling is gericht tot de lidstaten en hun overheidsinstanties, voornamelijk op nationaal niveau. Niettemin moeten de lidstaten in het kader van hun gecentraliseerd of gedecentraliseerd systeem voor overheidsopdrachten aanbestedende diensten/instanties verder aanmoedigen en ondersteunen bij het opzetten van professionaliseringsinitiatieven. Daarom moeten de lidstaten deze aanbeveling op alle niveaus onder de aandacht brengen bij de organen die verantwoordelijk zijn voor overheidsopdrachten, evenals bij de instanties die belast zijn met de opleiding van de auditors en functionarissen die verantwoordelijk zijn voor de beoordeling van overheidsopdrachten,

HEEFT DE VOLGENDE AANBEVELING VASTGESTELD:

I.   HET BELEID VOOR DE PROFESSIONALISERING VAN OVERHEIDSOPDRACHTEN VASTSTELLEN

1.

De lidstaten moeten zorgen voor de ontwikkeling en uitvoering van langetermijnstrategieën inzake professionalisering van overheidsopdrachten, op maat van hun behoeften, middelen en administratieve structuur, hetzij op zichzelf staand, of als onderdeel van bredere overheidsbeleidsmaatregelen met het oog op professionalisering. Het doel is vaardigheden aan te trekken, te ontwikkelen en te behouden, te focussen op prestaties en strategische resultaten en om de beschikbare tools en technieken maximaal te benutten. Deze strategieën moeten:

a)

rekening houden met alle relevante deelnemers in het aanbestedingsproces en via een inclusief proces op nationaal, regionaal en lokaal niveau worden uitgewerkt;

b)

gecoördineerd met andere beleidsmaatregelen in de hele openbare sector worden toegepast, en

c)

rekening houden met ontwikkelingen in andere lidstaten en op internationaal niveau.

2.

Ook moeten de lidstaten aanbestedende diensten/instanties aanmoedigen en ondersteunen bij het uitvoeren van nationale professionaliseringsstrategieën, bij het ontwikkelen van professionaliseringsinitiatieven en passende institutionele structuren en samenwerkingsverbanden met het oog op een meer gecoördineerde, efficiënte en strategische uitvoering van overheidsopdrachten, onder meer op basis van:

a)

meer samenwerking tussen relevante diensten en tussen aanbestedende diensten/instanties, en

b)

de deskundigheid en ondersteuning van opleidingsinstellingen, centrale inkoopinstanties en op aanbestedingen gerichte professionele organisaties.

II.   PERSONEELSBEHEER — OPLEIDING EN LOOPBAANBEHEER VERBETEREN

3.

De lidstaten moeten vaststellen en omschrijven wat de minimumvaardigheden en -competenties zijn waarin alle aanbestedingsprofessionals moeten zijn opgeleid en waarover zij moeten beschikken, daarbij rekening houdend met het multidisciplinaire karakter van aanbestedingsprojecten, zowel voor functionarissen die zich specifiek met overheidsopdrachten bezighouden en voor functies die daarmee verband houden, als voor rechters en auditors. Dit omvat bijvoorbeeld:

a)

kaders voor vaardigheden en competenties om rekrutering en loopbaanbeheerprocedures te ondersteunen en voor het opstellen van opleidingsprogramma's, en

b)

een gemeenschappelijk competentiekader voor overheidsopdrachten op Europees niveau.

4.

De lidstaten moeten passende opleidingsprogramma's (zowel basisopleidingen als programma's voor een leven lang leren) ontwikkelen, op basis van een beoordeling van de gegevens en de behoeften en van competentiekaders, indien beschikbaar. Dit omvat bijvoorbeeld:

a)

het ontwikkelen en/of ondersteunen van de ontwikkeling van basisopleidingsprogramma's, op het niveau van de tweede en derde cyclus universitair onderwijs, en andere basisberoepsopleidingen;

b)

het verstrekken en/of ondersteunen van een uitgebreid, gericht en toegankelijk aanbod voor een leven lang leren;

c)

het opleidingsaanbod vermenigvuldigen via innovatieve, interactieve oplossingen of instrumenten voor elektronisch leren evenals via train-the-trainerprogramma's, en

d)

het benutten van academische samenwerking en onderzoek om een solide theoretische basis voor aanbestedingsoplossingen te ontwikkelen.

5.

De lidstaten moeten ook degelijke, specifiek op aanbestedingsgerelateerde functies gerichte regelingen met betrekking tot personeelsbeheer, loopbaanplanning en motivering ontwikkelen en de ingebruikname ervan door de aanbestedende diensten/instanties ondersteunen, teneinde gekwalificeerd personeel aan te trekken en te behouden en professionals ertoe aan te moedigen hogere kwaliteit te leveren en een strategischer aanpak te hanteren bij het plaatsen van overheidsopdrachten. Voorbeelden daarvan zijn:

a)

erkennings- en/of certificeringsregelingen waarbij aanbestedingsgerelateerde functies correct worden benoemd en beloond;

b)

loopbaanstructuren, institutionele stimuleringsmaatregelen en politieke ondersteuning om strategische resultaten te boeken, en

c)

prijzen voor uitmuntendheid om goede praktijken op gebieden zoals innovatie, groene en maatschappelijk verantwoorde overheidsopdrachten of corruptiebestrijding te bevorderen.

III.   SYSTEMEN — INSTRUMENTEN EN METHODEN AANREIKEN

6.

De lidstaten moeten ondersteuning en aanmoediging bieden voor de ontwikkeling en ingebruikname van toegankelijke IT-instrumenten waarmee de werking van aanbestedingssystemen kan worden vereenvoudigd en verbeterd. Hiertoe kunnen zij bijvoorbeeld:

a)

informatie toegankelijk maken door algemene webportalen op te zetten;

b)

IT-instrumenten met bijbehorende opleiding (bv. voor schaalvoordelen, energie-efficiëntie of werken in teamverband) ontwikkelen, of overeenkomstige marktgestuurde oplossingen ondersteunen, en

c)

een strategische aanpak van digitalisering bevorderen door standaardisering, delen, hergebruik en interoperabiliteit van producten en diensten, met name door bestaande, op EU-niveau beschikbare IT-systemen (10) te gebruiken, evenals bijdragen tot de ontwikkeling van instrumenten zoals een onlinecatalogus met ICT-normen voor aanbestedingsprocedures (11).

7.

De lidstaten moeten zowel individuele als institutionele integriteit ondersteunen en bevorderen als een intrinsiek onderdeel van professioneel handelen, door te zorgen voor instrumenten die naleving en transparantie waarborgen en voor richtsnoeren over het voorkomen van onregelmatigheden. Hiertoe kunnen zij bijvoorbeeld:

a)

gedragscodes en handvesten voor integriteit opstellen;

b)

gegevens over onregelmatigheden (12) als feedback gebruiken om daarover opleidingen en richtsnoeren te ontwikkelen en om „zelfreiniging” te bevorderen, en

c)

specifieke richtsnoeren ontwikkelen om, onder meer via kanalen voor klokkenluiders, fraude en corruptie te voorkomen.

8.

De lidstaten moeten richtsnoeren verstrekken om enerzijds rechtszekerheid te bieden inzake EU- en nationale wetgeving of voorschriften die uit de internationale verbintenissen van de EU voortvloeien en anderzijds, om commerciële beslissingen, intelligente/onderbouwde besluitvorming en strategisch denken te vergemakkelijken en te bevorderen. Dit omvat bijvoorbeeld:

a)

gerichte voorlichtingsmiddelen, methodologische handboeken en overzichten van goede praktijken en de meest voorkomende fouten, die actueel, gebruiksvriendelijk, toegankelijk en op beroepservaring gebaseerd zijn, en

b)

gestandaardiseerde modellen en instrumenten voor diverse procedures zoals criteria voor groene overheidsopdrachten.

9.

De lidstaten moeten de uitwisseling van goede praktijken bevorderen en ondersteuning bieden aan professionals om professionele aanbestedingsprocedures, samenwerking en overdracht van expertise te waarborgen. Hiertoe kunnen zij bijvoorbeeld:

a)

technische bijstand verlenen via snel reagerende helpdesks, hotlines en/of e-maildiensten;

b)

seminars en workshops organiseren om nieuwe juridische ontwikkelingen, beleidsprioriteiten en goede praktijken te delen, en

c)

gemeenschappen van professionals aanmoedigen via onlinefora en professionele sociale netwerken.

IV.   FOLLOW-UP VAN DEZE AANBEVELING — RAPPORTAGE EN MONITORING

10.

Er wordt aanbevolen dat de lidstaten bij de rapportage krachtens artikel 83 van Richtlijn 2014/24/EU, artikel 45 van Richtlijn 2014/23/EU of artikel 99 van Richtlijn 2014/25/EU de Commissie in kennis stellen van maatregelen die zij naar aanleiding van deze aanbeveling hebben genomen.

Gedaan te Straatsburg, 3 oktober 2017.

Voor de Commissie

Elżbieta BIEŃKOWSKA

Lid van de Commissie


(1)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: De eengemaakte markt verbeteren: meer mogelijkheden voor mensen en ondernemingen (COM(2015) 550).

(2)  Bijna de helft van de financiering in het kader van het cohesiebeleid verloopt via overheidsopdrachten. Tijdens de periode 2014-2020 zal de EU 325 miljard EUR, bijna een derde van de totale EU-begroting, investeren in de regio's van Europa via de Europese structuur- en investeringsfondsen, die gericht zijn op het bevorderen van economische groei, werkgelegenheid, concurrentievermogen en het verminderen van verschillen in de ontwikkeling.

(3)  Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65) (de „klassieke richtlijn”), Richtlijn 2014/23/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van concessieovereenkomsten (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 1) (de „concessierichtlijn”) en Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten en houdende intrekking van Richtlijn 2004/17/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 243) (de „richtlijn nutsbedrijven”), en met name respectievelijk artikel 83, lid 4, artikel 45, lid 4, en artikel 99, lid 4.

(4)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, de Europese Centrale Bank, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's en de Europese Investeringsbank: Een investeringsplan voor Europa (COM(2014) 903).

(5)  In het werkdocument van de diensten van de Commissie (SWD/2015/202) bij de strategie voor de eengemaakte markt is geraamd dat het oplossen van problemen met betrekking tot professionaliteit meer dan 80 miljard EUR aan economische baten zou kunnen opleveren.

(6)  Dit omvat het volledige toepassingsgebied van de werkzaamheden van inkopers in elk stadium van de aanbestedingsprocedure, van de vaststelling van de behoeften tot het beheer van het contract, ongeacht of zij in centrale of gedecentraliseerde overheidsdiensten of instellingen werken, specifiek op aanbesteding gerichte functies vervullen dan wel enkel voor bepaalde aanbestedinggerelateerde taken verantwoordelijk zijn.

(7)  De behoefte om aanbestedingsprofessionals op te leiden die kunnen blijven zorgen voor een optimaal rendement, wordt ook benadrukt in de OESO-aanbeveling van 2015 inzake overheidsopdrachten. http://www.oecd.org/gov/ethics/OECD-Recommendation-on-Public-Procurement.pdf

(8)  De Commissie is niet voornemens een specifiek model voor te schrijven, maar wil de lidstaten en betrokken besturen verzoeken om relevante kwesties aan te pakken. Het wordt algemeen erkend dat iedereen zich in een verschillend stadium van zijn traject bevindt. Niettemin moeten de lidstaten overeenkomstig de nieuwe richtlijnen ervoor zorgen dat: a) informatie en richtsnoeren inzake de interpretatie en toepassing van het EU-recht inzake overheidsopdrachten gratis beschikbaar zijn ter ondersteuning van aanbestedende diensten en ondernemers, in het bijzonder kmo's, en dat b) ondersteuning beschikbaar is voor aanbestedende diensten bij de planning en uitvoering van aanbestedingsprocedures.

(9)  De aanbeveling zal vergezeld gaan van een verzameling goede praktijken uit de lidstaten.

(10)  Voorbeelden van dergelijke systemen zijn: de ene digitale toegangspoort en de bouwstenen van de digitale diensteninfrastructuur van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen (e-identiteit, e-handtekening, e-levering en e-facturering).

(11)  https://joinup.ec.europa.eu/community/european_catalogue/

(12)  Met inachtneming van de wetgeving inzake gegevensbescherming en het fundamentele recht op bescherming van persoonsgegevens.


Rectificaties

7.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 259/32


Rectificatie van Besluit 2008/805/EG van de Raad van 15 juli 2008 tot ondertekening envoorlopige toepassing van de economische partnerschapsovereenkomst tussen de CARIFORUM-staten, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds

( Publicatieblad van de Europese Unie L 289 van 30 oktober 2008 )

Bladzijde 1, aanhaling:

in plaats van:

„Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 57, lid 2, artikel 133, leden 1 en 5, en artikel 181 juncto artikel 300, lid 2, eerste zin van de eerste alinea,”,

lezen:

„Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 57, lid 2, artikel 71, artikel 80, lid 2, artikel 133, leden 1, 5 en 6, en artikel 181, in samenhang met artikel 300, lid 2, eerste alinea, eerste zin,”.