ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 256

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

60e jaargang
4 oktober 2017


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/1787 van de Commissie van 12 juni 2017 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de verdeling van de middelen onder direct beheer over de doelstellingen van het geïntegreerd maritiem beleid en het gemeenschappelijk visserijbeleid

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1788 van de Commissie van 22 september 2017 tot inschrijving van een naam in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Ossolano (BOB))

4

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2017/1789 van de Raad van 25 september 2017 tot intrekking van Beschikking 2009/415/EG betreffende het bestaan van een buitensporig tekort in Griekenland

5

 

*

Besluit (EU) 2017/1790 van de Raad van 25 september 2017 betreffende het namens de Europese Unie in te nemen standpunt in de Samenwerkingsraad die is ingesteld bij de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Armenië, anderzijds, met betrekking tot de vaststelling van de prioriteiten van het partnerschap EU-Armenië

9

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Verordening (EU) 2017/1154 van de Commissie van 7 juni 2017 tot wijziging van Verordening (EU) 2017/1151 tot aanvulling van Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie, tot wijziging van Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad, Verordening (EG) nr. 692/2008 van de Commissie en Verordening (EU) nr. 1230/2012 van de Commissie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 692/2008 en van Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen in reële rijomstandigheden betreft (Euro 6) ( PB L 175 van 7.7.2017 )

11

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

4.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 256/1


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2017/1787 VAN DE COMMISSIE

van 12 juni 2017

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de verdeling van de middelen onder direct beheer over de doelstellingen van het geïntegreerd maritiem beleid en het gemeenschappelijk visserijbeleid

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 2328/2003, (EG) nr. 861/2006, (EG) nr. 1198/2006 en (EG) nr. 791/2007 van de Raad en Verordening (EU) nr. 1255/2011 van het Europees Parlement en de Raad (1), en met name artikel 14, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) nr. 508/2014 voorziet in de financiering van maatregelen die bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het geïntegreerd maritiem beleid en het gemeenschappelijk visserijbeleid.

(2)

In titel VI van Verordening (EU) nr. 508/2014 zijn de maatregelen opgenomen die kunnen worden gefinancierd volgens het beginsel van direct beheer door de Unie.

(3)

In bijlage III bij Verordening (EU) nr. 508/2014 is de indicatieve verdeling vastgesteld van de middelen onder direct beheer over de specifieke doelstellingen van het geïntegreerd maritiem beleid en het gemeenschappelijk visserijbeleid die zijn vastgelegd in de artikelen 82 en 85 van die verordening.

(4)

De programmeringsperiode voor de op grond van Verordening (EU) nr. 508/2014 gefinancierde maatregelen bestrijkt de jaren 2014 tot en met 2020. Na afloop van het derde jaar van de programmeringsperiode is, op basis van de ervaringen die zijn opgedaan met de tot dusver uitgevoerde acties binnen de verschillende uitgaventerreinen, gebleken dat een passende verdeling van de middelen op sommige terreinen niet strookt met de percentages in bijlage III bij Verordening (EU) nr. 508/2014.

(5)

Tot dusver kon deze situatie worden verholpen door toepassing van artikel 14, lid 3, van Verordening (EU) nr. 508/2014. Op grond van dat artikel kan de Commissie in elk afzonderlijk geval van de indicatieve percentages afwijken met ten hoogste 5 % van de waarde van de financiële middelen.

(6)

Krachtens artikel 14, lid 4, van Verordening (EU) nr. 508/2014 is de Commissie bevoegd om gedelegeerde handelingen vast te stellen waarbij de in bijlage III bij die verordening vastgelegde percentages worden aangepast.

(7)

Opdat de beschikbare middelen voor de rest van de programmeringsperiode optimaal kunnen worden benut en de onderliggende acties zo veel mogelijk kunnen bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen die zijn vastgelegd in de artikelen 82 en 85 van Verordening (EU) nr. 508/2014, moet de indicatieve verdeling van de middelen in bijlage III bij die verordening worden aangepast.

(8)

Verordening (EU) nr. 508/2014 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage III bij Verordening (EU) nr. 508/2014 wordt vervangen door de tekst die is opgenomen in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 12 juni 2017.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 149 van 20.5.2014, blz. 1.


BIJLAGE

BIJLAGE III

INDICATIEVE VERDELING VAN DE MIDDELEN IN HET KADER VAN DE HOOFDSTUKKEN I EN II VAN TITEL VI OVER DE IN DE ARTIKELEN 82 EN 85 VASTGELEGDE DOELSTELLINGEN  (1)

Doelstellingen zoals vastgelegd in artikel 82:

1.

Ontwikkeling en tenuitvoerlegging van een geïntegreerd bestuur inzake maritieme en kustgerelateerde zaken – 6 %

2.

Ontwikkeling van sectoroverschrijdende initiatieven – 24 %

3.

Ondersteuning van duurzame economische groei, werkgelegenheid, innovatie en nieuwe technologieën – 17 %

4.

Bevordering van de bescherming van het mariene milieu – 5 %

Doelstellingen zoals vastgelegd in artikel 85:

1.

Het verzamelen, beheren en verspreiden van wetenschappelijk advies in het kader van het GVB – 11 %

2.

Specifieke controle- en handhavingsmaatregelen in het kader van het GVB – 11 %

3.

Vrijwillige bijdragen aan internationale organisaties – 13 %

4.

Adviesraden en communicatieactiviteiten in het kader van het GVB en het GMB – 7 %

5.

Marktonderzoek, met inbegrip van het opzetten van elektronische markten – 6 %


(1)  De percentages zijn van toepassing op het in artikel 14 vastgelegde bedrag, met uitsluiting van de toewijzing krachtens artikel 92.


4.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 256/4


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/1788 VAN DE COMMISSIE

van 22 september 2017

tot inschrijving van een naam in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Ossolano (BOB))

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 1151/2012 is de aanvraag van Italië tot registratie van de naam „Ossolano” bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2).

(2)

Aangezien bij de Commissie geen bezwaren zijn ingediend overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012, moet de naam „Ossolano” worden ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De naam „Ossolano” (BOB) wordt ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen.

Met de in de eerste alinea vermelde naam wordt een product aangeduid van categorie 1.3 — Kaas als opgenomen in bijlage XI bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 van de Commissie (3).

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 22 september 2017.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Phil HOGAN

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.

(2)  PB C 186 van 10.6.2017, blz. 16.

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 van de Commissie van 13 juni 2014 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 179 van 19.6.2014, blz. 36).


BESLUITEN

4.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 256/5


BESLUIT (EU) 2017/1789 VAN DE RAAD

van 25 september 2017

tot intrekking van Beschikking 2009/415/EG betreffende het bestaan van een buitensporig tekort in Griekenland

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 126, lid 12,

Gezien de aanbeveling van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 27 april 2009, op grond van een aanbeveling van de Commissie, bij Beschikking 2009/415/EG van de Raad (1), overeenkomstig artikel 104, lid 6, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (hierna „VEG” genoemd), besloten dat er in Griekenland een buitensporig tekort bestond. De Raad merkte op dat het overheidstekort in 2007 was uitgekomen op 3,5 % van het bbp, waarmee de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde van 3 % van het bbp werd overschreden, en dat het overheidstekort voor 2008 was geraamd op 3,6 % van het bbp (zonder eenmalige maatregelen, of 3,4 % van het bbp als de eenmalige maatregelen worden meegerekend). Voor 2009 was in de prognoses gerekend met een overheidstekort van 4,4 % van het bbp (of 3,7 % als eenmalige ontvangsten worden meegeteld). De bruto overheidsschuld bedroeg 94,8 % van het bbp in 2007 en 94,6 % van het bbp in 2008 en is daarmee ruim boven de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde van 60 % van het bbp gebleven. Volgens de tussentijdse prognoses van januari 2009 van de Commissie zou de overheidsschuldquote verder stijgen tot 96,3 % in 2009 en 98,5 % van het bbp in 2010.

(2)

De Raad heeft op 27 april 2009, overeenkomstig artikel 104, lid 7, VEG en artikel 3, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad (2), op aanbeveling van de Commissie, een aanbeveling tot Griekenland gericht waarin de lidstaat is verzocht de buitensporigtekortsituatie uiterlijk in 2010 te verhelpen, door het overheidstekort op geloofwaardige en houdbare wijze onder 3 % van het bbp te brengen. Te dien einde heeft de Raad 27 oktober 2009 vastgesteld als uiterste datum voor de Griekse regering om doeltreffende actie te ondernemen.

(3)

De Raad heeft op 30 november 2009, overeenkomstig artikel 126, lid 8, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna „VWEU” genoemd), vastgesteld dat Griekenland geen effectief gevolg aan zijn aanbevelingen had gegeven; bijgevolg heeft de Raad op 16 februari 2010, overeenkomstig artikel 126, lid 9, VWEU, Griekenland, op grond van een aanbeveling van de Commissie, aangemaand maatregelen te treffen om het buitensporige tekort uiterlijk in 2012 te corrigeren. De Raad heeft voorts 15 mei 2010 vastgesteld als uiterste datum waarop doeltreffende actie moest worden ondernomen.

(4)

De zeer ernstige verslechtering van de financiële situatie van de Griekse overheid heeft de lidstaten die de euro als munt hebben, in 2010 ertoe doen besluiten om, op verzoek van Griekenland, stabiliteitssteun toe te kennen aan Griekenland, met de bedoeling de financiële stabiliteit in de eurozone als geheel te veilig te stellen; deze steun werd gecombineerd met multilaterale bijstand van het Internationaal Monetair Fonds (IMF). Sinds maart 2012 heeft de door de lidstaten die de euro als munt hebben, verleende steun de vorm van een lening van de Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit (EFSF).

(5)

De Raad heeft op 10 mei 2010, op grond van artikel 126, lid 9, en artikel 136 VWEU, Besluit 2010/320/EU (3) vastgesteld, dat gericht was tot Griekenland met het oog op de versterking en verdieping van het begrotingstoezicht, en hij heeft Griekenland aangemaand om maatregelen te treffen om het tekort te verminderen in de mate die nodig wordt geacht om de buitensporigtekortsituatie uiterlijk in 2014 te verhelpen.

(6)

Besluit 2010/320/EU is diverse malen ingrijpend gewijzigd. Het is op 12 juli 2011 herschikt bij Besluit 2011/734/EU van de Raad (4). Besluit 2011/734/EU is vervolgens herhaaldelijk ingrijpend gewijzigd tussen 8 november 2011 en december 2012 (5).

(7)

Griekenland heeft op 8 juli 2015 verzocht om financiële bijstand uit het Europees stabiliteitsmechanisme (hierna „het ESM” genoemd) in de vorm van een lening met een looptijd van drie jaar, en op 12 juli 2015 is een principeakkoord bereikt over een lening van maximaal 86 000 miljoen EUR aan Griekenland.

(8)

Overeenkomstig Verordening (EU) nr. 472/2013 van het Europees Parlement en de Raad (6), en met name artikel 7, moet een lidstaat die het ESM om financiële bijstand vraagt, een macro-economisch aanpassingsprogramma (hierna „het programma” genoemd) opstellen dat door de Raad moet worden goedgekeurd. Met een dergelijk programma wordt beoogd de goedkeuring te garanderen van een reeks hervormingen die vereist zijn om de houdbaarheid van de overheidsfinanciën en het regelgevingsklimaat te verbeteren.

(9)

Het door Griekenland opgestelde programma is goedgekeurd bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1411 van de Raad (7). Op 19 augustus 2015 is het memorandum van overeenstemming over de specifieke economische beleidsvoorwaarden tussen de Commissie, handelend namens het ESM, en de Griekse autoriteiten ondertekend.

(10)

De Raad heeft op 19 augustus 2015, op grond van artikel 126, lid 9, VWEU, Besluit (EU) 2015/1410 (8) vastgesteld en Griekenland aangemaand om maatregelen te treffen om het tekort te verminderen in de mate die nodig wordt geacht om de buitensporigtekortsituatie uiterlijk in 2017 te verhelpen.

(11)

Overeenkomstig artikel 10, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 472/2013 was Griekenland vrijgesteld van afzonderlijke verslaglegging in het kader van de buitensporigtekortprocedure en deed het verslag in het kader van het programma.

(12)

Griekenland heeft in juni 2016 met succes de eerste evaluatie van het programma voltooid. De Eurogroep toonde zich op 15 juni 2017 ingenomen met de uitvoering door Griekenland van de voorafgaande maatregelen voor de tweede evaluatie, waarmee de weg werd vrijgemaakt voor het afsluiten van die evaluatie. De bijeenkomsten van de Eurogroep van 24 mei 2016 en 15 juni 2017 brachten duidelijkheid over de maatregelen die zo nodig zouden worden genomen om de houdbaarheid van de Griekse schuld te verzekeren, na de succesvolle voltooiing van het programma.

(13)

Overeenkomstig artikel 4 van Protocol nr. 12 betreffende de procedure bij buitensporige tekorten, dat is gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het VWEU, verstrekt de Commissie de voor de toepassing van de procedure benodigde gegevens. In het kader van de toepassing van dat protocol dienen de lidstaten, overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EG) nr. 479/2009 van de Raad (9), tweemaal per jaar, namelijk vóór 1 april en vóór 1 oktober, gegevens te verstrekken over het overheidstekort en de overheidsschuld, alsmede over andere, daarmee samenhangende variabelen.

(14)

Op basis van de ter kennis gebrachte gegevens neemt de Raad besluiten over de intrekking van een besluit betreffende het bestaan van een buitensporig tekort. Bovendien mag een besluit betreffende het bestaan van een buitensporigtekortsituatie alleen worden ingetrokken als uit de prognoses van de Commissie blijkt dat het tekort gedurende de prognoseperiode de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde van 3 % van het bbp niet zal overschrijden (10).

(15)

Uit de gegevens die de Commissie (Eurostat) overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EG) nr. 479/2009, na de door Griekenland in april 2017 gedane kennisgeving, de eerste evaluatie van het programma en de voorjaarsprognoses 2017 van de Commissie, heeft verstrekt, blijkt dat de volgende conclusies gerechtvaardigd zijn:

sinds 2009, toen het tekort piekte op 15,1 % van het bbp, is het overheidssaldo gestaag verbeterd, waarbij het tekort geleidelijk daalde tot 5,9 % in 2015 (3,2 % van het bbp, ongerekend de netto-impact van overheidsmaatregelen in verband met steun aan de financiële sector, zoals gerapporteerd door Eurostat), en zou het in 2016 uiteindelijk omslaan in een overschot van 0,7 % van het bbp (11). De vermindering van het tekort viel min of meer gelijkelijk toe te schrijven aan uitgavendiscipline en consolidatie van overheidsinkomsten;

rekening houdende met het begrotingspakket dat in het kader van de eerste evaluatie is goedgekeurd en dat naar verwachting 3 % van het bbp zal opleveren tegen 2018, en de in het kader van de tweede evaluatie overeengekomen maatregelen die ten dele de budgettaire gevolgen van de landelijke uitrol van de regeling inzake het sociaal solidariteitsinkomen (KEA) moeten compenseren, wordt in de voorjaarsprognoses 2017 van de Commissie gerekend met een tekort van 1,2 % van het bbp in 2017 en, op basis van de aanname dat het beleid ongewijzigd blijft, met een overschot van 0,6 % van het bbp in 2018. De maatregelen die worden geschetst in de middellangetermijnbegrotingsstrategie voor 2018-2021 die de Griekse autoriteiten hebben vastgesteld in mei 2017, na de afsluitingsdatum voor de voorjaarsprognoses 2017 van de Commissie, zouden in een verbetering moeten resulteren van het voor 2018 en de middellange termijn verwachte begrotingsresultaat. Bijgevolg zal het tekort tijdens de prognoseperiode naar verwachting onder de in het Verdrag vastgestelde referentiewaarde van 3 % van het bbp blijven;

als gevolg van grote begrotingstekorten, een dalend nominaal bbp en financiële steun voor de banksector, en ondanks ingrijpende schuldherstructurering in 2012, is de overheidsschuldquote van Griekenland opgelopen van 109,4 % in 2008 (12) naar 179,0 % in 2016. Meer bepaald is de overheidsschuldquote van Griekenland toegenomen van 177,4 % in 2015 tot 179,0 % in 2016 omdat het begrotingsoverschot in 2016 ten dele is gebruikt voor de opbouw van de nodige kasreserves. De toename hield ook verband met de verdere positieve stock-flow adjustment als gevolg van het wegwerken van betalingsachterstanden die, overeenkomstig statistische voorschriften, niet waren opgenomen in de overheidsschuld. De schuldquote zal naar verwachting vrijwel stabiel blijven in 2017, omdat het programma voor het wegwerken van betalingsachterstanden doorloopt; de verwachting is echter dat deze in 2018 zal afnemen tot 174,6 % van het bbp als gevolg van een begrotingsoverschot en gunstige conjuncturele omstandigheden.

(16)

In het licht van de bekendmaking in april 2017 door de Commissie (Eurostat) van het begrotingsresultaat van Griekenland voor 2016, en afgaande op de voorjaarsprognoses 2017 van de Commissie, voldoet Griekenland aan de voorwaarden opdat de Raad zijn beschikking over het bestaan van een buitensporig tekort in Griekenland intrekt. Tegelijk kwamen diverse elementen (zoals het begrotingstraject voor de middellange termijn) die relevant zijn voor een aanbeveling van de Commissie aan de Raad om zijn beschikking over het bestaan van een buitensporig tekort in Griekenland in te trekken, ook aan bod tijdens het overleg op de bijeenkomst van de Eurogroep van 15 juni 2017.

(17)

Griekenland valt met ingang van 2017, het jaar na de correctie van het buitensporige tekort, onder het preventieve deel van het stabiliteits- en groeipact en zal in het kader van het programma over de periode tot medio 2018 verder worden gemonitord. Nadien moet Griekenland in een passend tempo vorderingen maken om aan zijn begrotingsdoelstelling op middellange termijn te voldoen, daaronder begrepen de naleving van de uitgavenbenchmark, en voldoen aan het schuldcriterium overeenkomstig artikel 2, lid 1 bis, van Verordening (EG) nr. 1467/97.

(18)

Overeenkomstig artikel 126, lid 12, VWEU moet een besluit van de Raad betreffende het bestaan van een buitensporig tekort worden ingetrokken wanneer de Raad van oordeel is dat het buitensporige tekort in de betrokken lidstaat is gecorrigeerd.

(19)

Volgens de Raad is het buitensporige tekort in Griekenland gecorrigeerd en dient Beschikking 2009/415/EG derhalve te worden ingetrokken,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Uit een algehele evaluatie volgt dat het buitensporige tekort in Griekenland is gecorrigeerd.

Artikel 2

Beschikking 2009/415/EG wordt ingetrokken.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de Helleense Republiek.

Gedaan te Brussel, 25 september 2017.

Voor de Raad

De voorzitter

M. MAASIKAS


(1)  Beschikking 2009/415/EG van de Raad van 27 april 2009 betreffende het bestaan van een buitensporig tekort in Griekenland (PB L 135 van 30.5.2009, blz. 21).

(2)  Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad van 7 juli 1997 over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten (PB L 209 van 2.8.1997, blz. 6).

(3)  Besluit 2010/320/EU van de Raad van 8 juni 2010 gericht tot Griekenland met het oog op de versterking en verdieping van het begrotingstoezicht en tot aanmaning van Griekenland om maatregelen te treffen om het tekort te verminderen in de mate die nodig wordt geacht om de buitensporigtekortsituatie te verhelpen, is diverse malen ingrijpend gewijzigd (PB L 145 van 11.6.2010, blz. 6).

(4)  Besluit 2011/734/EU van de Raad van 12 juli 2011 gericht tot Griekenland met het oog op de versterking en verdieping van het begrotingstoezicht en tot aanmaning van Griekenland om maatregelen te treffen om het tekort te verminderen in de mate die nodig wordt geacht om de buitensporigtekortsituatie te verhelpen (PB L 296 van 15.11.2011, blz. 38).

(5)  Besluit 2011/791/EU van de Raad van 8 november 2011 tot wijziging van Besluit 2011/734/EU gericht tot Griekenland met het oog op de versterking en verdieping van het begrotingstoezicht en tot aanmaning van Griekenland om maatregelen te treffen om het tekort te verminderen in de mate die nodig wordt geacht om de buitensporigtekortsituatie te verhelpen (PB L 320 van 3.12.2011, blz. 28); Besluit 2012/211/EU van de Raad van 13 maart 2012 tot wijziging van Besluit 2011/734/EU gericht tot Griekenland met het oog op de versterking en verdieping van het begrotingstoezicht en tot aanmaning van Griekenland om maatregelen te treffen om het tekort te verminderen in de mate die nodig wordt geacht om de buitensporigtekortsituatie te verhelpen (PB L 113 van 25.4.2012, blz. 8); Besluit 2013/6/EU van de Raad van 4 december 2012 tot wijziging van Besluit 2011/734/EU gericht tot Griekenland met het oog op de versterking en verdieping van het begrotingstoezicht en tot aanmaning van Griekenland om maatregelen te treffen om het tekort te verminderen in de mate die nodig wordt geacht om de buitensporigtekortsituatie te verhelpen (PB L 4 van 9.1.2013, blz. 40).

(6)  Verordening (EU) nr. 472/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 21 mei 2013 betreffende de versterking van het economische en budgettaire toezicht op lidstaten in de eurozone die ernstige moeilijkheden ondervinden of dreigen te ondervinden ten aanzien van hun financiële stabiliteit (PB L 140 van 27.5.2013, blz. 1).

(7)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1411 van de Raad van 19 augustus 2015 tot goedkeuring van het macro-economische aanpassingsprogramma voor Griekenland (PB L 219 van 20.8.2015, blz. 12). Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1411 werd opnieuw, in alle officiële talen, bekendgemaakt in PB L 91 van 7.4.2016, blz. 27.

(8)  Besluit (EU) 2015/1410 van de Raad van 19 augustus 2015 tot aanmaning van Griekenland om maatregelen te treffen om het tekort te verminderen in de mate die nodig wordt geacht om de buitensporigtekortsituatie te verhelpen (PB L 219 van 20.8.2015, blz. 8). Besluit (EU) 2015/1410 werd opnieuw, in alle officiële talen, bekendgemaakt in PB L 91 van 7.4.2016, blz. 18.

(9)  Verordening (EG) nr. 479/2009 van de Raad van 25 mei 2009 betreffende de toepassing van het aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten (PB L 145 van 10.6.2009, blz. 1).

(10)  Overeenkomstig de „specificaties inzake de uitvoering van het stabiliteits- en groeipact en richtsnoeren inzake de vorm en de inhoud van stabiliteits- en convergentieprogramma's”, zoals op 15 mei 2017 door het Economisch en Financieel Comité (EFC) overeengekomen. Zie: http://data.consilium.europa.eu/doc/document/ST-9344-2017-INIT/en/pdf

(11)  Op basis van de door Eurostat verstrekte gegevens kwam het primaire begrotingssaldo in 2016 uit op 3,9 % van het bbp. Volgens de definitie van het programma beliep het primaire saldo 4,2 % van het bbp. In de definitie die in het programma wordt gehanteerd, worden de eenmalige kosten van bankherkapitalisaties, uitgaven in verband met migratie ongerekend Unietransfers, transfers in verband met besluiten van de lidstaten die de euro als munt hebben, ten aanzien van inkomsten van nationale centrale banken van de eurozone (SMP- en ANFA-equivalente winst) en een deel van de privatiseringsopbrengsten uitgesloten, maar wordt de verandering in het volume uitstaande, nog niet verwerkte belastingteruggaven meegerekend.

(12)  In 2008 is de schuldquote opwaarts herzien ten opzichte van de aanvankelijk bekendgemaakte waarde van 94,6 % van het bbp, als gevolg van statistische herzieningen die invloed hadden op zowel de overheidsschuld als het bbp.


4.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 256/9


BESLUIT (EU) 2017/1790 VAN DE RAAD

van 25 september 2017

betreffende het namens de Europese Unie in te nemen standpunt in de Samenwerkingsraad die is ingesteld bij de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Armenië, anderzijds, met betrekking tot de vaststelling van de prioriteiten van het partnerschap EU-Armenië

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 37,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 207 en 209, in samenhang met artikel 218, lid 9,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Overeenkomst inzake partnerschap en samenwerking tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Armenië, anderzijds (1) („de overeenkomst”), is op 22 april 1996 ondertekend en is op 1 juli 1999 in werking getreden.

(2)

Overeenkomstig artikel 78 van deze overeenkomst kan de Samenwerkingsraad die is ingesteld bij de overeenkomst, tevens passende aanbevelingen doen voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de overeenkomst.

(3)

De partijen zijn overeengekomen partnerschapsprioriteiten vast te stellen met het oog op bijstand en gericht advies voor hun gezamenlijke werkzaamheden op sectorale basis.

(4)

De partnerschapsprioriteiten worden vastgesteld door de Samenwerkingsraad.

(5)

Het standpunt van de Unie in de Samenwerkingsraad met betrekking tot de vaststelling van de prioriteiten van het partnerschap EU-Armenië dient door de Raad te worden vastgesteld,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het namens de Unie in te nemen standpunt in de Samenwerkingsraad die is ingesteld bij de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Armenië, anderzijds, inzake de vaststelling van de prioriteiten van het partnerschap EU-Armenië, wordt gebaseerd op de ontwerpaanbeveling van de Samenwerkingsraad zoals opgenomen in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 25 september 2017.

Voor de Raad

De voorzitter

M. MAASIKAS


(1)  PB L 239 van 9.9.1999, blz. 3.


ONTWERP

AANBEVELING Nr. …/2017 VAN DE SAMENWERKINGSRAAD EU-ARMENIË

van …

over de prioriteiten van het partnerschap EU-Armenië

DE SAMENWERKINGSRAAD EU-ARMENIË,

Gezien de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Armenië, anderzijds, en met name artikel 78,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Armenië, anderzijds (1) („de overeenkomst”), is op 22 april 1996 ondertekend en op 1 juli 1999 in werking getreden.

(2)

Overeenkomstig artikel 78 van deze overeenkomst kan de Samenwerkingsraad tevens passende aanbevelingen doen voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de overeenkomst.

(3)

Krachtens artikel 95, lid 1, van de overeenkomst dienen de partijen alle algemene en bijzondere maatregelen te treffen die vereist zijn om aan hun verplichtingen krachtens de overeenkomst te voldoen en dienen zij er op toe te zien dat de in de overeenkomst vastgelegde doelstellingen worden bereikt.

(4)

Bij de herziening van het Europees nabuurschapsbeleid is voorgesteld een nieuwe fase van de samenwerking met partners in te gaan, waardoor beide partijen meer betrokkenheid voelen.

(5)

De Unie en Armenië zijn overeengekomen hun partnerschap te bestendigen door een aantal prioriteiten voor de periode 2017-2020 vast te stellen, teneinde de veerkracht en stabiliteit van Armenië te ondersteunen en te bevorderen.

(6)

De partijen bij de overeenkomst hebben aldus overeenstemming bereikt over de tekst van de prioriteiten van het partnerschap EU-Armenië, die de uitvoering van de overeenkomst zullen ondersteunen en de nadruk leggen op samenwerking inzake gedeelde belangen die in gezamenlijk overleg zijn geïdentificeerd,

HEEFT DE VOLGENDE AANBEVELING VASTGESTELD:

Artikel 1

De Samenwerkingsraad beveelt aan dat de partijen de prioriteiten voor het partnerschap EU-Armenië uitvoeren, zoals opgenomen in de bijlage.

Artikel 2

Deze aanbeveling treedt in werking op de datum waarop zij wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, ….

Voor de Samenwerkingsraad

De voorzitter


(1)  PB L 239 van 9.9.1999, blz. 3.


Rectificaties

4.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 256/11


Rectificatie van Verordening (EU) 2017/1154 van de Commissie van 7 juni 2017 tot wijziging van Verordening (EU) 2017/1151 tot aanvulling van Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie, tot wijziging van Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad, Verordening (EG) nr. 692/2008 van de Commissie en Verordening (EU) nr. 1230/2012 van de Commissie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 692/2008 en van Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen in reële rijomstandigheden betreft (Euro 6)

( Publicatieblad van de Europese Unie L 175 van 7 juli 2017 )

Bladzijde 715, bijlage II, tot wijziging van bijlage IIIA bij Verordening (EU) 2017/1151, punt 8:

in plaats van:

„De laatste zin van punt 2.3 wordt als volgt gewijzigd:”,

lezen:

„De laatste zin van punt 2.4 wordt vervangen door:”.

Bladzijde 727, bijlage II, tot wijziging van bijlage IIIA bij Verordening (EU) 2017/1151, punt 36:

in plaats van:

„d)

in punt 1 na de titel „Verificatie van de dynamische omstandigheden van de rit en berekening van het definitieve RDE-emissieresultaat met methode 1 (voortschrijdend gemiddeldenvenster)” worden de woorden „Stap 1: segmentatie van de gegevens en uitsluiting van de koudstartemissies (aanhangsel 4, punt 4)” vervangen door de woorden „Stap 1: segmentatie van de gegevens”;

e)

in punt 3.1 na de titel „Verificatie van de dynamische omstandigheden van de rit en berekening van het definitieve RDE-emissieresultaat met methode 1 (voortschrijdend gemiddeldenvenster)” wordt de laatste zin van de eerste alinea vervangen door:

„De in dit punt beschreven berekening moet worden gebruikt vanaf het eerste punt (vooruit).”;

f)

in punt 3.1 na de titel „Verificatie van de dynamische omstandigheden van de rit en berekening van het definitieve RDE-emissieresultaat met methode 1 (voortschrijdend gemiddeldenvenster)” worden in de tweede alinea het tweede en het vierde streepje geschrapt;

g)

in punt 3.2 na de titel „Verificatie van de dynamische omstandigheden van de rit en berekening van het definitieve RDE-emissieresultaat met methode 1 (voortschrijdend gemiddeldenvenster)” wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Indien een NOVC-HEV wordt getest, begint de berekening van het venster bij het inschakelen van de motor en omvat het perioden waarin wordt gereden, maar geen CO2 wordt uitgestoten.”;

h)

in punt 5 na de titel „Verificatie van de dynamische omstandigheden van de rit en berekening van het definitieve RDE-emissieresultaat met methode 1 (voortschrijdend gemiddeldenvenster)” wordt de volgende alinea ingevoegd:

„Voor voertuigen van categorie N2 die overeenkomstig Richtlijn 92/6/EEG zijn voorzien van een snelheidsbegrenzer die de snelheid van het voertuig beperkt tot 90 km/h, moet het aandeel van de vensters op de snelweg tijdens de volledige test ten minste 5 % bedragen.”;

i)

in punt 5.3 na de titel „Verificatie van de dynamische omstandigheden van de rit en berekening van het definitieve RDE-emissieresultaat met methode 1 (voortschrijdend gemiddeldenvenster)” wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Bij het testen van een NOVC-HEV en alleen indien niet aan het voorgeschreven minimum van 50 % wordt voldaan, kan de hoogste positieve tolerantie tol1 worden verhoogd in stappen van 1 % totdat de doelstelling van 50 % van de normale vensters is bereikt. Wanneer gebruik wordt gemaakt van dit mechanisme, mag tol1 nooit hoger zijn dan 50 %.”;

j)

in punt 6.1 na de titel „Verificatie van de dynamische omstandigheden van de rit en berekening van het definitieve RDE-emissieresultaat met methode 1 (voortschrijdend gemiddeldenvenster)” wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Voor alle gemiddeldenvensters, met inbegrip van de koudestart-gegevenspunten zoals gedefinieerd in punt 4 van aanhangsel 4, wordt de wegingsfunctie vastgesteld op 1.”.”,

lezen:

„36a)

Aanhangsel 5 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in punt 1 worden de woorden „Stap 1: segmentatie van de gegevens en uitsluiting van de koudstartemissies (aanhangsel 4, punt 4)” vervangen door de woorden „Stap 1: segmentatie van de gegevens”;

b)

in punt 3.1, eerste alinea, wordt de laatste zin vervangen door:

„De in dit punt beschreven berekening moet worden gebruikt vanaf het eerste punt (vooruit).”;

c)

in punt 3.1, tweede alinea, worden het tweede en het vierde streepje geschrapt;

d)

aan punt 3.2 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Indien een NOVC-HEV wordt getest, begint de berekening van het venster bij het inschakelen van de motor en omvat het perioden waarin wordt gereden, maar geen CO2 wordt uitgestoten.”;

e)

in punt 5 na de titel „VERIFICATIE VAN DE VOLLEDIGHEID EN NORMALITEIT VAN DE RIT” wordt de volgende alinea ingevoegd:

„Voor voertuigen van categorie N2 die overeenkomstig Richtlijn 92/6/EEG zijn voorzien van een snelheidsbegrenzer die de snelheid van het voertuig beperkt tot 90 km/h, moet het aandeel van de vensters op de snelweg tijdens de volledige test ten minste 5 % bedragen.”;

f)

aan punt 5.3 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Bij het testen van een NOVC-HEV en alleen indien niet aan het voorgeschreven minimum van 50 % wordt voldaan, kan de hoogste positieve tolerantie tol1 worden verhoogd in stappen van 1 % totdat de doelstelling van 50 % van de normale vensters is bereikt. Wanneer gebruik wordt gemaakt van dit mechanisme, mag tol1 nooit hoger zijn dan 50 %.”;

g)

aan punt 6.1 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Voor alle gemiddeldenvensters, met inbegrip van de koudestartgegevenspunten zoals gedefinieerd in punt 4 van aanhangsel 4, wordt de wegingsfunctie vastgesteld op 1.”.”.