ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 252

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

60e jaargang
29 september 2017


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2017/1602 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling I — Europees Parlement

1

 

*

Resolutie (EU) 2017/1603 van het Europees Parlement van 27 april 2017 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling I — Europees Parlement

3

 

*

Besluit (EU) 2017/1604 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling II — Europese Raad en Raad

22

 

*

Resolutie (EU) 2017/1605 van het Europees Parlement van 27 april 2017 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling II — Europese Raad en Raad

23

 

*

Besluit (EU, Euratom) 2017/1606 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling III — Commissie

26

 

*

Resolutie (EU, Euratom) 2017/1607 van het Europees Parlement van 27 april 2017 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van de besluiten over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling III — Commissie en uitvoerende agentschappen

28

 

*

Resolutie (EU, Euratom) 2017/1608 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over de speciale verslagen van de Rekenkamer in het kader van de verlening van kwijting aan de Commissie voor het begrotingsjaar 2015

66

 

*

Besluit (EU, Euratom) 2017/1609 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Uitvoerend Agentschap onderwijs, audiovisuele media en cultuur voor het begrotingsjaar 2015

101

 

*

Besluit (EU, Euratom) 2017/1610 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Uitvoerend Agentschap voor kleine en middelgrote ondernemingen voor het begrotingsjaar 2015

103

 

*

Besluit (EU, Euratom) 2017/1611 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Uitvoerend Agentschap voor consumenten, gezondheid, landbouw en voeding voor het begrotingsjaar 2015

105

 

*

Besluit (EU, Euratom) 2017/1612 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Uitvoerend Agentschap Europese Onderzoeksraad voor het begrotingsjaar 2015

107

 

*

Besluit (EU, Euratom) 2017/1613 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Uitvoerend Agentschap onderzoek voor het begrotingsjaar 2015

109

 

*

Besluit (EU, Euratom) 2017/1614 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Uitvoerend Agentschap innovatie en netwerken voor het begrotingsjaar 2015

111

 

*

Besluit (EU, Euratom) 2017/1615 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over de afsluiting van de rekeningen van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling III — Commissie

113

 

*

Besluit (EU) 2017/1616 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling IV — Hof van Justitie

115

 

*

Resolutie (EU) 2017/1617 van het Europees Parlement van 27 april 2017 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling IV — Hof van Justitie

116

 

*

Besluit (EU) 2017/1618 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling V — Rekenkamer

120

 

*

Resolutie (EU) 2017/1619 van het Europees Parlement van 27 april 2017 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling V — Rekenkamer

121

 

*

Besluit (EU) 2017/1620 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling X — Europese Dienst voor extern optreden

124

 

*

Resolutie (EU) 2017/1621 van het Europees Parlement van 27 april 2017 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling X — Europese Dienst voor extern optreden

125

 

*

Besluit (EU) 2017/1622 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling VI — Europees Economisch en Sociaal Comité

129

 

*

Resolutie (EU) 2017/1623 van het Europees Parlement van 27 april 2017 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling VI — Europees Economisch en Sociaal Comité

130

 

*

Besluit (EU) 2017/1624 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling VII — Comité van de Regio's

133

 

*

Resolutie (EU) 2017/1625 van het Europees Parlement van 27 april 2017 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling VII — Comité van de Regio's

134

 

*

Besluit (EU) 2017/1626 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling VIII — Europese Ombudsman

136

 

*

Resolutie (EU) 2017/1627 van het Europees Parlement van 27 april 2017 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling VIII — Europese Ombudsman

137

 

*

Besluit (EU) 2017/1628 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling IX — Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming

139

 

*

Resolutie (EU) 2017/1629 van het Europees Parlement van 27 april 2017 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling IX — Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming

140

 

*

Besluit (EU) 2017/1630 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het achtste, negende, tiende en elfde Europees Ontwikkelingsfonds voor het begrotingsjaar 2015

143

 

*

Resolutie (EU) 2017/1631 van het Europees Parlement van 27 april 2017 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het achtste, negende, tiende en elfde Europees Ontwikkelingsfonds voor het begrotingsjaar 2015

145

 

*

Besluit (EU) 2017/1632 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over de afsluiting van de rekeningen van het achtste, negende, tiende en elfde Europees Ontwikkelingsfonds voor het begrotingsjaar 2015

159

 

*

Besluit (EU) 2017/1633 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators voor het begrotingsjaar 2015

161

 

*

Resolutie (EU) 2017/1634 van het Europees Parlement van 27 april 2017 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators voor het begrotingsjaar 2015

162

 

*

Besluit (EU) 2017/1635 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over de afsluiting van de rekeningen van het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators voor het begrotingsjaar 2015

165

 

*

Besluit (EU) 2017/1636 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Bureau van het Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie voor het begrotingsjaar 2015

166

 

*

Resolutie (EU) 2017/1637 van het Europees Parlement van 27 april 2017 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Bureau van het Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie voor het begrotingsjaar 2015

167

 

*

Besluit (EU) 2017/1638 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over de afsluiting van de rekeningen van het Bureau van het Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie voor het begrotingsjaar 2015

170

 

*

Besluit (EU) 2017/1639 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015

171

 

*

Resolutie (EU) 2017/1640 van het Europees Parlement van 27 april 2017 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015

172

 

*

Besluit (EU) 2017/1641 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over de afsluiting van de rekeningen van het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015

175

 

*

Besluit (EU) 2017/1642 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding voor het begrotingsjaar 2015

176

 

*

Resolutie (EU) 2017/1643 van het Europees Parlement van 27 april 2017 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding voor het begrotingsjaar 2015

177

 

*

Besluit (EU) 2017/1644 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding voor het begrotingsjaar 2015

181

 

*

Besluit (EU) 2017/1645 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Politieacademie (nu Agentschap van de Europese Unie voor opleiding op het gebied van rechtshandhaving) (Cepol) voor het begrotingsjaar 2015

182

 

*

Resolutie (EU) 2017/1646 van het Europees Parlement van 27 april 2017 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Politieacademie (nu Agentschap van de Europese Unie voor opleiding op het gebied van rechtshandhaving) (Cepol) voor het begrotingsjaar 2015

183

 

*

Besluit (EU) 2017/1647 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over de afsluiting van de rekeningen van de Europese Politieacademie (nu Agentschap van de Europese Unie voor opleiding op het gebied van rechtshandhaving) (Cepol) voor het begrotingsjaar 2015

186

 

*

Besluit (EU) 2017/1648 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart voor het begrotingsjaar 2015

187

 

*

Resolutie (EU) 2017/1649 van het Europees Parlement van 27 april 2017 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart voor het begrotingsjaar 2015

188

 

*

Besluit (EU) 2017/1650 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart voor het begrotingsjaar 2015

192

 

*

Besluit (EU) 2017/1651 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken voor het begrotingsjaar 2015

193

 

*

Resolutie (EU) 2017/1652 van het Europees Parlement van 27 april 2017 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken voor het begrotingsjaar 2015

194

 

*

Besluit (EU) 2017/1653 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken voor het begrotingsjaar 2015

197

 

*

Besluit (EU) 2017/1654 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Bankautoriteit voor het begrotingsjaar 2015

198

 

*

Resolutie (EU) 2017/1655 van het Europees Parlement van 27 april 2017 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Bankautoriteit voor het begrotingsjaar 2015

199

 

*

Besluit (EU) 2017/1656 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over de afsluiting van de rekeningen van de Europese Bankautoriteit voor het begrotingsjaar 2015

203

 

*

Besluit (EU) 2017/1657 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding voor het begrotingsjaar 2015

204

 

*

Resolutie (EU) 2017/1658 van het Europees Parlement van 27 april 2017 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding voor het begrotingsjaar 2015

205

 

*

Besluit (EU) 2017/1659 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding voor het begrotingsjaar 2015

208

 

*

Besluit (EU) 2017/1660 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Agentschap voor chemische stoffen voor het begrotingsjaar 2015

209

 

*

Resolutie (EU) 2017/1661 van het Europees Parlement van 27 april 2017 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Agentschap voor chemische stoffen voor het begrotingsjaar 2015

210

 

*

Besluit (EU) 2017/1662 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Agentschap voor chemische stoffen voor het begrotingsjaar 2015

214

 

*

Besluit (EU) 2017/1663 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Milieuagentschap voor het begrotingsjaar 2015

215

 

*

Resolutie (EU) 2017/1664 van het Europees Parlement van 27 april 2017 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Milieuagentschap voor het begrotingsjaar 2015

216

 

*

Besluit (EU) 2017/1665 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Milieuagentschap voor het begrotingsjaar 2015

219

 

*

Besluit (EU) 2017/1666 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Bureau voor visserijcontrole voor het begrotingsjaar 2015

220

 

*

Resolutie (EU) 2017/1667 van het Europees Parlement van 27 april 2017 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Bureau voor visserijcontrole voor het begrotingsjaar 2015

221

 

*

Besluit (EU) 2017/1668 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Bureau voor visserijcontrole voor het begrotingsjaar 2015

224

 

*

Besluit (EU) 2017/1669 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid voor het begrotingsjaar 2015

225

 

*

Resolutie (EU) 2017/1670 van het Europees Parlement van 27 april 2017 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid voor het begrotingsjaar 2015

226

 

*

Besluit (EU) 2017/1671 van het Europees Parlement van 27 april 2017 betreffende de afsluiting van de rekeningen van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid voor het begrotingsjaar 2015

231

 

*

Besluit (EU) 2017/1672 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Instituut voor gendergelijkheid voor het begrotingsjaar 2015

232

 

*

Resolutie (EU) 2017/1673 van het Europees Parlement van 27 april 2017 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Instituut voor gendergelijkheid voor het begrotingsjaar 2015

233

 

*

Besluit (EU) 2017/1674 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Instituut voor gendergelijkheid voor het begrotingsjaar 2015

236

 

*

Besluit (EU) 2017/1675 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen voor het begrotingsjaar 2015

237

 

*

Resolutie (EU) 2017/1676 van het Europees Parlement van 27 april 2017 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen voor het begrotingsjaar 2015

238

 

*

Besluit (EU) 2017/1677 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over de afsluiting van de rekeningen van de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen voor het begrotingsjaar 2015

242

 

*

Besluit (EU) 2017/1678 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Instituut voor innovatie en technologie voor het begrotingsjaar 2015

243

 

*

Resolutie (EU) 2017/1679 van het Europees Parlement van 27 april 2017 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Instituut voor innovatie en technologie voor het begrotingsjaar 2015

244

 

*

Besluit (EU) 2017/1680 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Instituut voor innovatie en technologie voor het begrotingsjaar 2015

249

 

*

Besluit (EU) 2017/1681 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Geneesmiddelenbureau voor het begrotingsjaar 2015

250

 

*

Resolutie (EU) 2017/1682 van het Europees Parlement van 27 april 2017 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Geneesmiddelenbureau voor het begrotingsjaar 2015

251

 

*

Besluit (EU) 2017/1683 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Geneesmiddelenbureau voor het begrotingsjaar 2015

256

 

*

Besluit (EU) 2017/1684 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving voor het begrotingsjaar 2015

257

 

*

Resolutie (EU) 2017/1685 van het Europees Parlement van 27 april 2017 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving voor het begrotingsjaar 2015

258

 

*

Besluit (EU) 2017/1686 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving voor het begrotingsjaar 2015

261

 

*

Besluit (EU) 2017/1687 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid voor het begrotingsjaar 2015

262

 

*

Resolutie (EU) 2017/1688 van het Europees Parlement van 27 april 2017 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid voor het begrotingsjaar 2015

263

 

*

Besluit (EU) 2017/1689 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid voor het begrotingsjaar 2015

266

 

*

Besluit (EU) 2017/1690 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap van de Europese Unie voor netwerk- en informatiebeveiliging voor het begrotingsjaar 2015

267

 

*

Resolutie (EU) 2017/1691 van het Europees Parlement van 27 april 2017 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap van de Europese Unie voor netwerk- en informatiebeveiliging voor het begrotingsjaar 2015

268

 

*

Besluit (EU) 2017/1692 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over de afsluiting van de rekeningen van het Agentschap van de Europese Unie voor netwerk- en informatiebeveiliging voor het begrotingsjaar 2015

271

 

*

Besluit (EU) 2017/1693 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Spoorwegbureau (voortaan Spoorwegbureau van de Europese Unie) voor het begrotingsjaar 2015

272

 

*

Resolutie (EU) 2017/1694 van het Europees Parlement van 27 april 2017 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Spoorwegbureau (voortaan het Spoorwegbureau van de Europese Unie) voor het begrotingsjaar 2015

273

 

*

Besluit (EU) 2017/1695 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Spoorwegbureau (voortaan Spoorwegbureau van de Europese Unie) voor het begrotingsjaar 2015

277

 

*

Besluit (EU) 2017/1696 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Autoriteit voor effecten en markten voor het begrotingsjaar 2015

278

 

*

Resolutie (EU) 2017/1697 van het Europees Parlement van 27 april 2017 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Autoriteit voor effecten en markten voor het begrotingsjaar 2015

279

 

*

Besluit (EU) 2017/1698 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over de afsluiting van de rekeningen van de Europese Autoriteit voor effecten en markten voor het begrotingsjaar 2015

283

 

*

Besluit (EU) 2017/1699 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Stichting voor opleiding voor het begrotingsjaar 2015

284

 

*

Resolutie (EU) 2017/1700 van het Europees Parlement van 27 april 2017 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Stichting voor opleiding voor het begrotingsjaar 2015

285

 

*

Besluit (EU) 2017/1701 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over de afsluiting van de rekeningen van de Europese Stichting voor opleiding voor het begrotingsjaar 2015

288

 

*

Besluit (EU) 2017/1702 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht voor het begrotingsjaar 2015

289

 

*

Resolutie (EU) 2017/1703 van het Europees Parlement van 27 april 2017 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht voor het begrotingsjaar 2015

290

 

*

Besluit (EU) 2017/1704 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht voor het begrotingsjaar 2015

294

 

*

Besluit (EU) 2017/1705 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Agentschap voor veiligheid en gezondheid op het werk voor het begrotingsjaar 2015

295

 

*

Resolutie (EU) 2017/1706 van het Europees Parlement van 27 april 2017 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Agentschap voor veiligheid en gezondheid op het werk voor het begrotingsjaar 2015

296

 

*

Besluit (EU) 2017/1707 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Agentschap voor veiligheid en gezondheid op het werk voor het begrotingsjaar 2015

299

 

*

Besluit (EU, Euratom) 2017/1708 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Voorzieningsagentschap van Euratom voor het begrotingsjaar 2015

300

 

*

Resolutie (EU, Euratom) 2017/1709 van het Europees Parlement van 27 april 2017 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Voorzieningsagentschap van Euratom voor het begrotingsjaar 2015

301

 

*

Besluit (EU, Euratom) 2017/1710 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over de afsluiting van de rekeningen van het Voorzieningsagentschap van Euratom voor het begrotingsjaar 2015

302

 

*

Besluit (EU) 2017/1711 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden voor het begrotingsjaar 2015

303

 

*

Resolutie (EU) 2017/1712 van het Europees Parlement van 27 april 2017 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden voor het begrotingsjaar 2015

304

 

*

Besluit (EU) 2017/1713 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over de afsluiting van de rekeningen van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden voor het begrotingsjaar 2015

307

 

*

Besluit (EU) 2017/1714 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van Eurojust voor het begrotingsjaar 2015

308

 

*

Resolutie (EU) 2017/1715 van het Europees Parlement van 27 april 2017 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van Eurojust voor het begrotingsjaar 2015

309

 

*

Besluit (EU) 2017/1716 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over de afsluiting van de rekeningen van Eurojust voor het begrotingsjaar 2015

312

 

*

Besluit (EU) 2017/1717 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Politiedienst (Europol) voor het begrotingsjaar 2015

313

 

*

Resolutie (EU) 2017/1718 van het Europees Parlement van 27 april 2017 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Politiedienst (Europol) voor het begrotingsjaar 2015

314

 

*

Besluit (EU) 2017/1719 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over de afsluiting van de rekeningen van de Europese Politiedienst (Europol) voor het begrotingsjaar 2015

318

 

*

Besluit (EU) 2017/1720 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten voor het begrotingsjaar 2015

319

 

*

Resolutie (EU) 2017/1721 van het Europees Parlement van 27 april 2017 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten voor het begrotingsjaar 2015

320

 

*

Besluit (EU) 2017/1722 van het Europees Parlement van 27 april 2017 betreffende de afsluiting van de rekeningen van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten voor het begrotingsjaar 2015

323

 

*

Besluit (EU) 2017/1723 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (nu Europees Grens- en kustwachtagentschap (Frontex)) voor het begrotingsjaar 2015

324

 

*

Resolutie (EU) 2017/1724 van het Europees Parlement van 27 april 2017 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (nu Europees Grens- en kustwachtagentschap (Frontex)) voor het begrotingsjaar 2015

326

 

*

Besluit (EU) 2017/1725 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (nu Europees Grens- en kustwachtagentschap (Frontex)) voor het begrotingsjaar 2015

330

 

*

Besluit (EU) 2017/1726 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees GNSS-Agentschap voor het begrotingsjaar 2015

331

 

*

Resolutie (EU) 2017/1727 van het Europees Parlement van 27 april 2017 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europese GNSS-Agentschap voor het begrotingsjaar 2015

332

 

*

Besluit (EU) 2017/1728 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over de afsluiting van de rekeningen van het Europese GNSS-Agentschap voor het begrotingsjaar 2015

335

 

*

Besluit (EU) 2017/1729 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming biogebaseerde industrieën voor het begrotingsjaar 2015

336

 

*

Resolutie (EU) 2017/1730 van het Europees Parlement van 27 april 2017 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming biogebaseerde industrieën voor het begrotingsjaar 2015

337

 

*

Besluit (EU) 2017/1731 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over de afsluiting van de rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming biogebaseerde industrieën voor het begrotingsjaar 2015

340

 

*

Besluit (EU) 2017/1732 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 voor het begrotingsjaar 2015

341

 

*

Resolutie (EU) 2017/1733 van het Europees Parlement van 27 april 2017 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 voor het begrotingsjaar 2015

342

 

*

Besluit (EU) 2017/1734 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over de afsluiting van de rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 voor het begrotingsjaar 2015

345

 

*

Besluit (EU) 2017/1735 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel voor het begrotingsjaar 2015

346

 

*

Resolutie (EU) 2017/1736 van het Europees Parlement van 27 april 2017 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel voor het begrotingsjaar 2015

347

 

*

Besluit (EU) 2017/1737 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over de afsluiting van de rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel voor het begrotingsjaar 2015

350

 

*

Besluit (EU) 2017/1738 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming brandstofcellen en waterstof 2 voor het begrotingsjaar 2015

351

 

*

Resolutie (EU) 2017/1739 van het Europees Parlement van 27 april 2017 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming brandstofcellen en waterstof 2 voor het begrotingsjaar 2015

352

 

*

Besluit (EU) 2017/1740 van het Europees Parlement van 27 april 2017 betreffende de afsluiting van de rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming brandstofcellen en waterstof 2 voor het begrotingsjaar 2015

355

 

*

Besluit (EU) 2017/1741 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming voor het initiatief innovatieve geneesmiddelen 2 voor het begrotingsjaar 2015

356

 

*

Resolutie (EU) 2017/1742 van het Europees Parlement van 27 april 2017 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming voor het initiatief innovatieve geneesmiddelen 2 voor het begrotingsjaar 2015

357

 

*

Besluit (EU) 2017/1743 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over de afsluiting van de rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming voor het initiatief innovatieve geneesmiddelen 2 voor het begrotingsjaar 2015

360

 

*

Besluit (EU, Euratom) 2017/1744 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie voor het begrotingsjaar 2015

361

 

*

Resolutie (EU, Euratom) 2017/1745 van het Europees Parlement van 27 april 2017 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie voor het begrotingsjaar 2015

362

 

*

Besluit (EU, Euratom) 2017/1746 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over de afsluiting van de rekeningen van de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie voor het begrotingsjaar 2015

366

 

*

Besluit (EU) 2017/1747 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming Sesar voor het begrotingsjaar 2015

367

 

*

Resolutie (EU) 2017/1748 van het Europees Parlement van 27 april 2017 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming Sesar voor het begrotingsjaar 2015

368

 

*

Besluit (EU) 2017/1749 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over de afsluiting van de rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming Sesar voor het begrotingsjaar 2015

371

 

*

Resolutie (EU) 2017/1750 van het Europees Parlement van 27 april 2017 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de agentschappen van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015: prestaties, financieel beheer en controle

372

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

BESLUITEN

29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/1


BESLUIT (EU) 2017/1602 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling I — Europees Parlement

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015 (1),

gezien de geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015 (COM(2016) 475 — C8-0270/2016) (2),

gezien het verslag over het begrotings- en financieel beheer voor het begrotingsjaar 2015, afdeling I — Europees Parlement (3),

gezien het jaarverslag van de intern controleur voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015, vergezeld van de antwoorden van de instellingen (4),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (5) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 314, lid 10, en artikel 318 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (6), en met name de artikelen 164, 165 en 166,

gezien het besluit van het Bureau van 16 juni 2014 over de interne voorschriften voor de uitvoering van de begroting van het Europees Parlement (7), en met name artikel 22,

gezien artikel 94, artikel 98, lid 3, van en bijlage IV bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0153/2017),

A.

overwegende dat de voorzitter de jaarrekening van het Parlement voor het begrotingsjaar 2015 op 4 juli 2016 heeft goedgekeurd;

B.

overwegende dat de secretaris-generaal, als gedelegeerd hoofdordonnateur, op 24 juni 2016 heeft verklaard redelijke zekerheid te hebben dat de aan de begroting van het Parlement toegewezen middelen zijn gebruikt voor het beoogde doel en overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer en dat de vastgestelde controleprocedures de nodige garanties bieden betreffende de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen;

C.

overwegende dat de Rekenkamer in haar audit stelde dat zij in haar specifieke beoordeling van de administratieve en andere uitgaven in 2015 geen ernstige tekortkomingen heeft geconstateerd in de onderzochte jaarlijkse activiteitenverslagen en interne controlesystemen van de instellingen en organen als vereist bij Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012;

D.

overwegende dat op grond van artikel 166, lid 1, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 elke instelling van de Unie verplicht is alles in het werk te stellen om gevolg te geven aan de opmerkingen waarvan het kwijtingsbesluit van het Europees Parlement vergezeld gaat;

1.

verleent zijn voorzitter kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Parlement voor het begrotingsjaar 2015;

2.

formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB L 69 van 13.3.2015.

(2)  PB C 380 van 14.10.2016, blz. 1.

(3)  PB C 354 van 27.9.2016, blz. 1.

(4)  PB C 375 van 13.10.2016, blz. 1.

(5)  PB C 375 van 13.10.2016, blz. 10.

(6)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(7)  PE 422.541/Bur.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/3


RESOLUTIE (EU) 2017/1603 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling I — Europees Parlement

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling I — Europees Parlement,

gezien artikel 94, artikel 98, lid 3, en bijlage IV bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0153/2017),

A.

overwegende dat de rekenplichtige van het Europees Parlement in zijn certificering van de definitieve rekeningen aangeeft ervan overtuigd te zijn dat deze een getrouw en juist beeld geven van de financiële positie van het Parlement in alle materiële aspecten en dat er geen zaken onder zijn aandacht zijn gebracht die het maken van een voorbehoud rechtvaardigen;

B.

overwegende dat overeenkomstig de gebruikelijke procedure 129 vragen aan de administratie van het Parlement zijn gestuurd, en dat de schriftelijke antwoorden door de Commissie begrotingscontrole (CONT) zijn ontvangen en in het openbaar zijn besproken in aanwezigheid van de voor begrotingsaangelegenheden verantwoordelijke ondervoorzitter, de secretaris-generaal en de intern controleur;

C.

overwegende dat toezicht, met name in de vorm van de jaarlijkse kwijtingsprocedure, noodzakelijk is om ervoor te zorgen dat het politiek leiderschap en de administratie van het Parlement verantwoording afleggen ten aanzien van de burgers van de Unie; overwegende dat de kwaliteit, doeltreffendheid en doelmatigheid van het beheer van de overheidsfinanciën voortdurend kunnen worden verbeterd; overwegende dat het beginsel van op resultaten gebaseerde budgettering en goed bestuur van personele middelen kernelementen moeten zijn wanneer de begroting wordt uitgevoerd;

Toezicht op het begrotings- en financieel beheer van het Parlement

1.

merkt op dat het formele toezicht op het begrotings- en financieel beheer van het Parlement bestaat uit vier hoofdonderdelen:

a)

de certificering van de definitieve rekeningen door de rekenplichtige van het Parlement;

b)

de jaarverslagen van de intern controleur en diens advies inzake het interne controlesysteem;

c)

de beoordeling van de administratieve en andere uitgaven van alle instellingen van de Unie, inclusief het Parlement, door zijn externe controleur, de Rekenkamer, en

d)

de door CONT voorbereide kwijtingsprocedure, die moet leiden tot het besluit tot verlening van kwijting aan de voorzitter van het Parlement;

2.

stelt vast dat het jaarverslag van de interne controleur bevindingen bevat die gebaseerd zijn op specifieke controlewerkzaamheden; streeft ernaar het begrotings- en financieel beheer te verbeteren, doch geen alomvattend beeld te geven van het begrotings- en financieel beheer van het Parlement; stelt tegelijkertijd vast dat in het verslag van de Rekenkamer de resultaten worden gegeven van slechts een kleine steekproef (16 verrichtingen) voor wat betreft de verrichtingen van het Parlement;

3.

begrijpt dat het over het algemeen lage foutenpercentage met betrekking tot de administratieve uitgaven een verklaring kan zijn voor het feit de Rekenkamer betrekkelijk weinig aandacht heeft besteed aan de verrichtingen van het Parlement;

4.

wijst er echter op dat het foutenpercentage weliswaar opmerkelijk laag is, maar dat het gevaar voor reputatieschade relatief groot is, aangezien dergelijke financiële en begrotingsfouten een negatieve invloed kunnen hebben op het imago van de instelling;

5.

voegt hieraan toe dat meer recentelijk, als gevolg van de algemene behoefte aan resultaatgericht begroten, kwijtingen niet beperkt dienen te blijven tot het opsporen van onregelmatigheden, maar ook concrete prestaties en resultaten moeten meten, en dat ook dit in het geval van het Parlement bijzonder belangrijk is, aangezien een gebrek aan resultaten een rechtstreekse impact heeft op de reputatie van de instelling;

6.

merkt op dat tegen deze achtergrond het werk van het Parlement in het kader van de kwijtingsprocedures een mogelijkheid is om de rekeningen van de administratie van het Parlement aan een diepgaander onderzoek te onderwerpen; roept op tot versterking van de interne expertise inzake rekeningen en financiële controle waarvan de rapporteurs gebruik kunnen maken bij de opstelling van hun kwijtingsverslagen;

De rekeningen van het Parlement

7.

stelt vast dat de definitieve kredieten van het Parlement voor 2015 in totaal 1 794 929 112 EUR bedroegen, d.w.z. 19,78 % van rubriek 5 van het meerjarig financieel kader (1) (MFK) voor de administratieve uitgaven van de EU-instellingen als geheel in 2015, en een stijging met 2,2 % vertoonden ten opzichte van de begroting 2014 (1 755 631 742 EUR);

8.

stelt vast dat de totale per 31 december 2015 in de rekeningen opgenomen ontvangsten 176 367 724 EUR bedroegen (tegenover 174 436 852 EUR in 2014), met inbegrip van 27 988 590 EUR aan bestemmingsontvangsten (tegenover 26 979 032 EUR in 2014);

9.

wijst erop dat vier hoofdstukken 71 % van de totale vastleggingen uitmaken: hoofdstuk 10 (Leden van de instelling), hoofdstuk 12 (Ambtenaren en tijdelijke functionarissen), hoofdstuk 20 (Gebouwen en bijkomende kosten) en hoofdstuk 42 (Assistentie aan de leden); merkt op dat dit aangeeft dat de uitgaven van het Parlement worden gekenmerkt door een hoge mate van continuïteit, voor het overgrote deel als gevolg van de bezoldigingen van de leden en het personeel, als aangepast overeenkomstig het Statuut en andere contractuele verplichtingen;

10.

neemt kennis van de onderstaande cijfers, op basis waarvan de rekeningen van het Parlement voor het begrotingsjaar 2015 werden afgesloten:

a)   Beschikbare kredieten (EUR)

kredieten voor 2015:

1 794 929 112

niet-automatische overdrachten van het begrotingsjaar 2014:

automatische overdrachten van het begrotingsjaar 2014:

277 911 825

kredieten corresponderend met bestemmingsontvangsten voor 2015:

27 988 590

overdrachten corresponderend met bestemmingsontvangsten van 2014:

106 077 150

Totaal:

2 206 906 677

b)   Besteding van de kredieten in het begrotingsjaar 2015 (EUR)

vastleggingen:

2 176 992 756

verrichte betalingen:

1 770 807 099

automatisch overgedragen kredieten, waaronder die afkomstig van bestemmingsontvangsten:

392 379 176

niet-automatisch overgedragen kredieten:

geannuleerde kredieten:

43 720 402

c)   Begrotingsontvangsten (EUR)

ontvangen in 2015:

176 367 724

d)

Totale balans op 31 december 2015 (EUR)

1 511 058 599

11.

merkt op dat in 2015 voor 99,1 % van de op de begroting van het Parlement ingeschreven kredieten vastleggingen zijn verricht, met een annuleringspercentage van 0,9 %, en dat, net als in de vorige begrotingsjaren, een zeer hoog niveau van uitvoering van de begroting werd gerealiseerd;

12.

vestigt de aandacht op het feit dat een bedrag van in totaal 41 422 684 EUR aan kredieten werd geannuleerd en dat het overgrote deel van de annuleringen betrekking had op bezoldigingen en uitgaven voor gebouwen;

13.

merkt op dat er een bedrag van 71 000 000 EUR gemoeid was met collectieve overschrijvingen, hetgeen neerkomt op 4 % van de definitieve kredieten die van voorzieningen en andere bronnen zijn overgeschreven om bij te dragen aan de financiering van de erfpacht voor het Konrad Adenauergebouw; wijst er uitdrukkelijk op dat het gebouwenbeleid van het Parlement duidelijker moet uitkomen als onderdeel van de begrotingsstrategie; is van mening dat met de collectieve overschrijving een zeer hoog bedrag gemoeid was; is ervan overtuigd dat een doeltreffend begrotingsbeheer deze overschrijving tot een absoluut minimum kan beperken; verzoekt de Rekenkamer in dat verband een verslag op te stellen over het gebouwenbeleid van het Parlement;

Adviezen van de Rekenkamer inzake de betrouwbaarheid van de jaarrekening 2015 en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen

14.

stelt vast dat uit de geleverde controle-informatie blijkt dat de uitgaven voor administratie geen foutenpercentage van materieel belang vertonen, maar dat het geschatte foutenpercentage op basis van zeven kwantificeerbare fouten in rubriek 5 van het MFK voor administratie 0,6 % bedraagt (tegen 0,5 % in 2014);

15.

is zeer bezorgd over de bevinding van de Rekenkamer dat 22 van de 151 onderzochte verrichtingen (14,6 %) fouten bevatten; merkt echter op dat slechts zeven van deze 22 verrichtingen werden gekwantificeerd en dus financiële gevolgen hadden, hetgeen de raming van het foutenpercentage op 0,6 % brengt;

16.

neemt voorts kennis van de specifieke bevindingen betreffende het Parlement in het jaarverslag van de Rekenkamer over 2015; stelt vast dat de Rekenkamer in de controles van de goedkeuring en betaling van de in 2014 gedane uitgaven tekortkomingen heeft vastgesteld, dat deze slechts een van de zestien onderzochte verrichtingen van het Parlement ten aanzien van een van de fracties betroffen en dat deze tekortkomingen in 2015 werden rechtgezet;

17.

neemt kennis van de antwoorden van het Parlement aan de Rekenkamer tijdens de contradictoire procedure; verzoekt de Rekenkamer de bevoegde commissie op de hoogte te houden van de tenuitvoerlegging van haar aanbeveling om te voorzien in een betere begeleiding en het bestaande kader voor de controle op de tenuitvoerlegging van aan fracties toegewezen begrotingskredieten te herzien;

Jaarverslag van de intern controleur

18.

wijst erop dat de intern controleur op de openbare vergadering van de bevoegde commissie van 30 januari 2017 zijn jaarverslag heeft gepresenteerd en heeft medegedeeld dat hij in 2015 verslagen heeft goedgekeurd over de volgende onderwerpen:

follow-up van nog niet afgewikkelde acties uit de verslagen van de intern controleur;

gedragscode meertaligheid;

operationele efficiëntie van de IT en prestatiemeting;

systeem voor financieel beheer;

schuldinvorderingsprocedures;

continuïteitsmanagement;

inventaris van het IT-datacentrum en beheer van externe expertise;

19.

neemt kennis van en sluit zich aan bij de opmerkingen van de intern controleur met betrekking tot de noodzaak om:

een met redenen omkleed advies op te stellen voor de aanpassing van de gedragscode meertaligheid voor tolkdiensten met specifieke bepalingen voor de planning van vergaderingen in het kader van trialogen;

het regelgevingskader voor vergaderingen met vertolking te verbeteren, o.a.: een betere onderlinge afstemming van de bestaande voorschriften en maatregelen om de vraag beter over de week te verdelen en onderbenutte tijdspannen op te sporen en op te vullen; onderstreept dat het aantal op korte termijn afgezegde vergaderingen dat tot aanmerkelijke onjuiste toewijzingen van middelen leidt, moet worden verlaagd;

relevante criteria en indicatieve drempels vast te stellen voor het op gang brengen van juridische procedures en voor de kwijtschelding van schulden en deze ter goedkeuring aan de gedelegeerd hoofdordonnateur voor te leggen;

adequaat bestuur en beleid (inclusief institutionele richtsnoeren en praktische regelingen) vast te stellen voor het continuïteitsmanagement;

20.

stelt vast dat eind 2015, na achtereenvolgende follow-upaudits, vier acties van het onderzoek van het interne controlekader, alle met een redelijk laag risico, nog steeds openstaan en dat voor één actie de termijn in het kader van het nieuwe systeem voor financieel beheer van het Parlement tot 2017 is verlengd; verzoekt de intern controleur CONT op de hoogte te houden van de geboekte vooruitgang bij deze acties;

21.

verzoekt de interne controleur bij de presentatie van zijn jaarverslag sterker de nadruk te leggen op die aspecten waarvoor tekortkomingen en/of onregelmatigheden werden vastgesteld; verzoekt de interne controleur tevens om zijn verslagen over de follow-up en de evolutie van en de toegepaste oplossingen voor de problemen die bij de uitoefening van zijn mandaat zijn vastgesteld beschikbaar te stellen aan CONT; verzoekt de secretaris-generaal procedures in te voeren voor de beoordeling van prestaties en resultaten;

Follow-up van de kwijtingsresolutie voor 2014

22.

neemt kennis van de schriftelijke antwoorden op de kwijtingsresolutie voor 2014, die CONT op 20 oktober 2016 heeft ontvangen, en van de presentatie door de secretaris-generaal van de diverse vragen en verzoeken met betrekking tot de kwijtingsresolutie van het Parlement voor 2014 en de daarop volgende gedachtewisseling met de leden; betreurt evenwel dat veel van deze verzoeken geen follow-up hebben gekregen en dat er daarvoor geen reden of motivering is gegeven; vindt het belangrijk om in CONT vaker met de secretaris-generaal van gedachten te kunnen wisselen over aangelegenheden die van invloed zijn op de begroting van het Parlement en de uitvoering daarvan;

23.

wijst erop dat de data waarop het ontwerp-kwijtingsverslag van het Parlement werd gepresenteerd en waarop aanvullende vragen aan de secretaris-generaal konden worden gesteld, niet goed op elkaar waren afgestemd; verzoekt de secretaris-generaal de aanvullende vragen te beantwoorden vóór het verstrijken van de termijn voor het indienen van amendementen en vóór een eventuele stemming in de commissie;

Kwijting van het Parlement voor 2015

24.

verwijst naar de gedachtewisseling tussen de voor begrotingsaangelegenheden verantwoordelijke ondervoorzitter, de secretaris-generaal en CONT, die op 30 januari 2017 in aanwezigheid van het verantwoordelijke lid van de Rekenkamer en de intern controleur heeft plaatsgevonden;

25.

is verheugd over de toezegging van de administratie van het Parlement om de prestaties van de diensten van het Parlement als geheel voortdurend te verbeteren en dit zo efficiënt mogelijk te doen; is echter ook van mening dat het in sommige gevallen te lang duurt voordat de wijzigingen worden toegepast;

26.

stelt vast dat het Parlement met jaarlijkse kosten ten bedrage van ongeveer 3,60 EUR per burger de vergelijking met andere parlementaire systemen niet hoeft te schuwen, temeer omdat een derde van deze kosten randvoorwaarden betreffen (meertaligheid en plaatsen van werkzaamheid) waarop het Parlement zelf slechts weinig invloed heeft en die voor andere parlementen in deze zin niet gelden;

27.

stelt evenwel vast dat de aandacht voor resultaatgericht begroten varieert van directoraat-generaal tot directoraat-generaal en bijvoorbeeld in het directoraat-generaal Financiën (DG FINS) het meest ontwikkeld is, doch elders in de administratie nog in de kinderschoenen staat; verzoekt de secretaris-generaal ervoor te zorgen dat overal in de administratie duidelijke en meetbare streefdoelen worden gesteld en nagestreefd;

28.

neemt nota van het antwoord van de secretaris-generaal over de toegankelijkheid van de toepassing e-Petition voor de leden en voor het grote publiek en van het verslag van de Juridische Dienst; verzoekt de secretaris-generaal verslag uit te brengen over het gevolg dat wordt gegeven aan de aanbevelingen van de Juridische Dienst;

29.

is verheugd over de aandacht die de administratie besteedt aan duurzaamheid, met name in het kader van de openbare aanbestedingsprocedures; stelt evenwel vast dat het met de inwerkingtreding van de nieuwe richtlijn betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten (2) mogelijk is geworden criteria betreffende sociale en milieuduurzaamheid zwaarder te laten wegen dan het criterium van de laagste prijs;

30.

verzoekt de secretaris-generaal met een actieplan te komen voor de toepassing van duurzaamheidscriteria in de openbare aanbestedingsprocedures van het Parlement en hierin een beoordeling op te nemen van het gebruik van groene overheidsopdrachten als instrument;

31.

stelt vast dat de geografische spreiding van het Parlement volgens de Rekenkamer 114 miljoen EUR per jaar kost en merkt op dat in zijn resolutie van 20 november 2013 over de plaats van de zetels van de instellingen van de Europese Unie (3) werd geconcludeerd dat 78 % van alle dienstreizen van het personeel van het Parlement een rechtstreeks gevolg is van de geografische spreiding van het Parlement; herinnert eraan dat de milieugevolgen van deze spreiding worden geraamd op 11 000 tot 19 000 ton CO2-emissies; dringt er bij het Bureau op aan de secretaris-generaal te verzoeken onverwijld met een stappenplan voor één enkele zetel voor het Parlement te komen; verzoekt het Parlement en de Raad, teneinde tot besparingen op lange termijn te komen, de noodzaak van een stappenplan voor één enkele zetel aan de orde te stellen, zoals het Parlement in verschillende eerdere resoluties heeft vermeld; is van mening dat de uittreding van het Verenigd Koninkrijk en de noodzaak om de Europese agentschappen die momenteel in het Verenigd Koninkrijk hun zetel hebben, te verplaatsen, een uitstekende gelegenheid vormen om verschillende kwesties in één keer op te lossen; wijst echter op artikel 341 VWEU, dat bepaalt dat de zetel van de instellingen van de Unie in onderlinge overeenstemming en door de regeringen van de lidstaten wordt vastgesteld, en protocol nr. 6 bij het VEU en VWEU, waarin is bepaald dat het Parlement zijn zetel heeft in Straatsburg; herinnert eraan dat een oplossing met één enkele zetel een wijziging van de Verdragen vergt;

32.

herinnert aan het antwoord van de administratie op vraag nr. 75 van de vragenlijst over de kwijting van het Parlement van 2013, namelijk dat zij besloten had om een einde te maken aan de praktijk van langdurige dienstreizen […], hetgeen tot forse besparingen zou leiden; stelt echter vast dat momenteel in sterke tegenspraak daarmee 13 medewerkers op langdurige dienstreis zijn; is van mening dat een langdurige dienstreis voor een personeelslid, met een ontheemdingstoelage en dagvergoedingen, naar een plaats waar dat personeelslid al woonde en werkte, een laakbaar gebruik van belastinggeld is en strijdig is met het statuut van de ambtenaren; dringt erop aan dat de omstandigheden van elke langdurige dienstreis worden verduidelijkt en met name dat de redenen en kosten voor die langdurige dienstreis worden bekendgemaakt;

33.

herinnert eraan dat alle ambtenaren en andere personeelsleden van de Unie, zelfs degenen die in kabinetten werken, hun taken uitsluitend in het belang van de Unie dienen te verrichten, volgens de regels die zijn vastgesteld in het statuut van de ambtenaren; wijst erop dat de ambtenaren van de Unie worden betaald met belastinggeld en dat dit niet bedoeld is om persmedewerkers of andere personeelsleden te betalen die nationale politieke belangen van een voorzitter bevorderen; verzoekt het Bureau duidelijke bepalingen op te nemen in de voorschriften van het Parlement;

34.

neemt kennis van het besluit van de voorzitter van 21 oktober 2015, waarmee hij mensen in leidinggevende functies bij het Parlement wenste te benoemen zonder de procedures in acht te nemen, en met name zonder sollicitatieoproepen; stelt vast dat dit besluit „niet strookte met de regels” (antwoord van de administratie op de tweede vragenlijst van CONT); vraagt dat dit besluit van de voorzitter formeel wordt herroepen;

35.

stelt vast dat de voorzitter zichzelf op 15 december 2015 heeft gemachtigd om aan zijn kabinetsleden een bijzondere, onbegrensde toelage bovenop de bestaande kabinetstoelage te verlenen, hoewel het statuut van de ambtenaren niet in een dergelijke bijzondere toelage voorziet; stelt opnieuw de vraag of deze machtiging rechtmatig is en of deze bijzondere toelagen geldig zijn; vraagt dat wordt nagegaan of het betreffende besluit moet worden herroepen;

Beheer van de subsidieregeling voor bezoekersgroepen

36.

neemt kennis van het feit dat het Bureau op 24 oktober 2016 een herziene versie van de regeling voor de betaling van financiële bijdragen voor gesponsorde bezoekersgroepen heeft goedgekeurd;

37.

is verheugd dat hiermee contante betalingen aanzienlijk worden beperkt en verplichte elektronische overschrijvingen worden ingevoerd, waardoor het risico op diefstal en reputatieschade voor het Parlement verkleint, maar dat tegelijk nog steeds een aanzienlijke mate van flexibiliteit wordt geboden; steunt het voornemen van het Bureau om de herziene regeling te evalueren zodra deze een jaar lang is toegepast; betreurt het echter dat parlementaire medewerkers kunnen worden aangewezen als ontvanger van betalingen op hun persoonlijke rekening en dat zij de uitgaven van de groep mogen certificeren; vreest dat geaccrediteerde parlementaire medewerkers daardoor een onnodige juridische en financiële verantwoordelijkheid dragen en mogelijk risico's lopen; vraagt het Bureau dit dringend te heroverwegen;

38.

betreurt het dat het Parlement zijn voorzitter voor de uitvoering van de begroting van het Parlement voor het begrotingsjaar 2014 kwijting heeft verleend en op het laatste moment belangrijke paragrafen heeft geschrapt, die verdere vragen doen rijzen over de politieke activiteiten en financiële gedragingen van de voorzitter tijdens de Europese verkiezingen van 2014;

Transparantieregister en belangenconflicten

39.

juicht het toe dat de belangstelling van de media en het grote publiek voor het Parlement en zijn administratie toeneemt; stelt echter vast dat bepaalde journalisten het moeilijk vinden om de specifieke informatie te verkrijgen die zij zoeken; wijst erop dat de transparantie van het Parlement en zijn administratie essentieel is voor de legitimiteit van de instellingen en dat de toegang tot informatie moet worden verbeterd, waarbij de voorschriften inzake bescherming van persoonsgegevens altijd in acht moeten worden genomen;

40.

verzoekt het Bureau de betreffende documenten die de secretaris-generaal aan het Bureau voorlegt, in een machineleesbaar formaat op de website van het Parlement te publiceren, tenzij de aard van de hierin vervatte informatie dit onmogelijk maakt, bijvoorbeeld met het oog op de bescherming van persoonsgegevens;

41.

benadrukt dat de werkzaamheden van de interne besluitvormingsorganen van het Parlement, in het bijzonder het Bureau, transparanter en toegankelijker moeten worden gemaakt; vraagt dat de agenda van het Bureau tijdig op het intranet wordt gepubliceerd en dat de notulen van vergaderingen veel sneller worden gepubliceerd; merkt op dat niet hoeft te worden gewacht tot de notulen in alle talen zijn vertaald;

42.

herinnert aan de verplichting voor de leden om de administratie onmiddellijk in te lichten over enige wijziging van hun belangenverklaringen;

43.

verzoekt de secretaris-generaal deze resolutie te doen toekomen aan het Bureau en daarbij te wijzen op alle punten waarin het Bureau wordt gevraagd actie te ondernemen of besluiten te nemen; verzoekt de secretaris-generaal een actieplan en een tijdschema op te stellen voor de follow-up en/of reactie van het Bureau op de aanbevelingen in de kwijtingsresoluties van het Parlement, en de resultaten daarvan op te nemen in het jaarlijkse monitoringdocument; verzoekt de secretaris-generaal de Begrotingscommissie en CONT te gepasten tijde op de hoogte te brengen van alle projecten die het Bureau voorstelt die aanzienlijke gevolgen hebben voor de begroting;

44.

is van oordeel dat leden de website van het Parlement moeten kunnen gebruiken om hun kiezers de grootst mogelijke transparantie te geven over hun activiteiten, en verzoekt de secretaris-generaal een systeem te ontwikkelen dat de leden kunnen gebruiken om informatie over hun ontmoetingen met belangenvertegenwoordigers openbaar te maken; dringt er bij de secretaris-generaal op aan dit onverwijld mogelijk te maken, zoals het Parlement al heeft gevraagd in zijn kwijtingsresolutie voor het begrotingsjaar 2014;

45.

vraagt het Bureau om de regels in verband met het gebruik van de vergoedingen voor algemene uitgaven vast te stellen en te publiceren;

46.

merkt op dat weinig leden op de hoogte zijn van de mogelijkheid om overschotten op de vergoeding voor algemene uitgaven terug te storten; herinnert de leden eraan dat de vergoedingen voor algemene uitgaven geen aanvullend persoonlijk salaris vormen; vraagt de secretaris-generaal deze mogelijkheid dringend bekender te maken; dringt er bij de leden op aan overschotten aan het einde van hun ambtstermijn terug te betalen;

47.

verzoekt de secretaris-generaal voorts leden die gegevens over eventuele andere door het Parlement aan hen uitbetaalde vergoedingen op hun eigen webpagina bekend wensen te maken, daartoe gegevensbestanden te verstrekken die gemakkelijk kunnen worden verwerkt;

48.

verzoekt de secretaris-generaal ook belangstellende fracties op dezelfde manier van dienst te zijn;

49.

merkt op dat tal van documenten betreffende het besluit inzake de erkenning van Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen samen met gegevens over de vaststelling van het definitieve geldbedrag beschikbaar zijn op de website van het Parlement; verzoekt het Parlement de Commissie te vragen een voorstel voor een herziening van de huidige rechtshandeling van de Unie betreffende het statuut en de financiering van Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen in te dienen (4), met strengere vereisten voor het oprichten van Europese politieke partijen en stichtingen teneinde misbruiken te voorkomen;

50.

is verheugd over de invoering van een speciaal formulier waarop de rapporteurs kunnen aangeven welke belangenvertegenwoordigers invloed hebben gehad op hun verslagen (wetgevingsvoetafdruk);

51.

vraagt de administratie van het Parlement nogmaals verslag uit te brengen over het gebruik van de gebouwen van het Parlement door belangenvertegenwoordigers en andere externe organisaties;

52.

vreest dat de huidige gedragscode voor de leden wellicht nog moet worden verbeterd om belangenverstrengeling tegen te gaan en dat daarbij specifiek moet worden gezien de volgende punten:

betaalde nevenfuncties van leden;

lobbyactiviteiten bij de Europese instellingen door voormalige leden terwijl zij recht hebben op een overbruggingstoelage;

de registratie van de belangenverklaringen van de leden;

de samenstelling en bevoegdheden van het raadgevend comité;

Directoraat-generaal Communicatie

53.

is verheugd over de ontwikkeling van indicatoren om de resultaten van de communicatieactiviteiten van het Parlement te meten en verzoekt de secretaris-generaal in het verslag over de werkzaamheden van het Parlement in 2016 een apart hoofdstuk te wijden aan deze nieuwe resultaatgerichte aanpak op communicatiegebied;

54.

steunt de diverse programma's ter facilitering van bezoeken van journalisten en burgers die meer wensen te weten over de werkzaamheden van het Parlement;

55.

herhaalt in dit verband zijn oproep in het kwijtingsverslag voor 2014, waarin werd opgemerkt dat de website van het Parlement niet erg gebruikersvriendelijk is, dat de navigatie op die website lastig blijft en dat ze nog geen gebruik maakt van de recentste technologische ontwikkelingen, waardoor het moeilijk is om snel de gewenste informatie te vinden; ook werd er toen op gewezen dat de website, gezien het belang van communicatie met de Europese burger, het imago van het Parlement bij het grote publiek niet helpt verbeteren;

56.

vraagt het directoraat-generaal Communicatie een efficiëntere en gebruiksvriendelijkere website met een efficiëntere zoekfunctie op te zetten, die het Parlement bekender moet maken bij het grote publiek en die directer moet inspelen op de behoeften en interesses van de burger; merkt op dat er ondanks de aanzienlijke uitgaven slechts middelmatige resultaten zijn bereikt;

57.

is bezorgd over de doeltreffendheid van de communicatiestrategie van het Parlement; vraagt in dit verband dat de huidige strategie volledig wordt herzien en dat met name mensen die niet automatisch belangstelling hebben voor de werkzaamheden van het Parlement of misschien zelfs sceptisch zijn over het functioneren ervan, actiever worden benaderd; verzoekt de secretaris-generaal om een nieuwe strategie uit te werken om ook die burgers te bereiken, onder meer door de toegang tot informatie te vergemakkelijken en onterechte vooroordelen jegens het Parlement adequaat aan te pakken, maar geen onnodige en dure reclamecampagnes te voeren;

58.

onderstreept dat de opdracht van de voorlichtingsbureaus van het Parlement moet worden gemoderniseerd door het gebruik van nieuwe communicatietechnologieën en -patronen te optimaliseren en te profiteren van hun bevoorrechte geografische ligging dicht bij de burger om plaatselijke activiteiten, zoals debatten met leden en het maatschappelijk middenveld, verder te intensiveren teneinde naar de mensen te luisteren en met hen in dialoog te treden; benadrukt dat de onlinediscussies en de media-aandacht die door deze evenementen worden gegenereerd, moeten bijdragen tot nog meer contacten met burgers; merkt op dat de kosten voor de gebouwen en het personeel van de voorlichtingsbureaus in de lidstaten onevenredig hoog zijn ten opzichte van het bedrag dat aan de belangrijkste functies van deze bureaus wordt besteed; vraagt de secretaris tegen eind 2017 een gedetailleerd activiteiten- en financieel verslag aan CONT voor te leggen over de voorlichtingsbureaus in Brussel en Straatsburg, met bijzondere aandacht voor de meerwaarde die zij opleveren;

59.

is bezorgd over de antwoorden op de verzoeken om schriftelijk antwoord over de voorlichtingsbureaus van het Parlement in bepaalde lidstaten, aangezien in de meeste gevallen slechts een fractie van hun exploitatiekosten naar de echte doelstellingen en opdrachten van die bureaus gaat, terwijl het grootste gedeelte wordt besteed aan de huur van kantoren en de salarissen en reiskosten van het personeel;

60.

verzoekt de secretaris-generaal ook de interne communicatie tussen de verschillende directoraten-generaal te verbeteren, zodat bijvoorbeeld de ontwikkeling van nieuwe belangrijke instrumenten zoals de wetgevingstrein bekend wordt bij een breder intern en extern publiek;

LUX-prijs

61.

is ingenomen met de gezamenlijke presentatie in CONT en de Commissie cultuur en onderwijs van een enquête, waarom was gevraagd in het kwijtingsverslag voor 2013, om na te gaan of de LUX-prijs bekendheid geniet, en zo ja, hoe deze in de respectieve lidstaten wordt gezien, en van de bevindingen van die enquête;

62.

herinnert er evenwel aan dat de enquête voornamelijk ging over de vraag of de leden en filmmakers bekend waren met het doel van de LUX-filmprijs, namelijk de burgers tonen dat het Parlement zich inzet voor gemeenschappelijke waarden, zoals mensenrechten en solidariteit, en voor culturele en taalkundige verscheidenheid;

63.

merkt op dat slechts 18 % van de leden van het Parlement — 137 leden van alle fracties en uit alle lidstaten — op de enquête hebben geantwoord, en dat van die leden ruim 90 % de LUX-filmprijs kenden, 75 % het doel ervan begrepen en ruim 80 % een positief beeld van de prijs hadden;

64.

is niet overtuigd van de adequaatheid van de selectiemethode aan de hand waarvan de leden besluiten over de nominaties en de uiteindelijke verkiezing van de prijswinnaar, en verzoekt het Bureau verslag uit te brengen over alternatieve modellen om tot de gewenste resultaten te komen, bijvoorbeeld door een soortgelijk initiatief van filmproductiemaatschappijen zelf te ondersteunen;

65.

stelt vast dat het aantal kijkers de afgelopen jaren weliswaar is gestegen, maar dat 43 000 kijkers in de gehele Europese Unie nog steeds erg weinig is en de vraag doet rijzen of de LUX-prijs wel zin heeft;

Huis van de Europese geschiedenis

66.

betreurt de herhaaldelijke vertragingen die zijn opgetreden bij de opening van het Huis van de Europese geschiedenis, die aanvankelijk gepland was voor maart 2016, vervolgens werd uitgesteld tot september en november 2016 en nu gepland is voor 6 mei 2017;

67.

neemt met bezorgdheid kennis van de aanhoudende discussies over de aard van de tijdelijke exposities van het Huis; beklemtoont het belang van de academische onafhankelijkheid van het Huis van de Europese geschiedenis op het vlak van inhoud en vormgeving van de exposities die uitsluitend op grond van museologische en historische criteria worden bepaald;

68.

is verheugd dat het Huis van de Europese geschiedenis jaarlijks naar schatting 250 000 bezoekers zal ontvangen; wijst erop dat de jaarlijkse exploitatiekosten van deze voorziening vooraf op 13,3 miljoen EUR zijn geraamd; is bezorgd over het naar verhouding lage aantal bezoekers ten opzichte van de hoge exploitatiekosten, gezien het feit dat het Parlement in 2015 326 080 bezoekers ontving en dat de exploitatiekosten slechts 4,3 miljoen EUR bedroegen;

69.

merkt op dat het Parlement en zijn nabije omgeving met de vestiging van het Parlamentarium en de opening van het Huis van de Europese geschiedenis een attractie voor de burgers en een toeristische attractie worden, die de kennis van de rol van het Parlement vergroten en die de burgers laten zien dat het Parlement zich inzet voor gezamenlijke waarden zoals mensenrechten en solidariteit; verzoekt het Bureau te overwegen een dialoog met de plaatselijke autoriteiten op gang te brengen om na te gaan hoe deze autoriteiten kunnen bijdragen aan de financiering en het beheer van het Huis van de Europese geschiedenis;

70.

vraagt het Bureau te overwegen om het beheer van het Huis van de Europese geschiedenis aan te passen aan een meer interinstitutionele aanpak en verdere samenwerking met andere instellingen van de Unie, met name de Commissie en de Raad, te onderzoeken;

71.

is ingenomen met het besluit van de Commissie om jaarlijks 800 000 EUR bij te dragen aan de exploitatiekosten van het Huis van de Europese geschiedenis; is echter van mening dat de Commissie een veel hoger aandeel in het geraamde bedrag voor de jaarlijkse exploitatiekosten voor haar rekening moet nemen;

Directoraat-generaal Personeelszaken (DG PERS)

72.

stelt vast dat op 31 december 2015 in totaal 5 391 ambtenaren en tijdelijke personeelsleden bij het secretariaat-generaal (een stijging met 96 ten opzichte van 31 december 2014) en in totaal 771 ambtenaren en tijdelijke personeelsleden bij de fracties (een stijging met 26 ten opzichte van 31 december 2014) werkzaam waren; met inbegrip van de arbeidscontractanten was DG PERS verantwoordelijk voor 9 402 personeelsleden (een stijging met 467 ten opzichte van 31 december 2014);

73.

stelt vast dat op 1 januari 2015 47 posten van het organigram van het Parlement werden geschrapt overeenkomstig de herziening van het Statuut in 2014 en het MFK voor 2014-2020, zodat er op het organigram in totaal nog 6 739 posten stonden waarvan 5 723 (84,9 %) voor het secretariaat-generaal en 1 016 (15,1 %) voor de fracties; stelt vast dat op 31 december 2015 4,9 % van de posten bij het secretariaat-generaal vacant was, tegen 9,6 % eind 2014;

74.

is verheugd over het feit dat het genderevenwicht in het aantal directeuren-generaal is verbeterd van 18,2 %/81,8 % in 2014 naar 33,3 %/66,7 % in 2015, maar stelt vast dat het genderevenwicht in het aantal directeuren is gedaald van 34 %/66 % in 2014 tot 31,1 %/68,9 % in 2015; herinnert eraan dat de absolute meerderheid van de personeelsleden van het Parlement uit vrouwen bestaat maar dat vrouwen een beperkt percentage van de leidinggevende functies bekleden; stelt vast dat het genderevenwicht in het aantal afdelingshoofden is blijven verbeteren van 30 %/70 % eind 2014 tot 31,2 %/68,8 % eind 2015; onderstreept dat er nog steeds sprake is van onevenwichtigheid in leidinggevende functies en dat een programma voor gelijke kansen voor deze posten van het grootste belang blijft; is vast van mening dat tegen 2019 ten minste 40 % van de leidinggevende functies in het Parlement moet worden bekleed door vrouwen;

75.

is verbaasd dat het raadgevend comité voor de benoeming van hoge ambtenaren uitsluitend uit hoger management bestaat en verzoekt de secretaris-generaal hierin een vertegenwoordiger van een personeelsvereniging op te nemen;

76.

beklemtoont dat geografisch evenwicht, namelijk de relatie tussen het aantal personeelsleden met een bepaalde nationaliteit en het bevolkingsaantal van de betreffende lidstaten, nog steeds een belangrijk element van het personeelsbeheer moet blijven, met name ten aanzien van de lidstaten die sinds 2004 tot de Unie zijn toegetreden; is ingenomen met het feit dat het Parlement gekomen is tot een globaal genomen evenwichtige samenstelling van ambtenaren uit de lidstaten die voor en na 2004 tot de Unie zijn toegetreden; wijst er echter op dat deze lidstaten op de drie werklocaties nog steeds slechts 3 % van de personeelsleden in de categorie „hogere administrateur” (AD12-16) vertegenwoordigen, terwijl zij 21 % van de bevolking van de Unie uitmaken, en dat er op dat vlak nog vooruitgang wordt verwacht;

77.

beseft dat voor bepaalde activiteiten, zoals het beheer van de kantines en schoonmaakwerkzaamheden, uitbesteding de beste optie voor het Parlement was en dat bijgevolg het aantal externe personeelsleden in de gebouwen van het Parlement in bepaalde DG's zelfs hoger kan zijn dan het aantal ambtenaren;

78.

merkt evenwel op dat deze uitbestedingsbesluiten geen verklaring kunnen vormen voor het inzetten van al het externe personeel en dat bijvoorbeeld bij het directoraat-generaal Innovatie en Technologische Ondersteuning (DG ITEC) de verhouding tussen extern personeel en ambtenaren moeilijk te verklaren is;

79.

is van oordeel dat extern personeel niet mag worden gebruikt ter compensatie van de vermindering van het aantal posten als overeengekomen in het kader van de herziening van het Statuut in 2014 en het huidige MFK;

80.

neemt nota van de antwoorden van de secretaris-generaal inzake de voorwaarden die het Parlement heeft toegepast bij het inhuren van externe ondernemingen; onderstreept dat de administratie er zorgvuldig en stelselmatig moet op toezien dat die dienstverleners strikt voldoen aan de wetgeving inzake de arbeidsomstandigheden, veiligheid, sociale rechten enz. van alle extern personeel dat in de gebouwen van het Parlement werkt, zoals kantine- en schoonmaakpersoneel, onderhoudspersoneel enz.; verzoekt het Parlement te voorzien in waarschuwingsmechanismen en regelmatige controles waarmee zowel alleenstaande als stelselmatige gevallen van nalatigheid, misbruik of inbreuken kunnen worden voorkomen en opgespoord, om zo onmiddellijk de nodige maatregelen te kunnen treffen;

81.

merkt op dat de procedure om de beveiligingsdienst van het Parlement te internaliseren, afgerond is en dat de procedure om hetzelfde te doen met de chauffeursdienst nog loopt; verzoekt de secretaris-generaal aan CONT verslag uit te brengen over de lessen die uit deze procedures zijn getrokken en over de eventuele besparingen die ten gevolge daarvan zijn gerealiseerd;

82.

stelt met bezorgdheid vast dat het kantinepersoneel niet overeenkomstig de uren in hun contract wordt uitbetaald in weken waarin de leden elders werkzaam zijn, zoals tijdens achterbanweken of plenaire vergaderingen in Straatsburg, en dat velen van hen gedurende die perioden tijdelijk werkloos zijn, met de bijbehorende nadelige gevolgen voor hun loopbaan en hun inkomen; verzoekt de secretaris-generaal met de verrichter van de kantinediensten te onderhandelen om te komen tot een oplossing in het kader waarvan werknemers elke week gegarandeerd regelmatige uren draaien en een regelmatig salaris krijgen;

83.

stelt vast dat per eind 2015 1 813 geaccrediteerde parlementaire medewerkers bij het Parlement werkzaam waren, tegen 1 686 in het jaar daarvoor; vraagt om speciale aandacht voor de rechten van geaccrediteerde parlementaire medewerkers en plaatselijke medewerkers, wier contracten rechtstreeks gekoppeld zijn aan het mandaat van het parlementslid dat zij bijstaan, rekening houdend met het feit dat geaccrediteerde parlementaire medewerkers statutair personeel zijn, aangezien zij een arbeidsovereenkomst sluiten met het Parlement, terwijl plaatselijke medewerkers onder verschillende nationale wetgevingen vallen;

84.

betreurt het dat het verslag over de evaluatie van de toepassing van de bepalingen betreffende geaccrediteerde parlementaire medewerkers niet vóór eind 2016 aan CONT is voorgelegd, zoals gevraagd in de kwijtingsresolutie voor 2014, en dat het verslag tot op vandaag nog steeds niet is voorgelegd;

85.

wijst erop dat geaccrediteerde parlementaire medewerkers zich bij intimidatie of klokkenluiden in een uitermate kwetsbare positie bevinden, aangezien hun contract gebaseerd is op wederzijds vertrouwen tussen het parlementslid en de medewerker; stelt vast dat als dit vertrouwen ontbreekt, dit op zich een reden is om het contract te beëindigen; stelt voorts vast dat als een lid ontslag moet nemen wegens reputatieschade als gevolg van een strafbaar feit of een andere wetsovertreding, dat normaliter inhoudt dat alle contracten met zijn medewerkers worden opgezegd; vraagt daarom dat de geaccrediteerde parlementaire medewerkers met onmiddellijke ingang beter vertegenwoordigd worden in het adviescomité intimidatie, overeenkomstig het verzoek van het Parlement in het kader van de kwijtingen voor 2013 en 2014; verzoekt het Bureau passende middelen toe te wijzen voor de reis- en verblijfkosten van geaccrediteerde parlementaire medewerkers die eisende partij zijn en die vaak niet de nodige middelen hebben om persoonlijk naar Brussel te komen en hun zaak voor te leggen aan het adviescomité intimidatie; vraagt ook dat bij de volgende herziening van het statuut van de ambtenaren de mogelijkheid van financiële compenserende maatregelen voor geaccrediteerde medewerkers wordt overwogen, teneinde de gelijke behandeling van geaccrediteerde parlementaire medewerkers te garanderen en als erkenning van hun bijzondere kwetsbaarheid in zaken waarin er sprake is van intimidatie of klokkenluiden;

86.

is ingenomen met het voornemen van de administratie om een begin te maken met de aanpassing van de forfaitaire vergoedingen voor dienstreizen naar Straatsburg die geaccrediteerde parlementaire medewerkers ontvangen en die veel lager zijn dan die voor vaste ambtenaren; beklemtoont dat die aanpassing gebaseerd moet zijn op een transparante berekeningsmethode met een directe correlatie met de recente opwaartse herziening van de maxima voor vergoedingen en verblijfskosten voor vaste ambtenaren; benadrukt voorts dat een automatische indexering van de vergoedingen voor toekomstige herzieningen moet worden ingevoerd;

87.

betreurt het dat het Bureau niet heeft gereageerd op het verzoek van het Parlement in zijn kwijtingsresoluties voor 2013 en 2014 om voor geaccrediteerde parlementaire medewerkers dezelfde dagvergoedingen toe te passen als voor de andere personeelsleden; verzoekt de secretaris-generaal om, voordat wijzigingen worden doorgevoerd, een schatting te leveren van de bijkomende kosten die deze aanpassing met zich mee zou brengen; benadrukt tegelijkertijd dat de huidige vergoedingsmaxima voor dienstreizen van geaccrediteerde parlementaire medewerkers sinds 2009 niet meer zijn aangepast en dat het verschil tussen geaccrediteerde parlementaire medewerkers en de overige personeelsleden verder is toegenomen tot ten minste 40 % na de invoering van de nieuwe maxima die de Raad op 9 september 2016 heeft goedgekeurd en die sinds 10 september 2016 tot nu toe alleen werden toegepast op ambtenaren; verzoekt het Bureau derhalve de nodige maatregelen te treffen om een eind te maken aan deze ongelijkheid;

88.

betreurt ten zeerste dat de tewerkstellingsperiode van een geaccrediteerde parlementaire medewerker in geval van overlijden of ontslag van diens lid een einde neemt aan het einde van de kalendermaand; wijst erop dat dit zou kunnen betekenen dat die medewerker helemaal geen opzeggingstermijn krijgt als de ambtstermijn van het lid toevallig op de laatste dag van een bepaalde maand eindigt; vraagt een oplossing voor deze onaanvaardbare toestand bij de volgende herziening van het statuut van de ambtenaren, door de opzeggingstermijn te koppelen aan een welomschreven periode, bijvoorbeeld vier weken, in plaats van het einde van een kalendermaand; vraagt het Bureau voorts snel tijdelijke maatregelen in te voeren die dit probleem voorlopig kunnen oplossen totdat de wettelijke herziening plaatsvindt;

89.

is bezorgd over de vermeende praktijk dat leden geaccrediteerde parlementaire medewerkers verplichten dienstreizen te maken, met name naar Straatsburg, zonder dienstopdracht, zonder kostenvergoeding of gewoon zonder reisvergoeding; is van mening dat een dergelijke praktijk ruimte schept voor misbruik: als geaccrediteerde parlementaire medewerkers zonder dienstopdracht reizen, moeten ze niet alleen de kosten zelf betalen, maar zijn ze ook niet gedekt door de arbeidsverzekering; vraagt het Bureau ervoor te zorgen dat het statuut van de ambtenaren correct wordt toegepast en dat leden die de regels overtreden, worden gestraft;

90.

neemt er nota van dat stagiairs 0,50 EUR korting krijgen op hoofdgerechten in alle selfservicerestaurants in Brussel en Luxemburg en 0,80 EUR korting in Straatsburg; is, gezien de gemiddelde bezoldiging die zij ontvangen en de hoge prijzen die sinds twee jaar worden toegepast, evenwel van mening dat die kortingen te klein zijn om ook maar een minimaal effect op hun budget te hebben; verzoekt de secretaris-generaal een korting toe te kennen die in overeenstemming is met hun inkomsten;

91.

vraagt het Bureau ervoor te zorgen dat geaccrediteerde parlementaire medewerkers die de voorbije twee zittingsperioden ononderbroken hebben gewerkt, sociale rechten en pensioenrechten krijgen; verzoekt de administratie in dit verband te komen met een voorstel dat voor de berekening van de dienstperiode van tien jaar die volgens het statuut van de ambtenaren vereist is, rekening houdt met het besluit om in 2014 vervroegde verkiezingen te houden en met de tijd die besteed is aan de aanwervingsprocedure;

92.

vraagt de Conferentie van voorzitters de mogelijkheid te overwegen dat geaccrediteerde parlementaire medewerkers onder bepaalde, nog vast te stellen voorwaarden leden vergezellen tijdens officiële parlementaire delegaties en dienstreizen, zoals reeds door verschillende leden gevraagd is;

93.

verzoekt de secretaris-generaal en het Bureau problemen te behandelen en op te lossen die voornamelijk te wijten zijn aan de recentste wijziging aan de voorwaarden in verband met geaccrediteerde parlementaire medewerkers (zoals vertraging bij het ondertekenen van arbeidsovereenkomsten, onderbreking ervan, vervroegde Europese verkiezingen enz.) en die ernstige gevolgen kunnen hebben voor de toekomstige verwerving van arbeidsrechten door die medewerkers; vraagt dat vertegenwoordigers van de geaccrediteerde parlementaire medewerkers worden betrokken bij het zoeken naar oplossingen;

94.

verzoekt het Parlement om met het oog op gelijke kansen en naleving van arbeidsrechten richtsnoeren vast te stellen voor de toekenning van een graad aan geaccrediteerde parlementaire medewerkers en voor elke functiegroep bijbehorende duidelijke functieomschrijvingen, verantwoordelijkheden en taken vast te stellen;

95.

stelt vast dat in 2015 154 dienstverbanden werden beëindigd, waarvan 126 pensioneringen, 13 gevallen van invaliditeit, negen ontslagnemingen en zes overlijdens; verzoekt de secretaris-generaal om artikel 16, lid 4, van het statuut van de ambtenaren betreffende potentiële belangenconflicten na beëindiging van de dienst bij het Parlement strikt toe te passen, met name in geval van ontslagneming; onderstreept dat het opvallend is dat er nooit gevallen van potentiële belangenconflicten zijn gepubliceerd;

96.

stelt met bezorgdheid vast dat er geen speciale regelingen voor personeelsleden zijn getroffen voor het geval dat een lidstaat uittreedt uit de Unie; erkent dat deze kwestie alle Europese instellingen aangaat; verzoekt de secretaris-generaal dan ook met de Commissie te overleggen om ervoor te zorgen dat Britse personeelsleden niet de dupe worden van de brexit en dat hun statutaire, contractuele en verworven rechten volledig worden gewaarborgd;

97.

vraagt dat opleidingscursussen efficiënter worden georganiseerd om ze aan te passen aan de specifieke behoeften van geaccrediteerde parlementaire medewerkers; vraagt met name dat de administratie rekening houdt met het rooster van de parlementaire werkzaamheden en de werkzaamheden van de leden, en tijdschema's op maat en specifieke onderwerpen vaststelt;

98.

wijst erop dat 43 % van het personeel van het Parlement van oordeel is dat telewerken een positief effect zou hebben op hun arbeidssatisfactie; onderstreept dat het Parlement de enige instelling is die in haar werkafspraken nog niet heeft voorzien in telewerken en glijdende werkuren, terwijl beide regelingen in de meeste andere instellingen al jaren worden toegepast, vooral bij de Commissie, waar zij aantoonbaar tot een hogere productiviteit en een betere levenskwaliteit voor het personeel hebben geleid; neemt er nota van dat het Parlement in oktober 2016 occasioneel telewerken heeft ingevoerd; verzoekt de secretaris-generaal aan alle betrokken diensten, met inbegrip van de leden en hun medewerkers, verslag uit te brengen over de toepassing van deze dienst; vraagt ook dat glijdende werkuren zo snel mogelijk in de werkregelingen van het Parlement worden opgenomen;

99.

vraagt het Parlement zijn regels betreffende door leden en fracties aangeboden stages te wijzigen om de situatie van stagiairs in het Parlement te verbeteren, met onder meer een fatsoenlijke vergoeding, de vaststelling van een beperkte duur voor stages en een leerovereenkomst;

DG FINS

Door het Parlement gegunde opdrachten

100.

stelt met tevredenheid vast dat het Parlement op zijn website jaarlijks een volledige lijst publiceert van alle contractanten aan wie het opdrachten met een waarde van meer dan 15 000 EUR heeft gegund, met de naam en het adres van de contractant, het type en voorwerp van de opdracht, de duur en waarde ervan, de gevolgde procedure en het desbetreffende directoraat-generaal;

101.

wijst erop dat deze lijst verder gaat dan de in het Financieel Reglement uiteengezette transparantievereisten; spoort alle instellingen van de Unie aan om volledige informatie te verstrekken over alle contractanten en opdrachten die via openbare aanbesteding zijn gegund, met inbegrip van gevallen van rechtstreekse gunning of niet-openbare procedures;

102.

onderschrijft de conclusie van de Rekenkamer dat de instellingen van de Unie één openbaar register met informatie over hun aanbestedingen moeten opzetten om een doeltreffende monitoring achteraf van hun aanbestedingsactiviteiten mogelijk te maken;

103.

wijst erop dat de dienstverlening van het reisagentschap van het Parlement, ondanks eerdere aansporingen tot verbetering, ondermaats blijft aangezien de prijzen relatief hoog zijn en het reisagentschap er niet in geslaagd is afspraken met de grote luchtvaartmaatschappijen te maken over voordeliger prijzen en meer flexibiliteit bij het organiseren van reizen;

104.

verzoekt het reisagentschap actief te trachten lagere prijzen aan te bieden, ongeacht de luchtvaartmaatschappij; vraagt dat het reisagentschap een feedbackprocedure invoert (klantentevredenheidsenquêtes) om na te gaan op welke gebieden nog vooruitgang kan worden geboekt;

Vrijwillig pensioenfonds

105.

stelt vast dat het geraamde actuarieel tekort van het vrijwillig pensioenfonds eind 2015 was opgelopen tot 276,8 miljoen EUR; stelt voorts vast dat de in aanmerking te nemen netto activa en de actuariële vastlegging eind 2015 155,5 miljoen EUR, respectievelijk 432,3 miljoen EUR bedroegen;

106.

herinnert eraan dat deze geraamde toekomstige verplichtingen weliswaar over meerdere decennia gespreid zijn, maar stelt vast dat het vrijwillig pensioenfonds in 2015 in totaal 15,8 miljoen EUR heeft uitbetaald;

107.

wijst erop dat dit aanleiding geeft tot bezorgdheid met betrekking tot de mogelijke uitputting van het fonds en dat het Parlement garant staat voor de pensioenuitkeringen indien en wanneer dit fonds niet in staat blijkt aan zijn verplichtingen te voldoen;

108.

verzoekt het Bureau zo spoedig mogelijk een beoordeling uit te voeren van de huidige situatie van het pensioenfonds;

109.

herinnert aan paragraaf 112 van de kwijtingsresolutie van vorig jaar (5), waarin werd gevraagd de huidige toestand van het pensioenfonds te beoordelen; betreurt het dat die beoordeling nog niet heeft plaatsgevonden;

110.

herinnert eraan dat het Hof van Justitie in 2013 heeft geoordeeld dat het besluit om de pensioengerechtigde leeftijd voor de leden van het fonds te verhogen van 60 tot 63 jaar om een vroegtijdige uitputting van het kapitaal te voorkomen en deze leeftijd in overeenstemming te brengen met die waarin het nieuwe statuut van de leden voorziet, rechtsgeldig was;

111.

merkt op dat nationale pensioenfondsen normaliter aan strikte normen moeten voldoen en geen actuarieel tekort mogen hebben, terwijl het vrijwillig pensioenfonds nu wordt geconfronteerd met een actuarieel tekort van 64 % van de actuariële vastlegging; verzoekt de secretaris-generaal een uitgebreid actieplan aan het Bureau voor te leggen om een voortijdige uitputting van het fonds te voorkomen;

Overige aangelegenheden

112.

betreurt het dat bij de selectie van de financiële instellingen die het Parlement voor zijn betalingen en rekeningen inhuurt, geen aandacht wordt besteed aan het beleid van die instellingen op het vlak van maatschappelijk verantwoord ondernemen, en verzoekt de secretaris-generaal ervoor te zorgen dat het Parlement in de toekomst in eerste instantie zaken doet met financiële instellingen die een investeringsbeleid voeren dat is gericht op duurzaamheid en andere aspecten van maatschappelijk verantwoord ondernemen;

113.

onderstreept dat het Parlement in 2015 gemiddeld 106,25 miljoen EUR op bankrekeningen had staan zonder dat dit enige rente-inkomsten opleverde; verzoekt de secretaris-generaal na te gaan of zo'n hoog bedrag aan liquide middelen nodig is en met name het beheer van de kasmiddelen in dit opzicht te verbeteren, en na te gaan hoe het rendement van deze deposito's kan worden verhoogd;

DG ITEC

114.

is tevreden over de tenuitvoerlegging van de strategische richtsnoeren 2014-2019 door DG ITEC; meent dat er weliswaar tal van veranderingen in de elektronische werkomgeving voor de leden en het personeel worden doorgevoerd, maar dat de gevolgen van deze veranderingen, inclusief nieuwe mogelijkheden, relatief weinig bekend zijn en hoofdzakelijk binnen DG ITEC worden ontwikkeld; dringt aan op nauwere samenwerking tussen DG ITEC en DG COMM om de interne en externe communicatie over de vele reeds doorgevoerde of nog door te voeren innovaties te verbeteren;

115.

begrijpt dat DG ITEC zich inspant om het aantal hits voor de webpagina's van het Parlement in de zoekmachine van Google te vergroten; is evenwel van oordeel dat ook de zoekmachine op de website van het Parlement zelf zinvolle resultaten moet opleveren, zodat de gebruikers de portaalsite daadwerkelijk kunnen gebruiken om snel op de betreffende webpagina's terecht te komen; is bezorgd over het feit dat deze zoekmachine momenteel niet naar behoren werkt en verzoekt de secretaris-generaal alles in het werk te stellen om tot een snelle oplossing van dit al lang bestaande probleem te komen;

116.

stelt met bezorgdheid vast dat er, hoewel bij DG ITEC op jaarbasis voor meer dan 35 miljoen EUR aan nieuwe hardware is besteed, geen duidelijk beleid voor een milieuvriendelijke en sociaal duurzame aanschaf is, en verzoekt de secretaris-generaal daartoe een actieplan uit te werken om ervoor te zorgen dat in de toekomst in alle aanbestedingsprocedures voor hardware milieu- en sociale selectiecriteria worden opgenomen;

117.

vraagt DG ITEC alle webpagina's van het Parlement toegankelijk te maken voor mobiele apparatuur omdat de huidige interfaces nauwelijks compatibel zijn met mobiele apparatuur, ook al gebruiken veel bezoekers van de pagina's een tablet of mobiele telefoon om de websites van het Parlement en de bevoegde commissies te raadplegen; stelt voor om maatregelen toe te passen die de toegankelijkheid van de webpagina's voor mobiele apparatuur merkbaar en binnen een redelijke termijn verbeteren;

118.

acht het van essentieel belang voor het mandaat van de leden dat de printers in hun kantoren blijven staan; wijst erop dat goedkope generische inktpatronen mogelijk tot gevaarlijke emissieniveaus van deeltjes en gezondheidsschade kunnen leiden; vraagt daarom dat DG ITEC en het directoraat-generaal voor Infrastructuur en Logistiek (DG INLO) maatregelen nemen om de aankoop van milieuvriendelijke printers te bevorderen en te garanderen dat er uitsluitend originele inktpatronen worden gebruikt, en ervoor te zorgen dat leden en hun medewerkers de beschikking kunnen hebben over printers in de strategische nabijheid van maar niet in hun kantoor;

119.

neemt er kennis van dat het Bureau op 7 september 2015 een beveiligingsbeleid voor informatie- en communicatietechnologiesystemen (ICT-beveiligingsbeleid) heeft goedgekeurd; onderstreept dat, in de huidige mondiale context, dringend een aanzienlijk robuuster ICT-beveiligingsbeleid moet worden gevoerd dat volledig gericht is op het beheer van risico's in verband met cyberveiligheid; is in deze context verheugd over de benoeming van een cyberbeveiligingsfunctionaris bij het Parlement;

120.

herhaalt zijn in de kwijtingsresolutie voor 2014 gedaan verzoek om de oprichting van een systeem voor vroegtijdige waarschuwing in noodgevallen, met behulp waarvan DG ITEC, in samenwerking met het directoraat-generaal Beveiliging en Veiligheid (DG Safe), snel via sms of e-mail berichten kan versturen naar leden en personeelsleden die hun naam op een lijst hebben laten zetten om in specifieke noodsituaties te worden gewaarschuwd;

121.

complimenteert DG ITEC met de installatie van wifi in alle gebouwen van het Parlement; merkt evenwel op dat de wifi in de plenaire vergaderzaal in Straatsburg onbetrouwbaar is, met name wanneer tijdens stemmingen of belangrijke debatten veel leden het systeem tegelijkertijd gebruiken; verzoekt de secretaris-generaal dit te verhelpen;

Directoraat-generaal Extern Beleid van de Unie

122.

is verheugd dat een aantal openbare vergaderingen van de interparlementaire delegaties al via webstreaming worden uitgezonden; verzoekt de secretaris-generaal deze dienst, alsook de inhoud van de webpagina's van de delegaties, verder te ontwikkelen en uit te breiden;

DG INLO

123.

merkt op dat de gebouwenstrategie voor de middellange termijn van 2010 op het ogenblik wordt herzien; vraagt dat deze strategie wordt uitgebreid tot de langere termijn en dat er een casestudy in wordt opgenomen van de te verwachten gevolgen van de brexit;

124.

is verheugd dat de leden en hun medewerkers vanaf 2019 meer kantoorruimte in Straatsburg zullen krijgen; verzoekt de secretaris-generaal ervoor te zorgen dat, zolang een oplossing voor één vergaderplaats voor het Parlement uitblijft, het minimumaantal vierkante meters per medewerker conform de huidige regelgeving inzake arbeidsomstandigheden wordt gegarandeerd, aangezien het Parlement zich momenteel in een delicate positie bevindt omdat het zich bewust niet aan de regels inzake minimale kantoorruimte houdt;

125.

betreurt ten zeerste dat er is besloten om het meubilair in de kantoren van de leden en hun medewerkers in Brussel te vervangen en vraagt dat daar onmiddellijk een einde aan wordt gemaakt; merkt op dat het overgrote deel van het meubilair nog perfect bruikbaar en presentabel is en dat er dus geen enkele reden is om het te vervangen; is van mening dat feedback van een aantal leden (in plaats van een algemene rondvraag) geen voldoende reden voor de verandering is, net zo min als de argumenten met betrekking tot smaak, mode of ouderwetse stijl die de administratie aanvoert; meubels dienen enkel te worden vervangen bij duidelijke tekenen van beschadiging, ernstige slijtage of specifieke dan wel algemene risico's voor de gezondheid op het werk (bijvoorbeeld om de ergonomie van de bureaustoelen te verbeteren); wijst erop dat het imago van het Parlement, en meer bepaald van de leden, bij de burgers en in de publieke opinie terecht ernstig zou kunnen worden geschaad door dergelijke kwesties in verband met uiterlijk vertoon, zeker in tijden van economische crisis en de daaruit voortvloeiende budgettaire krapte;

126.

is zich ervan bewust dat ingevolge de besluiten van het Bureau van 2013 en 2015 voor cateringcontracten geen rechtstreekse subsidies uit de begroting van het Parlement worden uitgekeerd; is evenwel bezorgd over het feit dat bepaalde diensten in 2015 werden aangeboden tegen hogere prijzen dan de marktprijzen; verwijst in dit verband naar de tijdens vergaderingen geserveerde koffie; merkt op dat de prijzen in augustus 2016 zijn herzien;

127.

betreurt ten zeerste de willekeurige, subjectieve en onevenredige criteria die zijn gebruikt bij de procedure voor het aanwerven van chauffeurs toen deze dienst in 2016 om veiligheidsredenen werd geïnternaliseerd; betreurt dat in de procedure geen rekening is gehouden met de vaardigheden en de ervaring die de chauffeurs hebben opgedaan in de jaren dat zij in nauw contact met de leden hebben gewerkt en een vertrouwensband met hen hebben opgebouwd, noch met het feit dat veel van de chauffeurs die hun baan hebben verloren, op een leeftijd zijn gekomen waarop het moeilijk is om een nieuwe baan te vinden;

Directoraat-generaal Vertolking en Conferenties (DG INTE)

128.

maakt zich zorgen over de problematische sociale dialoog tussen DG INTE en de vertegenwoordigers van de tolken, die in januari 2014 op gang is gebracht en die tot dusverre nog niet tot een akkoord heeft geleid; verzoekt de secretaris-generaal een bemiddelingsprocedure tussen de betrokken partijen in te leiden met het oog op een beter wederzijds begrip van de diverse standpunten en te komen tot een voor alle partijen aanvaardbare oplossing;

129.

uit zijn tevredenheid over de vooruitgang die reeds is geboekt bij de modernisering van DG INTE, met name in verband met de betere beschikbaarheid van tolken, de lichte stijging van het aantal uren die tolken aan vertolking besteden en de betere spreiding van hun werklast; merkt op dat de berekeningsmethode voor de statistieken moet worden toegelicht en dat alle jaarlijkse vakanties en ziekteverloven nu zijn verwijderd uit de berekening van het gemiddelde aantal uren dat tolken in de tolkencabine doorbrengen;

130.

vraagt de secretaris-generaal informatie te verstrekken over de maatregelen die sinds de aanneming van de kwijtingsresolutie voor 2014 zijn genomen met het oog op een efficiënter en effectiever gebruik van de middelen bij het organiseren van vergaderingen door een stroomlijning van het conferentiebeheer in het Parlement;

DG Safe

131.

is verheugd dat er onafgebroken werk is gemaakt van de beveiliging en veiligheid op en rond de gebouwen van het Parlement; beseft dat voor de beveiliging in het Parlement een moeilijk evenwicht moet worden gezocht tussen enerzijds het nemen van een aantal beschermende maatregelen en anderzijds een al te zeer op beveiliging gericht systeem dat de werking van het Parlement vertraagt; dringt er niettemin op aan om de beveiliging van het Parlement verder te versterken en verzoekt de secretaris-generaal ervoor te zorgen dat de personeelsleden correct worden opgeleid en in staat zijn hun taken professioneel te vervullen, ook in noodsituaties;

132.

verzoekt de secretaris-generaal ervoor te zorgen dat er actief wordt gestreefd naar samenwerking tussen de instellingen van de Unie alsook samenwerking met de Belgische, Franse en Luxemburgse autoriteiten;

133.

verzoekt DG ITEC en DG Safe de capaciteit op het gebied van cyberbeveiliging te versterken in het licht van de grotere dreiging van cyberaanvallen van de afgelopen maanden;

Milieuvriendelijk Parlement

134.

herinnert eraan dat het Bureau op 19 april 2004 met het milieubeheersysteem (EMAS)-project is begonnen; stelt vast dat het Bureau in 2016 een herzien milieubeleid heeft goedgekeurd in het kader waarvan de inzet van het Parlement voor continue milieuverbetering gehandhaafd blijft en wordt herbevestigd;

135.

is ingenomen met de oprichting van de interinstitutionele helpdesk voor groene overheidsopdrachten, die nu volledig moet worden geïmplementeerd met duidelijke streefcijfers ter zake en meer inspanningen op het vlak van interne informatie over groene overheidsopdrachten en de bevordering en doeltreffende aansturing ervan op te drijven; onderstreept ook het feit dat dienstverleners die in onderaanneming werken, zich aan de regels moeten houden; betreurt in dit verband dat in het Parlement veel plastic flessen, bekers, houders en verpakkingen worden gebruikt;

136.

wijst erop dat het Parlement heeft toegezegd zijn CO2-emissies per fte tegen 2020 met 30 % te verminderen ten opzichte van 2006; is verheugd dat deze indicator tussen 2006 en 2015 met ongeveer 24,3 % is gedaald;

137.

acht het dan ook van het allergrootste belang dat het Parlement voor zichzelf nieuwe, meer verregaande kwantitatieve doelen stelt die regelmatig door de verantwoordelijke diensten moeten worden getoetst; wijst in dit verband op het besluit van het Bureau van 2015 om de totale CO2-uitstoot van het Parlement, inclusief de emissies van vluchten van leden tussen hun land van herkomst en de plaatsen van werkzaamheden van het Parlement, te compenseren;

138.

herinnert het Parlement aan zijn toezegging in het kader van Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad (6) betreffende energie-efficiëntie, waarin wordt bepaald dat het, onverminderd de voorschriften betreffende de begroting en de overheidsopdrachten, op de gebouwen waarvan het eigenaar en gebruiker is de voorschriften zal toepassen die krachtens de artikelen 5 en 6 van die richtlijn ook gelden voor de gebouwen van de centrale overheid van de lidstaten, vanwege de grote zichtbaarheid van de gebouwen en de leidende rol die het Parlement dient te vervullen ten aanzien van de energie-efficiëntie van gebouwen; onderstreept dat het dringend nodig is om de daad bij het woord te voegen, vooral in het licht van de geloofwaardigheid van het Parlement bij de huidige herzieningen van de energieprestaties van gebouwen en de richtlijnen inzake energie-efficiëntie;

139.

verzoekt het Bureau een regeling te onderzoeken om het gebruik van duurzamere en efficiëntere vervoerswijzen voor het woon-werkverkeer te stimuleren;

140.

is ingenomen met het initiatief van het Parlement met betrekking tot de toepassing van een alomvattend beleid ter beperking van voedselverspilling; verzoekt het Parlement ervoor te zorgen dat voedselverspilling actief wordt voorkomen door alle cateraars in alle vestigingen van het Parlement; verzoekt het Parlement het schenken van onverkochte voeding aan liefdadigheidsinstellingen te intensiveren;

141.

gaat ervan uit dat de invoering van een doeltreffend reserveringssysteem voor vergaderruimten en een bijbehorend kadaster veel mogelijkheden biedt met het oog op kostenbesparingen en milieu-inspanningen van het Parlement, en vraagt de secretaris-generaal deze aanpak dienovereenkomstig te bevorderen;

Fracties (begrotingspost 4 0 0)

142.

merkt op dat de voor 2015 op begrotingspost 4 0 0 opgenomen kredieten voor de fracties en de niet-fractiegebonden leden als volgt werden gebruikt:

Fractie

2015

2014 (*2)

Jaarlijkse kredieten

Eigen middelen en overgedragen kredieten (*1)

Uitgaven

Gebruikmakingspercentage van de jaarlijkse kredieten (%)

Overdrachten naar de volgende periode

Jaarlijkse kredieten

Eigen middelen en overgedragen kredieten

Uitgaven

Gebruikmakingspercentage van de jaarlijkse kredieten (%)

Overdrachten naar de volgende periode (2011)

PPE

17 440

10 198

17 101

98,06

8 720

19 919

7 908

17 796

89,34

9 960

S

15 256

5 748

15 379

100,81

5 625

15 619

4 653

14 850

95,07

5 422

ECR

5 959

1 614

5 065

84,99

2 509

5 014

1 060

4 476

105,43

1 598

ALDE

5 692

2 517

5 865

103,03

2 344

6 214

1 774

5 491

88,35

2 498

GUE/NGL

4 305

1 256

3 832

89,02

1 729

3 527

417

2 689

76,62

1 255

Verts/ALE

4 153

1 293

3 890

93,67

1 556

4 292

1 389

4 396

88,41

1 287

EFDD

3 843

1 643

3 629

94,45

1 856

3 231

1 142

2 708

88,83

1 615

ENF

1 587

0

827

52,09

760

 

 

 

 

 

Niet-fractiegebonden leden

1 627

533

1 001

61,51

214

1 991

441

1 281

64,32

533

Totaal

59 860

24 803

56 588

94,53

25 312

59 807

18 784

53 687

89,76

24 168

143.

verwijst naar de aanbeveling van de Rekenkamer in haar jaarverslag die als volgt luidt: „Het Europees Parlement dient het bestaande controlekader voor de uitvoering van aan fracties toegewezen begrotingskredieten te herzien. Daarnaast moet het Europees Parlement betere begeleiding bieden door versterkte monitoring van de toepassing door de fracties van de regels inzake de goedkeuring en betaling van uitgaven en inzake aanbestedingsprocedures”;

Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen

144.

merkt op dat de voor 2015 op begrotingspost 4 0 2 opgenomen kredieten als volgt werden gebruikt (7):

Partij

Afkorting

Eigen middelen (*3)

Subsidie EP

Totale inkomsten

EP-subsidie als % van de subsidiabele uitgaven (max. 85 %)

Ontvangsten-overschot (overgedragen naar reserves) of -verlies

Europese Volkspartij

EVP

1 926

8 053

12 241

85

363

Partij van Europese Sociaaldemocraten

PES

1 246

5 828

8 024

85

40

Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa

ALDE

561

2 093

2 789

85

90

Europese Groenen

EGP

480

1 666

2 245

85

83

Alliantie van Europese Conservatieven en Hervormers

AECR

395

1 952

2 401

85

8

Europese Linkse Partij

EL

372

1 484

2 044

85

71

Europese Democratische Partij

EDP/PDE

120

457

577

85

0

EUDemocraten

EUD

55

292

370

85

3

Europese Vrije Alliantie

EFA

127

636

845

85

0

Europese Christelijke Politieke Beweging

ECPM

87

461

560

85

4

Europese Alliantie voor Vrijheid

EAF

94

494

588

85

7

Alliantie van Europese Nationale Bewegingen

AENM

53

292

399

85

0

Beweging voor een Europa van Vrijheid en Democratie

MENF

161

401

562

85

0

Alliantie voor Directe Democratie in Europa

ADDE

250

821

1 070

85

– 403

Beweging voor een Europa van Vrijheden en Democratie

MELD

91

44

226

85

– 208

Totaal

 

6 017

24 974

34 943

85

59

145.

merkt op dat de voor 2015 op begrotingspost 4 0 3 opgenomen kredieten als volgt werden gebruikt (8):

Stichting

Afkorting

Gelieerd aan partij

Eigen middelen (*4)

Subsidie EP

Totale inkomsten

EP-subsidie als % van de subsidiabele uitgaven (max. 85 %)

Wilfried Martens Centrum voor Europese Studies

WMCES

EVP

949

4 725

5 674

85

Foundation for European Progressive Studies

FEPS

PES

847

3 848

4 695

85

Europees Liberaal Forum

ELF

ALDE

183

880

1 063

85

Green European Foundation

GEF

EGP

163

914

1 077

85

Transform Europe

TE

EL

159

847

1 066

85

Institute of European Democrats

IED

PDE

47

284

331

85

Centrum Maurits Coppieters

CMC

EFA

57

241

298

85

New Direction — Foundation for European Reform

ND

AECR

323

1 100

1 423

85

European Foundation for Freedom

EFF

EAF

47

268

315

85

Organisation For European Interstate Cooperation

OEIC

EUD

33

132

165

85

Christian Political Foundation for Europe

CPFE

ECPM

51

267

318

85

Foundation for a Europe of Liberties and Democracy

FELD

MELD

50

248

298

85

Instituut voor Directe Democratie in Europa

IDDE

ADDE

144

673

817

85

European Identities and Traditions

EIT

AENM

32

169

201

85

Totaal

 

 

3 085

14 596

17 681

85

146.

stelt met bezorgdheid vast dat bij de Alliantie voor Directe Democratie in Europa, de Beweging voor een Europa van Vrijheden en Democratie, het Initiatief voor Directe Democratie in Europa en de Stichting voor een Europa van Vrijheden en Democratie ernstige onregelmatigheden aan het licht zijn gekomen met betrekking tot verboden directe of indirecte financiering van nationale partijen en schenkingen;

147.

uit zijn bezorgdheid over het risico op reputatieschade voor het Parlement van zulke onregelmatigheden en is ervan overtuigd dat snelle en doeltreffende actie nodig is om soortgelijke onregelmatigheden in de toekomst aan te pakken en te voorkomen; is echter van mening dat deze onregelmatigheden zich slechts bij een beperkt aantal politieke partijen en stichtingen hebben voorgedaan; is van mening dat die onregelmatigheden niet mogen leiden tot het in twijfel trekken van het financieel beheer van de andere politieke partijen en stichtingen;

148.

is zich ervan bewust dat de nieuwe verordeningen, namelijk Verordening (EU, Euratom) nr. 1141/2014 en Verordening (EU, Euratom) nr. 1142/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 (9), vanaf het begrotingsjaar 2018 van toepassing zullen zijn op de financiering van Europese politieke partijen en stichtingen, dat de onlangs ingestelde Autoriteit voor Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen een belangrijke rol krijgt en dat er in het Bureau nog wordt gediscussieerd over de voorstellen van de secretaris-generaal voor de aanpak van een aantal kwesties die niet door die verordeningen worden geregeld; verzoekt de intern controleur van het Parlement zo spoedig mogelijk na de inwerkingtreding van de nieuwe verordeningen een nieuw controleverslag op te stellen over de financiering van de Europese politieke partijen en stichtingen;

149.

meent dat het in dit verband cruciaal is om elke tekortkoming van het huidige systeem van interne en externe controles te onderzoeken als het erom gaat ernstige onregelmatigheden te voorkomen; neemt kennis van de verklaringen van de externe controleur, EY, dat zijn controles bedoeld zijn om met redelijke zekerheid te kunnen vaststellen dat de jaarrekeningen geen onjuistheden van wezenlijk belang vertonen, dat de organisatie heeft voldaan aan de betreffende voorschriften en dat het bewijsmateriaal ter staving van het advies steekproefsgewijs is onderzocht; neemt voorts ter kennis dat de controle geen onderzoek inhoudt naar frauduleuze verklaringen en documenten en dat bijgevolg slechts een beperkt inzicht wordt verkregen in de onderzochte financiële activiteiten;

150.

neemt er nota van dat bij DG FINS weinig personele middelen (2 fte's) zijn toegewezen voor de controle van de rekeningen van Europese politieke partijen en stichtingen; is er vast van overtuigd dat daarvoor, gezien het grote risico op reputatieschade, meer middelen moeten worden ingezet;

151.

verzoekt het Bureau om, voor zover het vertrouwelijkheidsbeginsel dit toelaat, de toegang tot de onderliggende documenten in de definitieve verslagen van de Europese politieke partijen en stichtingen te vergemakkelijken, in het bijzonder de rekeningen en de verrichte controles;

152.

vraagt dat de onlangs ingestelde Autoriteit na haar eerste jaar van activiteit, namelijk 2017, een voortgangsverslag aan het Parlement voorlegt; verzoekt de secretaris-generaal ervoor te zorgen dat de autoriteit de beschikking krijgt over alle noodzakelijke middelen om haar taken te vervullen.


(1)  Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884).

(2)  Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65).

(3)  PB C 436 van 24.11.2016, blz. 2.

(4)  Verordening (EU, Euratom) nr. 1141/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende het statuut en de financiering van Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen (PB L 317 van 4.11.2014, blz. 1).

(5)  PB L 246 van 14.9.2016, blz. 3.

(6)  Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1).

(*1)  alle bedragen × 1 000 EUR.

(*2)  2014 bestond in verband met de Europese verkiezingen in mei 2014 uit twee begrotingsjaren. De cijfers voor 2014 in de tabel zijn de geconsolideerde bedragen.

(7)  

Opm.:

alle bedragen × 1 000 EUR.

Noot (1): overeenkomstig artikel 125, lid 6, van het Financieel Reglement omvatten de inkomsten de overdrachten uit het voorgaande jaar.

(*3)  alle bedragen × 1 000 EUR.

(8)  

Opm.:

alle bedragen × 1 000 EUR.

(*4)  alle bedragen × 1 000 EUR.

(9)  Verordening (EU, Euratom) nr. 1142/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 tot wijziging van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 wat betreft de financiering van Europese politieke partijen (PB L 317 van 4.11.2014, blz. 28).


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/22


BESLUIT (EU) 2017/1604 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling II — Europese Raad en Raad

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015 (1),

gezien de geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015 (COM(2016) 475 — C8-0271/2016) (2),

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015, vergezeld van de antwoorden van de instellingen (3),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (4) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 314, lid 10, en de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (5), en met name de artikelen 55, 99, 164, 165 en 166,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0131/2017),

1.

stelt zijn besluit tot verlening van kwijting aan de secretaris-generaal van de Raad voor de uitvoering van de begroting van de Europese Raad en de Raad voor het begrotingsjaar 2015 uit;

2.

formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de Europese Raad, de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie van de Europese Unie, de Rekenkamer, de Europese Ombudsman, de Europese toezichthouder voor gegevensbescherming en de Europese Dienst voor extern optreden, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB L 69 van 13.3.2015.

(2)  PB C 380 van 14.10.2016, blz. 1.

(3)  PB C 375 van 13.10.2016, blz. 1.

(4)  PB C 380 van 14.10.2016, blz. 147.

(5)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/23


RESOLUTIE (EU) 2017/1605 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling II — Europese Raad en Raad

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling II — Europese Raad en Raad,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0131/2017),

A.

overwegende dat de kwijtingsautoriteit, in het kader van de kwijtingsprocedure, sterk de nadruk legt op het bijzonder belang van het verder versterken van de democratische legitimiteit van de -instellingen van de Unie door de transparantie en de verantwoordingsplicht te vergroten, en het uitvoeren van het concept van resultaatgericht begroten en een goed personeelsbeheer;

1.   merkt op dat de Rekenkamer op basis van haar controlewerkzaamheden heeft geconcludeerd dat de betalingen als geheel over het per 31 december 2015 afgesloten jaar met betrekking tot de administratieve en andere uitgaven van de instellingen en organen geen materiële fouten vertonen;

2.   stelt verheugd vast dat de Rekenkamer in haar jaarverslag van 2015 over de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 („het verslag van de Rekenkamer”) opmerkt dat er geen significante tekortkomingen zijn vastgesteld met betrekking tot de gecontroleerde aspecten inzake personele middelen en aanbesteding door de Europese Raad en de Raad;

3.   merkt op dat de Europese Raad en de Raad in 2015 een totale begroting hadden van 541 791 500 EUR (534 202 300 EUR in 2014) met een uitvoeringspercentage van 92,6 %;

4.   neemt ter kennis dat de begroting van de Raad voor 2015 met 7,6 miljoen EUR (+ 1,4 %) is toegenomen;

5.   neemt kennis van de publicatie door het secretariaat-generaal van de Raad van de jaarlijks activiteitenverslagen van de Juridische Dienst, het Communicatie en Documentbeheer en de directoraten-generaal Administratie;

6.   neemt kennis van de in het jaarlijks activiteitenverslag Administratie verstrekte uitleg voor structurele onderbesteding; is niettemin bezorgd over het hoge niet-bestede percentage in bepaalde categorieën; spoort aan tot de ontwikkeling van kernprestatie-indicatoren voor het verbeteren van de begrotingsprogrammering;

7.   blijft verontrust over het zeer hoge aantal kredieten die van 2015 naar 2016 zijn overgedragen, met name wat de materiële vaste activa betreft;

8.   herhaalt dat de begroting van de Europese Raad en die van de Raad moeten worden gescheiden, voor een transparanter financieel beheer van de instellingen en om ervoor te zorgen dat beide instellingen beter aan hun verantwoordingsplicht kunnen voldoen;

9.   dringt aan op een overzicht van het personeel, opgesplitst naar categorie, rang, geslacht, nationaliteit en gevolgde beroepsopleiding;

10.   benadrukt dat geografisch evenwicht, met name met betrekking tot de nationaliteit van het personeel en de grootte van de lidstaten, een belangrijk element in het middelenbeheer moet blijven, in het bijzonder met betrekking tot de lidstaten die sinds 2004 tot de Unie zijn toegetreden; is verheugd over het feit dat de Europese Raad en Raad een evenwichtige samenstelling van ambtenaren hebben weten te bewerkstelligen vanuit de lidstaten die voor en na 2004 tot de Unie zijn toegetreden, maar wijst erop dat lidstaten die in 2004 of daarna tot de Unie zijn toegetreden in de hogere bestuurslagen en in leidinggevende functies nog steeds ondervertegenwoordigd zijn en dat er op dit gebied nog vooruitgang wordt verwacht;

11.   wijst op het bestaan van een genderevenwichtsbeleid in het secretariaat-generaal van de Raad; is verheugd over de positieve trend wat betreft het genderevenwicht in het management; dringt er echter bij de Raad op aan zijn inspanningen verder te intensifiëren en wijst daarbij op het feit dat eind 2015 de mate van genderevenwicht nog steeds slechts 30 %/70 % bedroeg;

12.   is ingenomen met de informatie over beroepswerkzaamheden van voormalige hoge ambtenaren van het secretariaat-generaal van de Raad nadat zij de dienst (1) in 2015 hadden verlaten; steunt de volledige transparantie en jaarlijkse openbaarmaking van deze informatie;

13.   wijst er met grote bezorgdheid op dat het secretariaat-generaal van de Raad in 2015 nog steeds geen interne regels inzake klokkenluiders ten uitvoer had gelegd, zoals opgemerkt door de Europese Ombudsman; roept de Raad op zonder verder uitstel interne regels inzake klokkenluiders uit te voeren;

14.   neemt kennis van de personeelsformatie van de Raad en het voornemen zich te houden aan de interinstitutionele overeenkomst om het personeelsbestand met 5 % te verminderen over een periode van vijf jaar; vraagt om toelichting over de manier waarop deze vermindering te rijmen valt met het creëren van 19 nieuwe posten; stelt voor dat de Raad het Parlement op de hoogte brengt van eventuele alternatieve besparingen die werden verwezenlijkt ter compensatie van de vertraging van de personeelsinkrimping;

15.   neemt kennis van de reorganisatie van de administratie van het directoraat-generaal teneinde de kwaliteit en de efficiëntie te verbeteren; verwacht dat deze hervorming een positief effect zal hebben op de uitvoering van de begroting van de Raad;

16.   is bezorgd over de vertraagde oplevering van het Europa-gebouw; wenst geïnformeerd te worden over de financiële gevolgen van het uitstel;

17.   dringt er opnieuw op aan dat het gebouwenbeleid van de Raad aan de kwijtingsautoriteit wordt overlegd; herinnert de Raad eraan dat het Parlement had verzocht om voortgangsverslagen over bouwprojecten en om een gedetailleerd overzicht van de tot dusver gemaakte kosten;

18.   merkt tevreden op dat het secretariaat-generaal van de Raad in 2015 het label „ecodynamische onderneming” en in 2016 het EMAS-certificaat heeft verkregen voor zijn efficiënte milieubeheer;

Stand van zaken

19.   neemt kennis van het officiële antwoord van de secretaris-generaal van de Raad op de uitnodiging van de Commissie begrotingscontrole van het Parlement om een gedachtewisseling met de secretarissen-generaal van de andere instellingen bij te wonen; stelt vast dat in het antwoord enkel het reeds eerder geuite standpunt van de Raad betreffende de uitwisseling van financiële gegevens wordt herhaald; merkt op dat in deze brief niet wordt ingegaan op de schriftelijke vragenlijst met vragen van Parlementsleden die op 17 november 2016 naar het secretariaat-generaal van de Raad is verstuurd;

20.   herhaalt dat de Raad transparant moet zijn en volledige verantwoording verschuldigd is aan de burgers van de Unie voor de middelen die hem als instelling van de Unie zijn toevertrouwd; benadrukt dat dit inhoudt dat de Raad net als de overige instellingen volledig en te goeder trouw moet deelnemen aan de jaarlijkse kwijtingsprocedure; is in dit verband van mening dat voor een effectief toezicht op de uitvoering van de begroting van de Unie samenwerking vereist is tussen het Parlement en de Raad via een werkafspraak; betreurt ten zeerste de moeilijkheden die zich tot nu toe in de kwijtingsprocedures hebben voorgedaan;

21.   benadrukt nogmaals dat de uitgaven van de Raad op dezelfde wijze moeten worden gecontroleerd als de uitgaven van andere instellingen en dat de basisprincipes van een dergelijke controle zijn vastgelegd in zijn kwijtingsresoluties van de afgelopen jaren;

22.   herinnert eraan dat het Parlement kwijting verleent aan de andere instellingen nadat het heeft nagedacht over de verstrekte documenten en de antwoorden die op de vragen zijn gegeven; betreurt het dat het Parlement voortdurend moeite heeft om antwoorden van de Raad te krijgen; hoopt in dit verband op een sterk verbeterde samenwerking met de secretaris-generaal van de Raad die in 2015 voor het eerst deze nieuwe taken op zich heeft genomen;

23.   betreurt het dat er in het verleden geen kwijting is verleend als gevolg van de ontoereikende samenwerking tussen het Europees Parlement en de Raad; merkt op dat er bij beide partijen een hogere mate van welwillendheid lijkt te bestaan en heeft goede hoop dat er vooruitgang zal worden geboekt ten aanzien van een betere samenwerking in de toekomst, een gegeven dat het publieke imago van het Parlement en de Raad zal bevorderen; roept het Parlement en de Raad op om op deze weg voort te gaan;

24.   onderstreept dat het Parlement bevoegd is om kwijting te verlenen overeenkomstig de artikelen 316, 317 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en de artikelen 164 tot en met 167 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, en bevestigt dat het al dan niet verlenen van kwijting een plicht is van het Parlement jegens de burgers van de Unie;

25.   herinnert eraan dat elk van de instellingen, zoals omschreven in artikel 2, onder b), van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, autonoom is in de uitvoering van haar afdeling van de begroting, gezien de in artikel 55 van dat Reglement vastgelegde begrotingsautonomie; bevestigt dat het Parlement, in overeenstemming met de gangbare handelswijze en interpretatie van de huidige regels en de begrotingsautonomie van de Raad, en met het oog op de transparantie en de democratische verantwoordingsplicht ten aanzien van de belastingbetalers van de Unie, iedere instelling afzonderlijk kwijting verleent;

26.   is van mening dat een bevredigende samenwerking tussen het Parlement, de Europese Raad en de Raad als het gevolg van een open en formele dialoog een positief signaal kan zijn aan de burgers van de Unie.


(1)  Artikel 16, leden 3 en 4, van het Statuut.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/26


BESLUIT (EU, Euratom) 2017/1606 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling III — Commissie

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015 (1),

gezien de geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015 (COM(2016) 475 — C8-0269/2016) (2),

gezien het verslag van de Commissie betreffende de follow-up van de kwijting voor het begrotingsjaar 2014 (COM(2016) 674) en de bijbehorende werkdocumenten van de diensten van de Commissie (SWD(2016) 338 en SWD(2016) 339),

gezien het jaarlijks beheers- en prestatieverslag van de Commissie over de EU-begroting 2015 (COM(2016) 446),

gezien het jaarverslag van de Commissie aan de kwijtingsautoriteit over de in 2015 uitgevoerde interne controles (COM(2016) 628) en het bijbehorende werkdocument van de diensten van de Commissie (SWD(2016) 322),

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting over het begrotingsjaar 2015, vergezeld van de antwoorden van de instellingen (3), en de speciale verslagen van de Rekenkamer,

gezien de verklaring van de Rekenkamer (4) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 over de aan de Commissie te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05876/2017 — C8-0037/2017),

gezien de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (5), en met name de artikelen 62, 164, 165 en 166,

gezien artikel 93 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en de adviezen van de overige betrokken commissies (A8-0150/2017),

A.

overwegende dat de Commissie overeenkomstig artikel 17, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie de begroting uitvoert en de programma's beheert en dat zij overeenkomstig artikel 317 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie de begroting in samenwerking met de lidstaten uitvoert onder haar eigen verantwoordelijkheid en overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer;

1.

verleent de Commissie kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015;

2.

formuleert zijn opmerkingen in de resolutie die een integrerend deel uitmaakt van de besluiten tot het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling III — Commissie en uitvoerende agentschappen, evenals in zijn resolutie van 27 april 2017 over de speciale verslagen van de Rekenkamer, in de context van de verlening van kwijting aan de Commissie voor het begrotingsjaar 2015 (6);

3.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, alsmede aan de nationale parlementen en de nationale en regionale controle-instanties van de lidstaten, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB L 69 van 13.3.2015.

(2)  PB C 380 van 14.10.2016, blz. 1.

(3)  PB C 375 van 13.10.2016, blz. 1.

(4)  PB C 380 van 14.10.2016, blz. 147.

(5)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(6)  Aangenomen teksten van die datum, P8_TA(2017)0144 (zie bladzijde 66 van dit Publicatieblad).


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/28


RESOLUTIE (EU, Euratom) 2017/1607 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van de besluiten over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling III — Commissie en uitvoerende agentschappen

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling III — Commissie,

gezien zijn besluiten over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begrotingen van de uitvoerende agentschappen voor het begrotingsjaar 2015,

gezien de artikelen 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (1) („het Financieel Reglement”) en Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie van 29 oktober 2012 houdende uitvoeringsvoorschriften voor Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (2) (de „uitvoeringsvoorschriften”),

gezien artikel 93 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en de adviezen van de overige betrokken commissies (A8-0150/2017),

A.

overwegende dat in Europa een vertrouwenscrisis ten aanzien van de Europese instellingen heerst, dat elke individuele instelling van de Unie haar aandeel in de verantwoordelijkheid voor deze situatie op zich moet nemen, en dat het Parlement in het licht hiervan dus bijzonder zorgvuldig te werk moet gaan bij de controle van de rekeningen van de Commissie;

B.

overwegende dat de instellingen en de lidstaten van de EU hun communicatiebeleid moeten verbeteren, teneinde burgers naar behoren te informeren over de door de EU-begroting verwezenlijkte resultaten en hun meerwaarde;

C.

overwegende dat het Parlement zich sterk moet inzetten om tegemoet te komen aan de zorgen van de burgers van de Unie over hoe de Uniebegroting wordt uitgegeven en hoe de Unie hun belangen beschermt;

D.

overwegende dat de instellingen van de Unie werk moeten maken van een robuust en veerkrachtig begrotingssysteem van de Unie dat zowel in stabiele als in woelige tijden niet alleen flexibiliteit maar ook wendbaarheid laat zien;

E.

overwegende dat het cohesiebeleid een duidelijke meerwaarde oplevert door de levenskwaliteit van burgers in heel Europa te verbeteren omdat het een belangrijk beleid van solidariteit en een krachtige bron van openbare investeringen is;

F.

overwegende dat de instellingen van de Unie duidelijke afspraken moeten maken en moeten overeenkomen welke Europese beleidsprioriteiten en publieke goederen eerst moeten worden gefinancierd om de bezorgdheden van onze burgers weg te nemen en de leemten in ons beleid te dichten;

G.

overwegende dat de uitgaven van de Unie slechts 1 % van het bni van de Unie uitmaken, en door middel van de Europese meerwaarde in aanzienlijke mate bijdragen aan de verwezenlijking van beleidsdoelstellingen in heel Europa en gemiddeld 1,9 % van de overheidsuitgaven van de lidstaten vertegenwoordigen;

H.

overwegende dat de percentages die in de Uniebegroting zijn aangemerkt als a) een deel van de totale uitgaven van de lidstaten en b) het niet in de boeken terug te vinden/verkeerd bestede/verspilde element van de begroting, weliswaar gering zijn, maar dat de werkelijke bedragen in kwestie aanzienlijk zijn en dus intensieve controles rechtvaardigen;

I.

overwegende dat de Commissie overeenkomstig het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie de eindverantwoordelijkheid draagt voor de uitvoering van de begroting van de Unie en dat de lidstaten loyaal moeten samenwerken met de Commissie om ervoor te zorgen dat de middelen overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer worden besteed;

J.

overwegende dat het Parlement bij het verlenen van kwijting aan de Commissie controleert of de middelen correct zijn besteed en of de beleidsdoelstellingen zijn verwezenlijkt;

Begroting, programmeringsperioden en beleidsprioriteiten

1.

merkt op dat de looptijd van zeven jaar van het huidige meerjarig financieel kader niet aansluit bij het vijfjarige mandaat van het Europees Parlement en de Commissie, wat ook leidt tot discrepanties tussen de begroting van elk begrotingsjaar en de verlening van kwijting; wijst er bovendien op dat de tienjarige strategische planningscyclus en de Europa 2020-strategie niet zijn afgestemd op de zevenjarige cyclus voor het beheer van de Uniebegroting; is van mening dat hierin een ernstige bestuurlijke tekortkoming van de Unie besloten ligt, aangezien het Parlement en de Commissie gebonden zijn door eerder vastgestelde overeenkomsten over beleidsdoelstellingen en financiën, waardoor de indruk zou kunnen ontstaan dat de Europese verkiezingen in deze context irrelevant zijn;

2.

constateert dat de begroting van de Unie in 2015 moest bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van twee verschillende beleidsprogramma's voor de lange termijn, te weten:

a)

de Europa 2020-strategie en

b)

de tien beleidsprioriteiten van voorzitter Juncker,

maar dat daarnaast ook een beroep op de begroting werd gedaan om het hoofd te kunnen bieden aan meerdere crisissituaties: de vluchtelingenstroom, onveiligheid in Europa en de buurlanden, financiële instabiliteit in Griekenland en de economische impact van het door Rusland ingestelde invoerverbod, bovenop de voortdurende invloed van de financiële crisis en de structurele nasleep daarvan in de vorm van werkloosheid, armoede en ongelijkheid;

3.

merkt op dat het beleid van de Unie verschillende doelstellingen voor de korte, de middellange en de lange termijn kan hebben die niet noodzakelijkerwijs allemaal binnen één meerjarig financieel kader kunnen worden verwezenlijkt; meent dat nagedacht moet worden over een nieuw evenwicht tussen de vaststelling van de beleidsagenda, de beleidsuitvoering en het financieel kader;

4.

betreurt dat de tijdelijke begrotingsvoorschriften niet ideaal zijn voor de omzetting van sociale en politieke ambities in bruikbare operationele doelstellingen voor uitgavenprogramma's en -regelingen;

5.

wijst erop dat het in 2020 mogelijk zal zijn de ontwikkeling van strategieën en de beleidsvorming voor de lange termijn af te stemmen op de begrotingscyclus en beveelt aan dat deze kans wordt benut;

6.

is bezorgd dat het aandeel van de klimaatgerelateerde uitgaven van de Uniebegroting in 2015 slechts 17,3 % bedroeg en voor de periode 2014-2016 gemiddeld slechts 17,6 % bedroeg volgens de Rekenkamer (3), hoewel het doel erin bestond minstens 20 % voor de financiële periode te bereiken; benadrukt daarom dat er volgens de Rekenkamer een ernstig risico bestaat dat het streefdoel van 20 % niet zal worden bereikt zonder grotere inspanningen om klimaatverandering aan te pakken;

7.

wijst er bovendien op dat er reeds vóór de Overeenkomst van Parijs was besloten over de klimaatgerelateerde uitgaven van 20 %; is ervan overtuigd dat grotere inspanningen nodig zijn om de Uniebegroting nog klimaatvriendelijker te maken; onderstreept bovendien dat de herziening van het meerjarig financieel kader een uitgelezen kans biedt om ervoor te zorgen dat het streefdoel om 20 % te besteden aan klimaatgerelateerde acties wordt bereikt en te voorzien in een mogelijke verhoging van deze drempel in overeenstemming met de internationale verbintenissen die de EU tijdens de COP 21 is aangegaan;

8.

is ingenomen met de prestatiegerichte begrotingsbenadering die de Commissie heeft gelanceerd; is van mening dat de Uniebegroting doeltreffender en doelmatiger dan ooit moet worden wegens de schaarse financiële middelen; betreurt echter dat de Commissie zich voornamelijk richt op de outputs en niet op de resultaten;

Te nemen maatregelen

9.

onderschrijft het standpunt van de Rekenkamer, zoals uiteengezet in haar briefingdocument van 28 oktober 2016 over de tussentijdse evaluatie van het meerjarig financieel kader (punten 39 en 40), dat het tijd is dat de Commissie andere opties onderzoekt, bijvoorbeeld:

een doorlopend begrotingsprogramma met een planningstermijn van vijf jaar, herzieningsclausules voor de afzonderlijke doelstellingen en beleidsonderdelen en een doorlopend evaluatieprogramma;

vaststelling van de looptijd van programma's en regelingen op basis van beleidsbehoeften in plaats van de duur van de financiële planningsperiode en vereisen dat de lidstaten en de Commissie a) de behoefte aan EU-financiering naar behoren onderbouwen en b) de te verwezenlijken resultaten formuleren, voordat de uitgaven worden vastgesteld;

10.

verzoekt de Commissie de in bovengenoemd briefingsdocument van de Rekenkamer van 28 oktober 2016 (punten 39 en 40) gedane suggesties en de aanbevelingen van de groep op hoog niveau voor eigen middelen op de agenda te plaatsen van de volgende vergadering van de deskundigengroep inzake een resultaatgerichte EU-begroting, met het oog op de voorbereiding van de volgende conferentie in het kader van het initiatief voor een resultaatgerichte EU-begroting, in het kader waarvan een debat zou kunnen worden gevoerd over beleidsgebieden voor welke de besteding van de Uniebegroting dient te worden vastgelegd alvorens een besluit wordt genomen over het financiële kader;

11.

steunt alle aanbevelingen van de Rekenkamer in haar speciaal verslag nr. 31/2016 en met name dat de Europese Commissie alle potentiële mogelijkheden moet verkennen, waaronder de tussentijdse herziening van het meerjarig financieel kader en de herziening van enkele rechtsgrondslagen, om te zorgen voor een echte verschuiving in de richting van klimaatactie; verzoekt de Rekenkamer om tegen eind 2018 een vervolgverslag op te stellen over de klimaatgerelateerde uitgaven van de Uniebegroting;

12.

verzoekt de Commissie meer gebruik te maken van de mogelijkheden betreffende de prestatiereserve in het bestaande rechtskader, teneinde een echte financiële stimulans te creëren ter verbetering van het financieel beheer; verzoekt bovendien dat de prestatiereserve als instrument wordt verstrekt door de prestatieafhankelijke component in het volgende rechtskader te verhogen;

13.

verzoekt de Commissie om haar prioriteiten te richten op de succesvolle verwezenlijking van de Europa 2020-strategie door de instrumenten van het Europees semester aan te wenden;

14.

verzoekt de Commissie voorstellen te doen voor de politieke prioriteiten voor de financiële periode die begint in 2021, en de tekst daarvan in een vroeg stadium aan het Parlement voor te leggen;

15.

betreurt dat de Commissie geen volledige evaluatie van de Europa 2020-strategie heeft verricht om de uitvoering ervan te waarborgen in het kader van de Strategische agenda voor de Unie in tijden van verandering, aangenomen door de Europese Raad in juni 2014, zoals in deze agenda is beoogd;

16.

verzoekt de Commissie rekening te houden met de Overeenkomst van Parijs en onmiddellijk het streefdoel voor klimaatgerelateerde uitgaven in de Uniebegroting op te trekken van 20 % naar 30 %;

17.

verzoekt de Commissie de volgende Uniebegrotingen zodanig op te stellen dat ze doeltreffender en doelmatiger zijn en beter aansluiten op de doelstellingen van de Europa 2020-strategie, de klimaatdoelstellingen van de Unie en de internationale verbintenissen van de Unie;

Schaduwbegrotingen

18.

wijst erop dat talrijke financiële mechanismen ter ondersteuning van het Uniebeleid noch rechtstreeks uit de Uniebegroting worden gefinancierd noch zijn opgenomen in de balans van de Unie: hiertoe behoren de Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit, het Europees Stabiliteitsmechanisme, het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en het aan de Europese Investeringsbank verbonden Europees Investeringsfonds;

19.

merkt op dat andere mechanismen deels zijn geboekt op de EU-balans, zoals de blendingfaciliteiten en het Europees Fonds voor strategische investeringen;

20.

wijst erop dat in de periode 2014-2020 in toenemende mate gebruik wordt gemaakt van financieringsinstrumenten die voornamelijk uit leningen, eigenvermogensinstrumenten, garanties en risicodelingsinstrumenten onder indirect beheer bestaan, en wijst er voorts op dat de door de Europese Investeringsbank beheerde financiële instrumenten vrijwel allemaal onder indirect beheer staan; is van oordeel dat de informatie over de behaalde resultaten onvoldoende is om dergelijke instrumenten te beoordelen, met name met betrekking tot hun sociale en milieueffecten; benadrukt dat financieringsinstrumenten subsidies kunnen aanvullen, maar niet mogen vervangen;

21.

betreurt dat steeds meer van dergelijke financieringsinstrumenten gebruik wordt gemaakt, aangezien ook van de financiële instrumenten onder gedeeld beheer een groter risico uitgaat, niet alleen voor het handhaven van een toereikende en geloofwaardige Uniebegroting, maar ook voor de huidige en toekomstige doelstellingen en voor de verantwoordingsplicht en de coördinatie van het beleid en de operaties van de Unie; onderstreept dat de uitbreiding van het gebruik van financieringsinstrumenten moet worden voorafgegaan door een alomvattende beoordeling van hun resultaten, verwezenlijkingen en doeltreffendheid; wijst erop dat de speciale verslagen van de Rekenkamer (4) vermelden dat de financiële instrumenten niet als verwacht werken en/of te groot zijn en/of geen succes hebben bij het aantrekken van particulier kapitaal;

22.

waarschuwt de Commissie dat de financiële instrumenten of eventuele financiële regelingen niet noodzakelijk gebonden zijn aan de politieke doelstellingen en streefdoelen van de Unie en projecten kunnen financieren die niet aansluiten op de verbintenissen van de Unie;

23.

wijst erop dat de start van het Europees Fonds voor strategische investeringen van invloed was op de vertragingen bij de start van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen (Connecting Europe Facility) en dat het Europees Fonds voor strategische investeringen ook impact zal hebben op de gebruikmaking van sommige andere financieringsinstrumenten;

Te nemen maatregelen

24.

dringt er bij de Commissie op aan maatregelen voor te stellen om de financieringsregelingen van de Unie voor de uitvoering van de Uniebegroting — die momenteel verschillende instrumenten en combinaties daarvan omvatten zoals programma's, structuur- en investeringsfondsen, trustfondsen, strategische investeringsfondsen, garantiefondsen, faciliteiten, financieringsinstrumenten, instrumenten voor macrofinanciële bijstand enz. — duidelijker, eenvoudiger en coherenter te maken en beter in staat te stellen te zorgen voor voldoende transparantie, verantwoording, prestaties en begrip bij de bevolking van de wijze waarop EU-beleid wordt gefinancierd en wat het oplevert; betreurt dat in het voorstel voor een nieuw financieel reglement van september 2016 deze problemen niet adequaat worden aanpakt;

25.

verzoekt de Commissie om de ex-antebeoordeling van het schuldinstrument van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen opnieuw te evalueren in het licht van de oprichting van het Europees Fonds voor strategische investeringen, en het Parlement een beoordeling voor te leggen van de impact van het Europees Fonds voor strategische investeringen op de andere programma's en financiële instrumenten van de Unie;

26.

vraagt de Rekenkamer om de bijdrage van de financieringsinstrumenten en financieringsregelingen (als bedoeld in paragraaf 24) aan de Europa 2020-strategie te evalueren; verzoekt de Commissie de nodige maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat de financiële instrumenten en eventuele financieringsregelingen verenigbaar zijn met de strategie, streefdoelen en verbintenissen van de Unie;

27.

is verheugd dat commissaris Oettinger voornemens is de verschillende schaduwbegrotingen op termijn weer in de Uniebegroting te integreren; is van oordeel dat dit de democratische controleerbaarheid sterk zou verhogen; is er vast van overtuigd dat dit probleem zo snel mogelijk opgelost moet worden, maar uiterlijk aan het einde van de volgende financiële programmeringsperiode; verzoekt de Commissie voor november 2017 een mededeling over dit onderwerp op te stellen;

Budgettair en financieel beheer

28.

betreurt dat er sprake is van aanzienlijke achterstanden in het gebruik van de structuurfondsen in de periode 2007-2013; wijst erop dat tegen het einde van 2015 nog 10 % aan betalingen uitstond van het bedrag van in totaal 446,2 miljard EUR dat aan alle goedgekeurde operationele programma's was toegewezen;

29.

benadrukt dat deze situatie tot grote problemen kan leiden en de doeltreffendheid van de Europese structuur- en investeringsfondsen kan ondermijnen aangezien in sommige lidstaten de niet-gedeclareerde EU-bijdrage, samen met de verplichte cofinanciering, meer dan 15 % van het totaal aan overheidsuitgaven bedraagt voor de laatste twee perioden van het financiële kader 2007-2013 en 2014-2020;

30.

stelt met bezorgdheid vast dat eind 2015 vijf lidstaten (Tsjechië, Italië, Spanje, Polen en Roemenië) en belangrijke begunstigden samen goed waren voor meer dan de helft van de ongebruikte vastleggingen van structuurfondsen die niet tot betalingen hebben geleid in de programmeringsperiode 2007-2013, waarvoor verschillende oorzaken aan te wijzen waren: gebrek aan capaciteit en administratieve ondersteuning, gebrek aan nationale middelen om activiteiten van de Unie te cofinancieren, vertraging bij de voorstelling van de regionale programma's voor het meerjarig financieel kader 2014-2020 enz.;

31.

wijst erop dat een nieuw kenmerk van dit meerjarig financieel kader is dat niet-bestede bedragen onder het betalingsmaximum en onder het vastleggingsmaximum de flexibiliteit in latere jaren automatisch verhogen;

32.

beklemtoont dat het niveau aan vastleggingen in 2015 hoger was dan ooit tevoren en net onder het algemene maximum bleef (97,7 % van het beschikbare bedrag);

33.

vestigt de aandacht op het feit dat meer dan driekwart van de operationele uitgaven in 2015 naar regelingen ging waarop de voorschriften van het voorgaand meerjarig financieel kader van toepassing waren: te weten naar subsidies voor landbouwers over 2014, cohesieprojecten en onderzoeksprojecten in het kader van het zevende kaderprogramma, dat in 2007 van start ging;

34.

acht het onaanvaardbaar dat de lidstaten eind 2015 minder dan 20 % van de voor de Europese structuur- en investeringsfondsen verantwoordelijke nationale autoriteiten hadden aangewezen, met uitzondering van de voor het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling verantwoordelijke autoriteiten; is van mening dat deze aanwijzingen een voorwaarde zijn voor de indiening door de nationale autoriteiten van de uitgavenstaten bij de Commissie; is van mening dat de aanzienlijke nieuwigheden die voor de periode 2014-2020 zijn ingevoerd, leiden tot administratieve moeilijkheden ondanks de inspanningen voor vereenvoudigingen;

35.

wijst erop dat moeilijkheden bij de uitvoering van de procedures voor de beoordeling van de naleving betreffende het nieuwe beheer- en controlesysteem, die doorgaans aan het begin van de programmeringsperiode plaatsvinden, ernstige vertragingen in de absorptie veroorzaken;

36.

merkt op dat de mondiale economische recessie, die directe gevolgen heeft in de vorm van de budgettaire beperkingsmaatregelen die zijn toegepast op overheidsbegrotingen en de moeilijkheden bij het verkrijgen van interne financiering, ook een belangrijke factor is bij de vertraging in de absorptie;

37.

betreurt ten zeerste dat dientengevolge het risico bestaat dat de vertragingen bij de begrotingsuitvoering in de programmeringsperiode 2014-2020 groter zullen zijn dan de vertragingen in de periode 2007-2013; vreest dat het volgende meerjarig financieel kader mogelijk van start gaat met een ongekend hoog niveau van uitstaande verplichtingen (reste à liquider — „RAL”), wat het beheer van de Uniebegroting in de eerste jaren mogelijk in het gedrang zal brengen; verwacht dat de Commissie hieruit lessen heeft getrokken en dergelijke vertragingen in de toekomst kan voorkomen;

38.

merkt op dat de Commissie in maart 2015 een betalingsplan heeft goedgekeurd waarin zij kortetermijnmaatregelen voorstelt ter vermindering van het aantal onbetaalde rekeningen; wijst er evenwel op dat die maatregelen er weliswaar op zijn gericht het kasstroombeheer op kortere termijn te verbeteren, maar dat er een visie op langere termijn nodig is voor de aanpak van het hoge niveau aan niet-afgewikkelde vastleggingen, evenals een grondige beoordeling van de oorzaken die aan de basis daarvan liggen (administratieve en operationele moeilijkheden, macro-economische beperkingen enz.), met het oog op het bepalen van een doeltreffende strategie om dat in de toekomst te vermijden;

39.

benadrukt dat het inroepen van artikel 50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie voor problemen kan zorgen in de wijze waarop de Uniebegroting wordt beheerd, vooral met betrekking tot de betalingen; wijst op de noodzaak om dit cruciale element vast te leggen in een overgangs- of definitieve overeenkomst met een uittredende lidstaat;

Te nemen maatregelen

40.

verzoekt de Commissie maatregelen te treffen om de regels en tijdschema's betreffende het aantal niet-afgewikkelde vastleggingen strikt na te leven, onder meer door:

i)

afsluiting van de programma's van 2007-2013 en vrijmaking van de daarvoor vastgelegde middelen;

ii)

een correct gebruik van nettocorrecties op het gebied van cohesie;

iii)

beperking van de door fiduciairs aangehouden kasmiddelen, en

iv)

het opstellen van betalingsplannen en prognoses op terreinen waar sprake is van aanzienlijke uitstaande verplichtingen;

41.

verzoekt de Commissie nogmaals een jaarlijks bijgewerkte kasstroomraming voor een zeven- tot tienjarige periode te maken waarin begrotingsplafonds, betalingsbehoeften, capaciteitsbeperkingen en de mogelijke annuleringen van vastleggingen worden opgenomen, met het oog op een betere afstemming tussen betalingsverplichtingen en beschikbare middelen;

42.

verzoekt de Commissie dringend, gezien de slechte situatie waarin meerdere lidstaten zich momenteel bevinden, bij haar begrotings- en financieel beheer rekening te houden met de capaciteitsproblemen en de specifieke socio-economische omstandigheden in sommige lidstaten; verzoekt de Commissie gebruik te maken van alle beschikbare instrumenten via technische bijstand en het nieuwe steunprogramma voor structurele hervormingen om deze lidstaten te ondersteunen, om onderbesteding van middelen te voorkomen en om de absorptiepercentages te verhogen, met name op het gebied van de Europese structuur- en investeringsfondsen;

43.

herhaalt de behoefte aan vereenvoudiging en duidelijkheid van regels en procedures, zowel op nationaal als op Unieniveau, om toegang tot Uniefinanciering voor begunstigden te vergemakkelijken en om goed beheer van deze financieringen door de administratieve diensten te verzekeren; meent dat vereenvoudiging zal bijdragen tot een snelle toewijzing van middelen, een hogere absorptiegraad, een betere efficiëntie, minder fouten bij de uitvoering en kortere betalingstermijnen; is van oordeel dat een evenwicht tussen vereenvoudiging en stabiliteit van de voorschriften, procedures en controles moet worden bereikt; stelt vast dat de verstrekking van voldoende informatie en richtsnoeren aan potentiële aanvragers en begunstigden in elk geval een noodzakelijke voorwaarde voor succesvolle uitvoering is;

44.

roept de Commissie op niet verder op de technische bijstand die zij ter beschikking heeft te bezuinigen en met een actieplan te komen voor doeltreffende en tijdige absorptie met bijzondere nadruk op de lidstaten en regio's die achterop hinken en lage absorptiegraden hebben;

Financieringsinstrumenten

45.

betreurt dat eind 2015 slechts 75 % (5) van de bijdragen aan de financieringsinstrumenten voor de programmeringsperiode 2007-2013 aan de eindbegunstigden was uitbetaald (eind 2014: 57 %, eind 2012: 37 %) en dat in het kader van financieringsinstrumenten onder indirect beheer nog steeds grote bedragen aan geldmiddelen werden aangehouden (1,3 miljard EUR in 2015, 1,3 miljard EUR in 2014, 1,4 miljard EUR in 2013); 1,4 miljard EUR in 2013);

46.

stelt met bezorgdheid vast dat de ongebruikte bedragen van de financieringsinstrumenten relatief hoog blijven, waarbij 80 % van de niet-bestede bedragen eind 2014 was geconcentreerd in vijf lidstaten (waarvan Italië goed was voor 45 % van het totaal); is van mening dat de Commissie voor het einde van 2018 een volledige evaluatie van dergelijke instrumenten moet opstellen om te beoordelen of ze in de volgende financiële planningsperiode nog een plaats krijgen;

47.

verzoekt de Commissie om ongebruikte kasmiddelen in financiële instrumenten onder gedeeld beheer en de resterende ongebruikte middelen van financieringsinstrumenten onder indirect beheer van de vorige meerjarige financiële kaders, waarvoor de subsidiabiliteitsperiode is verstreken, terug te vorderen;

Betrouwbaarheidsverklaring van de Rekenkamer

48.

is verheugd dat de Rekenkamer een goedkeurend oordeel uitspreekt over de betrouwbaarheid van de rekeningen voor 2015, wat sinds 2007 steeds het geval is geweest, en dat de Rekenkamer vaststelt dat de ontvangsten in 2015 geen materiële fouten vertoonden, en constateert tevens met voldoening dat de onderliggende vastleggingen bij de rekeningen betreffende het per 31 december 2015 afgesloten begrotingsjaar op alle materiële punten wettig en regelmatig zijn;

49.

betreurt ten zeerste dat de betalingen voor het 22e jaar op rij materiële fouten vertoonden vanwege de gebrekkige doeltreffendheid van de toezicht- en controlesystemen;

50.

betreurt dat, ondanks de verbeteringen, de betalingen een meest waarschijnlijk foutenpercentage vertonen van 3,8 %; herinnert eraan dat het meest waarschijnlijke foutenpercentage voor betalingen in het begrotingsjaar 2014 werd geraamd op 4,4 %, in 2013 op 4,7 %, in 2012 op 4,8 % en in 2011 op 3,9 %;

51.

onderstreept dat de situatie in de afgelopen jaren weliswaar enigszins is verbeterd, maar dat het meest waarschijnlijke foutenpercentage nog steeds duidelijk boven de materialiteitsdrempel van 2 % ligt; benadrukt dat indien de Commissie, de autoriteiten van de lidstaten of de onafhankelijke controleurs alle beschikbare informatie hadden benut, zij een aanzienlijk deel van de fouten hadden kunnen voorkomen of ontdekken en corrigeren voordat de desbetreffende betalingen werden gedaan; vindt het onaanvaardbaar dat beschikbare informatie niet wordt gebruikt om het foutenpercentage te verlagen; is ervan overtuigd dat de lidstaten hierin een cruciale rol moeten spelen; dringt er bij de lidstaten op aan gebruik te maken van alle beschikbare informatie om eventuele fouten te voorkomen, op te sporen en recht te zetten, en dienovereenkomstig te handelen;

52.

betreurt dat de Rekenkamer op grond van een wijziging in het wettelijk kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid in 2015 bij zijn toetsing van verrichtingen niet langer rekening houdt met de randvoorwaarden, wat de vergelijking met het vorige boekjaar moeilijker maakt; in 2014 droegen dergelijke fouten voor 0,6 procentpunt bij aan het geschatte totale foutenpercentage voor rubriek 2 van het meerjarig financieel kader „Natuurlijke hulpbronnen”, terwijl de jaarlijkse bijdrage ervan aan het totale geschatte foutenpercentage in de periode 2011-2014 tussen 0,1 en 0,2 procentpunt bedroeg;

53.

wijst er met bezorgdheid op dat indien de door de lidstaten en de Commissie genomen corrigerende maatregelen niet waren toegepast op de door de Rekenkamer gecontroleerde uitgaven, het totale geschatte foutenpercentage 4,3 % zou hebben bedragen, in plaats van 3,8 %;

54.

stelt vast dat het soort beheer een beperkte impact op de foutenpercentages heeft, aangezien de Rekenkamer heeft geconstateerd dat het geschatte foutenpercentage voor uitgaven onder gedeeld beheer met de lidstaten (4,0 %) en voor uitgaven die rechtstreeks door de Commissie worden beheerd (3,9 %) nagenoeg gelijk is;

55.

vestigt de aandacht op het feit dat de Rekenkamer de hoogste foutenpercentages heeft vastgesteld bij uitgaven in het kader van „Economische, sociale en territoriale cohesie” (5,2 %) en „Concurrentievermogen voor groei en werkgelegenheid” (4,4 %), terwijl de administratieve uitgaven het laagste geschatte foutenpercentage (0,6 %) kenden; benadrukt dat fouten over het algemeen geen fraude inhouden; beveelt aan dat de Rekenkamer een speciaal verslag over beste werkwijzen opstelt dat deze gebieden onderzoekt en vergelijkt met als doel een beknopt document van „beste werkwijzen” op te stellen;

56.

merkt op dat de verschillende risicopatronen van vergoedingsregelingen en rechtenregelingen in belangrijke mate hebben bijgedragen aan het foutenpercentage van de verschillende uitgaventerreinen; constateert dat het foutenpercentage 5,2 % bedraagt wanneer de EU subsidiabele kosten voor subsidiabele activiteiten vergoedt op basis van kostendeclaraties van begunstigden, terwijl dat percentage 1,9 % bedraagt wanneer, in plaats van vergoeding van gedeclareerde kosten, betalingen worden gedaan indien aan de voorwaarden is voldaan; beveelt aan dat de Rekenkamer deze gebieden onderzoekt en vergelijkt met als doel een speciaal verslag over beste werkwijzen op te stellen;

Jaarlijks beheers- en prestatieverslag: beheersresultaten en interne governance-instrumenten van de Commissie

57.

merkt op dat de Commissie in haar jaarlijks beheers- en prestatieverslag over de EU-begroting 2015 (COM(2016) 446) heeft vastgesteld dat het risicobedrag bij betalingen vergeleken met 2014 met ongeveer 10 % is gedaald, wat voornamelijk te danken is aan de vermindering van het risicobedrag op het gebied van landbouw;

58.

benadrukt dat de Commissie erkent dat de uitgaven een materieel foutenpercentage vertonen, aangezien het risicobedrag dat is voorgesteld in haar jaarlijks beheers- en prestatieverslag voor 2015 tussen de 3,3 en 4,5 miljard EUR bedraagt, wat neerkomt op tussen de 2,3 en 3,1 % van de betalingen; wijst erop dat de Commissie verwacht dat ze de komende jaren fouten zal vaststellen en corrigeren ten belope van in totaal tussen de 2,1 en 2,7 miljard EUR;

59.

deelt het standpunt van de Rekenkamer dat de door de Commissie toegepaste methode voor de schatting van het foutenpercentage bij de vaststelling van het risicobedrag in de afgelopen jaren is verbeterd, maar dat de schattingen van het percentage onregelmatige betalingen door de afzonderlijke directoraten-generaal niet zijn gebaseerd op een consistente methode (zie met name punt 1.38 van het jaarverslag 2015 van de Rekenkamer); beveelt aan deze praktijk zo snel mogelijk te regulariseren en te standaardiseren;

60.

merkt op dat de Commissie het risico dat de impact van corrigerende maatregelen wordt overschat, dankzij een aantal verbeteringen weliswaar heeft verminderd, maar niet heeft kunnen wegnemen;

61.

wijst in het bijzonder op het feit dat de directoraten-generaal van de Commissie hun ramingen van de risicobedragen gedurende meer dan drie kwart van 2015 hebben gebaseerd op door de nationale autoriteiten verstrekte gegevens, hoewel uit de jaarlijkse activiteitenverslagen van de betrokken directoraten-generaal Directoraat-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling (DG AGRI) en directoraat-generaal Regionaal Beleid en Stadsontwikkeling (DG REGIO) naar voren komt dat de betrouwbaarheid van de controleverslagen van de lidstaten nog steeds te wensen overlaat, al is er verbetering gekomen in de rapportage van gegevens door de lidstaten; vindt het onaanvaardbaar dat de lidstaten niet eerlijk samenwerken met de Commissie met betrekking tot de controleverslagen en hun betrouwbaarheid;

62.

benadrukt dat de controlelast voor eindgebruikers zou dalen als de „single audit”-benadering zou worden toegepast, waarbij een Europese audit niet afzonderlijk wordt uitgevoerd, maar voortbouwt op nationale audits; is van mening dat een dergelijke continue lijn van verantwoording evenwel alleen mogelijk is als de nationale controles naar behoren worden uitgevoerd en als de Commissie en de lidstaten het eens zijn over de beginselen en interpretaties; roept de Commissie op hierin initiatief te nemen door richtsnoeren te publiceren;

63.

is van mening dat de verlening van kwijting afhankelijk moet zijn van de nodige verbetering in financieel beheer op het niveau van de lidstaten; wijst in deze context op het instrument van nationale verklaringen dat zou kunnen helpen om te komen tot grotere verantwoording en zeggenschap op nationaal niveau;

64.

wijst erop dat, door het specifieke karakter van de meerjarige programmering en door de complexiteit van de talloze regionale en nationale regels en regels van de Unie die van toepassing zijn op de begrotingsprocedure, en aangezien fouten achteraf nog gedurende meer dan tien jaar kunnen worden gecorrigeerd, het willekeurig lijkt om de raming van de impact van toekomstige correcties te baseren op de gedurende de voorgaande zes jaar verrichte correcties;

65.

beklemtoont in dit verband dat de directeuren-generaal in hun jaarlijkse activiteitenverslagen geen financiële punten van voorbehoud zouden hoeven te maken indien de Commissie zou kunnen vertrouwen op de doeltreffendheid van haar corrigerend vermogen;

66.

wijst erop dat volgens het verslag van de Commissie (6) de totale ten uitvoer gelegde financiële correcties en terugvorderingen 3,9 miljard EUR bedroegen; stelt vast dat de Rekenkamer ze in drie categorieën heeft onderbracht: 1,2 miljard EUR correcties en terugvorderingen „aan de bron” toegepast vóór aanvaarding van de uitgaven door de Commissie (landbouw, cohesie, direct/indirect beheer); 1,1 miljard EUR intrekkingen door lidstaten van eerder aanvaarde declaraties ter vergoeding van cohesieprojecten of -uitgaven en vervanging door nieuwe projecten of uitgaven; 1,6 miljard EUR nettocorrecties (landbouw, direct/indirect beheer);

67.

benadrukt dat het in het geval van een hoog risico op onregelmatigheden een goede praktijk is om het risico te bespreken en tevens het niveau en de waarschijnlijke impact ervan te kwantificeren; betreurt dat de Commissie in haar verslaglegging ter zake meer aandacht besteedt aan het „corrigerend vermogen” dan aan de kwantificering en de analyse van de aard van de geconstateerde fouten, en aan het nemen van relevante preventieve maatregelen om dergelijke fouten te vermijden; wijst er met name op dat de Commissie in haar mededeling over de bescherming van de Uniebegroting geen raming maakt van het niveau van het onregelmatigheidspercentage in de oorspronkelijke of in de goedgekeurde vergoedingsaanvragen;

68.

deelt het in speciaal verslag nr. 27/2016 van de Rekenkamer naar voren gebrachte standpunt dat het door de Kinnock/Prodi-hervorming ingevoerde onderscheid tussen de „politieke verantwoordelijkheid van commissarissen” en de operationele verantwoordelijkheid van directeuren-generaal betekent dat niet altijd is verduidelijkt of „politieke verantwoordelijkheid” de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de begroting van de directoraten-generaal omvat of daar los van staat (zie punt 5 van de samenvatting van speciaal verslag nr. 27/2016 van de Rekenkamer);

69.

wijst erop dat het college van commissarissen geen verantwoordelijkheid neemt voor de jaarrekening door een voorwoord of verslag van de Commissievoorzitter of de commissaris voor Begroting op te stellen, en dat de Commissie geen jaarlijkse verklaring afgeeft inzake governance of interne controle, in tegenstelling tot goede praktijken en de normale gang van zaken in de lidstaten;

Te nemen maatregelen

70.

dringt er nogmaals bij de Commissie en de lidstaten op aan deugdelijke procedures in te voeren om de timing, de herkomst en de bedragen van corrigerende maatregelen te bevestigen en om informatie te verstrekken waarmee zo veel mogelijk een aansluiting kan worden gemaakt tussen het jaar waarin de betaling is verricht, het jaar waarin de betrokken fout is opgespoord en het jaar waarin terugvorderingen of financiële correcties zijn bekendgemaakt in de toelichtingen bij de rekeningen;

71.

verzoekt de Commissie nogmaals om jaarlijks één enkele, werkelijke betrouwbaarheidsverklaring af te geven op basis van de jaarlijkse activiteitenverslagen van de directeuren-generaal en een eigen statistisch verantwoorde raming van het foutenpercentage te maken; vraagt de Commissie een aparte raming te maken van het bedrag aan Uniemiddelen dat zij voor het begrotingsjaar 2015 beoogt te recupereren in de vorm van terugvorderingen en financiële correcties;

72.

vraagt de Commissie om een nauwkeurige analyse uit te voeren van de „projecten met terugwerkende kracht” of van de wijziging van enkele projecten binnen het regionaal operationeel programma die door de autoriteiten al zijn gelanceerd met andere middelen en kunnen worden geïntegreerd in de maatregelen of projecten die operationele moeilijkheden meebrengen of de regelgeving blijken te overtreden of deze kunnen vervangen, met inbegrip van beoordelingen vooraf om te controleren of de vervangende projecten aan de vooropgestelde doelstellingen voldoen;

73.

verzoekt de Commissie aan de financiële staten een jaarlijkse verklaring inzake governance en interne controle te hechten die onder meer het volgende omvat:

een beschrijving van de interne governance-instrumenten van de Commissie,

een beoordeling van de operationele en strategische risicoactiviteiten in het betrokken jaar, en

een verklaring over de houdbaarheid van de begroting op middellange en lange termijn,

en een schatting van het onregelmatigheidspercentage in de oorspronkelijke of in de goedgekeurde vergoedingsaanvragen, op te nemen in haar mededeling over de bescherming van de Uniebegroting;

74.

roept de lidstaten op betrouwbare gegevens aan de Commissie te overleggen, vooral met betrekking tot de controleverslagen;

Politieke voorbehouden

75.

onderschrijft de voorbehouden dat door de directeurs-generaal van DG REGIO, directoraat-generaal Maritieme Zaken en Visserij (DG MARE), directoraat-generaal Migratie en Binnenlandse Zaken (DG HOME), directoraat-generaal Internationale Samenwerking en Ontwikkeling (DG DEVCO) en DG AGRI werd gemaakt in hun jaarlijkse activiteitenverslagen; is van mening dat deze voorbehouden aantonen dat de controleprocedures van de Commissie en de lidstaten niet de nodige waarborgen kunnen bieden betreffende de wettigheid en regelmatigheid van alle onderliggende verrichtingen in de overeenkomstige beleidsgebieden;

76.

vraagt zich af waarom de directeur-generaal van het directoraat-generaal Onderzoek en Innovatie (DG RTD) net als in de voorgaande jaren een horizontaal voorbehoud blijft maken dat betrekking heeft op alle betalingen en kostendeclaraties in het kader van het zevende kaderprogramma; verzoekt de Commissie eindelijk een zinvollere, risicogebaseerde aanpak te ontwikkelen en, indien nodig, specifieke punten van voorbehoud te gebruiken;

Resultaten behalen met de begroting van de Unie

Jaarlijks beheers- en prestatieverslag: prestatie-evaluatie

77.

merkt op dat in het jaarlijks beheers- en prestatieverslag voor 2015, twee eerdere verslagen worden samengevoegd: het evaluatieverslag dat overeenkomstig artikel 318 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie werd opgesteld en het syntheseverslag als bedoeld in artikel 66, lid 9, van het Financieel Reglement;

78.

is verheugd over het feit dat in het verslag voor elk van de begrotingsrubrieken informatie wordt verstrekt over de voortgang van de programma's die uit hoofde van het meerjarig financieel kader 2014-2020 worden uitgevoerd, alsook informatie over de resultaten van de programma's die uit hoofde van het meerjarig financieel kader 2007-2013 werden uitgevoerd, en wordt ingegaan op de relatie met de Europa 2020-strategie;

79.

betreurt het feit dat in het zogenaamde evaluatieverslag enerzijds beschrijvingen van activiteiten worden verward met resultaten en anderzijds pogingen om de effecten van het beleid te evalueren en beloften voor de toekomst worden gedaan;

80.

herinnert eraan dat de lidstaten niet verplicht zijn gemeenschappelijke indicatoren op te nemen in hun programma's, met uitzondering van het Jongerenwerkgelegenheidsinitiatief en het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling, en de eerste fase van controle op het niveau van de lidstaten niet in evaluaties van de resultaten voorziet;

81.

betreurt het dat de Commissie, in plaats van haar interne governance-instrumenten te vereenvoudigen, een nieuw strategisch meerjarenplan voor elke dienst van de Commissie heeft toegevoegd op basis van gemeenschappelijke algemene doelstellingen die de tien politieke prioriteiten van de Commissie-Juncker beslaan en die dienen ter ondersteuning van de Europa 2020-doelstellingen en de verplichtingen uit hoofde van het Verdrag;

82.

herhaalt zijn oproep tot thematische concentratie, zoals uitgedrukt in zijn kwijtingsverslag over het begrotingsjaar 2014; roept de Commissie op te onderzoeken in welke mate thematische concentratie zou kunnen bijdragen tot vereenvoudiging en een daling van de regelgevings- en controlelast;

83.

verzoekt de Commissie haar jaarlijks beheers- en prestatieverslag tijdig goed te keuren, zodat de Rekenkamer hier rekening mee kan houden in haar jaarverslag; benadrukt dat de in dit verslag verstrekte informatie zo objectief mogelijk moet zijn en een uitgebreide beoordeling moet omvatten van de resultaten die de Commissie in het voorgaande jaar heeft behaald bij het uitvoeren van haar beleid; vraagt de Commissie na te denken over de noodzaak van een politieke programmeringsperiode voor de lange termijn, zoals de tienjarenstrategie van Europa 2020;

84.

vestigt de aandacht op de noodzaak dat het proces van opstelling van prestatie-indicatoren transparant en democratisch is, met deelname van alle instellingen van de Unie, partners en betrokken belanghebbenden om ervoor te zorgen dat de indicatoren geschikt zijn voor de meting van de uitvoering van de Uniebegroting, en om aan de verwachtingen van de Unieburgers te voldoen;

Te nemen maatregelen

85.

roept de Commissie op in haar volgende prestatieverslagen een betere evaluatie te geven van de outputs en de resultaten van elke beleidsmaatregel; roept de Commissie op om duidelijk en bondig de bijdrage van de Europese beleidsmaatregelen aan de doelstellingen van de Unie aan te tonen en hun respectieve bijdrage aan de EU 2020-doelstellingen te beoordelen;

Horizon 2020

86.

herinnert eraan dat Horizon 2020 een ambitieus en breed opgezet programma is, waarvan de algemene doelstelling is gebaseerd op drie prioriteiten: wetenschap op topniveau, industrieel leiderschap en maatschappelijke uitdagingen;

87.

merkt op dat de Commissie-Juncker tien politieke prioriteiten heeft vastgesteld voor de periode 2014-2019 die niet volledig overeenkomen met de Europa 2020-prioriteiten; merkt op dat dit tot een situatie leidt waarin het rechtskader en de begrotingstoewijzing voor Horizon 2020 de Europa 2020-strategie weerspiegelen, terwijl de Commissie bij het uitvoeren van Horizon 2020 sinds 2014 haar strategische planning en beheersregelingen opnieuw heeft gericht op de tien politieke prioriteiten;

88.

betreurt het dat de Commissie tot dusverre de relatie tussen de twee reeksen prioriteiten nog niet in kaart heeft gebracht en verzoekt de Commissie deze verbanden te verduidelijken;

89.

benadrukt dat doeltreffende synergiën en complementariteit tussen nationale en Europese onderzoeks- en innovatieprogramma's van essentieel belang zijn voor het succes van Horizon 2020; neemt er nota van dat de Commissie van plan is om de effecten en synergiën tussen Horizon 2020 en de Europese structuur- en investeringsfondsen te analyseren in het kader van de tussentijdse evaluatie van Horizon 2020;

90.

neemt kennis van de twee voorbeelden van complementariteiten tussen nationale onderzoeksprogramma's en onderzoeksprogramma's van de Unie die de Rekenkamer in haar jaarverslag 2015 geeft en dat de hoogste controle-instanties van Bulgarije en Portugal hebben geconstateerd dat, hoewel er in hun land een aantal gebieden is waarop nationale en EU-onderzoeksprogramma's complementair zijn, er ook sprake was van enkele tekortkomingen op nationaal niveau ten aanzien van de indicatoren die verband houden met Horizon 2020 binnen nationale actieplannen en strategieën en een aantal problemen met betrekking tot coördinatie en interactie tussen alle deelnemers van Horizon 2020 op nationaal niveau (7); neemt ook kennis van het feit dat Bulgarije de eerste lidstaat was die vrijwillig van het instrument ter ondersteuning van het Horizon 2020-beleid gebruikmaakte en moedigt de Commissie aan lidstaten die hun onderzoeks- en innovatiesectoren moeten moderniseren te blijven ondersteunen;

91.

herinnert eraan dat met het rechtskader van Horizon 2020 verscheidene belangrijke elementen voor prestatiebeheer worden geïntroduceerd, zoals doelstellingen en kernprestatie-indicatoren; benadrukt dat de doelstellingen en indicatoren die zijn overeengekomen in het algemeen een aanzienlijke verbetering betekenen ten opzichte van de voorgaande kaderprogramma's;

92.

merkt op dat er een aantal tekortkomingen blijft bestaan ten aanzien van de in Horizon 2020 gebruikte prestatie-indicatoren, zoals:

i)

in verband met het evenwicht tussen indicatoren die alleen input of output meten in plaats van resultaten en impact (8),

ii)

het gebrek aan uitgangswaarden, en

iii)

een gebrek aan ambitie in de streefdoelen;

93.

betreurt het dat de Rekenkamer concludeerde dat de Commissie haar werkprogramma's en uitnodigingen tot het indienen van voorstellen in het kader van Horizon 2020 niet gebruikt om de vereiste prestatiegerichtheid te versterken (9);

94.

stelt met voldoening vast dat voor de door de Rekenkamer onderzochte voorstellen en subsidieovereenkomsten gold dat, wanneer dit door de Commissie werd vereist, in de doelstellingen voldoende nadruk was gelegd op prestatie en dat hetzelfde gold voor het evaluatieproces voor deze voorstellen;

95.

betreurt het dat in de afzonderlijke werkprogramma's die Horizon 2020 aansturen en bijbehorende uitnodigingen tot het indienen van voorstellen de bredere term „verwachte impact” wordt gebruikt, in plaats van de term „verwachte resultaten”, wat leidt tot een vergroot risico dat de voor dit deel verstrekte informatie te breed is en de prestatiebeoordelingen van Horizon 2020 moeilijk kunnen worden samengevoegd (10);

96.

is bezorgd over het feit dat de Commissie niet altijd consequent gebruikmaakt van de belangrijkste prestatiebegrippen (zoals „output”, „resultaten”, „uitkomsten” en „impact”);

97.

betreurt het dat de Rekenkamer concludeerde dat de Commissie in de huidige opzet de uitgaven en de prestaties van onderzoek en ontwikkeling (O&O) en innovatie binnen Horizon 2020 niet afzonderlijk kan monitoren of daarover verslag uitbrengen; betreurt dat, hoewel de financiële bijdrage van Horizon 2020 binnen Europa 2020 stevig is verankerd in het begrotingsproces door middel van de gepubliceerde programmaverklaringen, de Commissie nog niet op zinvolle wijze verslag heeft uitgebracht over de uitvoering van Horizon 2020 en de bijdrage daarvan aan Europa 2020; verzoekt de Commissie om op zinvolle wijze verslag uit te brengen over de uitvoering van Horizon 2020 en de bijdrage daarvan aan Europa 2020 naarmate resultaten van het programma beschikbaar worden;

98.

stelt voor de rol voor de nationale contactpunten uit te breiden zodat zij kwalitatieve technische ondersteuning ter plaatse kunnen bieden; is van mening dat een jaarlijkse beoordeling van de resultaten, opleidingen en stimulering van de nationale contactpunten die goed presteren het succespercentage van het Horizon 2020-programma zullen doen toenemen;

Te nemen maatregelen

99.

roept de Commissie op om in haar toekomstige prestatieverslagen de bijdrage van Horizon 2020 aan Europa 2020 duidelijk en uitgebreid te presenteren;

Beheersplannen en jaarlijkse activiteitenverslagen van vier directoraten-generaal die verantwoordelijk zijn voor uitgaven in het kader van „Natuurlijke hulpbronnen”

100.

betreurt de opmerkingen van de Rekenkamer dat veel van de in de beheersplannen en jaarlijkse activiteitenverslagen van de DG AGRI, DG CLIMA, DG ENVI en DG MARE gebruikte doelstellingen rechtstreeks waren overgenomen uit beleidsteksten of wetgevingsdocumenten en niet gedetailleerd genoeg waren voor beheers- en monitoringdoeleinden;

Te nemen maatregelen

101.

verzoekt de Commissie:

de prestaties van de werkprogramma's te beoordelen door doelstellingen op hoog niveau, zoals vastgelegd in de Horizon 2020-wetgeving, te vertalen in operationele doelstellingen op het niveau van het werkprogramma;

de verbanden tussen de Europa 2020-strategie (2010-2020), het meerjarig financieel kader (2014-2020) en de prioriteiten van de Commissie (2015-2019) verder te verduidelijken;

te zorgen voor een consequent gebruik van de termen „input”, „output”, „resultaat” en „impact” in al haar activiteiten, in overeenstemming met haar richtsnoeren voor betere regelgeving;

maatregelen te nemen die gelijk loon verzekeren voor onderzoekers die binnen hetzelfde project hetzelfde werk uitvoeren;

een lijst te verstrekken waarop volgens nationaliteit alle ondernemingen staan vermeld die op de beurs zijn genoteerd en/of die in hun jaarbalans winst hebben geboekt en die middelen ontvangen uit hoofde van Horizon 2020;

Ontvangsten

102.

is verheugd over het feit dat uit de algemene controle-informatie van de Rekenkamer blijkt dat de ontvangsten geen materieel foutenpercentage vertonen en, in het bijzonder, dat de onderzochte systemen voor eigen middelen uit het bni en de btw doeltreffend zijn, dat de onderzochte systemen voor de traditionele eigen middelen over het geheel genomen doeltreffend zijn, hoewel de essentiële interne controles in de door de Rekenkamer bezochte lidstaten gedeeltelijk doeltreffend waren, en dat de Rekenkamer geen fouten ontdekte in de getoetste verrichtingen;

103.

herinnert eraan dat een voorbehoud een middel is waarmee onzekere elementen in de door de lidstaten ingediende bni-gegevens kunnen worden opengehouden voor correctie en is verheugd over het feit dat de Rekenkamer geen ernstige problemen constateerde in opgeheven punten van voorbehoud die zij in 2015 analyseerde;

104.

is bezorgd dat hoewel vooruitgang is geboekt bij het verbeteren van de betrouwbaarheid van de Griekse bni-gegevens, de punten van voorbehoud nog niet zijn opgeheven; merkt op dat dit het enige nog lopende voorbehoud was aan het einde van 2015, betrekking hebbend op de jaren 2008 en 2009;

105.

merkt op dat wat de douanerechten betreft, de Rekenkamer concludeerde dat de methodologie die voor de uitgevoerde controles werd gebruikt om te controleren of tarief- en invoerregels werden nageleefd door importeurs (waaronder „controles na douaneafhandeling”) en de kwaliteit en de resultaten hiervan in de lidstaten uiteenliepen; de Rekenkamer vestigde met name de aandacht op de onderbreking van de verjaringstermijn van drie jaar voor mededelingen van schuld in Frankrijk, een praktijk die afwijkt van wat gangbaar is in de andere lidstaten en leidt tot een ongelijke behandeling van de marktdeelnemers binnen de Unie (11);

106.

merkt met betrekking tot traditionele eigen middelen op dat de Commissie eind 2015 ook een lijst van 325 openstaande punten had die betrekking hadden op de niet-naleving van de douaneregels van de Unie, die zij door middel van inspecties in de lidstaten vaststelde;

107.

merkt op dat de Rekenkamer concludeerde dat met betrekking tot de overzichten van douanerechten en suikerheffingen tekortkomingen bestonden in het beheer van de vorderingen (ook wel de B-boekhouding) in de lidstaten en dat de Commissie vergelijkbare tekortkomingen ontdekte in 17 van de 22 bezochte lidstaten;

108.

wijst erop dat de Rekenkamer risico's ontdekte in verband met de invordering van douaneschulden van ondernemingen die buiten de Unie zijn geregistreerd of van burgers van landen buiten de Unie en een aantal gevallen constateerde in verschillende lidstaten waarin lidstaten niet in staat waren schulden te innen van burgers of ondernemingen die waren gevestigd in bijvoorbeeld Belarus, de Britse Maagdeneilanden, Rusland, Zwitserland, Turkije en Oekraïne;

109.

benadrukt dat de impact van de ingrijpende herzieningen van de bni-saldi kleiner zou kunnen zijn indien er een gemeenschappelijk EU-herzieningsbeleid zou hebben bestaan om het tijdpad voor grote herzieningen te harmoniseren;

110.

betreurt het dat de structurele en juridische elementen die hebben geleid tot het politieke incident dat zich eind oktober 2014 voordeed met betrekking tot de bijdragen van enkele lidstaten nog steeds van kracht zijn;

Te nemen maatregelen

111.

verzoekt de Commissie om:

de nodige stappen te nemen om in alle lidstaten de termijnen voor de kennisgeving van schulden aan marktdeelnemers naar aanleiding van een controle na douaneafhandeling te harmoniseren;

ervoor te zorgen dat de lidstaten de juiste geïnde bedragen aan douanerechten opgeven in de verstrekte kwartaaloverzichten en richtsnoeren te verstrekken voor hetgeen geregistreerd dient te worden;

voor zover mogelijk de invordering van douaneschulden door de lidstaten te vergemakkelijken wanneer de debiteuren niet in een lidstaat van de Unie zijn gevestigd;

de controles te verbeteren van de berekeningen van de bijdragen van de landen van de Europese Economische Ruimte en de Europese Vrijhandelsassociatie en van de correctiemechanismen, en

de noodzakelijke maatregelen te nemen ter vermindering van de impact van de door de lidstaten gepresenteerde herzieningen van methoden en bronnen voor de compilatie van hun bni;

Follow-up van de kwijting van de Commissie voor 2014  (12)

112.

merkt op dat de Commissie ermee instemde nieuwe maatregelen te nemen naar aanleiding van 88 verzoeken die het Parlement deed in zijn resolutie die werd gevoegd bij het besluit over de kwijting voor het begrotingsjaar 2014;

113.

merkt op dat ten aanzien van 227 verzoeken van het Parlement de nodige maatregelen volgens de Commissie reeds waren genomen of in uitvoering zijn en dat de Commissie, om redenen die verband houden met het bestaande regelgevings- en begrotingskader of met haar eigen institutionele rol of prerogatieven, 35 verzoeken van het Europees Parlement niet kan inwilligen;

114.

betreurt het dat de antwoorden van de Commissie soms vaag en ambigu blijven;

115.

is verheugd over het feit dat de Commissie vijf van de zes voornaamste toezeggingen heeft waargemaakt;

116.

dringt er desalniettemin op aan dat de Commissie haar directoraten-generaal de opdracht geeft alle landenspecifieke aanbevelingen in hun respectievelijke jaarlijkse activiteitenverslagen te publiceren die zij in het kader van het Europees semester hebben gedaan (zesde toezegging);

117.

verzoekt de Commissie haar positie te heroverwegen, met name ten aanzien van de betrouwbaarheid van de door de lidstaten verstrekte gegevens, de transparantie wat betreft de uiteindelijke begunstigden van Uniemiddelen, de transparantie van de activiteiten van de ethische commissie, de strijd tegen corruptie en de hervorming van de bestuursstructuren van de Europese scholen;

118.

veroordeelt met kracht het feit dat de Commissie niet de behoefte voelt om het anticorruptieverslag van de EU nog te publiceren; is van mening dat, ongeacht hoe de Commissie van plan is corruptie te bestrijden, deze annulering op het laatste ogenblik het verkeerde signaal afgeeft, niet alleen aan de lidstaten maar ook aan de burgers; herhaalt zijn mening dat corruptie nog steeds een uitdaging vormt voor de Unie en de lidstaten, en dat het zonder effectieve anticorruptiemaatregelen de economische prestaties, de rechtsstaat en de geloofwaardigheid van democratische instellingen binnen de Unie ondermijnt; roept de Commissie op het anticorruptieverslag van 2016 af te ronden en te publiceren, snel en stevig op te treden om corruptie in de lidstaten en de instellingen van de Unie weg te werken en opdracht te geven voor een onafhankelijke beoordeling van de anticorruptienormen in de instellingen van de Unie zelf;

119.

verzoekt de Commissie met klem een systeem van strikte indicatoren en gemakkelijk toepasbare, uniforme criteria uit te werken, gebaseerd op de vereisten van het programma van Stockholm, om het corruptieniveau in de lidstaten te meten en de anticorruptiemaatregelen van de lidstaten te beoordelen; verzoekt de Commissie een corruptie-index op te stellen om de lidstaten in categorieën onder te brengen; is van mening dat de corruptie-index een stevige basis kan vormen waarop de Commissie haar landenspecifieke controlemechanisme kan opstellen bij de controle van de uitgave van Uniemiddelen;

Concurrentievermogen voor groei en banen

Europa 2020

120.

merkt op dat de deskundigengroep op hoog niveau (13) die het zevende kaderprogramma ex post heeft geëvalueerd, ondanks het hoge foutenpercentage en ondanks de vertragingen bij de uitvoering en afsluiting ervan, het zevende kaderprogramma als een succes heeft omschreven; de deskundigengroep onderstreepte met name dat het zevende kaderprogramma:

op individueel en institutioneel niveau uitmuntend wetenschappelijk werk heeft gestimuleerd,

via het nieuwe programma „Ideas” (Europese Onderzoeksraad) grensverleggend onderzoek heeft bevorderd,

het bedrijfsleven en kmo's/mkb-ondernemingen een plaats in de strategie heeft gegeven,

een nieuwe wijze van samenwerking en een open innovatiekader tot stand heeft gebracht,

de Europese onderzoeksruimte heeft versterkt door het bevorderen van een samenwerkingscultuur en het opbouwen van uitgebreide netwerken waarin thematische vraagstukken kunnen worden behandeld,

een aantal maatschappelijke kwesties door middel van onderzoek, technologie en innovatie onder de loep heeft genomen via het „Cooperation” programma,

de harmonisatie van de nationale systemen en beleidsmaatregelen op het gebied van onderzoek en innovatie heeft bevorderd,

de mobiliteit van onderzoekers in heel Europa heeft gestimuleerd; met het „People” programma zijn de nodige voorwaarden geschapen voor een open arbeidsmarkt voor onderzoekers,

de investeringen in de Europese onderzoeksinfrastructuur heeft versterkt,

een kritische massa aan onderzoek in Europa en wereldwijd heeft bereikt;

121.

betreurt het dat tijdens de openbare raadpleging van belanghebbenden in het kader van de evaluatie van het zevende kaderprogramma van februari tot mei 2015 op de volgende tekortkomingen is gewezen:

hoge administratieve lasten en een logge juridische en financiële regelgeving,

veel te veel inschrijvingen,

onvoldoende aandacht voor maatschappelijke effecten,

te beperkte keuze aan onderwerpen en oproepen,

onvoldoende aandacht voor deelname van het bedrijfsleven,

hoge drempel voor nieuwkomers, een laag gemiddeld slaagpercentage voor voorstellen en aanvragers van respectievelijk 19 % en 22 %;

zwakke communicatie;

122.

betreurt het dat de doelstelling om voor 2020 3 % van het bruto binnenlands product (bbp) van de lidstaten te investeren in onderzoek waarschijnlijk niet zal worden gehaald; is dan ook van mening dat de steeds terugkerende verminderingen van de Uniebegroting met betrekking tot onderzoeksprogramma's een halt moeten worden toegeroepen; roept alle lidstaten op om deze uitdaging aan te gaan; verzoekt de Commissie tevens de nodige conclusies te trekken voor de tussentijdse herziening van het meerjarig financieel kaderprogramma en voor het volgend meerjarig financieel kaderprogramma;

123.

is verheugd over de geboekte vooruitgang ten aanzien van het waarmaken van de toezeggingen inzake de Innovatie-Unie: tegen medio 2014 waren alle toezeggingen waargemaakt of lagen deze op schema;

124.

is ook ingenomen met het feit dat het aandeel van de middelen van Horizon 2020 dat werd toegewezen aan kleine en middelgrote ondernemingen toenam van 19,4 % in 2014 tot 23,4 % in 2015 en beveelt aan dat deze tendens proactief wordt aangemoedigd;

125.

acht het onaanvaardbaar dat DG RTD niet voldeed aan zijn verzoek aan de directoraten-generaal van de Commissie om al hun landenspecifieke aanbevelingen te publiceren in hun jaarlijkse activiteitenverslagen; wijst met bezorgdheid op de beperkte territoriale representativiteit van de 20 belangrijkste projecten van Horizon 2020;

Algemene aspecten

126.

merkt op dat hoofdstuk vijf van het jaarverslag van de Rekenkamer over het begrotingsjaar 2015 betalingen omvat op de volgende gebieden: onderzoek (10,4 miljard EUR), onderwijs, opleiding, jongeren en sport (1,8 miljard EUR), ruimtevaart (1,4 miljard EUR), vervoer (1,3 miljard EUR), overige acties en programma's (1,1 miljard EUR), energie (0,5 miljard EUR), en het concurrentievermogen van ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen (Cosme) (0,3 miljard EUR); onderzoek is derhalve goed voor 62 % van de uitgaven;

127.

merkt op dat de verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van de kaderprogramma's voor onderzoek wordt gedeeld door de verschillende directoraten-generaal van de Commissie, uitvoerende agentschappen, gemeenschappelijke ondernemingen en zogenaamde artikel-185-organen (partnerschappen met de lidstaten), en dat dit alles een nauwe samenwerking vereist;

128.

verduidelijkt dat de controle van de Rekenkamer bijna exclusief betrekking had op betalingen in het kader van het zevende kaderprogramma voor onderzoek;

129.

is bezorgd over het feit dat uit het jaarlijkse activiteitenverslag van DG RTD blijkt dat 1 915 projecten in het kader van het zevende kaderprogramma ter waarde van 1,63 miljard EUR aan het einde van 2015 nog steeds niet waren voltooid; merkt op dat dit de uitvoering van Horizon 2020 zou kunnen vertragen;

Beheer- en controlesystemen

130.

benadrukt dat de Rekenkamer de systemen voor toezicht en controle op onderzoek en andere intern beleid als „ten dele doeltreffend” aanmerkt;

131.

is bezorgd dat 72 van de 150 verrichtingen die de Rekenkamer in 2015 heeft gecontroleerd (48 %), fouten vertoonden; op basis van de 38 door de Rekenkamer gekwantificeerde fouten schatte zij het foutenpercentage op 4,4 %; verder beschikten de Commissie, de nationale autoriteiten of onafhankelijke controleurs in 16 gevallen van kwantificeerbare fouten over voldoende informatie om de fouten te kunnen voorkomen of opsporen en corrigeren, voordat zij de uitgaven accepteerden; indien al deze informatie gebruikt was om fouten te corrigeren, zou het geschatte foutenpercentage voor dit hoofdstuk 0,6 % lager zijn geweest;

132.

betreurt het dat de Rekenkamer voor 10 van de 38 verrichtingen die kwantificeerbare fouten vertonen, fouten meldde van meer dan 20 % van de onderzochte elementen; deze 10 gevallen (9 uit het zevende kaderprogramma voor onderzoek en één uit het kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie voor 2007-2013) zijn goed voor 77 % van het totale geschatte foutenpercentage voor „Concurrentievermogen voor groei en werkgelegenheid” in 2015;

133.

betreurt het dat het merendeel van de door de Rekenkamer geconstateerde gekwantificeerd fouten (33 van de 38) betrekking had op de vergoeding van niet-subsidiabele personeels- en indirecte kosten die door de begunstigden waren gedeclareerd en dat bijna alle fouten die de Rekenkamer aantrof in kostenstaten het gevolg waren van het door de begunstigden onjuist interpreteren van de complexe subsidiabiliteitsregels, of het onjuist berekenen van de subsidiabele kosten, wat tot de voor hand liggende conclusie leidt dat deze regels vereenvoudigd moeten worden;

134.

is ingenomen met het feit dat de naleving van de aanbestedingsregels volgens de Rekenkamer aanzienlijk is verbeterd;

135.

vraagt zich af waarom de directeur-generaal van het directoraat-generaal RTD net als in de voorgaande jaren een horizontaal voorbehoud maakte dat betrekking heeft op alle kostendeclaraties in het kader van het zevende kaderprogramma (1,47 miljard EUR); is van mening dat horizontale voorbehouden in het algemeen niet als instrument van goed financieel beheer kunnen worden beschouwd; wijst er evenwel op dat bepaalde uitgaven van het zevende kaderprogramma niet gedekt waren door een reserve waar sprake was van aanwijzingen dat de risico's (en derhalve de restfoutpercentages) aanzienlijk lager lagen dan die voor de uitgaven tezamen; merkt op dat dit binnen onderzoek en technologische ontwikkeling geldt voor uitgaven aan gemeenschappelijke ondernemingen; merkt op dat dit buiten DG RTD voorts geldt voor uitgaven van het Uitvoerend Agentschap onderzoek uit hoofde van het Marie Curie-programma en voor alle uitgaven van het Uitvoerend Agentschap Europese Onderzoeksraad;

136.

is verbaasd dat het Europees Instituut voor innovatie en technologie in 2015 niet deelnam aan het Gemeenschappelijk ondersteuningscentrum voor uitgaven voor onderzoek en innovatie;

137.

is bezorgd dat het zevende kaderprogramma volgens de commissaris niet volledig zal worden uitgevoerd en geëvalueerd voor 2020, wat voor vertragingen kan zorgen bij toekomstige aansluitende programma's; dringt er bij de Commissie op aan het evaluatieverslag zo snel mogelijk te publiceren en ten laatste voordat zij het onderzoeksprogramma na Horizon 2020 presenteert;

Horizon 2020

138.

merkt op dat in het kader van Horizon 2020 tot eind 2015 alleen voorschotbetalingen werden gedaan; waarschuwt de Commissie dat een laat begin van het Horizon 2020-project de uitvoering van het programma kan vertragen; waarschuwt voor financiële achterstanden aan het einde van het programma;

139.

is bezorgd over de bevindingen van de Rekenkamer dat meerjarenprogramma's waarin politieke doelstellingen zijn vastgesteld, zoals Europa 2020 of Horizon 2020, wel parallel verlopen, maar dat er geen sprake is van een echt verband (14);

140.

betreurt het bovendien dat het eerste monitoringsverslag van Horizon 2020 slechts beperkte informatie bevat over de impact van synergiën tussen het programma en de structuurfondsen (15); verzoekt de Commissie verslag uit te brengen over de impact van deze synergieën naarmate resultaten van het programma beschikbaar worden;

141.

maakt zich ernstige zorgen over het feit dat Horizon 2020 volgens de Rekenkamer niet voldoende prestatiegericht is (16);

Te nemen maatregelen

142.

herhaalt zijn verzoek dat het reeds in de kwijtingsresolutie voor de Commissie voor 2014 (17) deed, dat de Commissie al haar directoraten-generaal de opdracht moet geven om alle landenspecifieke aanbevelingen in hun respectievelijke jaarlijkse activiteitenverslagen te publiceren die zij in het kader van het Europees semester hebben gedaan;

143.

verzoekt de lidstaten meer inspanningen te leveren om de doelstelling van het investeren van 3 % van het bbp in onderzoek te halen; meent dat dit excellentie en innovatie zou bevorderen; verzoekt de Commissie in dat verband de mogelijkheid te bekijken om een „convenant voor de wetenschap” voor te stellen op lokaal, regionaal en nationaal niveau, overeenkomstig het reeds bestaande Burgemeestersconvenant; verzoekt de lidstaten en het Parlement ook een inspanning te leveren via de Uniebegroting;

144.

verzoekt de Commissie de kernprestatie-indicator „EU-innovatie-output” te herzien omdat, volgens de Commissie zelf, de samengestelde aard van de indicator niet geschikt is om streefwaarden vast te stellen (18);

145.

dringt er bij de Commissie op aan een follow-up uit te voeren van met name de 16 gevallen van kwantificeerbare fouten ten aanzien waarvan de Commissie, de nationale autoriteiten of onafhankelijke controleurs over voldoende informatie beschikten om de fouten te kunnen voorkomen of opsporen en corrigeren, voordat zij de uitgaven accepteerden; en voorts zijn bevoegde commissie in detail te informeren over de corrigerende maatregelen die voor eind oktober 2017 worden genomen;

146.

verzoekt de Commissie zijn bevoegde commissie in detail te informeren over de tien verrichtingen die goed waren voor 77 % van de fouten en over de genomen corrigerende maatregelen;

147.

verzoekt de Commissie haar beheer- en controlesystemen te moderniseren, zodat horizontale voorbehouden overbodig worden; vraagt de Commissie zijn bevoegde commissie te informeren over de maatregelen die voor november 2017 worden genomen;

148.

verzoekt de Commissie om samen met de Rekenkamer te verduidelijken wat de koppelingen zijn tussen de Europa 2020-strategie (2010-2020), het meerjarig financieel kader (2014-2020) en de prioriteiten van de Commissie (2015-2019), bijvoorbeeld door middel van het proces van strategische planning en verslaglegging (2016-2020); meent dat hierdoor de monitoring- en verslagleggingsregelingen zouden worden verbeterd en de Commissie in staat zou worden gesteld om doeltreffend te rapporteren over de door de Uniebegroting geleverde bijdrage aan de doelstellingen van de Europa 2020-strategie;

Diversen

149.

neemt kennis van de exclusieve toewijzing van exploitatiesubsidies onder begrotingsonderdeel 04 03 01 05 „Voorlichtings- en opleidingsmaatregelen ten behoeve van werknemersorganisaties” aan slechts twee specifieke vakbondsinstituten, te weten het Europees Vakbondsinstituut en het Europees Centrum voor werknemersvraagstukken; herinnert de Commissie eraan dat exploitatiesubsidies en kaderpartnerschapsovereenkomsten in feite moeten worden behandeld als subsidies en dus onderworpen zijn aan openbare aanbestedingsprocedures en bekendmaking; drukt zijn algemene bezorgdheid uit over de rechtvaardiging van dergelijke toewijzingspraktijken op basis van de facto-monopolies of technische vaardigheid van instanties en een hoge mate van specialisatie of administratieve macht (artikel 190, lid 1, onder c) en onder f) van de uitvoeringsvoorschriften); meent dat in het bijzonder blijvende exclusieve toewijzingen van exploitatiesubsidies aan instanties op basis hiervan in feite kunnen leiden tot dergelijke de facto-monopolies, hoge competenties, specialisaties en machten, waarmee exclusieve toewijzingen van exploitatiesubsidies op basis van artikel 190 van de uitvoeringsvoorschriften nog meer gerechtvaardigd worden;

150.

herinnert de Commissie er in dit verband aan dat uitzonderingen op de regels voor transparantie en publicatie zoals vastgelegd in artikelen 125 e.v. van het Financieel Reglement beperkend moeten worden geïnterpreteerd en toegepast; verzoekt het Europees Parlement, de Raad en de Commissie te streven naar het duidelijk bepalen van zowel het tijdschema als het toepassingsgebied voor uitzonderingen op de beginselen van transparantie en publicatie, met als duidelijke doel het gebruik ervan verder te beperken;

Te nemen maatregelen

151.

verzoekt de Commissie de uitzonderingen op de regels voor transparantie en publicatie zoals vastgelegd in artikelen 125 e.v. van het Financieel Reglement beperkend te interpreteren en toe te passen; verzoekt de Commissie duidelijk zowel het tijdschema als het toepassingsgebied voor uitzonderingen op de beginselen van transparantie en publicatie te bepalen, met als duidelijke doel het gebruik ervan verder te beperken;

Economische, sociale en territoriale samenhang

Europa 2020

152.

stelt vast dat voor de periode 2007-2013 1 EUR aan investeringen voor het cohesiebeleid ongeveer 2,74 EUR extra bbp zal genereren tegen 2023 volgens de ex-postevaluatie voor het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) en Cohesiefonds (CF) (19); is ingenomen met het feit dat de structuur- en cohesiefondsen voornamelijk werden geïnvesteerd in innovatie door kleine en middelgrote ondernemingen (32,3 miljard EUR), algemene ondersteuning voor ondernemingen (21,4 miljard EUR), infrastructuur voor onderzoek en technologische ontwikkeling (17,5 miljard EUR), vervoer (82,2 miljard EUR), energie (11,8 miljard EUR), milieu (41,9 miljard EUR), cultuur en toerisme (12,2 miljard EUR) en stedelijke en sociale infrastructuur (28,8 miljard EUR);

153.

is verheugd over het feit dat EFRO en CF tot op zekere hoogte in staat waren om tegenwicht te bieden aan de gevolgen van de financiële crises van 2007-2008, waaruit blijkt dat de economische en sociale verschillen tussen de Europese regio's zonder tussenkomst van de structuurfondsen nog meer zouden zijn toegenomen;

154.

is verheugd over de resultaten van het cohesiebeleid die blijken uit de ex-postevaluaties van de programmeringsperiode 2007-2013 met betrekking tot de doelstellingen van Europa 2020:

dankzij het EFRO en het Cohesiefonds werden onder doelstellingen 1 „Werkgelegenheid” en 2 „O&O en innovaties”41 600 onderzoeksbanen gecreëerd en 400 000 kmo's ondersteund, en werd onder doelstelling 3 „Klimaatverandering en Energie”3 900 MW extra capaciteit voor de productie van hernieuwbare energie gecreëerd;

dankzij het Europees Sociaal Fonds (ESF) vonden onder doelstelling 1 „Werkgelegenheid” minstens 9,4 miljoen mensen een baan (meer dan 300 000 van de mensen die werden ondersteund, werden zelfstandige), en behaalden onder doelstelling 4 „Opleiding” minstens 8,7 miljoen mensen een kwalificatie of certificaat;

155.

merkt echter op dat slechts een klein aantal programma's gericht was op resultaten of gemeten impact; er is daarom weinig tot niets bekend over de duurzaamheid van de investeringen;

156.

onderstreept echter dat in 2015 slechts een klein aantal programma's gericht was op resultaten of gemeten impact; dringt er daarom bij de Commissie op aan de indicatoren op interinstitutioneel niveau vast te stellen en overeen te komen die noodzakelijk zijn om de begroting op basis van resultaten uit te voeren; wijst er echter op dat er momenteel weinig tot niets bekend over de duurzaamheid en de Europese meerwaarde van de investeringen;

157.

betreurt het dat het niet is geïnformeerd over de maatregelen die de Commissie de lidstaten verzocht te nemen in het kader van het Europees semester; verzoekt de Commissie het Europees Parlement in te lichten over de maatregelen die de lidstaten in het kader van het Europees semester hebben genomen;

158.

is ernstig bezorgd over het feit dat de Rekenkamer reeds in haar jaarverslag van 2014 vertragingen signaleerde bij het begin van de programmeringsperiode 2014-2020; en dat eind 2015 nog steeds minder dan 20 % van de voor de Europese structuur- en investeringsfondsen verantwoordelijke nationale autoriteiten was aangewezen;

Het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Cohesiefonds en het Europees Sociaal Fonds: algemene aspecten

159.

is ingenomen met het feit dat de Rekenkamer de hoofdstukken in haar jaarverslag heeft afgestemd op de rubrieken van het meerjarig financieel kader; is echter van mening dat de fondsen die onder deze rubriek zijn opgenomen van een dergelijk financieel belang zijn — EFRO 28,3 miljard EUR; CF 12,1 miljard EUR; ESF 10,3 miljard EUR — dat de auditstrategie van de Rekenkamer ervoor moet zorgen dat het EFRO en het CF enerzijds en het ESF anderzijds identificeerbaar blijven;

160.

is bezorgd over het feit dat de lidstaten zich, met name tegen het einde van een programmeringsperiode, richtten op de absorptie van de in het kader van de nationale totaalbedragen beschikbare fondsen in plaats van op het behalen van de beleidsdoelstellingen; verzoekt de Commissie de lidstaten die het slechtst presteren technische bijstand te verlenen, met name aan het eind van de begrotingsperiode;

161.

hoopt dat de 16 lidstaten die de richtlijn inzake overheidsopdrachten (20) nog niet hebben omgezet, de 19 lidstaten die de richtlijn inzake de gunning van concessieopdrachten (21) nog niet hebben omgezet en de 17 lidstaten die de richtlijn inzake overheidsopdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten (22) nog niet hebben omgezet, dit zo spoedig mogelijk zullen doen, aangezien de richtlijnen een verdere vereenvoudiging tot doel hebben; verzoekt de Commissie de vooruitgang op deze gebieden te controleren;

162.

wijst op het belang van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief; tegen eind november 2015 werden met de door het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief ondersteunde maatregelen bijna 320 000 jongeren bereikt en hadden 18 van de 22 lidstaten maatregelen in het kader van het initiatief genomen; 28 % van de beschikbare financiering voor het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief was toegewezen, voor 20 % ervan waren contracten gesloten met begunstigden en 5 % ervan was uitbetaald aan begunstigden; wijst erop dat drie lidstaten tegen eind november 2015 nog geen financiering toegewezen hadden (Spanje, Ierland en het Verenigd Koninkrijk);

163.

neemt nota van de voorlopige resultaten van de uitvoering van het ESF en het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief in de periode 2014-2015 en wijst erop dat er 2,7 miljoen deelnemers aan activiteiten in het kader van het ESF en het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief hebben deelgenomen, onder wie 1,6 miljoen werklozen en 700 000 inactieven;

164.

betreurt het tegelijkertijd dat een eerste onderzoek (23) erop lijkt te wijzen dat de verleende diensten niet doeltreffend genoeg zijn en dat er tekortkomingen bestaan ten aanzien van het verzamelen van gegevens in enkele lidstaten;

Beheer- en controlesystemen

165.

merkt op dat in 2015 meer dan 80 % van de betalingen tussentijdse betalingen aan operationele programma's van de programmeringsperiode 2007-2013 betrof, waarvan de subsidiabiliteitsperiode afliep op 31 december 2015; de voorschotbetalingen voor de programmeringsperiode 2014-2020 bedroegen circa 7,8 miljard EUR;

166.

uit zijn bezorgdheid over het feit dat in Italië onaanvaardbare achterstand is waargenomen met de betalingen aan stagiairs in het kader van de Jongerengarantie; vraagt de Commissie de situatie te volgen en een specifiek actieplan op te stellen voor lidstaten waar dit probleem zich voordoet;

167.

wijst erop dat de Rekenkamer 223 verrichtingen heeft onderzocht (waarvan er 120 betrekking hadden op het EFRO, 52 op het CF en 44 op het ESF);

168.

is verontrust dat de Rekenkamer het totale geschatte foutenpercentage op 5,2 % heeft vastgesteld (2014: 5,7 %); vindt het alarmerend dat de Rekenkamer, net zoals de voorbije jaren, moest concluderen dat „in 18 gevallen waarin kwantificeerbare fouten werden gemaakt door begunstigden, de nationale autoriteiten over voldoende informatie beschikten om de fouten te kunnen voorkomen of op te sporen en te corrigeren voordat de uitgaven werden gedeclareerd bij de Commissie”; dringt er bij de lidstaten op aan alle informatie aan te wenden om fouten te voorkomen, op te sporen en recht te zetten; dringt er bij de Commissie op aan na te gaan of de lidstaten alle informatie aanwenden om de fouten te voorkomen, op te sporen en recht te zetten; indien al deze informatie gebruikt was, zou het geschatte foutenpercentage voor dit hoofdstuk 2,4 procentpunt lager zijn geweest (24);

169.

neemt er nota van dat de Rekenkamer heeft vastgesteld dat de grootste risico's voor de regelmatigheid bij EFRO/CF-uitgaven er enerzijds in bestonden dat begunstigden kosten declareerden die niet subsidiabel zijn volgens de nationale subsidiabiliteitsregels en/of de minder talrijke subsidiabiliteitsbepalingen in de Unieregelgeving voor de structuurfondsen of, anderzijds, dat de regels voor openbare aanbestedingen van de Unie en/of de lidstaten niet werden nageleefd bij de gunning van overheidsopdrachten; de Commissie raamde het risico op fouten in dit beleidsterrein op 3 % en 5,6 %;

170.

wijst erop dat op het gebied van ESF-uitgaven de Rekenkamer aangaf dat het grootste risico voor de regelmatigheid verband houdt met de immateriële aard van de investeringen in menselijk kapitaal en de betrokkenheid van meerdere, vaak kleinschalige partners bij de tenuitvoerlegging van projecten; de Commissie raamde het risico op fouten in dit beleidsterrein op 3 % en 3,6 %;

171.

betreurt dat een van de belangrijkste oorzaken van fouten in de uitgaven van de rubriek „Economische, sociale en territoriale samenhang” nog steeds de schending van de voorschriften voor overheidsopdrachten is; herhaalt dat de ernstige schendingen van de voorschriften van overheidsopdrachten onder meer rechtstreekse gunningen die niet door contracten worden gerechtvaardigd, bijkomende werken of diensten, de onwettige uitsluiting van inschrijvers, belangenconflicten en discriminerende selectiecriteria omvatten; acht een beleid van volledige transparantie betreffende de gegevens van de aannemers en de onderaannemers cruciaal om fouten en misbruik tegen te gaan;

172.

onderstreept dat vereenvoudiging, onder meer in de vorm van de vereenvoudigde kostenoptie, het risico op fouten beperkt; wijst er evenwel op dat beheersautoriteiten weigerachtig staan tegenover extra werk, rechtsonzekerheid en het risico dat onregelmatigheden als systematische fouten zouden kunnen worden gezien;

173.

is ingenomen met het feit dat de jaarlijkse controleverslagen van de lidstaten in de loop der jaren betrouwbaarder zijn geworden; in slechts 14 EFRO/CF gevallen werd het door de lidstaten gemelde foutenpercentage met meer dan 2 % naar boven bijgesteld;

174.

betreurt dat DG REGIO het nodig vond om bij 67 punten een voorbehoud te maken (een daling ten opzichte van 77 punten van voorbehoud voordien) wegens onbetrouwbare beheer- en controlesystemen in 13 lidstaten en een voorbehoud te maken bij het grensoverschrijdende programma Griekenland — voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië uit hoofde van het pre-toetredingsinstrument; van de 67 programma's waarvoor een voorbehoud gold, zijn er 22 toe te schrijven aan Spanje, 10 aan Hongarije en 7 aan Griekenland; tegelijkertijd is de geraamde financiële impact van deze punten van voorbehoud gedaald van 234 miljoen EUR in 2014 naar 231 miljoen EUR in 2015 voor EFRO/CF;

175.

betreurt eveneens dat directoraat-generaal Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Inclusie (DG EMPL) 23 punten van voorbehoud maakt (tegenover 36 vorig jaar) vanwege onbetrouwbare beheer- en controlesystemen in 11 lidstaten; wijst erop dat de geraamde financiële impact van deze punten van voorbehoud daalde van 169,4 miljoen EUR in 2014 naar 50,3 miljoen EUR in 2015 voor het ESF;

176.

steunt het plan van de Commissie om een prioriteit te maken van betere effectbeoordelingen voor programma's binnen het cohesiebeleid (25); vraagt de Commissie hoe de bevindingen in de volgende programmeringsperiode zullen worden meegenomen in de regelgeving;

Financieringsinstrumenten (FI's)

177.

neemt er nota van dat volgens de beheersautoriteiten van de lidstaten eind 2015 in totaal 1 052 financieringsinstrumenten (FI's) (waaronder 77 holdingfondsen en 975 specifieke fondsen) actief waren: 89 % daarvan waren FI's voor ondernemingen, 7 % voor stadsontwikkelingsprojecten en 4 % voor fondsen voor energie-efficiëntie/hernieuwbare energie;

178.

beseft dat die FI's werden opgezet in 25 lidstaten (alle lidstaten behalve Ierland, Luxemburg en Kroatië) en financiële steun kregen uit 188 operationele programma's, waaronder een operationeel programma voor grensoverschrijdende samenwerking;

179.

wijst erop dat de totale waarde van de bijdragen voor operationele programma's die aan de FI's zijn uitbetaald 16,9 miljard EUR bedroeg, met inbegrip van 11,7 miljard EUR aan structuurfondsen (EFRO en ESF); wijst er verder op dat de betalingen aan de eindontvangers eind 2015 op 12,7 miljard EUR kwamen, waarvan 8,6 miljard EUR aan structuurfondsen, zodat een absorptiepercentage van bijna 75 % van de bedragen van de operationele programma's aan FI's werd bereikt;

180.

wijst erop dat Polen, Hongarije en Frankrijk de belangrijkste begunstigden van de FI's zijn;

181.

sluit zich aan bij het standpunt van de Rekenkamer dat de Commissie ervoor dient te zorgen dat alle uitgaven met betrekking tot de financieringsinstrumenten van het EFRO en het ESF voor de programmeringsperiode 2007-2013 vroeg genoeg in de verklaringen van afsluiting worden opgenomen om de controles door de controle-instanties mogelijk te maken; is voorts van mening dat de Commissie alle lidstaten die financieringsinstrumenten hebben uitgevoerd ertoe dient aan te moedigen om met het oog op de afsluiting specifieke controles te verrichten van de uitvoering van die instrumenten;

182.

is erg bezorgd dat de financiële complexiteit van meer dan 1 000 FI's een belangrijk onderdeel vormt van de „verzameling van begrotingen” dat democratische verantwoordingsplicht onmogelijk maakt;

Europese Investeringsbank

183.

maakt zich ernstige zorgen over de meestal hogere kosten en vergoedingen voor door de Europese Investeringsbank/Europees Investeringsfonds beheerde fondsen die financieringsinstrumenten onder gedeeld beheer ten uitvoer leggen, zoals de Rekenkamer aan het licht heeft gebracht in haar Speciaal verslag nr. 19/2016: „Uitvoering van de EU-begroting via financieringsinstrumenten — lessen die uit de programmeringsperiode 2007-2013 moeten worden getrokken” en moedigt de Rekenkamer aan voor de lopende periode een soortgelijke audit uit te voeren;

184.

roept de Commissie op om vanaf 2018 elk jaar tegen juni een verslag uit te brengen over de tenuitvoerlegging van bij het begin van het huidige meerjarig financieel kader en de stand van zaken, met inbegrip van de behaalde resultaten, van alle financieringsinstrumenten die de Europese Investeringsbank-groep beheert en ten uitvoer legt, die werken met middelen van de Uniebegroting, om het te gebruiken in de kwijtingsprocedure;

Specifieke gevallen

185.

merkt op dat het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) administratieve onderzoeken heeft ingeleid, onder meer in Duitsland naar het Volkswagen-concern naar aanleiding van het emissieschandaal, in Frankrijk naar het Front National en EP-lid Le Pen, en naar een project in de Tsjechische Republiek, „Ooievaarsnest” genaamd, op basis van vermoede onregelmatigheden; verzoekt de Commissie om zijn bevoegde comité onmiddellijk op de hoogte te brengen wanneer de onderzoeken zijn afgerond;

186.

is bijzonder bezorgd over het feit dat de Rekenkamer en DG REGION in Hongarije ernstige onregelmatigheden hebben ontdekt in verband met de aanleg van metrolijn 4 in Boedapest; volgens een administratief onderzoek van OLAF, dat in 2012 van start ging en vanwege de complexe aard van de zaak pas recentelijk werd afgerond, moet de Commissie mogelijk 228 miljoen EUR terugvorderen, en de Europese Investeringsbank 55 miljoen EUR; en dat het wanbeheer werd ontdekt op projectniveau; in het verslag van OLAF over de zaak wordt eveneens een gerechtelijke follow-up in Hongarije en het Verenigd Koninkrijk aanbevolen; verzoekt de Commissie om zijn bevoegde commissie regelmatig te informeren over de geboekte voortgang en de actie die zij heeft ondernomen;

187.

betreurt de vaststelling van een ordonnantie door de Roemeense regering, die een effectieve corruptiebestrijding had kunnen belemmeren en die bovendien de mogelijkheid had kunnen bieden om politici die mogelijk betrokken waren bij onwettige handelingen gratie te verlenen; dergelijke nieuwe wetgevingsmaatregelen zouden bijzonder nadelige gevolgen kunnen hebben voor de inspanningen van de Commissie om de financiële belangen van de Unie te beschermen, aangezien Roemenië een belangrijke begunstigde van de structuurfondsen is; verzoekt de Commissie om zijn bevoegde commissie op de hoogte te brengen van de maatregelen die zij heeft genomen om de situatie recht te zetten;

Te nemen maatregelen

188.

herhaalt zijn verzoek dat het reeds in de kwijtingsresolutie voor de Commissie voor 2014 (26) deed, dat de Commissie al haar directoraten-generaal de opdracht moet geven om alle landenspecifieke aanbevelingen in hun respectievelijke jaarlijkse activiteitenverslagen te publiceren die zij in het kader van het Europees semester hebben gedaan;

189.

verzoekt de Rekenkamer om het EFRO en het CF enerzijds en het ESF anderzijds, vanwege het financiële belang van deze fondsen, afzonderlijk identificeerbaar te houden in haar strategie voor de accountantscontrole;

190.

verzoekt de Commissie:

ervoor te zorgen dat de betrokken beheers- en controlesystemen in de 15 lidstaten (27) die tekortkomingen vertoonden, worden versterkt en om voor oktober 2017 schriftelijk verslag uit te brengen over haar inspanningen aan zijn bevoegde commissie;

het onderscheid tussen invorderbare en niet-invorderbare belasting over de toegevoegde waarde te verduidelijken;

verslag uit te brengen over het bedrag dat is vrijgemaakt na afloop van de financieringsperiode 2007-2013 (land, fonds, bedrag);

in lijn met de aanbeveling van de Rekenkamer de nodige aanpassingen van het ontwerp en het verstrekkingsmechanisme van de Europese structuur- en investeringsfondsen voor te stellen wanneer zij haar wetgevingsvoorstel voor de volgende programmeringsperiode opstelt en daarbij rekening te houden met de suggesties van de groep op hoog niveau voor vereenvoudiging teneinde de bijdrage van het cohesiebeleid bij de aanpak van ongelijkheden en onevenwichtigheden tussen regio's van de Unie en lidstaten te versterken; verzoekt de Commissie in een vroege fase een mededeling over dit onderwerp op te stellen;

voor de volgende programmeringsperiode meer hanteerbare en meetbare prestatie-indicatoren te bepalen, aangezien het Parlement evenveel belang hecht aan controles van de wettigheid en regelmatigheid als aan prestaties;

te zorgen voor volledige transparantie en toegang tot documentatie voor infrastructuurwerken die door de Unie zijn gefinancierd, in het bijzonder de gegevens van de aannemers en onderaannemers;

191.

steunt commissaris Oettinger volledig in zijn uitspraak dat financieringsinstrumenten en „schaduwbegrotingen” op de lange termijn opnieuw onder het dak van de Uniebegroting moeten worden gebracht, omdat dit betekent dat de Commissie verantwoording zou moeten afleggen aan het Europees Parlement; verzoekt de Commissie hierover vóór november 2017 een mededeling op te stellen;

Gemeenschappelijk landbouwbeleid

192.

herinnert eraan dat de regelingen voor rechtstreekse steun die met de hervorming van het GLB in 2013 zijn ingevoerd, pas van kracht zijn geworden in het aanvraagjaar 2015 en dat dit verslag betrekking heeft op de uitgaven van begrotingsjaar 2015, die overeenkomen met de aanvragen voor rechtstreekse steun die werden ingediend in 2014, het laatste jaar van de oude GLB-regelingen;

Nalevingskwesties

193.

wijst erop dat het geschatte foutenpercentage van de Rekenkamer voor het meerjarig financieel kader-rubriek 2 „natuurlijke hulpbronnen” 2,9 % bedraagt in het begrotingsjaar 2015; merkt op dat dit percentage vergelijkbaar is met dat van 2014, als rekening wordt gehouden met de gewijzigde aanpak van de Rekenkamer ten aanzien van fouten tegen de naleving van de randvoorwaarden, die niet langer worden meegenomen in het foutenpercentage;

194.

verzoekt de Commissie in dat verband en met het oog op het verbeteren van de aansprakelijkheid en de verantwoordingsplicht van leidinggevenden, een doeltreffendere en soepelere toepassing te overwegen van de regel van interne mobiliteit van kaderleden, als onder andere de omstandigheden van een uitgebreide permanentie samenvallen met een voortdurende hoge foutenlast, zoals aangegeven door de Rekenkamer, en met het langdurig behoud van een reserve op de resultaten van het beheer van de desbetreffende diensten;

195.

wijst erop dat het door de Rekenkamer geschatte foutpercentage voor „marktondersteuning en rechtstreekse steun” 2,2 % bedraagt, iets meer dan de materialiteitsdrempel van 2 % (hetzelfde niveau als in 2014), terwijl het geschatte foutenpercentage voor „plattelandsontwikkeling en ander beleid” met 5,3 % hoog blijft, maar lager is dan de geschatte 6 % vorig jaar;

196.

benadrukt dat de fouten op het gebied van rechtstreekse steun nagenoeg allemaal te wijten waren aan een te hoge opgave van het aantal subsidiabele hectaren, ondanks het feit dat de betrouwbaarheid van de gegevens in het landbouwpercelenidentificatiesysteem de afgelopen jaren voortdurend is verbeterd, en wijst erop dat de helft van de fouten voor plattelandsontwikkeling te wijten waren aan niet-subsidiabiliteit van de begunstigde of het project, 28 % aan aanbestedingsfouten en 8 % aan inbreuken op agromilieuverbintenissen;

197.

betreurt ten zeerste dat de nationale autoriteiten het foutenpercentage voor beide domeinen, rechtstreekse steun en plattelandsontwikkeling, hadden kunnen beperken tot een niveau dicht bij of onder de materialiteitsdrempel (28), aangezien zij over voldoende informatie beschikten om de fout op te sporen of de fout zelf hadden gemaakt; dringt er bij de lidstaten op aan gebruik te maken van alle beschikbare informatie om eventuele fouten te voorkomen, op te sporen en recht te zetten, en dienovereenkomstig te handelen;

198.

is ingenomen met het feit dat de Commissie het aantal lopende conformiteitsprocedures aanzienlijk heeft teruggedrongen: van 192 in 2014 naar 34 in 2015, en dat de Commissie na wijzigingen in de wetgeving om de procedure te stroomlijnen nu nauwer toeziet op de auditcyclus, om de interne en externe termijnen na te komen;

Beheersautoriteiten

199.

betreurt dat de Rekenkamer tekortkomingen heeft vastgesteld die van invloed waren op een aantal van de essentiële controlefuncties van de betaalorganen van de lidstaten, en dat die tekortkomingen verband hielden met:

a)

voor het Europees Landbouwgarantiefonds:

het landbouwpercelenidentificatiesysteem, de administratieve controles,

de kwaliteit van de inspecties ter plaatse,

het gebrek aan samenhang bij de vaststelling van de parameters om de grond in goede landbouw- en milieuconditie (GLMC) te houden en

de procedures voor de invordering van onterechte betalingen;

b)

voor steun voor plattelandsontwikkeling:

tekortkomingen bij de administratieve controles van de subsidiabiliteitsvoorwaarden, in het bijzonder aangaande openbare aanbestedingen;

c)

voor de naleving van de randvoorwaarden, de betrouwbaarheid van de controlestatistieken en de steekproefname;

Betrouwbaarheid van door de lidstaten verstrekte gegevens

200.

merkt op dat de certificeringsinstanties in 2015 voor het eerst verplicht waren om de wettigheid en regelmatigheid van de uitgaven te controleren; betreurt dat de Commissie het werk van die instanties maar in beperkte mate kon gebruiken wegens aanzienlijke tekortkomingen in de methodologie en de tenuitvoerlegging, zoals:

ontoereikende controlestrategieën,

te kleine steekproeven,

onvoldoende vaardigheden en juridische deskundigheid bij de accountants van de certificeringsinstanties;

201.

betreurt ten zeerste dat de betrouwbaarheid van de door de lidstaten doorgegeven gegevens nog steeds te wensen overlaat, aangezien:

a)

voor rechtstreekse betalingen:

DG AGRI correcties (verhogingen) moest doorvoeren voor 12 van 69 betaalorganen met een foutenpercentage van meer dan 2 % (waarvan echter geen hoger dan 5 %) terwijl slechts één betaalorgaan aanvankelijk een voorbehoud had gemaakt bij zijn verklaring;

DG AGRI een voorbehoud heeft gemaakt bij tien betaalorganen: drie voor Spanje, één voor Frankrijk, Bulgarije, Cyprus, Italië (Calabrië) en Roemenië, en één voor Spanje en Frankrijk voor POSEI (Programma van speciaal op een afgelegen en insulair karakter afgestemde maatregelen);

b)

voor plattelandsontwikkeling:

DG AGRI correcties (verhogingen) moest doorvoeren voor 36 van 72 betaalorganen en het gecorrigeerde foutenpercentage in 14 gevallen meer dan 5 % bedroeg;

DG AGRI een voorbehoud heeft gemaakt bij 24 betaalorganen in 18 lidstaten: Oostenrijk, België, Bulgarije, de Tsjechische Republiek, Denemarken, Frankrijk, Duitsland, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië (4 betaalorganen), Letland, Nederland, Portugal, Roemenië, Zweden, Spanje (3 betaalorganen) en het Verenigd Koninkrijk (2 betaalorganen);

DG AGRI een voorbehoud heeft gemaakt bij openbare aanbestedingen voor 2 lidstaten: Duitsland en Spanje;

202.

benadrukt dat de door DG AGRI en de Rekenkamer vastgestelde foutenpercentages voor het Europees Landbouwgarantiefonds uiteenlopen (29), terwijl het door DG AGRI aangegeven gecorrigeerde foutenpercentage van 4,99 % voor het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling grotendeels overeenkomt met het geschatte foutenpercentage van de Rekenkamer;

Problemen met de prestaties

203.

merkt op dat de Rekenkamer in 2014 problemen met de prestaties heeft onderzocht voor bepaalde verrichtingen op het gebied van plattelandsontwikkeling en zich zorgen maakt over het feit dat voor 44 % van de projecten onvoldoende was aangetoond dat de kosten redelijk waren, en dat er tekortkomingen waren bij het nemen van gerichte maatregelen en het selecteren van projecten, zoals een gebrek aan samenhang met de doelstellingen van Europa 2020; dringt er bij de Commissie op aan alle mogelijke maatregelen te treffen om deze zorgwekkende toestand te verhelpen;

Kernprestatie-indicatoren

204.

maakt zich zorgen over de betrouwbaarheid van de gegevens die de Commissie gebruikt om kernprestatie-indicator 1 (KPI 1), zoals vastgesteld door DG AGRI voor landbouwfactor inkomen, te meten; is van mening dat er onvoldoende rekening wordt gehouden met de huidige trend op het gebied van deeltijdlandbouw als gevolg van de lage grondstoffenprijzen, en merkt met name op dat:

a)

de Commissie geen precieze cijfers kan geven voor het aantal landbouwers dat in 2015 uit het vak stapte vanwege de zuivel- en varkensvleescrises aangezien zij „geen onmiddellijk beschikbare gegevens heeft over het aantal nieuwkomers of het aantal landbouwers dat uit het vak is gestapt” (schriftelijke vragen 1 en 3 — hoorzitting van commissaris Hogan op 29 november 2016);

b)

2013 het laatste jaar is waarvoor er cijfers over het aantal landbouwbedrijven voorhanden zijn: 10 841 000 landbouwbedrijven die elk door één landbouwer worden beheerd;

c)

het aantal ontvangers in de eerste pijler van het GLB er in 2015 als volgt uitzag: 7 246 694 Unielandbouwers en 127 268 begunstigden die steun kregen in het kader van marktondersteuningsmaatregelen;

d)

de factor landbouwinkomen wordt berekend aan de hand van arbeidsjaareenheden, die overeenkomen met het aantal personen dat het gehele desbetreffende jaar voltijds in de betrokken onderneming of voor rekening van deze onderneming heeft gewerkt, waarbij het totale aantal arbeidskrachten in de 28 lidstaten in 2013 overeenkwam met 9,5 miljoen arbeidsjaareenheden, waarvan er 8,7 miljoen (92 %) regelmatig werkzame arbeidskrachten waren (30)  (31);

e)

de Rekenkamer constateerde in speciaal verslag nr. 1/2016 dat het systeem van de Commissie voor het meten van de prestaties van het GLB met betrekking tot de inkomens van landbouwers niet goed genoeg is opgezet en dat de hoeveelheid aan en de kwaliteit van de statistische gegevens die worden gebruikt voor de analyse van de inkomens van landbouwers belangrijke beperkingen kennen;

205.

vreest dat de Commissie niet goed is toegerust om omvattende jaargegevens te verstrekken over KPI 1 en daarom ook niet in staat is om de evolutie van de inkomens van landbouwers nauwkeurig en grondig te bewaken;

206.

is van mening dat kernprestatie-indicator 4 inzake de werkgelegenheidsgraad in plattelandsontwikkeling niet relevant is, aangezien de werkgelegenheidsgraad in plattelandsontwikkeling niet uitsluitend wordt beïnvloed door de GLB-maatregelen en mede aangezien de doelstelling om de bestaande banen te behouden en nieuwe banen te creëren op het platteland wordt gedeeld met talrijke andere instrumenten, met name andere Europese structuur- en investeringsfondsen;

Billijk GLB

207.

wijst op de grote verschillen tussen de lidstaten met betrekking tot het gemiddelde inkomen van landbouwers (32) en herinnert eraan dat het Parlement het afgelopen jaar heeft vastgesteld dat „het onhoudbaar was dat 44,7 % van alle landbouwbedrijven in de Unie een inkomen van minder dan 4 000 EUR per jaar hebben, dat gemiddeld 80 % van de begunstigden van rechtstreekse GLB-steun ongeveer 20 % van de betalingen ontvangen en dat 79 % van de begunstigden van rechtstreekse GLB-steun 5 000 EUR of minder per jaar ontvangen” (33);

208.

neemt er nota van dat de directeur-generaal van DG AGRI op een bladzijde van zijn jaarlijkse activiteitenverslag voor 2015 verslag heeft uitgebracht over de „trends in de verdeling van rechtstreekse betalingen” en nogmaals benadrukte dat het aan de lidstaten is om de mogelijkheden voor de herverdeling van GLB-subsidies te benutten die de GLB-hervorming van 2013 biedt;

209.

is van mening dat rechtstreekse betalingen hun rol als vangnet om de landbouwinkomens te stabiliseren niet volledig vervullen, vooral voor kleinere landbouwbedrijven, aangezien de huidige onevenwichtige verdeling van de betalingen ertoe leidt dat 20 % van alle landbouwbedrijven in de Unie 80 % van alle rechtstreekse betalingen ontvangen, hetgeen niet overeenkomt met het productieniveau en het gevolg is van het feit dat de lidstaten voor de betalingen nog steeds uitgaan van historische criteria, maar wijst er tevens op dat de omvang van de landbouwbedrijven, klein of groot, afhangt van elke lidstaat; is van mening dat grotere landbouwbedrijven in tijden van inkomensschommelingen niet noodzakelijkerwijs evenveel steun nodig hebben om de landbouwinkomens te stabiliseren als kleinere bedrijven, aangezien zij kunnen profiteren van schaalvoordelen waardoor ze waarschijnlijk weerbaarder zijn; is van oordeel dat plafonnering van de rechtstreekse betalingen, zoals aanvankelijk voorgesteld door de Commissie en goedgekeurd door het Parlement, voldoende financiële middelen kan opleveren om het GLB billijker te maken;

Biobrandstoffen

210.

wijst erop dat het certificeringssysteem van de Unie voor duurzame biobrandstoffen volgens de bevindingen van de Rekenkamer in speciaal verslag nr. 18/2016 inzake het certificeringssysteem van de Unie voor duurzame biobrandstoffen niet geheel betrouwbaar is en kwetsbaar is geweest voor fraude omdat de Commissie vrijwillige regelingen heeft erkend die niet over passende controleprocedures beschikken om te waarborgen dat biobrandstoffen uit afval daadwerkelijk uit afval zijn geproduceerd;

Vereenvoudiging

211.

onderstreept dat de Rekenkamer in het speciaal verslag nr. 25/2016 heeft gecontroleerd of het landbouwpercelenidentificatiesysteem de lidstaten in staat stelde om de afmetingen en de subsidiabiliteit van het land dat door de landbouwers werd opgegeven op betrouwbare wijze te controleren en om na te gaan of de systemen werden aangepast om aan de voorschriften van het GLB voor 2014-2020 te voldoen, in het bijzonder inzake de vergroeningsverplichtingen;

212.

maakt zicht zorgen over de conclusies van de Rekenkamer dat er in mei 2015 zes grote veranderingen zijn doorgevoerd die gevolgen zouden kunnen hebben voor het landbouwpercelenidentificatiesysteem en dat de complexiteit van de regels en de procedures om met die veranderingen om te gaan de administratieve lasten voor de lidstaten verder hebben doen toenemen;

Het Tsjechische betaalorgaan

213.

verzoekt de Commissie om de op 8 januari 2016 ingeleide conformiteitsgoedkeuringsprocedure om gedetailleerde en precieze informatie te krijgen over het risico van een belangenconflict met betrekking tot het landelijk interventiefonds voor de landbouw in de Tsjechische Republiek te bespoedigen; neemt er nota van dat als een belangenconflict niet wordt verholpen, de accreditering van het betaalorgaan uiteindelijk zou kunnen worden ingetrokken door de bevoegde instantie of financiële correcties zouden kunnen worden opgelegd door de Commissie, en vraagt de Commissie om het Parlement onverwijld op de hoogte te brengen als aan het eind van de conformiteitsgoedkeuringsprocedure informatie over mogelijke gevallen van fraude, corruptie of andere illegale activiteiten die de financiële belangen van de Unie schaden door DG AGRI aan OLAF zou worden overgelegd;

Conformiteitsgoedkeuringsonderzoek

214.

is van mening dat de vereenvoudiging van het GLB en de verlaging van de administratieve lasten voor begunstigden en betaalorganen de komende jaren een prioriteit zouden moeten vormen voor de Commissie; is tevens van mening dat hoewel de Commissie ernaar zou moeten streven om de positieve trend in de efficiëntie van haar beheer van het GLB en de foutenpercentages van het GLB voort te zetten door haar aandacht vooral te richten op het handhaven van haar corrigerend vermogen en op de corrigerende maatregelen die de lidstaten moeten treffen, zij dient te overwegen om niet langer kleinschaligere conformiteitsgoedkeuringsonderzoeken in te leiden of te voeren;

Te nemen maatregelen

215.

verzoekt de Commissie om:

a)

haar inspanningen voort te zetten om follow-up te geven aan gevallen waarin de nationale wetgeving niet in overeenstemming is met de Uniewetgeving, met inbegrip van alle haar ter beschikking staande rechtsmiddelen, met name opschorting van betalingen;

b)

de resultaten van de door de lidstaten verrichte kwaliteitsbeoordelingen van het landbouwpercelenidentificatiesysteem jaarlijks te monitoren, en te controleren dat alle lidstaten met negatieve beoordelingen daadwerkelijk de nodige corrigerende maatregelen nemen;

c)

het huidig wettelijk kader aan een nieuw onderzoek te onderwerpen om sommige aan het landbouwpercelenidentificatiesysteem gerelateerde regels voor de volgende GLB-periode te vereenvoudigen en te stroomlijnen, bijvoorbeeld door de noodzaak voor de stabiliteitsdrempel van 2 % en de 100-bomenregel te heroverwegen;

d)

ervoor te zorgen dat alle actieplannen van de lidstaten voor de aanpak van fouten bij de uitgaven voor plattelandsontwikkeling doeltreffende maatregelen omvatten inzake overheidsopdrachten;

e)

erop toe te zien en actieve steun te verlenen om ervoor te zorgen dat certificeringinstanties hun werk en methodologie inzake de wettigheid en regelmatigheid van uitgaven verbeteren en met name adviezen over de wettigheid en regelmatigheid van de GLB-uitgaven uitbrengen die een dusdanige kwaliteit en reikwijdte hebben dat zij de Commissie in staat stellen de betrouwbaarheid van de controlegegevens van de betaalorganen te toetsen of, in voorkomend geval, op grond van die adviezen een raming op te stellen van de noodzakelijke aanpassing van de foutenpercentages van de betaalorganen, teneinde de „single audit”-benadering voor landbouwuitgaven in de praktijk te brengen;

f)

het controlehandboek van DG AGRI bij te werken door daarin gedetailleerde controleprocedures en documentatievereisten op te nemen voor de verificatie van de door de lidstaten verstrekte gegevens, welke worden gebruikt voor de berekening van financiële correcties;

g)

de nodige maatregelen te treffen om nauwkeurige en uitgebreide gegevens te krijgen van de lidstaten over het aantal EU-landbouwers en over de landbouwinkomens om kernprestatie-indicator 1 zoals vermeld in het jaarlijkse activiteitenverslag van de directeur-generaal van DG AGRI inzake de landbouwinkomens effectief te kunnen meten en monitoren;

h)

kernprestatie-indicator 4 inzake de werkgelegenheid in landelijke gebieden opnieuw te definiëren om de specifieke effecten van de GLB-maatregelen op de werkgelegenheid in die gebieden te benadrukken;

i)

regelmatig debatten tussen de lidstaten te organiseren in de Raad over de tenuitvoerlegging van de bepalingen die zijn ingevoerd bij de hervorming van het GLB in 2013 om de rechtstreekse betalingen opnieuw te verdelen over de begunstigden en om in het jaarlijkse activiteitenverslag van DG AGRI uitvoerig verslag uit te brengen over de vooruitgang die op dat vlak is geboekt (34);

j)

in de context van haar denkoefening over een vereenvoudigd en gemoderniseerd GLB te beoordelen of de regeling voor rechtstreekse betalingen goed is opgezet om het landbouwinkomen van alle landbouwbedrijven te stabiliseren en of een ander beleidsontwerp of model voor de verdeling van rechtstreekse betalingen zou helpen om overheidsmiddelen beter af te stemmen op de beoogde doelstellingen;

k)

het certificeringssysteem voor duurzame biobrandstoffen aanzienlijk te wijzigen en in het bijzonder effectief te controleren of producenten van grondstoffen voor biobrandstoffen in de Unie de milieuvoorschriften voor de landbouw naleven en voldoende bewijzen leveren voor de oorsprong van afvalstoffen en residuen die voor de productie van biobrandstoffen worden gebruikt, en te beoordelen of het beheer van de vrijwillige regelingen het risico van belangenconflicten beperkt;

l)

de drempel waaronder het conformiteitsgoedkeuringsonderzoek in de zin van artikel 52 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad niet hoeft te worden ingeleid te verhogen van 50 000 naar 100 000 EUR (35);

m)

de invoering van een verplichte bovengrens voor rechtstreekse betalingen te heroverwegen;

Europa als wereldspeler

Foutenpercentages

216.

wijst erop dat de uitgaven voor „Europa als wereldspeler” volgens de bevindingen van de Rekenkamer een materieel foutenpercentage vertonen, namelijk 2,8 % (2,7 % in 2014);

217.

betreurt het dat als verrichtingen in het kader van door meerdere donoren gefinancierde trustfondsen en begrotingssteun worden uitgesloten, het foutenpercentage voor de specifieke verrichtingen die rechtstreeks door de Commissie worden beheerd op 3,8 % is vastgesteld (3,7 % in 2014);

218.

merkt op dat als alle informatie die werd verzameld door de Commissie en de door haar aangestelde accountants was gebruikt om fouten recht te zetten, het geschatte foutenpercentage voor het hoofdstuk „Europa als wereldspeler” 1,6 % lager was geweest; verzoekt de Commissie alle beschikbare informatie te gebruiken om fouten te voorkomen, op te sporen en recht te zetten, en op basis daarvan te handelen;

219.

wijst erop dat de verrichtingen voor begrotingssteun die de Rekenkamer heeft onderzocht, geen fouten ten aanzien van de wettigheid en de regelmatigheid bevatten;

220.

wijst erop dat de meest significante soort fouten, goed voor 33 % van het geschatte foutenpercentage, uitgaven betreft die niet werden gedaan, dat wil zeggen uitgaven die niet zijn gedaan op het moment waarop de Commissie ze heeft aanvaard en in sommige gevallen heeft goedgekeurd;

221.

wijst erop dat de meest frequente soort fouten, goed voor 32 % van het geschatte foutenpercentage, niet-subsidiabele uitgaven betreft, d.w.z.:

a)

uitgaven in verband met activiteiten die niet onder een overeenkomst vielen of uitgaven die waren gedaan buiten de subsidiabiliteitsperiode,

b)

niet-naleving van de oorsprongsregel,

c)

niet-subsidiabele belastingen en indirecte kosten die ten onrechte als directe kosten waren opgevoerd;

Betrouwbaarheidsverklaring

222.

herinnert eraan dat de directeur-generaal van het directoraat-generaal Nabuurschapsbeleid en Uitbreidingsonderhandelingen (DG NEAR) in zijn betrouwbaarheidsverklaring voor verklaarde dat de financiële blootstelling als gevolg van het risicobedrag voor beide financiële instrumenten die worden beheerd door DG NEAR — het Europees nabuurschapsinstrument en het pretoetredingsinstrument — onder de materialiteitsdrempel van 2 % bleef en dat het vastgestelde gemiddelde foutenpercentage voor het DG als geheel 1,12 % bedraagt;

223.

betreurt dat die verklaring niet strookt met de auditwerkzaamheden van de Rekenkamer en merkt op dat DG NEAR in zijn verslag erkent dat de gehanteerde benadering verder moet worden verbeterd;

224.

merkt in het bijzonder op dat DG NEAR voor 90 % van de uitgaven het percentage resterende fouten heeft berekend, wat drie percentages heeft opgeleverd: een restfoutenpercentage voor het directe beheer van het pretoetredingsinstrument, een restfoutenpercentage voor het indirecte beheer van het pretoetredingsinstrument en een restfoutenpercentage voor het Europees nabuurschapsinstrument, voor alle beheerswijzen; voor de resterende 10 % van de uitgaven gebruikte DG NEAR andere bronnen van zekerheid;

225.

benadrukt dat de Rekenkamer heeft vastgesteld dat de berekening van het restfoutenpercentage voor de beheerswijze „indirect beheer door begunstigde landen”, waarin resultaten van niet-statistische steekproefname door de controle-instanties worden gecombineerd met de door DG NEAR berekende historische restfoutenpercentages, onvoldoende representatief is en geen nauwkeurige informatie geeft over het bedrag van de risicobetalingen; wijst erop dat volgens de Rekenkamer het risico bestaat dat de berekening het foutenpercentage onderschat en gevolgen kan hebben voor de zekerheid die door de directeur-generaal wordt geboden;

226.

is ingenomen met het feit dat de directeur-generaal van DG DEVCO een einde heeft gemaakt aan de vroegere praktijk om een algemeen voorbehoud te maken bij de wettigheid en regelmatigheid van verrichtingen voor alle activiteiten van DG DEVCO en dat hij naar aanleiding van de aanbevelingen van het Parlement een gedifferentieerde betrouwbaarheidsverklaring op basis van risico's heeft opgenomen in het jaarlijkse activiteitenverslag van 2015;

227.

merkt op dat een specifiek voorbehoud werd gemaakt betreffende de Vredesfaciliteit voor Afrika vanwege controlegebreken die de dienst Interne Audit van de Commissie had vastgesteld; is van mening dat een dergelijk voorbehoud al eerder had moeten worden gemaakt, aangezien de vastgestelde gebreken al sinds de instelling van de faciliteit in 2004 aanwezig waren; verklaart dat de praktijk van een algemeen voorbehoud voor alle activiteiten van DG DEVCO vanzelfsprekend heeft bijgedragen tot een gebrek aan transparantie over het financiële beheer van DG DEVCO;

228.

merkt op dat DG DEVCO twee uitgavengebieden als risicovol heeft aangemerkt:

i)

subsidies uitgevoerd in direct beheer, en

ii)

indirect beheer met internationale organisaties;

maar het eens is met de Rekenkamer dat een voorbehoud mogelijk gerechtvaardigd was voor indirect beheer met begunstigde landen, in het bijzonder om dat subsidies die indirect door begunstigde landen worden uitgevoerd, een soortgelijke risicoanalyse zouden vereisen als direct uitgevoerde subsidies;

229.

wijst erop dat het corrigerend vermogen van DG DEVCO volgens de bevindingen van de Rekenkamer (zie punten 48-50 van het jaarverslag 2015 van de Rekenkamer over het EOF) werd overschat door terugvorderingen van niet-uitgegeven voorfinanciering en ontvangen rente en annuleringen van invorderingsopdrachten die eerder zijn gegeven niet buiten de berekening van het gemiddelde jaarlijkse bedrag van invorderingsopdrachten voor fouten en onregelmatigheden tussen 2009 en 2015 te houden;

Tekortkomingen in controle- en preventiesystemen

230.

benadrukt dat de Rekenkamer tekortkomingen heeft vastgesteld in het controlesysteem van de Commissie, aangezien:

bij de uitgavenverificatie door controleurs die door de begunstigden waren aangewezen, in een aantal gevallen fouten niet ontdekt werden, hetgeen ertoe leidde dat de Commissie niet-subsidiabele kosten aanvaardde;

er vertragingen zijn vastgesteld bij de validering, goedkeuring en betaling van uitgaven door de Commissie;

de specifieke regels die de Commissie heeft opgesteld voor de twinninginstrumenten (binnen het Europees Nabuurschaps- en partnerschapsinstrument) aangaande vaste bedragen en forfaitaire kosten, zo zijn geformuleerd dat het risico bestaat dat de partner in de uitvoerende lidstaat winst zou maken;

Toezichtsverslagen externe steun

231.

betreurt opnieuw dat de door de hoofden van de Uniedelegaties opgestelde toezichtverslagen voor externe steun niet als bijlage bij het jaarlijks activiteitenverslag van DG DEVCO en DG NEAR worden gevoegd zoals bepaald in artikel 67, lid 3, van het Financieel Reglement; betreurt het dat deze steevast als vertrouwelijk worden aangemerkt, hoewel ze op grond van voorgenoemd artikel, „ter beschikking [moeten worden] gesteld van het Europees Parlement en de Raad, in voorkomend geval met inachtneming van het vertrouwelijke karakter ervan”;

232.

merkt op dat aangezien DG NEAR voor het eerst een analyse van kernprestatie-indicatoren heeft verricht, er nog geen conclusies kunnen worden getrokken over eventuele „trends” en dat vijf kernprestatie-indicatoren niet werden berekend voor DG NEAR in 2015;

233.

wijst erop dat:

a)

de prestaties van de delegaties over het algemeen zijn verbeterd, gemeten aan de hand van het aantal benchmarks dat gemiddeld wordt bereikt door elke delegatie;

b)

de totale waarde van de door de delegaties beheerde projectportefeuille is gedaald van 30 miljard EUR naar 27,1 miljard EUR; en dat

c)

het aandeel van projecten met problemen bij de tenuitvoerlegging is afgenomen van 53,5 % naar 39,7 %;

234.

benadrukt dat i) het stabiliteitsinstrument, ii) het MIDEAST-instrument en iii) het Europese Ontwikkelingsfonds nog steeds de programma's zijn waarbij het aantal problemen bij de tenuitvoerlegging zorgwekkend hoog ligt en dat voor elke 4 EUR die wordt uitgegeven via het Europees Ontwikkelingsfonds, voor 3 EUR — een onacceptabel aandeel — het risico bestaat dat de doelstellingen niet worden bereikt of er vertraging optreedt;

235.

merkt op dat de delegatiehoofden informatie hebben verstrekt over 3 782 projecten, goed voor 27,41 miljard EUR aan vastleggingen, en dat:

a)

800 projecten (21,2 %), ter waarde van 9,76 miljard EUR (35,6 % van de volledige projectportefeuille), zijn blootgesteld aan een of andere vorm van outputrisico (a priori of huidig), waarbij uit het Europees Ontwikkelingsfonds gefinancierde projecten goed zijn voor 72 % van het totale risicodragende bedrag (7 miljard EUR);

b)

648 projecten (17,1 %), ter waarde van 6 miljard EUR (22 % van de volledige projectportefeuille) het risico lopen vertraging op te lopen, waarbij uit het Europees Ontwikkelingsfonds gefinancierde projecten twee derde van alle vertraagde projecten uitmaken;

c)

1 125 projecten (29,75 %), ter waarde van 10,89 miljard EUR (39,71 %) het risico lopen om hun doelstellingen niet of pas met vertraging te halen, waarbij het Europees Ontwikkelingsfonds goed is voor 71 % van de 10,8 miljard EUR die op het spel staat;

236.

is ingenomen met het feit dat de Commissie de delegatiehoofden voor het eerst heeft ondervraagd over het a priori-risico van projecten, wat een eerste stap in de richting van een gecentraliseerd risicobeheersproces kan vormen; beveelt de Commissie aan om op basis van de beschikbare informatie over de problemen waarmee de delegatie mogelijk wordt geconfronteerd bij haar werkzaamheden intensiever met de delegaties te overleggen over hoe het risico tijdens de uitvoeringsfase van het project kan worden beheerst;

237.

merkt op dat de vier slechtst presterende delegaties waarvoor DG DEVCO verantwoordelijk is Jemen, de Centraal-Afrikaanse Republiek, Gabon en Mauritanië zijn, terwijl de vier slechtst presterende delegaties waarvoor DG NEAR verantwoordelijk is Syrië, Egypte, Albanië en Kosovo zijn;

238.

verwacht dat DG DEVCO in 2016 vorderingen zal maken ten aanzien van de volgende prioriteiten en in zijn jaarlijks activiteitenverslag voor 2016 verslag zal uitbrengen over deze prioriteiten:

a)

de nauwkeurigheid van de financiële prognoses inzake besluiten en overeenkomsten vergroten;

b)

het percentage betalingen dat binnen de termijn van 30 dagen wordt uitgevoerd, verhogen;

c)

de doeltreffendheid van de controles verhogen;

d)

de prestaties van alle delegaties waarvoor in 2015 minder dan 60 % van de kernprestatie-indicatoren als „groen” waren aangemerkt verbeteren, in het bijzonder door actieplannen aan te nemen en informatiesystemen in te voeren;

239.

verwacht dat DG NEAR in 2016 de volgende prioriteiten zal verwezenlijken en in zijn jaarlijks activiteitenverslag voor 2016 verslag zal uitbrengen over deze prioriteiten:

a)

de vijf kernprestatie-indicatoren invoeren die ontbraken in de toezichtverslagen voor externe steun van 2015;

b)

de mogelijkheden om kernprestatie-indicatoren te monitoren verbeteren;

Uitgaven van de Unie aan migratie en asiel in de landen van het nabuurschap

240.

herinnert eraan dat een belangrijk aspect van de externe betrekkingen van de Unie erin bestaat dat de armoedebestrijding ook tot doel heeft de juiste omstandigheden te creëren om de ongecontroleerde aankomst van illegale migranten in Europa te voorkomen;

241.

bekrachtigt de belangrijkste bevindingen van de Rekenkamer in speciaal verslag nr. 9/2016 over de „EU-uitgaven voor externe migratie in de buurlanden in het oosten en in het zuidelijke Middellandse Zeegebied tot 2014” en benadrukt in het bijzonder dat de huidige versnippering van de instrumenten het parlementaire toezicht op i) de manier waarop de fondsen worden uitgevoerd en ii) de verantwoordelijkheden worden vastgesteld, bemoeilijkt en het daardoor moeilijk maakt om te beoordelen welke bedragen werkelijk werden besteed aan de ondersteuning van het externe optreden op het gebied van migratie;

Wereldbank

242.

herinnert er in het licht van de alarmerende informatie die op 2 december 2016 door Politico werd bekendgemaakt over de „vrees voor belangenconflicten bij de activiteiten van Georgieva bij de Wereldbank” aan dat het Parlement de Commissie in zijn laatste resolutie over het verlenen van kwijting aan de Commissie voor 2014 heeft verzocht om de gedragscode voor commissarissen tegen eind 2017 te herzien, onder meer door te bepalen wat onder een belangenconflict wordt verstaan; benadrukt dat zonder nauwkeurige definitie van belangenconflicten het Parlement niet in staat zal zijn op rechtvaardige en consistente wijze te beoordelen of er sprake is van bestaande of potentiële belangenconflicten;

243.

is van mening dat de nieuwe financieringsregeling die de Commissie heeft gesloten met de Wereldbank (36), waarin een vaste beheersvergoeding is vervangen door een ingewikkeldere formule en meer in het bijzonder is bepaald dat bepaalde projecten die rechtstreeks door de Wereldbank worden uitgevoerd, kunnen worden onderworpen aan een heffing van 17 % voor personeelskosten en consultants, waarschijnlijk nadelige gevolgen zal hebben voor de begroting van de Unie en tot betalingen zou kunnen leiden die het plafond van 7 % voor beheersvergoedingen overschrijden, hetgeen verboden is op grond van artikel 124, lid 4, van het Financieel Reglement van de Unie;

244.

benadrukt dat de beheersvergoeding die aan de Wereldbank moet worden betaald, niet zal worden gebruikt voor ontwikkelings- en samenwerkingsprojecten; vraagt zich af waarom de Wereldbank door de Commissie dient te worden vergoed voor bankactiviteiten die tot haar kerntaak als bankier behoren;

Internationale managementgroep

245.

feliciteert de Commissie met de uitkomst van het proces T-381/15 op 2 februari 2017; vraagt welke contracten met de internationale managementgroep momenteel nog worden uitgevoerd;

Te nemen maatregelen

246.

richt een oproep tot:

DG DEVCO en DG NEAR om de kwaliteit van de uitgavenverificaties in opdracht van de begunstigden te verbeteren door nieuwe maatregelen in te voeren zoals het gebruik van een kwaliteitsraster ter toetsing van de kwaliteit van de werkzaamheden die zijn uitgevoerd door de controleurs die door de begunstigden zijn gecontracteerd, en de herziening van de opdrachtbeschrijving van de controleurs;

DG NEAR om maatregelen te nemen om te zorgen dat de financiering die via een twinninginstrument loopt, in overeenstemming is met het winstverbod en met het beginsel van goed financieel beheer;

DG NEAR om de methodologie van het restfoutenpercentage te herzien om statistisch juiste informatie te verschaffen over het risicobedrag voor betalingen verricht in het kader van indirect beheer van het pre-toetredingsinstrument;

DG DEVCO om de schatting van zijn toekomstig corrigerend vermogen te herzien door terugvorderingen van niet-uitgegeven voorfinanciering en ontvangen rente en annuleringen van invorderingsopdrachten die eerder zijn gegeven buiten de berekening te houden;

DG DEVCO en DG NEAR om de door de hoofden van de EU-delegaties opgestelde toezichtverslagen voor externe steun als bijlage bij hun jaarlijks activiteitenverslag te voegen zoals bepaald in artikel 67, lid 3, van het Financieel Reglement en om in hun jaarlijkse activiteitenverslag te rapporteren over de maatregelen die zijn genomen om de situatie in de delegaties met uitvoeringsproblemen te verhelpen, de vertragingen te beperken en de programma's te vereenvoudigen;

de Commissie om de betrouwbaarheidsverklaringen van de delegatiehoofden openbaar te maken;

de Commissie om:

i)

de doelstellingen te verduidelijken,

ii)

het evaluatiekader voor haar migratie- en asielbeleid in de landen van het nabuurschap te ontwikkelen, uit te breiden en te verbeteren,

iii)

de beschikbare financiële middelen toe te spitsen op duidelijk gedefinieerde en gekwantificeerde prioriteiten, en

iv)

het verband tussen ontwikkeling en migratie verder te bestendigen;

de Commissie om in de gedragscode voor commissarissen een definitie op te nemen van belangenconflicten, de behoefte om in haar financieringsovereenkomsten met internationale organisaties en uitvoerende entiteiten bepalingen op te nemen inzake de vergoeding voor personeelskosten die verband houden met de activiteiten die tot hun kerntaak behoren en om uiterlijk in 2017 uitvoerig verslag uit te brengen aan het Europees Parlement over haar bedenkingen op dat gebied, maar ook over het effect van de toepassing van het nieuwe beleid voor de terugvordering van kosten;

Migratie en veiligheid

247.

is, gezien de politieke gevoeligheid van de kwestie, ingenomen met het feit dat de Rekenkamer in het tweede deel van hoofdstuk 8 van haar jaarverslag voor het eerst is ingegaan op het migratie- en veiligheidsbeleid; merkt op dat dit gebied met 0,8 miljard EUR een klein deel van de Uniebegroting vertegenwoordigt, dat echter steeds groter wordt;

248.

betreurt het feit dat de Rekenkamer geen foutenpercentage heeft vermeld voor dit beleidsdomein, terwijl de directeur-generaal van DG HOME in zijn jaarlijks activiteitenverslag van 2015 het meerjarige percentage resterende fouten voor de rechtstreeks door DG HOME beheerde niet met onderzoek verband houdende subsidies op 2,88 % schat;

249.

deelt de bezorgdheid van de Rekenkamer ten aanzien van het feit dat de door de Commissie uitgevoerde controles inzake „solidariteit en het beheer van migratiestromen” geen tests omvatten van de controles op de meest essentiële processen en dat bijgevolg het risico bestaat dat de Commissie heeft geoordeeld dat sommige jaarprogramma's met ondoeltreffende controlesystemen redelijke zekerheid boden en dat de Commissie haar controles achteraf niet op deze systemen zal richten;

250.

herinnert eraan dat DG HOME tekortkomingen heeft vastgesteld in de beheers- en controlesystemen van het Europees Vluchtelingenfonds, het Terugkeerfonds, het Europees Fonds voor de integratie van onderdanen van derde landen en het Buitengrenzenfonds voor de periode 2007-2013 voor de Tsjechische Republiek, Duitsland, Frankrijk en Polen;

251.

is van mening dat KPI 1 in het jaarlijkse activiteitenverslag van DG HOME voor 2015 niet relevant is, aangezien het aantal illegale migranten dat naar derde landen terugkeert niet aanzienlijk wordt beïnvloed door het beheer van DG HOME;

252.

betreurt dat de Commissie van mening is dat het „moeilijk, zo niet onmogelijk is om voor elk land afzonderlijk een raming te geven van de gemaakte kosten voor migranten/asielzoekers aangezien het beheer van migratiestromen uiteenlopende activiteiten omvat” (37);

253.

verzoekt de Rekenkamer om de begrotingscontroleautoriteit in haar jaarverslag 2016 een waarschijnlijk foutenpercentage te geven voor het migratie- en veiligheidsbeleid en om het corrigerend vermogen van de Commissiediensten op dit beleidsdomein te evalueren;

254.

uit zijn bezorgdheid over de controles in verband met de vluchtelingenfondsen die vaak in noodsituaties door de lidstaten worden toegekend zonder de bestaande voorschriften na te leven; acht het van cruciaal belang dat de Commissie in een strenger controlesysteem voorziet, ook om te zorgen voor de eerbiediging van de mensenrechten van de vluchtelingen en asielzoekers;

Te nemen maatregelen

255.

beveelt aan dat DG HOME:

a)

de aard van de vastgestelde fouten zorgvuldig kwantificeert en analyseert in zijn jaarlijks activiteitenverslag en meer informatie verstrekt over de betrouwbaarheid van zijn „corrigerend vermogen”;

b)

het gebruik van vereenvoudigde kostenopties en het gebruik van vaste bedragen en gestandaardiseerde kosten per eenheid bij het beheer van zijn fondsen bevordert;

c)

zorgvuldig lering trekt uit verleden, ten aanzien van de tekortkomingen die zijn vastgesteld bij het beheer van het Europees Vluchtelingenfonds, het Terugkeerfonds, het Europees Fonds voor de integratie van onderdanen van derde landen en het Buitengrenzenfonds voor de periode 2007-2013;

d)

de begrotings- en begrotingscontroleautoriteit zo nauwkeurig mogelijke gegevens verschaft over de kosten die zijn gemaakt voor migranten/asielzoekers om de verzoeken om begrotingsmiddelen voor financieringsprogramma's terdege te motiveren, maar tegelijkertijd erkent dat ieder mensenleven een onmeetbare waarde heeft;

e)

de doeltreffendheid van de internecontrolesystemen die de lidstaten gebruiken voor de SOLID-programma's toetst voor de meest essentiële processen: selectie- en gunningsprocedures, projecttoezicht, betalingen en boekhouding;

f)

meer synergiën tot stand brengt en bevordert tussen alle verantwoordelijke diensten als programma's van invloed kunnen zijn op de migratiestromen;

Administratie

256.

neemt er nota van dat een ambtenaar kan worden aangesteld als senior deskundige of senior assistent en zo kan worden bevorderd tot de rang AD 14 of AST 11 en dat zodra een ambtenaar is aangesteld als senior deskundige, hij/zij niet meer opnieuw als beleidsambtenaar kan worden aangesteld; betreurt dat deze maatregelen niet stroken met de maatregelen om de administratieve kosten te verlagen en het verband tussen rang en functie te versterken; verzoekt de Commissie deze praktijk te beëindigen;

257.

merkt tot zijn bezorgdheid op dat het gemiddelde aantal jaar in een rang alvorens iemand wordt bevorderd, voor de rangen AD 11 en hoger is afgenomen: zo werd een ambtenaar in rang 12 in 2008 bijvoorbeeld gemiddeld pas na 10,3 jaar bevorderd, terwijl dat in 2015 al na 3,8 jaar gebeurde, wat aangeeft dat de bevorderingen in de hoogste salarisrangen zijn versneld; vraagt de Commissie om de bevorderingen in de rangen boven AD 11 of AST 9 te vertragen;

258.

beklemtoont dat geografisch evenwicht, dat wil zeggen de verhouding tussen het aantal personeelsleden van een bepaalde nationaliteit en de grootte van de lidstaat, nog steeds een belangrijk element moet zijn in het personeelsbeheer, met name ten aanzien van de lidstaten die sinds 2004 tot de Unie zijn toegetreden, en is verheugd over het feit dat de agentschappen van de Unie een meer evenwichtige samenstelling van ambtenaren uit de lidstaten die vóór en sinds 2004 tot de Unie zijn toegetreden, hebben bereikt; wijst er echter op dat de laatstgenoemde lidstaten nog altijd ondervertegenwoordigd zijn in de hogere bestuurslagen en in leidinggevende functies, en dat op dit gebied nog stappen moeten worden gezet;

259.

wijst met bezorgdheid op de buitensporige medische kosten in Luxemburg en de moeilijkheden die de personen die verzekerd zijn via het gemeenschappelijk stelsel van ziektekostenverzekering van de Europese instellingen ondervinden om te worden behandeld onder dezelfde omstandigheden als Luxemburgse staatsburgers; verzoekt de instellingen, en vooral de Commissie, om in alle lidstaten en vooral in het Groothertogdom Luxemburg de toepassing van artikel 4 van Richtlijn 2011/24/EU van het Europees Parlement en de Raad (38) te eisen en te waarborgen; krachtens die richtlijn moeten de lidstaten garanderen dat verleners van gezondheidsdiensten op hun grondgebied dezelfde tarieven toepassen voor patiënten uit de lidstaten als voor binnenlandse patiënten; verzoekt eveneens dat gepaste sancties worden genomen als de richtlijn niet wordt nageleefd;

OLAF

260.

merkt op dat het college van commissarissen de onschendbaarheid van de directeur-generaal van het OLAF heeft opgeheven naar aanleiding van een verzoek van de Belgische autoriteiten in verband met het onderzoek in de „zaak Dalli”; is van mening dat de directeur-generaal met een drieledig belangenconflict te maken heeft:

toen het college werkte aan het besluit om zijn onschendbaarheid op te heffen, overwoog de directeur-generaal de mogelijkheid om een OLAF-onderzoek te starten naar leden van de Commissie;

toen het college had besloten zijn onschendbaarheid op te heffen, spande de directeur-generaal een rechtszaak tegen de Commissie aan voor een vermeende onregelmatigheid bij de aanneming van haar besluit; tegelijkertijd bleef de directeur-generaal de Commissie vertegenwoordigen in beleidszaken die met zijn portefeuille verband hielden;

nadat de opheffing van zijn onschendbaarheid was bevestigd, opende het Belgische openbaar ministerie een onderzoek naar de rol van de directeur-generaal in de zaak in kwestie, terwijl het bleef fungeren als aanspreekpunt voor de bestrijding van fraude jegens de financiële belangen van de Unie in België;

is van mening dat deze belangenconflicten de reputatie van zowel het OLAF als de Commissie kunnen schaden; vraagt de Commissie daarom de directeur-generaal van het OLAF tot het einde van het door de Belgische autoriteiten gevoerde onderzoek verlof te geven, en een tijdelijke vervanger te benoemen;

261.

is geschokt door berichten in de media dat volgens berekeningen van OLAF als gevolg van „aanhoudende nalatigheid” van de douane van het Verenigd Koninkrijk de Unie 1,987 miljard EUR misliep aan niet-geïnde heffingen op producten uit China; en dat daarnaast een uiterst geraffineerd opgezet crimineel netwerk grote Unielanden als Frankrijk, Duitsland, Spanje en Italië beroofde van 3,2 miljard EUR aan btw-inkomsten; verzoekt om toegang tot het volledige dossier ter zake en om geregeld op de hoogte te worden gehouden;

Gedragscode

262.

is er stellig van overtuigd dat er een toenemende behoefte is aan krachtige ethische regels om artikel 17 van het Verdrag van de Europese Unie en artikel 245 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te kunnen naleven; stelt met klem dat er voortdurend aandacht moet worden besteed aan goed functionerende gedragscodes; benadrukt dat een gedragscode alleen een effectieve preventieve maatregel is als deze adequaat wordt toegepast en als de naleving ervan systematisch wordt getoetst, en niet alleen in geval van incidenten;

263.

neemt nota van het voorstel van de Commissie om de gedragscode voor commissarissen te herzien; betreurt echter dat de herziening beperkt is tot de verlenging van de afkoelingsperiode tot drie jaar voor de voormalige voorzitter van de Commissie; roept de Commissie op de gedragscode voor commissarissen voor het einde van 2017 te herzien, onder meer door tenuitvoerlegging van de aanbeveling van het Parlement om de ad-hoc ethische commissie zodanig te hervormen dat haar bevoegdheden worden uitgebreid en onafhankelijke deskundigen erin worden betrokken, door te bepalen wat onder een belangenconflict wordt verstaan, en door criteria in te voeren om de verenigbaarheid van dienstverbanden na uitdiensttreding te beoordelen en de afkoelingsperiode van drie jaar uit te breiden tot alle commissarissen;

264.

wijst erop dat een belangrijke maatregel tegen belangenconflicten erin bestaat de voorzitter van de Commissie, de ad-hoc ethische commissie van de Commissie en de secretaris-generaal transparanter te maken bij het doen van onderzoek naar mogelijke conflictsituaties; merkt op dat het publiek de Commissie slechts rekenschap kan laten afleggen als de adviezen van de ethische commissie proactief worden gepubliceerd;

265.

roept het college van commissarissen op een besluit te nemen nu de aanbeveling van de ad-hoc ethische commissie in de zaak van de voormalige commissievoorzitter is afgerond, waardoor de zaak naar het Hof van Justitie is doorverwezen om zich over deze kwestie uit te spreken;

Deskundigengroepen

266.

is ingenomen met het besluit van de Commissie van 30 mei 2016 tot vaststelling van horizontale regels voor de oprichting en het functioneren van haar deskundigengroepen (39), maar betreurt dat de Commissie geen volledige openbare raadpleging heeft georganiseerd, ofschoon vele niet-gouvernementele organisaties hier belang in stellen; herhaalt hoezeer het van belang is dat het maatschappelijk middenveld en de sociale partners opnieuw worden betrokken bij cruciale aspecten als transparantie en functioneren van de instellingen van de Unie;

267.

herinnert eraan dat ontbreken van transparantie een ongunstig effect heeft op het vertrouwen dat de burgers van de Unie in de instellingen van de Unie heeft; is van mening dat een doeltreffende hervorming van het systeem van deskundigengroepen van de Commissie, volgens duidelijke beginselen van transparantie en evenwichtige samenstelling, zal zorgen voor een verbeterde verkrijgbaarheid en betrouwbaarheid van gegevens, wat op zijn beurt het vertrouwen van de mensen in de Unie zal vergroten;

268.

is van mening dat de Commissie vooruitgang zou moeten boeken wat een evenwichtigere samenstelling van deskundigengroepen betreft; vindt het echter jammer dat er nog geen uitdrukkelijk onderscheid wordt gemaakt tussen economische en niet-economische belangenvertegenwoordigers, waardoor een zo groot mogelijke transparantie en evenwicht zou worden bereikt;

269.

herinnert eraan dat zowel het Parlement als de Europese Ombudsman de Commissie hebben aanbevolen de agenda's, achtergronddocumenten, notulen van vergaderingen en beraadslagingen van deskundigengroepen openbaar te maken;

Speciale adviseurs

270.

verzoekt de Commissie de naam, functie, rang en overeenkomst (aantal uren, duur van de overeenkomst, standplaats) van alle speciale adviseurs openbaar te maken; is van mening dat er een risico op belangenconflicten met de speciale adviseurs bestaat; is er stellig van overtuigd dat belangenconflicten moeten worden voorkomen, aangezien deze de geloofwaardigheid van de instellingen ondermijnen; verzoekt de Commissie de belangenverklaringen van de speciale adviseurs openbaar maken;

Europese Scholen

271.

merkt op dat de scholen zelf verantwoordelijk zijn voor hun jaarrekeningen (die het „algemeen kader” vormen); in de begroting van 2015 bedroegen de beschikbare kredieten 288,8 miljoen EUR, waaraan de Commissie 168,4 miljoen EUR had bijgedragen (58 %);

272.

is verontrust dat de Rekenkamer na alle jaren van zogenaamde hervormingen nog steeds bijzonder kritisch is over het financiële beheer van de Europese scholen:

„II.

De scholen hebben hun verslag niet binnen de wettelijk vastgestelde termijn opgesteld. Er werden talrijke fouten vastgesteld, waarvan de meeste (ten gevolge van de evaluatie) in de definitieve versie van de jaarrekeningen waren rechtgezet. Het gaat om systematische tekortkomingen in de boekhoudprocedures. […]

IV.

De betalingssystemen van de twee geselecteerde scholen vertoonden significante tekortkomingen: er bestond geen automatische koppeling tussen de boekhoud- en de betalingssystemen en geen strikte scheiding van de taken, betalingen die buiten het boekhoudsysteem werden gedaan, werden niet automatisch door het systeem verworpen en de controle was over het algemeen gebrekkig. Deze tekortkomingen vormen een aanzienlijk risico voor de wettigheid en regelmatigheid van betalingen.

V.

De Rekenkamer stelde eveneens significante tekortkomingen vast bij de aanbestedingsprocedures, waardoor de beginselen van transparantie en gelijke behandeling in het gedrang dreigden te komen.

VI.

In een aantal gevallen vond de Rekenkamer geen bewijs voor de kwalificaties van aangeworven personeel en stelde zij vast dat er informatie ontbrak in hun persoonlijke dossier.

VII.

De Rekenkamer kon bijgevolg niet bevestigen dat er sprake was van goed financieel beheer.”

273.

betreurt het feit dat „de Rekenkamer […] bijgevolg niet [kon] bevestigen dat er sprake was van goed financieel beheer”;

274.

betreurt dat de Commissie, in lijn met de bevindingen van de Rekenkamer en vanwege een geval van vermoedelijke fraude tussen 2003 en 2012 opnieuw een voorbehoud vanwege eventuele reputatieschade heeft gemaakt bij de betalingen;

275.

merkt op dat aan het systeem van Europese Scholen aanzienlijk meer middelen zijn toegewezen dan 30 van de 32 agentschappen ontvingen; is van mening dat de financiële verantwoordingsplicht van het systeem van Europese Scholen moet worden aangescherpt tot een niveau dat vergelijkbaar is met dat van Europese agentschappen, onder meer door middel van een speciale kwijtingsprocedure voor de 168,4 miljoen EUR die aan het systeem ter beschikking werd gesteld;

276.

herinnert eraan dat het Parlement in de procedure voor kwijting aan de Commissie voor 2010 al vraagtekens plaatste bij „de besluitvormings- en financieringsstructuren van de Overeenkomst over de Europese Scholen”, en de Commissie met klem had gevraagd met de lidstaten verkennende gesprekken te houden over een herziening van deze overeenkomst, en vóór 31 december 2012 een voortgangsverslag (40) uit te brengen; stelt vast dat het Parlement nooit een voortgangsverslag heeft ontvangen;

277.

merkt op dat de aanhoudende financiële en organisatorische crisis in het systeem van Europese Scholen steeds hardnekkiger wordt vanwege de plannen om een vijfde school te openen in Brussel en de mogelijke gevolgen wanneer een lidstaat in de toekomst besluit zich uit de Overeenkomst over de Europese scholen terug te trekken; vraagt zich af of het systeem van Europese Scholen met zijn huidige organisatieschema en financieringsmodel de middelen heeft om de geplande uitbreiding naar vijf scholen in Brussel in goede banen te leiden; merkt op dat hiermee het risico ontstaat dat in de toekomst nog grotere problemen worden teweeggebracht door een te sterke uitbreiding van sommige taalafdelingen die in de huidige financieringsmodellen slechts capaciteit voor vier (voor wat betreft de Duitse taalafdeling) of drie (voor wat betreft de Engelse taalafdelingen) Brusselse scholen hebben;

278.

vindt het onaanvaardbaar dat vertegenwoordigers van de lidstaten kwijting blijven verlenen aan de Europese scholen, hoewel de Commissie, die 58 % van de jaarlijkse begroting betaalt, en de Rekenkamer dat afraden;

279.

staat volledig achter de 11 aanbevelingen van de Rekenkamer in haar verslag van 11 november 2015 over de jaarrekening van de Europese scholen voor 2014 met betrekking tot de boekhouding, het personeel, de aanbestedingsprocedure, de controlenormen en betalingskwesties;

280.

is ingenomen met het bijgewerkte actieplan van DG Personele middelen en veiligheid om actie te ondernemen naar aanleiding van het voorbehoud van de Commissie en de opmerkingen van de Rekenkamer;

281.

verzoekt de Commissie om uiterlijk voor november 2017 een mededeling aan het Parlement en de Raad op te stellen waarin wordt bekeken hoe de administratieve structuur van de Europese scholen het best kan worden hervormd;

282.

roept de Commissie op haar rol volledig te vervullen in alle aspecten van het hervormingsproces met betrekking tot management-, financiële, organisatorische en pedagogische vraagstukken; vraagt de Commissie het Europees Parlement jaarlijks een verslag te presenteren waarin zij de voortgang op deze gebieden beoordeelt, om ervoor te zorgen dat de betreffende commissies van het Parlement het beheer van het scholensysteem kunnen doorlichten en kunnen beoordelen hoe het systeem de vanuit de Uniebegroting toegewezen middelen gebruikt; verzoekt de bevoegde commissaris uitgebreide aandacht aan deze kwestie te besteden, en roept hem met name op persoonlijk deel te nemen aan de tweejaarlijkse vergaderingen van de raad van bestuur; herhaalt dat het Parlement van mening is dat een „algemene herziening” van het systeem van Europese Scholen dringend noodzakelijk is; verzoekt dat het eerste ontwerp van de herziening in kwestie uiterlijk 30 juni 2017 wordt gepresenteerd;

Adviezen van de commissies

Buitenlandse Zaken

283.

verheugt zich over de vooruitgang die is geboekt, maar merkt op dat 6 van de 10 civiele missies in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB) nog niet door de Commissie zijn erkend als zijnde in overeenstemming met artikel 60 van het Financieel Reglement; dringt er bij de Commissie op aan haar werkzaamheden te intensiveren met het oog op de accreditatie van alle civiele GVDB-missies, overeenkomstig de aanbeveling van de Rekenkamer, zodat ze kunnen worden belast met begrotingsuitvoeringstaken onder indirect beheer;

284.

verwelkomt de instelling van het platform voor missieondersteuning, dat tot doel heeft de administratieve lasten te verminderen en de efficiëntie van civiele GVDB-missies te vergroten; vindt het jammer dat de omvang en de werkingssfeer van dit platform beperkt is en herhaalt zijn verzoek om verdere stappen te ondernemen voor de instelling van een gezamenlijk dienstencentrum, wat zou leiden tot verdere kostenbesparingen en meer efficiëntie, doordat alle missieondersteunende diensten die niet lokaal moeten worden verstrekt, gecentraliseerd worden;

285.

herhaalt zijn standpunt dat de financiële regels van de Unie beter moeten worden aangepast aan de specifieke kenmerken van het externe optreden, met inbegrip van crisisbeheersing, en benadrukt dat de herziening van het Financieel Reglement moet leiden tot meer flexibiliteit;

286.

spreekt zijn bezorgdheid uit over het ontbreken van rechtstreekse controle-instrumenten voor het gebruik van macrofinanciële bijstand door de ontvangende derde landen; verzoekt de Commissie dit soort bijstand meer te koppelen aan meetbare parameters;

287.

verwelkomt eveneens de aanbevelingen die de Rekenkamer heeft gedaan in Speciaal verslag nr. 13/2016 over de Uniebijstand voor het versterken van het openbaar bestuur in Moldavië en in Speciaal verslag nr. 32/2016 over de Uniebijstand voor Oekraïne; meent dat de Unie ten volle gebruik moet maken van de hefboomwerking van de conditionaliteit en moet zorgen voor gepast toezicht op de uitvoering van de geplande hervormingen teneinde een positieve bijdrage te leveren aan de versterking van de democratische praktijken in Moldavië en Oekraïne;

Ontwikkeling en samenwerking

288.

is in dit verband verheugd over speciaal verslag nr. 9/2016 van de Rekenkamer over de uitgaven van de Unie voor externe migratie in de buurlanden in het oosten en in het zuidelijke Middellandse Zeegebied; wijst erop dat de Rekenkamer tot de conclusie komt dat de uitgaven van de Unie voor externe migratie niet doeltreffend zijn gebleken, dat de resultaten van deze uitgaven niet meetbaar zijn, dat de benadering van de Commissie, die ervoor moet zorgen dat migratie een positief ontwikkelingseffect heeft, onduidelijk is, dat de steun voor terugkeer en terugname weinig effect sorteert en dat de eerbiediging van de mensenrechten van migranten, die de basis voor alle maatregelen zou moeten vormen, theorie blijft en slechts zelden in praktijk wordt gebracht;

289.

is verheugd over speciaal verslag nr. 15/2016 van de Rekenkamer over de uitgaven voor humanitaire hulp in het gebied van de Grote Meren; wijst erop dat de Rekenkamer concludeert dat de humanitaire hulp aan de door conflicten getroffen bevolking in het Grote Merengebied in Afrika in het algemeen doeltreffend werd beheerd door de Commissie; benadrukt het schrille contrast met de uitgaven in verband met migratie en is van mening dat dit eens te meer bewijst dat goed gepland ontwikkelingsbeleid veel betere resultaten oplevert dan op kortetermijndenken gebaseerd migratieactivisme;

290.

is zeer verontrust over een duidelijke trend in recente voorstellen van de Commissie, namelijk het negeren van juridisch bindende voorschriften in Verordening (EU) nr. 233/2014 van het Europees Parlement en de Raad (41) wanneer het gaat om voor ODA in aanmerking komende uitgaven en om landen die voor middelen uit het financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking in aanmerking komen; herinnert eraan dat de rechtmatigheid van de uitgaven van de Unie een centraal beginsel van goed financieel beheer is en dat politieke overwegingen geen voorrang mogen krijgen boven duidelijk vastgelegde wettelijke bepalingen, als de Commissie op het gebied van rechtsstatelijkheid geloofwaardig wil blijven; herinnert de Commissie in dit verband aan het recente arrest van het Hof van Justitie (42) over de samenwerking met Marokko en het vraagstuk van de westelijke Sahara, waarin het Hof bepaalt dat de Unie het internationale recht consequent heeft geschonden;

291.

steunt het gebruik van begrotingssteun in algemene zin, maar dringt er bij de Commissie op aan de beoordeling en omschrijving te verduidelijken van de ontwikkelingsresultaten die voor elk geval behaald moeten worden met behulp van begrotingssteun, en bovenal de mechanismen te versterken voor het toezicht op het gedrag van de ontvangende landen op het gebied van corruptie, eerbiediging van de mensenrechten, rechtsstaat en democratie; spreekt zijn diepe bezorgdheid uit over het mogelijke gebruik van begrotingssteun in landen met een gebrekkige democratische controle, ofwel vanwege het ontbreken van een functionerende parlementaire democratie en van vrijheden voor maatschappelijke organisaties en de media, of vanwege een gebrek aan capaciteit van met controle belaste organen;

292.

verzoekt de Commissie een op stimulansen gebaseerde benadering voor ontwikkeling te integreren door het „meer-voor-meer”-beginsel in te voeren, en daarvoor het Europees nabuurschapsbeleid als voorbeeld te nemen; is van oordeel dat een land dat in zijn interne hervormingen ten gunste van de opbouw en consolidatie van democratische instellingen, de uitbanning van corruptie, de eerbiediging van mensenrechten en de rechtsstaat meer en sneller vooruitgang boekt, ook meer steun van de Unie moet ontvangen; benadrukt dat deze op „positieve conditionaliteit” gebaseerde aanpak, met veel aandacht voor de financiering van kleinschalige projecten voor plattelandsgemeenschappen, daadwerkelijk verandering teweeg kan brengen en ervoor kan zorgen dat het geld van de belastingbetaler in de Unie op duurzamere wijze wordt besteed;

293.

betreurt het dat voorafgaande aan de oprichting van het noodtrustfonds van de Unie voor Afrika geen overleg met het Parlement heeft plaatsgevonden; wenst dat er doeltreffender wordt gewerkt aan een vergroting van de transparantie van besluiten inzake noodtrustfondsprojecten, benadrukt dat het ontbreekt aan een passend formaat voor regelmatig overleg met het Parlement; betreurt het dat er op dit punt geen actie is ondernomen;

Werkgelegenheid en sociale zaken

294.

neemt nota van de aanbeveling van de Rekenkamer dat de Commissie de ervaring moet benutten die in de programmeringsperiode 2007-2013 is opgedaan, verslag moet uitbrengen over een gerichte analyse van de nationale subsidiabiliteitsregels voor de programmeringsperiode 2014-2020, en op grond daarvan de lidstaten richtsnoeren moet verstrekken over hoe zij kunnen vereenvoudigen en onnodig ingewikkelde of lastige regels kunnen vermijden;

295.

vraagt de Commissie te onderzoeken of het mogelijk is Unie-financieringsprogramma's in het jaarlijks lastenoverzicht op te nemen, zoals overeengekomen in het interinstitutioneel akkoord „Beter wetgeven” van 13 april 2016 (43); wijst erop dat de invoering van jaarlijkse streefdoelen voor vermindering van de lasten waarin de financieringsprogramma's van de Unie zijn opgenomen, zou leiden tot een betere naleving en zou bijdragen tot een vermindering van het foutenpercentage;

296.

verwelkomt het feit dat er in de programmeringsperiode 2014-2020 meer aandacht is voor de resultaten; is niettemin van oordeel dat betere indicatoren inzake resultaten en betere monitoringsystemen zouden bijdragen tot doeltreffende financiële controles en meer doeltreffende toekomstige operationele programma's;

Milieu, volksgezondheid en voedselveiligheid

297.

is tevreden met het werk van de vijf gedecentraliseerde agentschappen die onder haar mandaat vallen en die technische, wetenschappelijke of beheerstaken uitvoeren die de instellingen van de Unie in staat stellen beleid te formuleren en ten uitvoer te leggen op de gebieden milieu, klimaat, volksgezondheid en voedselveiligheid, alsook met de manier waarop de begrotingen van die agentschappen zijn uitgevoerd;

298.

is tevreden over het totale uitvoeringspercentage van de operationele middelen van LIFE+, dat in 2015 voor de vastleggingskredieten lag op 99,95 % en voor de betalingskredieten op 98,93 %; onderstreept dat LIFE + heeft bijgedragen aan een grotere bewustwording en deelname van de burgers aan het wetgevingsproces en aan de tenuitvoerlegging van het milieubeleid van de Unie, alsook aan een beter bestuur in deze sector; merkt op dat in 2015 een bedrag van 225,9 miljoen EUR was vastgelegd voor actiesubsidies, 40 miljoen EUR werd gebruikt voor financiële instrumenten beheerd door de Europese Investeringsbank en 59,2 miljoen EUR werd gebruikt voor maatregelen ter ondersteuning van de rol van de Commissie bij het initiëren en monitoren van beleidsontwikkeling en wetgeving; merkt op dat 10,2 miljoen EUR werd gebruikt voor administratieve ondersteuning van LIFE en voor ondersteuning van het Uitvoerend Agentschap voor kleine en middelgrote ondernemingen;

299.

neemt kennis van het feit dat het uitvoeringspercentage van DG CLIMA is gestegen tot 99,9 % van 108 747 880 EUR aan vastleggingskredieten en 91,77 % van 47 479 530 EUR aan betalingskredieten, en dat indien de administratieve uitgaven buiten beschouwing worden gelaten het uitvoeringspercentage stijgt naar 96,88 %;

300.

moedigt de begrotingsautoriteit aan zich te concentreren op proefprojecten en voorbereidende acties met reële meerwaarde voor de Unie in de toekomst; wijst erop dat tien proefprojecten en vijf voorbereidende acties ten bedrage van in totaal 1 400 000 EUR aan vastleggingskredieten en 5 599 888 EUR aan betalingskredieten zijn uitgevoerd;

301.

wijst erop dat een evaluatie van het tweede gezondheidsprogramma (2008-2013) in 2015 werd afgerond; is ermee ingenomen dat het derde gezondheidsprogramma in 2015 werd versterkt ter ondersteuning en bevordering van de uitwisseling van informatie en goede praktijken in de lidstaten die voor uitdagingen staan in verband met de opvang van een aanzienlijk aantal migranten, asielzoekers en vluchtelingen, met name met betrekking tot de opstelling door het directoraat-generaal Gezondheid en Voedselveiligheid van persoonlijke medische dossiers om de gezondheid van migranten te beoordelen op hotspots en opvanglocaties, en extra begrotingsmiddelen voor projecten met betrekking tot de gezondheid van migranten;

Vervoer en toerisme

302.

wijst erop dat in 2015 een bedrag van 12,8 miljard EUR was toegewezen aan 263 projecten op het gebied van vervoer, door in 2015 ondertekende subsidieovereenkomsten in het kader van uitnodigingen tot het indienen van voorstellen in het kader van de Connecting Europe Facility in 2014; wijst er verder op dat de financiering van de Connecting Europe Facility een bedrag van 28,3 miljard EUR aan totale investeringen heeft gegenereerd, in de vorm van een Uniebijdrage gecombineerd met regionale begrotingen en de begrotingen van de lidstaten, alsmede leningen van de Europese Investeringsbank;

303.

wijst erop dat voor het terrein „Concurrentievermogen voor groei en banen”, waaronder ook het vervoersbeleid valt, de Rekenkamer slechts zeven transacties heeft gecontroleerd die onder de verantwoordelijkheid van het directoraat-generaal Mobiliteit en Vervoer (DG MOVE) vielen; merkt op dat fouten werden ontdekt in slechts één van de gecontroleerde verrichtingen, en dat die fouten niet-naleving van de regels inzake overheidsopdrachten betroffen;

304.

wijst erop dat de Europese Investeringsbank in haar evaluatieverslag wijst op de geografische onevenwichtigheden en sectorale concentraties in het portfolio van het infrastructuur- en innovatievenster en dat de financiering in het kader van het infrastructuur- en innovatievenster is geconcentreerd in drie lidstaten (63 %); roept de Commissie op met spoed een evaluatie uit te voeren van het effect van het Europees Fonds voor strategische investeringen voor de Unie als geheel; betreurt dat het Europees Fonds voor strategische investeringen niet voldoende wordt benut voor de financiering van innovatieve vervoersprojecten voor alle vervoerswijzen, bijvoorbeeld ter bevordering van duurzame vervoerswijzen of ter verdere stimulering van het proces van digitalisering, alsmede voor toegankelijkheid zonder obstakels;

305.

betreurt het feit dat de Commissie (DG MOVE) nog geen formeel geconsolideerd strategisch document voor toezicht op de ontwikkeling van de corridors van het TEN-T-kernnetwerk heeft opgesteld; moedigt de Commissie aan om een dergelijk strategisch document vast te stellen over toezichtactiviteiten en transparantie; herinnert eraan dat transparantie en overleg met alle belanghebbenden bijdragen aan het succes van vervoersprojecten;

306.

wijst erop dat de vervoerprojecten in de periode 2014-2020 uit verschillende bronnen zullen worden gefinancierd, waaronder de Connecting Europe Facility, het CF, het EFRO en het Europees Fonds voor strategische investeringen; verzoekt de Commissie derhalve te zorgen voor de nodige synergieën, zodat de middelen uit die verschillende financieringsbronnen doeltreffender kunnen worden toegewezen, en deze financieringsbronnen gemixt kunnen worden; dringt er bij de Commissie op aan lijsten op te stellen inzake vervoer, inclusief percentages van de aandelen van de verschillende modaliteiten, en van toeristische projecten die zijn medegefinancierd door deze fondsen, en deze lijsten jaarlijks te publiceren, onder meer op haar website;

Regionale ontwikkeling

307.

verzoekt de Commissie om via de groep op hoog niveau (44) specifieke aandacht te besteden aan nationale ontvankelijkheidsregels bij haar controle van nationale beheers- en controlesystemen en de lidstaten te helpen deze regels te vereenvoudigen zodat er aanpassingen mogelijk zijn; onderstreept in dit verband het belang van de toepassing van het beginsel van één enkele audit; verzoekt de Commissie via vereenvoudigde en doeltreffende richtsnoeren het concept van terugvorderbare btw te verhelderen, teneinde uiteenlopende interpretaties van de term „niet-terugvorderbare btw” en suboptimaal gebruik van EU-middelen te vermijden; verzoekt de Commissie, de lidstaten en de regionale autoriteiten ervoor te zorgen dat de begunstigden samenhangende informatie ontvangen over de subsidiabiliteitsvoorwaarden, met name met betrekking tot de subsidiabiliteit van de uitgaven en de respectieve maxima voor vergoedingen;

308.

betreurt het dat beheersinstanties in 2015 minder declaraties voor de terugbetaling van kosten hebben ingediend dan in 2014, hetgeen heeft geleid tot een daling van het bedrag aan onbetaalde kostendeclaraties van 23,2 miljard EUR in 2014 naar 10,8 miljard EUR in 2015, waarvan 2,8 miljard EUR sinds eind 2014 openstond; wijst erop dat de achterstand bij de uitvoering van de begroting in de periode 2014-2020 niet groter mag worden dan in de voorgaande periode en niet mag leiden tot een opeenstapeling van niet-betaalde vorderingen tegen het einde van de financieringsperiode; dringt er bij de Commissie op aan de situatie samen met de lidstaten op de voet te volgen en haar betalingsplan dienovereenkomstig aan te passen;

309.

betreurt het dat op 30 juni 2016 nog niet alle lidstaten de richtlijnen inzake openbare aanbestedingen hadden omgezet en dringt er bij de Commissie op aan de lidstaten te blijven helpen hun capaciteit om deze richtlijnen om te zetten, te vergroten en al hun actieplannen betreffende ex-antevoorwaarden ten uitvoer te leggen, daar dit een essentiële voorwaarde is voor het voorkomen van frauduleuze en niet-frauduleuze onregelmatigheden; benadrukt het belang van de uitvoering van het actieplan inzake overheidsopdrachten voor Europese structuur- en investeringsfondsen 2014-2020 met het oog op het vereenvoudigen, het versnellen en het op één lijn brengen van de elektronische procedures voor openbare aanbestedingen;

310.

stelt vast dat het gemiddelde uitbetalingspercentage voor financiële EFRO- en ESF-instrumenten eind 2014 57 % bedroeg, hetgeen neerkomt op een stijging van slechts 10 % ten opzichte van 2013; betreurt de opmerking van de Rekenkamer over de verlenging van de termijn voor de ontvankelijkheid van betalingen aan eindontvangers van financiële instrumenten via een besluit van de Commissie in de plaats van een wijzigingsverordening; spreekt zijn bezorgdheid uit mocht de Rekenkamer besluiten alle betalingen die van na 31 december 2015 dateren, als irregulier te beschouwen; wijst er met verontrusting op dat een aanzienlijk deel van de oorspronkelijke toewijzingen van EFRO- en ESF-financieringsinstrumenten in de programmeringsperiode 2007-2013 werd uitgegeven aan beheerskosten en -vergoedingen;

311.

is ingenomen met de benadering van de Rekenkamer waarbij het accent op prestatie ligt en acht het een goede aanpak dat beheersinstanties relevante resultaatindicatoren definiëren waarmee kan worden gemeten welke bijdrage de projecten leveren aan het bereiken van de doelstellingen van de operationele programma's, met inachtneming van het additionaliteitsbeginsel. benadrukt de noodzaak om de communicatie op te voeren; dringt er bij de Commissie op aan om efficiëntere communicatiekanalen te identificeren om de zichtbaarheid van de investeringen waarbij gebruik wordt gemaakt van Europese structuur- en investeringsfondsen te vergroten; verzoekt de Commissie om een beperkt aantal relevante indicatoren te bepalen die prestaties kunnen helpen meten;

312.

dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om de territoriale instrumenten zo goed mogelijk te gebruiken door ervoor te zorgen dat de geïntegreerde strategieën voor stedelijke ontwikkeling tijdig worden goedgekeurd voor financiering, waardoor steden zullen kunnen investeren in brede strategieën en synergieën tussen beleidsmaatregelen kunnen benutten en kunnen zorgen voor een effectiever langetermijneffect op de groei en de werkgelegenheid;

Landbouw en plattelandsontwikkeling

313.

verzoekt de Rekenkamer om ook na het volgende boekjaar door te gaan met het opstellen van verschillende beoordelingen voor het Europees Landbouwgarantiefonds, het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling en rubriek 2, aangezien op basis van afzonderlijke beoordelingen gerichte actie kan worden ondernomen ter verbetering van de flink uiteenlopende foutenpercentages;

314.

dringt er bij de Commissie en de autoriteiten van de lidstaten op aan om, waar mogelijk, de complexiteit in verband met rechtstreekse betalingen te blijven aanpakken en terugdringen, in het bijzonder als er sprake is van meerdere niveaus bij het beheer van het Europees Landbouwgarantiefonds;

315.

is ingenomen met een nieuwe generatie van aanvullende financieringsinstrumenten, en gelooft dat deze instrumenten moeten worden opgezet op basis van duidelijkere doelstellingen en een toereikende mate van toezicht aan het einde van de periode van uitvoering teneinde het effect ervan aan te tonen en een toename van de foutenpercentages te voorkomen;

316.

pleit ervoor dat in de nationale betaalorganen in de respectieve lidstaten die de afgelopen drie jaar niet aan de verwachtingen hebben voldaan de reeds aangestelde ambtenaren van de Unie de verantwoordelijkheid krijgen in plaats van de onderdanen van de desbetreffende lidstaat;

317.

wijst op het meerjarige karakter van het beheerssysteem van het landbouwbeleid en benadrukt dat de eindbeoordeling van onregelmatigheden in verband met de tenuitvoerlegging van de verordening (45) slechts mogelijk is bij afsluiting van de programmeringsperiode;

318.

merkt op dat vereenvoudiging van het GLB de rendabele voedselproductie niet in gevaar mag brengen en pleit voor maatregelen om over te stappen op een koolstofarme economie in de agrovoedings- en de bosbouwsector;

Visserij

319.

ziet met tevredenheid dat dankzij de follow-up van het voorbehoud dat DG MARE in zijn jaarverslag van 2014 had gemaakt bij het beheer- en controlesysteem voor de programma's in het kader van het Europees Visserijfonds (2007-2013), het aantal betrokken operationele programma's en lidstaten significant is verminderd tot slechts vijf;

320.

constateert met voldoening dat het door DG MARE opgezette interne controlesysteem voldoende waarborgen biedt om het risico met betrekking tot de wettigheid en regelmatigheid van de verrichtingen op adequate wijze te beheersen;

321.

is verheugd dat geen van de twaalf door de Rekenkamer gecontroleerde verrichtingen die specifiek betrekking hebben op de visserij, kwantificeerbare fouten aan het licht heeft gebracht;

322.

betreurt echter dat de overgrote meerderheid van de lidstaten hun operationele programma's met betrekking tot het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij pas zeer laat hebben ingediend, waardoor grote vertraging ontstaat bij de beschikbaarstelling van middelen;

323.

stelt bijgevolg vast dat geen enkele uitgave vóór 30 juni 2015 bij de Commissie kon worden gedeclareerd en dus ook niet op die datum kon worden gecontroleerd; wijst erop dat de lidstaten verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van kredieten in gedeeld beheer;

Cultuur en onderwijs

324.

wijst er nogmaals op dat de onderbrenging van alle mobiliteitsprogramma's voor jongeren in de Unie in Erasmus+ in de eerste plaats bedoeld is om die programma's doeltreffender te maken, en verzoekt de Commissie derhalve vast te houden aan de overeengekomen doelen en begrotingslijnen voor het programma om te voorkomen dat het programma zijn focus verliest;

325.

is ingenomen met de soepele wijze waarop zowel Erasmus+ als Creatief Europa hebben ingespeeld op de nieuwe uitdagingen in verband met de integratie van vluchtelingen en migranten en de bestrijding van radicalisering in 2015;

326.

wijst erop dat er in 2015 voor het eerst leningen werden verstrekt uit hoofde van de garantiefaciliteit voor studentenleningen (Erasmus+ en Master), toen twee banken in Spanje en Frankrijk de regeling lanceerden; wijst er met klem op dat die leningsfaciliteit alleen levensvatbaar kan worden als er gezorgd wordt voor een brede geografische dekking en als de Commissie de leningsvoorwaarden nauwgezet in het oog houdt;

327.

herinnert eraan dat het Creatief Europa-programma in 2015 voor het eerst werd beheerd door twee directoraten-generaal van de Commissie, het directoraat-generaal Onderwijs en Cultuur en het directoraat-generaal Communicatienetwerken, Inhoud en Technologie; hamert op de noodzaak van een gecoördineerde aanpak, opdat interne organisatieproblemen niet ten koste gaan van de werking van het programma of de perceptie daarvan bij het publiek;

Burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken

328.

verzoekt de Commissie een overzicht van de vastgestelde gevallen van belangenconflicten op te stellen en bij de kwijtingsautoriteit in te dienen;

329.

betreurt het feit dat de essentiële prestatie-indicatoren in het jaarlijkse activiteitenverslag van DG HOME geen informatie bevatten over het aantal personen dat in 2015 hulp heeft gekregen dan wel hervestigd, herplaatst en teruggestuurd is; betreurt het ontbreken van indicatoren om het effect te beoordelen van de maatregelen die zijn genomen ter versterking van de coördinatie en samenwerking tussen de nationale wetshandhavingsinstanties;

330.

moedigt de ontwikkeling aan van duidelijkere politieke prioriteiten voor de lange termijn, met een concretere vertaling in operationele prioriteiten; benadrukt in dit verband het belang van nauwere samenwerking met andere organen, in het bijzonder de agentschappen;

331.

betreurt het feit dat de governancestructuren van de Commissie op het gebied van informatiebeveiliging niet aangepast zijn aan de erkende beste praktijken (zie het auditverslag van de dienst Interne Audit);

Genderaspecten

332.

wijst erop dat gendergelijkheid een horizontale doelstelling voor alle beleidsdomeinen moet zijn; merkt echter op dat sommige programma's geen specifieke gerichte acties met specifieke begrotingstoewijzingen ter verwezenlijking van deze doelstelling omvatten en dat met een betere gegevensverzameling het niet alleen mogelijk wordt de kredieten die aan acties ter bevordering van gendergelijkheid werden toegewezen, te kwantificeren, maar ook de impact van deze EU-middelen beter te evalueren;

333.

pleit bij de Commissie nogmaals voor genderbewust budgetteren tijdens alle stadia van de begrotingsprocedure, met inbegrip van onder meer de uitvoering van de begroting en de beoordeling van deze uitvoering, inclusief EFSI, ESF, ERDF en Horizon 2020, teneinde de discriminatie in de lidstaten van de Unie te bestrijden; benadrukt dat een gemeenschappelijke reeks kwantificeerbare indicatoren voor de resultaten en de impact, die een betere beoordeling van de begroting vanuit het genderperspectief mogelijk zouden maken, moet worden opgenomen in overeenstemming met het initiatief voor een resultaatgerichte Uniebegroting en de nadruk op prestaties;

334.

verzoekt de Commissie een genderanalyse uit te voeren van zowel nieuwe als bestaande begrotingslijnen en waar mogelijk de nodige beleidswijzigingen door te voeren om te voorkomen dat genderongelijkheid indirect in de hand wordt gewerkt.


(1)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(2)  PB L 362 van 31.12.2012, blz. 1.

(3)  Speciaal verslag van de Rekenkamer nr. 31/2016.

(4)  Speciale verslagen van de Rekenkamer nrs. 5/2015 en 19/2016.

(5)  Europese Commissie, DG REGIO, „Summary of data on the progress made in financing and implementing financial engineering instruments reported by the managing authorities in accordance with Article 67(2)(j) of Council Regulation (EC) No 1083/2006, programming period 2007-2013, situation as at 31 december 2015” (samenvatting van de gegevens over de geboekte vooruitgang bij de financiering en uitvoering van de financiële instrumenten als gemeld door de managementautoriteiten overeenkomstig artikel 67, lid 2, onder j), van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad, programmeringsperiode 2007-2013, situatie per 31 december 2015), gepubliceerd op 20 september 2016, blz. 61.

(6)  Zie punt 1.39 van het jaarverslag 2015 van de Rekenkamer.

(7)  Zie de punten 3.22 en 3.23 van het jaarverslag 2015 van de Rekenkamer.

(8)  Zie punt 3.29 van het jaarverslag 2015 van de Rekenkamer.

(9)  Zie de punten 3.33 tot en met 3.38 van het jaarverslag 2015 van de Rekenkamer.

(10)  Zie punt 3.56 van het jaarverslag 2015 van de Rekenkamer.

(11)  Zie punt 4.16 van het jaarverslag 2015 van de Rekenkamer.

(12)  COM(2016) 674, SWD(2016) 338, SWD(2016) 339.

(13)  „Commitment and Coherence, evaluatie ex post van het zevende kaderprogramma van de EU (2007-2013)”, november 2015.

(14)  Rekenkamer, jaarverslag 2015, punt 3.19.

(15)  Rekenkamer, jaarverslag 2015, punt 3.22.

(16)  Rekenkamer, jaarverslag 2015, afdeling 3.

(17)  Resolutie (EU, Euratom) 2016/1461 van het Europees Parlement van 28 april 2016 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van de besluiten over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2014, afdeling III — Commissie en uitvoerende agentschappen, punt 8 (PB L 246 van 14.9.2016, blz. 27).

(18)  Jaarlijks activiteitenverslag 2015, directoraat-generaal Onderzoek en Innovatie, Brussel, 2016, blz. 11, voetnoot 8.

(19)  SWD(2016) 318.

(20)  Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65).

(21)  Richtlijn 2014/23/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van concessieovereenkomsten (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 1).

(22)  Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten en houdende intrekking van Richtlijn 2004/17/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 243).

(23)  Eerste resultaten van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief, eindverslag voor DG Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Inclusie van de Europese Commissie, juni 2016.

(24)  Rekenkamer, Jaarverslag 2015, punt 6.36.

(25)  Antwoord op vraag 19 van de schriftelijke vragen aan commissaris Crețu.

(26)  Zie paragraaf 8 van de resolutie van 28 april 2016.

(27)  Rekenkamer, Jaarverslag 2015, punt 6.9, voetnoot 8.

(28)  Als deze fouten waren voorkomen, zou het geschatte foutenpercentage 0,9 procentpunt lager zijn uitgevallen voor „markondersteuning en rechtstreekse steun”, en 3,2 procentpunt lager voor „plattelandsontwikkeling en ander beleid”.

(29)  In het jaarlijkse activiteitenverslag van DG AGRI is vermeld dat het geaggregeerde gecorrigeerde foutenpercentage is gedaald van 2,61 % in 2014 naar 1,47 % in 2015.

(30)  Voor een voltijdbaan geldt het minimumaantal uren dat krachtens de nationale bepalingen inzake arbeidsovereenkomsten vereist is. Indien het aantal uren niet is aangegeven, moet 1 800 uur per jaar (225 werkdagen van acht uur) als minimumaantal worden aangehouden.

(31)  Volgens de laatste landbouwstructuurenquête (Eurostat) daalde het aantal landbouwarbeidskrachten in de EU-28 gedurende de periode 2007-2013 met 2,3 arbeidsjaareenheden (AJE), een daling met 19,8 %.

(32)  Zie het antwoord op schriftelijke vraag 3 — hoorzitting van commissaris Hogan van 29 november 2016.

(33)  Zie paragraaf 317 van de resolutie van 28 april 2016.

(34)  De lidstaten dienen de verschillen tussen de betalingen aan begunstigden per hectare op hun grondgebied te beperken (dit heet „interne convergentie”). In beginsel dienen zij bedragen van meer dan 150 000 EUR die op basis van de basisbetalingsregeling of de regeling inzake een enkele areaalbetaling worden uitbetaald aan enkele begunstigde ook met ten minste 5 % te verlagen (hoewel er ook uitzonderingen gelden). Daarnaast hebben de lidstaten de mogelijkheid om tot 30 % van hun nationale enveloppe voor rechtstreekse betalingen over de eerste 30 ha voor elk landbouwbedrijf te herverdelen („herverdelingstoeslag”) en om een absolute bovengrens vast te stellen voor de bedragen die elke begunstigde ontvangt uit de basisbetalingsregeling of de regeling inzake één enkele areaalbetaling („plafonnering”).

(35)  Zie artikel 35, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 908/2014 van de Commissie van 6 augustus 2014 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad, wat betreft betaalorganen en andere instanties, financieel beheer, goedkeuring van de rekeningen, voorschriften inzake controles, zekerheden en transparantie (PB L 255 van 28.8.2014, blz. 59) en Verordening (EU) Nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 549).

(36)  Besluit C(2016) 2210 van de Commissie van 12 april 2016 tot wijziging van Besluit C(2014) 5434 van de Commissie houdende goedkeuring van de toepassing van vergoeding op basis van eenheidskosten voor door een entiteit van de Wereldbankgroep uitgevoerde activiteiten in het kader van de kaderovereenkomst met de Unie.

(37)  Antwoord op schriftelijke vraag 23 — hoorzitting van commissaris Avramopoulos van 29 november 2016.

(38)  Richtlijn 2011/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2011 betreffende de toepassing van de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg (PB L 88 van 4.4.2011, blz. 45).

(39)  C(2016) 3301.

(40)  Zie paragraaf 38 van de Resolutie van het Europees Parlement van 10 mei 2012 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit tot het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2010, afdeling III — Commissie en uitvoerende agentschappen (PB L 286 van 17.10.2012, blz. 31).

(41)  Verordening (EU) nr. 233/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking voor de periode 2014-2020 (PB L 77 van 15.3.2014, blz. 44).

(42)  Arrest van het Hof van Justitie van 21 december 2016, Raad tegen Front Polisario, C-104/16 P, ECLI:EU:C:2016:973.

(43)  Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie over beter wetgeven (PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1).

(44)  Groep op hoog niveau van onafhankelijke deskundigen over het monitoren van de vereenvoudiging voor de begunstigden van de Europese structuur- en investeringsfondsen.

(45)  Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 487).


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/66


RESOLUTIE (EU, Euratom) 2017/1608 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over de speciale verslagen van de Rekenkamer in het kader van de verlening van kwijting aan de Commissie voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de speciale verslagen van de Rekenkamer overeenkomstig artikel 287, lid 4, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015 (1),

gezien de geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015 (COM(2016) 475 — C8-0338/2016) (2),

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015, vergezeld van de antwoorden van de instellingen (3),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (4) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien zijn besluit van 27 april 2017 tot het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling III — Commissie (5), en zijn resolutie met opmerkingen, die een integrerend deel uitmaakt van dat besluit,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 over de aan de Commissie te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05876/2017 — C8-0037/2017),

gezien de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (6), en met name de artikelen 62, 164, 165 en 166,

gezien artikel 93 van en bijlage IV bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0160/2017),

A.

overwegende dat de Commissie overeenkomstig artikel 17, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie de begroting uitvoert en de programma's beheert en dit overeenkomstig artikel 317 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie in samenwerking met de lidstaten doet onder haar eigen verantwoordelijkheid en overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer;

B.

overwegende dat de speciale verslagen van de Rekenkamer informatie bevatten over belangrijke aspecten van de besteding van financiële middelen, en dat deze informatie nuttig is voor het Parlement bij het uitoefenen van zijn taken als kwijtingsautoriteit;

C.

overwegende dat zijn opmerkingen over de speciale verslagen van de Rekenkamer een integrerend deel uitmaken van bovenvermeld besluit van het Parlement van 27 april 2017 tot het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling III — Commissie;

Deel I —   Speciaal verslag nr. 18/2015 van de Rekenkamer getiteld „Financiële bijstand aan landen die in moeilijkheden verkeren”

1.

neemt kennis van de bevindingen en aanbevelingen die zijn opgenomen in het speciaal verslag van de Rekenkamer;

2.

is ingenomen met het eerste speciaal verslag van de Rekenkamer over economische governance in de Unie, en ziet uit naar de volgende verslagen die in de loop van het komende jaar zullen worden gepubliceerd;

3.

betreurt het feit dat de Rekenkamer in dit verslag niet alle lidstaten heeft opgenomen die sinds het begin van de financiële crisis financiële bijstand hebben ontvangen, met inbegrip van het programma voor Griekenland om gemakkelijker te kunnen vergelijken;

4.

is evenwel ingenomen met het feit dat de Rekenkamer een afzonderlijk speciaal verslag over Griekenland zal opstellen; verzoekt de Rekenkamer de resultaten van beide speciale verslagen te vergelijken en met name rekening te houden met de voorstellen van het Parlement betreffende het verslag over Griekenland, met inbegrip van de resultaten op de middellange en lange termijn (d.w.z. het huidige debat over een mogelijke schuldverlichting);

5.

spoort de Rekenkamer aan te blijven investeren in de eigen personele middelen en expertise op dit gebied om de kwaliteit van haar werk te verbeteren; verzoekt de Rekenkamer intussen volledig rekening te houden met de externe expertiseverslagen die zij als achtergrond voor de audit heeft gevraagd;

6.

vestigt de aandacht op het feit dat de Rekenkamer haar audit heeft beperkt tot het zeer concrete kortetermijnscenario van de financiële bijstand zoals vastgesteld door de Raad, zonder evenwel rekening te houden met andere mogelijke oplossingen voor de begrotingsonevenwichtigheden waaraan in het maatschappelijke en academische debat al werd gedacht, zoals onderlinge waarborging van staatsschuld of schuldverlichting;

7.

betreurt het feit dat het verslag zich beperkt tot het beheer van de bijstand, maar niet dieper ingaat op of vragen stelt bij de inhoud van het programma en de voorwaarden voor financiële bijstand waarover is onderhandeld;

8.

wijst erop dat het speciaal verslag zich louter en alleen beperkt tot een beschrijving van de specifieke maatregelen die de Unie op politiek niveau heeft genomen en een beschrijving van de belangrijkste kenmerken van de programma's; spoort de Rekenkamer aan na te gaan of de getroffen maatregelen adequaat waren om de doelstellingen van de programma's te verwezenlijken, en te analyseren welke wisselwerking er was met het bredere beleidskader en de langetermijndoelstellingen zoals de Europa 2020-strategie;

9.

wijst erop dat de programma's voor financiële bijstand tot doel hebben ervoor te zorgen dat de begunstigde landen terugkeren naar de financiële markten, hun overheidsfinanciën opnieuw gezond maken, de groei aanzwengelen en de werkloosheid terugdringen; betreurt het feit dat de Rekenkamer in haar bevindingen de resultaten van het programma niet volledig heeft geanalyseerd en aan deze doelstellingen heeft getoetst;

10.

merkt op dat de Rekenkamer haar conclusies in de eerste plaats richt op de Commissie als beheerder van de financiële bijstand, maar is van oordeel dat voor een beter begrip meer aandacht had moeten worden besteed aan het Internationaal Monetair Fonds en de Europese Centrale Bank die in eerste instantie de Commissie hebben ondersteund bij de voorbereiding van en het toezicht op de programma's;

11.

deelt de mening van de Commissie dat de rol van de Raad en andere partners bij de vaststelling en het beheer van het programma is onderschat; verzoekt de Rekenkamer en de Commissie na te gaan hoe relevant de door de Raad vastgestelde maatregelen waren en wat de rol van de Europese Centrale Bank was, en te beoordelen of de maatregelen passend waren voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma en hebben bijgedragen aan de doelstellingen van de Unie, waaronder de geleidelijke uitbanning van de economische crisis en het creëren van meer banen en groei;

12.

betreurt het feit dat de partners niet altijd alle beschikbare informatie met de Commissie hebben gedeeld, hetgeen heeft geleid tot inconsistente benaderingen door het onderhandelingsteam; wenst dat de Commissie formele overeenkomsten sluit met haar partners, teneinde tijdig volledige toegang te hebben tot alle beschikbare informatie en dus in de toekomst dergelijke problemen te voorkomen;

13.

benadrukt dat sommige hervormingen die in de programma's worden genoemd (zoals de hervorming van de arbeidsmarkt) slechts op zeer lange termijn tot resultaten op het gebied van concurrentievermogen kunnen leiden, terwijl bijstandsprogramma's hoofdzakelijk onmiddellijke resultaten op kortere termijn beogen;

14.

merkt op dat de programma's hoofdzakelijk gebaseerd waren op de uitgavenzijde (hervormingen van de arbeidsmarkt, pensioenen en werkloosheidsregelingen, inkrimping van lokale entiteiten enz.) en bezuinigingen op overheidsprogramma's; begrijpt dat deze bezuinigingen zijn doorgevoerd om de financiële markten van de begunstigde landen te hervormen;

15.

dringt er bij de Raad op aan zorgvuldig de instrumenten en maatregelen voor financiële bijstand te beoordelen die voor toekomstige programma's beschikbaar zijn, teneinde de gevolgen voor de bevolking, de ongewenste gevolgen voor de binnenlandse vraag en de afwenteling van de kosten van de crisis terug te dringen;

16.

benadrukt dat de financiële steun voor lidstaten in moeilijkheden de vorm aannam van leningen op de kapitaalmarkten, waarbij de begroting van de Unie als garantie werd gebruikt; is van mening dat de rol van het Parlement als begrotingsautoriteit bij deze programma's is ondermijnd, waardoor de democratische legitimiteit van de verstrekte financiële bijstand nog verder is aangetast;

17.

dringt er bij de Commissie op aan het Parlement nauwer te betrekken bij financiële bijstand wanneer de begroting van de Unie in het geding is;

18.

acht het van belang dat er onderzoek wordt gedaan naar de mate waarin de Europese Centrale Bank de lidstaten indirect helpt bij verwezenlijking van hun doelstellingen, alsook naar de bredere steun voor de financiële architectuur van de Unie gedurende de looptijd van de financiële programma's;

19.

is van mening dat het bij het uitbreken van de crisis moeilijk was een aantal plotse onevenwichtigheden met verwoestende gevolgen voor sommige lidstaten te voorspellen; wijst op de moeilijkheid om de omvang en de aard te voorspellen van de wereldwijde financiële crisis van 2007-2008, die tot dan ongekend waren;

20.

deelt de visie van de Rekenkamer dat de aandacht die vóór de crisis uitging naar het juridisch toezichtskader niet adequaat was om de risico's van de onderliggende begrotingssituatie in tijden van ernstige economische crisis in kaart te brengen;

21.

is ingenomen met de goedkeuring door de wetgever van het „six pack” en het „two pack”, als gevolg van de financiële crisis, om de tekortkomingen inzake toezicht aan te pakken die door de crisis aan het licht zijn gekomen; is evenwel van mening dat de hervorming van het kader van de Unie voor economische governance van de afgelopen jaren niet heeft geleid tot een volledige uitbanning van de huidige crisis, en verzoekt de Commissie verder onderzoek te doen naar de sterke en zwakke punten van het nieuwe kader en deze te vergelijken met die van andere gelijkaardige economieën (d.w.z. de VS, Japan en andere OESO-landen) en indien nodig nieuwe hervormingen voor te stellen;

22.

verzoekt de Commissie gevolg te geven aan de aanbeveling van de Rekenkamer om de kwaliteit van haar macro-economische en budgettaire prognoses verder te verbeteren;

23.

wijst op de conclusie van de Rekenkamer dat de Commissie er onder grote tijdsdruk en met beperkte ervaring is in geslaagd nieuwe taken voor het beheer van de programma's voor financiële bijstand op zich te nemen; benadrukt de conclusie van de Rekenkamer dat dit gezien de omstandigheden een hele prestatie was;

24.

is ingenomen met het besluit om het beheer van financiële bijstand toe te vertrouwen aan de Commissie en niet aan andere financiële partners, hetgeen op maat gesneden bijstand mogelijk maakt die rekening houdt met de bijzondere kenmerken en de eigen inbreng van de lidstaten;

25.

is van mening dat, hoewel de lidstaten gelijk moeten worden behandeld, de flexibiliteit om programma's en hervormingen af te stemmen op en aan te passen aan specifieke nationale omstandigheden ook noodzakelijk is; is van mening dat in toekomstige programma's van de Commissie en verslagen van de Rekenkamer moet worden toegezien op het identificeren van en een onderscheid maken tussen de uitvoering van strikte EU-maatregelen en veronderstelde nationale agenda's;

26.

neemt kennis van de opmerking van de Rekenkamer over de moeilijkheden die de Commissie ondervindt bij het bijhouden van de informatie en over het feit dat de procedures niet gericht zijn op een retrospectieve beoordeling van de genomen besluiten;

27.

benadrukt dat de Commissie in de beginfase van de programma's onder zeer grote politieke en tijdsdruk stond gezien de onbekende risico's voor de stabiliteit van het gehele financiële stelsel, met onvoorspelbare gevolgen voor de economie;

28.

is van mening dat de Commissie, hoewel zij nog geen ervaring had met financiële bijstand, „al doende heeft geleerd” en er niet alleen in is geslaagd deze programma's vrij snel naar behoren in te voeren maar ook het beheer ervan heeft verbeterd met het oog op de latere programma's;

29.

deelt de aanbevelingen van de Rekenkamer dat de Commissie nader moet ingaan op de belangrijkste aspecten van de aanpassingen die de landen doorvoeren, maar dat zij ook economische prognoses, waaronder de huizenmarkt en de nationale particuliere en overheidsschuld, moet vergelijken; roept alle lidstaten op systematisch en regelmatig de nodige gegevens aan de Commissie te verstrekken;

30.

is van mening dat de tijdsspanne vanaf de lancering van het eerste EU-programma tot de beëindiging van de analyse van de Rekenkamer de gelegenheid moet bieden om betere aanbevelingen op te nemen, zowel inzake de verbeteringen aan als inzake de resultaten van het programma voor toekomstige programma's als gevolg van de interinstitutionele en contradictoire dialoog tussen de Rekenkamer en de Commissie;

31.

is van mening dat, om redenen van transparantie en betere informatieverstrekking aan en communicatie met de burgers, de antwoorden van de Commissie en het advies van de Rekenkamer in een dubbele kolom moeten worden gepresenteerd zodat de standpunten kunnen worden vergeleken, zoals ook voor het jaarverslag van de Rekenkamer gebeurt;

32.

beveelt aan dat, gezien de gevoeligheid van deze nieuwe verslagen over de financiële governance in de Unie, de bevindingen en aanbevelingen van de Rekenkamer volledig worden weergegeven in perscommuniqués en andere berichten;

Deel II —   Speciaal verslag nr. 19/2015 van de Rekenkamer getiteld „Meer aandacht voor resultaten nodig om de verlening van technische bijstand aan Griekenland te verbeteren”

33.

merkt op dat de Commissie al een voorstel tot vaststelling van een steunprogramma voor structurele hervormingen had gepresenteerd op het moment dat deze resolutie werd voorbereid; is ingenomen met het feit dat de Commissie de aanbevelingen van de Rekenkamer duidelijk ter harte neemt en hoopt dat het steunprogramma voor structurele hervormingen een sterk instrument voor technische bijstand wordt, dat gebaseerd is op de lering die uit de Taskforce voor Griekenland is getrokken;

34.

is bezorgd omdat de snelle ad-hoc oprichting van de taskforce voor een aantal operationele problemen heeft gezorgd; roept op om de situatie ter plaatse grondig te beoordelen en om het formuleren van een beknopt stapsgewijs actieplan verplicht te stellen bij de voorbereiding van alle technische bijstand-projecten; verzoekt de Commissie in de volgende technische bijstand-programma's een meer geplande benadering te hanteren, met een tijdslijn met een begin- en einddatum voor de mandaten;

35.

onderstreept dat een eigen begroting een essentiële voorwaarde is voor het welslagen van een technische bijstand-programma, omdat uitgaven hierdoor gepland en gestroomlijnd kunnen worden, en ook wordt vermeden dat er verschillende controleniveaus en na te leven regels zijn in verband met afzonderlijke begrotingslijnen;

36.

merkt op dat de taskforce toezicht hield op een indrukwekkend aantal projecten waarbij verschillende partnerorganisaties betrokken waren; is van mening dat de technische bijstand nog meer impact had kunnen hebben met gestroomlijnde programma's, een beperkter aantal partnerorganisaties en kleinere projecten, omdat dit gezorgd zou hebben voor een vermindering van de administratieve coördinatie-inspanningen en voor meer efficiëntie;

37.

betreurt het feit dat noch de ontvangende lidstaat, noch de taskforce de Commissie aan de hand van regelmatige activiteitenverslagen op de hoogte hielden; merkt op dat de Commissie moet eisen dat vier keer per jaar zonder veel vertraging een activiteitenverslag aan haar wordt voorgelegd, en binnen een redelijke termijn na de afronding van het werk van de Taskforce voor Griekenland ook een alomvattend eindverslag in de vorm van een evaluatie achteraf; verzoekt de Commissie systematisch toezicht te houden op de tenuitvoerlegging van de technische bijstand, zodat de nadruk ligt op resultaatgerichte technische bijstand; verzoekt voorts dat de technische bijstand en de Taskforce voor Griekenland in hun verschillende verslagen een verantwoording opnemen over hoe en waar precies de zogenaamde noodfondsen voor Griekenland zijn uitbetaald;

38.

roept de Commissie, het Parlement en de Raad op om de discussie over het steunprogramma voor structurele wijzigingen voor de periode 2017-2020 aan te grijpen als een kans om de goede praktijken van de leiders op dit gebied te bestuderen; moedigt de Commissie aan om samen met de lidstaten een systeem te ontwikkelen waarmee deskundigen rechtstreeks van de lidstaten gehuurd kunnen worden, waardoor de extra laag van de nationale agentschappen wordt omzeild en de bijbehorende complexiteit en administratieve last kunnen worden vermeden;

39.

dringt bij de lidstaten aan op een sterker engagement: door een op prestaties gebaseerde benadering zouden het Parlement en de nationale parlementen een meer ondersteunende rol kunnen krijgen via hun respectievelijke commissies voor begrotingstoezicht;

Deel III —   Speciaal verslag nr. 21/2015 van de Rekenkamer getiteld „Onderzoek van de risico's van een resultaatgerichte aanpak van EU-ontwikkelings- en samenwerkingsactiviteiten”

40.

is ingenomen met het verslag van de Rekenkamer en zet zijn opmerkingen en aanbevelingen hieronder uiteen;

41.

stelt vast dat de Commissie risicoanalyse heeft geïntegreerd in het beheer van haar externe operaties, die worden uitgevoerd in complexe en verre van stabiele omgevingen met tal van soorten risico's en partnerlanden met verschillende ontwikkelingsniveaus en bestuurskaders;

42.

is met name ingenomen met de aanbeveling van de Rekenkamer aan de Commissie om de terminologie inzake langetermijnresultaten (output, uitkomsten en impact) te verbeteren, en benadrukt het belang van het formuleren van echte SMART-doelstellingen voordat er een besluit wordt genomen over de financiering van verschillende projecten;

43.

benadrukt dat er extra aandacht moet worden besteed aan het formuleren van „haalbare en realistische” doelstellingen om te voorkomen dat de oorspronkelijke doelstellingen wel door partnerlanden worden verwezenlijkt, maar dat dit geen noemenswaardige resultaten oplevert op het gebied van ontwikkeling;

44.

meent dat de nadruk niet mag liggen op het resultaat van de begrotingsuitvoering als enige beheersdoelstelling, aangezien dit schadelijke gevolgen kan hebben voor het beginsel van goed financieel beheer en het behalen van resultaten;

45.

herinnert eraan dat de regelmatige monitoring en inventarisering van hogerisicofactoren (externe, financiële en operationele) en de kwantificering ervan, van de identificatie- tot de uitvoeringsfase, niet alleen van essentieel belang zijn voor een goed financieel beheer en de kwaliteit van de uitgaven, maar ook voor het waarborgen van de geloofwaardigheid, de duurzaamheid en de reputatie van het optreden van de Unie; is van mening dat de invoering van risicoprofielen voor activiteiten en landen ook bijdraagt aan de ontwikkeling van een snelle risicobeperkingsstrategie voor het geval de situatie in een partnerland verslechtert;

46.

benadrukt dat het noodzakelijk is de controleomgeving en de risicobeheerstaken regelmatig aan te passen om rekening te houden met het ontstaan van nieuwe vormen van bijstandsinstrumenten en -faciliteiten zoals gemengde financiering, trustfondsen en financiële partnerschappen met andere internationale instellingen;

47.

herhaalt zijn standpunt dat er een nieuw evenwicht nodig is tussen opname, naleving en prestaties en dat dit tot uiting moet komen in het beheer van de activiteiten;

48.

is van mening dat de ontwikkeling van de capaciteitsopbouw, bestuurskaders en betrokkenheid van de partnerlanden ook een belangrijke manier is om systeemrisico's te beperken en zo een gunstig klimaat te bevorderen waarin de middelen hun beoogde doelen bereiken en voldoen aan de eisen van zuinigheid, efficiëntie en doeltreffendheid;

49.

acht het ook noodzakelijk de politieke en beleidsdialoog, de voorwaardelijkheid van de steun en het kader voor de logische keten te versterken om ervoor te zorgen dat zowel het besluit als de voorwaarden voor betalingen of uitgaven in financieringsovereenkomsten op elkaar zijn afgestemd door de betalingen duidelijk te koppelen aan de verwezenlijking van acties en resultaten, alsook aan de relevantie van de gekozen doelstellingen en indicatoren;

50.

moedigt, met name bij medegefinancierde en door meerdere donoren gesteunde initiatieven, de internationale instellingen aan om:

de toekomstige voordelen van een project, de wijze waarop elke partner bijdraagt tot de definitieve resultaten en de ruimere effecten van het project te beoordelen en te plannen teneinde vragen over het eigenaarschap van de resultaten te voorkomen, d.w.z. welk deel van de resultaten is toe te schrijven aan de EU-financiering of aan de activiteiten van andere donoren;

hun bestuurskaders te combineren met dat van de Unie, met name door hun risicobeheersmethoden te verbeteren; is van mening dat de fungibiliteit van de middelen nauwlettend in het oog moet worden gehouden omdat deze een groot fiduciair risico inhouden;

51.

vraagt de Commissie om te zorgen voor een daadwerkelijk verband tussen evaluatie en het opstellen van beleid, door rekening te houden met alle lering die uit het besluitvormingsproces is getrokken;

52.

herinnert eraan dat het uithollen van het toezicht op de uitvoering en van de evaluatie van resultaten schadelijk is voor de verantwoording tegenover de burger en voor een voldoende omvattende voorlichting van de beleidsmakers;

Deel IV —   Speciaal verslag nr. 23/2015 van de Rekenkamer getiteld „Waterkwaliteit in het Donaubekken: vooruitgang in de uitvoering van de kaderrichtlijn water, maar nog wel een lange weg te gaan”

53.

is van mening dat de Commissie richtsnoeren moet opstellen voor meer gedifferentieerde verslaglegging over de vooruitgang met betrekking tot de waterkwaliteit;

54.

is het met de Rekenkamer eens dat de Commissie de vergelijkbaarheid van gegevens moet bevorderen door bijvoorbeeld de verschillen in het aantal fysisch-chemische stoffen dat ten behoeve van de ecologische toestand wordt beoordeeld te verkleinen;

55.

benadrukt dat de Commissie de vooruitgang van de lidstaten met betrekking tot de doelstelling van de kaderrichtlijn water, namelijk het bereiken van een goede waterkwaliteit, moet blijven volgen;

56.

verzoekt de lidstaten te zorgen voor goede monitoring van de waterkwaliteit om accurate informatie te hebben over de situatie en de oorsprong van de verontreiniging per waterlichaam, zodat de doelgerichtheid en de kosteneffectiviteit van de corrigerende maatregelen kunnen worden vergroot;

57.

moedigt de lidstaten aan te zorgen voor coördinatie tussen instanties die de maatregelen van stroomgebiedbeheersplannen vaststellen en instanties die de financiering van projecten goedkeuren;

58.

moedigt de lidstaten aan de doeltreffendheid van de handhavingsmechanismen te beoordelen en te waarborgen, met name de te behalen reikwijdte en de afschrikwekkende werking van de toegepaste sancties;

59.

verzoekt de lidstaten het eventuele gebruik van de waterverontreinigingsheffing als economisch instrument te beoordelen en als een manier om het beginsel „de vervuiler betaalt” toe te passen, ten minste bij de belangrijkste stoffen die een negatief effect hebben op de waterkwaliteit;

60.

verzoekt de Commissie te overwegen om systematisch niet alleen het bestaan, maar ook de toereikendheid te beoordelen van de normen voor een goede landbouw- en milieuconditie en van de minimumeisen die door de lidstaten zijn vastgesteld;

61.

merkt op dat de Commissie richtsnoeren moet verstrekken met betrekking tot de mogelijke methoden om kosten op het gebied van diffuse verontreiniging terug te winnen;

62.

verzoekt de lidstaten het potentieel te beoordelen van het gebruik van economische instrumenten (zoals milieubelasting) als een stimulans om verontreiniging terug te dringen en als een manier om het beginsel „de vervuiler betaalt” toe te passen;

63.

verzoekt de Commissie en de lidstaten manieren te vinden om de opzet en de uitvoering van de controles te vereenvoudigen en de doeltreffendheid ervan te waarborgen, op basis van een inventarisatie van de handhavingsmechanismen (zowel op EU- als op nationaal niveau);

Deel V —   Speciaal verslag nr. 24/2015 van de Rekenkamer getiteld „De aanpak van intracommunautaire btw-fraude: er zijn meer maatregelen nodig”

64.

is van mening dat de Commissie een gemeenschappelijk systeem voor de raming van de omvang van de intracommunautaire btw-fraude moet invoeren, waardoor de lidstaten hun prestaties aan de hand van passende indicatoren kunnen beoordelen; is van mening dat de prestaties gericht moeten zijn op de vermindering van het aantal gevallen van intracommunautaire btw-fraude, de intensivering van de opsporing van fraude en de toename van de invordering van belastingen na de ontdekking van fraude;

65.

meent dat de Commissie, om de resultaten van Eurofisc als een doeltreffend systeem voor vroegtijdige waarschuwing te verbeteren, de lidstaten moet aanbevelen om: (a) een gemeenschappelijke risicoanalyse in te voeren om ervoor te zorgen dat de via Eurofisc uitgewisselde informatie duidelijk gericht is op fraude; (b) de snelheid en de frequentie van deze uitwisselingen van informatie te verbeteren; (c) een betrouwbare en gebruiksvriendelijke IT-omgeving te gebruiken; (d) relevante indicatoren en streefdoelen vast te stellen om de prestaties van de verschillende werkterreinen te meten; (e) deel te nemen aan alle Eurofisc-werkterreinen;

66.

wenst dat de Commissie, in het kader van haar evaluatie van de regelingen voor administratieve samenwerking tussen de lidstaten met het oog op de uitwisseling van informatie tussen hun belastingdiensten ter bestrijding van intracommunautaire btw-fraude, controlebezoeken uitvoert die worden geselecteerd op basis van een risicoanalyse; meent dat deze controlebezoeken moeten worden toegespitst op de verbetering van de tijdigheid van de antwoorden van de lidstaten op informatieverzoeken, de betrouwbaarheid van het systeem voor de uitwisseling van btw-informatie, de snelheid van multilaterale controles, en de follow-up van de bevindingen van haar eerdere verslagen over administratieve samenwerking;

67.

roept de Commissie op om, rekening houdend met het feit dat de lidstaten gegevens uit derde landen nodig hebben voor de handhaving van de btw-heffing op via het internet geleverde detailhandeldiensten en immateriële zaken, de lidstaten te steunen bij de onderhandelingen over de regelingen inzake wederzijdse bijstand met de landen waar de meeste aanbieders van digitale diensten zijn gevestigd en deze regelingen te ondertekenen, een en ander ter versterking van de samenwerking met derde landen en ter handhaving van de btw-heffing;

68.

is van mening dat de Commissie en de lidstaten de juridische belemmeringen voor de uitwisseling van informatie tussen bestuurlijke, gerechtelijke en rechtshandhavingsautoriteiten op nationaal en Unieniveau moeten opheffen, aangezien intracommunautaire btw-fraude vaak verbonden is met georganiseerde-misdaadstructuren; meent met name dat het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en Europol toegang moeten hebben tot de gegevens van het systeem voor de uitwisseling van btw-informatie en Eurofisc en dat de lidstaten baat moeten vinden bij de door hen verstrekte inlichtingen;

69.

is van mening dat de Commissie voldoende financiële middelen beschikbaar moet stellen om de levensvatbaarheid en duurzaamheid te waarborgen van de operationele actieplannen die in het kader van het initiatief voor een Europees multidisciplinair platform tegen criminaliteitsdreiging door de lidstaten zijn opgesteld en door de Raad zijn bekrachtigd;

Deel VI —   Speciaal verslag nr. 25/2015 van de Rekenkamer getiteld „EU-steun voor plattelandsinfrastructuur: potentieel om aanzienlijk grotere kosteneffectiviteit te bereiken”

70.

erkent het belang van door EU-middelen ondersteunde investeringen in plattelandsinfrastructuur, met name door het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling, ten behoeve van doelen, waarvan de voordelen verder reiken dan de landbouw, die anders niet gefinancierd zouden worden gezien de aanzienlijke economische uitdagingen en het gebrek aan financiering waar plattelandsgebieden tegenwoordig mee te maken hebben;

71.

wijst erop dat Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling-financiering voor infrastructuurprojecten gebaseerd is op gedeeld beheer, waarbij de lidstaten verantwoordelijk zijn voor beheer, toezicht en controle, alsmede voor de selectie en uitvoering van projecten, en de Commissie toezicht houdt op de goede werking van de beheers- en controlesystemen in de lidstaten; is van mening dat deze rollen duidelijk gedefinieerd moeten worden, zodat het voor begunstigden duidelijk is op welke gebieden toezichthoudende instanties bevoegd zijn; benadrukt dat zowel de Commissie als de lidstaten de beginselen van goed financieel beheer moeten volgen;

72.

acht de bevindingen en aanbevelingen van de Rekenkamer in Speciaal verslag nr. 25/2015 nuttig voor de verwezenlijking van verdere verbeteringen van de prestatiegebaseerde benutting van de door de Unie gefinancierde investeringen in plattelandsinfrastructuur en voor het bereiken van betere resultaten en kosteneffectiviteit; verzoekt de Commissie deze ten uitvoer te leggen;

73.

beveelt ten zeerste aan dat de investeringen van de Unie in plattelandsinfrastructuur worden gericht op projecten die kosteneffectief zijn, bijdragen tot een verbetering van overheidsdiensten en/of tot het scheppen van banen en het stimuleren van economische ontwikkeling in plattelandsgebieden, en waarvoor aantoonbaar behoefte bestaat aan overheidssteun, waarbij tevens wordt gewaarborgd dat deze middelen aanvullende investeringen zijn en niet worden gebruikt als vervanging van nationale investeringen in essentiële voorzieningen;

74.

beveelt de lidstaten aan om een gecoördineerde aanpak te hanteren die de behoeften, waar van toepassing, en financieringstekorten kwantificeert, die het gebruik van de maatregelen in het kader van het plattelandsontwikkelingsprogramma (POP) rechtvaardigt, en die niet alleen rekening houdt met EU-fondsen en -programma's, maar ook met nationale, regionale en lokale programma's, alsmede met openbare en particuliere fondsen die in dezelfde behoeften kunnen voorzien als het POP of dat reeds doen;

75.

verzoekt de Commissie voort te bouwen op de eerste stappen die zijn ondernomen om te zorgen voor een effectieve coördinatie en complementariteit tussen de verschillende Uniefondsen, met behulp van de checklist die zij gebruikt ter waarborging van de samenhang van de POP's voor 2014-2020, en verdere richtsnoeren te verstrekken aan de lidstaten tijdens de uitvoering van de programma's, niet alleen over het verwezenlijken van een betere complementariteit, maar ook over het voorkomen van het risico van vervanging van middelen en het beperken van het risico op het buitenkanseffect; verzoekt de Commissie in dit opzicht ook op te treden door het bevorderen van goede praktijken;

76.

beveelt de lidstaten aan om ter beperking van het risico op het buitenkanseffect, alvorens de steunpercentages voor infrastructurele maatregelen vast te stellen, te beoordelen wat een redelijke mate van overheidsfinanciering is om investeringen aan te moedigen, en om tijdens de projectselectiefase, in voorkomend geval, voorafgaand aan de goedkeuring van de steunaanvragen te controleren of de aanvrager over voldoende kapitaal of toegang tot kapitaal beschikt om het project geheel of gedeeltelijk te financieren; moedigt de lidstaten aan beter gebruik te maken van managementinformatiesystemen;

77.

roept op tot eerbiediging van het additionaliteitsbeginsel op alle niveaus en dringt derhalve aan op goede organisatie van toezichtcomités, en op hun actieve deelname aan het coördinatieproces; verzoekt de Commissie om naar behoren gebruik te maken van haar adviserende rol in de toezichtcomités;

78.

is ingenomen met de richtsnoeren die de Commissie in maart 2014 heeft gepubliceerd, waarin de lidstaten worden aangemoedigd erop toe te zien dat de subsidiabiliteits- en selectiecriteria gedurende de gehele programmeringsperiode op transparante en consistente wijze worden toegepast, dat de selectiecriteria zelfs in gevallen worden toegepast waarin de begroting toereikend is om alle subsidiabele projecten te financieren en dat projecten met een totale score onder een bepaalde drempel van steun worden uitgesloten; roept de lidstaten op deze richtsnoeren strikt te volgen met betrekking tot door de Unie gefinancierde plattelandsinfrastructuurprojecten;

79.

verzoekt de lidstaten criteria vast te stellen en deze consequent toe te passen om ervoor te zorgen dat de meest kosteneffectieve projecten worden geselecteerd, te weten de projecten die de grootste bijdrage kunnen leveren aan de POP-doelstellingen per kosteneenheid; verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat bij infrastructuurprojecten de kostenramingen van de projecten gebaseerd zijn op actuele prijsinformatie die overeenstemt met werkelijke marktprijzen en dat de aanbestedingsprocedures eerlijk en transparant zijn en eerlijke concurrentie bevorderen; neemt kennis van de richtsnoeren betreffende het voorkomen van vaak gemaakte fouten in door de Unie gefinancierde projecten, die eind 2014 door de Commissie zijn ontwikkeld, en spoort alle lidstaten aan om uiterlijk eind 2016 te voldoen aan de ex-antevoorwaarden voor openbare aanbestedingen;

80.

roept tevens op tot meer transparantie bij de selectieprocedure; is van mening dat de publieke opinie inzake lokale problemen in plattelandsgebieden door beheersautoriteiten in aanmerking moet worden genomen bij de goedkeuring van subsidieaanvragen; wijst erop dat plaatselijke actiegroepen een belangrijke rol kunnen spelen in dit proces;

81.

beveelt de Commissie aan om in haar toekomstige audits een onderzoek op te nemen naar doelmatigheidsaspecten van plattelandsinfrastructuurprojecten; verwacht dat de wijzigingen die de Commissie voor de programmeringsperiode 2014-2020 heeft doorgevoerd, op basis van vastgestelde eerder voorgekomen problemen, de beoogde verbeteringen zullen opleveren;

82.

verzoekt de Commissie en de lidstaten vereisten vast te stellen die begunstigden verplichten tot het garanderen van duurzaamheid op lange termijn en een goed onderhoud van de door investeringen van de Unie gefinancierde infrastructuur en om te controleren of de toepasselijke vereisten ten uitvoer zijn gelegd;

83.

verzoekt de lidstaten een redelijke termijn vast te stellen voor de behandeling van subsidie- en betalingsaanvragen, en zich daaraan te houden, aangezien in de meeste gevallen begunstigden reeds overbruggingsleningen hebben opgenomen om de werkzaamheden te voltooien;

84.

beveelt aan dat de Commissie en de lidstaten voor de periode 2014-2020 tijdige, relevante en betrouwbare gegevens verzamelen die nuttige informatie verschaffen over hetgeen er met de gefinancierde projecten en maatregelen is bereikt; verwacht dat aan de hand van deze informatie conclusies kunnen worden getrokken met betrekking tot de doelmatigheid en doeltreffendheid van de uitgegeven middelen, dat kan worden vastgesteld welke maatregelen en soorten infrastructuurprojecten de grootste bijdrage aan de doelstellingen van de Unie leveren en dat er een deugdelijke basis kan worden gelegd voor het verbeteren van het beleid en de maatregelen;

85.

spoort de lidstaten aan ervoor te zorgen dat duidelijke, specifieke en waar mogelijk gekwantificeerde doelstellingen worden vastgesteld voor de projecten waaraan middelen worden toegewezen, om de uitvoering van en het toezicht op projecten te ondersteunen en de beheersautoriteiten nuttige feedback te leveren;

86.

wijst erop dat de „vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling” een belangrijk instrument is om de door de Rekenkamer vastgestelde tekortkomingen te verhelpen;

Deel VII —   Speciaal verslag nr. 1/2016 van de Rekenkamer getiteld „Is het systeem van de Commissie voor prestatiemeting met betrekking tot de inkomens van landbouwers goed opgezet en gebaseerd op degelijke gegevens?”

87.

beveelt aan dat de Commissie een uitgebreider statistisch kader ontwikkelt om informatie te verstrekken over het beschikbare inkomen van landbouwhuishoudens en om beter inzicht te krijgen in de levensstandaard van landbouwers; meent dat de Commissie daartoe, in samenwerking met de lidstaten en op basis van een gemeenschappelijke methodologie, moet nagaan hoe zij de bestaande statistische EU-instrumenten het best kan ontwikkelen en combineren;

88.

beveelt aan dat de Commissie het kader voor de vergelijking van het inkomen van landbouwers en de inkomens in andere sectoren van de economie verbetert;

89.

dringt er bij de Commissie op aan de landbouwrekeningen verder te ontwikkelen, zodat het potentieel ervan beter kan worden benut om:

meer gedetailleerde informatie te verstrekken over de factoren die van invloed zijn op het landbouwinkomen;

te zorgen voor de verstrekking van gegevens op regionaal niveau op basis van formele overeenkomsten met de lidstaten.

90.

is van mening dat de Commissie niet alleen moet onderzoeken of de landbouwrekeningen verder kunnen worden ontwikkeld om een redelijke inschatting te geven van de economische waarde van de collectieve goederen die worden geproduceerd door landbouwers, maar ook moet waarborgen dat de informatie van de landbouwrekeningen op passende wijze wordt gebruikt in de inkomensindicatoren;

91.

beveelt aan dat de Commissie haar analyse baseert op het inkomen van landbouwers, aan de hand van indicatoren waarin rekening wordt gehouden met de huidige situatie van de landbouw, en aan de hand van toereikende en consistente gegevens voor alle begunstigden van GLB-maatregelen; stelt dat dit kan worden gedaan door synergieën te ontwikkelen tussen bestaande administratieve gegevens of door het informatienet inzake landbouwbedrijfsboekhoudingen of andere geschikte statistische instrumenten verder te ontwikkelen;

92.

is van mening dat de Commissie, gezien het belang van de landbouwrekeningen voor het toezicht op het GLB, een regelmatige kwaliteitsrapportage over de landbouwrekeningen moet invoeren en redelijke zekerheid moet verkrijgen dat de lidstaten een kader voor kwaliteitsborging opzetten, om ervoor te zorgen dat de door de lidstaten verstrekte gegevens vergelijkbaar zijn en in overeenstemming met de kwaliteitscriteria voor Europese statistieken zijn opgesteld;

93.

beveelt aan dat de Commissie zwakke punten aanpakt die zijn geconstateerd in de uitvoering van het informatienet inzake landbouwbedrijfsboekhoudingen, door met de betrokken lidstaten een duidelijk tijdschema overeen te komen en te stimuleren tot een beter gebruik van het potentieel van het systeem;

94.

spoort de Commissie aan de huidige kwaliteitsregelingen voor de vaststelling van de statistieken van het informatienet inzake landbouwbedrijfsboekhoudingen door de lidstaten verder te ontwikkelen, teneinde ervoor te zorgen dat de sectoren en bedrijfsgrootteklassen die van belang zijn voor het GLB in alle lidstaten naar behoren zijn vertegenwoordigd, en dat daarin ook de keuzen van de lidstaten met betrekking tot de GLB-mogelijkheden tot uitdrukking komen;

95.

beveelt aan dat de Commissie, gezien de door de Rekenkamer geconstateerde gebreken, de betrouwbaarheid en volledigheid verbetert van de informatie over de prestaties van de GLB-maatregelen in verband met het inkomen van landbouwers door:

vanaf het begin passende operationele doelstellingen en uitgangswaarden vast te stellen waaraan de prestaties van de GLB-maatregelen kunnen worden getoetst voor de volgende programmeringsperiode;

in het kader van haar evaluaties het huidige kader van prestatie-indicatoren aan te vullen met andere relevante, kwalitatief goede gegevens om de bereikte resultaten te meten;

ook in het kader van haar evaluaties, de doeltreffendheid en doelmatigheid te beoordelen van de maatregelen die zijn ontworpen ter ondersteuning van het inkomen van landbouwers;

Deel VIII —   Speciaal verslag nr. 3/2016 van de Rekenkamer getiteld „Bestrijding van eutrofiëring in de Oostzee: meer en doeltreffender maatregelen nodig”

96.

is ingenomen met het verslag van de Rekenkamer en steunt de voorgestelde maatregelen;

97.

betreurt ten zeerste het feit dat de vooruitgang bij de terugdringing van nutriëntenemissies beperkt is gebleven, ook al heeft de Unie tussen 2007 en 2013 14,5 miljard EUR bijgedragen voor maatregelen voor waterzuivering en -bescherming in de EU-lidstaten rond de Oostzee, bovenop 44 miljoen EUR voor verbetering van de waterkwaliteit in Rusland en Belarus tussen 2001 en 2014; vraagt de Commissie om speciale aandacht te besteden aan de kosteneffectiviteit van deze maatregelen;

98.

wijst erop dat eutrofiëring een van de grootste belemmeringen is om een goede ecologische toestand van de Oostzee te bereiken; benadrukt dat de eutrofiëring van een van de meest vervuilde zeeën ter wereld bestreden moet worden; betreurt daarom het feit dat slechts een beperkte vooruitgang bij de terugdringing van nutriënten is geboekt is in het kader van het Helcom-programma van de Commissie ter bescherming van het mariene milieu van het Oostzeegebied (Helcom) voor de terugdringing, dat aan iedere Baltische staat targets voor de terugdringing van nutriënten toewijst; betreurt het feit dat de Unie-richtlijn in een aantal lidstaten nog maar gedeeltelijk toegepast wordt;

99.

benadrukt dat de lidstaten zich bij de vaststelling van hun nitraatprogrammaprocedures moeten laten leiden door de meest recente wetenschappelijke gegevens en adviezen;

100.

roept de Commissie op om de lidstaten te verzoeken informatie te verzamelen over de kosteneffectiviteit van de maatregelen ter vermindering van de nutriëntenbelasting, teneinde tot een grondige analyse te komen, op basis waarvan de toekomstige programma's van maatregelen vastgesteld kunnen worden;

101.

spoort de Commissie aan te zorgen voor betrouwbaardere toezichtsgegevens over nutriënten in de Oostzee, aangezien de betrouwbaarheid niet gewaarborgd is;

102.

roept de Commissie op ervoor te zorgen dat de lidstaten effectief nitraatgevoelige zones aanwijzen, zodat in zeer kwetsbare zones voorzien kan worden in toereikende maatregelen, en in niet-nitraatgevoelige zones onnodige lasten voor landbouwers vermeden worden; benadrukt dat de lidstaten in het Oostzeegebied opnieuw moeten evalueren welke zones zij als nitraatgevoelig hebben aangemerkt;

103.

is bezorgd over de gebrekkige doeltreffendheid van de maatregelen om verontreiniging door nutriënten uit stedelijk afvalwater te beperken; vraagt de Commissie om te zorgen voor effectieve opvolging van de tenuitvoerlegging van de richtlijn inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (7), en voor volledige naleving van de richtlijn door de lidstaten;

104.

betreurt het feit dat de aanbevelingen van Helcom slechts beperkt en voor bepaalde activiteiten zijn gerealiseerd en uitgevoerd in het kader van de EU-richtlijn;

105.

wijst erop dat de financiering van de projecten in Rusland en Belarus een groot hefboomeffect had; is echter bezorgd over de vertraging van de projecten, die kan leiden tot een aanzienlijk verlies van middelen; vraagt de Commissie haar inspanningen in dit verband voort te zetten en haar aandacht sterker te richten op de door Helcom geïdentificeerde meest vervuilende stoffen; is voorts van mening dat EU- en niet-EU-landen moeten samenwerken om beste praktijken te identificeren en overal toe te passen;

Deel IX —   Speciaal verslag nr. 4/2016 van de Rekenkamer getiteld „Het Europees Instituut voor innovatie en technologie moet zijn uitvoeringsmechanismen en elementen van zijn opzet veranderen om de verwachte impact te verwezenlijken”

106.

is ingenomen met het verslag over het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT) en zet zijn opmerkingen en aanbevelingen hieronder uiteen;

107.

is ingenomen met de conclusies en aanbevelingen van de Rekenkamer;

108.

stelt vast dat de Rekenkamer een aantal tekortkomingen in essentiële concepten en operationele processen aan het licht heeft gebracht en vier aanbevelingen doet als het EIT het baanbrekende innovatieve instituut wil worden;

109.

herinnert aan de kwijting voor 2012 en 2013 betreffende het EIT, waarbij het besluit om het EIT kwijting te verlenen is uitgesteld wegens het gebrek aan zekerheid over de wettigheid en regelmatigheid van de subsidieverrichtingen van het EIT, de ontoereikende controle-informatie om op te maken of het maximum van 25 % van de totale uitgaven van de kennis- en innovatiegemeenschappen (KIG's) niet was overschreden, het hoge percentage overdrachten dat niet was benut, en de vertraging bij de uitvoering van de aanbevelingen van de dienst Interne Audit van de Commissie;

110.

is van oordeel dat het huidige verslag van de Rekenkamer aanleiding geeft tot ernstige bezorgdheid over de grondslag, het financieringsmodel en de werking van het EIT;

111.

neemt kennis van het antwoord van de Commissie op het verslag, waarin de Commissie haar standpunt over de feiten en bevindingen uiteenzet; stelt vast dat de Commissie het met de meeste aanbevelingen van de Rekenkamer eens is;

112.

maakt uit het verslag op dat het EIT in 2015 verscheidene verbeteringen heeft aangebracht die lijken te beantwoorden aan de bevindingen en aanbevelingen van de Rekenkamer; merkt op dat nauwlettend toezicht en evaluatie nodig zijn om het effect van deze verbeteringen te controleren;

113.

benadrukt dat een meerjarige subsidieovereenkomst tussen het EIT en de KIG's en de meerjarige strategie van de KIG's geen belemmering mogen vormen voor jaarlijkse rapportage door de KIG's;

114.

benadrukt dat toezicht op de prestaties en evaluatie van de resultaten essentieel zijn om publieke verantwoording af te leggen en de beleidsmakers volledige informatie te verschaffen; onderstreept dat dit ook van toepassing moet zijn in het geval van het EIT en de KIG's;

115.

merkt op dat de commissaris voor Onderzoek, Wetenschap en Innovatie in 2015 het concept „open innovatie” heeft ingevoerd als voornaamste beleidsconcept om het innovatiebeleid op het niveau van de Unie vorm te geven; vindt het niet duidelijk welke rol binnen dit concept is weggelegd voor het EIT; benadrukt dat dit concept geen duidelijk kader vormt voor de ontwikkeling van samenhangende en gecoördineerde maatregelen door de Commissie, gezien het aantal beleidsgebieden en instrumenten in de mix en het aantal directoraten-generaal dat bij de ondersteuning van innovatie betrokken is;

116.

vraagt de Commissie om te zorgen voor een gecoördineerd en doeltreffend innovatiebeleid waarbij de bevoegde directoraten-generaal de activiteiten en instrumenten op elkaar afstemmen, en om het Parlement van deze inspanningen in kennis te stellen;

117.

is bezorgd dat, binnen de KIG's, de betrokkenheid van bedrijven bij de keuze van de onderzoeksprojecten ertoe zou kunnen leiden dat onderzoekers financieel en anderszins aan het bedrijfsleven gebonden zijn en niet langer als onafhankelijk kunnen worden beschouwd; uit deze bezorgdheid in het licht van ontwikkelingen waarbij de invloed van het bedrijfsleven op de wetenschap en fundamenteel onderzoek is toegenomen;

118.

begrijpt dat het EIT tot taak heeft om samenwerking tussen hoger onderwijs, onderzoek en innovatie te bevorderen; merkt op dat bedrijven vaak, als juridisch eigenaar van innovatieve producten die op de markt worden gebracht, de voornaamste begunstigde zullen zijn en met de financiële winst zullen ontvangen; benadrukt dat het in deze situatie noodzakelijk is te overwegen een structuur in het samenwerkingsmodel in te bouwen waardoor verstrekte financiële middelen in ieder geval gedeeltelijk naar het EIT kunnen terugvloeien;

119.

meent dat de genoemde verbeteringen en het feit dat de Commissie het met de aanbevelingen eens is, reden zijn om de verdere ontwikkelingen bij het EIT af te wachten;

120.

vraagt het EIT in zijn jaarverslag 2016 aan de kwijtingsautoriteit een grondige analyse te presenteren van de uitvoering van de aanbevelingen van de Rekenkamer;

121.

vraagt de Commissie om het Parlement een follow-upverslag voor te leggen over de uitvoering en monitoring van de aanbevelingen van de Rekenkamer en de maatregelen die naar aanleiding daarvan zijn genomen;

Deel X —   Speciaal verslag nr. 5/2016 van de Rekenkamer getiteld „Heeft de Commissie gezorgd voor een doeltreffende tenuitvoerlegging van de dienstenrichtlijn?”

122.

is ingenomen met het verslag van de Rekenkamer, onderschrijft de aanbevelingen daarin en is verheugd dat de Commissie deze aanvaardt en er in de toekomst rekening mee zal houden;

123.

merkt op dat ondanks de beperking van de werkingssfeer door de uitsluiting van de levering van een aantal diensten, de dienstenrichtlijn (8) toch een zeer ruim toepassingsgebied heeft, waardoor de Commissie over een reeks maatregelen moest beschikken om de correcte uitvoering ervan te waarborgen;

124.

benadrukt dat de dienstenmarkt zijn volle potentieel nog niet heeft bereikt en dat een geslaagde uitvoering van de dienstenrichtlijn een grote impact heeft op de groei en de werkgelegenheid; is van mening dat de Commissie, aangezien de potentiële economische voordelen van een volledige uitvoering van de richtlijn nog steeds niet bekend zijn, een studie moet uitvoeren om de winst in output zo betrouwbaar mogelijk kwantitatief te ramen;

125.

wenst dat er meer sectoren worden opgenomen om tot een ruimere opheffing te komen van sectorale belemmeringen voor marktintegratie, met als uiteindelijk doel zowel het wegnemen van belemmeringen voor de interne markt voor diensten als de ontwikkeling van het volledige potentieel van de Unie voor groei, concurrentievermogen en werkgelegenheid;

126.

is van mening dat de lidstaten beter gebruik hadden kunnen maken van de maatregelen van de Commissie ter ondersteuning van de omzetting, uitvoering en handhaving, met name door de problemen in de verschillende fasen van de procedure te delen, mogelijke gemeenschappelijke oplossingen te bespreken en goede praktijken uit te wisselen;

127.

is het ermee eens dat de Commissie de duur van de inbreukprocedures zo veel mogelijk moet verkorten;

128.

betreurt het feit dat instrumenten als het systeem van één enkel contactpunt (Point of Single Contact), het informatiesysteem voor de interne markt en het netwerk van Europese consumentencentra (ECC-net) onvoldoende bekend zijn en worden gebruikt door bedrijven en consumenten die een probleem hebben met betrekking tot de toepassing van de dienstenrichtlijn;

129.

constateert dat het aanbod van online diensten beperkt blijft gezien de onzekerheden voor aanbieders en afnemers van deze diensten;

Deel XI —   Speciaal verslag nr. 6/2016 van de Rekenkamer getiteld „Uitroeiings-, bestrijdings- en bewakingsprogramma's om dierenziekten tegen te gaan”

130.

is verheugd over de aanbevelingen van de Rekenkamer en de aanvaarding ervan door de Commissie;

131.

vindt het verheugend dat de programma's tegen dierziekten in het auditonderzoek als succesvol zijn aangemerkt en dat de technische advisering, de risicoanalyse en de ondersteunende mechanismen als goed zijn ingeschaald; is ingenomen met de positieve resultaten van deze programma's voor de diergezondheid in de Unie; moedigt de Commissie en de lidstaten aan om ook in de toekomst deze succesvolle benadering te volgen;

132.

is van mening dat de uitgebreide outputindicatoren voor nationale programma's voor de uitroeiing, bestrijding en bewaking van bepaalde dierziekten en zoönoses verder verbeterd dienen te worden, met name voor wat betreft de technische uitvoering en de economische indicatoren, zodat de kosteneffectiviteit van de programma's kan worden geanalyseerd;

133.

merkt de mening van de Commissie op dat het moeilijk is de kosteneffectiviteit van de programma's vast te stellen, vooral omdat er zelfs op internationaal vlak geen modellen bestaan; merkt voorts op dat de positieve kosten-batenverhouding van de programma's is aangetoond doordat verspreiding van ziekten en menselijke infectie zijn voorkomen en er levens zijn gered;

134.

merkt op dat de uitwisseling van epidemiologische informatie en de toegankelijkheid van historische resultaten beter ondersteund zouden kunnen worden door de relevante informatiesystemen, zodat de bestrijdingsactiviteiten tussen de lidstaten beter zouden kunnen worden gecoördineerd; merkt op dat er volgens de Commissie aan bestaande IT-instrumenten wordt gewerkt om de lidstaten beter te kunnen ondersteunen; moedigt de Commissie aan om erop toe te zien dat de IT-instrumenten die worden ontwikkeld voor de uitwisseling van de nodige informatie, een meerwaarde hebben;

135.

is van mening dat de Commissie, wanneer een epidemie dit rechtvaardigt, een ondersteunende rol dient te spelen met het oog op de beschikbaarheid van vaccins voor de lidstaten; juicht het toe dat er al voor twee ziekten een vaccin-/antigeenbank is opgezet; moedigt de Commissie aan om door te gaan met een risicoanalyse die wellicht uitwijst dat er behoefte is aan andere vaccin-/antigeenbanken;

136.

merkt op dat de Commissie bereid is om te waarborgen dat de lidstaten, waar van toepassing, in hun veterinaire programma's stelselmatig rekening houden met de belangen van in het wild levende dieren en planten;

137.

merkt op dat de programma's in bepaalde landen niet zoveel succes hebben gehad bij de uitroeiing van dierziekten en dat er vrij langzaam vorderingen zijn gemaakt; verzoekt de Commissie in samenwerking met de lidstaten prioriteit toe te kennen aan deze specifieke gevallen en een gedetailleerde strategie op te stellen die moet bijdragen aan een snellere uitroeiing van de betrokken ziekten, in het bijzonder rundertuberculose in het VK en Ierland en schapen- en geitenbrucellose in het zuiden van Italië;

138.

stelt bezorgd vast dat de basiswetgeving inzake dierziekten nog steeds te complex en versnipperd is; juicht de vaststelling van een overkoepelende wettekst — de verordening inzake overdraagbare dierziekten („wet op de diergezondheid”) (9) in maart 2016 toe; stelt vast dat de nieuwe verordening vijf jaar na goedkeuring van toepassing wordt; is ingenomen met het feit dat de regelgeving dankzij de verordening efficiënter, eenvoudiger en duidelijker wordt;

Deel XII —   Speciaal verslag nr. 7/2016 van de Rekenkamer getiteld „Het wereldwijde gebouwenbeheer van de Europese Dienst voor extern optreden”

139.

is ingenomen met het verslag van de Rekenkamer en zet zijn opmerkingen en aanbevelingen hieronder uiteen;

140.

benadrukt dat de EDEO en de lidstaten er gezamenlijk belang bij hebben de lokale samenwerking op het gebied van gebouwenbeheer verder te ontwikkelen, waarbij specifiek en voortdurend aandacht moet worden besteed aan veiligheidskwesties, het beste rendement en het imago van de Unie;

141.

is ingenomen met de toename van colocatieprojecten tussen delegaties van de Unie en lidstaten, en met de ondertekening van 17 memoranda van overeenstemming voor colocatie; spoort de EDEO aan verder te zoeken naar manieren om deze goede praktijk uit te breiden; is van mening dat dit beleid ook innovatieve benaderingen moet bevatten om een gecoördineerde colocatiestrategie vast te stellen met de lidstaten die hieraan willen meewerken, alsook passende regelingen voor de verdeling van de kosten in verband met gebouwen en logistiek;

142.

betreurt de ontoereikende registratie en onnauwkeurigheden in het informatiesysteem voor het beheer van de kantoren en residenties van de delegaties; dringt erop aan dat de volledigheid en de betrouwbaarheid van de gegevens die door de delegaties van de Unie worden geregistreerd, regelmatig worden beoordeeld;

143.

dringt er bij de EDEO op aan de instrumenten voor beheerscontrole van en toezicht op alle kosten betreffende het gebouwenbeleid te versterken, teneinde te zorgen voor een accuraat overzicht en een accurate follow-up van alle uitgaven; is van mening dat de nadruk moet worden gelegd op de naleving van de maxima die in het gebouwenbeleid zijn vastgesteld om de totale jaarlijkse huur voor kantoren van delegaties te verlagen, alsook op een correcte bijdrage van colocatie-entiteiten, de dekking van de lopende kosten in verband met colocatie en de correcte verhouding van de kosten tot de lokale marktomstandigheden;

144.

is van mening dat er dringend juridische en technische deskundigheid op het gebied van vastgoedbeheer moet worden ontwikkeld, waarbij alle kosteneffectieve alternatieven worden overwogen, bijvoorbeeld het inhuren van externe deskundigheid, zoals lokale makelaars, om de markt te verkennen of eventueel te onderhandelen met eigenaars;

145.

steunt de uitvoering van een strategie op de middellange termijn waarin alle opties in kaart worden gebracht, van investeringsprioriteiten of mogelijkheden voor aankopen en verlenging van huurovereenkomsten tot het delen van gebouwen met lidstaten, en waarbij tevens rekening wordt gehouden met personeelsprognoses en beleidsplanning en -ontwikkeling;

Deel XIII —   Speciaal verslag nr. 8/2016 van de Rekenkamer getiteld „Goederenvervoer per trein in de EU: nog steeds niet op het juiste spoor”

146.

is ingenomen met het verslag van de Rekenkamer, onderschrijft de aanbevelingen daarin en is verheugd dat de Commissie deze aanvaardt en er rekening mee zal houden;

147.

vestigt de aandacht op de gebieden waar het optreden van de lidstaten en de Commissie het meest nodig is: liberalisering van de markt, verkeersbeheerprocedures, administratieve en technische beperkingen, toezicht op en transparantie van de prestaties van de sector voor het goederenvervoer per spoor, eerlijke concurrentie tussen de verschillende vervoerswijzen, samenhang tussen beleidsdoelstellingen en de toewijzing van middelen, en betere coördinatie tussen de lidstaten en de Commissie bij de selectie, planning en beheer van projecten en het onderhoud van het spoorwegnet;

148.

merkt op dat de Commissie geen degelijke beoordeling heeft verricht van de impact van de wetgevingspakketten die zij sinds 2000 in de spoorwegsector heeft ingevoerd, met name betreffende het goederenvervoer per spoor; betreurt het feit dat de Uniemiddelen die in de verschillende projecten zijn geïnvesteerd, niet als kostenefficiënt kunnen worden bestempeld;

149.

is van mening dat de verschuivingsdoelstellingen voor 2030 niet zullen worden gehaald indien deze situatie in de spoorwegsector aanhoudt;

150.

is van oordeel dat de lidstaten alle belang hebben bij een gemeenschappelijke en verplichte effectbeoordeling van de toekomstige regelgeving voor het goederenvervoer per spoor om ervoor te zorgen dat de tekortkomingen in verband met netwerkonverenigbaarheid daadwerkelijk worden weggenomen;

151.

merkt op dat de spoorwegsector in het algemeen zeer corporatief is, waardoor de liberalisering van de markt eerder als een bedreiging dan als een voordeel wordt ervaren;

152.

is van mening dat goederenvervoer per spoor een van de belangrijkste aspecten van de interne goederenmarkt is en spoort de Commissie, gezien het enorme positieve potentieel wat betreft doelstellingen op het gebied van klimaatverandering en het verminderen van wegverkeer, ertoe aan hieraan een nieuwe impuls te geven in het kader van de strategie voor de interne markt; dringt aan op de invoering van een strategie voor het goederenvervoer per spoor;

153.

dringt aan op een omvattende evaluatie van het goederenvervoer per spoor, waarbij de nadruk met name wordt gelegd op de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) nr. 913/2010 (10), met inbegrip van de onestopshops en de toewijzing van treinpaden, en tegelijkertijd ook op een evaluatie van de goederencorridors en de corridors van de Financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen, met inbegrip van de projecten die reeds zijn goedgekeurd in het kader van de Financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen;

154.

dringt aan op een omvattende evaluatie van de interoperabiliteit van de nationale spoorwegstelsels;

155.

dringt aan op een evaluatie van de vervoersstrategieën die de lidstaten hebben vastgesteld naar aanleiding van de partnerschapsovereenkomsten met betrekking tot de grensoverschrijdende harmonisatie en interoperabiliteit van de TEN-T-corridors;

156.

dringt aan op een actieplan ter ondersteuning van de volledige en snelle uitvoering van het vierde spoorwegpakket;

157.

betreurt het feit dat meerdere belemmeringen voor de ontwikkeling van een sterk en concurrentieel Europees spoorwegvervoer die de Rekenkamer in het Speciaal verslag nr. 8/2010 heeft geïdentificeerd, nog steeds de vooruitgang in de sector belemmeren;

Deel XIV —   Speciaal verslag nr. 9/2016 van de Rekenkamer getiteld „EU-uitgaven voor externe migratie in de buurlanden in het oosten en in het zuidelijke Middellandse Zeegebied tot 2014”

158.

is ingenomen met het verslag van de Rekenkamer en zet zijn opmerkingen en aanbevelingen hieronder uiteen;

159.

neemt kennis van de kritische benadering van de Rekenkamer en op de vele tekortkomingen die de Rekenkamer aanstipt, in het bijzonder het gebrek aan efficiëntie bij het gebruik van de toegewezen middelen;

160.

verzoekt de Commissie alle opmerkingen van de Rekenkamer te evalueren en de gevraagde maatregelen te nemen om te voorkomen dat dezelfde fouten gemaakt worden bij het migratiebeleid in de periode 2014-2020; dringt erop aan dat alle aanbevelingen van de Rekenkamer worden uitgevoerd;

161.

is van mening dat de besteding van middelen gebaseerd moet zijn op betere systemen voor toezicht en evaluatie op basis van indicatoren betreffende de uitgangssituatie, progressieve benchmarks en meetbare en realistische doelstellingen; verzoekt de Commissie alle indicatoren, benchmarks en doelstellingen van de huidige migratieprogramma's te toetsen;

162.

is van mening dat voortdurend naar een omvattende en gecoördineerde aanpak moet worden gezocht omdat de migratiecrisis tal van uitdagingen met zich brengt die verschillende sectoren en institutionele grenzen overstijgen;

163.

dringt erop aan dat het strategisch inzicht en het strategisch kader van het externe migratiebeleid en de beleidsopties van de Unie samen met belangrijke actoren voortdurend worden verfijnd om niet alleen voor duidelijkheid te zorgen maar ook voor een gecoördineerde en coherente inzet van externe migratiemechanismen op de korte, middellange en lange termijn, zowel binnen als buiten het begrotingskader van de Unie;

164.

roept de Commissie op zich constructief in te zetten voor een betere coördinatie tussen de instrumenten, mechanismen en relevante belanghebbenden en de migratiecrisis preventief te kunnen aanpakken;

165.

verzoekt alle grote belanghebbenden na te denken over en op gepaste wijze om te gaan met het evenwicht tussen de flexibiliteit van de interventies, de complementariteit van de financiële middelen, hun omvang en de nodige hefboomwerking, alsook de mogelijke synergieën en de totale additionaliteit van het optreden van de Unie;

166.

is in dit verband van mening dat de nodige zorg moet worden besteed aan de juiste bestemming van steun voor de uiteenlopende en veranderende externe migratiekwesties, terwijl tegelijkertijd passend toezicht moet worden uitgeoefend op de bestede middelen om het risico van misbruik van middelen en dubbele financiering te voorkomen;

167.

is van mening dat het van essentieel belang is de vraag naar betere resultaten af te stemmen op de beschikbaarheid van voldoende middelen, teneinde een hoog niveau van ambitie te waarborgen bij de ontwikkeling van een omvattend en duurzaam antwoord op de huidige en toekomstige uitdagingen die het gevolg zijn van de migratiecrisis; is van mening dat de onderhandelingen over de tussentijdse herziening van het meerjarig financieel kader het geschikte forum zijn om deze uitdagingen aan te pakken, met het oog op het verhogen van het budget voor deze middelen;

168.

is van mening dat, afgezien van de financieringskloof, de huidige versnippering van instrumenten met hun eigen specifieke doelstellingen die niet onderling verweven zijn, een belemmering vormt voor de parlementaire controle op de wijze waarop de financiële middelen worden ingezet en op de vaststelling van de vraag waar de verantwoordelijkheden liggen, waardoor het moeilijk is duidelijk te beoordelen welke bedragen daadwerkelijk ter ondersteuning van het extern optreden op het gebied van migratie worden uitgegeven; betreurt het feit dat dit leidt tot een gebrek aan doeltreffendheid, transparantie en verantwoordingsplicht; acht het noodzakelijk opnieuw de aandacht te richten op de wijze waarop bestaande beleidsinstrumenten kunnen worden gebruikt, maar wel met een duidelijke en vernieuwde opzet van doelstellingen om de algemene doeltreffendheid en zichtbaarheid ervan te verbeteren;

169.

is van mening dat de middelen voor het externe migratiebeleid van de Unie doeltreffender moeten worden besteed en moeten voldoen aan criteria inzake „meerwaarde” om de mensen passende levensomstandigheden te bieden in de landen van herkomst en te voorkomen dat de economische migratiestromen toenemen;

170.

roept de Commissie op de werkzaamheden van het Europees Grens- en kustwachtagentschap, die in oktober 2016 van start gingen, op constructieve wijze te volgen, te beoordelen en te toetsen;

171.

is ingenomen met de oprichting van EU-trustfondsen en met het voornemen om middelen in noodsituaties sneller en flexibeler te kunnen inzetten, en om verschillende soorten financiering samen te brengen om alle aspecten van een crisis te kunnen aanpakken;

172.

wijst erop dat trustfondsen onderdeel zijn van een ad-hoc benadering, hetgeen een bevestiging vormt van het feit dat de begroting van de Unie en het meerjarig financieel kader niet beschikken over voldoende middelen en flexibiliteit om snel en op substantiële wijze te kunnen inspelen op grote crises; betreurt het feit dat deze werkwijze ertoe leidt dat de begrotingsautoriteit wordt omzeild waardoor de eenheid van de begroting wordt ondermijnd;

173.

is ingenomen met het voorstel van de Commissie om in het kader van de tussentijdse herziening van het meerjarig financieel kader een nieuwe EU-reserve voor crisissituaties in het leven te roepen, waarbij de financiering afkomstig is van geannuleerde kredieten, als aanvullend instrument om snel te reageren op urgente Uniekwesties; dringt er bij de Raad op aan dit voorstel ten volle te steunen;

174.

benadrukt het belang van voldoende controlemechanismen om te zorgen voor politiek toezicht op de uitvoering van de begroting in het kader van de kwijtingsprocedure; spoort de Commissie ertoe aan onmiddellijk maatregelen te nemen om de betrokkenheid van de begrotingsautoriteit en de autoriteit voor begrotingscontrole te vergroten en de trustfondsen en andere mechanismen beter af te stemmen op de begrotingsnorm, met name door ze op te nemen in de begroting van de Unie;

175.

betreurt het feit dat de Commissie geen nadere gegevens heeft verstrekt over de feitelijke betalingen en verzoekt de Commissie passende maatregelen te nemen om de codering in het financiële informatiesysteem te verbeteren en te vereenvoudigen met het oog op een betere opsporing en monitoring van de bedragen die bestemd zijn voor het extern optreden op het gebied van migratie;

176.

verzoekt de Commissie een algemeen register voor aan EU-migratie gerelateerde uitgaven in te voeren, dat alle voltooide, lopende en geplande projecten omvat; is van mening dat deze interactieve databank belanghebbenden en burgers de resultaten op een wereldkaart moet tonen, en een zoekfunctie per land, soort project en bijbehorende bedragen moet hebben;

177.

is van mening dat beheer op basis van prognoses doeltreffender is dan beleid aan de hand waarvan slechts wordt gereageerd als de feiten zich voordoen, zoals crisisbeheer op de lange termijn;

178.

herinnert eraan dat het Parlement voorstander is van een holistische aanpak van migratie op basis van een nieuwe beleidsmix, met inbegrip van een sterkere band tussen migratie en ontwikkeling door de onderliggende oorzaken van migratie aan te pakken en tegelijkertijd te pleiten voor een verschuiving in de wijze waarop de migratiecrisis wordt gefinancierd;

Deel XV —   Speciaal verslag nr. 10/2016 van de Rekenkamer getiteld „Verdere verbeteringen noodzakelijk ter waarborging van een doeltreffende tenuitvoerlegging van de buitensporigtekortprocedure”

179.

is ingenomen met de bevindingen en aanbevelingen in het verslag van de Rekenkamer;

180.

beveelt aan dat de Commissie de transparantie inzake de buitensporigtekortprocedure (BTP) verbetert door regelmatig te communiceren over haar landenspecifieke beoordelingen betreffende de naleving van structurele hervormingen in het kader van de BTP en door meer transparantie aan de dag te leggen bij de toepassing van de regels;

181.

is van mening dat de Commissie na raadpleging van de lidstaten regelmatig verslag moet uitbrengen aan het Parlement over de vorderingen op het gebied van de landenspecifieke BTP's;

182.

beveelt aan dat de Commissie een grotere mate van betrokkenheid van de nationale begrotingsinstanties blijft nastreven en ervoor zorgt dat het Europees Begrotingscomité een formele rol krijgt in het kader van de BTP; merkt op dat de transparantie in het kader van de BTP de laatste jaren is verbeterd en erkent dat bepaalde informatie die politiek gevoelig is niet altijd openbaar kan worden gemaakt;

183.

geeft aan dat de BTP veel meer gericht moet zijn op de verlaging van de overheidsschuld; merkt op dat eind 2014 slechts 13 lidstaten een overheidsschuld hadden van minder dan 60 % van het bruto binnenlands product; wijst erop dat meerdere lidstaten momenteel een zware schuldenlast hebben, ondanks het feit dat de Unie profiteert van een bescheiden herstel en dat de niveaus van de overheidsschuld nu hoger liggen dan in 2010;

184.

merkt op dat de schuldplafondregel pas in 2011 in het kader van de BTP werd ingevoerd; is van mening dat het terugdringen van de overheidsschuld, met name in lidstaten met een zware schuldenlast, de economische groei op de lange termijn aanzienlijk zal verbeteren;

185.

beveelt aan ervoor te zorgen dat er voldoende flexibiliteit wordt gehandhaafd bij de toepassing van de regels voor de BTP in het kader van het stabiliteits- en groeipact; benadrukt dat, aangezien zich binnen het macro-economisch beleid onverwachte gebeurtenissen kunnen voordoen, een degelijk kader voor economische governance moet kunnen worden aangepast om rekening te houden met economische ontwikkelingen;

186.

is van mening dat de Commissie ervoor moet zorgen dat de toepassing van de regels van de BTP nauw worden gecoördineerd met structurele hervormingsmaatregelen in het kader van het Europees semester;

Deel XVI —   Speciaal verslag nr. 11/2016 van de Rekenkamer getiteld „Versterking van de bestuurlijke capaciteit in de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië: beperkte vooruitgang in een moeilijke context”

187.

is ingenomen met het verslag van de Rekenkamer, onderschrijft de aanbevelingen daarin en moedigt de Commissie aan rekening te houden met deze aanbevelingen bij haar werkzaamheden inzake de versterking van de bestuurlijke capaciteit van de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië;

188.

is bezorgd dat ten aanzien van de versterking van de bestuurlijke capaciteit slechts beperkte vooruitgang is geboekt, en dat er geen significante vorderingen zijn gemaakt bij de uitvoering van wetgeving op een aantal belangrijke gebieden, zoals de ontwikkeling van een professioneel en onafhankelijk ambtenarenapparaat;

189.

merkt op dat slechts gedeeltelijk vooruitgang is geboekt ten aanzien van de strijd tegen corruptie en de bevordering van de transparantie;

190.

merkt echter op dat de Commissie niet alleen in een moeilijke politieke context moet opereren maar ook stuit op een gebrek aan politieke wil en inzet van de nationale autoriteiten om de overige kwesties aan te pakken; merkt op dat de beperkingen van de huidige politieke crisis van invloed zijn geweest op de mate van succes van de gefinancierde projecten;

191.

neemt kennis van en ondersteunt de belangrijke rol die de Commissie speelt bij het oplossen van de politieke crisis in het land en is verheugd dat de commissaris een bemiddelende rol vervult wat de politieke dialoog tussen politieke tegenstanders betreft;

192.

verzoekt de Commissie de dialoog met de politieke leiders van alle politieke stromingen, de nationale autoriteiten en deskundigen op het gebied van justitie en rechtshandhaving voort te zetten, teneinde overeenstemming te bereiken over de actieve bestrijding van corruptie en georganiseerde misdaad en over de invoering van strikte maatregelen en mechanismen ter voorkoming van corruptie en economische criminaliteit overeenkomstig het strafrecht van het land;

193.

dringt er met klem op aan dat de Commissie de politieke dialoog en de contacten met nationale autoriteiten aangrijpt om de efficiëntie van het systeem voor overheidsopdrachten en de transparantie van de overheidsuitgaven te verbeteren;

194.

verzoekt de Commissie prioriteit te geven aan de bestrijding van corruptie en betreurt het ontbreken van een doeltreffende overheidsstrategie voor corruptiebestrijding; herhaalt dat een sterkere politieke inzet van de nationale autoriteiten noodzakelijk is om te zorgen voor blijvende resultaten op dit gebied;

195.

verzoekt de Commissie in het kader van het instrument voor pretoetredingssteun (IPA II) voort te bouwen op de resultaten van succesvolle projecten die duurzaam zijn, een kwantificeerbare meerwaarde hebben en werden uitgevoerd en gebruikt in overeenstemming met de regelgeving;

196.

is ingenomen met het feit dat de Commissie projecten heeft vastgesteld die gericht zijn op organisaties van het maatschappelijk middenveld; verzoekt de Commissie op deze weg voort te gaan en goede betrekkingen aan te knopen met plaatselijke ngo's;

197.

moedigt de Commissie aan projecten te ontwikkelen ter versterking van de rechten en de positie van klokkenluiders die gevallen van corruptie en fraude openbaar maken;

198.

stelt vast dat, hoewel veel projecten goed werden beheerd, de resultaten niet altijd blijvend waren of zelfs niet werden gehaald; merkt verder op dat de projecten niet altijd deel uitmaakten van een coherente benadering ter versterking van de bestuurlijke capaciteitsopbouw; verzoekt de Commissie de strategische planning te verbeteren en de duurzaamheid en levensvatbaarheid van de projecten te waarborgen door deze criteria als voorwaarde voor de projecten te hanteren;

199.

roept de Commissie op zich te blijven houden aan de beginselen van goed financieel beheer; verzoekt de Commissie projecten te helpen ontwikkelen die ook als springplank dienen voor verdere investeringen in het land; moedigt de Commissie aan prioriteit te geven aan projecten met een groot potentieel op sleutelgebieden zoals overheidsopdrachten of selectieprocedures, en geen projecten te financieren met beperkte vooruitzichten op duurzaamheid;

200.

moedigt de Commissie ertoe aan op een flexibele manier op onverwachte ontwikkelingen te reageren door ofwel tijdig passende middelen vrij te maken ofwel ze te verlagen om zich aandienende kwesties aan te pakken;

Deel XVII —   Speciaal verslag nr. 12/2016 van de Rekenkamer getiteld „De gebruikmaking van subsidies door agentschappen: niet altijd adequaat of aantoonbaar doeltreffend”

201.

is ingenomen met het verslag van de Rekenkamer en zet zijn opmerkingen en aanbevelingen hieronder uiteen;

202.

is ingenomen met de conclusies en aanbevelingen van de Rekenkamer;

203.

neemt kennis van het antwoord van de Commissie en de betrokken agentschappen, dat onder meer belangrijke informatie bevat over de maatregelen die naar aanleiding van de audits getroffen werden;

204.

benadrukt dat de agentschappen verantwoordelijk zijn voor de meerjarige en jaarlijkse programmering alsmede voor de uitvoering (operationeel en financieel) van hun gesubsidieerde acties; is daarom van mening dat het doeltreffende beheer van subsidieactiviteiten door agentschappen van cruciaal belang is voor het verwezenlijken van de doelstellingen en het beleid van de Unie;

205.

merkt op dat de Rekenkamer concludeerde dat de gecontroleerde agentschappen doorgaans subsidies toekenden en betaalden in overeenstemming met de regels;

206.

wijst er evenwel op dat de Rekenkamer een aantal tekortkomingen met betrekking tot financieringsmogelijkheden, toekenningsprocedures, controlesystemen en prestatiemeting heeft vastgesteld en vijf aanbevelingen ter verbetering heeft gedaan;

207.

merkt op dat een weloverwogen strategische keuze van het agentschap voor een bepaald financieringsinstrument kan bijdragen tot de doeltreffendheid en efficiëntie van het instrument, en bijgevolg ook van de taken die het agentschap deint te verrichten; benadrukt dat onvoldoende follow-up van voorafgaande evaluaties ertoe kan leiden dat agentschappen kiezen voor ongeschikte financieringsinstrumenten en slechte subsidievormen;

208.

betreurt de meestal brede beschrijvingen van de subsidieactiviteiten en de vage omschrijvingen met betrekking tot output, die leiden tot onvolledige jaarlijkse werkplannen;

209.

merkt het belang op van het afstemmen van de subsidieactiviteiten van de agentschappen op hun mandaat en strategische doelstellingen; moedigt derhalve alle agentschappen aan specifieke richtsnoeren en criteria te gebruiken als hulpmiddel bij de keuze voor een specifiek financieringsinstrument, op basis van een analyse van de behoeften van het agentschap, zijn middelen, de te verwezenlijken doelstellingen, de potentiële beoogde begunstigden, alsmede het noodzakelijke concurrentieniveau en de lering die uit eerdere keuzes is getrokken;

210.

merkt op dat in de werkprogramma's van de agentschappen moet worden aangegeven welke activiteiten met behulp van subsidies moeten worden uitgevoerd, welke de specifieke doelstellingen en verwachte resultaten zijn die met de gesubsidieerde acties moeten worden behaald, en welke geplande financiële en personele middelen nodig zijn om de gesubsidieerde acties uit te voeren;

211.

is van mening dat het vaststellen van strategische doelstellingen, beoogde resultaten en invloed van zeer groot belang is om te komen tot een duidelijke jaarlijkse werkprogrammering;

212.

benadrukt dat het regelgevingskader bepaalde agentschappen dwingt op basis van subsidiëring te werken; merkt echter met bezorgdheid op dat agentschappen niet systematisch alle financieringsmogelijkheden hebben overwogen die hun ter beschikking stonden en dat subsidies niet altijd het meest geschikte instrument waren; neemt voorts nota van de opmerking van de Rekenkamer dat bij subsidieprocedures restrictievere subsidiabiliteitscriteria en zwakkere financiële toekenningscriteria worden gehanteerd dan bij aanbestedingsprocedures, en dat subsidiëring daarom niet de standaardfinancieringsoptie zou mogen zijn; is echter van mening dat er een evenwichtige balans nodig is tussen, enerzijds, de zwakke punten van subsidieprocedures en, anderzijds, de administratieve kostprijs van openbare aanbestedingsprocedures, en is het daarom niet eens met de opmerking van de Rekenkamer dat openbare aanbestedingen de standaardoptie zouden moeten zijn;

213.

is bezorgd over de opmerking van de Rekenkamer dat de betrokken agentschappen geen toereikende controlesystemen en evaluaties achteraf opgezet hebben; roept agentschappen op om evaluaties achteraf te ontwikkelen om hun controle en rapportage met betrekking tot middels subsidie gefinancierde activiteiten te verbeteren;

214.

benadrukt dat toezicht op de prestaties en evaluatie van de resultaten essentieel zijn om publieke verantwoording af te leggen en de beleidsmakers volledige informatie te verschaffen; benadrukt dat dit door hun gedecentraliseerde aard des te meer geldt voor agentschappen; roept agentschappen op toezicht- en rapportagesystemen voor subsidies op te zetten op basis van resultaat- en impactgerichte prestatiekernindicatoren en van evaluatieresultaten achteraf; acht de rol van kernprestatie-indicatoren cruciaal bij het monitoren en evalueren van voortgang, impact en resultaten;

215.

merkt met bezorgdheid op dat kernprestatie-indicatoren nog steeds gericht zijn op input en output in plaats van op resultaten en impact; roept agentschappen op om hun kernprestatie-indicatoren op meer strategische wijze te ontwikkelen en deze te baseren op resultaten en impact;

216.

roept agentschappen op om een risicobeoordeling van hun jaarlijkse werkplannen te ontwikkelen en uit te voeren om de doeltreffendheid te verbeteren door middel van een meer accurate implementatie, monitoring en evaluatie;

217.

raadt de strategische toewijzing van financieringsinstrumenten voor kortetermijndoelstellingen aan om de nauwkeurigheid van financieringsbeslissingen te verbeteren;

218.

roept het Netwerk van agentschappen van de Unie op agentschappen te ondersteunen bij het verbeteren van hun financieringsprocedures, met name hun procedures voor toezicht op prestaties in dit verband;

219.

wijst in het bijzonder op de bevindingen van de Rekenkamer met betrekking tot subsidieprocedures en de behoefte aan transparantie, gelijke behandeling en het vermijden van mogelijke belangenconflicten; roept de betreffende agentschappen op de aanbevelingen van de Rekenkamer zo snel mogelijk ten uitvoer te leggen;

220.

roept agentschappen op specifieke subsidieprocedures toe te passen om formele interne procedures vast te leggen die berusten op de beginselen van transparantie en gelijke behandeling en die bescherming bieden tegen potentiële belangenconflicten; benadrukt dat agentschappen daarom hun controlesysteem voor de uitvoering van subsidieprojecten moeten versterken;

221.

roept de Commissie en de bij de audits van dit speciaal verslag betrokken agentschappen op om het Parlement op de hoogte te houden van de tenuitvoerlegging van de aanbevelingen;

Deel XVIII —   Speciaal verslag nr. 13/2016 van de Rekenkamer getiteld „Bijstand van de EU voor het versterken van het openbaar bestuur in Moldavië”

222.

is ingenomen met het verslag van de Rekenkamer, onderschrijft de aanbevelingen daarin en moedigt de Commissie aan rekening te houden met deze aanbevelingen bij haar werkzaamheden inzake de versterking van de bestuurlijke capaciteit van de Republiek Moldavië;

223.

merkt met bezorgdheid op dat de Unie er slechts ten dele toe heeft bijgedragen dat het openbaar bestuur wordt versterkt en dat de Rekenkamer een aantal tekortkomingen heeft vastgesteld, waaronder tekortkomingen in het ontwerp en de uitvoering van de gecontroleerde programma's en projecten;

224.

merkt echter op dat de Commissie in een moeilijke politieke context moet opereren en op wijdverbreide corruptie en tal van tekortkomingen van de openbare instellingen stuit zoals buitensporige bureaucratie, een gebrek aan gerichtheid op kerntaken, een hoog personeelsverloop, een lage doelmatigheid en ontoereikende verantwoordingsplicht; merkt voorts op dat Moldavië in ernstige mate geconfronteerd wordt met politieke instabiliteit, economische onrust, diepe armoede en massale emigratie;

225.

merkt op dat er, hoewel de specifieke politieke omstandigheden en externe factoren een belangrijke invloed hebben gehad op de mate van succes van de begrote programma's en inderdaad vaak de controle van de Commissie te buiten gingen, concrete tekortkomingen waren die door de Commissie hadden kunnen worden aangepakt;

226.

merkt op dat de Rekenkamer onder meer de volgende tekortkomingen heeft vastgesteld: trage reactiesnelheid van de Commissie op plotselinge ontwikkelingen, geringe afstemming van de programma's op de nationale strategieën, een gebrek aan ambitieuze doelstellingen, vage en onduidelijke voorwaarden, en een gebrek aan motivering voor de toewijzing van aanvullende op stimulansen gebaseerde middelen;

227.

dringt er bij de Commissie op aan haar Moldavische collega's aan te moedigen stelselmatige, duidelijke geformuleerde nationale strategieën te ontwikkelen met duidelijke, meetbare doelstellingen en de opstelling van de programma's beter af te stemmen op deze strategieën;

228.

moedigt de Commissie aan gebruik te maken van evaluaties vooraf om de financieringsbehoefte duidelijk te inventariseren en met een gerichte en onderbouwde begrotingsplanning te komen;

229.

verzoekt de Commissie prioriteit te geven aan de bestrijding van corruptie en betreurt het ontbreken van een echt doeltreffende overheidsstrategie voor corruptiebestrijding; is ingenomen met de benoeming van een adviseur op hoog niveau inzake corruptiebestrijding in het kabinet van de eerste minister; herhaalt echter dat er een ambitieuzere en doeltreffendere strategie moet komen, evenals een sterkere politieke inzet van de nationale autoriteiten, om te zorgen voor blijvende resultaten op dit gebied; dringt er bij de nationale autoriteiten op aan zich prioritair te richten op corruptiebestrijding en de bevordering van de transparantie en de integriteit van het openbaar bestuur;

230.

verzoekt de Commissie de dialoog met de politieke leiders van alle politieke stromingen, de nationale autoriteiten en deskundigen op het gebied van justitie en rechtshandhaving voort te zetten, teneinde overeenstemming te bereiken over de actieve bestrijding van corruptie en georganiseerde misdaad en over de invoering van strikte maatregelen en mechanismen ter voorkoming van corruptie en economische criminaliteit overeenkomstig het strafrecht van het land;

231.

moedigt de Commissie aan projecten te ontwikkelen ter versterking van de rechten en de positie van klokkenluiders die gevallen van corruptie en fraude openbaar maken;

232.

merkt op dat sectorale begrotingssteun de belangrijkste toegepaste methode voor steunverlening is (74 % van de steun); merkt teleurgesteld op dat de begrotingssteun een beperkt effect had op de versterking van het openbaar bestuur;

233.

merkt bezorgd op dat sectorale begrotingssteun een zeer riskante methode van verdeling van begrotingsmiddelen is, met name in de Moldavische context, waarin het openbaar bestuur lamgelegd wordt door de welig tierende corruptie en gedomineerd wordt door de plaatselijke oligarchie; verzoekt de Commissie de gebruikte methoden te heroverwegen op basis van een grondige risicoanalyse;

234.

verzoekt de Commissie methoden te gebruiken die zichtbare en tastbare resultaten opleveren voor de Moldavische burgers;

235.

merkt op dat de projectontwerpen over het algemeen relevant waren, hoewel het ontbrak aan coördinatie met betrekking tot de reikwijdte en het tijdschema, en de technische bijstand voor de ontwikkeling van de bestuurscapaciteit niet op tijd kwam;

236.

betreurt het feit dat, hoewel projecten over het algemeen de verwachte output opleverden, de resultaten niet altijd blijvend waren, en dat dat voor een deel lag aan de politieke wil en externe factoren; verzoekt de Commissie voort te bouwen op de resultaten van succesvolle projecten die blijvend zijn, een kwantificeerbare meerwaarde hebben en werden uitgevoerd en gebruikt in overeenstemming met de regelgeving; verzoekt de Commissie de strategische planning te verbeteren en de duurzaamheid en levensvatbaarheid van de projecten te waarborgen door deze criteria als voorwaarde voor de projecten te hanteren;

237.

merkt op dat de projecten ten dele hebben bijgedragen tot versterking van het openbaar bestuur, hoewel ze niet altijd in overeenstemming waren met de behoeften en doelstellingen van het Moldavische bestuur; dringt er bij de Commissie op aan de projecten meer toe te spitsen op de concrete nationale behoeften;

238.

roept de Commissie op zich te blijven houden aan de beginselen van goed financieel beheer; verzoekt de Commissie te helpen bij de ontwikkeling van projecten die als springplank kunnen dienen voor verdere investeringen in het land en in dit verband samenwerking met de internationale financiële instellingen tot stand te brengen; moedigt de Commissie aan prioriteit te verlenen aan projecten met een groot potentieel op sleutelgebieden zoals overheidsopdrachten of selectieprocedures, en geen projecten te financieren met beperkte vooruitzichten op duurzaamheid;

239.

merkt bezorgd op dat de Commissie, hoewel zij in 2012 een meer systematische risicoanalyse heeft ontwikkeld, alsmede stuurgroepen op hoog niveau voor begrotingssteunactiviteiten en een vroegtijdig waarschuwingssysteem voor het geval dat risico's werkelijkheid werden, niet in staat was om tijdig „de diefstal van de eeuw” te ontdekken, waarbij voor 1 miljard USD aan middelen van depositohouders is verdwenen, en mogelijk zelfs bijdragen uit de EU-financiering, in een gigantisch corruptieschandaal; merkt op dat de begrotingssteunbetalingen uiteindelijk in juli 2015 zijn opgeschort en dat de hervatting ervan afhangt van een verbetering van de macro-economische en fiscale situatie en de sluiting van een IMF-overeenkomst;

240.

dringt er bij de Commissie op aan het vroegtijdige waarschuwingssysteem en de risicoanalyse te verbeteren teneinde sneller en flexibeler te kunnen reageren op mogelijke risico's;

241.

merkt op dat de opbouw van bestuurscapaciteit in Moldavië van groot belang is omdat het land niet de volledige controle heeft over zijn gehele grondgebied, hetgeen separatistische neigingen van pro-Russische krachten aanwakkert; wijst er andermaal op dat Moldavië een Europees perspectief heeft en derhalve een strategische partner is voor de Unie;

242.

betreurt het feit dat de aanhoudende politieke instabiliteit de geloofwaardigheid van de democratische instellingen van het land blijvend aantast, hetgeen leidt tot beperkte vooruitgang op het vlak van de democratisering, afnemende steun voor EU-integratie en toename van pro-Russische politieke initiatieven;

243.

dringt er bij de Commissie op aan zich te blijven inzetten voor Moldavië, teneinde de politieke associatie en de economische integratie tussen de Unie en de Moldavië te versterken; onderstreept het belang van EU-steun, -begeleiding, en -monitoring van prioritaire hervormingen om de politisering van overheidsinstellingen, de stelselmatige corruptie en de hervorming van het openbaar bestuur aan te pakken en zodoende deze doelstellingen te verwezenlijken;

Deel XIX —   Speciaal verslag nr. 14/2016 van de Rekenkamer getiteld „EU-beleidsinitiatieven en financiële steun voor de integratie van de Roma: het afgelopen decennium is er aanzienlijke vooruitgang geboekt, maar ter plaatse zijn extra inspanningen nodig”

244.

herinnert aan artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, Richtlijn 2000/43/EG van de Raad (11) inzake rassengelijkheid, Richtlijn 2000/78/EG van de Raad (12) inzake gelijke behandeling in arbeid en beroep en Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad (13) inzake vrij verkeer en verblijf in de Unie;

245.

is ingenomen met het Kaderbesluit van de Raad van 2008 betreffende de bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat (14), de resolutie van het Parlement van 9 maart 2011 over de EU-strategie voor de integratie van de Roma (15), de mededeling van de Commissie van 5 april 2011 over een EU-kader voor de nationale strategieën voor integratie van de Roma tot 2020 (COM(2011) 173), de aanbeveling van de Raad van 9 december 2013 over doeltreffende maatregelen voor integratie van de Roma in de lidstaten (16), en de mededeling van de Commissie van 17 juni 2015 over het verslag betreffende de tenuitvoerlegging van het EU-kader voor de nationale integratiestrategieën voor de Roma (2015) (COM(2015) 299);

246.

brengt in herinnering dat de integratie van de Roma afhankelijk is van hun inclusie in de maatschappij en van hun kansen om dezelfde rechten te kunnen uitoefenen als andere burgers van de Unie, waar de Roma volledig deel van uitmaken;

247.

wijst andermaal op de gemeenschappelijke grondbeginselen op het gebied van de inclusie van de Roma (17), dat wil zeggen de tien gemeenschappelijke grondbeginselen die zijn bestudeerd tijdens de eerste bijeenkomst van het Europees platform voor integratie van de Roma, die in 2009 plaatsvond in Praag, voordat zij als bijlage werden opgenomen bij de conclusies van de vergadering van de Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken van 8 juni 2009;

248.

steunt de aanbevelingen van de Rekenkamer en spoort de Commissie en de lidstaten ertoe aan deze aanbevelingen zo spoedig mogelijk op te volgen;

249.

betreurt het feit dat tijdens de programmeringsperiode 2007-2013 onvoldoende aandacht is besteed aan de inclusie en integratie van de Roma; wenst dat er bij de uitwerking van het volgende strategische kader van de Unie beter rekening wordt gehouden met de moeilijkheden op het gebied van inclusie en met de discriminatie waarmee de Roma en andere gemarginaliseerde gemeenschappen te kampen hebben;

250.

betreurt het feit dat bij het onderzoek door de Rekenkamer niet is gekeken naar een breder scala van landen met een aanzienlijke Romagemeenschap, zoals Slowakije, Griekenland of Frankrijk;

251.

verzoekt de lidstaten vast te stellen op welke kansarmen zij zich willen richten aan de hand van hun behoeften en de problemen waarmee zij te kampen hebben, en bij de toewijzing van Europese middelen bijzondere aandacht te besteden aan de Romagemeenschap;

252.

betreurt het feit dat de middelen voor het cohesiebeleid, de enige die beschikbaar zijn voor projecten op het gebied van inclusie, integratie en de bestrijding van discriminatie ten opzichte van de Roma, vanwege hun complexe karakter niet voldoende kunnen bijdragen aan het bevorderen van de inclusie van de Roma en aan hun toegang tot rechten;

253.

is in dit verband van oordeel dat iedere lidstaat een routekaart moet vaststellen om de daadwerkelijke effecten van de wetten, voorschriften, bestuurlijke bepalingen en middelen te evalueren die ter ondersteuning van de Roma zouden moeten dienen, en te bepalen op welke gebieden de administratieve middelen en capaciteiten op nationaal, regionaal en lokaal niveau moeten worden verhoogd om bij te kunnen dragen aan het opzetten en beheren van projecten voor de inclusie, integratie en de bestrijding van discriminatie van de Roma;

254.

verzoekt de Commissie gedetailleerde gegevens te verstrekken over de beschikbare financiering voor de Roma, de bestaande hindernissen te analyseren en hier rekening mee te houden bij de vereenvoudiging van de middelen;

255.

erkent dat het bij de benutting van de Europese structuur- en investeringsfondsen van belang is langetermijnprojecten te selecteren die ten goede komen aan gemarginaliseerde Romagemeenschappen;

256.

benadrukt dat er flexibeler selectiecriteria moeten worden vastgesteld voor de projecten die gericht zijn op de inclusie van de Roma en andere gemarginaliseerde gemeenschappen;

257.

verzoekt de Commissie in de loop van de volgende programmeringsperiode of bij de herziening van de operationele programma's ervoor te zorgen dat de doelstellingen voor integratie van de Roma die zijn opgenomen in de nationale strategieën voor integratie van de Roma op alle operationele niveaus in het kader van de Europese structuur- en investeringsfondsen worden weerspiegeld;

258.

spoort de lidstaten en de Commissie ertoe aan relevante en geharmoniseerde statistische gegevens over de Roma te verstrekken, aan de hand waarvan hun sociale, administratieve en economische inclusie beter kan worden beoordeeld;

259.

beklemtoont dat uitsluiting op het gebied van huisvesting en onderwijs, dakloosheid, werkloosheid en discriminatie ten aanzien van de toegang tot werkgelegenheid vaak een sleutelrol spelen bij marginalisering; wijst in dit verband op de belangrijke rol van geïntegreerde, op de Roma en andere gemarginaliseerde gemeenschappen gerichte initiatieven op het vlak van huisvesting, onderwijs en toegang tot werkgelegenheid;

260.

benadrukt dat het zeer lage meldingspercentage van gevallen van discriminatie jegens Roma bij organisaties en instanties als sociale diensten of de politie een groot obstakel is voor de bestrijding hiervan; verzoekt de lidstaten dientengevolge een strategie te ontwikkelen om institutionele discriminatie tegen te gaan en het gebrek aan vertrouwen van de Roma in instanties te verhelpen;

261.

roept de Commissie ertoe op in het kader van een partnerschap met de vertegenwoordigers van de gemarginaliseerde gemeenschappen, met name de Roma en de gespecialiseerde instellingen, een opleidingscyclus in te stellen bij de overheden van de lidstaten om te strijden tegen discriminerende praktijken, en voorbeeldiger op te treden om inclusie te bevorderen door middel van een behoorlijke, constructieve en efficiënte dialoog;

262.

herinnert aan het programma van de Europese Unie voor werkgelegenheid en sociale innovatie, dat voor de periode 2014-2020 is toegerust met 900 miljoen EUR en dat mede gericht is op kwetsbare personen en de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting;

263.

verzoekt de Commissie zich te buigen over de oprichting van een Europees fonds dat specifiek gericht is op de inclusie van de Roma en andere gemarginaliseerde gemeenschappen, en roept de Commissie op te zorgen voor een degelijk toezicht op de uitgaven van dit fonds;

264.

roept de Commissie ertoe op een daadwerkelijke Europese strategie voor de inclusie van de Roma in te voeren, in de vorm van een Europees actieplan dat op alle politieke en bestuursniveaus wordt opgesteld en toegepast, in samenwerking met vertegenwoordigers van de Romagemeenschap en op basis van de fundamentele waarden van gelijkheid, toegang tot rechten, en non-discriminatie; onderstreept dat deze strategie moet bijdragen aan de daadwerkelijke inclusie van de Roma en hun toegang tot onderwijs, werkgelegenheid, huisvesting, cultuur, gezondheidszorg, deelname aan het openbare leven, beroepsopleiding, onderwijs en vrij verkeer in de Unie;

265.

benadrukt echter dat het aan de lidstaten is om steunmaatregelen te treffen ten behoeve van de Roma en om een uniforme toepassing te waarborgen van het nationaal recht en van alle op hun grondgebied geldende rechten, zonder enige vorm van discriminatie;

Deel XX —   Speciaal verslag nr. 15/2016 van de Rekenkamer getiteld „Beheerde de Commissie de humanitaire hulp doeltreffend die werd verstrekt aan de bevolking die wordt getroffen door conflicten in het Grote Merengebied in Afrika?”

266.

is ingenomen met het speciaal verslag over het onderzoek van de risico's van een resultaatgerichte aanpak van ontwikkelings- en samenwerkingsactiviteiten van de Unie, en zet zijn opmerkingen en aanbevelingen hieronder uiteen;

267.

is ingenomen met de bevinding dat de humanitaire hulp, in het bijzonder onder de lastige, door onzekerheid en onvoorspelbaarheid gekenmerkte werkomstandigheden die doeltreffende tenuitvoerlegging tot een ware uitdaging maakten, op doeltreffende wijze werd beheerd;

268.

roept de Commissie op zich te blijven inzetten voor de koppeling van noodhulp, herstel en ontwikkeling, voor zover de lokale omstandigheden het toelaten; wijst op de mogelijkheid om deze inspanningen te ondersteunen door middel van een permanent interdienstenplatform voor de koppeling van noodhulp, herstel en ontwikkeling; is van mening dat een dergelijk platform onder andere ertoe kan dienen te bepalen welke programma's met elkaar kunnen worden gecombineerd; is van oordeel dat, telkens waar mogelijk, gewerkt moet worden volgens geïntegreerde benaderingswijzen, met een duidelijke coördinatie van doelstellingen en een coherente landen-/regiostrategie onder alle belanghebbenden;

269.

verzoekt de diensten van de Commissie daarnaast te zorgen voor een betere overgang van humanitaire acties met een kortetermijnkarakter naar ontwikkelingshulp met een langetermijnkarakter, alsook voor een betere coördinatie tussen zowel de verschillende actoren van de Unie, als met nationale prioriteiten en andere internationale organisaties, en wel door middel van een gemeenschappelijke strategie bestaande uit een gemeenschappelijk kader voor humanitaire en ontwikkelingshulp;

270.

is van mening dat er een systemische beoordeling moet worden verricht van de daadwerkelijke uitvoering van humanitaire interventies, met inbegrip van een beoordeling van de administratieve kosten in de regio, waarbij het zwaartepunt meer bij doeltreffendheid wordt gelegd, en de ontwikkeling van eventuele benchmarks voor gemeenschappelijke en periodieke kostenposten;

271.

spoort aan tot tijdschema's die, voor zover mogelijk, beter worden afgestemd op interventiesituaties, teneinde tijdrovende en kostbare verlengingen te voorkomen;

272.

roept de betrokken instellingen van de Unie en de VN op de Financiële en Administratieve Kaderovereenkomst volledig te eerbiedigen en ten uitvoer te leggen; verzoekt de Commissie verslag uit te brengen aan het Parlement over de tenuitvoerlegging van de overeenkomst en daarmee verbonden richtsnoeren, in kaart te brengen welke gebieden verbetering behoeven en in het licht hiervan met relevante voorstellen te komen;

273.

herinnert eraan dat de VN en internationale organisaties wat hun verslaglegging betreft een zo accuraat mogelijke traceerbaarheid van hun financiering moeten waarborgen, evenals vergelijkingen met operationele aspecten van de bij aanvang van de interventie overeengekomen hulpverlening, en dat ze tevens nuttige feedback moeten geven aan de diensten van de Commissie; benadrukt hoe belangrijk het is dat partnerorganisaties tijdig verslag uitbrengen aan de Commissie, dit met het oog op een snel beheer en een snelle aanpassing van de humanitaire respons en de financieringsmodaliteiten;

274.

beklemtoont dat de VN meer verantwoordelijkheid en transparantie aan de dag moet leggen voor wat betreft het gebruik van EU-middelen en de resultaten omtrent de tenuitvoerlegging van internationaal overeengekomen strategische humanitaire richtsnoeren en ontwikkelingsdoelen;

275.

verzoekt de Commissie, met het oog op benchmarking van humanitaire uitvoeringsplannen (HIP's) en de uitwisseling van optimale praktijken, resultatenbeoordelingen in te voeren op HIP-niveau;

276.

betreurt het feit dat het verstrekken van onvolledige of onvoldoende resultaatgerichte informatie aan de orde van de dag is, hetgeen de Commissie ervan weerhoudt haar toezichthoudende functie naar behoren te vervullen;

277.

onderstreept dat op alle niveaus een zo hoog mogelijk niveau van transparantie en institutionele controleerbaarheid moet worden bereikt door de beschikbaarheid van uitgebreide en betrouwbare begrotingsinformatie en financiële gegevens over projecten die door de Unie worden gefinancierd te waarborgen, zodat het Parlement zijn toezichthoudende rol kan vervullen;

Deel XXI —   Speciaal verslag nr. 16/2016 van de Rekenkamer getiteld „Onderwijsdoelstellingen van de EU: programma's zijn op elkaar afgestemd, maar er zijn tekortkomingen in de prestatiemeting”

278.

is ingenomen met het verslag van de Rekenkamer, stemt in met de aanbevelingen daarin en is verheugd dat de Commissie deze aanvaardt en er rekening mee zal houden;

279.

is ingenomen met het feit dat de Commissie eerdere aanbevelingen van de Rekenkamer heeft opgenomen in het rechtskader van de Europese structuur- en investeringsfondsen voor de periode 2014-2020, waardoor een betere kosteneffectiviteit wordt gewaarborgd, en wel door middel van een prestatiekader en prestatiereserve, ex-antevoorwaarden en gemeenschappelijke output- en resultaatindicatoren;

280.

beklemtoont dat de nadruk op prestaties en resultaten moet liggen en is verheugd dat het nieuwe regelgevingskader voor de programmeringsperiode 2014-2020 bepalingen inzake resultatenrapportage door de lidstaten bevat;

281.

wijst op de tekortkomingen bij de prestatiemetingen, in het bijzonder bij de vaststelling van streefdoelen en output- en resultaatindicatoren voor projecten die zijn uitgevoerd in de periode 2007-2013; betreurt het feit dat de resultaatindicatoren nog steeds niet volledig betrouwbaar zijn en verwacht dat deze gebreken hersteld zullen zijn in de tweede helft van de programmeringsperiode 2014-2020;

282.

verwelkomt de daling van het aantal voortijdige schoolverlaters en de stijging van het percentage tertiair opgeleiden; verzoekt de lidstaten hun specifieke nationale streefdoelen aan te passen aan die van de Unie, teneinde de verwezenlijking van de onderwijsdoelstellingen te bevorderen;

283.

wijst erop dat het streefdoel voor werkgelegenheid onder recent afgestudeerden in de EU is vastgesteld op 82 % tegen 2020, en dat vier van de vijf bezochte lidstaten dit doel nog niet hebben bereikt; wijst erop dat deze vier lidstaten te maken hadden met een ernstige economische crisis, waarvan ze nu beginnen te herstellen; acht het nog steeds mogelijk dat deze lidstaten het streefdoel bereiken of zelfs overschrijden;

284.

benadrukt dat een afdoende niveau van Unie-investeringen in onderwijs gehandhaafd moet worden, gezien het duidelijke verband tussen opleiding en inzetbaarheid op de arbeidsmarkt;

Deel XXII —   Speciaal verslag nr. 17/2016 van de Rekenkamer getiteld „De EU-instellingen kunnen meer doen om de toegang tot hun overheidsopdrachten te vergemakkelijken”

285.

is ingenomen met de bevindingen en aanbevelingen in het verslag van de Rekenkamer;

286.

roept op tot meer transparantie met betrekking tot overheidsopdrachten binnen de EU-instellingen, alsook op nationaal niveau, door documenten en gegevens over overheidsopdrachten openbaar beschikbaar te stellen; is van mening dat de zichtbaarheid van de aanbestedingsactiviteiten van EU-instellingen op internet te wensen overlaat, dat de informatie ontoereikend en onduidelijk is en verspreid is over tal van verschillende websites;

287.

is een sterke voorstander van de aanbeveling van de Rekenkamer dat de EU-instellingen een gemeenschappelijke elektronische onestopshop moeten ontwikkelen voor hun aanbestedingsactiviteiten, waardoor marktdeelnemers alle relevante informatie online op één enkele plaats kunnen vinden en via deze website kunnen communiceren met de EU-instellingen; is van mening dat aanbestedingsprocedures, met inbegrip van communicatie over de van toepassing zijnde regels, zakelijke mogelijkheden, relevante aanbestedingsstukken, indiening van inschrijvingen, en alle andere communicatie tussen de instellingen en marktdeelnemers, moeten worden beheerd via een dergelijke onestopshop;

288.

vraagt dat de website van de Commissie over Europese middelen die aan alle lidstaten worden overgemaakt, in een van de drie werktalen van de instelling wordt gepubliceerd en voor alle lidstaten dezelfde gegevens bevat, ten minste met vermelding van de waarde en het voorwerp van de opdracht, de naam van de contractant, de naam van eventuele subcontractanten, de duur van het contract en of er al dan niet bijkomende documenten bestaan; wijst erop dat ngo's uit alle lidstaten en de burgers hierdoor de mogelijkheid krijgen te volgen hoe het geld wordt uitgegeven en zicht krijgen op de kostenefficiëntie van de projecten;

289.

benadrukt dat het de taak van de aanbestedende dienst is te zorgen voor een marktgebaseerde plaatsing van overheidsopdrachten die een voldoende groot aantal inschrijvingen genereert en aan alle marktdeelnemers een evenwichtige toegang biedt; is het met de Rekenkamer eens dat de Commissie bij de aanstaande herziening van het Financieel Reglement in 2016 een voorstel moet doen voor één enkel „rulebook” voor overheidsopdrachten; benadrukt dat expliciet moet worden aangespoord tot deelneming van kleine en middelgrote ondernemingen, in tegenstelling tot de huidige situatie waarbij alleen grote marktdeelnemers voordeel ondervinden; is van mening dat regels inzake marktonderzoek voorafgaand aan onroerendgoedovereenkomsten en inzake de talenregeling voor aanbestedingsprocedures moeten worden opgenomen in het ene „rulebook” en dat afwijkingen van de aanbestedingsrichtlijn (18) moeten worden gemotiveerd;

290.

wijst er nogmaals op dat het gebruik door aanbestedende diensten van niet-openbare procedures voor aanbestedingen ontmoedigend werkt voor potentiële inschrijvers en belemmeringen opwerpt met betrekking tot transparantie en informatie over de manier waarop het geld van de belastingbetaler wordt besteed; benadrukt dat de Raad voor de overgrote meerderheid van zijn aanbestedingen heeft gebruikgemaakt van niet-openbare procedures en dat tussen 2010 en 2014 alle EU-instellingen samen 25 % of meer van hun opdrachten hebben gegund na een niet-openbare procedure; eist dat deze procedures in een zeer beperkt aantal gevallen worden toegepast en naar behoren worden gemotiveerd;

291.

stelt vast dat het Parlement op zijn website jaarlijks een volledige lijst publiceert van alle contractanten waaraan het opdrachten met een waarde van meer dan 15 000 EUR heeft gegund, maar dat niet alle opdrachten worden gepubliceerd; spoort alle instellingen aan volledige informatie over alle contractanten en opdrachten die via overheidsopdrachten zijn gegund beschikbaar te maken, met inbegrip van gevallen van rechtstreekse gunning of niet-openbare procedures;

292.

benadrukt dat behoefte is aan een ruimere bekendmaking en dat aankondigingen van opdrachten op transparante wijze moeten worden bekendgemaakt aan alle marktdeelnemers; brengt in herinnering dat het Europees Parlement volgens de bevindingen van de Rekenkamer „een onderhandelingsprocedure voor het sluiten van een” onroerendgoedovereenkomst „ten bedrage van 133,6 miljoen euro [gebruikte] voor een gebouw in Brussel, hoewel het gebouw niet bestond toen het contract op 27 juni 2012 werd ondertekend”, waarbij geen acht werd geslagen op de regel dat enkel bestaande gebouwen onder de uitzondering vallen van aanbesteding met een zo ruim mogelijke uitnodiging tot inschrijving als bedoeld in artikel 134, lid 1, van de uitvoeringsvoorschriften; onderstreept met nadruk dat voor alle niet-afgewerkte gebouwen of gebouwen die nog niet zijn gebouwd openbare en concurrentiegerichte gunningsmethoden moeten worden toegepast en is van mening dat deze werkwijze moet worden uitgebreid naar alle onroerendgoedovereenkomsten, gezien de complexiteit van de opdrachten en de grote bedragen die ermee gemoeid zijn;

293.

is het eens met de Rekenkamer dat de EU-instellingen opdrachten, waar mogelijk, in percelen moeten verdelen om de deelname aan hun aanbestedingsprocedures te vergroten; benadrukt dat de Raad in 2014 aan één enkele onderneming een kaderovereenkomst heeft gegund met een looptijd van tien jaar en een waarde van meer dan 93 miljoen EUR voor beheer, onderhoud, reparatie en aanpassing van de technische installaties in zijn huidige of toekomstige gebouwen, zonder deze aanbesteding op te splitsen in percelen; merkt op dat de Commissie in 2015 hetzelfde deed met betrekking tot het vijfjarige contract „Uw Europa — Advies”, de dienst voor gratis juridisch advies van de Unie, ter waarde van bijna 9 miljoen EUR; benadrukt dat het gebrek aan verdeling, in combinatie met een buitensporig lange looptijd voor kaderovereenkomsten (tien of zeven jaar, met een record van zeventien jaar voor een door de Raad gegunde opdracht voor het Justus Lipsiusgebouw), moordend is voor de concurrentie, en ondoorzichtigheid en potentiële corruptie in de hand werkt; verzoekt derhalve alle instellingen een einde te maken aan deze praktijken, die volledig indruisen tegen de geest van transparantie en goede praktijken die de Unie zou moeten bevorderen;

294.

eist dat alle EU-instellingen adequate instrumenten en methoden voor audits en evaluaties ontwikkelen en ten uitvoer leggen om de aanwezigheid van onregelmatigheden te erkennen en te melden; herhaalt dat voor de bestrijding van fraude en corruptie betere technologie voor monitoring, opsporing, analyse en rapportering noodzakelijk is; staat erop dat ook de lidstaten over deze kennis kunnen beschikken; wijst op de centrale rol die klokkenluiders spelen bij het onthullen van overtredingen en brengt in herinnering dat alle Europese instellingen en agentschappen bindende voorschriften voor de bescherming van klokkenluiders moeten invoeren krachtens artikel 22 quater van het statuut van de ambtenaren, dat op 1 januari 2014 in werking is getreden;

295.

is het eens met de Rekenkamer dat de Commissie een voorstel moet doen tot wijziging van het Financieel Reglement van de Unie om een snelle beoordeling mogelijk te maken van klachten van marktdeelnemers die menen dat zij oneerlijk behandeld zijn; merkt op dat een dergelijke beoordeling dient plaats te vinden voordat marktdeelnemers zich tot de Europese Ombudsman of tot de EU-rechtbanken wenden;

296.

is van oordeel dat rechtshandhaving inzake overheidsopdrachten in de allereerste plaats kan worden gewaarborgd door de oprichting van bevoegde en onafhankelijke onderzoeksorganen en -instanties voor het onderzoeken van corruptie bij overheidsopdrachten; wijst erop dat de EU-instellingen en de lidstaten informatie en inlichtingen over overheidsopdrachten onderling, alsook met OLAF, Europol, Eurojust en andere onderzoeksinstanties moeten delen; pleit er sterk voor dat de instellingen met onderzoeksbevoegdheden, met name OLAF, hun dossierbeheersysteem verbeteren ten behoeve van de productie van verslagen en statistieken over de verschillende soorten onderzochte aantijgingen en de uitkomsten van deze onderzoeken;

297.

is ingenomen met de conclusie van de Rekenkamer dat de EU-instellingen één enkel openbaar register moeten opzetten met informatie over hun aanbestedingen om een doeltreffende monitoring achteraf van hun aanbestedingsactiviteiten mogelijk te maken;

298.

benadrukt dat de verzameling op een centrale plaats van gegevens inzake overheidsopdrachten bijdraagt aan de ontwikkeling van zinvolle, nauwkeurige en gedetailleerde statistieken, met als doelstelling corruptie bij overheidsopdrachten te voorkomen, op te sporen en te onderzoeken en hiertegen passende maatregelen te nemen; benadrukt dat via bijkomende gegevensvelden in de centrale gegevensbanken voor aanbesteding (met inbegrip van TED) kan worden gewezen op alarmerende situaties met betrekking tot onregelmatigheden bij overheidsopdrachten; verzoekt de EU-instellingen ervoor te zorgen dat deze gegevensbanken tijdig en volledig worden aangevuld;

299.

onderstreept de rol van onderzoeksjournalisten en ngo's bij het waarborgen van transparantie in de loop van een overheidsopdracht en bij het opsporen van fraude of potentiële belangenvermenging; is er sterk van overtuigd dat bovengenoemde categorieën volledige toegang moeten krijgen tot Arachne, Orbis en andere verwante instrumenten en gegevensbanken waarmee vermoedens van belangenvermenging of corruptie bij overheidsopdrachten in de Europese instellingen en in alle lidstaten kunnen worden opgespoord, met name in verband met zaken die zijn verworven met Europese middelen;

300.

dringt er bij alle instellingen en agentschappen op aan om van hun hoger en middenkader, hun leden, deskundigen en bestuursorganen of -structuren steeds cv's en belangenverklaringen bekend te maken, zelfs in het geval van deskundigen die uit de lidstaten zijn gedetacheerd, aangezien het cv van zo'n deskundige te allen tijde beschikbaar moet zijn voor het publiek; onderstreept dat een verklaring betreffende de afwezigheid van belangenvermenging, die door een aantal instellingen en agentschappen nog steeds wordt gebruikt, niet het geschikte document is om openbaar te maken, aangezien de beoordeling of er al dan niet sprake is van belangenvermenging steeds moet worden verricht door een onafhankelijke derde organisatie of instantie;

301.

verzoekt de Rekenkamer op regelmatige basis een overzicht bekend te maken van alle misstanden in verband met klokkenluiders en alle gevallen van belangenvermenging of draaideurconstructies die worden opgespoord in de loop van monitoring- of auditprocedures, en verzoekt de Rekenkamer ten minste eenmaal per jaar speciale verslagen te publiceren over beleid inzake en gevallen van belangenvermenging die zijn gevonden in alle Europese agentschappen en gemeenschappelijke ondernemingen, met name wanneer die banden hebben met een sector;

302.

is ingenomen met de aanbeveling van de Rekenkamer aan de EU-instellingen om aan de hand van collegiale toetsingen van elkaar te leren en beste praktijken op het gebied van openbare aanbesteding uit te wisselen;

Deel XXIII —   Speciaal verslag nr. 18/2016 van de Rekenkamer getiteld „Het certificeringssysteem van de EU voor duurzame biobrandstoffen”

303.

is ingenomen met het verslag van de Rekenkamer vooral met de opmerkingen en aanbevelingen van de Rekenkamer; wijst erop dat de Commissie vier van de vijf aanbevelingen volledig heeft aanvaard en één aanbeveling gedeeltelijk; verzoekt de Commissie volledige aanvaarding te overwegen van de aanbeveling over de betrouwbaarheid van door de lidstaten geleverde gegevens;

304.

wijst erop dat de Unie wordt beschouwd als voorloper binnen het wereldwijde milieubeleid, door milieunormen op internationaal niveau vast te stellen en beste praktijken aan te reiken voor de bescherming van het milieu en daarbij een concurrerende positie op de wereldmarkt te handhaven; wijst erop dat de Unie in haar Zevende Milieuactieprogramma het streven naar „een goed leven binnen de grenzen van onze planeet” als doelstelling voor 2050 formuleert; wijst erop dat het een van de prioriteiten is ervoor te zorgen dat „onze welvaart en onze gezonde natuurlijke omgeving te danken zijn aan een innovatieve kringloopeconomie waarin niets wordt verspild en waarin natuurlijke hulpbronnen duurzaam worden beheerd en de biodiversiteit wordt beschermd, naar waarde geschat en hersteld op manieren die de veerkracht van onze samenleving versterken”;

305.

wijst erop dat de Unie in de Richtlijn hernieuwbare energie (19) de verplichting heeft opgenomen om te waarborgen dat het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in alle vormen van vervoer in 2020 minstens 10 % bedraagt, wat alleen verwezenlijkt kan worden door een substantieel gebruik van biobrandstoffen; wijst er echter op dat de productie van biobrandstoffen zelf verband kan houden met bepaalde risico's op het gebied van grondgebruik, en dat het daarom nodig is de duurzaamheid ervan te waarborgen;

306.

benadrukt dat het opzetten van een doeltreffend en betrouwbaar systeem voor certificering van duurzame biobrandstoffen een belangrijke stap is in de richting van de verwezenlijking van de beleidsprioriteiten die zijn vastgelegd in het Zevende Milieuactieprogramma; wijst erop dat de duurzaamheid van biobrandstoffen wordt gecertificeerd in het kader van door de Commissie erkende vrijwillige regelingen; betreurt het feit dat de Rekenkamer concludeerde dat het duurzaamheidscertificeringssysteem van de Unie voor de duurzaamheid van biobrandstoffen niet geheel betrouwbaar is;

307.

constateert helaas dat de erkenningsprocedure van de Commissie geen rekening houdt met een aantal belangrijke vereisten ter waarborging van duurzaamheid en eerlijke handel, zoals conflicten rond grondbezit, dwangarbeid en kinderarbeid, slechte werkomstandigheden voor landbouwers, gevaren voor de gezondheid en de veiligheid en de gevolgen van indirecte veranderingen in grondgebruik, die in andere contexten als uiterst belangrijk worden beschouwd; is van mening dat het beleid van de Commissie op dit punt niet consistent is; verzoekt de Commissie haar beoordelingsprocedures op meer omvattende wijze op te zetten en deze aspecten op te nemen in haar procedure voor erkenning van de vrijwillige regelingen; verzoekt de Commissie voor te schrijven dat in het kader van vrijwillige regelingen eenmaal per jaar relevante, op de certificeringsactiviteiten gebaseerde gegevens met betrekking tot bovengenoemde risico's moeten worden gerapporteerd;

308.

wijst erop dat de Commissie tot dusver twee verslagen heeft ingediend over de gevolgen van het biobrandstofbeleid van de Unie voor de sociale duurzaamheid in de Unie en derde landen en voor de beschikbaarheid van levensmiddelen tegen een betaalbare prijs; constateert helaas dat de verslagen weinig informatie en onduidelijke conclusies bevatten; verzoekt de Commissie de verslaglegging te verbeteren en het Parlement een gedetailleerde analyse te overleggen om het publiek te informeren over deze belangrijke kwesties;

309.

stelt met grote bezorgdheid vast dat de productie van biobrandstoffen ten koste kan gaan van de teelt van voedingsgewassen, dat de grootschalige aanplant van gewassen voor de productie van biobrandstof enorme gevolgen kan hebben voor de bescherming van het milieu en de volksgezondheid in de ontwikkelingslanden, bijvoorbeeld in Zuid-Amerika of Zuid-Azië, en dat dit kan leiden tot grootschalige ontbossing en afname van de traditionele landbouw, hetgeen nadelige socio-economische langetermijngevolgen heeft voor plaatselijke gemeenschappen; betreurt het feit dat de Commissie in haar verslagen geen aandacht besteedt aan ontwikkelingskwesties in bredere zin in ontwikkelingslanden; verzoekt de Commissie een consequentere en coherentere benadering te hanteren van haar beleid op het gebied van milieu, energie, ontwikkeling en aanverwante terreinen; verzoekt de Commissie met name aandacht te besteden aan de gevolgen van indirecte veranderingen in grondgebruik;

310.

stelt helaas vast dat de Commissie vrijwillige regelingen heeft erkend waarbij het ontbreekt aan passende controleprocedures om te waarborgen dat biobrandstoffen uit afval daadwerkelijk uit afval afkomstig zijn of dat de teelt in de Unie van gewassen voor biobrandstoffen aan de EU-milieuvoorschriften voor landbouw voldoet; verzoekt de Commissie na te gaan of EU-producenten van grondstoffen voor biobrandstof aan de EU-milieuvoorschriften voor landbouw voldoen; verzoekt de Commissie in voldoende mate de oorsprong aan te tonen van afvalstoffen en residuen die voor de productie van biobrandstoffen worden gebruikt;

311.

stelt bezorgd vast dat sommige erkende regelingen niet voldoende transparant waren of een bestuursstructuur kenden die enkel was samengesteld uit vertegenwoordigers van een gering aantal marktdeelnemers; verzoekt de Commissie te waarborgen dat de vrijwillige regelingen niet gepaard gaan met belangenverstrengelingen en te zorgen voor doeltreffende communicatie met andere belanghebbenden;

312.

verzoekt de Commissie de transparantie van de vrijwillige regelingen en de marktdeelnemers verder te waarborgen door voor te schrijven dat in het kader van de regelingen een officiële website wordt opgezet waarop openbaar toegankelijke gedetailleerde informatie te vinden is over de vrijwillige regelingen, de certificeringsprocedures, het aangestelde personeel, verstrekte certificaten, controleverslagen, klachten en de marktdeelnemers waarmee wordt samengewerkt;

313.

stelt bezorgd vast dat de Commissie geen toezicht uitoefent op de werking van erkende vrijwillige regelingen en dus geen waarborgen kan verkrijgen ten aanzien van de kwaliteit van de certificeringen; stelt helaas vast dat er geen specifieke klachtenregeling is, zodat de Commissie niet kan nagaan of de klachten correct worden behandeld; verzoekt de Commissie een toezichtsysteem in te voeren om vast te stellen of de certificeringsprocedures van de vrijwillige regelingen overeenstemmen met de normen die ter erkenning worden voorgelegd; verzoekt de Commissie voor te schrijven dat voor de vrijwillige regelingen transparante, gebruikersvriendelijke, informatieve en toegankelijke klachtenregelingen worden opgezet die toegankelijk zijn via hun websites; verzoekt de Commissie toezicht te houden op de klachtenregelingen en zo nodig actie te ondernemen;

314.

is verheugd dat de Commissie richtsnoernota's heeft opgesteld met betrekking tot de vrijwillige regelingen, die bijdragen aan de bevordering van goede praktijken en grotere doeltreffendheid, maar wijst erop dat de nota's niet bindend zijn en niet volledig zijn uitgevoerd; verzoekt de Commissie de richtsnoernota's voor de vrijwillige regelingen bindend te maken, om zo te waarborgen dat aan de vereisten wordt voldaan;

315.

wijst erop dat de lidstaten ervoor verantwoordelijk zijn dat de aan de Commissie gerapporteerde statistieken betreffende duurzame biobrandstoffen betrouwbaar zijn, maar dat het risico bestaat op overschatting van de statistieken; verzoekt de Commissie voor te schrijven dat de lidstaten hun statistieken onderbouwen met passend bewijsmateriaal, bijvoorbeeld in de vorm van een certificaat of verklaring, afgegeven door de entiteit die met de verzameling van gegevens over duurzame biobrandstoffen is belast en het naar de nationale autoriteit stuurt, die het vervolgens doorstuurt naar Eurostat;

316.

herhaalt dat de gegevens die de lidstaten indienen, vanwege de uiteenlopende definities vaak niet onderling vergelijkbaar zijn, waardoor het vrijwel onmogelijk is de daadwerkelijke situatie te bepalen; verzoekt de Commissie een geharmoniseerde definitie vast te stellen van afvalstoffen die niet eerder in de lijst van de Richtlijn hernieuwbare energie zijn opgenomen en die worden gebruikt voor de productie van geavanceerde biobrandstoffen in installaties die reeds bestonden vóór de vaststelling van Richtlijn (EU) 2015/1513 van het Europees Parlement en de Raad (20) tot wijziging van de Richtlijn hernieuwbare energie;

317.

stelt bezorgd vast dat het gevaar van fraude toeneemt door de specifieke waarde (dubbeltelling) van biobrandstoffen op basis van afval en residuen; benadrukt dat er behoefte is aan een dialoog tussen de Commissie en de lidstaten over het toezicht en de fraudepreventie; verzoekt de Commissie de aanzet te geven voor een dergelijke dialoog;

318.

verwelkomt het in het verslag van de Rekenkamer genoemde voorbeeld van een vrijwillige regeling, waarbij hoge normen worden gehanteerd voor duurzame productie die er niet alleen op gericht zijn om milieuschade te voorkomen, met inbegrip van de bescherming van bodem, water en lucht, maar ook om goede werkomstandigheden en de bescherming van de gezondheid van de medewerkers op landbouwbedrijven te waarborgen, en de mensenrechten, arbeidsrechten en landrechten te eerbiedigen; beschouwt dit als een voorbeeld van een goede praktijk; verzoekt de Commissie te overwegen een platform voor de vrijwillige regelingen op te richten waar optimale praktijken kunnen worden uitgewisseld;

Deel XXIV —   Speciaal verslag nr. 19/2016 van de Rekenkamer getiteld „Uitvoering van de EU-begroting via financieringsinstrumenten — lessen die uit de programmeringsperiode 2007-2013 moeten worden getrokken”

319.

is verheugd over de bevindingen en aanbevelingen die zijn opgenomen in het verslag van de Rekenkamer;

320.

betreurt het feit dat in het algemene overzicht van de financieringsinstrumenten geen succesvolle acties ter verbetering van de investeringen in de Unie konden worden beschreven; stelt vast dat in de eerste plaats de Commissie, alsook de lidstaten, grotere risico's hebben genomen, en betreurt het feit dat de particuliere sector daar nauwelijks aan heeft deelgenomen;

321.

wijst erop dat de beheerskosten en -vergoedingen hoog waren in vergelijking met de daadwerkelijke financiële steun aan de uiteindelijke begunstigden; stelt voor belastingplafonds voor financiële tussenpersonen vast te stellen; wijst erop dat de grootte van het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Europees Sociaal Fonds moet worden herzien om, waar dat mogelijk is, te profiteren van de aanzienlijke kostenbesparingen bij de aanwending van deze fondsen;

322.

is van mening dat de Commissie in de juiste positie is om extra richtsnoeren te verstrekken aan de lidstaten over de wijze waarop deze financieringsinstrumenten binnen de lidstaten of op het niveau van de Unie (met direct of indirect beheer door de Commissie) moeten worden opgezet; onderstreept dat het belangrijk is ervoor te zorgen dat financiële instrumenten niet voor onaanvaardbare belastingontwijkingsconstructies worden gebruikt;

323.

is bezorgd over het feit dat in sommige gevallen fiscale rulings zijn gebruikt om financieringsinstrumenten aantrekkelijker te maken voor investeerders uit de particuliere sector; betreurt het feit dat de Commissie van oordeel is dat voorafgaande belastingovereenkomsten niet per se strijdig met haar eigen beleid kunnen worden geacht; vraagt de Commissie te voorkomen dat enige vorm van fiscale ruling wordt gegeven met betrekking tot het gebruik van een financieel instrument van de Unie;

324.

deelt de mening dat bij het opzetten van de financieringsinstrumenten voor Europese structuur- en investeringsfondsen rekening moet worden gehouden met de lessen die uit de gecontroleerde programmeringsperiode (2007-2013) zijn getrokken; is met name van oordeel dat de voorstellen eerder gericht moeten zijn op prestaties en resultaten dan op loutere naleving; is van mening dat de projecten meer waarde moeten toevoegen aan de regionale specialisatie en economische ontwikkeling van Europese regio's;

325.

betreurt het feit dat de rechtsgrond in de vorige periode de lidstaten de mogelijkheid bood om een deel van de bijdrage te bevriezen op de rekeningen van de banken en de financiële intermediairs die de middelen beheren, zonder dat ze daadwerkelijk voor de beoogde doeleinden werden gebruikt; neemt nota van de wijzigingen die de Commissie in haar afsluitingsrichtsnoeren heeft aangebracht; vraagt de Commissie de situatie actief te volgen om dergelijke praktijken te voorkomen;

326.

is van oordeel dat uit het multiplicatoreffect moet blijken in welke mate er particuliere financiering is aangetrokken met de aanvankelijke financiële bijdrage van zowel de Unie als de lidstaten; betreurt het feit dat uit de bevindingen van het speciaal verslag van de Rekenkamer blijkt dat de financieringsinstrumenten onder zowel gedeeld als gecentraliseerd beheer geen succes hadden bij het aantrekken van particulier kapitaal; is van mening dat medefinanciering van financiële instrumenten door lidstaten samen met de bijdrage van de Unie als een onderdeel van overheidsfinanciering moet worden beschouwd;

327.

verzoekt de Commissie een definitie van het hefboomeffect van financieringsinstrumenten te geven die van toepassing is op alle terreinen van de begroting van de Unie, waarin een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen het hefboomeffect van particuliere en nationale publieke bijdragen in het kader van het operationele programma en/of aanvullende particuliere of publieke kapitaalbijdragen, en waarin rekening wordt gehouden met het soort instrument dat is gebruikt; raadt de lidstaten aan zich verder in te spannen op het gebied van het verzamelen, beheren en delen van data met betrekking tot het revolverende effect van de financiële instrumenten;

328.

wijst erop dat voor toekomstige middelen uit financieringsinstrumenten van meet af aan een duidelijke en concrete raming van het hefboomeffect moet worden gegeven; verwacht van de Commissie dat zij er bij financieringsinstrumenten van het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Europees Sociaal Fonds die in de programmeringsperiode 2007-2013 vallen, voor zorgt dat de lidstaten volledige en betrouwbare gegevens verstrekken over particuliere bijdragen aan het dotatiekapitaal, zowel via de operationele programma's als in aanvulling daarop;

329.

is van mening dat de beheersautoriteiten, alvorens zij een besluit over financiële-engineeringmaatregelen voor infrastructuurprojecten nemen, ervoor moeten zorgen dat hun voorstel naar behoren wordt onderbouwd met een onafhankelijke voorafgaande evaluatie van hoge kwaliteit, op basis van een gestandaardiseerde en gezamenlijk overeengekomen methode; is het ermee eens dat de Commissie, alvorens zij de operationele programma's goedkeurt die relevante infrastructuurprojecten omvatten, moet nagaan of deze stroken met een onafhankelijke voorafgaande evaluatie, en de kwaliteit van die evaluatie moet waarborgen;

330.

beveelt de beheersautoriteiten aan om de vergoeding van de fondsbeheerder te koppelen aan de kwaliteit van de daadwerkelijk gedane investeringen, zoals gemeten door de bijdrage ervan aan de verwezenlijking van de strategische operationele programma-doelstellingen en de waarde van de middelen die terugvloeiden naar de actie vanuit door het instrument gedane investeringen;

331.

raadt een proactieve benadering en technische bijstand ter plaatse aan door de beheersautoriteiten en de instellingen van de Unie ten aanzien van een beter gebruik van financiële instrumenten in de regio's;

332.

is het er volledig mee eens dat de Commissie een vergelijkende analyse moet uitvoeren van de uitvoeringskosten van subsidies en financieringsinstrumenten (onder gecentraliseerd en gedeeld beheer) voor de programmeringsperiode 2014-2020, met het oog op de vaststelling van het werkelijke niveau ervan evenals van de invloed ervan op het behalen van de Europa 2020-doelstellingen en de twaalf thematische doelstellingen van het cohesiebeleid; merkt op dat dergelijke informatie bijzonder relevant zou zijn met het oog op het opstellen van wetsvoorstellen voor de periode na 2020; wenst dat vóór het einde van 2019 een volledige prestatie-evaluatie wordt verricht, zodat over de toekomst van deze instrumenten kan worden nagedacht;

Deel XXV —   Speciaal verslag nr. 20/2016 van de Rekenkamer getiteld „Versterking van de bestuurlijke capaciteit in Montenegro: vooruitgang, maar op veel essentiële terreinen moeten de resultaten beter”

333.

is ingenomen met het verslag van de Rekenkamer, onderschrijft de aanbevelingen daarin en moedigt de Commissie aan rekening te houden met deze aanbevelingen bij haar werkzaamheden inzake de versterking van de bestuurlijke capaciteit in Montenegro;

334.

is ingenomen met het feit dat de pretoetredingssteun van de Unie heeft bijgedragen tot de versterking van de bestuurlijke capaciteit; merkt echter op dat de vorderingen op verschillende kerngebieden erg traag zijn geweest;

335.

betreurt het feit dat de resultaten, hoewel de projecten over het algemeen de verwachte output opleverden, niet blijvend waren, en dat dit voor een deel lag aan de politieke wil van de nationale autoriteiten en externe factoren; verzoekt de Commissie voort te bouwen op de resultaten van succesvolle projecten die blijvend zijn, een kwantificeerbare meerwaarde hebben en werden uitgevoerd en gebruikt in overeenstemming met de regelgeving; verzoekt de Commissie de strategische planning te verbeteren en te zorgen voor duurzaamheid en levensvatbaarheid van de projecten door deze criteria als een duidelijke voorwaarde voor de projecten te hanteren;

336.

betreurt de geringe inzet van de nationale autoriteiten, die zijn weerslag heeft gehad op de vorderingen bij de versterking van de bestuurlijke capaciteit; verzoekt de nationale autoriteiten gevolg te geven aan de projectresultaten om de doeltreffendheid ervan te verbeteren; benadrukt dat een sterke politieke wil noodzakelijk is om de depolitisering op doeltreffende wijze aan te pakken en het overheidsbestuur in toom te houden;

337.

is ingenomen met het feit dat de projecten in de meeste gevallen goed gecoördineerd waren met andere IPA-projecten en activiteiten van andere donoren; benadrukt niettemin dat er ook gevallen waren waarin projecten slechter werden gecoördineerd, hetgeen bij sommige activiteiten tot dubbel werk leidde; verzoekt de Commissie haar activiteiten ten behoeve van Montenegro beter af te stemmen op andere projecten met meerdere begunstigden;

338.

vindt het betreurenswaardig dat in de verslagen van de Commissie onvoldoende informatie beschikbaar was om aan te tonen welke vooruitgang er was geboekt bij het versterken van de bestuurlijke capaciteit; merkt op dat in de verslagen niet altijd dezelfde overheidsinstanties gecontroleerd werden en dat de vereisten voor vaststelling van de bestuurlijke capaciteit niet altijd duidelijk waren, hetgeen de vergelijking in de tijd bemoeilijkte;

339.

is echter ingenomen met de nieuwe verslagleggingsmethode voor een jaarlijkse beoordeling in de voortgangsverslagen van 2015, waarin een betere harmonisatie van beoordelingsmaatstaven en een betere vergelijkbaarheid waarneembaar zijn; verzoekt de Commissie in de toekomst voort te bouwen op dit verslagleggingssysteem;

340.

merkt op dat de Commissie in de vorm van een politieke dialoog goed gebruik heeft gemaakt van niet-financiële instrumenten voor de ondersteuning van het hervormingsproces, maar dat essentiële kwesties onopgelost zijn gebleven;

341.

betreurt met name het feit dat op het gebied van de invoering van anticorruptiewetgeving het voorbije jaar weliswaar bepaalde resultaten zijn behaald, maar dat in de strijd tegen corruptie slechts langzaam vooruitgang wordt geboekt; benadrukt dat de gehele rechtsstaat meer resultaten moet behalen en dat daarbij bijzondere aandacht moet worden geschonken aan de versterking van de strijd tegen corruptie en georganiseerde misdaad; vraagt de Commissie de nationale autoriteiten ertoe aan te moedigen de capaciteiten op het vlak van financieel onderzoek en de bescherming van klokkenluiders te versterken;

342.

is verheugd over het feit dat het Agentschap voor corruptiebestrijding in 2016 met zijn werkzaamheden is begonnen; stelt echter vast dat corruptie nog steeds op veel gebieden voorkomt en een groot probleem blijft;

343.

stelt vast dat gedecentraliseerd projectbeheer kan leiden tot waardevolle capaciteitsopbouw in de operationele structuren vanwege gedetailleerde voorafgaande controles; stelt voorts vast dat de verspreiding van in de IPA-structuren geconcentreerde kennis van goede praktijken op het gebied van projectbeheer naar de andere onderdelen van het openbaar bestuur die op hetzelfde terrein actief zijn, tot doeltreffende resultaten zou kunnen leiden; verzoekt de Commissie deze mogelijkheden te benutten om de doeltreffendheid van de capaciteitsopbouw in Montenegro een impuls te geven, en om de nationale autoriteiten aan te moedigen goede praktijken te gebruiken voor capaciteitsopbouw;

344.

merkt op dat Montenegro wordt beschouwd als het land dat in deze regio het verst gevorderd is met zijn toetredingsprocedure; benadrukt dat de Unie een doorslaggevende rol heeft gespeeld in het land. merkt echter op dat Montenegro onlangs is getroffen door politieke onrust en polarisatie, en door een in toenemende mate gespannen strijd om invloed tussen Rusland en de NAVO, waartoe het land in 2017 zal toetreden; verzoekt de Commissie daarom de politieke dialoog met de nationale autoriteiten voort te zetten, teneinde tot compromissen te komen tussen de regering en de oppositie;

Deel XXVI —   Speciaal verslag nr. 22/2016 van de Rekenkamer getiteld „Bijstandsprogramma's van de EU voor de ontmanteling van nucleaire installaties in Litouwen, Bulgarije en Slowakije: enige vooruitgang geboekt sinds 2011, maar cruciale uitdagingen in het verschiet”

345.

is ingenomen met de specifieke werkzaamheden van de Rekenkamer op het gebied van ontmanteling van kerncentrales, zoals blijkt uit dit verslag en het speciaal verslag van 2011 (21);

346.

steunt de aanbevelingen van de Rekenkamer, die de Commissie voor het merendeel volledig heeft aanvaard;

347.

herinnert eraan dat de Commissie begrotingscontrole sinds 2012 bijzondere belangstelling toont voor het thema nucleaire ontmanteling, en daarom in 2012, 2013 en 2014 onderzoeksmissies naar de drie kerncentrales heeft georganiseerd;

348.

benadrukt dat nucleaire veiligheid van cruciaal belang is, niet alleen voor de betrokken lidstaten, maar ook voor de bevolking van de overige lidstaten van de Unie en haar nabuurschap;

349.

benadrukt dat in Litouwen het verwijderen en veilig tijdelijk opslaan van de brandstofstaven van reactor twee prioriteit moet krijgen;

350.

herinnert eraan dat een van de voornaamste redenen voor de vertragingen in Litouwen was dat technische en commerciële meningsverschillen tussen nationale autoriteiten en externe contractanten jarenlang onopgelost bleven; meent dat er projectmanagementteams moeten worden aangewezen om te voorkomen dat een dergelijk probleem het ontmantelingsproces belemmert; vraagt de Commissie of er dergelijke projectmanagementteams bestaan in de drie betrokken lidstaten;

351.

herinnert de Commissie eraan dat de Slowaakse Rekenkamer in 2015 een audit van JAVYS (22) had gepland; vraagt in kennis te worden gesteld van de bevindingen van deze audit; dringt er in dit verband bij de bevoegde Bulgaarse en Litouwse autoriteiten op aan een audit te verrichten naar de ontmantelingsprocessen in Ignalina en Kozloduy;

352.

is bezorgd over de vertragingen bij werkzaamheden aan installaties voor de opslag van laag- en middelradioactief afval; verzoekt de Commissie de bevoegde commissie van het Parlement te informeren over de voortgang;

353.

verzoekt de Commissie zijn bevoegde commissie te informeren over de inspanningen om het financieringstekort op te lossen, met name in Litouwen;

354.

herinnert eraan dat de ontmantelingskosten in de drie lidstaten, met inbegrip van hoogradioactief afval en de berging van gebruikte splijtstof, volgens de raming van de Rekenkamer 11 388 miljoen EUR bedragen; is van mening dat de ontmantelingskosten niet de kosten voor hoogradioactief afval en de berging van gebruikte splijtstof mogen omvatten, omdat deze onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten vallen en door nationale fondsen moeten worden gedekt;

355.

verzoekt de Commissie samen met de drie betrokken lidstaten een verslag op te stellen over de huidige status van het beheer van de gebruikte splijtstof en het radioactief afval dat vrijkomt bij de ontmanteling van de drie kerncentrales;

356.

verzoekt de Commissie samen te werken met de lidstaten om mogelijkheden te onderzoeken voor het aanwijzen geologische opslagplaatsen voor hoogradioactief afval;

357.

benadrukt dat het sluiten van Ignalina een voorwaarde was die de Unie voor de toetreding van Litouwen had gesteld in ruil voor hulp van de Unie bij de sluiting en ontmanteling ervan en de verzachting van de maatschappelijke en economische gevolgen, zoals vastgelegd in Protocol nr. 4 bij de Akte van toetreding; merkt op dat Litouwen aan zijn verplichtingen heeft voldaan wat betreft het sluiten van de nucleaire reactoren van Ignalina volgens het overeengekomen schema; is bezorgd over de vertragingen bij de ontmanteling ervan en stelt derhalve een grondigere controle van het betreffende proces door autoriteiten van de Unie voor;

358.

brengt in herinnering dat de nucleaire veiligheid van cruciaal belang is voor de bevolking van de gehele Unie en dringt erop aan, rekening houdend met de aanbevelingen van de Rekenkamer met betrekking tot de voortzetting van de financiering, dat de Commissie een zorgvuldige evaluatie uitvoert van de noodzaak tot voortzetting van de specifieke financieringsprogramma's voor de ontmanteling van nucleaire installaties in Litouwen, Bulgarije en Slowakije na 2020; benadrukt dat elke mogelijke door de Commissie voorgestelde nieuwe financiering door de Unie na 2020 voor de ontmanteling van nucleaire installaties in de drie lidstaten gepaard moet gaan met duidelijke regels en de juiste stimulansen om ontmanteling na te streven met efficiëntere controlemechanismen, met betrekking tot zowel financiering als tijdsplanning, waarbij de noodzaak van een doeltreffend gebruik van de financiële middelen van de Unie onderstreept wordt;

359.

verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat alle toekomstige kosten in verband met de ontmanteling van nucleaire installaties en de definitieve berging van gebruikte splijtstof naar behoren worden geregistreerd en berekend in overeenstemming met internationale normen en de regelgeving van de Unie;

360.

doet een beroep op de Commissie actieplannen van de drie landen te beoordelen met het oog op voorstellen voor gemeenschappelijke aanbestedingen voor gelijkaardige projecten, met name op het gebied van consultancy en het ontwerp van opslagplaatsen voor afval;

361.

verzoekt de Commissie het ontmantelingsproces in Litouwen, Bulgarije en Slowakije te beoordelen, met inbegrip van het kostenefficiënte gebruik van de financiële bijstand van de EU in de periode 2007-2013;

362.

verzoekt de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling om een audit van de werking van de steunfondsen voor ontmanteling tussen 2007 en 2013;

363.

is bezorgd over de bevinding van de Rekenkamer dat de beoordeling door de Commissie van de financieringsplannen en gedetailleerde ontmantelingsplannen voor de financieringsperiode 2014-2020, d.w.z. van respectievelijk de tweede en de derde ex-antevoorwaarde (23), ontoereikend was; vraagt wie de financiële verantwoordelijkheid draagt voor deze tekortkoming van de Commissie; wenst in dit verband op de hoogte te worden gehouden van het voltooide actieplan om de vastgestelde tekortkomingen te verhelpen;

Deel XXVII —   Speciaal verslag nr. 23/2016 van de Rekenkamer getiteld „Zeevervoer in de EU in woelige wateren: veel ondoeltreffende en niet-duurzame investeringen”

364.

is ingenomen met het verslag van de Rekenkamer en staat achter de daarin opgenomen aanbevelingen;

365.

is verheugd over het feit dat het zeevervoer in de Unie de afgelopen tien jaar is toegenomen, ondanks de aanzienlijke verschillen tussen de lidstaten voor wat betreft havengebruik;

366.

benadrukt dat het haveninvesteringsbeleid in de lidstaten wordt vastgesteld overeenkomstig de op nationaal niveau genomen politieke besluiten die kunnen afwijken van de EU-strategie, die tevens door diezelfde lidstaten wordt vastgesteld; is van mening dat het de primaire rol van de Commissie zou moeten zijn ervoor te zorgen dat nationale acties ter financiering van infrastructuur in de Unie stroken met het vervoersbeleid van de Unie en deze in overeenstemming te brengen met EU-strategieën; betreurt het feit dat de Commissie niet alle instrumenten tot haar beschikking heeft voor het tot stand brengen van deze overeenstemming;

367.

erkent dat investeringen in haveninfrastructuur langetermijninvesteringen zijn; betreurt het feit dat het rendement van de investeringen in de meeste gevallen evenwel laag is en lang op zich laat wachten;

368.

betreurt het feit dat nationale strategieën voor havenontwikkeling weliswaar meestal voorhanden zijn, maar dat deugdelijke uitvoeringsplannen en coördinatie punten van zorg blijven;

369.

maakt zich ernstig zorgen over het feit dat de Rekenkamer een gebrek aan verslaglegging over de geaggregeerde capaciteit heeft geconstateerd evenals onbetrouwbare verslaglegging over de beschikbare capaciteit;

370.

betreurt het feit dat de lidstaten geen gegevens over de capaciteit van de kernhavens verstrekken, hetgeen een belemmering vormt voor het toezichtvermogen van de Commissie; benadrukt dat het belangrijk is dat de situatie verbetert zodat de Commissie een EU-breed havenontwikkelingsplan kan voorstellen; verzoekt de Commissie een duidelijk rapportagesysteem in te voeren voor gegevens van lidstaten;

371.

is van mening dat de coördinatie tussen de Europese Investeringsbank en de diensten van de Commissie kan worden verbeterd door middel van betere samenwerking en transparantere procedures;

Deel XXVIII —   Speciaal verslag nr. 25/2016 van de Rekenkamer getiteld „Het landbouwpercelen-identificatiesysteem: een nuttig instrument om de subsidiabiliteit van landbouwgrond te bepalen, maar het beheer ervan zou verder kunnen worden verbeterd”

372.

beveelt aan dat de lidstaten zich in de huidige GLB-periode meer inspannen om, op basis van een gekwantificeerde kosten-batenanalyse en een beoordeling van de risico's, de betrouwbaarheid van de gegevens van het landbouwpercelenidentificatiesysteem (LPIS) te vergroten door middel van tijdige en grondig uitgevoerde actualiseringen van het systeem; stelt dat de lidstaten die van deze optie gebruikmaken, gezien de complexiteit van de pro-ratabeoordeling, in de huidige GLB-periode verdere inspanningen moeten leveren om een pro-ratacatalogus te ontwikkelen met duidelijke criteria voor omschrijving en beoordeling, en aanvullende technische instrumenten te gebruiken om de objectiviteit van orthobeeldanalyses te vergroten en de reproduceerbaarheid te verzekeren; adviseert dat lidstaten ook de mogelijkheid overwegen om, voor zover dit haalbaar en kosteneffectief is, gegevens over eigendom en recht op gebruik in hun LPIS op te nemen;

373.

adviseert dat de lidstaten, met steun van de Commissie, in de huidige GLB-periode een kader ontwikkelen en opzetten voor de evaluatie van de kosten van het beheren en actualiseren van hun LPIS; stelt dat dit de lidstaten in staat zou moeten stellen de prestaties van hun LPIS en de kosteneffectiviteit van de systeemverbeteringen te meten;

374.

beveelt aan dat de lidstaten ervoor zorgen dat zij, met behulp van hun LPIS, ecologische aandachtsgebieden, blijvend grasland en nieuwe categorieën grond op betrouwbare wijze identificeren, registreren en doeltreffend monitoren; adviseert dat ze ook een kosten-batenanalyse maken indien alle landschapselementen die beschermd worden in het kader van cross compliance of agromilieuregelingen, in hun LPIS worden opgenomen met het oog op verdere versterking van de monitoring en bescherming van deze elementen die gunstig zijn voor het milieu en de biodiversiteit;

375.

beveelt aan dat de Commissie het huidige wettelijk kader aan een nieuw onderzoek onderwerpt teneinde sommige LPIS-gerelateerde regels voor de volgende GLB-periode te vereenvoudigen en te stroomlijnen, bijvoorbeeld door te heroverwegen of de stabiliteitsdrempel van 2 % en de 100-bomenregel noodzakelijk zijn;

376.

adviseert dat de Commissie vóór de aanvang van de kwaliteitsbeoordeling voor 2017 een kosten-batenanalyse verricht om na te gaan of de representativiteit van de steekproeven voor de kwaliteitsbeoordeling verbeterd kan worden zodat er een betere dekking van de populatie percelen in het LPIS kan worden bereikt;

377.

beveelt aan dat de Commissie vanaf 2016 de monitoring van kwaliteitsbeoordelingsresultaten verbetert door inconsistenties in de verslaglegging van de kwaliteitsbeoordeling te analyseren en er gevolg aan te geven, door feedback te geven aan de lidstaten en ervoor te zorgen dat corrigerende actieplannen zo nodig worden voorbereid en uitgevoerd; verzoekt de Commissie voor elke lidstaat en elk type referentieperceel ook een gedetailleerde jaarlijkse trendanalyse uit te voeren zodat potentiële problemen op tijd kunnen worden ontdekt;

Deel XXIX —   Speciaal verslag nr. 26/2016 van de Rekenkamer getiteld „Het blijft een uitdaging om cross-compliance doeltreffender en eenvoudiger te maken”

378.

beveelt aan dat de Commissie in het kader van de effectbeoordeling voor het GLB na 2020 onderzoekt hoe zij haar indicatoren voor de beoordeling van de prestaties van cross-compliance verder kan ontwikkelen; beveelt tevens aan dat de Commissie onderzoekt hoe zij in haar indicatoren rekening kan houden met de mate van naleving door landbouwers van de cross-complianceregels, ter verbetering van de toepassing en ter handhaving van milieunormen in de landbouw om zo de samenhang van het GLB te waarborgen;

379.

beveelt aan dat de Commissie, om er zeker van te zijn dat de genoemde problemen zich niet opnieuw zullen voordoen, in overeenstemming met lokale territoriale behoeften uiteenlopende eisen overweegt; stelt voorts dat de betalingsniveaus meer moeten worden toegespitst op de eisen die aan landbouwers worden gesteld, om zo specifieke milieuproblematiek aan te kunnen pakken en de landbouwers te compenseren voor de restricties die ze tegelijkertijd opgelegd hebben gekregen;

380.

beveelt aan dat de Commissie voortaan het delen van informatie over niet-naleving van de randvoorwaarden tussen de betrokken diensten zal verbeteren om ze te helpen de redenen voor inbreuken op te sporen en passende maatregelen te treffen om deze aan te pakken;

381.

verzoekt de Commissie te overwegen om voor het GLB na 2020 de regels inzake ter plaatse verrichte cross-compliancecontroles te verbeteren en de lidstaten op te roepen de bestaande administratieve controles efficiënt uit te voeren door alle relevante beschikbare informatie te gebruiken; is van oordeel dat hierdoor alle belangrijke controlepunten doelgerichter kunnen worden aangepakt;

382.

beveelt aan dat de Commissie in het kader van de effectbeoordeling voor het GLB na 2020 haar ervaringen met deze twee systemen die met vergelijkbare milieudoelstellingen werken (goede landbouw- en milieuconditienormen en vergroening) beoordeelt met het oog op de bevordering van een verdere onderlinge synergie; stelt dat bij deze analyse rekening moet worden gehouden met criteria zoals het milieueffect van de normen en de mate van naleving door landbouwers in het verleden;

383.

moedigt de Commissie aan na het verslag over de prestaties van het GLB dat eind 2018 moet worden ingediend een methode te ontwikkelen om de kosten van cross-compliance te meten;

384.

stelt voor kwalitatieve indicatoren en concretere doelstellingen voor cross-compliancemaatregelen vast te stellen; beveelt een gemakkelijke, snelle en vereenvoudigde toepassingsmethode voor begunstigden aan;

385.

beveelt aan dat de Commissie voor het GLB na 2020 aanspoort tot een meer geharmoniseerde toepassing van sancties op EU-niveau, en wel door de begrippen ernst, omvang, permanent karakter, herhaling en opzettelijkheid verder te verduidelijken, maar ook door rekening te houden met de specifieke omstandigheden in de verschillende lidstaten; stelt dat om deze doelstelling te bereiken minimumvoorwaarden op EU-niveau moeten worden ingevoerd;

386.

is van mening dat, voor de periode 2014-2020 en daarna, uit de ervaringen die zijn opgedaan in de periode 2007-2013 kan worden geleerd dat de indicatoren de werkelijke resultaten van de uitvoering van cross-compliance moeten beoordelen;

Deel XXX —   Speciaal verslag nr. 27/2016 van de Rekenkamer getiteld „Governance bij de Europese Commissie — goede praktijken?”

387.

beveelt aan dat de Commissie, wanneer zij beslist goede praktijken niet te volgen, haar redenen daarvoor toelicht, zoals Europese organisaties van openbaar belang verplicht zijn te doen; beveelt eveneens aan dat zij daarbij sterk de nadruk legt op resultaten en degelijk lering trekt uit opgedane ervaringen;

388.

beveelt aan dat de Commissie:

a)

de dienst Interne Audit verzoekt om meer auditwerkzaamheden uit te voeren met betrekking tot governancekwesties op hoog niveau;

b)

het proces voor de afstemming van haar internecontrolekader op de beginselen van COSO 2013 afrondt;

c)

de publicatie van de jaarrekening verder vervroegt;

d)

informatie die reeds is opgenomen in allerlei bestaande verslagen, onder de verantwoordelijkheid van haar voorzitter samenvoegt in één verantwoordingsverslag of een serie verslagen, met daarin niet alleen de jaarrekening, maar ook de volgende elementen:

een governanceverklaring;

een bespreking van de operationele en strategische risico's;

een verslag over niet-financiële prestaties;

informatie over activiteiten die in de loop van het jaar hebben plaatsgevonden en over de verwezenlijking van beleidsdoelstellingen;

een verslag over de rol en conclusies van het auditcomité, en

een verklaring over de houdbaarheid van de begroting op middellange en lange termijn, waarbij, waar passend, wordt verwezen naar informatie in andere verslagen;

e)

dit ene verantwoordingsverslag of deze serie verslagen presenteert voor de controle van de rekeningen: meent dat dit verslag of deze verslagen analytisch, beknopt, gemakkelijk te begrijpen en toegankelijk moet(en) zijn voor auditors, werknemers en burgers in de Unie, waarbij de internationale normen voor jaarrekeningen en het gebruik van goede praktijken strikt worden gevolgd;

f)

als onderdeel van de jaarrekening of begeleidende informatie een geschat foutenpercentage publiceert op basis van een consistente methodologie, en belanghebbenden, waaronder het Parlement, betrekt bij elke stap voor het kiezen van de statistische methode om fouten te schatten; meent dat de methode duidelijk en consistent moet zijn;

g)

haar governanceregelingen regelmatig actualiseert en publiceert en haar keuze van structuren en processen toelicht met betrekking tot het door haar gekozen kader;

h)

het comité follow-up audit omzet in een auditcomité dat grotendeels bestaat uit onafhankelijke, externe leden, en het mandaat ervan uitbreidt tot risicobeheer, financiële verslaglegging en het werk en de resultaten van eenheden die belast zijn met verificaties achteraf en auditdirectoraten;

389.

Het Europees Parlement benadrukt dat:

a)

governance op hoog niveau van internationale organisaties gebaseerd moet zijn op een bedrijfsmodel en transparant, verantwoordingsplichtig, verantwoordelijk en vooral efficiënt moet zijn;

b)

governance op hoog niveau zich moet aanpassen aan een snel veranderende wereld, en zich verder moet ontwikkelen en mogelijke uitdagingen moet detecteren vóór ze een probleem worden;

c)

horizontale en verticale betrekkingen tussen de verschillende structuren van de Commissie duidelijk en traceerbaar moeten zijn; de voortzetting van het proces van de vermindering van de administratieve lasten een absolute vereiste is; een betere coördinatie tussen de verschillende structuren eveneens wordt aanbevolen;

d)

de resultaten in de lidstaten van de jaarlijkse governance zichtbaarder moeten zijn; degelijke gegevens die openbaar worden gemaakt en efficiënt worden gepresenteerd belangrijke beslissingen kunnen ondersteunen;

e)

degelijke evaluatie vooraf, achteraf en tussentijds moet waarborgen dat elke euro die wordt uitgegeven goed is besteed; het document informatie moet verstrekken over de toepasselijke kosten en baten van alle uitgaven, teneinde de betrokkenheid te vergroten;

f)

het strategisch gebruik van overheidsopdrachten moet worden bevorderd: de lidstaten jaarlijks ongeveer 14 % van hun begroting besteden aan de aanschaf van diensten, werkzaamheden en leveringen; overheidsopdrachten kunnen en moeten worden gebruikt als een belangrijk instrument voor de verwezenlijking van de Europa 2020-doelstellingen;

Deel XXXI —   Speciaal verslag nr. 28/2016 van de Rekenkamer getiteld „De aanpak van ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid in de EU: belangrijke stappen gezet, maar er moet meer worden ondernomen”

390.

verwelkomt het verslag van de Rekenkamer, steunt de daarin opgenomen aanbevelingen, en moedigt de Commissie aan deze aanbevelingen ter harte te nemen bij het nemen van verdere stappen om ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid in de Unie aan te pakken;

391.

herhaalt de aanbeveling van de Rekenkamer dat de lessen die uit de eerste verslagleggingscyclus zijn getrokken, moeten worden toegepast vóór de opstelling van het volgende verslag; is van oordeel dat het proces op consistente wijze moet worden toegepast in alle lidstaten om te waarborgen dat de toekomstige verslaglegging nauwkeurig is;

392.

wijst op de vooruitgang die is geboekt sinds de gezondheidsstrategie 2008-2013, maar benadrukt dat de strategische controle moet worden uitgebreid en verbeterd;

393.

steunt de aanbeveling van de Rekenkamer dat het Gezondheidsbeveiligingscomité een strategisch plan opstelt om de operationele en strategische uitdagingen waar het mee te maken heeft aan te pakken;

394.

wijst erop dat het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding geen formeel proces kent om doeltreffend te reageren op verzoeken om bijstand; is van mening dat een dergelijke situatie onacceptabel is;

395.

beveelt aan dat de verschillende diensten van de Commissie met taken op het gebied van gezondheid en het directoraat-generaal Gezondheid en Voedselveiligheid een meer gestructureerde, gedetailleerde aanpak voor coördinatie vaststellen;

396.

betreurt het feit dat de lidstaten niet zijn overgegaan tot de gezamenlijke aankoop van het vaccin voor de grieppandemie, en wijst erop dat griep jaarlijks omvangrijke gevolgen heeft voor de gezondheidsdiensten van de lidstaten; is van mening dat een gecoördineerd optreden van alle lidstaten ten goede zou komen aan de gezondheid van burgers in de Unie en de kosten zou verlagen;

397.

verzoekt de Commissie, de lidstaten en het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding samen te werken aan de verdere ontwikkeling van het systeem voor vroegtijdige waarschuwing en maatregelen; onderstreept dat het noodzakelijk is dat een dergelijk systeem, waarvan op grote schaal gebruik is gemaakt, wordt gemoderniseerd met het oog op nieuwe technologieën om een zo goed mogelijk gebruik ervan te waarborgen;

398.

verzoekt zijn voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).


(1)  PB L 69 van 13.3.2015.

(2)  PB C 380 van 14.10.2016, blz. 1.

(3)  PB C 375 van 13.10.2016, blz. 1.

(4)  PB C 380 van 14.10.2016, blz. 147.

(5)  Aangenomen teksten van die datum, P8_TA(2017)0143 (zie bladzijde 26 van dit Publicatieblad).

(6)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(7)  Richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (PB L 135 van 30.5.1991, blz. 40).

(8)  Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PB L 376 van 27.12.2006, blz. 36).

(9)  Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid („diergezondheidswetgeving”) (PB L 84 van 31.3.2016, blz. 1).

(10)  Verordening (EU) nr. 913/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2010 inzake het Europese spoorwegnet voor concurrerend goederenvervoer (PB L 276 van 20.10.2010, blz. 22).

(11)  Richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming (PB L 180 van 19.7.2000, blz. 22).

(12)  Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (PB L 303 van 2.12.2000, blz. 16).

(13)  Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PB L 158 van 30.4.2004, blz. 77).

(14)  Kaderbesluit 2008/913/JBZ van de Raad van 28 november 2008 betreffende de bestrijding van bepaalde vormen en uitingen van racisme en vreemdelingenhaat door middel van het strafrecht (PB L 328 van 6.12.2008, blz. 55).

(15)  Resolutie van het Europees Parlement van 9 maart 2011 over de EU-strategie voor de integratie van de Roma (PB C 199 E van 7.7.2012, blz. 112).

(16)  PB C 378 van 24.12.2013, blz. 1.

(17)  Zie bijlage III bij Speciaal verslag nr. 14/2016, blz. 74-76.

(18)  Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65).

(19)  Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 16).

(20)  Richtlijn (EU) 2015/1513 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 tot wijziging van Richtlijn 98/70/EG betreffende de kwaliteit van benzine en dieselbrandstof en tot wijziging van Richtlijn 2009/28/EG ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PB L 239 van 15.9.2015, blz. 1).

(21)  Speciaal verslag nr. 16/2011 over de financiële steun van de EU voor de ontmanteling van kerncentrales in Bulgarije, Litouwen en Slowakije: resultaten en uitdagingen voor de toekomst.

(22)  Jadrové vyrad'ovacia spoločnost” (JAVYS): de eigenaar van de kerncentrale die verantwoordelijk is voor de ontmanteling van de kerncentrale van Bohunice.

(23)  Zie COM(2011) 783, Verordeningen (Euratom) nr. 1368/2013 (PB L 346 van 20.12.2013, blz. 1) en (Euratom) nr. 1369/2013 (PB L 346 van 20.12.2013, blz. 7) van de Raad en Uitvoeringsbesluit van de Commissie C(2014) 5449.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/101


BESLUIT (EU, Euratom) 2017/1609 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Uitvoerend Agentschap onderwijs, audiovisuele media en cultuur voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015 (1),

gezien de geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015 (COM(2016) 475 — C8-0269/2016) (2),

gezien de definitieve jaarrekening van het Uitvoerend Agentschap onderwijs, audiovisuele media en cultuur voor het begrotingsjaar 2015 (3),

gezien het verslag van de Commissie betreffende de follow-up van de kwijting voor het begrotingsjaar 2014 (COM(2016) 674) en de bijbehorende werkdocumenten van de diensten van de Commissie (SWD(2016) 338 en SWD(2016) 339),

gezien het jaarverslag van de Commissie aan de kwijtingsautoriteit over de in 2015 uitgevoerde interne controles (COM(2016) 628) en het bijbehorende werkdocument van de diensten van de Commissie (SWD(2016) 322),

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Uitvoerend Agentschap onderwijs, audiovisuele media en cultuur betreffende het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van het Agentschap (4),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (5) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 over de aan de uitvoerende agentschappen te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05874/2017 — C8-0038/2017),

gezien de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (6), en met name de artikelen 62, 164, 165 en 166,

gezien Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad van 19 december 2002 tot vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen waaraan bepaalde taken voor het beheer van communautaire programma's worden gedelegeerd (7), en met name artikel 14, lid 3,

gezien Verordening (EG) nr. 1653/2004 van de Commissie van 21 september 2004 houdende een model voor het financieel reglement van de uitvoerende agentschappen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad tot vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen waaraan bepaalde taken voor het beheer van communautaire programma's worden gedelegeerd (8), en met name artikel 66, eerste en tweede alinea,

gezien Uitvoeringsbesluit 2013/776/EU van de Commissie van 18 december 2013 tot oprichting van het Uitvoerend Agentschap onderwijs, audiovisuele media en cultuur en tot intrekking van Besluit 2009/336/EG (9),

gezien artikel 93 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en de adviezen van de overige betrokken commissies (A8-0150/2017),

A.

overwegende dat de Commissie overeenkomstig artikel 17, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie de begroting uitvoert en de programma's beheert en dit overeenkomstig artikel 317 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie in samenwerking met de lidstaten doet onder haar eigen verantwoordelijkheid en overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer;

1.

verleent de directeur van het Uitvoerend Agentschap onderwijs, audiovisuele media en cultuur kwijting voor de uitvoering van de begroting van het uitvoerend agentschap voor het begrotingsjaar 2015;

2.

formuleert zijn opmerkingen in de resolutie die een integrerend deel uitmaakt van de besluiten tot het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling III — Commissie en uitvoerende agentschappen, en in zijn resolutie van 27 april 2017 over de speciale verslagen van de Rekenkamer in het kader van de verlening van kwijting aan de Commissie voor het begrotingsjaar 2015 (10);

3.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit, het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling III — Commissie, en de resolutie die een integrerend deel uitmaakt van deze besluiten, te doen toekomen aan de directeur van het Uitvoerend Agentschap onderwijs, audiovisuele media en cultuur, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB L 69 van 13.3.2015.

(2)  PB C 380 van 14.10.2016, blz. 1.

(3)  PB C 417 van 11.11.2016, blz. 2.

(4)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 51.

(5)  PB C 380 van 14.10.2016, blz. 147.

(6)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(7)  PB L 11 van 16.1.2003, blz. 1.

(8)  PB L 297 van 22.9.2004, blz. 6.

(9)  PB L 343 van 19.12.2013, blz. 46.

(10)  Aangenomen teksten van die datum, P8_TA(2017)0144 (zie bladzijde 66 van dit Publicatieblad).


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/103


BESLUIT (EU, Euratom) 2017/1610 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Uitvoerend Agentschap voor kleine en middelgrote ondernemingen voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015 (1),

gezien de geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015 (COM(2016) 475 — C8-0269/2016) (2),

gezien de definitieve jaarrekening van het Uitvoerend Agentschap voor kleine en middelgrote ondernemingen voor het begrotingsjaar 2015 (3),

gezien het verslag van de Commissie betreffende de follow-up van de kwijting voor het begrotingsjaar 2014 (COM(2016) 674) en de bijbehorende werkdocumenten van de diensten van de Commissie (SWD(2016) 338 en SWD(2016) 339),

gezien het jaarverslag van de Commissie aan de kwijtingsautoriteit over de in 2015 uitgevoerde interne controles (COM(2016) 628) en het bijbehorende werkdocument van de diensten van de Commissie (SWD(2016) 322),

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Uitvoerend Agentschap voor kleine en middelgrote ondernemingen betreffende het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van het Agentschap (4),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (5) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 over de aan de uitvoerende agentschappen te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05874/2017 — C8-0038/2017),

gezien de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (6), en met name de artikelen 62, 164, 165 en 166,

gezien Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad van 19 december 2002 tot vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen waaraan bepaalde taken voor het beheer van communautaire programma's worden gedelegeerd (7), en met name artikel 14, lid 3,

gezien Verordening (EG) nr. 1653/2004 van de Commissie van 21 september 2004 houdende een model voor het financieel reglement van de uitvoerende agentschappen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad tot vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen waaraan bepaalde taken voor het beheer van communautaire programma's worden gedelegeerd (8), en met name artikel 66, eerste en tweede alinea,

gezien Uitvoeringsbesluit 2013/771/EU van de Commissie van 17 december 2013 tot oprichting van het Uitvoerend Agentschap voor kleine en middelgrote ondernemingen en tot intrekking van de Besluiten 2004/20/EG en 2007/372/EG (9),

gezien artikel 93 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en de adviezen van de overige betrokken commissies (A8-0150/2017),

A.

overwegende dat de Commissie overeenkomstig artikel 17, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie de begroting uitvoert en de programma's beheert en dit overeenkomstig artikel 317 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie in samenwerking met de lidstaten doet onder haar eigen verantwoordelijkheid en overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer;

1.

verleent de directeur van het Uitvoerend Agentschap voor kleine en middelgrote ondernemingen kwijting voor de uitvoering van de begroting van het uitvoerend agentschap voor het begrotingsjaar 2015;

2.

formuleert zijn opmerkingen in de resolutie die een integrerend deel uitmaakt van de besluiten tot het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling III — Commissie en uitvoerende agentschappen, evenals in zijn resolutie van 27 april 2017 over de speciale verslagen van de Rekenkamer, in de context van de verlening van kwijting aan de Commissie voor het begrotingsjaar 2015 (10);

3.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit, het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling III — Commissie en de resolutie die een integrerend deel uitmaakt van deze besluiten, te doen toekomen aan de directeur van het Uitvoerend Agentschap voor kleine en middelgrote ondernemingen, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB L 69 van 13.3.2015.

(2)  PB C 380 van 14.10.2016, blz. 1.

(3)  PB C 417 van 11.11.2016, blz. 10.

(4)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 61.

(5)  PB C 380 van 14.10.2016, blz. 147.

(6)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(7)  PB L 11 van 16.1.2003, blz. 1.

(8)  PB L 297 van 22.9.2004, blz. 6.

(9)  PB L 341 van 18.12.2013, blz. 73.

(10)  Aangenomen teksten van die datum, P8_TA(2017)0144 (zie bladzijde 66 van dit Publicatieblad).


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/105


BESLUIT (EU, Euratom) 2017/1611 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Uitvoerend Agentschap voor consumenten, gezondheid, landbouw en voeding voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015 (1),

gezien de geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015 (COM(2016) 475 — C8-0269/2016) (2),

gezien de definitieve jaarrekening van het Uitvoerend Agentschap voor consumenten, gezondheid, landbouw en voeding voor het begrotingsjaar 2015 (3),

gezien het verslag van de Commissie betreffende de follow-up van de kwijting voor het begrotingsjaar 2014 (COM(2016) 674) en de bijbehorende werkdocumenten van de diensten van de Commissie (SWD(2016) 338 en SWD(2016) 339),

gezien het jaarverslag van de Commissie aan de kwijtingsautoriteit over de in 2015 uitgevoerde interne controles (COM(2016) 628) en het bijbehorende werkdocument van de diensten van de Commissie (SWD(2016) 322),

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Uitvoerend Agentschap voor consumenten, gezondheid, landbouw en voeding betreffende het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van het Agentschap (4),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (5) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 over de aan de uitvoerende agentschappen te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05874/2017 — C8-0038/2017),

gezien de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (6), en met name de artikelen 62, 164, 165 en 166,

gezien Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad van 19 december 2002 tot vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen waaraan bepaalde taken voor het beheer van communautaire programma's worden gedelegeerd (7), en met name artikel 14, lid 3,

gezien Verordening (EG) nr. 1653/2004 van de Commissie van 21 september 2004 houdende een model voor het financieel reglement van de uitvoerende agentschappen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad tot vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen waaraan bepaalde taken voor het beheer van communautaire programma's worden gedelegeerd (8), en met name artikel 66, eerste en tweede alinea,

gezien Uitvoeringsbesluit 2013/770/EU van de Commissie van 17 december 2013 tot oprichting van een Uitvoerend Agentschap voor consumenten, gezondheid en voeding en tot intrekking van Besluit 2004/858/EG (9),

gezien Uitvoeringsbesluit 2014/927/EU van de Commissie van 17 december 2014 tot wijziging van Uitvoeringsbesluit 2013/770/EU teneinde het „Uitvoerend Agentschap voor consumenten, gezondheid en voeding” om te vormen tot het „Uitvoerend Agentschap voor consumenten, gezondheid, landbouw en voeding” (10),

gezien artikel 93 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en de adviezen van de overige betrokken commissies (A8-0150/2017),

A.

overwegende dat de Commissie overeenkomstig artikel 17, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie de begroting uitvoert en de programma's beheert en dit overeenkomstig artikel 317 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie in samenwerking met de lidstaten doet onder haar eigen verantwoordelijkheid en overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer;

1.

verleent de directeur van het Uitvoerend Agentschap voor consumenten, gezondheid, landbouw en voeding kwijting voor de uitvoering van de begroting van het uitvoerend agentschap voor het begrotingsjaar 2015;

2.

formuleert zijn opmerkingen in de resolutie die een integrerend deel uitmaakt van de besluiten tot het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling III — Commissie en uitvoerende agentschappen, en in zijn resolutie van 27 april 2017 over de speciale verslagen van de Rekenkamer in het kader van de verlening van kwijting aan de Commissie voor het begrotingsjaar 2015 (11);

3.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit, het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling III — Commissie en de resolutie die een integrerend deel uitmaakt van deze besluiten, te doen toekomen aan de directeur van het Uitvoerend Agentschap voor consumenten, gezondheid, landbouw en voeding, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB L 69 van 13.3.2015.

(2)  PB C 380 van 14.10.2016, blz. 1.

(3)  PB C 417 van 11.11.2016, blz. 2.

(4)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 41.

(5)  PB C 380 van 14.10.2016, blz. 147.

(6)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(7)  PB L 11 van 16.1.2003, blz. 1.

(8)  PB L 297 van 22.9.2004, blz. 6.

(9)  PB L 341 van 18.12.2013, blz. 69.

(10)  PB L 363 van 18.12.2014, blz. 183.

(11)  Aangenomen teksten van die datum, P8_TA(2017)0144 (zie bladzijde 66 van dit Publicatieblad).


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/107


BESLUIT (EU, Euratom) 2017/1612 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Uitvoerend Agentschap Europese Onderzoeksraad voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015 (1),

gezien de geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015 (COM(2016) 475 — C8-0269/2016) (2),

gezien de definitieve jaarrekening van het Uitvoerend Agentschap Europese Onderzoeksraad voor het begrotingsjaar 2015 (3),

gezien het verslag van de Commissie betreffende de follow-up van de kwijting voor het begrotingsjaar 2014 (COM(2016) 674) en de bijbehorende werkdocumenten van de diensten van de Commissie (SWD(2016) 338 en SWD(2016) 339),

gezien het jaarverslag van de Commissie aan de kwijtingsautoriteit over de in 2015 uitgevoerde interne controles (COM(2016) 628) en het bijbehorende werkdocument van de diensten van de Commissie (SWD(2016) 322),

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekeningen van het Uitvoerend Agentschap Europese Onderzoeksraad betreffende het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van het Agentschap (4),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (5) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 over de aan de uitvoerende agentschappen te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05874/2017 — C8-0038/2017),

gezien de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (6), en met name de artikelen 62, 164, 165 en 166,

gezien Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad van 19 december 2002 tot vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen waaraan bepaalde taken voor het beheer van communautaire programma's worden gedelegeerd (7), en met name artikel 14, lid 3,

gezien Verordening (EG) nr. 1653/2004 van de Commissie van 21 september 2004 houdende een model voor het financieel reglement van de uitvoerende agentschappen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad tot vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen waaraan bepaalde taken voor het beheer van communautaire programma's worden gedelegeerd (8), en met name artikel 66, eerste en tweede alinea,

gezien Uitvoeringsbesluit van de Commissie 2013/779/EU van 17 december 2013 tot oprichting van het Uitvoerend Agentschap Europese Onderzoeksraad en tot intrekking van Besluit 2008/37/EG (9),

gezien artikel 93 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en de adviezen van de overige betrokken commissies (A8-0150/2017),

A.

overwegende dat de Commissie overeenkomstig artikel 17, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie de begroting uitvoert en de programma's beheert en dit overeenkomstig artikel 317 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie in samenwerking met de lidstaten doet onder haar eigen verantwoordelijkheid en overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer;

1.

verleent de directeur van het Uitvoerend Agentschap Europese Onderzoeksraad kwijting voor de uitvoering van de begroting van het uitvoerend agentschap voor het begrotingsjaar 2015;

2.

formuleert zijn opmerkingen in de resolutie die een integrerend deel uitmaakt van de besluiten tot het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling III — Commissie en uitvoerende agentschappen, en in zijn resolutie van 27 april 2017 over de speciale verslagen van de Rekenkamer in het kader van de verlening van kwijting aan de Commissie voor het begrotingsjaar 2015 (10);

3.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit, het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling III — Commissie, en de resolutie die een integrerend deel uitmaakt van deze besluiten, te doen toekomen aan de directeur van het Uitvoerend Agentschap Europese Onderzoeksraad, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB L 69 van 13.3.2015.

(2)  PB C 380 van 14.10.2016, blz. 1.

(3)  PB C 417 van 11.11.2016, blz. 9.

(4)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 157.

(5)  PB C 380 van 14.10.2016, blz. 147.

(6)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(7)  PB L 11 van 16.1.2003, blz. 1.

(8)  PB L 297 van 22.9.2004, blz. 6.

(9)  PB L 346 van 20.12.2013, blz. 58.

(10)  Aangenomen teksten van die datum, P8_TA(2017)0144 (zie bladzijde 66 van dit Publicatieblad).


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/109


BESLUIT (EU, Euratom) 2017/1613 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Uitvoerend Agentschap onderzoek voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015 (1),

gezien de geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015 (COM(2016) 475 — C8-0269/2016) (2),

gezien de definitieve jaarrekening van het Uitvoerend Agentschap onderzoek voor het begrotingsjaar 2015 (3),

gezien het verslag van de Commissie betreffende de follow-up van de kwijting voor het begrotingsjaar 2014 (COM(2016) 674) en de bijbehorende werkdocumenten van de diensten van de Commissie (SWD(2016) 338 en SWD(2016) 339),

gezien het jaarverslag van de Commissie aan de kwijtingsautoriteit over de in 2015 uitgevoerde interne controles (COM(2016) 628) en het bijbehorende werkdocument van de diensten van de Commissie (SWD(2016) 322),

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Uitvoerend Agentschap onderzoek betreffende het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van het Agentschap (4),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (5) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 over de aan de uitvoerende agentschappen te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05874/2017 — C8-0038/2017),

gezien de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (6), en met name de artikelen 62, 164, 165 en 166,

gezien Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad van 19 december 2002 tot vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen waaraan bepaalde taken voor het beheer van communautaire programma's worden gedelegeerd (7), en met name artikel 14, lid 3,

gezien Verordening (EG) nr. 1653/2004 van de Commissie van 21 september 2004 houdende een model voor het financieel reglement van de uitvoerende agentschappen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad tot vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen waaraan bepaalde taken voor het beheer van communautaire programma's worden gedelegeerd (8), en met name artikel 66, eerste en tweede alinea,

gezien Uitvoeringsbesluit 2013/778/EU van de Commissie van 13 december 2013 tot oprichting van het Uitvoerend Agentschap onderzoek en tot intrekking van Besluit 2008/46/EG (9),

gezien artikel 93 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en de adviezen van de overige betrokken commissies (A8-0150/2017),

A.

overwegende dat de Commissie overeenkomstig artikel 17, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie de begroting uitvoert en de programma's beheert en dit overeenkomstig artikel 317 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie in samenwerking met de lidstaten doet onder haar eigen verantwoordelijkheid en overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer;

1.

verleent de directeur van het Uitvoerend Agentschap onderzoek kwijting voor de uitvoering van de begroting van het uitvoerend agentschap voor het begrotingsjaar 2015;

2.

formuleert zijn opmerkingen in de resolutie die een integrerend deel uitmaakt van de besluiten tot het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling III — Commissie en uitvoerende agentschappen, en in zijn resolutie van 27 april 2017 over de speciale verslagen van de Rekenkamer in het kader van de verlening van kwijting aan de Commissie voor het begrotingsjaar 2015 (10);

3.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit, het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling III — Commissie, en de resolutie die een integrerend deel uitmaakt van deze besluiten, te doen toekomen aan de directeur van het Uitvoerend Agentschap onderzoek, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB L 69 van 13.3.2015.

(2)  PB C 380 van 14.10.2016, blz. 1.

(3)  PB C 417 van 11.11.2016, blz. 11.

(4)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 230.

(5)  PB C 380 van 14.10.2016, blz. 147.

(6)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(7)  PB L 11 van 16.1.2003, blz. 1.

(8)  PB L 297 van 22.9.2004, blz. 6.

(9)  PB L 346 van 20.12.2013, blz. 54.

(10)  Aangenomen teksten van die datum, P8_TA(2017)0144 (zie bladzijde 66 van dit Publicatieblad).


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/111


BESLUIT (EU, Euratom) 2017/1614 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Uitvoerend Agentschap innovatie en netwerken voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015 (1),

gezien de geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015 (COM(2016) 475 — C8-0269/2016) (2),

gezien de definitieve jaarrekening van het Uitvoerend Agentschap innovatie en netwerken voor het begrotingsjaar 2015 (3),

gezien het verslag van de Commissie betreffende de follow-up van de kwijting voor het begrotingsjaar 2014 (COM(2016) 674) en de bijbehorende werkdocumenten van de diensten van de Commissie (SWD(2016) 338 en SWD(2016) 339),

gezien het jaarverslag van de Commissie aan de kwijtingsautoriteit over de in 2015 uitgevoerde interne controles (COM(2016) 628) en het bijbehorend werkdocument van de diensten van de Commissie (SWD(2016) 322),

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Uitvoerend Agentschap innovatie en netwerken betreffende het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van het agentschap (4),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (5) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 over de aan de uitvoerende agentschappen te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05874/2017 — C8-0038/2017),

gezien de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (6), en met name de artikelen 62, 164, 165 en 166,

gezien Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad van 19 december 2002 tot vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen waaraan bepaalde taken voor het beheer van communautaire programma's worden gedelegeerd (7), en met name artikel 14, lid 3,

gezien Verordening (EG) nr. 1653/2004 van de Commissie van 21 september 2004 houdende een model voor het financieel reglement van de uitvoerende agentschappen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad tot vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen waaraan bepaalde taken voor het beheer van communautaire programma's worden gedelegeerd (8), en met name artikel 66, eerste en tweede alinea,

gezien Uitvoeringsbesluit 2013/801/EU van de Commissie van 23 december 2013 tot oprichting van het Uitvoerend Agentschap innovatie en netwerken en tot intrekking van Besluit 2007/60/EG, als gewijzigd bij Besluit 2008/593/EG (9),

gezien artikel 93 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en de adviezen van de overige betrokken commissies (A8-0150/2017),

A.

overwegende dat de Commissie overeenkomstig artikel 17, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie de begroting uitvoert en de programma's beheert en dit overeenkomstig artikel 317 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie in samenwerking met de lidstaten doet onder haar eigen verantwoordelijkheid en overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer;

1.

verleent de directeur van het Uitvoerend Agentschap innovatie en netwerken kwijting voor de uitvoering van de begroting van het uitvoerend agentschap voor het begrotingsjaar 2015;

2.

formuleert zijn opmerkingen in de resolutie die een integrerend deel uitmaakt van de besluiten tot het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling III — Commissie en uitvoerende agentschappen, en in zijn resolutie van 27 april 2017 over de speciale verslagen van de Rekenkamer in het kader van de verlening van kwijting aan de Commissie voor het begrotingsjaar 2015 (10);

3.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit, het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling III — Commissie, en de resolutie die een integrerend deel uitmaakt van deze besluiten, te doen toekomen aan de directeur van het Uitvoerend Agentschap innovatie en netwerken, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB L 69 van 13.3.2015.

(2)  PB C 380 van 14.10.2016, blz. 1.

(3)  PB C 417 van 11.11.2016, blz. 11.

(4)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 219.

(5)  PB C 380 van 14.10.2016, blz. 147.

(6)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(7)  PB L 11 van 16.1.2003, blz. 1.

(8)  PB L 297 van 22.9.2004, blz. 6.

(9)  PB L 352 van 24.12.2013, blz. 65.

(10)  Aangenomen teksten van die datum, P8_TA(2017)0144 (zie bladzijde 66 van dit Publicatieblad).


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/113


BESLUIT (EU, Euratom) 2017/1615 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over de afsluiting van de rekeningen van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling III — Commissie

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015 (1),

gezien de geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015 (COM(2016) 475 — C8-0269/2016) (2),

gezien het verslag van de Commissie betreffende de follow-up van de kwijting voor het begrotingsjaar 2014 (COM(2016) 674) en de bijbehorende werkdocumenten van de diensten van de Commissie (SWD(2016) 338 en SWD(2016) 339),

gezien het jaarlijks beheers- en prestatieverslag van de Commissie over de EU-begroting 2015 (COM(2016) 446),

gezien het jaarverslag van de Commissie aan de kwijtingsautoriteit over de in 2015 uitgevoerde interne controles (COM(2016) 628) en het bijbehorende werkdocument van de diensten van de Commissie (SWD(2016) 322),

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting over het begrotingsjaar 2015, vergezeld van de antwoorden van de instellingen (3), en de speciale verslagen van de Rekenkamer,

gezien de verklaring van de Rekenkamer (4) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 over de aan de Commissie te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05876/2017 — C8-0037/2017),

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 over de aan de uitvoerende agentschappen te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05874/2017 — C8-0038/2017),

gezien de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (5), en met name de artikelen 62, 164, 165 en 166,

gezien Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad van 19 december 2002 tot vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen waaraan bepaalde taken voor het beheer van communautaire programma's worden gedelegeerd (6), en met name artikel 14, leden 2 en 3,

gezien artikel 93 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en de adviezen van de overige betrokken commissies (A8-0150/2017),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015;

2.

formuleert zijn opmerkingen in de resolutie die een integrerend deel uitmaakt van de besluiten tot het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling III — Commissie en uitvoerende agentschappen, evenals in zijn resolutie van 27 april 2017 over de speciale verslagen van de Rekenkamer, in de context van de verlening van kwijting aan de Commissie voor het begrotingsjaar 2015 (7);

3.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, alsmede aan de nationale parlementen en de nationale en regionale controle-instanties van de lidstaten, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB L 69 van 13.3.2015.

(2)  PB C 380 van 14.10.2016, blz. 1.

(3)  PB C 375 van 13.10.2016, blz. 1.

(4)  PB C 380 van 14.10.2016, blz. 147.

(5)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(6)  PB L 11 van 16.1.2003, blz. 1.

(7)  Aangenomen teksten van die datum, P8_TA(2017)0144 (zie bladzijde 66 van dit Publicatieblad).


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/115


BESLUIT (EU) 2017/1616 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling IV — Hof van Justitie

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015 (1),

gezien de geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015 (COM(2016) 475 — C8-0272/2016) (2),

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015, vergezeld van de antwoorden van de instellingen (3),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (4) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 314, lid 10, en de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (5), en met name de artikelen 55, 99, 164, 165 en 166,

gezien artikel 94 van en bijlage IV bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie juridische zaken (A8-0136/2017),

1.

verleent de griffier van het Hof van Justitie kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Hof van Justitie voor het begrotingsjaar 2015;

2.

formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de het Hof van Justitie, de Europese Raad, de Raad, de Commissie, de Rekenkamer, de Europese Ombudsman, de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming en de Europese Dienst voor extern optreden, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB L 69 van 13.3.2015.

(2)  PB C 380 van 14.10.2016, blz. 1.

(3)  PB C 375 van 13.10.2016, blz. 1.

(4)  PB C 380 van 14.10.2016, blz. 147.

(5)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/116


RESOLUTIE (EU) 2017/1617 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling IV — Hof van Justitie

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling IV — Hof van Justitie,

gezien artikel 94 van en bijlage IV bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie juridische zaken (A8-0136/2017),

A.

overwegende dat de kwijtingsautoriteit, in het kader van de kwijtingsprocedure, sterk de nadruk legt op het bijzonder belang van het verder versterken van de democratische legitimiteit van de instellingen van de Unie door de transparantie en de verantwoordingsplicht te vergroten, het concept van resultaatgericht begroten ten uitvoer te leggen, en een goed personeelsbeheer te verzekeren;

1.

stelt met tevredenheid vast dat de Rekenkamer in haar jaarverslag van 2015 geen significante tekortkomingen heeft vastgesteld met betrekking tot de gecontroleerde aspecten wat betreft personele middelen en het plaatsen van opdrachten door het Hof van Justitie van de Europese Unie (het „Hof van Justitie”);

2.

is ingenomen met het feit dat de Rekenkamer op basis van haar controlewerkzaamheden heeft geconcludeerd dat de betalingen als geheel over het per 31 december 2015 afgesloten jaar met betrekking tot de administratieve en andere uitgaven van het Hof van Justitie geen materiële fouten vertonen;

3.

merkt op dat het Hof van Justitie in 2015 beschikte over kredieten ten belope van 357 062 000 EUR (355 367 500 EUR in 2014) en dat de uitvoeringsgraad 99 % bedroeg; verwelkomt de zeer hoge benuttingsgraad in 2015, identiek aan de benuttingsgraad in 2014;

4.

merkt op dat de ontvangsten van het Hof van Justitie voor begrotingsjaar 2015 werden geraamd op 44 856 000 EUR; verzoekt het Hof toe te lichten waarom de vastgestelde rechten voor het begrotingsjaar 2015 49 510 442 EUR bedragen, wat 10,4 % hoger is dan geraamd;

5.

merkt op dat de ontvangsten uit rechten die van 2014 naar 2015 werden overgedragen op 84 620,37 EUR komen en dat 84,28 % daarvan ontvangsten zijn van personen die verbonden zijn aan de instellingen of andere organen van de Unie;

6.

wijst erop dat de begroting van het Hof van Justitie merendeels administratief is, en dat ongeveer 75 % gebruikt wordt voor uitgaven met betrekking tot het personeel dat in het Hof van Justitie werkzaam is en de rest voor gebouwen, meubilair, uitrusting en speciale taken van het Hof van Justitie; onderstreept echter dat de invoering van resultaatgericht begroten niet enkel geldt voor de begroting van het Hof van Justitie in haar geheel, maar ook voor het bepalen van specifieke, meetbare, acceptabele, realistische en tijdgebonden (SMART) doelstellingen voor individuele afdelingen, eenheden en jaarplannen voor personeelsbeleid; roept het Hof van Justitie in dit verband op om het beginsel van resultaatgericht begroten breder in te voeren in de dagelijkse activiteiten;

7.

verwelkomt de productiviteit van de gerechtelijke activiteiten van het Hof van Justitie in 2015, met 1 711 zaken aanhangig gemaakt bij de drie gerechtelijke instanties, en 1 755 afgesloten zaken; merkt op dat nooit eerder in de geschiedenis van het Hof van Justitie op één jaar tijd zo veel zaken werden ingediend;

8.

merkt op dat het Hof van Justitie in 2015 616 zaken heeft afgedaan, wat een daling is in vergelijking met 2014 (in 2014 werden 719 zaken afgesloten), en dat 713 nieuwe zaken aanhangig zijn gemaakt (in vergelijking met 622 in 2014);

9.

neemt ter kennis dat bij het Gerecht in 2015 831 nieuwe zaken aanhangig zijn gemaakt en dat 987 zaken werden afgedaan, wat een algemene stijging is in vergelijking met de voorafgaande jaren;

10.

stelt vast dat het Gerecht voor ambtenarenzaken in 2015 152 zaken heeft afgedaan, net als in 2014, en dat er 167 nieuwe zaken aanhangig zijn gemaakt; benadrukt dat 2015 het laatste jaar was waarin het Gerecht voor ambtenarenzaken bestond, tien jaar nadat het werd opgericht; is van oordeel dat het Hof van Justitie een grondige beoordeling moet uitvoeren van de activiteiten die gedurende deze tien jaar verricht werden;

11.

wijst erop dat de juridische statistieken van de drie jurisdicties over 2015 de in voorgaande jaren waargenomen tendens bevestigen met betrekking tot de duur van de procedures, die op bevredigende niveaus blijft [het Hof van Justitie: gemiddelde duur voor de prejudiciële verwijzingen 15,3 maanden (tegen 15 maanden in 2014), voor dringende prejudiciële verwijzingen 1,9 maanden (tegen 2,2 maanden in 2014), voor rechtstreekse beroepen 17,6 maanden (tegen 20 maanden in 2014) en voor verzoeken om voorlopige maatregelen 14 maanden (tegen 14,5 maanden in 2014); het Gerecht en het Gerecht voor ambtenarenzaken: respectievelijk 20,6 maanden (tegen 23,4 maanden in 2014) en 12,1 maanden (tegen 12,7 maanden in 2014) voor alle soorten zaken; is van mening dat de wijzigingen in de statuten van het Hof van Justitie, die in 2015 zijn goedgekeurd, dit rationaliseringsproces alleen maar kunnen versterken;

12.

is verheugd dat het aantal opgeloste zaken tussen 2007 en 2015 met 57 % is gestegen, voornamelijk dankzij de coördinatie tussen de jurisdicties en de inspanningen van het ondersteunend personeel, en wel ondanks de geringe toename van het aantal hulpfunctionarissen gedurende deze periode;

13.

merkt op dat 2015 het jaar is waarin de hervorming van de gerechtelijke structuur van het Hof van Justitie is aangenomen, die vergezeld ging van de ontwikkeling van een nieuw reglement voor het Gerecht; begrijpt dat deze hervorming het Hof van Justitie in staat zal stellen om, dankzij een verdubbeling van het aantal rechters in het Gerecht (een proces dat in drie fasen verloopt en in 2019 zal zijn voltooid), de stijging van het aantal zaken op te vangen; kijkt uit naar de analyse van de resultaten van die hervorming in de capaciteit van het Hof van Justitie om de zaken binnen een redelijke termijn te behandelen met inachtneming van de vereisten van een eerlijk proces;

14.

is van mening dat de hervorming van het rechtsstelsel het Hof van Justitie in staat zal stellen de stijgende werklast sneller en efficiënter te verwerken en de belangen van de beklaagden te dienen, met inachtneming van hun recht op een eerlijk proces binnen een redelijke termijn, overeenkomstig de doelstelling van een doelmatig functionerende dienst van hoogwaardige kwaliteit;

15.

neemt kennis van de geplande herschikking van de gedragscode voor leden, waarbij de voorwaarden voor het verrichten van externe activiteiten en de publicatie van hun financiële belangen verduidelijkt zullen worden; vraagt een grotere transparantie betreffende de externe activiteiten van elke rechter; vraagt dat het Hof van Justitie informatie over andere functies en betaalde externe activiteiten van de rechters verschaft op zijn website en in zijn jaarlijkse activiteitenverslagen;

16.

merkt op dat van de vastleggingen voor dienstreizen (295 000 EUR) slechts 41 209 EUR werd gebruikt; wijst erop dat deze te lage investering had kunnen worden vermeden; vraagt het Hof van Justitie om zijn budgettering en verantwoording met betrekking tot de begroting voor dienstreizen te verbeteren en beklemtoont het beginsel dat dienstreizen kostenefficiënt moeten zijn;

17.

is van oordeel dat het Hof van Justitie voor bijeenkomsten met externe partijen die geen betrekking hebben op zijn judiciële activiteiten een algemeen overzicht van de deelnemers en de inhoud beschikbaar moet stellen;

18.

vraagt het Hof van Justitie tegen juni 2017 een lijst met vergaderingen met lobbyisten, beroepsverenigingen en het maatschappelijk middenveld aan de kwijtingsautoriteit te bezorgen; vraagt het Hof van Justitie tegen juni 2017 de notulen van deze vergaderingen voor te leggen;

19.

neemt met tevredenheid kennis van de verbeteringen van de toepassing e-Curia en van het feit dat alle lidstaten de toepassing in 2015 hebben gebruikt; is van oordeel dat de digitalisering van documenten gekoppeld moet worden aan een verhoging van de gegevensbeveiliging;

20.

stelt vast dat het Hof van Justitie, volgens zijn jaarlijks beheersverslag voor 2015, nauw samenwerkt met het team van de Rekenkamer dat als taak heeft een prestatieaudit te verrichten; merkt in dit verband op dat het Hof van Justitie bij het begin van de audit de werkzaamheden van het auditteam heeft belemmerd; is ingenomen met het feit dat het Hof van Justitie de samenwerking met de auditeurs heeft verbeterd en de Rekenkamer aanvullende documenten heeft verstrekt; is zich ervan bewust dat het beginsel van het geheim der beraadslagingen noodzakelijk is om de onafhankelijkheid van degenen die uitspraak doen te behouden, de samenhang en finaliteit van de uitspraken te bevorderen en te voorkomen dat degenen die uitspraak doen meer tijd moeten besteden aan het afleggen van verklaringen over hun uitspraken dan aan hun uitspraken zelf; wijst er echter op dat het beginsel van het geheim der beraadslagingen externe controles voorkomt als het van meet af aan wordt toegepast; verzoekt het Hof van Justitie daarom een mechanisme voor interne controle/herstel te ontwikkelen om in dergelijke gevallen in een zekere mate van controle te voorzien;

21.

stelt vast dat het Hof van Justitie zich heeft gehouden aan de interinstitutionele overeenkomst om het personeelsbestand met 5 % te verminderen over een periode van vijf jaar;

22.

wijst op de hoge bezettingsgraad van posten (98 %) ondanks het grote personeelsverloop in het Hof van Justitie, en ondersteunt het actieve aanwervingsbeleid; dringt er bij het Hof op aan een draaideurbeleid aan te nemen;

23.

verwelkomt de uitwisseling van personeel tussen het Hof van Justitie en de Europese Centrale Bank in 2015 en verwacht dat deze samenwerking de komende jaren blijft bestaan;

24.

verwelkomt het initiatief van het Hof van Justitie om het genderevenwicht in managementfuncties te verbeteren, evenals het feit dat het genderevenwicht in 2015 35 % tegen 65 % bedroeg voor de functies in het middel- en hoger management; is echter van oordeel dat er binnen de instelling nog ruimte is voor verbetering op dit gebied; wijst er tevens op dat het Parlement en de Raad zich ten doel hebben gesteld te zorgen voor gendergelijkheid bij de benoeming van nieuwe rechters in het Gerecht (1);

25.

benadrukt dat geografisch evenwicht, met name de verhouding van de nationaliteit van het personeel tot de grootte van de lidstaten, een belangrijk element in het middelenbeheer moet blijven, met name met betrekking tot de lidstaten die in 2004 of daarna tot de Unie zijn toegetreden;

26.

is ingenomen met het feit dat het Hof van Justitie in zijn personeelssamenstelling een beter evenwicht heeft bereikt tussen functionarissen uit de lidstaten die vóór 2004 tot de Unie zijn toegetreden en functionarissen uit de lidstaten die in 2004 of daarna tot de Europese Unie zijn toegetreden; is echter uiterst bezorgd over het aanzienlijke geografische onevenwicht op kader- en topmanagementniveau, in het nadeel van de lidstaten die in 2004 of daarna tot de Unie zijn toegetreden; roept het Hof van Justitie op om deze situatie recht te zetten en het Parlement op de hoogte te houden van de in dit verband bereikte verwezenlijkingen;

27.

betreurt dat de interne regels voor klokkenluiders van het Hof van Justitie pas begin 2016 ingevoerd werden; beveelt aan dat het Hof van Justitie deze regels onder haar personeelsleden verspreidt zodat alle werknemers ze kennen; vraagt het Hof van Justitie uiterlijk in juni 2017 details te verschaffen over eventuele klokkenluiderszaken in 2015 en hoe deze zijn afgehandeld en opgelost;

28.

dringt er echter bij het Hof van Justitie op aan over te gaan tot de indiening van belangenverklaringen in plaats van verklaringen betreffende de afwezigheid van belangenconflicten, aangezien een zelfbeoordeling van belangenconflicten op zichzelf al een belangenconflict vormt; is van mening dat de beoordeling van situaties omtrent eventuele belangenconflicten door een onafhankelijke partij moet worden uitgevoerd; verzoekt het Hof van Justitie tegen juni 2017 verslag uit te brengen over de ingevoerde wijzigingen en aan te geven wie de situatie omtrent eventuele belangenconflicten controleert; herhaalt dat transparantie essentieel is om het vertrouwen van de burger te behouden; dringt er bij het Hof van Justitie op aan een duidelijk draaideurbeleid aan te nemen en maatregelen en afschrikkende sancties in te voeren, zoals een verlaging van pensioenen of een verbod van ten minste drie jaar om in soortgelijke organen te werken, teneinde draaideurconstructies te voorkomen;

29.

wijst op de samenwerking van de vertolkingsdiensten van het Hof van Justitie met die van de Commissie en het Parlement in het Interinstitutioneel Comité voor vertaling en vertolking, vooral inzake vertolking; verwacht dat deze samenwerking uitgebreid zal worden tot het gebied van vertalingen en hecht zijn goedkeuring daaraan, waar het mogelijk is en zonder de bevoegdheden van het Hof van Justitie te ondermijnen;

30.

verzoekt het Hof van Justitie om het Parlement de vertaalkosten te bezorgen, overeenkomstig de geharmoniseerde methodologie zoals overeengekomen in de interinstitutionele werkgroep over interinstitutionele kernactiviteit- en prestatie-indicatoren;

31.

verneemt dat in 2015 de werklast in het Directoraat vertalingen van het Hof van Justitie met 1,4 % is gestegen en de productiviteit met 7 %, doordat het beheer van de werklast werd uitbesteed en nieuwe instrumenten ter ondersteuning van het vertalen werden ingevoerd;

32.

verneemt met instemming dat de uitgaven en de voorwaarden voor het gebruik van dienstauto's herzien worden door de interne auditdiensten van het Hof van Justitie en de Rekenkamer; roept het Hof van Justitie op om in het kader van deze herziening te overwegen het aantal dienstauto's ter beschikking van leden en personeel te verminderen; verzoekt het Hof van Justitie om zijn controles in verband met het gebruik van dienstauto's voor particuliere doeleinden te verbeteren;

33.

verwelkomt de inzet van het Hof van Justitie voor ambitieuze milieudoelstellingen; moedigt de instellingen aan om de beginselen van groene overheidsopdrachten toe te passen en roept op tot de invoering van regels en de toewijzing van voldoende begrotingsmiddelen voor koolstofcompensatie;

34.

wijst op de gedetailleerde informatie van het Hof van Justitie over zijn gebouwenbeleid, met name over de bouw van een vijfde uitbreiding van het huidige gebouwencomplex;

35.

verwelkomt de opening van het historische archief van het Hof van Justitie in de historische archieven van de Unie in Florence;

36.

is ingenomen met het initiatief van het Hof van Justitie om zijn jaarverslag in een nieuw formaat te publiceren; roept het Hof van Justitie op om het jaarverslag van de Rekenkamer te publiceren, met name de delen die het Hof van Justitie betreffen;

37.

verzoekt het Hof van Justitie om zijn communicatiebeleid ten aanzien van de burgers van de EU te verbeteren;

38.

acht het antwoord van het Hof van Justitie op de vraag van het Parlement over vergoedingen (vraag nr. 26) ontoereikend; vraagt het Hof van Justitie om verduidelijking en om een duidelijk en gedetailleerd antwoord.


(1)  Zie de bijlage bij de wetgevingsresolutie van 28 oktober 2015 van het Parlement- Gemeenschappelijke verklaring van het Europees Parlement en de Raad — Aangenomen teksten van die datum, P8_TA(2015)0377.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/120


BESLUIT (EU) 2017/1618 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling V — Rekenkamer

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015 (1),

gezien de geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015 (COM(2016) 475 — C8-0273/2016) (2),

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015, vergezeld van de antwoorden van de instellingen (3),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (4) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 314, lid 10, en de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (5), en met name de artikelen 55, 99, 164, 165 en 166,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0151/2017),

1.

verleent de secretaris-generaal van de Rekenkamer kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2015;

2.

formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de Rekenkamer, de Europese Raad, de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie van de Europese Unie, de Europese Ombudsman, de Europese toezichthouder voor gegevensbescherming en de Europese Dienst voor extern optreden, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB L 69 van 13.3.2015.

(2)  PB C 380 van 14.10.2016, blz. 1.

(3)  PB C 375 van 13.10.2016, blz. 1.

(4)  PB C 380 van 14.10.2016, blz. 147.

(5)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/121


RESOLUTIE (EU) 2017/1619 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling V — Rekenkamer

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling V — Rekenkamer,

gezien Speciaal verslag nr. 15/2012 van de Europese Rekenkamer: „Omgang met belangenconflicten bij een selectie van agentschappen van de EU”,

gezien artikel 94 van en bijlage IV bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0151/2017),

A.

overwegende dat de kwijtingsautoriteit, in het kader van de kwijtingsprocedure, sterk de nadruk legt op het bijzonder belang van het verder versterken van de democratische legitimiteit van de instellingen van de Unie door de transparantie en de verantwoordingsplicht te vergroten, het concept van resultaatgericht begroten ten uitvoer te leggen, en een goed personeelsbeheer te verzekeren;

1.

spreekt zijn voldoening uit over de samenwerking tussen de Rekenkamer en de Commissie begrotingscontrole van het Parlement, en waardeert de regelmatige feedback naar aanleiding van verzoeken van het Parlement; is ingenomen met de recente praktijk waarbij het Parlement de mogelijkheid krijgt zijn suggesties met betrekking tot zijn jaarlijks werkprogramma voor te leggen aan de Rekenkamer; dringt aan op een nog meer gestructureerde jaarlijkse bespreking tussen de voorzitter van de Rekenkamer en de Conferentie van commissievoorzitters van het Parlement;

2.

constateert dat de jaarrekening van de Rekenkamer wordt gecontroleerd door een onafhankelijke externe controleur om dezelfde beginselen van transparantie en verantwoordingsplicht toe te passen als de Rekenkamer hanteert voor de instanties die zij controleert; neemt kennis van het oordeel van de controleur dat de financiële staten van de Rekenkamer een juist en eerlijk beeld geven van de financiële positie van de Rekenkamer;

3.

merkt op dat de Rekenkamer in 2015 over een totaalbedrag van 132 906 000 EUR aan definitieve kredieten beschikte (ten opzichte van 133 498 000 EUR in 2014) en dat het algemene uitvoeringspercentage voor de begroting 98,68 % bedroeg; benadrukt dat het uitvoeringspercentage lager was dan in 2014 (98,8 %);

4.

benadrukt dat de begroting van de Rekenkamer louter administratief is, waarbij een groot deel wordt gebruikt voor uitgaven met betrekking tot het personeel dat bij de instelling werkzaam is; onderstreept echter dat de invoering van resultaatgericht begroten niet enkel voor de begroting van de instelling in haar geheel moet gelden, maar ook betrekking moet hebben op de vaststelling van specifieke, meetbare, acceptabele, realistische en tijdgebonden (SMART) doelstellingen voor individuele afdelingen, eenheden en de jaarplannen voor personeelsbeleid; is in dit verband verheugd dat de Rekenkamer het beginsel van resultaatgericht begroten toepast in haar dagelijkse werking;

5.

herinnert de Rekenkamer eraan dat de controle overeenkomstig de gemeenschappelijke aanpak over gedecentraliseerde agentschappen aangenomen door het Parlement, de Raad en de Commissie in juli 2012 (in punt 54) „geheel onder de verantwoordelijkheid van de Rekenkamer [blijft] vallen, die alle voorgeschreven administratieve procedures en procedures voor het toekennen van contracten beheert”; spoort de Rekenkamer aan met voorstellen te komen om de kwestie van de controle van de agentschappen op te lossen binnen de context van de lopende herziening van het Financieel Reglement en de daaropvolgende herziening van de financiële kaderregeling; is van mening dat deze kwestie moet worden opgehelderd om alle buitensporige administratieve lasten voor de gedecentraliseerde agentschappen te verminderen, zonder dat hierdoor de noodzaak en doeltreffendheid van het werk van de Rekenkamer worden aangetast;

6.

neemt kennis van het feit dat de hervorming van de Rekenkamer in 2015 ten uitvoer is gelegd en door de Rekenkamer als een succes is ervaren; kijkt ernaar uit om een tussentijdse evaluatie te ontvangen van de strategie van de Rekenkamer voor de periode 2013-2017, met inbegrip van een analyse van de verwezenlijkingen van de belangrijkste doelstellingen van de hervorming;

7.

is ingenomen met de op toegevoegde waarde gerichte benadering van de Rekenkamer in haar verslagen; roept op tot verdere samenwerking met de andere instellingen van de Unie om de prestatie-indicatoren en prioriteiten voor goed financieel bestuur te ontwikkelen;

8.

merkt op dat in de herziening van artikel 163 van het Financieel Reglement wordt bepaald dat „speciale verslagen opgesteld en vastgesteld worden binnen […] dertien maanden” (1); stelt vast dat deze termijn in 2015 niet is nageleefd; dringt er bij de Rekenkamer op aan deze termijn te eerbiedigen zonder toegevingen te doen op het vlak van de kwaliteit van de verslagen; spoort de Rekenkamer in dit verband aan de aanbevelingen in de speciale verslagen te verbeteren door ze nog gerichter te maken;

9.

is van oordeel dat de speciale verslagen van de Rekenkamer meer in de kijker moeten worden gezet door de ontvangende instellingen en jaarlijkse specifieke verslagen moeten bevatten; benadrukt dat de doeltreffendheid van afzonderlijke speciale verslagen zou kunnen worden vergroot indien zij aan de hand van specifieke beleidsterreinen in de tijd zouden worden gegroepeerd, zodat het Parlement buiten de kwijtingscyclus ad-hocverslagen aan deze speciale verslagen van de Rekenkamer kan wijden;

10.

betreurt het feit dat de Rekenkamer tot nog toe heeft nagelaten met een speciaal verslag te komen over belangenconflicten in alle agentschappen, met name degene die zich bezig houden met bedrijfstakken, ondanks de herhaalde verzoeken hiertoe die het Parlement sinds 2012 formuleert in zijn kwijtingsresoluties; dringt er bij de Rekenkamer op aan een eerste speciaal verslag over belangenconflicten uiterlijk einde juni 2017 klaar te hebben en te publiceren en daarna jaarlijks de daaropvolgende rapporten te publiceren; is van mening dat het opstellen door de Rekenkamer van jaarlijkse verslagen over belangenconflicten van wezenlijk belang is voor de integriteit van de instellingen, organen en agentschappen van de Unie, en belangenconflicten vermijdt tussen de agentschappen van de Unie, met name de agentschappen die zich bezighouden met bedrijfstakken, en de lobbygroepen;

11.

stelt vast dat de Rekenkamer zich houdt aan de interinstitutionele overeenkomst om het personeelsbestand met 5 % te verminderen over een periode van vijf jaar; vraagt de Rekenkamer uiterlijk in juni 2017 toe te lichten hoe deze vermindering te rijmen valt met de nieuwe aanwervingen door de Rekenkamer in 2015 en inlichtingen te verstrekken over het percentage nieuwe aanwervingen in 2015;

12.

betreurt het gebrek aan genderevenwicht onder de leden van de Rekenkamer, met een verhouding van vijf vrouwen tegenover 23 mannen in 2015, en betreurt tevens dat het aantal vrouwen in 2016 is gezakt naar drie; stelt voorts met spijt vast dat de Rekenkamer een aanhoudend gebrek aan genderevenwicht heeft in hoge en middelhoge leidinggevende ambten (30,4 % vrouwen ten opzicht van 69,6 % mannen); roept de Rekenkamer op te ijveren voor genderevenwicht, met name in leidinggevende ambten; verzoekt de Rekenkamer bovendien om verslag uit te brengen bij de kwijtingsautoriteit over de genomen maatregelen en de hiermee behaalde resultaten zonder de opdracht van de Rekenkamer op de helling te zetten;

13.

benadrukt dat geografisch evenwicht, namelijk een evenredig verband tussen de personeelsleden van een bepaalde nationaliteit en de grootte van de betrokken lidstaat, een belangrijk element moet blijven in het beheer van middelen, met name met betrekking tot de lidstaten die in 2004 of daarna tot de Unie zijn toegetreden; toont zich verheugd dat de Rekenkamer in het algemeen tot een evenwichtige samenstelling is gekomen van ambtenaren uit de lidstaten die voor 2004 en de lidstaten die in 2004 of daarna tot de Unie zijn toegetreden; wijst er niettemin op dat de lidstaten die in 2004 of daarna tot de Unie zijn toegetreden nog altijd ondervertegenwoordigd zijn in de hogere bestuurslagen en in leidinggevende functies, en dat hier nog stappen moeten worden gezet;

14.

is verontrust over het hoge aantal dagen ziekteverlof onder de personeelsleden; verzoekt de Rekenkamer gerichte activiteiten voor welzijn op het werk te organiseren om ervoor te zorgen dat het personeel beter presteert wat de kerntaken betreft;

15.

neemt kennis van de methode die door de Rekenkamer wordt gehanteerd voor de berekening van het ziekteverlof van het personeel; is van mening dat deze methode niet geschikt is om afwezigheid wegens ziekte effectief te berekenen; verzoekt de Rekenkamer een berekeningsmethode te hanteren op basis van afwezigheid op werkdagen per individuele werknemer, zoals dat gebeurt in andere instellingen;

16.

stelt vast dat de Rekenkamer vijf heidedagen heeft georganiseerd, voornamelijk ter voorbereiding van de hervorming van de Rekenkamer, die door een klein aandeel van de personeelsleden zijn bijgewoond (slechts 107 deelnemers); verzoekt de Rekenkamer haar activiteiten voor welzijn op het werk beter af te stemmen op proactieve en positieve opleiding, training en ontwikkeling, met deelname van zo veel mogelijk personeelsleden;

17.

neemt kennis van het versterkt ethisch kader van de Rekenkamer ter voorkoming van belangenconflicten en wangedrag van personeelsleden; verzoekt de Rekenkamer bij het Parlement verslag uit te brengen over de herziening van haar interne regels ter bestrijding van intimidatie;

18.

dringt er bij de Rekenkamer op aan het indienen van belangenverklaringen af te dwingen, in plaats van verklaringen inzake afwezigheid van belangenconflicten, aangezien een zelfbeoordeling van belangenconflicten op zichzelf al een belangenconflict vormt; is van mening dat de beoordeling of er al dan niet sprake is van een belangenconflict moet worden uitgevoerd door een derde partij, die onafhankelijk is; verzoekt de Rekenkamer uiterlijk in juni 2017 verslag uit te brengen over de aangebrachte wijzigingen en aan te geven wie nagaat of er sprake is van belangenconflicten; herhaalt dat integriteit en transparantie essentieel zijn om vertrouwen te krijgen van de burger; verzoekt de Rekenkamer om duidelijke regels vast te stellen met betrekking tot „draaideurconstructies” en om ter voorkoming hiervan maatregelen en afschrikkende sancties in te voeren, zoals de verlaging van pensioenen of een verbod om ten minste drie jaar in soortgelijke organen te werken;

19.

herinnert de Rekenkamer eraan dat de gedecentraliseerde agentschappen van de Unie administratieve gedragscodes moeten aannemen en moeten worden aangespoord om het transparantieregister te gebruiken als referentie-instrument voor hun interactie met de relevante vertegenwoordigers;

20.

roept de Rekenkamer op om partij te worden bij het interinstitutioneel akkoord inzake een verplicht transparantieregister;

21.

is verheugd over de totstandbrenging van een portaal inzake transparantie op de website van de Rekenkamer en over het feit dat de Rekenkamer reeds regels voorhanden heeft inzake klokkenluiden; beveelt de Rekenkamer aan deze regels te verspreiden onder het personeel, zodat alle werknemers ervan op de hoogte zijn; vraagt de Rekenkamer uiterlijk in juni 2017 details te verschaffen over eventuele klokkenluiderszaken in 2015 en hoe deze zaken zijn afgehandeld en opgelost;

22.

stelt vast dat de Rekenkamer in 2015 eigenaar was van drie gebouwen, K1, K2 en K3; vraagt de Rekenkamer de planning van de renovatiewerken voor deze gebouwen op te nemen in haar jaarlijks activiteitenverslag en ervoor te zorgen dat bij de renovatiewerken de strengst mogelijke normen inzake energie-efficiëntie worden gehanteerd;

23.

neemt kennis van de samenvatting van het gebouwenbeleid van de Rekenkamer dat is opgenomen in het jaarlijks activiteitenverslag en dringt erop aan dat hierover in de toekomst meer gedetailleerde informatie wordt verstrekt;

24.

neemt kennis van de toegenomen hoeveelheid vertalingswerk in 2015, met een stijging van bijna 3 % ten opzichte van 2014; stelt vast dat de structuur van het directoraat vertalingen in het kader van de hervorming van de Rekenkamer werd geoptimaliseerd; verzoekt de Rekenkamer meer duidelijkheid te verschaffen over de manier waarop dit directoraat zijn werkzaamheden heeft verbeterd;

25.

neemt kennis van de onderhandelingen tussen de Rekenkamer en het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) om na te gaan of het mogelijk is tot een administratieve regeling te komen; verzoekt de Rekenkamer verslag uit te brengen over de vorderingen in de onderhandelingen hierover;

26.

herhaalt zijn oproep aan de Rekenkamer om in haar jaarlijkse activiteitenverslagen, overeenkomstig de bestaande regels inzake vertrouwelijkheid en gegevensbescherming, de resultaten en gevolgen van afgesloten OLAF-zaken op te nemen indien het onderzoek betrekking had op de Rekenkamer of personen die voor deze instelling werken;

27.

neemt kennis van de aanbeveling van de interne controledienst om na te denken over een rationeler gebruik van het wagenpark van de Rekenkamer; verzoekt de Rekenkamer op dit gebied samen te werken met het Hof van Justitie van de Europese Unie en het Parlement op de hoogte te stellen van de acties die worden ondernomen om het beheer van het wagenpark te rationaliseren;

28.

is verheugd over de inspanningen en de resultaten van de Rekenkamer met betrekking tot het verlagen van haar ecologische voetafdruk; stelt vast dat de Rekenkamer in 2013 een project van het communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) heeft opgestart met als doelstelling om eind 2016 EMAS-gecertificeerd te zijn; stelt op prijs dat de Rekenkamer op 13 november 2015 een milieubeleid heeft aangenomen waarin haar deelname aan een hoogwaardig initiatief voor milieubeheer wordt geformaliseerd; uit zijn bezorgdheid over de vertraging bij het verkrijgen van EMAS-certificatie;

29.

benadrukt hoe belangrijk het is de samenwerking met universiteiten in de Unie uit te breiden om specifieke opleidingen voor het uitvoeren van Europese audits te ontwikkelen; verzoekt de Rekenkamer het Parlement op de hoogte te houden van de ontwikkelingen en de resultaten van deze toekomstige uitgebreide samenwerking;

30.

verzoekt de Rekenkamer de mogelijkheid te overwegen om aanbevelingen te formuleren over een betere communicatie over de begroting, de functies en de opdracht van de Unie, en over een methode om hierover op een meer doeltreffende wijze uitleg te geven aan de burgers van de Unie.


(1)  Zie artikel 251, lid 1, van het Commissievoorstel COM(2016) 605.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/124


BESLUIT (EU) 2017/1620 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling X — Europese Dienst voor extern optreden

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015 (1),

gezien de geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015 (COM(2016) 475 — C8-0278/2016) (2),

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015, vergezeld van de antwoorden van de instellingen (3),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (4) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 314, lid 10, en de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (5), en met name de artikelen 55, 99 en 164 tot en met 167,

gezien Speciaal verslag nr. 7/2016 van de Rekenkamer: „Het wereldwijde gebouwenbeheer van de Europese Dienst voor extern optreden”,

gezien artikel 94 van en bijlage IV bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie buitenlandse zaken (A8-0122/2017),

1.

verleent de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Dienst voor extern optreden voor het begrotingsjaar 2015;

2.

formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de Europese Dienst voor extern optreden, de Europese Raad, de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie van de Europese Unie, de Rekenkamer, de Europese Ombudsman en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB L 69 van 13.3.2015.

(2)  PB C 380 van 14.10.2016, blz. 1.

(3)  PB C 375 van 13.10.2016, blz. 1.

(4)  PB C 380 van 14.10.2016, blz. 147.

(5)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/125


RESOLUTIE (EU) 2017/1621 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling X — Europese Dienst voor extern optreden

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling X — Europese Dienst voor extern optreden,

gezien artikel 94 van en bijlage IV bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie buitenlandse zaken (A8-0122/2017),

A.

overwegende dat de kwijtingsautoriteit, in het kader van de kwijtingsprocedure, sterk de nadruk legt op het bijzonder belang van het verder versterken van de democratische legitimiteit van de instellingen van de Unie door de transparantie en de verantwoordingsplicht te vergroten, het concept van resultaatgericht begroten ten uitvoer te leggen, en een goed personeelsbeheer te verzekeren;

1.

verneemt met instemming dat het totale foutenpercentage in rubriek 5 (Administratie), met inbegrip van de begroting van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO), volgens de Rekenkamer relatief laag blijft, naar schatting 0,6 % in 2015;

2.

stelt vast dat de Rekenkamer geen significante tekortkomingen heeft geïdentificeerd met betrekking tot het jaarlijks activiteitenverslag en het internecontrolesysteem van de EDEO;

3.

roept de EDEO op om de tekortkomingen op te lossen die de Rekenkamer geïdentificeerd heeft in de aanwervingsprocedure voor plaatselijke functionarissen in delegaties (bijvoorbeeld te weinig transparantie over bepaalde stappen in de procedure) en in door de delegaties georganiseerde procedures voor openbare aanbesteding (met name onjuiste beoordeling van aanbiedingen met betrekking tot technische specificaties of gebruik van de foute aanbestedingsprocedure);

4.

is het met de Rekenkamer eens dat het verbeteren van de begeleiding, het ontwerp, de coördinatie en de uitvoering van procedures voor openbare aanbesteding voor contracten van geringe waarde belangrijk is, aangezien deze contracten goed zijn voor 4,5 % van de totale waarde van in 2015 afgesloten contracten; ondersteunt het voornemen van de EDEO om regionale seminars te houden en administratieve ondersteuning te bieden bij aanbestedingen voor het volledige netwerk van delegaties;

5.

roept de EDEO op om de kwaliteit van zijn selectieprocedures te verbeteren door alle benodigde ondersteunende documentatie samen te brengen; vraagt de EDEO de aanbestedingsprocedures in de delegaties meer te harmoniseren; herhaalt zijn verzoek om de resterende tekortkomingen op dit gebied op te lossen door administratieve ondersteuning te blijven bieden aan de delegaties waar de situatie het meest acuut is;

6.

verheugt zich over het feit dat er in het kader van het toezichtsverslag externe steun (External Assistance Monitoring Report, EAMR) voor 2015 verbeterde en duidelijker richtsnoeren zijn verstrekt waarmee het toezicht op de hoofden van delegaties is versterkt en die betrekking hebben op zowel verantwoordingsplicht als rapportagevereisten;

7.

betreurt dat het gemiddelde afwijkingspercentage voor vastleggingen in 2015 op het niveau van de verificaties vooraf tot 22,4 % gestegen is (in vergelijking met 18,3 % in 2014);

8.

merkt op dat de volledige begroting van de EDEO in 2015 602,8 miljoen EUR bedroeg, wat een stijging is van in totaal 16,2 % ten opzichte van 2014, dankzij de overdracht van 71,5 miljoen EUR uit de administratieve begroting van de Commissie (25,2 miljoen EUR) en uit andere begrotingslijnen (tot 46,3 miljoen EUR) om de gemeenschappelijke kosten van de EU-delegaties, zoals huur, kosten voor de beveiliging van kantoren en IT te dekken; stelt vast dat de EOF-fondsen niet opgenomen werden;

9.

wijst erop dat de uitvoering van de administratieve begroting van de EDEO een punt van bezorgdheid blijft, aangezien bepaalde delegaties van de Commissie begrotingsbijdragen uit 33 verschillende begrotingslijnen ontvangen, bovenop de EDEO-begroting; nodigt alle stakeholders uit om de begrotingsbronnen en -regelingen verder te verfijnen en te vereenvoudigen om de uitvoering van de begroting te vergemakkelijken; verwelkomt de recente begrotingsafspraak met betrekking tot de administratiekosten van het EOF, die vanaf 2016 ten laste van de EDEO-begroting zullen komen op basis van een berekend standaardbedrag per persoon;

10.

verneemt dat de begroting van het hoofdkwartier 218,9 miljoen EUR bedroeg, waarvan 140,5 miljoen EUR (of 64,7 %) bestemd was voor de uitbetaling van lonen en andere vergoedingen voor statutair en extern personeel, 30 miljoen EUR (of 13,7 %) voor huisvesting en 30,7 miljoen EUR voor IT-systemen, uitrusting en meubels;

11.

merkt op dat de begroting van de delegaties, die 383,9 miljoen EUR bedroeg, opgesplitst werd in 155,8 miljoen EUR (of 40,6 %) voor huisvesting en daarmee verband houdende kosten, 105,5 miljoen EUR (of 27,5 %) voor de vergoeding van statutair personeel, 60,1 miljoen EUR (of 15,7 %) voor extern personeel en externe dienstverlening, 20,6 miljoen EUR (of 5,4 %) voor andere personeelskosten en 41,9 miljoen EUR (of 10,9 %) voor andere administratieve uitgaven; merkt eveneens op dat de Commissie 204,7 miljoen EUR heeft bijgedragen voor de administratieve kosten van het personeel van de Commissie in de EU-delegaties;

12.

herhaalt zijn verzoek om vooral in de delegaties aandacht te besteden aan de „bedrijfscontinuïteit” en het „documentbeheer” als essentiële normen voor interne controle maar ook als belangrijke onderdelen van het beheer, met name voor de beschikbaarheid en betrouwbaarheid van informatie die voor verschillende beheersdoeleinden gebruikt wordt, namelijk het toezicht op, beoordeling van en verslaglegging over activiteiten en projecten;

13.

stelt vast dat slechts twee delegaties bezwaar maakten tegen het gebrek aan een behoorlijke aanbestedingsprocedure en het ontbreken van beheersinformatie die essentieel is voor de betrouwbaarheidsverklaring;

14.

ondersteunt de regelmatige contacten over de preventie en het opsporen van fraude tussen de EDEO en de diensten van de Commissie die zich bezighouden met extern beleid;

15.

ondersteunt het opzetten van het regionaal centrum Europa, dat een initiatief is gericht op het bieden van betere administratieve ondersteuning aan de EU-delegaties op het gebied van financieel beheer, aanbestedingen en personeelsbeleid; kijkt ernaar uit in 2017 de evaluatie van het proefproject te ontvangen; moedigt de EDEO aan om, waar passend, door te gaan met deze werkwijze van het bundelen van kennis in andere regio's, teneinde de administratieve lasten en kosten in delegaties te verminderen;

16.

acht het essentieel dat de hoofden van de delegaties regelmatig worden herinnerd aan hun cruciale rol voor de algemene versterking van toetsing, beheer en verantwoordingsplicht, met name wat betreft de weging van verschillende onderdelen die waarschijnlijk tot de afgifte van een voorbehoud leiden, in aanvulling op hun politieke taken; moedigt de EDEO aan om opleidingen te verstrekken en expertise te bieden aan de hoofden van de delegaties, vooral aan de diplomaten van de lidstaten;

17.

wijst op de veranderingen en stroomlijning van de organisatie van de EDEO om het aantal hiërarchische niveaus te beperken, met minder directoraten, en om de verslagleggingslijnen en informatiestromen te vereenvoudigen, waardoor de EDEO vlotter antwoorden zal kunnen formuleren op crises of politieke uitdagingen;

18.

erkent dat het personeelsbeleid cruciaal is voor de EDEO, die uit drie „bronnen” aanwerft en verantwoordelijk is voor het personeelsbestand in de delegaties, maar die eveneens de jaarlijkse doelstellingen voor personeelsinkrimping moet halen, wat in het hoofdkwartier in 2015 neerkomt op 17 posten;

19.

merkt dat de diplomaten van de lidstaten 32,9 % van alle personeelsleden uit de AD-groep in de EDEO uitmaken (307 personen), in vergelijking met 33,8 % in 2014; wijst erop dat dit aandeel groter is in de delegaties, met 43,1 % of 166 diplomaten uit de lidstaten, in vergelijking met 25,7 % op het hoofdkwartier; roept op tot een meer evenwichtige verdeling van het personeel en herinnert de EDEO aan het belang van het bundelen van de deskundigheid van de lidstaten en van EDEO-personeel op elk niveau;

20.

benadrukt dat in 63 van de 134 gevallen een diplomaat van een lidstaat aan het hoofd van een delegatie staat, wat neerkomt op 47 %; wijst erop dat deze 63 posten werden verdeeld met een genderonevenwicht van 16 %/84 % en dat slechts 16 van de 63 posten werden bekleed door een onderdaan van een lidstaat die in 2004 of daarna toetrad tot de Unie; merkt ook op dat bij de 29 adjunct-hoofden van de delegatie er een genderonevenwicht van 24 %/76 % is en dat 6 van de adjunct-hoofden van de delegatie diplomaten uit een lidstaat waren;

21.

stelt vast dat het aantal gedetacheerde nationale deskundigen van de lidstaten in 2015 is gestegen (8 % meer dan in 2014) tot een totaal van 434 (waarvan 376 in het hoofdkwartier en 58 in de delegaties); stelt vast dat 40 % van de 376 gedetacheerde nationale deskundigen (of 151 personen) in Brussel betaald wordt door hun nationale administratie;

22.

herinnert de EDEO aan de noodzaak om de formule voor de verhouding tussen het personeel afkomstig van de lidstaten en van de EU-instellingen volledig te eerbiedigen, zoals bepaald in het besluit van de Raad tot vaststelling van de EDEO;

23.

merkt op dat bijna een genderevenwicht is bereikt onder het personeel, namelijk 47 %/53 %, maar dat het verschil in de AD-functiegroep 31,7 %/68,3 % is (in vergelijking met 31 %/69 % in 2014); stelt vast dat dit aandeel van 30 % sinds 2011 stabiel is gebleven;

24.

herhaalt zijn bezorgdheid over het genderonevenwicht in managementfuncties, dat op dit niveau momenteel 21,4 %/78,6 % bedraagt; betreurt het feit dat slechts 16 % van de sollicitanten voor een managementfunctie van het andere geslacht is; is van mening dat vooruitgang op dit gebied belangrijk is en roept de EDEO daarom op om zijn voorwaarden en aanwervingsbeleid te herzien om beide geslachten in dezelfde mate aan te trekken voor managementfuncties;

25.

herhaalt dat geografisch evenwicht, met name met betrekking tot de nationaliteit van het personeel en de grootte van de lidstaten, een belangrijk element in het personeelsbeleid van de EDEO dient te zijn, met name met betrekking tot de lidstaten die in 2004 of daarna tot de Unie zijn toegetreden; is ernstig bezorgd over de aanhoudende ondervertegenwoordiging van deze lidstaten op zowel werknemers- als managementniveau; roept daarom de EDEO op deze situatie aanzienlijk te verbeteren; benadrukt dat de nieuwe lidstaten vooral op een hoger bestuursniveau en in leidinggevende functies ondervertegenwoordigd zijn, en dat in dit opzicht nog duidelijke vooruitgang wordt verwacht;

26.

verwelkomt de belofte van de vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger aan het Parlement om het huidige onevenwicht, met een overwicht aan nationale diplomaten als hoofd van een delegatie, recht te zetten, en roept de EDEO op om in de loop van 2017 een herziening van het personeelsbeleid voor te stellen, waarin kwesties zoals genderevenwicht en mobiliteit van personeel tussen de instellingen aangepakt worden, en waarbij de EDEO ook rekening dient te houden met de impact van het personeelsbeleid op het versterken van het buitenlands beleid en de zichtbaarheid van de Unie door de globale Uniestrategie;

27.

moedigt de EDEO aan om de rol van de EU-delegaties verder te ontwikkelen, met name het faciliteren en ondersteunen van coördinatie tussen de lidstaten door het verstrekken van consulaire bijstand;

28.

herinnert de EDEO eraan dat er een dunne grens is tussen economische diplomatie en lobbying; roept de EDEO daarom op om zich aan te sluiten bij het toekomstige Interinstitutioneel Akkoord voor een verplicht transparantieregister, ook voor de delegaties van de Unie, voor zover dit wettelijk mogelijk is;

29.

neemt kennis van de jaarlijkse uitgaven van 160 miljoen EUR voor het netwerk van EU-delegaties, wat een stijging is met meer dan 50 % in vergelijking met het vorige begrotingsjaar; merkt op dat 80 % van de delegaties gehuurd wordt, waardoor de huurkosten in 2015 oplopen tot 53,04 miljoen EUR; verwelkomt de leenfaciliteit van 200 miljoen EUR om het huisvestingsbeleid te verbeteren en de aankoopkosten voor delegaties te verminderen; betreurt dat ondanks de leenfaciliteit en de toegenomen begroting slechts enkele gebouwen van delegaties eigendom van de EDEO zijn; verzoekt de EDEO om niet alleen de contracten voor huisvesting van de delegaties van het huidige jaar over te leggen, maar in het jaarlijkse activiteitenverslag ook een overzicht te geven van de toestand van alle gebouwen van de delegaties;

30.

vraagt de EDEO om zijn huisvestingsbeleid grondig op de schop te nemen in overeenstemming met de aanbevelingen van de Rekenkamer in haar Speciaal verslag nr. 7/2016, met name op het vlak van:

de behoefte aan samenhang en volledige terugverdiening van de kosten betaald door de lidstaten, andere instellingen van de Unie of instanties die in kantoorgebouwen van delegaties gehuisvest zijn;

betere selectie van delegatiegebouwen;

directe betrokkenheid van het hoofdkantoor voordat er kantoorgebouwen worden gehuurd (of een huurovereenkomst wordt verlengd) of aangekocht;

verbetering van het informatiesysteem voor vastgoedbeheer, opdat de EDEO betrouwbaardere en relevantere informatie krijgt als input voor het planningsproces;

31.

roept de EDEO op om het gebruik van oppervlakte verder te ontwikkelen, met name door zo spoedig mogelijk de individuele situatie te beoordelen van ongebruikte of onnodig grote gebouwen evenals de daaraan verbonden extra kosten die de Rekenkamer vastgesteld heeft (7,8 miljoen EUR), met inachtneming van de uitdagingen van gebouwenbeheer in vaak complexe omstandigheden;

32.

benadrukt dat de EDEO en de lidstaten allebei belang hebben in het in kaart brengen van het gebruik van gebouwen en het verder ontwikkelen van plaatselijke samenwerkingen voor gebouwenbeheer, met specifieke en blijvende aandacht voor kosteneffectiviteit, veiligheid en het imago van de Unie;

33.

verwelkomt de toename van projecten voor gezamenlijke huisvesting van EU-delegaties en lidstaten: in 2015 werden zes memoranda van overeenstemming ondertekend, waardoor er eind 2015 in totaal 86 projecten van deze aard zijn; spoort de EDEO aan verder te zoeken naar manieren om deze goede praktijk uit te breiden; is van mening dat dit beleid ook innovatieve benaderingen moet bevatten om een gecoördineerde colocatiestrategie vast te stellen met de lidstaten die hieraan willen meewerken, alsook passende regelingen voor de verdeling van de kosten in verband met gebouwen en logistiek; benadrukt dat regelingen voor gezamenlijke huisvesting ook andere entiteiten die zich bezighouden met buitenlands beleid betreffen, zoals de Europese Investeringsbank, het ECHO, missies in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid en speciale vertegenwoordigers van de EU;

34.

betreurt de ontoereikende verslaglegging en de onjuistheden in het informatiesysteem voor het beheer van kantoorgebouwen en residenties van delegaties; vraagt om de volledigheid en betrouwbaarheid van door EU-delegaties ingegeven data regelmatig te controleren en de algemene planning van oppervlakte, locaties en kostenrecuperatie te verbeteren;

35.

spoort de EDEO aan om meer controle uit te oefenen op het beheer van de kosten in het kader van het gebouwenbeleid en hiervoor versterkte toezichtsinstrumenten in te zetten, teneinde een correct overzicht en goede opvolging van alle uitgaven op dit gebied te verzekeren; is van oordeel dat nadruk gelegd moet worden op het controleren van de in het gebouwenbeleid vastgelegde maxima, teneinde de totale jaarlijkse huurkosten van de kantoren van de delegaties en de daarmee verband houdende vaste kosten te verminderen, en teneinde de toereikendheid van de bijdragen van partners te verzekeren, alsook de dekking van de lopende kosten voor gezamenlijke huisvesting en de overeenstemming van de kosten met de plaatselijke markt;

36.

is van oordeel dat dringend juridische en technische expertise inzake vastgoed moet worden ontwikkeld, en dat hiervoor kostenefficiënte alternatieve opties overwogen moeten worden, zoals het inhuren van externe expertise (bijvoorbeeld plaatselijke makelaars) om de markt te verkennen en eventueel met eigenaars te onderhandelen;

37.

verzoekt de EDEO om een jaarlijkse lijst van alle in de delegaties verrichte inspecties;

38.

verzoekt de EDEO de laatste vijf overeenkomsten over de huur resp. aankoop van residenties voor EU-ambassadeurs, met inbegrip van de residentie in Tirana, Albanië, door de inspectie van de delegaties te laten controleren en hierover verslag uit te brengen aan het Parlement;

39.

ondersteunt de tenuitvoerlegging van een strategie op middellange en lange termijn om alle mogelijkheden op dit gebied te identificeren, gaande van investeringsprioriteiten of -mogelijkheden tot het verlengen van huurovereenkomsten of het delen van gebouwen met lidstaten, met inachtneming van de verwachte ontwikkelingen van het personeelsbestand, beleidsplanning en -ontwikkeling;

40.

moedigt de EDEO aan om het milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) en het beginsel van groene overheidsaanbestedingen verder toe te passen in zijn gebouwenbeleid, maar begrijpt dat de plaatselijke omstandigheden van de 139 delegaties een zekere mate van flexibiliteit vergen;

41.

is van oordeel dat de beveiliging van de EDEO en van de delegaties verbeterd moet worden, en roept de EDEO op hier prioritair rekening mee te houden bij de keuze voor gebouwen en ruimten voor de delegaties; is van oordeel dat de beveiliging van gebouwen een integraal onderdeel van het gebouwenbeleid moet zijn en dat het EDEO-evacuatieschema en de beslissing om te evacueren indien nodig gecoördineerd dienen te worden met de vertegenwoordigingen van de betreffende lidstaten;

42.

is verheugd dat de EDEO voornemens is een project met een gemeenschappelijke visie en gezamenlijke actie uit te voeren dat tot doel heeft te komen tot een sterker Europa dat bijdraagt aan de vrede en veiligheid in de regio en overal ter wereld;

43.

verzoekt de EDEO zijn communicatiebeleid ten aanzien van de burgers van de Unie te verbeteren.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/129


BESLUIT (EU) 2017/1622 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling VI — Europees Economisch en Sociaal Comité

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015 (1),

gezien de geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015 (COM(2016) 475 — C8-0274/2016) (2),

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015, vergezeld van de antwoorden van de instellingen (3),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (4) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 314, lid 10, en de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (5), en met name de artikelen 55, 99, 164, 165 en 166,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0144/2017),

1.

verleent de secretaris-generaal van het Europees Economisch en Sociaal Comité kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Economisch en Sociaal Comité voor het begrotingsjaar 2015;

2.

formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan het Europees Economisch en Sociaal Comité, de Europese Raad, de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie van de Europese Unie, de Rekenkamer, het Comité van de Regio's, de Europese Ombudsman, de Europese toezichthouder voor gegevensbescherming en de Europese Dienst voor extern optreden, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB L 69 van 13.3.2015.

(2)  PB C 380 van 14.10.2016, blz. 1.

(3)  PB C 375 van 13.10.2016, blz. 1.

(4)  PB C 380 van 14.10.2016, blz. 147.

(5)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/130


RESOLUTIE (EU) 2017/1623 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling VI — Europees Economisch en Sociaal Comité

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling VI — Europees Economisch en Sociaal Comité,

gezien artikel 94 van en bijlage IV bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0144/2017),

A.

overwegende dat de kwijtingsautoriteit, in het kader van de kwijtingsprocedure, sterk de nadruk legt op het bijzonder belang van het verder versterken van de democratische legitimiteit van de instellingen van de Unie door de transparantie en de verantwoordingsplicht te vergroten, het concept van resultaatgericht begroten ten uitvoer te leggen, en een goed personeelsbeheer te verzekeren;

1.

is ingenomen met de conclusie van de Rekenkamer dat de betalingen als geheel over het per 31 december 2015 afgesloten jaar met betrekking tot de administratieve en andere uitgaven van het Europees Economisch en Sociaal Comité (het „Comité”) geen materiële fouten vertonen;

2.

stelt met tevredenheid vast dat de Rekenkamer in zijn jaarverslag 2015 geen significante tekortkomingen met betrekking tot de gecontroleerde aspecten in verband met personeelsbeheer en aanbestedingen bij het Comité heeft vastgesteld;

3.

merkt op dat de begroting voor 2015 van het Comité 129 100 000 EUR bedroeg (tegenover 128 559 380 EUR in 2014), met een bestedingspercentage van 95,9 %; wijst erop dat het bestedingspercentage voor 2015 iets hoger was dan dat voor 2014;

4.

benadrukt dat de begroting van het Comité louter administratief is, waarbij het grootste deel gebruikt wordt voor uitgaven met betrekking tot het personeel dat voor de instelling werkzaam is en de rest voor gebouwen, meubilair, uitrusting en diverse werkingskosten; onderstreept echter dat de invoering van resultaatgericht begroten niet enkel geldt voor de begroting van het Comité in haar geheel, maar ook voor het bepalen van specifieke, meetbare, acceptabele, realistische en tijdgebonden (SMART) doelstellingen voor individuele afdelingen, eenheden en jaarplannen voor personeelsbeleid; roept het Comité in dit verband op om het beginsel van resultaatgericht begroten breder in te voeren in de dagelijkse activiteiten;

5.

neemt kennis van de opmerkingen van het Comité naar aanleiding van de resolutie van het Parlement over de kwijting voor 2014 die bij het jaarlijkse activiteitenverslag van het Comité zijn gevoegd; juicht het toe dat in 2015 een ondersteunende dienst voor openbare aanbestedingen is opgericht;

6.

geeft aan dat 2015 het eerste jaar van een nieuwe mandaatsperiode voor het Comité was, hetgeen mogelijkerwijs van invloed was op de prestaties, met name van de wetgevende directoraten, inclusief vertolking, en de directoraten communicatie en human resources;

7.

stelt vast dat het verslag over de implementatie van de samenwerkingsovereenkomst tussen het Parlement en het Comité („de overeenkomst”) tijdig klaar was en de samenwerking tussen beide instellingen positief beoordeelt;

8.

neemt er kennis van dat, volgens het Comité, de aard van de „intensievere” samenwerking zoals bedoeld in de overeenkomst moet worden verduidelijkt en dat een aantal onderdelen nog niet volledig worden geïmplementeerd en onophoudelijke inspanningen van beide instellingen behoeven; is ervan overtuigd dat verdere inspanningen gericht op volledige implementatie van de overeenkomst en de totstandbrenging van synergie-effecten voor beide partijen positief zal uitwerken;

9.

herhaalt zijn verzoek dat een gezamenlijke beoordeling van door de samenwerking bereikte begrotingsbesparingen wordt opgenomen in de tussentijdse evaluatie, of het volgende follow-uprapport, van de overeenkomst;

10.

merkt op dat de adviezen van het Comité niet goed worden geïntegreerd in het werk van het Parlement en verzoekt het Comité om samen met de secretaris-generaal van het Parlement voorstellen uit te werken om de procedures van het Comité en het Parlement op dit gebied te stroomlijnen;

11.

neemt er nota van dat in 2015 een nieuwe administratieve bilaterale samenwerkingsovereenkomst tussen het Comité en het Comité van de Regio's is ondertekend; vertrouwt erop dat de overeenkomst in kwestie zal zorgen voor meer efficiëntie in de prestaties van beide comités; is van oordeel dat vergelijkbare administratieve functies moeten worden samengevoegd om onnodig dubbel werk te vermijden;

12.

merkt op dat de rechtstreekse toegang tussen de gebouwen RMD en REM door het Parlement uit veiligheidsoverwegingen werd gesloten na de terroristische aanslagen in Parijs in november 2015; vertrouwt erop dat het Parlement de veiligheidssituatie opnieuw zal beoordelen, aangezien een heropening voordelig zou zijn voor de drie instellingen;

13.

juicht de in 2015 doorgevoerde administratieve wijzigingen toe, in het bijzonder de volledige implementatie van een op kosten gebaseerd systeem voor de vergoeding van de reiskosten van de leden en de volledige vernieuwing van het portal van de leden; verzoekt het Comité om een vergelijkend jaarlijks overzicht van de reiskosten van de leden voor 2014, 2015 en 2016;

14.

neemt er nota van dat, volgens het reglement van het Comité, zijn leden volledig onafhankelijk zijn bij de uitoefening van hun taken, in het algemene belang van de Unie; neemt kennis van het feit dat de belangenverklaringen van de leden beschikbaar zijn op de website van het Comité; roept het Comité op toe te treden tot het toekomstig interinstitutioneel akkoord inzake een verplicht transparantieregister;

15.

maakt zich zorgen over het grote aantal onbezette vaste posten in 2015 en spoort het Comité aan de nodige maatregelen te nemen om de aanwervingsprocedures te verbeteren;

16.

uit zijn bezorgdheid over het blijvende genderonevenwicht in hogere- en middenmanagementfuncties (verhouding 30 %/70 % in het hogere management); betreurt verder dat in het hogere- en middenmanagement sprake is van een geografisch onevenwicht, en met name dat er te weinig personeelsleden zijn uit de lidstaten die in 2004 of daarna tot de Unie zijn toegetreden; verzoekt het Comité actie te ondernemen om dit onevenwicht te herstellen en verslag uit te brengen aan de kwijtingsautoriteit over de genomen maatregelen, alsook over de bereikte resultaten;

17.

neemt kennis van het voornemen van het Comité zich te houden aan de interinstitutionele overeenkomst (1) om het personeelsbestand met 5 % te verminderen over een periode van vijf jaar; vraagt om toelichting over de manier waarop deze vermindering te rijmen valt met de situatie in 2016, toen drie nieuwe posten zijn gecreëerd; stelt voor dat het Comité het Parlement op de hoogte brengt van eventuele alternatieve besparingen die werden gedaan ter compensatie van de mogelijke vertraging van de personeelsinkrimping;

18.

juicht het toe dat de interne regels met betrekking tot klokkenluiders begin 2016 in werking zijn getreden;

19.

spreekt zijn volledige steun uit voor de nieuwe posten voor ethisch adviseurs die helpen in het geval van intimidatiegerelateerde situaties en specifieke opleiding verzorgen voor de leiding ter vergroting van de kennis over en verbetering van het omgaan met klokkenluiders; betreurt het dat drie intimidatiedossiers in rechtszaken zijn geëindigd;

20.

kan als gevolg van het slechte rapport van het Comité hierover niets zeggen over het niveau van het ziekteverzuim onder het personeel; vraagt het Comité verslag over het ziekteverzuim van het personeel uit te brengen en daarbij voor elk afzonderlijk personeelslid aan te geven hoeveel werkdagen hij of zij ziek is geweest;

21.

neemt er nota van dat het Comité de gemiddelde kosten van de buitendagen met 35 % per deelnemer heeft gereduceerd in vergelijking met 2014, en dat slechts 218 personeelsleden hier aan deel hebben genomen, in vergelijking met 415 in 2014; vraagt het Comité eraan te werken dat zo veel mogelijk personeelsleden aan zijn welzijnsactiviteiten deelnemen, teneinde het welzijn van het personeel verder te helpen verbeteren;

22.

stelt met tevredenheid vast dat het percentage aangevraagde vertolkingsdiensten dat niet wordt gebruikt, gedaald is van 4,3 % in 2014 naar 3,5 % in 2015;

23.

verwelkomt het verstrekken van vertalingsgegevens volgens de geharmoniseerde methodologie van het interinstitutioneel comité voor vertaling en vertolking; neemt kennis van de lopende herziening van de gedragscode voor vertaling, die samen met het Comité van de Regio's wordt uitgevoerd;

24.

merkt op dat het uitbestedingspercentage voor vertalingen steeg tot bijna 10 % in 2015 als gevolg van de overplaatsing van personeel naar het Parlement op grond van de overeenkomst; roept het Comité op om de kosteneffectiviteit van de regeling, die nu in de praktijk wordt toegepast, te beoordelen;

25.

verwelkomt het strategisch kader van het Comité voor leren en ontwikkeling, en met name van het feit dat de nadruk ligt op kennisoverdracht van collega op collega; vraagt het Comité in zijn volgende jaarlijkse activiteitenverslag voor follow-upinformatie hierover te zorgen;

26.

stelt met grote tevredenheid de inspanningen en de resultaten vast die tot op heden bereikt zijn bij het verbeteren van de ecologische voetafdruk van het Comité en de hernieuwing van de certificering van het milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS);

27.

neemt nota van de administratieve afspraken tussen het Comité en het Europees Bureau voor fraudebestrijding gericht op het tot stand brengen van een gestructureerd kader voor samenwerking en het vergemakkelijken van snelle informatie-uitwisseling;

28.

verwelkomt de informatie over het gebouwenbeleid van het Comité in zijn jaarlijks activiteitenverslag, met name omdat het belangrijk is dat de kosten van dit beleid voldoende transparant worden gemaakt en niet buitensporig zijn;

29.

neemt nota van de inspanningen en resultaten van het Comité op het gebied van de intensivering van het informatie- en communicatiebeleid; beklemtoont evenwel dat het belangrijker is dat de doelmatigheid van de adviezen van het Comité over besluitvorming van de Unie wordt verbeterd dan dat zij algemeen gepubliceerd worden.


(1)  Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1).


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/133


BESLUIT (EU) 2017/1624 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling VII — Comité van de Regio's

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015 (1),

gezien de geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015 (COM(2016) 475 — C8-0275/2016) (2),

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015, vergezeld van de antwoorden van de instellingen (3),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (4) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 314, lid 10, en de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (5), en met name de artikelen 55, 99, 164, 165 en 166,

gezien artikel 94 van en bijlage IV bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0141/2017),

1.

verleent de secretaris-generaal van het Comité van de Regio's kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Comité van de Regio's voor het begrotingsjaar 2015;

2.

formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan het Comité van de Regio's, de Europese Raad, de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie van de Europese Unie, de Rekenkamer, het Europees Economisch en Sociaal Comité, de Europese Ombudsman, de Europese toezichthouder voor gegevensbescherming en de Europese Dienst voor extern optreden, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB L 69 van 13.3.2015.

(2)  PB C 380 van 14.10.2016, blz. 1.

(3)  PB C 375 van 13.10.2016, blz. 1.

(4)  PB C 380 van 14.10.2016, blz. 147.

(5)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/134


RESOLUTIE (EU) 2017/1625 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling VII — Comité van de Regio's

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling VII — Comité van de Regio's,

gezien artikel 94 van en bijlage IV bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0141/2017),

A.

overwegende dat de kwijtingsautoriteit, in het kader van de kwijtingsprocedure, sterk de nadruk legt op het bijzonder belang van het verder versterken van de democratische legitimiteit van de instellingen van de Unie door de transparantie en de verantwoordingsplicht te vergroten, het concept van resultaatgericht begroten ten uitvoer te leggen, en een goed personeelsbeheer te verzekeren;

1.

stelt vast dat de Rekenkamer in zijn jaarverslag 2015 opmerkt dat er geen significante tekortkomingen zijn vastgesteld met betrekking tot de gecontroleerde aspecten in verband met personeelsbeheer en aanbestedingen bij het Comité van de Regio's (het „Comité”);

2.

stelt met tevredenheid vast dat de Rekenkamer op basis van zijn controlewerkzaamheden heeft geconcludeerd dat de betalingen als geheel over het per 31 december 2015 afgesloten jaar, alsook de administratieve en andere uitgaven van de instellingen en organen geen materiële fouten vertonen;

3.

benadrukt dat de begroting van het Comité louter administratief is, waarbij het grootste deel gebruikt wordt voor uitgaven met betrekking tot het personeel dat voor het Comité werkzaam is en de rest voor gebouwen, meubilair, uitrusting en diverse werkingskosten; onderstreept echter dat de invoering van resultaatgericht begroten niet enkel geldt voor de begroting van het Comité in haar geheel, maar ook voor het bepalen van specifieke, meetbare, acceptabele, realistische en tijdgebonden (SMART) doelstellingen voor individuele afdelingen, eenheden en jaarplannen voor personeelsbeleid; roept het Comité in dit verband op om het beginsel van resultaatgericht begroten breder in te voeren in de dagelijkse activiteiten;

4.

stelt vast dat het Comité in 2015 beschikte over een goedgekeurde begroting van 88 900 000 EUR (ten opzichte van 87 600 000 EUR in 2014), waarvan 87 200 000 EUR aan vastleggingskredieten, met een benuttingspercentage van 98,2 %; stelt vast dat het benuttingspercentage in 2015 licht is gedaald;

5.

wijst op de sluiting van een nieuwe administratieve bilaterale samenwerkingsovereenkomst tussen het Comité en het Europees Economisch en Sociaal Comité, die in 2015 is ondertekend; vertrouwt erop dat de overeenkomst zal zorgen voor meer efficiëntie in de prestaties van het Comité en het Europees Economisch en Sociaal Comité;

6.

stelt met tevredenheid vast dat het verslag over de implementatie van de samenwerkingsovereenkomst tussen het Parlement en het Comité (de „overeenkomst”) tijdig klaar was, en schat de samenwerking tussen beide instellingen positief in; merkt echter op dat de aard van de „nauwere samenwerking” waar in de overeenkomst naar verwezen wordt, verduidelijkt moet worden;

7.

verwelkomt de interesse van het Comité voor een meer systematische benadering van de samenwerking met het Parlement, met name op politiek gebied en met de onderzoeksdienst van het Parlement (EPRS); is van oordeel dat de verdere ontwikkeling van synergieën zal leiden tot positieve resultaten voor beide instellingen;

8.

herhaalt het verzoek om een gezamenlijke beoordeling van door de samenwerking bereikte begrotingsbesparingen op te nemen in het volgende follow-upverslag van het akkoord;

9.

merkt met bezorgdheid op dat geen van de doelstellingen die in 2015 door het Comité werden bepaald om de betrokkenheid van het Parlement en de Raad bij activiteiten in verband met de adviezen van het Comité te vergroten, werden gehaald;

10.

merkt op dat de rechtstreekse toegang tussen de gebouwen RMD en REM door het Parlement uit veiligheidsoverwegingen werd gesloten na de terroristische aanslagen in Parijs in november 2015; vertrouwt erop dat het Parlement de veiligheidskwestie opnieuw zal beoordelen, aangezien een heropening voordelig zou zijn voor de drie instellingen;

11.

merkt met bezorgdheid op dat het uitvoeringspercentage in 2015 voor een aantal begrotingsposten gestaag is gedaald; merkt op dat 2015 het eerste jaar is van de zesde ambtstermijn van het Comité; is evenwel van mening dat het Comité niet mag toestaan dat dit het begrotingsbeheer beïnvloedt; roept het Comité op om zijn prestaties te verbeteren en het eerste jaar van de zevende ambtstermijn van het Comité beter voor te bereiden;

12.

spoort het Comité aan om de transparantie van zijn activiteiten verder te verbeteren en alle beschikbare gegevens over de dienstreizen van zijn leden op te nemen in zijn jaarlijkse activiteitenverslag, met een gedetailleerd overzicht van de uitgaven;

13.

roept het Comité op om deel te nemen aan het toekomstig interinstitutioneel akkoord betreffende een verplicht transparantieregister;

14.

uit zijn bezorgdheid over het blijvend gebrek aan evenwicht tussen mannen en vrouwen in leidinggevende en kaderfuncties (25 %/75 % in een leidinggevende en 38 %/62 % in een kaderfunctie); spoort het Comité aan om het evenwicht tussen mannen en vrouwen binnen de eigen gelederen te verbeteren en verslag uit te brengen aan de kwijtingsautoriteit over de maatregelen die zijn genomen om dit probleem aan te pakken, alsook over de behaalde resultaten;

15.

uit zijn tevredenheid over de goede geografische balans binnen de managementfuncties;

16.

is verontrust over het hoge aantal dagen ziekteverlof onder de personeelsleden van het Comité; roept het Comité op om de redenen daarvoor te onderzoeken, het personeelsbeleid te richten op verbetering van deze situatie, en de activiteiten rond welzijn zo breed mogelijk te organiseren, teneinde afwezigheid om deze redenen te helpen voorkomen;

17.

is bezorgd omdat de auditaanbevelingen over de resultaten van IT-projecten voor interne toepassing niet naar behoren ten uitvoer gelegd worden; roept het Comité op deze situatie zonder verder uitstel recht te zetten;

18.

verwelkomt het verstrekken van vertalingsgegevens volgens de geharmoniseerde methodologie van het interinstitutioneel comité voor vertaling en vertolking; verneemt dat de herziening van de gedragscode voor vertaling samen met het Europees Economisch en Sociaal Comité zal worden uitgevoerd;

19.

merkt op dat het uitbestedingspercentage voor vertalingen steeg van 2,57 % in 2014 tot bijna 10 % in 2015 wegens de overplaatsing van personeel naar het Parlement op grond van de overeenkomst; roept het Comité op om de kosteneffectiviteit van de nieuwe regeling, die nu in de praktijk wordt toegepast, te beoordelen;

20.

verneemt dat het Comité in december 2015 regels met betrekking tot klokkenluiders heeft goedgekeurd; merkt daarnaast op dat in 2015 één dossier rond klokkenluiders werd geopend; verzoekt de Commissie het Parlement op de hoogte te houden van de ontwikkelingen in deze kwestie;

21.

acht het cruciaal dat het Comité onmiddellijk gevolg geeft aan de twee uitspraken van het Gerecht voor ambtenarenzaken (1), het verslag van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (2), het verslag van het Uitbetalingsbureau van de Commissie (3) en de resoluties van het Parlement (4), en dat het Comité de klokkenluiderszaak van de voormalige interne auditeur van het Comité op een rechtvaardige, eerbare en billijke manier beëindigt voor het einde van 2017;

22.

acht het van wezenlijk belang dat het Comité samenwerkt met het Europees Economisch en Sociaal Comité om onmiddellijk gevolg te geven aan de uitspraak van het Gerecht voor ambtenarenzaken in een intimidatiezaak waarbij ambtenaren van beide instellingen betrokken zijn (5), dat het Comité verslag uitbrengt aan het Parlement over de voortgang, en dat het zijn procedures voor de afhandeling van toekomstige beschuldigingen van intimidatie herziet om ervoor te zorgen dat deze in overeenstemming zijn met de rechtspraak van het Gerecht voor ambtenarenzaken;

23.

stelt met grote tevredenheid de inspanningen en de resultaten vast die tot op heden bereikt zijn bij het verbeteren van de ecologische voetafdruk van het Comité en de hernieuwing van het EMAS-certificaat (milieubeheer- en milieuauditsysteem van de EU);

24.

neemt nota van de inspanningen en resultaten van het Comité op het gebied van de intensivering van het informatie- en communicatiebeleid;

25.

verwelkomt de informatie over het gebouwenbeleid van het Comité in zijn jaarlijks activiteitenverslag, met name omdat het belangrijk is dat de kosten van dit beleid voldoende transparant worden gemaakt en niet buitensporig zijn.


(1)  Arresten van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 7 mei 2013, zaak F-86/11 (ECLI:EU:F:2011:189) en van 18 november 2014, zaak F-156/12 (ECLI:EU:F:2014:247).

(2)  Definitief verslag van het Europees Bureau voor fraudebestrijding van 8 oktober 2003.

(3)  Verslag van het Uitbetalingsbureau van de Commissie van 8 mei 2008.

(4)  Resoluties van het Parlement, van 29 januari 2004 (PB L 57 van 25.2.2004, blz. 8), 21 april 2004 (PB L 330 van 4.11.2004, blz. 153), 12 april 2005 (PB L 196 van 27.7.2005, blz. 54), 27 april 2006 (PB L 340 van 6.12.2006, blz. 44), 29 april 2015 (PB L 255 van 30.9.2015, blz. 132) en 28 april 2016 (PB L 246 van 14.9.2016, blz. 152) ter ondersteuning van de zaak met betrekking tot de interne auditeur van het Comité.

(5)  Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 26 februari 2013, zaak F-124/10: Vassilliki Labiri/Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) (ECLI:EU:F:2013:21).


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/136


BESLUIT (EU) 2017/1626 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling VIII — Europese Ombudsman

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015 (1),

gezien de geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015 (COM(2016) 475 — C8-0276/2016) (2),

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015, vergezeld van de antwoorden van de instellingen (3),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (4) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 314, lid 10, en de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (5), en met name de artikelen 55, 99, 164, 165 en 166,

gezien artikel 94 van en bijlage IV bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0142/2017),

1.

verleent de Europese Ombudsman kwijting voor de uitvoering van zijn begroting voor het begrotingsjaar 2015;

2.

formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de Europese Ombudsman, de Europese Raad, de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie van de Europese Unie, de Rekenkamer, de Europese toezichthouder voor gegevensbescherming en de Europese Dienst voor extern optreden, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB L 69 van 13.3.2015.

(2)  PB C 380 van 14.10.2016, blz. 1.

(3)  PB C 375 van 13.10.2016, blz. 1.

(4)  PB C 380 van 14.10.2016, blz. 147.

(5)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/137


RESOLUTIE (EU) 2017/1627 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling VIII — Europese Ombudsman

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling VIII — Europese Ombudsman,

gezien artikel 94 van en bijlage IV bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0142/2017),

A.

overwegende dat de kwijtingsautoriteit, in het kader van de kwijtingsprocedure, sterk de nadruk legt op het bijzonder belang van het verder versterken van de democratische legitimiteit van de instellingen van de Unie door de transparantie en de verantwoordingsplicht te vergroten, het concept van resultaatgericht begroten ten uitvoer te leggen, en een goed personeelsbeheer te verzekeren;

1.

stelt met tevredenheid vast dat de Rekenkamer geen significante tekortkomingen heeft vastgesteld met betrekking tot de gecontroleerde aspecten in verband met personeelsbeheer en aanbestedingen bij de Europese Ombudsman (hierna de „Europese Ombudsman”);

2.

onderstreept dat de Rekenkamer op basis van haar controlewerkzaamheden heeft geconcludeerd dat de betalingen als geheel over het per 31 december 2015 afgesloten jaar met betrekking tot de administratieve uitgaven van de Europese Ombudsman geen materiële fouten vertonen;

3.

benadrukt dat de begroting van de Europese Ombudsman louter administratief is en in 2015 in totaal 10 346 105 EUR bedroeg (in 2014 was dat 9 857 002 EUR); onderstreept echter dat de invoering van resultaatgericht begroten niet enkel geldt voor de begroting van de Europese Ombudsman in haar geheel, maar ook voor het bepalen van specifieke, meetbare, acceptabele, realistische en tijdgebonden (SMART) doelstellingen voor individuele afdelingen, eenheden en jaarplannen voor personeelsbeleid; roept de Europese Ombudsman in dit verband op om het beginsel van resultaatgericht begroten breder in te voeren in de dagelijkse werking;

4.

merkt op dat 92,32 % van alle kredieten vastgelegd was (in vergelijking met 97,87 % in 2014) en 86,19 % betaald werd (in vergelijking met 93,96 % in 2014) met een benuttingspercentage van 92,32 % (in vergelijking met 97,87 % in 2014); merkt op dat het benuttingspercentage ook in 2015 is blijven dalen;

5.

stelt vast dat de daling van het benuttingspercentage in 2015 een invloed had op de beslissing van de Europese Ombudsman om te besparen op verschillende begrotingslijnen, te weten dienstreizen, representatiekosten en publicaties, en vertalingen, waardoor hier minder begrotingsmiddelen aan werden toegekend;

6.

erkent dat de Europese Ombudsman onder de EU-instellingen een koploper is inzake transparantie; dringt desalniettemin aan op verdere verbetering van de transparantie met betrekking tot de aanwervingsvoorwaarden en -procedures; verzoekt de Europese Ombudsman te verduidelijken wat de taken van de bijzonder adviseur zijn, en wat zijn/haar positie in het organigram is; vraagt de Europese Ombudsman om een geüpdatete versie van het organigram op de website te zetten, aangezien er een aantal veranderingen hebben plaatsgevonden door de invoering van een nieuwe organisatiestructuur in november 2015;

7.

is ingenomen met de voortzetting van de onderzoeken van de Europese Ombudsman naar „draaideur”-gevallen in de Commissie; uit zijn bezorgdheid over de „interne draaideur” tussen de Europese Ombudsman en de andere instellingen, mogelijk onder toezicht van de Europese Ombudsman, of tussen de andere instellingen die mogelijk toezicht op elkaars werk houden; roept de Europese Ombudsman op om de situatie te onderzoeken en, indien dit noodzakelijk wordt geacht, regels uit te werken zodat belangenconflicten vermeden kunnen worden;

8.

verwelkomt de efficiënte implementatie van het jaarlijkse beheerplan voor 2015 in het kader van de strategie naar 2019; constateert dat een grote meerderheid van de doelstellingen die door de Europese Ombudsman waren vastgesteld om de prestaties van de dienst via kernprestatie-indicatoren te evalueren, werden gehaald; heeft er vertrouwen in dat deze tendens zich de komende jaren zal voortzetten;

9.

erkent dat de Europese Ombudsman een sleutelrol heeft gespeeld bij de invoering van de interne regels ter bescherming van klokkenluiders onder de artikelen 22 bis, 22 ter en 22 quater van het Statuut van de ambtenaren in EU-instellingen eind 2015; vraagt de Europese Ombudsman om toezicht te blijven uitoefenen op de tenuitvoerlegging van deze regels en om te evalueren of zij voldoende bescherming bieden voor de geaccrediteerde parlementaire assistenten van het Parlement;

10.

moedigt de Europese Ombudsman aan bij de voorbereiding van regels ter voorkoming en bestrijding van pesterij;

11.

erkent het belang van de strategische initiatieven en onderzoeken op eigen initiatief van de Europese Ombudsman en nodigt de Europese Ombudsman uit om de kwijtingsautoriteit regelmatig in kennis te stellen van de gevolgen van onderzoeken; herinnert eraan dat de Europese Ombudsman allereerst de taak heeft de klachten van de burgers binnen een redelijke termijn te behandelen; nodigt de Europese Ombudsman uit om wanbeheer zo breed mogelijk te interpreteren bij de uitvoering van taken en om nauwer samen te werken met de Commissie begrotingscontrole van het Parlement voor strategische werkzaamheden;

12.

erkent de nieuwe, in de uitvoeringsbepalingen ingevoerde definities van publiek en niet-publiek belang voor het sorteren van binnenkomende klachten; verzoekt de Europese Ombudsman om de kwijtingsautoriteit te informeren over het effect dat deze definities hebben gehad op de prestaties;

13.

verneemt met instemming dat de identiteit van en andere gegevens over de externe stakeholders waarmee ontmoetingen plaatsvinden op de website van de Europese Ombudsman worden gepubliceerd;

14.

merkt de resultaten op die geboekt zijn bij de verwerking van klachten in 2015 en verneemt met instemming dat de EU-instellingen in 90 % van de gevallen instemden met de voorstellen van de Europese Ombudsman; roept de Europese Ombudsman op om in het jaarlijkse activiteitenverslag een overzicht te geven waarin de naleving van de voorstellen door de EU-instellingen uitgesplitst wordt; vraagt de Europese Ombudsman om een analyse uit te voeren van de mogelijke redenen voor niet-naleving en verzoekt de EU-instellingen om hun nalevingspercentage nog te verbeteren;

15.

verneemt met instemming dat in 2015 een genderevenwicht op managementniveau is bereikt; hecht zijn goedkeuring aan de steun van de Europese Ombudsman voor maatregelen ter bevordering van een evenwichtige participatie van mannen en vrouwen in het personeelsbestand;

16.

betreurt echter het duidelijke geografische onevenwicht op midden- en topmanagementniveau, vooral het overwicht aan managers uit de lidstaat waarvan de Europese Ombudsman onderdaan is; roept de Europese Ombudsman op om deze situatie blijvend recht te zetten;

17.

stelt vast dat de Europese Ombudsman een plan heeft om, zoals bepaald werd in een interinstitutionele overeenkomst, het personeelsbestand met 5 % te verminderen over een periode van vijf jaar; vraagt op de hoogte gehouden te worden over hoe deze inkrimping zal worden verenigd met de raming om in 2016 vijf nieuwe posten te creëren;

18.

is bezorgd over de twee klachten die in 2015 tegen de Europese Ombudsman zijn ingediend bij de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming en vraagt dat details over deze klachten verstrekt worden aan de Commissie begrotingscontrole van het Parlement;

19.

verwelkomt de consequente toepassing van de regels op grond van het milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS), het feit dat sommige documenten uitsluitend in digitale vorm beschikbaar zijn, de invoering van een permanent groen mobiliteitsschema en het gebruik van videoconferencing voor vergaderingen; dringt aan op verdere toepassing van de beginselen van groene overheidsopdrachten en vraagt de Europese Ombudsman om regels en een begroting voor koolstofcompensatie vast te stellen;

20.

verwelkomt de verduidelijking van de Europese Ombudsman over het ontbreken van een gebouwenbeleid, aangezien de diensten door het Parlement gehuisvest worden, en vraagt om op de hoogte gehouden te worden als er ontwikkelingen of veranderingen in de huidige situatie zouden zijn;

21.

verneemt met instemming dat de Europese Ombudsman alle ter beschikking zijnde informatie over het personeelsbestand heeft verstrekt, opgesplitst per graad, geslacht en nationaliteit, en vraagt de Europese Ombudsman om deze informatie automatisch op te nemen in het jaarlijkse activiteitenverslag;

22.

verwacht dat de Europese Ombudsman blijft streven naar consistente kwaliteit in het jaarlijkse activiteitenverslag en vraagt de Europese Ombudsman een algemeen jaarlijks impactverslag te verstrekken, dat een belangrijk instrument is voor de beoordeling van zijn werk;

23.

spreekt de wens uit dat de nationale ombudsmannen, de overheden in de lidstaten en de instellingen van de Unie de Europese Ombudsman beter steunen door de aandacht van de burgers van de Unie te vestigen op de mogelijkheid de hulp van de Europese Ombudsman in te roepen in het geval van wanbeheer door een instelling of orgaan van de Unie.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/139


BESLUIT (EU) 2017/1628 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling IX — Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015 (1),

gezien de geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015 (COM(2016) 475 — C8-0277/2016) (2),

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015, vergezeld van de antwoorden van de instellingen (3),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (4) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 314, lid 10, en de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (5), en met name de artikelen 55, 99, 164, 165 en 166,

gezien artikel 94 van en bijlage IV bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0140/2017),

1.

verleent de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015;

2.

formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de Europese toezichthouder voor gegevensbescherming, de Europese Raad, de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie van de Europese Unie, de Rekenkamer, de Europese Ombudsman en de Europese Dienst voor extern optreden, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB L 69 van 13.3.2015.

(2)  PB C 380 van 14.10.2016, blz. 1.

(3)  PB C 375 van 13.10.2016, blz. 1.

(4)  PB C 380 van 14.10.2016, blz. 147.

(5)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/140


RESOLUTIE (EU) 2017/1629 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling IX — Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling IX — Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming,

gezien artikel 94 van en bijlage IV bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0140/2017),

A.

overwegende dat de kwijtingsautoriteit, in het kader van de kwijtingsprocedure, sterk de nadruk legt op het bijzonder belang van het verder versterken van de democratische legitimiteit van de instellingen van de Unie door de transparantie en de verantwoordingsplicht te vergroten, het concept van resultaatgericht begroten ten uitvoer te leggen, en een goed personeelsbeheer te verzekeren;

1.

is verheugd over de conclusie van de Rekenkamer dat de betalingen als geheel over het per 31 december 2015 afgesloten jaar met betrekking tot de administratieve en andere uitgaven van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (de „Europese Toezichthouder”) geen materiële fouten vertonen en dat de onderzochte toezicht- en controlesystemen voor de administratieve en andere uitgaven doeltreffend waren;

2.

stelt vast dat de Rekenkamer in haar jaarverslag van 2015 opmerkt dat er geen ernstige tekortkomingen zijn vastgesteld met betrekking tot de gecontroleerde aspecten inzake personele middelen en aanbesteding door de Europese Toezichthouder (vijf aanwervingsprocedures, vijf aanbestedingsprocedures en één financiële transactie); benadrukt dat dit het vierde opeenvolgende jaar is dat de Rekenkamer geen ernstige tekortkomingen heeft gevonden;

3.

stelt vast dat de Europese Toezichthouder in 2015 over een totaalbedrag van 8 760 417 EUR aan toegekend budget beschikte (tegenover 8 012 953 EUR in 2014) en dat de uitvoeringsgraad ervan 96 % bedroeg (tegenover 92 % in 2014); is ingenomen met de verbeterde resultaten;

4.

is van oordeel dat de begroting van de Europese Toezichthouder voornamelijk administratief is, waarbij het grootste deel wordt gebruikt voor uitgaven met betrekking tot het personeel dat voor de instelling werkzaam is en de rest voor gebouwen, meubilair, uitrusting en diverse werkingskosten; onderstreept echter dat de invoering van resultaatgericht begroten niet enkel geldt voor de begroting van de Europese Toezichthouder in haar geheel, maar ook voor het bepalen van specifieke, meetbare, acceptabele, realistische en tijdgebonden (SMART) doelstellingen voor individuele afdelingen, eenheden en jaarplannen voor personeelsbeleid; roept de Europese Toezichthouder in dit verband op om het beginsel van resultaatgericht begroten breder in te voeren in de dagelijkse werking;

5.

stelt bezorgd vast dat van drie indicatoren van het internecontrolesysteem wordt gesteld dat zij aanzienlijke bijkomende inspanningen nodig hebben, in het bijzonder de „doelstellingen en prestatie-indicatoren” die worden aanbevolen om SMART-doelstellingen en relevante, aanvaarde, geloofwaardige, eenvoudige en robuuste indicatoren te ontwikkelen; is tevreden met de toezegging van de Europese Toezichthouder om alle aanbevelingen met betrekking tot deze indicatoren uit te voeren;

6.

merkt op dat de Europese Toezichthouder slechts één hogere leidinggevende post heeft en dat de genderbalans in middenmanagementfuncties 40 %/60 % bedraagt; vraagt de Europese Toezichthouder inspanningen te blijven leveren om ervoor te zorgen dat bij de aanwerving en promotie zo veel mogelijk wordt gekeken naar genderevenwicht;

7.

is zeer tevreden dat de personeelsleden van de Europese Toezichthouder gemiddeld slechts 6,6 dagen niet werkte wegens ziekteverlof;

8.

benadrukt dat de Europese Toezichthouder na de kantooruren verschillende activiteiten heeft georganiseerd; vraagt de Europese Toezichthouder manieren te zoeken om de afzonderlijke personeelsleden die het meest bijdragen tot de activiteiten rond welzijn van de instelling, te belonen, deze activiteiten voort te zetten en zo veel mogelijk personeelsleden erbij te betrekken; vraagt de Europese Toezichthouder de ervaringen hieromtrent te delen met de instellingen van de Unie en andere organen van de Unie;

9.

stelt tevreden vast dat de Europese Toezichthouder twee vertrouwelijke adviseurs ter preventie van pesterijen heeft aangesteld, die vertrouwelijk bijstand kunnen verstrekken en deel uitmaken van het netwerk van de Commissie; stelt vast dat er geen melding van pesterijen is geweest;

10.

stelt vast dat de Europese Toezichthouder op 16 december 2015 een gedragscode voor de toezichthouders heeft goedgekeurd; benadrukt evenwel dat de code veeleer een beleidsverklaring is en dat ze geen regels bevat inzake belangenconflicten; vindt het jammer dat de cv's en belangenverklaringen van de leden en het personeel van de Europese Toezichthouder niet door het publiek kunnen worden geraadpleegd; verzoekt de Europese Toezichthouder een overzicht van de vastgestelde gevallen van belangenconflicten op te stellen en bij de kwijtingsautoriteit in te dienen;

11.

uit zijn tevredenheid over de praktijk van de Europese Toezichthouder om het personeel regelmatig in te lichten over vergaderingen van het management en de uitkomsten daarvan;

12.

merkt tevreden op dat elke aanwezigheid van de Europese Toezichthouder op professionele vergaderingen met organisaties of zelfstandig werkzame personen buiten de instellingen van de Unie (onder wie lobbyisten) minstens op de eigen website wordt gepubliceerd; stelt eveneens tevreden vast dat alle conferenties waaraan de Europese Toezichthouder deel neemt, op de website worden gepubliceerd, samen met formele speaking notes; herhaalt zijn verzoek aan de Europese Toezichthouder om gedetailleerde gegevens over de missies van de leden en het personeel van de Europese Toezichthouder in het jaarlijkse activiteitenverslag op te nemen, aangezien de verstrekte informatie niet voldoende gedetailleerd was wat betreft de waarborgen voor transparantie en kosteneffectiviteit;

13.

verzoekt de Europese Toezichthouder zich aan te sluiten bij het interinstitutioneel akkoord inzake een verplicht transparantieregister, dat werd opgericht;

14.

neemt kennis van de oprichting van een kleine taskforce in juli 2015 die moet nagaan welke juridische, operationele en budgettaire middelen noodzakelijk zijn voor de oprichting van het Europees Comité voor gegevensbescherming, dat de Groep artikel 29 zal opvolgen; is ingenomen met de in 2015 bereikte benuttingsgraad voor de in de relevante titels ingevoerde kredieten; verzoekt de Europese Toezichthouder de bevindingen van de taskforce op te nemen in zijn jaarverslag;

15.

is met name tevreden met de door de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming gespeelde adviesrol met betrekking tot de ontwikkeling van de wetgeving in verband met het gegevensbeschermingspakket (de algemene verordening gegevensbescherming (1) en de richtlijn gegevensbescherming (2)), de hervorming van Europol (3), de PNR-richtlijn (Passenger Name Record) (4), het privacyschild tussen de EU en de VS (5) alsook zijn advies over het eerste hervormingspakket inzake het gemeenschappelijk Europees asielstelsel (Eurodac, EASO en de Dublinverordeningen) (6), alsook met zijn betrokkenheid bij de oprichting van het Europees Comité voor gegevensbescherming;

16.

is ingenomen met de samenwerking van de Europese Toezichthouder met de instellingen van de Unie en met andere organen van de Unie, voornamelijk op het vlak van administratie, aanbestedingen, financiën, boekhouden en begroting; vraagt de Europese Toezichthouder in het jaarlijkse activiteitenverslag informatie over alle overeenkomsten inzake het dienstverleningsniveau en de resultaten van die samenwerking op te nemen;

17.

is tevreden met de ontwikkelde strategie van de Europese Toezichthouder van 2015 tot 2019 en de hieraan gekoppelde essentiële prestatie-indicatoren om het gebruik van zijn middelen te controleren en indien nodig aan te passen; erkent dat de geselecteerde essentiële prestatie-indicatoren tonen dat de tenuitvoerlegging van deze strategie grotendeels op koers ligt; verzoekt de Europese Toezichthouder het scorebord in het jaarlijkse activiteitenverslag te blijven verschaffen en het onderscheid tussen externe en interne indicatoren te verduidelijken;

18.

is ingenomen met de verduidelijking voor de afwezigheid van een gebouwenbeleid, aangezien de diensten worden gehuisvest in een van de gebouwen van het Parlement, en vraagt om op de hoogte gehouden te worden van eventuele ontwikkelingen of veranderingen van de huidige situatie;

19.

verneemt met instemming dat de Europese Toezichthouder alle ter beschikking zijnde informatie over het personeelsbestand heeft verstrekt, opgesplitst per graad, geslacht en nationaliteit, vraagt dat deze informatie automatisch wordt opgenomen in het jaarlijkse activiteitenverslag van de Europese Toezichthouder;

20.

neemt kennis van het voornemen van de Europese Toezichthouder zich te houden aan de interinstitutionele overeenkomst (7) om het personeelsbestand met 5 % te verminderen over een periode van vijf jaar; is zich zeer bewust van de toekomstige uitdagingen om de instellingen en organen van de Unie voor te bereiden voor de toepassing van de nieuwe verordening gegevensbescherming, die vanaf 25 mei 2018 van toepassing zal zijn; stelt voor dat de Europese Toezichthouder het Parlement op de hoogte brengt van eventuele alternatieve besparingen die werden gedaan ter compensatie van de mogelijke vertraging van de personeelsinkrimping;

21.

herhaalt de oproep aan de Commissie om de agentschappen op het gebied van justitie en binnenlandse zaken, alsook de Europese Toezichthouder, vrij te stellen van de algemene personeelsinkrimping van 5 %, aangezien in het huidige politieke klimaat van deze agentschappen wordt gevraagd dat zij steeds meer werk op zich nemen;

22.

neemt kennis van de verwijzing naar specifieke onderdelen over het beheer van aanbestedingen en missies in de inleiding tot het jaarlijks activiteitenverslag van de Europese Toezichthouder voor 2015; vraagt dat het volgende jaarlijks activiteitenverslag een overzicht bevat van dezelfde gegevens voor de voorbije drie of vier jaar;

23.

stelt vast dat de Europese Toezichthouder uitvoering heeft gegeven aan de aanbeveling die in het kwijtingsverslag van het Parlement van 2014 is geformuleerd en een overzicht van de toegekende contracten heeft gepubliceerd; beveelt, met het oog op transparantie en het vertrouwen van het publiek, de Europese Toezichthouder aan het verslag van de Rekenkamer te publiceren samen met zijn jaarverslag en zijn jaarlijks activiteitenverslag;

24.

verzoekt de Europese Toezichthouder zich te houden aan het bepaalde in artikel 16 van het personeelsstatuut en duidelijke, bindende regels voor „draaideuren” vast te leggen in overeenstemming met de door de Commissie gepubliceerde richtsnoeren;

25.

neemt met tevredenheid kennis van de publicatie op 16 juni 2016 van het besluit van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming tot vaststelling van regels voor klokkenluiders;

26.

verzoekt de Europese Toezichthouder zijn communicatiebeleid ten aanzien van de burgers van de Unie te verbeteren;

27.

moedigt de toenemende bijdrage aan van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming aan oplossingen ter bevordering van innovatie en ter verbetering van de privacy en gegevensbescherming, met name door meer transparantie, gebruikerscontrole en aflegging van rekenschap met betrekking tot de verwerking van big data; merkt de opstelling op van diverse adviezen waarin wordt verzocht om actie om ervoor te zorgen dat nieuwe technologieën zo groot mogelijke voordelen opleveren zonder dat de grondrechten worden aangetast.


(1)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(2)  Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 89).

(3)  Verordening (EU) 2016/794 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) en tot vervanging en intrekking van de Besluiten 2009/371/JBZ, 2009/934/JBZ, 2009/935/JBZ, 2009/936/JBZ en 2009/968/JBZ van de Raad (PB L 135 van 24.5.2016, blz. 53) Zie PB C 38 van 8.2.2014, blz. 3.

(4)  Richtlijn (EU) 2016/681 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 over het gebruik van persoonsgegevens van passagiers (PNR-gegevens) voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken en vervolgen van terroristische misdrijven en ernstige criminaliteit (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 132) Zie PB C 392 van 25.11.2015, blz. 11.

(5)  Zie PB C 257 van 15.7.2016, blz. 8.

(6)  Zie PB C 9 van 12.1.2017, blz. 3.

(7)  Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1).


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/143


BESLUIT (EU) 2017/1630 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het achtste, negende, tiende en elfde Europees Ontwikkelingsfonds voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de balansen en resultatenrekeningen van het achtste, negende, tiende en elfde Europees Ontwikkelingsfonds voor het begrotingsjaar 2015 (COM(2016) 485 — C8-0326/2016),

gezien de financiële informatie over de Europese Ontwikkelingsfondsen (COM(2016) 386),

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de activiteiten van het achtste, negende, tiende en elfde Europees Ontwikkelingsfonds voor het begrotingsjaar 2015, vergezeld van de antwoorden van de Commissie (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbevelingen van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan de Commissie te verlenen kwijting voor de uitvoering van de activiteiten van de Europese Ontwikkelingsfondsen in het begrotingsjaar 2015 (05376/2017 — C8-0081/2017, 05377/2017 — C8-0082/2017, 05378/2017 — C8-0083/2017, 05379/2017 — C8-0084/2017),

gezien het verslag van de Commissie betreffende de follow-up van de kwijting voor het begrotingsjaar 2014 (COM(2016) 674) en de bijbehorende werkdocumenten van de diensten van de Commissie (SWD(2016) 338 en SWD(2016) 339),

gezien de partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend te Cotonou op 23 juni 2000 (3) en gewijzigd te Ouagadougou (Burkina Faso) op 22 juni 2010 (4),

gezien Besluit 2013/755/EU van de Raad van 25 november 2013 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie („LGO-besluit”) (5),

gezien artikel 33 van het intern akkoord van 20 december 1995 tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de financiering en het beheer van de steun van de Gemeenschap in het kader van het tweede financieel protocol van de vierde ACS-EG-overeenkomst (6),

gezien artikel 32 van het intern akkoord van 18 september 2000 tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de financiering en het beheer van de steun van de Gemeenschap in het kader van het financieel protocol bij de partnerschapsovereenkomst tussen de staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, ondertekend te Cotonou (Benin) op 23 juni 2000, en de toewijzing van financiële bijstand ten behoeve van de landen en gebieden overzee waarop de bepalingen van het vierde deel van het EG-Verdrag van toepassing zijn (7),

gezien artikel 11 van het intern akkoord van 17 juli 2006 tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de financiering van de steun van de Gemeenschap binnen het meerjarig financieel kader voor 2008-2013 voor de ACS-EG-partnerschapsovereenkomst en de toewijzing van financiële bijstand ten behoeve van de landen en gebieden overzee waarop de bepalingen van deel vier van het EG-Verdrag van toepassing zijn (8),

gezien artikel 11 van het intern akkoord van 24 en 26 juni 2013 tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten van de Europese Unie, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de financiering van de steun van de Europese Unie binnen het meerjarig financieel kader voor 2014-2020, overeenkomstig de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst, en betreffende de toewijzing van financiële bijstand ten behoeve van de landen en gebieden overzee waarop de bepalingen van het vierde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie van toepassing zijn (9),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 74 van het Financieel Reglement van 16 juni 1998 van toepassing op de samenwerking inzake ontwikkelingsfinanciering in het kader van de vierde ACS-EG-overeenkomst (10),

gezien artikel 119 van het Financieel Reglement van 27 maart 2003 van toepassing op het negende Europese Ontwikkelingsfonds (11),

gezien artikel 50 van Verordening (EG) nr. 215/2008 van de Raad van 18 februari 2008 inzake het Financieel Reglement van toepassing op het tiende Europees Ontwikkelingsfonds (12),

gezien artikel 48 van Verordening (EU) 2015/323 van de Raad van 2 maart 2015 inzake het Financieel Reglement van toepassing op het elfde Europees Ontwikkelingsfonds (13),

gezien artikel 93 en artikel 94, derde streepje, van en bijlage IV bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A8-0125/2017),

1.

verleent de Commissie kwijting voor de uitvoering van de begroting van het achtste, negende, tiende en elfde Europees Ontwikkelingsfonds voor het begrotingsjaar 2015;

2.

formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Rekenkamer en de Europese Investeringsbank, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 375 van 13.10.2016, blz. 287.

(2)  PB C 375 van 13.10.2016, blz. 297.

(3)  PB L 317 van 15.12.2000, blz. 3.

(4)  PB L 287 van 4.11.2010, blz. 3.

(5)  PB L 344 van 19.12.2013, blz. 1.

(6)  PB L 156 van 29.5.1998, blz. 108.

(7)  PB L 317 van 15.12.2000, blz. 355.

(8)  PB L 247 van 9.9.2006, blz. 32.

(9)  PB L 210 van 6.8.2013, blz. 1.

(10)  PB L 191 van 7.7.1998, blz. 53.

(11)  PB L 83 van 1.4.2003, blz. 1.

(12)  PB L 78 van 19.3.2008, blz. 1.

(13)  PB L 58 van 3.3.2015, blz. 17.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/145


RESOLUTIE (EU) 2017/1631 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het achtste, negende, tiende en elfde Europees Ontwikkelingsfonds voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het achtste, negende, tiende en elfde Europees Ontwikkelingsfonds voor het begrotingsjaar 2015,

gezien artikel 93 en artikel 94, derde streepje, van en bijlage IV bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A8-0125/2017),

A.

overwegende dat het hoofddoel van de partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend te Cotonou op 23 juni 2000 (1) en gewijzigd te Ouagadougou (Burkina Faso) op 22 juni 2010 (2) (de „Overeenkomst van Cotonou”), als het kader voor de betrekkingen van de Unie met de staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (de „ACS-landen”), is om de armoede te verminderen en uiteindelijk uit te bannen, in overeenstemming met de doelstellingen van duurzame ontwikkeling;

B.

overwegende dat het hoofddoel van Besluit 2013/755/EU is om bij te dragen tot de progressieve ontwikkeling van de ACS-landen en van de landen en gebieden overzee (LGO's), door versterking van het concurrentievermogen van de LGO's, vergroting van de veerkracht van de LGO's, vermindering van de kwetsbaarheid van economie en milieu, en stimulering van de samenwerking tussen hen onderling en met andere partners;

C.

overwegende dat de Europese Ontwikkelingsfondsen (EOF's) de belangrijkste financiële instrumenten van de Unie zijn voor ontwikkelingssamenwerking met de ACS-landen en de LGO's;

D.

overwegende dat een breed scala aan uitvoeringsmethoden, als uitdrukking van de intergouvernementele aard van de EOF's, wordt gebruikt in 79 landen met complexe regels en procedures voor aanbestedingen en de gunning van contracten;

E.

overwegende dat de activiteiten van de EOF's worden uitgevoerd in uitdagende contexten met terugkerende blootstellingen aan hoge geopolitieke of institutionele risico's;

F.

overwegende dat externe factoren voor een behoorlijke uitvoering van de EOF's de verrichte ontwikkelingsinspanningen kunnen aantasten of tenietdoen;

G.

overwegende dat de EOF's worden gefinancierd door de lidstaten en worden beheerd door de Commissie en de Europese Investeringsbank (EIB), waarbij de Commissie als enige verantwoordelijk is voor de kwijting voor de uitvoering van de EOF's;

H.

overwegende dat de Unie de potentie en het gewicht heeft om antwoorden te formuleren op mondiale en geopolitieke uitdagingen;

I.

overwegende dat de geschiedenis van haar lidstaten verplichtingen voor de Unie oplegt ten aanzien van de ontwikkeling van de ACS-landen en de LGO's;

J.

overwegende dat de toekomst van de Unie en de toekomst van de ACS-landen en de LGO's met elkaar verbonden zijn als gevolg van hun geografische ligging, de globalisering en demografische veranderingen;

K.

overwegende dat de prognoses voor de omvang van de wereldbevolking in het jaar 2100, gekoppeld aan de effecten van nieuwe migratiestromen, gewapende conflicten, de opwarming van de aarde en diverse economische en sociale crises, onmiddellijke aandacht van de Unie vereisen, met name in het kader van de verwezenlijking van de doelstellingen van haar ontwikkelingsbeleid; overwegende dat ontwikkelingshulp een essentieel instrument is, en dat de uiteenlopende wijzen waarop dit instrument wordt ingezet moeten worden geoptimaliseerd om die vele mondiale uitdagingen het hoofd te kunnen bieden;

L.

overwegende dat de migratiecrisis niet alleen de internationale hulpbeginselen en -doelstellingen onder zware druk heeft gezet, maar ook heeft laten zien dat het beginsel van solidariteit tussen de lidstaten meer uniform en onvoorwaardelijk moet worden toegepast;

M.

overwegende dat de huidige migratiecrisis het feit dat de migratiegolven zullen aanhouden, als gevolg van grote demografische veranderingen die verschillende antwoorden vereisen, niet in de schaduw mag stellen;

N.

overwegende dat er behoefte is aan een nieuwe benadering van de ACS-landen en de LGO's, met nieuwe financiële stimulansen en instrumenten;

O.

overwegende dat er hernieuwde aandacht moet zijn voor het feit dat veel ACS-landen kleine eilandstaten in ontwikkeling zijn; overwegende dat eilanden, en met name ACS-eilanden, een nieuwe internationale rol spelen, vooral als gevolg van internationale onderhandelingen over klimaatverandering;

P.

overwegende dat een aantal LGO's in dezelfde regio's ligt als de ACS-landen; overwegende dat de LGO's voor dezelfde mondiale uitdagingen staan, maar anders dan de ACS-landen deel uitmaken van de Europese familie en daarom meer aandacht moeten krijgen bij de verstrekking van middelen; overwegende dat de zeer kleine omvang van de LGO's en de grondwettelijke band tussen de LGO's en de Unie specifieke kenmerken zijn waarmee rekening dient te worden gehouden;

Q.

overwegende dat de directoraten-generaal Internationale Samenwerking en Ontwikkeling en Regionaal Beleid en Stadsontwikkeling van de Commissie in september 2013 een memorandum van overeenstemming hebben ondertekend om de samenwerking tussen de ultraperifere regio's, de LGO's en de ACS-landen te intensiveren;

R.

overwegende dat het externe optreden van de Unie verloopt via internationale organisaties die ofwel uitvoering geven aan fondsen van de Unie, ofwel samen met de Unie projecten cofinancieren, wat soms een uitdaging met zich mee kan brengen op het gebied van overzicht en beheer;

S.

overwegende dat de betrokkenheid van de Unie gedifferentieerd en voorwaardelijk moet zijn, afhankelijk van meetbare vooruitgang op diverse terreinen zoals democratisering, mensenrechten, goed bestuur, duurzame sociaaleconomische ontwikkeling, de rechtsstaat en corruptiebestrijding, en dat zij, waar nodig, assistentie moet bieden om vooruitgang te boeken;

T.

overwegende dat een regelmatige en diepgaande politieke dialoog van essentieel belang is om een groter gevoel van eigenaarschap in de ACS-landen en de LGO's en een groter vermogen om beleidsdoelstellingen aan te passen, tot stand te brengen;

U.

overwegende dat samenhang tussen elk beleid van de Unie en de doelstellingen van het ontwikkelingsbeleid van de Unie van fundamenteel belang is;

V.

overwegende dat het van fundamenteel belang is om de zichtbaarheid van de Unie te vergroten en de waarden van de Unie uit te dragen in alle vormen van ontwikkelingshulp;

W.

overwegende dat vereenvoudiging van uitvoeringsprocessen een belangrijke factor is voor het verbeteren van de doeltreffendheid van hulp;

X.

overwegende dat duurzaamheid een cruciaal element is voor het vergroten van de algehele doeltreffendheid van ontwikkelingshulp door het gestaag volgen van de effecten via alle steunverleningsmodaliteiten;

Y.

overwegende dat ondersteuning op bestuurlijk gebied door de Unie een belangrijk bestanddeel van ontwikkelingshulp is met het oog op het genereren van doeltreffende bestuurlijke hervormingen;

Z.

overwegende dat begrotingssteun weliswaar een belangrijke rol kan spelen bij het stimuleren van verandering en het aanpakken van de belangrijkste uitdagingen op ontwikkelingsgebied, maar ook een aanzienlijk fiduciair risico met zich meebrengt en alleen moet worden verleend als er sprake is van voldoende transparantie, traceerbaarheid, verantwoording en doeltreffendheid, samen met een bewezen gedrevenheid bij beleidshervormingen; overwegende dat begrotingssteun voornamelijk geschikt is voor kleine en geïsoleerde gebieden, zoals ACS-eilanden;

AA.

overwegende dat transparantie en verantwoording voorwaarden zijn voor democratische controle, alsmede voor de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp;

AB.

overwegende dat het beheer van administratieve kosten voortdurend moet worden gemonitord, in alle omstandigheden en voor alle hulpmodaliteiten;

AC.

overwegende dat illegale financiële stromen in ontwikkelingslanden de armoede verergeren;

AD.

overwegende dat de kwijtingsautoriteit haar oproep tot het opnemen van het EOF in de algemene begroting van de Unie heeft herhaald om de zichtbaarheid van en de democratische controle op het EOF en het ontwikkelingsbeleid in het algemeen te verbeteren;

AE.

overwegende dat blijvende steun onder de burgers van de Unie voor ontwikkelingsbeleid maximale transparantie, goed bestuur en goede prestaties vereisen;

Betrouwbaarheidsverklaring

Financiële uitvoering in 2015

1.

merkt op dat de uitgaven in 2015 betrekking hadden op vier EOF's, met name het achtste EOF, voor een bedrag van 12 480 miljoen EUR, het negende EOF, voor een bedrag van 13 800 miljoen EUR, het tiende EOF, voor een bedrag van 22 682 miljoen EUR en het elfde EOF, voor een bedrag van 30 506 miljoen EUR; merkt op dat in het elfde EOF 29 089 miljoen EUR is toegewezen aan de ACS-landen en 364,5 miljoen EUR aan de LGO's, en dat van deze twee bedragen respectievelijk 1 134 miljoen EUR en 5 miljoen EUR bestemd is voor de ACS-investeringsfaciliteit van de EIB; merkt op dat 1 052,5 miljoen EUR verband houdt met de uitgaven van de Commissie voor de programmering en uitvoering van de EOF's;

2.

stelt vast dat deze middelen worden gebruikt voor projecten en begrotingssteun op basis van de volgende vier modaliteiten: 42 % van de betalingen werd verricht onder direct beheer, waarvan 24 % in het kader van begrotingssteun; merkt op dat de overige 58 % werd verricht onder indirect beheer, waarvan 31 % via internationale organisaties, 24 % via derde landen en 3 % via nationale organen van de EU-lidstaten;

3.

merkt met bezorgdheid op dat een deel van de uitgaven in 2015 nog afkomstig is uit het achtste EOF, dat in 1995 van start is gegaan;

4.

is ingenomen met de inspanningen van EuropeAid in 2015 met betrekking tot de globale nettovastleggingen in 2015, waarvan 5 034 miljoen EUR het gevolg is van de inwerkingtreding van het elfde EOF, waardoor de middelen voor vastleggingen met 27 839 miljoen EUR toenamen; merkt op dat het elfde EOF invloed heeft gehad op de uitvoeringspercentages van de uitstaande vastleggingen, die afnamen van 98 % tot 69,7 % voor globale vastleggingen en van 91,2 % tot 63,5 % voor individuele vastleggingen;

5.

betreurt dat het gebrek aan betalingskredieten waarmee de Commissie in 2015 werd geconfronteerd, heeft geleid tot een moeilijke begrotingssituatie voor ontwikkelingssamenwerking, die de totale prestaties van de fondsen heeft geschaad, met name door de overdracht van 483 miljoen EUR naar 2016 en de betaling van een geschat bedrag van 1 miljoen EUR aan rente wegens te late betaling; verwelkomt de inspanningen van de Commissie om de continuïteit van ontwikkelingshulp te waarborgen en de negatieve gevolgen van de bestaande betalingstekorten te beperken;

6.

wijst tevens, voor het hele verantwoordelijkheidsgebied van de Commissie, op de doorlopende inspanningen van de Commissie om de aantallen oude voorfinancieringen (39 % bereikt, bij een doelstelling van 25 %), oude niet-afgewikkelde vastleggingen of oude uitstaande verplichtingen („reste à liquider”) (46 % bereikt, bij een doelstelling van 25 %) en openstaande verlopen contracten terug te dringen, zij het met minder bevredigende resultaten voor die laatste binnen de EOF's; spoort de Commissie aan om door te gaan met het verminderen van het aandeel aan verlopen contracten binnen de EOF's;

Betrouwbaarheid van de rekeningen

7.

is ingenomen met het oordeel van de Rekenkamer in haar jaarverslag over de door het achtste, negende, tiende en elfde EOF gefinancierde activiteiten voor het boekjaar 2015 dat de definitieve jaarrekening een in elk materieel opzicht een getrouw beeld van de financiële situatie van de EOF's per 31 december 2015 geeft en dat de resultaten van hun verrichtingen, van hun kasstromen en van de veranderingen in de nettoactiva over het op die datum afgesloten jaar in overeenstemming zijn met de bepalingen van het financieel reglement van het EOF en de boekhoudregels op basis van internationaal aanvaarde boekhoudnormen voor de publieke sector;

8.

is verheugd over de actie die de Commissie heeft ondernomen om het probleem van de inning van rente op voorfinancieringen van meer dan 750 000 EUR en van rente op voorfinancieringen van 250 000 EUR tot 750 000 EUR op te lossen, die heeft geresulteerd in de correcte opname van 2,5 miljoen EUR aan ontvangen rente in de financiële staten voor 2015; verzoekt de Commissie om ook de situatie van gevallen onder het bedrag van 250 000 EUR in ogenschouw te nemen;

9.

betreurt, in het kader van het beheer van terugvorderingsopdrachten, de onjuiste boeking van operationele ontvangsten ten belope van 9,6 miljoen EUR die overeenkomen met niet-uitgegeven voorfinanciering;

10.

betreurt dat een bedrag van 29,6 miljoen EUR aan terugvorderingen in het kader van het achtste, negende, tiende en elfde EOF is geannuleerd als gevolg van coderingsfouten, correcties of wijzigingen; verzoekt de Commissie verslag uit te brengen over de 15,8 miljoen EUR waarvoor nog steeds gerechtelijke procedures lopen;

11.

is ernstig bezorgd dat van een invorderingsopdracht van 1 miljoen EUR, een bedrag van 623 000 EUR werd kwijtgescholden na een minnelijke schikking tussen de Commissie en de debiteur (3); wijst op de samenhang met Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (4) (Financieel Reglement) en op het beginsel van evenredigheid bij terugvorderingen; benadrukt echter dat het geld van de belastingbetalers in het geding is en dat de middelen daarom zo goed mogelijk beschermd moeten worden;

Wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen bij de rekeningen

12.

is verheugd over het oordeel van de Rekenkamer dat de onderliggende ontvangsten bij de rekeningen voor het begrotingsjaar 2015 op alle materiële punten wettig en regelmatig zijn;

13.

betreurt dat in het verslag van de Rekenkamer wordt geschat dat het meest waarschijnlijke foutenpercentage voor uitgavenverrichtingen van het achtste, negende, tiende en elfde EOF identiek is gebleven aan het foutenpercentage voor 2014, dat 3,8 % bedroeg, en hoger is dan dat voor 2013 (3,4 %) en 2012 (3 %); verzoekt de EIB en de Commissie een actieplan op te stellen om de stijging van het aantal materiële fouten om te zetten in een daling en dit plan voor te leggen aan de kwijtingsautoriteit.

14.

uit zijn bezorgdheid over het oordeel van de Rekenkamer ten aanzien van de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen die fouten van materieel belang vertonen; maakt zich zorgen over de resultaten van de steekproef van betalingsverrichtingen, waaruit blijkt dat van de 140 betalingen er 35 (25 %) fouten vertoonden; wijst erop dat bij internecontrolesystemen en de verificatie van de doeltreffendheid daarvan niet alleen de Commissie en de delegaties van de Unie in de begunstigde landen betrokken zijn, maar ook andere actoren, zoals de nationale ordonnateurs die zijn aangewezen door de ACS-landen waar vaak tekortkomingen in de controles zijn vastgesteld; verzoekt de Commissie deze kwetsbare institutionele en administratieve capaciteiten te ondersteunen en te versterken;

15.

maakt zich zorgen over het feit dat de typen fouten die ten grondslag liggen aan het foutenpercentage van 3,8 % voor 2015 dezelfde zijn als in 2014, d.w.z. het ontbreken van bewijsstukken (met een totaalbedrag voor deze foutencategorie van 3 692 833 EUR) en niet-naleving van de aanbestedingsregels (met een totaalbedrag voor deze foutencategorie van 1 176 140 EUR), die samen verantwoordelijk zijn voor 70 % van het geschatte foutenpercentage (tegen 63 % in 2014); verzoekt de EIB en de Commissie meer inspanningen te verrichten om zowel de controles vooraf als achteraf van de financieringsprojecten te verbeteren, teneinde de bedragen van de fouten in categorieën als „ontbreken van bewijsstukken” en „niet-naleving van de aanbestedingsregels” aanzienlijk te verlagen;

16.

geef voorts uiting aan zijn jarenlange zorgen over de zwakte van de controles vooraf, aangezien 16 van de 28 definitieve verrichtingen die vooraf waren gecontroleerd vervolgens werden goedgekeurd terwijl er in de controles vooraf kwantificeerbare fouten waren vastgesteld; betreurt dat het merendeel van de vastgestelde fouten, net als in voorgaande jaren, betrekking heeft op programmaramingen, subsidies en samen met internationale organisaties beheerde verrichtingen; verzoekt de Commissie derhalve meer aandacht te besteden aan controles vooraf om de wettigheid en regelmatigheid van de uitvoering van het EOF te waarborgen; wijst erop dat de aard van de begrotingssteun de beoordeling van het feitelijke foutenpercentage van uitbetalingen van begrotingssteun beperkt, zodat transacties kwetsbaar zijn voor fouten;

17.

benadrukt het inherente risico verbonden aan de hypothetische benadering, die inhoudt dat de bijdragen van de Commissie aan multidonorprojecten worden verklaard vrij van fouten te zijn, wanneer zij samengevoegd worden met die van andere donoren en niet zijn geoormerkt voor specifiek aanwijsbare uitgavenposten, omdat de Commissie aanneemt dat de subsidiabiliteitsregels van de Unie zijn nageleefd zolang de samengevoegde hoeveelheid voldoende subsidiabele uitgaven bevat om de bijdrage van de Unie te dekken;

18.

is bezorgd dat de hypothetische benadering het werk van de Rekenkamer aanzienlijk belemmert, vooral gezien het feit dat voor het begrotingsjaar 2015 een bedrag van 763 miljoen EUR werd uitbetaald via begrotingssteun, neerkomend op 24 % van de EOF-uitgaven in 2015;

19.

dringt er bij de Commissie op aan om deze tekortkomingen in verband met de controles vooraf met spoed te corrigeren, en merkt op dat de Commissie in haar informatiesystemen over voldoende informatie beschikte om de kwantificeerbare fouten te voorkomen, op te sporen en te corrigeren alvorens de uitgaven te doen, met een direct positief effect op het geschatte foutenpercentage, dat 1,7 procentpunt lager zou zijn uitgevallen;

20.

merkt op dat 89,9 miljoen EUR is teruggevorderd in verband met de terugbetaling van onverschuldigde betalingen wegens onregelmatigheden en fouten;

Componenten van het betrouwbaarheidskader

21.

is ingenomen met de verschuiving van algemene naar gedifferentieerde voorbehouden, zoals het Parlement had gevraagd in zijn eerdere resoluties over het EOF, namelijk i) één thematisch voorbehoud betreffende de twee uitgaventerreinen met een hoog risico, te weten subsidies in direct beheer (18 % van het totale in 2015 betaalde bedrag) en indirect beheer met internationale organisaties; en ii) een specifiek voorbehoud betreffende de Vredesfaciliteit voor Afrika;

22.

neemt kennis van de door de Commissie ondernomen acties ten aanzien van de twee terreinen met een hoger risico, en verzoekt de Commissie om over de uitvoering van die acties verslag uit te brengen aan het Parlement;

23.

verzoekt de Commissie de risicobeoordeling van haar activiteitsgestuurde begroting verder te verfijnen om een toereikend niveau van sectorale betrouwbaarheid te waarborgen; vraagt in dit verband om een evaluatie van de risico's en kwetsbaarheden van indirect beheer;

24.

spreekt zijn bezorgdheid uit over de riskante aard van indirect beheer, vooral als gevolg van het gebrek aan traceerbaarheid van middelen wanneer deze door het directoraat-generaal Internationale Samenwerking en Ontwikkeling van de Commissie worden uitbetaald aan lokale actoren en onderaannemers;

25.

beoordeelt de verbetering van de toezichtsinstrumenten voor de opvolging van de bevindingen van externe controles als positief; verwelkomt de nieuwe controleapplicatie en het kwaliteitsraster die door de Commissie zijn ontwikkeld en steunt de aanbeveling van de Rekenkamer om deze instrumenten te verbeteren;

26.

is ingenomen met het feit dat voor het vierde achtereenvolgende jaar een onderzoek naar het restfoutenpercentage (RFP) is uitgevoerd, en dat dit binnen de strategie voor controle, monitoring en audit een belangrijk instrument is geworden;

27.

benadrukt dat het RFP wordt berekend door van de jaarlijkse foutenpercentages van de auditautoriteiten de meerjarige financiële correcties af te trekken die op nationaal en Unieniveau worden doorgevoerd;

28.

spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over het feit dat het RFP van 2015 voor contracten die waren gesloten en opgenomen in het jaarlijkse activiteitenverslag werd geschat op 2,2 %, wat nog altijd boven de materialiteitsdrempel van 2 % ligt, en overeenkomt met circa 174 miljoen EUR, met inbegrip van 98 miljoen EUR voor de EOF's;

29.

verzoekt de Commissie om hoge methodologische normen te blijven hanteren bij haar beoordeling van het RFP en om de financiële correcties door de lidstaten uitgebreid te monitoren en te handhaven;

30.

vraagt aandacht voor het feit dat er evenwicht nodig is tussen absorptie, naleving en prestaties en dat dit tot uiting moet komen in het beheer van de verrichtingen;

31.

verwelkomt de vermindering van de geschatte controlekosten van het directoraat-generaal Internationale Samenwerking en Ontwikkeling van de Commissie van 371 miljoen EUR in 2014 tot 293 miljoen EUR in 2015 en moedigt de Commissie aan om de kosteneffectiviteit van de controles door het directoraat-generaal verder te verbeteren en daarbij te zorgen voor een zo laag mogelijk aantal fouten;

32.

verzoekt de Commissie om in haar evaluaties vooraf en achteraf instrumenten voor de beoordeling van beheer en resultaten op te nemen overeenkomstig het initiatief van de Commissie voor een resultaatgerichte begroting, gericht op het analyseren van de effecten van ander extern Uniebeleid en -optreden op de situatie van de begunstigde landen;

Risico's van een resultaatgerichte benadering van de EU-ontwikkelingssamenwerking

33.

wijst erop dat de Commissie de analyses heeft geïntegreerd in het beheer van haar externe operaties, die worden uitgevoerd in een complexe en verre van stabiele omgeving met tal van soorten risico's en partnerlanden met verschillende ontwikkelingsniveaus en bestuurskaders;

34.

wijst op de noodzaak om het gebruik van terminologie betreffende langetermijnresultaten (outputs, resultaten en effecten) te verbeteren, en op het belang van het formuleren van echte en duurzame Smart-doelstellingen voordat een besluit over de financiering van de verschillende projecten wordt genomen; benadrukt dat het noodzakelijk is extra aandacht te besteden aan het formuleren van „haalbare en realistische” doelstellingen om te voorkomen dat de oorspronkelijke doelstellingen weliswaar door partnerlanden worden verwezenlijkt maar dat dit geen noemenswaardige resultaten oplevert op het gebied van ontwikkeling; herhaalt dat bij de beoordeling van ontwikkelingsdoelstellingen rekening moet worden gehouden met sociale en milieuaspecten, alsmede met economische aspecten;

35.

meent dat de nadruk niet mag liggen op het resultaat van de begrotingsuitvoering als enige beheerdoelstelling, omdat dit het beginsel van goed financieel beheer en het behalen van resultaten kan schaden; is van mening dat een op stimulansen gebaseerde aanpak die stoelt op een systeem van „positieve voorwaardelijkheid”, met stimulansen voor goed presterende begunstigden en strengere controles voor slecht presterende begunstigden, gekoppeld moet zijn aan specifieke en strikte prestatie-indicatoren, zodat een kwantificeerbare aanpak mogelijk wordt voor het evalueren van tekortkomingen en behaalde doelstellingen;

36.

benadrukt met klem dat een stelsel gebaseerd op „positieve voorwaardelijkheid” zonder uitzondering moet aansluiten bij het voorzorgbeginsel;

37.

herinnert eraan dat de regelmatige monitoring en inventarisering van hogerisicofactoren (externe, financiële en operationele) en de kwantificering ervan, van de identificatie- tot de uitvoeringsfase, niet alleen van essentieel belang zijn voor een goed financieel beheer en de kwaliteit van de uitgaven, maar ook om de geloofwaardigheid, de duurzaamheid en de reputatie van het optreden van de Unie te waarborgen; is van mening dat de invoering van risicoprofielen voor activiteiten en landen ook bijdraagt aan de ontwikkeling van een snelle risicobeperkingsstrategie voor het geval de situatie in een partnerland verslechtert;

38.

onderstreept de noodzaak om de controle- en de risicobeheersingsfuncties regelmatig aan te passen teneinde rekening te houden met de opkomst van nieuwe bijstandsinstrumenten en faciliteiten als gecombineerde („blended”) financiering, trustfondsen en financiële partnerschappen met andere internationale instellingen, en ook wanneer begunstigde landen profiteren van verschillende typen steunverlening;

39.

is van mening dat de ontwikkeling van de capaciteitsopbouw, bestuurskaders en betrokkenheid van de partnerlanden een rol speelt om systeemrisico's te beperken, het mogelijk te maken dat de middelen hun beoogde doelen bereiken en te voldoen aan de eisen van zuinigheid, efficiëntie en doeltreffendheid, en tevens rekening te houden met milieu-, kwaliteits- en ethische aspecten; moedigt de Commissie in dit verband aan verder onderzoek te doen naar de mogelijkheid en risico's van het gebruik van lokale accountantsfirma's en lokale dienstencontracten, waarbij volledige transparantie en controleerbaarheid gewaarborgd is;

40.

wijst erop dat het Financieel Reglement het mogelijk maakt dat begunstigden gebruikmaken van de diensten van lokale accountantsfirma's; is echter uiterst bezorgd over de tekortkomingen van het managementinformatiesysteem van EuropeAid wat betreft de resultaten en de follow-up van externe controles, als aangegeven door de Rekenkamer in verband met de kwijtingsprocedure voor 2014 van het EOF; dringt bij directoraat-generaal voor Internationale Samenwerking en ontwikkeling aan op de invoering van een kwaliteitsraster voor het beoordelen van de betrouwbaarheid van de controles, alsmede voor audits en uitgavenverificaties verricht door lokale accountantsfirma's die rechtstreeks door de begunstigden zijn gecontracteerd, waarbij het risico van te lage kwaliteit als hoger wordt beoordeeld en de audit- en verificatieverslagen onvoldoende informatie bevatten over de feitelijke stappen die zijn ondernomen om het huidige raster op doeltreffende wijze te gebruiken;

Verbeteren van de doeltreffendheid van de hulp uit het EOF

41.

onderstreept dat om ontwikkelingshulp geloofwaardig te laten zijn, met name wat de gebruikte instrumenten, de steunverleningsmethoden en de betrokken fondsen betreft, het van essentieel belang is dat de toegevoegde waarde van de hulp en de dankzij de hulp bereikte resultaten kunnen worden aangetoond, maar ook de samenhang tussen het extern beleid en optreden van de Unie en de doelstellingen van de ontwikkelingshulp, met name de doelstellingen voor sociale ontwikkeling, bescherming van de mensenrechten en milieubescherming;

42.

herinnert eraan dat de doeltreffendheid van hulp, het eigenaarschap van het partnerland van de ontwikkelingsresultaten en het gebruik van de bestuurskaders van de partnerlanden richtsnoeren zijn waarvan de toepassing op regelmatige basis moet worden verfijnd;

43.

onderstreept dat het essentieel is dat de wijze waarop projecten worden uitgevoerd, wordt aangepast aan de in elk afzonderlijk geval en elk afzonderlijk project nagestreefde doelstellingen; is van mening dat betere resultaten op het gebied van doelmatigheid kunnen worden verwezenlijkt door projecten te ondersteunen waarvan de omvang wordt aangepast aan eerder geformuleerde doelstellingen, die leiden tot concrete en identificeerbare resultaten en die zijn gericht op duurzame ontwikkeling van lokale gemeenschappen;

44.

is van mening dat voor infrastructuurprojecten die zijn gefinancierd door het EOF een onafhankelijke ex-antebeoordeling waarbij rekening wordt gehouden met de sociale en milieugevolgen en de meerwaarde van de projecten van essentieel belang is; is van mening dat voor het nemen van financieringsbesluiten een deugdelijke kosten-batenanalyse uitgevoerd moet worden, en dat projecten alleen gefinancierd moeten worden indien ze op milieu-, financieel of sociaal gebied niet controversieel zijn;

45.

herinnert eraan dat het uithollen van het toezicht op de uitvoering en van de evaluatie van resultaten schadelijk is voor de doelstellingen van openbare verantwoording en voor een voldoende omvattende voorlichting van de beleidsmakers; wijst erop dat het absoluut noodzakelijk is dat het Parlement een duidelijk beeld krijgt van de mate waarin de voornaamste doelstellingen van de Unie daadwerkelijk zijn verwezenlijkt; benadrukt het belang van een evenwichtiger benadering met minder vertrouwelijkheid en meer transparantie, in het bijzonder met betrekking tot de toezichtverslagen voor externe steun;

46.

is van mening dat een beoordeling van de risico's die inherent zijn aan de keuze van een specifieke uitvoeringswijze, van cruciaal belang is alvorens financiële middelen van de Unie worden vastgelegd, en ook bij het bepalen van de verwachte resultaten; is van mening dat het combineren van projecten, zowel wat onderwerp als wat het type uitvoering betreft, essentieel is voor de doeltreffendheid van steun uit het EOF;

47.

is van mening dat meer steun voor technische en administratieve middelen noodzakelijk is voor het verbeteren van de doeltreffendheid van steun uit het EOF, in het bijzonder met betrekking tot de complexiteit van de regelgeving, aangezien het Financieel Reglement van toepassing op het EOF geen op zichzelf staand document is en gebruikt moet worden in samenhang met andere rechtsbronnen, wat een aanzienlijk risico op onzekerheid en fouten met zich meebrengt;

48.

is van mening dat vereenvoudiging van de regels inzake de toewijzing van middelen noodzakelijk is om te komen tot een beter gebruik van de middelen en een grotere doeltreffendheid van de steunverlening; spoort de Commissie aan om een begin te maken met het vereenvoudigen van de regels inzake de toewijzing van middelen en om lokale partners te ondersteunen bij de uitvoering van de projecten; benadrukt echter dat vereenvoudiging niet ten koste mag gaan van het huidige systeem van controles en afwegingen vooraf en achteraf, dat van wezenlijk belang is voor een omvattend overzicht; benadrukt dat er reeds aanhoudende zwakheden aanwezig zijn in de controles vooraf, een terrein waar vereenvoudiging zorgvuldig moet worden afgewogen tegen de risico's; herinnert de Commissie eraan dat bij het vereenvoudigen van de regels inzake de toewijzing van middelen van de ontwikkelingsfondsen de nadruk moet liggen op het juiste evenwicht tussen een lagere administratieve last en doeltreffende financiële controle;

49.

is van mening dat de vereenvoudiging van de regels voor de toewijzing van middelen er niet toe mag leiden dat kredieten van de doelstellingen en beginselen van de basishandelingen aan iets anders worden besteed, en is van mening dat de verlening van middelen via het trustfonds niet ten koste mag gaan van het EOF en het langetermijnbeleid van de Unie;

Taskforce Kennis, Prestaties en Resultaten

50.

is ingenomen met het eerste verslag over geselecteerde resultaten van projecten in het kader van de lancering van het Unie-kader voor de resultaten op het gebied van internationale samenwerking en ontwikkeling als aanvullende stap van de verbintenis van de Commissie om haar verantwoording te verbeteren en de rapportage over de resultaten van haar lopende projecten te verbreden; is met name geïnteresseerd in de lijst van indicatoren van organisatorische prestaties, die helpen bij het meten en rapporteren van de door partnerlanden en diensten van de Commissie gerealiseerde ontwikkelingseffecten, resultaten en outputs;

51.

acht het nuttig om die informatie als reguliere informatie op te nemen in het komende jaarlijkse activiteitenverslag teneinde de ontwikkeling van de bijdragen van de Unie aan de resultaten op verschillende gebieden van ontwikkelingssamenwerking, zoals beheer van de openbare financiën, goed bestuur en door het samenvoegen van activiteiten bereikte hefboomeffecten, te kunnen volgen;

Beoordeling van door delegaties van de Unie bereikte resultaten

52.

is ingenomen met de vooruitgang die is geboekt bij de analyse van de door delegaties van de Unie bereikte algehele resultaten, op basis van kernprestatie-indicatoren vergeleken met de doelstellingen die verband houden met de doelmatigheid van interne controle- en auditsystemen en de doeltreffendheid van het beheer van verrichtingen en middelen in 2015;

53.

roept op tot een hoger ambitieniveau in de strategie, het beheer en de verantwoordingsplicht van EOF-middelen; benadrukt dat er een mogelijkheid is om de veerkracht van alle EOF-activiteiten te optimaliseren door de criteria inzake economische en financiële efficiëntie aan te scherpen en de verbeteringen op het gebied van efficiëntie en doeltreffendheid aan te geven die worden weerspiegeld in de beheerprestaties; is van mening dat het opstellen van behoefteanalyses een efficiënte eerste fase is om de uiteindelijke doeltreffendheid van de financiering door de Unie te waarborgen;

54.

erkent het grote belang van de informatie die wordt verstrekt in de 86 toezichtsverslagen externe steun (External Assistance Management Reports) voor de door de Commissie aan te tonen betrouwbaarheid van het beheer van externe steun, evenals de positieve trends die kunnen worden waargenomen in de prestaties van delegaties, aangezien in 2015 20 van de 24 kernprestatie-indicatoren voldeden aan de doelstellingen, tegenover 15 in 2014;

55.

betreurt echter dat 9 van de 86 delegaties de benchmark van 60 % van hun kernprestatie-indicatoren niet hebben gehaald; verzoekt de diensten van de Commissie om de delegaties die de drempel van 60 % recentelijk hebben gehaald of net boven deze drempel zitten, nauwlettend te volgen teneinde de trendanalyse voor delegaties te kunnen verfijnen en consolideren;

56.

verzoekt de diensten van de Commissie om de definitie van kernprestatie-indicatoren en de daarmee samenhangende beoordelingsmethoden regelmatig bij te werken en hun risicobeoordeling verder te ontwikkelen, met name door het opzetten van risicoprofielen (a priori- of outputrisico's) van projecten in de portefeuille van elke delegatie, teneinde beter in staat te zijn in een vroeg stadium alleen levensvatbare projecten te selecteren; raadt met klem aan om een omvattender risicobeoordeling vooraf uit te voeren zodat alleen de meest veelbelovende projecten worden geselecteerd;

57.

verzoekt de Commissie een typologie van de oorzaken van bij de uitvoering van projecten tegengekomen obstakels en problemen te ontwikkelen om onmiddellijk de meest passende oplossingen en corrigerende maatregelen te kunnen vaststellen;

58.

acht het van essentieel belang dat de hoofden van delegaties voortdurend bewust worden gemaakt van hun sleutelrol bij de algehele versterking van de betrouwbaarheid en het beheer van verrichtingen, in het bijzonder met betrekking tot de weging van de verschillende componenten die waarschijnlijk aanleiding zullen geven tot een voorbehoud;

59.

herhaalt met klem dat de verantwoordingsplicht van de Uniedelegaties met personeel van de Europese Dienst voor extern optreden in volle omvang moet worden gewaarborgd; is van oordeel dat dit moet gebeuren in aanvulling op de toezichtverslagen voor externe steun die worden opgesteld en ondertekend door de hoofden van de Uniedelegaties;

60.

is van mening dat de hoofden van de Uniedelegaties duidelijk moeten worden herinnerd aan hun plichten en hun verantwoordelijkheden inzake beheer en toezicht en dat niet alleen aandacht mag uitgaan naar de politieke aspecten van hun taak;

61.

verzoekt de Commissie om onverwijld verslag uit te brengen over de corrigerende maatregelen die worden getroffen wanneer een project drie achtereenvolgende jaren is ingedeeld in de categorie „rood” in verband met kernprestatie-indicator 5 (d.w.z. het percentage projecten met een rood stoplicht voor de voortgang bij de uitvoering) en kernprestatie-indicator 6 (d.w.z. het percentage projecten met een rood stoplicht voor het bereiken van resultaten), teneinde snel de initiële programmeringsdoeleinden te herevalueren, beschikbare middelen te verschuiven naar meer passende projecten en hulpbehoeften, of zelfs te overwegen het project stop te zetten;

62.

wijst op de diplomatieke gevolgen van het stopzetten van projectfinanciering en van de betaling van directe begrotingssteun, maar benadrukt met klem het belang van de bescherming van de financiële belangen van de Unie;

63.

verzoekt de Commissie bijzondere aandacht te schenken aan de monitoring van verrichtingen die worden uitgevoerd samen met internationale organisaties, zoals de Verenigde Naties en de VN-organen, de oude uitstaande verplichtingen, met name in de EOF-context, en de betrouwbaarheid van de voor het opstellen van de toezichtverslagen voor externe steun gebruikte gegevens en waarden van het gemeenschappelijk Relex-informatiesysteem;

64.

benadrukt dat de totale middelen voor het achtste, negende, tiende en elfde EOF neerkomen op 76,88 miljard EUR, waarvan 41,98 miljard EUR zijn aangemerkt als betalingen; is zeer verontrust over het feit dat de uitstaande verplichtingen neerkomen op 11,61 miljard EUR en dat het beschikbare saldo aan het einde van 2015 neerkomt op 23,27 miljard EUR;

Resultaatgericht toezicht

65.

verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat er daadwerkelijk een verband bestaat tussen evaluatie en het opstellen van beleid, door alle uit het besluitvormingsproces getrokken lessen in aanmerking te nemen; vraagt de Commissie toereikende managementcapaciteiten toe te wijzen aan de verschillende evaluatieactiviteiten en te zorgen voor voldoende betrouwbaarheid van de systemen van EuropeAid voor evaluatie en resultaatgericht toezicht;

66.

herinnert eraan dat in het kader van het streven van de Commissie naar kwaliteitsborging externe, objectieve en onpartijdige feedback over de prestaties van de steunprojecten en -programma's van de Commissie moet worden gegeven; is van mening dat het van groot belang is om de resultaten van de evaluaties te integreren in het proces van beleids- en politieke evaluatie, om bij te dragen aan het aanpassen van de strategische beleidsdoelstellingen en het verbeteren van de algehele samenhang met andere beleidsmaatregelen van de Unie; acht het aan te raden ervoor te zorgen dat de gefinancierde projecten een eindbeoordeling zullen ondergaan door middel van een onafhankelijke analyse achteraf;

67.

is van mening dat investeren in de analyse en aggregatie van resultaten en bewijs uit verschillende typen evaluaties de Commissie niet alleen helpt om een globaal beeld van trends te krijgen, maar ook om lessen te trekken die uiteindelijk de doeltreffendheid van het evaluatieproces verbeteren en tegelijkertijd een betere onderbouwing voor besluit- en beleidsvorming opleveren;

68.

is van mening dat het op zo veel mogelijk manieren delen van kennis van cruciaal belang is, niet alleen om een evaluatiecultuur te ontwikkelen, maar vooral om een cultuur van doeltreffendheid en resultaatgerichtheid tot stand te brengen;

Begrotingssteunactiviteiten

69.

stelt vast dat in 2015 van de totale betalingen ten belope van 5 746 000 EUR een bedrag van 1 266 440 EUR (of 22 %) werd besteed aan begrotingssteun;

70.

is van mening dat begrotingssteun een hulpmodaliteit is die aansluit op de specifieke kenmerken van ontwikkelingshulp, omdat begrotingssteun het gevoel van eigenaarschap bij landen en de doeltreffendheid van hulp bevordert, waardoor concrete resultaten worden geboekt bij het verwezenlijken van de doelstellingen van ontwikkelingsbeleid; merkt evenwel op dat begrotingssteun een fiduciair risico met zich meebrengt en kan leiden tot onzekerheid over de resultaten en prestaties; verzoekt de Commissie om te zorgen voor een goede benutting van via begrotingssteun verstrekte ontwikkelingshulp, met name door specifieke opleidingen te verzorgen voor en technische bijstand te bieden aan begunstigden;

71.

verwelkomt het jaarverslag inzake begrotingssteun 2016 van de Commissie, waarin de belangrijkste resultatenindicatoren voor 2015 worden geëvalueerd voor alle landen die begrotingssteun van de Unie hebben ontvangen; spoort de Commissie aan om de resultaten van dit verslag op te nemen in het komende jaarlijkse activiteitenverslag;

72.

herinnert aan de noodzaak om bij de controle op begrotingssteun de vier subsidiabiliteitscriteria voortdurend in acht te nemen tijdens de fase voorafgaand aan het sluiten van contracten en bij de ontwikkeling van de verklaarde doelstellingen en overeengekomen verwachte resultaten;

73.

benadrukt dat de bijdrage van begrotingssteun aan de gewenste ontwikkelingsresultaten duidelijk moet worden aangetoond en de beschikbaarstelling ervan afhankelijk moet worden gesteld van een beter beheer van de openbare financiën, een beter democratisch toezicht en een betere verantwoording, alsook van volledige transparantie jegens de nationale parlementen en de burgers van de ontvangende landen; is van mening dat prioriteit moet worden gegeven aan het koppelen van deze steun aan een doeltreffende bestrijding van corruptie in landen die begrotingssteun ontvangen;

74.

ziet de uitbetalingsprestatiecriteria als een kernfactor voor het beheer van begrotingssteunactiviteiten en voor een diepere politieke en beleidsdialoog;

75.

acht het noodzakelijk om de politieke en beleidsdialoog, de voorwaardelijkheid van de steun en het kader voor de logische keten te versterken om ervoor te zorgen dat het besluit en de voorwaarden voor betalingen op elkaar zijn afgestemd door de betalingen duidelijk te koppelen aan de verwezenlijking van resultaten, geselecteerde doelstellingen en vooraf gedefinieerde kernprestatie-indicatoren; verzoekt de diensten van de Commissie om hun toezichtskader dienovereenkomstig te consolideren; verzoekt de Commissie om nauwlettend toe te zien op prestaties en resultaten en daarover meer systematisch verslag uit te brengen;

76.

verzoekt de Commissie om regelmatig verslag uit te brengen van de tenuitvoerlegging van het in 2015 gelanceerde belastinginitiatief van Addis Abeba, in het bijzonder van de geïnitieerde maatregelen om belastingontduiking, belastingontwijking en illegale financiële stromen aan te pakken; is tevens van mening dat effectief bestuur en beheer van openbare financiën, corruptie en fraude de voornaamste risico's zijn die geregeld en grondig moeten worden gecontroleerd;

Ontwikkelen van de toezichtsdimensie van de trustfondsen en blendinginstrumenten

77.

onderkent de redenen voor de ontwikkeling van speciale trustfondsen als instrumenten voor het poolen van financiële middelen van verschillende belanghebbenden met het oog op het vergroten van de flexibiliteit en het versnellen van de reactie van de Unie op belangrijke internationale kwesties, grote crises en noodsituaties; is niettemin van mening dat ook kleinschalige projecten met duidelijk vastgestelde doelstellingen, exploitanten en begunstigden, die concrete resultaten produceren en passen binnen een langetermijnstrategie, deel uit kunnen maken van de reactie van de Unie op deze uitdagingen;

78.

is van mening dat goed moet worden gekeken naar de coherentie en complementariteit van deze nieuwe ontwikkelingsinstrumenten met de EOF's, in het bijzonder met betrekking tot de effecten van hulp, hun beheers- en administratieve kosten, afgezet tegen de totale bijdragen; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat deze nieuwe ontwikkelingsinstrumenten altijd in overeenstemming zijn met de algehele strategie en de doelstellingen van het ontwikkelingsbeleid van de Unie;

79.

geeft uiting aan zijn zorgen over de veelheid aan trustfondsen en blendingmogelijkheden, die door de lidstaten met aanzienlijke bedragen worden gefinancierd, maar geen deel uitmaken van de begroting van de Unie; wijst met klem op mogelijke vragen over de governance, doeltreffendheid, transparantie en verantwoording ervan; waarschuwt de Commissie voor het risico van uitbesteding en verwatering van de doelstellingen van het ontwikkelingsbeleid; verzoekt de Rekenkamer te helpen bij het beoordelen van de risico's, het verbeteren van de algehele transparantie en controleerbaarheid en het vergelijken van de doeltreffendheid van investeringen via trustfondsen met investeringen via direct of indirect beheer van het EOF;

80.

merkt op dat trustfondsen onderdeel waren van een ad-hocoplossing waaruit blijkt dat het EOF, de begroting van de Unie en het meerjarig financieel kader niet over voldoende middelen en flexibiliteit beschikken om snel en volledig te kunnen inspelen op grote crises; is van mening dat meer tijd nodig is om de doeltreffendheid ervan aan te tonen;

81.

wijst op de oprichting van het noodtrustfonds van de Unie (EUTF) voor Afrika, maar betreurt dat dit zonder voorafgaand overleg met het Parlement is gebeurd, hoewel het Parlement op grond van een politieke toezegging van de Commissie beschikt over versterkte toezichtsbevoegdheden met betrekking tot de EOF-programmering; stelt vast dat 57 % van het oorspronkelijk door de lidstaten en andere donoren (Zwitserland en Noorwegen) toegezegde bedrag voor het EUTF is betaald (d.w.z. 47,142 miljoen EUR); merkt op dat 1,4 miljard EUR uit de EOF-reserve zal worden gebruikt voor het EUTF en dat de totale financiële toezeggingen van de lidstaten slechts 81,492 miljoen EUR (ofwel 4,3 % van de geraamde 1,8 miljard EUR) bedragen; wijst op het voor het Bêkou-trustfonds toegezegde en betaalde bedrag van 34,925 miljoen EUR;

82.

verzoekt de Commissie om omvattende controlemechanismen in te stellen om politieke controle, met name door het Parlement, op de governance, het beheer en de uitvoering van deze nieuwe instrumenten in het kader van de kwijtingsprocedure mogelijk te maken; acht het belangrijk om specifieke toezichtsstrategieën voor deze instrumenten te ontwikkelen, met specifieke doelstellingen, streefdoelen en evaluaties;

83.

spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over onvoldoende specifieke doelstellingen, het gebrek aan bindende indicatoren en meetbare streefdoelen om de prestaties van de trustfondsen te beoordelen; wenst dat regelingen voor toezicht op prestaties (of resultatenmatrices of -kaders) voor geplande acties verder worden verbeterd, door hierin ook doelstellingen op middellange en lange termijn op te nemen, volledig in overeenstemming met de beleidsdoelstellingen van de Unie;

84.

is vooral geïnteresseerd in het ontvangen van informatie over de door de bestaande blendingfaciliteiten bereikte hefboomratio's, met een specifieke focus op de toegevoegde waarde en additionaliteit ten opzichte van klassieke Uniesteun;

Versterking van de kaders voor samenwerking met internationale organisaties

85.

stelt vast dat het totaalbedrag van de EOF-interventies die zijn uitgevoerd via indirect beheer met internationale organisaties en ontwikkelingsorganisaties 810 miljoen EUR bedroeg, waarvan 347 miljoen EUR is gekanaliseerd via de Verenigde Naties;

86.

onderkent de toegevoegde waarde van de samenwerking met internationale organisaties in bepaalde specifieke contexten; wijst echter op terugkerende zwakheden, zoals het aantal financiële fouten dat van invloed is op het foutenpercentage, de gebrekkige verslaglegging, het probleem met de verantwoordelijkheid voor de resultaten, en als gevolg daarvan het gebrek aan zichtbaarheid van de Unie als donor, en op de noodzaak om de verwachtingen inzake resultaatgerichtheid en kostenefficiëntie te harmoniseren;

87.

moedigt, met name bij medegefinancierde en door meerdere donoren gesteunde initiatieven, de Commissie en internationale instellingen aan om:

i)

de toekomstige voordelen van een project en de wijze waarop iedere partner bijdraagt aan de definitieve resultaten en de ruimere gevolgen te beoordelen en te plannen, om vragen over de eigendom van de resultaten te voorkomen, d.w.z. welk deel van de resultaten kan worden toegeschreven aan de financiering van de Unie of aan de activiteiten van andere donoren;

ii)

de governancekaders te combineren met die van de Unie, met name door hun risicobeheersingsmethoden te verbeteren; is van mening dat nauwlettend moet worden toegezien op de fungibiliteit van middelen, gezien het hoge fiduciair risico dat daaraan is verbonden;

iii)

de voor alle internationale instellingen gebruikte modellen voor samenwerkingskaders te verbeteren om met name te zorgen voor een grondigere controle op de beheerkosten;

iv)

te zorgen voor samenhang tussen projecten die binnen een samenwerkingskader met internationale organisaties worden uitgevoerd en de acties en het beleid van de Unie als geheel;

Beheer van de Vredesfaciliteit voor Afrika

88.

merkt op dat de Vredesfaciliteit voor Afrika (APF) het financiële instrument van de Unie is om de samenwerking met Afrika op het gebied van vrede en veiligheid te ondersteunen, en dat voor deze faciliteit in 2015 in totaal 901,2 miljoen EUR is toegezegd, 600 miljoen EUR contractueel is vastgelegd en een totaalbedrag is betaald uit het elfde EOF; merkt op dat circa 90 % van de middelen van de APF wordt beheerd via overeenkomsten die zijn gesloten met de Commissie van de Afrikaanse Unie, het uitvoerend orgaan van de Afrikaanse Unie;

89.

merkt op dat de Commissie geen vertrouwen heeft in de uitvoering van de APF, die al jaren operationeel is; is in dit verband verbaasd over het voorstel van de Commissie om nog meer middelen voor ontwikkelingssamenwerking te heroriënteren naar acties voor veiligheid in Afrika; benadrukt verder dat de financiering van de APF uit het EOF een voorlopige oplossing is die nu al 15 jaar voortduurt; benadrukt dat de middelen voor ontwikkelingssamenwerking in al die jaren een zeer grote financiële bijdrage hebben geleverd aan het veiligheidsbeleid in Afrika, terwijl de Unie volstrekt geen veiligheidsuitgaven besteedt aan ontwikkelingsdoeleinden;

90.

betreurt het feit dat het controlesysteem voor de operationele monitoring van de APF het EOF niet heeft beschermd tegen onwettige en onregelmatige uitgaven, en dat de uitvoering van de beperkende maatregelen niet toereikend was om de vastgestelde institutionele zwakheden te verhelpen; betreurt ook de zwakke punten in de monitoring- en verslagleggingssystemen voor door de APF gefinancierde activiteiten;

91.

geeft uiting aan zijn zorg dat resultaten van de pijlerbeoordeling die is uitgevoerd overeenkomstig de vereisten van het Financieel Reglement niet in aanmerking zijn genomen, namelijk die met betrekking tot de niet-naleving van de boekhoud-, aanbestedings- en subdelegatieprocessen; betreurt het dat er niet sneller corrigerende maatregelen zijn genomen;

92.

verzoekt de Commissie om de governance, de coördinatie en de respectieve verantwoordelijkheden van de betrokken partijen (d.w.z. de diensten van de Commissie, de Europese Dienst voor extern optreden en de delegaties van de Unie) bij de monitoring van de financiering uit de APF en de verslaglegging over lopende projecten aan te passen;

93.

vraagt de Commissie om te gelegener tijd verslag aan het Parlement uit te brengen over de corrigerende maatregelen, het bedrag aan terugvorderingen en de gerealiseerde verbeteringen in het beheer van middelen door de APF;

Samenwerking met de LGO's

94.

wijst erop dat de EOF's vooral gericht zijn op landen in Afrika en is van mening dat LGO's niet buitenspel gezet mogen worden voor wat betreft de beleidsdoelstellingen; verzoekt de Commissie om meer synergieën met intern en horizontaal beleid van de Unie te verwezenlijken, met concrete deelname door LGO's;

95.

is van mening dat aandacht moet worden besteed aan de prestaties van steunverlening en de effecten van ontwikkelingsbeleid, maar ook aan ander Europees en internationaal beleid ten aanzien van landen die in hetzelfde geografische gebied liggen als LGO's; vraagt dat bijzondere aandacht wordt besteed aan de specifieke situatie van Mayotte vanwege de statuswijziging in 2014 van LGO naar ultraperifere regio;

96.

verzoekt de Commissie om ervoor te zorgen dat de financiering ten goede komt aan alle LGO's op basis van de beginselen gelijkheid en billijkheid; verzoekt de Commissie om het bestuur van LGO's extra te ondersteunen bij de uitvoering van EOF-projecten, met name door middel van opleiding en technische bijstand;

97.

herinnert aan de geografische kenmerken van de LGO's; verzoekt de Commissie om betere integratie van specifieke kernprestatie-indicatoren voor financiering aan LGO's; verzoekt de Commissie tevens om als onderdeel van de uitbreiding van de voorbereidende actie binnen de BEST-regeling (vrijwillige regeling voor diensten op het gebied van biodiversiteit en ecosystemen in landen en gebieden overzee en de ultraperifere regio's van de Unie) een permanent mechanisme voor te stellen ter bescherming van de biodiversiteit, de ontwikkeling van ecosysteemdiensten en de bestrijding van de gevolgen van klimaatverandering in de LGO's van de Unie;

98.

verzoekt de Commissie eens te meer om uiterlijk in 2020 een specifiek financieringsinstrument in het leven te roepen voor de landen en gebieden overzee, dat rekening houdt met hun bijzondere status en met het feit dat ze tot de Europese familie behoren;

Reactie van het EOF op dringende mondiale uitdagingen

Het migratievraagstuk en ontwikkelingshulp

99.

herinnert eraan dat het hoofddoel van het ontwikkelingsbeleid van de Unie het terugdringen en uiteindelijk uitbannen van de armoede is en dat het EOF tot dusver vooruitgang in de ACS-landen en in de LGO's heeft verwezenlijkt; is van mening dat succesvolle ontwikkelingshulp en migratievraagstukken onderling met elkaar zijn verbonden, omdat migratie kan voortkomen uit sociale en economische kwetsbaarheid en het aanpakken van de onderliggende oorzaken van migratie kan beginnen bij gerichte ontwikkelingshulp;

100.

neemt kennis van de recente vaststelling van de globale strategie van de Unie om tegen 2030 duurzame ontwikkeling tot stand te brengen, waarmee het verband tussen ontwikkeling en migratie verder wordt geconsolideerd en migratie en veiligheid een plaats krijgen in het nieuwe ontwikkelings- en samenwerkingskader;

101.

herinnert eraan dat het Parlement voorstander is van een holistische aanpak van migratie op basis van een nieuwe beleidsmix, met inbegrip van een sterkere band tussen migratie en ontwikkeling door de onderliggende oorzaken van migratie aan te pakken en tegelijkertijd te pleiten voor een verschuiving in de wijze waarop de aanpak van de migratiecrisis wordt gefinancierd.

102.

wijst erop dat de Unie de steun voor hervormingen van de veiligheidssector heeft verhoogd; is echter van mening dat de Commissie moet waarborgen dat de middelen niet worden ingezet voor versterking van de veiligheid zonder dat tegelijk wordt gezorgd voor een sterkere ondersteuning van democratische hervormingen;

103.

is van mening dat de omvang van de migratiecrisis sneller en doeltreffender optreden en steunverlening noodzakelijk heeft gemaakt; is van mening dat het nuttig is om een passende sectorcode voor „migratie” te ontwikkelen in de OESO-Commissie voor Ontwikkelingsbijstand teneinde migratie beter te integreren in de ontwikkelingsagenda, de codering en het gebruik van middelen te vergemakkelijken en de bedragen voor extern optreden met betrekking tot het bestrijden van de onderliggende oorzaken van migratie beter te kunnen volgen en controleren;

104.

is ingenomen met de voorgenomen lancering van een extern investeringsplan voor Afrika, naar het model van het Europees Fonds voor strategische investeringen, om specifieke knelpunten in investeringen aan te pakken; acht dit een van de geschiktste en doeltreffendste maatregelen voor het verwezenlijken van de langetermijndoelstelling van het Parlement om mensen te voorzien van adequate levensomstandigheden, en daarmee tevens de onderliggende oorzaken van de buitensporige migratie vanuit Afrika aan te pakken;

105.

wijst erop dat met middelen van het EOF een bijdrage wordt geleverd aan de aanpak van de onderliggende oorzaken van de huidige wereldwijde vluchtelingen- en migratiecrisis; onderstreept dat de EOF-middelen niet mogen worden misbruikt voor andere doeleinden dan de in de bepalingen opgenomen doeleinden, zoals veiligheidscontroles aan grenzen en doeltreffende terugkeermaatregelen; roept de Commissie op constructief op te treden om synergieën te verwezenlijken tussen de begroting van de Unie, het EOF en bilaterale samenwerking om vraagstukken op het gebied van migratiecrisispreventie aan te pakken;

106.

dringt erop aan dat het strategisch inzicht en het strategisch kader van het externe migratiebeleid en de beleidsopties van de Unie samen met belangrijke actoren voortdurend worden verfijnd om niet alleen voor duidelijkheid te zorgen maar ook voor een gecoördineerde en coherente inzet van externe migratiemechanismen op de korte, middellange en lange termijn, zowel binnen als buiten het begrotingskader van de Unie;

107.

is van mening dat het van essentieel belang is de vraag naar betere resultaten af te stemmen op de beschikbaarheid van voldoende middelen, teneinde een hoog niveau van ambitie te waarborgen bij de ontwikkeling van een omvattend en duurzaam antwoord op de huidige en toekomstige uitdagingen die het gevolg zijn van de migratiecrisis; is van mening dat de middelen voor het externe migratiebeleid van de Unie doeltreffender moeten worden besteed en moeten voldoen aan de criteria van „toegevoegde waarde” om mensen passende levensomstandigheden te bieden in hun landen van herkomst en andere ACS-landen;

108.

verzoekt alle grote belanghebbende partijen na te denken over en op gepaste wijze om te gaan met het evenwicht tussen de flexibiliteit van de interventies, de complementariteit van de financiële middelen, hun omvang en de nodige hefboomwerking, alsook de mogelijke synergieën en de totale additionaliteit van het optreden van de Unie;

109.

is van mening dat de huidige versnippering van instrumenten, met hun eigen specifieke doelstellingen die niet onderling verweven zijn, een belemmering vormt voor de parlementaire controle op de wijze waarop de financiële middelen worden ingezet en op de vaststelling van verantwoordelijkheden, waardoor het moeilijk is duidelijk te beoordelen welke bedragen daadwerkelijk ter ondersteuning van het extern optreden op het gebied van migratie worden uitgegeven; betreurt dat dit leidt tot een gebrek aan doeltreffendheid, transparantie en verantwoordingsplicht; acht het noodzakelijk dat er opnieuw wordt gefocust op de wijze waarop bestaande beleidsinstrumenten kunnen worden gebruikt, maar wel met een duidelijke en vernieuwde architectuur van de doelstellingen om de algemene doeltreffendheid en zichtbaarheid ervan te verbeteren;

110.

is in dit verband van mening dat de nodige zorg moet worden besteed aan het op passende wijze richten van hulp op verschillende en zich ontwikkelende vraagstukken betreffende externe migratie, terwijl er ook moet worden gezorgd voor adequaat toezicht op de bestede middelen, om het risico van verkeerd gebruik van middelen en dubbele financiering te voorkomen, en andere ACS-landen moeten kunnen blijven profiteren van hulp uit het EOF;

111.

is van mening dat klimaatverandering en de daarmee verbonden uitdagingen, migratie en ontwikkeling onderling sterk met elkaar zijn verbonden; vraagt om een beter inzicht in deze samenhang bij de toewijzing van ontwikkelingshulp en het vaststellen van de doelstellingen van het ontwikkelingsbeleid; verzoekt de Commissie en de EIB om de middelen voor de aanpak van problemen op het gebied van migratie niet simpelweg te verhogen zonder rekening te houden met projecten gericht op aanpassingen aan de klimaatverandering en andere ontwikkelingsprojecten;

Bijdragen van de EIB

112.

merkt op dat in 2015 een bedrag van 936 miljoen EUR werd toegewezen aan ACS-landen en LGO's, en specifiek aan projecten van 15 landen en 6 regionale groeperingen;

113.

steunt de overkoepelende doelstellingen van de ACS-investeringsfaciliteit, d.w.z. ondersteuning van de lokale private sector en de ontwikkeling van werkgelegenheid en sociaaleconomische infrastructuur ten behoeve van duurzame ontwikkeling op lokaal en regionaal niveau, evenals de ontwikkeling van de private sector en essentiële infrastructuur in het kader van het Infrastructuurtrustfonds EU-Afrika;

114.

verwelkomt de inspanningen van de EIB om bij te dragen tot een antwoord van de Unie op kritieke internationale uitdagingen, met name door middel van het ACS-migratiepakket van de EIB en het initiatief voor economische weerstand, dat de Unie en partnerlanden ondersteunt bij het aanpakken van sociaaleconomische uitdagingen die bijdragen tot migratie, als voorafschaduwing van het externe investeringsplan; wijst echter op de aanhoudende uitdaging van een behoorlijke politieke en democratische controle op EIB-activiteiten;

115.

verzoekt de EIB om prioriteit te geven aan het langetermijneffect van investeringen en hun bijdrage aan duurzame ontwikkeling met betrekking tot alle economische, sociale en milieuaspecten daarvan;

116.

spoort de EIB ertoe aan om de ontwikkeling van de lokale particuliere sector, als essentiële speler voor verduurzaming, verder te ondersteunen, om steun te verstrekken voor sociale en economische basisinfrastructuur die van onmiddellijk belang is voor de begunstigden, en om bij te dragen aan het zoeken naar nieuwe lokale en regionale partners op het specifieke gebied van microfinanciering; verzoekt de EIB om de additionaliteit te verhogen, met een betere motivering van het gebruik van de middelen;

117.

verzoekt de EIB ervoor te zorgen dat lopende projecten op regelmatige basis worden gemonitord en dat de oorspronkelijke doelstellingen en criteria daadwerkelijk worden vervuld tijdens de looptijd van het project; is van mening dat de EIB rekening dient te houden met de mogelijke ontwikkeling van een project en van de doelstellingen daarvan;

118.

is ingenomen met het tweede EIB-verslag in 2015 over de resultaten van haar externe activiteiten en het gebruik van het 3 pijler-beoordelingskader (3PA) en het kader voor resultatenmeting (ReM) door de EIB voor de beoordeling vooraf van verwachte resultaten van investeringsprojecten;

119.

is van mening dat het kader voor het meten van de resultaten en prestaties van de investeringsfaciliteit voor elk project de effecten op ontwikkeling moet meten; benadrukt het belang van de gerichtheid op dezelfde doelstellingen en strategieën als het ontwikkelingsbeleid van de Unie; verzoekt de EIB haar activiteiten verder af te stemmen op de doelstellingen van het ontwikkelingsbeleid van de Unie;

120.

dringt aan op een stelselmatige bekendmaking van de leenovereenkomsten in het kader van de ACS-investeringsfaciliteit en op grotere transparantie inzake de beslissingen van het bestuur en beleidsdocumenten;

121.

beschouwt de audit van de ACS-investeringsfaciliteit als een goede praktijk van samenwerking en gezamenlijke controle tussen het Parlement en de Rekenkamer; betreurt echter dat in LGO's uitgevoerde projecten en aan LGO's toegewezen middelen niet door de audit worden bestreken; betreurt het feit dat de investeringsfaciliteit niet onder de reikwijdte van de jaarlijkse betrouwbaarheidsverklaring van de Rekenkamer valt en niet is onderworpen aan de kwijtingsprocedure door het Europees Parlement;

Naar de post-Cotonou-overeenkomst

122.

erkent de resultaten die het EOF heeft bereikt en is van mening dat nieuwe denkbeelden moeten worden ingepast om rekening te houden met de veranderingen in het totale landschap van ACS-landen en LGO's bij de ontwikkeling van nieuwe duurzame doelstellingen, met name het verband tussen vrede, humanitaire hulp, klimaatverandering en de daarmee gepaard gaande uitdagingen, verlies aan biodiversiteit, alsmede migratie;

123.

verwelkomt de gezamenlijke mededeling van het Parlement en de Raad over een nieuw partnerschap met de landen van Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, die de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid op 22 november 2016 hebben gepubliceerd (JOIN(2016)0052), en roept op tot verdere discussie tussen de instellingen van de Unie over de toekomst van de betrekkingen tussen de EU en de ACS-landen;

124.

merkt op dat, hoewel de Commissie aanzienlijke vereenvoudigingen in het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting heeft voorgesteld, elk EOF nog steeds een eigen financieel reglement heeft; is van mening dat één enkel financieel reglement het beheer en de uitvoering van de verschillende EOF's minder complex zou maken; benadrukt voorts dat het Parlement reeds lang ijvert voor de opneming van EOF's in de begroting van de Unie;

125.

is van mening dat in de post-Cotonou-overeenkomst moet worden gezorgd voor meer samenhang tussen de ontwikkelingsdoelstellingen en het externe beleid van de Unie, en dat elementen als de bestrijding van ongelijkheden en acties ten behoeve van duurzame ontwikkeling een centrale plaats moeten innemen;

126.

ziet ernaar uit volledig te worden geïnformeerd en geraadpleegd over de tussentijdse herziening van het elfde EOF, waarbij Agenda 2030 en een nieuwe Europese consensus inzake ontwikkeling in aanmerking moeten worden genomen, maar waarbij ook de beginselen van ontwikkelingseffectiviteit volledig moeten worden geëerbiedigd zoals andermaal bevestigd tijdens het forum op hoog niveau van het mondiaal partnerschap in Nairobi, met name de eigen inbreng van prioriteiten door ontvangende landen;

127.

beveelt aan dat de post-Cotonou-overeenkomst meer behelst dan alleen economische vraagstukken, en ook een doelmatige politieke dialoog bevordert; herinnert eraan dat politieke dialoog een van de sleutelelementen is voor doeltreffende en succesvolle ontwikkelingshulp;

128.

is van mening dat de post-Cotonou-overeenkomst de positie en de participatie van lokale gemeenschappen en het maatschappelijk middenveld in het algemeen moet verbeteren, met name door het sluiten van lokale partnerschapsovereenkomsten, teneinde een goede projectuitvoering op lokaal niveau te waarborgen, in het bijzonder in het kader van indirect beheer;

129.

vraagt om erkenning van de effecten van klimaatverandering en de daarmee gepaard gaande uitdagingen en verlies aan biodiversiteit op alle ontwikkelingsfactoren; is van mening dat de post-Cotonou-overeenkomst meer moet worden gefocust op de duurzame ontwikkeling van begunstigde landen, en met name op binnenlandse energie-efficiëntie;

130.

verzoekt de Commissie de eilanddimensie in het ontwikkelingsbeleid te erkennen en verder te ontwikkelen en een specifiek instrument voor kleine eilandstaten in ontwikkeling te creëren, waardoor een betere toewijzing van middelen, betere prestaties en aangepaste controle mogelijk wordt;

131.

verzoekt de Commissie vooraf te beoordelen en systematischer te rapporteren over de effecten van ontwikkelingsbeleid op de landen en regio's die in hetzelfde geografische gebied liggen, om meer synergieën tussen alle in deze regio's beschikbare fondsen te creëren;

132.

wijst eens te meer op de steun van het Parlement voor opname van het EOF in de algemene begroting om de democratische controle en verantwoording, de effectiviteit, de transparantie en de zichtbaarheid bij het gebruik van de EOF's te verbeteren; onderstreept voorts dat opname in de begroting zou leiden tot lagere transactiekosten en eenvoudigere verslagleggingsvereisten en boekhoudkundige regels, omdat er maar één reeks administratieve regels en besluitvormingsstructuren zou gelden in plaats van twee;

Follow-up van de resoluties van het Parlement

133.

verzoekt de Rekenkamer om in haar volgende jaarverslag een evaluatie op te nemen van de follow-up van de aanbevelingen van het Parlement in zijn jaarlijkse kwijtingsresolutie.


(1)  PB L 317 van 15.12.2000, blz. 3.

(2)  PB L 287 van 4.11.2010, blz. 3.

(3)  Mededeling CAB D(2016) Ares 06675546.

(4)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/159


BESLUIT (EU) 2017/1632 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over de afsluiting van de rekeningen van het achtste, negende, tiende en elfde Europees Ontwikkelingsfonds voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de balansen en resultatenrekeningen van het achtste, negende, tiende en elfde Europees Ontwikkelingsfonds voor het begrotingsjaar 2015 (COM(2016) 485 — C8-0326/2016),

gezien de financiële informatie over de Europese Ontwikkelingsfondsen (COM(2016) 386),

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de activiteiten van het achtste, negende, tiende en elfde Europees Ontwikkelingsfonds voor het begrotingsjaar 2015, vergezeld van de antwoorden van de Commissie (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbevelingen van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan de Commissie te verlenen kwijting voor de uitvoering van de activiteiten van de Europese Ontwikkelingsfondsen in het begrotingsjaar 2015 (05376/2017 — C8-0081/2017, 05377/2017 — C8-0082/2017, 05378/2017 — C8-0083/2017, 05379/2017 — C8-0084/2017),

gezien het verslag van de Commissie betreffende de follow-up van de kwijting voor het begrotingsjaar 2014 (COM(2016) 674) en de bijbehorende werkdocumenten van de diensten van de Commissie (SWD(2016) 338 en SWD(2016) 339),

gezien de partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend te Cotonou op 23 juni 2000 (3) en gewijzigd te Ouagadougou (Burkina Faso) op 22 juni 2010 (4),

gezien Besluit 2013/755/EU van de Raad van 25 november 2013 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie („LGO-besluit”) (5),

gezien artikel 33 van het intern akkoord van 20 december 1995 tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de financiering en het beheer van de steun van de Gemeenschap in het kader van het tweede financieel protocol van de vierde ACS-EG-overeenkomst (6),

gezien artikel 32 van het intern akkoord van 18 september 2000 tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de financiering en het beheer van de steun van de Gemeenschap in het kader van het financieel protocol bij de partnerschapsovereenkomst tussen de staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, ondertekend te Cotonou (Benin) op 23 juni 2000, en de toewijzing van financiële bijstand ten behoeve van de landen en gebieden overzee waarop de bepalingen van het vierde deel van het EG-Verdrag van toepassing zijn (7),

gezien artikel 11 van het intern akkoord van 17 juli 2006 tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de financiering van de steun van de Gemeenschap binnen het meerjarig financieel kader voor 2008-2013 voor de ACS-EG-partnerschapsovereenkomst en de toewijzing van financiële bijstand ten behoeve van de landen en gebieden overzee waarop de bepalingen van deel vier van het EG-Verdrag van toepassing zijn (8),

gezien artikel 11 van het intern akkoord van 24 en 26 juni 2013 tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten van de Europese Unie, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de financiering van de steun van de Europese Unie binnen het meerjarig financieel kader voor 2014-2020, overeenkomstig de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst, en betreffende de toewijzing van financiële bijstand ten behoeve van de landen en gebieden overzee waarop de bepalingen van het vierde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie van toepassing zijn (9),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 74 van het Financieel Reglement van 16 juni 1998 van toepassing op de samenwerking inzake ontwikkelingsfinanciering in het kader van de vierde ACS-EG-overeenkomst (10),

gezien artikel 119 van het Financieel Reglement van 27 maart 2003 van toepassing op het negende Europese Ontwikkelingsfonds (11),

gezien artikel 50 van Verordening (EG) nr. 215/2008 van de Raad van 18 februari 2008 inzake het Financieel Reglement van toepassing op het tiende Europees Ontwikkelingsfonds (12),

gezien artikel 48 van Verordening (EU) 2015/323 van de Raad van 2 maart 2015 inzake het Financieel Reglement van toepassing op het elfde Europees Ontwikkelingsfonds (13),

gezien artikel 93 en artikel 94, derde streepje, van en bijlage IV bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A8-0125/2017),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het achtste, negende, tiende en elfde Europees Ontwikkelingsfonds voor het begrotingsjaar 2015;

2.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Rekenkamer en de Europese Investeringsbank, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 375 van 13.10.2016, blz. 287.

(2)  PB C 375 van 13.10.2016, blz. 297.

(3)  PB L 317 van 15.12.2000, blz. 3.

(4)  PB L 287 van 4.11.2010, blz. 3.

(5)  PB L 344 van 19.12.2013, blz. 1.

(6)  PB L 156 van 29.5.1998, blz. 108.

(7)  PB L 317 van 15.12.2000, blz. 355.

(8)  PB L 247 van 9.9.2006, blz. 32.

(9)  PB L 210 van 6.8.2013, blz. 1.

(10)  PB L 191 van 7.7.1998, blz. 53.

(11)  PB L 83 van 1.4.2003, blz. 1.

(12)  PB L 78 van 19.3.2008, blz. 1.

(13)  PB L 58 van 3.3.2015, blz. 17.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/161


BESLUIT (EU) 2017/1633 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators voor het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van het Agentschap (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05873/2017 — C8-0075/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EG) nr. 713/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot oprichting van een Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators (4), en met name artikel 24,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5), en met name artikel 108,

gezien artikel 94 van en bijlage IV bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0147/2017),

1.

verleent de directeur van het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2015;

2.

formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de directeur van het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 17.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 211 van 14.8.2009, blz. 1.

(5)  PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/162


RESOLUTIE (EU) 2017/1634 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators voor het begrotingsjaar 2015,

gezien artikel 94 van en bijlage IV bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0147/2017),

A.

overwegende dat de definitieve begroting van het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators (het „Agentschap”) voor het begrotingsjaar 2015 volgens zijn financiële staten 11 266 000 EUR bedroeg, wat een stijging van 3,55 % ten opzichte van 2014 betekent; overwegende dat de begroting van het Agentschap geheel wordt gefinancierd uit de begroting van de Unie;

B.

overwegende dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2015 („het verslag van de Rekenkamer”) heeft verklaard redelijke zekerheid te hebben gekregen dat de jaarrekening van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2015 betrouwbaar is en de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn;

C.

overwegende dat de kwijtingsautoriteit, in het kader van de kwijtingsprocedure, sterk de nadruk legt op het bijzonder belang van het verder versterken van de democratische legitimiteit van de instellingen van de Unie door de transparantie en de verantwoordingsplicht te vergroten, het concept van resultaatgericht begroten ten uitvoer te leggen, en een goed personeelsbeheer te verzekeren;

Follow-up van de kwijting voor 2014

1.

merkt op dat het Agentschap:

zich met het oog op een betere planning en uitvoering van zijn jaarlijkse begroting heeft gehouden aan de richtsnoeren voor de begrotingsplanning die door de dienst Interne Audit (IAS) van de Commissie zijn ontwikkeld en goedgekeurd, en voor de interne opleiding op het gebied van budgettair en financieel beheer een video heeft opgenomen;

informatie over de stand van zaken rond de preventie van en de omgang met belangenconflicten alsmede transparantie in zijn jaarverslag heeft opgenomen;

Financieel en begrotingsbeheer

2.

stelt vast dat de inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2015 hebben geresulteerd in een uitvoeringspercentage van de begroting van 95,09 %, waarmee het streefcijfer van het Agentschap is gehaald en een stijging van 0,09 % ten opzichte van 2014 is gerealiseerd; merkt verder op dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten 74,88 % bedroeg, wat overeenkomt met een stijging van 5,04 % ten opzichte van 2014;

Vastleggingen en overdrachten

3.

merkt op dat volgens het verslag van de Rekenkamer de overdrachten voor titel III (beleidsuitgaven) 1 360 000 EUR bedroegen (59 %) van de vastgelegde kredieten, tegenover 1 570 000 EUR (62 %) in 2014; stelt voorts vast dat deze overdrachten voornamelijk te maken hadden met het langdurige karakter van de uitvoering van Verordening (EU) nr. 1227/2011 van het Europees Parlement en de Raad (1);

4.

merkt op dat volgens het verslag van de Rekenkamer de overdrachten voor titel II (huishoudelijke uitgaven) 790 000 EUR bedroegen (35 %) van de vastgelegde kredieten, tegenover 980 000 EUR (41 %) in 2014; stelt vast dat volgens het Agentschap die overdrachten voornamelijk verband hielden met studies en diensten die in 2015 niet zijn verricht;

5.

merkt op dat overdrachten vaak gedeeltelijk of geheel gerechtvaardigd kunnen zijn als gevolg van het meerjarige karakter van de operationele programma's van de agentschappen en niet noodzakelijkerwijs op zwakke punten wijzen in de begrotingsplanning en implementatie en niet altijd haaks staan op het begrotingsbeginsel van jaarperiodiciteit, met name wanneer ze vooraf door het Agentschap worden gepland en aan de Rekenkamer worden meegedeeld; merkt op dat het Agentschap het moeilijk vond om het beginsel van de jaarperiodiciteit te verenigen met het meerjarige karakter van het Remit-uitvoeringsproject;

Aanbestedings- en aanwervingsprocedures

6.

neemt er kennis van dat het Agentschap eind 2015 54 tijdelijke functionarissen, 20 arbeidscontractanten, 6 gedetacheerde nationale deskundigen, 9 stagiairs en 6 uitzendkrachten in dienst had; stelt verder vast dat het organigram in 2015 geen veranderingen heeft ondergaan;

7.

maakt uit een functieonderzoek op dat het bij 67,83 % van de banen bij het Agentschap om beleidsfuncties ging en bij 22,89 % om administratieve ondersteuning en coördinatie en dat 9,28 % een neutraal karakter had;

8.

stelt vast dat 75 personeelsleden in 2015 aan een buitendag hebben deelgenomen, waarvan de kosten 6 517 EUR bedroegen (87 EUR per persoon);

Interne controles

9.

stelt vast dat het Agentschap aan de minimumvereisten voldeed die in de normen voor de interne controle (ICN's) worden gesteld;

10.

stelt vast dat het Agentschap de efficiëntie van zijn ICN's heeft geëvalueerd om na te gaan op welke gebieden in 2015 verdere verbeteringen konden worden bereikt; neemt er kennis van dat het Agentschap op grond daarvan passende maatregelen wilde nemen; verzoekt het Agentschap om de kwijtingsautoriteit in kennis te stellen van de getroffen maatregelen;

Interne audit

11.

merkt op dat de IAS van de Commissie een voorbereidend bezoek aan het Agentschap heeft gebracht met het oog op de audit van de aanbestedingsprocedure; merkt op dat de IAS die audit begin 2016 zou uitvoeren; merkt verder op dat de IAS begin 2016 ook een volledige risicobeoordeling en een IT-risico-evaluatie zou uitvoeren en dat de risicobeoordeling zou uitmonden in een nieuw strategisch auditplan voor het Agentschap; ziet uit naar de rapportage van het Agentschap over de IAS-audits in zijn jaarlijks activiteitenverslag 2016;

12.

stelt vast dat van de zes aanbevelingen die de IAS na de audit in 2014 heeft gedaan over de „ontwikkeling van kaderrichtsnoeren en advies inzake de netwerkcodes”, er twee in 2014 zijn uitgevoerd en afgesloten en twee in 2015; stelt vast dat het Agentschap de twee resterende aanbevelingen in 2016 zou uitvoeren; neemt er kennis van dat de laatste openstaande aanbeveling die de IAS in 2013 had gedaan in het kader van de audit inzake „planning, budgettering en monitoring”, in 2015 is afgesloten;

Prestaties

13.

merkt op dat het Agentschap eind 2015 een enquête heeft gehouden waarin de belanghebbenden hun oordeel konden uitspreken over zijn regelgevingsactiviteiten, werkmethoden en efficiëntie (bijv. tijdige verstrekking van resultaten), transparantie, contacten met belanghebbenden en publicaties; merkt voorts op dat het Agentschap in oktober 2015 een studie heeft gepubliceerd met betrekking tot een voorstel voor een methodologie voor de evaluatie van het markteffect van de toepassing van de gasnetcodes en -richtsnoeren; verzoekt het Agentschap de kwijtingsautoriteit hierover op de hoogte te houden;

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

14.

stelt vast dat de raad van bestuur van het Agentschap beleid inzake de preventie van en omgang met belangenconflicten heeft goedgekeurd dat geldt voor het personeel, met specifieke bepalingen voor het management, alsmede voor de raad van bestuur, de raad van regulators, de raad van beroep, de voorzitters en covoorzitters van de werkgroepen en de samenstellers van taskforces; stelt voorts vast dat het Agentschap de verklaringen over belangenconflicten op zijn website heeft gepubliceerd, maar wijst erop dat de cv's en verklaringen van sommige leden van de raad van regulators nog steeds ontbreken; roept het Agentschap op die documenten te publiceren zodat het publiek toegang heeft tot de nodig informatie over zijn directie; merkt op dat de raad van bestuur in 2016 een mogelijk belangenconflict van een van zijn leden heeft vastgesteld en de daarvoor bestaande procedure ad hoc heeft gevolgd; verzoekt het Agentschap nadere informatie ter zake aan de kwijtingsautoriteit te verstrekken;

15.

stelt met bevrediging vast dat het Agentschap, na bij OLAF advies te hebben ingewonnen, voor de periode 2015-2017 een strategie voor de bestrijding van fraude heeft goedgekeurd en dat voor alle personeelsleden bewustmakingscursussen zijn georganiseerd;

16.

merkt op dat de wet inzake de uitvoering van internationale onderwijsprogramma's op 16 juni 2016 in de gastlidstaat is goedgekeurd en op 15 juli 2016 van kracht is geworden; merkt op dat de gastlidstaat na de goedkeuring van de wet een haalbaarheidsstudie heeft laten uitvoeren; herinnert eraan dat het Agentschap de gastlidstaat herhaaldelijk te kennen heeft gegeven dat de vestiging van een Europese School in Ljubljana dringend noodzakelijk is; betreurt het feit dat er, meer dan vier jaar na de inwerkingtreding van de overeenkomst tussen het Agentschap en de Sloveense regering, nog geen Europese School staat;

17.

verwijst voor andere opmerkingen van horizontale aard bij het kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 27 april 2017 (2) over het functioneren en het financiële beheer van en de controle op de agentschappen.


(1)  Verordening (EU) nr. 1227/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de integriteit en transparantie van de groothandelsmarkt voor energie (PB L 326 van 8.12.2011, blz. 1).

(2)  Aangenomen teksten van die datum, P8_TA(2017)0155 (zie bladzijde 372 van dit Publicatieblad).


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/165


BESLUIT (EU) 2017/1635 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over de afsluiting van de rekeningen van het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators voor het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van het Agentschap (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05873/2017 — C8-0075/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EG) nr. 713/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot oprichting van een Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators (4), en met name artikel 24,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5), en met name artikel 108,

gezien artikel 94 van en bijlage IV bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0147/2017),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators voor het begrotingsjaar 2015;

2.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de directeur van het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 17.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 211 van 14.8.2009, blz. 1.

(5)  PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/166


BESLUIT (EU) 2017/1636 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Bureau van het Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Bureau van het Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Bureau van het Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie voor het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van het Bureau (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan het comité van beheer van het Bureau van het Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05873/2017 — C8-0076/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EG) nr. 1211/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 tot oprichting van het Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie (BEREC) en het Bureau (4), en met name artikel 13,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5), en met name artikel 108,

gezien artikel 94 van en bijlage IV bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0143/2017),

1.

verleent het comité van beheer van het Bureau van het Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Orgaan voor het begrotingsjaar 2015;

2.

formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan het comité van beheer van het Bureau van het Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 22.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 337 van 18.12.2009, blz. 1.

(5)  PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/167


RESOLUTIE (EU) 2017/1637 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Bureau van het Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Bureau van het Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie voor het begrotingsjaar 2015,

gezien artikel 94 van en bijlage IV bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0143/2017),

A.

overwegende dat, zoals blijkt uit zijn jaarrekening, de begroting van het Bureau van het Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie (het „Bureau”) voor het begrotingsjaar 2015 in totaal 4 017 244 EUR bedroeg, hetgeen een afname van 3,5 % ten opzichte van 2014 betekent;

B.

overwegende dat de totale bijdrage van de Unie aan de begroting van het Bureau voor 2015 volgens zijn financiële staten 3 498 143 EUR bedroeg, hetgeen een afname betekent van 3,31 % ten opzichte van 2014;

C.

overwegende dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van het Bureau voor het begrotingsjaar 2015 (het „verslag van de Rekenkamer”) verklaard heeft redelijke zekerheid te hebben gekregen dat de jaarrekening van het Agentschap betrouwbaar is en de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn;

D.

overwegende dat de kwijtingsautoriteit, in het kader van de kwijtingsprocedure, sterk de nadruk legt op het bijzonder belang van het verder versterken van de democratische legitimiteit van de instellingen van de Unie door de transparantie en de verantwoordingsplicht te vergroten, het concept van resultaatgericht begroten ten uitvoer te leggen en een goed personeelsbeheer te verzekeren;

Follow-up van de kwijting voor 2014

1.

merkt op dat het Bureau:

alle leden van het comité van beheer, de administratief directeur en het personeel verzoekt om jaarlijkse belangenverklaringen in te dienen, en deze verklaringen op zijn website publiceert, om belangenconflicten te voorkomen;

internecontrolenorm nr. 6 inzake risicobeheer en internecontrolenorm nr. 12 over informatie en communicatie volledig heeft uitgevoerd;

wijst erop dat de dienst Interne Audit van de Commissie (IAS) vervolgens de twee aanbevelingen heeft afgesloten die nog openstonden na de follow-up in 2014 naar aanleiding van de beperkte toetsing van de tenuitvoerlegging van de internecontrolenormen;

Financieel en begrotingsbeheer

2.

merkt op dat de inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2015 hebben geresulteerd in een uitvoeringspercentage van de begroting van 95,65 %, een daling van 2,26 % ten opzichte van het jaar 2014; wijst erop dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten 80,31 % bedroeg, een stijging van 4,65 % ten opzichte van het jaar 2014;

3.

verneemt uit het verslag van de Rekenkamer dat het verslag van de gecontroleerde begrotingsuitvoering qua gedetailleerdheid afwijkt van de meeste andere agentschappen; wijst erop dat het Bureau de taak van rekenplichtige heeft toevertrouwd aan de rekenplichtige van de Commissie en dat het verschil in gedetailleerdheid gebaseerd is op de rapporteringspraktijken van de Commissie; wijst erop dat het Bureau bereid is in het volgende boekjaar alle richtsnoeren voor de begrotingsverslagen te volgen, op voorwaarde dat er ook richtsnoeren worden afgegeven; verzoekt de Rekenkamer en het netwerk van Europese agentschappen om gemeenschappelijke richtsnoeren voor begrotingsverslagen op te stellen op basis van beste praktijken van de gedecentraliseerde agentschappen;

4.

wijst erop dat het Bureau de begrotingen van 2015 en 2016 heeft gecorrigeerd voor wat betreft de bepalingen inzake achterwege blijvende bijdragen van nationale regelgevende instanties van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) in 2014; merkt op dat de EVA-overeenkomst is onderhandeld tussen de Commissie en de betreffende landen en dat het Bureau daarom geen invloed heeft op de onderhandelingen;

Vastleggingen en overdrachten

5.

stelt op grond van het verslag van de Rekenkamer vast dat het niveau van overgedragen vastgelegde kredieten voor titel II hoog was met 134 228 EUR, (44 %), ten opzichte van 91 757 EUR, (40 %), in 2014; merkt op dat deze overdrachten vooral verband houden met de levering van diensten tot na 2015 en niet noodzakelijkerwijs wijzen op een gebrekkige begrotingsplanning;

Overschrijvingen

6.

stelt met tevredenheid vast dat het aantal begrotingsoverdrachten is verminderd tot 17 in 2015 ten opzichte van 37 in 2014; wijst er bovendien op dat de totale uitgaven in Titel I (personeelskosten) gelijk zijn gebleven, met 33 % zijn gedaald in Titel II (administratieve uitgaven) en met 13 % zijn gestegen in Titel III (beleidsuitgaven); neemt er kennis van dat de wijzigingen in de structuur van de initiële begroting kleiner waren dan in 2014;

Aanbestedings- en aanwervingsprocedures

7.

verneemt uit het verslag van de Rekenkamer dat het Bureau zijn behoefte aan professionele diensten voor het organiseren van evenementen heeft onderschat; stelt vast dat het kadercontract van vier jaar, dat in 2013 is ondertekend, al in december 2014 het maximumbedrag bereikte; wijst erop dat deze onderschatting door het Bureau het gevolg was van onverwachte wijzigingen in de organisatie van zijn laatste plenaire vergadering voor 2014; is van mening dat het Bureau een modus operandi moet vaststellen met zijn leden en waarnemers bij deze vergaderingen, om te voorkomen dat een dergelijke situatie zich opnieuw voordoet; wijst erop dat in augustus 2015 een aanbestedingsprocedure is gestart met het oog op de ondertekening van een nieuw kadercontract, en dat het Bureau in de tussentijd de bedoelde diensten heeft ingekocht door middel van kooporders en opdrachten van geringe waarde (onderhandelingsprocedures); is het met de Rekenkamer eens dat een open aanbestedingsprocedure gevolgd had moeten worden, waarbij alle belangstellende economische partners het recht hebben een offerte in te dienen; wijst erop dat het Bureau zijn bestaande inkoopregels in 2016 heeft herzien teneinde het proces te kunnen stroomlijnen, onder meer door eTendering te gebruiken; is ingenomen met het feit dat het Bureau reeds maatregelen heeft getroffen om zijn aanbestedingsregels te verbeteren en een open aanbestedingsprocedure heeft gestart met als resultaat het sluiten van een meervoudig kadercontract met drie ondernemingen (cascadecontract) met ingang van januari 2016;

8.

wijst erop dat het aantal posten is verlaagd van 28 aan het eind van 2014 tot 27 aan het eind van 2015; wijst erop dat het Bureau aanvullende taken op zich heeft genomen, leidend tot een toegenomen werkdruk, waardoor de problemen in verband met de aanwerving vanwege het hoge verloop van deskundig personeel nog werden verergerd; wijst erop dat het Bureau in staat is gebleken te zorgen voor een stabiele werking en een evenwichtige verdeling van de werklast over zijn personeel;

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

9.

wijst erop dat het Bureau het openbare register van documenten van Berec/Bureau van Berec op dagelijkse basis heeft bijgehouden; stelt met tevredenheid vast dat het Bureau op zijn website aandacht besteedt aan het beleid inzake belangenconflicten en de toespraken van de voorzitter op zijn website publiceert;

10.

wijst erop dat het jaarverslag van het Bureau een subhoofdstuk over transparantie, verantwoording en integriteit bevatte; wijst erop dat het jaarverslag in overeenstemming is met de richtsnoeren van de Commissie, die niet voorzien in een standaardhoofdstuk over transparantie, verantwoording en integriteit;

11.

verwelkomt het feit dat het Bureau actief heeft deelgenomen aan de werkzaamheden van de werkgroep inzake fraudebestrijding van het juridisch netwerk van de agentschappen; stelt met tevredenheid vast dat deze samenwerking heeft geleid tot de vaststelling van de antifraudestrategie van het Bureau in februari 2017;

12.

stelt vast dat het Bureau voornemens is de interne regels met betrekking tot klokkenluiders in de eerste helft van 2017 af te ronden en heeft reeds een ontwerpbeleid naar de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (EDPS) verzonden voor controle vooraf; roept het Bureau op een intern beleid voor klokkenluiders vast te stellen (hetgeen een cultuur van transparantie en verantwoordingsplicht op de werkplek zal bevorderen), werknemers regelmatig te informeren over en te trainen op het gebied van hun rechten en plichten met betrekking tot dat beleid, klokkenluiders te beschermen tegen represailles, opvolging te geven aan de inhoud van de meldingen van klokkenluiders en een kanaal voor anonieme interne verslaglegging beschikbaar te stellen; roept het Agentschap op om jaarverslagen te publiceren over het aantal klokkenluiderszaken en de follow-up die hieraan is gegeven en die jaarverslagen bij de kwijtingsautoriteit in te dienen; verzoekt het Bureau verslag uit te brengen aan de kwijtingsautoriteit wanneer zijn klokkenluidersregels vastgesteld en uitgevoerd zijn;

Interne controles

13.

wijst erop dat de laatste twee van de 18 aanbevelingen van de IAS inzake de tenuitvoerlegging van de internecontrolenormen in 2015 zijn afgesloten, waarmee de tenuitvoerlegging van de internecontrolenormen is afgerond; wijst erop dat het ten volle naleven van de internecontrolenormen zorgt voor een hoge administratieve last voor het Bureau, gezien de kleine omvang van het Bureau en het feit dat het kader voor de internecontrolenormen in algemene zin niet is toegesneden op kleine organisaties;

14.

stelt vast dat er geen kritieke risico's zijn vastgesteld bij de zelfbeoordeling van het risico; wijst erop dat de resultaten van deze risicobeoordeling als weergegeven in het desbetreffende verslag een aantal significante risico's omvatten; wijst erop dat het Bureau een register van risico's heeft opgesteld met de meest significante risico's die bij de risicobeoordeling zijn vastgesteld, alsmede de actieplannen om deze risico's aan te pakken;

Interne audit

15.

stelt met tevredenheid vast dat uit de resultaten van de controle door de IAS bleek dat de gecontroleerde processen doelmatig zijn en op doeltreffende en efficiënte manier worden beheerd en georganiseerd; wijst echter op de opmerking van de IAS dat er nog mogelijkheden zijn voor verdere verbetering op een aantal specifieke terreinen; wijst erop dat het Bureau met het oog op het uitvoeren van de aanbevelingen van de IAS een actieplan heeft ontwikkeld, waarvan de uitvoering was gepland voor 2016;

Overige punten

16.

wijst erop dat de Commissie in september 2016 een voorstel voor een Verordening (COM(2016) 591) heeft opgesteld waarin wordt voorgesteld het Bureau om te zetten in een volwaardig agentschap met bredere bevoegdheden; benadrukt dat hervormingen die worden doorgevoerd na de afronding van het wetgevingsproces een zo groot mogelijke efficiëntie en kosteneffectiviteit moeten waarborgen, alsmede een zo hoog mogelijk niveau van transparantie en bescherming tegen belangenconflicten, en moeten bijdragen aan de meerwaarde van het stelstel van regelgeving van de Unie voor elektronische communicatie;

17.

verwijst voor andere opmerkingen van horizontale aard bij het kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 27 april 2017 (1) over het functioneren en het financiële beheer van en de controle op de agentschappen.


(1)  Aangenomen teksten van die datum, P8_TA(2017)0155 (zie bladzijde 372 van dit Publicatieblad).


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/170


BESLUIT (EU) 2017/1638 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over de afsluiting van de rekeningen van het Bureau van het Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Bureau van het Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Bureau van het Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie voor het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van het Bureau (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan het comité van beheer van het Bureau van het Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05873/2017 — C8-0076/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EG) nr. 1211/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 tot oprichting van het Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie (BEREC) en het Bureau (4), en met name artikel 13,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5), en met name artikel 108,

gezien artikel 94 van en bijlage IV bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0143/2017),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Bureau van het Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie voor het begrotingsjaar 2015;

2.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan het comité van beheer van het Bureau van het Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 22.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 337 van 18.12.2009, blz. 1.

(5)  PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/171


BESLUIT (EU) 2017/1639 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van het Vertaalbureau (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 over de aan het Vertaalbureau te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05873/2017 — C8-0054/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EG) nr. 2965/94 van de Raad van 28 november 1994 tot oprichting van een Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie (4), en met name artikel 14,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5), en met name artikel 108,

gezien artikel 94 van en bijlage IV bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0075/2017),

1.

verleent de directeur van het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Vertaalbureau voor het begrotingsjaar 2015;

2.

formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de directeur van het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 27.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 314 van 7.12.1994, blz. 1.

(5)  PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/172


RESOLUTIE (EU) 2017/1640 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015,

gezien artikel 94 van en bijlage IV bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0075/2017),

A.

overwegende dat de definitieve begroting van het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie (hierna „het Vertaalbureau”) voor het begrotingsjaar 2015 volgens de financiële staten 49 585 500 EUR bedroeg: een afname van 11,88 % ten opzichte van 2014;

B.

overwegende dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van het Vertaalbureau voor het begrotingsjaar 2015 (hierna „het verslag van de Rekenkamer”) verklaard heeft redelijke zekerheid te hebben gekregen dat de jaarrekening van het Vertaalbureau betrouwbaar is en de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn;

C.

overwegende dat het Parlement, in het kader van de kwijtingsprocedure, sterk de nadruk legt op het bijzonder belang van het verder versterken van de democratische legitimiteit van de instellingen van de Unie door de transparantie en de verantwoordingsplicht te vergroten, en het uitvoeren van het concept van resultaatgericht begroten en een goed personeelsbeheer;

Financieel en begrotingsbeheer

1.

merkt op dat de inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2015 hebben geresulteerd in een uitvoeringspercentage van de begroting van 88,16 %, hetgeen neerkomt op een stijging van 8,82 % ten opzichte van het vorige jaar; neemt er kennis van dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten 78,58 % bedroeg, d.w.z. een stijging van 6,61 % ten opzichte van het voorgaande jaar;

2.

merkt op dat het Vertaalbureau een aantal maatregelen heeft genomen om zijn begrotingsoverschotten weg te werken; neemt met name kennis van de daling van de prijs per vertaalde pagina in 2015, van de invoering van een systeem voor de automatische terugbetaling van het begrotingsresultaat van het voorgaande jaar aan klanten, alsook van het ontwerp van programmeringsdocument van het Vertaalbureau voor de periode 2017-2019, hetgeen was uitgewerkt rekening houdend met tekorten, en de daaropvolgende reducering van de reserve voor prijsstabiliteit;

3.

merkt op dat, volgens het verslag van de Rekenkamer, als gevolg van de maatregelen gericht op het reduceren van de begrotingsoverschotten, de kasmiddelen en de kortetermijndeposito's van het Vertaalbureau in 2015 verder gedaald zijn van 44 000 000 EUR eind 2014 naar 38 300 000 EUR eind 2015; merkt verder op dat de reserves van het Vertaalbureau zijn gedaald van 40 400 000 EUR in 2014 naar 34 000 000 EUR in 2015, en dat dit een weerspiegeling vormt van de prijsdaling in 2015;

4.

merkt op dat de operationele kosten van het Vertaalbureau in 2015 met 11,23 % zijn gedaald en dat dit voornamelijk is toe te schrijven aan een daling van het aantal extern vertaalde pagina's met 9,56 % en de lagere gemiddelde kosten per pagina van een geëxternaliseerd document;

Vastleggingen en overdrachten

5.

merkt op dat het Vertaalbureau het totale niveau aan overdrachten van vastgelegde kredieten licht heeft verhoogd van 8,40 % in 2014 tot 9,63 % in 2015, d.w.z. met 1,23 %; merkt op dat het niveau van de overgedragen vastgelegde kredieten 29 % bedroeg voor titel II (administratieve uitgaven); stelt vast dat deze overdrachten hoofdzakelijk betrekking hebben op de renovatie van gehuurde extra kantoorruimte in 2015, alsook op IT-diensten die tegen het einde van 2015 nog niet waren geleverd; merkt echter op dat overdrachten vaak geheel of gedeeltelijk kunnen worden gerechtvaardigd als gevolg van het meerjarige karakter van de operationele programma's van de agentschappen, niet noodzakelijkerwijs op zwakke punten wijzen in de begrotingsplanning en implementatie, en niet altijd haaks staan op het begrotingsbeginsel van jaarperiodiciteit, met name indien ze van tevoren gepland en aan de Rekenkamer doorgegeven zijn;

6.

stelt bezorgd vast dat het Vertaalbureau, zoals blijkt uit het verslag van de Rekenkamer, 5 900 000 EUR van de aan het eind van 2015 beschikbare kredieten (12 % van de totale begroting) heeft geannuleerd; geeft aan dat deze annuleringen te maken hadden met de te hoge raming van de kosten voor externe vertalingen, alsook met het feit dat de bezetting van de posten in het organigram niet het in de begroting voorziene niveau bereikte; merkt echter op dat het Vertaalbureau de ontwikkeling van de kosten voor externe vertalingen nauwer in de gaten heeft gehouden en zijn planning voor de begroting voor 2016 op de actuele cijfers heeft gebaseerd; juicht het toe dat het Vertaalbureau in de periode 2015-2016 inspanningen heeft geleverd om de kosten van externe vertalingen nauwkeuriger te ramen, hetgeen tot aanzienlijke wijzigingen in de raming voor de afgelopen drie begrotingen heeft geleid;

Interne audit

7.

stelt vast dat de dienst Interne Audit van de Commissie (IAS) de verslagleggingsfase van het auditrapport over „Beheer van de workflow voor vertalingen van documenten”, dat werd opgesteld op basis van veldwerk in 2014, heeft afgerond; stelt vast dat hierbij is vastgesteld dat de werking van het Vertaalbureau door een aantal sterke punten wordt gekenmerkt, maar ook dat het Vertaalbureau meer moet doen om de efficiëntie en de kosten-efficiëntie van zijn processen te verbeteren; verzoekt het Vertaalbureau bij de kwijtingsautoriteit verslag uit te brengen over de tenuitvoerlegging van de aanbevelingen van de IAS;

8.

neemt er kennis van dat het Vertaalbureau uitvoering heeft gegeven aan de IAS-aanbevelingen die naar aanleiding van de audit van 2014 als „zeer belangrijk” en „belangrijk” waren aangemerkt; neemt er nota van dat het niveau van uitvoering zoals gemeld door het Vertaalbureau door de IAS als voldoende bevredigend is beoordeeld om door te gaan met een follow-upaudit; roept het Vertaalbureau op aan de kwijtingsautoriteit verslag uit te brengen over de resultaten van deze follow-upaudit;

Interne controle

9.

merkt op dat, volgens het jaarlijks activiteitenverslag van het Vertaalbureau, de leiding van het Vertaalbureau tijdens de zelfbeoordelingsexercitie van 2015 de inachtneming en de doeltreffendheid van de belangrijkste interne controlemechanismen aan een beoordeling heeft onderworpen; merkt op dat aan alle normen voor interne controle (ICS) is voldaan, op voorwaarde dat aan het eind van het jaar aan de aanbevelingen van de intern controleur in verband met Business Continuity Management waren voldaan;

10.

merkt op dat het Vertaalbureau volgens de Rekenkamer nog niet over een Business Continuity Plan beschikt, waarmee niet aan ICS-norm 10 is voldaan; neemt er kennis van dat de leiding van het Vertaalbureau in 2016 goedkeuring heeft gehecht aan de Business Continuity Strategy van het Vertaalbureau, alsook aan de herziening van de Business Continuity-documenten;

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

11.

merkt op dat de fraudebestrijdingsstrategie van het Vertaalbureau door de leiding van het Vertaalbureau in oktober 2016 werd goedgekeurd; neemt kennis van het feit dat het Vertaalbureau in zijn jaarverslag 2017 een standaardhoofdstuk zal opnemen over transparantie, controleerbaarheid en integriteit; vindt het zorgwekkend dat op de website van het Vertaalbureau geen curricula vitae van de directeur, de leden van de raad van bestuur en hun plaatsvervangers staan; verzoekt het Vertaalbureau deze curricula vitae openbaar te maken, teneinde het nodige openbare toezicht en de nodige openbare controle op het beheer van het Vertaalbureau te waarborgen;

Prestaties

12.

neemt kennis van het initiatief van het Vertaalbureau voor de implementatie van een gemeenschappelijke voorbereidende aanpak van communautaire handelsmerken met het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO), met het doel gebruik te maken van gezamenlijke vertaalgeheugens en de werkprocedures te harmoniseren waarmee de transparantie en efficiëntie van het proces wordt gewaarborgd; betreurt het dat de onderhandelingen tussen het Vertaalbureau en het EUIPO op niets zijn uitgelopen, aangezien het EUIPO besloten had niet met het project door te gaan; spoort het Vertaalbureau aan verder te zoeken naar manieren om zijn interne processen te verbeteren;

13.

neemt er nota van dat het Vertaalbureau in 2015 een algemene klanttevredenheidsenquête heeft gehouden; stelt vast dat de leiding van het Vertaalbureau goedkeuring heeft gehecht aan een actieplan op basis van de conclusies van die enquête en dat dit actieplan in de periode 2016-2017 ten uitvoer moet worden gelegd; juicht het toe dat de nadruk in dit actieplan licht op waarborging van de kwaliteit van vertalingen en op het vergroten van de bekendheid van het Vertaalbureau als een aanbieder van taaldiensten;

14.

stelt vast dat volgens het jaarlijks activiteitenverslag van het Vertaalbureau, op basis van de eindejaarsherziening van het management van het Vertaalbureau, en onder toepassing van de nieuwe wegingsfactoren, de totale implementatie van het werkprogramma 2015 van het Vertaalbureau 83,2 % bedroeg, hetgeen een daling van 2,3 % inhoudt ten opzichte van het voorgaande jaar; nodigt het Vertaalbureau uit zijn planning voor het jaarlijkse werkprogramma en de algehele uitvoering opnieuw te controleren en bij de kwijtingsautoriteit verslag uit te brengen van eventuele interventies of verbeteringen;

15.

juicht het toe dat het Vertaalbureau een nieuw actieplan voor waarborging van vertaalkwaliteit (TQAAP) voor de periode 2015-2016 heeft vastgesteld; neemt er kennis van dat de verwezenlijkingsdoelstelling voor het TQAAP in het werkprogramma 2015 van het Vertaalbureau op 50 % was vastgesteld en dat eind 2015 49,4 % daadwerkelijk was gerealiseerd; merkt op dat de nadruk in het TQAAP 2015 lag op extensieve opleiding van de in-house vertalers van het Vertaalbureau, die onder andere getraind zijn in het vertalen van ondertitels en geleerd is hoe ze het door het Vertaalbureau gebruikte softwarepakket moeten gebruiken met het oog op de nieuwe ondertitelingsdienst voor klanten; stelt daarnaast vast dat in het kader van het TQAAP in 2015 ook een audit van de externe dienstverlener is doorgevoerd;

16.

verwijst voor andere opmerkingen van horizontale aard bij het kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 27 april 2017 (1) over het functioneren en het financiële beheer van en de controle op de agentschappen.


(1)  Aangenomen teksten van die datum, P8_TA(2017)0155 (zie bladzijde 372 van dit Publicatieblad).


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/175


BESLUIT (EU) 2017/1641 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over de afsluiting van de rekeningen van het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van het Vertaalbureau (1),

gezien de verklaring (2) van de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 over de aan het Vertaalbureau te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05873/2017 — C8-0054/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EG) nr. 2965/94 van de Raad van 28 november 1994 tot oprichting van een Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie (4), en met name artikel 14,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5), en met name artikel 108,

gezien artikel 94 van en bijlage IV bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0075/2017),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015;

2.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de directeur van het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 27.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 314 van 7.12.1994, blz. 1.

(5)  PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/176


BESLUIT (EU) 2017/1642 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding voor het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van het Centrum (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan het Centrum te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05873/2017 — C8-0048/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EEG) nr. 337/75 van de Raad van 10 februari 1975 houdende oprichting van een Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (4), en met name artikel 12 bis,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5), en met name artikel 108,

gezien artikel 94 van en bijlage IV bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A8-0145/2017),

1.

verleent de directeur van het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Centrum voor het begrotingsjaar 2015;

2.

formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de directeur van het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 32.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 39 van 13.2.1975, blz. 1.

(5)  PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/177


RESOLUTIE (EU) 2017/1643 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding voor het begrotingsjaar 2015,

gezien artikel 94 van en bijlage IV bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A8-0145/2017),

A.

overwegende dat de definitieve begroting van het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (het „Centrum”) voor het begrotingsjaar 2015 volgens de financiële staten 18 356 560 EUR bedroeg, wat neerkomt op een stijging van 6,27 % ten opzichte van 2014; overwegende dat de begroting van het Centrum volledig wordt gefinancierd uit de begroting van de Unie;

B.

overwegende dat de Rekenkamer heeft verklaard redelijke zekerheid te hebben verkregen dat de jaarrekening van het Centrum voor het begrotingsjaar 2015 betrouwbaar is en dat de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn;

C.

overwegende dat de kwijtingsautoriteit, in het kader van de kwijtingsprocedure, sterk de nadruk legt op het bijzonder belang van de verdere versterking van de democratische legitimiteit van de instellingen van de Unie door de transparantie en de verantwoordingsplicht te vergroten, het concept van resultaatgericht begroten ten uitvoer te leggen, en een goed personeelsbeheer te verzekeren;

Follow-up van de kwijting voor 2014

1.

stelt vast dat:

eind 2015, het Centrum 11 van de 23 aanbevelingen en aanverwante acties had afgesloten over de manier waarop het zijn rol kan ontwikkelen en versterken, die zijn voorgesteld in het kader van zijn periodieke externe evaluatie, en dat het de kwijtingsautoriteit moet inlichten over de vorderingen bij de uitvoering van de resterende aanbevelingen;

de reparatiewerkzaamheden aan het gebouw van het Centrum in december 2015 zijn afgerond en het Centrum een protocol heeft ondertekend voor de aanvaarding van het gebruik van de gerenoveerde ruimten met het bedrijf dat verantwoordelijk is voor de werkzaamheden, en dat dit bedrijf is gevraagd een actieplan op te stellen om toe te zien op de staat van het gebouw gedurende ten minste tien jaar na de voltooiing van de werkzaamheden;

Financieel en begrotingsbeheer

2.

stelt met tevredenheid vast dat de inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2015 hebben geleid tot een uitvoeringspercentage van de begroting van 98,61 %, wat neerkomt op een stijging van 3 % ten opzichte van het vorige jaar; stelt verder vast dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten 83,04 % bedroeg, wat neerkomt op een daling van 3,33 % ten opzichte van het vorige jaar;

Vastleggingen en overdrachten

3.

stelt vast dat, volgens het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Centrum voor het begrotingsjaar 2015 (het „verslag van de Rekenkamer”), de overgedragen vastleggingskredieten 477 994 EUR of 28 % bedroegen voor titel II (administratieve uitgaven); stelt vast dat deze overdrachten grotendeels bestemd waren voor het grote volume aan netwerk- en andere IT-apparatuur die nodig was voor de herinrichting van de herstelde gedeelten van het gebouw waarin het Centrum is gehuisvest en die eind 2015 nog niet was geleverd of gefactureerd; merkt op dat overdrachten vaak geheel of gedeeltelijk gerechtvaardigd kunnen worden door het meerjarige karakter van de operationele programma's van het Centrum, niet noodzakelijk op zwakke punten in de planning en uitvoering van de begroting wijzen en niet altijd haaks staan op het jaarperiodiciteitsbeginsel van de begroting, met name als ze vooraf door het Centrum zijn gepland en aan de Rekenkamer zijn meegedeeld;

4.

merkt op dat het Centrum kon gebruikmaken van aanvullende besparingen als gevolg van het feit dat de aanpassingscoëfficiënt voor de salarissen naar beneden werd bijgesteld (van 83,8 % in 2014 naar 79,9 %); merkt verder op dat die bijstelling pas in november 2015 aan het Centrum werd meegedeeld; stelt vast dat, hoewel het Centrum deze middelen onmiddellijk vóór het eind van het jaar kon gebruiken, de betaling pas in 2016 kon worden verricht;

Overschrijvingen

5.

maakt uit het jaarlijkse activiteitenverslag van het Centrum op dat het in 2015 57 overschrijvingen heeft verricht, voor een totaal bedrag van 586 100 EUR, van titel I (personeelsuitgaven) naar titel II (administratieve uitgaven) en titel III (beleidsuitgaven) om de beschikbare middelen zo efficiënt mogelijk te gebruiken; stelt met tevredenheid vast dat het niveau en de aard van de overschrijvingen in 2015 binnen de grenzen van de financiële regels zijn gebleven;

Aanbestedings- en aanwervingsprocedures

6.

merkt op dat het Centrum in 2015 70 aanbestedingsprocedures heeft gelanceerd, wat neerkomt op een stijging van 32 % ten opzichte van 2014, waarvan 21 % openbare procedures en 79 % onderhandelingsprocedures waren;

7.

waardeert het feit dat het Centrum zich actief blijft inzetten voor gelijke kansen op het gebied van aanwerving en werkgelegenheid, waarbij 61 % van het personeel vrouwen zijn en 39 % mannen, en dat het tevens streeft naar een geografisch evenwicht; is ingenomen met het feit dat vrouwen goed vertegenwoordigd zijn in alle rangen, ook op managementniveau;

8.

wijst erop dat er eind 2015 een neerwaartse salarisaanpassing heeft plaatsgevonden; dringt er bij het Centrum op aan ervoor te zorgen dat dit geen negatief effect heeft op de leef- en arbeidsomstandigheden van de medewerkers en op het vermogen van het Centrum om zijn vacatures concurrerend en aantrekkelijk te maken;

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

9.

erkent het feit dat de directeur van het Centrum nieuw benoemde leden van de raad van bestuur als standaardprocedure heeft verzocht een belangenconflictverklaring te ondertekenen, overeenkomstig het in oktober 2014 vastgestelde beleid van het Centrum inzake preventie van en omgang met belangenconflicten; merkt bovendien op dat het Centrum de weinige leden van de raad van bestuur die nog geen verklaring betreffende de afwezigheid van een belangenconflict hebben ingediend, hier regelmatig heeft op gewezen en heeft aangespoord dit te doen; dringt er bij de resterende leden op aan deze verklaring zonder verder uitstel te ondertekenen en in te dienen; roept het Centrum op om die documenten te publiceren op zijn website zodat het publiek het nodige overzicht krijgt van het hoger management van het Centrum;

10.

herinnert eraan dat het Centrum op 22 oktober 2014 een fraudebestrijdingsstrategie heeft goedgekeurd, samen met zijn beleid inzake preventie van en omgang met belangenconflicten; erkent dat het Centrum voor zijn personeel regelmatig bewustmakingsactiviteiten organiseert over ethiek, integriteit en interne controle, met inbegrip van een overzicht van de fraudebestrijdingsstrategie van het Centrum, de beginselen inzake preventie van en omgang met belangenconflicten, richtsnoeren inzake de melding van onregelmatigheden (klokkenluiden) en de „rode kaarten” in verband met aanbestedingsprocedures;

Interne controles

11.

merkt op dat het Centrum regelmatig risicobeoordelingen uitvoert en een risicobeheerplan, dat deel uitmaakt van zijn jaarlijks werkprogramma, voorbereidt om de risico's vast te stellen die van invloed zouden kunnen zijn op de verwezenlijking van de doelstellingen van het Centrum; merkt op dat het Centrum risico's evalueert op grond van hun potentiële impact op de organisatie en van de waarschijnlijkheid dat risico's zich zullen voordoen; maakt met tevredenheid uit het werkprogramma 2015 op dat de leiding van het Centrum de risico's op activiteits- en projectniveau heeft geëvalueerd, en dat de risiconiveaus onder de benchmark lagen;

12.

begrijpt dat de leiding van het Centrum één algemeen risico boven de benchmark heeft geïdentificeerd met betrekking tot het probleem van onverwachte (externe) verzoeken van belanghebbenden; merkt op dat dergelijke verzoeken van belanghebbenden, met inbegrip van de instellingen van de Unie, mogelijk moeilijk in overeenstemming te brengen zijn met de beschikbare middelen van het Centrum; merkt op dat het Centrum de leden van de raad van bestuur regelmatig informeert over de veranderingen in zijn werkprogramma, en dat het nauwlettend toezicht op de ontwikkelingen het Centrum in staat stelt te anticiperen op verzoeken en deze activiteiten op passende wijze te integreren of het jaarlijkse werkprogramma aan te passen en af te stemmen op de beschikbare middelen en deze verzoeken;

Interne audit

13.

erkent dat de dienst Interne Audit van de Commissie (IAS) een audit heeft verricht inzake aanbestedingen, met inbegrip van fraudepreventie en juridisch advies, als onderdeel van het overeengekomen strategisch auditplan 2013-2015 van de IAS; merkt op dat het eindverslag van de audit vijf aanbevelingen bevatte, waarvan één als „zeer belangrijk” en vier als „belangrijk” zijn aangemerkt; merkt bovendien op dat het Centrum een actieplan heeft opgesteld om alle aanbevelingen aan te pakken, dat uiterlijk eind 2016 moest zijn uitgevoerd; verzoekt het Centrum verslag uit te brengen aan de kwijtingsautoriteit over de resultaten van de uitvoering van het actieplan;

Prestaties

14.

stelt vast dat het Centrum nauw samenwerkt met de Europese Stichting voor opleiding (ETF) en de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (Eurofound), en dat deze samenwerking formeel is vastgelegd in samenwerkingsovereenkomsten tussen de drie agentschappen alsook in eerder overeengekomen jaarlijkse werkprogramma's;

15.

erkent dat het Centrum actief heeft bijgedragen aan een aantal netwerkactiviteiten om de prestaties van de agentschappen van de Unie te ontwikkelen, zoals de werkgroep „activiteitgestuurd begroten” en „kostenraming en beheer”, waarbij werd samengewerkt met andere agentschappen van de Unie om goede praktijken te inventariseren en een toolkit te ontwikkelen voor activiteitgestuurd beheer bij de agentschappen van de Unie;

16.

merkt op dat het prestatiemeetsysteem (PMS) van het Centrum een integrerend onderdeel is van zijn plannings- en rapporteringsprocessen; merkt op dat het PMS inzicht verschaft in de resultaten van het Centrum, relevant en efficiënt is en een cultuur van permanente verbetering onder het personeel bevordert; stelt met tevredenheid vast dat de interne evaluatie van het PMS in 2015 heeft bevestigd dat het PMS een duidelijk analytisch instrument aanreikt om inzicht te krijgen in de prestaties van het Centrum, waarbij de nadruk ligt op de resultaten van zijn werkzaamheden;

Overige opmerkingen

17.

maakt uit het verslag van de Rekenkamer op dat het gebouw dat door de Griekse autoriteiten aan het Centrum ter beschikking is gesteld, is gebouwd op een actieve breuklijn, wat heeft geleid tot structurele schade aan het gebouw; stelt vast dat de reparatiewerkzaamheden aan het gebouw in december 2015 zijn afgerond; merkt op dat het Centrum een protocol heeft ondertekend voor de aanvaarding van het gebruik van de gerenoveerde ruimten en dat aan het bedrijf dat verantwoordelijk is voor de werkzaamheden is gevraagd een actieplan op te stellen om toe te zien op de staat van het gebouw gedurende ten minste tien jaar na de voltooiing van de werkzaamheden;

18.

merkt op dat het Centrum momenteel diverse veiligheidskwesties met betrekking tot de constructie van het gebouw aanpakt; wijst met name op een veiligheidsprobleem betreffende de glazen façade van het gebouw en de lichtkappen van de vergaderzalen van het Centrum, wat van invloed is op de beschikbaarheid van de voorzieningen van het Centrum; roept het Centrum en de Commissie op om een risicobeoordeling voor te bereiden die zal worden gebruikt als basis voor toekomstige besluiten met betrekking tot mogelijke reparatiewerkzaamheden aan het gebouw of voor eventuele besluiten om te verhuizen naar een ander gebouw;

19.

stelt vast dat de reparatiewerkzaamheden en de structurele verstevigingen in 2015 zijn afgerond; stelt met voldoening vast dat uit de recente scheurmetingen die in april 2016 werden uitgevoerd, is gebleken dat de reparatiewerkzaamheden doeltreffend zijn; is ingenomen met de installatie van alle nodige systemen om de stabiliteit en de verschuivingssnelheid te controleren, alsook met het afsluiten van een verzekering tegen verschuiving van het gebouw, waardoor de structurele schade omvattend kon worden aangepakt;

20.

merkt op dat het Centrum nog steeds diverse veiligheidskwesties ondervindt met betrekking tot de glazen façade van het gebouw en de lichtkappen van de vergaderzalen van het Centrum, die in toenemende mate specifieke slijtage vertonen; merkt op dat de werkzaamheden om deze problemen volledig op te lossen in november 2016 zijn afgerond; merkt tevens op dat, aangezien de herstelling van de ramen urgent was, deze werkzaamheden werden gefinancierd uit de begroting van het Centrum en dat het Centrum nu actief bezig is met de afhandeling van de financiële aansprakelijkheid met de Griekse autoriteiten; verzoekt het Centrum verslag uit te brengen aan de kwijtingsautoriteit over de voltooiing en de doeltreffendheid van de werkzaamheden, alsook over de kwestie van de financiële aansprakelijkheid; verzoekt het Centrum tevens te beoordelen of de terugkerende problemen met het bestaande gebouw niet alleen vragen doen rijzen over de economische levensvatbaarheid ervan, maar ook en vooral over de veiligheid en beveiliging van zijn personeel, en of de verhuizing naar een nieuw gebouw een betere oplossing zou zijn;

21.

waardeert de goede kwaliteit van het onderzoek, de analyses en het technisch advies van het Centrum, waarmee het ondersteuning biedt bij de ontwikkeling van Europees beleid op het gebied van een leven lang leren en beroepsonderwijs en -opleiding en bijdraagt tot de uitvoering ervan, teneinde werknemers in staat te stellen goede vaardigheden te verwerven en bij te dragen tot de verwezenlijking van de in de Europa 2020-strategie vastgelegde doelstellingen;

22.

is verheugd dat het Centrum de nadruk heeft gelegd op competenties en vaardigheden, waardoor naast andere doelstellingen beroepsopleidingen beter kunnen worden afgestemd op de behoeften van de arbeidsmarkt, en juicht met name de eerste Europese vaardigheden- en banenanalyse toe, alsook de start van het nieuwe vaardighedenpanorama; is ingenomen met het feit dat het Centrum meer landenspecifieke informatie en analyses heeft verstrekt en zijn steun aan afzonderlijke lidstaten heeft uitgebreid door zijn expertise met betrekking tot de tenuitvoerlegging van beleid ter beschikking te stellen;

23.

stelt vast dat het beleidskader dat aan de werkzaamheden van het Centrum ten grondslag ligt, in 2015 een ontwikkeling heeft doorgemaakt en voor de periode 2015-2020 een nieuwe reeks prioriteiten omvat, die in de conclusies van Riga zijn onderschreven door de ministers die verantwoordelijk zijn voor het beleid inzake beroepsonderwijs en -opleiding;

24.

wijst erop dat het Centrum begin 2015 een nieuwe interne structuur heeft ingevoerd en dat 2015 het eerste volledige jaar was waarin het Centrum onder de bevoegdheid van het directoraat-generaal Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Inclusie van de Commissie viel;

25.

verwijst voor andere opmerkingen van horizontale aard bij het kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 27 april 2017 (1) over het functioneren en het financiële beheer van en de controle op de agentschappen.


(1)  Aangenomen teksten van die datum, P8_TA(2017)0155 (zie bladzijde 372 van dit Publicatieblad).


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/181


BESLUIT (EU) 2017/1644 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding voor het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van het Centrum (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan het Centrum te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05873/2017 — C8-0048/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EEG) nr. 337/75 van de Raad van 10 februari 1975 houdende oprichting van een Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (4), en met name artikel 12 bis,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5), en met name artikel 108,

gezien artikel 94 van en bijlage IV bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A8-0145/2017),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding voor het begrotingsjaar 2015;

2.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de directeur van het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 32.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 39 van 13.2.1975, blz. 1.

(5)  PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/182


BESLUIT (EU) 2017/1645 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Politieacademie (nu Agentschap van de Europese Unie voor opleiding op het gebied van rechtshandhaving) (Cepol) voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van de Europese Politieacademie voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van de Europese Politieacademie voor het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van de Academie (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan de Academie te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05873/2017 — C8-0064/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Besluit 2005/681/JBZ van de Raad van 20 september 2005 tot oprichting van de Europese Politieacademie (EPA) en tot intrekking van Besluit 2000/820/JBZ (4),

gezien Verordening (EU) 2015/2219 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor opleiding op het gebied van rechtshandhaving (Cepol) en tot vervanging en intrekking van Besluit 2005/681/JBZ van de Raad (5), en met name artikel 20,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6), en met name artikel 108,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0081/2017),

1.

verleent de uitvoerend directeur van het Agentschap van de Europese Unie voor opleiding op het gebied van rechtshandhaving kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Academie voor het begrotingsjaar 2015;

2.

formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Agentschap van de Europese Unie voor opleiding op het gebied van rechtshandhaving, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 36.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 256 van 1.10.2005, blz. 63.

(5)  PB L 319 van 4.12.2015, blz. 1.

(6)  PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/183


RESOLUTIE (EU) 2017/1646 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Politieacademie (nu Agentschap van de Europese Unie voor opleiding op het gebied van rechtshandhaving) (Cepol) voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Politieacademie (nu Agentschap van de Europese Unie voor opleiding op het gebied van rechtshandhaving) voor het begrotingsjaar 2015,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0081/2017),

A.

overwegende dat, volgens de financiële staten, de definitieve begroting van de Europese Politieacademie („de Academie”) voor het begrotingsjaar 2015 8 471 000 EUR bedroeg, hetgeen een afname van 1,22 % ten opzichte van 2014 betekent; overwegende dat de begroting van de Academie volledig wordt gefinancierd met middelen van de begroting van de Unie;

B.

overwegende dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van de Europese Politieacademie voor het begrotingsjaar 2015 (hierna „het verslag van de Rekenkamer”) verklaard heeft redelijke zekerheid te hebben gekregen dat de jaarrekening van de Academie betrouwbaar is en de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn;

C.

overwegende dat de kwijtingsautoriteit, in het kader van de kwijtingsprocedure, sterk de nadruk legt op het bijzonder belang van het verder versterken van de democratische legitimiteit van de instellingen van de Unie door de transparantie en de verantwoordingsplicht te vergroten, het concept van resultaatgericht begroten ten uitvoer te leggen, en een goed personeelsbeheer te verzekeren;

Financieel en begrotingsbeheer

1.

merkt op dat inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2015 hebben geresulteerd in een uitvoeringspercentage van de begroting van 95,51 %, een daling van 1,89 % ten opzichte van 97,40 % in 2014; merkt op dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten 79 % bedroeg, wat een daling is met 3,40 % ten opzichte van 82,40 % in 2014;

2.

merkt op dat na de ondertekening van de subsidieovereenkomst met de Commissie over het partnerschap tussen de EU en het Midden-Oosten en Noord-Afrika voor opleidingen terrorismebestrijding een begroting van 2 500 000 EUR werd goedgekeurd, waarvan 300 000 EUR als bestemmingsontvangsten in 2015 in de begroting van de Academie werd ingeschreven en de overige 2 200 000 EUR tijdens 2016 en 2017 wordt overgeschreven; verlangt een grondige evaluatie van dit project en de meerwaarde ervan voor de veiligheid van de Unie en wenst dat het, als het nuttig wordt geacht, in de komende jaren wordt voortgezet en uitgebreid;

3.

erkent dat aan het eind van het jaar 89 % van alle betalingen op tijd werden betaald, waardoor de doelstelling van 85 % binnen de wettelijk vastgestelde termijn gedane betalingen werd overtroffen; stelt vast dat leveranciers geen rente in rekening brachten vanwege te late betalingen;

Vastleggingen en overdrachten

4.

stelt vast dat in totaal 1 406 984 EUR naar 2016 werd overgedragen, hetgeen overeenstemt met 17 % van de begroting voor 2015; stelt vast dat volgens het verslag van de Rekenkamer het niveau van overgedragen vastgelegde kredieten bij titel II (administratieve uitgaven) 212 456 EUR (49 %) was ten opzichte van 383 940 EUR (59 %) in 2014; erkent dat dit het gevolg was van de verhuizing van de Academie van het Verenigd Koninkrijk naar Hongarije in september 2014 en de daaruit voortvloeiende noodzaak om nieuwe overeenkomsten voor leveringen en diensten af te sluiten; erkent dat het merendeel van de diensten die in dit kader van deze jaarlijkse overeenkomsten waren aanbesteed, aan het einde van 2015 nog niet geleverd was;

5.

merkt op dat overdrachten vaak gedeeltelijk of geheel gerechtvaardigd kunnen zijn als gevolg van het meerjarige karakter van de operationele programma's van een agentschap, niet noodzakelijkerwijs op zwakke punten in de begrotingsplanning en -uitvoering wijzen en niet altijd in strijd zijn met het begrotingsbeginsel van jaarperiodiciteit, vooral niet als ze van tevoren gepland zijn en meegedeeld zijn aan de Rekenkamer;

6.

merkt op dat de kosten van de verhuizing van de Academie van Bramshill, het Verenigd Koninkrijk naar Boedapest, Hongarije werden geraamd op 1 006 515 EUR, te besteden tijdens 2014 en 2015; merkt bovendien op dat het bedrag 570 283 EUR, in overeenstemming met de overeenkomst tussen de Commissie en het VK, voor 50 % met middelen van de autoriteiten van het VK en voor 50 % met middelen van de Commissie werd gefinancierd; erkent dat de bijdrage van het VK aan de middelen voor de verhuizing in de begroting van de Academie werd ingeschreven als bestemmingsontvangsten, die volledig werden gebruikt; is ingenomen met het feit dat de resterende middelen voor de verhuizing (35 % van de uiteindelijke verhuizingsbegroting) werden gefinancierd door de begroting van de Academie via besparingen afkomstig van de lagere aanpassingscoëfficiënt voor personeelsvergoedingen in Hongarije;

7.

merkt op dat een aantal personeelsleden een juridisch geschil heeft ingeleid tegen de Academie met betrekking tot de omstandigheden waarin de verhuizing werd uitgevoerd en de financiële gevolgen ervan voor hun inkomen; neemt eveneens ter kennis dat het Hof nog geen uitspraak heeft gedaan en dat de zaak nog hangende is; erkent dat de financiële verplichtingen ten gevolge van de uitspraak van het Hof deel moeten uitmaken van het uiteindelijke bedrag voor de kosten van de verhuizing en vraagt de Academie verslag uit te brengen over de uitkomst en het uiteindelijke financiële bedrag van de verhuizing;

Overschrijving

8.

stelt vast dat de Academie in de loop van het jaar tien begrotingsoverschrijvingen heeft uitgevoerd, allemaal met dezelfde begrotingstitel; stelt met tevredenheid vast dat het niveau en de aard van de overschrijvingen in 2015 binnen de grenzen van de financiële regels zijn gebleven;

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

9.

erkent dat de belangenverklaringen en de curricula vitae (cv's) van de leden van de raad van bestuur op de website van de Academie werden gepubliceerd; erkent dat aan de personeelsleden van de Academie en andere personen die rechtstreeks met de Academie samenwerken, werd gevraagd een belangenverklaring in te vullen; stelt met bevrediging vast dat de cv's en de belangenverklaringen goed georganiseerd, zichtbaar en op een gebruiksvriendelijke manier toegankelijk op de website staan;

10.

acht het teleurstellend dat ondanks het in november 2014 bij de Academie ingevoerde beleid ter preventie van en omgang met belangenconflicten, de curricula vitae en belangenverklaringen van de deskundigen niet op de website van de Academie worden bekendgemaakt; herinnert de Academie eraan deze gegevens openbaar te maken met het oog op de transparantie en het vertrouwen van de EU-burgers in de instellingen van de Unie; vraagt de Academie dringend een duidelijke en degelijke klokkenluidersstrategie en regels tegen „draaideurpraktijken” in te voeren overeenkomstig artikel 22 ter van het Ambtenarenstatuut, dat op 1 januari 2014 in werking is getreden;

11.

neemt kennis van het feit dat de Academie een communicatiestrategie heeft opgesteld als onderdeel van de door de raad van bestuur in mei 2016 opgemaakte algemene strategie, die erop gericht is de onlinezichtbaarheid te verhogen door via sociale media mensen naar de website te leiden; stelt vast dat de Academie aan het einde van 2016 en het begin van 2017 een diepgaande audit van haar website heeft uitgevoerd; vraagt de Academie de kwijtingsautoriteit te berichten over de resultaten van deze audit;

De prestaties

12.

stelt vast dat de opleidingsportfolio van de Academie 151 opleidingsactiviteiten bevatte, waarvan 85 activiteiten ter plaatse en 66 webinars, 428 uitwisselingen in het kader van het Europees uitwisselingsprogramma voor politie, 24 onlinemodules, één onlinecursus en negen gemeenschappelijke curricula; stelt tevreden vast dat het bereik van de Academie voor het vijfde jaar op rij is toegenomen, waardoor de Academie in 2015 aan 12 992 rechtshandhavers opleiding heeft gegeven (in vergelijking met 10 322 in 2014);

13.

neemt ter kennis dat het aantal activiteiten ter plaatse (85) het streefdoel (80) overtrof en dat deze activiteiten 3 073 deelnemers uit rechtshandhavingsinstanties samenbrachten, wat 12 % meer is dan het aanvankelijk geraamde aantal (2 755); spoort de Academie echter aan beter verslag uit te brengen over de effecten van zijn activiteiten op de veiligheid van de Unie;

14.

stelt vast dat de Academie een alomvattend beoordelingssysteem heeft om de kwaliteit van haar opleidingsportfolio te garanderen; wijst er bovendien op dat de evaluatie van de cursussen niet alleen gericht is op de beoordeling van de doeltreffendheid van de opleiding, maar ook op het meten van de tevredenheid van de deelnemers; merkt op dat de algemene tevredenheid hoog was, met bijna 94 % van de deelnemers die verklaren zeer tevreden of tevreden te zijn over de activiteiten van de Academie;

15.

acht het een goede zaak dat de Academie in 2015 webinars heeft georganiseerd om rechtshandhavers met up-to-date informatie en beste praktijken toe te rusten voor het herkennen en onderzoeken van haatmisdrijven en de verschillende vormen van gendergerelateerd geweld, en training heeft aangeboden om meer begrip bij te brengen voor de problemen die Roma-gemeenschappen en LGBTI-mensen ondervinden (zoals te veel of te weinig politietoezicht en het wantrouwen jegens politiemensen), en te leren hoe een en ander op het niveau van rechtshandhaving op te lossen is; dringt aan op voortzetting van de aangeboden training op het gebied van grondrechten en de bewustmaking van de politie daaromtrent;

Overige opmerkingen

16.

leert uit het verslag van de Rekenkamer dat het gecontroleerde verslag over de uitvoering van de begroting van de Academie verschilt wat betreft de mate van gedetailleerdheid van dat van de meeste andere agentschappen, waaruit de noodzaak blijkt voor duidelijke richtsnoeren inzake de begrotingsrapportage van de agentschappen; wijst erop dat de Academie de taak van rekenplichtige heeft toevertrouwd aan de rekenplichtige van de Europese Commissie en dat het verschil in gedetailleerdheid gebaseerd is op de rapporteringspraktijken van de Commissie; steunt de intentie van de Commissie om richtsnoeren op te stellen omtrent de begrotingsrapportage van de agentschappen voor het begrotingsjaar 2016;

17.

erkent dat de Academie haar administratieve band en samenwerking met het Europees Instituut voor innovatie en technologie versterkt, in het bijzonder op het vlak van aanbestedingen en personeelsbeleid; neemt meer bepaald kennis van het onderzoek van de regels voor de uitvoering van het Statuut, de gevorderde plannen om een gemeenschappelijk personeelscomité in te richten alsook de organisatie van een aantal opleidingsactiviteiten voor personeelsleden van beide agentschappen;

18.

merkt op dat het huidige niveau van de middelen onvoldoende is gezien de toegenomen verantwoordelijkheden en het uitgebreide mandaat van de Academie; merkt op dat uit de vijfjaarlijkse evaluatie van de Academie, die in 2016 werd afgerond, blijkt dat de Academie duidelijk versterkt moet worden op het vlak van financiële en personele middelen; verzoekt de Commissie hiermee rekening te houden in haar begrotingsvoorstellen voor de Academie; verzoekt de begrotingsautoriteit de mogelijkheid te onderzoeken aan de Academie bijkomende financiële en personele middelen te verstrekken teneinde haar mogelijkheid om haar taken uit te voeren niet te belemmeren;

19.

verwijst voor andere opmerkingen van horizontale aard bij het kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 27 april 2017 (1) over het functioneren en het financiële beheer van en de controle op de agentschappen.


(1)  Aangenomen teksten van die datum, P8_TA(2017)0155 (zie bladzijde 372 van dit Publicatieblad).


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/186


BESLUIT (EU) 2017/1647 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over de afsluiting van de rekeningen van de Europese Politieacademie (nu Agentschap van de Europese Unie voor opleiding op het gebied van rechtshandhaving) (Cepol) voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van de Europese Politieacademie voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van de Europese Politieacademie voor het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van de Academie (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan de Academie te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05873/2017 — C8-0064/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Besluit 2005/681/JBZ van de Raad van 20 september 2005 tot oprichting van de Europese Politieacademie (EPA) en tot intrekking van Besluit 2000/820/JBZ (4), en met name artikel 16,

gezien Verordening (EU) 2015/2219 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor opleiding op het gebied van rechtshandhaving (Cepol) en tot vervanging en intrekking van Besluit 2005/681/JBZ van de Raad (5), en met name artikel 20,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6), en met name artikel 108,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0081/2017),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van de Europese Politieacademie voor het begrotingsjaar 2015;

2.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Agentschap van de Europese Unie voor opleiding op het gebied van rechtshandhaving, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 36.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 256 van 1.10.2005, blz. 63.

(5)  PB L 319 van 4.12.2015, blz. 1.

(6)  PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/187


BESLUIT (EU) 2017/1648 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart betreffende het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van het Agentschap (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05873/2017 — C8-0059/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, houdende intrekking van Richtlijn 91/670/EEG, Verordening (EG) nr. 1592/2002 en Richtlijn 2004/36/EG (4), en met name artikel 60,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5), en met name artikel 108,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie vervoer en toerisme (A8-0087/2017),

1.

verleent de uitvoerend directeur van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2015;

2.

formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 56.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 79 van 19.3.2008, blz. 1.

(5)  PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/188


RESOLUTIE (EU) 2017/1649 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart voor het begrotingsjaar 2015,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie vervoer en toerisme (A8-0087/2017),

A.

overwegende dat de definitieve begroting van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart („het Agentschap”) voor het begrotingsjaar 2015 volgens zijn financiële staten 204 907 790 EUR bedroeg, hetgeen een stijging van 11,58 % ten opzichte van 2014 betekent; overwegende dat 18,27 % van de begroting van het Agentschap afkomstig is uit de begroting van de Unie;

B.

overwegende dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart voor het begrotingsjaar 2015 („het verslag van de Rekenkamer”) verklaard heeft redelijke zekerheid te hebben gekregen dat de jaarrekening van het Agentschap betrouwbaar is en de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn;

C.

overwegende dat de kwijtingsautoriteit, in het kader van de kwijtingsprocedure, sterk de nadruk legt op het bijzonder belang van het verder versterken van de democratische legitimiteit van de instellingen van de Unie door de transparantie en de verantwoordingsplicht te vergroten, het concept van resultaatgericht begroten ten uitvoer te leggen, en een goed personeelsbeheer te verzekeren;

Financieel en begrotingsbeheer

1.

merkt op dat de inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2015 hebben geresulteerd in een uitvoeringspercentage van de begroting van 98 %, een stijging van 0,9 % ten opzichte van 2014; stelt voorts vast dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten 91 % bedroeg;

2.

constateert dat de marginale verlaging van de vastleggingen voor personeelskosten met 539 000 EUR te danken was aan een combinatie van vertrekkende medewerkers gedurende het jaar (19 tijdelijke functionarissen en 3 arbeidscontractanten) en de komst van nieuwe personeelsleden (23 tijdelijke functionarissen en 3 arbeidscontractanten) die vooral in het laatste kwartaal zijn begonnen; stelt voorts vast dat de personeelsuitgaven als percentage van de totale begroting 2015 met 1,7 % zijn gedaald en momenteel bij 53 % van de totale begroting liggen;

3.

merkt op dat de vastleggingen voor andere huishoudelijke uitgaven in absolute bedragen met 5 692 000 EUR (3,8 %) zijn gestegen tot 21 949 000 EUR, ofwel 15,7 % van de totale begroting van het Agentschap; merkt op dat deze stijging grotendeels is toe te schrijven aan de kosten van de verhuizing van het Agentschap naar een nieuw gebouw in 2016 en de daarmee samenhangende verhoging van de IT-investeringen;

4.

stelt met instemming vast dat het Agentschap in de loop van 2015 inspanningen heeft geleverd om het niveau van planning en toezicht te verbeteren, in het bijzonder met betrekking tot het uitvoeringspercentage van de begroting, het beheer van raamcontracten en het verstrekken van tijdige feedback over risico's en vertragingen aan het topmanagement;

Vastleggingen en overdrachten

5.

stelt vast dat, volgens het verslag van de Rekenkamer, de overgedragen vastgelegde kredieten voor titel II (huishoudelijke uitgaven) 4 400 000 EUR (20,2 %) bedroegen, in vergelijking met 3 600 000 EUR (22 %) in 2014; stelt verder vast dat de overgedragen vastgelegde kredieten voor titel III (beleidsuitgaven) 2 000 000 EUR (32,0 %) bedroegen, in vergelijking met 2 000 000 EUR (38,1 %) in 2014; neemt er kennis van dat deze overdrachten voornamelijk te maken hadden met IT-werkzaamheden waartoe tegen het einde van het jaar opdracht was gegeven, alsmede met meerjarige regelgevingsactiviteiten en onderzoeksprojecten, die dus na 2015 doorlopen;

6.

merkt op dat overdrachten vaak geheel of gedeeltelijk gerechtvaardigd kunnen worden door het meerjarige karakter van de operationele programma's van de agentschappen, dat zij niet noodzakelijkerwijs op zwakke punten in de begrotingsplanning en -uitvoering wijzen, en dat zij niet altijd haaks staan op het begrotingsbeginsel van de jaarperiodiciteit, met name indien ze van tevoren gepland en aan de Rekenkamer doorgegeven zijn;

Aanbestedings- en aanwervingsprocedures

7.

constateert dat het Agentschap na de reorganisatie 24 medewerkers van de reservelijst in dienst heeft genomen en daarnaast 33 externe en 80 interne selectieprocedures heeft georganiseerd, zodat er aan het einde van het jaar sprake was van een volledige bezetting; stelt verder vast dat het Agentschap in zijn jaarverslag over 2016 een uitsplitsing van het personeel zal opnemen naar categorie en sector alsmede naar financieringsbron voor de activiteiten;

8.

heeft van het Agentschap vernomen dat het in de tweede helft van 2015 nieuwe regels heeft goedgekeurd inzake de algemene uitvoeringsbepalingen voor de procedure die geldt voor de aanstelling en tewerkstelling van tijdelijke functionarissen uit hoofde van artikel 2, letter f), van de Regeling welke van toepassing is op andere personeelsleden van de Europese Unie; neemt er voorts kennis van dat deze nieuwe regels de interne mobiliteit en de mobiliteit tussen agentschappen bevorderen en voor harmonisering van de regels voor externe selectieprocedures zorgen;

9.

juicht het toe dat het Agentschap bij de aanwerving geleidelijk is overgestapt van een reactieve benadering (identificeren van de behoefte om vacatures te vervullen, automatisch vervangen van medewerkers die vertrekken) op een proactieve benadering (vooruitziend plannen, prioriteiten vaststellen en herschikken, de behoefte aan personele middelen op één lijn brengen met de globale strategische doelstellingen);

10.

heeft van het Agentschap vernomen dat het de planning en bewaking van zijn aanbestedingsprocedures heeft verbeterd; stelt met name vast dat het Agentschap elk kwartaal de begroting heeft onderzocht, ad-hocvergaderingen heeft gehouden voor het plannen van aanbestedingen en de hoogste leiding regelmatig informatie verstrekt om te wijzen op eventuele vertragingen of risico's in de uitvoering; neemt er kennis van dat het Agentschap met de betrokken partijen binnen het Agentschap een overeenkomst op dienstniveau heeft gesloten voor het beheer van aanbestedingen en contracten en dat het bijkomende controles heeft uitgevoerd, zoals monitoring van de einddatum of verlenging van contracten, gecentraliseerde monitoring van de vervulling van raamcontracten en uitgebreidere toegang tot documenten en informatie via zijn IT-systeem;

11.

wijst op de resultaten van de tweede benchmarking van de posten van het Agentschap, waaruit blijkt dat 13,8 % van de functies gericht is op administratieve ondersteuning, 79,5 % op operationele taken en 6,7 % op financiële en controletaken; neemt bovendien kennis van een overdracht van posten (+ 0,8 procentpunt) van administratie naar operationele taken; is van mening dat een uitsplitsing van personeel naar categorie en sector evenals naar financieringsbronnen voor hun activiteiten (vergoedingen en rechten tegenover subsidies van de Unie) ook moet worden opgenomen in het volgende jaarverslag om een beter beeld te geven van de benodigde middelen; merkt op dat het Agentschap voor de eerste keer een volledige bezetting van alle posten volgens het vastgestelde plan heeft bereikt;

12.

merkt op dat het Agentschap in 2015 33 aanbestedingsprocedures met een waarde van meer dan 60 000 EUR heeft geïnitieerd, waarvan 12 procedures ten behoeve van het MOVE2016-project; merkt verder op dat er ongeveer 350 specifieke contracten zijn afgesloten die onder raamcontracten vallen, alsmede 200 contracten met een geringe waarde;

13.

wijst erop dat de planning van opdrachten van het Agentschap beter kan, in het bijzonder wat raamcontracten betreft;

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

14.

is verheugd dat er naar behoren wordt gewerkt aan het voorkomen van en het omgaan met belangenconflicten en rekent erop dat het Parlement, de Raad en het publiek jaarlijks op de hoogte worden gesteld van de resultaten van deze maatregelen en de eventuele follow-up daarvan;

15.

stelt vast dat het Agentschap in november 2014 een strategie ter bestrijding van fraude heeft goedgekeurd om fraude effectiever te voorkomen en op te sporen en om procedures tegen fraude te kunnen ontwikkelen; stelt met bevrediging vast dat er in 2015 geen gevallen van fraude zijn gemeld;

16.

merkt op dat het Agentschap in de tweede helft van 2015 en in de loop van 2016 zijn systeem en de controle-instrumenten opnieuw heeft geëvalueerd en deze monitoring nog voortzet; merkt op dat het Agentschap als belangrijkste resultaat van dit werk een specifieke gedragscode heeft opgesteld voor externe deskundigen die het Agentschap ondersteunen, waarin de aanpak van belangenconflicten is geregeld en een verklaring inzake de erkenning van de gedragscode is opgenomen;

17.

stelt vast dat het Agentschap de verklaringen inzake de afwezigheid van belangenconflicten en de cv's van de leden van de raad van bestuur op zijn website heeft gepubliceerd; betreurt het evenwel dat sommige cv's nog ontbreken of inconsistenties vertonen; merkt voorts op dat het Agentschap beleid inzake de preventie van en de omgang met belangenconflicten heeft ontwikkeld waarin rekening wordt gehouden met de externe personeelsleden, de tijdelijke functionarissen en de gedetacheerde nationale deskundigen; betreurt het evenwel dat het Agentschap niet heeft voorzien in controles op de feitelijke juistheid van de belangenverklaringen noch in een procedure voor de actualisering van deze verklaringen; spoort het Agentschap ertoe aan in deze lacunes te voorzien, zodat het nodige openbare toezicht en de nodige openbare controle op het beheer van het Agentschap worden gewaarborgd; stelt vast dat het Agentschap interne voorschriften inzake klokkenluiders heeft opgesteld en ingevoerd;

18.

stelt met bezorgdheid vast dat het Agentschap geen specifieke initiatieven heeft genomen om een grotere transparantie aan de dag te leggen met betrekking tot zijn contacten met belanghebbende partijen en lobbyisten; verzoekt het Agentschap om een proactief beleid inzake de transparantie van lobbyactiviteiten te voeren;

Interne audits

19.

merkt op dat de dienst Interne Audit (IAS) van de Commissie onderzoek heeft gedaan naar nog openstaande maatregelen die voortvloeien uit eerdere audits; neemt voorts kennis van de conclusie van de IAS dat 10 van de 11 onderzochte openstaande maatregelen die voortvloeien uit zijn eerdere audits waren uitgevoerd en dat de resterende maatregel in december 2015 zou worden afgerond met de publicatie van het document over de meerjarenplanning 2017-2020; stelt verder vast dat de IAS deze laatste maatregel in februari 2016 als uitgevoerd heeft aangemerkt;

20.

constateert dat de dienst Interne Controle van het Agentschap (IAC) in 2015 acht controleopdrachten binnen het Agentschap heeft uitgevoerd; wijst erop dat in de loop van 2016 gevolg zou worden gegeven aan de belangrijkste aanbevelingen die de IAC op grond van zijn auditwerk in 2015 heeft gedaan; ziet uit naar het volgende jaarverslag van het Agentschap en nadere informatie over deze audits;

Interne controles

21.

merkt op dat het Agentschap in 2015 de jaarlijkse evaluatie van de „kwaliteit van het management bij EASA” heeft uitgevoerd, waarbij zowel de ICS- als de ISO-normen zijn aangelegd; stelt vast dat de conclusie van deze evaluatie luidde dat het managementsysteem van het Agentschap aan de relevante managementnormen voldoet, dit dankzij het solide monitoringsysteem dat zowel op managementniveau als op procesniveau is opgezet; constateert dat er enkele mogelijke verbeterpunten zijn vastgesteld bij de bedrijfscontinuïteit en het informatie- en documentenbeheer; stelt vast dat het Agentschap een actieplan heeft uitgebracht waarin het beleid wordt afgebakend en de mijlpalen van het uitvoeringsplan worden aangegeven; stelt voorts vast dat het Agentschap in de eerste helft van 2016 de indienstneming van een functionaris bedrijfscontinuïteit heeft afgerond;

22.

stelt vast dat in 2015 18 ex-postcontroles plaatsvonden, met betrekking tot de vergoeding van dienstreizen, aanbestedingsprocedures, certificatiedienstverleners en zakelijke dienstentransacties; verneemt met instemming dat alle gecontroleerde transacties wettig en regelmatig waren;

Overige opmerkingen

23.

wijst op de essentiële rol van het Agentschap bij het waarborgen van een zo hoog mogelijk veiligheidsniveau van de luchtvaart in heel Europa; benadrukt dat een gemeenschappelijk Europees beoordelings- en waarschuwingssysteem nodig is in Europa, met name met betrekking tot vluchten over conflictzones; benadrukt tegen de achtergrond van een zich snel ontwikkelende burgerluchtvaartsector — waarvan het toenemende gebruik van onbemande luchtvaartuigen (drones) een bewijs vormt — dat het Agentschap de beschikking moet krijgen over de nodige financiële, materiële en personele middelen om zijn regelgevende en uitvoerende taken op het gebied van veiligheid en milieubescherming naar behoren uit te kunnen voeren, zonder daarbij ooit afbreuk te doen aan zijn onafhankelijkheid en onpartijdigheid;

24.

wijst erop dat met de herziening van Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad (1) wordt beoogd de bevoegdheden van het Agentschap te verruimen en dat in dit verband de rol van nieuwe technologieën, zoals systemen van op afstand bestuurde luchtvaartuigen, volledig in aanmerking moeten worden genomen in de toewijzing van zijn nieuwe bevoegdheden; benadrukt dat voldoende financiering aan het Agentschap toegekend moet worden om de succesvolle invulling van deze nieuwe verantwoordelijkheden te verzekeren, alsook voldoende personeel om de bijkomende taken uit te voeren; benadrukt dat de verplichte personeelsinkrimping niet toegepast mag worden op de posten van het Agentschap (inclusief de daaraan gekoppelde pensioenen) die volledig door de industrie gefinancierd worden en dus geen impact hebben op de begroting van de Unie;

25.

verneemt met instemming dat de raad van bestuur het meerjarig programmeringsdocument 2016-2020 goedgekeurd heeft, met inbegrip van de strategie van het Agentschap, meerjarige doelstellingen en jaarlijkse acties;

26.

stelt vast dat het Agentschap en het Duitse Ministerie van Verkeer onlangs overeenstemming hebben bereikt over een overeenkomst inzake het hoofdkwartier van het Agentschap, die in december 2016 is ondertekend; neemt er kennis van dat de overeenkomst, zoals in de nationale wetgeving voorgeschreven, nog door de Duitse Bondsdag moet worden geratificeerd; stelt daarnaast vast dat de jaarlijkse kosten per m2 na de verhuizing naar verwachting 20 % lager zullen liggen dan in het oude gebouw; merkt op dat dankzij deze kostendaling betere faciliteiten zullen ontstaan en activiteiten die daarvoor in ad hoc gehuurde vergaderruimtes zijn georganiseerd, weer kunnen worden teruggehaald;

27.

stelt met bezorgdheid vast dat er met een verhouding van 23 % vrouwen tegen 77 % mannen sprake is van een gebrek aan genderevenwicht bij de leden en plaatsvervangende leden van de raad van bestuur van het Agentschap; spoort het Agentschap aan om dit onevenwicht zo snel mogelijk te corrigeren en de resultaten mee te delen aan het Parlement;

28.

verwijst voor andere opmerkingen van horizontale aard bij het kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 27 april 2017 (2) over het functioneren en het financiële beheer van en de controle op de agentschappen.


(1)  Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, houdende intrekking van Richtlijn 91/670/EEG, Verordening (EG) nr. 1592/2002 en Richtlijn 2004/36/EG (PB L 79 van 19.3.2008, blz. 1.)

(2)  Aangenomen teksten van die datum, P8_TA(2017)0155 (zie bladzijde 372 van dit Publicatieblad).


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/192


BESLUIT (EU) 2017/1650 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart betreffende het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van het Agentschap (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05873/2017 — C8-0059/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, houdende intrekking van Richtlijn 91/670/EEG, Verordening (EG) nr. 1592/2002 en Richtlijn 2004/36/EG (4), en met name artikel 60,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5), en met name artikel 108,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie vervoer en toerisme (A8-0087/2017),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart voor het begrotingsjaar 2015;

2.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 56.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 79 van 19.3.2008, blz. 1.

(5)  PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/193


BESLUIT (EU) 2017/1651 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken voor het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van het Bureau (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan het Bureau te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05873/2017 — C8-0078/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU) nr. 439/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 tot oprichting van een Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (4), en met name artikel 36,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5), en met name artikel 108,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0093/2017),

1.

verleent de uitvoerend directeur van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Bureau voor het begrotingsjaar 2015;

2.

formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 66.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 132 van 29.5.2010, blz. 11.

(5)  PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/194


RESOLUTIE (EU) 2017/1652 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken voor het begrotingsjaar 2015,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0093/2017),

A.

overwegende dat volgens de jaarrekening de begroting voor het begrotingsjaar 2015 van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (hierna „het Bureau” genoemd) 15 944 846 EUR bedroeg, hetgeen een stijging van 1,76 % ten opzichte van 2014 betekent; overwegende dat 94 % van de begroting van het Bureau wordt gefinancierd met middelen van de begroting van de Unie;

B.

overwegende dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van het Bureau voor het begrotingsjaar 2015 (hierna „het verslag van de Rekenkamer”) verklaard heeft redelijke zekerheid te hebben gekregen dat de jaarrekening van het Bureau betrouwbaar is en de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn;

C.

overwegende dat het Parlement, in het kader van de kwijtingsprocedure, sterk de nadruk legt op het bijzonder belang van het verder versterken van de democratische legitimiteit van de instellingen van de Unie door de transparantie en de verantwoordingsplicht te vergroten, en het uitvoeren van het concept van resultaatgericht begroten en een goed personeelsbeheer;

Follow-up van de kwijtingen van 2012, 2013 en 2014

1.

wijst met zorg op het hoge aantal openstaande kwesties en lopende corrigerende maatregelen naar aanleiding van de opmerkingen van de Rekenkamer in 2012, 2013 en 2014 met betrekking tot aanwervingsprocedures, achterstallige betalingen, het hoge personeelsverloop en vergoeding van kosten; verzoekt het Bureau om in de loop van 2017 zo veel mogelijk corrigerende maatregelen af te ronden;

Financieel en begrotingsbeheer

2.

merkt op dat inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2015 hebben geresulteerd in een uitvoeringspercentage van de begroting van 93,74 %: een daling van 9,05 % ten opzichte van 2014; stelt voorts vast dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten 77,32 % bedroeg, een daling van 5,99 % ten opzichte van 2014;

3.

herinnert eraan dat, overeenkomstig een besluit van de uitvoerend directeur, deelnemers aan de door het Bureau georganiseerde vergaderingen voor de vergoeding van kosten worden ingedeeld in drie categorieën (A, B of C); merkt op dat deelnemers in categorie A worden geacht een specifieke taak te vervullen bij vergaderingen en een forfaitaire vergoeding voor reis- en verblijfkosten ontvangen, deelnemers in categorie B alleen een forfaitaire vergoeding voor reiskosten ontvangen en deelnemers in categorie C niet in aanmerking komen voor enige vergoeding; wijst erop dat het aantal deelnemers dat een vergoeding als begunstigde in categorie A ontving, daalde van 69 % in 2014 tot 52 % in 2015; merkt op dat de actie om in uitnodigingen duidelijker te vermelden welke vergoedingscategorie van toepassing is, is afgerond;

4.

wijst er bezorgd op dat volgens het verslag van de Rekenkamer het Bureau in 2015 1 024 (29,2 %) betalingen heeft verricht na de in het Financieel Reglement vastgelegde uiterste datum, hetgeen een toename van 0,6 % betekent ten opzichte van het voorgaande jaar en hetgeen tot een gemiddelde vertraging van de betalingen met 29 dagen heeft geleid; erkent dat het Bureau in de tweede helft van 2015 een strategie heeft vastgesteld die voorziet in diverse maatregelen om te late betalingen te voorkomen; is ingenomen met het feit dat na de tenuitvoerlegging van deze maatregelen het aantal te late betalingen aanzienlijk is afgenomen, van 38,3 % in de periode van januari tot augustus 2015 tot 12,6 % in de periode van september tot december 2015; merkt op dat ondanks deze positieve trend, die zich doorzette tot mei 2016, het percentage te late betalingen vanaf juni 2016 opnieuw toenam vanwege een toename van de operationele activiteiten van het Bureau en dus ook van het aantal financiële verrichtingen dat door hetzelfde aantal personeelsleden moest worden verwerkt; verneemt dat de financiële initiatiefunctie in november 2016 werd gedecentraliseerd naar de operationele afdelingen en administratieve eenheden, terwijl de verificatiefunctie gecentraliseerd bleef in de administratieve afdeling; merkt op dat dit positieve resultaten heeft opgeleverd;

Vastleggingen en overdrachten

5.

merkt op dat het niveau van overgedragen vastgelegde kredieten voor titel II (administratieve uitgaven); 1 076 583 EUR bedroeg, d.w.z. 36,9 % (tegen 635 492 EUR in 2014, d.w.z. 28,7 %); erkent dat deze overdrachten voornamelijk verband houden met adviesdiensten voor ICT-ontwikkeling waarvoor in het laatste kwartaal van 2015 contracten werden afgesloten (400 000 EUR) en met investeringen in IT-infrastructuur (300 000 EUR) met het oog op de verwachte aanwerving van extra personeelsleden na het besluit van de begrotingsautoriteit eind 2015 om de personeelsformatie uit te breiden; merkt op dat deze overdrachten gerechtvaardigd en vooraf gepland waren vanwege de rol van het Bureau in de migratiecrisis, in het licht waarvan de begrotingsautoriteit de begroting van het Bureau en de bezetting van de personeelsformatie voor 2016 aanzienlijk heeft verhoogd; merkt op dat overdrachten vaak gedeeltelijk of geheel kunnen zijn gerechtvaardigd als gevolg van het meerjarige karakter van de operationele programma's van de agentschappen, niet noodzakelijkerwijs op zwakke punten wijzen in de planning en tenuitvoerlegging van de begroting en niet altijd haaks staan op het begrotingsbeginsel van jaarperiodiciteit, vooral niet als ze van tevoren zijn gepland door het Bureau en zijn meegedeeld aan de Rekenkamer;

Aanbestedings- en aanwervingsprocedures

6.

stelt verheugd vast dat de uitvoerend directeur volgens het verslag van de Rekenkamer een nieuw beleid heeft vastgesteld voor de aanwerving van tijdelijke functionarissen en arbeidscontractanten, waarin de belangrijkste in het verleden door de Rekenkamer gesignaleerde kwesties worden aangepakt;

7.

verneemt dat het Bureau in januari 2016 de geactualiseerde uitvoeringsmaatregelen heeft goedgekeurd voor de indienstneming van tijdelijke functionarissen en arbeidscontractanten; stelt voorts vast dat het geactualiseerde aanwervingsbeleid in augustus 2016 door de uitvoerend directeur werd goedgekeurd;

8.

wijst erop dat het Bureau op 31 december 2015 93 personeelsleden had, zowel in dienst als benoemd, onder wie 61 tijdelijke functionarissen, 21 arbeidscontractanten en 11 gedetacheerde nationale deskundigen; wijst erop dat het totale personeelsbestand voor 63 % uit vrouwen bestond en voor 37 % uit mannen;

Interne audits

9.

wijst erop dat het Bureau zijn interne controles verder heeft ontwikkeld overeenkomstig de aanbevelingen van de dienst Interne Audit (IAS) van de Commissie en de Rekenkamer, alsook in overeenstemming met de interne-controlenormen die het Bureau in november 2012 heeft vastgesteld; stelt vast dat de IAS, naast de controle van de jaarlijkse rekeningen, eveneens een auditverslag heeft gepubliceerd inzake het opleidingsbeheer in het kader van de activiteiten voor permanente steun en noodsteun van het Bureau; merkt op dat het Bureau met het oog op het uitvoeren van de aanbevelingen van de IAS een actieplan heeft ontwikkeld;

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

10.

stelt vast dat het Bureau een besluit van de raad van bestuur inzake de preventie van fraude en een fraudebestrijdingsstrategie heeft toegepast; merkt op dat de procedure voor klokkenluiders op 23 februari 2017 werd ondertekend en strookt met de richtsnoeren van de Commissie inzake klokkenluiders;

11.

stelt verontrust vast dat het Bureau in 2015 de cv's van de leden van de raad van bestuur en van de senior managers niet heeft gepubliceerd; verneemt van het Bureau dat het de cv's van de senior managers in maart 2017 heeft gepubliceerd; verneemt eveneens dat het Bureau de leden van zijn raad van bestuur heeft benaderd en voornemens is de cv's van die leden te publiceren zodra ze zijn verzameld; spoort het Bureau aan die documenten zo snel mogelijk te publiceren, zodat het nodige openbare toezicht en de nodige openbare controle op zijn bestuur worden gewaarborgd;

12.

wijst er eens te meer op dat het voorkomen en beheren van belangenconflicten van essentieel belang is voor de gezondheid van de organisatie; benadrukt dat transparantie van cruciaal belang is om het vertrouwen van de EU-burgers in de instellingen van de Unie te waarborgen;

Prestaties

13.

wijst erop dat volgens het jaarverslag van het Bureau in 2015 275 deelnemers uit 26 „EU+”-landen en andere belanghebbenden deelnamen aan 23 „train-de-trainers”-sessies die door het Bureau werden georganiseerd; wijst er bovendien op dat het Bureau 271 nationale opleidingssessies heeft geregistreerd op zijn platform voor elektronische leren „EASO Training Curriculum” voor 3 611 asielfunctionarissen;

14.

merkt op dat het Bureau, om zijn doeltreffendheid ten aanzien van de vertalings- en vertolkingskosten te vergroten, een overeenkomst inzake het dienstverleningsniveau heeft afgesloten met het directoraat-generaal Vertolking van de Commissie; wijst er voorts op dat het Bureau een aanbesteding voor kadercontracten in vijf „pakketten” heeft gelanceerd (cascadecontracten), waarbij het gunningscriterium de laagste prijs was; verzoekt het Bureau om verslag uit te brengen aan de kwijtingsautoriteit over de verwezenlijkte besparingen;

15.

merkt op dat het Bureau nadere maatregelen heeft ontwikkeld om lidstaten bij te staan die speciale steun nodig hebben met betrekking tot hun asiel- en opvangsystemen en dat het deze speciale steun heeft verstrekt aan Cyprus, Bulgarije, Griekenland en Italië; stelt voorts vast dat het Bureau in 2015 verdere activiteiten heeft ontplooid om lidstaten bij te staan waarvan de asiel- en opvangsystemen onder buitengewone druk staan, in het bijzonder door steun te bieden aan Griekenland en Italië en door de capaciteit van het Bureau om tijdig en doeltreffend in te springen op noodsituaties, te versterken;

Overige opmerkingen

16.

herinnert eraan dat in 2015 een recordaantal van bijna 1 400 000 aanvragen voor internationale bescherming is ingediend; wijst erop dat het Bureau aanzienlijke inspanningen heeft geleverd om de activiteiten uit te voeren die het zijn toegewezen in het kader van de Europese migratieagenda, met name met betrekking tot de ontwikkeling van de „hotspots”-aanpak; wijst op de inspanningen van het Bureau om de migratiecrisis te beheren;

17.

moedigt in het bijzonder de ondersteuning en praktische samenwerking aan op het gebied van kwesties in verband met asielzoekende kinderen, met inbegrip van niet-begeleide minderjarigen; is ingenomen met de lancering van het EASO-netwerk betreffende de activiteiten voor kinderen;

18.

erkent dat de begroting van het Bureau in 2016 aanzienlijk is gestegen zodat het de extra taken zou kunnen uitvoeren in verband met de Europese migratieagenda, de hotspotbenadering, besluiten van de top van EU-leiders inzake de Westelijke Balkan en de EU-Turkije-verklaring; stelt tevreden vast dat het Bureau een aantal stappen heeft gezet om met deze ongekende toename van taken om te gaan, waaronder de decentralisatie van financiële initiatieven in combinatie met passende opleiding en begeleiding; wijst erop dat dit heeft geleid tot behoefte aan meer personeel en bijbehorende kantoorruimte;

19.

merkt bezorgd op dat in 2015 slechts 7 personeelsleden hebben deelgenomen aan buitendagen, en dat de totale kosten daarvan 4 000 EUR bedroegen (571 EUR per persoon) en dus vrij hoog waren;

20.

merkt op dat het Bureau zijn leasecontract heeft gewijzigd en zijn kantoorruimte in 2016 heeft uitgebreid naar een aanvullend kantorenblok in het gebouw waar het gevestigd is; merkt op dat het Bureau, na de goedkeuring van het Parlement en de Raad, nu in de positie is om per 1 juli 2017 het gehele gebouw te huren; verzoekt het Bureau de kwijtingsautoriteit op de hoogte te houden van verdere ontwikkelingen op het gebied van zijn gebouwen;

21.

wijst erop dat het Bureau ernaar heeft gestreefd de mogelijkheid te onderzoeken van de uitwisseling van informatie en beste praktijken, teneinde elementen die relevant zijn voor de terugkeer van asielzoekers wier aanvraag is afgekeurd te stroomlijnen, in nauwe samenwerking met de „European Migration Network Return Expert Group”;

22.

wijst erop dat het communicatieplan van het Bureau voor 2015 was gericht op de bevordering van zijn rol, waarden en activiteiten via een aantal instrumenten en externe-communicatieactiviteiten met betrekking tot zijn publicaties, sociale media, website en de organisatie van zijn voorlichtingsdagen;

23.

is ingenomen met de uitstekende resultaten van het Bureau, onder meer de organisatie van meer dan 117 bijeenkomsten en workshops, de opleiding van 3 764 nationale personeelsleden, de herplaatsing van 272 personen en de raadpleging van meer dan 100 organisaties uit het maatschappelijk middenveld; wijst op de resultaten van de onafhankelijke audit van Ernst & Young en de toezegging van het Bureau om dienovereenkomstig een actieplan te ontwikkelen; is het ermee eens dat het Bureau beter moet communiceren over de gevolgen en de impact van zijn activiteiten; is ingenomen met de ontwikkeling van een betere webinterface voor documenten in verband met het land van herkomst; wijst erop dat er aan het einde van 2015 17 000 van dergelijke documenten via het webportaal waren gelinkt;

24.

merkt op dat, zoals blijkt uit zijn jaarverslag van 2014, het Bureau is begonnen met de ontwikkeling van een gecombineerd contentmanagementsysteem en databank, het informatie- en documentatiesysteem (IDS), in de vorm van een IT-instrument dat een gedetailleerd en geactualiseerd overzicht zal bieden van de praktische functionering van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel;

25.

verwijst voor andere opmerkingen van horizontale aard bij het kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 27 april 2017 (1) over het functioneren en het financiële beheer van en de controle op de agentschappen.


(1)  Aangenomen teksten van die datum, P8_TA(2017)0155 (zie bladzijde 372 van dit Publicatieblad).


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/197


BESLUIT (EU) 2017/1653 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken voor het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van het Bureau (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan het Bureau te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05873/2017 — C8-0078/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU) nr. 439/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 tot oprichting van een Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (4), en met name artikel 36,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5), en met name artikel 108,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0093/2017),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken voor het begrotingsjaar 2015;

2.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 66.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 132 van 29.5.2010, blz. 11.

(5)  PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/198


BESLUIT (EU) 2017/1654 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Bankautoriteit voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van de Europese Bankautoriteit voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van de Europese Bankautoriteit voor het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van de Autoriteit (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan de Autoriteit te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05873/2017 — C8-0072/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (4), en met name artikel 64,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5), en met name artikel 108,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie economische en monetaire zaken (A8-0079/2017),

1.

verleent de uitvoerend directeur van de Europese Bankautoriteit kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Autoriteit voor het begrotingsjaar 2015;

2.

formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Europese Bankautoriteit, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 72.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12.

(5)  PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/199


RESOLUTIE (EU) 2017/1655 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Bankautoriteit voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Bankautoriteit voor het begrotingsjaar 2015,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie economische en monetaire zaken (A8-0079/2017),

A.

overwegende dat de definitieve begroting van de Europese Bankautoriteit (de „Autoriteit”) voor het begrotingsjaar 2015 volgens haar financiële staten 33 419 863 EUR bedroeg, een afname dus van 0,54 % ten opzichte van 2014, wat verklaard kan worden door het feit dat de Autoriteit pas recent werd opgericht; overwegende dat de Autoriteit wordt gefinancierd door de bijdrage van de Unie (13 367 600 EUR, dat wil zeggen 40 %) en bijdragen van de lidstaten (20 051 400 EUR, dat wil zeggen 60 %);

B.

overwegende dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van de Europese Bankautoriteit voor het begrotingsjaar 2015 („verslag van de Rekenkamer”) verklaard heeft redelijke zekerheid te hebben gekregen dat de jaarrekening van de Autoriteit voor het begrotingsjaar 2015 betrouwbaar is en de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn;

C.

overwegende dat het Parlement, in het kader van de kwijtingsprocedure, sterk de nadruk legt op het bijzonder belang van het verder versterken van de democratische legitimiteit van de instellingen van de Unie door de transparantie en de verantwoordingsplicht te vergroten, het concept van resultaatgericht begroten ten uitvoer te leggen, en een goed personeelsbeheer te verzekeren;

1.

herinnert eraan dat het Parlement een drijvende kracht was achter de oprichting van een nieuw, omvattend Europees Systeem voor financieel toezicht (ESFS), waarvan de drie Europese toezichthoudende autoriteiten (ETA's) deel uitmaken, om na de financiële crisis tot een beter stelsel voor financieel toezicht te komen;

Follow-up van de kwijting voor 2014

2.

maakt uit het verslag van de Rekenkamer op dat naar aanleiding van een in het verslag van de Rekenkamer van 2012 geformuleerde opmerking met betrekking tot de onderwijsbijdrage, die in de verslagen van de Rekenkamer van 2013 en 2014 als „loopt nog” was aangemerkt, corrigerende maatregelen getroffen zijn door de Autoriteit en dat contracten zijn ondertekend met 20 van de 21 scholen waar kinderen van personeelsleden onderwijs volgen;

Financieel en begrotingsbeheer

3.

stelt vast dat de beoordeling van de Rekenkamer zeer kort is uitgevallen en weinig suggesties bevat om de efficiëntie van het begrotingsbeheer door de Autoriteit te verbeteren;

4.

stelt vast dat de inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2015 hebben geresulteerd in een uitvoeringspercentage van de begroting van 99,34 %, oftewel een daling van 0,47 % ten opzichte van 2014, en dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten 89,70 % bedroeg, oftewel een stijging van 5,76 % ten opzichte van 2014; verneemt van de Autoriteit dat het hoge uitvoeringspercentage het gevolg is van een goede begrotingsplanning en goed begrotingstoezicht alsook van het beperkte karakter van de begroting van de Autoriteit; merkt op dat enkele onderdelen van het werkprogramma van de Autoriteit moesten worden uitgesteld tot 2016 of in beperktere mate moesten worden uitgevoerd vanwege bezuinigingen op de begroting;

5.

wijst erop dat het Parlement en de Raad de financiële middelen van de Autoriteit voor 2015 met 6 % hebben verlaagd ten opzichte van het voorgaande jaar, ondanks het feit dat meer personele middelen werden toegewezen; neemt kennis van het feit dat de Autoriteit, om deze bezuinigingen te realiseren, haar werkprogramma moest beperken en op de meeste onderdelen moest bezuinigen, zoals op operationele missies en vergaderingen, operationele IT-projecten en opleiding van personeel; erkent voorts dat de euro gedurende het jaar aanzienlijk in waarde is gedaald ten opzichte van het Britse pond sterling, waardoor de Autoriteit gedwongen was een gewijzigde begroting van 1,9 miljoen EUR aan te vragen, die werd goedgekeurd in augustus 2015, teneinde haar financiële verplichtingen na te komen;

6.

benadrukt dat het bij de toewijzing van middelen belangrijk is te zorgen voor passende prioriteitstelling en efficiëntie; is in dit verband van mening dat de aanvankelijke bezuinigingen op de begroting niet doorgevoerd hadden moeten worden door de publicatie van normen en richtsnoeren te vertragen of door de deelname aan werkgroepen van het Bazels Comité voor bankentoezicht (BCBS) te beperken; wijst erop dat eventuele verhogingen van de middelen voor de Autoriteit gepaard moeten gaan met passende prioriteitsmaatregelen; stelt voor dat er, gezien het feit dat de werklast van de Autoriteit in toenemende mate verschuift van wetgevende taken naar toezichtsconvergentie en handhaving, er een overeenkomstige toewijzing bij de begroting en het personeel van de Autoriteit moet plaatsvinden;

7.

is verheugd over het feit dat de begroting van de Autoriteit voor 2016 aanzienlijk was verbeterd, aangezien de Autoriteit, het Parlement en de Raad lessen getrokken hebben uit het proces van het voorgaande jaar, hetgeen heeft geresulteerd in een stijging van 20 % ten opzichte van de oorspronkelijke begroting van 2015;

Vastleggingen en overdrachten

8.

merkt op dat de Autoriteit het totale niveau aan overdrachten van vastgelegde kredieten verder heeft verlaagd van 15,90 % in 2014 tot 9,7 % in 2015; merkt op dat, volgens het verslag van de Rekenkamer, de overgedragen vastgelegde kredieten voor titel II (huishoudelijke uitgaven) 1 487 794 EUR of 28 % van de totale vastleggingskredieten onder deze titel bedroegen, in vergelijking met 3 431 070 EUR of 48 % in 2014; verneemt dat deze overdrachten een onopgeloste kwestie omvatten betreffende de uitstaande btw die verschuldigd is op de compensatiebelasting van het nieuwe gebouw van de Autoriteit en een factuur inzake bedrijfstarieven afkomstig van het Britse taxatiebureau;

9.

is ingenomen met het feit dat de Autoriteit de waarde van de overdrachten naar 2016 met 40 % heeft verminderd ten opzichte van het voorgaande jaar, waarbij de totale begroting ten opzichte van het voorgaande jaar met 0,5 % omlaag ging; stelt vast dat dit de terugkeer markeert naar een normaler niveau van overdrachten aan het eind van 2015, na de hoge overdrachten van 2014 als gevolg van de verhuizing van de Autoriteit naar haar nieuwe onderkomen in december 2014;

Overschrijvingen

10.

verneemt uit de definitieve rekeningen van de Autoriteit dat zij gedurende 2015 30 begrotingsoverschrijvingen heeft uitgevoerd; stelt vast dat de in artikel 27 van het Financieel Reglement van de Autoriteit vastgelegde limiet van 10 % slechts in één geval werd overschreden; stelt met tevredenheid vast dat het niveau en de aard van de overschrijvingen in het jaar 2015 binnen de grenzen van de financiële regels zijn gebleven;

Aanbestedings- en aanwervingsprocedures

11.

wijst erop dat het totale aantal personeelsleden van de Autoriteit is gestegen van 146 in 2014 naar 156 in 2015 en voor 45 % uit vrouwen en voor 55 % uit mannen bestond; merkt op dat het totale verloop van personeel als gevolg van ontslagneming, niet-verlenging of afloop van het contract 10,3 % bedroeg, hetgeen 2,6 % lager was dan in 2014; is verheugd over het feit dat de Autoriteit net als in voorgaande jaren een functieonderzoek uitvoerde, waaruit bleek dat 80,1 % van de functies „operationeel” was, d.w.z. direct gericht op de uitvoering van het mandaat van de Autoriteit, 12,5 % „administratie en coördinatie” omvatte en 7,4 % „neutraal” was; wijst erop dat de Autoriteit voor de directe uitvoering van haar mandaat vier keer zoveel posten heeft als voor administratieve werkzaamheden;

12.

merkt op dat de Autoriteit dient te zorgen voor geografisch en genderevenwicht en voor naleving van het beginsel van gelijke kansen, in overeenstemming met de artikelen 1 quinquies en 27 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie; merkt op dat de Autoriteit al haar vacatures op haar website heeft gepubliceerd;

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

13.

stelt vast dat de Autoriteit in oktober 2014 een beleid inzake belangenconflicten heeft aangenomen en sinds 2012 over ethische richtsnoeren beschikt; verneemt dat toekomstige personeelsleden tijdens de aanwervingsprocedure mogelijke belangenconflicten moeten melden die samen met hun cv zullen worden beoordeeld; merkt op dat alle personeelsleden jaarlijks mogelijke belangenconflicten moeten melden, die door de ethisch functionaris worden beoordeeld; wijst erop dat de leden van de raad van toezicht en hun plaatsvervangers eveneens hun daadwerkelijke en mogelijke belangenconflicten moeten melden, met inbegrip van economische belangen, in het bijzonder het bezit van aandelen in financiële instellingen; wijst er voorts op dat al deze verklaringen en die van de senior bestuurders van de Autoriteit op de website worden gepubliceerd en jaarlijks worden geactualiseerd; betreurt niettemin dat de cv's van noch de leden van de raad van bestuur noch de leden van de raad van toezicht op de website van de Autoriteit zijn gepubliceerd; spoort de Autoriteit aan deze documenten zo snel mogelijk te publiceren, zodat het nodige openbare toezicht en de nodige openbare controle op haar bestuur worden gewaarborgd;

14.

constateert dat de Autoriteit een fraudebestrijdingsstrategie heeft vastgesteld die voor het eind van 2016 volledig ten uitvoer moet worden gelegd; wijst er met tevredenheid op dat de Autoriteit in 2016 een eerste frauderisicobeoordeling heeft uitgevoerd binnen alle departementen, en bovendien op haar intranet een speciale fraudebestrijdingssectie heeft gecreëerd met een contactpunt voor klokkenluiders;

15.

verneemt van de Autoriteit dat zij bij de opstelling van op grond van regelgeving vereiste verslagen inzake competentie nauw samenwerkt met alle lidstaten en dat zij deze verslagen geregeld publiceert; stelt tevreden vast dat de Autoriteit maatregelen heeft genomen om transparantie te waarborgen ten aanzien van evenementen met openbare toespraken en ten aanzien van belanghebbenden die zij ontmoet;

16.

is van mening dat de notulen van de vergaderingen van de raad van toezichthouders en van de aandeelhoudersgroepen, die openbaar zijn, onmiddellijk na de vergadering gepubliceerd moeten worden, zodat er niet — zoals nu het geval is — een periode van wel drie maanden verloopt tussen een vergadering en de openbaarmaking van de notulen, en beter inzicht moeten bieden in de gevoerde discussies, de standpunten van de leden en hun stemgedrag; is van mening dat de toegankelijkheid voor de burgers van de Unie ook verbeterd kan worden door het rechtstreeks uitzenden van evenementen op internet; is bezorgd over de facto bestaande ongelijke toegang tot documenten en informatie over interne vergaderingen voor de verschillende belanghebbende partijen, waaronder het Parlement; vindt het verheugend dat de Autoriteit van alle ETA's op de meest adequate wijze zorgt voor openbaarmaking van informatie over vergaderingen van personeel met belanghebbenden; is van mening dat de Autoriteit in het kader van haar actieplan voor de komende jaren een veilig kanaal voor klokkenluiders moet creëren;

Interne audit

17.

verneemt dat de dienst Interne Audit van de Commissie (IAS) een follow-up heeft uitgevoerd ten aanzien van de beperkte herziening van het IT-projectbeheer, die aanvankelijk vier aanbevelingen bevatte; wijst er voorts op dat één als „belangrijk” aangemerkte aanbeveling al in februari 2015 officieel was afgesloten op grond van een controle aan de hand van stukken door de IAS;

18.

neemt er eveneens kennis van dat de IAS een controle heeft uitgevoerd op het gebied van personele middelen en naar aanleiding daarvan zes aanbevelingen heeft gedaan, waarvan twee werden aangemerkt als „zeer belangrijk” en vier als „belangrijk”, terwijl geen kritische aanbevelingen werden gedaan; is verheugd over het feit dat de Autoriteit alle constateringen en aanbevelingen heeft overgenomen en passende actieplannen heeft ontwikkeld die geregeld door de Autoriteit worden geactualiseerd;

Prestaties

19.

merkt op dat de Autoriteit nauw samenwerkt met de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (Eiopa) en de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) voor alle ondersteuningsfuncties om de administratieve kosten waar mogelijk te drukken, synergieën te bewerkstelligen en optimale werkwijzen te delen; ziet uit naar verdere inspanningen van de Autoriteit voor meer samenwerking met andere gedecentraliseerde agentschappen en het verder terugdringen van de overhead- en administratieve kosten;

Overige opmerkingen

20.

merkt op dat de burgers van het Verenigd Koninkrijk zich op 23 juni 2016 hebben uitgesproken vóór een vertrek uit de Unie; wijst erop dat artikel 50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie bepaalt dat een lidstaat die besluit zich terug te trekken uit de Unie, van zijn voornemen aan de Europese Raad kennisgeeft en dat de Unie onderhandelt en een akkoord sluit met die staat over de voorwaarden voor zijn terugtrekking; verneemt uit het verslag van de Rekenkamer dat de rekeningen en bijbehorende toelichting van de Autoriteit, die in Londen is gevestigd, werden opgesteld aan de hand van de informatie die beschikbaar was op de datum van de ondertekening van deze rekeningen, toen de uitkomst van het referendum nog niet bekend was en de formele kennisgeving van de inroeping van artikel 50 nog niet was gedaan;

21.

merkt op dat de Autoriteit naar aanleiding van de uitslag van het referendum in het VK op 23 juni 2016 effectbeoordelingen heeft opgesteld voor alle ondersteuningsgebieden, met name IT, human resources, aanbestedingen, diensten voor bedrijven en communicatie, die overeenkomstig de ontwikkelingen zullen worden geactualiseerd;

22.

is ingenomen met de gedetailleerde informatie die de Autoriteit aan de kwijtingsautoriteit heeft verstrekt betreffende haar lopende contractuele verplichtingen in verband met haar fysieke aanwezigheid in het VK; wijst erop dat, het huurcontract buiten beschouwing gelaten, de maximale potentiële contractuele verplichtingen of aansprakelijkheid van de Autoriteit 33,16 miljoen EUR bedragen, maar dat er geen financiële sancties zullen worden opgelegd indien de desbetreffende opzeggingstermijnen van tussen de een en drie maanden worden nageleefd; uit evenwel zijn bezorgdheid over de mogelijke risico's met betrekking tot de operationele en bedrijfscontinuïteit en de aanverwante kosten die met een besluit tot hervestiging gepaard kunnen gaan, zoals extra aanbestedingswerkzaamheden die op korte termijn moeten worden uitgevoerd indien de timing geen ruimte biedt voor een adequate overgang naar een nieuwe locatie;

23.

wijst erop dat de Autoriteit een leasecontract voor twaalf jaar heeft ondertekend dat afloopt op 8 december 2026 en dat er, onder normale contractuele voorwaarden, een verplichting bestaat de volledige huur voor de gehele periode te voldoen; verneemt niettemin dat de Autoriteit een „break-out”-clausule halverwege de contractduur heeft afgedwongen, hetgeen betekent dat zij, indien deze clausule in werking wordt gesteld, wordt ontslagen van de verplichting om de huur voor de laatste zes jaar te voldoen; merkt voorts op dat indien de „break-out”-clausule wordt geactiveerd, de Autoriteit een verplichting heeft om de helft van een incentive (een periode van 32 maanden waarin geen huur hoeft te worden betaald), die zij reeds heeft ontvangen en die is gebaseerd op de volledige twaalf jaar van het contract, terug te betalen; merkt op dat de Autoriteit bij het verlaten van het hoofdkantoor verantwoordelijk is voor het herstel daarvan in de oorspronkelijke staat, hetgeen in dit geval betekent dat de Autoriteit de kosten van het verwijderen van de door haar geplaatste kantooruitrusting moet betalen; merkt op dat het precieze bedrag afhankelijk is van schattingen van deskundigen en van verdere onderhandelingen; verzoekt de Autoriteit het bedrag, zodra dat bekend is, aan het Parlement mee te delen;

24.

verzoekt de Commissie en de Raad om te zorgen voor een transparante en democratische besluitvorming over de verplaatsing van het hoofdkantoor van de Autoriteit na de activering van artikel 50 door de regering van het Verenigd Koninkrijk;

25.

herinnert eraan dat de gemengde financieringsregeling van de Autoriteit, die sterk afhankelijk is van bijdragen van bevoegde nationale autoriteiten, ontoereikend, inflexibel en omslachtig is, en een potentiële bedreiging vormt voor haar onafhankelijkheid; dringt er daarom bij de Commissie op aan om in het voor het tweede kwartaal van 2016 geplande witboek en in een uiterlijk 2017 in te dienen wetgevingsvoorstel een andere financieringsregeling voor te stellen die gebaseerd is op een afzonderlijke begrotingslijn in de Uniebegroting en op de volledige vervanging van de bijdragen van nationale autoriteiten door vergoedingen die door marktdeelnemers betaald worden;

26.

benadrukt dat de Autoriteit ervoor moet zorgen dat alle opdrachten volledig en tijdig worden uitgevoerd, maar dat zij zich moet beperken tot de haar door het Parlement en de Raad toegekende taken; is van mening dat de Autoriteit haar mandaat ten volle dient te benutten om de evenredigheid daadwerkelijk te versterken; onderstreept dat de Autoriteit, wanneer haar de bevoegdheid wordt toegekend om level 2- en level 3-maatregelen op te stellen, bij de opstelling van deze normen in bijzondere mate moet letten op de specifieke kenmerken van de verschillende nationale markten en dat de betrokken marktdeelnemers en organisaties voor consumentenbescherming in een vroeg stadium bij het normalisatieproces en bij de opstellings- en uitvoeringsfases moeten worden betrokken;

27.

stelt met bezorgdheid vast dat de Autoriteit niet van alle prerogatieven gebruik maakt die in haar statuten zijn vastgelegd; benadrukt dat de Autoriteit moet toezien op een maximale benutting van de middelen om volledig uitvoering te geven aan haar wettelijk mandaat; stelt in dit verband vast dat een sterkere concentratie op het door het Parlement en de Raad verstrekte mandaat ertoe zou kunnen bijdragen dat de middelen efficiënter worden besteed en de doelstellingen beter worden bereikt; benadrukt dat de Autoriteit bij de uitvoering van haar taken en in het bijzonder bij de opstelling van technische normen en technisch advies het Parlement en de Raad tijdig, regelmatig en uitgebreid op de hoogte moet stellen van haar werkzaamheden;

28.

verwijst voor andere opmerkingen van horizontale aard bij het kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 27 april 2017 (1) over het functioneren en het financiële beheer van en de controle op de agentschappen.


(1)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0155 (zie bladzijde 372 van dit Publicatieblad).


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/203


BESLUIT (EU) 2017/1656 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over de afsluiting van de rekeningen van de Europese Bankautoriteit voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van de Europese Bankautoriteit voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van de Europese Bankautoriteit voor het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van de Autoriteit (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan de Autoriteit te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05873/2017 — C8-0072/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (4), en met name artikel 64,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5), en met name artikel 108,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie economische en monetaire zaken (A8-0079/2017),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van de Europese Bankautoriteit voor het begrotingsjaar 2015;

2.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Europese Bankautoriteit, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 72.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12.

(5)  PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/204


BESLUIT (EU) 2017/1657 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding voor het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van het Centrum (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan het Centrum te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05873/2017 — C8-0061/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EG) nr. 851/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot oprichting van een Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (4), en met name artikel 23,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5), en met name artikel 108,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A8-0082/2017),

1.

verleent de directeur van het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Centrum voor het begrotingsjaar 2015;

2.

formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de directeur van het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 77.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 142 van 30.4.2004, blz. 1.

(5)  PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/205


RESOLUTIE (EU) 2017/1658 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding voor het begrotingsjaar 2015,

gezien Speciaal verslag nr. 12/2016 van de Rekenkamer getiteld „De gebruikmaking van subsidies door agentschappen: niet altijd adequaat of aantoonbaar doeltreffend”,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A8-0082/2017),

A.

overwegende dat de definitieve begroting van het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (hierna „het Centrum”) voor het begrotingsjaar 2015 volgens zijn financiële staten 58 451 950 EUR bedroeg, wat neerkomt op een daling van 3,36 % ten opzichte van 2014; overwegende dat 97,03 % van de begroting van het Centrum uit de begroting van de Unie komt;

B.

overwegende dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van het Centrum voor het begrotingsjaar 2015 (hierna „het verslag van de Rekenkamer”) verklaard heeft redelijke zekerheid te hebben gekregen dat de jaarrekening van het Centrum voor 2015 betrouwbaar is en de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn;

C.

overwegende dat de kwijtingsautoriteit in het kader van de kwijtingsprocedure sterk de nadruk legt op het bijzonder belang van het verder versterken van de democratische legitimiteit van de instellingen van de Unie door de transparantie en de verantwoordingsplicht te vergroten, het concept van resultaatgericht begroten ten uitvoer te leggen en een goed personeelsbeheer te verzekeren;

Follow-up van de kwijting voor 2014

1.

stelt vast dat:

het Centrum zijn onafhankelijkheidsbeleid verder heeft herzien en een interne procedure voor de uitvoering van dat beleid heeft ingesteld; dit geactualiseerde beleid in juni 2016 door de raad van bestuur van het Centrum is bekrachtigd en dit onder meer inhoudt dat alle personeelsleden een belangenverklaring moeten indienen alvorens hun taken op te nemen; dit herziene beleid er tevens in voorziet dat alle personeelsleden die bij een bepaalde aanbestedingsprocedure zijn betrokken, een verklaring moeten ondertekenen dat er geen sprake is van een belangenconflict;

het Centrum de essentiële informatie voor het grote publiek in alle officiële talen van de Unie verstrekt; de inhoud die bestemd is voor deskundigen alleen in het Engels wordt verstrekt vanwege de hoge kosten voor vertaling;

Opmerkingen over de wettigheid en regelmatigheid van de verrichtingen

2.

maakt uit het verslag van de Rekenkamer op dat verschillende tekortkomingen werden geconstateerd die de transparantie van de aanbestedingsprocedures van het Centrum beïnvloeden, onder meer het ontbreken van een duidelijk verband met het jaarlijkse werkprogramma van het Centrum, onvoldoende motivering van de geraamde waarde van de overeenkomst, of het ontbreken van een financiële benchmark voor de beoordeling van de financiële draagkracht van de inschrijver; erkent dat het Centrum in 2016 een nieuwe versie van zijn applicatie voor het toezicht op aanbestedingen in gebruik heeft genomen, die een duidelijk verband legt tussen de aanbestedingsprocedures en het jaarlijkse werkprogramma; stelt verder vast dat, vóór de lancering van een aanbestedingsprocedure van meer dan 25 000 EUR, het Centrum voortaan om een onderbouwing van de geraamde waarde van de opdracht verzoekt;

Financieel en begrotingsbeheer

3.

merkt op dat de inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2015 hebben geleid tot een uitvoeringspercentage van de begroting van 94,05 %, wat neerkomt op een daling van 4,72 % ten opzichte van 2014; erkent dat het lagere percentage verband houdt met de lagere wegingsfactor die sinds 2014 wordt toegepast op bezoldigingen in Zweden, alsook met vertragingen op het gebied van de aanwerving van personeel waardoor de personeelskosten lager waren dan geraamd; stelt vast dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten 76,27 % bedroeg, wat neerkomt op een daling van 4,1 % ten opzichte van 2014;

4.

herinnert eraan dat het Centrum als agentschap van de Unie een begroting heeft die in euro is uitgedrukt; stelt echter vast dat het Centrum in Zweden, dus in een niet-euroland, is gevestigd, waardoor veel van zijn uitgaven zijn uitgedrukt in Zweedse kronen (SEK); stelt voorts vast dat het Centrum is blootgesteld aan wisselkoersschommelingen, aangezien het niet alleen bankrekeningen in Zweedse kronen heeft, maar ook bepaalde verrichtingen in andere vreemde valuta's uitvoert;

Vastleggingen en overdrachten

5.

stelt vast dat de overdracht van vastleggingskredieten voor titel II (administratieve uitgaven) 23 % (1 600 000 EUR) bedroeg, en 42 % (7 500 000 EUR) voor titel III (beleidsuitgaven); erkent dat de overdrachten voor titel II vooral betrekking hadden op de geplande aankoop van IT-apparatuur en -software, alsook op adviesverlening op het gebied van onroerend goed, die pas in 2016 moesten worden betaald; erkent verder dat de overdrachten voor titel III betrekking hadden op meerjarenprojecten van het Centrum en IT-ondersteuning van beleidsactiviteiten;

6.

merkt op dat overdrachten vaak geheel of gedeeltelijk kunnen worden gerechtvaardigd door het meerjarige karakter van de operationele programma's van de agentschappen, dat zij niet noodzakelijk wijzen op zwakke punten in de planning en uitvoering van de begroting en dat zij niet altijd haaks staan op het jaarperiodiciteitsbeginsel van de begroting; merkt op dat deze overdrachten in veel gevallen vooraf zijn gepland en aan de Rekenkamer zijn meegedeeld; dringt aan op een duidelijke definitie van geplande en gerechtvaardigde overdrachten, aangezien de uitgaven niet in 2015 konden worden verricht om redenen buiten de controle van het Centrum om;

Aanbestedings- en aanwervingsprocedures

7.

neemt ter kennis dat de directeur van het Centrum krachtens een besluit van de raad van bestuur van het Centrum sinds 1 mei 2015 is vervangen door een waarnemend directeur in afwachting van de benoeming van een nieuwe directeur;

8.

stelt vast dat het aantal vaste personeelsleden in 2015 van 277 tot 260 is gedaald als gevolg van de vereiste reducering van het aantal ambten van het Centrum in de periode tot 2018; merkt verder op dat eind 2015 het totale aantal tijdelijke functionarissen bij het Centrum 168 bedroeg, en het totale aantal arbeidscontractanten 92; neemt kennis van het feit dat in 2015 het verloop van tijdelijke functionarissen en arbeidscontractanten 8,3 % bedroeg, en dat er sprake was van een vertraging bij de aanwerving voor managementfuncties, onder meer als gevolg van de nog te benoemen en daaruit voortvloeiende vacature van directeur van het Centrum;

9.

neemt ter kennis dat het Centrum in zijn aanbestedingsprocedures met name aandacht heeft besteed aan consistentie in alle aanbestedingsdocumenten; onderstreept dat de herziene procedure van het Centrum voor aanbestedingen, contracten en subsidies een aanvullend mechanisme voor kwaliteitscontrole vormt; dringt er met name bij het Centrum op aan scherp te letten op mogelijke belangenverstrengelingen bij aanbestedingen, opdrachten, aanwervingen en contracten, teneinde voor meer transparantie te zorgen;

10.

verzoekt het Centrum de maatregelen inzake discretie en uitsluiting bij openbare aanbestedingen strikt toe te passen, erop toe te zien dat in alle gevallen een grondig achtergrondonderzoek wordt verricht, en de uitsluitingscriteria toe te passen om ondernemingen in geval van belangenconflicten te weren, wat van essentieel belang is om de financiële belangen van de Unie te beschermen;

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

11.

stelt met voldoening vast dat er zowel routinematige als incidentele controles worden verricht van de cv's van de leden van de raad van bestuur, en dat voor gevallen waar gegevens van andere bronnen (zoals algemeen beschikbare informatie) op feitelijke onjuistheden wijzen, is voorzien in een „schending van vertrouwen” procedure;

12.

stelt vast dat het Centrum specifieke initiatieven heeft genomen om de transparantie met betrekking tot de contacten met lobbyisten te vergroten, en dat er wordt gewerkt aan een interne procedure voor ontmoetingen met de farmaceutische sector; verzoekt het Centrum een proactief beleid inzake de transparantie van lobbyactiviteiten te voeren;

Interne controles

13.

stelt vast dat het Centrum een evaluatie van de uitvoering van zijn internecontrolenormen (ICN) heeft verricht en dat de resultaten van deze evaluatie door de leiding van het Centrum zijn gevalideerd; stelt vast dat het Centrum al zijn internecontrolenormen heeft uitgevoerd;

14.

merkt op dat het Centrum een procedure heeft ingesteld om ervoor te zorgen dat de niet-inachtneming van controles of de afwijking van gevestigde processen en procedures worden vastgelegd in uitzonderingsverslagen; stelt vast dat 28 dergelijke uitzonderingen werden geregistreerd in 2015, wat neerkomt op een daling met 14 uitzonderingen ten opzichte van 2014;

Interne audit

15.

neemt kennis van het feit dat de dienst Interne audit (IAS) een audit heeft verricht van het gegevensbeheer in het Centrum; stelt verder vast dat het eindverslag in november 2015 werd gepubliceerd en dat het vier zeer belangrijke opmerkingen en twee belangrijke opmerkingen bevatte; erkent dat het Centrum een actieplan heeft opgesteld dat in 2016 en 2017 moet worden uitgevoerd;

Prestaties

16.

maakt uit het jaarverslag van het Centrum op dat het merendeel van de streefcijfers voor prestatie-indicatoren werd gehaald; wijst met name op de indicatoren voor het aantal goedgekeurde jaarlijkse en specifieke belangenverklaringen van leden van de raad van bestuur en het adviesforum van het Centrum, die respectievelijk 87,9 % en 89,2 % bedroegen, waarbij het streefcijfer was vastgesteld op 100 %; stelt verder vast dat de indicator voor het percentage facturen dat binnen de termijn van het financieel reglement van het Centrum werd betaald, 78,07 % bedroeg, wat iets onder het streefcijfer van 80 % ligt;

17.

stelt vast dat het Centrum naast de vijfjaarlijkse externe evaluaties sinds 2015 twee jaarlijkse interne evaluaties heeft verricht van zijn inzet voor ebola in West-Afrika; stelt verder vast dat het kwaliteitsbeheersysteem (op basis van het gemeenschappelijk zelfevaluatiekader) aan de hand van tweejaarlijkse zelfevaluaties inzicht biedt over de verbetering van de organisatie, waarna corrigerende maatregelen worden genomen; erkent dat het Centrum zijn bedrijfsprocessen in kaart heeft gebracht om ze efficiënter te maken en deze processen in 2016 heeft geëvalueerd en bijgestuurd aan de hand van de Lean-methode, en dit ook in 2017 zal blijven doen;

18.

stelt vast dat het Centrum zijn streefcijfer van 10 % meer webbezoekers in 2015 niet heeft gehaald, voornamelijk als gevolg van een ongekende toename van het aantal webbezoekers in 2014 tijdens de ebolacrisis; erkent evenwel dat het aantal volgers van het Centrum op de professionele sociale media met 40 % is gestegen ten opzichte van 2014;

19.

onderstreept dat het Centrum de dialoog met belanghebbenden en burgers moet blijven bevorderen als onderdeel van zijn te verwezenlijken prioriteiten en activiteiten;

20.

beveelt het Centrum aan impactindicatoren te ontwikkelen; beschouwt zulke impactindicatoren als essentiële instrumenten voor de beoordeling van de effectiviteit van het Centrum;

Overige opmerkingen

21.

benadrukt dat de ebola-epidemie een testcase voor de paraatheidsregelingen en het juridische kader van de Unie vormde en dat het Gezondheidsbeveiligingscomité regelmatig is bijeengekomen om passende maatregelen te bespreken op basis van snelle risicobeoordelingen en richtsnoeren van het Centrum;

22.

herinnert eraan dat Besluit nr. 1082/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad (1) het kader biedt om ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid aan te pakken, te coördineren en te beheren in samenwerking met de lidstaten, de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), het Centrum en andere internationale partners;

23.

wijst erop dat het systeem voor vroegtijdige waarschuwing en reactie, dat bij Besluit nr. 1082/2013/EU is ingesteld om alarmen te melden en maatregelen te rapporteren die ter bestrijding van de ernstige grensoverschrijdende bedreigingen zijn genomen, permanent is gemonitord; merkt op dat er 88 meldingen waren in 2015, die hebben geleid tot 280 berichten en uitwisselingen van informatie, en dat er 37 verschillende gebeurtenissen zijn aangepakt, waaronder de ebola-epidemie, de toestroom van vluchtelingen, het Middle East Respiratory Syndrome Coronavirus (MERS-CoV), poliomyelitis, het tekort aan medische tegenmaatregelen, het zika-virus en de explosie van een chemische fabriek in China; benadrukt dat alle gebeurtenissen zijn gevolgd in nauwe samenwerking met het Centrum en de lidstaten;

24.

verwijst voor andere opmerkingen van horizontale aard bij het kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 27 april 2017 (2) over het functioneren en het financiële beheer van en de controle op de agentschappen.


(1)  Besluit nr. 1082/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 over ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid en houdende intrekking van Beschikking nr. 2119/98/EG (PB L 293 van 5.11.2013, blz. 1).

(2)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0155 (zie bladzijde 372 van dit Publicatieblad).


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/208


BESLUIT (EU) 2017/1659 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding voor het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van het Centrum (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan het Centrum te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05873/2017 — C8-0061/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EG) nr. 851/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot oprichting van een Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (4), en met name artikel 23,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5), en met name artikel 108,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A8-0082/2017),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding voor het begrotingsjaar 2015;

2.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de directeur van het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 77.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 142 van 30.4.2004, blz. 1.

(5)  PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/209


BESLUIT (EU) 2017/1660 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Agentschap voor chemische stoffen voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Agentschap voor chemische stoffen voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Europees Agentschap voor chemische stoffen betreffende het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van het Agentschap (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05873/2017 — C8-0068/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (4), en met name artikel 97,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5), en met name artikel 108,

gezien artikel 94 van en bijlage IV bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A8-0086/2017),

1.

verleent de uitvoerend directeur van het Europees Agentschap voor chemische stoffen kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2015;

2.

formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Europees Agentschap voor chemische stoffen, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 82.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1.

(5)  PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/210


RESOLUTIE (EU) 2017/1661 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Agentschap voor chemische stoffen voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Agentschap voor chemische stoffen voor het begrotingsjaar 2015,

gezien artikel 94 van en bijlage IV bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A8-0086/2017),

A.

overwegende dat de definitieve begroting van het Europees Agentschap voor chemische stoffen (het „Agentschap”) voor het begrotingsjaar 2015 volgens zijn financiële staten 114 412 841 EUR bedroeg, hetgeen een toename van 0,26 % ten opzichte van 2014 betekent;

B.

overwegende dat het Agentschap subsidies van de Unie heeft ontvangen ter waarde van 7 318 792 EUR, alsook 300 000 EUR in het kader van het instrument voor pretoetredingssteun, maar geen andere bijdragen of financiering van de Commissie;

C.

overwegende dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2015 („het verslag van de Rekenkamer”) heeft verklaard redelijke zekerheid te hebben gekregen dat de jaarrekening van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2015 betrouwbaar is en de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn;

D.

overwegende dat de kwijtingsautoriteit, in het kader van de kwijtingsprocedure, de nadruk legt op het bijzondere belang van het verder versterken van de democratische legitimiteit van de instellingen van de Unie door de transparantie en de verantwoordingsplicht te vergroten, het concept van resultaatgericht begroten ten uitvoer te leggen, en een goed personeelsbeheer te verzekeren;

1.

herinnert eraan dat het Agentschap een geconsolideerde entiteit is overeenkomstig artikel 185 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 („het Financieel Reglement”), en dat het onder de regelgevende instanties de drijvende kracht vormt achter de tenuitvoerlegging van de wetgeving inzake chemische stoffen ten behoeve van de volksgezondheid en het milieu alsook van innovatie en concurrentievermogen; wijst erop dat het Agentschap bedrijven helpt wetgeving na te leven, dat het in samenwerking met internationale organisaties en belanghebbenden het veilige gebruik van chemische stoffen bevordert, dat het voorziet in informatie over chemische stoffen en zich bezighoudt met chemische stoffen die aanleiding geven tot bezorgdheid;

Follow-up van de kwijting voor 2014

2.

verneemt van het Agentschap dat, in overeenstemming met de aanbeveling van de kwijtingsautoriteit van het afgelopen jaar, het in het volgende jaarverslag een afzonderlijk hoofdstuk opneemt over transparantie, verantwoording en integriteit;

Wettigheid en regelmatigheid van verrichtingen

3.

maakt uit het verslag van de Rekenkamer op dat het Agentschap 50 % betaalt van de kosten voor naschoolse opvang van de kinderen van personeelsleden op de Europese School in Helsinki; stelt voorts vast dat deze bijdrage is beperkt tot 1 000 EUR per kind per jaar, en in totaal ongeveer 95 000 EUR bedraagt in 2015; verneemt van de Rekenkamer dat deze maatregel niet was medegedeeld aan de begrotingsautoriteit in het kader van de begrotingsprocedure; stelt vast dat het Agentschap deze maatregel zal mededelen aan de begrotingsautoriteit in zijn programmeringsdocument 2018-2020 en in zijn financieel memorandum van 2018; erkent voorts dat het Agentschap de opmerkingen over de toepasselijke begrotingslijn al heeft bijgewerkt door de informatie over deze maatregel in de eerste wijziging van de begroting 2016 van het Agentschap op te nemen;

Financieel en begrotingsbeheer

4.

wijst erop dat, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1907/2006 („REACH-verordening”), het Agentschap wordt gefinancierd uit de vergoedingen die worden betaald door het bedrijfsleven en uit een compenserende subsidie van de Unie, als bedoeld in artikel 208 van het Financieel Reglement; is ingenomen met het feit dat het Agentschap in 2015 en tegen de aanvankelijke verwachtingen in volledig werd gefinancierd uit hoger dan verwachte vergoedingen en de reserves van de inkomsten van het voorgaande jaar voor activiteiten op het gebied van REACH/indeling, etikettering en verpakking (CLP);

5.

wijst er uit hoofde van artikel 208 van het Financieel Reglement op dat het Agentschap met betrekking tot biociden in 2015 vergoedingen inde van in het totaal 5 423 667 EUR (tegen 1 265 774 EUR in 2014), terwijl de subsidies van de Unie 5 789 000 EUR bedroegen (tegen 5 064 194 EUR in 2014) en dat in aanvulling daarop de ontvangen bijdragen van de EVA-lidstaten, inclusief van Zwitserland, in 2015 in het totaal 307 791 EUR bedroegen;

6.

merkt op dat inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2015 hebben geresulteerd in een uitvoeringspercentage van de begroting van 98,48 %, een stijging van 1,4 %; stelt voorts vast dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten 87,84 % bedroeg, een lichte stijging van 0,38 % ten opzichte van 2014;

7.

erkent dat met betrekking tot Verordening (EU) nr. 649/2012 van het Europees Parlement en de Raad (1) („PIC-verordening”) en uit hoofde van artikel 208 van het Financieel Reglement DG Milieu in 2015 1,22 miljoen euro aan subsidies aan het Agentschap heeft verstrekt voor acties in verband met bepaalde gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden in internationale handel;

Overschrijvingen

8.

merkt op dat het Agentschap in totaal 44 overschrijvingen heeft verricht voor een bedrag van 1 395 000 EUR; merkt met voldoening op dat zowel uit het jaarverslag van het Agentschap als uit de controlebevindingen van de Rekenkamer blijkt dat het niveau en de aard van de overschrijvingen in 2015 binnen de grenzen van de financiële voorschriften zijn gebleven;

Vastleggingen en overdrachten

9.

verneemt uit het verslag van de Rekenkamer dat het bedrag aan overdrachten van vastgelegde kredieten voor titel IV (beleidsuitgaven biociden) 1 500 000 EUR (74 %) was; onderkent dat deze overdrachten voornamelijk betrekking hadden op een grootschalig IT-project (1 400 000 EUR), dat pas in de tweede helft van 2015 van start is gegaan toen er voldoende inkomsten uit vergoedingen waren geïnd voor de financiering ervan; stelt vast dat het Agentschap erop zal blijven toezien dat ongerechtvaardigde overdrachten worden vermeden;

10.

merkt op dat overdrachten vaak geheel of gedeeltelijk gerechtvaardigd kunnen worden door het meerjarige karakter van de operationele programma's van de agentschappen, dat zij niet noodzakelijkerwijs op zwakke punten in de begrotingsplanning en -uitvoering wijzen, en dat zij niet altijd haaks staan op het begrotingsbeginsel van de jaarperiodiciteit, met name indien ze van tevoren gepland en aan de Rekenkamer doorgegeven zijn;

Aanbestedings- en aanwervingsprocedures

11.

verneemt dat in 2015 de doelstelling voor aanwervingen van het Agentschap is behaald, waarbij aan het einde van dat jaar sprake was van een bezetting van 98 % van de posten voor REACH/CLP (classificatie, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels) en PIC (export en import van gevaarlijke chemische stoffen); verneemt voorts van het Agentschap dat dit percentage niet hoger kan zijn dan 98 % aangezien het Agentschap verplicht is om de omvang van het personeelsbestand met 2 % (10 posten) te verminderen, teneinde te voldoen aan het formatieplan 2016; stelt vast dat het percentage van de posten voor biociden 83 % was, vanwege onzekerheid omtrent de inkomstenniveaus uit vergoedingen en de toegestane personeelsomvang van het Agentschap voor 2016;

12.

benadrukt dat aangezien de werklast van het Agentschap gedurende 2015 niet is gedaald, voldoende financiële en personele middelen moeten worden toegewezen;

13.

stelt vast dat, volgens het jaarverslag van het Agentschap, in 2015 739 contracten zijn gesloten, waarvan 540 contracten onder raamcontracten vallen en 199 contracten het resultaat waren van nieuwe aanbestedingsprocedures; merkt op dat 25 contracten van de laatste categorie werden ondertekend als gevolg van een buitengewone onderhandelingsprocedure gebaseerd op de toepasselijke regels van het Financieel Reglement;

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

14.

stelt met tevredenheid vast dat de cv's en de belangenverklaringen goed georganiseerd, zichtbaar en op een gebruiksvriendelijke manier toegankelijk zijn op de website van het Agentschap;

15.

neemt er nota van dat het Agentschap de richtsnoeren voor klokkenluiders heeft vastgesteld in december 2015; constateert dat, na de vaststelling van de fraudebestrijdingsstrategie van het Agentschap in december 2014 voor de periode 2015-2016, het Agentschap al verschillende maatregelen heeft uitgevoerd die in het actieplan voor fraudebestrijding zijn opgenomen; stelt vast dat de interne beoordeling van het frauderisico die voorafgaande aan de vaststelling van de strategie is uitgevoerd, het risicoprofiel van het Agentschap als laag inschatte; merkt bovendien op dat de belangrijkste doelstelling van die strategie de ontwikkeling is van een wijdverspreide antifraudecultuur in het Agentschap, met de nadruk op bewustmaking;

16.

stelt vast dat het Agentschap in 2015 interne richtsnoeren heeft vastgesteld voor zijn personeel; verneemt voorts dat in deze richtsnoeren potentiële voorwaarden zijn opgenomen die door het tot aanstelling bevoegd gezag aan voormalige personeelsleden kunnen worden opgelegd met betrekking tot een nieuwe indiensttreding voor een periode van twee jaar na de actieve dienst; neemt er kennis van dat het Agentschap over een adviescommissie voor belangenconflicten beschikt die aanbevelingen doet aan de uitvoerend directeur en de raad van bestuur over individuele gevallen van vermeende belangenconflicten; erkent dat als gevolg van de geldende strikte regels ter voorkoming van belangenconflicten geen gevallen van belangenconflicten hebben voorgedaan in 2015;

17.

constateert dat het Agentschap een solide beleid inzake belangenconflicten en een uitgebreide fraudebestrijdingsstrategie heeft ingevoerd, teneinde bij te dragen aan een cultuur van boven elke kritiek verheven gedrag van het personeel en de deskundigen die voor het Agentschap werken;

18.

constateert dat de comités van het Agentschap zijn samengesteld uit nationale afgevaardigden, benoemd door de autoriteiten van de lidstaten of de raad van bestuur van het Agentschap; stelt voorts vast dat de comités van het Agentschap in totaal negen gecoöpteerde leden hebben op basis van een oproep tot het indienen van blijken van belangstelling, zoals in de verordening tot oprichting van het Agentschap is toegestaan; constateert dat deze gecoöpteerde leden kunnen handelen als rapporteur maar geen stemrechten hebben, alsook dat het beleid van het Agentschap inzake belangenconflicten op hen volledig van toepassing is; is in afwachting van het verslag van de raad van bestuur van het Agentschap over de ervaringen met gecoöpteerde leden, dat is gepland voor 2017;

19.

stelt vast dat het Agentschap in 2015 volledige toegang heeft verleend tot 27 % en gedeeltelijke toegang tot 68 % van zijn documenten na verzoeken daartoe op grond van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad (2); constateert dat gedeeltelijke weigering van toegang voornamelijk plaatsvond om redenen van privacybescherming, integriteit van personen, alsook bescherming van bedrijfsinformatie; stelt vast dat, in beginsel, in geval van gedeeltelijke toegang het grootste deel van de inhoud van de documenten aan de verzoekers openbaar wordt gemaakt; stelt vast dat in 2015 het Agentschap de toegang tot 5 % van de verzochte documenten heeft geweigerd, voornamelijk ter bescherming van het lopende besluitvormingsproces, van gevoelige bedrijfsinformatie en van gerechtelijke procedures;

Prestaties

20.

stelt vast dat het Agentschap het kader voor en de aanpak van evaluaties in december 2015 aan zijn raad van bestuur heeft voorgelegd; constateert dat in deze benadering een reeks evaluatie-instrumenten en -controles zijn opgenomen, waaronder een kader voor governance, een functie voor de coördinatie van de evaluatie om methodologische consistentie te waarborgen, verificatielijsten voor evaluatie en een voortschrijdend plan voor evaluaties vooraf en achteraf; onderkent de inspanningen van het Agentschap om het governancekader en de aanpak van evaluaties voor- en achteraf te versterken;

21.

neemt kennis van het feit dat het Agentschap een nieuwe geïntegreerde regelgevingsstrategie heeft ontwikkeld waarin alle REACH- en CLP-processen samen worden gebracht teneinde de doelstellingen van de desbetreffende verordeningen te verwezenlijken, evenals de 2020-doelstellingen en de doelstellingen van de wereldtop inzake duurzame ontwikkeling van 2002;

22.

wijst erop dat de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad (3) (biocidenverordening) heeft geleid tot onverwacht hoge activiteit in 2015, hetgeen aangeeft dat bedrijven vertrouwd raken met de veranderingen en de mogelijkheden die het nieuwe toelatingsproces van de Unie biedt; merkt tegelijk bezorgd op dat het Agentschap de werklast soms moeilijk aankon door de bevroren personeelsbezetting voor biociden;

23.

wijst erop dat in 2015 circa 8 200 registratiedossiers (hoofdzakelijk actualiseringen) en 250 product- en procesgeoriënteerde onderzoeks- en ontwikkelingsmeldingen werden ontvangen en dat het totale aantal indieningen een daling van 10 % liet zien in vergelijking met 2014;

24.

beveelt het Agentschap aan effectindicatoren te ontwikkelen; is van mening dat deze effectindicatoren essentiële instrumenten zijn om de effectiviteit van het Agentschap te meten;

Interne audit

25.

merkt op dat de dienst Interne Audit van de Commissie (IAS) in 2015 een audit heeft uitgevoerd van de prognose, berekening, en ontvangsten van de inkomsten uit vergoedingen en kosten uit hoofde van REACH, CLP en BPR; merkt voorts op dat de controle heeft geleid tot aanbevelingen van IAS waarvan twee zijn aangemerkt als „zeer belangrijk” en een als „belangrijk”, en dat geen „kritieke” aanbevelingen zijn afgegeven; stelt vast dat het Agentschap een actieplan heeft opgesteld om gevolg te geven aan de aanbevelingen;

26.

merkt op dat de controles (in verband met de betrouwbaarheidsverklaring) inzake prestatie-indicatoren in het algemeen verslag, ECHA helpdesk en contractbeheer en betalingen, door de dienst Interne Audit van het Agentschap (IAC) zijn uitgevoerd; stelt vast dat de controles hebben geleid tot vijf „zeer belangrijke” en twee „belangrijke” aanbevelingen; constateert dat het actieplan dat door het beheer van het Agentschap is ontwikkeld om de aanbevelingen van IAC op te volgen, door de IAC als adequaat is beoordeeld;

Overige opmerkingen

27.

stelt tevreden vast dat er sprake is van genderevenwicht in de raad van bestuur van het Agentschap;

28.

merkt op dat in 2015 453 personeelsleden hebben deelgenomen aan buitendagen waarvan de totale kosten 113 975 EUR bedroegen, d.w.z. 251,60 EUR per persoon, en 565 personeelsleden aan „besloten conferenties”, waarvan de totale kosten 31 468 EUR bedroegen, d.w.z. 54,25 EUR per persoon;

29.

is ingenomen met de verbetering van de manier waarop informatie over chemische stoffen wordt gepresenteerd op de website van het Agentschap, die ertoe bijdraagt dat bedrijven en consumenten er meer gebruik van maken;

30.

merkt op dat het discussieplatform tussen het Agentschap en niet-gouvernementele organisaties een nuttig forum is voor het bespreken van de belangrijkste kwesties waarin maatschappelijke organisaties geïnteresseerd zijn;

31.

is tevreden met de vooruitgang die is geboekt bij de ontwikkeling van het toelatingsproces in het kader van de REACH-verordening en wijst op de conclusies van het Agentschap dat nog meer verbeteringen kunnen worden aangebracht; is in verband hiermee tevreden met de proactieve aanpak waarvoor het Agentschap kiest door te streven naar een dialoog met het Parlement om de kwesties aan te pakken die ter sprake zijn gebracht in zijn resolutie van 25 november 2015 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit XXX van de Commissie voor het verlenen van toestemming voor het gebruik van bis(2-ethylhexyl)ftalaat (DEHP) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (4);

32.

verwijst voor andere opmerkingen van horizontale aard bij het kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 27 april 2017 (5) over het functioneren en het financiële beheer van en de controle op de agentschappen.


(1)  Verordening (EU) nr. 649/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de in- en uitvoer van gevaarlijke chemische stoffen (PB L 201 van 27.7.2012, blz. 60).

(2)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).

(3)  Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1).

(4)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0409.

(5)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0155 (zie bladzijde 372 van dit Publicatieblad).


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/214


BESLUIT (EU) 2017/1662 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Agentschap voor chemische stoffen voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Agentschap voor chemische stoffen voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Europees Agentschap voor chemische stoffen betreffende het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van het Agentschap (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05873/2017 — C8-0068/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (4), en met name artikel 97,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5), en met name artikel 108,

gezien artikel 94 van en bijlage IV bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A8-0086/2017),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Europees Agentschap voor chemische stoffen voor het begrotingsjaar 2015;

2.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Europees Agentschap voor chemische stoffen, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 82.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1.

(5)  PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/215


BESLUIT (EU) 2017/1663 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Milieuagentschap voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Milieuagentschap voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Europees Milieuagentschap voor het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van het Agentschap (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05873/2017 — C8-0052/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EG) nr. 401/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake de oprichting van het Europees Milieuagentschap en het Europees milieuobservatie- en -informatienetwerk (4), en met name artikel 13,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5), en met name artikel 108,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A8-0085/2017),

1.

verleent de uitvoerend directeur van het Europees Milieuagentschap kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2015;

2.

formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Europees Milieuagentschap, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 87.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 126 van 21.5.2009, blz. 13.

(5)  PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/216


RESOLUTIE (EU) 2017/1664 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Milieuagentschap voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Milieuagentschap voor het begrotingsjaar 2015,

gezien speciaal verslag nr. 12/2016 van de Rekenkamer getiteld „De gebruikmaking van subsidies door agentschappen: niet altijd adequaat of aantoonbaar doeltreffend”,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A8-0085/2017),

A.

overwegende dat de definitieve begroting van het Europees Milieuagentschap („het Agentschap”) voor het begrotingsjaar 2015 volgens zijn financiële staten 49 156 474 EUR bedroeg, hetgeen een afname van 6,50 % ten opzichte van 2014 betekent; overwegende dat de begroting van het Agentschap voor 74 % wordt gefinancierd uit de begroting van de Unie;

B.

overwegende dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van het Europees Milieuagentschap voor het begrotingsjaar 2015 („het verslag van de Rekenkamer”) heeft verklaard redelijke zekerheid te hebben gekregen dat de jaarrekening van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2015 betrouwbaar is en de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn;

C.

overwegende dat de kwijtingsautoriteit, in het kader van de kwijtingsprocedure, sterk de nadruk legt op het bijzonder belang van het verder versterken van de democratische legitimiteit van de instellingen van de Unie door de transparantie en de verantwoordingsplicht te vergroten, en het uitvoeren van het concept van resultaatgericht begroten en een goed personeelsbeheer;

Financieel en begrotingsbeheer

1.

merkt op dat inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2015 hebben geresulteerd in een uitvoeringspercentage van de begroting van 99,36 % en dat het uitvoeringspercentage van de kredieten voor betalingen 87,5 % bedroeg;

Vastleggingen en overdrachten

2.

stelt vast dat de overdrachten van 2015 naar 2016 4 944 739 EUR bedroegen hetgeen vergelijkbaar is met het bedrag van het voorgaande jaar; merkt op dat van het overgedragen bedrag in Titel III (operationele uitgaven) 57 % betrekking heeft op de eindbetaling van de bijdrage voor 2015 aan de Europese thematische centra, die na het vierde driemaandelijkse voortgangsverslag in 2016 moest worden betaald; merkt op dat overdrachten vaak gedeeltelijk of geheel kunnen worden gerechtvaardigd als gevolg van het meerjarige karakter van de operationele programma's van de agentschappen, niet noodzakelijkerwijs op zwakke punten wijzen in de planning en tenuitvoerlegging van de begroting en niet altijd haaks staan op het begrotingsbeginsel van jaarperiodiciteit, vooral niet als ze van tevoren zijn gepland door het Agentschap en zijn meegedeeld aan de Rekenkamer;

Aanbestedings- en aanwervingsprocedures

3.

erkent dat het Agentschap het aantal personeelsleden met 5 % heeft verlaagd overeenkomstig de algemene beginselen van het Interinstitutioneel Akkoord betreffende de begrotingsdiscipline (1); neemt ter kennis dat de Commissie het Agentschap heeft geclassificeerd als agentschap „op kruissnelheid”, hetgeen inhoudt dat een bijkomende verlaging met 5 % wordt verwacht; is ingenomen met het feit dat het Agentschap de ontslagen heeft doorgevoerd zonder nadelige gevolgen voor zijn capaciteit om de voornaamste onderdelen van zijn meerjarige werkprogramma uit te voeren; doet een beroep op de Commissie om te garanderen dat eventuele verdere bezuinigingsmaatregelen de capaciteit van het Agentschap om zijn mandaat uit te voeren niet belemmeren;

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

4.

merkt op dat de raad van bestuur van het Agentschap in november 2014 de fraudebestrijdingsstrategie heeft vastgesteld met het oog op de juiste behandeling van belangenconflicten en de ontwikkeling van activiteiten ter bestrijding van fraude, vooral door middel van preventie, opsporing, bewustmaking en nauwere samenwerking met het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF); neemt ter kennis dat het Agentschap in overeenstemming met de methodologie en richtsnoeren van OLAF voor fraudebestrijdingsstrategieën voor gedecentraliseerde agentschappen van de EU, zijn activiteiten aan een frauderisicobeoordeling heeft onderworpen op grond van de geschatte waarschijnlijkheid en mogelijke gevolgen van fraude;

5.

neemt ter kennis dat het Agentschap een register van documenten heeft ingesteld en voor het publiek toegankelijk heeft gemaakt op zijn website; stelt vast dat het beleid van het Agentschap inzake de preventie en het beheer van belangenconflicten van 2014 in de loop van 2016 is herzien en aangevuld met bijkomende informatie over de belangenverklaringen en verplichtingen van personeelsleden die het Agentschap verlaten;

6.

stelt met bezorgdheid vast dat de leden van de raad van bestuur van het Agentschap hun cv's en belangenverklaringen niet openbaar hoeven te maken en dat derhalve slechts enkele op zijn website beschikbaar zijn; verzoekt het Agentschap alle noodzakelijke maatregelen te nemen om die situatie te verhelpen ten einde voor het nodige toezicht op en de nodige controle van zijn beheer te zorgen; stelt vast dat de cv's en belangenverklaringen van zijn directieteam op de website zijn gepubliceerd;

7.

stelt met tevredenheid vast dat de raad van bestuur van het Agentschap in december 2016 zijn eigen interne richtsnoeren inzake klokkenluiders heeft vastgesteld; verzoekt het Agentschap om bij de kwijtingsautoriteit verslag uit te brengen over de tenuitvoerlegging van de regels inzake klokkenluiders;

8.

stelt met bezorgdheid vast dat het Agentschap geen specifieke initiatieven heeft genomen om transparantie te betrachten en te vergroten met betrekking tot contacten met lobbyisten;

9.

spoort het Agentschap voorts aan het beleid inzake belangenconflicten onder de aandacht van zijn personeel te brengen, naast de lopende bewustmakingsactiviteiten en het opnemen van integriteit en transparantie als verplichte onderwerpen in aanwervingsprocedures en beoordelingsgesprekken;

Interne audits

10.

neemt ter kennis dat de dienst Interne Audit van de Commissie (IAS) het gegevens- en informatiebeheer, met inbegrip van IT, heeft onderworpen aan een audit die in 2015 is afgerond; stelt met tevredenheid vast dat volgens de conclusies van de IAS de beheers- en controlesystemen die het Agentschap heeft opgezet om het gegevens- en informatiebeheer te ondersteunen, in de huidige omstandigheden doeltreffend zijn; constateert bovendien dat het Agentschap zijn gegevens- en informatiebeheer moet uitbouwen om aan de komende uitdagingen het hoofd te kunnen bieden, zoals de verwachte aanzienlijke toename van de hoeveelheid gegevens en informatie die het Agentschap moet kunnen verwerken;

Interne controles

11.

erkent dat de raad van beheer van het Agentschap, overeenkomstig de nieuwe vereisten van 2014, de plannen inzake de interne auditcapaciteit voor 2015 en 2016 heeft goedgekeurd; stelt vast dat de plannen auditopdrachten, adviestaken en overleg met andere controleurs omvatten als de drie hoofdgebieden voor de bijdrage;

12.

stelt vast dat tot de interne auditcapaciteit een risicobeoordeling behoort om begunstigden te selecteren voor controles ter plaatse die resulteren in de verificatie van betalingen voor drie verschillende subsidies ten einde te zorgen voor de juistheid en betrouwbaarheid van de gedeclareerde personeelskosten; stelt vast dat in 2016, op basis van het nieuwe, in oktober 2015 vastgestelde beleid, verdere controles ter plaatse werden verricht;

Communicatie

13.

constateert dat het Agentschap in 2015 zijn productassortiment ingrijpend heeft herzien om dit te actualiseren en aan te passen aan de wijze waarop het publiek informatie verwerkt; stelt tevens vast dat het Agentschap heeft geïnvesteerd in beter design, visualisering van gegevens en infografieken, en te dien einde zijn huisstijl heeft geactualiseerd, alsmede meer inspanningen heeft geïnvesteerd in sociale media en betrekkingen met de media;

14.

onderstreept dat het Agentschap de dialoog met belanghebbenden en burgers moet blijven stimuleren en aan haar prioriteiten en uit te voeren activiteiten moet toevoegen;

Overige opmerkingen

15.

maakt uit het verslag van de Rekenkamer op dat uit de gecontroleerde aanbestedingsprocedures bleek dat het Agentschap met één enkele contractant kaderovereenkomsten sloot die voor diverse diensten werden gebruikt in het kader van specifieke contracten tegen een vaste prijs; stelt bezorgd vast dat, als gevolg van het verzoek om een offerte tegen vaste prijs van één enkele contractant in het kader van deze overeenkomsten, de mededinging op basis van prijs werd geneutraliseerd en de afhankelijkheid van de contractant werd vergroot;

16.

verneemt van het Agentschap dat de mate van mededinging op de specifieke markt voor de productie en analyse van satellietbeelden vrij beperkt is vanwege het geringe aantal aanbieders in de desbetreffende sectoren en de stabiliteit en consistentie van de gehanteerde prijzen; stelt voorts vast dat wegens het technische karakter en de complexiteit van de te verlenen diensten, een combinatie van verschillende soorten expertise vereist is, die de op die markt opererende aanbieders alleen kunnen leveren als zij hun krachten bundelen in een consortium; erkent dat het Agentschap een bewuste keuze heeft gemaakt bij de gunning van een kaderovereenkomst aan één enkele marktdeelnemer hetgeen voortvloeide uit een beoordeling van de tastbare factoren van de desbetreffende markt;

17.

stelt vast dat het Agentschap streeft naar een beter genderevenwicht in het lagere management, maar constateert met bezorgdheid dat bij het hogere management sprake is van een aanzienlijk gebrek aan genderevenwicht; dringt er bij het Agentschap op aan dat gebrek aan evenwicht te corrigeren en de resultaten zo spoedig mogelijk kenbaar te maken aan het Parlement;

18.

herinnert eraan dat het Agentschap sinds zijn oprichting, tezamen met zijn Europees Milieuobservatie- en -informatienetwerk (EIONET), als informatiebron fungeert voor al degenen die zich bezighouden met de ontwikkeling, vaststelling, uitvoering, en evaluatie van het milieu- en klimaatbeleid en het duurzaam ontwikkelingsbeleid van de EU, alsook voor het algemene publiek;

19.

verwelkomt het vijfde jaarverslag van het Agentschap over de toestand van het milieu (SOER 2015);

20.

wijst op de ontwikkeling van de informatiesystemen en processen voor het beheer van gegevensstromen van het Agentschap ter ondersteuning van landen en ondernemingen bij de rapportage en kwaliteitsverhoging van gegevens, in het bijzonder wat betreft de gewijzigde rapportageregels van de nieuwe verordening betreffende gefluoreerde gassen (F-Gas-verordening) en wat betreft de rapportage inzake grote stookinstallaties (LCP's), die het Agentschap in 2015 van de Commissie heeft overgenomen;

21.

wijst erop hoe belangrijk de lopende „Evaluatie van het Europees Milieuagentschap en zijn EIONET-netwerk” is, die tegen eind 2017 haar beslag moet hebben gekregen en die een beter beeld moet geven van de mate waarin het Agentschap zijn doelstellingen haalt en de in zijn mandaat en zijn meerjarig werkprogramma genoemde taken uitvoert;

22.

raadt het Agentschap aan om effectindicatoren uit te werken en is van oordeel dat zulke effectindicatoren essentiële instrumenten zijn om de effectiviteit van het Agentschap te meten;

23.

verwijst voor andere opmerkingen van horizontale aard bij het kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 27 april 2017 (2) over het functioneren en het financiële beheer van en de controle op de agentschappen.


(1)  Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1).

(2)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0155 (zie bladzijde 372 van dit Publicatieblad).


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/219


BESLUIT (EU) 2017/1665 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Milieuagentschap voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Milieuagentschap voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Europees Milieuagentschap voor het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van het Agentschap (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05873/2017 — C8-0052/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EG) nr. 401/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake de oprichting van het Europees Milieuagentschap en het Europees milieuobservatie- en -informatienetwerk (4), en met name artikel 13,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5), en met name artikel 108,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A8-0085/2017),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Europees Milieuagentschap voor het begrotingsjaar 2015;

2.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Europees Milieuagentschap, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 87.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 126 van 21.5.2009, blz. 13.

(5)  PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/220


BESLUIT (EU) 2017/1666 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Bureau voor visserijcontrole voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Bureau voor visserijcontrole voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Europees Bureau voor visserijcontrole betreffende het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van het Bureau (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan het Bureau te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05873/2017 — C8-0067/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EG) nr. 768/2005 van de Raad van 26 april 2005 tot oprichting van een Communautair Bureau voor visserijcontrole en houdende wijziging van Verordening (EEG) nr. 2847/93 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (4), en met name artikel 36,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5), en met name artikel 108,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie visserij (A8-0100/2017),

1.

verleent de uitvoerend directeur van het Europees Bureau voor visserijcontrole kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Bureau voor het begrotingsjaar 2015;

2.

formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Europees Bureau voor visserijcontrole, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 93.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 128 van 21.5.2005, blz. 1.

(5)  PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/221


RESOLUTIE (EU) 2017/1667 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Bureau voor visserijcontrole voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Bureau voor visserijcontrole voor het begrotingsjaar 2015,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie visserij (A8-0100/2017),

A.

overwegende dat de definitieve begroting van het Europees Bureau voor visserijcontrole (het „Bureau”) voor het begrotingsjaar 2015 volgens zijn financiële staten 9 217 000 EUR bedroeg, wat geen verandering ten opzichte van het jaar ervoor betekent; overwegende dat de begroting van het Bureau volledig wordt gefinancierd met middelen van de begroting van de Unie;

B.

overwegende dat de Rekenkamer heeft verklaard redelijke zekerheid te hebben verkregen dat de jaarrekeningen van het Bureau voor het begrotingsjaar 2015 betrouwbaar zijn en dat de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn;

C.

overwegende dat de kwijtingsautoriteit, in het kader van de kwijtingsprocedure, sterk de nadruk legt op het bijzonder belang van de verdere versterking van de democratische legitimiteit van de instellingen van de Unie door de transparantie en de verantwoordingsplicht te vergroten, het concept van resultaatgericht begroten ten uitvoer te leggen en een goed personeelsbeheer te verzekeren;

Financieel en begrotingsbeheer

1.

stelt vast dat de inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2015 hebben geresulteerd in een uitvoeringspercentage van de begroting van 99,59 %, wat betekent dat het streefdoel van het Bureau is bereikt en er sprake is van een toename van 0,50 % ten opzichte van 2014; stelt voorts vast dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten 92,24 % bedroeg, wat betekent dat het streefdoel van het Bureau is bereikt en er sprake is van een toename van 3,81 % ten opzichte van 2014;

2.

is ingenomen met de invoering van de e-Priormodules voor elektronische aanbestedingen, bestellingen en facturering, in samenwerking met het directoraat-generaal voor Informatica (DG DIGIT) van de Commissie; stelt vast dat het de bedoeling was om in de loop van 2016 steeds meer gebruik te gaan maken van de ingevoerde modules, met het oog op een toename van de elektronische werkprocedures voor meer efficiëntie, betrouwbaardere gegevens en een beter controletraject; verzoekt het Bureau de kwijtingsautoriteit in te lichten over de behaalde efficiëntie na de invoering van de modules;

3.

stelt met tevredenheid vast dat het Bureau al zijn betalingen heeft verricht binnen de in Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 gestelde termijnen, waardoor leveranciers geen rente in rekening hoefden te brengen vanwege te late betalingen; constateert verder dat de gemiddelde betalingstermijn in 2015 twintig dagen was;

4.

merkt op dat de effectieve budgettaire bezuinigingen die het Bureau zijn opgelegd, zijn capaciteit hebben geschaad om de doelstelling te halen van het opzetten van de operationele coördinatie van de controle- en inspectieactiviteiten van de lidstaten, teneinde de doeltreffende en uniforme toepassing van de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid te garanderen;

5.

wijst op de belangrijke rol van het Bureau bij de tenuitvoerlegging van het hervormde gemeenschappelijk visserijbeleid en de verwezenlijking van de doelstellingen daarvan, met name wat betreft de aanlandingsverplichting en de vereisten op het gebied van toezicht en controle op visserijactiviteiten; benadrukt dat daarom moet worden bezien of het mogelijk is de kredieten voor de werkzaamheden van het Bureau de komende jaren te verhogen;

6.

betreurt het dat de beperking van de middelen en de capaciteit van het Bureau kan leiden tot een afzwakking van de visserijcontroles en als gevolg hiervan tot een toename van de illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij, wat ten koste gaat van de sociale, economische en ecologische duurzaamheid van de sector;

7.

wijst erop dat het nieuwe migratiebeleid van de Unie, met name de oprichting van de Europese grens- en kustwacht, in het kader van een algemene verbetering van de kustwachttaken, het Bureau belast met nieuwe taken op het gebied van inspectie en betere samenwerking, waarvoor meer geld en technische en personele middelen nodig zijn;

Vastleggingen en overdrachten

8.

is ingenomen met het feit dat het percentage fondsen dat werd overgedragen van 2015 naar 2016 is gedaald van 11 % naar 7 % ten opzichte van 2014; merkt op dat het percentage overdrachten voor titel II (administratieve uitgaven) 20 % bedroeg, een daling van 5 % ten opzichte van 2014; merkt op dat het percentage overdrachten voor titel III (operationele uitgaven) 20 % bedroeg, een daling van 10 % ten opzichte van het niveau in 2014; merkt bovendien op dat overdrachten vaak gedeeltelijk of volledig kunnen worden gerechtvaardigd als gevolg van het meerjarige karakter van de operationele programma's van de agentschappen en niet noodzakelijkerwijs op zwakke punten in de begrotingsplanning en -uitvoering wijzen, noch altijd haaks staan op het begrotingsbeginsel van jaarperiodiciteit, vooral niet als ze van tevoren gepland zijn door het Bureau en meegedeeld zijn aan de Rekenkamer;

9.

constateert dat het Bureau het percentage van uit het jaar 2014 overgedragen geannuleerde vastleggingen verder omlaag heeft weten te brengen naar 3,45 %, wat neerkomt op een daling van 0,9 % in vergelijking met het vorige jaar;

Overschrijvingen

10.

merkt met voldoening op dat uit de definitieve jaarrekening van het Bureau blijkt dat het niveau en de aard van de overdrachten in 2015 binnen de grenzen van de financiële voorschriften zijn gebleven;

Aanbestedings- en aanwervingsprocedures

11.

is ingenomen met het feit dat het Bureau in het kader van bestaande contracten heeft voorzien in verschillende behoeften — van het Bureau zelf of van de Commissie — voor een optimaal gebruik van de beschikbare middelen; onderkent dat aan het begin van 2016 een memorandum van overeenstemming is ondertekend over de herfacturering van de aanbestedingsdiensten die door DG DIGIT worden verleend op het vlak van informatietechnologie; stelt vast dat het Bureau zich richt op de invoering van het e-administratiesysteem en op de rationalisering en de optimalisering van zijn aanbestedingsprocedures;

12.

betreurt het dat er niet de minste aandacht wordt besteed aan de werkomstandigheden van het personeel van het Bureau dat met een onveranderd personeelsbestand toch moet zorgen dat er extra taken worden verricht;

13.

is van mening dat het Bureau bijzonder goede waar levert voor het betaalde geld, maar wijst er ook op dat de personele en financiële middelen de komende jaren moeten worden verhoogd;

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

14.

onderkent dat het Bureau een alomvattend beleid inzake voorkoming en beheersing van belangenconflicten en een anti-fraudestrategie heeft vastgesteld; constateert dat van de in totaal 13 maatregelen die genomen moeten worden voor het einde van 2017, er al 9 genomen zijn; merkt op dat de controles van het Bureau die gericht zijn op de preventie en opsporing van fraude lijken op de controles om de wettigheid en de regelmatigheid van verrichtingen te waarborgen, zoals „het twee-paar-ogenprincipe”, geautomatiseerde controles in de financiële en boekhoudsystemen, uitbestede loonadministratie en belangenverklaringen die altijd ondertekend moeten worden door panelleden; verneemt met voldoening van het Bureau dat zich sinds de oprichting geen frauduleuze gebeurtenissen hebben voorgedaan;

15.

stelt vast dat de belangenverklaringen en de cv's van de uitvoerend directeur, leden van de raad van bestuur en teams van hogere leidinggevenden zijn ingediend en gepubliceerd op de website van het Bureau; betreurt echter dat de feitelijke accuratesse van de belangenverklaringen niet is geverifieerd; roept het Bureau op standaardcontroles en -actualiseringen in te voeren met het oog op de nauwkeurigheid van de belangenverklaringen;

16.

constateert dat de Commissie het Bureau nog niet heeft geantwoord over zijn ontwerpuitvoeringsregels over klokkenluiders; verzoekt het Bureau verslag uit te brengen aan de kwijtingsautoriteit over de vaststelling en de uitvoering van die regels;

Interne controles

17.

stelt vast dat de raad van bestuur van het Bureau een reeks normen voor interne controles heeft vastgesteld om te garanderen dat beleids- en operationele doelstellingen gehaald worden; onderkent dat de meeste normen voor interne controles een hoog uitvoeringsniveau hebben, terwijl vier gebieden een gemiddeld en één gebied een laag uitvoeringspercentage hebben in het systeem voor interne controles;

18.

verneemt met bezorgdheid uit het verslag van de Rekenkamer dat het Bureau nog niet volledig voldoet aan internecontrolenormen 10 (bedrijfscontinuïteit), 11 (documentenbeheer) en 12 (informatie en communicatie); merkt verder op dat het Bureau heeft uitgelegd dat het nog niet is gelukt die normen volledig uit te voeren, voornamelijk vanwege budgettaire beperkingen; verzoekt het Bureau die normen voor interne controles uit te voeren en bij de kwijtingsautoriteit verslag uit te brengen over de resultaten van de uitvoering;

Interne audit

19.

stelt vast dat de dienst Interne Audit van de Commissie (IAS), naar aanleiding van de audit van de „bouwstenen voor de betrouwbaarheid” zes als „belangrijk” aangemerkte aanbevelingen heeft gedaan, die volledig zijn opgevolgd door het Bureau; merkt verder op dat het Bureau geen openstaande aanbevelingen van de IAS heeft;

20.

neemt kennis van het feit dat het Bureau centraal toezicht op alle auditaanbevelingen van de Rekenkamer, de IAS en zijn capaciteit voor interne controle heeft ontwikkeld en uitgevoerd om die aanbevelingen te consolideren en te controleren, alsmede de bijbehorende actieplannen beter op te kunnen volgen; stelt vast dat aan het eind van 2015 slechts vier aanbevelingen nog niet afgehandeld waren, maar dat geen daarvan kritiek of heel belangrijk was;

Prestaties

21.

stelt vast dat er twee kritieke risico's waren vastgesteld tijdens de jaarlijkse risicobeoordeling van het Bureau; merkt op dat het Bureau een strategische planning voor gezamenlijke tenuitvoerlegging moet voorbereiden indien het specifieke controle- en inspectieprogramma van de Commissie niet op tijd wordt aangenomen, om de uitvoering van het administratieve werkprogramma van het Bureau niet in gevaar te brengen en het risico te vermijden dat begrotingskredieten niet worden gebruikt; verzoekt het Bureau aan te geven hoe het die resterende risico's tot een aanvaardbaar niveau wil terugbrengen;

Overige opmerkingen

22.

onderkent het feit dat het Bureau een samenwerkingsverband is aangegaan met het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid en het Europees Grens- en kustwachtagentschap voor de voorbereiding en uitvoering van het proefproject „Oprichting van een Europese kustwacht”; merkt op dat de lering die is getrokken uit het proefproject ingezet zal worden bij de uitvoering van het nieuwe „grenspakket”, dat gericht is op de taakstelling van de drie maritieme agentschappen om samen te werken teneinde de nationale autoriteiten te ondersteunen bij het uitvoeren van kustwachttaken, door diensten, informatie, apparatuur en opleidingen aan te bieden en door multifunctionele acties te coördineren;

23.

wijst erop dat het belangrijk is het mandaat van het Bureau te versterken om gezamenlijke operationele acties met andere op maritiem gebied gespecialiseerde agentschappen van de Unie te ondernemen, teneinde rampen op zee te voorkomen en de Europese kustwachtfuncties te coördineren;

24.

wijst erop dat 2016 een sleuteljaar was voor de tenuitvoerlegging van het nieuwe gemeenschappelijk visserijbeleid met betrekking tot de regels inzake verplichte aanlanding en dat de operationele coördinatie van de activiteiten op het gebied van visserijcontrole-inspecties met de lidstaten passende personele en financiële middelen vereist; maakt zich zorgen over de praktische moeilijkheden bij de tenuitvoerlegging van de aanlandingsplicht voor de demersale visserij en is van mening dat bij de controles rekening moet worden gehouden met die moeilijkheden;

25.

verwijst voor andere opmerkingen van horizontale aard bij het kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 27 april 2017 (1) over het functioneren en het financiële beheer van en de controle op de agentschappen.


(1)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0155 (zie bladzijde 372 van dit Publicatieblad).


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/224


BESLUIT (EU) 2017/1668 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Bureau voor visserijcontrole voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Bureau voor visserijcontrole voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Europees Bureau voor visserijcontrole betreffende het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van het Bureau (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan het Bureau te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05873/2017 — C8-0067/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EG) nr. 768/2005 van de Raad van 26 april 2005 tot oprichting van een Communautair Bureau voor visserijcontrole en houdende wijziging van Verordening (EEG) nr. 2847/93 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (4), en met name artikel 36,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5), en met name artikel 108,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie visserij (A8-0100/2017),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Europees Bureau voor visserijcontrole voor het begrotingsjaar 2015;

2.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Europees Bureau voor visserijcontrole, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 93.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 128 van 21.5.2005, blz. 1.

(5)  PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/225


BESLUIT (EU) 2017/1669 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid betreffende het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van de Autoriteit (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan de Autoriteit te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05873/2017 — C8-0060/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (4), en met name artikel 44,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5), en met name artikel 108,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A8-0098/2017),

1.

verleent de uitvoerend directeur van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Autoriteit voor het begrotingsjaar 2015;

2.

formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 97.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1.

(5)  PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/226


RESOLUTIE (EU) 2017/1670 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid voor het begrotingsjaar 2015,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A8-0098/2017),

gezien speciaal verslag nr. 12/2016 van de Rekenkamer: „De gebruikmaking van subsidies door agentschappen: niet altijd adequaat of aantoonbaar doeltreffend”,

A.

overwegende dat volgens de financiële staten de definitieve begroting van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid („de Autoriteit”) voor het begrotingsjaar 2015 79 659 347 EUR bedroeg; overwegende dat de begroting van de Autoriteit volledig wordt gefinancierd met middelen van de begroting van de Unie;

B.

overwegende dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid betreffende het begrotingsjaar 2015 (hierna „het verslag van de Rekenkamer”) verklaard heeft redelijke zekerheid te hebben gekregen dat de jaarrekening van de Autoriteit betrouwbaar is en de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn;

Financieel en begrotingsbeheer

1.

merkt op dat de inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2015 hebben geresulteerd in een uitvoeringspercentage van de begroting van 99,81 %, een stijging van 0,12 % ten opzichte van 2014; merkt daarnaast op dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten 90,10 % bedroeg, een stijging van 0,80 % ten opzichte van 2014;

2.

herinnert eraan dat 2015 het tweede jaar was waarin de Autoriteit haar werkzaamheden verrichte onder het huidige meerjarig financieel kader; merkt op dat een bedrag van 1 089 miljoen EUR niet is besteed; benadrukt dat dat deze onderbesteding overeenkomt met de niet-gebruikte bestemmingsontvangsten (het resultaat van de Autoriteit van 2014), die in 2016 alsnog zijn gebruikt;

Aanbestedings- en aanwervingsprocedures

3.

stelt vast dat het aantal posten in het organisatieschema van de Autoriteit met 2 % (d.w.z. 7 posten) is teruggebracht, ten gevolge waarvan de Autoriteit haar inspanningen gericht op het tot stand brengen van doeltreffender en doelmatiger procedures kon opvoeren; stelt vast dat eind 2015 446 van de 447 beschikbare posten bekleed waren en dat het hierbij ging om ambtenaren, tijdelijke functionarissen, arbeidscontractanten en gedetacheerde nationale deskundigen; stelt vast dat de jaarlijkse gemiddelde bezettingsgraad 94,7 % bedroeg (gemiddeld waren 423 van de beschikbare 447 posten bezet);

4.

merkt op dat de personeelsleden van de Autoriteit wettelijk verplicht zijn tot naleving van het Statuut, dat een algemeen kader van rechten en verplichtingen bevat voor ambtenaren en andere personeelsleden; merkt voorts op dat het Statuut wordt aangevuld door de code voor correct bestuurlijk gedrag van de Autoriteit, waarin is vastgelegd wat voor dienstverlening het publiek van de personeelsleden van de Autoriteit mag verwachten, en door een praktijkgids voor het personeel met betrekking tot ethiek en gedrag, waarin ethische beginselen staan ter bevordering van de hoogste normen van integriteit; constateert dat de Autoriteit het belang van communicatie met de media erkent en binnen de afdeling Communicatie beschikt over een specifieke dienst die zich bezighoudt met verzoeken van de media en met voorlichting aan journalisten over de werkzaamheden van de Autoriteit; neemt kennis van het feit dat de Autoriteit in 2015 1 % meer personele middelen heeft ingezet voor wetenschappelijke activiteiten dan in 2014, waardoor het totaal op 75 % ligt;

5.

stelt vast dat de Autoriteit een geavanceerd instrument heeft ontwikkeld voor de screening op belangenconflicten in het kader van openbare aanbestedingen, vastgelegd in een besluit van de uitvoerend directeur; stelt vast dat dit instrument is ontworpen om belangenconflicten in het kader van aanbestedingsprocedures van wetenschappelijke aard te voorkomen;

6.

vreest dat een personeelsvermindering bij de Autoriteit haar capaciteit en reputatie ernstig kan aantasten; acht het daarom zaak ervoor te zorgen dat er geen personeelsvermindering plaatsvindt;

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

7.

constateert dat de Autoriteit gestart is met de herziening van haar „beleid inzake onafhankelijkheid en wetenschappelijke-besluitvormingsprocessen”, en in het kader hiervan een publieke raadpleging zal houden om te waarborgen dat de standpunten van alle belanghebbende partijen worden meegewogen; verzoekt de Autoriteit om na afronding van de herziening de kwijtingsautoriteit van de resultaten ervan in kennis te stellen;

8.

stelt vast dat de Autoriteit de centralisering van het valideringsproces van alle jaarlijkse belangenverklaringen die door haar deskundigen en personeelsleden worden ingediend en die voortaan worden behandeld door de dienst wet- en regelgeving, heeft afgerond;

9.

onderstreept dat deskundigen met financiële belangen in ondernemingen waarvan de producten door de Autoriteit worden beoordeeld, geen zitting mogen nemen in de wetenschappelijke panels of werkgroepen van de Autoriteit, en door de Autoriteit niet als deskundige mogen worden aangewezen voordat er na beëindiging van die belangen twee jaar zijn verstreken; is ervan overtuigd dat de Autoriteit met een toereikend budget moet worden toegerust om onafhankelijke interne deskundigen te kunnen aanstellen die vrij zijn van belangenconflicten;

10.

vraagt de Autoriteit in haar nieuwe beleid inzake onafhankelijkheid een afkoelingsperiode van twee jaar in te voeren voor alle wezenlijke belangen met betrekking tot ondernemingen waarvan de producten door de Autoriteit worden beoordeeld, alsook tot de organisaties die door deze ondernemingen worden gefinancierd;

11.

stelt vast dat de Autoriteit reeds heeft toegezegd een afkoelingsperiode van twee jaar te zullen invoeren met betrekking tot de volgende belangen: lidmaatschap van een bestuursorgaan of wetenschappelijk adviesorgaan, arbeidsverhouding of advieswerkzaamheden; betreurt dat de Autoriteit onderzoeksfinanciering niet heeft opgenomen in de lijst van belangen waarvoor een afkoelingsperiode van twee jaar moet gelden, zoals de kwijtingsautoriteit in haar laatste kwijtingsbesluiten reeds heeft vastgesteld; dringt er bij de Autoriteit op aan om aan de herhaalde verzoeken van de kwijtingsautoriteit tegemoet te komen, en dit snel te doen;

12.

stelt vast dat de Autoriteit een operationele standaardprocedure heeft ingevoerd inzake verplichte opleidingen om het personeel voor te lichten over specifieke onderwerpen, om de operationele risico's te verminderen en de naleving van EU-regelgeving, horizontaal beleid en controlenormen te waarborgen;

13.

stelt vast dat de Autoriteit sinds haar oprichting de notulen van vergaderingen van de raad van bestuur op haar website publiceert; stelt verder vast dat de vergaderingen openbaar zijn, mits de bezoekers zich daarvoor registreren, en dat de audio-opnamen van openbare vergaderingen toegankelijk zijn op de website van de Autoriteit;

14.

stelt vast dat de Autoriteit sinds de vaststelling van haar onafhankelijkheidsbeleid in 2011 100 % van de door deskundigen ingediende belangenverklaringen beoordeelt, hetgeen betekent dat door het personeel van de Autoriteit jaarlijks gemiddeld 6 000 tot 7 000 belangenverklaringen worden beoordeeld en gevalideerd, een en ander in overeenstemming met haar beleid inzake onafhankelijkheid en haar regels inzake belangenverklaringen; neemt kennis van het feit dat de Autoriteit daarnaast tweemaal per jaar aanvullende nalevings- en echtheidscontroles laat verrichten door personeel dat niet betrokken is bij de bovengenoemde reguliere controles; verzoekt de Autoriteit de resultaten van haar controles bekend te maken in een bijlage bij haar jaarverslag; stelt vast dat het beleid van 2011 momenteel wordt geëvalueerd en dat er voor het voorjaar van 2017 een openbare raadpleging gepland staat en dat men ernaar streeft het nieuwe beleid inzake onafhankelijkheid uiterlijk in de zomer van 2017 vast te stellen; constateert met bezorgdheid dat het beleid van de Autoriteit inzake voorkoming van en de omgang met belangenconflicten niet wordt toegepast op tijdelijk personeel;

15.

acht het zeer belangrijk dat de Autoriteit haar onafhankelijkheidsbeleid consequent toepast, met name op panelvoorzitters en -vicevoorzitters;

16.

constateert dat sinds deze kwestie door de kwijtingsautoriteit bij de Autoriteit onder de aandacht werd gebracht alle belangenverklaringen van leden van de raad van bestuur gepubliceerd worden op de website van de Autoriteit; wijst erop dat publicatie van deze documenten belangrijk is om te waarborgen dat de noodzakelijke toetsing van en controle op de raad van bestuur van de Autoriteit kan plaatsvinden;

17.

stelt vast dat de Autoriteit in januari 2016, in afwachting van de goedkeuring van uitvoeringsvoorschriften inzake klokkenluiders, een nieuwe operationele standaardprocedure heeft ingevoerd voor de behandeling van verzoeken van klokkenluiders die geconfronteerd worden met vergeldingsacties; stelt vast dat de Autoriteit verdere instructies van de Commissie afwacht alvorens interne regels inzake klokkenluiders vast te stellen; verzoekt de Commissie zo snel mogelijk aanvullende instructies te geven en verzoekt de Autoriteit aan de kwijtingsautoriteit verslag uit te brengen over de vaststelling en de uitvoering van haar regels inzake klokkenluiders;

18.

stelt met tevredenheid vast dat de Autoriteit in maart 2015 een fraudebestrijdingsstrategie heeft vastgesteld, tezamen met een daarbij behorend actieplan, en dat uit het uitvoeringsverslag dat in december 2016 bij de raad van bestuur werd ingediend is gebleken dat alle acties waren uitgevoerd; merkt op dat de in dit plan vervatte acties betrekking hadden op preventie, opsporing, onderzoek en monitoring;

19.

stelt vast dat de Autoriteit in 2015 gestart is met het project „transparantie en betrokkenheid bij risicobeoordeling”, met als doel meer duidelijkheid te verschaffen en uiterlijk in 2020 een strategie te ontwikkelen inzake transparantie van en betrokkenheid bij wetenschappelijke processen, een en ander in overeenstemming met de communicatiestrategie van de Autoriteit, en daarbij, met name door middel van openbare raadplegingen, de betrokkenheid van belanghebbenden en burgers van de ontwikkelingsfase van wetenschappelijke evaluaties tot de uitkomsten daarvan te stimuleren;

20.

stelt vast dat de Autoriteit diverse gestructureerde mechanismen heeft ingesteld voor de contacten met belanghebbende partijen, om ervoor te zorgen dat de betrokkenheid van deze partijen gekenmerkt wordt door transparantie en om ongewenste beïnvloeding te voorkomen; stelt vast dat deze mechanismen onder meer betrekking hebben op openbare raadplegingen over bepaalde wetenschappelijke adviezen en richtsnoeren, informatiebijeenkomsten voor aanvragers, openbare vergaderingen van het wetenschappelijk comité, vergaderingen met belanghebbenden en vergaderingen van de uitvoerend directeur;

21.

stelt voorts vast dat alle personeelsleden van de Autoriteit jaarlijks verplichte scholing doorlopen en jaarlijks een belangenverklaring moeten overleggen met daarin een opgave van de eigen financiële en overige belangen en die van hun familieleden, waarbij ook melding moet worden gedaan van particuliere betrekkingen met lobbyisten; stelt vast dat de externe deskundigen van de Autoriteit eveneens, voordat zij beginnen met hun wetenschappelijke werkzaamheden voor de Autoriteit, een belangenverklaring moeten overleggen, die op de website van de Autoriteit openbaar wordt gemaakt; stelt vast dat deze belangenverklaringen beoordeeld worden in overeenstemming met het beleid van de Autoriteit inzake onafhankelijkheid, en dat deskundigen bij wie er sprake is van een belangenconflict geen wetenschappelijke werkzaamheden voor de Autoriteit mogen verrichten; verzoekt de Autoriteit om de begrotingsautoriteit te informeren over de uitvoering en resultaten van deze maatregelen;

22.

stelt vast dat de Autoriteit geen afkoelingsperiodes toepast voor deskundigen na het einde van de samenwerking met de Autoriteit, maar passende afkoelingsperiodes hanteert bij de selectieprocedure voor deze deskundigen, waardoor hun betrokkenheid bij bepaalde taken gedurende een periode van tussen de twee en vijf jaar nadat zij werkzaam zijn geweest of een adviserende rol hebben gehad op terreinen die overlappen met hun taken voor de Autoriteit wordt beperkt;

23.

stelt vast dat in 64 % van de gevallen waarin om toegang tot documenten wordt gevraagd gedeeltelijke toegang tot de desbetreffende documenten wordt verleend, en dat hierbij in de meeste gevallen een beroep wordt gedaan op een uitzondering wegens bescherming van persoonsgegevens (51 % van de gevallen waarin gedeeltelijke toegang wordt verleend), een uitzondering wegens commerciële belangen (33 % van de gevallen waarin gedeeltelijke toegang wordt verleend) en een uitzondering wegens het lopende besluitvormingsproces (23,5 % van de gevallen waarin gedeeltelijke toegang wordt verleend);

24.

stelt vast dat de raad van bestuur van de Autoriteit in juli 2016 een nieuwe aanpak heeft goedgekeurd inzake de betrokkenheid van belanghebbenden, op grond waarvan de Autoriteit via een groot aantal kanalen contact kan hebben met een groot aantal belanghebbenden, zodat de rol van representatieve organisaties, zoals consumentenorganisaties en andere maatschappelijke organisaties, wordt versterkt;

25.

merkt op dat de Autoriteit vanaf 2017 open wetenschappelijke vergaderingen live zal uitzenden via webstreaming om de transparantie te verhogen;

26.

roept de Autoriteit op haar lijst van voedselveiligheidsorganisaties bekend te maken, evenals de resultaten van haar beoordelingen van de belangen van deskundigen;

27.

is van mening dat de Autoriteit bijzondere aandacht moet blijven besteden aan de publieke opinie en zich zo veel mogelijk moet inzetten voor openheid en transparantie; is in dit verband verheugd over het feit dat de Autoriteit in 2015 op succesvolle wijze haar nieuwe methodologische benadering ten aanzien van het gebruik van wetenschappelijk bewijs heeft getoetst; is in dit verband eveneens ingenomen met de verbeterde gegevensuitwisseling ten gevolge van het feit dat de Autoriteit haar gegevensopslag heeft opengesteld voor een grotere groep belanghebbenden; verwelkomt de effectbeoordeling (1), een extern wetenschappelijk rapport van juni 2016, over maatregelen van de Autoriteit die specifiek gericht zijn op het verbeteren van de transparantie en het vergroten van de betrokkenheid bij haar risicobeoordelingsproces; spoort de Autoriteit aan op deze weg verder te gaan, met name tegen de achtergrond van haar onafhankelijkheidstoetsing in 2017;

28.

wijst erop dat talloze voorschriften van de Unie, waaronder het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, de burger het recht geven op toegang tot openbare documenten; herinnert de Autoriteit eraan dat transparantie en controleerbaarheid van resultaten de beste garantie bieden voor wetenschappelijke discipline;

Interne controles

29.

stelt vast dat de dienst Interne audit van de Autoriteit (IAC) in 2015 betrouwbaarheidscontroles en andere bijzondere taken heeft uitgevoerd als bedoeld in het jaarlijks auditplan dat is goedgekeurd door het auditcomité van de Autoriteit; stelt vast dat de controles betrekking hadden op de uitvoering van internecontrolenormen, validering van in het kader van het ABAC-systeem verleende toegangsrechten van gebruikers, twee verslagen over de follow-up van de aanbevelingen van de dienst Interne Audit (IAS) van de Commissie en het Hof, en de voorlopige bevindingen ter zake van de audit over „corporate governance, de rol van deskundigen in het kader van het wetenschappelijke-besluitvormingsproces van de EFSA”;

30.

stelt vast dat het huidige interne-controlesysteem van de Autoriteit volgens de IAC redelijke zekerheid verschaft wat betreft het bereiken van de zakelijke doelstellingen van de processen waarop de controle betrekking heeft, behalve als het gaat om de formalisering en bevordering van evaluaties ex-ante, interimevaluaties en evaluaties ex-post, en het ontbreken van afstemming tussen gedelegeerde handelingen en toegangsrechten tot het ABAC-boekhoudsysteem; verzoekt de Autoriteit om de kwijtingsautoriteit op de hoogte te houden van de maatregelen die genomen worden om de tekortkomingen van het interne-controlesysteem te verhelpen;

31.

verneemt uit het verslag van de Rekenkamer dat de Autoriteit nog niet beschikt over een duidelijke en omvattende strategie voor financiële controle achteraf die alle operationele gebieden bestrijkt en waarin de frequentie en omvang van deze controles worden gespecificeerd; verzoekt de Autoriteit om erover na te denken of deze aanvullende controlemaatregel zou passen in haar op risico's gebaseerde beoordelingsomgeving;

Interne audit

32.

stelt vast dat de IAS een verslag heeft gepresenteerd met als titel „Scientific Support to Risk Assessment and Evaluation of Regulated Products with Focus on Data Collection and Analysis”; merkt op dat de IAS daarin concludeert dat er binnen de Autoriteit nog altijd sprake is van zwakke punten, met name op het gebied van gegevensbeheer, ondanks het feit dat het algehele proces van gegevensverzameling en -analyse op passende wijze ondersteuning biedt aan de wetenschappelijke activiteiten in verband met risicobeoordeling en de evaluatie van gereguleerde producten; verneemt van de Autoriteit dat zij naar aanleiding van de opmerkingen van de IAS een actieplan heeft vastgesteld, en dat aan het einde van het jaar aan alle actiepunten in dit plan, binnen de daarvoor gestelde termijnen, uitvoering werd gegeven;

33.

verneemt uit het jaarverslag van de Autoriteit dat de IAS begin 2015 acht „zeer belangrijke” aanbevelingen heeft gedaan; stelt vast dat na de audit met als titel „Scientific Support to Risk Assessment and Evaluation of Regulated Products with focus on Data Collection and Analysis” en de follow-upaudit van alle openstaande aanbevelingen nog slechts aan drie „zeer belangrijke” aanbevelingen geen invulling is gegeven; stelt vast dat de Autoriteit een deel van de in het actieplan vastgelegde maatregelen reeds in de loop van 2015 ten uitvoer heeft gelegd en voornemens was om in 2016 een omvattend kader voor gegevensbeheer vast te stellen en goed te keuren;

Prestaties

34.

stelt vast dat de Autoriteit met een aantal partnerorganisaties op het niveau van de Unie, waaronder het Europees Agentschap voor chemische stoffen, het Europees Geneesmiddelenbureau, de Spaanse instantie Agencia Española de Consumo — Seguridad Alimentaria y Nutrición en de Food Standard Agency van het Verenigd Koninkrijk nieuwe wetenschappelijke activiteiten en samenwerkingsverbanden heeft opgezet en bestaande activiteiten en samenwerkingsverbanden nieuw leven heeft ingeblazen; stelt vast dat de Autoriteit daarnaast samenwerkt en uitwisselingen realiseert met een aantal internationale partneragentschappen; stelt met tevredenheid vast dat deze samenwerking ten doel heeft methoden en procedures ter verbetering van de voedselveiligheid uit te wisselen, waaronder methoden voor een betere risicobeoordeling, snelle opsporing van nieuwe risico's en uitwisseling van gegevens over onderwerpen van gemeenschappelijk belang;

Overige opmerkingen

35.

stelt vast dat de vijf posten binnen het hogere kader van de Autoriteit optimaal verdeeld zijn over mannen en vrouwen en dat de verhouding vrouw-man op 40 %/60 % ligt; stelt echter met bezorgdheid vast dat binnen de raad van bestuur van de Autoriteit genderevenwicht ver te zoeken is, en dat de verhouding vrouw-man daar op 20 %/80 % ligt;

36.

merkt op dat in 2015 in totaal 24 personeelsleden hebben deelgenomen aan buitendagen, en dat de totale kosten daarvan 5 816 EUR bedroegen (d.w.z. 242,33 EUR per persoon); stelt vast dat 31 personeelsleden hebben deelgenomen aan „besloten conferenties”, en dat de totale kosten daarvan 23 096,16 EUR bedroegen (d.w.z. 745,03 EUR per persoon), en dus relatief hoog waren; verzoekt de Autoriteit om de kwijtingsautoriteit gedetailleerdere informatie te verstrekken over de inhoud en de kosten van haar besloten conferenties;

37.

is ingenomen met de bijdrage die de Autoriteit levert aan de veiligheid van de voedsel- en voederketen van de Unie door risicomanagers in de Unie te voorzien van uitgebreid, onafhankelijk en actueel wetenschappelijk advies over kwesties op het gebied van de voedselketen, door het publiek duidelijk voor te lichten over haar werkzaamheden en de informatie waarop deze gebaseerd zijn, en door in samenwerking met belanghebbende partijen en institutionele partners te werken aan de bevordering van coherentie van en vertrouwen in het voedselveiligheidssysteem van de Unie;

38.

merkt op dat de Autoriteit meer dan 600 wetenschappelijke adviezen heeft uitgebracht die betrekking hadden op de gehele voedselketen, en daarmee heeft bijgedragen tot verbetering van de volksgezondheid;

39.

wijst er tevens op dat de Autoriteit in samenwerking met het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding door middel van het combineren van gegevens volksgezondheidsrisico's heeft beoordeeld; is ingenomen met het feit dat de Autoriteit incidenteel ook samenwerkt met het Europees Geneesmiddelenbureau (bijvoorbeeld de presentatie van een eerste gezamenlijk rapport over een geïntegreerde analyse van de consumptie van antimicrobiële stoffen en antibioticaresistentie van bacteriën bij mensen en slachtdieren) en het Europees Agentschap voor chemische stoffen (bijvoorbeeld de gezamenlijke ontwikkeling van wetenschappelijke criteria voor het identificeren van hormoonontregelende stoffen);

40.

is ingenomen met het feit dat de Autoriteit in 2015 een meerjarig project heeft opgezet om onderzoek te doen naar stressfactoren voor bijen en kenmerken van gezonde honingbijkolonies, onder meer met het doel om een model te ontwikkelen voor het grondig en op geharmoniseerde wijze meten van de gezondheid van bijenkolonies via veldonderzoek;

41.

onderstreept dat transparantie met betrekking tot geraadpleegde wetenschappelijke studies en reproduceerbaarheid van resultaten definiërende kenmerken zijn voor geloofwaardig wetenschappelijk onderzoek;

42.

benadrukt dat er in 2015 sprake was van belangrijke mijlpalen wat betreft de contacten van de Autoriteit met risicomanagers en het publiek: de lancering van haar nieuwe website op basis van uitgebreid gebruikersonderzoek, en de overgang van het EFSA Journal naar een extern professioneel uitgeversplatform; merkt op dat tevens vooruitgang is geboekt door de helpdesk voor aanvragen, de frontoffice van de Autoriteit en het steunpunt voor de veiligheidsbeoordeling van gereguleerde producten; constateert dat de Autoriteit er door middel van deze en vele andere projecten en initiatieven voor heeft gezorgd dat zij een doeltreffende en betrouwbare verstrekker van wetenschappelijk advies is gebleven ten behoeve van de consumenten in de Unie;

43.

stelt met voldoening vast dat de Autoriteit in 2015 een verbindingsbureau heeft opgezet in Brussel, om de communicatie en de dialoog met de instellingen van de Unie, de media en belanghebbenden te verbeteren;

44.

is van oordeel dat de Autoriteit belanghebbenden en burgers moet blijven aansporen om betrokken te blijven en via aangewezen interactiepunten hun bijdrage aan de ontwikkeling van wetenschappelijke resultaten te blijven leveren, onder meer met betrekking tot gereguleerde producten, zoals vermeld in de EFSA-strategie 2020;

45.

onderstreept dat de Autoriteit moet beginnen met de evaluatie van de vijf bestaande impactindicatoren en daarnaast nieuwe moet uitwerken; is van mening dat deze impactindicatoren essentiële instrumenten zijn om de effectiviteit van de Autoriteit te meten;

46.

is van oordeel dat de Autoriteit ernaar moet streven het reizen door deskundigen te beperken door het gebruik van IT-instrumenten, zoals interactieve videoconferenties of webinars, te bevorderen;

47.

verwijst voor andere opmerkingen van horizontale aard bij het kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 27 april 2017 (2) over het functioneren en het financiële beheer van en de controle op de agentschappen.


(1)  „Impact Assessment of Specific Measures Aimed at Increasing Transparency and Engagement in EFSA Risk Assessment Process”, EFSA Supporting publication 2016:EN-1047.

(2)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0155 (zie bladzijde 372 van dit Publicatieblad).


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/231


BESLUIT (EU) 2017/1671 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

betreffende de afsluiting van de rekeningen van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid betreffende het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van de Autoriteit (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan de Autoriteit te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05873/2017 — C8-0060/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (4), en met name artikel 44,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5), en met name artikel 108,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A8-0098/2017),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid voor het begrotingsjaar 2015;

2.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 97.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1.

(5)  PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/232


BESLUIT (EU) 2017/1672 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Instituut voor gendergelijkheid voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Instituut voor gendergelijkheid voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Europees Instituut voor gendergelijkheid voor het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van het Instituut (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan het Instituut te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05873/2017 — C8-0071/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EG) nr. 1922/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot oprichting van een Europees Instituut voor gendergelijkheid (4), en met name artikel 15,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5), en met name artikel 108,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A8-0106/2017),

1.

verleent de directeur van het Europees Instituut voor gendergelijkheid kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Instituut voor het begrotingsjaar 2015;

2.

formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de directeur van het Europees Instituut voor gendergelijkheid, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 102.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 403 van 30.12.2006, blz. 9.

(5)  PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/233


RESOLUTIE (EU) 2017/1673 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Instituut voor gendergelijkheid voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Instituut voor gendergelijkheid voor het begrotingsjaar 2015,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A8-0106/2017),

A.

overwegende dat volgens zijn financiële staten de definitieve begroting van het Europees Instituut voor gendergelijkheid (hierna „het Instituut” genoemd) voor het begrotingsjaar 2015 in totaal 7 658 166 EUR bedroeg, hetgeen een toename van 4,33 % ten opzichte van 2014 betekent; overwegende dat 97,5 % van de begroting van het Instituut wordt gefinancierd met middelen van de begroting van de Unie;

B.

overwegende dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van het Instituut voor het begrotingsjaar 2015 (hierna „het verslag van de Rekenkamer”) verklaard heeft redelijke zekerheid te hebben gekregen dat de jaarrekening voor het begrotingsjaar 2015 van het Instituut betrouwbaar is en de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn;

C.

overwegende dat de kwijtingsautoriteit, in het kader van de kwijtingsprocedure, sterk de nadruk legt op het bijzonder belang van de verdere versterking van de democratische legitimiteit van de instellingen van de Unie door de transparantie en de verantwoordingsplicht te vergroten, en het uitvoeren van het concept van resultaatgericht begroten en een goed personeelsbeheer;

Financieel en begrotingsbeheer

1.

stelt vast dat de inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2015 hebben geresulteerd in een hoog uitvoeringspercentage van de begroting, namelijk 98,55 %, waaruit blijkt dat de vastleggingen tijdig werden verricht, en dat er sprake is van een lichte daling van 0,5 % ten opzichte van 2014; merkt bovendien op dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten 67,64 % was, wat een daling van 4,35 % ten opzichte van het voorgaande jaar betekent;

2.

stelt vast dat het lage uitvoeringspercentage van betalingen van het Instituut bij titel III (operationele uitgaven) te wijten is aan het feit dat vier projecten grote moeilijkheden ondervonden, waardoor ze werden overgedragen naar 2016; merkt op dat de vertragingen bij de projecten onder andere ontstonden vanwege een verlaat besluit van de voorzitter van de Raad over het onderwerp van een studie en vertragingen bij de aanbestedingsprocedures waarop het Instituut geen invloed had;

3.

stelt met tevredenheid vast dat het begrotingsresultaat in 2015 2,2 % bedroeg, wat beduidend onder de limiet van 5 % blijft die de Commissie heeft ingesteld voor het opleggen van sancties, en wat duidt op een bevredigende begrotingsuitvoering; constateert een positieve tendens om het begrotingsresultaat terug te dringen, aangezien dat in 2012 nog 7,3 % bedroeg;

4.

merkt op dat het Instituut in 2015 een contract afsloot met een externe consultant om advies in te winnen over hoe het Instituut een meer projectmatige organisatie kon worden met een meer op activiteiten gebaseerde begroting/kostenraming; stelt vast dat er een reeks hervormingen werd aangedragen om de werkprocedures te optimaliseren, de kwaliteit te garanderen en de controle- en beheersinstrumenten te verbeteren; stelt met tevredenheid vast dat het Instituut na het succesvolle eerste jaar van het project de benadering ook in 2016 volledig is blijven toepassen;

Vastleggingen en overdrachten

5.

merkt op dat, volgens het verslag van de Rekenkamer, het niveau van overgedragen vastgelegde kredieten bij titel III (operationele uitgaven) is gestegen van 54 % in 2014 naar 61 %; constateert dat deze overdrachten voornamelijk verband hielden met de aard van de activiteiten van het Instituut, die opdrachten voor studies omvatten die zich over vele maanden, vaak tot het volgende jaar, uitstrekken; wijst erop dat overdrachten vaak gedeeltelijk of volledig gerechtvaardigd kunnen zijn als gevolg van het meerjarige karakter van de operationele programma's van de agentschappen of verlate besluiten van de voorzitter van de Raad over het onderwerp van een studie, dat zij niet noodzakelijkerwijs op zwakke punten in de begrotingsplanning en -uitvoering wijzen, en dat zij niet in alle gevallen haaks staan op het begrotingsbeginsel van jaarperiodiciteit, vooral niet als ze van tevoren gepland zijn door het Instituut en meegedeeld zijn aan de Rekenkamer;

6.

is ingenomen met het feit dat het algemene annuleringspercentage van de kredieten die van 2014 waren overgedragen 2,2 % bedraagt, onder het door de Commissie vastgestelde maximum van 5 %, wat duidt op een goed verbruik — d.w.z. betalingen — van kredieten die van het vorige jaar zijn overgedragen;

Aanbestedings- en aanwervingsprocedures

7.

stelt vast dat bij de aanbesteding van de overheidsopdrachten van het Instituut van een zo ruim mogelijke basis werd uitgegaan, en dat voor onderhandelingsprocedures voor contracten van geringe waarde het aantal uitgenodigde kandidaten zo werd vastgesteld dat het evenwicht tussen bekendheid en proportionaliteit gewaarborgd bleef; stelt bovendien vast dat 41 operationele aanbestedingsprocedures ter waarde van 3 086 063 EUR werden afgerond, terwijl de rest van de werkingsbegroting voor 2015 besteed werd aan vertalingen, dagvergoedingen voor deskundigen, dienstreizen van het personeel en incidentele aankopen op factuur;

8.

wijst op de meldingen van hoge werklast van het personeel van het Instituut en herhaalt zijn vraag om aan het Instituut meer personeel toe te wijzen om op de prioritaire gebieden te werken, waaronder de bestrijding van geweld tegen vrouwen, en de capaciteit van het Instituut te versterken om de Commissie bij te staan relevante gegevens en technische ondersteuning te verstrekken;

9.

merkt op dat de bezettingsgraad van de personeelsformatie van het Instituut aan het eind van 2015 100 % bedroeg (d.w.z. 28 tijdelijke functionarissen, 11 arbeidscontractanten en 11 gedetacheerde nationale deskundigen); constateert dat er het hele jaar bijzonder actief personeel werd geworven, met maar liefst 12 posten waarvoor een vacature werd uitgeschreven; merkt op dat er 19 nationaliteiten werkzaam zijn bij het Instituut; is ingenomen met het feit dat het Instituut erop gebrand blijft dat zijn werknemers de nodige trainingen krijgen om hun professionele ontwikkeling vooruit te helpen; merkt op dat zich daarom in 2015 voor 8 verschillende trainingsmodules 185 deelnemers hadden aangemeld;

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

10.

wijst erop dat het systeem voor interne controle van het Instituut gebaseerd is op de scheiding van taken, de strategie voor risicobeheer en -controle, het vermijden van belangenconflicten, adequate controletrajecten en de integriteit van de gegevens in gegevenssystemen, en op beproefde procedures voor de bewaking van de prestaties en voor de follow-up van vastgestelde zwakheden bij de interne controle;

11.

stelt tot zijn ongenoegen vast dat een aantal curricula vitae en belangenverklaringen van de leden van de raad van bestuur en van werknemers van het Instituut niet op diens website zijn gepubliceerd; verzoekt het Instituut deze curricula vitae te publiceren om het publiek in staat te stellen het noodzakelijke toezicht uit te oefenen op zijn hogere kader;

12.

merkt op dat het Instituut in 2015 drie uitzonderingen met financiële en procedurele afwijkingen noteerde, tegenover zes in het jaar daarvoor; stelt met voldoening vast dat er in 2015 geen fraudezaken waren ontdekt en geen activa verloren waren gegaan;

13.

stelt met voldoening vast dat er, nadat het Instituut in november 2014 zijn fraudebestrijdingsstrategie had vastgesteld, in zowel 2015 als 2016 een reeks trainingsactiviteiten werd georganiseerd voor het personeel;

14.

merkt op dat het Instituut in 2015 zijn website in een nieuw jasje heeft gestoken om de informatie die het bevat aantrekkelijker te presenteren, en tevens zijn communicatiestrategie opnieuw heeft gedefinieerd waarin de algemene doelstellingen voor communicatie-uitingen, de betrokkenheid van belanghebbenden en activiteiten op het gebied van kennisbeheer zijn vastgelegd; merkt op dat het Instituut in 2016 een nieuw controlemechanisme heeft ingevoerd voor al zijn communicatie-instrumenten; verzoekt het Instituut de kwijtingsautoriteit van de resultaten van dit nieuwe mechanisme op de hoogte te houden;

Interne audit

15.

stelt vast dat de dienst Interne Audit („IAS”) van de Commissie een audit heeft uitgevoerd inzake de operationele processen ter ondersteuning van aanbestedingen binnen het Instituut; neemt er kennis van dat het eindverslag van de IAS halverwege oktober 2015 naar het Instituut is verzonden; merkt op dat 90 % van de aanbevelingen van de IAS (46 van de 51) al voor het einde van 2015 was opgevolgd, waaronder aanbevelingen na de audit van de IAS in 2015 inzake „De operationele processen ter ondersteuning van aanbestedingen binnen het EIGE” en aanbevelingen die voortkwamen uit het strategisch intern controleplan 2015-2017 van de IAS;

16.

wijst erop dat naar aanleiding van de resultaten van de door de IAS uitgevoerde audit één aanbeveling als „zeer belangrijk” (in januari 2016 veranderd in „belangrijk”) en vijf aanbevelingen (vier met betrekking tot de audit van 2015 en één met betrekking tot die van 2013, die in 2016 werd opgevolgd) als „belangrijk” werden aangemerkt; merkt op dat er een actieplan overeengekomen is op grond waarvan alle aanbevelingen in de eerste helft van 2016 zouden worden opgevolgd; verzoekt het Instituut verslag uit te blijven brengen aan de kwijtingsautoriteit over de uitvoering van het actieplan;

Interne controles

17.

merkt op dat het Instituut zijn beleid inzake kwaliteitsborging heeft voltooid en een klokkenluidersbeleid en een bedrijfscontinuïteitsplan heeft ontwikkeld en goedgekeurd om de normen voor interne controle te kunnen uitvoeren; merkt op dat het tevens controles achteraf heeft uitgevoerd, zijn fraudebestrijdingsmaatregelen heeft aangescherpt en diverse maatregelen heeft genomen om een klimaat te scheppen waarin intimidatie niet wordt getolereerd; stelt vast dat een aantal maatregelen met succes was ingevoerd in 2015, terwijl andere zouden worden ingevoerd in de loop van 2016; verzoekt het Instituut de kwijtingsautoriteit te informeren over de geslaagde tenuitvoerlegging van deze maatregelen;

Overige opmerkingen

18.

merkt op dat het Instituut een nieuw proces heeft opgezet om de beleidsmaatregelen van de Unie inzake gendergelijkheid regelmatig langs de meetlat te leggen, zodat het Instituut op basis van zijn werkzaamheden tijdige en relevante input kan geven; wijst op de efficiënte synergie die er tussen het Instituut en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (FEMM) van het Parlement bestaat over bepaalde thema's, via directe contacten met de commissieleden; merkt op dat het Instituut heeft bijgedragen aan de planning van het werkprogramma van diverse agentschappen;

19.

stelt vast dat het Instituut nauw samenwerkt met het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA) en de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (Eurofound); constateert dat het Instituut vergaderingen heeft belegd met belangrijke partners zoals VN-Vrouwen en de Groep van deskundigen inzake actie tegen geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Grevio), om de samenwerking met internationale organisaties te bevorderen; merkt daarnaast op dat het Instituut een bijdrage heeft geleverd aan de Unesco-conferentie over gender en media en heeft toegezegd om samen met de Economische Commissie van de Verenigde Naties voor Europa (Unece) in 2016 een workshop te organiseren over genderstatistieken;

20.

stelt met voldoening vast dat het Instituut naar synergieën streeft door bepaalde taken te bundelen en diensten te delen met andere agentschappen; neemt kennis van het akkoord tussen het Instituut en het Europees grens- en kustwachtagentschap (Frontex), dat was getekend om diensten en expertise uit te wisselen tussen de partijen op het vlak van controles achteraf;

21.

waardeert de bijdrage van het Instituut aan de continue werkzaamheden van de Commissie FEMM; verzoekt om meer interactie tussen de wetgevings- en niet-wetgevingsprioriteiten van de Commissie FEMM en het onderzoek van het Instituut, eveneens rekening houdend met de gegevens van de gendergelijkheidsindex van het Instituut; stelt vast dat het resultaat van de externe evaluatie van het Instituut over de hele linie positief was;

22.

is ingenomen met de belangrijkste resultaten van het Instituut van 2015, in het bijzonder de tweede editie van de gendergelijkheidsindex, de voltooiing van de gegevensbank voor genderstatistieken en de implementatie van het onlineplatform voor gendermainstreaming;

23.

neemt kennis van de inspanningen die het Instituut levert om zijn structuur te reorganiseren met de nadruk op communicatie en activiteiten voor de belanghebbenden, en dringt aan op verdere afstemming met de Commissie om ervoor te zorgen dat met de technische bijstand van het Instituut ondersteuning wordt geboden voor de taken die verband houden met de opzet, de uitvoering, de opvolging en de evaluatie van het beleid van de Unie en dat gendermainstreaming effectief wordt toegepast in alle fasen van de beleidscyclus;

24.

toont zich verheugd dat prioriteit wordt gegeven aan de werkzaamheden op enkele gebieden met hoogwaardige resultaten en hoge zichtbaarheid zonder gendermainstreaming uit het oog te verliezen; pleit er in het geval van een herziening van Verordening (EG) nr. 1922/2006 voor dat de bestrijding van geweld tegen vrouwen en migrantenvrouwen en genitale verminking bij vrouwen aan de taken van het Instituut worden toegevoegd;

25.

herinnert eraan dat het Instituut is opgericht om de bevordering van gendergelijkheid te ondersteunen en te versterken, in de eerste plaats door gendermainstreaming toe te passen op alle beleidsgebieden van de Unie en het daaruit voortvloeiende nationale beleid, om discriminatie op grond van geslacht te bestrijden en om de burgers van de Unie bewust te maken van gendergelijkheid;

26.

verwijst voor andere opmerkingen van horizontale aard bij het kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 27 april 2017 (1) over het functioneren en het financiële beheer van en de controle op de agentschappen.


(1)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0155 (zie bladzijde 372 van dit Publicatieblad).


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/236


BESLUIT (EU) 2017/1674 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Instituut voor gendergelijkheid voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Instituut voor gendergelijkheid voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Europees Instituut voor gendergelijkheid voor het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van het Instituut (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan het Instituut te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05873/2017 — C8-0071/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EG) nr. 1922/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot oprichting van een Europees Instituut voor gendergelijkheid (4), en met name artikel 15,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5), en met name artikel 108,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A8-0106/2017),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Europees Instituut voor gendergelijkheid voor het begrotingsjaar 2015;

2.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de directeur van het Europees Instituut voor gendergelijkheid, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 102.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 403 van 30.12.2006, blz. 9.

(5)  PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/237


BESLUIT (EU) 2017/1675 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen voor het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van de Autoriteit (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan de Autoriteit te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05873/2017 — C8-0073/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/79/EG van de Commissie (4), en met name artikel 64,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5), en met name artikel 108,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie economische en monetaire zaken (A8-0101/2017),

1.

verleent de uitvoerend directeur van de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Autoriteit voor het begrotingsjaar 2015;

2.

formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 107.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 48.

(5)  PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/238


RESOLUTIE (EU) 2017/1676 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen voor het begrotingsjaar 2015,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie economische en monetaire zaken (A8-0101/2017),

A.

overwegende dat volgens de jaarrekening de begroting van de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (de „Autoriteit”) voor het begrotingsjaar 2015 20 212 701 EUR bedroeg, hetgeen een daling van 6,35 % betekent ten opzichte van 2014, overwegende dat 40 % van de begroting van de Autoriteit afkomstig is uit de begroting van de Unie;

B.

overwegende dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van de Autoriteit voor het begrotingsjaar 2015 („het verslag van de Rekenkamer”) verklaard heeft redelijke zekerheid te hebben gekregen dat de jaarrekening van de Autoriteit betrouwbaar is en de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn;

C.

overwegende dat het Parlement, in het kader van de kwijtingsprocedure, sterk de nadruk legt op het bijzonder belang van het verder versterken van de democratische legitimiteit van de instellingen van de Unie door de transparantie en de verantwoordingsplicht te vergroten, het concept van resultaatgericht begroten ten uitvoer te leggen, en een goed personeelsbeheer te verzekeren;

1.

benadrukt dat de rol van de Autoriteit van essentieel belang is voor het bevorderen van de consistente toepassing van het recht van de Unie en een betere coördinatie tussen de nationale instanties, voor het waarborgen van financiële stabiliteit, transparantie en beter geïntegreerde en veiligere financiële markten, alsook voor een hoge mate van consumentenbescherming en convergente toezichtspraktijken op dit gebied;

2.

herinnert eraan dat het Parlement een stuwende kracht was achter de oprichting van een nieuw, omvattend Europees Systeem voor financieel toezicht (ESFS), waarvan de drie Europese toezichthoudende autoriteiten (ETA's) deel uitmaken, om na de financiële crisis tot een beter stelsel voor financieel toezicht te komen;

Follow-up van de kwijting voor 2014

3.

stelt vast dat de corrigerende maatregelen naar aanleiding van de twee in het verslag van de Rekenkamer over 2014 geformuleerde opmerkingen over overdrachten, overschrijvingen en begrotingsbeheer in het verslag van de Rekenkamer over 2015 de status „nog in uitvoering” hebben;

4.

merkt op dat de Rekenkamer heeft bepaald dat de begrotingsoverschrijvingen, overdrachten en de daarmee verband houdende vastleggingen in overeenstemming zijn met de specifieke bepalingen van het Financieel Reglement, hoewel de mate waarin activiteiten in 2015 zijn gedekt door kredieten uit 2014 in strijd is met het begrotingsbeginsel van jaarperiodiciteit;

Vastleggingen en overdrachten

5.

stelt vast dat het bedrag aan overgedragen vastgelegde kredieten voor titel III (beleidsuitgaven) 2 300 000 EUR (45 % van de uitgaven) bedroeg, tegenover 4 700 000 EUR (66 % van de uitgaven) in 2014; erkent dat deze overdrachten voornamelijk verband hielden met specifieke contracten inzake het meerjarig IT-programma van de Autoriteit ter ondersteuning van de uitvoering van Solvabiliteit II, en met contracten die pas tegen het einde van het jaar zijn getekend; heeft verder van de Autoriteit begrepen dat de overdracht van kredieten vanaf 2016 zal worden teruggebracht tot een bevredigend niveau, naarmate het IT-programma van de Autoriteit verder wordt uitgevoerd; merkt op dat overdrachten vaak geheel of gedeeltelijk gerechtvaardigd kunnen worden door het meerjarige karakter van de operationele programma's van de agentschappen, niet noodzakelijkerwijs op zwakke punten wijzen in de planning en tenuitvoerlegging van de begroting en niet altijd haaks staan op het begrotingsbeginsel van de jaarperiodiciteit, vooral niet als ze van tevoren zijn gepland door de Autoriteit en zijn meegedeeld aan de Rekenkamer;

Overschrijvingen

6.

stelt vast dat het verschil tussen de initiële en definitieve begrotingstoewijzing voor titel I (personeelskosten) tot een kleine daling met 2,56 % heeft geleid, terwijl het verschil voor titel II (huishoudelijke uitgaven) een daling met 9,36 % heeft opgeleverd; stelt vast dat de begroting voor titel III (beleidsuitgaven) als gevolg van de amendering van de begroting en de overschrijvingen met 21,19 % is gestegen; neemt er kennis van dat de wijzigingen in de structuur van de initiële begroting over het algemeen kleiner waren dan in 2014; merkt voorts op dat het niveau en de aard van de overschrijvingen binnen de grenzen van de financiële voorschriften zijn gebleven;

Financieel en begrotingsbeheer

7.

stelt vast dat de inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2015 hebben geresulteerd in een uitvoeringspercentage van de begroting van 99,97 %, waarmee het streefdoel van de Autoriteit is gehaald en het percentage 0,03 % lager lag dan in 2014; stelt voorts vast dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten 83,75 % bedroeg, waarmee het streefdoel is gehaald en het percentage 9,65 % hoger lag dan in 2014;

8.

stelt met bevrediging vast dat de Autoriteit aan gedifferentieerdere, minder op output gerichte essentiële prestatie-indicatoren werkt, die nuttigere gegevens zouden opleveren om te kunnen beoordelen of de Autoriteit haar strategische doelstellingen verwezenlijkt;

9.

wijst erop dat is overeengekomen dat een begrotingsoverschot of -tekort wordt verdeeld over de lidstaten in overeenstemming met de hoogte van de door elke lidstaat geleverde bijdrage; verzoekt de Commissie formeel een hiertoe strekkende regeling vast te stellen;

10.

benadrukt dat het bij de toewijzing van middelen belangrijk is te zorgen voor een passende prioriteitenstelling en efficiëntie en dat de begroting van de Autoriteit nog altijd mogelijkheden tot rationalisering biedt; benadrukt daarom dat eventuele verhogingen van de middelen voor de Autoriteit gepaard moeten gaan met een passende prioriteitenstelling; stelt voor dat, gezien het feit dat de werklast van de Autoriteit in toenemende mate verschuift van wetgevende taken naar toezichtsconvergentie en handhaving, de toewijzing van begrotingsmiddelen en personeel bij de Autoriteit deze trend moet volgen;

11.

is van mening dat de financieringsregeling van de Autoriteit moet worden herzien; roept de Commissie op de mogelijkheid te onderzoeken om de huidige financieringsregeling aan te passen door vergoedingen in te voeren die passend en proportioneel zijn en afgestemd zijn op elke marktdeelnemer, eventueel als vervanging van de bijdragen van nationale bevoegde instanties, zonder dat daarbij wordt geraakt aan de autonomie en toezichtsrol van de Autoriteit;

Aanbestedings- en aanwervingsprocedures

12.

heeft van de Autoriteit vernomen dat zij in 2015 26 aanwervingscampagnes heeft gevoerd en dat aan het einde van dat jaar 95,6 % van de vaste banen bezet waren, dus minder dan de 100 % waarop de Autoriteit had gemikt; heeft van de Autoriteit vernomen dat een groot verloop, onsuccesvolle aanwervingscampagnes en het feit dat geselecteerde kandidaten het aangeboden contract niet aanvaardden, de voornaamste redenen waren dat het doel niet is gehaald;

13.

heeft van de Autoriteit gehoord dat de aanwervingsproblemen wellicht verband houden met de hoge woonlasten in Frankfurt, waar zij zetelt, en met de beperkte financiële aantrekkelijkheid van de Autoriteit in vergelijking met andere Europese organen, zoals de Europese Centrale Bank en het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme; heeft van de Autoriteit vernomen dat zij de desbetreffende personeelsprocedures met het oog op meer efficiëntie heeft herzien;

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

14.

stelt vast dat ervan uitgegaan is dat de Autoriteit begin 2017 interne voorschriften over klokkenluiders zou vaststellen; verzoekt de Autoriteit verslag uit te brengen aan de kwijtingsautoriteit over de vaststelling en de uitvoering van die voorschriften;

15.

stelt met bezorgdheid vast dat, met uitzondering van de cv's van het hogere management, de cv's en de belangenverklaringen van de leden van de raad van bestuur en de raad van toezichthouders van de Autoriteit niet op de website van de Autoriteit staan; spoort de Autoriteit ertoe aan in deze lacunes te voorzien en die documenten te publiceren, zodat het nodige openbare toezicht en de nodige openbare controle op het beheer van de Autoriteit worden gewaarborgd;

16.

stelt met bevrediging vast dat in de gedragsregels van de Autoriteit ook maatregelen staan ter vergroting van de transparantie bij de omgang met lobbyisten en belanghebbenden en dat deze regels adviezen en richtsnoeren voor het personeel bevatten over het voorkomen van oneigenlijke beïnvloeding door belanghebbenden of groepen belanghebbenden; stelt tevens vast dat de Autoriteit sinds 2016 op haar website informatie publiceert over haar vergaderingen met externe belanghebbenden, mediavertegenwoordigers en andere instellingen en de desbetreffende activiteiten;

17.

is van mening dat de notulen van de vergaderingen van de raad van toezichthouders en van de aandeelhoudersgroepen, die openbaar zijn, sneller gepubliceerd moeten worden, zodat er niet — zoals nu het geval is — een periode van wel drie maanden verloopt tussen een vergadering en de openbaarmaking van de notulen, en beter inzicht moeten bieden in de gevoerde discussies, de standpunten van de leden en hun stemgedrag; is van mening dat de burgers van de Unie ook beter bereikt kunnen worden door het rechtstreeks uitzenden van evenementen op internet; is bezorgd over de de facto bestaande ongelijke toegang tot documenten en informatie over interne vergaderingen voor de verschillende belanghebbende partijen, waaronder het Parlement; is van mening dat de Autoriteit in het kader van haar actieplan voor de komende jaren een veilig kanaal voor klokkenluiders moet creëren;

Interne controles

18.

stelt vast dat de dienst Interne Audit van de Commissie (IAS) de aanbevelingen over ICS (norm voor interne controle) 10 inzake bedrijfscontinuïteit en ICS 11 inzake documentenbeheer in april 2016 heeft afgesloten;

19.

merkt op dat de ICS's van de Autoriteit in 2015 zijn geëvalueerd om deze normen op één lijn te brengen met de ICS's van de Commissie; stelt voorts vast dat alle ICS's eind 2015 naar behoren waren omgezet, inclusief de twee ICS's over de invoering van procedures voor het documentenbeheer en over de uitvoering van de resterende delen van de bedrijfscontinuïteitscapaciteit van de Autoriteit; neemt er kennis van dat een formeel besluit van de IAS over de volledige uitvoering van de ICS's in 2016 verwacht werd; ziet uit naar de bevestiging van de succesvolle uitvoering van de ICS's en naar de rapportage van de Autoriteit hierover in haar volgende jaarverslag;

Interne audit

20.

stelt vast dat de IAS in 2015 een audit heeft uitgevoerd inzake „de bevordering van colleges van toezichthouders en de ontwikkeling van een gemeenschappelijk toezichtscultuur binnen Eiopa”; stelt bovendien vast dat geen van de aanbevelingen van de IAS als „essentieel” of „zeer belangrijk” is aangemerkt; heeft van de Autoriteit vernomen dat zij naar aanleiding van het auditverslag een actieplan heeft ontwikkeld om op alle aanbevelingen van de IAS in te gaan, en dat dit plan vervolgens door de raad van bestuur is goedgekeurd;

Communicatie

21.

neemt er kennis van dat in de loop van 2015 nieuwe communicatiemaatregelen zijn getroffen, waarbij het voornamelijk gaat om toegankelijkheid, sociale netwerken, lesmateriaal over belangrijke onderwerpen en een sterkere deelname aan evenementen door de leiding en de deskundigen van de Autoriteit; merkt op dat de communicatiestrategie in 2016 is herzien om de informatie toegankelijker en begrijpelijker te maken, met name voor consumenten en het brede publiek, waarbij de evaluatie en een nieuwe opzet van de website van de Autoriteit een van de centrale doelstellingen was; verzoekt de Autoriteit om zo spoedig mogelijk uitvoering te geven aan de nieuwe strategie;

Overige punten

22.

merkt op dat 41 personeelsleden in 2015 hebben deelgenomen aan buitendagen (totale kosten 9 174 EUR of 223 EUR per persoon) en 120 personeelsleden aan andere evenementen (totale kosten 9 900 EUR of 82,5 EUR per persoon);

23.

stelt vast dat de beoordeling van de Rekenkamer zeer kort is uitgevallen en weinig suggesties bevat voor een efficiënter begrotingsbeheer door de Autoriteit; betreurt het dat sommige lidstaten hun bijdrage voor 2015 aan het einde van dat jaar nog niet volledig hadden betaald; wijst erop dat op dit terrein vooruitgang is geboekt ten opzichte van 2014;

24.

benadrukt dat de Autoriteit ervoor moet zorgen dat alle opdrachten volledig en tijdig worden uitgevoerd, maar zich zorgvuldig moet houden aan de haar door het Parlement en de Raad toegekende taken; stelt vast dat de Autoriteit aanzienlijke middelen aanwendt voor het opstellen van richtsnoeren en aanbevelingen; is van mening dat de Autoriteit volledig gebruik moet maken van haar mandaat om daadwerkelijk evenredigheid in al haar activiteiten te bevorderen; onderstreept dat de Autoriteit, wanneer haar de bevoegdheid wordt toegekend om level 2- en level 3-maatregelen op te stellen, bij de opstelling van deze normen in bijzondere mate moet letten op de specifieke kenmerken van de verschillende nationale markten en dat de betrokken marktdeelnemers en organisaties voor consumentenbescherming in een vroeg stadium volledig bij het normalisatieproces en bij de opstellings- en uitvoeringsfases moeten worden betrokken;

25.

stelt met bezorgdheid vast dat de Autoriteit niet van alle prerogatieven gebruik maakt die in haar statuten zijn vastgelegd; benadrukt dat de Autoriteit moet toezien op een maximale benutting van de middelen om volledig uitvoering te geven aan haar wettelijke mandaat; stelt in dit verband vast dat een sterkere concentratie op het door het Parlement en de Raad verstrekte mandaat ertoe zou kunnen leiden dat de Autoriteit haar doelstellingen beter bereikt; benadrukt dat de Autoriteit bij de uitvoering van haar taken en in het bijzonder bij de opstelling van uitvoeringsbepalingen het Parlement en de Raad regelmatig en uitgebreid op de hoogte moet stellen van haar werkzaamheden;

26.

verwijst voor andere opmerkingen van horizontale aard bij het kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 27 april 2017 (1) over het functioneren en het financiële beheer van en de controle op de agentschappen.


(1)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0155 (zie bladzijde 372 van dit Publicatieblad).


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/242


BESLUIT (EU) 2017/1677 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over de afsluiting van de rekeningen van de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen voor het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van de Autoriteit (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan de Autoriteit te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05873/2017 — C8-0073/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/79/EG van de Commissie (4), en met name artikel 64,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5), en met name artikel 108,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie economische en monetaire zaken (A8-0101/2017),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen voor het begrotingsjaar 2015;

2.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 107.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 48.

(5)  PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/243


BESLUIT (EU) 2017/1678 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Instituut voor innovatie en technologie voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Instituut voor innovatie en technologie voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Europees Instituut voor innovatie en technologie betreffende het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van het Instituut (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan het Instituut te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05873/2017 — C8-0077/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EG) nr. 294/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2008 tot oprichting van het Europees Instituut voor innovatie en technologie (4), en met name artikel 21,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5), en met name artikel 108,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0127/2017),

1.

verleent de directeur van het Europees Instituut voor innovatie en technologie kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Instituut voor het begrotingsjaar 2015;

2.

formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de directeur van het Europees Instituut voor innovatie en technologie, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 112.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 97 van 9.4.2008, blz. 1.

(5)  PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/244


RESOLUTIE (EU) 2017/1679 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Instituut voor innovatie en technologie voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Instituut voor innovatie en technologie voor het begrotingsjaar 2015,

gezien Speciaal verslag nr. 12/2016 van de Rekenkamer getiteld „De gebruikmaking van subsidies door agentschappen: niet altijd adequaat of aantoonbaar doeltreffend”,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0127/2017),

A.

overwegende dat de definitieve begroting van het Europees Instituut voor innovatie en technologie („het Instituut”) volgens de financiële staten voor het begrotingsjaar 2015 in totaal 266 566 618 EUR bedroeg, wat een stijging met 14,35 % ten opzichte van 2014 betekent;

B.

overwegende dat volgens de financiële staten de totale bijdrage van de Unie aan de begroting van het Instituut voor 2015 215 030 200 EUR bedroeg, een stijging met 26,63 % ten opzichte van 2014;

C.

overwegende dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van het Instituut voor het begrotingsjaar 2015 („het verslag van de Rekenkamer”) verklaard heeft redelijke zekerheid te hebben gekregen dat de jaarrekening van het Instituut betrouwbaar is, maar niet voldoende geschikte controle-informatie heeft kunnen verkrijgen over de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen;

D.

overwegende dat de kwijtingsautoriteit, in het kader van de kwijtingsprocedure, sterk de nadruk legt op het bijzonder belang van het verder versterken van de democratische legitimiteit van de instellingen van de Unie door de transparantie en de verantwoordingsplicht te vergroten, het concept van resultaatgericht begroten ten uitvoer te leggen, en een goed personeelsbeheer te verzekeren;

Grondslag voor een oordeel met beperking ten aanzien van de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen

1.

brengt in herinnering dat de bijdrage van de Unie aan de begroting van het Instituut voor de financiële periode 2014-2020 verstrekt wordt uit de financiële enveloppe van Horizon 2020, en dat het Instituut gebonden is aan de bepalingen van Verordening (EU) nr. 1290/2013 („Horizon 2020-regels”); herinnert er daarnaast aan dat Horizon 2020 de opvolger is van het zevende kaderprogramma, dat liep van 2007 tot 2013 en waaraan het Instituut niet deelnam;

2.

wijst erop dat de rechtsgrondslag voor de vergoeding van indirecte subsidiabele kosten met betrekking tot subsidies vanaf 1 januari 2014 is vastgelegd in artikel 29, lid 1, van de Horizon 2020-regels samen met artikel 90, lid 1, van het financieel reglement van het Instituut (1), dat voorziet in een forfaitaire vergoeding van 25 % van de indirecte subsidiabele kosten met betrekking tot subsidies; merkt echter op dat de drempel voor forfaitaire vergoedingen voor indirecte kosten voor openbare organen zonder winstoogmerk, instellingen voor hoger onderwijs, onderzoeksorganisaties en kleine en middelgrote ondernemingen tot 40 % opgetrokken had kunnen worden, op grond van artikel 75, lid 8, van het vroegere financieel reglement van het Instituut (2), dat werd ingetrokken met ingang van 1 januari 2014;

3.

merkt in het verslag van de Rekenkamer op dat het Instituut in de subsidieovereenkomsten voor 2014, die in februari 2014 ondertekend werden, voorzag in een forfaitaire vergoeding van 40 % voor indirecte subsidiabele kosten, in tegenspraak met de Horizon 2020-regels die op dat moment al van toepassing waren; merkt bovendien op dat de Rekenkamer van oordeel is dat artikel 57 van de Horizon 2020-regels, dat betrekking heeft op de overgang van het zevende kaderprogramma naar Horizon 2020, niet van toepassing is op het Instituut aangezien het niet aan het zevende kaderprogramma deelnam, waardoor de Rekenkamer deze vergoedingen als onregelmatig beschouwt;

4.

merkt op dat volgens het verslag van de Rekenkamer, de fouten die aan het licht kwamen bij een verificatie achteraf van een steekproef van subsidieverrichtingen in 2015, na correctie van het te veel betaalde bedrag aan die forfaitaire vergoedingen, leidden tot een restfoutenpercentage van 2 % voor de subsidieverrichtingen in 2014; merkt op dat, volgens de Rekenkamer, het gecombineerde foutenpercentage van zowel de fouten vastgesteld bij de verificatie achteraf als de forfaitaire vergoedingen in totaal 4,9 % van de totale uitgaven voor 2015 van het Instituut bedroeg, wat de Rekenkamer ertoe bracht een oordeel met beperking te publiceren over de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen van het Instituut;

5.

merkt echter op dat de subsidieovereenkomsten van het Instituut gebaseerd waren op de jaarlijkse oproep tot voorbereiding van de ondernemingsplannen voor 2014 van de kennis- en innovatiegemeenschap (KIG), die het Instituut in april 2013 lanceerde; merkt daarnaast op dat het, in overeenstemming met het van toepassing zijnde financieel reglement van het Instituut en met artikel 189 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie (3), door de oproep van het Instituut mogelijk was voor de ontvangers van subsidies onder de categorieën zoals beschreven in artikel 75, lid 8, van het financieel reglement van het Instituut, om hun eigen projectbegroting op te stellen voor in 2014 geplande activiteiten, waarbij zij gebruik konden maken van de forfaitaire vergoeding van 40 % voor de begroting van indirecte kosten; stelt vast dat de KIG's die aan de oproep van 2013 deelnamen zich op die bepaling hebben beroepen bij de opstelling en indiening van hun voorstel;

6.

merkt bovendien op dat het bestuur van het Instituut op 5 december 2013, vooraleer de Horizon 2020-regels waren vastgesteld, een besluit heeft genomen over de toewijzing van financiering voor KIG's, in aansluiting op de evaluatie van de ondernemingsplannen van de KIG's door externe deskundigen; verneemt van het Instituut dat de subsidieovereenkomsten voor 2014 ondertekend werden in overeenstemming met de oorspronkelijke voorwaarden van de jaarlijkse oproep;

7.

is van oordeel dat het de bedoeling is de overgangsmaatregelen op grond van artikel 57, lid 2, van de Horizon 2020-regels niet uitsluitend aan te wenden voor ondersteuning in het kader van het zevende kaderprogramma, maar deze ook te benutten voor alle lopende activiteiten op het gebied van onderzoek en innovatie waar de Horizon 2020-regels na hun inwerkingtreding betrekking op hadden, bijvoorbeeld de subsidieovereenkomsten voor 2014 van het Instituut; benadrukt dat de overgangsmaatregelen zoals bepaald in artikel 57 van de Horizon 2020-regels rechtszekerheid tot doel hebben, evenals de continuïteit van het rechtskader dat geldt wanneer de maatregelen van start gaan; erkent dat de subsidieovereenkomsten van het Instituut in overeenstemming waren met de geldende Horizon 2020-regels, met name wat betreft de toepassing van de forfaitaire vergoeding van 25 % van de indirecte subsidiabele kosten; is bovendien van oordeel dat het Instituut verdere corrigerende maatregelen zou kunnen treffen; merkt op dat pogingen om de fondsen die door de Rekenkamer als onregelmatig werden beschouwd, te recupereren, kunnen leiden tot juridische acties van vele begunstigden van het Instituut, waardoor aanzienlijke reputatieschade voor het Instituut dreigt, alsook voor Horizon 2020 en de Commissie als geheel;

Opmerkingen over de wettigheid en regelmatigheid van de verrichtingen

8.

merkt op dat, volgens het verslag van de Rekenkamer, het Instituut in 2015 de KIG's meedeelde dat de financiële bijdrage over de eerste vijf jaar (2010 tot 2014) de bovengrens van 25 % van de respectieve totale uitgaven niet overschreed; merkt bovendien op dat de tekortschietende definitie van aanvullende KIG-activiteiten („KCA”) een negatieve invloed had op een duidelijke beoordeling of de kosten die aan KCA zijn verbonden wel of niet moesten worden aanvaard in de maximale bijdrage van het Instituut; merkt op dat het Instituut en de Commissie de aanbeveling van de Rekenkamer om de financieringsvoorwaarde van 25 % op te heffen, hebben aanvaard, teneinde de lasten van de operationele en financiële rapportering voor de KIG-partners te verlichten; erkent dat het Instituut de toepasselijke rechtsgrondslag dient te respecteren tot deze wijziging goedgekeurd is;

Financieel en begrotingsbeheer

9.

stelt op grond van de definitieve rekeningen van het Instituut vast dat inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2015 hebben geresulteerd in een goedgekeurd uitvoeringspercentage van de begroting van 90,58 %, een daling van 3,55 % ten opzichte van 2014; stelt vast dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten 96,49 % bedroeg, een stijging van 4,02 % ten opzichte van het jaar 2014;

10.

merkt op dat, volgens het verslag van de Rekenkamer, hoewel het Instituut de ongebruikte kredieten mag opnemen in de begrotingen van de komende drie jaren, er niet op tijd een aangepaste procedure was om 26 600 000 EUR die beschikbaar was uit de subsidieovereenkomsten van 2014 op te nemen in de begrotingen van 2015 tot 2017; merkt bovendien op dat deze kredieten een gevolg zijn van de lager dan verwachte gebruikmaking van middelen door KIG's; merkt op dat het Instituut in 2015 een begrotingsherziening uitvoerde en de KIG's verzocht om hun ondernemingsplan en begroting voor 2015 te herzien en na aanpassing opnieuw in te dienen; merkt op dat het Instituut, als resultaat van de verlaging van de KIG-begroting, ongebruikte bedragen kon vrijmaken, die dan werden geannuleerd en opnieuw werden ingegeven in de raming voor inkomsten en uitgaven voor 2016; merkt op dat dit leidde tot een verbeterd beheer van de begroting van het Instituut, in nauwe samenwerking met de KIG's;

Vastleggingen en overdrachten

11.

stelt vast op grond van het verslag van de Rekenkamer dat de overdrachten voor vastleggingskredieten voor titel II 400 000 EUR bedroegen (44 %), in vergelijking met 500 000 EUR (36 %) in 2014; stelt vast dat deze overdrachten vooral betrekking hebben op contracten voor IT-diensten die zich tot het volgende jaar uitstrekken en voor vergaderingen waarvoor nog geen facturen waren ontvangen;

12.

merkt op dat overdrachten gedeeltelijk of geheel gerechtvaardigd kunnen zijn als gevolg van het meerjarige karakter van de operationele programma's, niet noodzakelijkerwijs op zwakke punten in de begrotingsplanning en -uitvoering wijzen en niet altijd in strijd zijn met het begrotingsbeginsel van jaarperiodiciteit, vooral niet als ze van tevoren gepland zijn door het Bureau en meegedeeld zijn aan de Rekenkamer;

Interne controles

13.

brengt in herinnering dat overeenkomstig artikel 34 van de Horizon 2020-regels het certificaat betreffende de financiële staten, dat wordt gevraagd aan de KIG-partners die meer dan 325 000 EUR aan uitgaven declareren, moet bijdragen tot de verificaties vooraf van kostendeclaraties door het Instituut; merkt op dat, volgens het verslag van de Rekenkamer, de kwaliteit van deze certificaten aanzienlijk varieert, waardoor de zekerheid die hieruit kan worden verkregen, beperkt is en het Instituut aanvullende controles moet uitvoeren; merkt op dat, volgens het Instituut, het vanaf de subsidieovereenkomsten voor 2014 de certificeringsmethodologie toepast die door het directoraat-generaal Onderzoek en innovatie van de Commissie in het kader van Horizon 2020 werd ontwikkeld; merkt bovendien op dat de herziene methodologie meer gedetailleerde instructies en overeengekomen procedures omvat, evenals 63 feitelijke standaardvaststellingen die alle kostencategorieën omvatten; erkent dat het Instituut een alomvattende strategie voor subsidiezekerheid heeft ontwikkeld, die gebaseerd is op verificatie vooraf en achteraf, met inbegrip van het certificaat betreffende de financiële staten, teneinde de wettigheid en regelmatigheid van de verrichtingen te verzekeren;

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

14.

stelt vast dat de jaarlijkse belangenverklaringen van de leden van de raad van bestuur, de waarnemend directeur en het hoger leidinggevend personeel op de website van het Instituut gepubliceerd worden; merkt ook op dat een controle gebeurt van de ingediende verklaringen, om hun feitelijke correctheid te verifiëren; stelt vast dat het Instituut in het geval van deskundigen de Horizon 2020-regels inzake belangenconflicten naleeft;

15.

stelt vast dat het Instituut voornemens is de interne regels met betrekking tot klokkenluiders in de eerste helft van 2017 af te ronden; roept het Instituut op een intern beleid inzake klokkenluiden aan te nemen om een cultuur van transparantie en controleerbaarheid op de werkvloer te bevorderen, werknemers regelmatig te informeren over en te trainen op het gebied van hun rechten en plichten met betrekking tot dat beleid, klokkenluiders te beschermen tegen represailles, tijdig follow-up te geven aan de inhoud van de meldingen van klokkenluiders en een kanaal voor anonieme interne verslaglegging op te zetten; roept het Instituut op om jaarverslagen te publiceren over het aantal klokkenluiderszaken en de follow-up die hieraan is gegeven en deze verslagen aan de kwijtingsautoriteit te verstrekken; verzoekt het Instituut om de kwijtingsautoriteit van de vorderingen op dit gebied op de hoogte te houden;

16.

verneemt van de Rekenkamer dat het Instituut voor de selectie van externe deskundigen die voorstellen en businessplannen van KIG's beoordelen gebruikmaakt van artikel 89 van het Financieel Reglement om af te wijken van de verplichting om een uitnodiging tot het indienen van blijken van belangstelling te publiceren; merkt echter op dat de interne procedures van het Instituut voor de toepassing van deze derogatie nog niet volledig zijn; merkt op dat het Instituut zijn pools van deskundigen in de praktijk heeft gevormd op basis van bestaande lijsten van deskundigen en databanken van andere instellingen en organen van de Unie en met gebruikmaking van personen die niet op deze lijsten staan op aanbeveling van de raad van bestuur van het Instituut en personeelsleden; verwelkomt evenwel de verbeteringen in de selectieprocedure voor deskundigen in het kader van KIG-voorstellen en moedigt het Instituut aan om zich in te zetten voor het verder verbeteren van de doelmatigheid en doeltreffendheid van deze procedure en het verzekeren van maximale transparantie en integriteit van de procedure, door interne regels vast te stellen, die ook moeten voorkomen dat eventuele belangenconflicten ontstaan;

17.

stelt met bezorgdheid vast dat het Instituut geen specifieke initiatieven heeft genomen om een grotere transparantie aan de dag te leggen met betrekking tot zijn contacten met belanghebbende partijen en lobbyisten; verzoekt het Instituut om een proactief transparantiebeleid inzake lobbyisten te voeren;

Aanwervingsprocedures

18.

stelt met tevredenheid vast dat het Instituut volle personeelssterkte heeft bereikt dankzij een reeks maatregelen die in 2015 en 2016 werden geïmplementeerd om het personeelsbeheer, de aanwervingsprocedure en de werkomgeving te verbeteren; stelt vast dat het Instituut sinds december 2016 59 personeelsleden heeft (van de 63 toegestane posten), wat het hoogste aantal personeelsleden in de geschiedenis van het Instituut is, en dat aanwerving voor de resterende vacante posten lopende is; erkent echter dat de maatregelen die het Instituut getroffen heeft niet volledig de negatieve effecten compenseren van de lage en steeds dalende aanpassingscoëfficient die gevolgen heeft voor de loonniveaus in Hongarije;

Overige opmerkingen

19.

verneemt van de Rekenkamer dat de oorspronkelijke door de Commissie vastgestelde doelstelling voor het Instituut was volledige autonomie te bereiken in 2010; stelt bovendien vast dat het Instituut gedeeltelijke financiële autonomie heeft bereikt in juni 2011, op voorwaarde van verdere goedkeuring vooraf van subsidiegerelateerde transacties en aanbestedingen van meer dan 60 000 EUR door het directoraat-generaal Onderwijs en Cultuur; verneemt van het Instituut dat het de Commissie gevraagd heeft de procedure voor volledige financiële autonomie opnieuw op te starten; erkent bovendien dat de Commissie de routekaart en het tijdsschema van de procedure in mei 2016 heeft vastgelegd en kijkt uit naar de definitieve beoordeling inzake financiële autonomie door de Commissie, die in de eerste helft van 2017 gepland is; merkt op dat het Instituut hoopt dat volledige financiële autonomie toegekend wordt voor het einde van 2016, en vraagt dat het Instituut de kwijtingsautoriteit op de hoogte houdt van ontwikkelingen op dit gebied;

20.

verneemt van de Rekenkamer dat, ondanks geldige redenen, het complexe institutionele kader en de managementproblemen van het Instituut de algehele doeltreffendheid van het Instituut in de weg hebben gestaan; merkt op dat het Instituut het vermogen heeft om het hele innovatiespectrum te steunen, van start-ups tot door meerdere KIG-partners uitgevoerde innovatieprojecten, maar dat coördinatie op Unieniveau met de betrokken DG's van de Commissie ontbreekt en de interactie tussen de KIG's en andere Unie-initiatieven onvoldoende is;

21.

merkt op dat het Instituut het masterprogramma van EIT-Digital financiert, door middel van een combinatie van een forfaitair bedrag van hoogstens 8 000 EUR per student en effectieve kosten, inclusief op een forfaitair percentage gebaseerde indirecte kosten; verneemt van de Rekenkamer dat dit model echter nooit formeel beschreven is en dat er geen onderscheid kan worden gemaakt tussen activiteiten die enerzijds door het forfaitaire bedrag, en anderzijds door de effectieve kosten worden gedekt; verneemt van het Instituut dat het, zodra voldoende statistische gegevens beschikbaar zijn om een eenmalig vast bedrag vast te stellen, moet evolueren naar een model op basis van één enkel forfaitair bedrag voor de financiering van deze programma's, teneinde de kostenverslaglegging te vereenvoudigen; verzoekt het Instituut bij de kwijtingsautoriteit verslag uit te brengen over de tenuitvoerlegging van het nieuwe financieringsmodel;

22.

verneemt van de Rekenkamer dat een bepaald wettelijk KIG-orgaan op basis van een besluit van de raad van toezicht van de KIG's aan 55 personeelsleden een bonus uitbetaald heeft van 646 000 EUR, die door het Instituut volledig werd vergoed; stelt vast dat de Rekenkamer van oordeel is dat het toekennen van dergelijke bonussen met overheidsmiddelen een ongebruikelijke werkwijze is; aanvaardt echter dat KIG's ondernemingsgerichte organisaties zijn die streven naar financiële duurzaamheid, waarin het gebruik van variabele componenten als onderdeel van de basisvergoeding een sterke stimulans kan zijn voor goede prestaties, waardoor waar voor geld verzekerd is; stelt bovendien vast dat Horizon 2020 expliciet voorziet in variabele componenten van basisvergoedingen als in aanmerking komende kosten; benadrukt dat de bijdrage van het Instituut aan de lonen voor KIG-personeel in managementfuncties, met inbegrip van bonussen, onder het door het Instituut vastgesteld plafond dient te blijven in de subsidieovereenkomsten van 2016 en later; merkt op dat de hervormde regels met dubbele plafonds die sinds 2016 van toepassing zijn de hoge bonussen van 2015 niet langer toestaan;

23.

merkt op dat ook inbreuk op het beginsel van goed financieel beheer is gemaakt toen een KIG-partner pr-diensten inkocht voor dagelijkse tarieven die varieerden van 800 tot 3 250 euro per persoon, die ook volledig werden vergoed door het Instituut;

24.

merkt op dat in 2015 45 personeelsleden van het Instituut hebben deelgenomen aan „overige bijeenkomsten”, en dat de totale kosten daarvan 10 730,21 EUR bedroegen (238,45 EUR per persoon);

25.

merkt met bezorgdheid op dat de algemene zichtbaarheid van het Instituut laag is en dat sommige KIG-partners zich niet bewust zijn van hun connectie met het Instituut; vraagt om een betere zichtbaarheid en promotie van het Instituut als merk, d.w.z. als unieke innovatiegemeenschap; is ingenomen met het recente succes van de vermelding van 18 gemeenschapsleden van het Instituut in de „Forbes 30 under 30”-lijst van de beste jonge en innovatieve Europese ondernemers;

26.

verwijst voor andere opmerkingen van horizontale aard bij het kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 27 april 2017 (4) over het functioneren en het financiële beheer van en de controle op de agentschappen.


(1)  Besluit van de raad van bestuur van het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT) van 27 december 2013 over de vaststelling van het financieel reglement van het Europees Instituut voor innovatie en technologie.

(2)  Besluit van het Europees Instituut voor innovatie en technologie van 20 april 2009 over de vaststelling van het financieel reglement van het Europees Instituut voor innovatie en technologie.

(3)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie van 29 oktober 2012 houdende uitvoeringsvoorschriften voor Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (PB L 362 van 31.12.2012, blz. 1).

(4)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0155 (zie bladzijde 372 van dit Publicatieblad).


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/249


BESLUIT (EU) 2017/1680 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Instituut voor innovatie en technologie voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Instituut voor innovatie en technologie voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Europees Instituut voor innovatie en technologie betreffende het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van het Instituut (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan het Instituut te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05873/2017 — C8-0077/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EG) nr. 294/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2008 tot oprichting van het Europees Instituut voor innovatie en technologie (4), en met name artikel 21,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5), en met name artikel 108,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0127/2017),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Europees Instituut voor innovatie en technologie voor het begrotingsjaar 2015;

2.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de directeur van het Europees Instituut voor innovatie en technologie, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 112.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 97 van 9.4.2008, blz. 1.

(5)  PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/250


BESLUIT (EU) 2017/1681 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Geneesmiddelenbureau voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Geneesmiddelenbureau voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Europees Geneesmiddelenbureau betreffende het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van het Bureau (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan het Bureau te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05873/2017 — C8-0055/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau (4), en met name artikel 68,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5), en met name artikel 108,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A8-0084/2017),

1.

verleent de uitvoerend directeur van het Europees Geneesmiddelenbureau kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Bureau voor het begrotingsjaar 2015;

2.

formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Europees Geneesmiddelenbureau, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 123.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 136 van 30.4.2004, blz. 1.

(5)  PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/251


RESOLUTIE (EU) 2017/1682 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Geneesmiddelenbureau voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Geneesmiddelenbureau voor het begrotingsjaar 2015,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A8-0084/2017),

A.

overwegende dat de definitieve begroting van het Europees Geneesmiddelenbureau („het Bureau”) voor het begrotingsjaar 2015 volgens zijn jaarrekening 308 097 000 EUR bedroeg, hetgeen een toename van 9,07 % ten opzichte van 2014 betekent; overwegende dat deze toename voornamelijk toe te schrijven was aan een begrotingswijziging ter verrekening van een toename van de ontvangsten uit verleende diensten (5 000 000 EUR) en een aanpassing in de bestemmingsontvangsten (980 000 EUR); overwegende dat 11,1 % van de begroting van het Bureau wordt gefinancierd uit de begroting van de Unie;

B.

overwegende dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van het Europees Geneesmiddelenbureau voor het begrotingsjaar 2015 („het verslag van de Rekenkamer”) heeft verklaard redelijke zekerheid te hebben gekregen dat de jaarrekening van het Bureau voor het begrotingsjaar 2015 betrouwbaar is en de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn;

Follow-up van de kwijting voor 2014

1.

verneemt van het Bureau dat:

de door de begrotingsautoriteit gesignaleerde achterstand bij de inning van bijdragen heeft geen nadelig effect gehad op de taakvervulling door het Bureau en de lidstaten op gebied van gezondheidszorg en geneesmiddelenbewaking; constateert dat alle werkzaamheden op gebied van veiligheidstoezicht en -regelgeving zijn verricht zoals door de wetgeving inzake geneesmiddelenbewaking van de Unie voorgeschreven; erkent voorts dat de financiële transacties rond de vergoedingen voor geneesmiddelenbewaking apart van de eigenlijke kerntaak van het Bureau zijn afgehandeld, alsook dat volgens het verslag van de Commissie „Geneesmiddelenbewaking van geneesmiddelen voor menselijk gebruik door de lidstaten en het Europees Geneesmiddelenbureau (2012-2014)” het Bureau zich met succes van zijn taken op gebied van geneesmiddelenbewaking heeft gekweten;

alle voorgenomen aanbestedingen in het werkprogramma vermeld zijn in het werkprogramma van het Bureau zoals door de raad van bestuur vastgesteld, en in overeenstemming met de voorschriften van het financieel reglement; erkent dat alle specifieke contracten die voortvloeien uit de kaderovereenkomst voor adviseringsdiensten ingegeven zijn door de wetgevende verantwoordelijkheden van het Bureau en zijn bedrijfsbehoeften, en gestaafd door documenten die de activiteiten, doelstellingen en vereisten nader specificeren;

het Bureau voornemens is zijn richtsnoeren voor geharmoniseerde uitvoering van belangenconflicten in sterkere mate als criteria bij aanbestedingsprocedures te laten gelden;

Financieel en begrotingsbeheer

2.

merkt op dat inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2015 hebben geresulteerd in een uitvoeringspercentage van de begroting van 94,05 %: een daling van 0,27 % ten opzichte van het voorgaande jaar; stelt voorts vast dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten 87,09 % bedroeg, een daling van 4,79 %;

3.

herinnert eraan dat, zoals in het Financieel Reglement bepaald, de ontvangsten op de begroting van het Europees Geneesmiddelenbureau („het Bureau”) bestaan uit contante bijdragen van de Unie en vergoedingen voor vergunningen voor het op de markt brengen van farmaceutische producten, voor activiteiten na de vergunningverlening en voor diverse administratieve activiteiten;

Vastleggingen en overdrachten

4.

stelt met voldoening vast dat het percentage vastleggingskredieten dat naar 2016 werd overgedragen, van 17,70 % in 2014 tot 14,78 % is afgenomen; bevestigt dat de niet-automatische overdracht naar 2016 geschiedde in overeenstemming met zijn financieel reglement, en ter dekking diende van verschillende IT-ontwikkelingen, diensten van bedrijfsadviseurs en wetenschappelijke studies; wijst erop dat deze overdrachten niet duiden op tekortkomingen in planning en uitvoering van de begroting, en evenmin haaks staan op het begrotingsbeginsel van jaarperiodiciteit, omdat de betrokken uitgaven niet in 2015 konden worden gedaan om redenen buiten de macht van het Bureau;

Overschrijvingen

5.

merkt op dat uit het jaarlijks activiteitenverslag van het Bureau blijkt dat het niveau en de aard van de overschrijvingen in 2015 binnen de grenzen van de financiële voorschriften van het Bureau gebleven zijn; verneemt van het Bureau dat het gedurende 2015 negen overschrijvingen heeft verricht van een totaalbedrag van 22 026 000 EUR of 7,15 % van de definitieve kredieten, wat een daling van 4,7 % betekent; merkt op dat de overgedragen uitgavenkredieten vooral nodig waren voor uitgaven voor IT-uitbouw en aanpassingen voor begrotingsposten voor administratieve uitgaven;

Aanbestedings- en aanwervingsprocedures

6.

merkt op dat de uitkomst van de personeelsenquête in 2015 een verdere verbetering te zien geeft ten opzichte van 2013; constateert evenwel dat het nog schort in de samenwerking tussen afdelingen, de objectiviteit bij de besluitvorming en het vertrouwen in leidinggevenden; verneemt van het Bureau dat het in 2016 een actieplan voor deze tekortkomingen heeft ontwikkeld en aangenomen; verzoekt het Bureau om aan de kwijtingsautoriteit over de invoering en de resultaten van dit actieplan verslag uit te brengen;

7.

herinnert eraan dat de werklast van het Bureau voortdurend toeneemt en dat dit terug te zien is in de stijgende opbrengsten van aan aanvragers aangerekende vergoedingen; merkt bezorgd op dat de opgelegde personeelsinkrimping van de afgelopen jaren ook voor personeel gold dat werkte aan door vergoedingen van aanvragers gefinancierde taken zonder rekening te houden met de daaraan verbonden werklast; ondersteunt dan ook ten sterkste de invoering van flexibiliteit en samenhang bij het aanpassen van het aantal posten van de personeelsformatie voor personeel dat werkt aan door vergoedingen van aanvragers gefinancierde taken naargelang de groeiende vraag;

8.

herinnert eraan dat naar aanleiding van het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 13 november 2014 waarbij het besluit van de Commissie tot vaststelling van een voordrachtslijst van geschikte kandidaten voor de post van uitvoerend directeur van het Bureau nietig werd verklaard, evenals de aanstelling van de uitvoerend directeur door de raad van bestuur in november 2011, de post van uitvoerend directeur opnieuw werd gepubliceerd en een nieuwe aanstelling plaatsvond, en dat het Bureau ondanks deze moeilijke situatie zijn werkprogramma heeft gerealiseerd;

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

9.

neemt kennis van het in november 2014 gepubliceerde herziene beleid van het Bureau inzake de omgang met belangenverklaringen van leden van wetenschappelijke comités en deskundigen, dat in januari 2015 in werking is getreden; verneemt met voldoening dat na de invoering van dat beleid de belangenverklaringen van de deskundigen die aan de werkzaamheden van het Bureau deel hebben, aan het herziene beleid werden getoetst; verneemt dat het Bureau stelselmatige controles vooraf uitvoert op de belangenverklaringen van nieuwe experts; neemt bovendien kennis van de conclusie van de jaarlijkse controle achteraf van de behandeling van belangenverklaringen van de comitéleden en experts die aan vergaderingen deelnemen; merkt op dat het Bureau in oktober 2016 zijn beleid heeft aangepast ter nadere verduidelijking van de geldende restricties voor aanvaarding van een baan in het bedrijfsleven door een expert en gelijkstelling van de restricties voor de nauwe verwanten van comitéleden met belangen in het bedrijfsleven, met de restricties zoals die reeds gelden voor bestuursleden; verzoekt het Bureau de kwijtingsautoriteit een samenvatting te doen toekomen van de effectbeoordeling van het herziene beleid;

10.

merkt op dat de beleidsherziening voor de omgang met de belangenverklaringen van EMA-personeelsleden en sollicitanten in oktober 2016 gereedkwam; merkt op dat dit beleid hiermee op één lijn werd gebracht met het herziene beleid voor bestuursleden en leden en deskundigen van het wetenschappelijk comité;

11.

merkt op dat het herziene beleid voor omgang met belangenconflicten voor de bestuursleden van het Bureau in december 2015 door de raad van bestuur werd vastgesteld; merkt tevens op dat het nieuwe beleid in mei 2016 is ingegaan;

12.

merkt op dat de raad van bestuur in juni 2016 een overkoepelend raamwerk vaststelde voor relatiemanagement met de belanghebbenden, waarin de principes zijn vervat voor het beheer van de relaties met de belangrijkste partners en transparantie wordt uitgeroepen tot essentieel principe in dat beheer; merkt op dat de raad van bestuur in juni 2016 een geformaliseerd raamwerk vaststelde voor interactie met de belanghebbenden in het bedrijfsleven en jaarlijks een rapport uitbrengt van die interactie; merkt tevens op dat er in juni 2016 selectiecriteria voor belanghebbenden in het bedrijfsleven gereed zijn gekomen voor toepassing in 2017 en dat er een lijst van volgens die criteria te selecteren belanghebbenden in januari 2017 op de website van EMA zal worden gepubliceerd;

13.

merkt op dat de „vertrouwensbreuk-procedure voor leden/experts van wetenschappelijke comités” in april 2015 werd bijgewerkt; merkt op dat deze procedure bepaalt hoe het Bureau moet handelen in geval van onjuiste of onvolledige belangenverklaringen van deskundigen of comitéleden; onderkent dat het Bureau een lid van een wetenschappelijk comité of een werkgroep meteen uitsluit van deelneming aan de beoordeling van geneesmiddelen wanneer deze van plan is bij een farmaceutisch bedrijf in dienst te treden;

14.

stelt vast dat het Bureau in het kader van zijn antifraude-strategie een fraudeafdeling heeft opgericht; merkt op dat het Bureau een interne enquête heeft gehouden onder de leidinggevende managers ter meting van het fraudebewustzijn, en vervolgens een speciaal ontwikkeld antifraude e-learning cursus voor al het personeel van start liet gaan; merkt voorts op dat de standaard-aanbestedingscontracten zijn gewijzigd en voortaan antifraude-clausules bevatten;

15.

neemt er nota van dat het Bureau de richtsnoeren van de Commissie over interne klokkenluiders in november 2014 heeft overgenomen; constateert eveneens dat het Bureau op dit moment werkt aan een beleid voor de omgang met externe rapporten over zaken binnen zijn werksfeer (d.w.z. regels voor externe klokkenluiders), en dat dit nieuwe beleid naar verwachting eind 2017 zal worden goedgekeurd; is tevreden over dit beleid dat de inspanningen van het Bureau voor een cultuur van integriteit en regelnaleving moet versterken in afwachting van de uitvaardiging en voorlegging van gedocumenteerde regelgeving;

16.

stelt met voldoening vast dat er sinds 31 december 2016 nieuwe regels gelden voor de afkoelingsperiode voor de deskundigen en het personeel van het Bureau;

17.

stelt met voldoening vast dat het Bureau in 2015 een nieuwe vijfjarige kaderstrategie voor bedrijfscommunicatie heeft uitgevaardigd, naar aanleiding van de uitkomsten van een dat jaar gehouden enquête onder belanghebbenden; constateert dat die strategie duidelijk maakt hoe het Bureau beter denkt te communiceren ter ondersteuning van zijn taak, doelstellingen en prioriteiten voor de bevordering van de volksgezondheid in de Unie;

18.

herinnert het Bureau eraan dat in Richtlijn 2003/63/EG is bepaald dat geneesmiddelen alleen in aanmerking kunnen komen voor een vergunning voor het in de handel brengen in de Unie indien ze zijn getest overeenkomstig ethische beginselen, en herinnert het Bureau aan zijn verbintenis om extra controles van buiten de Europese Unie uitgevoerde klinische proeven te verrichten voordat een geneesmiddel wordt toegelaten tot de Uniemarkt (1); verzoekt het Bureau, vanwege de bijzondere kwetsbaarheid van deze proeven, om aan de kwijtingsautoriteit elk jaar verslag uit te brengen over de acties die zijn ondernomen om ervoor te zorgen dat geneesmiddelen die bestemd zijn voor de Uniemarkt ethisch zijn getest in landen met een laag of middeninkomen, overeenkomstig de wet;

19.

spoort het Bureau aan het beleid inzake belangenconflicten meer onder de aandacht van zijn personeel te brengen, naast zijn lopende bewustmakingsactiviteiten en de opname van integriteit en transparantie als verplichte onderwerpen in aanwervingsprocedures en beoordelingsgesprekken;

Prestaties

20.

stelt met voldoening vast dat het Bureau zijn doelstellingen voor het merendeel van de gevolgde kwalitatieve en kwantitatieve prestatie-indicatoren in zijn jaarlijkse activiteitenverslag heeft gehaald; merkt op dat deze prestatie-indicatoren betrekking hebben op het percentage van vervulde vacatures binnen het organogram, het percentage van de betalingen die binnen de grenzen van het financieel reglement zijn gebleven, of de tevredenheid onder partners en/of belanghebbenden met de communicatie van het Bureau;

Interne controles

21.

neemt ter kennis dat het Bureau in 2014 een analyse heeft gemaakt van de mogelijke risico's die de realisering van de doelstellingen van het Bureau kunnen beïnvloeden; merkt op dat geen van de gesignaleerde risico's als kritisch werd aangemerkt en dat geen ervan zich in 2015 had bewaarheid;

22.

merkt op dat de effectiviteit van de internecontrolenormen (ICN) is getoetst door middel van een interne vragenlijst die onder de managers van het Bureau werd rondgedeeld; erkent dat deze toetsing uitwees dat de ICN effectief worden toegepast; merkt voorts op dat het Bureau maatregelen wil nemen ter verdere verbetering van de efficiëntie en toepassing van de ICN waar het gaat om doelstellingen en prestatie-indicatoren, operationele structuur, documentatiebeheer, en informatie en communicatie;

Interne audit

23.

merkt op dat er tegen einde 2015 11 aanbevelingen met de aantekening „zeer belangrijk” openstonden die nog resulteerden uit een door de interne auditdienst van het Bureau (IAC) uitgevoerde audit; erkent dat voor al deze aanbevelingen de met IAC afgesproken termijn nog loopt;

24.

stelt met voldoening vast dat er per 31 december 2015 geen aanbeveling van de dienst Interne Audit van de Commissie (IAS) openstond met de aantekening „kritisch” of „zeer belangrijk”; onderkent dat de IAS in 2015 een audit verrichtte op het gebied van pediatrische reguleringsprocedures en daarbij geen kritische of zeer belangrijke kwesties heeft gesignaleerd;

25.

neemt er kennis van dat de interneauditcapaciteit in 2015 op diverse terreinen controles heeft uitgevoerd en dat er aan het eind van het jaar geen belangrijke aanbevelingen meer openstonden; merkt op dat de audits op de punten van veiligheid en productinformatie, bouwstenen van garanties en videobewaking, nog ruimte signaleerden voor verdere verbetering; bevestigt dat het Bureau actieplannen heeft gemaakt om die punten aan te vatten; verzoekt het Bureau de kwijtingsautoriteit t.z.t. in te lichten over het resultaat van die actieplannen;

Overige opmerkingen

26.

merkt op dat het Bureau in 2015 twintig jaar bestond, terwijl het vijftig jaar geleden was dat de eerste farmaceutische wetgeving in de Unie werd aangenomen;

27.

wijst erop dat het Bureau in 2015 heeft aanbevolen voor 93 geneesmiddelen een vergunning voor het in de handel brengen ervan te verlenen, waaronder voor 39 nieuwe werkzame stoffen; benadrukt dat in de Unie in het verleden nooit een vergunning is verleend om deze stoffen in een geneesmiddel te gebruiken en dat deze stoffen niet verwant zijn aan de chemische structuur van enige andere stof waarvoor een vergunning is verleend;

28.

onderstreept dat het Bureau de dialoog met belanghebbenden en burgers moet blijven bevorderen en moet opnemen in de uit te voeren prioriteiten en activiteiten;

29.

wijst nogmaals op de belangrijke rol die het Bureau vervult bij de bescherming en bevordering van de volks- en diergezondheid door geneesmiddelen voor menselijk of veterinair gebruik te beoordelen en te controleren;

30.

erkent dat het Bureau in maart 2014 een pilotproject is gestart over de veiligheid van de snellere afwikkeling van toelatingsprocedures voor geneesmiddelen; merkt op dat dit pilotproject tot doel heeft de geschikte instrumenten in het huidige regelgevingskader aan te wijzen om geneesmiddelen in de handel te brengen die voldoen aan de onvervulde medische behoeften van een bepaalde patiëntenpopulatie en ervoor te zorgen dat een vergunning voor het in de handel brengen alleen wordt verleend als er een positief evenwicht is tussen de voordelen en de risico's, zonder daarbij de veiligheid van de patiënt in gevaar te brengen of de normen voor officiële toelating te veranderen;

31.

herinnert eraan dat de burgers van het Verenigd Koninkrijk (VK) op 23 juni 2016 voor uittreding uit de Europese Unie hebben gestemd; wijst erop dat artikel 50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie bepaalt dat een lidstaat die besluit zich terug te trekken uit de Unie, van zijn voornemen kennisgeeft aan de Europese Raad en dat de Unie met die staat onderhandelt en tot een akkoord komt over de voorwaarden voor zijn terugtrekking; maakt uit het verslag van de Rekenkamer op dat de rekeningen en bijbehorende toelichting van de Autoriteit, die in Londen (VK) is gevestigd, werden opgesteld aan de hand van de informatie die beschikbaar was op de datum van de ondertekening van deze rekeningen, toen de uitkomst van het referendum nog niet bekend was en de formele kennisgeving van de inroeping van artikel 50 nog niet was gedaan;

32.

neemt ter kennis dat het Bureau na de uitslag van het referendum van 23 juni 2016 een speciale werkgroep heeft belast met voorbereidingen van verhuizing, operationele en financiële consequenties, personeelsaangelegenheden en (interne en externe) communicatieaspecten; merkt op dat het werk zich op dit moment richt op het effect van het verlies van personeel in het geval van verhuizing, en het verlies van externe expertise door het mogelijk wegvallen van Britse deskundigen in de wetenschappelijke comités en andere EMA-fora; verneemt dat tegen het einde van het eerste kwartaal van 2017 een effectbeoordeling met tegenmaatregelen gereed zal zijn;

33.

vindt het een goede zaak dat het Bureau de kwijtingsautoriteit op de hoogte heeft gesteld van zijn lopende contractuele verplichtingen in verband met zijn fysieke aanwezigheid in het VK; constateert met enige zorg dat het huurcontract van het Bureau tot 2039 loopt maar geen vroegtijdige opzeggingsclausule bevat die het Bureau van doorbetaling van huur en nevenkosten kan bevrijden, en dat de over de resterende termijn van 2017 tot 2039 te betalen huur wordt geschat op een bedrag van 347,6 miljoen EUR; verzoekt het Bureau de kwijtingsautoriteit te berichten over eventuele nieuwe ontwikkelingen in deze kwestie;

34.

erkent dat de afwezigheid van een opzeggingsclausule is opgemerkt in het advies van de Begrotingscommissie van 24 mei 2011 en dat de huurovereenkomst werd gesloten in 2011, toen een mogelijk vertrek van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie niet te voorzien was; erkent evenwel dat redelijkerwijs kan worden verwacht dat de aan de verplaatsing verbonden kosten onderdeel zullen worden van de onderhandelingen over de terugtrekkingsovereenkomst tussen de Unie en de regering van het Verenigd Koninkrijk; verzoekt het Bureau de kwijtingsautoriteit te berichten over eventuele nieuwe ontwikkelingen in deze kwestie;

35.

wijst op het risico van volatiliteit van de begroting waarmee het Bureau te maken krijgt als gevolg van de uitkomst van het Britse referendum over het lidmaatschap van de Unie; stelt in de geest van goed financieel beheer voor dat het Bureau een begrotingsreserve beschikbaar mag houden om in te spelen op onvoorziene kosten en ongunstige wisselkoersschommelingen die zich in 2017 of daarna ten gevolge van dat besluit kunnen voordoen, om ervoor te zorgen dat het Bureau zijn taken doeltreffend kan blijven uitvoeren; verzoekt het Bureau in dit verband ook een alomvattend bedrijfscontinuïteitsplan te produceren dat de twee met elkaar samenhangende risico's van begrotings- en bedrijfsvolatiliteit tot een minimum beperkt;

36.

merkt op dat het Bureau in maart 2014 een project inzake „adaptive pathways” is gestart, dat erop gericht is de afgifte van vergunningen voor het in de handel brengen van specifieke geneesmiddelen te versnellen door middel van de zogeheten vergunning na het in de handel brengen; is bezorgd dat het proefproject tot diverse volksgezondheidsproblemen zal leiden en de kerntaak van het Bureau, te weten het waarborgen van de veiligheid van geneesmiddelen, zal ondermijnen; verzoekt het Bureau aan de kwijtingsautoriteit verslag uit te brengen over het project en de maatregelen die het heeft genomen om ervoor de zorgen dat deze versnelde procedure de vervulling van zijn kerntaak niet ondermijnt;

37.

verwijst voor andere opmerkingen van horizontale aard bij het kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 27 april 2017 (2) over het functioneren en het financiële beheer van en de controle op de agentschappen.


(1)  Reflection paper on ethical and GCP aspects of clinical trials of medicinal products for human use conducted outside of the EU/EEA and submitted in marketing authorisation applications to the EU Regulatory Authorities (Europees Geneesmiddelenbureau document EMA/121340/2011).

(2)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0155 (zie bladzijde 372 van dit Publicatieblad).


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/256


BESLUIT (EU) 2017/1683 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Geneesmiddelenbureau voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Geneesmiddelenbureau voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Europees Geneesmiddelenbureau betreffende het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van het Bureau (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan het Bureau te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05873/2017 — C8-0055/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau (4), en met name artikel 68,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5), en met name artikel 108,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A8-0084/2017),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Europees Geneesmiddelenbureau voor het begrotingsjaar 2015;

2.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Europees Geneesmiddelenbureau, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 123.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 136 van 30.4.2004, blz. 1.

(5)  PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/257


BESLUIT (EU) 2017/1684 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving betreffende het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van het Centrum (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan het Centrum te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05873/2017 — C8-0051/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EG) nr. 1920/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (4), en met name artikel 15,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5), en met name artikel 108,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0099/2017),

1.

verleent de directeur van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Centrum voor het begrotingsjaar 2015;

2.

formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de directeur van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 128.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 376 van 27.12.2006, blz. 1.

(5)  PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/258


RESOLUTIE (EU) 2017/1685 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving voor het begrotingsjaar 2015,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0099/2017),

A.

overwegende dat volgens de financiële staten de definitieve begroting voor het begrotingsjaar 2015 van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (het „Centrum”) 18 519 843 EUR bedroeg, een stijging met 18,15 % in vergelijking met 2014; overwegende dat deze stijging voornamelijk toe te schrijven was aan de eigen inkomsten van het Centrum, o.a. uit de verkoop van kantoorruimte, ten bedrage van 5 000 000 EUR en bestemmingsontvangsten (IPA 5) van 600 000 EUR; overwegende dat 79,9 % van de begroting van het Centrum afkomstig is uit de begroting van de Unie;

B.

overwegende dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving voor het begrotingsjaar 2015 („het verslag van de Rekenkamer”) verklaard heeft redelijke zekerheid te hebben gekregen dat de jaarrekening van het Centrum voor 2015 betrouwbaar is en de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn;

C.

overwegende dat de kwijtingsautoriteit in het kader van de kwijtingsprocedure de nadruk legt op het bijzonder belang van het verder versterken van de democratische legitimiteit van de instellingen van de Unie door de transparantie en de verantwoordingsplicht te vergroten, en het uitvoeren van het concept van resultaatgericht begroten en een goed personeelsbeheer;

Follow-up van de kwijting voor 2014

1.

heeft van het Centrum vernomen dat:

het interne procedures en voorschriften heeft goedgekeurd waarmee de richtsnoeren van de Commissie worden omgezet en die aansluiten bij de aanbevelingen van de Europese Ombudsman;

zijn directeur, de enige hogere leidinggevende in het Centrum, zijn belangenverklaring vrijwillig op de website van het Centrum heeft gepubliceerd;

Financieel en begrotingsbeheer

2.

stelt vast dat de inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2015 hebben geresulteerd in een uitvoeringspercentage van de begroting van 99,83 % en dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten 97,35 % bedroeg, een stijging van 2,42 % ten opzichte van 2014; stelt met tevredenheid vast dat het hoge niveau van de vastleggingskredieten aangeeft dat de vastleggingen tijdig zijn uitgevoerd;

Vastleggingen en overdrachten

3.

stelt met bevrediging vast dat de omvang van de vastgelegde kredieten die voor titel II (huishoudelijke uitgaven) zijn overgedragen, met 8 % (406 487 EUR) laag was in vergelijking met 26 % (673 534 EUR) in 2014; merkt op dat het Centrum in 2015 93,69 % van de van 2014 naar 2015 overgedragen middelen heeft besteed;

Aanbestedingsprocedures

4.

neemt er kennis van dat het Centrum een nieuw aankoopplan heeft opgesteld, dat in nauwe samenwerking met alle eenheden met succes is uitgevoerd; stelt voorts vast dat het Centrum heeft deelgenomen aan de vergadering van het Netwerk van de voor aankoop verantwoordelijke functionarissen van de agentschappen om ervaringen uit te wisselen met het oog op verdere maatregelen om aanbestedingen en andere financiële processen te rationaliseren en te optimaliseren;

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

5.

stelt vast dat de raad van bestuur van het Centrum nieuw beleid heeft goedgekeurd voor het voorkomen van en de omgang met belangenconflicten en dat dit beleid zich richt op de leden van de raad van bestuur en het wetenschappelijk comité; stelt vast dat op grond daarvan de verklaringen van de leden zijn gepubliceerd op de website van het Centrum; stelt vast dat de cv's en de belangenverklaringen goed georganiseerd, zichtbaar, toegankelijk en gebruiksvriendelijk op de website staan; merkt op dat de raad van bestuur van het Centrum in december 2014 zijn beleid voor het voorkomen van en de omgang met belangenconflicten heeft vastgesteld; merkt op dat dit beleid (dat ook templates voor belangenverklaringen van de leden van de raad van bestuur en het wetenschappelijk comité omvat) sinds september 2015 van kracht is;

6.

erkent dat het Centrum op zijn website een publicatie heeft geplaatst waarin alle belangenverklaringen en een samenvatting van de beroepswerkzaamheden van de leden van de raad van bestuur en alle belangenverklaringen, verklaringen van onafhankelijkheid en samengevatte cv's van de leden van het wetenschappelijk comité zijn opgenomen; verzoekt het Centrum de cv's en belangenverklaringen van voorgedragen leden, plaatsvervangende leden en waarnemers op zijn website te publiceren;

Interne controles

7.

merkt op dat, volgens het verslag van de Rekenkamer, het Centrum zich niet heeft gehouden aan het plafond dat vermeld stond in de aankondiging van een in 2012 getekende raamovereenkomst; neemt tevens kennis van de uitleg van het Centrum dat bedoeld bedrag overeenkomstig de relevante financiële voorschriften als raming in de aankondiging vermeld stond, en dat in het gesloten contract dit bedrag niet genoemd wordt en dat daarin evenmin naar een maximumbedrag wordt verwezen; stelt vast dat het Centrum dit contract heeft beëindigd en een nieuwe aanbestedingsprocedure voor de desbetreffende diensten is gestart; juicht het toe dat het Centrum een specifieke procedure heeft ingesteld voor een betere centrale planning en bewaking van zijn aanbestedingen, waaronder ook voor kaderovereenkomsten;

Interne audit

8.

stelt vast dat de enige nog openstaande belangrijke aanbeveling uit een audit die de dienst Interne Audit van de Commissie (IAS) in 2013 heeft uitgevoerd inzake „begroting en monitoring binnen het EWDD”, is afgesloten;

9.

merkt op dat de IAS een audit heeft uitgevoerd naar het IT-projectbeheer in het Centrum en tot zes centrale aanbevelingen gekomen is over kwesties op het gebied van aanpassing van de IT aan het bedrijfsleven, IT-projectbeheer en eisen aan het management en de systeemontwikkeling; stelt voorts vast dat het Centrum een passend actieplan heeft opgesteld, dat de steun van de raad van bestuur heeft gekregen, en dat het Centrum inhoudelijk gevolg zal geven aan de aanbevelingen; verzoekt het Centrum verslag uit te brengen aan de kwijtingsautoriteit over de uitvoering van het actieplan;

10.

neemt er kennis van dat de IAS een uitgebreide risicobeoordeling heeft uitgevoerd van het bestuur van het Centrum, zijn kerntaken en de ondersteunende processen en dat de IAS zich volgens zijn strategische auditplan 2016-2018 in zijn toekomstige audits op twee punten wil concentreren: „beheer van gegevensverzameling, validering en kwaliteitsborging” en „beheer van publicaties”;

Fraudebestrijdingsstrategie

11.

stelt vast dat het Centrum in juni 2016 een strategie voor fraudebestrijding heeft goedgekeurd, waarbij is uitgegaan van de methodologie en de adviezen die het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) heeft verstrekt; stelt vast dat deze strategie de al bestaande maatregelen omvat waarmee het personeel bewust wordt gemaakt van integer handelen en de problematiek van geschenken en gastvrijheid van derden, en deze maatregelen aanvult en verder ontwikkelt;

Overige opmerkingen

12.

merkt op dat volgens de resultaten van de personeelsscreening bij het Centrum in 2015 68,56 % van de personele middelen werd ingezet voor operationele activiteiten, 20,68 % voor administratieve ondersteuning en coördinatie en 10,76 % voor activiteiten die als neutraal werden aangemerkt;

13.

stelt met bevrediging vast dat het Centrum blijft streven naar een nauwere samenwerking met andere agentschappen van de Unie, met name op het gebied van justitie en binnenlandse zaken en op gezondheidsgebied; stelt tevens vast dat de synergie die met het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid is gerealiseerd, efficiencywinst heeft opgeleverd doordat zij de kosten voor telecommunicatie en internetdiensten delen;

14.

beklemtoont dat het Centrum succesvol was met zijn verschillende missies; verwelkomt de nieuwe strategie en het werkprogramma voor de periode 2016-2018; dringt er evenwel op aan te kiezen voor de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van een strategie voor de veel langere termijn, zoals toegezegd door de directeur van het Centrum;

15.

beklemtoont de belangrijke rol van het Centrum bij het onderkennen van nieuwe trends, het beoordelen van de gevaren van drugs voor de gezondheid en veiligheid van jonge Europeanen, en het ontwikkelen van preventiestrategieën; verwelkomt de notificatie van 98 nieuwe psychoactieve stoffen; hamert op het belang van het doorgaan met de inspanningen voor het toezicht op het gebruik van het internet als een kanaal voor het kopen van drugs;

16.

neemt kennis van het feit dat het Centrum 45 publicaties heeft verzorgd, met zijn expertise aan 300 belangrijke externe wetenschappelijke en institutionele manifestaties heeft bijgedragen, en dat zijn personeel aan 27 wetenschappelijke artikelen heeft meegeschreven; dringt aan op de verspreiding van resultaten via sociale media en online-instrumenten;

17.

verwijst voor andere opmerkingen van horizontale aard bij het kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 27 april 2017 (1) over het functioneren en het financiële beheer van en de controle op de agentschappen.


(1)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0155 (zie bladzijde 372 van dit Publicatieblad).


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/261


BESLUIT (EU) 2017/1686 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving betreffende het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van het Centrum (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan het Centrum te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05873/2017 — C8-0051/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EG) nr. 1920/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (4), en met name artikel 15,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5), en met name artikel 108,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0099/2017),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving voor het begrotingsjaar 2015;

2.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de directeur van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 128.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 376 van 27.12.2006, blz. 1.

(5)  PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/262


BESLUIT (EU) 2017/1687 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid voor het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van het Agentschap (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05873/2017 — C8-0058/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EG) nr. 1406/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 tot oprichting van een Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (4), en met name artikel 19,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5), en met name artikel 108,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie vervoer en toerisme (A8-0130/2017),

1.

verleent de uitvoerend directeur van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2015;

2.

formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 133.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 208 van 5.8.2002, blz. 1.

(5)  PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/263


RESOLUTIE (EU) 2017/1688 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid voor het begrotingsjaar 2015,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie vervoer en toerisme (A8-0130/2017),

A.

overwegende dat de definitieve begroting van het Europees Agentschap voor de maritieme veiligheid (hierna „het Agentschap”) voor het begrotingsjaar 2015 volgens zijn financiële staten 54 611 883 EUR bedroeg, hetgeen een toename van 4,21 % ten opzichte van 2014 betekent;

B.

overwegende dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid betreffende het begrotingsjaar 2015 (hierna „het verslag van de Rekenkamer”) verklaard heeft redelijke zekerheid te hebben gekregen dat de jaarrekening van het Agentschap betrouwbaar is en de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn;

C.

overwegende dat de kwijtingsautoriteit, in het kader van de kwijtingsprocedure, sterk de nadruk legt op het bijzonder belang van het verder versterken van de democratische legitimiteit van de instellingen van de Unie door de transparantie en de verantwoordingsplicht te vergroten, het concept van resultaatgericht begroten ten uitvoer te leggen, en een goed personeelsbeheer te verzekeren;

Financieel en begrotingsbeheer

1.

stelt vast dat de inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2015 hebben geresulteerd in een uitvoeringspercentage van de begroting van 99,23 %, oftewel een toename van 4,45 % ten opzichte van 2014, en dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten 96,52 % bedroeg, oftewel een toename van 2,75 %;

2.

stelt vast dat het Agentschap de structuur van zijn begroting in 2014 heeft aangepast met ingang van de begroting voor 2015, zodat ze een betere ondersteuning vormt van de bedrijfsbehoeften van het Agentschap; constateert bovendien dat de tweede fase van de herstructurering effecten zal hebben op de begroting in 2016; verzoekt het Agentschap de kwijtingsautoriteit in te lichten over de praktische gevolgen en de efficiëntieverhoging die voortvloeien uit de nieuwe structuur van de begroting;

Vastleggingen en overdrachten

3.

stelt vast dat in het verslag van de Rekenkamer en het jaarlijks activiteitenverslag van het Agentschap geen noemenswaardige problemen zijn aangewezen in verband met het niveau van overdrachten in 2015; merkt op dat van het totale bedrag dat is overgedragen van 2014 naar 2015 (35 987 101 EUR) 46 % is besteed, 50 % „open bedrag” is gebleven (verschuldigd bedrag, nog te betalen) en 4 % van het totaal is geannuleerd; merkt op dat overdrachten vaak gedeeltelijk of geheel kunnen worden gerechtvaardigd als gevolg van het meerjarige karakter van de operationele programma's van de agentschappen, niet noodzakelijkerwijs op zwakke punten wijzen in de planning en tenuitvoerlegging van de begroting en niet altijd haaks staan op het begrotingsbeginsel van jaarperiodiciteit, vooral niet als ze van tevoren zijn gepland door het Agentschap en zijn meegedeeld aan de Rekenkamer;

Overschrijvingen

4.

stelt vast dat het Agentschap in 2015 in totaal tien overschrijvingen tussen begrotingstitels heeft verricht; stelt vast dat die overschrijvingen in het geval van overschrijvingen van de ene titel naar de andere onder de 10 % zijn gebleven van de kredieten voor het begrotingsjaar op de lijn waar de kredieten van afkomstig waren; merkt op dat het niveau en de aard van de overschrijvingen in 2015 binnen de grenzen van de financiële voorschriften zijn gebleven;

Aanbestedings- en aanwervingsprocedures

5.

neemt er nota van dat het Agentschap 88 aanbestedingsprocedures heeft opgestart, waarvan er 13 bijzondere onderhandelingsprocedures waren en de resterende 75 open onderhandelingsprocedures voor kleine bedragen betroffen;

6.

maakt op uit het jaarlijks activiteitenverslag van het Agentschap dat de goedgekeurde personeelsformatie in 2015 bestond uit 207 ambten; merkt op dat er weliswaar 207 statutaire ambten stonden aangegeven in de personeelsformatie van het Agentschap voor 2015, maar dat het Agentschap de activiteiten als voorgesteld in het werkprogramma 2015 heeft volbracht met 202 statutaire ambten, aangezien vijf ambten werden bevroren wegens geplande besparingen in 2016;

7.

wijst op de resultaten van de tweede benchmarking van de posten van het Agentschap, met 21,67 % van de functies gericht op administratieve ondersteuning en coördinatie, 71,29 % op operationele taken en 7,05 % op financiële en controletaken; betreurt de voortdurende inkrimping van het personeelsbestand, terwijl tegelijkertijd de aan het Agentschap overgedragen taken toenemen;

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

8.

merkt op dat het Agentschap de „verbintenis- en vertrouwelijkheidsverklaringen”, ondertekend door de leden van de raad van bestuur, samen met hun cv's openbaar heeft gemaakt, zoals door de kwijtingsautoriteit in de vorige kwijtingsprocedures werd gevraagd;

9.

stelt met bezorgdheid vast dat de belangenverklaringen van de leden van de raad van bestuur niet zijn gepubliceerd op de website van het Agentschap en dat er geen controle of actualisering van de belangenverklaringen van de leden van de raad van bestuur is verricht; spoort het Agentschap ertoe aan dit probleem op te lossen door deze documenten te publiceren en door controles in te voeren, zodat het nodige openbare toezicht en de nodige openbare controle op het beheer van het Agentschap worden gewaarborgd;

10.

stelt met tevredenheid vast dat de raad van bestuur van het Agentschap in 2015 een strategie voor het voorkomen en opsporen van fraude heeft goedgekeurd, gebaseerd op de methodologie en richtsnoeren voor fraudebestrijdingsstrategieën van OLAF en op de fraudebestrijdingsstrategie van DG MOVE van de Commissie;

11.

stelt met bezorgdheid vast dat het Agentschap geen specifieke initiatieven heeft genomen om een grotere transparantie aan de dag te leggen met betrekking tot zijn contacten met belanghebbende partijen en lobbyisten; verzoekt het Agentschap om een proactief beleid inzake de transparantie van lobbyactiviteiten te voeren;

Interne audit

12.

merkt op dat de auditorganen van het Agentschap in 2015 geen kritische auditaanbevelingen of -opmerkingen hebben geformuleerd die zouden kunnen leiden tot een voorbehoud in de jaarlijkse betrouwbaarheidsverklaring; stelt met tevredenheid vast dat alle aanbevelingen en opmerkingen naar aanleiding van verschillende audits uit de jaren voorafgaand aan 2015 op 31 december 2015 zijn afgesloten;

Interne controle

13.

neemt er nota van dat het Agentschap een reeks interne maatregelen heeft uitgewerkt en toegepast om ervoor te zorgen dat er controle is op zijn activiteiten en om het bestuur redelijke zekerheid te bieden over het behalen van zijn doelstellingen; constateert dat het Agentschap een hele reeks normen voor interne controle, gebaseerd op gelijkwaardige normen die zijn uitgewerkt door de Commissie, en minimumvereisten die zijn goedgekeurd door de raad van bestuur ten uitvoer heeft gelegd;

Prestaties

14.

stelt vast dat het Agentschap in operationeel opzicht uitgebreid heeft samengewerkt, op het gebied van maritieme monitoring, bewaking en informatie-uitwisseling, met andere agentschappen en organen van de Unie (EFCA, Frontex, EUNAVFOR, MAOC-N) om ten volle gebruik te maken van de bestaande deskundigheid en diensten op een wijze die voor beide partijen voordelig is; merkt op dat het Agentschap met ingang van december 2014 instaat voor de organisatie van de faciliteit voor bedrijfscontinuïteit van de Gemeenschappelijke Onderneming fusie voor energie (F4E) in Madrid; stelt vast dat het Agentschap is blijven samenwerken met het Europees Bureau voor visserijcontrole (EFCA) zodat dit agentschap ook gebruik kan maken van het centrum voor bedrijfscontinuïteit; stelt vast dat het Agentschap nauw heeft samengewerkt met het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (EWDD) om samenwerking en synergieën tot stand te brengen tussen beide agentschappen met het oog op een grotere doeltreffendheid en efficiëntie en om kosten te besparen gezien de geografische nabijheid van de agentschappen;

Overige opmerkingen

15.

stelt met bezorgdheid vast dat er met een verhouding van 20 %/80 % sprake is van een aanzienlijk gebrek aan genderevenwicht wat betreft de leden en plaatsvervangende leden van de raad van bestuur van het Agentschap; dringt er bij het Agentschap op aan dit gebrek aan evenwicht te corrigeren en de geboekte vooruitgang zo spoedig mogelijk kenbaar te maken aan het Parlement;

16.

benadrukt de bijdrage van het Agentschap aan de maritieme veiligheid en de preventie van door schepen en door offshore-installaties voor gas- en oliewinning veroorzaakte verontreiniging in Europa en de aan de lidstaten en de Commissie verleende bijstand bij de toepassing van de internationale en de Uniewetgeving; is ingenomen met het feit dat het Agentschap met andere Europese agentschappen samenwerkt bij de vluchtelingencrisis en moedigt die samenwerking aan, en bevestigt nogmaals dat het Agentschap voldoende financiële, materiële en personele middelen moet krijgen om zijn taken doeltreffend te kunnen uitvoeren, ook voor zeer belangrijke activiteiten die buiten zijn mandaat vallen (d.w.z. bijdragen aan de bestrijding van de vluchtelingencrisis in de vorm van knowhow, operationele ondersteuning en personeel van het Agentschap);

17.

benadrukt dat de knowhow en de interne capaciteiten van het Agentschap de mogelijkheid bieden om zijn optreden en dienstverlening een meer mondiale dimensie te geven en daarmee bij te dragen aan de vergroting van de reikwijdte van de EU-rechtskaders en veiligheids- en milieunormen;

18.

verwijst voor andere opmerkingen van horizontale aard bij het kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 27 april 2017 (1) over het functioneren en het financiële beheer van en de controle op de agentschappen.


(1)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0155 (zie bladzijde 372 van dit Publicatieblad).


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/266


BESLUIT (EU) 2017/1689 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid voor het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van het Agentschap (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05873/2017 — C8-0058/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EG) nr. 1406/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 tot oprichting van een Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (4), en met name artikel 19,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5), en met name artikel 108,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie vervoer en toerisme (A8-0130/2017),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid voor het begrotingsjaar 2015;

2.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 133.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 208 van 5.8.2002, blz. 1.

(5)  PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/267


BESLUIT (EU) 2017/1690 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap van de Europese Unie voor netwerk- en informatiebeveiliging voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Agentschap van de Europese Unie voor netwerk- en informatiebeveiliging voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Agentschap van de Europese Unie voor netwerk- en informatiebeveiliging voor het begrotingsjaar 2015, vergezeld van de antwoorden van het Agentschap (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05873/2017 — C8-0062/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU) nr. 526/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 inzake het Agentschap van de Europese Unie voor netwerk- en informatiebeveiliging (Enisa) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 460/2004 (4), en met name artikel 21,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5), en met name artikel 108,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0115/2017),

1.

verleent de uitvoerend directeur van het Agentschap van de Europese Unie voor netwerk- en informatiebeveiliging kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2015;

2.

formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Agentschap van de Europese Unie voor netwerk- en informatiebeveiliging, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 138.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 165 van 18.6.2013, blz. 41.

(5)  PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/268


RESOLUTIE (EU) 2017/1691 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap van de Europese Unie voor netwerk- en informatiebeveiliging voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap van de Europese Unie voor netwerk- en informatiebeveiliging voor het begrotingsjaar 2015,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0115/2017),

A.

overwegende dat volgens zijn financiële staten de definitieve begroting van het Agentschap van de Europese Unie voor netwerk- en informatiebeveiliging (het „Agentschap”) voor het begrotingsjaar 2015 in totaal 10 064 274 EUR bedroeg, hetgeen een verhoging van 3,37 % ten opzichte van 2014 betekent;

B.

overwegende dat de bijdrage van de Unie aan de begroting van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2015 neerkwam op 9 155 661 EUR, hetgeen een toename van 3,8 % ten opzichte van 2014 betekent;

C.

overwegende dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van het Agentschap betreffende het begrotingsjaar 2015 („het verslag van de Rekenkamer”) verklaard heeft redelijke zekerheid te hebben gekregen dat de jaarrekening van de het Agentschap betrouwbaar is en de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn;

D.

overwegende dat het Parlement, in het kader van de kwijtingsprocedure, sterk de nadruk legt op het belang van het verder versterken van de democratische legitimiteit van de instellingen van de Unie door de transparantie en de verantwoordingsplicht te vergroten, het concept van resultaatgericht begroten ten uitvoer te leggen, en een goed personeelsbeheer te verzekeren;

Follow-up van de kwijting voor 2014

1.

wijst erop dat het Agentschap:

in zijn jaarverslag voor 2016 een standaardhoofdstuk zal opnemen over transparantie, verantwoordingsplicht en integriteit;

als follow-up van de kwijtingen voor 2013 en 2014, de betalingen van de huur voor de kantoren in Athene door de Griekse autoriteiten nog steeds met aanzienlijke vertraging uitvoert, wat op zijn beurt de betalingen aan de eigenaars in Athene en Heraklion vertraagt;

2.

wijst erop dat het Agentschap aanzienlijke inspanningen heeft geleverd via contacten met de Griekse autoriteiten om de situatie te corrigeren, aangezien momenteel geen andere oplossing mogelijk lijkt en de Commissie, het Agentschap en de Griekse autoriteiten een oplossing voor dit probleem moeten vinden om de risico's waaraan het Agentschap wordt blootgesteld aanzienlijk te verminderen;

Financieel en begrotingsbeheer

3.

stelt vast dat de inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2015 hebben geresulteerd in een hoog uitvoeringspercentage van de begroting van 100 % en dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten 92,89 % bedroeg, wat overeenkomt met een stijging met 7,28 % ten opzichte van 2014;

Vastleggingen en overdrachten

4.

stelt vast de overdrachten van vastleggingskredieten voor titel II (administratieve uitgaven) 150 000 EUR (22 %) bedroegen, hetgeen lager is in vergelijking met de 600 000 EUR (49 %) van 2014; stelt bovendien vast dat de overdrachten vooral betrekking hadden op investeringen in IT-infrastructuur waar eind 2015 volgens plan opdracht toe was gegeven; wijst erop dat het globale niveau van de kredieten die werden overgedragen is gedaald van 15 % in 2014 tot 7 % in 2015;

5.

merkt op dat overdrachten vaak gedeeltelijk of geheel kunnen worden gerechtvaardigd als gevolg van het meerjarige karakter van de operationele programma's van de agentschappen, niet noodzakelijkerwijs op zwakke punten wijzen in de planning en tenuitvoerlegging van de begroting en niet altijd haaks staan op het begrotingsbeginsel van jaarperiodiciteit, vooral niet als ze van tevoren zijn gepland door het Agentschap en zijn meegedeeld aan de Rekenkamer;

Aanbestedings- en aanwervingsprocedures

6.

stelt vast dat het Agentschap aan het eind van 2015 69 personeelsleden in dienst had; stelt bovendien vast dat in 2015 vier personeelsleden het Agentschap hebben verlaten en dat zeventien nieuwe personeelsleden werden aangeworven;

7.

merkt op dat het moeilijk is voor het Agentschap om geschikt opgeleid personeel aan te werven, aan te trekken en vast te houden, hoofdzakelijk als gevolg van het soort functies dat wordt aangeboden (arbeidscontractanten) en de lage coëfficiënt die van toepassing is op de salarissen van de werknemers van het Agentschap in Griekenland; verzoekt het Agentschap en de Commissie verslag uit te brengen aan de kwijtingsautoriteit over de mogelijke oplossingen voor het probleem;

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

8.

merkt op dat het Agentschap tijdens het eerste kwartaal van 2017 van plan is om interne regels vast te stellen over klokkenluiders; roept het Agentschap op een intern beleid inzake klokkenluiders vast te stellen om een cultuur van transparantie en controleerbaarheid op de werkvloer te bevorderen, werknemers regelmatig te informeren over en te trainen op het gebied van hun rechten en plichten met betrekking tot dat beleid, klokkenluiders te beschermen tegen represailles, tijdig follow-up te geven aan de inhoud van de meldingen van klokkenluiders en een kanaal voor anonieme interne verslaglegging op te zetten; roept het Agentschap op om jaarverslagen te publiceren over het aantal klokkenluiderszaken en de follow-up die hieraan is gegeven en deze verslagen bij de kwijtingsautoriteit in te dienen; vraagt het Agentschap om verslag uit te brengen aan de kwijtingsautoriteit wanneer zijn klokkenluidersregels zijn vastgesteld en uitgevoerd;

9.

stelt met bezorgdheid vast dat de cv's en belangenverklaringen van de leden van de raad van bestuur van het Agentschap en van zijn directie niet zijn gepubliceerd op de website, behalve het cv van de voorzitter van de raad van bestuur; stelt met bezorgdheid vast dat het Agentschap geen maatregelen heeft getroffen om de belangenverklaringen te controleren of bij te werken; verzoekt het Agentschap deze situatie recht te zetten en die documenten zonder verder uitstel te publiceren, zodat het nodige openbare toezicht en de nodige openbare controle op het beheer van de Autoriteit worden gewaarborgd; verzoekt het Agentschap te waarborgen dat deze verklaringen geregeld worden gecontroleerd en geactualiseerd;

10.

stelt met bezorgdheid vast dat het Agentschap geen specifieke initiatieven heeft genomen om de transparantie over de contacten met lobbyisten en belanghebbenden te verbeteren; verzoekt het Agentschap om een proactief beleid inzake de transparantie van lobbyactiviteiten te voeren;

Interne audit

11.

merkt op dat het Agentschap een openstaande aanbeveling had van de dienst Interne Audit (DIA) van de Commissie die in januari 2015 werd afgehandeld; merkt bovendien op dat de DIA in 2016 een risicobeoordeling van het Agentschap moest uitvoeren; kijkt uit naar het jaarverslag van het Agentschap voor 2016 en meer informatie over de uitgevoerde risicobeoordeling;

Interne controles

12.

merkt op dat, volgens het Agentschap, de uitgebreide controle achteraf van het begrotingsjaar 2014, overeenkomstig internecontrolenorm nr. 8 „processen en procedures”, heeft geleid tot een aantal aanbevelingen die in 2015 allemaal werden behandeld; wijst er bovendien op dat 174 financiële transacties, goed voor 70,99 % van de begroting 2014 van het Agentschap, werden gecontroleerd, hetgeen heeft geleid tot één aanbeveling over vertraging bij het uitvoeren van betalingen; wijst erop dat de vertraging niet heeft geleid tot het moeten betalen van intresten;

Overige opmerkingen

13.

wijst erop dat de preambule van Verordening (EU) nr. 526/2013 bepaalt dat het personeel dat hoofdzakelijk in de administratie van het Agentschap werkzaam is, gevestigd moet zijn in Heraklion; wijst op het feit dat, overeenkomstig vaste rechtspraak, het Agentschap de preambule van Verordening (EU) nr. 526/2013 niet als een beperkende factor in zijn verhuizing beschouwde;

14.

wijst erop dat het Agentschap in zijn communicatie met de plaatselijke autoriteiten en de Commissie de nadruk is blijven leggen op de voordelen van een verhuizing van het Agentschap naar het kantoor in Athene; merkt bovendien op dat de geschatte kosten van de verhuizing van de resterende veertien personeelsleden in Heraklion en van alle meubelen ongeveer 360 000 EUR bedraagt; moedigt de Griekse autoriteiten, de Commissie en het Agentschap aan om zo snel mogelijk een oplossing te vinden voor het probleem van de twee locaties van het Agentschap, om zo een veel efficiënter gebruik van EU-middelen te kunnen waarborgen;

15.

merkt op dat 68 personeelsleden in 2015 hebben deelgenomen aan een buitendag met een kostprijs van 9 585 EUR (141 EUR per persoon);

16.

verwijst voor andere opmerkingen van horizontale aard bij het kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 27 april 2017 (1) over het functioneren en het financiële beheer van en de controle op de agentschappen.


(1)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0155 (zie bladzijde 372 van dit Publicatieblad).


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/271


BESLUIT (EU) 2017/1692 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over de afsluiting van de rekeningen van het Agentschap van de Europese Unie voor netwerk- en informatiebeveiliging voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Agentschap van de Europese Unie voor netwerk- en informatiebeveiliging voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Agentschap van de Europese Unie voor netwerk- en informatiebeveiliging voor het begrotingsjaar 2015, vergezeld van de antwoorden van het Agentschap (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05873/2017 — C8-0062/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU) nr. 526/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 inzake het Agentschap van de Europese Unie voor netwerk- en informatiebeveiliging (Enisa) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 460/2004 (4), en met name artikel 21,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5), en met name artikel 108,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0115/2017),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Europees Agentschap voor netwerk- en informatiebeveiliging voor het begrotingsjaar 2015;

2.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Agentschap van de Europese Unie voor netwerk- en informatiebeveiliging, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 138.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 165 van 18.6.2013, blz. 41.

(5)  PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/272


BESLUIT (EU) 2017/1693 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Spoorwegbureau (voortaan Spoorwegbureau van de Europese Unie) voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Spoorwegbureau voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Europees Spoorwegbureau betreffende het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van het Bureau (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan het Bureau te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05873/2017 — C8-0063/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EG) nr. 881/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 tot oprichting van een Europees Spoorwegbureau (4), en met name artikel 39,

gezien Verordening (EU) 2016/796 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Spoorwegbureau van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 881/2004 (5), en met name artikel 65,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6), en met name artikel 108,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie vervoer en toerisme (A8-0128/2017),

1.

verleent de uitvoerend directeur van het Spoorwegbureau van de Europese Unie kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Bureau voor het begrotingsjaar 2015;

2.

formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Spoorwegbureau van de Europese Unie, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 151.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 164 van 30.4.2004, blz. 1.

(5)  PB L 138 van 26.5.2016, blz. 1.

(6)  PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/273


RESOLUTIE (EU) 2017/1694 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Spoorwegbureau (voortaan het Spoorwegbureau van de Europese Unie) voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Spoorwegbureau voor het begrotingsjaar 2015,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie vervoer en toerisme (A8-0128/2017),

A.

overwegende dat de definitieve begroting van het Europees Spoorwegbureau („het Bureau”) voor het begrotingsjaar 2015 volgens zijn jaarrekening 26 345 000 EUR bedroeg, hetgeen een toename van 2,45 % ten opzichte van 2014 betekent; overwegende dat de begroting van het Bureau volledig wordt gefinancierd met middelen van de begroting van de Unie;

B.

overwegende dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van het Europees Spoorwegbureau voor het begrotingsjaar 2015 (hierna „het verslag van de Rekenkamer”) verklaard heeft redelijke zekerheid te hebben gekregen dat de jaarrekening van het Bureau betrouwbaar is en de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn;

C.

overwegende dat de kwijtingsautoriteit, in het kader van de kwijtingsprocedure, sterk de nadruk legt op het bijzonder belang van het verder versterken van de democratische legitimiteit van de instellingen van de Unie door de transparantie en de verantwoordingsplicht te vergroten, en het uitvoeren van het concept van resultaatgericht begroten en een goed personeelsbeheer;

Follow-up van de kwijting voor 2014

1.

erkent het feit dat het Bureau opnieuw onderhandelingen over zijn zetelovereenkomst aangaat met de regering van de ontvangende lidstaat, hetgeen moet leiden tot het centraliseren van alle activiteiten van het Bureau tot één locatie en het verminderen van de kosten; verzoekt het Bureau de kwijtingsautoriteit in te lichten over de voortgang van de onderhandelingen;

Financieel en begrotingsbeheer

2.

stelt vast dat de inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2015 hebben geresulteerd in een uitvoeringspercentage van de begroting van 99,10 %, oftewel een stijging van 1,76 % ten opzichte van 2014, en dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten 89,78 % bedroeg, oftewel een stijging van 3,96 % ten opzichte van 2014;

3.

merkt op dat, in overeenstemming met de bepalingen van de nieuwe regelgeving van het Bureau die in juni 2016 van kracht werd, het Bureau kosten in rekening mag brengen voor een aantal van zijn nieuwe bevoegdheden, waaronder de uitgifte van veiligheidscertificaten, voertuigvergunningen en goedkeuring vooraf van spoorprojecten binnen het Europees beheersysteem voor het spoorverkeer (ERTMS); merkt op dat het Bureau een vergoedingsmechanisme aan het ontwikkelen is en hierbij rekening houdt met de praktijken van andere agentschappen en relevante nationale instanties; vraagt het Bureau de kwijtingsautoriteit op de hoogte te houden over de ontwikkeling en toepassing van dit nieuwe mechanisme;

Vastleggingen en overdrachten

4.

merkt op dat, volgens het Bureau, het niveau van de overdrachten lager was dan de indicatieve plafonds die door de Rekenkamer worden gebruikt om de begrotingsuitvoering te evalueren (10 % voor titel I, 20 % voor titel II en 30 % voor titel III) voor alle budgettaire titels;

5.

stelt vast dat de overdrachten in vergelijking met 2014 verbeterd zijn (18,98 % in vergelijking met 24,53 % in 2014 voor titel II, en 29,42 % in vergelijking met 37,93 % in 2014 voor titel III); verneemt met instemming dat de indicatieve maxima die de Rekenkamer gebruikt om de uitvoering van de begroting op het niveau van overdrachten te beoordelen (10 % voor titel I, 20 % voor titel II en 30 % voor titel III), werden gehaald;

Aanbestedings- en aanwervingsprocedures

6.

merkt op dat het Bureau aan het eind van 2015 154 vaste medewerkers in dienst had, waarvan er 134 tijdelijke functionarissen waren, 20 contractuele functionarissen en 3 gedetacheerde nationale deskundigen, in vergelijking met 151 vaste personeelsleden aan het eind van 2014; stelt bovendien vast dat, volgens het Bureau, 62 % van de personeelsleden mannen zijn en 38 % vrouwen; merkt op dat, volgens een screening uitgevoerd door het Bureau, 64,61 % van de banen van het Bureau verband houden met de operationele activiteiten (tegenover 67,59 % in 2014), 21,14 % verband houden met administratieve ondersteuning en coördinatie (tegenover 20,72 % in 2014) en 14,25 % neutraal is (tegenover 11,69 % in 2014);

7.

betreurt dat slechts 92,6 % van de facturen binnen de vastgelegde termijn van 30 dagen betaald werd, door vertraging bij het verwerken van de facturen door de personeelsleden van het Bureau, kastekorten en conflicten met leveranciers over de inhoud van de facturen;

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

8.

merkt op dat, volgens het Bureau, het nieuwe beleid inzake de preventie en het beheer van belangenconflicten voor zijn administratief bestuurders werd goedgekeurd; merkt op dat het Bureau vervolgens de verklaringen van afwezigheid van belangenconflicten en cv's van zijn administratief bestuurders op zijn website heeft bekendgemaakt; merkt voorts op dat een actie voor het bekendmaken van de cv's en belangenverklaringen van de raad van bestuur van het Bureau zal volgen zodra het beleid inzake belangenconflicten wordt herzien in 2017; verzoekt het Bureau de cv's en belangenverklaringen van de leden van zijn raad van bestuur onverwijld op de website van het Bureau te publiceren en tegelijk de herziening van het beleid ter hand te nemen; verzoekt het Bureau de kwijtingsautoriteit in te lichten over het resultaat van de actie;

9.

merkt op dat de regels inzake de bescherming van klokkenluiders in 2017 zullen worden vastgesteld; verzoekt het Bureau de kwijtingsautoriteit op de hoogte te brengen van de tenuitvoerlegging van deze regels;

10.

merkt op dat het Bureau naar eigen zeggen begonnen is met de implementatie van het actieplan zoals gedefinieerd in de fraudebestrijdingsstrategie van het Bureau; merkt met name op dat het Bureau twee opleidingen heeft georganiseerd over ethiek en integriteit, waar onder andere de thema's ethische waarden en fraudepreventie aangesneden werden; merkt op dat het aanwezigheidspercentage van de raad van bestuur van het Bureau hoog, maar voor de rest van het personeel relatief laag was; merkt op dat de opleidingen in 2016 zouden worden voortgezet;

11.

merkt op dat het Bureau in 2015 geen gevallen van vermoeden van fraude heeft gemeld bij het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF); verzoekt het Bureau de kwijtingsautoriteit in te lichten over de resultaten van de onderzoeken en bevindingen van OLAF;

Interne audit

12.

erkent dat de dienst Interne Audit van de Commissie (IAS) geen kritische of zeer belangrijke aanbevelingen heeft gedaan aan het Bureau; merkt op dat de IAS een audit heeft uitgevoerd inzake Stakeholder Relationship Management en externe communicatie; merkt op dat als gevolg daarvan de IAS vier belangrijke aanbevelingen heeft gedaan; erkent dat de aanbevelingen, volgens het Bureau, tijdig zouden worden geïmplementeerd binnen het kader van de communicatiestrategie van het Bureau;

13.

merkt op dat de IAS na de vorige controles van het Expertbeheer in interoperabiliteit, jaarlijkse activiteitenverslagen en over de plannings- en begrotingsprocessen vaststelde dat, behalve één uitzondering, alle aanbevelingen werden uitgevoerd door het Bureau; stelt voorts vast dat ten aanzien van de enige nog openstaande aanbeveling, die als „zeer belangrijk” gemarkeerd staat, met betrekking tot de versterking van de aanwervingsprocedure, het Bureau zijn selectieprocedure heeft herzien en als een tijdelijke maatregel ex-antecontroles van alle selectieprocedures laat uitvoeren door de coördinator voor interne controle; merkt op dat de resultaten van de ex-antecontroles aan de IAS zouden worden verstrekt als ondersteunend bewijs voor het afsluiten van de aanbeveling met het oog op de evaluatie ervan;

Interne controles

14.

merkt op dat het Bureau nog niet volledig heeft voldaan aan alle normen voor interne controle (Internal Control Standards, ICS) in 2015; merkt in het bijzonder op dat de implementatie van zes van de ICS (namelijk nr. 2 „Ethiek en Waarden”, nr. 3 „Aanwerving, mobiliteit en verloop van personeel”, nr. 4 „Personeelsprestatie, -beheer en -ontwikkeling”, nr. 9 „Toezicht op management”, nr. 10 „Bedrijfscontinuïteit” en nr. 11 „Documentbeheer”) gaande was en dat de implementatie van ICS nr. 8 „Proces en procedures” al gedeeltelijk was uitgevoerd; stelt met tevredenheid vast dat ICS nr. 12 met betrekking tot „Informatie en communicatie” in 2015 werd ingevoerd;

15.

merkt op dat het Bureau een geïntegreerd beheersysteem heeft aangenomen op basis van vereisten die in de normen voor interne controles en in de serie van ISO 9001-normen vastgesteld zijn;

16.

stelt vast dat uit de risicobeoordeling in 2015 bleek dat er risico's gekoppeld zijn aan de uitbreiding van het mandaat van het Bureau naar aanleiding van de inwerkingtreding van de technische pijler van het vierde spoorwegpakket, en dat er risico's zijn door mogelijke beveiligingsproblemen, met gevolgen voor de interoperabiliteit, alsook innovatie-uitdagingen die nefast zijn voor het concurrentievermogen van het spoor;

Communicatiebeleid

17.

stelt met tevredenheid vast dat het Bureau in 2015 een communicatiestrategie heeft aangenomen om het aantal activiteiten op sociale media te verhogen, zijn openbare nieuwsbrief en eigen huisstijl een nieuwe impuls te geven, en een database aan te maken voor digitale beelden die het werk van het Bureau illustreren en benadrukken dat het Bureau werkt „voor de samenleving”; merkt op dat het Bureau in het begin van 2017 een nieuwe publieke website zal lanceren (in lijn met het enkelvoudig programmeringsdocument 2017);

18.

stelt met tevredenheid vast dat het Bureau in 2016 verschillende acties ondernam om zijn activiteiten, prestaties en toegevoegde waarde aan de buitenwereld te communiceren door middel van verschillende openbare evenementen, met inbegrip van de InnoTrans-beurs in september 2016, een forum dat plaatsvond in Florence over de digitalisering van de spoorwegen, een viering ter gelegenheid van de positieve stemresultaten voor het 4e Spoorwegpakket en de daaropvolgende naamsverandering en tal van workshops georganiseerd door de operationele eenheden in heel Europa;

Overige opmerkingen

19.

stelt met bezorgdheid vast dat er een aanzienlijk genderonevenwicht van 86 %/14 % heerst ten aanzien van het team van senior kaderleden van het Bureau en van 85 %/15 % ten aanzien van de raad van bestuur van het Bureau; spoort het Bureau aan om zo snel mogelijk deze onevenwichtigheden te corrigeren en de resultaten mee te delen aan de kwijtingsautoriteit;

20.

merkt op dat in 2015 43 medewerkers deelnamen aan buitendagen waarvan de prijs 5 000 EUR (of 116 EUR per persoon) bedroeg en dat 320 medewerkers deelnamen aan „Andere evenementen” (totaalprijs 21 000 EUR of 65 EUR per persoon);

21.

benadrukt dat het Bureau een strategische rol heeft bij het verbeteren van het concurrentievermogen van het spoor ten opzichte van andere vervoerswijzen, door administratieve en technische barrières weg te nemen, markttoegang aan te moedigen en non-discriminatie te waarborgen, overheidsgeld voor openbare diensten voor vervoer per spoor efficiënter in te zetten en de infrastructuur beter te beheren;

22.

herinnert aan de rol van het Bureau bij het waarborgen van de veiligheid en de interoperabiliteit van het Europese spoorwegstelsel; is ingenomen met de rol van het Bureau in de follow-up van het ontwikkelen, testen en uitvoeren van het ERTMS en bij het evalueren van de specifieke ERTMS-projecten; herinnert er bovendien aan dat de taak (bijv. één loket voor voertuiggoedkeuringen en veiligheidscertificaten) en de bevoegdheden van het Bureau momenteel herzien worden in het kader van het vierde spoorwegpakket; dringt erop aan dat het Bureau, als zijn takenpakket wordt uitgebreid, de nodige financiële, materiële en personele middelen tot zijn beschikking krijgt om zijn nieuwe en bijkomende taken doeltreffend en efficiënt te kunnen uitvoeren; neemt met verontrusting kennis van de tegenstrijdigheid tussen de onlangs aangenomen wetgeving ter uitbreiding van het takenpakket van het Bureau en de besparingen op de begroting van het Bureau die in het kader van het meerjarig financieel kader 2014-2020 zullen worden doorgevoerd;

23.

ondersteunt het initiatief van het Bureau in 2015 om een nieuwe procedure in te voeren om de lidstaten en belanghebbenden meer te betrekken bij de ontwikkeling van het werkprogramma voor 2016; verwelkomt de lancering van het ERTMS-platform van belanghebbenden en herinnert eraan dat het ERTMS cruciaal is om één Europese spoorwegruimte te realiseren; benadrukt daarom dat een optimale coördinatie bij de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van het ERTMS, teneinde één transparant, stabiel, betaalbaar en interoperabel ERTMS-systeem in heel Europa te verwezenlijken, een hoofdprioriteit is;

24.

verwelkomt de proactieve aanpak van het Bureau, dat een taskforce heeft opgezet ter voorbereiding van de waarschijnlijke aanneming van het vierde spoorwegpakket in 2016, en de nieuwe status van het Bureau en zijn uitgebreidere takenpakket;

25.

verwelkomt het programma dat gericht is op het opschonen van de nationale regelgeving, teneinde de impact van de bestaande barrières tussen de lidstaten te beperken of de barrières weg te werken;

26.

ondersteunt de vorderingen die het Bureau maakt om de samenwerking met het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (EMSA) en het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA) te verbeteren, teneinde een gezamenlijke veiligheidscultuur te ontwikkelen;

27.

herinnert aan het standpunt van het Europees Parlement in de begrotingsprocedure inzake de terugwinning van de totale bedragen die zijn overgeheveld van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen naar het Europees Fonds voor strategische investeringen;

28.

verwijst voor andere opmerkingen van horizontale aard bij het kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 27 april 2017 (1) over het functioneren en het financiële beheer van en de controle op de agentschappen.


(1)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0155 (zie bladzijde 372 van dit Publicatieblad).


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/277


BESLUIT (EU) 2017/1695 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Spoorwegbureau (voortaan Spoorwegbureau van de Europese Unie) voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Spoorwegbureau voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Europees Spoorwegbureau betreffende het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van het Bureau (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan het Bureau te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05873/2017 — C8-0063/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EG) nr. 881/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 tot oprichting van een Europees Spoorwegbureau (4), en met name artikel 39,

gezien Verordening (EU) 2016/796 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Spoorwegbureau van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 881/2004 (5), en met name artikel 65,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6), en met name artikel 108,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie vervoer en toerisme (A8-0128/2017),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Europees Spoorwegbureau voor het begrotingsjaar 2015;

2.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Spoorwegbureau van de Europese Unie, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 151.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 164 van 30.4.2004, blz. 1.

(5)  PB L 138 van 26.5.2016, blz. 1.

(6)  PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/278


BESLUIT (EU) 2017/1696 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Autoriteit voor effecten en markten voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van de Europese Autoriteit voor effecten en markten voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van de Europese Autoriteit voor effecten en markten voor het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van de Autoriteit (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 over de aan de Autoriteit te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05873/2017 — C8-0074/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie (4), en met name artikel 64,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5), en met name artikel 108,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie economische en monetaire zaken (A8-0124/2017),

1.

verleent de uitvoerend directeur van de Europese Autoriteit voor effecten en markten kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Autoriteit voor het begrotingsjaar 2015;

2.

formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Europese Autoriteit voor effecten en markten, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 162.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84.

(5)  PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/279


RESOLUTIE (EU) 2017/1697 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Autoriteit voor effecten en markten voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Autoriteit voor effecten en markten voor het begrotingsjaar 2015,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie economische en monetaire zaken (A8-0124/2017),

A.

overwegende dat de definitieve begroting van de Europese Autoriteit voor effecten en markten (hierna „de Autoriteit” genoemd) voor het begrotingsjaar 2015 volgens haar financiële staten 34 031 603 EUR bedroeg, hetgeen een toename van 2,3 % betekent ten opzichte van 2014, als gevolg van de bijkomende taken die de Autoriteit zijn toevertrouwd;

B.

overwegende dat de bijdrage van de Unie aan de begroting van de Autoriteit voor 2015 9 703 423 EUR bedroeg, een daling met 12,35 % in vergelijking met 2014;

C.

overwegende dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van de Europese Autoriteit voor effecten en markten voor het begrotingsjaar 2015 (hierna: „het verslag van de Rekenkamer”) verklaard heeft redelijke zekerheid te hebben gekregen dat de jaarrekening van de Autoriteit betrouwbaar is en de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn;

D.

overwegende dat het Parlement, in het kader van de kwijtingsprocedure, sterk de nadruk legt op het bijzonder belang van de verdere versterking van de democratische legitimiteit van de instellingen van de Unie door de transparantie en de verantwoordingsplicht te vergroten, het concept van resultaatgericht begroten ten uitvoer te leggen, en een goed personeelsbeheer te verzekeren;

1.

onderstreept dat de rol van de Autoriteit van essentieel belang is voor het bevorderen van de consistente toepassing van het recht van de Unie en een betere coördinatie tussen de nationale instanties, voor het waarborgen van financiële stabiliteit, transparantie en beter geïntegreerde en veiligere financiële markten, alsook voor een hoge mate van consumentenbescherming en convergente toezichtspraktijken op dit gebied;

2.

herinnert eraan dat het Parlement een drijvende kracht was achter de oprichting van een nieuw, omvattend Europees Systeem voor financieel toezicht (ESFS), waarvan de drie Europese toezichthoudende autoriteiten (ETA's) deel uitmaken, om na de financiële crisis tot een beter stelsel voor financieel toezicht te komen;

Follow-up van de kwijting van 2011, 2012 en 2014

3.

verneemt bezorgd uit het verslag van de Rekenkamer dat de corrigerende maatregel naar aanleiding van drie in de verslagen van de Rekenkamer van 2011 en 2012 geformuleerde opmerkingen nog steeds als „loopt nog” is aangemerkt; spoort de Autoriteit aan deze corrigerende maatregel zo snel mogelijk uit te voeren en de resultaten aan de kwijtingsautoriteit kenbaar te maken;

4.

merkt bovendien op dat de corrigerende maatregel voor de opmerking uit het verslag van de Rekenkamer van 2014 betreffende vergoedingen die de onder toezicht staande entiteiten werden aangerekend en die waren gebaseerd op ramingen in plaats van op de werkelijke kosten, als „loopt nog” is aangemerkt; erkent dat de Autoriteit, om de aanbeveling van de Rekenkamer ten uitvoer te leggen, een op activiteiten gebaseerd berekeningssysteem heeft ontwikkeld voor de berekening van de vergoedingen voor de onder toezicht staande entiteiten; merkt op dat de Autoriteit en de kwijtingsautoriteit nog steeds in afwachting zijn van de opmerkingen van de Rekenkamer betreffende de status van deze corrigerende maatregel;

Financieel en begrotingsbeheer

5.

stelt vast dat de inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2015 hebben geresulteerd in een uitvoeringspercentage van de begroting van 99,64 %, oftewel een toename van 0,08 % ten opzichte van 2014, en dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten 84,54 % bedroeg, oftewel een toename van 3,38 % in vergelijking met 2014;

6.

neemt kennis van de verlaging van de begroting voor 2015 via twee latere begrotingswijzigingen, waardoor de middelen van de Unie rationeel worden gebruikt; benadrukt dat het bij de toewijzing van middelen belangrijk is te zorgen voor een passend niveau, prioriteiten en efficiëntie; wijst erop dat eventuele verhogingen van de middelen voor de Autoriteit gepaard moeten gaan met passende prioriteitsmaatregelen; stelt voor dat er, gezien het feit dat de werklast van de Autoriteit in toenemende mate verschuift van wetgevende taken naar toezichtsconvergentie en handhaving, er een overeenkomstige toewijzing bij de begroting en het personeel van de Autoriteit moet plaatsvinden;

Vastleggingen en overdrachten

7.

verneemt uit het verslag van de Rekenkamer dat de naar 2016 overgedragen vastleggingskredieten uitkwamen op een niveau van 26 % voor titel II (administratieve uitgaven) en 33 % voor titel III (operationele uitgaven); wijst erop dat deze overdrachten hoofdzakelijk verband houden met het meerjarige karakter van de grote IT-projecten van de Autoriteit, alsook met de kosten van dienstreizen die pas in 2016 konden worden vergoed; merkt op dat overdrachten vaak gedeeltelijk of volledig kunnen worden gerechtvaardigd als gevolg van het meerjarige karakter van de operationele programma's van de Autoriteit, niet noodzakelijkerwijs op zwakke punten in de begrotingsplanning en -uitvoering wijzen en niet altijd haaks staan op het begrotingsbeginsel van jaarperiodiciteit, vooral niet als ze van tevoren gepland zijn door de Autoriteit en meegedeeld zijn aan de Rekenkamer;

Overschrijvingen

8.

merkt tevreden op dat uit het jaarlijks activiteitenverslag van de Autoriteit blijkt dat het niveau en de aard van de overschrijvingen in 2015 binnen de grenzen van de financiële voorschriften van de Autoriteit gebleven zijn; stelt vast dat de begroting van de Autoriteit na wijziging van de begroting met 372 709 EUR is afgenomen; stelt voorts vast dat de Autoriteit overschrijvingen ten belope van 650 423 EUR heeft uitgevoerd uit titel I (personeelskosten) en 1 068 357 EUR uit titel III (operationele kosten) teneinde te voorzien in de begrotingsbehoeften van titel II (infrastructuur en administratieve uitgaven);

Aanbestedings- en aanwervingsprocessen en regels inzake verplichtingen na verlating van de dienst

9.

merkt op dat de Autoriteit in 2015 186 personeelsleden in dienst had, in vergelijking met 168 in het voorgaande jaar, d.w.z. een toename van 10,7 %; wijst erop dat de Autoriteit nieuwe uitvoeringsregels heeft vastgesteld betreffende de indienstneming van tijdelijke functionarissen uit hoofde van artikel 2, onder f), van de Regeling welke van toepassing is op andere personeelsleden van de Europese Unie; merkt op dat het personeelsverloop in 2015 8,9 % bedroeg en dus onder het streefcijfer van 10 % bleef;

10.

wijst erop dat de Autoriteit haar aanwervingsrichtsnoeren heeft gewijzigd, zodat daarin de diverse stappen van het aanwervingsproces worden beschreven, en meerdere aanbevelingen van de Rekenkamer en andere auditverslagen heeft aangepakt; merkt op dat de Autoriteit een nieuw stagebeleid heeft vastgesteld, waarin gestreefd wordt naar meer transparantie bij de selectie van stagiairs en naar vereenvoudiging van de regels inzake stagevergoedingen;

11.

merkt op dat de Autoriteit er in haar aanwervingsprocedure naar streeft het optimale geografische en genderevenwicht te bewerkstelligen; wijst erop dat het genderevenwicht van de Autoriteit 44 % vrouwen en 56 % mannen liet zien; verneemt dat het personeelsbestand van de Autoriteit 22 verschillende Unienationaliteiten en 1 onderdaan uit een land van de Europese Economische Ruimte (Noorwegen) omvat;

12.

stelt verheugd vast dat de Autoriteit een aantal belangrijke regels heeft opgesteld inzake de verplichtingen voor haar deskundigen en personeelsleden na het verlaten van de dienst, waaronder de ondertekening van een verklaring waarin staat dat zij zich bewust zijn van hun voortdurende verplichtingen ten aanzien van de Autoriteit;

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

13.

merkt op dat de Autoriteit in 2015 een beleid inzake belangenconflicten heeft ingesteld voor niet-personeelsleden, met inbegrip van de leden van de raad van toezicht, de raad van bestuur en de raad van beroep; verneemt van de Autoriteit dat dit beleid werd ontwikkeld op basis van de conclusies van de workshop „Better avoidance of conflict of interest” die in februari 2013 door het Parlement werd georganiseerd, de aanbevelingen van het speciaal verslag van de Rekenkamer nr. 15/2012 alsook op de richtsnoeren voor een gemeenschappelijke aanpak inzake gedecentraliseerde EU-agentschappen; verneemt voorts dat de Autoriteit in 2015 een beleid inzake belangenconflicten voor personeelsleden heeft uitgevoerd, op grond waarvan alle personeelsleden onder meer worden verplicht een jaarlijkse verklaring inzake mogelijke belangenconflicten in te vullen; wijst erop dat de cv's en belangenverklaringen van alle hogere kaderleden van de Autoriteit op haar website zijn gepubliceerd;

14.

wijst erop dat de raad van bestuur van de Autoriteit in januari 2015 de fraudebestrijdingsstrategie 2015-2017 heeft aangenomen, die erop gericht is de capaciteit van de Autoriteit om fraudegevallen te voorkomen, op te sporen, te onderzoeken en te bestraffen, te vergroten;

15.

wijst erop dat de leden van de raad van bestuur van de Autoriteit een verklaring moeten ondertekenen over het ontbreken van belangenconflicten in plaats van een belangenverklaring; betreurt evenwel dat deze verklaringen en de cv's van de leden van de raad van bestuur niet op de website van de Autoriteit zijn gepubliceerd; dringt er bij de Autoriteit op aan de situatie te verhelpen door deze documenten te publiceren, zodat het nodige openbare toezicht en de nodige openbare controle op haar bestuur worden gewaarborgd;

16.

stelt verheugd vast dat de feitelijke juistheid van de belangenverklaringen geregeld wordt geverifieerd, ten minste eens per jaar (en dat ad-hocverklaringen eveneens worden beoordeeld wanneer zij worden ontvangen door het ethische team), en dat wanneer feitelijke onnauwkeurigheden en inconsistenties worden vastgesteld, maatregelen worden genomen om opheldering te verkrijgen;

17.

stelt vast dat de Autoriteit voornemens is de interne regels met betrekking tot klokkenluiders in de eerste helft van 2017 af te ronden; verzoekt de Autoriteit verslag uit te brengen aan de kwijtingsautoriteit wanneer deze interne regels met betrekking tot klokkenluiders zijn vastgesteld en uitgevoerd;

18.

stelt verheugd vast dat de Autoriteit specifieke initiatieven heeft genomen om een grotere transparantie aan de dag te leggen met betrekking tot haar contacten met belanghebbenden, en dat deze initiatieven onder haar ethische regels vallen; wijst erop dat contacten met belanghebbenden centraal worden gecoördineerd en worden geregistreerd als onderdeel van haar externe-communicatiebeleid en -procedures; stelt vast dat de Autoriteit op haar website de agenda's van de president en de uitvoerend directeur heeft gepubliceerd, met informatie over hun deelname aan conferenties, vergaderingen met belanghebbenden, mediavertegenwoordigers en andere instellingen en relevante activiteiten, en dat de Autoriteit sinds juli 2016 eveneens informatie op haar website plaatst van vergaderingen tussen externe belanghebbenden en personeelsleden van de Autoriteit;

19.

is van mening dat de notulen van de vergaderingen van de raad van toezichthouders en van de aandeelhoudersgroepen, die openbaar zijn, onmiddellijk na de vergadering gepubliceerd moeten worden, zodat er niet — zoals nu het geval is — een periode van wel drie maanden verloopt tussen een vergadering en de openbaarmaking van de notulen, zodat zij beter inzicht bieden in de gevoerde discussies, de standpunten van de leden en hun stemgedrag; is van mening dat de toegankelijkheid voor de burgers van de Unie ook verbeterd kan worden door het rechtstreeks uitzenden van evenementen op internet; is bezorgd om het feit dat documenten en informatie uit interne vergaderingen feitelijk op ongelijke wijze toegankelijk zijn voor verschillende belanghebbenden, waaronder het Parlement; is van mening dat de Autoriteit in het kader van haar actieplan voor de komende jaren een veilig kanaal voor klokkenluiders moet creëren;

20.

wijst erop dat de Autoriteit een actief en gericht beleid voert, gericht op het vergroten van de kennis onder Unieburgers over haar doelstellingen, uitdagingen en activiteiten; wijst erop dat, in samenwerking met de Europese Bankautoriteit (EBA) en de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (Eiopa) een gezamenlijke consumentenbeschermingsdag wordt georganiseerd;

Interne audit

21.

merkt op dat de dienst Interne Audit van de Commissie (IAS) in 2015 een audit heeft uitgevoerd inzake „Omgang met belanghebbenden en externe communicatie”; wijst erop dat de Autoriteit op basis van de vijf door de IAS geformuleerde aanbevelingen een actieplan heeft ontwikkeld dat de IAS heeft goedgekeurd; verneemt dat de uitvoering van de in het actieplan beschreven maatregelen geregeld door de Autoriteit wordt opgevolgd;

22.

verneemt van de Autoriteit dat alle kritische of zeer belangrijke aanbevelingen die de IAS in voorgaande jaren heeft gedaan zijn afgesloten;

Prestaties

23.

merkt op dat de Rekenkamer een audit heeft uitgevoerd met betrekking tot toezicht van kredietbeoordelingsbureaus binnen de Autoriteit; erkent dat de Autoriteit naar aanleiding van de aanbevelingen van de Rekenkamer een actieplan heeft opgesteld; verzoekt de Autoriteit verslag uit te brengen aan de kwijtingsautoriteit over de uitvoering van het actieplan en de bereikte resultaten;

Overige opmerkingen

24.

benadrukt dat de Autoriteit ervoor moet zorgen dat alle opdrachten volledig en tijdig worden uitgevoerd, maar zich zorgvuldig moet houden aan de haar door het Parlement en de Raad toegekende taken; is van mening dat de Autoriteit volledig gebruik moet maken van haar mandaat om daadwerkelijk evenredigheid in al haar activiteiten te bevorderen; onderstreept dat de Autoriteit, wanneer haar de bevoegdheid wordt toegekend om level 2- en level 3-maatregelen op te stellen, bij de opstelling van deze normen in bijzondere mate moet letten op de specifieke kenmerken van de verschillende nationale markten en dat de betrokken marktdeelnemers en organisaties voor consumentenbescherming in een vroeg stadium bij het normalisatieproces en bij de opstellings- en uitvoeringsfases moeten worden betrokken;

25.

stelt met bezorgdheid vast dat de Autoriteit niet van alle prerogatieven gebruik maakt die in haar statuten zijn vastgelegd; benadrukt dat de Autoriteit moet toezien op een maximale benutting van de middelen om volledig uitvoering te geven aan haar wettelijk mandaat; stelt in dit verband vast dat een sterkere concentratie op het door het Parlement en de Raad verstrekte mandaat ertoe zou kunnen bijdragen dat de middelen efficiënter worden besteed en de doelstellingen beter worden bereikt; benadrukt dat de Autoriteit bij de uitvoering van haar taken en in het bijzonder bij de opstelling van uitvoeringsbepalingen het Parlement en de Raad tijdig, regelmatig en uitgebreid op de hoogte moet stellen van haar werkzaamheden;

26.

is van mening dat de financieringsregeling van de Autoriteit herzien moet worden; roept de Commissie op de mogelijkheid te onderzoeken om de huidige financieringsregeling aan te passen door bijkomende vergoedingen in te voeren die passend en proportioneel zijn en afgestemd zijn op elke marktdeelnemer, en deze eventueel gedeeltelijk in de plaats te laten komen van de bijdragen van nationale bevoegde instanties, maar waarbij niet wordt geraakt aan haar autonomie en toezichtsrol;

27.

verwijst voor andere opmerkingen van horizontale aard bij het kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 27 april 2017 (1) over het functioneren en het financiële beheer van en de controle op de agentschappen.


(1)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0155 (zie bladzijde 372 van dit Publicatieblad).


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/283


BESLUIT (EU) 2017/1698 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over de afsluiting van de rekeningen van de Europese Autoriteit voor effecten en markten voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van de Europese Autoriteit voor effecten en markten voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van de Europese Autoriteit voor effecten en markten voor het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van de Autoriteit (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 over de aan de Autoriteit te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05873/2017 — C8-0074/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie (4), en met name artikel 64,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5), en met name artikel 108,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie economische en monetaire zaken (A8-0124/2017),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van de Europese Autoriteit voor effecten en markten voor het begrotingsjaar 2015;

2.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Europese Autoriteit voor effecten en markten, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 162.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84.

(5)  PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/284


BESLUIT (EU) 2017/1699 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Stichting voor opleiding voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van de Europese Stichting voor opleiding voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van de Europese Stichting voor opleiding betreffende het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van de Stichting (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan de Stichting te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05873/2017 — C8-0057/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EG) nr. 1339/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 tot oprichting van de Europese Stichting voor opleiding (4), en met name artikel 17,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5), en met name artikel 108,

gezien artikel 94 van en bijlage IV bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A8-0118/2017),

1.

verleent de directeur van de Europese Stichting voor opleiding kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Stichting voor het begrotingsjaar 2015;

2.

formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de directeur van de Europese Stichting voor opleiding, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 168.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 354 van 31.12.2008, blz. 82.

(5)  PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/285


RESOLUTIE (EU) 2017/1700 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Stichting voor opleiding voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Stichting voor opleiding voor het begrotingsjaar 2015,

gezien artikel 94 van en bijlage IV bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A8-0118/2017),

A.

overwegende dat de begroting van de Europese Stichting voor opleiding (de „Stichting”) voor het begrotingsjaar 2015 volgens haar jaarrekening 20 153 042 EUR bedroeg, hetgeen een daling van 0,02 % betekent ten opzichte van 2014; overwegende dat de begroting van de Stichting volledig wordt gefinancierd met middelen van de begroting van de Unie;

B.

overwegende dat de Rekenkamer in zijn verslag over de jaarrekening van de Stichting voor het begrotingsjaar 2014 (het „verslag van de Rekenkamer”) verklaard heeft redelijke zekerheid te hebben gekregen dat de jaarrekening van de Stichting betrouwbaar is en dat de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn;

C.

overwegende dat de kwijtingsautoriteit, in het kader van de kwijtingsprocedure, sterk de nadruk legt op het bijzonder belang van de verdere versterking van de democratische legitimiteit van de instellingen van de Unie door de transparantie en de verantwoordingsplicht te vergroten, het concept van resultaatgericht begroten ten uitvoer te leggen, en een goed personeelsbeheer te verzekeren;

Follow-up van de kwijting voor 2014

1.

verneemt met bezorgdheid uit het verslag van de Rekenkamer dat middelen ten belope van 7,5 miljoen EUR die op een rekening zijn gezet bij één bank met een lage kredietrating en werden opgevoerd in het verslag van de Rekenkamer van 2013 en in het verslag van de Rekenkamer van 2014 waren voorzien van de opmerking „loopt nog” nog steeds zijn aangemerkt als „loopt nog”; moet echter constateren dat het aantal middelen dat bij die bank was ondergebracht in 2015 is verlaagd naar 1,8 miljoen EUR; merkt bovendien op dat de Stichting als gevolg van specifieke bancaire aangelegenheden verplicht is om een Italiaanse bank aan te houden;

2.

merkt op dat er, volgens het verslag van de Rekenkamer, corrigerende maatregelen zijn genomen naar aanleiding van een opmerking in het verslag van de Rekenkamer van 2014, en dat de opmerking nu is aangemerkt als „afgerond”;

Financieel en begrotingsbeheer

3.

merkt op dat inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2015 hebben geresulteerd in een hoog uitvoeringspercentage van de begroting, namelijk 99,89 %, waaruit blijkt dat de vastleggingen tijdig werden verricht, en dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten met 96,04 % hoog was;

Vastleggingen en overdrachten

4.

stelt vast dat de algemene overdrachten van de Stichting bij de titels I en II gedaald zijn van 6,4 % in 2014 naar 3,3 %; constateert dat de overdrachten 180 398 EUR (1,4 %) bedroegen voor titel I (personeelsuitgaven); stelt verder vast dat de overdrachten voor titel II (administratieve uitgaven) 316 442 EUR (16,1 %) bedroegen hetgeen een aanzienlijke verlaging van 20,1 % inhoudt in vergelijking met het voorgaande jaar; constateert dat de overdrachten voor titel III (operationele uitgaven) met 4 % zijn gestegen naar 36,4 %, hoofdzakelijk vanwege een toename van de activiteiten in de tweede helft van 2015 en de gevolgen van een overschrijving van middelen naar titel III in december 2015, die was uitgevoerd om de Stichting operationele activiteiten in de grootst mogelijke mate te laten ondersteunen;

5.

merkt op dat overdrachten vaak gedeeltelijk of volledig gerechtvaardigd kunnen zijn als gevolg van het meerjarige karakter van de operationele programma's van de agentschappen, niet noodzakelijkerwijs op zwakke punten in de begrotingsplanning en -uitvoering wijzen en niet altijd haaks staan op het begrotingsbeginsel van jaarperiodiciteit, vooral niet als ze van tevoren gepland zijn door de Stichting en meegedeeld zijn aan de Rekenkamer;

Overschrijvingen

6.

merkt op dat de Stichting negen begrotingsoverschrijvingen heeft verricht in 2015, één meer dan in 2014, en daarbij altijd de aanbevelingen van de Rekenkamer heeft opgevolgd; begrijpt dat het hogere bedrag aan overgeschreven betalingskredieten verband houdt met de herstructurering van de begroting in 2015, en nodig was om te betalen voor activiteiten uit het voorgaande jaar toen bepaalde begrotingslijnen werden geschrapt; merkt voorts op dat het niveau en de aard van de overschrijvingen in 2015 binnen de grenzen van de financiële voorschriften van de Stichting zijn gebleven;

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

7.

stelt vast dat de Stichting nog niet alle belangenverklaringen van de leden van haar raad van bestuur heeft verzameld of gepubliceerd; merkt op dat het niet verplicht gesteld kan worden aan de leden dergelijke verklaringen te verstrekken; merkt op dat zelfs enkele van de beschikbare verklaringen en cv's op de website van de Stichting alleen met een wachtwoord kunnen worden geraadpleegd; verzoekt de Stichting stikte richtsnoeren aan te nemen voor een samenhangend beleid inzake de preventie en beheersing van belangenconflicten voor leden van de raad van bestuur en om een duidelijk beleid vast te stellen en uit te voeren inzake belangenconflicten, in overeenstemming met de routekaart voor de follow-up van de gemeenschappelijke aanpak van gedecentraliseerde EU-agentschappen; roept de Stichting op alle genoemde documenten in overeenstemming met die richtlijnen te publiceren zodat het publiek toegang heeft tot de nodig informatie over zijn directie; is ingenomen met het feit dat alle belangenverklaringen van het personeel van de Stichting zijn ontvangen;

8.

merkt op dat er, volgens de Stichting, voor het eind van 2016 een presentatie gepland was voor alle medewerkers om ze bewust te maken van fraude en belangenconflicten; constateert bovendien dat de leden van de sollicitatiecommissie een belangenverklaring ondertekenen na ontvangst van de lijst van sollicitanten; stelt vast dat alle nieuwe medewerkers een presentatie bijwonen over ethiek en integriteit, waartoe ook belangenconflicten en fraude behoren;

Interne audit

9.

merkt op dat de dienst Interne Audit van de Commissie (IAS) in overeenstemming met het controleplan geen audit heeft uitgevoerd in 2015; stelt vast dat er bij de Stichting aan het eind van 2015 nog één auditaanbeveling openstond over „de formele aanwijzing van selectiepanels voor aanbestedingen”; constateert dat de dienst Interne Audit de aanbeveling „zeer belangrijk” in september 2015 afvlakte tot „belangrijk” en dat de aanbeveling formeel zal worden afgesloten via controles ter plaatse door de dienst Interne Audit tijdens zijn volgende bezoek aan de Stichting;

10.

merkt op dat de Stichting drie ex-postaudits heeft aangevraagd via de interinstitutionele kadercontracten voor audits van de Commissie; merkt verder op dat de resultaten van de audits over de hele linie positief waren, maar dat bij de doelmatigheids- en systeemcontrole en de controle „van de praktijken van de Europese Stichting voor opleiding bij de uitvoering van haar kader voor prestatiebeheer en haar plan voor verbetering” werd vastgesteld dat bepaalde punten voor verbetering vatbaar waren; constateert het feit dat de Stichting onmiddellijk maatregelen heeft genomen om de vastgestelde problemen te verhelpen;

Overige opmerkingen

11.

stelt vast en vindt het goed dat de Stichting permanent bijdraagt aan het moderniseren van het onderwijs- en opleidingsstelsel, en aan het versterken van het menselijk kapitaal van de partnerlanden, onder meer door steun te verlenen aan de dialoog van de Unie over migratie en de mobiliteitspartnerschappen met buurlanden; neemt kennis van de inventaris van ondersteunende maatregelen voor migranten uit het oogpunt van werkgelegenheid en vaardigheden (MISMES) van de Stichting en haar aanbevelingen over vaardigheden en migratie; vindt het verheugend dat de Stichting en de partnerlanden samenwerken bij het analyseren van het NEET-verschijnsel (jongeren die geen baan hebben, en geen onderwijs of een opleiding volgen);

12.

constateert dat de interne reorganisatie van de Stichting op 1 januari 2015 in werking is getreden en hoopt dat de gewijzigde interne organisatie de Stichting in de gelegenheid zal stellen betere resultaten te boeken;

13.

prijst de Stichting voor het feit dat zij de streefcijfers in haar werkprogramma voor maar liefst 96 % heeft gehaald;

14.

is er zeer over te spreken dat de Stichting het EU-personeelsstatuut van 2004 volledig in acht heeft genomen;

15.

neemt kennis van de inspanningen die de Stichting heeft geleverd om haar activa veilig te stellen en hoopt dat dit proces in de nabije toekomst zal worden afgerond;

16.

verwijst voor andere, horizontale opmerkingen bij zijn kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 27 april 2017 (1) over de prestaties en het financiële beheer van en het toezicht op de agentschappen.


(1)  Aangenomen teksten van die datum, P8_TA(2017)0155 (zie bladzijde 372 van dit Publicatieblad).


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/288


BESLUIT (EU) 2017/1701 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over de afsluiting van de rekeningen van de Europese Stichting voor opleiding voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van de Europese Stichting voor opleiding voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van de Europese Stichting voor opleiding betreffende het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van de Stichting (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan de Stichting te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05873/2017 — C8-0057/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EG) nr. 1339/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 tot oprichting van de Europese Stichting voor opleiding (4), en met name artikel 17,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5), en met name artikel 108,

gezien artikel 94 van en bijlage IV bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A8-0118/2017),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van de Europese Stichting voor opleiding voor het begrotingsjaar 2015;

2.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de directeur van de Europese Stichting voor opleiding, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 168.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 354 van 31.12.2008, blz. 82.

(5)  PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/289


BESLUIT (EU) 2017/1702 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Europees Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht voor het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van het Agentschap (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05873/2017 — C8-0079/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU) nr. 1077/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 tot oprichting van een Europees Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht (4), en met name artikel 33,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5), en met name artikel 108,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0105/2017),

1.

verleent de uitvoerend directeur van het Europees Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2015;

2.

formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Europees Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 173.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 286 van 1.11.2011, blz. 1.

(5)  PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/290


RESOLUTIE (EU) 2017/1703 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht voor het begrotingsjaar 2015,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0105/2017),

A.

overwegende dat de definitieve begroting van het Europees Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht („het Agentschap”) volgens zijn financiële staten voor het begrotingsjaar 2015 in totaal 67 559 100 EUR bedroeg, een stijging van 13,77 % ten opzichte van 2014; overwegende dat de begroting van het Agentschap volledig wordt gefinancierd met middelen van de begroting van de Unie;

B.

overwegende dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van het Europees Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht voor het begrotingsjaar 2015 („het verslag van de Rekenkamer”) verklaard heeft redelijke zekerheid te hebben gekregen dat de jaarrekening van het Agentschap betrouwbaar is en de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn;

C.

overwegende dat de kwijtingsautoriteit, in het kader van de kwijtingsprocedure, sterk de nadruk legt op het bijzonder belang van het verder versterken van de democratische legitimiteit van de instellingen van de Unie door de transparantie en de verantwoordingsplicht te vergroten, en het uitvoeren van het concept van resultaatgericht begroten en een goed personeelsbeheer;

Opmerkingen over de wettigheid en regelmatigheid van de verrichtingen

1.

merkt op dat volgens het verslag van de Rekenkamer het Agentschap een kaderovereenkomst ter waarde van 2 000 000 EUR heeft ondertekend voor de aanbestedingsdiensten van een contractant voor opleidings-, coaching- en onderwijsdiensten, maar dat in de kaderovereenkomst niet wordt vermeld dat de aanbestedingsdiensten in overeenstemming moeten zijn met de aanbestedingsregels in de financiële regeling van het Agentschap; wijst erop dat de betreffende kaderovereenkomst werd gegund via een openbare aanbestedingsprocedure overeenkomstig de voorschriften van de financiële regeling van het Agentschap; wijst er daarnaast op dat ook al werd in geen enkele bepaling expliciet vermeld dat de contractant zich moet houden aan de EU-aanbestedingsregels, het bestek het vereiste bevat dat de laagste marktprijs moet worden geboden, en dat het Agentschap zich het recht voorbehoudt een prijsherziening op te leggen indien het een lagere prijs vindt;

2.

merkt op dat volgens het verslag van de Rekenkamer de oproep tot het indienen van blijken van belangstelling en de voorselectie van kandidaten voor deelname aan een procedure van gunning via onderhandelingen met een geschatte waarde van 20 000 000 EUR plaatsvond zonder toestemming van de ordonnateur; wijst erop dat er geen voorselectie in de zin van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 en de bijbehorende uitvoeringsvoorschriften heeft plaatsgevonden voorafgaand aan de inleiding van de onderhandse procedure; merkt voorts op dat de oproep tot het indienen van blijken van belangstelling werd gebruikt als onderdeel van de marktverkenning en niet als aanbestedingsprocedure; neemt er kennis van dat de marktverkenning door de initiatiefnemende functionaris op operationeel niveau onder toezicht van zijn meerdere is uitgevoerd door een benadering in twee fasen toe te passen met behulp van een externe adviseur voor de technische aspecten, waaronder een documentenonderzoek en een oproep tot het indienen van blijken van belangstelling;

Financieel en begrotingsbeheer

3.

stelt vast dat de inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2015 hebben geresulteerd in een uitvoeringspercentage van de begroting van 99,68 % en een uitvoeringspercentage van de betalingskredieten van wel 99,4 %;

4.

wijst erop dat het Agentschap zoals gepland in 2016 een model voor begrotingsverantwoordelijkheid heeft ingevoerd; stelt vast dat het model vorm heeft gegeven aan de verdeling van de budgettaire verantwoordelijkheid voor de planning, tenuitvoerlegging en monitoring tussen de managers van het Agentschap, met name op het niveau van het hoofd van de administratieve eenheid en hoger;

5.

herinnert eraan dat in Verordening (EU) nr. 1077/2011 is bepaald dat de landen die betrokken zijn bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis en de Eurodac-maatregelen (geassocieerde Schengenlanden) een bijdrage moeten leveren aan de begroting van het Agentschap; merkt op dat de overeenkomsten met de met Schengen geassocieerde landen die de nadere bepalingen inzake deelname aan het werk van het Agentschap, inclusief bepalingen inzake stemrechten en hun bijdrage aan de begroting van het Agentschap specificeren, nog steeds niet zijn afgesloten; merkt met ongerustheid op dat, bij gebreke daarvan, de met Schengen geassocieerde landen bijdragen tot titel III (operationele uitgaven) van de begroting van het Agentschap op grond van een bepaling in de met de EU ondertekende associatieovereenkomsten, maar dat zij nog niet bijdragen tot de activiteiten onder titel I en II (salarissen en andere administratieve uitgaven) van de begroting van het Agentschap; wijst erop dat alle mogelijke wettelijke maatregelen zijn getroffen om financiële bijdragen van de geassocieerde landen aan de begroting van het Agentschap te verwerven; herinnert eraan dat de onderhandelingen met de geassocieerde landen worden geleid door de Europese Commissie en niet door het Agentschap;

Aanbestedings- en aanwervingsprocedures

6.

wijst erop dat uit de gecontroleerde aanbestedingsprocedures bleek dat het Agentschap in 2015 contracten sloot of onderhandelingen aanging met een enkele contractant zonder de gevraagde diensten duidelijk te omschrijven; is diep bezorgd, aangezien er bij de in 2015 ondertekende contracten een hoog risico van schending van het beginsel van zuinigheid bestaat, waardoor de kosteneffectiviteit van dergelijke aanbestedingen wordt geschaad en het risico van corruptie aanzienlijk toeneemt; merkt op dat dergelijke overeenkomsten de mededinging bovendien verder kunnen beperken en de afhankelijkheid van de contractant vergroot; wijst erop dat met name voor de systemen in ontwikkeling factoren buiten de invloedssfeer van het Agentschap de mogelijkheid tot systematische heropening van inschrijvingen beperken; spoort het Agentschap aan om, indien mogelijk, overeenkomsten met meerdere leveranciers te sluiten of de vereiste diensten nauwkeuriger te omschrijven; wacht de controle door de Rekenkamer van de aanbestedingsprocedures van het Agentschap voor 2016 af en vertrouwt erop dat het Agentschap op dit punt verbeteringen zal laten zien;

7.

stelt vast dat het personeelsbestand van het Agentschap in 2015 in totaal 135 medewerkers omvatte (117 tijdelijke functionarissen, 12 arbeidscontractanten en 6 gedetacheerde nationale deskundigen); merkt voorts op dat het personeelsbestand bestond uit 33 % vrouwen en 67 % mannen;

Vastleggingen en overdrachten

8.

stelt vast dat de vastgelegde kredieten die voor titel II (administratieve uitgaven) waren overgedragen opliepen tot 9 000 000 EUR (50 % van de vastgelegde kredieten) ten opzichte van 15 000 000 EUR (87 %) in 2014; merkt ook op dat deze overdrachten voornamelijk het gevolg waren van een grote overeenkomst voor de uitbreiding van het gebouw van het Agentschap in Straatsburg en de diensten die in het kader van meerjarige overeenkomsten werden verleend; wijst erop dat het Agentschap een aanzienlijke inspanning heeft geleverd op het gebied van planning en coördinatie om voor alle businesscases te verifiëren dat overdracht van niet-gesplitste kredieten inderdaad gerechtvaardigd was;

9.

merkt op dat overdrachten vaak gedeeltelijk of geheel gerechtvaardigd kunnen zijn als gevolg van het meerjarige karakter van de operationele programma's, niet noodzakelijkerwijs op zwakke punten in de begrotingsplanning en -uitvoering wijzen en niet altijd in strijd zijn met het begrotingsbeginsel van jaarperiodiciteit, vooral niet als ze van tevoren door het Agentschap gepland zijn en aan de Rekenkamer meegedeeld zijn;

Interne controles

10.

erkent de inspanningen van het Agentschap bij de tenuitvoerlegging van internecontrolenormen (ICN), wat op redelijk korte termijn tot aanzienlijke vooruitgang heeft geleid in de toepassing van de basisvereisten sinds het Agentschap in mei 2013 financiële autonomie verkreeg; merkt echter op dat de tenuitvoerlegging van de ICN nog niet op alle gebieden aan de basisvereisten voldoet, en dat vier normen nog ten uitvoer moeten worden gelegd, zes normen grotendeels ten uitvoer zijn gelegd en zes normen volledig ten uitvoer zijn gelegd;

11.

merkt op dat de dienst Interne audit van de Commissie 14 aanbevelingen heeft ingediend met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de ICN, waarvan vijf aanbevelingen „zeer belangrijk” en negen „belangrijk” waren; merkt voorts op dat de dienst Interne audit geen kritieke kwesties heeft vastgesteld;

12.

wijst erop dat het Agentschap de nodige verzekeringsdekking heeft verworven voor materiële vaste activa, zoals gevraagd door de kwijtingsautoriteit en de Rekenkamer in 2014;

13.

betreurt het feit dat in 2015 twee incidenten zijn gemeld van inbreuken met betrekking tot gegevens die verband hielden met het interne administratieve proces in het agentschap; is verheugd over de versterking van de gegevensbescherming en -beveiliging bij het agentschap door middel van aanvullende bewustmakingscursussen, opleidingen voor het personeel en de opstelling van beleid en procedures met betrekking tot gegevensinbreuken, een actieplan en een werkprogramma;

Interne audit

14.

stelt vast dat de interneauditfunctie (IAF) een audit heeft uitgevoerd naar de doeltreffendheid van het internecontrolesysteem wat het contractbeheer in het Agentschap betreft; neemt kennis van het feit dat de IAF geen kritieke kwesties heeft vastgesteld; merkt bovendien op dat de IAF vijf aanbevelingen heeft verstrekt over de definitie en organisatie van contractbeheer en over de governance van contracten;

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

15.

merkt op dat het Agentschap verwacht in de loop van 2017 zijn interne regels voor klokkenluiders af te ronden; verzoekt het Agentschap om een interne beleid inzake klokkenluiders vast te stellen dat een cultuur van transparantie en verantwoording op de werkvloer bevordert, om werknemers regelmatig te informeren over en te trainen op het gebied van hun rechten en plichten met betrekking tot dat beleid, om klokkenluiders te beschermen tegen represailles, om tijdig follow-up te geven aan de inhoud van de meldingen van klokkenluiders en om een kanaal voor anonieme interne meldingen op te zetten; verzoekt het Agentschap om jaarverslagen te publiceren over het aantal klokkenluiderszaken en de follow-up die hieraan is gegeven, en die jaarverslagen te verstrekken aan de kwijtingsautoriteit; verzoekt het Agentschap om aan de kwijtingsautoriteit verslag uit te brengen wanneer zijn regels voor klokkenluiders zijn vastgesteld en uitgevoerd;

16.

stelt verontrust vast dat de cv's van de leden van de raad van bestuur van het Agentschap, en de cv's en belangenverklaringen van de leden van de adviesgroepen niet op de website van het Agentschap worden gepubliceerd; betreurt dat het Agentschap de belangenverklaringen niet feitelijk heeft gecontroleerd en evenmin heeft voorzien in een procedure om ze bij te werken; dringt er bij het Agentschap op aan om richtsnoeren vast te stellen voor een samenhangend beleid inzake de voorkoming van en de omgang met belangenconflicten en om een duidelijk beleid vast te stellen en ten uitvoer te leggen inzake belangenconflicten, conform de routekaart van de Commissie voor de follow-up van de gemeenschappelijke aanpak van gedecentraliseerde agentschappen van de Unie, en om dit beleid te publiceren teneinde de nodige openbaarheid en controle op zijn management te waarborgen;

17.

stelt vast dat het eerste jaarlijkse toezichtverslag over de tenuitvoerlegging van de fraudebestrijdingsstrategie van het Agentschap in april 2016 is ingediend en dat het resultaat van de tenuitvoerlegging bijna 60 % bedroeg; merkt op dat het tweede toezichtverslag in maart 2017 moest zijn ingediend; verzoekt het Agentschap om de kwijtingsautoriteit op de hoogte te brengen van de resultaten van het verslag; stelt vast dat de raad van bestuur van het Agentschap de fraudebestrijdingsstrategie van het Agentschap en een bijbehorend actieplan in november 2015 heeft aangenomen; stelt ook vast dat het Agentschap de nieuwe regels die voortvloeien uit het actieplan tegen eind 2017 wil vaststellen en deze onmiddellijk daarna ten uitvoer wil leggen;

Communicatie en samenwerking met andere agentschappen

18.

is verheugd dat het Agentschap in 2015 twaalf omvangrijke bewustmakings- en zichtbaarheidsacties heeft uitgevoerd; wijst erop vast dat het onder meer ging om een jaarlijkse conferentie, twee rondetafelgesprekken met de industrie, feestelijkheden voor de Dag van Europa, activiteiten voor grenswachten tijdens de feestelijkheden voor de Dag van Europa, drie informatiesessies met belanghebbenden en informatieverstrekkers, een film over de samenwerking tussen de Agentschappen justitie en binnenlandse zaken en hun rol in de tenuitvoerlegging van Uniebeleid ten behoeve van de burgers, en een voorlichtingscampagne over het proefproject Slimme Grenzen, waarbij informatiemateriaal in verschillende talen is opgesteld en verspreid, en de zichtbaarheid en media-aandacht is verbeterd;

Overige opmerkingen

19.

is verheugd dat het Agentschap de onderhandelingen met Frankrijk heeft afgerond en de vestigingsovereenkomst heeft ondertekend voor zijn werklocatie in Straatsburg; wijst erop dat de overeenkomst nog door het Franse parlement moet worden geratificeerd;

20.

is verheugd dat het Agentschap eind 2014 de onderhandelingen met Estland heeft afgerond en de vestigingsovereenkomst heeft ondertekend voor zijn zetel in Tallinn; stelt vast dat het Estse parlement de vestigingsovereenkomst met het Agentschap op 18 februari 2015 heeft geratificeerd;

21.

neemt kennis van het feit dat, in het kader van de hervorming van het Dublin-systeem en zoals bepaald in de Europese migratieagenda, het Agentschap een initiële beoordeling heeft uitgevoerd van de mogelijke gevolgen van de hervorming van het beheer van het Eurodac-systeem; wijst erop dat de resultaten van de beoordeling zijn meegedeeld aan de Commissie en zijn opgenomen in het voorstel tot hervorming van het Dublin-systeem;

22.

wijst met verontrusting op het aanzienlijke gebrek aan genderevenwicht in de samenstelling van de raad van bestuur van het Agentschap; dringt er bij het Agentschap op aan om deze wanverhouding te corrigeren en de resultaten onverwijld aan het Parlement mee te delen;

23.

neemt kennis van het feit dat de beschikbare kantoorruimte van het Agentschap maximaal is benut, wat de kosten per werkstation heeft geminimaliseerd; verwacht echter dat de wettelijke vereisten voor gezondheid en veiligheid op het werk volledig worden nageleefd voor alle werknemers;

24.

neemt er kennis van dat de 97 personeelsleden van het Agentschap in 2015 hebben deelgenomen aan buitendagen, wat kosten met zich heeft meegebracht ter hoogte van 9 227 EUR (95,13 EUR per persoon), en dat 448 personeelsleden aan „andere evenementen” hebben deelgenomen, voor een totaalbedrag van 29 807,65 EUR (66,54 EUR per persoon);

25.

juicht het toe dat de raad van bestuur in maart 2015 een aantal prestatie-indicatoren voor het werk van het Agentschap heeft goedgekeurd; is van mening dat deze indicatoren beter de effecten en impact moeten weergeven van zijn acties op het gebied van veiligheid, migratie, grensbeheer en grondrechten; kijkt uit naar de resultaten die in 2016 met de toepassing van deze indicatoren zijn behaald; verzoekt het Agentschap de zichtbaarheid van zijn werkzaamheden te verbeteren met behulp van online-platforms;

26.

is ingenomen met de inspanningen om ervoor te zorgen dat de systemen voor justitie en binnenlandse zaken aangepast blijven aan de veranderende politieke prioriteiten en onvoorziene gebeurtenissen in de loop van het jaar; wijst erop dat het Agentschap steeds belangrijker wordt voor de werking van de Schengenzone; vraagt het Agentschap zijn financiële middelen en personeel nauwlettend te volgen en indien nodig tijdig gemotiveerde verzoeken om aanpassing in te dienen;

27.

verwijst voor andere opmerkingen van horizontale aard bij het kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 27 april 2017 (1) over het functioneren en het financiële beheer van en de controle op de agentschappen.


(1)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0155 (zie bladzijde 372 van dit Publicatieblad).


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/294


BESLUIT (EU) 2017/1704 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Europees Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht voor het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van het Agentschap (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05873/2017 — C8-0079/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU) nr. 1077/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 tot oprichting van een Europees Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht (4), en met name artikel 33,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5), en met name artikel 108,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0105/2017),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Europees Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht voor het begrotingsjaar 2015;

2.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Europees Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 173.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 286 van 1.11.2011, blz. 1.

(5)  PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/295


BESLUIT (EU) 2017/1705 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Agentschap voor veiligheid en gezondheid op het werk voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Agentschap voor veiligheid en gezondheid op het werk voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Europees Agentschap voor veiligheid en gezondheid op het werk betreffende het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van het Agentschap (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05873/2017 — C8-0053/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EG) nr. 2062/94 van de Raad van 18 juli 1994 tot oprichting van een Europees Agentschap voor veiligheid en gezondheid op het werk (4), en met name artikel 14,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5), en met name artikel 108,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A8-0116/2017),

1.

verleent de directeur van het Europees Agentschap voor veiligheid en gezondheid op het werk kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2015;

2.

formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de directeur van het Europees Agentschap voor veiligheid en gezondheid op het werk, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 179.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 216 van 20.8.1994, blz. 1.

(5)  PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/296


RESOLUTIE (EU) 2017/1706 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Agentschap voor veiligheid en gezondheid op het werk voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Agentschap voor veiligheid en gezondheid op het werk voor het begrotingsjaar 2015,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A8-0116/2017),

A.

overwegende dat volgens de jaarrekening de begroting van het Europees Agentschap voor veiligheid en gezondheid op het werk („het Agentschap”) voor het begrotingsjaar 2015 in totaal 16 852 526 EUR bedroeg, hetgeen een afname van 2,34 % ten opzichte van 2014 betekent;

B.

overwegende dat de bijdrage van de Unie aan de begroting van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2015 in totaal 14 732 995 EUR bedroeg, hetgeen een verhoging van 3,54 % ten opzichte van 2014 betekent,

C.

overwegende dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van het Agentschap betreffende het begrotingsjaar 2015 („het verslag van de Rekenkamer”) verklaard heeft redelijke zekerheid te hebben gekregen dat de jaarrekening van de het Agentschap betrouwbaar is en de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn;

D.

overwegende dat de kwijtingsautoriteit, in het kader van de kwijtingsprocedure, sterk de nadruk legt op het bijzonder belang van het verder versterken van de democratische legitimiteit van de instellingen van de Unie door de transparantie en de verantwoordingsplicht te vergroten, en het uitvoeren van het concept van resultaatgericht begroten en een goed personeelsbeheer;

Follow-up van de kwijting voor 2014

1.

merkt op dat, volgens het verslag van de Rekenkamer, naar aanleiding van twee in het verslag van de Rekenkamer van 2014 geformuleerde opmerkingen corrigerende maatregelen zijn getroffen en dat beide opmerkingen nu als „niet van toepassing” en „afgerond” zijn aangemerkt;

Financieel en begrotingsbeheer

2.

stelt vast dat de inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2015 hebben geresulteerd in een uitvoeringspercentage van de begroting van 97,5 %, oftewel een afname van 1,2 % ten opzichte van 2014, en dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten 72,1 % bedroeg, oftewel een afname van 3,50 % ten opzichte van 2014;

3.

wijst erop dat de activiteitsgestuurde begroting van het Agentschap, waarmee in 2014 bij wijze van proef werd gestart, ten volle werd uitgevoerd in 2015 zodat het Agentschap verder vooruit kon plannen en ook meer nadruk kon leggen op samenwerking en teamwork binnen de organisatie; wijst er daarnaast op dat het Agentschap veel vooruitgang heeft geboekt met de ontwikkeling van een e-tool voor activiteitsgestuurd beheren en begroten die moest worden ingevoerd in 2016; roept het Agentschap op om de kwijtingsautoriteit op de hoogte te stellen van de effecten die de invoering van de e-tool zal hebben op de organisatie;

Vastleggingen en overdrachten

4.

merkt op dat de begroting die werd toegewezen voor titel II (administratieve uitgaven) tot een niveau van 97,4 % werd uitgevoerd; merkt op dat, volgens het verslag van de Rekenkamer, het niveau van de vastleggingskredieten voor titel II 25,56 % bedroeg, hoofdzakelijk als gevolg van de diensten waarvoor contracten zijn afgesloten voor een periode van twee kalenderjaren, alsmede IT-diensten die eind 2015 nog niet volledig waren geleverd of gefactureerd;

5.

merkt bovendien op dat de begroting die werd toegewezen voor titel III (beleidsuitgaven) tot een niveau van 98,36 % werd uitgevoerd; verneemt uit het verslag van de Rekenkamer dat het niveau van de vastleggingskredieten voor titel III 40,80 % bedroeg, hoofdzakelijk als gevolg van de grootschalige onderzoeksprojecten die langer dan een jaar duren, alsmede als gevolg van een vergadering van de raad van bestuur die in januari 2016 werd gehouden, maar in het laatste kwartaal van 2015 moest worden georganiseerd;

6.

merkt op dat overdrachten vaak gedeeltelijk of geheel gerechtvaardigd kunnen zijn als gevolg van het meerjarige karakter van de operationele programma's van de agentschappen, niet noodzakelijkerwijs op zwakke punten wijzen in de begrotingsplanning en implementatie en niet altijd haaks staan op het begrotingsbeginsel van jaarperiodiciteit, met name wanneer ze vooraf door het Agentschap worden gepland en aan de Rekenkamer worden meegedeeld;

Overschrijvingen

7.

merkt op dat tijdens het begrotingsjaar 2015 tien begrotingsoverschrijvingen werden verricht voor een totaalbedrag van 723 300 EUR om middelen opnieuw toe te wijzen van gebieden waar bezuinigingen werden doorgevoerd naar gebieden met te weinig middelen om de verwezenlijking van de jaardoelstellingen te garanderen; stelt met voldoening vast dat uit het jaarlijks activiteitenverslag blijkt dat het niveau en de aard van de overschrijvingen in 2015 binnen de grenzen van de financiële voorschriften gebleven zijn;

Aanbestedings- en aanwervingsprocedures

8.

neemt kennis van het feit dat het Agentschap in 2015 goederen en diensten uitbesteedde voor een totaalbedrag van 7 926 184 EUR; merkt bovendien op dat 16,64 % van het aanbestedingsbedrag werd toegekend via vier openbare procedures en 11,41 % via 77 onderhandelingsprocedures; neemt er nota van dat 64,73 % van het aanbestedingsbedrag werd vastgelegd via 170 specifieke overeenkomsten of bestelbonnen in het kader raamovereenkomsten en 7,22 % via dienstverleningsovereenkomsten en raamovereenkomsten van de Commissie;

9.

merkt op dat het Agentschap in 2015 aanzienlijke voortgang heeft geboekt wat betreft de invoering van het Ambtenarenstatuut 2013 waarbij de interne regels en procedures op elkaar werden afgestemd; merkt op dat een aanbestedingsproces werd gestart voor externe adviseurs om advies te geven over de structuur en werkorganisatie van het Agentschap en om opties te identificeren om de menselijke en financiële middelen te maximaliseren door de efficiëntie en doeltreffendheid te verbeteren, zodat de doelstellingen van het strategisch meerjarenprogramma 2014-2020 zo goed mogelijk kunnen worden gehaald; merkt op dat het Agentschap in 2015 zes vacatures heeft ingevuld en dat in 2016 twee aanwervingsprocedures moesten worden afgerond;

10.

wijst erop dat, door het schrappen van twee tijdelijke AST-posities in 2015, het aantal personeelsleden van het Agentschap met 5 % werd verminderd, in overeenstemming met de algemene beginselen van het Interinstitutioneel Akkoord betreffende de begrotingsdiscipline (1); merkt op dat de Commissie het Agentschap heeft aangemerkt als een „agentschap op kruissnelheid”, wat een vermindering met nog eens 5 % en het schrappen van een AST-positie in 2016 inhoudt; doet een beroep op de Commissie om te garanderen dat eventuele verdere bezuinigingsmaatregelen de capaciteit van het Agentschap om zijn mandaat uit te voeren niet belemmeren;

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

11.

wijst erop dat de raad van bestuur van het Agentschap een strategie voor fraudebestrijding heeft vastgesteld op basis van de richtsnoeren die werden opgesteld door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) voor de agentschappen van de Unie; stelt vast dat de doelstellingen van de strategie voor fraudebestrijding, die loopt van 2015 tot 2018, operationeel zijn gemaakt door middel van een gedetailleerd actieplan, en dat de invoering ervan wordt gevolgd door het bureau van het Agentschap; stelt met voldoening vast dat in 2015 geen zaken werden doorgestuurd naar OLAF en dat OLAF geen zaken heeft ingeleid over de activiteiten van het Agentschap op basis van andere informatiebronnen;

12.

stelt vast dat het Agentschap nog geen interne regels inzake klokkenluiders heeft ingevoerd; merkt op dat het Agentschap in afwachting is van richtsnoeren van de Commissie; verzoekt het Agentschap de nodige regels vast te stellen zodat zijn interne klokkenluidersbeleid een cultuur van transparantie en aansprakelijkheid op de werkplek bevordert, werknemers regelmatig te informeren en op te leiden over hun rechten en verplichtingen met betrekking tot dat beleid, klokkenluiders te beschermen tegen vergeldingsmaatregelen, meldingen van klokkenluiders onverwijld inhoudelijk op te volgen en anonieme interne meldingskanalen op te zetten; verzoekt het Agentschap jaarlijkse verslagen te publiceren over het aantal klokkenluiderszaken en over het gevolg dat daaraan is gegeven, en die jaarlijkse verslagen voor te leggen aan de kwijtingsautoriteit; verzoekt het Agentschap de kwijtingsautoriteit op de hoogte stellen wanneer zijn klokkenluidersregels zijn vastgesteld en uitgevoerd;

13.

stelt met bezorgdheid vast dat het beleid van het Agentschap inzake preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie geen rekening houdt met externe personeelsleden, tijdelijk personeel en gedetacheerde nationale deskundigen; verzoekt het Agentschap zijn beleid bij te stellen en dit uit te breiden tot externe personeelsleden, tijdelijk personeel en gedetacheerde nationale deskundigen, en hierover verslag uit te brengen aan de kwijtingsautoriteit;

14.

stelt vast dat de website van het Agentschap in 2015 volledig werd vernieuwd en opnieuw werd gelanceerd, beschikbaar is in 25 talen en werd aangevuld met een wiki over gezondheid en veiligheid op het werk, die gedetailleerde informatie verschaft over een groot aantal onderwerpen op het vlak van veiligheid en gezondheid; stelt met voldoening vast dat, als deel van het project, het Agentschap heeft samengewerkt met het Vertaalbureau om een nieuwe functionaliteit te ontwikkelen voor het onderhoud van de website die het beheer van vertalingen aanzienlijk vergemakkelijkt en dat die functionaliteit nu ter beschikking wordt gesteld van andere agentschappen en organen;

Interne audit

15.

stelt vast dat voor het Agentschap geen „kritieke” of „zeer belangrijke” openstaande aanbevelingen zijn vastgesteld na de controles die eind 2015 werden uitgevoerd door de dienst Interne Audit van de Commissie (IAS); wijst erop dat de laatste openstaande aanbeveling die als „zeer belangrijk” was aangemerkt uit de IAS-controle van 2013 inzake „verslaglegging en bouwstenen voor de betrouwbaarheid” in juni 2015 door de IAS werd afgehandeld; merkt bovendien op dat het Agentschap maatregelen heeft genomen wat betreft de laatste openstaande aanbevelingen uit de IAS-controles van 2012 en 2013 en die ter controle heeft voorgelegd aan de IAS;

Prestaties

16.

wijst erop dat het bedrijfscontinuïteitsplan van het Agentschap volledig is herzien en getest en dat de definitieve versie is goedgekeurd; merkt op dat het ICT-team van het Agentschap nu samenwerkt met het computercrisisteam voor de EU-instellingen om de IT-beveiliging te verbeteren; merkt op dat het Agentschap zijn eigen tool om softwareproblemen te registeren heeft ingevoerd waarbij de aansprakelijkheid van de leveranciers wordt verhoogd en ervoor wordt gezorgd dat de geschiedenis van een probleem makkelijker kan worden geraadpleegd;

Overige opmerkingen

17.

wijst op de rol die het Agentschap vervult bij de uitvoering van het strategisch EU-kader voor gezondheid en veiligheid op het werk 2014-2020; wijst in dit verband op de waardevolle werkzaamheden van het Agentschap, alsook op de werkzaamheden van het Wetenschappelijk Comité inzake grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling aan chemische agentia en van het Raadgevend Comité voor veiligheid en gezondheid op de arbeidsplaats, in het kader van de bindende grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling aan carcinogene en mutagene stoffen als bedoeld in Richtlijn 2004/37/EG (2).

18.

waardeert de bijdrage van het Agentschap aan de bevordering van gezonde en veilige werkplekken in de hele Unie en daarbuiten; neemt nota van de vorderingen met de uitvoering van het strategische meerjarenprogramma, en met name het proefproject „Veiliger en gezonder werk op iedere leeftijd” en de online interactieve risicoanalyse (OiRA);

19.

vraagt het Agentschap door te gaan met het nauwgezet controleren en analyseren van en rapporteren over de gezondheids- en veiligheidsomstandigheden op het werk, en initiatieven te ontplooien om deze te verbeteren;

20.

verwijst voor andere opmerkingen van horizontale aard bij het kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 27 april 2017 (3) over het functioneren en het financiële beheer van en de controle op de agentschappen.


(1)  Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1).

(2)  Richtlijn 2004/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's van blootstelling aan carcinogene of mutagene agentia op het werk (zesde bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid l, van Richtlijn 89/391/EEG van de Raad) (PB L 158 van 30.4.2004, blz. 50).

(3)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0155 (zie bladzijde 372 van dit Publicatieblad).


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/299


BESLUIT (EU) 2017/1707 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Agentschap voor veiligheid en gezondheid op het werk voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Agentschap voor veiligheid en gezondheid op het werk voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Europees Agentschap voor veiligheid en gezondheid op het werk betreffende het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van het Agentschap (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05873/2017 — C8-0053/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EG) nr. 2062/94 van de Raad van 18 juli 1994 tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk (4), en met name artikel 14,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5), en met name artikel 108,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A8-0116/2017),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Europees Agentschap voor veiligheid en gezondheid op het werk voor het begrotingsjaar 2015;

2.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de directeur van het Europees Agentschap voor veiligheid en gezondheid op het werk, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 179.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 216 van 20.8.1994, blz. 1.

(5)  PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/300


BESLUIT (EU, Euratom) 2017/1708 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Voorzieningsagentschap van Euratom voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Voorzieningsagentschap van Euratom voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Voorzieningsagentschap van Euratom betreffende het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van het Agentschap (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05873/2017 — C8-0069/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 1, lid 2,

gezien Besluit 2008/114/EG, Euratom van de Raad van 12 februari 2008 tot vaststelling van statuten voor het Voorzieningsagentschap van Euratom (4), en met name artikel 8 van de bijlage,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0126/2017),

1.

verleent de directeur-generaal van het Voorzieningsagentschap van Euratom kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2015;

2.

formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de directeur-generaal van het Voorzieningsagentschap van Euratom, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 184.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 41 van 15.2.2008, blz. 15.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/301


RESOLUTIE (EU, Euratom) 2017/1709 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Voorzieningsagentschap van Euratom voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Voorzieningsagentschap van Euratom voor het begrotingsjaar 2015,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0126/2017),

A.

overwegende dat de definitieve begroting van het Voorzieningsagentschap van Euratom („het Agentschap”) voor het begrotingsjaar 2015 volgens zijn jaarrekening 125 000 EUR bedroeg, hetgeen een toename van 20,19 % ten opzichte van 2014 betekent; overwegende dat 119 000 EUR (95,2 %) van de begroting van het Agentschap wordt gefinancierd met middelen van de begroting van de Unie en 6 000 EUR (4,8 %) uit eigen ontvangsten (bankrenten op het gestort kapitaal);

B.

overwegende dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2015 („het verslag van de Rekenkamer”) heeft verklaard redelijke zekerheid te hebben gekregen dat de jaarrekening van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2015 betrouwbaar is en dat de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn;

C.

overwegende dat de kwijtingsautoriteit, in het kader van de kwijtingsprocedure, sterk de nadruk legt op het bijzonder belang van het verder versterken van de democratische legitimiteit van de instellingen van de Unie door de transparantie en de verantwoordingsplicht te vergroten, het concept van resultaatgericht begroten ten uitvoer te leggen, en een goed personeelsbeheer te verzekeren;

Financieel en begrotingsbeheer

1.

stelt vast dat de inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2015 hebben geresulteerd in een uitvoeringspercentage van de vastleggingskredieten van 98,92 %, een toename van 7,84 % ten opzichte van 2014; stelt vast dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten 62,86 % bedroeg, een daling van 18,27 % ten opzichte van het jaar 2014; roept het Agentschap op het jaarperiodiciteitsbeginsel in de toekomst zo veel mogelijk te eerbiedigen;

2.

stelt vast dat, volgens het verslag van de Rekenkamer, het niveau van de overgedragen vastgelegde kredieten 41 482 EUR (50,5 %) bedroeg voor titel II (administratieve uitgaven), tegenover 8 970 EUR in 2014 (14,9 %); stelt vast dat, volgens het Agentschap, deze overdrachten betrekking hadden op de aankoop van IT-apparatuur en adviesdiensten die in het vierde kwartaal van 2015 waren besteld maar die na het jaareinde zijn geleverd, vooral als gevolg van vertragingen in de besluitvorming inzake de mogelijkheid om gebruik te maken van de DIGIT-raamcontracten van de Commissie;

Aanbestedings- en aanwervingsprocedures

3.

stelt vast dat het Agentschap eind 2015 beschikte over 17 personeelsleden, die allemaal ambtenaren waren van de Commissie; stelt bovendien vast dat een arbeidscontractantpost niet vervangen werd nadat de houder van deze post ontslag had genomen;

Overige opmerkingen

4.

verneemt van het Agentschap dat het in 2015 375 transacties heeft behandeld, waaronder contracten, wijzigingen en kennisgevingen betreffende de startactiviteiten teneinde de continuïteit van de voorziening van nucleair materiaal te garanderen;

5.

stelt vast dat het Agentschap in 2015 een ontwerpvoorstel heeft opgesteld en aan zijn adviescomité heeft voorgelegd voor de wijziging van zijn regels teneinde deze in overeenstemming te brengen met de huidige marktpraktijken; stelt bovendien vast dat indien dit voorstel wordt goedgekeurd, dit de eerste herziening van de regels zou zijn sedert 1975; verzoekt het Agentschap de kwijtingsautoriteit in kennis te stellen van de verdere ontwikkelingen inzake de wijziging van zijn regels;

6.

verwijst voor andere opmerkingen van horizontale aard bij het kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 27 april 2017 (1) over het functioneren en het financiële beheer van en de controle op de agentschappen.


(1)  Aangenomen teksten van die datum, P8_TA(2017)0155 (zie bladzijde 372 van dit Publicatieblad).


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/302


BESLUIT (EU, Euratom) 2017/1710 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over de afsluiting van de rekeningen van het Voorzieningsagentschap van Euratom voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Voorzieningsagentschap van Euratom voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Voorzieningsagentschap van Euratom betreffende het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van het Agentschap (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05873/2017 — C8-0069/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3) van de Raad, en met name artikel 1, lid 2,

gezien Besluit 2008/114/EG, Euratom van de Raad van 12 februari 2008 tot vaststelling van statuten voor het Voorzieningsagentschap van Euratom (4), en met name artikel 8 van de bijlage,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0126/2017),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Voorzieningsagentschap van Euratom voor het begrotingsjaar 2015;

2.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de directeur-generaal van het Voorzieningsagentschap van Euratom, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (serie L).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 184.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 41 van 15.2.2008, blz. 15.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/303


BESLUIT (EU) 2017/1711 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden betreffende het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van de Stichting (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan de Stichting te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05873/2017 — C8-0049/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EEG) nr. 1365/75 van de Raad van 26 mei 1975 betreffende de oprichting van een Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (4), en met name artikel 16,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5), en met name artikel 108,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A8-0111/2017),

1.

verleent de directeur van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Stichting voor het begrotingsjaar 2015;

2.

formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de directeur van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 188.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 139 van 30.5.1975, blz. 1.

(5)  PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/304


RESOLUTIE (EU) 2017/1712 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden voor het begrotingsjaar 2015,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A8-0111/2017),

A.

overwegende dat volgens de jaarrekening de begroting van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (de „Stichting”) voor het begrotingsjaar 2015 20 860 000 EUR bedroeg, hetgeen een stijging van 0,42 % betekent ten opzichte van 2014;

B.

overwegende dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van de Stichting voor het begrotingsjaar 2015 („het verslag van de Rekenkamer”) heeft verklaard redelijke zekerheid te hebben gekregen dat de jaarrekening van de Stichting voor het begrotingsjaar 2015 betrouwbaar is en de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn;

C.

overwegende dat het Parlement, in het kader van de kwijtingsprocedure, sterk de nadruk legt op het bijzonder belang van de verdere versterking van de democratische legitimiteit van de instellingen van de Unie door de transparantie en de verantwoordingsplicht te vergroten, het concept van resultaatgericht begroten ten uitvoer te leggen, en een goed personeelsbeheer te verzekeren;

Follow-up van de kwijting voor 2014

1.

merkt op dat de Stichting heeft getracht het aantal op haar website beschikbare belangenverklaringen en cv's te verhogen en dat zij ernaar heeft gestreefd verklaringen van alle leden van de raad van bestuur te verkrijgen, aangezien de nieuwe raad van bestuur na het eind van het mandaat van de huidige raad in november 2016 zou worden aangesteld; merkt echter op dat sommige cv's en belangenverklaringen van de leden van de raad van bestuur nog ontbreken; verzoekt de Stichting die documenten te verkrijgen en te publiceren, zodat het nodige openbare toezicht en de nodige openbare controle op het beheer van de Autoriteit worden gewaarborgd;

2.

merkt op dat, volgens het verslag van de Rekenkamer, de opmerking in haar verslag van 2013 betreffende een alomvattende zetelovereenkomst tussen de Stichting en de gastlidstaat als „afgerond” is aangemerkt;

3.

merkt op dat, volgens het verslag van de Rekenkamer, de opmerking in haar verslag van 2014 betreffende de naleving door de Stichting van het EU-Statuut als „afgerond” is aangemerkt;

Financieel en begrotingsbeheer

4.

stelt vast dat de Stichting inspanningen levert om te zorgen voor een volledige uitvoering van het werkprogramma, wat een volledig gebruik van de begrotingsmiddelen vereist; stelt vast dat de inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2015 hebben geresulteerd in een uitvoeringspercentage van de begroting van 99,9 % en dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten 87,35 % bedroeg, een stijging van 7,55 % ten opzichte van 2014;

Vastleggingen en overdrachten

5.

merkt op dat, volgens het verslag van de Rekenkamer, het niveau van naar 2016 overgedragen vastgelegde kredieten 2 135 164 EUR (31,2 %) bedroeg voor titel III (operationele uitgaven), tegenover 3 814 156 EUR (53,7 %) in 2014; wijst erop dat de vastgelegde kredieten van de Stichting voornamelijk zo hoog zijn vanwege de meerjarige projecten die overeenkomstig het schema werden uitgevoerd;

6.

merkt op dat de overdrachten vaak gedeeltelijk of geheel gerechtvaardigd kunnen zijn omdat de operationele programma's van het agentschap over meerdere jaren lopen, en dus niet noodzakelijk op een tekortkoming in de begrotingsplanning en -tenuitvoerlegging wijzen of haaks staan op het begrotingsbeginsel van jaarperiodiciteit, met name indien zij vooraf zijn gepland en aan de Rekenkamer zijn gemeld; is ingenomen met het feit dat de Stichting, samen met de Rekenkamer, een procedure heeft vastgesteld die een transparant onderscheid tussen „geplande” en „ongeplande” overdrachten mogelijk maakt;

Aanbestedings- en aanwervingsprocedures

7.

merkt op dat de raadgevende commissie voor aankopen en overeenkomsten van de Stichting, die advies uitbrengt over voorgestelde overeenkomsten met een waarde van ten minste 250 000 EUR, in 2015 vijf dossiers heeft bestudeerd en dat al haar adviezen positief waren; merkt bovendien op dat de raadgevende commissie een jaarlijkse verificatie achteraf van twee van de vijf in 2015 toegekende overeenkomsten heeft verricht; merkt op dat de raadgevende commissie weliswaar specifieke opmerkingen en aanbevelingen formuleerde, maar tevreden was dat de Stichting zich aan de aanbestedingsprocedures hield;

Prestaties

8.

merkt op dat de doelstelling van 80 % van het aantal geplande outputs in het werkprogramma van de Stichting niet is behaald, hoewel de Stichting haar prestatie in vergelijking met 2014 heeft verbeterd; merkt op dat de redenen dat de Stichting de doelstelling niet heeft gehaald hoofdzakelijk verband houden met de door contractanten opgelopen vertragingen en de schaarste van personele middelen; merkt verder op dat in 2016 een realistischer aantal projecten en prestaties werd gepland en uitgevoerd, aansluitend op de verlaagde middelen van de Stichting; is bezorgd dat, bij de huidige financiële vooruitzichten, de pan-Europese enquêtes van de Stichting op lange termijn niet gewaarborgd zijn en de Stichting zich niet op verdere werkzaamheden kan toeleggen, zoals werkzaamheden inzake migranten en vluchtelingen of ter bestrijding van zwartwerk, terwijl haar raad van bestuur daar duidelijk om heeft verzocht; verzoekt de Stichting en de Commissie de schaarste aan personele middelen aan te pakken en verslag uit te brengen aan de kwijtingsautoriteit over mogelijke oplossingen;

9.

is bezorgd dat de algemene personeelsinkrimping van 10 % medeverantwoordelijk is geweest voor de vertraging van sommige projecten van de Stichting en heeft ertoe heeft bijgedragen dat moeizame discussies met het bureau van de raad van bestuur gevoerd moesten worden met betrekking tot negatieve prioriteiten; erkent dat de Stichting erin geslaagd is zich aan de door de Commissie opgelegde beperkingen te houden, hoewel al haar posten van de personeelsformatie de voorgaande jaren gevuld waren; roept de Commissie op ervoor te zorgen dat mogelijke verdere kostenbesparende maatregelen het vermogen van de Stichting om haar mandaat uit te voeren niet hinderen; roept de begrotingsautoriteit op hier tijdens de begrotingsprocedure rekening mee te houden;

Interne controles

10.

merkt op dat de coördinator voor interne controle van de Stichting zich in overeenstemming met de in 2014 bepaalde prioriteiten heeft geconcentreerd op de verdere ontwikkeling van de drie internecontrolenormen met betrekking tot toewijzing van personeel en mobiliteit, processen en procedures, alsmede documentbeheer; merkt verder op dat twee leden van het internecontrolecomité een door het Europees Bureau voor fraudebestrijding georganiseerde vorming voor opleiders over fraudebestrijding hebben gevolgd;

Interne audit

11.

merkt op dat de dienst Interne audit (IAS) in 2015 bij de Stichting geen enkele audit heeft uitgevoerd; merkt op dat de drie openstaande aanbevelingen die afkomstig waren van de in 2013 door de IAS uitgevoerde audit over het beheer van de relaties met klanten en belanghebbenden, in 2015 zijn afgesloten;

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

12.

is verheugd over het feit dat de Stichting in 2016 haar beleid inzake belangenconflicten en fraudebestrijding bij haar personeel onder de aandacht heeft gebracht door middel van specifieke training voor alle personeelsleden; merkt verder met tevredenheid op dat beoogd wordt die training als standaardonderdeel in het introductieprogramma voor nieuwe personeelsleden op te nemen;

Overige opmerkingen

13.

merkt op dat 17 personeelsleden in 2015 hebben deelgenomen aan twee buitendagen, waarvan de kosten 2 136 EUR (126 EUR per persoon) bedroegen;

14.

wijst op de doeltreffendheid van het platform voor e-tendering voor het beheren van aanbestedingsprocedures, dat de publicatie omvat van aanbestedingsdocumenten en het beheer van vragen en antwoorden met betrekking tot de specificaties en de procedure;

15.

is verheugd over de bekendmaking van het huidige programmeringsdocument voor de periode 2017-2020, waarin het beleid en de institutionele context van het programma uiteen worden gezet, het meerjarenprogramma voor de periode van vier jaar wordt beschreven en het werkprogramma voor 2017 uiteen wordt gezet;

16.

benadrukt dat de lidstaat van vestiging van de Stichting de gunstigst mogelijke voorwaarden voor de goede werking van de Stichting dient te bieden, waaronder meertalig, op Europa gericht onderwijs en passende vervoersverbindingen;

17.

merkt op dat de noodzakelijke regelingen met betrekking tot de accommodatie waarin voor de Stichting in de lidstaat van vestiging moet worden voorzien, zullen worden vastgelegd in een zetelovereenkomst tussen de Stichting en die lidstaat;

18.

stelt vast dat de Stichting vooruitgang heeft geboekt met de uitvoering van het huidige vierjarenprogramma voor 2013-2016 in verband met onderzoek ter ondersteuning van het formuleren van sociaal en werkgelegenheidsbeleid; is verheugd over de inbreng van de Stichting in de beleidsontwikkeling door een aanhoudend groot aantal kwalitatief hoogwaardige enquêtes, studies, presentaties, evenementen en projecten, gericht op het voortdurend verbeteren van de levens- en arbeidsomstandigheden in de Unie; neemt nota van de start van het proefproject „De toekomst van de Europese verwerkende industrie” van het Europees Parlement; acht het van belang door te gaan met de nauwe samenwerking tussen de Stichting en de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken van het Parlement, teneinde de constructieve en inhoudelijke discussies te continueren; vraagt de Stichting door te gaan met het streng controleren, analyseren en uitbrengen van verslag over de levens- en arbeidsomstandigheden, en deskundig advies te geven over de wijze waarop deze kunnen worden verbeterd;

19.

neemt nota van de grote impact van de Stichting, met name bij het ondersteunen van de Unie-instellingen, zoals blijkt uit de prestatie-indicatoren in het geconsolideerde jaarlijkse activiteitenverslag;

20.

verwijst voor andere opmerkingen van horizontale aard bij het kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 27 april 2017 (1) over het functioneren en het financiële beheer van en de controle op de agentschappen.


(1)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0155 (zie bladzijde 372 van dit Publicatieblad).


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/307


BESLUIT (EU) 2017/1713 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over de afsluiting van de rekeningen van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden voor het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van de Stichting (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan de Stichting te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05873/2017 — C8-0049/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EEG) nr. 1365/75 van de Raad van 26 mei 1975 betreffende de oprichting van een Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (4), en met name artikel 16,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5), en met name artikel 108,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A8-0111/2017),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden voor het begrotingsjaar 2015;

2.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de directeur van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 188.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 139 van 30.5.1975, blz. 1.

(5)  PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/308


BESLUIT (EU) 2017/1714 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van Eurojust voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van Eurojust voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van Eurojust voor het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van Eurojust (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan Eurojust te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05873/2017 — C8-0056/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Besluit 2002/187/JBZ van de Raad van 28 februari 2002 betreffende de oprichting van Eurojust teneinde de strijd tegen ernstige vormen van criminaliteit te versterken (4), en met name artikel 36,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5), en met name artikel 108,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0129/2017),

1.

verleent de administratief directeur van Eurojust kwijting voor de uitvoering van de begroting van Eurojust voor het begrotingsjaar 2015;

2.

formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de administratief directeur van Eurojust, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 193.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 63 van 6.3.2002, blz. 1.

(5)  PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/309


RESOLUTIE (EU) 2017/1715 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van Eurojust voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van Eurojust voor het begrotingsjaar 2015,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0129/2017),

A.

overwegende dat de begroting van Eurojust voor het begrotingsjaar 2015 volgens zijn financiële staten 33 818 351 EUR bedroeg; overwegende dat de begroting van Eurojust volledig wordt gefinancierd met middelen van de begroting van de Unie;

B.

overwegende dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van Eurojust voor het begrotingsjaar 2015 (hierna „het verslag van de Rekenkamer”) verklaard heeft redelijke zekerheid te hebben gekregen dat de jaarrekening van Eurojust betrouwbaar is en de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn;

C.

overwegende dat het Parlement, in het kader van de kwijtingsprocedure, sterk de nadruk legt op het bijzonder belang van het verder versterken van de democratische legitimiteit van de instellingen van de Unie door de transparantie en de verantwoordingsplicht te vergroten, en het uitvoeren van het concept van resultaatgericht begroten en een goed personeelsbeheer;

Follow-up van de kwijting voor 2014

1.

merkt op dat, volgens het verslag van de Rekenkamer, met betrekking tot de follow-up van eerdere kwijtingsprocedures, corrigerende maatregelen zijn getroffen en dat twee opmerkingen als „loopt nog” aangemerkt zijn en één opmerking als „niet van toepassing”;

2.

wijst erop dat Eurojust in overleg met het directoraat-generaal Justitie en Consumentenzaken en het directoraat-generaal Begroting van de Commissie het gebruik van gesplitste kredieten evalueert om de financiering van operationele activiteiten te waarborgen die niet van tevoren kunnen worden gepland en gedurende het gehele jaar doorgang moeten vinden;

Financieel en begrotingsbeheer

3.

merkt met tevredenheid op dat de inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2015 hebben geresulteerd in een uitvoeringspercentage van de begroting van 99,99 %, hetgeen een stijging van 0,17 % inhoudt ten opzichte van 2014; stelt voorts vast dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten 89 % bedroeg, een stijging van 1,69 % ten opzichte van 2014;

4.

betreurt dat Eurojust problemen ondervond met de beschikbaarheid van begrotingsmiddelen en voor het tweede achtereenvolgende jaar beperkende maatregelen moest nemen als gevolg van een gewijzigde begroting; betreurt het dat deze financiële onzekerheid Eurojust gedwongen heeft een aantal van zijn lopende activiteiten op te schorten en belangrijke technologische ontwikkelingen op de wat langere baan te schuiven; vraagt Eurojust en de Commissie deze bekende structurele problemen op te lossen en voor een goed niveau van financiering voor de komende jaren te zorgen;

Vastleggingen en overdrachten

5.

wijst erop dat de van 2014 naar 2015 overgedragen kredieten 4 246 726 EUR bedroegen, waarvan 87,6 % werd gebruikt; merkt bovendien op dat een bedrag van 525 194 EUR werd geannuleerd aan het einde van het jaar, een vergelijkbaar bedrag als in 2014;

6.

merkt op dat, volgens het verslag van de Rekenkamer, de overgedragen vastgelegde kredieten voor titel II (huishoudelijke uitgaven) 1 600 000 EUR (21 %) bedroegen, ten opzichte van 1 500 000 EUR (20 %) in 2014; wijst erop dat deze overdrachten vooral betrekking hebben op specifieke contracten voor beveiligings- en receptiediensten en ICT-projecten, hardware en onderhoud, consultancy en projectkosten voor het nieuwe gebouw, alsmede op diensten die vóór het einde van het jaar zijn besteld en in 2016 zijn geleverd;

7.

merkt op dat overdrachten vaak gedeeltelijk of geheel kunnen worden gerechtvaardigd als gevolg van het meerjarige karakter van de operationele programma's van de agentschappen, niet noodzakelijkerwijs op zwakke punten in de begrotingsplanning en -uitvoering wijzen en niet altijd in strijd zijn met het begrotingsbeginsel van jaarperiodiciteit, vooral niet als ze van tevoren gepland zijn en meegedeeld zijn aan de Rekenkamer;

Aanbestedings- en aanwervingsprocedures

8.

merkt op dat Eurojust 23 contracten heeft ondertekend met een waarde van meer dan 15 000 EUR, hetgeen neerkomt op een lichte daling met 14 % ten opzichte van 2014; wijst erop dat openbare aanbestedingsprocedures werden toegepast voor 82,6 % van de contracten, samen goed voor 95,44 % van de gegunde hoeveelheid;

9.

wijst erop dat het vacaturepercentage van Eurojust op 31 december 2015 op 2,4 % stond, tegenover 4,8 % op 31 december 2014; stelt met voldoening vast dat 97,6 % van de personeelsformatie voor 2015 was uitgevoerd;

10.

wijst erop dat Eurojust in 2015 de tweede golf van vermindering van de posten heeft doorgevoerd met de afschaffing van vier posten (2 %), in het streven naar een vermindering van het personeelsbestand met 5 %, waartoe het Parlement en de Raad hebben besloten; merkt bovendien op dat de laatste golf van personeelsinkrimping, die overeenkomt met 1 % of drie posten, in 2016 ten uitvoer moest worden gelegd op het gebied van administratieve ondersteuning; wijst erop dat bij de personeelsinkrimping het aandeel beleidsposten is versterkt;

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

11.

wijst erop dat Eurojust opnieuw bevestigt dat duidelijke regels voor de bescherming van klokkenluiders een fundamentele rol spelen bij de totstandbrenging van een klimaat van vertrouwen en bij de bestrijding van fraude, overeenkomstig artikel 22 quater van het personeelsstatuut; merkt op dat Eurojust bezig is met de opstelling van de nieuwe regels voor de bescherming van klokkenluiders; wijst erop dat een eerste bespreking over de ontwerp-voorschriften reeds heeft plaatsgevonden in het college van Eurojust op 4 oktober 2016; verzoekt Eurojust verder verslag uit te brengen van het proces en de daarop volgende vaststelling van zijn regels voor de bescherming van klokkenluiders;

12.

wijst erop dat korte samenvattingen van de cv's van de leden van het college op internet worden gepubliceerd, maar de belangenverklaringen niet; stelt in dit verband vast dat het college van Eurojust in januari 2016 richtsnoeren inzake de voorkoming van en omgang met belangenconflicten heeft vastgesteld; merkt tevens op dat Eurojust de laatste hand legt aan het proces van het bijeenbrengen van belangenverklaringen en dat deze verklaringen vervolgens op zijn website gepubliceerd zullen worden; vraagt Eurojust de kwijtingsautoriteit te berichten over de voortgang met dit onderwerp;

13.

stelt met bezorgdheid vast dat Eurojust niet heeft voorzien in een controle of actualisering van de belangenverklaringen van deskundigen, de leden van het college en de personeelsleden;

14.

betreurt dat het bestuur en de leden van het onafhankelijke gemeenschappelijk controleorgaan hun belangenverklaringen niet openbaar hebben gemaakt; dringt aan op de onmiddellijke openbaarmaking van deze verklaringen; dringt er bij Eurojust op aan een praktische handleiding voor institutioneel beheer en een voor belangenconflicten op te stellen, overeenkomstig de door de Commissie in december 2013 gepubliceerde richtsnoeren, en duidelijke regels tegen „draaideurpraktijken” vast te stellen;

Interne audit

15.

merkt op dat, volgens het jaarverslag van Eurojust, de dienst Interne audit van de Commissie (IAS) zijn audit betreffende „monitoring en verslaglegging/bouwstenen voor de betrouwbaarheid” vanwege zijn beperkte middelen voor IT-audits heeft uitgesteld en uiteindelijk pas heeft uitgevoerd in januari 2016; ziet uit naar het volgende jaarverslag van Eurojust en naar nadere informatie over de audit;

16.

stelt vast dat op 27 maart 2015 alle tot dan toe openstaande aanbevelingen door de IAS zijn afgesloten; brengt in herinnering dat de IAS in 2014 het beheer en de organisatie van coördinatievergaderingen en coördinatiecentra van Eurojust heeft gecontroleerd; merkt op dat de IAS in 2015 een definitief auditverslag heeft gepubliceerd met één aanbeveling aangemerkt als „belangrijk”; stelt met tevredenheid vast dat Eurojust corrigerende maatregelen heeft getroffen waardoor de aanbeveling als „afgerond” kon worden aangemerkt;

17.

merkt op dat de uitvoering van het project tot versterking van Accrual Based Accounting (ABAC) een efficiënter gebruik van personele middelen van Eurojust mogelijk maakte, terwijl het instrument voor tijdregistratie (eRecording), door de administratief directeur voor al het personeel ingevoerd vanaf april 2015, een stap op weg naar op activiteiten gebaseerde controle en verslaglegging vormde;

Overige opmerkingen

18.

moedigt Eurojust aan bij wijze van prioriteit door te gaan met het bestrijden van terrorisme, mensenhandel en -smokkel, en cybermisdaad; juicht het toe dat de lidstaten steeds meer gebruikmaken van coördinatiebijeenkomsten en -centra, en dat zij de toenemende participatie van derde landen in gemeenschappelijke onderzoeksteams op waarde weten te schatten; juicht het toe dat de lidstaten Eurojust steeds vaker om bijstand vragen (23 % méér gevallen dan in 2014); is van mening dat de begroting van Eurojust dienovereenkomstig moet worden verhoogd;

19.

wijst erop dat Eurojust momenteel, samen met de gastlidstaat, bezig is met de voorbereiding van de verhuizing naar het nieuwe gebouw; wijst erop dat de bouwwerkzaamheden begonnen in het voorjaar van 2015 en dat de verhuizing gepland was voor het voorjaar van 2017; verzoekt Eurojust aan de kwijtingsautoriteit verslag uit te brengen van de verhuizing naar zijn nieuwe gebouw en een overzicht te geven van de totale voor de verhuizing gemaakte kosten;

20.

stelt met bezorgdheid vast dat het genderevenwicht bij de hogere kaderleden en bij de leden van het college van Eurojust ver te zoeken is; dringt er bij Eurojust op aan dit gebrek aan evenwicht zo snel mogelijk te corrigeren en de resultaten kenbaar te maken aan het Parlement en de Raad;

21.

wijst erop dat Eurojust zeven dienstwagens heeft, waarvan de kosten 20 000 EUR per jaar bedragen;

22.

merkt op dat in 2015 in totaal 64 personeelsleden hebben deelgenomen aan buitendagen, en dat de totale kosten daarvan 9 346,98 EUR bedroegen (146,04 EUR per persoon);

23.

betreurt dat Eurojust in zijn jaarverslag 2015 heeft gesteld dat corruptie niet tot de prioriteiten van de Unie behoort; wijst erop dat deze bewering werd weerlegd door de negentig corruptiezaken waarvoor, volgens het jaarverslag van Eurojust, de deskundigheid van Eurojust in 2015 werd ingeroepen (twee keer zo veel als in 2014); wijst erop dat Griekenland, Roemenië en Kroatië de lidstaten zijn die het vaakst een verzoek tot bijstand indienden omtrent met corruptie samenhangende zaken;

24.

verwijst voor andere opmerkingen van horizontale aard bij het kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 27 april 2017 (1) over het functioneren en het financiële beheer van en de controle op de agentschappen.


(1)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0155 (zie bladzijde 372 van dit Publicatieblad).


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/312


BESLUIT (EU) 2017/1716 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over de afsluiting van de rekeningen van Eurojust voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van Eurojust voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van Eurojust voor het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van Eurojust (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan Eurojust te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05873/2017 — C8-0056/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Besluit 2002/187/JBZ van de Raad van 28 februari 2002 betreffende de oprichting van Eurojust teneinde de strijd tegen ernstige vormen van criminaliteit te versterken (4), en met name artikel 36,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5), en met name artikel 108,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0129/2017),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van Eurojust voor het begrotingsjaar 2015;

2.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de administratief directeur van Eurojust, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 193.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 63 van 6.3.2002, blz. 1.

(5)  PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/313


BESLUIT (EU) 2017/1717 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Politiedienst (Europol) voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van de Europese Politiedienst voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van de Europese Politiedienst betreffende het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van de Dienst (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 over de aan de Dienst te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05873/2017 — C8-0070/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (3), en met name artikel 208,

gezien Besluit 2009/371/JBZ van de Raad van 6 april 2009 tot oprichting van de Europese politiedienst (Europol) (4), en met name artikel 43,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5), en met name artikel 108,

gezien artikel 94 van en bijlage IV bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0107/2017),

1.

verleent de directeur van de Europese Politiedienst kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Dienst voor het begrotingsjaar 2015;

2.

formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de directeur van de Europese politiedienst, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 198.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 121 van 15.5.2009, blz. 37.

(5)  PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/314


RESOLUTIE (EU) 2017/1718 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Politiedienst (Europol) voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Politiedienst voor het begrotingsjaar 2015,

gezien artikel 94 van en bijlage IV bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0107/2017),

A.

overwegende dat de definitieve begroting van de Europese Politiedienst (hierna „de Dienst”) voor het begrotingsjaar 2015 volgens zijn jaarrekening 94 926 894 EUR bedroeg, hetgeen een stijging met 12,55 % ten opzichte van 2014 betekent; overwegende dat de toename toe te schrijven was aan nieuwe of extra taken vanwege de uitbreiding van zijn mandaat;

B.

overwegende dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van de Dienst voor het begrotingsjaar 2015 („het verslag van de Rekenkamer”) verklaard heeft redelijke zekerheid te hebben gekregen dat de jaarrekening van de Dienst betrouwbaar is en de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn;

C.

overwegende dat de kwijtingsautoriteit, in het kader van de kwijtingsprocedure, sterk de nadruk legt op het belang van het verder versterken van de democratische legitimiteit van de instellingen van de Unie door de transparantie en de verantwoordingsplicht te vergroten, het concept van resultaatgericht begroten ten uitvoer te leggen, en een goed personeelsbeheer te verzekeren;

Follow-up van de kwijting voor 2014

1.

wijst erop dat de opmerking over de doeltreffendheid van de aanbestedingsprocedures die in het verslag van de Rekenkamer over 2013 werd gemaakt, in het verslag van de Rekenkamer over 2015 als „afgerond” staat aangemerkt;

Financieel en begrotingsbeheer

2.

stelt met tevredenheid vast dat de inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2015 hebben geresulteerd in een hoog uitvoeringspercentage van de begroting van 99,80 %, hetgeen aangeeft dat de vastleggingen tijdig zijn gedaan; stelt vast dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten 89 % bedroeg, een stijging met 4 % ten opzichte van 2014;

Vastleggingen en overdrachten

3.

merkt op dat, volgens het verslag van de Rekenkamer, de overgedragen vastgelegde kredieten voor titel II (administratieve uitgaven) 42 000 000 EUR (41 %) bedroegen, in vergelijking met 1 900 000 EUR (27 %) in 2014; merkt op dat deze overdrachten voornamelijk verband hielden met bouwkundige werkzaamheden die eind 2015 nog niet afgerond waren of waarvoor nog geen facturen ontvangen waren; neemt ter kennis dat de Dienst zich zal blijven inspannen voor een efficiënte begrotingsuitvoering in overeenstemming met de Europese begrotingsvoorschriften, in het bijzonder wat de overdrachten met betrekking tot administratieve uitgaven betreft; merkt op dat overdrachten vaak gedeeltelijk of geheel gerechtvaardigd kunnen zijn als gevolg van het meerjarige karakter van de operationele programma's, niet noodzakelijkerwijs op zwakke punten in de begrotingsplanning en -uitvoering wijzen en niet altijd in strijd zijn met het begrotingsbeginsel van jaarperiodiciteit, vooral niet als ze van tevoren gepland en aan de Rekenkamer meegedeeld zijn;

Aanbestedings- en aanwervingsprocedures

4.

stelt vast dat de Dienst eind 2015 in totaal 627 personeelsleden in dienst had, onder wie 483 ambtenaren, 140 arbeidscontractanten en 4 plaatselijke functionarissen; stelt voorts vast dat er 386 personeelsleden aan de slag waren die niet tot de Dienst behoren (gedetacheerde nationale deskundigen, verbindingsfunctionarissen en personeelsleden van de verbindingsbureaus, stagiairs en externe arbeidscontractanten); stelt vast dat de Dienst in 2015 86 nieuwe personeelsleden (45 tijdelijke functionarissen en 41 arbeidscontractanten) heeft aangenomen en dat 62 personeelsleden (49 tijdelijke functionarissen en 13 arbeidscontractanten) de organisatie hebben verlaten;

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

5.

constateert dat de cv's en verklaringen met betrekking tot de afwezigheid van belangenconflicten van de directeur en adjunct-directeuren sinds september 2015 op de website van de Dienst zijn gepubliceerd; stelt met bezorgdheid vast dat de cv's en belangenverklaringen van de leden van de raad van bestuur van de Dienst niet op de website zijn gepubliceerd; wijst erop dat Verordening (EU) 2016/794 van het Europees Parlement en de Raad (1) (de nieuwe Europol-verordening) op 1 mei 2017 in werking zal treden; stelt vast dat de raad van bestuur van de Dienst regels inzake de preventie van en omgang met belangenconflicten met betrekking tot zijn leden, alsook met betrekking tot hun belangenverklaringen zal vaststellen zodra de nieuwe Europol-verordening van toepassing is; verzoekt de Dienst de cv's en belangenverklaringen van de leden van de raad van bestuur op zijn website te publiceren en het publiek elk nodig overzicht te geven van het hoger management, en aan de kwijtingsautoriteit verslag uit te brengen over de vaststelling en de uitvoering van zijn regels inzake belangenconflicten;

6.

stelt tevreden vast dat de Dienst een streng regelgevingskader hanteert om de feitelijke juistheid van de belangenverklaringen van deskundigen, leden van de raad van bestuur en personeelsleden te controleren, in overeenstemming met de bijzondere aard en rol van de Dienst, en dat de Dienst zo nodig samenwerkt met het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF);

7.

stelt met tevredenheid vast dat er, om te waarborgen dat er geen belangenconflicten bestaan, op essentiële gebieden (aanwerving, plaatsen van opdrachten, en personeel dat de organisatie verlaat) per geval open-brononderzoek wordt ingesteld en dat voor aanbestedingen in het kader van bestaande raamovereenkomsten inzake ICT(-consultancy) en voor onderhandelingsprocedures in het kader van artikel 134 van de uitvoeringsvoorschriften voor het Financieel Reglement (2), de verklaringen omtrent de afwezigheid van belangenconflicten van de betrokken personeelsleden stelselmatig worden gecontroleerd op mogelijke banden met de bedrijven die aan de aanbestedingen deelnemen, en per geval extra controles worden uitgevoerd;

8.

stelt tevreden vast dat de Dienst eind 2016 extra regelingen met betrekking tot klokkenluiders heeft getroffen;

9.

constateert dat de Dienst momenteel de fraudebestrijdingsstrategie van de Commissie toepast; merkt op dat de Dienst wettelijk verplicht zal zijn zijn eigen fraudebestrijdingsstrategie vast te stellen zodra in mei 2017 de nieuwe Europol-verordening in werking treedt; merkt tevens op dat de Dienst van plan is zijn raad van bestuur een ontwerpstrategie voor te leggen om ervoor te zorgen dat die wordt aangenomen voordat de nieuwe Europol-verordening van kracht wordt; verzoekt de Dienst om aan de kwijtingsautoriteit verslag uit te brengen over de ontwikkelingen in verband met zijn fraudebestrijdingsstrategie;

Interne controles

10.

stelt vast dat de risicobeheersactiviteiten bij de Dienst in de loop van 2015 gericht waren op de aanpak van interne risico's en op gebieden waarop verbetering nodig is, zoals vastgesteld door de Rekenkamer, de dienst Interne audit (IAS), de interneauditfunctie en de Europese Ombudsman; stelt verder vast dat in het kader van de risicobeheersactiviteiten ook de risico's in verband met de doelstellingen voor de kernactiviteiten zoals vastgesteld in het werkprogramma voor 2015 in de gaten werden gehouden; neemt ter kennis dat in het logboek voor bedrijfsrisico's van de Dienst eind 2015 12 bedrijfsrisico's waren opgenomen, waarvoor 19 mitigatiemaatregelen zijn getroffen, waarvan 84 % in 2015 is uitgevoerd of aangepakt;

Interne audit

11.

neemt ter kennis dat 75 % van alle openstaande en als kritiek of erg belangrijk aangemerkte auditaanbevelingen van de Rekenkamer, de IAS, het gemeenschappelijk controleorgaan van Europol, de gegevensbeschermingsfunctionaris van de Commissie en de interneauditfunctie in 2015 is aangepakt; verzoekt de Dienst aan de kwijtingsautoriteit verslag uit te brengen over de voortgang bij de tenuitvoerlegging van de overige aanbevelingen, of uit te leggen waarom de Dienst besloten heeft er geen gevolg aan te geven;

12.

stelt vast dat de IAS in 2015 een auditonderzoek naar omgang met belanghebbenden heeft verricht; constateert voorts dat de IAS vier aanbevelingen heeft gedaan, waarvan er geen enkele als kritiek of erg belangrijk is aangemerkt;

Overige opmerkingen

13.

constateert dat de bevoegde autoriteiten van Nederland, waar het hoofdkwartier van de Dienst gevestigd is, de huidige dreiging als aanzienlijk hebben ingeschaald (niveau 4 op een schaal van 5); merkt op dat de Dienst in nauw contact staat met de bevoegde autoriteiten van Nederland om de daaraan verbonden gevolgen voor de Dienst voortdurend te beoordelen, met inbegrip van situatiegebonden veiligheidsmaatregelen en de bijstelling van bedrijfscontinuïteitsregelingen;

14.

stelt vast dat de voortschrijdende capaciteiten van de Dienst, met name het Europees Centrum voor de bestrijding van cybercriminaliteit en, sinds 2016, het Europees Centrum voor terrorismebestrijding, het profiel van de Dienst inzake cyberdreigingen hebben aangescherpt; stelt voorts vast dat de Dienst over een beheersysteem voor informatiebeveiliging beschikt dat voortdurend wordt aangepast, overeenkomstig de desbetreffende internationale normen en voorbeelden van goede praktijken uit de sector;

15.

stelt vast dat de Dienst in 2016 zijn ICT-netwerkarchitectuur heeft geactualiseerd om de gegevens betreffende zijn kernactiviteiten en de gerelateerde systemen beter te beschermen, met inbegrip van een uitbreiding van de mogelijkheden voor informatie-uitwisseling met de lidstaten en derde partijen; constateert bovendien dat het netwerk waarop de gegevens en systemen betreffende de kernactiviteiten zijn ondergebracht, in het kader van die maatregelen is gerubriceerd als CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIAL;

16.

stelt met tevredenheid vast dat het nieuwe rechtskader betreffende de Dienst, dat in mei 2017 in werking zal treden, in extra maatregelen voorziet om de kwijtingsautoriteit gerichte informatie te verschaffen over de werkzaamheden van de Dienst, ook over gevoelige operationele aangelegenheden;

17.

stelt tevreden vast dat de Dienst beschikt over uitgebreide regelingen en overeenkomsten inzake het delen van diensten en capaciteiten, met inbegrip van gezamenlijke inschrijvingsprocedures met zijn gastland, verscheidene operationele en strategische overeenkomsten met diverse andere agentschappen, en een subsidieovereenkomst met het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie, en dat de Dienst nauw met Frontex samenwerkt in verband met de hotspotaanpak;

18.

neemt er kennis van dat de Dienst 16 dienstwagens heeft, waaronder een gespecialiseerd voertuig voor politieoperaties, waarvan de kosten 73 000 EUR bedroegen (37 000 EUR voor onderhoud, 16 000 EUR voor verzekeringen/vergunningen en 20 000 EUR voor brandstof);

19.

neemt er met zorg kennis van dat de Dienst gebruikmaakt van de controversiële private databank WorldCheck, waarin individuen en organisaties vaak in verband worden gebracht met terrorisme uitsluitend op basis van openbare bronnen, zonder dat hierbij sprake is van deugdelijk onderzoek, transparantie of effectieve mogelijkheden om in beroep te gaan; verzoekt de Dienst aan de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken van het Parlement uit te leggen op welke wijze hij bij zijn werkzaamheden gebruik maakt van deze private databank, zodat zij kan beoordelen of het relevant is dat publieke middelen worden gebruikt om licenties voor WorldCheck te verwerven;

20.

is verheugd over het feit dat de Dienst effectief en op efficiënte wijze de producten en diensten levert die door de bevoegde wetshandhavingsinstanties van de lidstaten en de samenwerkingspartners worden verwacht; neemt kennis van het feit dat meer dan 732 000 operationele berichten zijn verwerkt via de Secure Information Exchange Network Application (SIENA) en dat bijna 40 000 hieraan gekoppelde zaken zijn geïnitieerd, dat het Europol Information System (EIS) meer dan 633 000 opzoekingen heeft verwerkt en dat de Dienst 812 operaties heeft ondersteund, meer dan 4 000 operationele verslagen heeft geproduceerd en 98 gezamenlijke acties heeft gecoördineerd;

21.

wijst erop dat, als reactie op de terroristische aanvallen en de migratiecrisis en in het licht van de Commissieagenda inzake veiligheid en migratie, het mandaat van de Dienst versterkt, zijn begroting verhoogd en zijn personeelsbestand uitgebreid is; is tevreden met de succesvolle inspanningen van de Dienst voor de oprichting van de EU-eenheid voor de melding van internetuitingen, het Europees Centrum tegen migrantensmokkel (EMSC) en het Europees Centrum voor terrorismebestrijding (ECTC); spoort de Dienst aan zich op de ontwikkeling van deze drie nieuwe instrumenten te concentreren;

22.

spoort de Dienst aan de procedures met betrekking tot de analysebestanden en de totstandbrenging van het nieuwe analysesysteem van Europol te stroomlijnen en hiervoor de nodige middelen uit te trekken, teneinde een hoog niveau van gegevensbeveiliging, privacy en gegevensbescherming te waarborgen;

23.

moedigt de Dienst aan voort te gaan met het verbeteren van de informatiedeling met zijn partners, alsook met de samenwerking met de lidstaten, nationale rechtshandhavingsinstanties en Eurojust, in het kader van terrorismebestrijding, en daarbij de gegevensbeschermings- en privacyregels, met inbegrip van het doelbindingsbeginsel, volledig te eerbiedigen; roept de Dienst op meer aandacht te besteden aan het uitdragen van zijn werkzaamheden via online-platformen;

24.

verwijst voor andere opmerkingen van horizontale aard bij het kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 27 april 2017 (3) over het functioneren en het financiële beheer van en de controle op de agentschappen.


(1)  Verordening (EU) 2016/794 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) en tot vervanging en intrekking van de Besluiten 2009/371/JBZ, 2009/934/JBZ, 2009/935/JBZ, 2009/936/JBZ en 2009/968/JBZ van de Raad (PB L 135 van 24.5.2016, blz. 53).

(2)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie van 29 oktober 2012 houdende uitvoeringsvoorschriften voor Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (PB L 362 van 31.12.2012, blz. 1).

(3)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0155 (zie bladzijde 372 van dit Publicatieblad).


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/318


BESLUIT (EU) 2017/1719 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over de afsluiting van de rekeningen van de Europese Politiedienst (Europol) voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van de Europese Politiedienst voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van de Europese Politiedienst betreffende het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van de Dienst (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 over de aan de Dienst te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05873/2017 — C8-0070/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (3), en met name artikel 208,

gezien Besluit 2009/371/JBZ van de Raad van 6 april 2009 tot oprichting van de Europese Politiedienst (Europol) (4), en met name artikel 43,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5), en met name artikel 108,

gezien artikel 94 van en bijlage IV bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0107/2017),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van de Europese Politiedienst voor het begrotingsjaar 2015;

2.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de directeur van de Europese Politiedienst, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 198.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 121 van 15.5.2009, blz. 37.

(5)  PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/319


BESLUIT (EU) 2017/1720 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten betreffende het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van het Bureau (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan het Bureau te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05873/2017 — C8-0050/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EG) nr. 168/2007 van de Raad van 15 februari 2007 tot oprichting van een Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (4), en met name artikel 21,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5), en met name artikel 108,

gezien artikel 94 van en bijlage IV bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0146/2017),

1.

verleent de directeur van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Bureau voor het begrotingsjaar 2015;

2.

formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de directeur van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 203.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 53 van 22.2.2007, blz. 1.

(5)  PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/320


RESOLUTIE (EU) 2017/1721 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten voor het begrotingsjaar 2015,

gezien artikel 94 van en bijlage IV bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0146/2017),

A.

overwegende dat de definitieve begroting van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (hierna „het Bureau” genoemd) voor het begrotingsjaar 2015 volgens zijn jaarrekening 21 229 000 EUR bedroeg, hetgeen geen wijziging inhoudt ten opzichte van 2014; overwegende dat 98,23 % van de begroting van het Bureau wordt gefinancierd met middelen van de begroting van de Unie;

B.

overwegende dat de kwijtingsautoriteit, in het kader van de kwijtingsprocedure, sterk de nadruk legt op het bijzonder belang van het verder versterken van de democratische legitimiteit van de instellingen van de Unie door de transparantie en de verantwoordingsplicht te vergroten, en het uitvoeren van het concept van resultaatgericht begroten en een goed personeelsbeheer;

C.

overwegende dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van het Bureau voor het begrotingsjaar 2015 (hierna „het verslag van de Rekenkamer”) verklaard heeft redelijke zekerheid te hebben gekregen dat de jaarrekening van het Bureau voor het begrotingsjaar 2015 betrouwbaar is en de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn;

Financieel en begrotingsbeheer

1.

stelt met tevredenheid vast dat de inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2015 net als het jaar daarvoor hebben geresulteerd in een uitvoeringspercentage van de begroting van 100 % en dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten 71,62 % bedroeg, hetgeen neerkomt op een stijging met 2,17 % ten opzichte van het jaar daarvoor; stelt vast dat het hoge algemene niveau van de vastgelegde kredieten aangeeft dat de vastleggingen tijdig zijn uitgevoerd;

Vastleggingen en overdrachten

2.

verneemt uit het verslag van de Rekenkamer dat het niveau van de naar 2016 overgedragen vastgelegde kredieten voor Titel III (beleidsuitgaven) op 5 723 282 EUR lag (70 %), vergeleken met 5 848 956 EUR (75 %) in het voorgaande jaar; stelt vast dat uit het verslag van de Rekenkamer blijkt dat deze overdrachten voornamelijk verband hielden met de aard van de activiteiten van het Bureau, die opdrachten voor studies inhouden die zich over vele maanden, vaak tot het volgende jaar, uitstrekken;

3.

neemt ter kennis dat de uitvoeringsgraad van de van 2014 naar 2015 overgedragen kredieten in 2015 98,32 % bedroeg en dat slechts 104 366,35 EUR van het totale bedrag, hetgeen neerkomt op 1,61 %, is geannuleerd;

4.

merkt op dat overdrachten vaak geheel of gedeeltelijk gerechtvaardigd kunnen worden door het meerjarige karakter van de operationele programma's van de agentschappen, niet noodzakelijkerwijs op zwakke punten in de begrotingsplanning en -uitvoering wijzen en niet altijd haaks staan op het begrotingsbeginsel van de jaarperiodiciteit, met name indien ze van tevoren gepland en aan de Rekenkamer doorgegeven zijn;

Overschrijvingen

5.

merkt op dat in 2015 twee begrotingsoverschrijvingen ter goedkeuring aan de raad van bestuur zijn voorgelegd en dat het totaalbedrag dat door deze overschrijvingen tussen de titels werd overgeschreven 835 734 EUR bedroeg; stelt voorts vast dat deze overschrijvingen met name verband hielden met de hertoewijzing van het overschot onder de titel „Administratieve uitgaven” aan operationele projecten of binnen beleidsuitgaven; stelt met tevredenheid vast dat het niveau en de aard van de overschrijvingen in 2015 binnen de grenzen van de financiële regels zijn gebleven;

Aanbestedings- en aanwervingsprocedures

6.

stelt vast dat het aantal posten in het organisatieschema van het Bureau is teruggebracht door in 2015 twee tijdelijke functies te schrappen (een AD- en een AST-functie), in overeenstemming met de algemene beginselen in het Interinstitutioneel Akkoord over de begrotingsdiscipline (1); stelt voorts vast dat de begrotingsautoriteit in november 2015 in verband met de aanhoudende problemen op asiel-/migratiegebied twee nieuwe AD-posten heeft goedgekeurd;

Prestaties

7.

wijst erop dat het Bureau de afgelopen jaren een proces van grootschalige hervormingen heeft doorgevoerd, leidend tot een herdefiniëring van zijn planning en monitoring- en evaluatieactiviteiten, en onder meer een omvattender systeem heeft opgezet voor interne-prestatiemonitoring, alsmede een volwaardig monitoring- en evaluatiebeleid en een actieplan voor jaarlijkse monitoring en evaluatie; stelt vast dat er momenteel vijf evaluaties vooraf en vier evaluaties achteraf worden uitgevoerd en dat de resultaten hiervan in het jaarlijks activiteitenverslag van het Bureau voor 2016 zullen worden gepubliceerd;

8.

betreurt dat het mandaat van het Bureau zijn rol ter ondersteuning van de grondrechten nog steeds beperkt; benadrukt dat het Bureau de mogelijkheid moet hebben op eigen initiatief adviezen over wetgevingsvoorstellen uit te brengen en dat zijn opdracht moet worden uitgebreid tot alle gebieden van de uit hoofde van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie beschermde rechten, met inbegrip van bijvoorbeeld kwesties van politiële en justitiële samenwerking;

9.

is ingenomen met de degelijke resultaten van het Bureau; stelt vast dat het 60 evenementen heeft georganiseerd in het kader waarvan het belangrijke partners en belanghebbenden bijeen heeft gebracht om over grondrechtenkwesties op verschillende thematische gebieden te discussiëren; stelt vast dat het Bureau met zijn expertise aan 240 presentaties en hoorzittingen heeft deelgenomen, en dat het zijn onderzoek in 32 rapporten en papers heeft neergeschreven; herinnert aan het feit dat het Bureau 122 adviezen heeft opgesteld in reactie op verzoeken van de lidstaten, Unie-instellingen en andere internationale organisaties; is voorts verheugd over de proactieve benadering ten opzichte van het Parlement;

Interne audit

10.

stelt met tevredenheid vast dat aan het eind van de verslagperiode uit de controles achteraf bleek dat er geen bedragen hoefden te worden teruggevorderd;

11.

merkt op dat de dienst Interne Audit van de Commissie (IAS) in 2015 een follow-upcontrole heeft uitgevoerd van twee activiteiten die in 2013 hebben plaatsgevonden en die betrekking hadden op personeelsmanagement en contractbeheer; merkt op dat ten gevolge hiervan alle aanbevelingen zijn afgehandeld, met uitzondering van twee, waarvan één is aangemerkt als „zeer belangrijk” en één is afgewaardeerd van „zeer belangrijk” tot „belangrijk”; stelt met tevredenheid vast dat alle aanbevelingen die de IAS vóór 2015 heeft gedaan zijn opgevolgd en afgehandeld;

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

12.

merkt met betrekking tot de juridische procedures die in 2015 bij het Gerecht voor ambtenarenzaken tegen het Bureau werden behandeld op dat de uitspraak in Zaak T-107/13 P gunstig was voor het Bureau en dat het Bureau bezig is de proceskosten terug te vorderen en dat het Bureau zich in Zaak T-658/13 P naar de uitspraak heeft geschikt; stelt voorts vast dat de uitspraak in gevoegde zaken F-25/14 en F-106/13 momenteel ten uitvoer wordt gelegd en dat het Bureau de verzoekende partij weer in dienst heeft genomen en, hangende het beroep, zijn proceskosten heeft betaald; stelt vast dat zaak 178/2013/LP van de Europese Ombudsman geen verband houdt met de rechtszaken waarbij het Bureau partij was of is;

13.

merkt op dat het Bureau in aanvulling op het personeelsstatuut een praktische gids voor het personeel heeft opgesteld over de omgang met en voorkoming van belangenconflicten, met daarin uitvoerige informatie en advies over diverse onderwerpen; stelt voorts vast dat het Bureau regelmatig verplichte cursussen organiseert voor zijn personeelsleden over ethiek en integriteit, en dat het Bureau de cv's en belangenverklaringen van alle actieve leden van de raad van bestuur, het wetenschappelijk comité en het managementteam publiceert;

14.

stelt met tevredenheid vast dat het Bureau sinds 2012 toepassing geeft aan de richtsnoeren van de Commissie over klokkenluiders, in overeenstemming met besluit nr. 2012/04 van het dagelijks bestuur van het Bureau (2);

15.

stelt vast dat het Bureau toepassing geeft aan de Code voor correct bestuurlijk gedrag en dat de verificaties van de opgaven van financiële belangen door het management en leden van de raad van bestuur en het wetenschappelijk comité beoordeeld worden en dat de verklaringen op de website van het Bureau worden gepubliceerd, een en ander in overeenstemming met het beleid van het Bureau inzake de voorkoming en de omgang met belangenconflicten;

16.

merkt op dat het Bureau ten gevolge van de vaststelling van Richtlijn (EU) 2016/943 van het Europees Parlement en de Raad (3) moet nadenken over de manier waarop deze richtlijn intern wordt omgezet; spoort het Bureau aan om de relevante bepalingen van de richtlijn ten uitvoer te leggen en de kwijtingsautoriteit daarover vervolgens verslag uit te brengen; stelt vast dat het Bureau momenteel naar analogie toepassing geeft aan de richtsnoeren van de Commissie over klokkenluiders, in overeenstemming met besluit nr. 2012/04 van het dagelijks bestuur van het Bureau; verzoekt het Bureau te onderzoeken of het wellicht passender is om specifieke maatregelen vast te stellen inzake de bescherming van klokkenluiders, zoals ook andere agentschappen hebben gedaan;

17.

merkt op dat het Bureau een fraudebestrijdingsstrategie heeft ontwikkeld, die de invoering van nieuwe controles omvat, waar nodig, na een risicobeoordeling ter zake; stelt voorts vast dat de strategie door de raad van bestuur van het Bureau werd vastgesteld tijdens zijn vergadering van december 2014, samen met een bijbehorend actieplan, dat in de loop van 2015 ten uitvoer is gelegd;

18.

merkt op dat het Bureau in zijn jaarverslag een hoofdstuk wil opnemen over transparantie, controleerbaarheid en integriteit;

Overige opmerkingen

19.

stelt met bezorgdheid vast dat binnen de raad van bestuur van het Bureau genderevenwicht ver te zoeken is: van de zes posities worden er vijf door personen van hetzelfde geslacht bekleed; dringt er bij het Bureau op aan dit gebrek aan evenwicht te corrigeren en de resultaten zo spoedig mogelijk kenbaar te maken aan de kwijtingsautoriteit;

20.

merkt op dat in 2015 199 personeelsleden hebben deelgenomen aan vier buitendagen, en dat de totale kosten daarvan 13 860,62 EUR bedroegen (d.w.z. 70 EUR per persoon);

21.

juicht het toe dat het Bureau zich in 2015 sterk heeft gericht op kwesties op het gebied van de grondrechten voor vluchtelingen en migranten die naar de Unie zijn gekomen, zoals met name blijkt uit het advies van het Bureau over de grondrechten in de hotspots in Griekenland en Italië; merkt met name op dat het Bureau veel meer aandacht heeft besteed aan de immigratie en integratie van migranten, visa, grenscontroles en asielprocedures;

22.

is ingenomen met het feit dat het Bureau in 2015 zijn onderzoek naar de situatie van de Roma in de Unie heeft voortgezet, en zo heeft bijgedragen aan het toezicht op de doeltreffendheid en de tekortkomingen van het integratiebeleid van de Unie en van de lidstaten; is met name ingenomen met de op onderzoek gebaseerde beleidsaanbevelingen van het Bureau met betrekking tot de succesvolle bestrijding van zigeunerhaat en de strijd voor de sociale integratie van de Roma;

23.

juicht het toe dat het Bureau zich er voor blijft inspannen zijn bevindingen op een toegankelijke manier via de sociale media voor een breed publiek openbaar te maken; hamert op het belang van het verder verspreiden van het werk van het Bureau via onlineplatforms;

24.

pleit voor de opneming van de voorgestelde nieuwe thematische werkterreinen politiële samenwerking en justitiële samenwerking in strafzaken in het nieuwe meerjarig financieel kader, waarover momenteel wordt onderhandeld; wijst er in het bijzonder op dat politiële samenwerking en justitiële samenwerking in strafzaken met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon een deel van het recht van de Unie zijn geworden en bijgevolg onder het takenpakket van het Bureau vallen;

25.

verwijst voor andere opmerkingen van horizontale aard bij het kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 27 april 2017 (4) over het functioneren en het financiële beheer van en de controle op de agentschappen.


(1)  Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1).

(2)  http://fra.europa.eu/sites/default/files/eb_decision_2012_04-whistleblowing_rules.pdf

(3)  Richtlijn (EU) 2016/943 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende de bescherming van niet-openbaar gemaakte knowhow en bedrijfsinformatie (PB L 157 van 15.6.2016, blz. 1).

(4)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0155 (zie bladzijde 372 van dit Publicatieblad).


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/323


BESLUIT (EU) 2017/1722 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

betreffende de afsluiting van de rekeningen van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten betreffende het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van het Bureau (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan het Bureau te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05873/2017 — C8-0050/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EG) nr. 168/2007 van de Raad van 15 februari 2007 tot oprichting van een Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (4), en met name artikel 21,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5), en met name artikel 108,

gezien artikel 94 van en bijlage IV bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0146/2017),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten voor het begrotingsjaar 2015;

2.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de directeur van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 203.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 53 van 22.2.2007, blz. 1.

(5)  PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/324


BESLUIT (EU) 2017/1723 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (nu Europees Grens- en kustwachtagentschap (Frontex)) voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (het Agentschap) voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie betreffende het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van het Agentschap (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05873/2017 — C8-0065/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad van 26 oktober 2004 tot oprichting van een Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie, en met name artikel 30 (4),

gezien Verordening (EU) 2016/1624 van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2016 betreffende de Europese grens- en kustwacht, tot wijziging van Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 863/2007 van het Europees Parlement en de Raad, Verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad en Besluit 2005/267/EG van de Raad (5), en met name artikel 76,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6), en met name artikel 108,

gezien artikel 94 van en bijlage IV bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0137/2017),

1.

verleent de uitvoerend directeur van het Europees Grens- en kustwachtagentschap kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2015;

2.

formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Europees Grens- en kustwachtagentschap, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 208.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 349 van 25.11.2004, blz. 1.

(5)  PB L 251 van 16.9.2016, blz. 1.

(6)  PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/326


RESOLUTIE (EU) 2017/1724 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (nu Europees Grens- en kustwachtagentschap (Frontex)) voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (nu Europees Grens- en kustwachtagentschap) voor het begrotingsjaar 2015,

gezien Speciaal verslag nr. 12/2016 van de Rekenkamer getiteld „De gebruikmaking van subsidies door agentschappen: niet altijd adequaat of aantoonbaar doeltreffend”,

gezien artikel 94 van en bijlage IV bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0137/2017),

A.

overwegende dat de definitieve begroting van het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (nu Europees Grens- en kustwachtagentschap) (het Agentschap) volgens zijn financiële staten voor het begrotingsjaar 2015 143 300 000 EUR bedroeg, hetgeen een toename van 46,31 % ten opzichte van 2014 betekent; overwegende dat deze toename voornamelijk toe te schrijven was aan twee amendementen voor de relevante operaties op de Middellandse Zee ten bedrage van 28 000 000 EUR;

B.

overwegende dat de totale bijdrage van de Unie aan de begroting van het Agentschap voor 2015 volgens zijn financiële staten 133 528 000 EUR bedroeg, hetgeen een toename van 53,82 % ten opzichte van 2014 betekent;

C.

overwegende dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015 („het verslag van de Rekenkamer”) verklaard heeft redelijke zekerheid te hebben gekregen dat de jaarrekening van het Agentschap betrouwbaar is en de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn;

Grondslag van de verklaring met beperking ten aanzien van de betrouwbaarheid van de rekeningen

1.

erkent dat de Rekenkamer een verklaring met beperking heeft afgegeven over de betrouwbaarheid van de rekeningen van het Agentschap; merkt op dat de te lage raming van de in 2015 gemaakte maar nog niet gefactureerde kosten voor voorgefinancierde diensten met betrekking tot maritieme bewaking met 1 723 336 EUR ten grondslag lag aan deze verklaring met beperking; merkt bovendien op dat deze ramingsfout van invloed was op de te betalen kosten en leidde tot een materiële afwijking in de balans en de staat van de financiële resultaten van het Agentschap; wijst er echter op dat deze te lage raming niet leidde tot een onregelmatige of onwettige transactie, en dat er geen middelen verkeerd werden besteed;

2.

betreurt dat de raming van de te betalen kosten werd gedaan door de rekenplichtige op basis van een verslag waarin een deel van de voorfinanciering was uitgesloten; is bezorgd dat de rekenplichtige zich deze omissie niet tijdig heeft gerealiseerd, en dat de rekenplichtige niet zijn collega bij het partneragentschap heeft geraadpleegd; merkt op dat, hierdoor, een deel van de nog te betalen kosten niet was meegerekend bij de voorbereiding van de rekeningen;

3.

verneemt dat het Agentschap al corrigerende maatregelen heeft getroffen om te voorkomen dat dergelijke problemen zich in de toekomst opnieuw zullen voordoen; merkt met name op dat de rekenplichtige van het Agentschap die verantwoordelijk is voor de correcte raming van de nog te betalen kosten zijn ramingen zal baseren op alle relevante gegevens en beschikbare informatie, inclusief de informatie van de betrokken partneragentschappen; accepteert dat de ordonnateur van het Agentschap zijn inspanningen zal verhogen om ervoor te zorgen dat dergelijke problemen zich niet nogmaals zullen voordoen door kruiscontroles van de beschikbare gegevens uit te voeren en door nauwer samen te werken met de rekenplichtige;

4.

merkt op dat, naar het oordeel van de Rekenkamer, de jaarrekening van het Agentschap, behoudens de gevolgen van de kwestie betreffende de te lage raming van de gemaakte maar nog niet gefactureerde kosten, op alle materiële punten een getrouw beeld geeft van zijn financiële situatie per 31 december 2015 en van de resultaten van zijn verrichtingen en kasstromen in het op die datum afgesloten jaar, overeenkomstig de bepalingen van zijn financieel reglement en de door de rekenplichtige van de Commissie vastgestelde boekhoudregels;

Opmerkingen over de wettigheid en regelmatigheid van de verrichtingen

5.

merkt op dat, volgens het verslag van de Rekenkamer, het Agentschap in 2015 een controle achteraf met betrekking tot IJsland heeft uitgevoerd, en dat daaruit bleek dat er voor in totaal 1 400 000 EUR aan onregelmatige betalingen was verricht in verband met de afschrijving van een schip dat tussen 2011 en 2015 deelnam aan zeven gezamenlijke operaties; merkt met name op dat de IJslandse kustwacht om terugbetaling van de afschrijving voor dat schip had verzocht, dat de in de richtsnoeren van het Agentschap bepaalde nuttige levensduur had overschreden;

6.

verneemt dat in de uitvoeringsvoorschriften van het Financieel Reglement van het Agentschap wordt bepaald dat de ordonnateur kan afzien van invordering van een vastgestelde schuldvordering, wanneer de inning afbreuk doet aan het evenredigheidsbeginsel; verneemt bovendien dat, in overeenstemming met dat beginsel en na inwinning van juridisch advies, de ordonnateur heeft aangekondigd 600 000 EUR in te vorderen, wat de sinds 2014 toegekende subsidies dekt; merkt op dat de ordonnateur om diezelfde reden het besluit heeft aangekondigd de 200 000 EUR die in 2016 betaald zou moeten worden, niet terug te betalen; begrijpt dat de ordonnateur, sinds de invoering van controles achteraf door het Agentschap en om het transparantiebeginsel en het gelijkheidsbeginsel te eerbiedigen ten opzichte van de begunstigden van het Agentschap, nl. overheidsautoriteiten van de lidstaten die zich bezighouden met grensbeheer en migratieproblematiek, heeft gehandeld in overeenstemming met de goede praktijken van het Agentschap om onregelmatige betalingen die gedaan zijn in de laatste twee jaar van de samenwerking, in te vorderen;

7.

merkt op dat, volgens het verslag van de Rekenkamer, er een niet-onderkend risico bestaat van dubbele financiering met betrekking tot het Fonds voor interne veiligheid (ISF); herinnert eraan dat het ISF, dat is opgezet voor de periode 2014-2020 en dat bestaat uit ISF grenzen en visa en ISF politie-instrumenten, 3 800 000 000 EUR beschikbaar heeft om acties te financieren; herinnert eraan dat de Commissie in het kader van ISF grenzen en visa de aankoop door de lidstaten van middelen zoals voertuigen of schepen, alsmede exploitatiekosten zoals brandstofverbruik of onderhoud, vergoedt; wijst erop dat het Agentschap dergelijke kosten ook aan deelnemers van gezamenlijke operaties vergoedt; verneemt dat het Agentschap, in samenwerking met het directoraat-generaal Migratie en Binnenlandse Zaken van de Commissie, maatregelen heeft getroffen om dat risico te onderkennen; merkt met name op dat die maatregelen o.a. toegang tot het ISF-gegevensbestand omvatten, waarin alle plannen en verslagen van de begunstigden beschikbaar worden gesteld, cursussen over de werking van het Shared Fund Management Common System, alsmede controles vooraf en achteraf door het controleren van ondersteunende documenten en tegelijkertijd grotere bewustmaking onder de begunstigden;

Financieel en begrotingsbeheer

8.

merkt met tevredenheid op dat de inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2015 hebben geresulteerd in een uitvoeringspercentage van de begroting van 99,86 %, hetgeen neerkomt op een stijging van 1,21 % ten opzichte van het jaar 2014; stelt voorts vast dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten 69,50 % bedroeg, een daling van 0,71 % ten opzichte van 2014;

Vastleggingen en overdrachten

9.

merkt op dat het bedrag aan overdrachten voor vastgelegde kredieten voor titel II (administratieve uitgaven) 3 200 000 EUR (38 % van de vastgelegde kredieten) was, in vergelijking met 4 500 000 EUR (36 %) in 2014; merkt bovendien op dat de overdrachten voor titel III (beleidsuitgaven) 40 200 000 EUR (35 %) bedroegen, in vergelijking met 28 400 000 EUR (44 %) in 2014; verneemt dat de hoge overdrachten voor titel II voornamelijk betrekking hadden op de IT-contracten die na het einde van het jaar doorlopen, terwijl de hoge overdrachten voor titel III verband hielden met het meerjarige karakter van de activiteiten van het Agentschap; verneemt bovendien dat het Agentschap zich blijft inspannen om de overdrachten te beperken ten einde het beginsel van jaarperiodiciteit beter te kunnen naleven;

10.

merkt op dat overdrachten vaak gedeeltelijk of geheel gerechtvaardigd kunnen zijn als gevolg van het meerjarige karakter van de operationele programma's van de agentschappen, niet noodzakelijkerwijs op zwakke punten wijzen in de begrotingsplanning en implementatie en niet altijd haaks staan op het begrotingsbeginsel van jaarperiodiciteit, met name indien ze van tevoren gepland en aan de Rekenkamer doorgegeven zijn;

Aanbestedings- en aanwervingsprocedures

11.

merkt op dat het Agentschap in 2015 34 aanwervingsprocedures is gestart, waarvan er 14 in 2016 zouden worden afgerond; merkt bovendien op dat het Agentschap 47 nieuwe personeelsleden heeft aangeworven in 2015;

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

12.

verneemt dat het Agentschap, omwille van de transparantie van zijn openbare aanbestedingsprocedures, in het Publicatieblad van de Europese Unie de contracten heeft gepubliceerd die het heeft gegund boven de vereiste drempelwaarde, terwijl de contracten die werden gegund onder de vereiste drempelwaarde werden gepubliceerd op de website van het Agentschap;

13.

verneemt dat het Agentschap de belangenverklaringen van de uitvoerend directeur en adjunct-uitvoerend directeur heeft gepubliceerd op zijn website; merkt bovendien op dat de resterende belangenverklaringen van de leden van de raad van bestuur die nog niet gepubliceerd zijn verband hielden met de recente wijzigingen in de samenstelling van de raad van bestuur; verneemt dat het Agentschap deze verklaringen op zijn website zal publiceren zodra ze zijn ontvangen;

14.

erkent de werkzaamheden van het Agentschap op het gebied van transparantie; wijst op de behoefte aan vooruitgang en de oprichting van de evaluatiecommissies;

15.

merkt op dat alle zaken die verband houden met belangenconflicten vallen onder de gedragscode van het Agentschap, dat betrekking heeft op alle personeelsleden; stelt met tevredenheid vast dat het Agentschap in 2016 zijn interne richtsnoeren heeft geactualiseerd zodat zijn personeelsleden begrijpen wat het begrip belangenconflict inhoudt; stelt met bezorgdheid vast dat het Agentschap niet heeft voorzien in controles op de feitelijke juistheid van de belangenverklaringen noch in een procedure voor de actualisering van deze verklaringen;

16.

merkt op dat Frontex volgens het verslag van de Rekenkamer het aanwezige risico van belangenconflicten bij het samenstellen van teams voor de onderhandelingen over subsidies voor gezamenlijke operaties niet op toereikende wijze heeft aangepakt; verzoekt het Agentschap een adequaat beleid en maatregelen in te voeren die de transparantie van de procedure en de afwezigheid van een belangenconflict bij de onderhandelaars zullen waarborgen;

17.

merkt op dat het Agentschap bezig is zijn interne regels met betrekking tot klokkenluiders definitief vast te stellen; verzoekt het Agentschap verslag uit te brengen aan de kwijtingsautoriteit over de vaststelling en de uitvoering van die regels;

18.

betreurt het dat de Rekenkamer in zijn Speciaal verslag nr. 12/2016 concludeert dat het Agentschap geen adequaat beleid inzake belangenconflicten heeft vastgesteld voor de personeelsleden in de onderhandelingsteams; vraagt het Agentschap een formeel beleid inzake belangenconflicten vast te stellen voor externe deskundigen, intern personeel en leden van de raad van bestuur die betrokken zijn bij de selectie en gunning van subsidies, rekening houdend met het gecumuleerde effect van verscheidene kleine belangenconflicten en de noodzaak om doeltreffende risicobeperkende maatregelen vast te stellen;

Interne controle

19.

verneemt van het Agentschap dat het de effectiviteit van zijn systeem voor interne controle eind 2015 heeft getoetst; merkt bovendien op dat volgens die toetsing de internecontrolenormen (ICN) worden toegepast en functioneren; merkt bovendien op dat, sinds de ruime verhoging van de begroting van het Agentschap, er extra druk is komen te staan op het internecontrolesysteem dat verder moet worden verbeterd; verneemt dat het Agentschap ruimte voor verbetering heeft vastgesteld in acht ICN en een strategie heeft ontwikkeld om de zwakke plekken aan te pakken; verheugt zich op het volgende jaarverslag van het Agentschap en nadere gegevens met betrekking tot de verbetering van het internecontrolesysteem;

Interne audit

20.

neemt ter kennis dat de dienst Interne Audit (IAS) in 2015 een auditonderzoek heeft verricht naar „Aanbestedingen en activabeheer”, wat resulteerde in vier aanbevelingen die werden aangemerkt als „belangrijk”; stelt vast dat het Agentschap een actieplan heeft opgesteld om gevolg te geven aan deze aanbevelingen;

21.

neemt kennis van de conclusies van de IAS dat er op 1 januari 2016 geen aanbevelingen waren die als „kritiek” waren aangemerkt; merkt echter op dat er niet binnen de in het actieplan gestelde termijnen gevolg was gegeven aan de twee aanbevelingen over het personeelsbeheer (aangemerkt als „zeer belangrijk”) en IT-projectbeheer (aangemerkt als „belangrijk”); verneemt dat de uitvoering was vertraagd door de uitblijvende goedkeuring van de nieuwe uitvoeringsmaatregelen betreffende de indienstneming van tijdelijk en contractpersoneel, alsmede het besluit van het Agentschap om de ICT-governance eerder uit te voeren dan zijn ICT-strategie omwille van een consistente en duurzame tenuitvoerlegging;

Overige opmerkingen

22.

herinnert eraan dat in voorgaande jaren het grote en voortdurend groeiende aantal subsidieovereenkomsten en de orde van grootte van de daarmee samenhangende uitgaven die door het Agentschap moesten worden geverifieerd, erop wezen dat een doeltreffender en kosteneffectiever alternatief financieringsmechanisme kon worden gebruikt om de operationele activiteiten van het Agentschap te financieren; verneemt dat in het nieuwe financieringsmechanisme van het Agentschap de term „subsidie” is geschrapt als contractinstrument voor de operationele activiteiten tussen het Agentschap en de instellingen van de lidstaten; hoopt dat deze wijziging het Agentschap in staat zal stellen het financiële beheer van zijn operationele activiteiten te stroomlijnen; verzoekt het Agentschap de kwijtingsautoriteit op de hoogte te houden van de vooruitgang op dit terrein;

23.

is verheugd dat het Agentschap in 2015 meer dan 250 000 mensen op zee heeft helpen redden; is verheugd dat de zoek- en reddingscapaciteit van het Agentschap na de tragische gebeurtenissen in het voorjaar van 2015 is vergroot;

24.

verzoekt om een uitgebreidere uitwisseling van informatie tussen Frontex, agentschappen van de Unie op het gebied van justitie en binnenlandse zaken en de lidstaten, waarbij de regels inzake gegevensbescherming en met name het beginsel van doelbinding volledig in acht worden genomen, om de doeltreffendheid van door Frontex gesubsidieerde gezamenlijke operaties te verbeteren; betreurt het dat de daadwerkelijke impact van gezamenlijke operaties moeilijk kan worden beoordeeld;

25.

merkt op dat bij de meeste operationele programma's van Frontex volgens het verslag van de Rekenkamer kwantitatieve doelstellingen en specifieke streefwaarden voor de gezamenlijke operaties ontbraken; stelt bezorgd vast dat dit, samen met de ontoereikende informatie van samenwerkende landen, de evaluaties achteraf van de doeltreffendheid van de gezamenlijke operaties op de lange termijn kan bemoeilijken; nodigt Frontex uit om zijn strategische programmaplanning te verbeteren, om relevante strategische doelstellingen te bepalen voor zijn subsidieactiviteiten en een doeltreffend resultaatgericht toezicht- en rapportagesysteem vast te stellen met relevante en meetbare essentiële prestatie-indicatoren;

26.

merkt op dat landen die deelnemen aan grensoperaties de gemaakte kosten declareren op basis van de kostendeclaratieformulieren die „vaste uitgaven” (afschrijving en onderhoud), „variabele uitgaven” (vooral brandstof) en „uitgaven voor dienstreizen” (vooral toelagen en andere personeelskosten) omvatten; merkt bovendien op dat de gedeclareerde kosten gebaseerd zijn op reële waarden en op nationale standaarden berusten, hetgeen leidt tot de hantering van uiteenlopende benaderingen door de deelnemende landen en tot een voor alle betrokken partijen bijzonder belastend systeem; moedigt het Agentschap aan om zo mogelijk vereenvoudigde kostenopties te gebruiken om dergelijke ondoelmatigheden te vermijden;

27.

herinnert eraan dat, in overeenstemming met artikel 57, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1624, de zetelovereenkomst van het Agentschap moest worden gesloten na de goedkeuring van de raad van bestuur van het Agentschap en uiterlijk 7 april 2017; stelt met tevredenheid vast dat het Agentschap op 23 januari 2017 en de Poolse regering een ontwerpzetelovereenkomst hebben opgesteld; merkt bovendien op dat de overeenkomst in februari 2017 moest worden gepresenteerd aan de raad van bestuur van het Agentschap, die, mits de overeenkomst wordt goedgekeurd, de directeur van het Agentschap moet machtigen om de overeenkomst met de Poolse regering te ondertekenen en het nodig moet doen om de overeenkomst vervolgens te laten ratificeren door het Poolse parlement;

28.

stelt met bezorgdheid vast dat er sprake is van een aanzienlijk gebrek aan genderevenwicht, van 93 %/7 %, in de raad van bestuur van het Agentschap; merkt bovendien op dat de twee leden van het hogere kader van het Agentschap van hetzelfde geslacht zijn;

29.

herhaalt dat het Agentschap zijn grondrechtenfunctionaris voldoende middelen en personeel ter beschikking moet stellen voor het opzetten van een klachtenmechanisme en de verdere ontwikkeling en tenuitvoerlegging van de strategie voor toezicht op en het waarborgen van de bescherming van de grondrechten;

30.

is ingenomen met de ondersteuning die aan de nationale autoriteiten in hotspots is geboden met betrekking tot de identificatie en registratie van migranten, met terugkeer verband houdende activiteiten en de interne veiligheid van de Unie; is verheugd over de ondertekening van een overeenkomst met Europol over operationele samenwerking om grensoverschrijdende misdaad en migrantensmokkel te ontmoedigen; vraagt om verdere en effectievere samenwerking met Europol en andere agentschappen op het gebied van justitie en binnenlandse zaken;

31.

verwijst voor andere opmerkingen van horizontale aard bij het kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 27 april 2017 (1) over het functioneren en het financiële beheer van en de controle op de agentschappen.


(1)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0155 (zie bladzijde 372 van dit Publicatieblad).


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/330


BESLUIT (EU) 2017/1725 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (nu Europees Grens- en kustwachtagentschap (Frontex)) voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (het Agentschap) voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie betreffende het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van het Agentschap (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05873/2017 — C8-0065/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad van 26 oktober 2004 tot oprichting van een Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie, en met name artikel 30 (4),

gezien Verordening (EU) 2016/1624 van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2016 betreffende de Europese grens- en kustwacht, tot wijziging van Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 863/2007 van het Europees Parlement en de Raad, Verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad en Besluit 2005/267/EG van de Raad (5), en met name artikel 76,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6), en met name artikel 108,

gezien artikel 94 van en bijlage IV bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0137/2017),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015;

2.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Europees Grens- en kustwachtagentschap, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 208.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 349 van 25.11.2004, blz. 1.

(5)  PB L 251 van 16.9.2016, blz. 1.

(6)  PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/331


BESLUIT (EU) 2017/1726 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees GNSS-Agentschap voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Europees GNSS-Agentschap voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Europees GNSS-Agentschap betreffende het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van het Agentschap (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05873/2017 — C8-0066/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU) nr. 912/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2010 tot oprichting van het Europees GNSS-Agentschap, tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1321/2004 van de Raad inzake de beheersstructuren van de Europese programma's voor radionavigatie per satelliet en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 683/2008 van het Europees Parlement en de Raad (4), en met name artikel 14,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5), en met name artikel 108,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0148/2017),

1.

verleent de uitvoerend directeur van het Europees GNSS-Agentschap kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2015;

2.

formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Europees GNSS-Agentschap, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 214.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 276 van 20.10.2010, blz. 11.

(5)  PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/332


RESOLUTIE (EU) 2017/1727 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europese GNSS-Agentschap voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europese GNSS-Agentschap voor het begrotingsjaar 2015,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0148/2017),

A.

overwegende dat de subsidie van de Unie aan de definitieve begroting van het Europees GNSS-Agentschap („het Agentschap”) voor het begrotingsjaar 2015 volgens zijn financiële staten 27 606 414 EUR bedroeg, hetgeen een toename van 8,82 % ten opzichte van 2014 betekent;

B.

overwegende dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2015 (hierna „het verslag van de Rekenkamer”) verklaard heeft redelijke zekerheid te hebben gekregen dat de jaarrekening van het Agentschap betrouwbaar is en de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn;

C.

overwegende dat de kwijtingsautoriteit, in het kader van de kwijtingsprocedure, sterk de nadruk legt op het bijzonder belang van het verder versterken van de democratische legitimiteit van de instellingen van de Unie door de transparantie en de verantwoordingsplicht te vergroten, het concept van resultaatgericht begroten ten uitvoer te leggen, en een goed personeelsbeheer te verzekeren;

Opmerkingen over de betrouwbaarheid van de rekeningen

1.

verneemt uit het verslag van de Rekenkamer dat de laatste validatie van de boekhoudsystemen werd uitgevoerd in 2012; merkt op dat het enige systeem waarbij het Agentschap rechtstreeks gegevens met betrekking tot de rekeningen invoert, ABAC is (Accrual Based Accounting), dat geen eigendom is van het Agentschap en regelmatig centraal gevalideerd wordt door het directoraat-generaal Begroting (DG Begroting) van de Commissie;

2.

merkt op dat er sinds de laatste validatie van het lokale systeem geen veranderingen in lokale systemen zijn aangebracht en dat de verhuizing van het Agentschap naar Praag niet heeft geleid tot wijzigingen in financiële cycli of processen, noch in de informatiestromen; merkt op dat de lokale systemen werden gepresenteerd aan de nieuwe accountant van het Agentschap voorafgaand aan de aanvaarding van zijn mandaat; merkt op dat regelmatige validering van de boekhoudsystemen zal plaatsvinden zoals bepaald in de overeenkomst inzake dienstverleningsniveau tussen DG Begroting en het Agentschap, op basis van de risicobeoordeling van DG Begroting; wijst erop dat het risico momenteel als gering wordt beoordeeld en dat de eerstvolgende validatie normaal gesproken in 2020 zal worden uitgevoerd, of in 2018 als er zich wijzigingen in de systemen voordoen;

Financieel en begrotingsbeheer

3.

merkt met tevredenheid op dat inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2015 hebben geresulteerd in een uitvoeringspercentage van de begroting van 100 %; stelt voorts vast dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten 100 % bedroeg, maar ook dat dit percentage de niet-automatische overdracht van betalingskredieten omvat, met als doel de resterende betalingskredieten van titel III van de begroting te maximaliseren;

4.

wijst erop dat de gemiddelde betalingstermijn van het Agentschap 13 dagen bedroeg, wat onder de door de Commissie vastgestelde norm van 30 dagen en onder de door het Agentschap vastgestelde doelstelling van 20 dagen ligt; neemt kennis van het feit dat het Agentschap in totaal 4 267 financiële transacties verwerkte, wat neerkomt op een stijging van 24 % ten opzichte van 2014;

5.

merkt op dat het Agentschap in 2015 een groot bedrag aan gedelegeerde begroting beheerde, na de ondertekening van drie nieuwe delegatieovereenkomsten (EGNOS Exploitation, Galileo Exploitation en Horizon 2020) met de Commissie in de loop van 2014; merkt op dat in december 2015 een wijziging van de delegatieovereenkomst van Galileo Exploitation werd ondertekend, waarin een bijkomend bedrag van 300 000 000 EUR aan het Agentschap werd toegewezen; merkt op dat in 2015 een totaal van 116 067 789 EUR aan gedelegeerde begroting werd uitgevoerd en dat er voor 183 108 199 EUR aan betalingen werd gedaan;

6.

merkt op dat, volgens het verslag van de Rekenkamer, het gecontroleerde verslag over de uitvoering van de begroting van het Agentschap op het punt van gedetailleerdheid verschilt van dat van de meeste andere agentschappen, waaruit de behoefte blijkt aan duidelijke richtsnoeren omtrent de begrotingsrapportage van de agentschappen; merkt op dat, op basis van een overeenkomst inzake dienstverleningsniveau die ondertekend werd met DG Begroting, de rekeningen van het Agentschap en relevante verslagen zijn opgesteld door de rekenplichtige van de Commissie en dat de verschillende mate van detail het gevolg was van de rapportagemethodes van de Commissie; steunt het voornemen van de Commissie om richtlijnen op te stellen voor de begrotingsverslagen van de agentschappen voor de rekeningen van 2016;

Overschrijvingen

7.

merkt op dat het Agentschap in 2015 acht interne overschrijvingen verwerkte, die werden goedgekeurd door de uitvoerend directeur; merkt op dat zowel uit het jaarlijks verslag van het Agentschap als uit het verslag van de Rekenkamer blijkt dat het niveau en de aard van de overschrijvingen in 2015 binnen de grenzen van de financiële voorschriften gebleven zijn;

Vastleggingen en overdrachten

8.

verneemt uit het verslag van de Rekenkamer dat het niveau van de overdrachten voor vastgelegde kredieten 2 500 000 EUR (42 %) bedroeg voor titel II (administratieve uitgaven), tegenover 3 400 000 EUR (54 %) in 2014; wijst erop dat deze overdrachten hoofdzakelijk verband houden met in 2015 verleende diensten waarvoor de facturen pas in 2016 werden ontvangen, een aantal IT-contracten met een hoge waarde en een overeenkomst met betrekking tot een risicobeoordeling die eind 2015 werden ondertekend; wijst er bovendien op dat deze projecten, die oorspronkelijk gepland waren voor 2016, van start gingen in 2015 met de vrijgekomen middelen uit besparingen op andere begrotingslijnen;

9.

merkt op dat de overdrachten vaak gedeeltelijk of geheel kunnen worden gerechtvaardigd omdat de operationele programma's van agentschappen over meerdere jaren lopen, niet noodzakelijk op een tekortkoming in de begrotingsplanning en -tenuitvoerlegging wijzen en niet altijd haaks staan op het begrotingsbeginsel van jaarperiodiciteit, met name indien zij vooraf zijn gepland en aan de Rekenkamer zijn gemeld;

Aanbestedings- en aanwervingsprocedures

10.

verneemt uit het verslag van de Rekenkamer dat het Agentschap in 2015 met een hoog verloop van ervaren personeel te maken had: er vertrokken 14 medewerkers en er kwamen er 26 bij; wijst erop dat het hoge personeelsverloop volgens het Agentschap een gevolg is van moeilijkheden bij het aantrekken en behouden van belangrijke medewerkers in een zeer competitief en technisch segment van de arbeidsmarkt, hetgeen hoofdzakelijk te wijten is aan de locatie van het hoofdkantoor en de relatief lage aanpassingscoëfficiënt die van invloed is op het salarisniveau in Tsjechië; merkt voorts op dat het Agentschap alle beschikbare manieren onderzoekt om zijn aantrekkelijkheid te verhogen, met name door het belang van zijn opdracht extra in de verf te zetten; roept het Agentschap en de Commissie op verslag uit te brengen bij de kwijtingsautoriteit over mogelijke verbeteringen die de functies bij het Agentschap aantrekkelijker maken; roept het Agentschap op een actieplan op te stellen om het hoge personeelsverloop op doeltreffende wijze aan te pakken;

11.

is van mening dat het personeelsbeleid en de procedure op dit gebied moeten worden aangepast aan de nieuwe taken die aan het Agentschap zijn toebedeeld, overeenkomstig het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013; benadrukt dat het Agentschap met voldoende personeel zijn missie zal kunnen uitvoeren en herinnert eraan dat onvoldoende personeel zou leiden tot aanzienlijke nadelen en grote risico's;

12.

merkt bovendien op dat het noodzakelijk is het aantal functies voor tijdelijke functionarissen te verhogen, om te garanderen dat de nieuwe taken die aan het Agentschap zijn toevertrouwd worden uitgevoerd; herinnert eraan dat het overbruggen van de kloof tussen taken en middelen door middel van uitbesteding duurder is gebleken en ertoe heeft geleid dat het Agentschap niet de vaardigheden en competenties heeft kunnen ontwikkelen en vasthouden die noodzakelijk zijn om het ruimtevaartbeleid van de EU ten uitvoer te leggen;

Interne controles

13.

merkt op dat het Agentschap bedrijfscontinuïteitsplannen heeft ingevoerd voor de veiligheidslocaties in Frankrijk, Nederland en het Verenigd Koninkrijk; merkt op dat er geen bedrijfscontinuïteitsplan van kracht is voor het hoofdkwartier van het Agentschap in Praag of het Agentschap in zijn geheel; wijst op het besluit van het Agentschap om zich in de eerste plaats te concentreren op bedrijfscontinuïteitsplannen voor zijn nieuwe vestigingen, op basis van de beoordeling dat het bestaande bedrijfscontinuïteitsplan momenteel voldoende was voor het hoofdkantoor in afwachting van de stabilisatie van zijn werkzaamheden en activiteiten op deze locatie; wijst bovendien op het voornemen van het Agentschap om binnen het komende jaar over te gaan tot een actualisering van de bedrijfscontinuïteitsplannen op mondiaal niveau; verzoekt het Agentschap om de kwijtingsautoriteit in kennis te stellen van de actualiseringen van de bedrijfscontinuïteitsplannen; vraagt daarnaast om een nieuwe evaluatie van de aanpassingscoëfficiënt die van invloed is op het salarisniveau in Tsjechië om een gepast evenwicht te herstellen;

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

14.

merkt op dat de raad van bestuur van het Agentschap ermee heeft ingestemd al haar leden te verzoeken om individuele belangenverklaringen in te vullen; merkt ook op dat de belangenverklaringen van de voorzitter en vicevoorzitter van de raad van bestuur binnenkort op de website worden gepubliceerd; vraagt het Agentschap om belangenverklaringen en cv's zo spoedig mogelijk te verzamelen en te publiceren, om het publiek zo het nodige overzicht te geven van zijn hoger management, en de kwijtingsautoriteit op de hoogte te houden van ontwikkelingen met betrekking tot deze kwestie;

15.

stelt vast dat het agentschap eventuele problemen met betrekking tot de feitelijke juistheid van de belangenverklaringen onderzoekt en oplost, en dat leden van de raad van bestuur regelmatig worden herinnerd aan het belang van die verplichting en van het updaten van hun gegevens, wanneer dat nodig is;

16.

merkt op dat het Agentschap geen specifieke regels ingevoerd heeft met betrekking tot klokkenluiders in aanvulling op wat hierover in het personeelsreglement staat; roept het Agentschap op een intern beleid inzake klokkenluiden vast te stellen om een cultuur van transparantie en controleerbaarheid op de werkvloer te bevorderen, werknemers regelmatig te informeren over en te trainen op het gebied van hun rechten en plichten ten aanzien van dat beleid, klokkenluiders te beschermen tegen represailles, tijdig opvolging te geven aan de inhoud van de meldingen van klokkenluiders en een kanaal voor anonieme interne verslaglegging op te zetten; roept het Agentschap op jaarverslagen te publiceren over het aantal klokkenluiderzaken en de genomen maatregelen ter zake en die jaarverslagen bij de kwijtingsautoriteit in te dienen; wijst erop dat het Agentschap het personeel heeft ingelicht over deze voorschriften inzake klokkenluiden; vraagt het Agentschap om aan de kwijtingsautoriteit te rapporteren wanneer zijn interne voorschriften inzake klokkenluiden zijn opgesteld en uitgevoerd;

Communicatie

17.

merkt op dat het Agentschap een belangrijke partner en de initiatiefnemer is van het European Space Expo-project dat in 2015 Luxemburg, Milaan, Oslo, Zagreb, Stockholm, Riga, Ljubljana en Athene aandeed, en honderdduizenden lokale burgers verwelkomde; merkt op dat elk Expobezoek het resultaat was van een samenwerking met vele lokale actoren, waaronder de plaatselijke industrie, gemeenten en de academische wereld; merkt ook op dat het agentschap een actieve partner was in het Europese „Science and Society”-initiatief van het Europees Economisch en Sociaal Comité;

18.

merkt met tevredenheid op dat het Agentschap in 2015 zijn website grondig heeft gemoderniseerd, met inbegrip van een update van de inhoud, een analyse van de gebruikersbehoeften en -ervaringen, een benchmarkstudie en de herstructurering van zijn informatiearchitectuur;

Overige opmerkingen

19.

merkt op dat het jaarlijks werkprogramma 2015 van het Agentschap pas werd vastgesteld in maart 2015 en het meerjarig werkprogramma 2014-2020 (MJWP) nog moet worden goedgekeurd; merkt tevens op dat de late goedkeuring van de belangrijkste planningsdocumenten de verwezenlijking van de doelstellingen van het Agentschap in gevaar brengt; merkt op dat het Agentschap werd gehinderd in de ontwikkeling van het MJWP vanwege de snel veranderende status van het Europese GNSS-programma, dat wordt beheerd door de Commissie en waar alle activiteiten van het Agentschap van afhankelijk zijn; wijst er bovendien op dat, naar aanleiding van de ontwikkeling van nieuwe versies van het MJWP en in overleg met de Commissie, uiteindelijk werd besloten om het MJWP op te nemen als onderdeel van het enige programmeringsdocument voor de periode 2017-2020; vraagt het Agentschap om de kwijtingsautoriteit op de hoogte te houden van de voortgang met betrekking tot zijn langetermijnplanning;

20.

stelt met bezorgdheid vast dat er een aanzienlijk gebrek aan genderevenwicht heerst onder de hogere kaderleden van de raad van bestuur van het Agentschap; spoort het Agentschap aan om dit onevenwicht zo snel mogelijk te corrigeren en de resultaten mee te delen aan de kwijtingsautoriteit;

21.

merkt op dat in 2015 in totaal 126 personeelsleden deelnamen aan buitendagen waarvan de kosten 12 077 EUR (of 96 EUR per persoon) bedroegen;

22.

verwijst voor andere opmerkingen van horizontale aard bij het kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 27 april 2017 (1) over het functioneren en het financiële beheer van en de controle op de agentschappen.


(1)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0155 (zie bladzijde 372 van dit Publicatieblad).


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/335


BESLUIT (EU) 2017/1728 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over de afsluiting van de rekeningen van het Europese GNSS-Agentschap voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Europese GNSS-Agentschap voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Europese GNSS-Agentschap betreffende het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van het Agentschap (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05873/2017 — C8-0066/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU) nr. 912/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2010 tot oprichting van het Europese GNSS-Agentschap, tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1321/2004 van de Raad inzake de beheersstructuren van de Europese programma's voor radionavigatie per satelliet en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 683/2008 van het Europees Parlement en de Raad (4), en met name artikel 14,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5), en met name artikel 108,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0148/2017),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Europese GNSS-Agentschap voor het begrotingsjaar 2015;

2.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Europese GNSS-Agentschap, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 449 van 1.12.2016, blz. 214.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 276 van 20.10.2010, blz. 11.

(5)  PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/336


BESLUIT (EU) 2017/1729 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming biogebaseerde industrieën voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming biogebaseerde industrieën voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming biogebaseerde industrieën voor het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van de gemeenschappelijke onderneming (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan de gemeenschappelijke onderneming te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05875/2017 — C8-0088/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 209,

gezien Verordening (EU) nr. 560/2014 van de Raad van 6 mei 2014 tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming biogebaseerde industrieën (4), en met name artikel 12,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 110/2014 van de Commissie van 30 september 2013 tot vaststelling van de financiële modelregeling voor publiek-private partnerschapsorganen bedoeld in artikel 209 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5),

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0103/2017),

1.

verleent de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming biogebaseerde industrieën kwijting voor de uitvoering van de begroting van de gemeenschappelijke onderneming voor het begrotingsjaar 2015;

2.

formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming biogebaseerde industrieën, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 473 van 16.12.2016, blz. 7.

(2)  PB C 473 van 16.12.2016, blz. 8.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 169 van 7.6.2014, blz. 130.

(5)  PB L 38 van 7.2.2014, blz. 2.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/337


RESOLUTIE (EU) 2017/1730 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming biogebaseerde industrieën voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming biogebaseerde industrieën voor het begrotingsjaar 2015,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0103/2017),

A.

overwegende dat de Gemeenschappelijke Onderneming biogebaseerde industrieën (de „gemeenschappelijke onderneming”) bij Verordening (EU) nr. 560/2014 van de Raad werd opgericht als publiek-privaat partnerschap voor een periode van 10 jaar met als doel alle belanghebbenden bijeen te brengen en bij te dragen tot het op de kaart zetten van de Unie als cruciale speler voor activiteiten op het gebied van onderzoek, demonstratie en markttoepassing in verband met geavanceerde biogebaseerde producten en biobrandstoffen;

B.

overwegende dat de gemeenschappelijke onderneming overeenkomstig de artikelen 38 en 43 van haar financiële regeling, vastgesteld bij het besluit van haar raad van bestuur van 14 oktober 2014, haar eigen jaarrekening moet voorbereiden en goedkeuren die wordt opgesteld door haar door de raad van bestuur benoemde rekenplichtige;

C.

overwegende dat de oprichtende leden van de gemeenschappelijke onderneming zijn: de Unie, vertegenwoordigd door de Commissie, en partners uit het bedrijfsleven, vertegenwoordigd door het Bio-based Industries Consortium (de „BIC”);

D.

overwegende dat de maximale bijdrage van de Unie aan de gemeenschappelijke onderneming voor onderzoeksactiviteiten en administratieve kosten, 975 000 000 EUR bedraagt, te betalen uit de begroting van Horizon 2020 en dat andere leden van de gemeenschappelijke onderneming bijdragen in middelen moeten leveren ten belope van ten minste 2 730 000 000 EUR gedurende het mandaat van de gemeenschappelijke onderneming, met inbegrip van bijdragen in contanten van ten minste 182 500 000 EUR, bijdragen in natura voor aanvullende activiteiten van ten minste 1 755 000 000 EUR en bijdragen in natura voor de activiteiten van de gemeenschappelijke onderneming;

Algemeen

1.

wijst erop dat 2015 een belangrijk jaar was voor de gemeenschappelijke onderneming, aangezien zij toen haar operationele capaciteit bereikte en op 26 oktober 2015 financieel onafhankelijk werd, en dat vóór 2015 de Commissie verantwoordelijk was voor de werkzaamheden en een uitvoerend directeur ad interim had aangewezen voor de periode van 23 juli 2014 tot 30 september 2015, de datum waarop de vaste uitvoerend directeur van het programmabureau aantrad; stelt met tevredenheid vast dat zich tijdens de eerste maanden van het autonome bestaan van de gemeenschappelijke onderneming geen problemen van systemische aard hebben voorgedaan;

2.

merkt op dat de gemeenschappelijke onderneming in april 2015 naar haar nieuwe kantoren in Brussel is verhuisd; is ingenomen met het feit dat voor de eerste door de gemeenschappelijke onderneming gefinancierde projecten een totale bijdrage van 71 000 000 EUR van private partners werd binnengehaald;

Begroting en financieel beheer

3.

merkt op dat in het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van de gemeenschappelijke onderneming voor het begrotingsjaar 2015 (het „verslag van de Rekenkamer”) wordt verklaard dat de jaarrekening van de gemeenschappelijke onderneming voor 2015 op alle materiële punten een getrouw beeld geeft van haar financiële situatie per 31 december 2015 en van de resultaten van haar verrichtingen en kasstromen in het op die datum afgesloten jaar, overeenkomstig de bepalingen van de financiële regeling van de gemeenschappelijke onderneming;

4.

neemt kennis van het feit dat de jaarrekening van de gemeenschappelijke onderneming voor de definitieve begroting 2015 die beschikbaar was voor tenuitvoerlegging vastleggingskredieten ter hoogte van 209 422 797 EUR omvatte en betalingskredieten ter hoogte van 21 075 192 EUR, en dat het benuttingspercentage voor de vastleggingskredieten en betalingskredieten respectievelijk 87 % en 89 % bedroeg;

5.

constateert dat de totale operationele vastleggingen in 2015 (180 390 497 EUR) globaal werden vastgelegd en verband hielden met twee oproepen tot het indienen van voorstellen uit 2015, waarvoor de gunningsprocedures op 31 december 2015 nog liepen;

6.

merkt op dat de bijdrage van de Commissie in 2015 aan twee oproepen tot het indienen van voorstellen die in mei en augustus van dat jaar werden gepubliceerd, 206 390 497 EUR bedroeg, waarvan de eerste oproep, die gepubliceerd werd met een begroting van 100 000 000 EUR, een oproep voor een vlaggenschipproject betrof, en dat er drie projecten werden geselecteerd voor een totale subsidieaanvraag van 73 741 237 EUR, terwijl de begroting voor de tweede oproep 106 000 000 EUR bedroeg en de evaluatie ervan in 2016 plaatsvond;

7.

merkt op dat de gemeenschappelijke onderneming in de twee maanden nadat zij financieel autonoom was geworden met succes de lopende projecten van de oproep van 2014 en de evaluaties heeft afgehandeld, alsmede de voorbereiding van subsidieovereenkomsten van de eerste oproep van 2015, en dat zij 25 vastleggingen, 100 betalingen, 5 invorderingsopdrachten en alle afsluitende transacties aan het eind van het jaar, namelijk annuleringen, overlopende activa en berekeningen van op terugbetaling anticiperende leningen heeft verricht;

8.

merkt op dat de gemeenschappelijke onderneming in 2015 twee oproepen publiceerde, maar dat alleen oproep 2015.1, die betrekking had op vlaggenschip-innovatieacties, tussen september en oktober 2015 geëvalueerd werd; verzoekt de gemeenschappelijke onderneming verslag uit te brengen aan de kwijtingsautoriteit over de resultaten van oproep 2015.2, die betrekking had op onderzoeks- en innovatieacties en demonstratie van innovatieacties;

9.

neemt ter kennis dat er 10 subsidieovereenkomsten werden gesloten voor een totale waarde van 49 653 711 EUR en dat er in december 2015 drie voorstellen voor financiering in aanmerking werden genomen voor een totale waarde van 73 741 237 EUR;

10.

merkt op dat er op 31 december 2015 geen bijdragen in natura aan de gemeenschappelijke onderneming van andere leden dan de Unie werden gemeld; ziet dat de gemeenschappelijke onderneming in haar rekeningen een raming van 3 503 128 EUR aan bijdragen in natura heeft opgenomen op basis van de in juli 2015 gesloten subsidieovereenkomsten, een praktijk die ook in het verslag van de Rekenkamer wordt vermeld;

11.

wijst erop dat het voor de private leden moeilijk is hun cijfers over bijdragen in natura binnen de termijn van 31 januari te presenteren en vreest ten zeerste dat dit voor de meeste gemeenschappelijke ondernemingen een terugkerend probleem zou kunnen worden; merkt in dit verband op dat de regelmatige rapportageperiode voor bijdragen in natura 18 maanden bedraagt en dat deze dubbele verslaglegging indruist tegen de algemene tendens tot vereenvoudiging;

12.

herinnert eraan dat in het verslag van de Rekenkamer wordt aanbevolen dat de Commissie duidelijke richtsnoeren geeft voor de budgettaire verslaglegging van gemeenschappelijke ondernemingen en merkt op dat die richtsnoeren op 20 december 2016 zijn gepubliceerd als reactie op die aanbeveling;

Aanbestedings- en aanwervingsprocedures

13.

uit zijn bezorgdheid over het feit dat de administratieve begroting 2015 werd opgesteld op grond van de veronderstelling dat alle 22 personeelsleden van de gemeenschappelijke onderneming tegen het einde van dat jaar aangeworven en operationeel zouden zijn; merkt op dat op die datum slechts 13 posten bezet waren, wat een duidelijke invloed had op de personeelsgerelateerde kosten; constateert echter dat de niet gebruikte kredieten werden gereactiveerd in de begroting 2016; is ingenomen met het feit dat de gemeenschappelijke onderneming in 2016 tot aanwervingsprocedures is overgegaan en 20 van de 22 beschikbare posten heeft vervuld;

Interne controle

14.

merkt op dat de raad van bestuur van de gemeenschappelijke onderneming internecontrolenormen heeft vastgesteld op basis van de 16 gelijkwaardige normen die door de Commissie zijn vastgesteld voor haar eigen afdelingen en dat daarbij naar behoren rekening is gehouden met de risico's die verbonden zijn aan het beheer van de gemeenschappelijke onderneming; is ingenomen met het feit dat de uitvoerend directeur ad interim van de gemeenschappelijke onderneming interne beheers- en controlesystemen en procedures voor de tenuitvoerlegging van het internecontrolekader heeft opgezet;

15.

verneemt dat de gemeenschappelijke onderneming een handleiding voor financiële procedures heeft opgesteld om door haar personeel te worden gebruikt voor de beschrijving van de financiële kanalen voor de uitvoering van haar begroting, die betrekking heeft op alle financiële verrichtingen en rekening houdt met de „slanke” structuur van de gemeenschappelijke onderneming en de risico's in verband met de beheersomgeving en de aard van de financieringsactiviteiten;

16.

neemt kennis van het feit dat de gemeenschappelijke onderneming controles vooraf op operationele uitgaven heeft verricht zoals voorzien in haar financiële regeling en in de handleiding voor financiële procedures; wijst erop dat de controles vooraf op operationele uitgaven in 2015 betrekking hadden op de voorfinanciering van projecten van de oproep van 2014;

17.

wijst erop dat de gemeenschappelijke onderneming interne controleprocedures heeft opgezet om redelijke zekerheid te scheppen dat fraude en onregelmatigheden worden opgespoord en voorkomen;

18.

merkt op dat in het verslag van de Rekenkamer wordt verwezen naar het feit dat de gemeenschappelijke onderneming procedures voor controles vooraf heeft opgezet die zijn gebaseerd op financiële en operationele controles van stukken en dat zij een programma ontwikkelt voor controles achteraf bij begunstigden van subsidies dat vanaf 2017 moet worden uitgevoerd; wijst erop dat deze controles belangrijke instrumenten zijn om de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen te beoordelen, inclusief de bijdragen in contanten en in natura aan de gemeenschappelijke onderneming van de andere leden dan de Unie;

Rechtskader

19.

neemt er nota van dat op 23 december 2015, op basis van een voorstel van het Directoraat Generaal Begroting van de Commissie, een wijziging van de financiële regeling van de gemeenschappelijke onderneming is goedgekeurd om te verduidelijken dat de Rekenkamer bij haar werkzaamheden zal uitgaan van het verslag van een particulier auditbedrijf, ofschoon zij wel zal doorgaan met haar jaarlijkse audit van de gemeenschappelijke onderneming;

Preventie van en omgang met belangenconflicten, en transparantie

20.

merkt op dat de gemeenschappelijke onderneming regels voor de preventie en beheersing van belangenconflicten met betrekking tot zijn leden heeft goedgekeurd en dat er dus specifieke maatregelen zijn getroffen voor de selectie en de aanwerving van deskundigen die belast zijn met het beoordelen van subsidieaanvragen, projecten en inschrijvingen en met het verstrekken van advies in specifieke gevallen;

21.

merkt op dat in het verslag van de Rekenkamer wordt verwezen naar het feit dat de Commissie in juni 2011 een fraudebestrijdingsstrategie heeft goedgekeurd, die in maart 2015 is bijgewerkt om rekening te houden met veranderingen als gevolg van Horizon 2020; verzoekt de gemeenschappelijke onderneming in haar jaarlijks activiteitenverslag een hoofdstuk te wijden aan haar fraudebestrijdingsstrategie;

22.

merkt op dat de Rekenkamer in haar verslag vermeldt dat de Commissie richtsnoeren voor de gemeenschappelijke ondernemingen heeft gepubliceerd met betrekking tot regels inzake belangenconflicten, met inbegrip van een gemeenschappelijk model voor de verklaring inzake de afwezigheid van een belangenconflict, dat door de gemeenschappelijke onderneming moet worden opgenomen in haar procedures; verzoekt de gemeenschappelijke onderneming verslag uit te brengen aan de kwijtingsautoriteit over de afronding van die verklaringen;

Overige opmerkingen

23.

verzoekt de Commissie te zorgen voor de rechtstreekse betrokkenheid van de gemeenschappelijke onderneming bij de tussentijdse evaluatie van Horizon 2020 met het oog op verdere vereenvoudiging en harmonisatie van gemeenschappelijke ondernemingen.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/340


BESLUIT (EU) 2017/1731 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over de afsluiting van de rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming biogebaseerde industrieën voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming biogebaseerde industrieën voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming biogebaseerde industrieën voor het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van de gemeenschappelijke onderneming (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan de gemeenschappelijke onderneming te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05875/2017 — C8-0088/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 209,

gezien Verordening (EU) nr. 560/2014 van de Raad van 6 mei 2014 tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming biogebaseerde industrieën (4), en met name artikel 12,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 110/2014 van de Commissie van 30 september 2013 tot vaststelling van de financiële modelregeling voor publiek-private partnerschapsorganen bedoeld in artikel 209 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5),

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0103/2017),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming biogebaseerde industrieën voor het begrotingsjaar 2015;

2.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming biogebaseerde industrieën, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 473 van 16.12.2016, blz. 7.

(2)  PB C 473 van 16.12.2016, blz. 8.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 169 van 7.6.2014, blz. 130.

(5)  PB L 38 van 7.2.2014, blz. 2.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/341


BESLUIT (EU) 2017/1732 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 voor het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van de gemeenschappelijke onderneming (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan de Gemeenschappelijke Onderneming te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05875/2017 — C8-0087/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3) van de Raad, en met name artikel 209,

gezien Verordening (EU) nr. 558/2014 van de Raad van 6 mei 2014 tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 (4), en met name artikel 12,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 110/2014 van de Commissie van 30 september 2013 tot vaststelling van de financiële modelregeling voor publiek-private partnerschapsorganen bedoeld in artikel 209 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5),

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0094/2017),

1.

verleent de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 kwijting voor de uitvoering van de begroting van de gemeenschappelijke onderneming voor het begrotingsjaar 2015;

2.

formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 473 van 16.12.2016, blz. 15.

(2)  PB C 473 van 16.12.2016, blz. 17.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 169 van 7.6.2014, blz. 77.

(5)  PB L 38 van 7.2.2014, blz. 2.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/342


RESOLUTIE (EU) 2017/1733 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 voor het begrotingsjaar 2015,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0094/2017),

A.

overwegende dat de gemeenschappelijke onderneming autonoom begon te functioneren op 16 november 2009;

B.

overwegende dat de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 (hierna de „gemeenschappelijke onderneming”), opgericht bij Verordening (EU) nr. 558/2014 van de Raad (1), met ingang van 27 juni 2014 in de plaats kwam van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky, overeenkomstig de aanpassing van de nieuwe oprichtingsverordening in het kader van het Horizon 2020-kaderprogramma voor onderzoek en innovatie;

C.

overwegende dat de gemeenschappelijke onderneming tot doel heeft de laatste hand te leggen aan de onderzoeks- en innovatieactiviteiten in het kader van het zevende kaderprogramma (KP7) en het beheer te voeren van de onderzoeks- en innovatieactiviteiten van Horizon 2020, en dat de looptijd van de gemeenschappelijke onderneming is verlengd tot en met 31 december 2024;

D.

overwegende dat de oprichtende leden van de gemeenschappelijke onderneming de Europese Unie, vertegenwoordigd door de Europese Commissie, de leiders van de „Integrated Technology Demonstrators” (ITD's), de Innovative Aircraft Demonstrator Platforms (IADP's) en de transversale gebieden (TA's), en de geassocieerde leden van de ITD's zijn;

E.

overwegende dat de maximale bijdrage van de Unie aan de gemeenschappelijke onderneming 1 755 000 000 EUR bedraagt, te betalen uit de begroting van Horizon 2020;

Follow-up van de kwijting voor 2014

1.

stelt vast dat de gemeenschappelijke onderneming in haar jaarlijkse activiteitenverslag prestatie-indicatoren en indicatoren voor het toezicht op de horizontale aspecten heeft gepubliceerd, zoals vereist door de regels van Horizon 2020, en dat zij het grootste deel van haar doelstellingen heeft bereikt;

Financieel en begrotingsbeheer

2.

neemt kennis van de verklaring van de Rekenkamer dat de jaarrekening van de gemeenschappelijke onderneming voor 2015 op alle materiële punten een getrouw beeld geeft van haar financiële situatie per 31 december 2015 en van de resultaten van haar verrichtingen en kasstromen in het op die datum afgesloten jaar, overeenkomstig de bepalingen van haar financiële voorschriften;

3.

neemt nota van het feit dat de Rekenkamer in haar verslag over de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky („het verslag van de Rekenkamer”) stelt dat de onderliggende verrichtingen van de jaarrekening op alle materiële punten wettelijk en regelmatig zijn;

4.

wijst erop dat de definitieve begroting van de gemeenschappelijke onderneming voor 2015 in totaal 440 705 606 EUR aan vastleggingskredieten en 245 990 262 EUR aan betalingskredieten omvatte; stelt met tevredenheid vast dat de gemeenschappelijke onderneming de taak van het beheer van haar grootste begroting ooit (ten belope van 192 % voor de vastleggingskredieten ten opzichte van de begroting 2014 en 166 % voor de betalingskredieten ten opzichte van de begroting 2014) met succes heeft volbracht;

5.

wijst erop dat de uitvoeringsgraad voor de vastleggingskredieten 99,47 % bedroeg (tegenover 82,58 % in 2014) en voor de betalingskredieten 75,44 % (tegenover 90,19 % in 2014); wijst er verder op dat de lagere uitvoeringsgraad voor betalingskredieten voornamelijk te wijten was aan vertragingen bij de start van projecten als gevolg van de noodzakelijke technische aanpassing van deze projecten aan de ITD's en de IADP's en aan de verplaatsing van de voorfinancieringsbetalingen naar 2016;

6.

wijst erop dat 52,7 % (226 000 000 EUR) van de operationele vastleggingen in 2015 bedoeld was voor individuele vastleggingen op basis van afgeronde procedures voor de gunning van subsidies en dat de resterende 47,3 % (203 500 000 EUR) bedoeld was voor globale vastleggingen in het kader van Horizon 2020 voor twee oproepen voor kernpartners en twee oproepen tot het indienen van voorstellen waarvoor de gunningsprocedures eind 2015 nog liepen;

7.

wijst erop dat van het budget van 800 000 000 EUR voor in het kader van KP7 te financieren operationele en administratieve activiteiten, de gemeenschappelijke onderneming eind 2015 vastleggingen had gedaan ad 756 956 027 EUR (94,6 %) en betalingen ad 740 274 715 EUR (92,5 %); wijst er voorts op dat aangezien de gemeenschappelijke onderneming niet langer het recht had om oproepen tot het indienen van voorstellen te doen in het kader van KP7, de resterende vastleggingen op passende wijze moesten worden aangewend voor subsidieovereenkomsten met leden;

8.

wijst erop dat van het totale budget van 550 909 549 EUR voor operationale activiteiten in het kader van KP7 gefinancierd door bijdragen van de andere leden eind 2015 in totaal 501 609 427 EUR (91 %) was gevalideerd door de raad van bestuur, dat 37 880 240 EUR nog in afwachting was van validatie uit eerdere jaren (2008-2014), 12 578 796 EUR bestond uit bijdragen in natura van de leden in 2015, en 13 507 539 EUR uit contante bijdragen van de andere leden aan de administratieve kosten van de gemeenschappelijke onderneming;

9.

wijst erop dat van het budget van 1 755 000 000 EUR voor in het kader van Horizon 2020 te financieren operationele en administratieve activiteiten, de gemeenschappelijke onderneming operationele vastleggingen had gedaan ad 436 682 680 EUR en betalingen ad 89 799 324 EUR; wijst er verder op dat de contante bijdragen van de Unie aan de administratieve kosten van de gemeenschappelijke onderneming 3 319 723 EUR bedroegen;

10.

wijst erop dat van een totaalbedrag van minimaal 1 229 000 000 EUR voor de bijdragen in natura en in contanten van de andere leden ter dekking van operationele en administratieve kosten (andere dan voor aanvullende activiteiten) voor Horizon 2020 op 31 december 2015 een bedrag van 47 103 981 EUR aan bijdragen in natura voor operationele activiteiten was gerapporteerd aan de gemeenschappelijke onderneming; wijst erop dat de contante bijdragen van de andere leden aan de administratieve kosten van de gemeenschappelijke onderneming 3 537 520 EUR bedroegen;

11.

wijst erop dat van de gerapporteerde 47 103 981 EUR aan bijdragen in natura in verband met operationele uitgaven voor Horizon 2020, een bedrag van 27 776 996 EUR wel overeenkomstig de verordening van de Raad was gecertificeerd, maar nog niet door de raad van bestuur was gevalideerd, en dat 19 326 985 EUR nog moest worden gecertificeerd en gevalideerd; wijst er in dit verband op dat de gemeenschappelijke onderneming in september 2016 van de meeste leden financiële verslagen had ontvangen en dat de gevalideerde bijdragen in natura 17 400 000 EUR hoger waren dan geraamd; wijst erop dat leden uit de private sector moeilijkheden ondervonden bij het aanleveren van hun cijfers betreffende de bijdragen in natura tegen de uiterlijke termijn van 31 januari en is bezorgd over het feit dat dit een terugkerend probleem kan worden;

Oproepen tot het indienen van voorstellen

12.

wijst erop dat de gemeenschappelijke onderneming in 2015 voor het eerst twee onderzoeksprogramma's tegelijk uitvoerde, te weten het Clean Sky-programma in het kader van het KP7 en het Clean Sky 2-programma in het kader van Horizon 2020;

13.

wijst erop dat de gemeenschappelijke onderneming in 2015 twee oproepen tot het indienen van voorstellen heeft gelanceerd, 230 in aanmerking komende voorstellen heeft ontvangen (van in totaal 232) en 68 voorstellen voor financiering heeft geselecteerd;

14.

wijst erop dat in het kader van het Clean Sky-programma in 2015 ruim 10 belangrijke demonstratiemodellen (getest op de grond en in de lucht) zijn geproduceerd en dat 106 projecten zijn afgerond;

15.

wijst erop dat, wat de verbreding van de deelname betreft, tijdens het eerste jaar van het Clean Sky 2-programma 76 nieuwe kernpartners aan het programma deelnamen (vergeleken met 66 geassocieerde leden in het oorspronkelijke Clean Sky-programma) en dat deze ontwikkeling zich doorzet (133 kernpartners aan het einde van 2016); wijst er verder op dat de eerste 4 openbare vergelijkende oproepen 294 partners opleverden, waardoor het totaal aantal deelnemers aan het programma op 384 kwam;

16.

wijst erop dat de deelname van kmo's aan de oproep tot het indienen van voorstellen in 2015 lager was dan het geplande percentage van 35 %, maar wijst op de vooruitgang die de gemeenschappelijke onderneming heeft geboekt met het betrekken van kmo's bij het programma doordat een deelnamepercentage van 36 % is bereikt tegen het einde van 2016, en moedigt de gemeenschappelijke onderneming aan haar verspreidingsactiviteiten uit te breiden;

Essentiële controles en toezichtsystemen

17.

wijst erop dat de gemeenschappelijke onderneming procedures voor controles vooraf heeft opgezet die zijn gebaseerd op financiële en operationele controles van stukken, en controles achteraf bij begunstigden van subsidies;

18.

wijst erop dat de gemeenschappelijke onderneming interne controleprocedures heeft opgezet teneinde redelijke zekerheid te creëren wat betreft het voorkomen en opsporen van fraude en onregelmatigheden;

19.

wijst erop dat het door de gemeenschappelijke onderneming gerapporteerde restfoutenpercentage voor controles achteraf 1,52 % bedroeg;

Fraudebestrijdingsstrategie

20.

wijst erop dat volgens het financieel reglement van de gemeenschappelijke onderneming de uitvoering van de begroting moet plaatsvinden overeenkomstig doeltreffende en doelmatige interne controlenormen, met inbegrip van preventie, opsporing, correctie en follow-up van fraude en onregelmatigheden;

21.

merkt op dat de raad van bestuur van de gemeenschappelijke onderneming de bijgewerkte strategie voor fraudebestrijding bij onderzoek in april 2016 heeft bevestigd, om rekening te houden met de veranderingen die voortvloeien uit Horizon 2020;

22.

wijst erop dat, volgens het verslag van de Rekenkamer, de gemeenschappelijke onderneming interne controleprocedures heeft ingevoerd waarmee de preventie en opsporing van fraude en onregelmatigheden voldoende gewaarborgd kunnen worden (controles vooraf van betalingen, beleid inzake belangenconflicten en controles achteraf bij eindbegunstigden van subsidies), en dat de gemeenschappelijke onderneming bezig was met de uitvoering van de maatregelen in het actieplan, zoals gebruikmaking van de databanken van de Commissie om uitgesloten organisaties of potentiële dubbele financiering op te sporen;

Internecontrolesystemen

23.

wijst erop dat, volgens het verslag van de Rekenkamer, de dienst Interne audit (IAS) een controle heeft verricht met betrekking tot de verspreiding van de resultaten van door de Unie gefinancierd onderzoek; wijst er verder op dat de IAS op basis daarvan verbeteringen heeft voorgesteld, waaronder de planning van en verslaglegging over het gebruik en de verspreiding van de onderzoeksresultaten van de leden in het kader van de subsidieovereenkomsten met de leden, de beoordeling van de verslaglegging door de kernpartners in verband met de verspreiding en toepassing van onderzoeksresultaten, en de centrale verspreiding van onderzoeksresultaten en de kwaliteitscontrole van de publicaties van begunstigden; wijst er verder op dat de IAS twee zeer belangrijke aanbevelingen heeft gedaan, en dat de gemeenschappelijke onderneming een speciaal actieplan heeft opgesteld voor de uitvoering ervan;

24.

wijst erop dat de IAS de kwestie van de planning van en verslaglegging over het gebruik en de verspreiding van de onderzoeksresultaten van de leden gedeeltelijk gesloten heeft, en de termijnen heeft vastgesteld voor de volledige tenuitvoerlegging ervan in de loop van het jaar 2017; wijst erop dat de IAS de aanbeveling over de monitoring en rapportage van de prestaties heeft gesloten;

Overige kwesties

25.

neemt er nota van dat het genderevenwicht ernstig verstoord is, vooral wat betreft technische evaluaties (3,2 % vrouwen tegenover 96,8 % mannen), en zeer verstoord is in de wetenschappelijke comités en in de comités voor programmacoördinatie (respectievelijk 14,3 % tegenover 85,7 % en 16,7 % tegenover 83,3 %); dringt er bij de gemeenschappelijke onderneming op aan stappen te ondernemen om het genderonevenwicht in haar verschillende organen te verbeteren en een plan te presenteren teneinde deze doelstelling te verwezenlijken;

26.

verwelkomt de vooruitgang die is geboekt op het gebied van samenwerking met regio's en het aantrekken van financiering voor Clean Sky 2 met structuur- en investeringsfondsen, en moedigt de gemeenschappelijke onderneming aan deze inspanningen voort te zetten;

27.

verzoekt de Commissie te zorgen voor de rechtstreekse betrokkenheid van de gemeenschappelijke onderneming bij het proces met betrekking tot de tussentijdse evaluatie van Horizon 2020, met het oog op verdere vereenvoudiging en harmonisatie van gemeenschappelijke ondernemingen.


(1)  Verordening (EU) nr. 558/2014 van de Raad van 6 mei 2014 tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 (PB L 169 van 7.6.2014, blz. 77).


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/345


BESLUIT (EU) 2017/1734 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over de afsluiting van de rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 voor het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van de gemeenschappelijke onderneming (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan de Gemeenschappelijke Onderneming te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05875/2017 — C8-0087/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 209,

gezien Verordening (EU) nr. 558/2014 van de Raad van 6 mei 2014 tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 (4), en met name artikel 12,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 110/2014 van de Commissie van 30 september 2013 tot vaststelling van de financiële modelregeling voor publiek-private partnerschapsorganen bedoeld in artikel 209 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5),

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0094/2017),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van de Gemeenschappelijke onderneming Clean Sky 2 voor het begrotingsjaar 2015;

2.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 473 van 16.12.2016, blz. 15.

(2)  PB C 473 van 16.12.2016, blz. 17.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 169 van 7.6.2014, blz. 77.

(5)  PB L 38 van 7.2.2014, blz. 2.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/346


BESLUIT (EU) 2017/1735 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel betreffende het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van de gemeenschappelijke onderneming (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan de gemeenschappelijke onderneming te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05875/2017 — C8-0091/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 209,

gezien Verordening (EU) nr. 561/2014 van de Raad van 6 mei 2014 tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel (4), en met name artikel 12,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 110/2014 van de Commissie van 30 september 2013 tot vaststelling van de financiële modelregeling voor publiek-private partnerschapsorganen bedoeld in artikel 209 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5),

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0113/2017),

1.

verleent de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel kwijting voor de uitvoering van de begroting van de gemeenschappelijke onderneming voor het begrotingsjaar 2015;

2.

formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 473 van 16.12.2016, blz. 24.

(2)  PB C 473 van 16.12.2016, blz. 25.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 169 van 7.6.2014, blz. 152.

(5)  PB L 38 van 7.2.2014, blz. 2.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/347


RESOLUTIE (EU) 2017/1736 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel voor het begrotingsjaar 2015,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0113/2017),

A.

overwegende dat de Gemeenschappelijke Onderneming elektronische componenten en systemen voor Europees leiderschap (de „Gemeenschappelijke Onderneming”) is opgericht op 7 juni 2014, in de zin van artikel 187 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, met het oog op de tenuitvoerlegging van het gezamenlijk technologie-initiatief inzake „Elektronische componenten en systemen voor Europees leiderschap” („Ecsel”), met een looptijd tot 31 december 2024;

B.

overwegende dat met een publiek-privaat partnerschap voor elektronische componenten en systemen de financiële en technische middelen moeten worden bijeengebracht die noodzakelijk zijn om de complexiteit van de steeds snellere innovatie op dit terrein te beheersen;

C.

overwegende dat bij Verordening (EU) nr. 561/2014 van de Raad de Gemeenschappelijke Onderneming werd opgericht in juni 2014 als vervanger en opvolger van de gemeenschappelijke ondernemingen Eniac en Artemis;

D.

overwegende dat de leden van de Gemeenschappelijke Onderneming bestaan uit de Unie, de lidstaten, de vrijwillig aan Horizon 2020 deelnemende landen („deelnemende staten”), verenigingen van particuliere ondernemingen („particuliere leden”) en andere organisaties die in de Unie actief zijn op het gebied van elektronische componenten en systemen; overwegende dat de Gemeenschappelijke Onderneming toegankelijk moet zijn voor nieuwe leden;

E.

overwegende dat bij de beoordeling van het totale effect van de Gemeenschappelijke Onderneming ook rekening moet worden gehouden met investeringen door andere rechtspersonen dan de Unie en de deelnemende staten, voor zover deze aan de doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming bijdragen; overwegende dat die totale investeringen naar verwachting ten minste 2 340 000 000 EUR zullen bedragen;

F.

overwegende dat de geplande bijdragen aan de Gemeenschappelijke Onderneming over de totale looptijd van Horizon 2020 respectievelijk 1 184 874 000 EUR van de Unie, 1 170 000 000 EUR van de deelnemende staten, en 1 657 500 000 EUR van de particuliere leden bedragen;

G.

overwegende dat de overgang van de gemeenschappelijke ondernemingen Eniac en Artemis naar de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel moet worden gecoördineerd en gesynchroniseerd met de overgang van het zevende kaderprogramma naar Horizon 2020, teneinde te waarborgen dat de voor onderzoek beschikbare middelen optimaal worden benut;

Follow-up van de kwijting voor 2014

1.

stelt vast dat de Gemeenschappelijke Onderneming in haar jaarlijks activiteitenverslag specifieke prestatie-indicatoren heeft openbaargemaakt, zoals voorgeschreven door Horizon 2020;

Financieel en begrotingsbeheer

2.

stelt vast dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming voor het begrotingsjaar 2015 heeft verklaard dat de jaarrekening op alle materiële punten een getrouw beeld geeft van haar financiële situatie per 31 december 2015 en van de resultaten van haar verrichtingen en kasstromen voor het op die datum afgesloten jaar, overeenkomstig de bepalingen van haar financiële regeling en de door de rekenplichtige van de Commissie vastgestelde boekhoudregels;

3.

constateert dat in de definitieve begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming voor het begrotingsjaar 2015 vastleggingskredieten ter hoogte van 108 500 000 EUR en betalingskredieten ter hoogte van 168 000 000 EUR waren opgenomen; merkt voorts op dat inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2015 hebben geresulteerd in een uitvoeringspercentage van de begroting van 100 % en dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten 90,95 % bedroeg;

4.

betreurt het feit dat de Rekenkamer wederom slechts een verklaring met beperking heeft afgegeven over de regelmatigheid en wettigheid van de ten grondslag liggende verrichtingen, in verband met de met de nationale financieringsautoriteiten („NFI's”) gesloten overeenkomsten ten aanzien van de controles achteraf van projectbetalingen en het feit dat in de strategieën voor controle sterk op de NFI's vertrouwd werd;

5.

uit zijn bezorgdheid over het feit dat de Rekenkamer in haar verslag verklaart dat door de aanzienlijke variaties in de door de NFI's gebruikte methodologieën en procedures de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel niet in staat is een enkel betrouwbaar gewogen foutenpercentage of een restfoutenpercentage te berekenen en de Rekenkamer derhalve niet in staat om vast te stellen of de controles achteraf doeltreffend werken en of deze essentiële beheersmaatregel voldoende zekerheid biedt ten aanzien van de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen voor projecten binnen het zevende kaderprogramma; onderkent dat dit probleem verband houdt met de juridische inrichting van het zevende kaderprogramma en niet wordt veroorzaakt door de prestaties van de Gemeenschappelijk Onderneming;

6.

merkt op dat de Gemeenschappelijke Onderneming verklaard heeft dat uit de door haar uitgevoerde uitgebreide beoordeling van de nationale garantiesystemen gebleken is dat deze een redelijke mate van bescherming voor de financiële belangen van haar leden kunnen bieden; constateert voorts dat de Gemeenschappelijke Onderneming na het uitstel van het besluit tot kwijting in 2014 de NFI's heeft verzocht om een schriftelijke verklaring dat de toepassing van de nationale procedures een redelijke mate van garantie biedt ten aanzien van de wettigheid en regelmatigheid van de verrichtingen; de kwijtingsautoriteit heeft tijdens het uitgestelde kwijtingsproces rekening gehouden met de verklaringen van de NFI's en in oktober 2016 kwijting verleend aan de Gemeenschappelijke Onderneming; onderkent dat de Gemeenschappelijke Onderneming, na het goede voorbeeld van het voorgaande jaar, in januari 2017 de NFI's verzocht heeft schriftelijke verklaringen te verstrekken aan de kwijtingsautoriteit;

7.

beklemtoont het feit dat de kwestie met betrekking tot de variatie in de door de NFI's gebruikte methodologieën en procedures niet meer van belang is voor de uitvoering van Horizon 2020-projecten;

8.

merkt op dat eind 2015 de betalingen van de Gemeenschappelijke Onderneming, die uit het zevende kaderprogramma gefinancierd worden, in totaal 293 000 000 EUR bedroegen (47 % van de operationele vastleggingen);

9.

stelt vast dat van de totale omvang van de bijdragen aan door de Unie in het kader van Horizon 2020 te financieren operationele en administratieve kosten, de door de Gemeenschappelijke Onderneming gedane vastleggingen 257 500 000 EUR (22 % van de totale bijdrage) en de betalingen 56 000 000 EUR (22 % van de vastleggingen) bedroegen; stelt vast dat de contante bijdrage van de Unie aan de administratieve kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming 1 400 000 EUR bedroeg;

10.

betreurt het feit dat van de 28 deelnemende staten die verplicht waren een financiële bijdrage te leveren aan de operationele kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming die evenredig is aan de financiële bijdrage van de EU, slechts 11 staten hebben verklaard betalingen verricht te hebben van in totaal 15 800 000 EUR;

11.

merkt op dat de particuliere leden naar verwachting bijdragen in natura zouden leveren van ten minste 1 657 500 000 EUR en dat de geschatte bijdragen in natura van de particuliere leden voor 2015, 58 700 000 EUR bedroegen; accepteert in dit verband dat de Commissie in 2016 richtsnoeren heeft uitgevaardigd die het mogelijk maken de financiële bijdrage aan de projecten aan het einde van het project vast te stellen, wanneer de particuliere leden in staat zijn hun bijdragen in natura te berekenen; stelt voorts vast dat eind 2015 de contante bijdrage van de particuliere leden aan de administratieve kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming 3 600 000 EUR bedroeg;

Essentiële controles en toezichtsystemen

12.

constateert dat de Gemeenschappelijke Onderneming procedures voor controles vooraf opgezet heeft die zijn gebaseerd op financiële en operationele controles van stukken; merkt op dat deze controles van cruciaal belang zijn voor het beoordelen van de wettigheid en regelmatigheid van de verrichtingen en dat de Gemeenschappelijke Onderneming controles achteraf van begunstigden in het kader van Horizon 2020 ontwikkelt;

Oproepen tot het indienen van voorstellen

13.

stelt vast dat de Gemeenschappelijke Onderneming twee oproepen tot het indienen van voorstellen heeft gedaan voor onderzoeks- en innovatieacties en innovatieacties, en dat in 2015 Ecsel 76 subsidiabele projectconcepten heeft ontvangen en 62 subsidiabele volledige projectvoorstellen (ten opzichte van 48 in 2014); stelt voorts vast dat in 2015 het succespercentage 13 % voor onderzoeks- en innovatieacties was (vergeleken met 18 % in 2014) en 33 % voor de innovatieacties (vergeleken met 43 % in 2014); constateert dat de lagere succespercentages in 2015 te wijten waren aan het hogere aantal ingediende projecten;

14.

stelt vast dat het projectportfolio in 2015 25 projecten omvatte van de Gemeenschappelijke Onderneming, waarvan 13 geselecteerd waren in 2015, en 60 projecten uit het verleden (de gemeenschappelijke ondernemingen Artemis en Eniac); stelt voorts vast dat aandeel van kleine en middelgrote ondernemingen in de deelname aan de oproepen van de Gemeenschappelijke Onderneming 32 % bedroeg;

Rechtskader

15.

merkt op dat de belangrijkste besluiten van de raad van bestuur van de Gemeenschappelijke Onderneming besluiten betroffen over een fraudebestrijdingsstrategie en een alomvattend beleid inzake belangenconflicten;

Interne audit

16.

merkt op dat in 2015 de dienst Interne Audit een risicobeoordeling van de Gemeenschappelijke Onderneming heeft verricht, en is bezorgd over het feit dat twee administratieve processen van de Gemeenschappelijke Onderneming (namelijk het risicobeheer en de fraudebestrijdingsstrategie) en twee operationele processen (namelijk de controles achteraf en de coördinatie/implementatie van CSC-instrumenten) daarin als „hoge impact/hoog risico”-gebieden zijn gekwalificeerd; is echter verheugd over het feit dat de Gemeenschappelijke Onderneming die risico's al heeft beperkt en zich verder inzet ter beperking van die risico's;

Fraudebestrijdingsstrategie

17.

merkt op dat, volgens het verslag van de Rekenkamer, het financieel reglement van de Gemeenschappelijke Onderneming bepaalt dat de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming moet worden uitgevoerd in overeenstemming met effectieve en efficiënte internecontrolenormen, inclusief preventie, opsporing, correctie en follow-up van fraude en onregelmatigheden;

18.

merkt op dat de Gemeenschappelijke Onderneming in 2016 heeft toegezegd zich te zullen blijven inzetten voor het nemen van maatregelen om de interne controleprocedures te verbeteren zoals bepaald in de interne strategie voor fraudepreventie;

19.

onderkent dat de raad van bestuur van de Gemeenschappelijke Onderneming in mei 2015 de bijgewerkte gemeenschappelijke strategie voor fraudebestrijding bij onderzoek heeft onderschreven en in 2016, op grond van deze strategie, een uitvoeringsplan voor fraudebestrijding heeft vastgesteld; constateert voorts dat de Gemeenschappelijke Onderneming in december 2016 controles achteraf heeft verricht;

20.

stelt vast dat in het verslag van de Rekenkamer wordt gesteld dat bij de Gemeenschappelijke Onderneming al internecontroleprocedures bestaan waarmee de preventie van fraude en onregelmatigheden voldoende gewaarborgd kan worden (waaronder controles vooraf van betalingen, beleid inzake belangenconflicten en controles achteraf bij begunstigden van subsidies);

Overige kwesties

21.

verzoekt de Commissie te zorgen voor rechtstreekse betrokkenheid van de Gemeenschappelijke Onderneming bij de tussentijdse evaluatie van Horizon 2020, waar het gaat om verdere vereenvoudiging en harmonisatie van procedures die verband houden met gemeenschappelijke ondernemingen.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/350


BESLUIT (EU) 2017/1737 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over de afsluiting van de rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel betreffende het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van de gemeenschappelijke onderneming (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan de gemeenschappelijke onderneming te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05875/2017 — C8-0091/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 209,

gezien Verordening (EU) nr. 561/2014 van de Raad van 6 mei 2014 tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel (4), en met name artikel 12,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 110/2014 van de Commissie van 30 september 2013 tot vaststelling van de financiële modelregeling voor publiek-private partnerschapsorganen bedoeld in artikel 209 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5),

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0113/2017),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel voor het begrotingsjaar 2015;

2.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 473 van 16.12.2016, blz. 24.

(2)  PB C 473 van 16.12.2016, blz. 25.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 169 van 7.6.2014, blz. 152.

(5)  PB L 38 van 7.2.2014, blz. 2.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/351


BESLUIT (EU) 2017/1738 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming brandstofcellen en waterstof 2 voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming brandstofcellen en waterstof 2 voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming brandstofcellen en waterstof betreffende het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van de gemeenschappelijke onderneming (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan de gemeenschappelijke onderneming te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05875/2017 — C8-0090/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 209,

gezien Verordening (EU) nr. 559/2014 van de Raad van 6 mei 2014 tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming brandstofcellen en waterstof 2 (4), en met name artikel 12,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 110/2014 van de Commissie van 30 september 2013 tot vaststelling van de financiële modelregeling voor publiek-private partnerschapsorganen bedoeld in artikel 209 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5),

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0109/2017),

1.

verleent de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming brandstofcellen en waterstof 2 kwijting voor de uitvoering van de begroting van de gemeenschappelijke onderneming voor het begrotingsjaar 2015;

2.

formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming brandstofcellen en waterstof 2, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 473 van 16.12.2016, blz. 47.

(2)  PB C 473 van 16.12.2016, blz. 49.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 169 van 7.6.2014, blz. 108.

(5)  PB L 38 van 7.2.2014, blz. 2.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/352


RESOLUTIE (EU) 2017/1739 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming brandstofcellen en waterstof 2 voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming brandstofcellen en waterstof 2 voor het begrotingsjaar 2015,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0109/2017),

A.

overwegende dat de Gemeenschappelijke Onderneming brandstofcellen en waterstof („FCH”) in mei 2008 bij Verordening (EG) nr. 521/2008 van de Raad als publiek-privaat partnerschap werd opgericht voor de periode tot 31 december 2017 met het oog op de ontwikkeling van markttoepassingen, teneinde aldus extra inspanningen van de industrie voor een snelle toepassing van brandstofcel- en waterstoftechnologieën te vergemakkelijken; overwegende dat Verordening (EG) nr. 521/2008 werd ingetrokken bij Verordening (EU) nr. 559/2014;

B.

overwegende dat krachtens Verordening (EU) nr. 559/2014 in mei 2014 de Gemeenschappelijke Onderneming brandstofcellen en waterstof 2 („FCH2”) werd opgericht als vervanger en opvolger van de FCH voor de periode tot 31 december 2024;

C.

overwegende dat de leden van de FCH waren: de Unie, vertegenwoordigd door de Commissie, de Europese Industriegroepering gezamenlijk technologie-initiatief brandstofcellen en waterstof („industriegroepering”) en de ivzw Nieuwe Europese Onderzoeksgroepering brandstofcellen en waterstof — N.ERGHY („onderzoeksgroepering”);

D.

overwegende dat de leden van de FCH2 zijn: de Unie, vertegenwoordigd door de Commissie, de Hydrogen Europe Industry Grouping („industriegroepering2”) en de „N.ERGHY” Research Grouping („onderzoeksgroepering2”);

E.

overwegende dat de maximale bijdrage van de Unie voor de gehele periode 470 000 000 EUR aan de FCH en 665 000 000 EUR aan de FCH2 bedraagt, te betalen uit de begroting van het zevende kaderprogramma voor onderzoek en Horizon 2020, naargelang het geval, waarvan het voor de lopende kosten bestemde gedeelte niet hoger mag zijn dan 20 000 000 EUR en 19 000 000 EUR respectievelijk;

F.

overwegende dat de industriegroepering2 en de onderzoeksgroepering2 van de FCH2 samen verantwoordelijk zijn voor 50 % van de lopende kosten, waarvan 43 % door de industriegroepering2 en 7 % door de onderzoeksgroepering2 moet worden bijeengebracht, en dat ze beide door middel van bijdragen in natura moeten bijdragen aan de operationele kosten en door middel van bijdragen in natura voor aanvullende activiteiten („IKAA”) aan de doelstellingen van de FCH2, ter waarde van minimaal 380 000 000 EUR, waarvan ten minste 285 000 000 EUR voor IKAA;

Financieel en begrotingsbeheer

1.

merkt op dat in het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van de gemeenschappelijke onderneming voor het begrotingsjaar 2015 („het verslag van de Rekenkamer”) wordt verklaard dat de jaarrekening van FCH voor 2015 op alle materiële punten een getrouw beeld geeft van haar financiële situatie per 31 december 2015 en van de resultaten van haar verrichtingen en kasstromen in het op die datum afgesloten jaar, overeenkomstig de bepalingen van haar financiële voorschriften;

2.

stelt vast dat in de definitieve begroting van de FCH2 voor het begrotingsjaar 2015 vastleggingskredieten ter hoogte van 132 583 855 EUR en betalingskredieten ter hoogte van 95 089 121 EUR waren opgenomen; merkt op dat de vastleggingskredieten ten opzichte van 2014 met 17 % zijn gestegen, voornamelijk ten gevolge van een groter aantal oproepen tot het indienen van voorstellen van 2015, en dat de betalingskredieten ten opzichte van 2014 met 2 % zijn gedaald;

3.

merkt op dat de FCH2, volgens haar jaarlijks activiteitenverslag, de controles achteraf heeft voortgezet en 29 nieuwe controles heeft gestart; is verheugd dat het restfoutenpercentage 0,98 % bedroeg;

4.

wijst erop dat de FCH2 procedures voor controles vooraf heeft opgezet die zijn gebaseerd op financiële en operationele controles van stukken en controles achteraf verricht bij begunstigden van subsidies; merkt op dat deze controles belangrijke instrumenten vormen voor het beoordelen van de wettigheid en regelmatigheid van verrichtingen;

5.

wijst erop dat de begrotingsuitvoering aan het eind van het jaar voor alle financieringsbronnen op een niveau van 87,3 % lag voor vastleggingskredieten, een lichte daling ten opzichte van het voorgaande jaar vanwege het resultaat van de evaluatie van de oproep van 2015 tot het indienen van voorstellen; merkt op dat een aantal projectvoorstellen werd afgewezen, omdat deze niet voldeden aan de vereiste kwaliteit, wat heeft geleid tot ongebruikte vastleggingskredieten ter waarde van 13 700 000 EUR; constateert dat het uitvoeringspercentage voor betalingen 83 % bedroeg, voor de FCH2 het hoogste uitvoeringspercentage tot nu toe;

6.

stelt vast dat in 42,6 % van de totale in 2015 gedane operationele vastleggingen (193 500 000 EUR) sprake was van individuele vastleggingen op basis van afgeronde procedures voor de gunning van subsidies en contracten; constateert dat het in 57,3 % globale vastleggingen betrof waarvoor de gunningsprocedure nog niet was afgerond vanwege de benodigde tijd voor de evaluatie- en de onderhandelingsprocedures voor de oproepen van 2015 tot het indienen van voorstellen voor Horizon 2020-projecten;

7.

is verheugd dat in totaal 59 onderzoeks- en brancheorganisaties hun investeringen hebben gerapporteerd, ter waarde van in totaal 188 570 000 EUR, wat neerkomt op meer dan 60 % van de doelstelling voor de gehele duur van de FCH2;

8.

erkent dat de sector een duidelijk voornemen te kennen heeft gegeven om te investeren en zijn innovatieve technologieën te ontwikkelen en te commercialiseren, zowel op het gebied van industrie als op het gebied van onderzoek; stelt vast dat er IKAA-inschrijvingen zijn ingediend vanuit 16 verschillende lidstaten en dat, in termen van het aantal organisaties, 33 % van de inschrijvingen afkomstig is uit de onderzoekswereld en 67 % uit de industrie; is verheugd dat de brandstofcel- en waterstofsector vastbesloten is dezelfde koers te blijven varen en alles in het werk wil stellen om voor de volgende verslagperiode 2016 weer sterke financiële resultaten te kunnen voorleggen;

9.

constateert dat de FCH2, toen de definitieve rekeningen werden opgemaakt, niet de benodigde verslagen ontving van haar leden die Horizon 2020-projecten uitvoeren, aangezien de termijn voor het opstellen van deze verslagen nog niet was verstreken, en merkt bijgevolg op dat de bijdragen in natura die voor Horizon 2020 voor het jaar 2015 in de rekeningen zijn opgenomen, zijn gebaseerd op een door de FCH2 opgestelde raming van de kosten die de leden tot eind 2015 zullen maken; merkt in dit verband op dat bijdragen in natura zullen worden doorgegeven als onderdeel van de eerste projectverslaglegging, die in september 2016 moet worden afgerond; herinnert eraan dat in het verslag van de Rekenkamer wordt aanbevolen dat de Commissie duidelijke richtsnoeren aanreikt voor de budgettaire verslaglegging van de FCH2 en merkt op dat deze richtsnoeren op 20 december 2016 zijn gepubliceerd, naar aanleiding van deze aanbeveling;

Overschrijvingen

10.

constateert dat er twee begrotingsoverschrijvingen hebben plaatsgevonden tussen verschillende begrotingsonderdelen van hetzelfde hoofdstuk, met een betere verdeling van de benodigde middelen voor de administratieve kosten als doel; wijst erop dat deze overschrijvingen geen invloed hebben gehad op de goedgekeurde begroting;

Oproepen tot het indienen van voorstellen

11.

erkent dat de FCH2 met succes de overgang naar Horizon 2020 heeft gemaakt door de eerste subsidieovereenkomsten te ondertekenen die van de oproep van 2014 resulteren; merkt op dat de FCH2 eind 2015 niet alleen 15 Horizon 2020-projecten had lopen van de oproep van 2014, maar ook nog eens 15 in voorbereiding had van de oproep van 2015;

12.

constateert dat bij de eerste subsidieovereenkomsten in het kader van (de oproep van 2014 van) Horizon 2020 een uitbetalingstermijn van gemiddeld acht maanden is overeengekomen (behalve in drie naar behoren gemotiveerde gevallen), hetgeen de inspanningen weerspiegelt om in het kader van nieuwe voorschriften en instrumenten tot een korte subsidievoorbereidingsfase te komen; wijst erop dat deze 15 projecten goed zijn voor een bijdrage van 82 100 000 EUR, waarvan 55 % voor innovatieactiviteiten, 41 % voor activiteiten op het gebied van onderzoek en innovatie en de resterende 4 % voor horizontale activiteiten; merkt op dat kleine en middelgrote ondernemingen 25 % van de deelnemers aan succesvolle projecten vertegenwoordigden en 24 % van de FCH-bijdragen van de oproep van 2014;

13.

merkt op dat op 5 mei 2015 de tweede FCH2-oproep tot het indienen van voorstellen in het kader van Horizon 2020 werd gepubliceerd, met 27 augustus 2015 als uiterste indieningsdatum en een geraamde begroting van 123 000 000 EUR, en dat er 61 geldige voorstellen werden ingediend, waaruit 15 projecten zijn geselecteerd voor een financiering van in totaal 109 916 764 EUR;

Wettelijk kader

14.

constateert dat de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie zijn gewijzigd bij Verordening (EU, Euratom) 2015/1929; merkt op dat de FCH2 haar financiële regels moet herzien om ze in overeenstemming te brengen met het herziene model; stelt vast dat de herziene financiële regels van de FCH2 in mei 2016 zijn vastgesteld door haar raad van bestuur, nadat het ontwerp ter goedkeuring was voorgelegd aan de Commissie;

15.

merkt op dat de dienst Interne Audit van de Commissie (IAS) het beoordelings- en selectieproces voor Horizon 2020-subsidievoorstellen van de FCH2 in november 2015 aan een controle heeft onderworpen; wijst erop dat de IAS de FCH2 heeft geadviseerd om de duidelijkheid en de transparantie van de selectie van haar onderwerpen voor voorstellen te verbeteren; roept de FCH2 op aan de kwijtingsautoriteit verslag uit te brengen over de verbeteringen die zijn aangebracht om de selectieprocedure transparanter te maken;

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

16.

is verheugd dat de FCH2, op basis van een aanbeveling van de kwijtingsautoriteit en een aanbeveling naar aanleiding van een door de IAS van de Commissie en de interne controleur van de FCH2 uitgevoerde gezamenlijke controle, interne regels heeft opgesteld waarin de verplichtingen in het geval van belangenconflicten op een meer alomvattende wijze worden gespecificeerd; stelt met voldoening vast dat het personeel van de FCH2 in het kader van de op 30 november 2015 gehouden sessie ter vergroting van het bewustzijn ten aanzien van interne controles een opleiding heeft gevolgd over de vaststelling en de mogelijke preventie van belangenconflicten en over rapportagevereisten in termen van de aanvaarding van schenkingen, gunsten of betalingen;

17.

constateert tot zijn tevredenheid dat de FCH2 in 2015 — zowel alleen als in samenwerking met anderen — preventieve en corrigerende maatregelen heeft uitgevoerd overeenkomstig de gemeenschappelijke fraudebestrijdingsstrategie en het gemeenschappelijk actieplan voor fraudebestrijding, die onlangs zijn vastgesteld op het niveau van de Commissie;

Overige opmerkingen

18.

benadrukt dat fundamenteel onderzoek waarmee wordt bijgedragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de FCH2, niet moet worden uitgesloten van andere Horizon 2020-oproepen tot het indienen van voorstellen indien er duidelijk geen sprake is van overlap met FCH2-oproepen;

19.

wijst erop dat de gemeenschappelijke onderneming interne controleprocedures heeft opgezet teneinde redelijke zekerheid te creëren wat betreft het voorkomen en opsporen van fraude en onregelmatigheden;

20.

merkt op dat de volgens een model van de Commissie opgestelde algemene voorschriften voor werknemers eind 2016 ter goedkeuring bij de raad van bestuur hadden moeten worden ingediend;

21.

verzoekt de Commissie te zorgen voor rechtstreekse betrokkenheid van de FCH2 bij de tussentijdse evaluatie van Horizon 2020, waar het gaat om verdere vereenvoudiging en harmonisatie van procedures die verband houden met gemeenschappelijke ondernemingen.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/355


BESLUIT (EU) 2017/1740 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

betreffende de afsluiting van de rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming brandstofcellen en waterstof 2 voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming brandstofcellen en waterstof 2 voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming brandstofcellen en waterstof betreffende het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van de gemeenschappelijke onderneming (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan de gemeenschappelijke onderneming te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05875/2017 — C8-0090/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (3), en met name artikel 209,

gezien Verordening (EU) nr. 559/2014 van de Raad van 6 mei 2014 tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming brandstofcellen en waterstof 2 (4), en met name artikel 12,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 110/2014 van de Commissie van 30 september 2013 tot vaststelling van de financiële modelregeling voor publiek-private partnerschapsorganen bedoeld in artikel 209 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5),

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0109/2017),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming brandstofcellen en waterstof 2 voor het begrotingsjaar 2015;

2.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming brandstofcellen en waterstof 2, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 473 van 16.12.2016, blz. 47.

(2)  PB C 473 van 16.12.2016, blz. 49.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 169 van 7.6.2014, blz. 108.

(5)  PB L 38 van 7.2.2014, blz. 2.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/356


BESLUIT (EU) 2017/1741 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming voor het initiatief innovatieve geneesmiddelen 2 voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming voor het initiatief innovatieve geneesmiddelen 2 voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming voor het initiatief innovatieve geneesmiddelen 2 voor het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van de gemeenschappelijke onderneming (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan de gemeenschappelijke onderneming te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05875/2017 — C8-0089/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 209,

gezien Verordening (EU) nr. 557/2014 van de Raad van 6 mei 2014 tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming voor het initiatief innovatieve geneesmiddelen 2 (4), en met name artikel 12,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 110/2014 van de Commissie van 30 september 2013 tot vaststelling van de financiële modelregeling voor publiek-private partnerschapsorganen bedoeld in artikel 209 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5),

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0083/2017),

1.

verleent de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming voor het initiatief innovatieve geneesmiddelen 2 kwijting voor de uitvoering van de begroting van de gemeenschappelijke onderneming voor het begrotingsjaar 2015;

2.

formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming voor het initiatief innovatieve geneesmiddelen 2, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 473 van 16.12.2016, blz. 57.

(2)  PB C 473 van 16.12.2016, blz. 58.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 169 van 7.6.2014, blz. 54.

(5)  PB L 38 van 7.2.2014, blz. 2.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/357


RESOLUTIE (EU) 2017/1742 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming voor het initiatief innovatieve geneesmiddelen 2 voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming voor het initiatief innovatieve geneesmiddelen 2 voor het begrotingsjaar 2015,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0083/2017),

A.

overwegende dat de Gemeenschappelijke Onderneming voor de uitvoering van het gezamenlijk technologie-initiatief inzake innovatieve geneesmiddelen („Gemeenschappelijke Onderneming IMI”) in december 2007 voor een periode van tien jaar werd opgericht met als doel de efficiëntie en doeltreffendheid van het ontwikkelingsproces van geneesmiddelen aanzienlijk te verbeteren, zodat de farmaceutische sector op de lange termijn doeltreffendere en veiligere innovatieve geneesmiddelen kan ontwikkelen;

B.

overwegende dat na de vaststelling in mei 2014 van Verordening (EU) nr. 557/2014 van de Raad de Gemeenschappelijke Onderneming voor het initiatief innovatieve geneesmiddelen 2 („Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2”) in juni 2014 de Gemeenschappelijke Onderneming IMI heeft vervangen met het oog op de afronding van de onderzoeksactiviteiten voor het zevende kaderprogramma en zodoende de looptijd van de gemeenschappelijke onderneming heeft verlengd tot en met 31 december 2024;

C.

overwegende dat de Unie, vertegenwoordigd door de Commissie, en de Europese Federatie van Verenigingen van farmaceutische bedrijven (EFPIA) de oprichtende leden van de gemeenschappelijke onderneming zijn;

D.

overwegende dat de gemeenschappelijke onderneming autonoom begon te functioneren op 16 november 2009;

E.

overwegende dat de maximale bijdrage van de Unie aan de Gemeenschappelijke Onderneming IMI voor de periode van tien jaar 1 000 000 000 EUR bedraagt, te betalen uit de begroting van het zevende kaderprogramma, en dat de oprichtende leden in gelijke mate aan de lopende kosten bijdragen, elk voor ten hoogste 4 % van de totale bijdrage van de Unie;

F.

overwegende dat de maximale bijdrage van de Unie aan de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 voor de periode van tien jaar 1 638 000 000 EUR bedraagt, te betalen uit de begroting van Horizon 2020, en dat de leden, met uitzondering van de Commissie, voor 50 % aan de lopende kosten moeten bijdragen en middels contanten of in natura (of beide) in gelijke mate met de financiële bijdrage van de Unie aan de operationele kosten moeten bijdragen;

Budgettair en financieel beheer

1.

stelt vast dat de jaarrekening van de gemeenschappelijke onderneming naar het oordeel van de Rekenkamer op alle materiële punten een getrouw beeld geeft van haar financiële situatie per 31 december 2015 en van de resultaten van haar verrichtingen en kasstromen voor het op die datum afgesloten jaar, overeenkomstig haar financiële regeling en de door de rekenplichtige van de Commissie vastgestelde boekhoudkundige regels;

2.

wijst op de verklaring zonder beperking van de Rekenkamer over de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen bij de jaarrekening van de gemeenschappelijke onderneming voor 2015 en erkent dat de gemeenschappelijke onderneming aan de materialiteitsdrempel heeft voldaan;

3.

stelt vast dat de definitieve begroting 2015 van de gemeenschappelijke onderneming die beschikbaar was voor de tenuitvoerlegging 315 269 000 EUR aan vastleggingskredieten en 195 411 000 EUR aan betalingskredieten omvatte;

4.

merkt op dat de inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2015 hebben geresulteerd in een uitvoeringspercentage van de begroting van 91,04 %: een daling met 1,34 % ten opzichte van 2014; stelt vast dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten 72,68 % bedroeg, een daling met 1,22 % ten opzichte van het jaar 2014; begrijpt van de gemeenschappelijk onderneming dat de lager dan verwachte uitvoeringsgraad voor betalingskredieten voornamelijk werd veroorzaakt door vertragingen in de onderhandelingen voor verscheidene Horizon 2020- projecten; merkt op dat het uitvoeringspercentage voor beleidsactiviteiten 91,17 % bedroeg voor de vastleggingskredieten en 72,74 % voor de betalingskredieten;

5.

merkt op dat de gemeenschappelijke onderneming eind 2015 966 000 000 EUR aan vastleggingen en 538 100 000 EUR (55, 7 % van de operationele vastleggingen) aan betalingen had gedaan uit hoofde van de door de Unie in het kader van het zevende kaderprogramma gefinancierde middelen; merkt voorts op dat het hoge niveau van niet-afgewikkelde betalingen voornamelijk veroorzaakt werd door de trage en uitgestelde start van de activiteiten in de eerste jaren van de gemeenschappelijke onderneming en zal worden gebruikt ter dekking van toekomstige betalingen voor de ondertekende subsidieovereenkomsten die tot eind 2021 lopen;

6.

merkt op dat van het in het zevende kaderprogramma uitgetrokken totale budget van 1 miljard EUR voor de bijdragen in natura en in contanten van de andere leden, eind 2015 een bedrag van 503 100 000 EUR aan bijdragen in natura voor operationele activiteiten was gerapporteerd aan de gemeenschappelijke onderneming, waarvan 321 800 000 EUR of 63,9 % door de raad van bestuur werd bekrachtigd;

7.

stelt vast dat van het totale budget van 1 638 000 000 euro voor door de EU in het kader van Horizon 2020 te financieren operationele en administratieve activiteiten, de door de gemeenschappelijke onderneming gedane operationele vastleggingen 351 700 000 EUR en de betalingen 45 900 000 EUR (13 % van de operationele vastleggingen) bedroegen; erkent dat het lage niveau van de betalingen voornamelijk het gevolg is van vertragingen in de onderhandelingen over de overeenkomsten inzake Horizon 2020 met de industriële partners;

8.

stelt vast dat van het in het kader van Horizon 2020 uitgetrokken totale budget van 1 425 000 000 EUR voor de bijdragen in natura en in contanten van de andere leden, eind 2015 een bedrag van 68 600 000 was gerapporteerd aan de gemeenschappelijke onderneming; stelt vast dat elf subsidieovereenkomsten die onder het Horizon 2020- programma werden ondertekend een vastlegging van 123,5 miljoen EUR voor bijdragen in natura behelzen;

9.

merkt op dat de gemeenschappelijke onderneming sinds september 2015 de functie van rekenplichtige heeft toevertrouwd aan de rekenplichtige van de Commissie;

10.

herinnert eraan dat de Rekenkamer in haar verslag heeft aanbevolen dat de Commissie duidelijke richtsnoeren zou geven voor de budgettaire verslaglegging van de gemeenschappelijke onderneming en is verheugd dat deze richtsnoeren op 20 december 2016 in overeenstemming met die aanbeveling zijn gepubliceerd;

Fraudebestrijdingsstrategie

11.

merkt op dat de bijgewerkte fraudebestrijdingsstrategie van de gemeenschappelijke onderneming in juli 2015 door de raad van bestuur is vastgesteld om rekening te houden met de veranderingen die voortvloeien uit Horizon 2020;

12.

constateert met teleurstelling dat een vermeend fraudegeval aan het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) is voorgelegd, maar dat het Bureau heeft besloten de zaak niet verder te onderzoeken; merkt op dat de gemeenschappelijke onderneming zowel een technische als een financiële controle heeft uitgevoerd en dat bij de technische controle een aantal wetenschappelijke tekortkomingen in het werk van een begunstigde werden geconstateerd, waarna de participatie van deze begunstigde werd stopgezet, de toestemming voor de desbetreffende kosten werd ingetrokken en het bedrag van 398 115,65 EUR aan de projectcoördinator werd terugbetaald; constateert dat de financiële controle van het project niet tot significante materiële bevindingen heeft geleid; onderstreept in dit verband de belangrijke rol van klokkenluiders en procedures voor interne controles bij het opsporen, rapporteren en onderzoeken van onregelmatigheden met betrekking tot de begrotingsuitgaven van de Unie, evenals tot de terugvordering van oneigenlijk gebruikte middelen;

Internecontrolesystemen

13.

merkt op dat de Dienst Interne Audit (IAS) een audit heeft gevoerd betreffende controles vooraf voor subsidiebeheer en aanverwante procedures; wijst erop dat de gemeenschappelijke onderneming in het verleden tekort is geschoten met betrekking tot het documenteren van controles vooraf, en merkt op dat de audit aanleiding heeft gegeven tot drie aanbevelingen, op basis waarvan de gemeenschappelijke onderneming werd aangeraden haar controles vooraf doeltreffender te maken door toepassing van een meer risicogebaseerde en evenwichtige aanpak, de controleprocedures voor de certificaten betreffende de financiële staten te versterken en de beheersrapportage over de resultaten van controles vooraf te verbeteren; erkent het feit dat ten aanzien van de gemeenschappelijke onderneming geen kritische aanbevelingen werden gedaan en dat de onderneming sinds maart 2015 de IAS-controleaanbevelingen uitvoert;

14.

merkt op dat de gemeenschappelijke onderneming procedures voor controles vooraf heeft opgezet die gebaseerd zijn op financiële en operationele controles van stukken; constateert voorts dat de gemeenschappelijke onderneming controles achteraf heeft verricht bij begunstigden van subsidies; merkt op dat het gerapporteerde restfoutenpercentage voor controles achteraf 1,5 % bedroeg;

15.

wijst erop dat de gemeenschappelijke onderneming interne controleprocedures heeft opgezet teneinde redelijke zekerheid te creëren wat betreft het voorkomen en opsporen van fraude en onregelmatigheden;

16.

erkent in het licht van de van de gemeenschappelijke onderneming verkregen informatie dat de gemeenschappelijke onderneming vorderingen heeft gemaakt bij het uitvoeren van de met de IAS overeengekomen maatregelen en dat twee aanbevelingen naar aanleiding van de audits van de voorbije jaren inzake kernprestatie-indicatoren en de beoordeling van tussentijdse projectverslagen in 2015 door het bestuur werden uitgevoerd en door de IAS werden afgesloten; merkt voorts op dat de gemeenschappelijke onderneming de overeengekomen maatregelen met betrekking tot de enige nog openstaande aanbeveling inzake de verbetering van het toezicht op projecten en de verbetering van IT-systemen heeft uitgevoerd en dat de IAS de zaak in april 2016 heeft gesloten;

Overige kwesties

17.

merkt op dat 15,6 % van de begunstigden in 2015 kmo's/mkb-bedrijven waren, hetgeen een lichte daling is in vergelijking met 2014; moedigt de gemeenschappelijke onderneming aan om haar inspanningen voor een grotere participatie van kmo's/mkb- bedrijven in haar projecten voort te zetten;

18.

merkt op dat de gemeenschappelijke onderneming in mei 2016 een diepgaand verslag over de sociaaleconomische impact van IMI-projecten heeft gepubliceerd, zoals door de kwijtingsautoriteit was gevraagd;

19.

verzoekt de Commissie te zorgen voor de rechtstreekse betrokkenheid van de gemeenschappelijke onderneming bij het proces met betrekking tot de tussentijdse evaluatie van Horizon 2020, met het oog op verdere vereenvoudiging en harmonisatie van gemeenschappelijke ondernemingen.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/360


BESLUIT (EU) 2017/1743 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over de afsluiting van de rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming voor het initiatief innovatieve geneesmiddelen 2 voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming voor het initiatief innovatieve geneesmiddelen 2 voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming voor het initiatief innovatieve geneesmiddelen 2 voor het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van de gemeenschappelijke onderneming (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan de gemeenschappelijke onderneming te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05875/2017 — C8-0089/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 209,

gezien Verordening (EU) nr. 557/2014 van de Raad van 6 mei 2014 tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming voor het initiatief innovatieve geneesmiddelen 2 (4), en met name artikel 12,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 110/2014 van de Commissie van 30 september 2013 tot vaststelling van de financiële modelregeling voor publiek-private partnerschapsorganen bedoeld in artikel 209 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5),

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0083/2017),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming voor het initiatief innovatieve geneesmiddelen 2 voor het begrotingsjaar 2015;

2.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming voor het initiatief innovatieve geneesmiddelen 2, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 473 van 16.12.2016, blz. 57.

(2)  PB C 473 van 16.12.2016, blz. 58.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 169 van 7.6.2014, blz. 54.

(5)  PB L 38 van 7.2.2014, blz. 2.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/361


BESLUIT (EU, Euratom) 2017/1744 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie voor het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van de gemeenschappelijke onderneming (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan de gemeenschappelijke onderneming te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05875/2017 — C8-0085/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Beschikking 2007/198/Euratom van de Raad van 27 maart 2007 tot oprichting van de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie en tot toekenning van gunsten daaraan (4), en met name artikel 5, lid 3,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5),

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0108/2017),

1.

verleent de directeur van de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie kwijting voor de uitvoering van de begroting van de gemeenschappelijke onderneming voor het begrotingsjaar 2015;

2.

formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de directeur van de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie ).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 473 van 16.12.2016, blz. 33.

(2)  PB C 473 van 16.12.2016, blz. 34.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 90 van 30.3.2007, blz. 58.

(5)  PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/362


RESOLUTIE (EU, Euratom) 2017/1745 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie voor het begrotingsjaar 2015,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0108/2017),

A.

overwegende dat de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie (de „Gemeenschappelijke Onderneming”) in maart 2007 bij Beschikking 2007/198/Euratom van de Raad werd opgericht voor een periode van 35 jaar;

B.

overwegende dat de leden van de Gemeenschappelijke Onderneming zijn: Euratom, vertegenwoordigd door de Commissie, de lidstaten van Euratom, en derde landen die met Euratom samenwerkingsovereenkomsten op het gebied van beheerste kernfusie zijn aangegaan;

C.

overwegende dat de Gemeenschappelijke Onderneming de volgende doelstellingen heeft: het leveren van de bijdrage van de Unie aan het internationale fusie-energieproject ITER; de uitvoering van de Overeenkomst inzake de bredere aanpak tussen Euratom en Japan; en de voorbereiding van de bouw van een demonstratiefusiereactor (DEMO);

D.

overwegende dat de Gemeenschappelijke Onderneming autonoom begon te functioneren in maart 2008;

Algemeen

1.

stelt vast dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming voor het begrotingsjaar 2015 (het „verslag van de Rekenkamer”) verklaart dat de jaarrekening op alle materiële punten een getrouw beeld geeft van haar financiële situatie per 31 december 2015 en van de resultaten van haar verrichtingen en kasstromen voor het op die datum afgesloten jaar, overeenkomstig de bepalingen van haar financiële regeling en de door de rekenplichtige van de Commissie vastgestelde boekhoudregels;

2.

stelt vast dat de Rekenkamer in haar verslag verklaart dat de onderliggende verrichtingen bij de jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming voor het begrotingsjaar 2015 op alle materiële punten wettig en regelmatig zijn;

3.

uit zijn bezorgdheid over het feit dat in het verslag van de Rekenkamer nogmaals wordt benadrukt dat, gezien de complexiteit van de ITER-activiteiten, het bedrag van de bijdrage van de Gemeenschappelijke Onderneming aan de bouwfase van het ITER-project ernstig het risico loopt te zullen stijgen, maar erkent tevens dat aanzienlijke vorderingen zijn gemaakt op een groot aantal gebieden die een impact hebben op de hele beheersstructuur van het project;

4.

wijst erop dat de Gemeenschappelijke Onderneming verantwoordelijk is voor het beheer van de bijdrage van de Unie aan het ITER-project en dat de begrotingslimiet van 6 600 000 000 EUR tot 2020 moet worden gehandhaafd; beklemtoont verder dat de belangrijkste uitdaging voor het ITER-project erin bestaat ervoor te zorgen dat het realistische tijdschema en de realistische budgettering worden gehandhaafd en dat mogelijke afwijkingen of problemen zo vroeg mogelijk worden gedetecteerd; stelt vast dat de Rekenkamer in de „toelichtende paragraaf” van haar verslag opnieuw opmerkt dat de begrotingslimiet van 6 600 000 000 EUR, die het dubbele is van de oorspronkelijk begrote kosten voor de bouwfase in 2010, geen onvoorziene kosten bevat; stelt bijgevolg enige vooruitgang vast in de geactualiseerde beoordeling van de bijdrage van de Gemeenschappelijke Onderneming in 2015, die een meer omvattend bedrag is; is zich ervan bewust dat de wijzigingen die recentelijk in dit opzicht zijn aangebracht en nog worden aangebracht, van cruciaal belang zijn voor het toekomstige succes van het project;

5.

uit zijn ernstige bezorgdheid over het feit dat het verslag van de Rekenkamer vermeldt dat de Gemeenschappelijke Onderneming in 2015 een grote operatie startte om de geraamde kosten bij voltooiing van de bijdrage van de Gemeenschappelijke Onderneming aan de bouwfase van het ITER-project te berekenen, die resulteerde in een verwachte stijging van de kosten van ongeveer 2 375 000 000 EUR, wat neerkomt op een stijging met 35 % ten opzichte van het in 2010 door de Raad goedgekeurde bedrag; merkt op dat dit bedrag hoger is dan de stijging die de Gemeenschappelijke Onderneming in november 2014 heeft gemeld, maar erkent dat dit te wijten is aan het ruimere bereik van de nieuwe berekening die de hele bouwfase wil beslaan in plaats van alleen een raming van de kostenafwijkingen op gegunde opdrachten; is ingenomen met de inspanningen van de Gemeenschappelijke Onderneming om meer omvattende en realistische kostenramingen te verstrekken;

6.

wijst erop dat het verslag van de Rekenkamer verwijst naar de goedkeuring door de raad van bestuur van de Gemeenschappelijke Onderneming van een actieplan 2015, in overeenstemming met het ITER-actieplan, om het hoofd te bieden aan de uitdagingen in verband met de complexiteit van het ITER-project; merkt op dat de raad van bestuur van de ITER-organisatie (de „ITER-raad”) op zijn vergadering van juni 2016 ad referendum het nieuwe tijdschema en de nieuwe middelen voor het ITER-project heeft goedgekeurd (een nieuwe „baseline” vergezeld van een stapsgewijze aanpak op weg naar eerste plasma), die als realistisch werden beschouwd, met inbegrip van belangrijke mijlpalen voor 2016 en 2017 en 2025 als streefdatum voor de verwezenlijking van eerste plasma; merkt verder op dat de raad van bestuur van ITER in november 2016 ad referendum het algemene tijdschema van het project voor eerste plasma in 2025 en operatie deterium tritium in 2035 heeft goedgekeurd; merkt evenwel op dat de nieuwe baseline nog moet worden goedgekeurd door de Raad van de Europese Unie;

7.

benadrukt dat de Commissie vóór juli 2017 een mededeling over het ITER-project moet publiceren, wat van essentieel belang is om de transparantie van het hele project te waarborgen en de te volgen koers uit te stippelen;

8.

wijst erop dat de nieuwe directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming in januari 2016 werd benoemd en reeds veel noodzakelijke cruciale veranderingen heeft doorgevoerd; merkt op dat de directeur 21 nieuwe acties heeft voorgesteld bovenop het actieplan van 2015; wijst op de hoge ambities van de nieuwe acties, die verder reiken dan verbeteringen op het gebied van begroting en tijdschema, door te streven naar brede en omvattende vorderingen op een groot aantal gebieden die van invloed zijn op de resultaten van het ITER-project, met inbegrip van beheer en communicatie, professionalisering van processen, en opleiding en bijscholing van het personeel;

9.

merkt op dat de kwijtingsautoriteit tijdens de uitgestelde procedure voor het verlenen van kwijting voor 2014 de directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming heeft verzocht een gedetailleerd voortgangsverslag te verstrekken over alle cruciale acties die moeten bevestigen dat het project de goede richting uitgaat en dat al deze acties worden geïmplementeerd; erkent dat dit verslag in januari 2017 aan de kwijtingsautoriteit is overgelegd;

Financieel en begrotingsbeheer

10.

merkt op dat de definitieve begroting 2015 die beschikbaar was voor tenuitvoerlegging 467 901 000 EUR aan vastleggingskredieten en 586 080 000 EUR aan betalingskredieten bevatte; stelt vast dat de benuttingspercentages voor de vastleggings- en betalingskredieten respectievelijk 100 % en 99 % bedroegen; wijst er evenwel op dat de uitvoeringsgraad van de vastleggings- en betalingskredieten met betrekking tot de oorspronkelijke begroting voor 2015 respectievelijk 49 % en 82 % bedroeg;

11.

merkt op dat van de 467 900 000 EUR die beschikbaar was voor vastleggingskredieten, 52 % werd uitgevoerd door middel van rechtstreekse afzonderlijke vastleggingen en de overige 48 % door middel van globale vastleggingen; wijst erop dat de lagere prestaties dan oorspronkelijk voorzien bij de afzonderlijke vastleggingen voornamelijk het gevolg waren van een verlaging van het bedrag van de door de ITER-organisatie gevraagde bijdrage in contanten, een verlaging van het bedrag van de door Japan gevraagde bijdrage in contanten en het uitstellen van contracten op gebieden zoals telemanipulatie, diagnostiek en plasmatechnologie;

12.

merkt op dat de uitvoering van de begroting in evenwicht was, waarbij de totale vastleggingen in overeenstemming waren met de laatste wijziging van het werkprogramma 2015 voor lopende aanbestedingen die in 2016 moesten worden afgerond, met als belangrijkste gebieden gebouwen (voor wijzigingen of opties betreffende de hoofdcontracten voor gebouwen) en een vacuümvat (voor de voltooiing van de aanbesteding voor het hoofdvat);

13.

stelt vast dat de volledige uitvoering van de begroting 2015 heeft geleid tot zeer weinig geannuleerde kredieten voor 2015, namelijk minder dan 0,1 % van de begroting; merkt op dat de geannuleerde kredieten van in totaal 925 783 EUR die overeenkwamen met de niet betaalde bedragen in 2015 voor openstaande vastleggingen voor administratieve uitgaven, uit 2014 waren overgedragen;

14.

stelt vast dat voor het begrotingsjaar 2015 het saldo van de uitvoering van de begroting 1 070 000 EUR bedroeg; merkt op dat sommige diverse ontvangsten niet in de begroting werden opgenomen, zoals de laattijdige betaling van de lidmaatschapsbijdrage 2014 van Griekenland en rente wegens laattijdige betaling van Spanje;

15.

stelt vast dat de Gemeenschappelijke Onderneming 4 200 betalingsverrichtingen (exclusief salarissen) heeft verricht in 2015, wat neerkomt op een lichte daling met 3 % ten opzichte van 2014; stelt verder vast dat 1 500 van deze betalingen betrekking hadden op de betaling van facturen, waarbij de gemiddelde betalingstermijn van facturen met ongeveer zeven dagen is afgenomen als gevolg van de inspanningen om de bijbehorende financiële processen te optimaliseren; stelt met tevredenheid vast dat de implementatie in 2014 van de elektronische workflow voor betalingen tot een significante efficiëntieverhoging heeft geleid;

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

16.

merkt op dat de raad van bestuur van de Gemeenschappelijke Onderneming een fraudebestrijdingsstrategie en een actieplan voor de periode 2015-2017 heeft goedgekeurd, wat de context verklaart waarin de Gemeenschappelijke Onderneming werkzaam is, dat wil zeggen verantwoordelijk zijn voor het beheer van zeer veel overheidsgeld, en fraudemechanismen moeten voorkomen en opsporen; merkt op dat specifieke doelstellingen zijn vastgesteld, zoals de benoeming van een verantwoordelijke voor ethische kwesties en OLAF, en bewustmaking;

17.

merkt op dat de Gemeenschappelijke Onderneming in 2015 een besluit heeft goedgekeurd betreffende regels inzake klokkenluiders, alsook de herziening van de in 2013 vastgestelde regels inzake belangenconflicten die gelden voor haar organen en commissies;

Selectie en aanwerving van personeel

18.

stelt vast dat de Gemeenschappelijke Onderneming uitvoeringsvoorschriften inzake het personeelsstatuut heeft aangenomen; betreurt dat bepaalde specifieke uitvoeringsvoorschriften inzake het personeelsstatuut nog moeten worden aangenomen;

19.

merkt evenwel op dat een van de belangrijkste uitdagingen de herindeling van personeel van de Gemeenschappelijke Onderneming naar uitermate prioritaire gebieden blijft, en moedigt de directeur aan door te gaan met zijn inspanningen om de middelen tussen de Gemeenschappelijke Onderneming en de ITER-organisatie te optimaliseren;

Interne controle

20.

merkt op dat er, volgens het verslag van de Rekenkamer, aanzienlijke vooruitgang is geboekt op vele gebieden van de toezicht- en controlesystemen, waarbij de berekening van de geraamde kosten bij de voltooiing van de bouwfase als een belangrijke realisatie werd beschouwd;

21.

stelt vast dat de raad van bestuur van de Gemeenschappelijke Onderneming een globale controle- en toezichtstrategie heeft goedgekeurd, met als belangrijkste doelstelling het verstrekken van redelijke zekerheid aan de directeur en de externe belanghebbenden met betrekking tot de prestaties van de internecontrolesystemen van de Gemeenschappelijke Onderneming;

22.

erkent dat de Gemeenschappelijke Onderneming het „contract tracker tool” heeft ontwikkeld (een portaal voor de uitwisseling van documentatie met leveranciers), dat een belangrijk instrument is om toe te zien op de mijlpalen en de algemene voortgang van het project; merkt tevens op dat de Gemeenschappelijke Onderneming is begonnen met de ontwikkeling van een „tracker tool” voor afwijkingen en wijzigingen van contracten, waarmee alle wijzigingen aan contracten kunnen worden beheerd; moedigt de Gemeenschappelijke Onderneming aan de mogelijkheden van deze systemen verder te ontwikkelen en ten volle te benutten;

23.

stelt vast dat de interne auditdienst van de Gemeenschappelijke Onderneming in 2015 twee controleopdrachten en drie follow-upopdrachten heeft uitgevoerd; verwacht dat de Gemeenschappelijke Onderneming de kwijtingsautoriteit op de hoogte brengt van de aanbevelingen en de vorderingen die in verband met deze opdrachten zijn gemaakt; stelt verder vast dat de dienst Interne Audit van de Commissie de vorderingen van de Gemeenschappelijke Onderneming op het gebied van aanbestedingen heeft erkend en heeft geconcludeerd dat zeven van de negen auditaanbevelingen van 2014 naar behoren zijn uitgevoerd;

24.

stelt vast dat de Gemeenschappelijke Onderneming permanent bezig is haar interne controle te verbeteren door middelen aan te wenden voor de prestaties van ITER die nodig zijn om de eerste plasma-mijlpaal te bereiken, met inachtneming van de tot 2020 gemaximeerde begroting; merkt op dat de structuur van de Gemeenschappelijke Onderneming voor eigendom en aansprakelijkheid in oktober 2016 verder werd verbeterd met de oprichting van een nieuwe afdeling die zich richt op commerciële en financiële vraagstukken; verzoekt de Gemeenschappelijke Onderneming aan de kwijtingsautoriteit verslag uit te brengen over de verwezenlijkte ontwikkelingen als gevolg van deze organisatorische veranderingen;

Operationele aanbestedingen en subsidies

25.

stelt vast dat in 2015 in totaal 73 operationele aanbestedingsprocedures werden uitgeschreven en 79 aanbestedingscontracten werden ondertekend voor een bedrag van ongeveer 326 000 000 EUR; stelt verder vast dat deze grote operationele aanbestedingen werden gegund en ondertekend op het gebied van gebouwen en telemanipulatie, maar dat er ook belangrijke aanbestedingen werden ondertekend in verband met magneten en neutrale-deeltjesbundel;

26.

stelt vast dat de gemiddelde termijn voor de gunning van opdrachten van meer dan 1 000 000 EUR in 2015 is gedaald (van 240 tot 140 dagen) ten opzichte van 2014, maar benadrukt dat deze termijn nog verder moet dalen tot 100 dagen; wijst erop dat de gemiddelde termijn voor de gunning van opdrachten van minder dan 1 000 000 EUR en subsidies in overeenstemming bleef met die van 2014;

27.

stelt vast dat 45 % van de in 2015 uitgeschreven operationele aanbestedingsprocedures van de Gemeenschappelijke Onderneming bestond uit procedures van gunning via onderhandelingen (vergeleken met 58 % in 2014); is ervan overtuigd dat, hoewel de Gemeenschappelijke Onderneming het percentage procedures van gunning via onderhandelingen in 2015 heeft verlaagd, er inspanningen moeten worden geleverd om waar mogelijk en nodig het concurrerend karakter van haar operationele aanbestedingsprocedures te versterken; erkent dat, rekening houdend met de zeer beperkte concurrentie voor bepaalde zeer specifieke leveringen, procedures van gunning via onderhandelingen vaak de meest geschikte aanbestedingsmethode zijn, met name gezien het risico dat een openbare aanbesteding ertoe kan leiden dat de opdracht wordt gegund aan een onervaren en bijgevolg onrealistische marktdeelnemer; verzoekt de Gemeenschappelijke Onderneming verslag uit te brengen over de maatregelen die zijn genomen om het concurrentievermogen van haar operationele aanbestedingsprocedures waar mogelijk te vergroten;

28.

benadrukt het feit dat dat de Rekenkamer in haar verslag aanzienlijke vorderingen inzake aanbestedingsprocedures vaststelt, maar tevens wijst op een aantal zwakke punten, zoals een hoger bedrag van de geraamde kosten bij de voltooiing voor twee projecten of vertraging bij één aanbestedingsprocedure; verzoekt de Gemeenschappelijke Onderneming vorderingen te maken bij de onderhandelingen met de ITER-organisatie met betrekking tot een betere afstemming van de kredietverlening op aanbestedingsregelingen;

Rechtskader

29.

stelt vast dat de Rekenkamer in haar verslag opmerkt dat de raad van bestuur van de Gemeenschappelijke Onderneming in december 2015 uiteindelijk haar financiële regels en uitvoeringsvoorschriften heeft gewijzigd om deze in overeenstemming te brengen met het nieuwe financiële kader van de Unie, en dat deze regels op 1 januari 2016 in werking zijn getreden; wijst erop dat de Commissie een positief oordeel heeft uitgebracht over de wijzigingen die de Gemeenschappelijke Onderneming in haar financiële regels heeft opgenomen, maar dat zij de Gemeenschappelijke Onderneming heeft verzocht enkele bepalingen verder te ontwikkelen met betrekking tot specifieke afwijkingen van het nieuwe financiële kader van de Unie; maakt uit het antwoord van de Gemeenschappelijke Onderneming op dat zij van plan is deze bepalingen uiterlijk eind 2016 in haar uitvoeringsvoorschriften op te nemen; verzoekt de Gemeenschappelijke Onderneming de kwijtingsautoriteit op de hoogte te houden van de vorderingen betreffende de uitvoering hiervan;

30.

stelt vast dat de Gemeenschappelijke Onderneming haar werkmethoden en -procedures heeft herzien die werden beïnvloed door haar nieuwe financiële regels en uitvoeringsvoorschriften en haar nieuwe regels inzake aanbestedingen en subsidies; maakt met tevredenheid uit het antwoord van de Gemeenschappelijke Onderneming op dat de nieuwe eisen werden omgezet in haar werkprocedures (beleidsmaatregelen, processen, procedures enz.);

Intellectuele-eigendomsrechten en industrieel beleid

31.

stelt vast dat de Gemeenschappelijke Onderneming de unieke intellectuele-eigendomsakte in 2016 heeft aangenomen; stelt verder vast dat de Gemeenschappelijke Onderneming het gebruik van dit document heeft geformaliseerd door het expliciet in alle nieuwe processen voor aanbestedingsprocedures op te nemen;

Gastheerschapsovereenkomst

32.

stelt met tevredenheid vast dat de directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming in mei 2016, na goedkeuring door de raad van bestuur, een nieuwe langlopende huurovereenkomst voor zijn gebouwen heeft ondertekend met het Koninkrijk Spanje, met inbegrip van de uitbreiding van de huidige kantoorruimte met 1 000 m2; stelt verder vast dat de raad van bestuur de plannen heeft goedgekeurd voor de herinrichting van de kantoorruimte van de Gemeenschappelijke Onderneming.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/366


BESLUIT (EU, Euratom) 2017/1746 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over de afsluiting van de rekeningen van de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie voor het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van de gemeenschappelijke onderneming (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan de gemeenschappelijke onderneming te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05875/2017 — C8-0085/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Beschikking 2007/198/Euratom van de Raad van 27 maart 2007 tot oprichting van de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie en tot toekenning van gunsten daaraan (4), en met name artikel 5, lid 3,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5),

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0108/2017),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie voor het begrotingsjaar 2015;

2.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de directeur van de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 473 van 16.12.2016, blz. 33.

(2)  PB C 473 van 16.12.2016, blz. 34.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 90 van 30.3.2007, blz. 58.

(5)  PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/367


BESLUIT (EU) 2017/1747 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming Sesar voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming Sesar voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming Sesar betreffende het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van de Gemeenschappelijke Onderneming (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan de Gemeenschappelijke Onderneming te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05875/2017 — C8-0086/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EG) nr. 219/2007 van de Raad van 27 februari 2007 betreffende de oprichting van een Gemeenschappelijke Onderneming voor de realisering van het Europese nieuwe generatie systeem voor luchtverkeersbeheer (Sesar) (4), en met name artikel 4 ter,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5),

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie vervoer en toerisme (A8-0096/2017),

1.

verleent de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming Sesar kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming voor het begrotingsjaar 2015;

2.

formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming Sesar, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 473 van 16.12.2016, blz. 66.

(2)  PB C 473 van 16.12.2016, blz. 68.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 64 van 2.3.2007, blz. 1.

(5)  PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/368


RESOLUTIE (EU) 2017/1748 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming Sesar voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming Sesar voor het begrotingsjaar 2015,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie vervoer en toerisme (A8-0096/2017),

A.

overwegende dat de Gemeenschappelijke Onderneming Sesar („de Gemeenschappelijke Onderneming”) in februari 2007 werd opgericht voor het beheer van het Sesar-programma (Single European Sky Air Traffic Management Research) dat gericht is op de modernisering van het luchtverkeersbeheer in Europa;

B.

overwegende dat de looptijd van de Gemeenschappelijke Onderneming Sesar 2 na de vaststelling van Verordening (EU) nr. 721/2014 van de Raad (1) is verlengd tot 31 december 2024;

C.

overwegende dat de Sesar-projecten zijn onderverdeeld in een „definitiefase” (2004-2007) onder leiding van Eurocontrol, een eerste „ontwikkelingsfase” (2008-2016), gefinancierd uit hoofde van de programmeringsperiode 2008-2013, onder leiding van de Gemeenschappelijke Onderneming, en een „stationeringsfase” (2014-2020) die parallel loopt met de „ontwikkelingsfase”; overwegende dat de stationeringsfase naar verwachting zal worden geleid door het bedrijfsleven en belanghebbenden, voor de grootschalige productie en invoering van de nieuwe infrastructuur voor luchtverkeersbeheer;

D.

overwegende dat de Gemeenschappelijke Onderneming autonoom is gaan functioneren in 2007;

E.

overwegende dat de Gemeenschappelijke Onderneming werd opgezet als publiek-privaat partnerschap met de Unie en Eurocontrol als stichtende leden;

F.

overwegende dat de begroting voor de ontwikkelingsfase van het Sesar-project (2008-2015) 2 100 000 000 EUR bedraagt en in gelijke delen moet worden opgebracht door de Unie, Eurocontrol en de deelnemende publieke en private partners, en dat de Uniebegroting voor de stationeringsfase van het Sesar 2-programma 2014-2024, die wordt gefinancierd uit hoofde van het Horizon 2020-kaderprogramma voor onderzoek en innovatie („Horizon 2020”) 585 000 000 EUR bedraagt; overwegende dat de bijdrage van Eurocontrol in het kader van de nieuwe Horizon 2020-lidmaatschapsovereenkomsten naar verwachting op circa 500 000 000 EUR wordt geraamd en dat de bijdrage van de andere partners uit de luchtvaartsector naar verwachting circa 720 700 000 EUR zal bedragen;

G.

overwegende dat de Gemeenschappelijke Onderneming verplicht is om gescheiden boekhoudingen te voeren voor het eerste programma (2007-2016 in het kader van het zevende kaderprogramma/TEN-T-financiering door de Unie — Sesar 1) en het tweede programma (2014-2024, in het kader van de financiering van Horizon 2020 — Sesar 2) (tezamen „Sesar 2020” genaamd);

Algemeen

1.

merkt op dat, volgens het verslag van de Rekenkamer, de jaarrekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming op alle materiële punten een getrouw beeld geven van haar financiële situatie per 31 december 2015 en van de resultaten van haar verrichtingen en kasstromen voor het op die datum afgesloten jaar, overeenkomstig de bepalingen van haar financiële regeling en de door de rekenplichtige van de Commissie vastgestelde boekhoudregels;

2.

neemt kennis van de overgang van de Gemeenschappelijke Onderneming en het Sesar-ontwikkelingsprogramma, aangezien Sesar 1 volgens planning afgerond moest zijn in het jaar 2015, maar onderzoek en innovatie op het gebied van luchtverkeersbeheer na het verstrijken van het eerste financiële kader 2007-2013 werden voortgezet binnen het financiële kader 2014-2020, uit hoofde van Horizon 2020; neemt kennis van de overgang naar het Sesar 2-programma en van de start en uitvoering van verkennend onderzoek en projecten op het gebied van industrieel onderzoek en innovatie binnen het kader van Sesar 2020;

Financieel en begrotingsbeheer

3.

onderkent dat het jaar 2015 het eerste echte overgangsjaar was van Sesar 1 (gefinancierd uit hoofde van het zevende kaderprogramma en TEN-T) naar Sesar 2 (gefinancierd uit hoofde van Horizon 2020), aangezien eind 2015 nog geen subsidieovereenkomsten in het kader van Horizon 2020 waren gesloten, net zo min als bilaterale overeenkomsten met Eurocontrol en de luchtvaartindustrie;

4.

merkt op dat, volgens het verslag over het budgettair en financieel beheer, in de definitieve begroting voor Sesar 1 voor het begrotingsjaar 2015 vastleggingskredieten ter hoogte van 30 229 774 EUR en betalingskredieten ter hoogte van 126 733 842 EUR zijn opgenomen, en merkt voorts op dat in de definitieve begroting voor Sesar 2020 voor het begrotingsjaar 2015 vastleggingskredieten ter hoogte van 51 470 000 EUR en betalingskredieten ter hoogte van 10 300 000 EUR zijn opgenomen;

5.

merkt op dat, volgens het verslag van de Rekenkamer, de uitvoeringsgraad van de vastleggings- en betalingskredieten 100 %, respectievelijk 82,3 % bedroeg; onderstreept, naar aanleiding van het antwoord van de Gemeenschappelijke Onderneming, dat de uitvoeringsgraad van de betalingskredieten van 82,3 % het gevolg was van de vertraging van twee maanden van het eerste Horizon 2020-programma, waarop de Gemeenschappelijke Onderneming geen invloed had; wijst erop dat de desbetreffende ongebruikte betalingskredieten van 2015 volledig werden overgeheveld naar de begroting 2016;

6.

merkt op dat in 29 % van de totale in 2015 gedane operationele vastleggingen (74 500 000 EUR) sprake was van individuele vastleggingen op basis van afgeronde procedures voor de gunning van subsidies en contracten, en dat in de overige 71 % sprake was van globale vastleggingen waarvoor de gunningsprocedure nog niet was afgerond; merkt op dat het hoge niveau van de globale vastleggingen in 2015 te wijten is aan het feit dat in de tweede helft van 2015 de eerste oproepen tot het indienen van voorstellen voor Horizon 2020 voor subsidies ter hoogte van in totaal 51 470 000 EUR werden gedaan en de daarmee samenhangende overeenkomsten in 2016 zijn ondertekend;

7.

merkt op dat in het kader van het auditonderzoek van 2015 257 kostendeclaraties zijn gecontroleerd waarin alle 15 lidstaten zijn vertegenwoordigd, met een totaalbedrag van 61 000 000 EUR, ofwel 11 % van de totale gedeclareerde kosten van 560 800 000 EUR, met een restfoutenpercentage van 0,70 %;

Overschrijvingen

8.

merkt op dat de Gemeenschappelijke Onderneming twee begrotingsoverschrijvingen heeft gedaan, met in totaal 79 500 EUR gedurende het jaar 2015; onderkent dat het niveau en de aard van de overdrachten in 2015 binnen de grenzen van de in artikel 26, lid 1, van het Financieel Reglement van de Gemeenschappelijke Onderneming vastgestelde financiële voorschriften zijn gebleven;

Aanbestedings- en aanwervingsprocedures

9.

merkt op dat, volgens het verslag van de Rekenkamer, de operationele begroting 2015 voorziet in een lijst van het aantal ambten met 39 tijdelijke functionarissen en drie gedetacheerde nationale deskundigen — een totaal van 42 posten waarvan er eind 2015 41 bezet waren;

10.

wijst erop dat de Gemeenschappelijke Onderneming 13 aanbestedingsprocedures heeft gehouden ter waarde van — bij benadering — 76 700 000 EUR in overeenstemming met het Financieel Reglement van de Gemeenschappelijke Onderneming, zodat eerlijke concurrentie tussen aanbieders en het efficiëntste gebruik van de middelen van de Gemeenschappelijke Onderneming kunnen worden gewaarborgd; merkt voorts op dat de Gemeenschappelijke Onderneming 28 contracten heeft ondertekend, waarvan 20 specifieke contracten in het kader van raamcontracten, en 8 contracten na in 2014 en 2015 gehouden aanbestedingsprocedures;

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

11.

merkt op dat de raad van bestuur in de loop van 2015 de antifraudestrategie van de Gemeenschappelijke Onderneming heeft aangenomen, waarin de door de Commissie in het kader van de gemeenschappelijke aanpak van de gedecentraliseerde agentschappen van de Unie gestelde prioriteiten in aanmerking zijn genomen, en waarin uiteengezet wordt welke aanpak de Gemeenschappelijke Onderneming op dit terrein volgt, en waarin de doelstellingen van de uitvoerend directeur en de raad van bestuur voor de bestrijding van fraude voor de komende periode van twee tot drie jaar zijn vastgesteld;

12.

verneemt met instemming dat de Gemeenschappelijke Onderneming in 2015 heeft gekozen voor een veelzijdig perspectief om risico's effectief te beoordelen, beheren en beperken, en dat er controlemechanismen zijn ingesteld voor een gedegen preventie en beheer van belangenconflicten en rekent erop dat het Parlement, de Raad en het publiek jaarlijks zullen worden geïnformeerd omtrent de resultaten en het vervolg van deze maatregelen;

13.

maakt op uit het verslag van de Rekenkamer dat de Commissie in juli 2015 voor de Gemeenschappelijke Ondernemingen richtsnoeren heeft gepubliceerd met betrekking tot regels inzake belangenconflicten, met inbegrip van een gemeenschappelijk model voor de verklaring inzake de afwezigheid van een belangenconflict; dringt er bij de Gemeenschappelijke Onderneming op aan om deze richtsnoeren in haar procedures tot uiting te laten komen en verslag uit te brengen aan de kwijtingsautoriteit inzake de voltooiing van de eerdergenoemde verklaringen;

Interne controle

14.

merkt op dat de start van Sesar 2020 gevolgen heeft gehad voor het interne controlesysteem, waardoor een andere benadering noodzakelijk is en nieuwe processen nog altijd moeten worden geïmplementeerd in het kader van Horizon 2020; merkt op dat het programma- en financieringsbeheer van Sesar 2020 gedurende het jaar 2015 onder de regelingen en beginselen zijn komen te vallen die ten grondslag liggen aan Horizon 2020, hetgeen een aantal wijzigingen van de administratieve en operationele structuur en omgeving van de Gemeenschappelijke Onderneming noodzakelijk heeft gemaakt;

Interne audits

15.

merkt op dat de dienst Interne Audit van de Commissie (IAS) in oktober 2015 een auditonderzoek heeft verricht naar het operationele bestuur en een actualisering van het masterplan; merkt op dat de IAS negen aanbevelingen heeft gedaan, waarvan één als „zeer belangrijk” en zes als „belangrijk” zijn aangemerkt; is verheugd over het feit dat één zeer belangrijke aanbeveling en vijf van de zes belangrijke aanbevelingen ten uitvoer gelegd zijn; verzoekt de Gemeenschappelijke Onderneming om bij de kwijtingsautoriteit verslag uit te brengen over de tenuitvoerlegging van de resterende aanbevelingen;

16.

merkt op dat in het kader van het auditonderzoek door de IAS naar het masterplan drie belangrijke aanbevelingen zijn gedaan, naar aanleiding waarvan de Gemeenschappelijke Onderneming een gedetailleerd actieplan heeft opgesteld; verzoekt de Gemeenschappelijke Onderneming Sesar verslag uit te brengen aan de kwijtingsautoriteit over de uitvoering van het actieplan;

Oproepen tot het indienen van voorstellen

17.

merkt op dat in het kader van de financiering uit hoofde van Horizon 2020 in 2015 drie oproepen tot het indienen van voorstellen zijn gedaan die betrekking hadden op twee typen acties; deze acties waren in eerste instantie onderzoeks- en innovatieacties, maar ook innovatieacties; merkt op dat in het kader van deze oproepen 28 onderwerpen zijn voorgesteld, en dat de ontvangen voorstellen zijn beoordeeld op excellentie, impact, kwaliteit en doeltreffendheid van de tenuitvoerlegging; de derde oproep had betrekking op definitieve verzoeken om lidmaatschap;

18.

merkt op dat de Gemeenschappelijke Onderneming het meerjarig werkprogramma voor Sesar 2020 heeft vastgesteld, in overeenstemming met de prioriteiten van het geactualiseerde Europese ATM-masterplan, dat fungeert als het „globale werkprogramma van de Gemeenschappelijke Onderneming”, en waarin de diverse operationele, technische en transversale activiteiten zijn gespecificeerd die vereist zijn om Sesar 2020 te realiseren;

Overige punten

19.

merkt op dat de raad van bestuur in december 2015 het ATM-masterplan heeft goedgekeurd (editie 2015), dat betrekking heeft op de ontwikkeling en de tenuitvoerlegging van Sesar; verwelkomt de ontwikkeling van een visie 2035+ voor Sesar, waarin na te streven prestatiedoelstellingen en een voorlopige zakelijke visie zijn bepaald;

20.

verneemt met instemming dat de werkzaamheden in opdracht van de Commissie rond de definitiefase van de systemen van op afstand bestuurde luchtvaartuigen (RPAS) met succes zijn voltooid; benadrukt het belang van een voorlopige overeenkomst met de ruimere luchtvaartindustrie over de veilige integratie van drones in het burgerluchtruim; stelt vast dat in december 2015 ook een „Studie over drones en hun toekomst” van start ging, die de basis moet vormen voor een passende behandeling van RPAS-activiteiten in het ATM-masterplan;

21.

wijst op de resultaten van de personeelsbenchmarking van 2015: 54 % operationele functies, 44 % administratieve functies en 2 % neutrale functies;

22.

wijst op de essentiële rol van de Gemeenschappelijke Onderneming bij het coördineren en uitvoeren van het onderzoek in verband met het Sesar-project, een van de pijlers van het gemeenschappelijk Europees luchtruim.


(1)  Verordening (EU) nr. 721/2014 van de Raad van 16 juni 2014 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 219/2007 betreffende de oprichting van een Gemeenschappelijke Onderneming voor de realisering van het Europese nieuwe generatie luchtverkeersbeveiligingssysteem (Sesar), voor wat de verlenging van de looptijd van de gemeenschappelijke onderneming tot 2024 betreft (PB L 192 van 1.7.2014, blz. 1).


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/371


BESLUIT (EU) 2017/1749 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over de afsluiting van de rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming Sesar voor het begrotingsjaar 2015

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming Sesar voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming Sesar betreffende het begrotingsjaar 2015, vergezeld van het antwoord van de Gemeenschappelijke Onderneming (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2015 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2017 betreffende de aan de gemeenschappelijke onderneming te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2015 (05875/2017-C8-0086/2017),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EG) nr. 219/2007 van de Raad van 27 februari 2007 betreffende de oprichting van een Gemeenschappelijke Onderneming voor de realisering van het Europese nieuwe generatie systeem voor luchtverkeersbeheer (Sesar) (4), en met name artikel 4 ter,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5),

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie vervoer en toerisme (A8-0096/2017),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming Sesar voor het begrotingsjaar 2015;

2.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming Sesar, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

Antonio TAJANI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB C 473 van 16.12.2016, blz. 66.

(2)  PB C 473 van 16.12.2016, blz. 68.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 64 van 2.3.2007, blz. 1.

(5)  PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


29.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 252/372


RESOLUTIE (EU) 2017/1750 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 27 april 2017

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de agentschappen van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015: prestaties, financieel beheer en controle

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluiten over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de agentschappen van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015,

gezien het verslag van de Commissie betreffende de follow-up van de kwijting voor het begrotingsjaar 2014 (COM(2016) 674) en de bijbehorende werkdocumenten van de diensten van de Commissie (SWD(2016) 338 en SWD(2016) 339),

gezien de specifieke jaarverslagen van de Rekenkamer (1) over de jaarrekeningen van de gedecentraliseerde agentschappen voor het begrotingsjaar 2015,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (2) van de Raad, en met name artikel 208,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (3), en met name artikel 110,

gezien speciaal verslag nr. 12/2016 van de Rekenkamer getiteld „De gebruikmaking van subsidies door agentschappen: niet altijd adequaat of aantoonbaar doeltreffend”,

gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0149/2017),

A.

overwegende dat deze resolutie voor elk orgaan in de zin van artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 de horizontale op- en aanmerkingen bevat die zijn vervat in de kwijtingsbesluiten volgens artikel 110 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie en artikel 3 van bijlage IV bij zijn Reglement;

B.

overwegende dat de kwijtingsautoriteit, in het kader van de kwijtingsprocedure, sterk de nadruk legt op het bijzonder belang van het verder versterken van de democratische legitimiteit van de instellingen van de Unie door de transparantie en de verantwoordingsplicht te vergroten, en het uitvoeren van het concept van resultaatgericht begroten en een goed personeelsbeheer;

1.

beklemtoont dat de agentschappen aanzienlijke invloed uitoefenen op het beleid, op de besluitvorming en op de uitvoering van programma's op gebieden die voor de Europese burgers cruciaal zijn, zoals gezondheid, milieu, mensen- en sociale rechten, migratie, vluchtelingen, innovatie, financieel toezicht, veiligheid en zekerheid; herhaalt het grote belang van de door de agentschappen uitgevoerde taken en hun rechtstreekse invloed op het dagelijkse leven van burgers van de Unie; hamert op het feit dat de agentschappen een essentiële rol spelen bij het vergroten van de zichtbaarheid van de Unie in de lidstaten; herhaalt ook het belang van de autonomie van de agentschappen, met name van de regelgevende agentschappen en van agentschappen die onafhankelijk informatie verzamelen; wijst er nogmaals op dat de oprichting van agentschappen vooral tot doel had om tot onafhankelijke technische en wetenschappelijke beoordelingen te komen;

2.

merkt op dat, volgens de samenvatting van de Rekenkamer van de resultaten van haar jaarlijkse controles van de Europese agentschappen en andere organen voor 2015 („de samenvatting van de Rekenkamer”), de begroting van de agentschappen voor 2015 ongeveer 2,8 miljard EUR beliep, wat overeenkomt met een stijging van 7,7 % vergeleken met 2014 en neerkomt op ongeveer 2 % van de algemene EU-begroting; merkt op dat het grootste gedeelte van de begroting van de agentschappen wordt gefinancierd door de subsidies van de Commissie terwijl de rest inkomsten zijn uit vergoedingen of andere bronnen, goed voor ongeveer één derde;

3.

merkt op dat de agentschappen 9 965 vaste ambtenaren, tijdelijke ambtenaren, contractanten of gedetacheerde personeelsleden in dienst hebben, hetgeen een duidelijke toename vertegenwoordigt van 6,25 % in vergelijking met het voorgaande jaar, waardoor nauwlettend moet worden toegezien op de ontwikkelingen op dit gebied; begrijpt evenwel dat de personeelstoename hoofdzakelijk plaatsvond bij de agentschappen die zich bezighouden met migratievraagstukken en de preventie van ernstige misdaad en terrorisme, twee domeinen die werden aangeduid als hernieuwde en versterkte prioriteiten van de Unie voor 2015;

4.

merkt op dat, volgens de samenvatting van de Rekenkamer, zij een goedkeurend advies gaf voor de jaarrekeningen van alle agentschappen behalve die van het Europees Grens- en kustwachtagentschap (Frontex); merkt bovendien op dat de onderliggende verrichtingen bij de rekeningen van alle agentschappen wettig en regelmatig waren, met uitzondering van die van het Europees Instituut voor innovatie en technologie, waarvoor de Rekenkamer een verklaring met beperking heeft afgegeven;

5.

erkent dat de agentschappen in 2015 de uitvoering van hun werkprogramma's zoals gepland hebben voortgezet; merkt echter wel op dat de lopende debatten over de herziening van het Financieel Reglement en het meerjarig financieel kader na 2020 een waardevolle mogelijkheid bieden om vooruit te kijken en kansen aan te grijpen om positieve verandering teweeg te brengen in het beheer van de begrotingen, de te leveren prestaties en de meerjarige werkprogramma's van de agentschappen;

6.

herinnert eraan dat de bespreking van de jaarlijkse ontwerp-werkprogramma's en de meerjarenstrategieën van de agentschappen in de bevoegde commissies bedoeld is ertoe bij te dragen dat de programma's en strategieën evenwichtig zijn, aan de reële beleidsprioriteiten beantwoorden en bijdragen tot het verwezenlijken van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie;

7.

stelt met tevredenheid vast dat sommige agentschappen, zoals de agentschappen voor justitie en binnenlandse zaken (4) en de Europese toezichthoudende autoriteiten (5), reeds samenwerken volgens hun thematische groepering; moedigt de agentschappen die daar nog niet mee zijn begonnen aan om waar mogelijk meer samen te werken met andere agentschappen binnen dezelfde thematische groep, niet enkel door gedeelde diensten en synergieën vast te leggen, maar ook door samen te werken op het gebied van gedeelde beleidsdomeinen; moedigt de Rekenkamer aan om te overwegen horizontale overzichten op te stellen van de gemeenschappelijke beleidsdomeinen van de agentschappen; dringt er bij de Commissie en de Raad op aan om bij de besluitvorming over de herverdeling van de in het Verenigd Koninkrijk gevestigde agentschappen ook rekening te houden met de mogelijkheden voor een betere samenwerking met andere agentschappen in dezelfde thematische groepering, en om gedeelde diensten op te zetten;

8.

meent dat, in het kader van het debat over de nieuwe aanpak voor een resultaatgerichte Unie-begroting, evenals op basis van de bereikte vooruitgang op het gebied van thematische samenwerking en op basis van de door de agentschappen verrichte actie in het verslag over de bijdrage die agentschappen en andere organen van de EU leveren aan de Europa 2020-strategie en de agenda van de Commissie-Juncker („How do EU agencies and other bodies contribute to the Europe 2020 Strategy and to the Juncker Commission Agenda?”), alle betrokken instellingen van de Unie, meer bepaald de Commissie, het Parlement en de Rekenkamer, ook bij de jaarlijkse kwijtingsprocedure rekening dienen te houden met deze thematische aanpak, volgens het voorstel in bijlage bij deze resolutie;

9.

stelt met bezorgdheid vast dat de regelgevende agentschappen van de Unie die belast zijn met de risicobeoordeling van gereguleerde producten, met name de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid, het Europees Agentschap voor chemische stoffen of het Europees Geneesmiddelenbureau, niet over de financiële en juridische middelen beschikken om hun taak naar behoren te vervullen;

Gemeenschappelijke aanpak en routekaart van de Commissie

10.

brengt in herinnering dat het Parlement, de Raad en de Commissie in juli 2012 een gemeenschappelijke aanpak over gedecentraliseerde agentschappen hebben aangenomen („de gemeenschappelijke aanpak”), een politieke overeenkomst over de hervorming en het toekomstige beheer van agentschappen; brengt bovendien in herinnering dat de gemeenschappelijke aanpak ten uitvoer werd gelegd door middel van de routekaart van de Commissie van december 2012 („de routekaart”);

11.

neemt kennis van het tweede voortgangsverslag over de uitvoering van de gemeenschappelijke aanpak (COM(2015) 179) en apprecieert de vooruitgang die op veel gebieden is geboekt, gericht op het rationaliseren van hun werking; is ingenomen met de inspanningen en vorderingen van de Commissie en de agentschappen met betrekking tot de uitvoering van het stappenplan;

12.

merkt op dat de meeste door de agentschappen uitgevoerde maatregelen van de routekaart de verantwoording en transparantie van de agentschappen ten goede zijn gekomen, wat des te meer laat zien dat zij ondanks de financiële druk aanzienlijke inspanningen leveren om de gemeenschappelijke aanpak uit te voeren en wat eveneens aantoont dat zij verantwoordelijk, toerekenbaar en transparant zijn; verneemt bovendien van het netwerk van agentschappen van de Unie („het Netwerk”) dat de in de gemeenschappelijke aanpak vermelde maatregelen feitelijk volledig zijn uitgevoerd;

13.

vindt het echter zorgwekkend dat de tenuitvoerlegging van de maatregelen in het algemeen negatieve gevolgen had voor de doeltreffendheid van de agentschappen en dat de tenuitvoerlegging op bepaalde gebieden heeft geleid tot een aanzienlijke toename van de kosten, zowel wat betreft menselijke als financiële middelen; merkt bovendien op dat deze toegenomen kosten niet enkel werden ervaren tijdens de tenuitvoerlegging van de maatregelen, maar ook in de toekomst zullen blijven bestaan;

14.

wijst op de administratieve last die de tenuitvoerlegging van de routekaart heeft veroorzaakt voor de agentschappen, evenals het „outsourcen” van verscheidene taken die verband houden met het inzamelen en consolideren van de gegevens en input van de agentschappen voor het Netwerk, met name in verband met de begrotings- en kwijtingsprocedure, en om in de personeelsformatie van de agentschappen te voorzien in aanvullende middelen, met name in verband met de functies van het permanent secretariaat van het Netwerk;

15.

merkt op dat in het kader van de tenuitvoerlegging van nieuwe mechanismen ter verbetering van rapportageprocedures met het oog op meer efficiëntie de vorige rapportagemechanismen moeten worden afgestoten om dubbel werk en dubbele rapportagesystemen te vermijden;

16.

meent dat de agentschappen, in nauwe samenwerking met de Commissie, het Parlement en de Rekenkamer, moeten blijven werken aan de ontwikkeling van brede indicatoren die de algemene resultaten en doelmatigheid van hun activiteiten meten; merkt op dat de algemene doelstelling een evenwichtig aantal indicatoren moet zijn ter verbetering van de transparantie en verantwoording van de agentschappen en ter ondersteuning van de beslissingen van de begrotingsautoriteit over de toekenning van financiële en personele middelen;

Financieel en begrotingsbeheer

17.

herinnert eraan dat jaarperiodiciteit, eenheid en evenwicht de drie fundamentele boekhoudkundige beginselen vormen, die onontbeerlijk zijn voor een efficiënte uitvoering van de begroting van de Unie; merkt op dat, volgens de samenvatting van de Rekenkamer, een verhoogd niveau van overdrachten van vastgestelde kredieten het meest voorkomende probleem blijft van het begrotings- en financiële beheer, voorkomend bij 32 agentschappen, vergeleken met 28 in 2014; verneemt bovendien van de Rekenkamer dat zij hierover bleef verslag uitbrengen, overeenkomstig haar intern vastgelegde drempel voor de verschillende titels van de begrotingen van de agentschappen;

18.

merkt echter op dat overdrachten vaak gedeeltelijk of geheel gerechtvaardigd kunnen zijn door het meerjarige karakter van de operationele programma's van de agentschappen, niet noodzakelijk wijzen op zwakke punten in de planning en uitvoering van de begroting en niet altijd haaks staan op het jaarperiodiciteitsbeginsel van de begroting; merkt op dat de overdrachten die voortvloeien uit deze operationele programma's in veel gevallen door de agentschappen van tevoren gepland zijn en meegedeeld aan de Rekenkamer, hetgeen het expliciete onderscheid tussen geplande en ongeplande overdrachten vergemakkelijkt;

19.

wijst erop dat de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (Eurofound) in beginsel heeft ingestemd met een transparant onderscheid tussen „geplande” en „ongeplande” overdrachten, hetgeen al vele jaren door Eurofound wordt gevolgd; moedigt het Netwerk, de agentschappen en de Rekenkamer aan om na te gaan of de procedure voor het onderscheiden van geplande en ongeplande overdrachten en de transparante communicatie daarover zou kunnen worden vastgelegd, totdat dit onderwerp in het Financieel Reglement is opgenomen;

20.

beklemtoont dat het niveau van annuleringen van overdrachten een aanwijzing is voor de mate van correctheid waarmee de agentschappen hun financiële behoeften hebben ingeschat, en een betere indicator voor goede begrotingsplanning vormt dan het niveau van de overdrachten;

21.

benadrukt dan ook dat het nodig is om heldere definities vast te leggen van „geplande en gemelde” overdrachten om de rapportage van de Rekenkamer over dit vraagstuk te stroomlijnen en om de kwijtingsautoriteit in staat te stellen om een onderscheid te maken tussen de overdrachten die een indicatie zijn van slechte begrotingsplanning enerzijds en overdrachten die worden ingezet als begrotingsinstrument ter ondersteuning van de meerjarenprogramma's en de inkoopplanning anderzijds;

22.

verlangt in dit verband dat de definitie van „geplande en gemelde” overdrachten samen met andere noodzakelijke richtsnoeren wordt opgenomen in de volgende herziening van het Financieel Reglement en de financiële kaderregeling; verzoekt de Commissie, de Rekenkamer en het Netwerk om dit vraagstuk te bespreken en mogelijke oplossingen voor te stellen, om met name het financieel beheer op het gebied van meerjarenprogrammering en aankoop te stroomlijnen;

23.

merkt op dat de gecontroleerde verslagen over de uitvoering van de begroting van sommige agentschappen verschillen wat betreft de mate van gedetailleerdheid van die van de meeste andere agentschappen, waaruit blijkt dat dringend behoefte is aan duidelijke richtsnoeren inzake de begrotingsrapportage van de agentschappen; wijst erop dat de agentschappen met afwijkende verslaglegging de taak van rekenplichtige hebben toevertrouwd aan de rekenplichtige van de Commissie en dat het verschil in gedetailleerdheid gebaseerd is op de rapporteringspraktijken van de Commissie; schaart zich achter het voornemen van de Commissie om richtsnoeren vast te leggen voor de begrotingsrapportage van de agentschappen voor de rekeningen van 2016; verzoekt het Netwerk en de Commissie aan de kwijtingsautoriteit verslag uit te brengen van toekomstige ontwikkelingen in dit verband;

24.

wijst erop dat de agentschappen de subsidies in het algemeen toekennen en betalen in overeenstemming met de regels; roept de agentschappen op hun subsidiebeheer te verbeteren en zich toe te leggen op het meten van de doeltreffendheid van de toegekende subsidies;

25.

roept alle agentschappen afzonderlijk op om een uitgebreid bedrijfscontinuïteitsplan op te stellen waarin de met budgettering en bedrijfsvolatiliteit samenhangende risico's, die als gevolg van onverwachte en ernstige gebeurtenissen of omstandigheden kunnen ontstaan, worden aangepakt;

26.

is verheugd over de bevindingen en aanbevelingen van de Rekenkamer in haar speciaal verslag nr. 12/2016 inzake het gebruik van subsidies door de agentschappen;

Samenwerking van agentschappen onderling en met andere instellingen — gedeelde diensten en synergieën

27.

hamert op de voordelen van het delen van diensten, waardoor administratieve uitvoeringsvoorschriften en procedures met betrekking tot menselijke middelen en financiële zaken consequent toegepast kunnen worden; wijst tevens op de mogelijke efficiëntievoordelen van het delen van diensten tussen de agentschappen, met name in het kader van de begrotings- en personeelsvermindering waarmee de agentschappen worden geconfronteerd;

28.

stelt met bezorgdheid vast dat enkele agentschappen nog steeds een dubbele operationele en administratieve vestigingsplaats hebben; meent dat alle dubbele vestigingsplaatsen die geen toegevoegde waarde hebben voor het functioneren van het agentschap zo snel mogelijk moeten worden afgeschaft;

29.

verneemt van het Netwerk dat de agentschappen, met het oog op efficiëntievoordelen op het gebied van financiële en personele middelen, inspanningen hebben geleverd om dubbel werk te vermijden en informatie degelijk, accuraat en vlot toegankelijk te maken; stelt met tevredenheid vast dat deze inspanningen hebben geleid tot een onlinecatalogus van gedeelde diensten waaraan alle agentschappen van het Netwerk dienen deel te nemen, hetzij door nieuwe diensten aan te bieden of voor te stellen, hetzij door diensten aan te vragen door middel van het gecentraliseerde platform, en waar in januari 2017 door 21 agentschappen in totaal 184 te delen diensten werden aanboden, met inbegrip van documentatie-uitwisseling en deelname aan deskundigenfora;

30.

wijst er verder op dat het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) en het Europees Bureau voor visserijcontrole (EFCA) een „proof of concept”-proefproject hebben ondertekend dat mogelijk kan dienen om na te gaan of het haalbaar is voor EUIPO om tegen een bijzonder lage prijs IT-noodhersteldiensten te verschaffen aan andere agentschappen van het Netwerk; is het ermee eens dat een dergelijk programma niet enkel voordelen kan opleveren in de vorm van betere ICT-diensten en lagere werkingskosten, maar ook in de vorm van een sterker Netwerk en meer maturiteit op het gebied van ICT; verzoekt het Netwerk om aan de kwijtingsautoriteit verslag uit te brengen over toekomstige ontwikkelingen in verband met dit proefproject;

31.

neemt nota van het feit dat de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) namens twintig agentschappen een gezamenlijke openbare aanbesteding heeft gelanceerd om een „Cloud Service Brokerage”-aanbieder te selecteren; stelt met tevredenheid vast dat volgens EFSA het contract, dat werd gegund in september 2016, de agentschappen in totaal een besparing van 2,5 miljoen EUR zou kunnen opleveren;

32.

wijst erop dat het Netwerk momenteel werkt aan de ontwikkeling van een nieuw instrument voor gezamenlijke aanbestedingen, dat is opgenomen in het gedeelte gedeelde diensten van het „extranet van de EU-agentschappen”; stelt met tevredenheid vast dat dit instrument verscheidene agentschappen moet ondersteunen en zo voor een bijkomend hefboomeffect moet zorgen om een gezamenlijke externe dienstaanbieder te delen, wat moet leiden tot besparingen en een volume-effect;

33.

benadrukt het belang van samenwerking en uitwisseling van ideeën en praktijken tussen de agentschappen in het kader van het netwerk voor de ontwikkeling van de prestaties van de agentschappen van de Unie, hetgeen bijdraagt tot een meer evenwichtig bestuur en een grotere samenhang tussen de agentschappen; onderstreept dat het netwerk moet bijdragen tot grotere doeltreffendheid en niet moet leiden tot extra kosten en meer bureaucratie;

34.

verwelkomt de toenemende systematisering van de samenwerking tussen de Europese Stichting voor opleiding en het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding, waardoor nog meer synergieën tussen hun respectieve mandaten worden gecreëerd via hun gezamenlijke jaarlijkse werkprogramma, met name door de ontwikkeling van een gemeenschappelijk Riga-monitoringkader en hun samenwerking met de Internationale Arbeidsorganisatie bij de voltooiing van de werkzaamheden rond zes methodologische handleidingen over het anticiperen op vaardigheden en tools en methoden om het aanbod op de vraag af te stemmen;

Personeelsbeheer

35.

wijst er nogmaals op dat in paragraaf 27 van het Interinstitutioneel Akkoord (6) wordt opgeroepen tot een geleidelijke vermindering tussen 2013 en 2017 van het personeel met 5 % in alle instellingen, organen en agentschappen; is ingenomen met het feit dat de meeste agentschappen de vermindering van 5 % al hebben gerealiseerd of overschreden op basis van hun respectieve personeelsformaties van 2012;

36.

stelt met bezorgdheid vast dat de Commissie een bijkomende vermindering van 5 % personeel aan de agentschappen heeft opgelegd voor het creëren van een herindelingspool van waaruit het ambten zou toewijzen aan de agentschappen die nieuwe taken toevertrouwd krijgen of die zich in een opstartfase bevinden; maakt zich met name zorgen over het feit dat het met de extra personeelsvermindering steeds moeilijker wordt om de taken en jaarlijkse werkprogramma's van de agentschappen te verwezenlijken, met name voor de agentschappen die door de Commissie worden aangeduid als „agentschappen op kruissnelheid”; roept de Commissie en de begrotingsautoriteit op om ervoor te zorgen dat eventuele verdere kostenbesparingen agentschappen niet belemmeren bij het doeltreffend vervullen van hun taken; merkt op dat er veel momenten zijn geweest waarop de capaciteit van de agentschappen om aan hun verantwoordelijkheden te voldoen in gevaar is gekomen, zoals het vermogen van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid om de voedselveiligheid te waarborgen, of de capaciteit van Eurofound om nieuwe taken met betrekking tot migranten en vluchtelingen op zich te nemen;

37.

benadrukt dat geografisch evenwicht, te weten de verhouding tussen het aantal personeelsleden van een bepaalde nationaliteit en de grootte van de lidstaat, nog steeds een belangrijk element moet zijn in het personeelsbeheer, met name ten aanzien van de lidstaten die sinds 2004 tot de Unie zijn toegetreden, en is verheugd over het feit dat de agentschappen van de Unie een meer evenwichtige samenstelling van ambtenaren uit de lidstaten die vóór en sinds 2004 tot de Unie zijn toegetreden, hebben bereikt; wijst er echter op dat deze lidstaten nog altijd ondervertegenwoordigd zijn in de hogere bestuurslagen en in leidinggevende functies, en dat op dit gebied nog stappen moeten worden gezet;

38.

is ervan overtuigd dat het personeel van de agentschappen dat wordt betaald uit bijdragen van het bedrijfsleven en dus niet uit de EU-begroting in principe niet zou moeten vallen onder de aanvullende personeelsvermindering bovenop de 5 % als vereist volgens het Interinstitutioneel Akkoord; dringt er bij de Commissie en de begrotingsautoriteit op aan een onderscheid te maken ten aanzien van de agentschappen die voornamelijk uit de begroting van de Unie worden gefinancierd, en een andere regeling voor te stellen voor de agentschappen die voornamelijk worden gefinancierd uit bijdragen van het bedrijfsleven, welke evenredig moeten zijn aan de kosten van de door het agentschap verleende diensten;

39.

wijst erop dat agentschappen een directe rol spelen in het scheppen van banen in de gehele Unie door de uitvoering van door de Unie gefinancierde projecten en programma's; merkt voorts op dat banen op een aantal zeer verschillende manieren worden gecreëerd door de diverse subsidieprogramma's van de Unie, waaronder door middel van stimulansen zoals de uitkering van bonussen, hetgeen resulteert in aanzienlijke verschillen in de kwaliteit van de door de Unie gecreëerde banen; dringt bij de Commissie aan op een grondige en uitgebreide evaluatie van het effect van de fondsen, programma's en projecten die zijn gefinancierd uit de begroting van de Unie voor de het rechtstreeks creëren van banen; verzoekt de Commissie om deze evaluatie zo snel mogelijk te publiceren en aan het Parlement voor te leggen;

40.

wijst op de inspanningen die zijn verricht om een gelijke verdeling van het aantal mannen en vrouwen onder het personeel en de leden van het bestuur van de agentschappen te verwezenlijken; dringt er bij de agentschappen waarvan het personeelsbestand nog altijd een onevenwichtige verdeling van het aantal mannen en vrouwen vertoont op aan om deze onevenwichtigheid verder recht te trekken en om de resultaten zo snel mogelijk aan de kwijtingsautoriteit mee te delen;

Belangenconflicten en transparantie

41.

merkt op dat, volgens het Netwerk, alle agentschappen reeds algemene regels inzake klokkenluiders hebben goedgekeurd als onderdeel van de ethische richtsnoeren inzake klokkenluiders en overeenkomstig de bepalingen van het personeelsstatuut; stelt echter met bezorgdheid vast dat slechts 65 % van de agentschappen aanvullende interne regels over klokkenluiders hebben goedgekeurd; verneemt van het Netwerk dat in gevallen waarin er nog geen relevante regels gelden, de desbetreffende procedure loopt en de regels binnenkort zullen worden goedgekeurd; merkt op dat in verscheidene gevallen de agentschappen wachten op richtsnoeren of input van de Commissie alvorens zij hun regels kunnen afronden; wijst er bovendien op dat de regels in de eerste helft van 2017 moeten worden afgerond en ingevoerd; verzoekt de agentschappen die de interne regels inzake klokkenluiders nog steeds niet hebben goedgekeurd om dat onverwijld te doen en hiermee hun interne beleid inzake klokkenluiders te versterken en zo een cultuur van transparantie en controleerbaarheid op de werkvloer te bevorderen, medewerkers regelmatig te informeren over hun rechten en plichten en ze hierin te trainen, klokkenluiders te beschermen tegen represaillemaatregelen, de inhoud van de meldingen van klokkenluiders tijdig op te volgen en daarbij zowel de klokkenluider als alle mogelijke betrokkenen op de hoogte te houden van het verloop van de procedure, en een kanaal voor anonieme interne meldingen op te zetten; verzoekt de agentschappen om jaarlijks verslag uit te brengen aan de kwijtingsautoriteit over het aantal klokkenluiderszaken en de follow-up die hieraan is gegeven; verzoekt de agentschappen en de Commissie om waar nodig de noodzakelijke richtsnoeren en goedkeuring te verschaffen;

42.

merkt op dat van de 16 agentschappen die gebruikmaken van deskundigengroepen, wetenschappelijke panels en commissies er 13 bij hun personeelsbeleid rekening hielden met de bezwaren van het onderzoek op eigen initiatief van de Europese Ombudsman (OI/6/2014/NF) met betrekking tot de samenstelling van de deskundigengroepen van de Commissie; moedigt de agentschappen die dat nog niet doen aan om zo snel mogelijk gevolg te geven aan de bezwaren van de Europese Ombudsman;

43.

merkt op dat de cv's en de belangenverklaringen van de leden van de raad van bestuur, managers en interne deskundigen door 84 % van de agentschappen werden gepubliceerd, vergeleken met 74 % in het voorgaande jaar; merkt bovendien op dat 60 % van de agentschappen de feitelijke juistheid van de belangenverklaringen van deskundigen, raad van bestuur en personeel minstens één keer per jaar verifiëren; verzoekt alle agentschappen om strikte richtsnoeren vast te stellen voor een coherent beleid inzake de voorkoming van en de omgang met belangenconflicten en dit ten uitvoer te leggen conform de routekaart van de Commissie voor de follow-up van de gemeenschappelijke aanpak; roept de agentschappen die dergelijk beleid nog niet hebben ingevoerd op om de verklaringen regelmatig te verifiëren en het nodige toezicht en de nodige controle op het beheer ervan te waarborgen;

44.

is verheugd over de inspanningen die agentschappen leveren om een zo groot mogelijke transparantie bij de publicatie van belangenverklaringen en cv's op hun websites te waarborgen; merkt echter op dat in een aantal gevallen sommige van deze documenten ontbreken; herinnert er echter aan dat de agentschappen niet over de juiste bepalingen in hun oprichtingsverordeningen beschikken om de indiening van deze documenten verplicht te stellen; verwacht dan ook dat bij een eventuele herziening van de oprichtingsverordeningen van de betreffende agentschappen de verplichting tot het indienen van een belangenverklaring en een cv van elk bestuurslid zal worden opgenomen; verzoekt de Commissie bovendien om van de lopende herziening van het Financieel Reglement gebruik te maken om dit probleem voor zover mogelijk aan te pakken;

45.

roept de agentschappen in dit verband op om verdere maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn voor een transparanter beheer; benadrukt dat een continue en doeltreffende interne controle van essentieel belang is voor het volgen en opsporen van mogelijke belangenconflicten;

46.

merkt op dat de agentschappen hebben laten zien dat zij zich inzetten voor het voorkomen, opsporen en tegengaan van fraude of andere onregelmatigheden en dat zij indien deze zich toch voordoen, gepaste maatregelen nemen; stelt met tevredenheid vast dat het Netwerk een werkgroep fraudebestrijding van het Inter-Agency Legal Network heeft opgericht om te komen tot meer geharmoniseerde en genormaliseerde benaderingen van fraudebestrijdingsstrategieën bij de agentschappen; verneemt van het Netwerk dat de meeste agentschappen aangaven dat ze zich meer bewust waren van fraudepreventie; wijst er bovendien op dat, met het oog op bevordering en uitwisseling van beste praktijken, sprekers van het Europees Bureau voor fraudebestrijding en/of de Rekenkamer regelmatig zijn uitgenodigd voor de eerder vermelde Inter-Agency Legal Network-werkgroep om hun institutionele standpunt toe te lichten, alsmede om ondersteuning te bieden en de agentschappen bewust te maken van fraudegerelateerde vraagstukken;

47.

benadrukt dat alle agentschappen moeten beschikken over controlemethodes en richtsnoeren met betrekking tot de juridische kosten in verband met gerechtelijke procedures waar een agentschap partij bij was of is; moedigt de agentschappen aan om op dit gebied beste praktijken uit te wisselen;

48.

verzoekt de agentschappen om gemeenschappelijke richtsnoeren voor de toepassing van openbare toegankelijkheid tot documenten vast te stellen, in het bijzonder met betrekking tot intellectuele-eigendomsrechten;

49.

moedigt de agentschappen aan hun zichtbaarheid verder te vergroten en door te gaan met de ontwikkeling van verschillende communicatiekanalen waarmee ze hun werkzaamheden en activiteiten voor een breed publiek inzichtelijk maken;

50.

merkt op dat de leden van de raad van bestuur en de uitvoerende directeuren van meerdere agentschappen verklaringen betreffende het ontbreken van belangenconflicten hebben gepubliceerd in plaats van belangenverklaringen; beklemtoont dat het niet aan de raden van bestuur of de uitvoerende directeuren is te verklaren dat er geen sprake is van een belangenconflict; benadrukt dat dit op zichzelf een belangenconflict is; dringt aan op een onafhankelijke controle van de belangenverklaringen;

Communicatie en zichtbaarheid

51.

merkt op dat de agentschappen hun werkzaamheden actief promoten via verschillende kanalen, met name door hun websites regelmatig bij te werken om informatie te verschaffen en de bereikte resultaten te promoten; neemt er bovendien nota van dat sociale media voor de agentschappen steeds vaker een standaard communicatie-instrument zijn; merkt op dat open dagen, gerichte campagnes en video's die de kernwerkzaamheden van de agentschappen toelichten enkele van de activiteiten zijn die worden gebruikt om de burgers te informeren en hen de mogelijkheid te geven meer te weten te komen over de werkzaamheden van de agentschappen en de instellingen van de Unie; wijst erop dat de algemene of gespecialiseerde activiteiten rond betrekkingen met de media regelmatig worden geëvalueerd aan de hand van verschillende indicatoren en dat elk agentschap een communicatieplan heeft met specifieke, op zijn behoeften afgestemde activiteiten;

Overige opmerkingen

52.

herhaalt zijn standpunt uit de kwijtingsprocedures van 2013 en 2014 dat volgens het akkoord tussen het Parlement, de Raad en de Commissie in punt 54 van de gemeenschappelijke aanpak alle aspecten van uitbestede externe controles „geheel onder de verantwoordelijkheid van de Rekenkamer [blijven] vallen, die alle voorgeschreven administratieve procedures en procedures voor het toekennen van contracten beheert”; herhaalt bovendien dat de nieuwe benadering voor audits, met auditors uit de privésector, resulteerde in een aanzienlijke toename van de administratieve lasten voor de agentschappen en dat de tijd besteed aan de aanbestedingen en het beheer van de auditcontracten tot extra uitgaven heeft geleid en zo de afnemende middelen van de agentschappen verder onder druk heeft gezet; spreekt zijn bezorgdheid uit over de mogelijke belangenconflicten in gevallen waarbij deze auditors uit de privésector of hun respectieve bedrijven tevens audit- of advieswerk verrichten bij particuliere bedrijven die een duidelijk zakelijk belang hebben bij de agentschappen van de Unie; benadrukt dat het cruciaal is dat dit probleem wordt opgelost in het kader van de lopende herziening van het Financieel Reglement en de daaropvolgende herziening van de financiële kaderregeling; verzoekt alle bij deze herzieningen betrokken partijen om dringend duidelijkheid te verschaffen over dit probleem zodat de buitensporige last aanzienlijk kan worden verlaagd, en weer over te stappen op de geprefereerde benadering, de openbare audit;

53.

merkt op dat, volgens de samenvatting van de Rekenkamer, het referendum waarin de burgers van het Verenigd Koninkrijk (VK) ervoor kozen om de Unie te verlaten en dat plaatsvond na de balansdatum, op 23 juni 2016, staat vermeld in een paragraaf getiteld „Andere aangelegenheid” in de specifieke jaarverslagen van de Europese Bankautoriteit (EBA) en het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA), die beide, net als andere gebouwen van de Unie in het VK, zoals de voorlichtingsbureaus, zijn gevestigd in Londen; merkt op dat deze paragraaf verduidelijkt dat de jaarrekeningen en de bijbehorende toelichtingen van de twee agentschappen werden opgesteld met gebruikmaking van de gegevens die beschikbaar waren op de datum van ondertekening van de rekeningen, toen het resultaat van de stemming door de burgers van het VK nog niet bekend was en de formele kennisgeving van de inroeping van artikel 50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie nog niet was gedaan; verwijst voor opmerkingen over de specifieke gevolgen van dit vraagstuk voor de Europese Bankautoriteit en het Europees Geneesmiddelenbureau naar zijn resolutie van 27 april 2017 (7) over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Bankautoriteit voor het begrotingsjaar 2015 en zijn resolutie van 27 april 2017 (8) over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Geneesmiddelenbureau voor het begrotingsjaar 2015;

54.

neemt kennis van de gelijktijdige publicatie van voorstellen ter herziening van de respectieve verordeningen tot oprichting van de drie tripartiete agentschappen van de Unie, overeenkomstig de beginselen van de gemeenschappelijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad van de EU en de Europese Commissie van 19 juli 2012 over de gedecentraliseerde agentschappen; benadrukt dat het belangrijk is het volledige tripartiete bestuur van die agentschappen te handhaven, en de actieve betrokkenheid van nationale instanties, Europese werkgeversorganisaties en Europese vakbonden bij hun bestuur en werking te garanderen; herinnert eraan dat het personeelsbestand is verkleind en herhaalt zijn bezorgdheid dat verdere inkrimpingen de mogelijkheden van de agentschappen om hun mandaat uit te oefenen, zouden kunnen beperken;

55.

neemt nota van de lopende evaluatie en geschiktheidscontrole van de vier agentschappen van de Unie die onder de bevoegdheid van het directoraat-generaal Werkgelegenheid, Sociale zaken en Inclusie (DG EMPL) vallen, die in december 2016 moest beginnen en in december 2017 afgerond moest zijn (9); is van oordeel dat deze evaluaties ertoe moeten bijdragen dat het Parlement met kennis van zaken kan oordelen over de doeltreffendheid en de impact van het optreden van de agentschappen; onderstreept daarnaast dat naar synergie-effecten moet worden gestreefd bij de overlappende activiteiten van de vier agentschappen, alsook tussen de agentschappen en de Commissie zelf, en dat ervoor moet worden gezorgd dat de verschillende organen niet hetzelfde werk doen;

56.

verwelkomt het goede werk en de flexibiliteit van alle agentschappen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht; verwelkomt hun vermogen zich aan veranderende politieke prioriteiten aan te passen en op onvoorziene gebeurtenissen in te spelen; betreurt evenwel het ontbreken van doeltreffende indicatoren die de impact van hun werk weergeven op het gebied van interne veiligheid, migratie, grensbeheer en de ontwikkeling van grondrechten; is verheugd over de inspanningen die diverse agentschappen hebben geleverd om hun begrotingsbeheer te verbeteren door de besteding van hun begrotingsmiddelen te optimaliseren en een betere begrotingsplanning te implementeren;

57.

verwelkomt het dat alle agentschappen voor justitie en binnenlandse zaken toegewijd zijn aan het verder verbeteren van hun begrotingsprocedures, maar beklemtoont dat het in eerste instantie een prioriteit zou moeten zijn hun operationele doeltreffendheid in het veld te vergroten en de structurele kwesties zoals door de Rekenkamer en de dienst Interne Audit in kaart gebracht, aan te pakken;

58.

wijst erop dat een groot aantal agentschappen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht is opgericht, maar herinnert aan de belangrijke taken die deze agentschappen vervullen en aan de directe impact ervan op het leven van de burgers; onderstreept dat alle agentschappen zijn opgericht om op een reële behoefte in te spelen; is ervan overtuigd dat alle agentschappen op dit beleidsterrein een afzonderlijke en noodzakelijke rol vervullen en zorgen voor Europese toegevoegde waarde;

59.

vraagt alle agentschappen voor justitie en binnenlandse zaken om alle problemen op het gebied van financiën, hulpbronnen of anderszins die hun operationele werking belemmeren, in kaart te brengen en erop aan te dringen dat deze tijdig worden verholpen;

60.

verzoekt zijn voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de onder deze kwijtingsprocedure vallende agentschappen, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (serie L).


(1)  PB C 449 van 1.12.2016.

(2)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(3)  PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.

(4)  Europees Grens- en kustwachtagentschap (Frontex), Europees Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht (eu-LISA), Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO), Europees Instituut voor gendergelijkheid (EIGE), Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (EWDD), Europese Politieacademie (CEPOL) (sinds 1.7.2016: Agentschap van de Europese Unie voor opleiding op het gebied van rechtshandhaving (Cepol)), Europese Politiedienst (Europol) (sinds 1.5.2017: Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol)), Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA), Europese Eenheid voor justitiële samenwerking (Eurojust).

(5)  Europese Bankautoriteit (EBA), Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (EAVB), Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA).

(6)  Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1).

(7)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0163 (zie bladzijde 199 van dit Publicatieblad).

(8)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0172 (zie bladzijde 251 van dit Publicatieblad).

(9)  http://ec.europa.eu/smart-regulation/roadmaps/docs/2016_empl_020_evaluation_agencies_en.pdf


BIJLAGE

VOORSTEL VOOR EEN GROEPERING VAN DE AGENTSCHAPPEN VOOR DE EP-KWIJTING

Vaste commissies

EU-agentschappen

Economische en monetaire zaken

EBA, EAVB, ESMA

Werkgelegenheid en sociale zaken

CdT, EU-OSHA, Eurofound, Cedefop, ETF

Milieu, volksgezondheid en voedselveiligheid

EEA, EFSA, ECDC, ECHA, EMA

Industrie, onderzoek en energie

EIT, ACER, Berec, Enisa, Euratom, GSA

Vervoer en toerisme

EASA, EMSA, EOR

Visserij

EFCA

Burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken

Eurojust, FRA, Frontex, EASO, EWDD, CEPOL, eu-LISA, Europol

Vrouwenrechten en gendergelijkheid

EIGE