ISSN 1977-0758 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 212 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
60e jaargang |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst. |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
II Niet-wetgevingshandelingen
BESLUITEN
17.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 212/1 |
UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2017/1442 VAN DE COMMISSIE
van 31 juli 2017
tot vaststelling van BBT-conclusies (beste beschikbare technieken) op grond van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad, voor grote stookinstallaties
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2017) 5225)
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (1), en met name artikel 13, lid 5,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
BBT-conclusies (beste beschikbare technieken) vormen de referentie voor de vaststelling van de vergunningsvoorwaarden voor installaties als bedoeld in hoofdstuk II van Richtlijn 2010/75/EU, en de bevoegde autoriteiten moeten emissiegrenswaarden vaststellen die waarborgen dat de emissies onder normale bedrijfsomstandigheden niet hoger zijn dan de met de beste beschikbare technieken geassocieerde emissieniveaus zoals vastgesteld in de BBT-conclusies. |
(2) |
Het bij besluit van de Commissie van 16 mei 2011 (2) opgerichte forum, dat bestaat uit vertegenwoordigers van de lidstaten, de betrokken industrietakken en niet-gouvernementele organisaties voor bescherming van het milieu, heeft zijn advies omtrent de voorgestelde inhoud van het BBT-referentiedocument voor grote stookinstallaties op 20 oktober 2016 bij de Commissie ingediend. Dat advies is publiek toegankelijk. |
(3) |
De in de bijlage bij dit besluit opgenomen BBT-conclusies vormen het belangrijkste bestanddeel van dat BBT-referentiedocument. |
(4) |
De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 75, lid 1, van Richtlijn 2010/75/EU ingestelde comité, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
De BBT-conclusies voor grote stookinstallaties zoals in de bijlage uiteengezet, zijn aangenomen.
Artikel 2
Dit besluit is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 31 juli 2017.
Voor de Commissie
Karmelu VELLA
Lid van de Commissie
(1) PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17.
(2) PB C 146 van 17.5.2011, blz. 3.
BIJLAGE
CONCLUSIES OVER DE BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN (BBT)
TOEPASSINGSGEBIED
Deze BBT-conclusies hebben betrekking op de volgende in bijlage I bij Richtlijn 2010/75/EU omschreven activiteiten:
— |
1.1: de verbranding van brandstoffen in installaties met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van 50 MW of meer, uitsluitend wanneer deze activiteit plaatsvindt in stookinstallaties met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van 50 MW of meer; |
— |
1.4: de vergassing van steenkool of andere brandstoffen in installaties met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van 20 MW of meer, uitsluitend wanneer deze activiteit rechtstreeks verband houdt met een stookinstallatie; |
— |
5.2: de verwijdering of nuttige toepassing van afvalstoffen in afvalmeeverbrandingsinstallaties voor ongevaarlijke afvalstoffen met een capaciteit van meer dan 3 t per uur of voor gevaarlijke afvalstoffen met een capaciteit van meer dan 10 t per dag, uitsluitend wanneer deze activiteit plaatsvindt in onder punt 1.1 hierboven vallende stookinstallaties. |
Deze BBT-conclusies betreffen in het bijzonder de upstream- en downstreamactiviteiten die rechtstreeks verband houden met de bovengenoemde activiteiten, met inbegrip van de toegepaste technieken voor emissiepreventie en -beperking.
Bij de brandstoffen die in deze BBT-conclusies aan de orde komen, gaat het om alle vaste, vloeibare en/of gasvormige brandbare materialen, met inbegrip van:
— |
vaste brandstoffen (bv. steenkool, bruinkool, turf); |
— |
biomassa (zoals omschreven in artikel 3, punt 31, van Richtlijn 2010/75/EU); |
— |
vloeibare brandstoffen (bv. zware stookolie en gasolie); |
— |
gasvormige brandstoffen (bv. aardgas, waterstofhoudend gas en syngas); |
— |
sectorspecifieke brandstoffen (bv. bijproducten van de chemische en de ijzer- en staalindustrie); |
— |
afvalstoffen, met uitzondering van ongesorteerd stedelijk afval zoals omschreven in artikel 3, punt 39, en van andere afvalstoffen zoals vermeld in artikel 42, lid 2, onder a), ii), en a), iii), van Richtlijn 2010/75/EU. |
Deze BBT-conclusies hebben geen betrekking op:
— |
de verbranding van brandstoffen in eenheden met een nominaal thermisch ingangsvermogen van minder dan 15 MW; |
— |
stookinstallaties waarvoor een afwijking wegens beperkte levensduur of een afwijking voor stadsverwarming overeenkomstig artikel 33 respectievelijk artikel 35 van Richtlijn 2010/75/EU is verleend, tot het moment waarop de in de desbetreffende vergunningen vermelde afwijkingen aflopen en voor zover het de BBT-GEN's betreft voor de onder de afwijking vallende verontreinigende stoffen, alsmede voor andere verontreinigende stoffen waarvan de uitstoot zou zijn verminderd dankzij de technische maatregelen die vanwege de afwijking niet hoefden te worden toegepast; |
— |
de vergassing van brandstoffen, wanneer deze niet rechtstreeks verband houdt met de verbranding van het resulterende syngas; |
— |
de vergassing van brandstoffen met daaropvolgende verbranding van syngas, wanneer deze rechtstreeks verband houdt met het raffineren van aardolie en gas; |
— |
de upstream- en downstreamactiviteiten die niet rechtstreeks verband houden met verbrandings of vergassingsactiviteiten; |
— |
de verbranding in procesovens of -verhitters; |
— |
de verbranding in naverbrandingsinstallaties; |
— |
het affakkelen; |
— |
de verbranding in terugwinningsketels en TRS-branders (TRS: total reduced sulfur; totaal gereduceerde zwavel) in installaties voor de productie van pulp en papier, aangezien deze valt onder de BBT-conclusies voor de productie van pulp, papier en karton; |
— |
de verbranding van raffinagebrandstoffen op de raffinaderij, aangezien deze valt onder de BBT-conclusies voor het raffineren van aardolie en gas; |
— |
de verwijdering of nuttige toepassing van afvalstoffen in:
aangezien deze vallen onder de BBT-conclusies voor afvalverbranding. |
Andere BBT-conclusies en referentiedocumenten die relevant kunnen zijn voor de activiteiten waarop deze BBT-conclusies betrekking hebben:
— |
Gemeenschappelijke afvalwater- en afvalgasbehandelings-/beheersystemen in de chemiesector (CWW: Common Waste Water and Waste Gas Treatment/Management Systems in the Chemical Sector) |
— |
Chemische BREF-serie (LVOC enz.) |
— |
Economische aspecten en cross-media-effecten (ECM) |
— |
Emissies uit opslag (EFS: Emissions from Storage) |
— |
Energie-efficiëntie (ENE) |
— |
Industriële koelsystemen (ICS: Industrial Cooling Systems) |
— |
IJzer- en staalproductie (IS: Iron and Steel Production) |
— |
Monitoring van emissies naar lucht en water afkomstig van RIE-installaties (ROM: Reference Report on Monitoring of Emissions from IED Installations) |
— |
Productie van pulp, papier en karton (PP) |
— |
Raffineren van aardolie en gas (REF) |
— |
Afvalverbranding (WI: Waste Incineration) |
— |
Afvalbehandeling (WT: Waste Treatment) |
DEFINITIES
Voor de toepassing van deze BBT-conclusies zijn de volgende definities van toepassing:
Gebruikte term |
Definitie |
||||
Algemene termen |
|||||
Bedrijfsuren |
De tijd, uitgedrukt in uren, gedurende welke een stookinstallatie geheel of gedeeltelijk in bedrijf is en emissies in de lucht uitstoot, met uitzondering van opstart- en stilleggingsperioden |
||||
Continue meting |
Meting met behulp van een geautomatiseerd meetsysteem dat permanent ter plekke is geïnstalleerd |
||||
Directe lozing |
Lozing (naar een ontvangend waterlichaam) op het punt waar de emissie de installatie zonder verdere downstreambehandeling verlaat |
||||
Eenheid — bestaand |
Een verbrandingseenheid die geen nieuwe eenheid is |
||||
Eenheid — nieuw |
Een verbrandingseenheid binnen de stookinstallatie waarvoor de eerste vergunning wordt afgegeven na de bekendmaking van deze BBT-conclusies of een volledige vervanging van een verbrandingseenheid op de bestaande funderingen van de stookinstallatie na de bekendmaking van deze BBT-conclusies |
||||
Gasolie |
Een uit aardolie verkregen vloeibare brandstof die onder GN-code 2710 19 25 , 2710 19 29 , 2710 19 47 , 2710 19 48 , 2710 20 17 of 2710 20 19 valt, dan wel een uit aardolie verkregen vloeibare brandstof, waarvan minder dan 65 volumeprocent (met inbegrip van verliezen) bij 250 °C overdistilleert, en waarvan ten minste 85 volumeprocent (met inbegrip van verliezen) bij 350 °C overdestilleert, gemeten met de ASTM-methode D86 |
||||
Gecombineerde stoom- en gasturbine (STEG) |
Een STEG is een stookinstallatie waarin twee thermodynamische cycli worden gebruikt (nl. de brayton- en de rankinecyclus). In een STEG wordt warmte van het rookgas van een gasturbine (die volgens de braytoncyclus werkt om elektriciteit te produceren) omgezet in nuttige energie in een stoomgenerator met warmteterugwinning (HRSG), waarin zij wordt gebruikt om stoom te produceren die vervolgens expandeert in een stoomturbine (die volgens de rankinecyclus werkt om extra elektriciteit te produceren). Voor de toepassing van deze BBT-conclusies worden onder een STEG zowel configuraties met als configuraties zonder aanvullende verbranding in de HRSG verstaan |
||||
Geldig (uurgemiddelde) |
Een uurgemiddelde wordt als geldig beschouwd wanneer er geen sprake is van storing of onderhoud van het geautomatiseerde meetsysteem |
||||
Installatie — bestaand |
Een stookinstallatie die geen nieuwe installatie is |
||||
Installatie — nieuw |
Een stookinstallatie binnen de installatie waarvoor de eerste vergunning wordt afgegeven na de bekendmaking van deze BBT-conclusies of een volledige vervanging van een stookinstallatie op de bestaande funderingen na de bekendmaking van deze BBT-conclusies |
||||
Ketel |
Elke stookinstallatie, met uitzondering van motoren, gasturbines en procesovens en -verhitters |
||||
Netto elektrisch rendement (verbrandingseenheid en KV-STEG) |
Verhouding tussen de netto elektriciteitsopbrengst (de aan de hoogspanningskant van de hoofdtransformator geproduceerde elektriciteit minus de — bv. voor de voeding van hulpsystemen — toegevoerde energie) en de input van energie uit brandstof/grondstof (uitgedrukt als de onderste verbrandingswaarde van de brandstof/grondstof) op de grens van de verbrandingseenheid gedurende een bepaalde periode |
||||
Naverbrandingsinstallatie |
Systeem dat is ontworpen voor de zuivering van rookgassen door verbranding, maar niet als zelfstandige stookinstallatie wordt geëxploiteerd, zoals een thermische naverbrander (d.w.z. een restgasverbrander), gebruikt voor de verwijdering van de verontreinigende stof(fen) (bv. VOS) in het rookgas met of zonder terugwinning van de daarbij opgewekte warmte. Getrapte verbrandingstechnieken, waarbij elke verbrandingsfase beperkt is tot een afzonderlijke kamer, die kunnen verschillen wat betreft de kenmerken van het verbrandingsproces (bv. brandstof-luchtverhouding, temperatuurprofiel), worden geacht in het verbrandingsproces te zijn geïntegreerd en worden niet als naverbrandingsinstallaties beschouwd. Ook wanneer de in een procesverhitter/-oven of in een ander verbrandingsproces geproduceerde gassen vervolgens worden geoxideerd in een andere stookinstallatie voor het terugwinnen van de energetische waarde (met of zonder gebruik van aanvullende brandstof) om elektriciteit, stoom, warm water/warme olie of mechanische energie te produceren, wordt de laatstgenoemde installatie niet als een naverbrandingsinstallatie beschouwd |
||||
Netto mechanische energie-efficiëntie |
Verhouding tussen het mechanisch vermogen op het belaste koppelpunt en het door de brandstof geleverde thermisch vermogen |
||||
Netto totale brandstofbenutting (verbrandingseenheid en KV-STEG) |
Verhouding tussen de netto geproduceerde energie (elektriciteit, warm water, stoom en opgewekte mechanische energie minus de — bv. voor de voeding van hulpsystemen — toegevoerde elektrische en/of thermische energie) en de input van energie uit brandstof (uitgedrukt als de onderste verbrandingswaarde van de brandstof) op de grens van de verbrandingseenheid gedurende een bepaalde periode |
||||
Netto totale brandstofbenutting (vergassingseenheid) |
Verhouding tussen de netto geproduceerde energie (elektriciteit, warm water, stoom, opgewekte mechanische energie en syngas (uitgedrukt als de onderste verbrandingswaarde van het syngas) minus de — bv. voor de voeding van hulpsystemen — toegevoerde elektrische en/of thermische energie) en de input van energie uit brandstof/grondstof (uitgedrukt als de onderste verbrandingswaarde van de brandstof/grondstof) op de grens van de vergassingseenheid gedurende een bepaalde periode |
||||
Opstart- en stilleggingsperiode |
De periode gedurende welke een installatie in bedrijf is, zoals bepaald overeenkomstig de bepalingen van Uitvoeringsbesluit 2012/249/EU van de Commissie (*1) |
||||
Periodieke meting |
Bepaling van een te meten grootheid of waarde op bepaalde tijdstippen |
||||
Procesbrandstoffen uit de chemische industrie |
Gasvormige en/of vloeibare bijproducten van de (petro)chemische industrie die als niet-commerciële brandstoffen worden gebruikt in stookinstallaties |
||||
Procesovens of -verhitters |
Procesovens of -verhitters zijn
Als gevolg van de toepassing van goede praktijken voor energieterugwinning kunnen procesverhitters/-ovens zijn uitgerust met een bijbehorend systeem voor stoom-/elektriciteitsproductie. Dit wordt geacht een integraal aspect van het ontwerp van de procesverhitter/-oven te vormen dat niet afzonderlijk kan worden beschouwd |
||||
Raffinagebrandstoffen |
Vast, vloeibaar of gasvormig brandbaar materiaal verkregen uit de destillatie en omzettingsfasen van het raffineren van ruwe aardolie. Voorbeelden zijn raffinagerestgas (RFG: refinery fuel gas), syngas, geraffineerde oliën en petroleumcokes |
||||
Residuen |
Stoffen of voorwerpen die als afvalstoffen of bijproducten worden gegenereerd door de binnen het toepassingsgebied van dit document vallende activiteiten |
||||
Stookinstallatie |
Elk technisch apparaat waarin brandstoffen worden geoxideerd teneinde de aldus opgewekte warmte te gebruiken. Voor de toepassing van deze BBT-conclusies wordt een combinatie van
als één enkele stookinstallatie beschouwd. Voor de berekening van het totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van een dergelijke combinatie wordt de capaciteit van alle betrokken afzonderlijke stookinstallaties met een nominaal thermisch vermogen van ten minste 15 MW bij elkaar opgeteld |
||||
Systeem voor rookgasontzwaveling |
Systeem dat is samengesteld uit één zuiveringstechniek of een combinatie van zuiveringstechnieken die tot doel heeft/hebben het door een stookinstallatie uitgestoten SOX-niveau te verlagen |
||||
Systeem voor rookgasontzwaveling — bestaand |
Een systeem voor rookgasontzwaveling dat geen nieuw systeem voor rookgasontzwaveling is |
||||
Systeem voor rookgasontzwaveling — nieuw |
Hetzij een systeem voor rookgasontzwaveling in een nieuwe installatie of een systeem voor rookgasontzwaveling dat ten minste één zuiveringstechniek omvat die na de bekendmaking van deze BBT-conclusies in een bestaande installatie is ingevoerd of volledig is vervangen |
||||
Verbrandingseenheid |
Afzonderlijke verbrandingseenheid |
||||
Voorspellend emissiemonitoringsysteem (PEMS: predictive emissions monitoring system) |
Systeem dat wordt gebruikt om de emissieconcentratie van een verontreinigende stof uit een emissiebron voortdurend te bepalen op basis van hoe deze is gerelateerd aan een aantal karakteristieke, voortdurend gecontroleerde procesparameters (bv. het stookgasverbruik, de lucht-brandstofverhouding) en gegevens over de kwaliteit van de brandstof of grondstof (bv. het zwavelgehalte) |
||||
Zware stookolie |
Een uit aardolie verkregen vloeibare brandstof die onder GN-code 2710 19 51 tot en met 2710 19 68 , 2710 20 31 , 2710 20 35 , of 2710 20 39 valt, dan wel een uit aardolie verkregen vloeibare brandstof, met uitzondering van gasolie, die op grond van de distillatiegrenzen ervan behoort tot de categorie zware oliën welke zijn bestemd om als brandstof te worden gebruikt en die (met inbegrip van verliezen) voor minder dan 65 volumeprocent bij 250 °C overdestilleert, gemeten met ASTM-methode D86. Wanneer de destillatie niet met behulp van ASTM-methode D86 kan worden bepaald, wordt het aardolieproduct eveneens als zware stookolie ingedeeld; |
Gebruikte term |
Definitie |
Verontreinigende stoffen/parameters |
|
As |
De som van arseen en de verbindingen daarvan, uitgedrukt als As |
C3 |
Koolwaterstoffen met een koolstofgetal gelijk aan drie |
C4+ |
Koolwaterstoffen met een koolstofgetal gelijk aan of hoger dan vier |
Cd |
De som van cadmium en de verbindingen daarvan, uitgedrukt als Cd |
Cd+Tl |
De som van cadmium, thallium, en de verbindingen daarvan, uitgedrukt als Cd+Tl |
CH4 |
Methaan |
CO |
Koolstofmonoxide |
CZV |
Chemisch zuurstofverbruik; de hoeveelheid zuurstof die nodig is voor de totale oxidatie van het organisch materiaal tot koolstofdioxide |
COS |
Carbonylsulfide |
Cr |
De som van chroom en de verbindingen daarvan, uitgedrukt als Cr |
Cu |
De som van koper en de verbindingen daarvan, uitgedrukt als Cu |
Stof |
Totaal vaste deeltjes (in lucht) |
Fluoride |
Opgeloste fluoride, uitgedrukt als F- |
H2S |
Waterstofsulfide |
HCI |
Alle anorganische gasvormige chloorverbindingen, uitgedrukt als HCl |
HCN |
Waterstofcyanide |
HF |
Alle anorganische gasvormige fluorverbindingen, uitgedrukt als HF |
Hg |
De som van kwik en de verbindingen daarvan, uitgedrukt als Hg |
N2O |
Distikstofoxide (distikstofmonoxide) |
NH3 |
Ammoniak |
Ni |
De som van nikkel en de verbindingen daarvan, uitgedrukt als Ni |
NOX |
De som van stikstofmonoxide (NO) en stikstofdioxide (NO2), uitgedrukt als NO2 |
Pb |
De som van lood en de verbindingen daarvan, uitgedrukt als Pb |
PCDD/F |
Polychloordibenzo-p-dioxinen en -furanen |
RCR |
Ruwe concentratie in het rookgas; concentratie van SO2 in het ruwe rookgas als jaargemiddelde (onder de bij Algemene overwegingen vermelde standaardomstandigheden) bij de inlaat van het SOX-zuiveringssysteem, uitgedrukt bij een referentiezuurstofgehalte van 6 vol-% O2 |
Sb + As + Pb + Cr + Co + Cu + Mn + Ni + V |
De som van antimoon, arseen, lood, chroom, kobalt, koper, mangaan, nikkel, vanadium en de verbindingen daarvan, uitgedrukt als Sb + As + Pb + Cr + Co + Cu + Mn + Ni + V |
SO2 |
Zwaveldioxide |
SO3 |
Zwaveltrioxide |
SOX |
De som van zwaveldioxide (SO2) en zwaveltrioxide (SO3), uitgedrukt als SO2 |
Sulfaat |
Opgelost sulfaat, uitgedrukt als SO4 2- |
Sulfide, gemakkelijk vrijkomend |
De som van opgelost sulfide en van die onopgeloste sulfiden die gemakkelijk kunnen vrijkomen na aanzuring, uitgedrukt als S2- |
Sulfiet |
Opgelost sulfiet, uitgedrukt als SO3 2- |
TOC |
Totaal aan organische koolstof, uitgedrukt als C (in water) |
TSS |
Totale hoeveelheid zwevende deeltjes (total suspended solids); de massaconcentratie van alle zwevende deeltjes (in water), gemeten door middel van filtratie door glasvezelfilters en gravimetrie |
TVOS |
Totaal aan vluchtige organische stoffen, uitgedrukt als C (in lucht) |
Zn |
De som van zink en de verbindingen daarvan, uitgedrukt als Zn |
AFKORTINGEN
Voor de toepassing van deze BBT-conclusies worden de volgende afkortingen gebruikt:
Afkorting |
Definitie |
ASU |
Luchtscheidingseenheid (air separation unit) |
CFB |
Circulerend wervelbed (circulating fluisidised bed) |
COG |
Cokesovengas |
COS |
Carbonylsulfide |
DLN |
Droge lage-NOX-brander (dry low-NOX burners) |
DSI |
Injectie van sorptiemiddel in het kanaal |
ESP |
Elektrostatische precipitator |
FBC |
Wervelbedverbranding (fluidised bed combustion) |
FGD |
Rookgasontzwaveling (flue-gas desulphurisation) |
HFO |
Zware stookolie (heavy fuel oil) |
HRSG |
Stoomgenerator met warmteterugwinning (heat recovery steam generator) |
HO |
Onderste verbrandingswaarde |
KV-STEG |
Gecombineerde stoom- en gascyclus met geïntegreerde kolenvergassing |
LNB |
Lage-NOX-brander (low-NOX burners) |
Lng |
Vloeibaar aardgas (liquefied natural gas) |
OCGT |
Gasturbine met open cyclus (open-cycle gas turbine) |
OTNOC |
Andere dan normale bedrijfsomstandigheden (other than normal operating conditions) |
PC |
Poederverbranding (pulverised combustion) |
PEMS |
Voorspellend emissiemonitoringsysteem (predictive emissions monitoring system) |
SCR |
Selectieve katalytische reductie (selective catalytic reduction) |
SDA |
Sproeidroogadsorptie |
SNCR |
Selectieve niet-katalytische reductie (selective non-catalytic reduction) |
STEG |
Gecombineerde stoom- en gasturbine, met of zonder aanvullende verbranding |
WKK |
Warmte-krachtkoppeling |
ALGEMENE OVERWEGINGEN
Beste beschikbare technieken
De technieken die in deze BBT-conclusies worden opgesomd en beschreven, zijn prescriptief noch limitatief. Er mogen andere technieken worden gebruikt die ten minste een gelijkwaardig niveau van milieubescherming garanderen.
Tenzij anders aangegeven, kunnen deze BBT-conclusies algemeen worden toegepast.
Met de beste beschikbare technieken geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN's)
Wanneer met de beste beschikbare technieken geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN's) worden gegeven voor verschillende middelingstijden, moet aan al deze BBT-GEN's worden voldaan.
De BBT-GEN's in deze BBT-conclusies zijn mogelijk niet van toepassing op met vloeibare brandstof of gas gestookte turbines en motoren voor gebruik in noodgevallen die minder dan 500 h/jaar in bedrijf zijn, indien een dergelijk gebruik in noodgevallen niet verenigbaar is met naleving van de BBT-GEN's.
BBT-GEN's voor emissies naar lucht
De met de beste beschikbare technieken geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN's) voor emissies naar lucht in deze BBT-conclusies hebben betrekking op concentratieniveaus uitgedrukt als massa uitgestoten stoffen per volume rookgas onder de volgende standaardomstandigheden: droog gas met een temperatuur van 273,15 K en een druk van 101,3 kPa, uitgedrukt in de eenheden mg/Nm3, μg/Nm3 of ng I-TEQ/Nm3.
De monitoring met betrekking tot de BBT-GEN's voor emissies naar lucht wordt beschreven in BBT 4.
De referentieomstandigheden voor zuurstof die in dit document worden gebruikt om de BBT-GEN's uit te drukken, zijn opgenomen in de volgende tabel.
Activiteit |
Referentiezuurstofgehalte (OR) |
Verbranding van vaste brandstoffen |
6 vol-% |
Verbranding van vaste brandstoffen in combinatie met vloeibare en/of gasvormige brandstoffen |
|
Afvalmeeverbranding |
|
Verbranding van vloeibare en/of gasvormige brandstoffen, wanneer deze niet plaatsvindt in een gasturbine of een motor |
3 vol-% |
Verbranding van vloeibare en/of gasvormige brandstoffen, wanneer deze plaatsvindt in een gasturbine of een motor |
15 vol-% |
Verbranding in KV-STEG-installaties |
De vergelijking voor het berekenen van de emissieconcentratie bij het referentiezuurstofgehalte is:
waarbij:
ER |
: |
emissieconcentratie bij het referentiezuurstofgehalte OR; |
OR |
: |
referentiezuurstofgehalte in vol- %; |
EM |
: |
gemeten emissieconcentratie; |
OM |
: |
gemeten zuurstofgehalte in vol- %. |
Voor de middelingstijden zijn de volgende definities van toepassing:
Middelingstijd |
Definitie |
Daggemiddelde |
Gemiddelde over een periode van 24 uur van geldige uurgemiddelden verkregen uit continue metingen |
Jaargemiddelde |
Gemiddelde over een periode van één jaar van geldige uurgemiddelden verkregen uit continue metingen |
Gemiddelde over de bemonsteringsperiode |
Gemiddelde waarde van drie opeenvolgende metingen van ten minste 30 minuten elk (1) |
Gemiddelde van de gedurende één jaar verkregen monsters |
Gemiddelde van de gedurende één jaar verkregen waarden van de periodieke metingen, uitgevoerd met de voor elke parameter vastgestelde monitoringfrequentie |
BBT-GEN's voor emissies naar water
De met de beste beschikbare technieken geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN's) voor emissies naar water in deze BBT-conclusies hebben betrekking op concentratieniveaus uitgedrukt als massa uitgestoten stoffen per volume water, uitgedrukt in μg/l, mg/l, of g/l. De BBT-GEN's hebben betrekking op daggemiddelden, d.w.z. op debietsproportionele mengmonsters. Tijdsevenredige mengmonsters kunnen worden gebruikt op voorwaarde dat een toereikende stabiliteit van het debiet kan worden aangetoond.
De monitoring met betrekking tot BBT-GEN's voor emissies naar water wordt beschreven in BBT 5.
Met de beste beschikbare technieken geassocieerde energie-efficiëntieniveaus (BBT-GEEN's)
Een met de beste beschikbare technieken geassocieerd energie-efficiëntieniveau (BBT-GEEN) heeft betrekking op de verhouding tussen de netto energieopbrengst(en) van de verbrandingseenheid en de energietoevoer uit brandstoffen/grondstoffen naar de verbrandingseenheid, bij de daadwerkelijke bouwwijze van die eenheid. De netto energieopbrengst(en) wordt (worden) bepaald op de grenzen van de verbrandings-, vergassings- of KV-STEG-eenheid, met inbegrip van de hulpsystemen (bv. rookgasreinigingssystemen), en wel voor het bij volle belasting in bedrijf zijn van die eenheid.
In het geval van warmte-krachtkoppelingsinstallaties (WKK-installaties):
— |
heeft het BBT-GEEN netto totale brandstofbenutting betrekking op de verbrandingseenheid die bij volle belasting draait en die zo is afgesteld dat in eerste instantie de warmtevoorziening wordt gemaximaliseerd en in tweede instantie het resterende vermogen dat kan worden opgewekt; |
— |
heeft het BBT-GEEN netto elektrische efficiëntie betrekking op de verbrandingseenheid die alleen elektriciteit produceert bij volle belasting. |
BBT-GEEN's worden als percentage uitgedrukt. De energietoevoer uit brandstoffen en/of grondstoffen wordt uitgedrukt als de onderste verbrandingswaarde (HO).
De monitoring met betrekking tot BBT-GEEN's wordt beschreven in BBT 2.
Indeling van stookinstallaties/verbrandingseenheden in klassen naargelang van hun totaal nominaal thermisch ingangsvermogen
Voor de toepassing van deze BBT-conclusies moet, wanneer de waarden voor het totaal nominaal thermisch ingangsvermogen als bereik zijn gegeven, dit worden opgevat als „gelijk aan of groter dan de benedengrens van het bereik en lager dan de bovengrens van het bereik”. De stookinstallatieklasse 100-300 MWth moet bijvoorbeeld worden opgevat als: stookinstallaties met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen gelijk aan of groter dan 100 MW en lager dan 300 MW.
Wanneer een deel van een stookinstallatie rookgassen afvoert via één of meer afzonderlijke kanalen binnen een gemeenschappelijke schoorsteen en minder dan 1 500 h/jaar in bedrijf is, mag dat deel van de installatie voor de toepassing van deze BBT-conclusies afzonderlijk worden beschouwd. Voor alle delen van de installatie gelden de BBT-GEN's met betrekking tot het totaal nominale thermisch ingangsvermogen van de installatie. In dergelijke gevallen worden de emissies door elk van die kanalen afzonderlijk gemonitord.
1. ALGEMENE BBT-CONCLUSIES
De brandstofspecifieke BBT-conclusies in de punten 2 tot en met 7 zijn van toepassing naast de algemene BBT-conclusies in dit punt.
1.1. Milieubeheersystemen
BBT 1. |
Om de algehele milieuprestaties te verbeteren, is de BBT om een milieubeheersysteem in te voeren en na te leven waarin de volgende elementen zijn opgenomen:
Wanneer uit een evaluatie blijkt dat één of meer van de in de punten x) tot en met xvi) opgesomde elementen niet nodig zijn, wordt dat besluit, met inbegrip van de argumentatie, geregistreerd. |
Toepasbaarheid
Het toepassingsgebied (bv. de mate van gedetailleerdheid) en de aard (bv. gestandaardiseerd of niet-gestandaardiseerd) van het milieubeheersysteem hebben over het algemeen te maken met de aard, omvang en complexiteit van de installatie en de milieueffecten ervan.
1.2. Monitoring
BBT 2. |
De BBT is om de netto elektrische efficiëntie en/of de netto totale brandstofbenutting en/of de netto mechanische energie-efficiëntie van de vergassings-, KV-STEG- en/of verbrandingseenheden te bepalen door overeenkomstig EN-normen een prestatieonderzoek bij volle belasting (2) uit te voeren na de inbedrijfstelling van de eenheid en na elke wijziging die van significante invloed zou kunnen zijn op de netto elektrische efficiëntie en/of de netto totale brandstofbenutting en/of de netto mechanische energie-efficiëntie van de eenheid. Indien er geen EN-normen beschikbaar zijn, is de BBT om nationale normen, ISO-normen, of andere internationale normen te gebruiken die garanderen dat er gegevens van gelijkwaardige wetenschappelijke kwaliteit worden aangeleverd. |
BBT 3. |
De BBT is om de belangrijkste procesparameters die relevant zijn voor emissies naar lucht en water te monitoren, met inbegrip van de hieronder vermelde parameters.
|
BBT 4. |
De BBT is om de emissies naar lucht met ten minste de onderstaande frequentie en overeenkomstig de EN-normen te monitoren. Indien er geen EN-normen beschikbaar zijn, is de BBT om nationale normen, ISO-normen, of andere internationale normen te gebruiken die garanderen dat er gegevens van gelijkwaardige wetenschappelijke kwaliteit worden aangeleverd.
|
BBT 5. |
De BBT is om de emissies naar water uit rookgasreiniging met ten minste de onderstaande frequentie en overeenkomstig de EN-normen te monitoren. Indien er geen EN-normen beschikbaar zijn, is de BBT om nationale normen, ISO-normen, of andere internationale normen te gebruiken die garanderen dat er gegevens van gelijkwaardige wetenschappelijke kwaliteit worden aangeleverd.
|
1.3. Algemene milieu- en verbrandingsprestaties
BBT 6. |
Om de algemene milieuprestaties van stookinstallaties te verbeteren en de emissies naar lucht van CO en onverbrande stoffen te verminderen, is de BBT om te zorgen voor geoptimaliseerde verbranding en een geschikte combinatie van de onderstaande technieken te gebruiken.
|
BBT 7. |
Om de ammoniakemissies naar lucht als gevolg van gebruik van selectieve katalytische reductie (SCR) en/of selectieve niet-katalytische reductie (SNCR) voor de reductie van NOX-emissies te verminderen, is de BBT om de opzet en/of de werking van het SCR- en/of SNCR-systeem te optimaliseren (bv. geoptimaliseerde verhouding reagens/NOX, homogene verspreiding van het reagens en optimale grootte van de reagensdruppels). Met de BBT geassocieerde emissieniveaus Het met de BBT geassocieerde emissieniveau (BBT-GEN) voor de emissies van NH3 naar lucht als gevolg van het gebruik van SCR en/of SNCR bedraagt < 3-10 mg/Nm3 als jaargemiddelde of gemiddelde over de bemonsteringsperiode. De ondergrens van het bereik kan worden behaald bij gebruik van SCR en de bovengrens van het bereik kan worden behaald bij gebruik van SNCR zonder natte zuiveringstechnieken. In het geval van installaties waarin biomassa wordt verbrand en die bij variabele belastingen in bedrijf zijn, alsmede in het geval van motoren die op zware stookolie en/of op gasolie worden gestookt, ligt de bovengrens van het BBT-GEN-bereik bij 15 mg/Nm3. |
BBT 8. |
Om de emissies naar lucht tijdens normale bedrijfsomstandigheden te voorkomen of verminderen, is de BBT om door passend ontwerp, gebruik en onderhoud te waarborgen dat de emissiereductiesystemen zo worden gebruikt dat hun capaciteit en beschikbaarheid optimaal worden benut. |
BBT 9. |
Om de algemene milieuprestaties van verbrandings- en/of vergassingsinstallaties te verbeteren en de emissies naar lucht te verminderen, is de BBT om de volgende elementen op te nemen in de kwaliteitsborgings-/kwaliteitscontroleprogramma's voor alle gebruikte brandstoffen, als onderdeel van het milieubeheersysteem (zie BBT 1):
Beschrijving De initiële karakterisering en de regelmatige tests van de brandstof kunnen door de exploitant en/of de brandstofleverancier worden uitgevoerd. Indien de leverancier dit doet, worden de volledige resultaten aan de exploitant verstrekt in de vorm van een productspecificatie (brandstofspecificatie) en/of garantie van de leverancier.
|
BBT 10. |
Om de emissies naar lucht en/of water tijdens andere dan normale bedrijfsomstandigheden (OTNOC) te verminderen, is de BBT om als onderdeel van het milieubeheersysteem (zie BBT 1) een beheersplan op te stellen en uit te voeren, dat in verhouding staat tot de relevantie van de mogelijke uitstoot van verontreinigende stoffen en dat de volgende elementen omvat:
|
BBT 11. |
De BBT is een adequate monitoring van de emissies naar lucht en/of water tijdens OTNOC. Beschrijving De monitoring kan worden uitgevoerd door rechtstreekse emissiemeting of door monitoring van vervangende parameters indien dit blijkt te zorgen voor dezelfde of een betere wetenschappelijke kwaliteit dan directe emissiemeting. De emissies bij het opstarten en stilleggen kunnen worden beoordeeld aan de hand van een ten minste eenmaal per jaar voor een typische opstart- en stillegprocedure uitgevoerde gedetailleerde emissiemeting, en door de resultaten van die meting te gebruiken voor het ramen van de emissies voor alle opstart- en stillegprocedures die gedurende het hele jaar plaatsvinden. |
1.4. Energie-efficiëntie
BBT 12. |
Om de energie-efficiëntie te verbeteren van verbrandings-, vergassings- en/of KV-STEG-eenheden die ≥ 1 500 h/jaar in bedrijf zijn, is de BBT om een geschikte combinatie van onderstaande technieken toe te passen.
|
1.5. Waterverbruik en emissies naar het water
BBT 13. |
Om het waterverbruik en de hoeveelheid geloosd verontreinigd afvalwater te verminderen, is de BBT om één of beide onderstaande technieken te gebruiken.
|
BBT 14. |
Om verontreiniging van niet-verontreinigd afvalwater te voorkomen en de emissies naar water te beperken, is de BBT om afvalwaterstromen te scheiden en apart te behandelen, afhankelijk van het gehalte aan verontreinigende stoffen. Beschrijving Afvalwaterstromen die doorgaans worden gescheiden en behandeld zijn onder meer afstromend water, koelwater en afvalwater van rookgasreiniging. Toepasbaarheid De toepasbaarheid is mogelijk beperkt voor bestaande installaties als gevolg van de configuratie van de drainagesystemen. |
BBT 15. |
Om de emissies naar water uit rookgasreiniging te verminderen, is de BBT om een geschikte combinatie van onderstaande technieken te gebruiken, en om secundaire technieken zo dicht mogelijk bij de bron te gebruiken om verdunning te voorkomen.
De BBT-GEN's hebben betrekking op rechtstreekse lozingen in een ontvangend waterlichaam op het punt waar de emissie de installatie verlaat. Tabel 1 BBT-GEN's voor directe lozingen uit rookgasreiniging naar een ontvangend waterlichaam
|
1.6. Afvalbeheer
BBT 16. |
Om de hoeveelheid ter verwijdering verzonden afval afkomstig van verbrandings- en/of vergassingsprocessen en reductietechnieken te verminderen, is de BBT om de werkzaamheden zo te organiseren dat, in volgorde van prioriteit en rekening houdend met het levenscyclusperspectief, wordt gezorgd voor maximalisering van:
door toepassing van een geschikte combinatie van technieken zoals:
|
1.7. Geluidsemissies
BBT 17. |
Om de geluidsemissies te beperken, is de BBT om één of een combinatie van de volgende technieken te gebruiken.
|
2. BBT-CONCLUSIES VOOR DE VERBRANDING VAN VASTE BRANDSTOFFEN
2.1. BBT-conclusies voor de verbranding van steen- en/of bruinkool
Tenzij anders aangegeven, zijn de BBT-conclusies in dit punt algemeen toepasbaar op de verbranding van steen- en/of bruinkool. Zij gelden in aanvulling op de algemene BBT-conclusies in punt 1.
2.1.1.
BBT 18. |
Om de algemene milieuprestaties van de verbranding van steen- en/of bruinkool te verbeteren, is, in aanvulling op BBT 6, de BBT om de hieronder beschreven techniek toe te passen.
|
2.1.2.
BBT 19. |
Om de energie-efficiëntie van de verbranding van steen- en/of bruinkool te verbeteren, is de BBT om een geschikte combinatie van de in BBT 12 en hieronder beschreven technieken toe te passen.
Tabel 2 Met de BBT geassocieerde energie-efficiëntieniveaus (BBT-GEEN's) voor verbranding van steen- en/of bruinkool
|
2.1.3.
BBT 20. |
Om de NOX-emissies naar lucht te voorkomen of te verminderen en tegelijkertijd de CO- en N2O-emissies naar lucht te beperken die afkomstig zijn van de verbranding van steen- en/of bruinkool, is de BBT om één of een combinatie van de onderstaande technieken te gebruiken.
Tabel 3 Met de BBT geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN's) voor NOX-emissies naar lucht afkomstig van de verbranding van steen- en/of bruinkool
Ter indicatie: het jaargemiddelde van de CO-emissieniveaus voor bestaande stookinstallaties die ≥ 1 500 h/jaar in bedrijf zijn of voor nieuwe stookinstallaties zal doorgaans met de volgende waarden overeenstemmen:
|
2.1.4.
BBT 21. |
Om de SOX-, HCl- en HF-emissies naar lucht afkomstig van de verbranding van steen- en/of bruinkool te voorkomen of te verminderen, is de BBT om één of een combinatie van de onderstaande technieken te gebruiken.
Tabel 4 Met de BBT geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN's) voor SO2-emissies naar lucht afkomstig van de verbranding van steen- en/of bruinkool
Voor een stookinstallatie met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 300 MW, die specifiek is ontworpen om met inheemse bruinkoolbrandstoffen te worden gestookt en waarvan kan worden aangetoond dat zij om technisch-economische redenen de in tabel 4 vermelde BBT-GEN's niet kan halen, zijn de daggemiddelde BBT-GEN's van tabel 4 niet van toepassing, en wordt de bovengrens van het jaargemiddelde BBT-GEN-bereik als volgt vastgesteld:
Tabel 5 Met de BBT geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN's) voor de HCl- en HF-emissies naar lucht afkomstig van de verbranding van steen- en/of bruinkool
|
2.1.5.
BBT 22. |
Om de stofemissies en deeltjesgebonden metaalemissies naar lucht afkomstig van de verbranding van steen- en/of bruinkool te verminderen, is de BBT om één of een combinatie van de onderstaande technieken te gebruiken.
Tabel 6 Met de BBT geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN's) voor stofemissies naar lucht afkomstig van de verbranding van steen- en/of bruinkool
|
2.1.6.
BBT 23. |
Om de kwikemissies naar lucht afkomstig van de verbranding van steen- en/of bruinkool te voorkomen of te verminderen, is de BBT om één of een combinatie van de onderstaande technieken te gebruiken.
Tabel 7 Met de BBT geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN's) voor kwikemissies naar lucht afkomstig van de verbranding van steen- en bruinkool
|
2.2. BBT-conclusies voor de verbranding van vaste biomassa en/of turf
Tenzij anders aangegeven, zijn de BBT-conclusies in dit punt algemeen toepasbaar op de verbranding van vaste biomassa en/of turf. Zij gelden in aanvulling op de algemene BBT-conclusies in punt 1.
2.2.1.
Tabel 8
Met de BBT geassocieerde energie-efficiëntieniveaus (BBT-GEEN's) voor de verbranding van vaste biomassa en/of turf
Type verbrandingseenheid |
||||
Netto elektrische efficiëntie (%) (75) |
||||
Nieuwe eenheid (78) |
Bestaande eenheid |
Nieuwe eenheid |
Bestaande eenheid |
|
Ketel voor vaste biomassa en/of turf |
33,5 tot > 38 |
28-38 |
73-99 |
73-99 |
2.2.2.
BBT 24. |
Om de NOX-emissies naar lucht te voorkomen of te verminderen en tegelijkertijd de CO- en N2O-emissies naar lucht te beperken die afkomstig zijn van de verbranding van vaste biomassa en/of turf, is de BBT om één of een combinatie van de onderstaande technieken te gebruiken.
Tabel 9 Met de BBT geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN's) voor NOX-emissies naar lucht afkomstig van de verbranding van vaste biomassa en/of turf
Ter indicatie: het jaargemiddelde van de CO-emissieniveaus zal doorgaans met de volgende waarden overeenstemmen:
|
2.2.3.
BBT 25. |
Om de SOX-, HCl- en HF-emissies naar lucht afkomstig van de verbranding van vaste biomassa en/of turf te voorkomen of te verminderen, is de BBT om één of een combinatie van de onderstaande technieken te gebruiken.
Tabel 10 Met de BBT geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN's) voor SO2-emissies naar lucht afkomstig van de verbranding van vaste biomassa en/of turf
Tabel 11 Met de BBT geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN's) voor HCl- en HF-emissies naar lucht afkomstig van de verbranding van vaste biomassa en/of turf
|
2.2.4.
BBT 26. |
Om de stofemissies en deeltjesgebonden metaalemissies naar lucht afkomstig van de verbranding van vaste biomassa en/of turf te verminderen, is de BBT om één of een combinatie van de onderstaande technieken te gebruiken.
Tabel 12 Met de BBT geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN's) voor stofemissies naar lucht afkomstig van de verbranding van vaste biomassa en/of turf
|
2.2.5.
BBT 27. |
Om de kwikemissies naar lucht afkomstig van de verbranding van vaste biomassa en/of turf te voorkomen of te verminderen, is de BBT om één of een combinatie van de onderstaande technieken te gebruiken.
Het met de BBT geassocieerde emissieniveau (BBT-GEN) voor de kwikemissies naar lucht als gevolg van de verbranding van vaste biomassa en/of turf bedraagt < 1-5 μg/Nm3 als gemiddelde over de bemonsteringsperiode. |
3. BBT-CONCLUSIES VOOR DE VERBRANDING VAN VLOEIBARE BRANDSTOFFEN
De BBT-conclusies in dit punt zijn niet van toepassing op stookinstallaties op offshoreplatforms; deze worden behandeld in punt 4.3.
3.1. Met zware stookolie en/of gasolie gestookte ketels
Tenzij anders aangegeven, zijn de BBT-conclusies in dit punt algemeen toepasbaar op de verbranding van zware stookolie en/of gasolie in ketels. Zij gelden in aanvulling op de algemene BBT-conclusies in punt 1.
3.1.1.
Tabel 13
Met de BBT geassocieerde energie-efficiëntieniveaus (BBT-GEEN's) voor de verbranding van zware stookolie en/of gasolie in ketels
Type verbrandingseenheid |
||||
Netto elektrische efficiëntie (%) |
Netto totale brandstofbenutting (%) (101) |
|||
Nieuwe eenheid |
Bestaande eenheid |
Nieuwe eenheid |
Bestaande eenheid |
|
Met zware stookolie en/of gasolie gestookte ketel |
> 36,4 |
35,6-37,4 |
80-96 |
80-96 |
3.1.2.
BBT 28. |
Om de NOX-emissies naar lucht te voorkomen of te verminderen en tegelijkertijd de CO-emissies naar lucht te beperken die afkomstig zijn van de verbranding van zware stookolie en/of gasolie in ketels, is de BBT om één of een combinatie van de onderstaande technieken te gebruiken.
Tabel 14 Met de BBT geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN's) voor NOX-emissies naar lucht afkomstig van de verbranding van zware stookolie en/of gasolie in ketels
Ter indicatie: het jaargemiddelde van de CO-emissieniveaus zal doorgaans met de volgende waarden overeenstemmen:
|
3.1.3.
BBT 29. |
Om de SOX-, HCl- en HF-emissies naar lucht afkomstig van de verbranding van zware stookolie en/of gasolie in ketels te voorkomen of te verminderen, is de BBT om één of een combinatie van de onderstaande technieken te gebruiken.
Tabel 15 Met de BBT geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN's) voor SO2-emissies naar lucht afkomstig van de verbranding van zware stookolie en/of gasolie in ketels
|
3.1.4.
BBT 30. |
Om de stofemissies en deeltjesgebonden metaalemissies naar lucht afkomstig van de verbranding van zware stookolie en/of gasolie in ketels te verminderen, is de BBT om één of een combinatie van de onderstaande technieken te gebruiken.
Tabel 16 Met de BBT geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN's) voor stofemissies naar lucht afkomstig van de verbranding van zware stookolie en/of gasolie in ketels
|
3.2. Met zware stookolie en/of gasolie gestookte motoren
Tenzij anders aangegeven, zijn de BBT-conclusies in dit punt algemeen toepasbaar op de verbranding van zware stookolie en/of gasolie in zuigermotoren. Zij gelden in aanvulling op de algemene BBT-conclusies in punt 1.
Wat met zware stookolie en/of gasolie gestookte motoren betreft, zijn secundaire emissiereductietechnieken voor NOx, SO2 en stof vanwege technische, economische en logistieke/infrastructuurbeperkingen mogelijk niet toepasbaar op motoren op eilanden die deel uitmaken van een klein geïsoleerd systeem (117) of een geïsoleerd microsysteem (118), in afwachting van hun interconnectie met het elektriciteitsnet van het vasteland of toegang tot aardgasvoorziening. De BBT-GEN's voor dergelijke motoren moeten daarom pas met ingang van 1 januari 2025 van toepassing zijn voor nieuwe motoren in kleine geïsoleerde systemen en geïsoleerde microsystemen, en met ingang van 1 januari 2030 voor bestaande motoren.
3.2.1.
BBT 31. |
Om de energie-efficiëntie van de verbranding van zware stookolie en/of gasolie in zuigermotoren te verbeteren, is de BBT om een geschikte combinatie van de in BBT 12 en hieronder beschreven technieken toe te passen.
Tabel 17 Met de BBT geassocieerde energie-efficiëntieniveaus (BBT-GEEN's) voor de verbranding van zware stookolie en/of gasolie in zuigermotoren
|
3.2.2.
BBT 32. |
Om de NOX-emissies naar lucht afkomstig van de verbranding van zware stookolie en/of gasolie in zuigermotoren te voorkomen of te verminderen, is de BBT om één of een combinatie van de onderstaande technieken te gebruiken.
|
BBT 33. |
Om de emissies van CO en vluchtige organische stoffen naar lucht afkomstig van de verbranding van zware stookolie en/of gasolie in zuigermotoren te voorkomen of te verminderen, is de BBT om één of beide onderstaande technieken te gebruiken.
Tabel 18 Met de BBT geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN's) voor NOX-emissies naar lucht afkomstig van de verbranding van zware stookolie en/of gasolie in zuigermotoren
Ter indicatie: voor bestaande stookinstallaties waarin alleen zware stookolie wordt verbrand en die ≥ 1 500 h/jaar in bedrijf zijn, of voor nieuwe stookinstallaties waarin alleen zware stookolie wordt verbrand,
|
3.2.3.
BBT 34. |
Om de SOX-, HCl- en HF-emissies naar lucht afkomstig van de verbranding van zware stookolie en/of gasolie in zuigermotoren te voorkomen of te verminderen, is de BBT om één of een combinatie van de onderstaande technieken te gebruiken.
Tabel 19 Met de BBT geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN's) voor SO2-emissies naar lucht afkomstig van de verbranding van zware stookolie en/of gasolie in zuigermotoren
|
3.2.4.
BBT 35. |
Om de emissies van stof en deeltjesgebonden metalen naar lucht afkomstig van de verbranding van zware stookolie en/of gasolie in zuigermotoren te voorkomen of te verminderen, is de BBT om één of een combinatie van de onderstaande technieken te gebruiken.
Tabel 20 Met de BBT geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN's) voor de uitstoot van vaste deeltjes (stof) naar lucht afkomstig van de verbranding van zware stookolie en/of gasolie in zuigermotoren
|
3.3. Met gasolie gestookte gasturbines
Tenzij anders aangegeven, zijn de BBT-conclusies in dit punt algemeen toepasbaar op de verbranding van gasolie in gasturbines. Zij gelden in aanvulling op de algemene BBT-conclusies in punt 1.
3.3.1.
BBT 36. |
Om de energie-efficiëntie van de verbranding van gasolie in gasturbines te verbeteren, is de BBT om een geschikte combinatie van de in BBT 12 en hieronder beschreven technieken toe te passen.
Tabel 21 Met de BBT geassocieerde energie-efficiëntieniveaus (BBT-GEEN's) voor met gasolie gestookte gasturbines
|
3.3.2.
BBT 37. |
Om de NOX-emissies naar lucht afkomstig van de verbranding van gasolie in gasturbines te voorkomen of te verminderen, is de BBT om één of een combinatie van de onderstaande technieken te gebruiken.
|
BBT 38. |
Om de CO-emissies naar lucht afkomstig van de verbranding van gasolie in gasturbines te voorkomen of te verminderen, is de BBT om één of een combinatie van de onderstaande technieken te gebruiken.
|
Ter indicatie: het emissieniveau voor NOX-emissies naar lucht afkomstig van de verbranding van gasolie in dualfuelgasturbines voor gebruik in noodgevallen die < 500 h/jaar in bedrijf zijn, zal doorgaans 145-250 mg/Nm3 bedragen als daggemiddelde of gemiddelde over de bemonsteringsperiode.
3.3.3.
BBT 39. |
Om de SOX- en stofemissies naar lucht afkomstig van de verbranding van gasolie in gasturbines te voorkomen of te verminderen, is de BBT om de onderstaande techniek te gebruiken.
Tabel 22 Met de BBT geassocieerde emissieniveaus voor SO2- en stofemissies naar lucht afkomstig van de verbranding van gasolie in gasturbines, met inbegrip van dualfuelgasturbines
|
4. BBT-CONCLUSIES VOOR DE VERBRANDING VAN GASVORMIGE BRANDSTOFFEN
4.1. BBT-conclusies voor de verbranding van aardgas
Tenzij anders aangegeven, zijn de BBT-conclusies in dit punt algemeen toepasbaar op de verbranding van aardgas. Zij gelden in aanvulling op de algemene BBT-conclusies in punt 1. Zij gelden niet voor stookinstallaties op offshoreplatforms; deze worden behandeld in punt 4.3.
4.1.1.
BBT 40. |
Om de energie-efficiëntie van de verbranding van aardgas te verbeteren, is de BBT om een geschikte combinatie van de in BBT 12 en hieronder beschreven technieken toe te passen.
Tabel 23 Met de BBT geassocieerde energie-efficiëntieniveaus (BBT-GEEN's) voor de verbranding van aardgas
|
4.1.2.
BBT 41. |
Om de NOX-emissies naar lucht afkomstig van de verbranding van aardgas in ketels te voorkomen of te verminderen, is de BBT om één of een combinatie van de onderstaande technieken te gebruiken.
|
BBT 42. |
Om de NOX-emissies naar lucht afkomstig van de verbranding van aardgas in gasturbines te voorkomen of te verminderen, is de BBT om één of een combinatie van de onderstaande technieken te gebruiken.
|
BBT 43. |
Om de NOX-emissies naar lucht afkomstig van de verbranding van aardgas in motoren te voorkomen of te verminderen, is de BBT om één of een combinatie van de onderstaande technieken te gebruiken.
|
BBT 44. |
Om de CO-emissies naar lucht afkomstig van de verbranding van aardgas te voorkomen of te verminderen, is de BBT om te zorgen voor geoptimaliseerde verbranding en/of oxidatiekatalysatoren te gebruiken. Beschrijving Zie de beschrijvingen in punt 8.3. Tabel 24 Met de BBT geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN's) voor NOX-emissies naar lucht afkomstig van de verbranding van aardgas in gasturbines
Ter indicatie: het jaargemiddelde van de CO-emissieniveaus voor elke soort bestaande stookinstallatie die ≥ 1 500 h/jaar in bedrijf is en voor elk soort nieuwe stookinstallatie zal doorgaans met de volgende waarden overeenstemmen:
In het geval van een met DLN-branders uitgeruste gasturbine stemmen deze indicatieve niveaus overeen met de situatie waarin de DLN doeltreffend werkt. Tabel 25 Met de BBT geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN's) voor NOX-emissies naar lucht afkomstig van de verbranding van aardgas in ketels en motoren
Ter indicatie: het jaargemiddelde van de CO-emissieniveaus zal doorgaans met de volgende waarden overeenstemmen:
|
BBT 45. |
Om de emissies van methaan (CH4) en van vluchtige organische stoffen met uitzondering van methaan (NMVOS) naar lucht afkomstig van de verbranding van aardgas in armmengsel-gasmotoren met vonkontsteking te voorkomen of te verminderen, is de BBT om te zorgen voor geoptimaliseerde verbranding en/of oxidatiekatalysatoren te gebruiken. Beschrijving Zie de beschrijvingen in punt 8.3. Oxidatiekatalysatoren zijn niet doeltreffend voor het verminderen van de emissies van verzadigde koolwaterstoffen met minder dan vier koolstofatomen. Tabel 26 Met de BBT geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN's) voor formaldehyde- en CH4-emissies naar lucht afkomstig van de verbranding van aardgas in een armmengsel-gasmotor met vonkontsteking
|
4.2. BBT-conclusies voor de verbranding van procesgassen uit de ijzer- en staalproductie
Tenzij anders aangegeven, zijn de BBT-conclusies in dit punt algemeen toepasbaar op de verbranding van procesgassen uit de ijzer- en staalproductie (hoogovengas, cokesovengas, oxystaalovengas), afzonderlijk of in combinatie, of gelijktijdig met andere gasvormige en/of vloeibare brandstoffen. Zij gelden in aanvulling op de algemene BBT-conclusies in punt 1.
4.2.1.
BBT 46. |
Om de energie-efficiëntie van de verbranding van procesgassen uit de ijzer- en staalproductie te verbeteren, is de BBT om een geschikte combinatie van de in BBT 12 en hieronder beschreven technieken toe te passen.
Tabel 27 Met de BBT geassocieerde energie-efficiëntieniveaus (BBT-GEEN's) voor de verbranding van procesgassen uit de ijzer- en staalproductie in ketels
Tabel 28 Met de BBT geassocieerde energie-efficiëntieniveaus (BBT-GEEN's) voor de verbranding van procesgassen uit de ijzer- en staalproductie in STEG's
|
4.2.2.
BBT 47. |
Om de NOX-emissies naar lucht afkomstig van de verbranding van procesgassen uit de ijzer- en staalproductie in ketels te voorkomen of te verminderen, is de BBT om één of een combinatie van de onderstaande technieken te gebruiken.
|
BBT 48. |
Om de NOX-emissies naar lucht afkomstig van de verbranding van procesgassen uit de ijzer- en staalproductie in STEG's te voorkomen of te verminderen, is de BBT om één of een combinatie van de onderstaande technieken te gebruiken.
|
BBT 49. |
Om de CO-emissies naar lucht afkomstig van de verbranding van procesgassen uit de ijzer- en staalproductie te voorkomen of te verminderen, is de BBT om één of een combinatie van de onderstaande technieken te gebruiken.
Tabel 29 Met de BBT geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN's) voor NOX-emissies naar lucht afkomstig van de verbranding van 100 % procesgassen uit de ijzer- en staalproductie
Ter indicatie: het jaargemiddelde van de CO-emissieniveaus zal doorgaans met de volgende waarden overeenstemmen:
|
4.2.3.
BBT 50. |
Om de SOX-emissies naar lucht afkomstig van de verbranding van procesgassen uit de ijzer- en staalproductie te voorkomen of te verminderen, is de BBT om een combinatie van de onderstaande technieken te gebruiken.
Tabel 30 Met de BBT geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN's) voor SO2-emissies naar lucht afkomstig van de verbranding van 100 % procesgassen uit de ijzer- en staalproductie
|
4.2.4.
BBT 51. |
Om de stofemissies naar lucht afkomstig van de verbranding van procesgassen uit de ijzer- en staalproductie te verminderen, is de BBT om één of een combinatie van de onderstaande technieken te gebruiken.
Tabel 31 Met de BBT geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN's) voor stofemissies naar lucht afkomstig van de verbranding van 100 % procesgassen uit de ijzer- en staalproductie
|
4.3. BBT-conclusies voor de verbranding van gasvormige en/of vloeibare brandstoffen op offshoreplatforms
Tenzij anders aangegeven, zijn de BBT-conclusies in dit punt algemeen toepasbaar op de verbranding van gasvormige en/of vloeibare brandstoffen op offshoreplatforms. Zij gelden in aanvulling op de algemene BBT-conclusies in punt 1.
BBT 52. |
Om de algemene milieuprestaties van de verbranding van gasvormige en/of vloeibare brandstoffen op offshoreplatforms te verbeteren, is de BBT om één of een combinatie van de onderstaande technieken te gebruiken.
|
BBT 53. |
Om de NOX-emissies naar lucht afkomstig van de verbranding van gasvormige en/of vloeibare brandstoffen op offshoreplatforms te voorkomen of te verminderen, is de BBT om één of een combinatie van de onderstaande technieken te gebruiken.
|
BBT 54. |
Om de CO-emissies naar lucht afkomstig van de verbranding van gasvormige en/of vloeibare brandstoffen in gasturbines op offshoreplatforms te voorkomen of te verminderen, is de BBT om één of een combinatie van de onderstaande technieken te gebruiken.
Tabel 32 Met de BBT geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN's) voor NOX-emissies naar lucht afkomstig van de verbranding van gasvormige brandstoffen in gasturbines met open cyclus op offshoreplatforms
Ter indicatie: het gemiddelde van de CO-emissieniveaus over de bemonsteringsperiode zal doorgaans met de volgende waarden overeenstemmen:
|
5. BBT-CONCLUSIES VOOR MET VERSCHILLENDE BRANDSTOFFEN GESTOOKTE INSTALLATIES
5.1. BBT-conclusies voor de verbranding van procesbrandstoffen uit de chemische industrie
Tenzij anders aangegeven, zijn de BBT-conclusies in dit punt algemeen toepasbaar op de verbranding van procesbrandstoffen uit de chemische industrie, afzonderlijk of in combinatie, of gelijktijdig met andere gasvormige en/of vloeibare brandstoffen. Zij gelden in aanvulling op de algemene BBT-conclusies in punt 1.
5.1.1.
BBT 55. |
Om de algemene milieuprestaties van de verbranding van procesgassen uit de chemische industrie in ketels te verbeteren, is de BBT om een geschikte combinatie van de in BBT 6 en hieronder beschreven technieken toe te passen.
|
5.1.2.
Tabel 33
Met de BBT geassocieerde energie-efficiëntieniveaus (BBT-GEEN's) voor de verbranding van procesgassen uit de chemische industrie in ketels
Type verbrandingseenheid |
||||
Netto elektrische efficiëntie (%) |
||||
Nieuwe eenheid |
Bestaande eenheid |
Nieuwe eenheid |
Bestaande eenheid |
|
Ketel waarin vloeibare procesbrandstoffen uit de chemische industrie worden gebruikt, ook indien gemengd met zware stookolie, gasolie en/of andere vloeibare brandstoffen |
> 36,4 |
35,6-37,4 |
80-96 |
80-96 |
Ketel waarin gasvormige procesbrandstoffen uit de chemische industrie worden gebruikt, ook indien gemengd met aardgas en/of andere gasvormige brandstoffen |
39-42,5 |
38-40 |
78-95 |
78-95 |
5.1.3.
BBT 56. |
Om de NOX-emissies naar lucht te voorkomen of te verminderen en tegelijkertijd de CO-emissies naar lucht te beperken die afkomstig zijn van de verbranding van procesbrandstoffen uit de chemische industrie, is de BBT om één of een combinatie van de onderstaande technieken te gebruiken.
Tabel 34 Met de BBT geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN's) voor NOX-emissies naar lucht afkomstig van de verbranding van 100 % procesbrandstoffen uit de chemische industrie in ketels
Ter indicatie: het jaargemiddelde van de CO-emissieniveaus voor bestaande installaties die ≥ 1 500 h/jaar in bedrijf zijn en voor nieuwe installaties zal doorgaans < 5-30 mg/Nm3 bedragen. |
5.1.4.
BBT 57. |
Om de SOX-, HCl- en HF-emissies naar lucht afkomstig van de verbranding van procesbrandstoffen uit de chemische industrie in ketels te verminderen, is de BBT om één of een combinatie van de onderstaande technieken te gebruiken.
Tabel 35 Met de BBT geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN's) voor SO2-emissies naar lucht afkomstig van de verbranding van 100 % procesbrandstoffen uit de chemische industrie in ketels
Tabel 36 Met de BBT geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN's) voor HCl- en HF-emissies naar lucht afkomstig van de verbranding van procesbrandstoffen uit de chemische industrie in ketels
|
5.1.5.
BBT 58. |
Om de emissies naar lucht van stof, deeltjesgebonden metalen en spoorelementen afkomstig van de verbranding van procesbrandstoffen uit de chemische industrie in ketels te verminderen, is de BBT om één of een combinatie van de onderstaande technieken te gebruiken.
Tabel 37 Met de BBT geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN's) voor stofemissies naar lucht afkomstig van de verbranding van mengsels van gassen en vloeistoffen die bestaan uit 100 % procesbrandstoffen uit de chemische industrie in ketels
|
5.1.6.
BBT 59. |
Om de emissies naar lucht van vluchtige organische stoffen en polychloordibenzodioxinen en -furanen afkomstig van de verbranding van procesbrandstoffen uit de chemische industrie in ketels te verminderen, is de BBT om één of een combinatie van de in BBT 6 en hieronder beschreven technieken te gebruiken.
Tabel 38 Met de BBT geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN's) voor PCDD/PCDF- en TVOS-emissies naar lucht afkomstig van de verbranding van 100 % procesbrandstoffen uit de chemische industrie in ketels
|
6. BBT-CONCLUSIES VOOR DE MEEVERBRANDING VAN AFVAL
Tenzij anders aangegeven, zijn de BBT-conclusies in dit punt algemeen toepasbaar op de meeverbranding van afval in stookinstallaties. Zij gelden in aanvulling op de algemene BBT-conclusies in punt 1.
Wanneer afval wordt meeverbrand, zijn de BBT-GEN's in dit punt van toepassing op het geproduceerde volume rookgas als geheel.
Wanneer afval wordt meeverbrand samen met de in punt 2 behandelde brandstoffen, zijn daarnaast de BBT-GEN's in punt 2 ook van toepassing i) op het geproduceerde volume rookgas als geheel, en ii) op het volume rookgas ten gevolge van de verbranding van de in dat punt behandelde brandstoffen, met gebruikmaking van de mengregelformule van bijlage VI, deel 4, bij Richtlijn 2010/75/EU, waarin de BBT-GEN's voor het volume rookgas ten gevolge van de verbranding van afvalstoffen moeten worden vastgesteld op basis van BBT 61.
6.1.1.
BBT 60. |
Om de algemene milieuprestaties van de meeverbranding van afval in stookinstallaties te verbeteren, stabiele verbrandingsomstandigheden te waarborgen en de emissies naar lucht te verminderen, is de BBT om techniek BBT 60 a hieronder en een combinatie van de in BBT 6 beschreven technieken en/of de andere technieken hieronder te gebruiken.
|
BBT 61. |
Om toename van de emissies afkomstig van de meeverbranding van afval in stookinstallaties te voorkomen, is de BBT om passende maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de uitstoot van verontreinigende stoffen in het deel van het rookgassen dat voortvloeit uit meeverbranding van afval niet hoger is dan de uitstoot die voortvloeit uit de toepassing van de BBT-conclusies voor afvalverbranding. |
BBT 62. |
Om de effecten op de recycling van residuen als gevolg van de meeverbranding van afval in stookinstallaties zo veel mogelijk te beperken, is de BBT om een goede kwaliteit van gips, slakken, as en andere residuen te blijven garanderen die overeenstemt met de eisen die aan de recycling ervan worden gesteld wanneer de installatie geen afval meeverbrandt, door één of een combinatie van de in BBT 60 beschreven technieken te gebruiken en/of door de meeverbranding te beperken tot afvalfracties met concentraties van verontreinigende stoffen die vergelijkbaar zijn met die van de andere brandstoffen die worden verbrand. |
6.1.2.
BBT 63. |
Om de energie-efficiëntie van de meeverbranding van afval te vergroten, is de BBT om een geschikte combinatie van de in BBT 12 en BBT 19 beschreven technieken te gebruiken, afhankelijk van het gebruikte brandstoftype en de configuratie van de installatie. De met de beste beschikbare technieken geassocieerde energie-efficiëntieniveaus (BBT-GEEN's) zijn opgenomen in tabel 8 voor de meeverbranding van afval met biomassa en/of turf, en in tabel 2 voor het meeverbranden van afval met steen- en/of bruinkool. |
6.1.3.
BBT 64. |
Om de NOX-emissies naar lucht te voorkomen of te verminderen en tegelijkertijd de CO- en N2O-emissies te beperken die afkomstig zijn van de meeverbranding van afval met steen- en/of bruinkool, is de BBT om één of een combinatie van de in BBT 20 beschreven technieken te gebruiken. |
BBT 65. |
Om de NOX-emissies naar lucht te voorkomen of te verminderen en tegelijkertijd de CO- en N2O-emissies te beperken die afkomstig zijn van de meeverbranding van afval met biomassa en/of turf, is de BBT om één of een combinatie van de in BBT 24 beschreven technieken te gebruiken. |
6.1.4.
BBT 66. |
Om de SOX-, HCl- en HF-emissies naar lucht afkomstig van de meeverbranding van afval met steen- en/of bruinkool te voorkomen of te verminderen, is de BBT om één of een combinatie van de in BBT 21 beschreven technieken te gebruiken. |
BBT 67. |
Om de SOX-, HCl- en HF-emissies naar lucht afkomstig van de meeverbranding van afval met biomassa en/of turf te voorkomen of te verminderen, is de BBT om één of een combinatie van de in BBT 25 beschreven technieken te gebruiken. |
6.1.5.
BBT 68. |
Om de stofemissies en deeltjesgebonden metaalemissies naar lucht afkomstig van de meeverbranding van afval met steen- en/of bruinkool te verminderen, is de BBT om één of een combinatie van de in BBT 22 beschreven technieken te gebruiken. Tabel 39 Met de BBT geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN's) voor de metaalemissies naar lucht afkomstig van meeverbranding van afval met steen- en/of bruinkool
|
BBT 69. |
Om de stofemissies en deeltjesgebonden metaalemissies naar lucht afkomstig van de meeverbranding van afval met biomassa en/of turf te verminderen, is de BBT om één of een combinatie van de in BBT 26 beschreven technieken te gebruiken. Tabel 40 Met de BBT geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN's) voor de metaalemissies naar lucht afkomstig van meeverbranding van afval met biomassa en/of turf
|
6.1.6.
BBT 70. |
Om de kwikemissies naar lucht afkomstig van de meeverbranding van afval met biomassa, turf, steen- en/of bruinkool te verminderen, is de BBT om één of een combinatie van de in BBT 23 en BBT 27 beschreven technieken te gebruiken. |
6.1.7.
BBT 71. |
Om de emissies naar lucht van vluchtige organische stoffen en polychloordibenzodioxinen en -furanen afkomstig van de meeverbranding van afval met biomassa, turf, steen- en/of bruinkool te verminderen, is de BBT om een combinatie van de in BBT 6, BBT 26 en hieronder beschreven technieken te gebruiken.
Tabel 41 Met de BBT geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN's) voor de emissies naar lucht van PCDD's/PCDF's en TVOS afkomstig van meeverbranding van afval met biomassa, turf, steenkool en/of bruinkool
|
7. BBT-CONCLUSIES VOOR VERGASSING
Tenzij anders aangegeven, zijn de BBT-conclusies in dit punt algemeen toepasbaar op alle vergassingsinstallaties die rechtstreeks verband houden met stookinstallaties, en op KV-STEG-installaties. Zij gelden in aanvulling op de algemene BBT-conclusies in punt 1.
7.1.1.
BBT 72. |
Om de energie-efficiëntie van KV-STEG- en vergassingseenheden te verbeteren, is de BBT om één of een combinatie van de in BBT 12 en hieronder beschreven technieken te gebruiken.
Tabel 42 Met de BBT geassocieerde energie-efficiëntieniveaus (BBT-GEEN's) voor vergassings- en KV-STEG-eenheden
|
7.1.2.
BBT 73. |
Om de NOX-emissies naar lucht te voorkomen en/of te verminderen en tegelijkertijd de CO-emissies naar lucht te beperken die afkomstig zijn van KV-STEG-installaties, is de BBT om één of een combinatie van de onderstaande technieken te gebruiken.
Tabel 43 Met de BBT geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN's) voor de NOX-emissies naar lucht afkomstig van KV-STEG-installaties
Ter indicatie: het jaargemiddelde van de CO-emissieniveaus voor bestaande installaties die ≥ 1 500 h/jaar in bedrijf zijn en voor nieuwe installaties zal doorgaans < 5-30 mg/Nm3 bedragen. |
7.1.3.
BBT 74. |
Om de SOX-emissies naar lucht te verminderen die afkomstig zijn uit KV-STEG-installaties, is de BBT om de onderstaande techniek te gebruiken.
Het met de BBT geassocieerde emissieniveau (BBT-GEN) voor SO2-emissies naar lucht afkomstig van KV-STEG-installaties van ≥ 100 MWth is 3-16 mg/Nm3, uitgedrukt als een jaargemiddelde. |
7.1.4.
BBT 75. |
Ter voorkoming of beperking van de emissies van stof, deeltjesgebonden metalen, ammoniak en halogenen naar lucht afkomstig van KV-STEG-installaties, is de BBT om één of een combinatie van de onderstaande technieken te gebruiken.
Tabel 44 Met de BBT geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN's) voor emissies van stof en deeltjesgebonden metalen naar lucht afkomstig van KV-STEG-installaties
|
8. BESCHRIJVING VAN DE TECHNIEKEN
8.1. Algemene technieken
Techniek |
Beschrijving |
Geavanceerd regelsysteem |
Het gebruik van een computerondersteund automatisch systeem voor het regelen van het verbrandingsrendement en ter ondersteuning van emissiepreventie en/of -reductie. Dit omvat ook het gebruik van geavanceerde monitoring |
Optimalisering van de verbranding |
Maatregelen gericht op een maximale efficiëntie van de energieomzetting, bv. in de oven/ketel, bij minimale emissies (in het bijzonder van CO). Dit wordt bereikt door een combinatie van technieken, waaronder een goed ontwerp van de verbrandingsuitrusting, de optimalisering van de temperatuur (bv. efficiënte menging van de brandstof en verbrandingslucht) en doorgebrachte tijd in de verbrandingszone, alsmede het gebruik van een geavanceerd regelsysteem |
8.2. Technieken ter verhoging van de energie-efficiëntie
Techniek |
Beschrijving |
Geavanceerd regelsysteem |
Zie punt 8.1 |
Gecombineerde stoom- en gascyclus |
Combinatie van twee of meer thermodynamische cycli, bv. een braytoncyclus (gasturbine/verbrandingsmotor) met een rankinecyclus (stoomturbine/ketel) om het warmteverlies van het rookgas van de eerste cyclus om te zetten in de nuttige energie voor één of meer volgende cycli |
Natte schoorsteen |
Het zo ontwerpen van de schoorsteen dat waterdamp uit het verzadigde rookgas kan condenseren, zodat het gebruik van een rookgasherverwarmer na de natte rookgasontzwaveling wordt vermeden |
Optimalisering van de verbranding |
Zie punt 8.1 |
Procesgasbeheersysteem |
Een systeem dat het mogelijk maakt de procesgassen uit de ijzer- en staalproductie die als brandstof kunnen worden gebruikt (bv. hoogovengassen, cokesovengassen, oxystaalovengassen) naar de stookinstallaties te leiden, afhankelijk van de beschikbaarheid van deze brandstoffen en het soort stookinstallaties in een geïntegreerde staalfabriek |
Rookgascondensor |
Een warmtewisselaar waarin water wordt voorverwarmd door het rookgas voordat het in de stoomcondensor wordt verwarmd. De waterdamp in het rookgas condenseert aldus doordat het wordt gekoeld door het verwarmen van het water. De rookgascondensor wordt zowel gebruikt om de energie-efficiëntie van de verbrandingseenheid te verbeteren als om verontreinigende stoffen, zoals stof, SOX, HCl en HF uit het rookgas te verwijderen |
Superkritisch stoomproces |
Het gebruik van een stoomcircuit, met inbegrip van systemen voor herverwarming van stoom, waarin stoom een druk van meer dan 220,6 bar en temperaturen van > 540 °C kan bereiken |
Ultrasuperkritisch stoomproces |
Het gebruik van een stoomcircuit, met inbegrip van herverwarmingssystemen, waarin stoom een druk van meer dan 250-300 bar en temperaturen van meer dan 580-600 °C kan bereiken |
WKK-gereedheid |
Maatregelen om de latere uitvoer van een nuttige hoeveelheid warmte naar een externe warmtebelasting mogelijk te maken, op een manier die een vermindering van het primaire energieverbruik van ten minste 10 % oplevert in vergelijking met de gescheiden opwekking van de geproduceerde warmte en elektriciteit. Het gaat hierbij onder meer om het vaststellen en waarborgen van de toegang tot specifieke punten in het stoomsysteem van waaruit stoom kan worden onttrokken, alsook het scheppen van voldoende ruimte om het later aanbrengen van voorzieningen als leidingen, warmtewisselaars, extra waterdemineralisatiecapaciteit, standby-ketelinstallaties en tegendrukturbines mogelijk te maken. Balance-of-plant-systemen (BoP-systemen) en regel-/meetinstrumentsystemen zijn geschikt om te worden bijgewerkt. Latere aansluiting van één of meer tegendrukturbines is eveneens mogelijk |
8.3. Technieken ter vermindering van NOX en/of CO-emissies naar lucht
Techniek |
Beschrijving |
Armmengseltechniek en geavanceerde armmengseltechniek |
Het regelen van de piektemperatuur van de vlam door middel van armmengselomstandigheden is de primaire verbrandingsmethode ter beperking van de vorming van NOX in gasmotoren. Door verbranding bij armmengselomstandigheden daalt de brandstof-luchtverhouding in de zones waar NOX wordt gevormd, zodat de piektemperatuur van de vlam lager is dan de stoïchiometrische adiabatische vlamtemperatuur en de vorming van thermische NOX aldus wordt beperkt. De optimalisering van dit concept wordt aangeduid als „geavanceerde armmengseltechniek” |
Brandstofkeuze |
Het gebruik van brandstoffen met een laag stikstofgehalte |
Droge lage-NOX-branders (DLN) |
Gasturbinebranders waarbij lucht en brandstof worden voorgemengd voordat zij de verbrandingszone binnenkomen. Door lucht en brandstof vóór de verbranding te mengen, worden een homogene temperatuurspreiding en een lagere vlamtemperatuur bereikt, wat leidt tot lagere NOX-emissies |
Geavanceerd regelsysteem |
Zie punt 8.1 |
Gecombineerde technieken voor NOX- en SOX-reductie |
Het gebruik van complexe en geïntegreerde reductietechnieken voor de gecombineerde vermindering van NOX, SOX en vaak ook andere verontreinigende stoffen uit het rookgas, bv. actieve kool en DeSONOX-processen. Zij kunnen ofwel op zichzelf, ofwel in combinatie met andere primaire technieken worden toegepast in met kolen gestookte PC-ketels |
Getrapte brandstoftoevoer |
De techniek is gebaseerd op de reductie van de vlamtemperatuur of op plaatselijke hete punten door het creëren van meerdere verbrandingszones in de verbrandingskamer waarin verschillende concentraties brandstof en de lucht worden gespoten. De benodigde aanpassingen zijn daardoor mogelijk minder efficiënt voor kleinere dan voor grotere installaties |
Getrapte verbrandingsluchttoevoer |
Het creëren van verschillende verbrandingszones in de verbrandingskamer met verschillende zuurstofgehalten om de NOX-emissies te verminderen en te zorgen voor een geoptimaliseerde verbranding. Bij deze techniek is er een primaire verbrandingszone met substoïchiometrische verbranding (d.w.z. met een tekort aan lucht) en een tweede naverbrandingszone (met een overmaat aan lucht) om de verbranding te verbeteren. Bij sommige oude, kleine ketels kan er een capaciteitsvermindering nodig zijn om ruimte te maken voor getrapte verbrandingsluchttoevoer |
Lage-NOX-branders (LNB) |
Deze techniek (die ook ultralage-NOX-branders of geavanceerde lage-NOX-branders omvat) berust op het beginsel van het verlagen van de piektemperaturen van de vlam; ketelbranders worden zo ontworpen dat de verbranding trager maar beter verloopt. Dat verbetert de warmteoverdracht (verhoogd emissievermogen van de vlam). Door lucht en brandstof te mengen, vermindert de beschikbaarheid van zuurstof en daalt de piektemperatuur van de vlam, waardoor de omzetting van brandstofgebonden NOX in stikstof en de vorming van thermische NOX wordt vertraagd, terwijl het verbrandingsrendement wel hoog blijft. Dit kan gepaard gaan met een gewijzigd ontwerp van de verbrandingskamer van de ovenkamer. Het ontwerp van branders met ultralage NOX-uitstoot (ULNB's: ultra-low-NOX burners) omvat een getrapte verbranding (lucht/brandstof) en recirculatie van verbrandingsgassen (interne rookgasrecirculatie). De prestaties van de techniek kunnen door het ontwerp van de ketel worden beïnvloed bij retrofitten op oude installaties |
Optimalisering van de verbranding |
Zie punt 8.1 |
Oxidatiekatalysatoren |
Het gebruik van katalysatoren (die gewoonlijk edele metalen zoals palladium of platina bevatten) om koolstofmonoxide en onverbrande koolwaterstoffen met zuurstof te oxideren zodat CO2 en waterdamp worden gevormd |
Rookgas- of uitlaatgasrecirculatie (FGR/EGR: flue-gas/exhaust-gas recirculation) |
Recirculatie van een deel van het rookgas naar de verbrandingskamer ter vervanging van een deel van de verse verbrandingslucht, met een tweeledig effect: verlaging van de temperatuur en beperking van het O2-gehalte voor stikstofoxidatie, waardoor de vorming van NOX wordt beperkt. Dit omvat de aanvoer van rookgas afkomstig van de oven naar de vlam om het zuurstofgehalte en bijgevolg de vlamtemperatuur te verlagen. De werking van speciale branders of andere voorzieningen stoelt op interne recirculatie van de verbrandingsgassen, die de temperatuur in de kern van de vlammen doet dalen en het zuurstofgehalte in het heetste deel van de vlammen vermindert |
Selectieve katalytische reductie (SCR) |
Selectieve reductie van stikstofoxiden met ammoniak of ureum in de aanwezigheid van een katalysator. Deze techniek is gebaseerd op de reductie van NOX tot stikstof in een katalytisch bed door middel van een reactie met ammoniak (doorgaans waterige oplossing) bij een optimale bedrijfstemperatuur van ongeveer 300 tot 450 °C. Er kunnen meerdere lagen van de katalysator worden aangebracht. Een grotere NOX-reductie wordt behaald door meerdere katalysatorlagen te gebruiken. De techniek kan modulair zijn opgezet, en er kan gebruik worden gemaakt van speciale katalysatoren en/of voorverwarming om te compenseren voor geringe belastingen of een breed rookgastemperatuurbereik. „In-duct-SCR” („SCR in het rookkanaal”) of „slip-SCR” is een techniek waarbij SNCR met stroomafwaartse SCR wordt gecombineerd, waardoor de ammoniakslip uit de SNCR-eenheid wordt verminderd |
Selectieve niet-katalytische reductie (SNCR) |
Selectieve reductie van stikstofoxiden met ammoniak of ureum zonder katalysator. De techniek is gebaseerd op de reductie van NOX tot stikstof door een reactie met ammoniak of ureum bij een hoge temperatuur. Het bedrijfstemperatuurbereik wordt gehandhaafd tussen 800 °C en 1 000 °C voor een optimale reactie |
Toevoeging van water/stoom |
Water of stoom wordt als verdunningsmiddel gebruikt om de verbrandingstemperatuur in gasturbines, motoren of ketels te verlagen en aldus de vorming van thermische NOX te verminderen. Het water of de stoom wordt ofwel vóór de verbranding met de brandstof gemengd (emulsie, bevochtiging of verzadiging van brandstof) of rechtstreeks in de verbrandingskamer gespoten (injectie van water/stoom) |
Verbranding met lage NOX-uitstoot toegepast in dieselmotoren |
De techniek bestaat uit een combinatie van interne wijzigingen in de motor, bv. optimalisering van de verbranding en de brandstofinjectie (zeer late brandstofinjectie in combinatie met vroegtijdige sluiting van de luchtinlaatklep), turbodrukvulling of millercyclus |
Verlaging van de temperatuur van de verbrandingslucht |
Het gebruik van verbrandingslucht bij omgevingstemperatuur. De verbrandingslucht wordt niet voorverwarmd in een regeneratieve luchtvoorverwarmer |
8.4. Technieken ter vermindering van SOX-, HCl- en/of HF-emissies naar lucht
Techniek |
Beschrijving |
Brandstofkeuze |
Het gebruik van een brandstof met een laag zwavel-, fluor- en/of chloorgehalte |
Droge gaswasser met circulerend wervelbed (CFB) |
Rookgas uit de luchtvoorverwarmer van de ketel komt onderaan binnen in de CFB-absorptiekolom en stroomt verticaal naar boven door een Venturi-sectie waar een vast sorptiemiddel en water afzonderlijk in de rookgasstroom worden gespoten. Wordt voornamelijk gebruikt in combinatie met een stofverwijderingstechniek |
Gecombineerde technieken voor NOX- en SOX-reductie |
Zie punt 8.3 |
Injectie van sorptiemiddel in de ketel (in de oven of in het wervelbed) |
De directe injectie van een droog sorptiemiddel in de verbrandingskamer of de toevoeging van adsorptiemiddelen op magnesium- of calciumbasis aan het wervelbed van een wervelbedketel. Het oppervlak van het sorptiemiddeldeeltjes reageert met de SO2 in het rookgas of in de wervelbedketel. Wordt voornamelijk gebruikt in combinatie met een stofverwijderingstechniek |
Injectie van sorptiemiddel in het kanaal (DSI) |
De injectie en dispersie van een droog poedervormig sorptiemiddel in de rookgasstroom. Het sorptiemiddel (bv. natriumcarbonaat, natriumbicarbonaat, gebluste kalk) reageert met zure gassen (bv. de gasvormige zwavelspecies en HCl) en vormt een vaste stof, die met stofreductietechnieken (doekfilter of elektrostatische precipitator) wordt verwijderd. DSI wordt voornamelijk gebruikt in combinatie met een doekfilter |
Natte gaswassing |
Gebruik van een vloeistof, doorgaans water of een waterige oplossing, om de zure verbindingen uit het rookgas af te vangen door middel van absorptie |
Natte rookgasontzwaveling (FGD (nat)) |
Techniek of combinatie van technieken voor gaswassing waarbij zwaveloxiden uit rookgassen worden verwijderd door middel van verschillende processen waarbij doorgaans een alkalisch sorptiemiddel wordt gebruikt voor het afvangen van gasvormig SO2 en het omzetten daarvan in vaste stoffen. Bij natte gaswassing worden gasverbindingen opgelost in een daarvoor geschikte vloeistof (water of een alkalische oplossing). Gelijktijdige verwijdering van vaste en gasvormige verbindingen kan worden bereikt. Stroomafwaarts van de natte gaswasser worden de rookgassen verzadigd met water. Daar is scheiding van de druppels vereist voordat de rookgassen kunnen worden afgevoerd. De uit de natte gaswassing afkomstige vloeistof wordt naar een waterzuiveringsinstallatie gestuurd en de onoplosbare bestanddelen worden verzameld door middel van sedimentatie of filtratie |
Procesgasbeheersysteem |
Zie punt 8.2 |
Rookgascondensator |
Zie punt 8.2 |
Rookgasontzwaveling met zeewater |
Een specifieke vorm van niet-regeneratieve natte gaswassing waarbij de natuurlijke alkaliteit van het zeewater wordt gebruikt om de zure verbindingen in het rookgas te absorberen. Doorgaans moet vóór deze fase stof worden verwijderd |
Sproeidroogadsorptie (SDA) |
Een suspensie/oplossing van een alkalische reagens wordt aan de rookgasstroom toegevoegd en daarin gedispergeerd. Het materiaal reageert met de gasvormige zwavelspecies en vormt een vaste stof, die met behulp van stofverwijderingstechnieken (doekfilter of elektrostatische precipitator) wordt verwijderd. SDA wordt voornamelijk gebruikt in combinatie met een doekfilter |
8.5. Technieken ter vermindering van emissies van stof, metalen met inbegrip van kwik, en/of PCDD's/PCDF's naar lucht
Techniek |
Beschrijving |
Brandstofkeuze |
Het gebruik van een brandstof met een laag gehalte aan as of metalen (bv. kwik) |
Doekfilter |
Doek- of zakfilters bestaan uit poreus of vervilt doek waar gassen doorheen worden geleid om deeltjes tegen te houden. Wanneer een doekfilter wordt gebruikt, moet een stof worden geselecteerd die geschikt is voor de kenmerken van het rookgas en de maximale bedrijfstemperatuur |
Elektrostatische precipitator (ESP) |
Elektrostatische precipitatoren geven een lading aan deeltjes zodat ze onder invloed van een elektrisch veld worden gescheiden. Elektrostatische precipitatoren kunnen in zeer uiteenlopende omstandigheden werken. De efficiëntie van de emissiebeperking hangt doorgaans af van het aantal velden, de verblijftijd (omvang), de eigenschappen van de katalysator en de zich vóór de ESP bevindende deeltjesverwijderingsinstallaties. ESP's hebben doorgaans tussen de twee en vijf velden. De modernste (geavanceerde) ESP's hebben tot zeven velden |
Het gebruik van gehalogeneerde additieven in de brandstof via injectie in de oven |
Toevoeging van halogeenverbindingen (bv. gebromeerde additieven) in de oven om elementair kwik te oxideren tot oplosbare of deeltjesspecies, waardoor kwik beter verwijderd kan worden in downstreamzuiveringssystemen |
Injectie van sorptiemiddel in de ketel (in de oven of in het wervelbed) |
Zie de algemene beschrijving in punt 8.4. Er zijn positieve neveneffecten in de vorm van verminderde emissies van stof en metalen |
Injectie van sorptiemiddel op koolstofbasis (bv. actieve kool of gehalogeneerde actieve kool) in het rookgas |
Adsorptie van kwik en/of PCDD's/PCDF's door sorptiemiddelen op koolstofbasis, zoals (gehalogeneerde) actieve kool, met of zonder chemische behandeling. Het systeem voor sorptiemiddelinjectie kan worden verbeterd door toevoeging van een aanvullende doekfilter |
Multicyclonen |
Een samenstel van stofbestrijdingssystemen op basis van de middelpuntvliedende kracht, waardoor de deeltjes worden gescheiden van het dragergas, gemonteerd in één of meer omhullingen |
Natte rookgasontzwaveling (FGD (nat)) |
Zie de algemene beschrijving in punt 8.4. Er zijn positieve neveneffecten in de vorm van verminderde uitstoot van stof en metalen |
Systeem voor droge of halfdroge rookgasontzwaveling |
Zie de algemene beschrijving van de verschillende technieken (d.w.z. sproeidroogadsorptie (SDA), injectie van sorptiemiddel in het kanaal (DSI), circulerend wervelbed (CFB), droge gaswasser) in punt 8.4. Er zijn positieve neveneffecten in de vorm van verminderde emissies van stof en metalen |
8.6. Technieken ter vermindering van emissies naar water
Techniek |
Beschrijving |
Adsorptie op actieve kool |
Het vastgehouden worden van oplosbare verontreinigende stoffen op het oppervlak van vaste, zeer poreuze deeltjes (het adsorptiemiddel). Actieve kool wordt doorgaans gebruikt voor de adsorptie van organische stoffen en kwik |
Aerobe biologische behandeling |
De biologische oxidatie van opgeloste verontreinigende organische stoffen met zuurstof via het metabolisme van micro-organismen. In aanwezigheid van opgeloste zuurstof — geïnjecteerd als lucht of zuivere zuurstof — worden de organische bestanddelen gemineraliseerd tot koolstofdioxide, water of andere metabolieten en biomassa. Onder bepaalde omstandigheden vindt ook aerobe nitrificatie plaats waarbij micro-organismen ammonium (NH4 +) oxideren tot het tussenproduct nitriet (NO2 -), dat vervolgens verder wordt geoxideerd tot nitraat (NO3 -) |
Anoxische/anaerobe biologische behandeling |
De biologische reductie van verontreinigende stoffen met behulp van het metabolisme van micro-organismen (bv. nitraat (NO3 -) wordt gereduceerd tot elementair gasvormig stikstof, geoxideerde kwikspecies worden gereduceerd tot elementair kwik). De anoxische/anaerobe behandeling van afvalwater afkomstig van het gebruik van natte zuiveringssystemen wordt doorgaans uitgevoerd in fixed-film-bioreactoren met actieve kool als dragermateriaal. De anoxische/anaerobe biologische behandeling voor de verwijdering van kwik wordt in combinatie met andere technieken toegepast |
Coagulatie en flocculatie |
Coagulatie en flocculatie worden gebruikt om zwevende deeltjes van afvalwater te scheiden en worden vaak in achtereenvolgende stappen uitgevoerd. Coagulatie wordt uitgevoerd door toevoeging van coaguleermiddelen met een lading die tegengesteld is aan die van de zwevende deeltjes. Flocculatie wordt uitgevoerd door polymeren toe te voegen, zodat de botsingen van kleine vlokjes ervoor zorgen dat deze zich met elkaar verbinden waardoor grotere vlokken ontstaan |
Filtratie |
Vaste stoffen scheiden van afvalwater door het door een poreus medium te laten lopen. Dit omvat verschillende soorten technieken, bijvoorbeeld zandfiltratie, microfiltratie en ultrafiltratie |
Flotatie |
De scheiding van vaste of vloeibare deeltjes uit afvalwater door deze aan fijne gasbelletjes, meestal lucht, te hechten. De drijvende deeltjes verzamelen zich op het wateroppervlak en worden met afschuimers verzameld |
Ionenwisseling |
Het vasthouden van ionische verontreinigende stoffen uit afvalwater en het vervangen ervan door aanvaardbaardere ionen met behulp van een ionenwisselaarhars. De verontreinigende stoffen worden tijdelijk vastgehouden en komen daarna vrij in een regeneratie- of terugspoelvloeistof |
Kristallisatie |
De verwijdering van ionische verontreinigende stoffen uit afvalwater door ze te laten kristalliseren op een entmateriaal zoals zand of mineralen, door middel van een wervelbedprocedé |
Neerslag |
De omzetting van opgeloste verontreinigende stoffen in onoplosbare verbindingen door toevoeging van chemische neerslagmiddelen. De gevormde vaste neerslag wordt vervolgens gescheiden middels sedimentatie, flotatie of filtratie. Stoffen die doorgaans voor het laten neerslaan van metalen worden gebruikt zijn kalk, dolomiet, natriumhydroxide, natriumcarbonaat, natriumsulfide en organische sulfiden. Calciumzouten (anders dan kalk) worden gebruikt voor het laten neerslaan van sulfaten of fluoriden |
Neutralisatie |
De pH van het afvalwater op het neutrale niveau (ongeveer 7) brengen door chemische stoffen toe te voegen. Doorgaans wordt natriumhydroxide (NaOH) of calciumhydroxide (Ca(OH)2) gebruikt om de pH te verhogen, terwijl zwavelzuur (H2SO4), zoutzuur (HCl) of koolstofdioxide (CO2) doorgaans wordt gebruikt om de pH te verlagen. Tijdens de neutralisatie kan neerslag van sommige stoffen optreden |
Oxidatie |
De omzetting door chemische oxidatiemiddelen van verontreinigende stoffen in soortgelijke verbindingen die minder gevaarlijk en/of gemakkelijker te verminderen zijn. In het geval van afvalwater afkomstig van het gebruik van natte zuiveringssystemen kan lucht worden gebruikt om sulfiet (SO3 2-) tot sulfaat (SO4 2-) te oxideren |
Scheiding van olie en water |
De verwijdering van vrije olie uit afvalwater door scheiding onder invloed van de zwaartekracht met behulp van apparaten zoals de separator van het American Petroleum Institute, een golfplaatolieafscheider (corrugated plate interceptor) of een lamellenafscheider (parallel plate interceptor). De scheiding van olie en water wordt gewoonlijk gevolgd door flotatie, ondersteund door coagulatie/flocculatie. In sommige gevallen kan het nodig zijn voorafgaand aan de scheiding van olie en water de emulsie te breken |
Sedimentatie |
Het scheiden van zwevende deeltjes door bezinking onder invloed van de zwaartekracht |
Strippen |
De verwijdering van purgeerbare verontreinigende stoffen (bijvoorbeeld ammoniak) uit afvalwater door ze in contact te brengen met een snelle gasstroom en aldus in de gasvormige fase over te laten gaan. De verontreinigende stoffen worden in een downstreambehandeling uit het stripgas verwijderd en kunnen mogelijkerwijs worden hergebruikt |
(*1) Uitvoeringsbesluit 2012/249/EU van de Commissie van 7 mei 2012, betreffende de vaststelling van opstart- en stilleggingsperioden voor de toepassing van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad inzake industriële emissies (PB L 123 van 9.5.2012, blz. 44).
(1) Voor parameters waarvoor metingen van 30 minuten vanwege beperkingen op het vlak van bemonstering of analyse niet geschikt zijn, wordt een geschikte bemonsteringsperiode gebruikt. Voor PCDD's/PCDF's wordt een bemonsteringsperiode van 6 tot 8 uur gebruikt.
(2) Indien, in het geval van WKK-eenheden, de test om technische redenen niet kan worden uitgevoerd terwijl de eenheid wat betreft de warmtevoorziening bij volle belasting in bedrijf is, kan de test worden aangevuld of vervangen door een berekening op basis van de parameters zoals die bij volle belasting gelden.
(3) Continue meting van het waterdampgehalte van het rookgas is niet nodig indien het bemonsterde rookgas voorafgaand aan de analyse wordt gedroogd.
(4) Generieke EN-normen voor continue meting zijn EN 15267-1, EN 15267-2, EN 15267-3 en EN 14181. EN-normen voor periodieke metingen zijn opgenomen in de tabel.
(5) De monitoringfrequentie geldt niet indien de installatie alleen in bedrijf zou worden gesteld met als enige doel een emissiemeting uit te voeren.
(6) In het geval van installaties met een nominaal thermisch ingangsvermogen van < 100 MW die < 1 500 h/jaar in bedrijf zijn, is een minimale monitoringfrequentie van eenmaal per zes maanden mogelijk. Voor gasturbines wordt de periodieke monitoring uitgevoerd bij een belasting van de stookinstallatie van > 70 %. Voor meeverbranding van afval met steenkool, bruinkool, vaste biomassa en/of turf moet voor de monitoringfrequentie tevens rekening worden gehouden met bijlage VI, deel 6, bij de richtlijn inzake industriële emissies.
(7) Indien SCR wordt toegepast, is een minimale monitoringfrequentie van eenmaal per jaar mogelijk, mits is aangetoond dat de emissieniveaus voldoende stabiel zijn.
(8) In het geval van met aardgas gestookte turbines met een nominaal thermisch ingangsvermogen van < 100 MW die < 1 500 h/jaar in bedrijf zijn, of in het geval van bestaande OCGT's, kan in plaats daarvan een PEMS worden gebruikt.
(9) In plaats daarvan kan een PEMS worden gebruikt.
(10) Er worden twee reeksen metingen uitgevoerd, één terwijl de installatie in bedrijf is bij belastingen van > 70 %, en de andere bij belastingen van < 70 %.
(11) Als alternatief voor de continue meting in installaties waarin olie met een bekend zwavelgehalte wordt verbrand en die niet met een systeem voor rookgasontzwaveling zijn uitgerust, kunnen voor de bepaling van de SO2-emissies ten minste eenmaal per drie maanden uitgevoerde periodieke metingen en/of andere procedures die garanderen dat er gegevens van gelijkwaardige wetenschappelijke kwaliteit worden aangeleverd, worden gebruikt.
(12) In het geval van procesbrandstoffen uit de chemische industrie kan de monitoringfrequentie voor installaties van < 100 MWth na een initiële karakterisering van de brandstof (zie BBT 5) op basis van een beoordeling van de relevantie van verontreinigende stoffen (bv. concentratie in brandstof, toegepaste rookgasreiniging) voor de emissies naar lucht worden aangepast, maar in elk geval minimaal bij iedere wijziging in de brandstofeigenschappen die van invloed kan zijn op de emissies.
(13) Mits is aangetoond dat de emissieniveaus voldoende stabiel zijn, kunnen de periodieke metingen worden uitgevoerd bij iedere wijziging in de brandstof- en/of afvalstofeigenschappen die van invloed kan zijn op de emissies, maar in elk geval ten minste eenmaal per jaar. Voor meeverbranding van afval met steenkool, bruinkool, vaste biomassa en/of turf moet voor de monitoringfrequentie tevens rekening worden gehouden met bijlage VI, deel 6, bij de richtlijn inzake industriële emissies.
(14) In het geval van procesbrandstoffen uit de chemische industrie kan de monitoringfrequentie na een initiële karakterisering van de brandstof (zie BBT 5) op basis van een beoordeling van de relevantie van verontreinigende stoffen (bv. concentratie in brandstof, toegepaste rookgasreiniging) voor de emissies naar lucht worden aangepast, maar in elk geval minimaal bij iedere wijziging in de brandstofeigenschappen die van invloed kan zijn op de emissies.
(15) In het geval van installaties met een nominaal thermisch ingangsvermogen van < 100 MW die < 500 h/jaar in bedrijf zijn, is een minimale monitoringfrequentie van eenmaal per jaar mogelijk. In het geval van installaties met een nominaal thermisch ingangsvermogen van < 100 MW die tussen 500 en 1 500 h/jaar in bedrijf zijn, kan de minimale monitoringfrequentie tot eenmaal per zes maanden worden teruggebracht.
(16) Mits is aangetoond dat de emissieniveaus voldoende stabiel zijn, kunnen de periodieke metingen worden uitgevoerd bij iedere wijziging in de brandstof- en/of afvalstofeigenschappen die van invloed kan zijn op de emissies, maar in elk geval ten minste eenmaal per zes maanden.
(17) In het geval van installaties waarin procesgassen uit de ijzer- en staalproductie worden verbrand, is een minimale monitoringfrequentie van eenmaal per zes maanden mogelijk, mits is aangetoond dat de emissieniveaus voldoende stabiel zijn.
(18) De lijst van gemonitorde verontreinigende stoffen en de monitoringfrequentie kunnen na een initiële karakterisering van de brandstof (zie BBT 5) op basis van een beoordeling van de relevantie van verontreinigende stoffen (bv. concentratie in brandstof, toegepaste rookgasreiniging) voor de emissies naar lucht worden aangepast, maar in elk geval minimaal bij iedere wijziging in de brandstofeigenschappen die van invloed kan zijn op de emissies.
(19) In het geval van installaties die < 1 500 h/jaar in bedrijf zijn, is een minimale monitoringfrequentie van ten minste eenmaal per zes maanden mogelijk.
(20) In het geval van installaties die < 1 500 h/jaar in bedrijf zijn, is een minimale monitoringfrequentie van ten minste eenmaal per jaar mogelijk.
(21) Continue bemonstering in combinatie met frequente analyse van over de tijd geïntegreerde monsters, bv. door middel van een gestandaardiseerde methode voor monitoring met sorbentvallen, kan als alternatief voor continue meting dienen.
(22) Mits is aangetoond dat de emissieniveaus vanwege het lage kwikgehalte van de brandstof voldoende stabiel zijn, hoeven de periodieke metingen slechts te worden uitgevoerd bij iedere wijziging in de brandstofeigenschappen die van invloed kan zijn op de emissies.
(23) De minimale monitoringfrequentie is niet van toepassing op installaties die < 1 500 h/jaar in bedrijf zijn.
(24) De metingen worden uitgevoerd terwijl de installatie bij belastingen van meer dan 70 % in bedrijf is.
(25) In het geval van procesbrandstoffen uit de chemische industrie is monitoring alleen van toepassing wanneer de brandstoffen chloorverbindingen bevatten.
(26) TOC-monitoring en CZV-monitoring zijn alternatieven. TOC-monitoring is de voorkeursoptie omdat daarbij geen zeer toxische verbindingen hoeven te worden gebruikt.
(27) De lijst van stoffen/parameters op basis waarvan wordt gekarakteriseerd, kan worden beperkt tot slechts die stoffen/parameters waarvan op basis van informatie over de grondstoffen en productieprocessen redelijkerwijs kan worden verwacht dat ze in de brandstof(fen) aanwezig zijn.
(28) Deze karakterisering wordt uitgevoerd onverminderd de preacceptatie- en acceptatieprocedure voor afval in BBT 60 a), die kan leiden tot karakterisering op basis van en/of controle op andere dan de hier vermelde stoffen/parameters.
(29) De technieken worden beschreven in punt 8.6.
(30) Het BBT-GEN voor TOC of het BBT-GEN voor CZV is van toepassing. TOC is de voorkeursoptie omdat bij de monitoring daarvan geen zeer toxische verbindingen hoeven te worden gebruikt.
(31) Dit BBT-GEN geldt na aftrek van de toegevoerde belasting.
(32) Dit BBT-GEN geldt alleen voor afvalwater afkomstig van de toepassing van natte rookgasontzwaveling.
(33) Dit BBT-GEN geldt alleen voor stookinstallaties waarin calciumverbindingen worden gebruikt voor rookgasreiniging.
(34) De bovengrens van het BBT-GEN-bereik geldt mogelijk niet in het geval van zeer zout afvalwater (bv. chlorideconcentraties ≥ 5 g/l) als gevolg van de hogere oplosbaarheid van calciumsulfaat.
(35) Dit BBT-GEN geldt niet voor lozingen in zee of brakke waterlichamen.
(36) Deze BBT-GEEN's zijn niet van toepassing op eenheden die < 1 500 h/jaar in bedrijf zijn.
(37) In het geval van WKK-eenheden, is slechts één van beide BBT-GEEN's „netto elektrische efficiëntie” of „netto totale brandstofbenutting” van toepassing, afhankelijk van het ontwerp van de WKK-eenheid (d.w.z. of deze meer gericht is op het opwekken van elektriciteit, of op het opwekken van warmte).
(38) De ondergrens van het bereik kan overeenstemmen met gevallen waarin de behaalde energie-efficiëntie negatief wordt beïnvloed (met maximaal vier procentpunten) door het gebruikte type koelsysteem of de geografische locatie van de eenheid.
(39) Deze niveaus zijn mogelijk niet haalbaar indien de potentiële vraag naar warmte te klein is.
(40) Deze BBT-GEEN's zijn niet van toepassing op installaties die uitsluitend elektriciteit produceren.
(41) De ondergrenzen van de BBT-GEEN-bereiken worden gehaald in het geval van ongunstige weersomstandigheden, met laagwaardige bruinkool gestookte eenheden en/of oude eenheden (vóór 1985 voor het eerst in bedrijf gesteld).
(42) De bovengrens van het BBT-GEEN-bereik kan worden behaald met hoge stoomparameters (druk, temperatuur).
(43) De verbetering van de elektrische efficiëntie die kan worden behaald, hangt af van de specifieke eenheid, maar een stijging van meer dan drie procentpunten wordt beschouwd als passend bij het gebruik van BBT voor bestaande eenheden, afhankelijk van het oorspronkelijke ontwerp van de eenheid en de aanpassingen die al zijn verricht.
(44) In het geval van eenheden waarin bruinkool wordt verbrand met een onderste verwarmingswaarde van minder dan 6 MJ/kg ligt de ondergrens van het BBT-GEEN-bereik bij 41,5 %.
(45) De bovengrens van het BBT-GEEN-bereik kan bij maximaal 46 % liggen in het geval van eenheden van ≥ 600 MWth die een superkritisch of ultrasuperkritisch stoomproces gebruiken.
(46) De bovengrens van het BBT-GEEN-bereik kan bij maximaal 44 % liggen in het geval van eenheden van ≥ 600 MWth die een superkritisch of ultrasuperkritisch stoomproces gebruiken.
(47) Deze BBT-GEN's zijn niet van toepassing op installaties die < 1 500 h/jaar in bedrijf zijn.
(48) Voor met steenkool gestookte PC-ketelinstallaties die uiterlijk op 1 juli 1987 in bedrijf zijn genomen, die < 1 500 h/jaar in bedrijf zijn en waarvoor SCR en/of SNCR niet van toepassing zijn, ligt de bovengrens van het bereik bij 340 mg/Nm3.
(49) Voor installaties die < 500 h/jaar in bedrijf zijn, zijn deze niveaus indicatief.
(50) De ondergrens van het bereik wordt haalbaar geacht bij gebruik van SCR.
(51) De bovengrens van het bereik ligt bij 175 mg/Nm3 voor FBC-ketels die uiterlijk op 7 januari 2014 in bedrijf zijn gesteld en voor met bruinkool gestookte PC-ketels.
(52) De bovengrens van het bereik ligt bij 220 mg/Nm3 voor FBC-ketels die uiterlijk op 7 januari 2014 in bedrijf zijn gesteld en voor met bruinkool gestookte PC-ketels.
(53) Voor installaties die uiterlijk op 7 januari 2014 in bedrijf zijn gesteld, ligt de bovengrens van het bereik bij 200 mg/Nm3 voor installaties die ≥ 1 500 h/jaar in bedrijf zijn, en bij 220 mg/Nm3 voor installaties die < 1 500 h/jaar in bedrijf zijn.
(54) De bovengrens van het bereik kan bij maximaal 140 mg/Nm3 liggen in het geval van beperkingen in verband met het ketelontwerp en/of in het geval van wervelbedketels die niet zijn uitgerust met secundaire reductietechnieken voor de vermindering van de NOX-emissies.
(55) Deze BBT-GEN's zijn niet van toepassing op installaties die < 1 500 h/jaar in bedrijf zijn.
(56) Voor installaties die < 500 h/jaar in bedrijf zijn, zijn deze niveaus indicatief.
(57) In het geval van bestaande installaties die uiterlijk op 7 januari 2014 in bedrijf zijn genomen, ligt de bovengrens van het BBT-GEN-bereik bij 250 mg/Nm3.
(58) De ondergrens van het bereik kan worden behaald door zwavelarme brandstoffen te gebruiken in combinatie met de meest geavanceerde systeemontwerpen voor natte zuivering.
(59) De bovengrens van het BBT-GEN-bereik ligt bij 220 mg/Nm3 in het geval van installaties die uiterlijk op 7 januari 2014 in bedrijf zijn gesteld en die < 1 500 h/jaar in bedrijf zijn. Voor overige bestaande installaties die uiterlijk op 7 januari 2014 in bedrijf zijn genomen, ligt de bovengrens van het BBT-GEN-bereik bij 205 mg/Nm3.
(60) Voor ketels met circulerend wervelbed kan de ondergrens van het bereik worden behaald met behulp van rookgasontzwaveling met hoog rendement. De bovengrens van het bereik kan worden gehaald door gebruik te maken van injectie van sorptiemiddel in het wervelbed in de ketel.
(61) De ondergrens van deze BBT-GEN-bereiken is mogelijk moeilijk haalbaar in het geval van installaties die met natte rookgasontzwaveling en een nageschakelde gas-gas-warmtewisselaar zijn uitgerust.
(62) De bovengrens van het BBT-GEN-bereik ligt bij 20 mg/Nm3 in de volgende gevallen: installaties waarin brandstoffen worden verbrand met een gemiddeld chloorgehalte van 1 000 mg/kg (droog) of hoger; installaties die < 1 500 h/jaar in bedrijf zijn; FBC-ketels. Voor installaties die < 500 h/jaar in bedrijf zijn, zijn deze niveaus indicatief.
(63) In het geval van installaties die met natte rookgasontzwaveling met een nageschakelde gas-gas-warmtewisselaar zijn uitgerust, ligt de bovengrens van het BBT-GEN-bereik bij 7 mg/Nm3.
(64) De bovengrens van het BBT-GEN-bereik ligt bij 7 mg/Nm3 in de volgende gevallen: installaties die met natte rookgasontzwaveling met een nageschakelde gas-gas-warmtewisselaar zijn uitgerust; installaties die < 1 500 h/jaar in bedrijf zijn; FBC-ketels. Voor installaties die < 500 h/jaar in bedrijf zijn, zijn deze niveaus indicatief.
(65) Deze BBT-GEN's zijn niet van toepassing op installaties die < 1 500 h/jaar in bedrijf zijn.
(66) Voor installaties die < 500 h/jaar in bedrijf zijn, zijn deze niveaus indicatief.
(67) De bovengrens van het BBT-GEN-bereik ligt bij 28 mg/Nm3 voor installaties die uiterlijk op 7 januari 2014 in bedrijf zijn gesteld.
(68) De bovengrens van het BBT-GEN-bereik ligt bij 25 mg/Nm3 voor installaties die uiterlijk op 7 januari 2014 in bedrijf zijn gesteld.
(69) De bovengrens van het BBT-GEN-bereik ligt bij 12 mg/Nm3 voor installaties die uiterlijk op 7 januari 2014 in bedrijf zijn gesteld.
(70) De bovengrens van het BBT-GEN-bereik ligt bij 20 mg/Nm3 voor installaties die uiterlijk op 7 januari 2014 in bedrijf zijn gesteld.
(71) De bovengrens van het BBT-GEN-bereik ligt bij 14 mg/Nm3 voor installaties die uiterlijk op 7 januari 2014 in bedrijf zijn gesteld.
(72) De ondergrens van het BBT-GEN-bereik kan worden behaald met specifieke kwikemissiereductietechnieken.
(73) Deze BBT-GEEN's zijn niet van toepassing op eenheden die < 1 500 h/jaar in bedrijf zijn.
(74) In het geval van WKK-eenheden, is slechts één van beide BBT-GEEN's „netto elektrische efficiëntie” of „netto totale brandstofbenutting” van toepassing, afhankelijk van het ontwerp van de WKK-eenheid (d.w.z. of deze meer gericht is op het opwekken van elektriciteit, of op het opwekken van warmte).
(75) De ondergrens van het bereik kan overeenstemmen met gevallen waarin de behaalde energie-efficiëntie negatief wordt beïnvloed (met maximaal vier procentpunten) door het gebruikte type koelsysteem of de geografische locatie van de eenheid.
(76) Deze niveaus zijn mogelijk niet haalbaar indien de potentiële vraag naar warmte te klein is.
(77) Deze BBT-GEEN's zijn niet van toepassing op installaties die uitsluitend elektriciteit produceren.
(78) De ondergrens van het bereik kan bij minimaal 32 % liggen in het geval van eenheden van < 150 MWth waarin brandstoffen uit biomassa worden verbrand die een hoge vochtigheidsgraad hebben.
(79) Deze BBT-GEN's zijn niet van toepassing op installaties die < 1 500 h/jaar in bedrijf zijn.
(80) Voor stookinstallaties die < 500 h/jaar in bedrijf zijn, zijn deze niveaus indicatief.
(81) Voor installaties waarin brandstoffen worden verbrand met een gemiddeld gehalte aan kalium van 2 000 mg/kg (droog) of hoger, en/of een gemiddeld gehalte aan natrium van 300 mg/kg of hoger, ligt de bovengrens van het BBT-GEN-bereik bij 200 mg/Nm3.
(82) Voor installaties waarin brandstoffen worden verbrand met een gemiddeld gehalte aan kalium van 2 000 mg/kg (droog) of hoger, en/of een gemiddeld gehalte aan natrium van 300 mg/kg of hoger, ligt de bovengrens van het BBT-GEN-bereik bij 250 mg/Nm3.
(83) Voor installaties waarin brandstoffen worden verbrand met een gemiddeld gehalte aan kalium van 2 000 mg/kg (droog) of hoger, en/of een gemiddeld gehalte aan natrium van 300 mg/kg of hoger, ligt de bovengrens van het BBT-GEN-bereik bij 260 mg/Nm3.
(84) Voor installaties die uiterlijk op 7 januari 2014 in bedrijf zijn genomen, en waarin brandstoffen worden verbrand met een gemiddeld gehalte aan kalium van 2 000 mg/kg (droog) of hoger, en/of een gemiddeld gehalte aan natrium van 300 mg/kg of hoger, ligt de bovengrens van het BBT-GEN-bereik bij 310 mg/Nm3.
(85) De bovengrens van het BBT-GEN-bereik ligt bij 160 mg/Nm3 voor installaties die uiterlijk op 7 januari 2014 in bedrijf zijn gesteld.
(86) De bovengrens van het BBT-GEN-bereik ligt bij 200 mg/Nm3 voor installaties die uiterlijk op 7 januari 2014 in bedrijf zijn gesteld.
(87) Deze BBT-GEN's zijn niet van toepassing op installaties die < 1 500 h/jaar in bedrijf zijn.
(88) Voor installaties die < 500 h/jaar in bedrijf zijn, zijn deze niveaus indicatief.
(89) Voor bestaande installaties waarin brandstoffen worden verbrand met een gemiddeld gehalte aan zwavel van 0,1 massaprocent (droog) of hoger ligt de bovengrens van het BBT-GEN-bereik bij 100 mg/Nm3.
(90) Voor bestaande installaties waarin brandstoffen worden verbrand met een gemiddeld gehalte aan zwavel van 0,1 massaprocent (droog) of hoger ligt de bovengrens van het BBT-GEN-bereik bij 215 mg/Nm3.
(91) Voor bestaande installaties waarin brandstoffen worden verbrand met een gemiddeld gehalte aan zwavel van 0,1 massaprocent (droog) of hoger ligt de bovengrens van het BBT-GEN-bereik bij 165 mg/Nm3, of bij 215 mg/Nm3 indien die installaties uiterlijk op 7 januari 2014 in bedrijf zijn genomen en/of zij FBC-ketels zijn waarin turf wordt verbrand.
(92) Voor installaties waarin brandstoffen worden verbrand met een gemiddeld gehalte aan chloor van ≥ 0,1 massaprocent (droog), of voor bestaande installaties waarin biomassa wordt meeverbrand met een zwavelrijke brandstof (bv. turf) of additieven (bv. elementair zwavel) worden gebruikt die alkalichloriden omzetten, ligt de bovengrens van het BBT-GEN-bereik voor het jaargemiddelde voor nieuwe installaties bij 15 mg/Nm3; de bovengrens van het BBT-GEN-bereik voor het jaargemiddelde voor bestaande installaties ligt bij 25 mg/Nm3. Het daggemiddelde BBT-GEN-bereik is niet van toepassing op deze installaties.
(93) Het BBT-GEN-bereik voor het daggemiddelde is niet van toepassing op installaties die < 1 500 h/jaar in bedrijf zijn. De bovengrens van het BBT-GEN-bereik voor het jaargemiddelde voor nieuwe installaties die < 1 500 h/jaar in bedrijf zijn, ligt bij 15 mg/Nm3.
(94) Deze BBT-GEN's zijn niet van toepassing op installaties die < 1 500 h/jaar in bedrijf zijn.
(95) De ondergrens van deze BBT-GEN-bereiken is mogelijk moeilijk haalbaar in het geval van installaties die met natte rookgasontzwaveling en een nageschakelde gas-gas-warmtewisselaar zijn uitgerust.
(96) Voor installaties die < 500 h/jaar in bedrijf zijn, zijn deze niveaus indicatief.
(97) Deze BBT-GEN's zijn niet van toepassing op installaties die < 1 500 h/jaar in bedrijf zijn.
(98) Voor installaties die < 500 h/jaar in bedrijf zijn, zijn deze niveaus indicatief.
(99) Deze BBT-GEEN's zijn niet van toepassing op eenheden die < 1 500 h/jaar in bedrijf zijn.
(100) In het geval van WKK-eenheden, is slechts één van beide BBT-GEEN's „netto elektrische efficiëntie” of „netto totale brandstofbenutting” van toepassing, afhankelijk van het ontwerp van de WKK-eenheid (d.w.z. of deze meer gericht is op het opwekken van elektriciteit, of op het opwekken van warmte).
(101) Deze niveaus zijn mogelijk niet haalbaar indien de potentiële vraag naar warmte te klein is.
(102) Deze BBT-GEN's zijn niet van toepassing op installaties die < 1 500 h/jaar in bedrijf zijn.
(103) Voor installaties die < 500 h/jaar in bedrijf zijn, zijn deze niveaus indicatief.
(104) Voor industriële ketels en stadsverwarmingsinstallaties die uiterlijk op 27 november 2003 in bedrijf zijn genomen, die < 1 500 h/jaar in bedrijf zijn en waarvoor SCR en/of SNCR niet van toepassing zijn, ligt de bovengrens van het BBT-GEN-bereik bij 450 mg/Nm3.
(105) De bovengrens van het BBT-GEN-bereik ligt bij 110 mg/Nm3 voor installaties van 100-300 MWth en installaties van ≥ 300 MWth die uiterlijk op 7 januari 2014 in bedrijf zijn gesteld.
(106) De bovengrens van het BBT-GEN-bereik ligt bij 145 mg/Nm3 voor installaties van 100-300 MWth en installaties van ≥ 300 MWth die uiterlijk op 7 januari 2014 in bedrijf zijn gesteld.
(107) Voor industriële ketels en stadsverwarmingsinstallaties van > 100 MWth die uiterlijk op 27 november 2003 in bedrijf zijn genomen, die < 1 500 h/jaar in bedrijf zijn en waarvoor SCR en/of SNCR niet van toepassing zijn, ligt de bovengrens van het BBT-GEN-bereik bij 365 mg/Nm3.
(108) Deze BBT-GEN's zijn niet van toepassing op installaties die < 1 500 h/jaar in bedrijf zijn.
(109) Voor installaties die < 500 h/jaar in bedrijf zijn, zijn deze niveaus indicatief.
(110) Voor industriële ketels en stadsverwarmingsinstallaties die uiterlijk op 27 november 2003 in bedrijf zijn genomen en die < 1 500 h/jaar in bedrijf zijn, ligt de bovengrens van het BBT-GEN-bereik bij 400 mg/Nm3.
(111) De bovengrens van het BBT-GEN-bereik ligt bij 175 mg/Nm3 voor installaties die uiterlijk op 7 januari 2014 in bedrijf zijn gesteld.
(112) Voor industriële ketels en stadsverwarmingsinstallaties die uiterlijk op 27 november 2003 in bedrijf zijn genomen, die < 1 500 h/jaar in bedrijf zijn en waarvoor natte rookgasontzwaveling niet van toepassing is, ligt de bovengrens van het BBT-GEN-bereik bij 200 mg/Nm3.
(113) Deze BBT-GEN's zijn niet van toepassing op installaties die < 1 500 h/jaar in bedrijf zijn.
(114) Voor installaties die < 500 h/jaar in bedrijf zijn, zijn deze niveaus indicatief.
(115) De bovengrens van het BBT-GEN-bereik ligt bij 25 mg/Nm3 voor installaties die uiterlijk op 7 januari 2014 in bedrijf zijn gesteld.
(116) De bovengrens van het BBT-GEN-bereik ligt bij 15 mg/Nm3 voor installaties die uiterlijk op 7 januari 2014 in bedrijf zijn gesteld.
(117) Zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 26, van Richtlijn 2009/72/EG.
(118) Zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 27, van Richtlijn 2009/72/EG.
(119) Deze BBT-GEEN's zijn niet van toepassing op eenheden die < 1 500 h/jaar in bedrijf zijn.
(120) De BBT-GEEN's voor netto elektrische efficiëntie zijn van toepassing op WKK-eenheden die waarvan het ontwerp met name op het produceren van elektriciteit is gericht, en op eenheden die alleen elektriciteit produceren.
(121) Deze niveaus zijn mogelijk moeilijk haalbaar in het geval van motoren die met energie-intensieve secundaire emissiereductietechnieken zijn uitgerust.
(122) Dit niveau is mogelijk moeilijk haalbaar in het geval van motoren met een radiator als koelsysteem op droge en warme geografische locaties.
(123) Deze BBT-GEN's gelden niet voor installaties die < 1 500 h/jaar in bedrijf zijn, of voor installaties die niet met secundaire emissiereductietechnieken kunnen worden uitgerust.
(124) Het BBT-GEN-bereik is 1 150-1 900 mg/Nm3 voor installaties die < 1 500 h/jaar in bedrijf zijn en voor installaties die niet met secundaire emissiereductietechnieken kunnen worden uitgerust.
(125) Voor installaties die < 500 h/jaar in bedrijf zijn, zijn deze niveaus indicatief.
(126) Voor installaties met eenheden van < 20 MWth waarin zware stookolie wordt verbrand, ligt de bovengrens van het voor die eenheden geldende BBT-GEN-bereik bij 225 mg/Nm3.
(127) Deze BBT-GEN's zijn niet van toepassing op installaties die < 1 500 h/jaar in bedrijf zijn.
(128) Voor installaties die < 500 h/jaar in bedrijf zijn, zijn deze niveaus indicatief.
(129) De bovengrens van het BBT-GEN-bereik ligt bij 280 mg/Nm3 indien er geen secundaire emissiereductietechniek kan worden toegepast. Dit komt overeen met een zwavelgehalte van de brandstof van 0,5 massaprocent (droog).
(130) Deze BBT-GEN's zijn niet van toepassing op installaties die < 1 500 h/jaar in bedrijf zijn.
(131) Voor installaties die < 500 h/jaar in bedrijf zijn, zijn deze niveaus indicatief.
(132) Deze BBT-GEEN's zijn niet van toepassing op eenheden die < 1 500 h/jaar in bedrijf zijn.
(133) De BBT-GEEN's voor netto elektrische efficiëntie zijn van toepassing op WKK-eenheden waarvan het ontwerp met name op het produceren van elektriciteit is gericht, en op eenheden die alleen elektriciteit produceren.
(134) Deze BBT-GEN's zijn niet van toepassing op bestaande installaties die < 1 500 h/jaar in bedrijf zijn.
(135) Voor bestaande installaties die < 500 h/jaar in bedrijf zijn, zijn deze niveaus indicatief.
(136) Deze BBT-GEEN's zijn niet van toepassing op eenheden die < 1 500 h/jaar in bedrijf zijn.
(137) In het geval van WKK-eenheden, is slechts één van beide BBT-GEEN's „netto elektrische efficiëntie” of „netto totale brandstofbenutting” van toepassing, afhankelijk van het ontwerp van de WKK-eenheid (d.w.z. of deze meer gericht is op het opwekken van elektriciteit, of op het opwekken van warmte).
(138) De BBT-GEEN's voor netto totale brandstofbenutting zijn mogelijk niet haalbaar indien de potentiële vraag naar warmte te klein is.
(139) Deze BBT-GEEN's zijn niet van toepassing op installaties die uitsluitend elektriciteit produceren.
(140) Deze BBT-GEEN's zijn van toepassing op eenheden die voor mechanische aandrijvingstoepassingen worden gebruikt.
(141) Deze niveaus zijn mogelijk moeilijk haalbaar in het geval van motoren die zo zijn afgeregeld dat zij NOX-niveaus van minder dan 190 mg/Nm3 behalen.
(142) Deze BBT-GEN's zijn ook van toepassing op de verbranding van aardgas in dualfuelturbines.
(143) In het geval van een met DLN uitgeruste gasturbine, zijn deze BBT-GEN's alleen van toepassing als de DLN doeltreffend werkt.
(144) Deze BBT-GEN's zijn niet van toepassing op bestaande installaties die < 1 500 h/jaar in bedrijf zijn.
(145) Verdere optimalisering van de werking van een bestaande techniek voor de vermindering van NOX-emissies kan leiden tot CO-emissieniveaus die in de buurt van de bovengrens van het indicatieve bereik voor de CO-emissies liggen zoals dat aansluitend op deze tabel is vermeld.
(146) Deze BBT-GEN's zijn niet van toepassing op bestaande turbines voor mechanische aandrijvingstoepassingen of op installaties die < 500 h/jaar in bedrijf zijn.
(147) Voor installaties met een netto elektrische efficiëntie (EE) van meer dan 39 % kan een correctiefactor worden toegepast op de bovengrens van het bereik, die overeenkomt met [bovengrens] × EE/39, waarbij EE de netto elektrische energie-efficiëntie of de netto mechanische energie-efficiëntie van de installatie is, zoals bepaald bij ISO-basisbelastingsomstandigheden.
(148) De bovengrens van het bereik ligt bij 80 mg/Nm3 in het geval van installaties die uiterlijk op 27 november 2003 in bedrijf zijn gesteld en die tussen 500 en 1 500 h/jaar in bedrijf zijn.
(149) Voor installaties met een netto elektrische efficiëntie (EE) van meer dan 55 % kan een correctiefactor worden toegepast op de bovengrens van het BBT-GEN-bereik, die overeenkomt met [bovengrens] × EE/55, waarbij EE de netto elektrische efficiëntie van de installatie is, zoals bepaald bij ISO-basisbelastingsomstandigheden.
(150) Voor bestaande installaties die uiterlijk op 7 januari 2014 in bedrijf zijn genomen, ligt de bovengrens van het BBT-GEN-bereik bij 65 mg/Nm3.
(151) Voor bestaande installaties die uiterlijk op 7 januari 2014 in bedrijf zijn genomen, ligt de bovengrens van het BBT-GEN-bereik bij 55 mg/Nm3.
(152) Voor bestaande installaties die uiterlijk op 7 januari 2014 in bedrijf zijn genomen, ligt de bovengrens van het BBT-GEN-bereik bij 80 mg/Nm3.
(153) De ondergrens van het BBT-GEN-bereik voor NOX kan worden behaald met DLN-branders.
(154) Deze niveaus zijn indicatief.
(155) Voor bestaande installaties die uiterlijk op 7 januari 2014 in bedrijf zijn genomen, ligt de bovengrens van het BBT-GEN-bereik bij 60 mg/Nm3.
(156) Voor bestaande installaties die uiterlijk op 7 januari 2014 in bedrijf zijn genomen, ligt de bovengrens van het BBT-GEN-bereik bij 65 mg/Nm3.
(157) Verdere optimalisering van de werking van een bestaande techniek voor de vermindering van NOX-emissies kan leiden tot CO-emissieniveaus die in de buurt van de bovengrens van het indicatieve bereik voor de CO-emissies liggen zoals dat aansluitend op deze tabel is vermeld.
(158) Deze BBT-GEN's zijn niet van toepassing op installaties die < 1 500 h/jaar in bedrijf zijn.
(159) Voor installaties die < 500 h/jaar in bedrijf zijn, zijn deze niveaus indicatief.
(160) Deze BBT-GEN's zijn alleen van toepassing op motoren met vonkontsteking en dualfuelmotoren. Zij zijn niet van toepassing op gas-dieselmotoren.
(161) In het geval van motoren voor gebruik in noodgevallen die < 500 h/jaar in bedrijf zijn en waarop noch de armmengseltechniek, noch SCR zou kunnen worden toegepast, ligt de bovengrens van het indicatieve bereik bij 175 mg/Nm3.
(162) Voor bestaande installaties die < 500 h/jaar in bedrijf zijn, zijn deze niveaus indicatief.
(163) Dit BAT-AEL wordt uitgedrukt als C bij het bij volle belasting in bedrijf zijn.
(164) Deze BBT-GEEN's zijn niet van toepassing op eenheden die < 1 500 h/jaar in bedrijf zijn.
(165) In het geval van WKK-eenheden, is slechts één van beide BBT-GEEN's „netto elektrische efficiëntie” of „netto totale brandstofbenutting” van toepassing, afhankelijk van het ontwerp van de WKK-eenheid (d.w.z. of deze meer gericht is op het opwekken van elektriciteit, of op het opwekken van warmte).
(166) Deze BBT-GEEN's zijn niet van toepassing op installaties die uitsluitend elektriciteit produceren.
(167) Het brede spectrum van energie-efficiënties in WKK-eenheden hangt grotendeels samen met de lokale vraag naar elektriciteit en warmte.
(168) Deze BBT-GEEN's zijn niet van toepassing op eenheden die < 1 500 h/jaar in bedrijf zijn.
(169) In het geval van WKK-eenheden, is slechts één van beide BBT-GEEN's „netto elektrische efficiëntie” of „netto totale brandstofbenutting” van toepassing, afhankelijk van het ontwerp van de WKK-eenheid (d.w.z. of deze meer gericht is op het opwekken van elektriciteit, of op het opwekken van warmte).
(170) Deze BBT-GEEN's zijn niet van toepassing op installaties die uitsluitend elektriciteit produceren.
(171) Bij installaties waarin een gasmengsel met een gelijkwaardige HO van > 20 MJ/Nm3 wordt verbrand, wordt uitgegaan van emissies aan de bovengrens van de BBT-GEN-bereiken.
(172) De ondergrens van het BBT-GEN-bereik kan worden behaald bij gebruik van SCR.
(173) Voor installaties die < 1 500 h/jaar in bedrijf zijn, zijn deze BBT-GEN's niet van toepassing.
(174) In het geval van bestaande installaties die uiterlijk op 7 januari 2014 in bedrijf zijn genomen, ligt de bovengrens van het BBT-GEN-bereik bij 160 mg/Nm3. Daarnaast kan de bovengrens van het BBT-GEN-bereik worden overschreden wanneer geen SCR kan worden toegepast en wanneer een groot aandeel cokesovengas (bv. > 50 %) wordt gebruikt, en/of bij het verbranden van cokesovengas met een relatief hoog gehalte aan H2. In dat geval ligt de bovengrens van het BBT-GEN-bereik bij 220 mg/Nm3.
(175) Voor installaties die < 500 h/jaar in bedrijf zijn, zijn deze niveaus indicatief.
(176) In het geval van bestaande installaties die uiterlijk op 7 januari 2014 in bedrijf zijn genomen, ligt de bovengrens van het BBT-GEN-bereik bij 70 mg/Nm3.
(177) Voor bestaande installaties die < 1 500 h/jaar in bedrijf zijn, zijn deze BBT-GEN's niet van toepassing.
(178) Voor bestaande installaties die < 500 h/jaar in bedrijf zijn, zijn deze niveaus indicatief.
(179) De bovengrens van het BBT-GEN-bereik mag worden overschreden wanneer een groot aandeel cokesovengas (bv. > 50 %) wordt gebruikt. In dat geval ligt de bovengrens van het BBT-GEN-bereik bij 300 mg/Nm3.
(180) Voor bestaande installaties die < 1 500 h/jaar in bedrijf zijn, zijn deze BBT-GEN's niet van toepassing.
(181) Voor bestaande installaties die < 500 h/jaar in bedrijf zijn, zijn deze niveaus indicatief.
(182) Deze BBT-GEN's zijn gebaseerd op een beschikbaarheid op de desbetreffende dag van > 70 % van het vermogen bij basisbelasting.
(183) Dit omvat zowel singlefuel- als dualfuelgasturbines.
(184) De bovengrens van het BBT-GEN-bereik ligt bij 250 mg/Nm3 als DLN-branders niet toepasbaar zijn.
(185) De ondergrens van het BBT-GEN-bereik kan worden behaald met DLN-branders.
(186) Deze BBT-GEEN's zijn niet van toepassing op eenheden die < 1 500 h/jaar in bedrijf zijn.
(187) In het geval van WKK-eenheden, is slechts één van beide BBT-GEEN's „netto elektrische efficiëntie” of „netto totale brandstofbenutting” van toepassing, afhankelijk van het ontwerp van de WKK-eenheid (d.w.z. of deze meer gericht is op het opwekken van elektriciteit, of op het opwekken van warmte).
(188) Deze BBT-GEEN's zijn mogelijk niet haalbaar indien de potentiële vraag naar warmte te klein is.
(189) Deze BBT-GEEN's zijn niet van toepassing op installaties die uitsluitend elektriciteit produceren.
(190) Voor installaties die < 1 500 h/jaar in bedrijf zijn, zijn deze BBT-GEN's niet van toepassing.
(191) Voor installaties die < 500 h/jaar in bedrijf zijn, zijn deze niveaus indicatief.
(192) Voor bestaande installaties van ≤ 500 MWth die uiterlijk op 27 november 2003 in bedrijf zijn gesteld en waarin vloeibare brandstoffen worden gebruikt met een gehalte aan stikstof van meer dan 0,6 massaprocent, ligt de bovengrens van het BBT-GEN-bereik bij 380 mg/Nm3.
(193) Voor bestaande installaties die uiterlijk op 7 januari 2014 in bedrijf zijn genomen, ligt de bovengrens van het BBT-GEN-bereik bij 180 mg/Nm3.
(194) Voor bestaande installaties die uiterlijk op 7 januari 2014 in bedrijf zijn genomen, ligt de bovengrens van het BBT-GEN-bereik bij 210 mg/Nm3.
(195) Voor bestaande installaties die < 1 500 h/jaar in bedrijf zijn, zijn deze BBT-GEN's niet van toepassing.
(196) Voor bestaande installaties die < 500 h/jaar in bedrijf zijn, zijn deze niveaus indicatief.
(197) Voor installaties die < 500 h/jaar in bedrijf zijn, zijn deze niveaus indicatief.
(198) In het geval van bestaande installaties die < 1 500 h/jaar in bedrijf zijn, ligt de bovengrens van het BBT-GEN-bereik bij 20 mg/Nm3.
(199) In het geval van bestaande installaties die < 1 500 h/jaar in bedrijf zijn, ligt de bovengrens van het BBT-GEN-bereik bij 7 mg/Nm3.
(200) Voor installaties die < 1 500 h/jaar in bedrijf zijn, zijn deze BBT-GEN's niet van toepassing.
(201) Voor installaties die < 500 h/jaar in bedrijf zijn, zijn deze niveaus indicatief.
(202) Voor installaties die uiterlijk op 7 januari 2014 in bedrijf zijn genomen, ligt de bovengrens van het BBT-GEN-bereik bij 25 mg/Nm3.
(203) Voor installaties die uiterlijk op 7 januari 2014 in bedrijf zijn genomen, ligt de bovengrens van het BBT-GEN-bereik bij 15 mg/Nm3.
(204) Deze BBT-GEN's zijn alleen toepasbaar op installaties waarin brandstoffen worden gebruikt uit chemische processen waarbij chloorverbindingen zijn betrokken.