ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 198

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

60e jaargang
28 juli 2017


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2017/1369 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2017 tot vaststelling van een kader voor energie-etikettering en tot intrekking van Richtlijn 2010/30/EU ( 1 )

1

 

*

Verordening (EU) 2017/1370 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2017 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1683/95 van de Raad betreffende de invoering van een uniform visummodel

24

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt

29

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Verordening (EU) 2017/1128 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 betreffende grensoverschrijdende portabiliteit van online-inhoudsdiensten in de interne markt ( PB L 168 van 30.6.2017 )

42

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

28.7.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 198/1


VERORDENING (EU) 2017/1369 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 4 juli 2017

tot vaststelling van een kader voor energie-etikettering en tot intrekking van Richtlijn 2010/30/EU

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 194, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Unie is vastbesloten een energie-unie met een toekomstgericht klimaatbeleid op te bouwen. Energie-efficiëntie is een cruciaal aspect van het beleidskader voor klimaat en energie 2030 van de Unie en is essentieel voor de matiging van de vraag naar energie.

(2)

Door middel van energie-etikettering kunnen de klanten geïnformeerde keuzes maken op basis van het energieverbruik van energiegerelateerde producten. Informatieverstrekking over efficiënte en duurzame energiegerelateerde producten levert een belangrijke bijdrage aan energiebesparing en aan lagere energiefacturen en bevordert tevens innovatie en investeringen op het gebied van de vervaardiging van energie-efficiëntere producten. Als de efficiëntie van energiegerelateerde producten wordt verbeterd dankzij een geïnformeerde keuze van de klant en de harmonisering van daarmee samenhangende voorschriften op Unieniveau, hebben ook de producenten, de industrie en de economie van de Unie daar in het algemeen profijt van.

(3)

De Commissie heeft de doeltreffendheid van Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad (3) geëvalueerd en geconstateerd dat het kader voor energie-etikettering moet worden geactualiseerd om de doeltreffendheid ervan te verhogen.

(4)

Het is passend Richtlijn 2010/30/EU te vervangen door een verordening met in essentie dezelfde werkingssfeer, maar waarin een aantal bepalingen wordt gewijzigd en versterkt teneinde de inhoud ervan te verduidelijken en te actualiseren, rekening houdend met de technologische vooruitgang van de voorbije jaren op het gebied van energie-efficiëntie van producten. Aangezien voor vervoermiddelen voor personen of goederen het energieverbruik direct en indirect wordt geregeld in ander recht en beleid van de Unie, dienen deze vervoermiddelen buiten de werkingssfeer van deze verordening te blijven, met inbegrip van vervoermiddelen met een stationaire motor, zoals liften, roltrappen en transportbanden.

(5)

Het is dienstig te verduidelijken dat alle producten die in de Unie in de handel worden gebracht, met inbegrip van tweedehands ingevoerde producten, binnen de werkingssfeer van deze verordening dienen te vallen. Producten die niet voor het eerst op de markt van de Unie worden aangeboden, dienen echter te worden uitgesloten.

(6)

Een verordening is het geschikte rechtsinstrument, aangezien hierbij duidelijke en gedetailleerde regels worden opgelegd die niet op uiteenlopende wijze door de lidstaten kunnen worden omgezet, waardoor een hogere mate van harmonisering in de hele Unie wordt gewaarborgd. Doordat het regelgevingskader op het niveau van de Unie en niet op het niveau van de lidstaten wordt geharmoniseerd, dalen de kosten voor fabrikanten, ontstaat een gelijk speelveld en wordt het vrije verkeer van goederen op de hele interne markt gewaarborgd.

(7)

Matiging van de vraag naar energie wordt genoemd als kernactie in de Europese strategie voor energiezekerheid zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie van 28 mei 2014. In de kaderstrategie energie-unie zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie van 25 februari 2015 wordt voorts benadrukt dat het beginsel energie-efficiëntie eerst moet worden toegepast en dat het bestaande Unierecht op het gebied van energie volledig ten uitvoer moet worden gelegd. Het stappenplan van de kaderstrategie voor de energie-unie zoals uiteengezet in die mededeling, voorzag voor 2015 in een herziening van het kader inzake de energie-efficiëntie van producten. Met deze verordening wordt het wetgevings- en handhavingskader voor etikettering van het energieverbruik verbeterd.

(8)

Het verbeteren van de efficiëntie van energiegerelateerde producten via de geïnformeerde keuze van de klant komt de economie van de Unie ten goede, verlaagt de vraag naar energie en bespaart geld op de energiefacturen van de klant, draagt bij aan innovatie en investeringen op het gebied van energie-efficiëntie, en levert een concurrentievoordeel op voor sectoren die de meest energie-efficiënte producten ontwikkelen en produceren. Het draagt tevens bij tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie op het gebied van energie-efficiëntie voor 2020 en 2030, en de doelstellingen van de Unie op het gebied van milieu en klimaatverandering. Doel is eveneens de milieuprestatie van energiegerelateerde producten en hun onderdelen gunstig te beïnvloeden, onder meer wat het gebruik van andere hulpbronnen dan energie betreft.

(9)

Deze verordening draagt bij aan de ontwikkeling, de herkenning door de klant en de marktopname van energieslimme producten, die kunnen worden geactiveerd voor interactie met andere toepassingen en systemen, onder meer met het energienet zelf, teneinde de energie-efficiëntie of de marktopname van hernieuwbare energie te verbeteren, het energieverbruik terug te dringen en de innovatie in de industrie van de Unie te bevorderen.

(10)

Als klanten over nauwkeurige, relevante en vergelijkbare informatie over het specifieke energieverbruik van energiegerelateerde producten beschikken, kiezen zij eerder producten die tijdens het gebruik minder energie en andere essentiële hulpbronnen verbruiken. Een gestandaardiseerd verplicht etiket voor energiegerelateerde producten is een doeltreffend middel om vergelijkbare informatie over de energie-efficiëntie van energiegerelateerde producten aan potentiële klanten te verstrekken. Het etiket moet worden aangevuld met een productinformatieblad. Het etiket moet gemakkelijk herkenbaar, eenvoudig en beknopt zijn. Daartoe moet de bestaande kleurenschaal van het etiket (van donkergroen tot rood) worden gehandhaafd als basis om de klanten te informeren over de energie-efficiëntie van producten. Om echt nuttig te zijn voor klanten die energie en geld willen besparen, moet de schaalverdeling op het etiket overeenkomen met significante besparingen qua energie en kosten voor klanten. Voor de meeste productgroepen dient op het etiket, waar passend, behalve de schaalverdeling tevens het absolute energieverbruik te worden opgegeven, zodat de klant een idee heeft van de directe gevolgen van zijn keuze voor zijn energiefactuur. Die informatie kan echter niet worden vermeld met betrekking tot energiegerelateerde producten die zelf geen energie verbruiken.

(11)

De indeling met de letters A tot en met G is voor klanten kosteneffectief gebleken. Het is de bedoeling dat de eenvormige toepassing ervan over de productgroepen heen zorgt voor meer transparantie en inzicht bij de klanten. In situaties waarin producten door maatregelen betreffende ecologisch ontwerp overeenkomstig Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) niet meer tot de klasse „E”, „F” of „G” kunnen behoren, dienen die klassen toch op het etiket te worden weergegeven in het grijs. In uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde gevallen, bijvoorbeeld wanneer de besparingen over de hele linie van de zeven klassen niet groot genoeg zijn, moet het etiket minder klassen kunnen bevatten dan een gewone A-tot-G-schaal. In die gevallen dient de kleurenschaal van het etiket (van donkergroen tot rood) te worden gehandhaafd voor de overblijvende klassen en uitsluitend van toepassing te zijn op nieuwe producten die in de handel worden gebracht of in gebruik worden genomen.

(12)

Wanneer een leverancier een product in de handel brengt, dient elke eenheid van het product vergezeld te gaan van een etiket in gedrukte vorm dat beantwoordt aan de eisen van de desbetreffende gedelegeerde handeling. De desbetreffende gedelegeerde handeling moet de meest doeltreffende wijze voorschrijven voor het presenteren van de etiketten, rekening houdend met de gevolgen voor klanten, leveranciers en handelaren, en zou kunnen bepalen dat het etiket op het product wordt afgedrukt. De handelaar moet het verstrekte etiket samen met de eenheid van het product weergeven in de door de desbetreffende gedelegeerde handeling vereiste positie. De klant moet het etiket duidelijk kunnen zien en herkennen als het etiket van het desbetreffende product zonder de merknaam of het modelnummer te hoeven lezen, en het etiket moet zo worden weergegeven dat het de aandacht trekt van de klant die het gepresenteerde product overloopt.

(13)

Zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de verplichting van de leverancier om bij elke eenheid van een product een afgedrukt etiket te voegen, zouden vorderingen op het gebied van digitale technologie kunnen worden benut om het elektronische etiket te gebruiken als aanvulling op het afgedrukte energie-etiket. De handelaar moet ook het productinformatieblad kunnen downloaden uit de productendatabank.

(14)

Indien het niet haalbaar is het energie-etiket weer te geven, zoals bij bepaalde vormen van verkoop op afstand alsmede in visuele advertenties en technisch promotiemateriaal, moeten ten minste de energieklasse van het product en de reeks op het etiket vermelde efficiëntieklassen aan potentiële klanten worden verstrekt.

(15)

Fabrikanten reageren op het energie-etiket door steeds efficiëntere producten te ontwikkelen en in de handel te brengen. Daarnaast neigen zij ernaar de productie van minder efficiënte producten stop te zetten, daartoe aangemoedigd door het Unierecht over ecologisch ontwerp. Deze technologische ontwikkeling leidt ertoe dat de meeste productmodellen binnen de hoogste klassen van het energie-etiket vallen. Om ervoor te zorgen dat klanten producten op een deugdelijke manier kunnen vergelijken, kan het nodig zijn de producten verder te differentiëren en dus in schaalaanpassing te voorzien. Om te zorgen voor de grootst mogelijke rechtszekerheid voor leveranciers en handelaren moeten bij deze verordening gedetailleerde regelingen betreffende schaalaanpassing worden vastgesteld.

(16)

Voor diverse etiketten die zijn vastgesteld overeenkomstig een op grond van Richtlijn 2010/30/EU vastgestelde gedelegeerde handeling, zijn slechts of meestal enkel producten in de hoogste klassen beschikbaar, hetgeen ten koste gaat van de doeltreffendheid van de etiketten. De schaal van de klassen op bestaande etiketten is, afhankelijk van de productgroep, variabel: de hoogste klasse kan klasse A of A+++ zijn, of iets daartussenin. Klanten die etiketten van verschillende productgroepen onderling vergelijken, kunnen dan ook denken dat er voor een bepaald etiket betere energieklassen bestaan dan de weergegeven klassen. Om een dergelijke mogelijke verwarring te voorkomen, is het passend dat de bestaande etiketten vooraf een eerste schaalaanpassing krijgen, zodat een homogene A-tot-G-schaal wordt gewaarborgd voor drie productcategorieën overeenkomstig deze verordening.

(17)

Energie-etikettering van producten voor ruimte- en waterverwarming is slechts recentelijk ingevoerd en de technologische vooruitgang van die productgroepen verloopt relatief traag. In het huidige systeem van etikettering bestaat een duidelijk onderscheid tussen door conventionele fossiele brandstof aangedreven technologieën, die in het beste geval tot de klasse A behoren, en door hernieuwbare energie aangedreven technologieën, die vaak aanmerkelijk duurder zijn, waaraan de klassen A+, A++ en A+++ zijn voorbehouden. Een grote energiebesparing is al haalbaar door gebruik te maken van de meest efficiënte door fossiele brandstof aangedreven technologieën, waardoor de verdere aanprijzing als klasse A passend lijkt. Aangezien de markt voor ruimte- en waterverwarming wellicht langzaam zal verschuiven naar meer hernieuwbare technologieën, is het passend de schaal van die energie-etiketten later aan te passen.

(18)

Na de eerste schaalaanpassing dient de frequentie van verdere schaalaanpassingen te worden bepaald op basis van het percentage verkochte producten dat in de hoogste klassen is ingeschaald. Bij verdere schaalaanpassing moet rekening worden gehouden met de snelheid van de technologische vooruitgang en met de noodzaak om bovenmatige lasten voor leveranciers en handelaren, en met name kleine bedrijven, te vermijden. Schaalaanpassingen zouden daarom ongeveer om de tien jaar wenselijk zijn. De hoogste klasse van een nieuw etiket met aangepaste schaal dient leeg te blijven om de technologische vooruitgang te bevorderen, te zorgen voor stabiliteit van de regelgeving, de frequentie van schaalaanpassing te beperken en ervoor te zorgen dat er steeds efficiëntere producten worden ontwikkeld en erkend. In uitzonderlijke gevallen, wanneer wordt verwacht dat de technologie zich sneller zal ontwikkelen, dient geen enkel product in de hoogste twee klassen te vallen op het moment waarop het nieuwe etiket met aangepaste schaal wordt ingevoerd.

(19)

Voor elke schaalaanpassing moet de Commissie een passende voorbereidende studie uitvoeren.

(20)

Bij schaalaanpassing van een etiket van een productgroep moeten de etiketten op de betrokken producten die in winkels zijn uitgestald op korte termijn worden vervangen om verwarring bij de klant te vermijden, en moeten passende voorlichtingscampagnes worden opgezet om de consument duidelijk te maken dat een nieuwe versie van het etiket is ingevoerd.

(21)

In het geval van een etiket met aangepaste schaal moeten de leveranciers gedurende een bepaalde periode zowel het bestaande etiket als het etiket met aangepaste schaal verstrekken. Bestaande etiketten op uitgestalde producten, met inbegrip van op internet aangeboden producten, moeten zo spoedig mogelijk na de vervangingsdatum die in de gedelegeerde handeling betreffende het etiket met aangepaste schaal is vastgesteld, worden vervangen door etiketten met aangepaste schaal. Handelaren dienen de etiketten met aangepaste schaal niet uit te stallen vóór de vervangingsdatum.

(22)

Er moet worden gezorgd voor een duidelijke en evenredige verdeling van de verplichtingen overeenkomstig de rol van elke marktdeelnemer in de toeleverings- en distributieketen. De marktdeelnemers moeten de regelgeving naleven die op hun rol in de toeleveringsketen van toepassing is en ervoor zorgen dat zij uitsluitend producten op de markt aanbieden die in overeenstemming zijn met deze verordening en de op grond daarvan vastgestelde gedelegeerde handelingen.

(23)

Om het vertrouwen van de klant in het energie-etiket te behouden, mogen voor energiegerelateerde producten en niet-energiegerelateerde producten geen andere etiketten worden gebruikt die het energie-etiket nabootsen. Indien energiegerelateerde producten niet vallen onder gedelegeerde handelingen, moeten de lidstaten nationale regelingen voor de etikettering van die producten kunnen handhaven of nieuwe kunnen invoeren. Aanvullende etiketten, markeringen, symbolen of opschriften die wat betreft het energieverbruik van het betrokken product misleidend of verwarrend kunnen zijn voor de klant, dienen om dezelfde reden niet te worden toegestaan. Etiketten waarin is voorzien op grond van het Unierecht, zoals de etikettering van banden met betrekking tot brandstofefficiëntie en andere milieuparameters, en bijkomende keurmerken zoals de Energy Star en de EU-milieukeur, mogen niet als misleidend of verwarrend worden beschouwd.

(24)

Klanten krijgen in toenemende mate software- of firmware-updates van hun producten aangeboden nadat de producten in de handel zijn gebracht en in gebruik zijn genomen. Hoewel deze updates doorgaans de prestaties van het product moeten verbeteren, kunnen zij ook gevolgen hebben voor de energie-efficiëntie en andere productparameters die op het energie-etiket zijn vermeld. Indien deze wijzigingen een achteruitgang inhouden ten opzichte van hetgeen op het etiket staat, moet de klant over de wijzigingen worden ingelicht en de mogelijkheid krijgen om de update al dan niet te weigeren.

(25)

Ter wille van de rechtszekerheid moet duidelijk worden gemaakt dat de in Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad (5) vastgestelde voorschriften inzake markttoezicht in de Unie en controle van producten die de markt van de Unie binnenkomen, op energiegerelateerde producten van toepassing zijn. Met het oog op het beginsel vrij verkeer van goederen is het essentieel dat de markttoezichtautoriteiten van de lidstaten doeltreffend met elkaar samenwerken. Deze samenwerking betreffende energie-etikettering dient te worden versterkt door middel van ondersteuning, door de Commissie, van de groepen administratieve samenwerking (AdCos) inzake ecologisch ontwerp en inzake energie-etikettering.

(26)

Het Commissievoorstel voor een nieuwe verordening betreffende markttoezicht op producten integreert de bepalingen van Verordening (EG) nr. 765/2008, Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad (6) en verschillende sectorspecifieke harmonisatiewetgevingshandelingen van de Unie. Dat voorstel bevat bepalingen inzake vrijwaringsclausules uit Besluit nr. 768/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad (7) die op alle harmonisatiewetgevingshandelingen van de Unie van toepassing zouden zijn. Zolang de nieuwe verordening in behandeling blijft bij de medewetgevers, is het passend naar Verordening (EG) nr. 765/2008 te verwijzen en vrijwaringsclausules op te nemen in deze verordening.

(27)

Markttoezichtactiviteiten die vallen onder Verordening (EG) nr. 765/2008, zijn niet uitsluitend gericht op de bescherming van de gezondheid en veiligheid, maar hebben ook betrekking op de handhaving van het Unierecht dat andere openbare belangen tracht te beschermen, met inbegrip van energie-efficiëntie. In overeenstemming met de mededeling van de Commissie getiteld „20 acties voor gezondere en conforme producten voor Europa: een meerjarig actieplan voor het toezicht op producten in de EU” van 13 februari 2013, is de algemene risicobeoordelingsmethode van de Unie geactualiseerd, zodat deze alle risico's dekt, met inbegrip van de risico's met betrekking tot energie-etikettering.

(28)

Een coherent en kosteneffectief markttoezicht in de hele Unie vraagt ook om goed gestructureerde en alomvattende archivering en uitwisseling van alle relevante informatie tussen de lidstaten over nationale activiteiten in dit verband, onder meer van de door deze verordening voorgeschreven kennisgevingen. Het informatie- en communicatiesysteem voor markttoezicht (Information and Communication System on Market Surveillance — „ICSMS”), een door de Commissie opgerichte databank, is zeer geschikt om een volledige databank van markttoezichtinformatie op te zetten, en het gebruik ervan moet dan ook ten zeerste worden aangemoedigd.

(29)

Teneinde een nuttig instrument te ontwikkelen voor consumenten, handelaren op alternatieve wijzen productinformatiebladen te laten aanvragen, het toezicht op de conformiteit te vergemakkelijken en actuele marktgegevens ten behoeve van het regelgevingsproces voor herziening van productspecifieke etiketten en informatiebladen ter beschikking te stellen, dient de Commissie een productendatabank op te zetten en bij te houden die bestaat uit een openbaar deel en een deel betreffende conformiteit, en die toegankelijk is via een internetportaal.

(30)

Onverminderd de verplichtingen van de lidstaten inzake markttoezicht en de verplichtingen van de leveranciers om de productconformiteit te controleren, dienen de leveranciers de vereiste informatie inzake productconformiteit elektronisch ter beschikking te stellen in de productendatabank. De informatie die relevant is voor consumenten en handelaren moet in het openbare deel van de productendatabank algemeen beschikbaar zijn. Die informatie moet beschikbaar worden gemaakt als „open data”, zodat zij bruikbaar is voor ontwikkelaars van mobiele applicaties en voor andere vergelijkingsinstrumenten. Door middel van gebruiksgerichte instrumenten, zoals een dynamische QR-code (Quick Response-code) op het afgedrukte etiket, moet het openbare gedeelte van de productendatabank gemakkelijk rechtstreeks toegankelijk zijn.

(31)

Het conformiteitsgedeelte van de productendatabank moet onderworpen zijn aan strenge voorschriften inzake gegevensbescherming. De vereiste specifieke delen van de technische documentatie in het conformiteitsgedeelte moeten ter beschikking worden gesteld van zowel de markttoezichtautoriteiten als van de Commissie. Indien bepaalde technische informatie zo gevoelig is dat het ongepast zou zijn ze op te nemen in de categorie technische documentatie, zoals nader omschreven in de op grond van deze verordening vastgestelde gedelegeerde handelingen, moeten de markttoezichtautoriteiten de bevoegdheid behouden om zo nodig toegang tot die informatie te krijgen, conform de voor leveranciers geldende samenwerkingsverplichting of via aanvullende technische documentatie die op vrijwillige basis door de leveranciers in de productendatabank is opgenomen.

(32)

Alle modellen waarvan eenheden in de handel zijn gebracht vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening, moeten worden geregistreerd zodat de databank zo snel mogelijk van nut kan zijn. Voor modellen waarvan eenheden vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening in de handel zijn gebracht en die niet langer worden verhandeld, dient registratie facultatief te zijn. Er dient te worden voorzien in een passende overgangsperiode voor de ontwikkeling van de databank en opdat leveranciers hun registratieverplichting kunnen nakomen. Wanneer er aan een product dat al op de markt is wijzigingen worden aangebracht die van betekenis zijn voor het etiket en het productinformatieblad, moet het product worden beschouwd als een nieuw model en moet de leverancier het in de productendatabank registreren. De Commissie dient, in samenwerking met de markttoezichtautoriteiten en de leveranciers, specifieke aandacht te besteden aan het overgangsproces tot het openbare deel en het deel betreffende conformiteit van de productendatabank volledig zijn geïmplementeerd.

(33)

De sancties die van toepassing zijn op inbreuken op de bepalingen van deze verordening en de op grond daarvan vastgestelde gedelegeerde handelingen moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

(34)

Teneinde de energie-efficiëntie, de beperking van de klimaatverandering en de milieubescherming te bevorderen, moeten de lidstaten stimulansen voor het gebruik van energie-efficiënte producten kunnen creëren. De lidstaten kunnen vrij beslissen over de aard van dergelijke stimulansen. Dergelijke stimulansen dienen te voldoen aan de staatssteunregels van de Unie en mogen niet tot ongerechtvaardigde marktbelemmeringen leiden. Deze verordening doet geen afbreuk aan het resultaat van enigerlei toekomstige, op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) ingeleide staatssteunprocedure ten aanzien van dergelijke stimulansen.

(35)

Het energieverbruik, de prestaties van en andere informatie over de producten waarop de productspecifieke voorschriften van deze verordening van toepassing zijn, dienen te worden gemeten door middel van betrouwbare, accurate en reproduceerbare methoden, waarbij rekening wordt gehouden met algemeen erkende, geavanceerde meet- en berekeningsmethoden. In het belang van de goede werking van de interne markt dienen de normen op Unieniveau te worden geharmoniseerd. Deze methoden en normen moeten zo goed mogelijk rekening houden met het werkelijke gebruik van een bepaald product, moeten het gemiddelde consumentengedrag weerspiegelen en moeten solide zijn, om de bewuste en onbewuste omzeiling ervan af te schrikken. Energie-etiketten dienen de comparatieve prestaties van het daadwerkelijke gebruik van producten weer te geven, binnen de beperkingen die de noodzaak van betrouwbare en reproduceerbare laboratoriumtests met zich meebrengt. Derhalve dient het leveranciers niet te worden toegestaan software of hardware te gebruiken die de prestaties van het product in een testomgeving verandert. Indien er geen gepubliceerde normen bestaan op het moment waarop productspecifieke voorschriften worden toegepast, dient de Commissie ten behoeve van die productspecifieke voorschriften voorlopige meet- en berekeningsmethoden in het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken. Zodra een verwijzing naar een dergelijke norm in het Publicatieblad van de Europese Unie is bekendgemaakt, doet de naleving van die norm een vermoeden ontstaan van conformiteit met de meetmethoden voor de productspecifieke vereisten die op basis van deze verordening zijn vastgesteld.

(36)

De Commissie dient een langetermijnwerkplan op te stellen voor de herziening van de etiketten voor bepaalde energiegerelateerde producten, met inbegrip van een indicatieve lijst van overige energiegerelateerde producten waarvoor een energie-etiket zou kunnen worden ingevoerd. In het kader van het werkplan dienen de betrokken productgroepen allereerst op technisch, ecologisch en economisch vlak te worden geanalyseerd. Daarbij dient ook aanvullende informatie te worden geanalyseerd, met inbegrip van de mogelijkheid om de consument van informatie over de prestaties van een energiegerelateerd product te voorzien, bijvoorbeeld het energieverbruik, de duurzaamheid of de milieuprestaties, en de kosten van het verstrekken van die informatie, in samenhang met de doelstelling van het bevorderen van de circulaire economie. Met dergelijke aanvullende informatie dient het etiket voor de consument begrijpelijker en doeltreffender te worden, maar de consument mag hierdoor niet worden benadeeld.

(37)

Leveranciers van producten die vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening in overeenstemming met Richtlijn 2010/30/EU op de markt zijn gebracht, moeten verplicht blijven om een elektronische versie van de technische documentatie van de betrokken producten beschikbaar te stellen op verzoek van de markttoezichtautoriteiten. Passende overgangsbepalingen moeten zorgen voor rechtszekerheid en continuïteit op dit gebied.

(38)

Voorts moeten, met het oog op een naadloze overgang naar deze verordening, de bestaande voorschriften die zijn neergelegd in de krachtens artikel 10 van Richtlijn 2010/30/EU en Richtlijn 96/60/EG van de Commissie (8) vastgestelde gedelegeerde handelingen, van toepassing blijven op de betreffende productgroepen totdat zij zijn ingetrokken en vervangen door krachtens deze verordening vastgestelde gedelegeerde handelingen. De toepassing van die bestaande voorschriften laat de toepassing van de verplichtingen uit hoofde van deze verordening onverlet.

(39)

Teneinde specifieke productgroepen van energiegerelateerde producten vast te stellen in overeenstemming met een reeks specifieke criteria en teneinde in productspecifieke etiketten en informatiebladen te voorzien, dient de bevoegdheid om overeenkomstig artikel 290 VWEU wetgevingshandelingen vast te stellen aan de Commissie te worden gedelegeerd. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat deze consultaties worden gehouden in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016 (9). Om met name te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen, ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde moment als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van gedelegeerde handelingen.

(40)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening dienen aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden te worden toegekend om in het kader van de vrijwaringsprocedure van de Unie te bepalen of een nationale maatregel al dan niet gerechtvaardigd is, en om gedetailleerde voorschriften inzake de operationele details van de productendatabank vast te stellen. Die bevoegdheden dienen te worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (10).

(41)

Aangezien de doelstellingen van deze verordening, namelijk klanten in staat stellen efficiëntere producten te kiezen door hun nuttige informatie te bieden, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt maar beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt door het geharmoniseerde regelgevingskader verder te ontwikkelen en fabrikanten een gelijk speelveld te garanderen, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken.

(42)

Deze verordening dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de termijnen voor de omzetting in nationaal recht en de datum van toepassing van Richtlijn 2010/30/EU onverlet te laten.

(43)

Richtlijn 2010/30/EU moet daarom worden ingetrokken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   Bij deze verordening wordt een kader vastgesteld voor energiegerelateerde producten („producten”) die in de handel worden gebracht of in gebruik worden genomen. Voor die producten wordt voorzien in een etiket en de verstrekking van standaardproductinformatie met betrekking tot energie-efficiëntie, het energieverbruik en het verbruik van andere hulpbronnen tijdens het gebruik, alsmede aanvullende informatie over de producten, waardoor klanten efficiëntere producten kunnen kiezen om hun energieverbruik te verminderen.

2.   Deze verordening is niet van toepassing op:

a)

tweedehandsproducten, tenzij deze worden ingevoerd vanuit een derde land;

b)

vervoermiddelen voor personen- of goederenvervoer.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)   „energiegerelateerd product” of „product”: een in de handel gebracht of in gebruik genomen goed of systeem dat tijdens het gebruik een effect heeft op het energieverbruik, met inbegrip van onderdelen die tijdens het gebruik een effect hebben op het energieverbruik, en in de handel worden gebracht of in gebruik worden genomen voor klanten en die bestemd zijn om te worden ingebouwd in energiegerelateerde producten;

2)   „productgroep”: een groep producten met in hoofdzaak dezelfde werking;

3)   „systeem”: een combinatie van verschillende goederen die samen een specifieke functie in een bekende omgeving vervullen, en waarvan de energie-efficiëntie dan kan worden bepaald als betrof het een enkelvoudige entiteit;

4)   „model”: een versie van een product waarvan alle eenheden over dezelfde, voor het etiket en het productinformatieblad relevante, technische kenmerken en dezelfde typeaanduiding beschikken;

5)   „typeaanduiding”: de doorgaans alfanumerieke code waarmee een specifiek model van een product wordt onderscheiden van andere modellen met hetzelfde handelsmerk of dezelfde leveranciersnaam;

6)   „gelijkwaardig model”: een model dat dezelfde voor het etiket relevante technische eigenschappen en hetzelfde productinformatieblad heeft, maar in de handel wordt gebracht of in gebruik wordt gesteld door dezelfde leverancier als een ander model dat van een andere typeaanduiding is voorzien;

7)   „op de markt aanbieden”: het in het kader van een handelsactiviteit, al dan niet tegen betaling, verstrekken van een product met het oog op distributie of gebruik op de markt van de Unie;

8)   „in de handel brengen”: een product voor het eerst in de Unie op de markt aanbieden;

9)   „ingebruikneming”: het eerste gebruik van een product op de markt van de Unie, overeenkomstig het beoogde doel;

10)   „fabrikant”: een natuurlijke of rechtspersoon die een product vervaardigt of laat ontwerpen of vervaardigen en dat product onder zijn naam in de handel brengt;

11)   „officiële vertegenwoordiger”: een in de Unie gevestigde natuurlijke of rechtspersoon die schriftelijk door de fabrikant is gemachtigd om namens hem specifieke taken te vervullen;

12)   „importeur”: een in de Unie gevestigde natuurlijke of rechtspersoon die een product uit een derde land in de Unie in de handel brengt;

13)   „handelaar”: een detailhandelaar of andere natuurlijke of rechtspersoon die in het kader van een commerciële activiteit, al dan niet tegen betaling, producten aan klanten of installateurs voor verkoop, huur of huurkoop aanbiedt, of voor hen uitstalt;

14)   „leverancier”: een in de Unie gevestigde fabrikant, de officiële vertegenwoordiger van een fabrikant die niet in de Unie is gevestigd of een importeur die een product in de Unie in de handel brengt;

15)   „verkoop op afstand”: het voor verkoop, huur of huurkoop aanbieden van producten via postorder, catalogus, internet, telemarketing of een andere methode waarbij kan worden aangenomen dat de potentiële klant het product niet uitgestald ziet;

16)   „klant”: een natuurlijke of rechtspersoon die voor zijn eigen gebruik een product koopt, huurt of ontvangt waarop deze verordening van toepassing is, al dan niet optredend ten behoeve van zijn handel, bedrijf, ambacht of beroep;

17)   „energie-efficiëntie”: de verhouding tussen de verkregen prestatie, dienst, goederen of energie, en de energie-input;

18)   „geharmoniseerde norm”: een norm als gedefinieerd in artikel 2, lid 1, onder c), van Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad (11);

19)   „etiket”: een grafisch diagram, in afgedrukte of elektronische vorm, inclusief een gesloten schaalaanduiding met uitsluitend letters van A tot en met G, waarbij elke letter een klasse vertegenwoordigt en elke klasse met energiebesparingen overeenstemt, in zeven verschillende kleuren, variërend van donkergroen tot rood, teneinde klanten te informeren over de energie-efficiëntie en het energieverbruik; het omvat etiketten met aangepaste schaal en etiketten met minder klassen en kleuren, in overeenstemming met artikel 11, leden 10 en 11;

20)   „schaalaanpassing”: een procedure om de voorschriften voor het voldoen aan de energieklasse op het etiket voor een bepaalde productgroep aan te scherpen;

21)   „etiket met aangepaste schaal”: een etiket voor een bepaalde productgroep waarvoor de schaal is aangepast, dat van etiketten die dateren van vóór de aanpassing kan worden onderscheiden en dat een visuele en waarneembare samenhang van alle etiketten bewaart;

22)   „productinformatieblad”: een standaarddocument met informatie betreffende een product, in afgedrukte of elektronische vorm;

23)   „technische documentatie”: documentatie die volstaat om markttoezichtautoriteiten in staat te stellen de juistheid van het etiket of het productinformatieblad van een product te beoordelen, bijvoorbeeld testrapporten of vergelijkbaar technisch bewijsmateriaal;

24)   „aanvullende informatie”: in een gedelegeerde handeling omschreven informatie over de functionele en milieuprestatie van een product;

25)   „productendatabank”: een verzameling gegevens over producten, die op systematische wijze geordend is en bestaat uit een openbaar, consumentgericht gedeelte waarin informatie over individuele productparameters toegankelijk is langs elektronische weg, een internetportaal voor toegankelijkheid en een conformiteitsgedeelte, met duidelijk omschreven voorschriften inzake toegankelijkheid en beveiliging;

26)   „controletolerantie”: de maximaal toelaatbare afwijking van de meet- en berekeningsresultaten van de door of namens de markttoezichtautoriteiten uitgevoerde controletests, ten opzichte van de waarden van de aangegeven of gepubliceerde parameters, rekening houdend met afwijkingen die toe te schrijven zijn aan variatie tussen laboratoria.

Artikel 3

Algemene verplichtingen van leveranciers

1.   De leverancier zorgt ervoor dat elke afzonderlijke eenheid van in de handel gebrachte producten, overeenkomstig deze verordening en de desbetreffende gedelegeerde handelingen, kosteloos vergezeld gaat van accurate, afgedrukte etiketten en productinformatiebladen.

Als alternatief voor het verstrekken van het productinformatieblad bij het product kan bij de in artikel 16, lid 3, onder h), bedoelde gedelegeerde handelingen worden bepaald dat het volstaat dat de leverancier de parameters van dat productinformatieblad invoert in de productendatabank. In dat geval verstrekt de leverancier de handelaar op verzoek het productinformatieblad in afgedrukte vorm.

Bij gedelegeerde handeling kan worden bepaald dat het etiket op de verpakking van het product wordt afgedrukt.

2.   De leverancier verstrekt de handelaar kosteloos op zijn verzoek onverwijld en in ieder geval binnen vijf werkdagen, afgedrukte etiketten, waaronder etiketten waarvan de schaal overeenkomstig artikel 11, lid 13, is aangepast, en productinformatiebladen.

3.   De leverancier zorgt ervoor dat de door hem verstrekte etiketten en productinformatiebladen nauwkeurig zijn en stelt afdoende technische documentatie ter beschikking op basis waarvan de nauwkeurigheid kan worden beoordeeld.

4.   De leverancier verzoekt om uitdrukkelijke toestemming van de klant wanneer hij voornemens is een eenheid van een model dat in gebruik is te wijzigen door middel van updates die nadelig zouden zijn voor de parameters van het energie-efficiëntie-etiket van die eenheid, zoals omschreven in de betrokken gedelegeerde handeling. De leverancier informeert de klant over het doel van de update en over de wijzigingen van de parameters, met inbegrip van wijzigingen in de klasse van het etiket. De leverancier geeft de klant de mogelijkheid om gedurende een termijn die in verhouding staat tot de gemiddelde levensduur van het product, de update te weigeren zonder vermijdbaar verlies van functionaliteit.

5.   De leverancier brengt geen producten in de handel die zodanig zijn ontworpen dat de prestaties van het model automatisch veranderen in een testomgeving, met als doel de parameters omschreven in de desbetreffende gedelegeerde handeling of opgenomen in de documentatie die het product vergezelt, gunstiger te doen uitvallen.

Artikel 4

Verplichtingen van leveranciers in verband met de productendatabank

1.   De leverancier voert, vanaf 1 januari 2019, vóór het in de handel brengen van een eenheid van een nieuw model dat onder een gedelegeerde handeling valt, voor dat model in het openbare gedeelte en in het conformiteitsgedeelte van de productendatabank de in bijlage I bepaalde informatie in.

2.   Uiterlijk op 30 juni 2019 voert de leverancier voor eenheden van modellen die onder een gedelegeerde handeling vallen en die in de handel worden gebracht tussen 1 augustus 2017 en 1 januari 2019, de in bijlage I bepaalde informatie met betrekking tot die modellen in de productendatabank in.

Tot op het moment van het invoeren van de gegevens in de productendatabank stelt de leverancier, binnen tien dagen na een verzoek van de markttoezichtautoriteiten of de Commissie, een elektronische versie van de technische documentatie ter beschikking voor inspectie.

3.   De leverancier kan voor modellen waarvan eenheden uitsluitend in de handel zijn gebracht of in gebruik zijn genomen vóór 1 augustus 2017, de in bijlage I bepaalde informatie in de productendatabank invoeren.

4.   Een product waaraan wijzigingen worden aangebracht die van betekenis zijn voor het etiket of het productinformatieblad, wordt beschouwd als een nieuw model. De leverancier geeft in de databank aan wanneer hij niet langer eenheden van een model in de handel brengt.

5.   De onder de leden 1 en 2 vermelde verplichtingen zijn niet van toepassing op pakketten van verwarmingstoestellen als bedoeld in de Gedelegeerde Verordeningen (EU) nr. 811/2013 (12), (EU) nr. 812/2013 (13) en (EU) 2015/1187 (14) van de Commissie, indien de verstrekking van etiketten voor die pakketten de uitsluitende verantwoordelijkheid van de handelaar is.

6.   De leverancier bewaart de informatie betreffende een model in het conformiteitsgedeelte van de databank gedurende 15 jaar nadat de laatste eenheid van dat model in de handel is gebracht. Indien zulks in verhouding tot de gemiddelde levensduur van een product passend is, kan een kortere bewaartermijn worden bepaald overeenkomstig artikel 16, lid 3, onder q). De informatie in het openbaar gedeelte van de databank wordt niet gewist.

Artikel 5

Verplichtingen van handelaren

1.   De handelaar:

a)

brengt het door de leverancier verstrekte of overeenkomstig lid 2 ter beschikking gestelde etiket voor eenheden van een model dat onder de desbetreffende gedelegeerde handeling valt, zichtbaar aan, ook bij onlineverkoop op afstand, en

b)

stelt in het verkooppunt het productinformatieblad ter beschikking aan de klant, waaronder, desgevraagd, in fysieke vorm.

2.   Indien de handelaar, niettegenstaande artikel 3, lid 1, geen etiket heeft, verzoekt hij de leverancier daarom overeenkomstig artikel 3, lid 2.

3.   Indien de handelaar, niettegenstaande artikel 3, lid 1, geen productinformatieblad heeft, verzoekt hij de leverancier daarom overeenkomstig artikel 3, lid 2, of, indien hij dit wenst, drukt hij het af, of downloadt hij het voor digitale weergave uit de productendatabank, indien die functies voor het desbetreffende product beschikbaar zijn.

Artikel 6

Andere verplichtingen van leveranciers en handelaren

De leverancier en de handelaar:

a)

vermelden in visuele advertenties of technisch reclamemateriaal voor een specifiek model de energie-efficiëntieklasse van het product en de schaal van de op het etiket beschikbare efficiëntieklassen, overeenkomstig de betrokken gedelegeerde handeling;

b)

werken samen met de markttoezichtautoriteiten en nemen op eigen initiatief of op verzoek van de markttoezichtautoriteiten onmiddellijk maatregelen ter correctie van een onder hun verantwoordelijkheid vallende situatie die niet strookt met de voorschriften vastgelegd in deze verordening en de desbetreffende gedelegeerde handelingen;

c)

verstrekken of tonen, met betrekking tot de producten die onder gedelegeerde handelingen vallen, geen andere etiketten, merktekens, symbolen of opschriften die niet voldoen aan de voorschriften van deze verordening en de desbetreffende gedelegeerde handelingen indien dit zou kunnen leiden tot misleiding of verwarring bij de klanten over het verbruik van energie of andere hulpbronnen tijdens het gebruik;

d)

verstrekken of tonen, met betrekking tot producten die niet onder gedelegeerde handelingen vallen, geen etiketten waarmee de etiketten waarin deze verordening en de desbetreffende gedelegeerde handelingen voorzien, worden nagebootst;

e)

verstrekken of tonen voor niet energie-gerelateerde producten geen etiketten waarmee de etiketten waarin deze verordening of gedelegeerde handelingen voorzien, worden nagebootst.

Punt d) van de eerste alinea doet geen afbreuk aan de etiketten waarin het nationale recht voorziet, tenzij daarin wordt voorzien in gedelegeerde handelingen.

Artikel 7

Verplichtingen van de lidstaten

1.   De lidstaten verhinderen het in de handel brengen of het in gebruik nemen, op hun grondgebied, van producten die in overeenstemming zijn met deze verordening en de desbetreffende gedelegeerde handelingen, niet.

2.   Wanneer lidstaten stimulansen verstrekken voor een product dat in een gedelegeerde handeling is omschreven, zijn die stimulansen gericht op de hoogste twee significant meest bevolkte energie-efficiëntieklassen, of op hogere klassen zoals omschreven in die gedelegeerde handeling.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat de invoering van etiketten en de schaalaanpassing van etiketten gepaard gaan met voorlichtings- en promotiecampagnes inzake energie-etikettering, zo nodig in samenwerking met leveranciers en handelaren. De Commissie ondersteunt samenwerking en de uitwisseling van beste praktijken met betrekking tot die campagnes, onder meer door het aanbevelen van gemeenschappelijke kernboodschappen.

4.   De lidstaten stellen de sancties en handhavingsmechanismen vast die worden toegepast wanneer deze verordening of de gedelegeerde handelingen niet worden nageleefd, en zij nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze sancties en mechanismen worden uitgevoerd. De vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. Regels die in overeenstemming zijn met de voorschriften van artikel 15 van Richtlijn 2010/30/EU worden geacht aan de voorschriften van dit lid met betrekking tot sancties te voldoen.

De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 1 augustus 2017 in kennis van nog niet bij de Commissie aangemelde regels als bedoeld in de eerste alinea, en stellen de Commissie onverwijld in kennis van eventuele latere wijzigingen ervan.

Artikel 8

Markttoezicht in de Unie en controle van producten die de markt van de Unie binnenkomen

1.   De artikelen 16 tot en met 29 van Verordening (EG) nr. 765/2008 zijn van toepassing op producten die onder deze verordening en de desbetreffende gedelegeerde handelingen vallen.

2.   De Commissie ondersteunt en moedigt de samenwerking en de uitwisseling van informatie betreffende markttoezicht met betrekking tot de etikettering van producten aan tussen de nationale autoriteiten van de lidstaten die belast zijn met het markttoezicht op of de controle van producten die de markt van de Unie binnenkomen, alsmede tussen die autoriteiten en de Commissie, onder meer door de AdCos inzake ecologisch ontwerp en inzake energie-etikettering hierbij nauwer te betrekken.

Deze uitwisseling van informatie heeft ook plaats wanneer de testresultaten aantonen dat het product in overeenstemming is met deze verordening en de desbetreffende gedelegeerde handeling.

3.   In de krachtens artikel 18 van Verordening (EG) nr. 765/2008 vastgestelde algemene markttoezichtprogramma's of sectorspecifieke programma's van de lidstaten worden acties opgenomen om de doeltreffende handhaving van deze verordening te waarborgen.

4.   De Commissie stelt in samenwerking met de AdCos inzake ecologisch ontwerp en inzake energie-etikettering richtsnoeren op voor de handhaving van deze verordening, in het bijzonder met betrekking tot beste praktijken voor het testen van producten en het delen van informatie tussen de nationale markttoezichtautoriteiten en de Commissie.

5.   Markttoezichtautoriteiten hebben het recht de kosten van de documentencontrole en de fysieke tests van het product terug te vorderen van de leverancier indien deze verordening of de desbetreffende gedelegeerde handelingen niet zijn nageleefd.

Artikel 9

Procedure op nationaal niveau voor producten die een risico inhouden

1.   Indien de markttoezichtautoriteiten van een lidstaat voldoende redenen hebben om aan te nemen dat een onder deze verordening vallend product een risico vormt voor door deze verordening bestreken aspecten van de bescherming van het algemeen belang, zoals milieu- en consumentenbeschermingsaspecten, voeren zij een beoordeling van het betrokken product uit die alle in deze verordening of in de desbetreffende gedelegeerde handeling vastgelegde energie-etiketteringsvoorschriften met betrekking tot het risico bestrijkt. Leveranciers en handelaren werken voor die evaluatie waar nodig met de markttoezichtautoriteiten samen.

2.   Indien de markttoezichtautoriteiten bij de in lid 1 bedoelde beoordeling vaststellen dat het product niet voldoet aan de in deze verordening of in de desbetreffende gedelegeerde handeling vastgelegde voorschriften, verlangen zij onverwijld van de leverancier of, in voorkomend geval, de handelaar, dat hij passende corrigerende maatregelen neemt om het product in overeenstemming te brengen met die voorschriften, dat hij, indien passend, het product uit de handel neemt, of dat hij, indien passend, het product terugroept, binnen een door hen vast te stellen redelijke termijn, die evenredig is met de aard van het risico.

Artikel 21 van Verordening (EG) nr. 765/2008 is van toepassing op de in dit lid genoemde maatregelen.

3.   Indien de markttoezichtautoriteiten van mening zijn dat een geval van niet-conformiteit als bedoeld in lid 2 niet tot hun nationale grondgebied beperkt is, brengen zij de Commissie en de andere lidstaten op de hoogte van de resultaten van de beoordeling en van de maatregelen die zij van de leverancier of handelaar hebben verlangd.

4.   De leverancier of, in voorkomend geval, de handelaar zorgt ervoor dat alle passende corrigerende of beperkende maatregelen overeenkomstig lid 2 worden toegepast op alle betrokken producten die hij in de Unie op de markt heeft aangeboden.

5.   Indien de leverancier of, in voorkomend geval, de handelaar niet binnen de in lid 2 bedoelde termijn passende corrigerende maatregelen neemt, nemen de markttoezichtautoriteiten alle passende voorlopige maatregelen om het op hun nationale markt aanbieden van het product te verbieden of te beperken, dan wel het product aldaar uit de handel te nemen of terug te roepen.

6.   De markttoezichtautoriteiten brengen de Commissie en de andere lidstaten onverwijld van de overeenkomstig lid 5 genomen maatregelen op de hoogte. Die informatie omvat alle bekende bijzonderheden, met name:

a)

de gegevens die nodig zijn om het niet-conforme product te identificeren;

b)

de oorsprong van het product;

c)

de aard van de beweerde niet-conformiteit en van het risico;

d)

de aard en de duur van de genomen nationale maatregelen en de argumenten die zijn aangevoerd door de leverancier of, in voorkomend geval, de handelaar.

De markttoezichtautoriteiten vermelden met name of de niet-conformiteit van het product te wijten is aan ofwel het feit dat het niet voldoet aan de in deze verordening vastgestelde voorschriften ten aanzien van aspecten van de bescherming van het algemeen belang, ofwel aan tekortkomingen in de in artikel 13 bedoelde geharmoniseerde normen die een vermoeden van conformiteit vestigen.

7.   De andere lidstaten dan die welke de procedure in gang heeft gezet, brengen de Commissie en de andere lidstaten onverwijld op de hoogte van door hen genomen maatregelen en van aanvullende informatie over de niet-conformiteit van het betrokken product, en van hun bezwaren indien zij het niet eens zijn met de aangemelde nationale maatregel.

8.   Indien binnen zestig dagen na de ontvangst van de in lid 6 bedoelde informatie door een lidstaat of de Commissie geen bezwaar tegen een voorlopige maatregel van een lidstaat is ingebracht, wordt die maatregel geacht gerechtvaardigd te zijn.

9.   De lidstaten zorgen ervoor dat ten aanzien van het product in kwestie onverwijld de passende beperkende maatregelen worden genomen, zoals het aldaar uit de handel nemen van het product.

Artikel 10

Vrijwaringsprocedure van de Unie

1.   Indien na voltooiing van de procedure van artikel 9, leden 4 en 5, bezwaren tegen een maatregel van een lidstaat worden ingebracht of de Commissie van mening is dat de nationale maatregel in strijd is met het recht van de Unie, treedt de Commissie onverwijld in overleg met de lidstaat en de leverancier of, in voorkomend geval, de handelaar en voert zij een evaluatie van de nationale maatregel uit.

Aan de hand van de resultaten van die evaluatie besluit de Commissie door middel van een uitvoeringshandeling of de nationale maatregel al dan niet gerechtvaardigd is, en kan zij een passende alternatieve maatregel voorstellen. Die uitvoeringshandeling wordt vastgesteld volgens de in artikel 18, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

2.   De Commissie richt haar besluit tot alle lidstaten en deelt het onmiddellijk mee aan de lidstaten en de betrokken leverancier of handelaar.

3.   Indien de nationale maatregel gerechtvaardigd wordt geacht, nemen alle lidstaten de nodige maatregelen om het niet-conforme product uit de handel te nemen en stellen zij de Commissie daarvan in kennis. Indien de nationale maatregel niet gerechtvaardigd wordt geacht, trekt de betrokken lidstaat de maatregel in.

4.   Indien de nationale maatregel gerechtvaardigd wordt geacht en de niet-conformiteit van het product wordt toegeschreven aan tekortkomingen in de geharmoniseerde normen als bedoeld in artikel 9, lid 6, van deze verordening, past de Commissie de procedure van artikel 11 van Verordening (EU) nr. 1025/2012 toe.

5.   De corrigerende of beperkende maatregelen uit hoofde van artikel 9, lid 2, 4, 5 of 9, of artikel 10, lid 3, worden uitgebreid tot alle eenheden van een niet-conform model en de gelijkwaardige modellen daarvan, met uitzondering van de eenheden waarvoor de leverancier aantoont dat zij conform zijn.

Artikel 11

Procedure voor de invoering en de schaalaanpassing van etiketten

1.   Wat de in de leden 4 en 5 bedoelde productgroepen betreft, past de Commissie met inachtneming van de leden 4 en 5 en 8 tot en met 12 de schaal aan van de etiketten die op 1 augustus 2017 geldig waren.

In afwijking van het in artikel 16, lid 3, onder b), vervatte voorschrift om significante energie- en kostenbesparingen te verwezenlijken, zorgt zij, indien de schaalaanpassing niet tot die besparingen kan leiden, ten minste voor een homogene A-tot-G-schaal.

2.   Indien er op 1 augustus 2017 voor een bepaalde productgroep geen etiket bestaat, kan de Commissie etiketten invoeren met inachtneming van de leden 8 tot en met 12.

3.   De Commissie kan de schaal van etiketten waarvan de schaal overeenkomstig lid 1 is aangepast of die overeenkomstig lid 2 zijn ingevoerd, verder aanpassen indien aan de voorwaarden van lid 6, onder a) of b), is voldaan, en met inachtneming van de leden 8 tot en met 12.

4.   Met het oog op een homogene A-tot-G-schaal stelt de Commissie uiterlijk op 2 augustus 2023 krachtens artikel 16 van deze verordening gedelegeerde handelingen vast teneinde deze verordening aan te vullen door de invoering van etiketten met een aangepaste A-tot-G-schaal voor productgroepen die worden bestreken door krachtens Richtlijn 2010/30/EU vastgestelde gedelegeerde handelingen, met als doel het etiket met aangepaste schaal zowel in winkels als op het internet weer te geven, 18 maanden nadat de krachtens deze verordening vastgestelde gedelegeerde handelingen in werking zijn getreden.

Bij het bepalen van de volgorde van de productgroepen waarvan de schaal moet worden aangepast, houdt de Commissie rekening met het aandeel producten in de hoogste klassen.

5.   In afwijking van lid 4, doet de Commissie het volgende:

a)

zij presenteert uiterlijk op 2 augustus 2025 evaluaties van de productgroepen die vallen onder de Gedelegeerde Verordeningen (EU) nr. 811/2013, (EU) nr. 812/2013 en (EU) 2015/1187, met het oog op de aanpassing van de schaal ervan, en zij stelt, in voorkomend geval, uiterlijk op 2 augustus 2026 krachtens artikel 16 van deze verordening gedelegeerde handelingen vast teneinde deze verordening aan te vullen door de invoering van etiketten met aangepaste A-tot-G-schaal.

In ieder geval worden de gedelegeerde handelingen tot invoering van etiketten met aangepaste A-tot-G-schaal uiterlijk op 2 augustus 2030 vastgesteld.

b)

zij stelt uiterlijk op 2 november 2018 krachtens artikel 16 van deze verordening gedelegeerde handelingen vast teneinde deze verordening aan te vullen door de invoering van etiketten met aangepaste A-tot-G-schaal voor productgroepen die vallen onder de Gedelegeerde Verordeningen (EU) nr. 1059/2010 (15), (EU) nr. 1060/2010 (16), (EU) nr. 1061/2010 (17), (EU) nr. 1062/2010 (18) en (EU) nr. 874/2012 (19) van de Commissie en Richtlijn 96/60/EG, met als doel het etiket met aangepaste schaal zowel in winkels als op het internet weer te geven, twaalf maanden nadat die gedelegeerde handelingen in werking zijn getreden.

6.   Wat betreft de producten waarvan de Commissie de schaal op de etiketten overeenkomstig lid 3 verder kan aanpassen, herziet de Commissie het etiket met het oog op aanpassing van de schaal ervan, indien zij van oordeel is dat:

a)

30 % van de op de markt van de Unie verkochte eenheden van modellen die tot een bepaalde productgroep behoren, in de hoogste energie-efficiëntieklasse A vallen, en verdere technologische ontwikkeling kan worden verwacht, of

b)

50 % van de op de markt van de Unie verkochte eenheden van modellen die tot een bepaalde productgroep behoren, in de hoogste twee energie-efficiëntieklassen A en B vallen, en verdere technologische ontwikkeling kan worden verwacht.

7.   De Commissie voert een evaluatiestudie uit indien zij van oordeel is dat aan de voorwaarden van lid 6, onder a) of b), is voldaan.

Indien voor een specifieke productgroep niet binnen acht jaar na de datum van inwerkingtreding van de betrokken gedelegeerde verordening aan die voorwaarden is voldaan, bepaalt de Commissie welke eventuele belemmeringen hebben belet dat het etiket zijn rol kon vervullen.

In het geval van nieuwe etiketten voert zij een voorbereidende studie uit op basis van de in het werkplan opgenomen indicatieve lijst van productgroepen.

Binnen 36 maanden nadat ze geoordeeld heeft dat aan de in lid 6, onder a) of b), bedoelde voorwaarden is voldaan, rondt de Commissie haar evaluatiestudie af en presenteert zij de resultaten daarvan en, in voorkomend geval, een ontwerp van gedelegeerde handeling aan het overlegforum. Het overlegforum bespreekt het oordeel en de evaluatiestudie.

8.   Wanneer een etiket wordt ingevoerd of de schaal ervan wordt aangepast, ziet de Commissie erop toe dat geen enkel product tot energieklasse A behoort op het moment dat het etiket wordt ingevoerd en dat het naar schatting ten minste tien jaar duurt voordat het merendeel van de modellen tot die klasse behoort.

9.   Wanneer wordt verwacht dat de technologie zich sneller zal ontwikkelen, worden, in afwijking van lid 8, voorschriften vastgesteld zodat naar verwachting geen enkel product onder de energieklassen A en B zal vallen op het moment waarop het etiket wordt ingevoerd.

10.   Wanneer tot de energieklasse E, F of G behorende modellen van een bepaalde productgroep op grond van een krachtens Richtlijn 2009/125/EG vastgestelde uitvoeringsmaatregel inzake ecologisch ontwerp niet meer in de handel mogen worden gebracht of in gebruik mogen worden genomen, wordt de klasse of worden de klassen in kwestie op het etiket in het grijs weergegeven zoals bepaald in de desbetreffende gedelegeerde handeling. Het etiket met de in het grijs weergegeven klassen geldt alleen voor nieuwe producteenheden die in de handel worden gebracht of in gebruik worden genomen.

11.   Indien het om technische redenen onmogelijk is zeven energieklassen te bepalen die overeenkomen met significante energie- en kostenbesparingen vanuit het standpunt van de klant, mag het etiket in afwijking van artikel 2, punt 14, minder klassen bevatten. In dergelijke gevallen wordt het spectrum van donkergroen tot en met rood op het etiket behouden.

12.   De Commissie vervult de haar krachtens dit artikel toegekende bevoegdheden en verplichtingen, in overeenstemming met artikel 16.

13.   Wanneer op grond van lid 1 of lid 3 de schaal van een etiket wordt aangepast:

a)

verstrekt de leverancier bij het in de handel brengen van een product zowel het bestaande etiket als het etiket met aangepaste schaal en de productinformatiebladen aan de handelaar gedurende vier maanden vóór de in de desbetreffende gedelegeerde handeling vermelde datum waarop begonnen wordt met het weergeven van het etiket met aangepaste schaal.

In afwijking van de eerste alinea van dit punt kan de leverancier, indien het bestaande etiket en het etiket met aangepaste schaal verschillende modeltesten vereisen, ervoor kiezen het bestaande etiket niet te verstrekken bij eenheden van modellen die binnen de periode van vier maanden vóór de in de desbetreffende gedelegeerde handeling vermelde datum waarop begonnen wordt met het weergeven van het etiket met aangepaste schaal, in de handel worden gebracht of in gebruik worden genomen, indien geen eenheden van hetzelfde model of gelijkwaardige modellen vóór het begin van de periode van vier maanden in de handel werden gebracht of in gebruik werden genomen. In dat geval biedt de handelaar die eenheden niet vóór die datum te koop aan. De leverancier stelt de betrokken handelaar zo spoedig mogelijk van dat gevolg in kennis, ook wanneer hij dergelijke eenheden in zijn aanbiedingen aan handelaren opneemt;

b)

verstrekt de leverancier, voor producten die vóór de periode van vier maanden in de handel werden gebracht of in gebruik werden genomen, vanaf het begin van die periode het etiket met aangepaste schaal op verzoek van de handelaar, overeenkomstig artikel 3, lid 2. Voor dergelijke producten krijgt de handelaar overeenkomstig artikel 5, lid 2, een etiket met aangepaste schaal.

In afwijking van de eerste alinea van dit punt:

i)

mag een handelaar die voor eenheden die hij reeds in voorraad heeft geen etiket met aangepaste schaal kan krijgen overeenkomstig de eerste alinea van dit punt omdat de leverancier zijn activiteiten heeft gestaakt, die eenheden uitsluitend met het etiket zonder aangepaste schaal verkopen tot negen maanden na de in de desbetreffende gedelegeerde handeling vermelde datum waarop begonnen wordt met het weergeven van het etiket met aangepaste schaal, of

ii)

is de leverancier, indien het etiket zonder en het etiket met aangepaste schaal verschillende modeltesten vereisen, vrijgesteld van de verplichting om een etiket met aangepaste schaal te verstrekken voor eenheden die vóór de periode van vier maanden in de handel werden gebracht of in gebruik werden genomen, indien geen eenheden van hetzelfde model of gelijkwaardige modellen na het begin van de periode van vier maanden in de handel worden gebracht of in gebruik werden genomen. In dat geval mag de handelaar die eenheden uitsluitend met het etiket zonder schaalaanpassing verkopen tot negen maanden na de in de desbetreffende gedelegeerde handeling vermelde datum waarop begonnen wordt met het weergeven van het etiket met aangepaste schaal;

c)

vervangt de handelaar de bestaande etiketten op in winkels en op het internet uitgestalde producten uiterlijk 14 werkdagen na de in de desbetreffende gedelegeerde handeling vermelde datum waarop begonnen wordt met het weergeven van het etiket met aangepaste schaal door die etiketten. De handelaar geeft de etiketten met aangepaste schaal niet eerder weer dan vanaf die datum.

In afwijking van de punten a), b) en c) van dit lid kan bij gedelegeerde handelingen als bedoeld in artikel 16, lid 3, onder e), in specifieke regels worden voorzien voor energie-etiketten die op de verpakking zijn afgedrukt.

Artikel 12

Productendatabank

1.   De Commissie draagt zorg voor het opzetten en bijhouden van een productendatabank die bestaat uit een openbaar deel, een conformiteitsgedeelte en een internetportaal dat toegang geeft tot die twee delen.

De productendatabank vervangt of wijzigt de verantwoordelijkheden van de markttoezichtautoriteiten niet.

2.   De productendatabank dient de volgende doeleinden:

a)

de markttoezichtautoriteiten ondersteunen bij de uitvoering van hun taken uit hoofde van deze verordening en de desbetreffende gedelegeerde handelingen, met inbegrip van de handhaving daarvan;

b)

het publiek informatie verstrekken over in de handel gebrachte producten en de energie-etiketten ervan en productinformatiebladen;

c)

de Commissie actuele informatie verstrekken over de energie-efficiëntie van producten met het oog op de herziening van energie-etiketten;

3.   Het openbare deel van de databank en het internetportaal bevatten respectievelijk de in de punten 1 en 2 van bijlage I vermelde informatie, die openbaar dient te worden gemaakt. Het openbare deel van de databank voldoet aan de criteria van lid 7 van dit artikel en aan de functionele voorschriften van punt 4 van bijlage I.

4.   Het conformiteitsgedeelte van de productendatabank is alleen toegankelijk voor de markttoezichtautoriteiten en de Commissie en bevat de in punt 3 van bijlage I vermelde informatie, met inbegrip van de specifieke delen van de technische documentatie bedoeld in lid 5 van dit artikel. Het conformiteitsgedeelte voldoet aan de criteria van de leden 7 en 8 van dit artikel en aan de functionele voorschriften van punt 4 van bijlage I.

5.   De verplichte specifieke delen van de technische documentatie die de leverancier in de databank dient in te voeren, behelzen alleen:

a)

een algemene beschrijving van het model aan de hand waarvan dit duidelijk en gemakkelijk kan worden herkend;

b)

verwijzingen naar de toegepaste geharmoniseerde normen of andere gehanteerde metingsnormen;

c)

de te nemen specifieke voorzorgsmaatregelen voor de assemblage, de installatie, het onderhoud of het testen van het model;

d)

de gemeten technische parameters van het model;

e)

de met de gemeten parameters gemaakte berekeningen;

f)

de testomstandigheden indien niet voldoende beschreven onder b).

Daarnaast kan de leverancier op vrijwillige basis aanvullende delen van de technische documentatie in de databank opnemen.

6.   Indien de markttoezichtautoriteiten en/of de Commissie andere dan de in lid 5 vermelde gegevens of niet in het openbare deel van de databank beschikbare gegevens nodig hebben om hun taken uit hoofde van deze verordening uit te voeren, kunnen zij deze op verzoek krijgen van de leverancier.

7.   De productendatabank wordt opgezet in overeenstemming met de volgende criteria:

a)

tot een minimum beperkte administratieve lasten voor de leverancier en andere databankgebruikers;

b)

gebruiksvriendelijkheid en kosteneffectiviteit, en

c)

automatisch vermijden van dubbele registratie.

8.   Het conformiteitsgedeelte van de databank wordt opgezet in overeenstemming met de volgende criteria:

a)

bescherming tegen onbedoeld gebruik en bescherming van vertrouwelijke informatie door middel van strikte beveiligingsregelingen;

b)

toegangsrechten op basis van het beginsel van de noodzaak van kennisneming;

c)

verwerking van persoonsgegevens in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 45/2001 en Richtlijn 95/46/EG, naargelang welke van toepassing is;

d)

beperking in omvang van de toegang tot gegevens om te voorkomen dat grotere gegevensreeksen worden gekopieerd;

e)

traceerbaarheid van de toegang tot gegevens voor de leverancier wat zijn technische documentatie betreft.

9.   De gegevens in het conformiteitsgedeelte van de databank worden behandeld in overeenstemming met Besluit (EU, Euratom) 2015/443 van de Commissie (20). Met name zijn de specifieke regelingen in verband met cyberveiligheid van Besluit (EU, Euratom) 2017/46 van de Commissie (21) en de uitvoeringsbepalingen daarvan van toepassing. Het vertrouwelijkheidsniveau is afhankelijk van de gevolgschade die voortvloeit uit de openbaarmaking van de gegevens aan onbevoegden.

10.   De leverancier heeft recht op toegang tot, en wijziging van, de informatie die hij overeenkomstig artikel 4, leden 1 en 2, in de productendatabank invoert. Voor doeleinden van markttoezicht worden de veranderingen geregistreerd, waarbij de datum van elke wijziging wordt opgeslagen.

11.   Klanten die het openbare deel van de productendatabank gebruiken, kunnen gemakkelijk de beste energieklasse voor elke productgroep vaststellen, zodat zij kenmerken van modellen kunnen vergelijken en de meest energie-efficiënte producten kunnen kiezen.

12.   De Commissie is bevoegd om bij uitvoeringshandeling de operationele details van de productendatabank nader te bepalen. Na raadpleging van het in artikel 14 bedoelde overlegforum worden die uitvoeringshandelingen vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure van artikel 18, lid 2.

Artikel 13

Geharmoniseerde normen

1.   Nadat krachtens artikel 16 van deze verordening een gedelegeerde handeling is vastgesteld waarin specifieke voorschriften betreffende de etikettering zijn vastgelegd, maakt de Commissie overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1025/2012 in het Publicatieblad van de Europese Unie de referenties bekend van de geharmoniseerde normen die voldoen aan de desbetreffende metings- en berekeningsvoorschriften van de gedelegeerde handeling.

2.   Wanneer dergelijke geharmoniseerde normen bij de conformiteitsbeoordeling van een product worden toegepast, wordt het model verondersteld conform te zijn aan de toepasselijke metings- en berekeningsvoorschriften van de gedelegeerde handeling.

3.   De geharmoniseerde normen hebben ten doel daadwerkelijk gebruik zo veel mogelijk te simuleren, waarbij een standaardtestmethode wordt gehandhaafd. Bij de testmethoden wordt voorts rekening gehouden met de daarmee gepaard gaande kosten voor het bedrijfsleven en kleine en middelgrote ondernemingen.

4.   De in de geharmoniseerde normen opgenomen metings- en berekeningsmethoden zijn betrouwbaar, accuraat en reproduceerbaar, en stroken met de voorschriften van artikel 3, leden 4 en 5.

Artikel 14

Overlegforum

1.   De Commissie zorgt bij de uitvoering van haar werkzaamheden op grond van deze verordening, ten aanzien van elke krachtens artikel 16 vastgestelde gedelegeerde handeling en elke krachtens artikel 12, lid 12, van deze verordening vastgestelde uitvoeringshandeling, voor een evenwichtige deelname van vertegenwoordigers van de lidstaten en belanghebbende partijen van de betrokken productgroep, zoals het bedrijfsleven, met inbegrip van kleine en middelgrote ondernemingen en de ambachtelijke industrie, vakverenigingen, kooplui, detailhandelaren, importeurs, milieuorganisaties en consumentenorganisaties. Daartoe richt de Commissie een overlegforum op waarin deze partijen bijeenkomen. Het overlegforum wordt gecombineerd met het in artikel 18 van Richtlijn 2009/125/EG bedoelde overlegforum.

2.   Indien passend voert de Commissie bij het voorbereiden van gedelegeerde handelingen tests uit met representatieve groepen van klanten in de Unie om te waarborgen dat zij het ontwerp en de inhoud van de etiketten van specifieke productgroepen goed begrijpen.

Artikel 15

Werkplan

Na raadpleging van het in artikel 14 genoemde overlegforum stelt de Commissie een langetermijnwerkplan op, dat voor het publiek beschikbaar wordt gesteld. Het werkplan bevat een indicatieve lijst van productgroepen die voor de vaststelling van gedelegeerde handelingen als prioritair worden beschouwd. Het werkplan bevat ook plannen voor de herziening en de schaalaanpassing van de etiketten voor productgroepen overeenkomstig artikel 11, leden 4 en 5, met uitzondering van de schaalaanpassing van etiketten die in gebruik waren op 1 augustus 2017, die wordt geregeld in artikel 11 van deze verordening.

De Commissie actualiseert het werkplan op gezette tijden na raadpleging van het overlegforum. Het werkplan kan worden gecombineerd met het in artikel 16 van Richtlijn 2009/125/EG voorgeschreven werkplan en wordt om de drie jaar herzien.

De Commissie informeert het Europees Parlement en de Raad jaarlijks over de vooruitgang geboekt bij de uitvoering van het werkplan.

Artikel 16

Gedelegeerde handelingen

1.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 17 gedelegeerde handelingen vast te stellen met het oog op de aanvulling van deze verordening door het vastleggen van gedetailleerde voorschriften met betrekking tot etiketten voor specifieke productgroepen.

2.   In de in lid 1 bedoelde gedelegeerde handelingen worden productgroepen gespecificeerd die aan de volgende criteria voldoen:

a)

volgens de meest recente cijfers en rekening houdend met de hoeveelheden die in de Unie in de handel worden gebracht, heeft de productgroep een significant potentieel voor besparing van energie en, waar van toepassing, van andere hulpbronnen;

b)

binnen de productgroep verschillen modellen met een soortgelijke werking significant wat de relevante prestatieniveaus betreft;

c)

er is geen significant negatief effect op de betaalbaarheid en de levenscycluskosten van de productgroep;

d)

de invoering van energie-etiketteringsvoorschriften voor een productgroep heeft geen significant negatief effect op de werking van het product tijdens gebruik.

3.   In de gedelegeerde handelingen met betrekking tot specifieke productgroepen wordt met name het volgende bepaald:

a)

de omschrijving van de specifieke productgroep die onder de in artikel 2, punt 1, vastgelegde definitie van „energiegerelateerd product” valt en waarop de gedetailleerde etiketteringsvoorschriften van toepassing moeten zijn;

b)

het ontwerp en de inhoud van het etiket, met inbegrip van een schaalindeling van A tot en met G die het energieverbruik weergeeft, waarbij het ontwerp zo mogelijk voor alle productgroepen uniform is, en in elk geval duidelijk en goed leesbaar is. De stappen A tot en met G van de indeling in klassen stemmen overeen met significante energie- en kostenbesparingen en een passende productdifferentiatie vanuit het oogpunt van de klant. Voorts wordt gespecificeerd hoe de stappen A tot en met G van de indeling in klassen en, waar van toepassing, het energieverbruik worden weergegeven op een opvallende plaats op het etiket;

c)

waar passend, het verbruik van andere hulpbronnen en aanvullende informatie met betrekking tot het product, waarbij op het etiket de nadruk op de energie-efficiëntie van het product wordt gelegd. De aanvullende informatie is ondubbelzinnig, en heeft voor de klant geen negatief effect op de helderheid en doeltreffendheid van het etiket in zijn geheel. Zij is gebaseerd op gegevens met betrekking tot fysieke, door de markttoezichtautoriteiten meetbare en verifieerbare eigenschappen van het product;

d)

waar passend, een vermelding op het etiket die het de klanten mogelijk maakt energieslimme producten te herkennen, dat wil zeggen, producten die in staat zijn om automatisch hun verbruikspatronen te veranderen en te optimaliseren als antwoord op een externe stimulus (zoals signalen van of via een centraal energiebeheersysteem van een woning, prijssignalen, rechtstreekse controlesignalen, lokale metingen) of om andere diensten te leveren die de energie-efficiëntie en het gebruik van hernieuwbare energie doen toenemen, met het doel de milieueffecten van energiegebruik in het gehele energiesysteem te verbeteren;

e)

de plaatsen waar het etiket zichtbaar zal zijn, zoals bevestigd op het product op een plaats waar het niet wordt beschadigd, afgedrukt op de verpakking, in elektronische vorm ter beschikking gesteld of online weergegeven, rekening houdend met de voorschriften van artikel 3, lid 1, alsmede met de gevolgen voor klanten, leveranciers en handelaren;

f)

waar passend, elektronische middelen voor de etikettering van producten;

g)

de manier waarop het etiket en het productinformatieblad bij verkoop op afstand worden verstrekt;

h)

de voorgeschreven inhoud en, waar passend, het formaat en andere details met betrekking tot het productinformatieblad en de technische documentatie, onder meer de mogelijkheid om de parameters van het productinformatieblad in de productendatabank in te voeren overeenkomstig artikel 3, lid 1;

i)

de controletoleranties die de lidstaten moeten hanteren wanneer zij de naleving van de voorschriften controleren;

j)

de wijze waarop de energieklasse en de reeks op het etiket vermelde efficiëntieklassen moeten worden opgenomen in visuele advertenties en technisch reclamemateriaal, ook wat betreft leesbaarheid en zichtbaarheid;

k)

de in artikel 13 bedoelde meet- en berekeningsmethoden die moeten worden gebruikt om de gegevens op het etiket en het productinformatieblad te bepalen, met inbegrip van de definitie van de energie-efficiëntieindex (EEI), of een gelijkwaardige parameter;

l)

of voor grotere toestellen een hoger niveau van energie-efficiëntie is vereist om een bepaalde energieklasse te bereiken;

m)

het formaat van alle aanvullende vermeldingen op het etiket waardoor klanten langs elektronische weg toegang kunnen krijgen tot meer gedetailleerde informatie over de prestaties van het product als weergegeven op het productinformatieblad. Die vermeldingen kunnen de vorm hebben van een internetadres, een dynamische QR- code (Quick Response-code), een link op online-etiketten, of elk ander passend, consumentgericht middel;

n)

de wijze waarop, waar passend, de energieklassen die het energieverbruik van het product tijdens het gebruik omschrijven op het interactieve scherm van het product moeten worden weergegeven;

o)

de uiterste datum voor de evaluatie en de eventuele daarop volgende herziening van de gedelegeerde handeling;

p)

waar passend, verschillen in energieprestaties in verschillende klimaatzones;

q)

wat betreft het voorschrift van artikel 4, lid 6, om de gegevens in het conformiteitsgedeelte van de databank te bewaren, een gegevensbewaartermijn van minder dan 15 jaar wanneer dat passend is in verhouding tot de gemiddelde levensduur van het product.

4.   De Commissie stelt voor elke specifieke productgroep een afzonderlijke gedelegeerde handeling vast. Wanneer de Commissie het tijdschema voor de vaststelling van de gedelegeerde handeling voor een specifieke productgroep bepaalt, stelt zij de vaststelling niet uit om redenen die verband houden met de vaststelling van een gedelegeerde handeling voor een andere specifieke productgroep, tenzij dat op grond van uitzonderlijke omstandigheden gerechtvaardigd is.

5.   De Commissie houdt een geactualiseerde inventaris bij van alle relevante gedelegeerde handelingen en van de maatregelen ter ontwikkeling van Richtlijn 2009/125/EG, met inbegrip van de volledige verwijzingen naar alle relevante geharmoniseerde normen.

Artikel 17

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 11, leden 4 en 5, en artikel 16 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van zes jaar met ingang van 1 augustus 2017. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van zes jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 11, leden 4 en 5, en artikel 16 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. De raadpleging van deskundigen uit de lidstaten vindt plaats na de raadpleging uit hoofde van artikel 14.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 11, leden 4 en 5, en artikel 16 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn kan op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden worden verlengd.

Artikel 18

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het comité dat is ingesteld bij artikel 19 van Verordening 2009/125/EG. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 19

Evaluatie en verslaglegging

Uiterlijk op 2 augustus 2025 evalueert de Commissie de uitvoering van deze verordening en legt zij een verslag voor aan het Europees Parlement en aan de Raad. In dat verslag wordt beoordeeld in welke mate deze verordening en de op grond daarvan vastgestelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen klanten daadwerkelijk de mogelijkheid hebben gegeven efficiëntere producten te kiezen, waarbij rekening wordt gehouden met de effecten ervan op het bedrijfsleven, het energieverbruik, broeikasgasemissies, activiteiten op het gebied van markttoezicht en de kosten voor het opzetten en bijhouden van de databank.

Artikel 20

Intrekking en overgangsmaatregelen

1.   Richtlijn 2010/30/EU wordt ingetrokken met ingang van 1 augustus 2017.

2.   Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar deze verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage II.

3.   Voor modellen waarvan de eenheden overeenkomstig Richtlijn 2010/30/EU in de handel werden gebracht of in gebruik werden genomen vóór 1 augustus 2017, stelt de leverancier gedurende vijf jaar vanaf de vervaardiging van de laatste eenheid binnen tien dagen na ontvangst van een verzoek daartoe van de markttoezichtautoriteiten of de Commissie, een elektronische versie van de technische documentatie ter beschikking voor inspectie.

4.   Krachtens artikel 10 van Richtlijn 2010/30/EU en Richtlijn 96/60/EG vastgestelde gedelegeerde handelingen blijven in werking totdat zij zijn ingetrokken door een krachtens artikel 16 van deze verordening vastgestelde gedelegeerde handeling die de betrokken productgroep bestrijkt.

Verplichtingen uit hoofde van deze verordening zijn van toepassing met betrekking tot productgroepen die vallen onder krachtens artikel 10 van Richtlijn 2010/30/EU vastgestelde gedelegeerde handelingen en onder Richtlijn 96/60/EG.

5.   Indien met betrekking tot productgroepen die reeds vallen onder krachtens artikel 10 van Richtlijn 2010/30/EU vastgestelde gedelegeerde handelingen, of onder Richtlijn 96/60/EG, de Commissie krachtens artikel 16 van deze verordening gedelegeerde handelingen vaststelt, kan de bij Richtlijn 2010/30/EU vastgestelde energie-efficiëntie-indeling, in afwijking van artikel 16, lid 3, onder b), van deze verordening, van toepassing blijven tot de datum waarop de gedelegeerde handelingen die de etiketten met aangepaste schaal hebben ingevoerd krachtens artikel 11 van deze verordening van toepassing worden.

Artikel 21

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de vierde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 augustus 2017.

In afwijking van de tweede alinea van dit artikel is artikel 4 betreffende de verplichtingen van leveranciers in verband met de productendatabank van toepassing met ingang van 1 januari 2019.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 4 juli 2017.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

M. MAASIKAS


(1)  PB C 82 van 3.3.2016, blz. 6.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 13 juni 2017 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 26 juni 2017.

(3)  Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de vermelding van het energieverbruik en het verbruik van andere hulpbronnen op de etikettering en in de standaardproductinformatie van energiegerelateerde producten (PB L 153 van 18.6.2010, blz. 1).

(4)  Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten (PB L 285 van 31.10.2009, blz. 10).

(5)  Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93 (PB L 218 van 13.8.2008, blz. 30).

(6)  Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 december 2001 inzake algemene productveiligheid (PB L 11 van 15.1.2002, blz. 4).

(7)  Besluit nr. 768/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verhandelen van producten en tot intrekking van Besluit 93/465/EEG van de Raad (PB L 218 van 13.8.2008, blz. 82).

(8)  Richtlijn 96/60/EG van de Commissie van 19 september 1996 houdende uitvoeringsbepalingen van Richtlijn 92/75/EEG van de Raad wat de etikettering van het energieverbruik van huishoudelijke was-droogcombinaties betreft (PB L 266 van 18.10.1996, blz. 1).

(9)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(10)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(11)  Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende Europese normalisatie, tot wijziging van de Richtlijnen 89/686/EEG en 93/15/EEG van de Raad alsmede de Richtlijnen 94/9/EG, 94/25/EG, 95/16/EG, 97/23/EG, 98/34/EG, 2004/22/EG, 2007/23/EG, 2009/23/EG en 2009/105/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Beschikking 87/95/EEG van de Raad en Besluit nr. 1673/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 316 van 14.11.2012, blz. 12).

(12)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 811/2013 van de Commissie van 18 februari 2013 ter aanvulling van Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad wat de energie-etikettering van ruimteverwarmingstoestellen, combinatieverwarmingstoestellen, pakketten van ruimteverwarmingstoestellen, temperatuurregelaars en zonne-energie-installaties en pakketten van combinatieverwarmingstoestellen, temperatuurregelaars en zonne-energie-installaties betreft (PB L 239 van 6.9.2013, blz. 1).

(13)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 812/2013 van 18 februari 2013 ter aanvulling van Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad wat de energie-etikettering van waterverwarmingstoestellen, warmwatertanks en pakketten van waterverwarmingstoestellen en zonne-energie-installaties betreft (PB L 239 van 6.9.2013, blz. 83).

(14)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/1187 van de Commissie van 27 april 2015 houdende aanvulling van Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de energie-etikettering van verwarmingsketels voor vaste brandstoffen en pakketten bestaande uit een verwarmingsketel voor vaste brandstoffen, aanvullende verwarmingstoestellen, temperatuurregelaars en zonne-energie-installaties (PB L 193 van 21.7.2015, blz. 43).

(15)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1059/2010 van de Commissie van 28 september 2010 houdende aanvulling van Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de energie-etikettering van afwasmachines (PB L 314 van 30.11.2010, blz. 1).

(16)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1060/2010 van de Commissie van 28 september 2010 houdende aanvulling van Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de energie-etikettering van huishoudelijke koelapparaten (PB L 314 van 30.11.2010, blz. 17).

(17)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1061/2010 van de Commissie van 28 september 2010 houdende aanvulling van Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de energie-etikettering van huishoudelijke wasmachines (PB L 314 van 30.11.2010, blz. 47).

(18)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2010 van de Commissie van 28 september 2010 houdende aanvulling van Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de energie-etikettering van televisies (PB L 314 van 30.11.2010, blz. 64).

(19)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 874/2012 van de Commissie van 12 juli 2012 houdende aanvulling van Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de energie-etikettering van elektrische lampen en verlichtingsarmaturen (PB L 258 van 26.9.2012, blz. 1).

(20)  Besluit (EU, Euratom) 2015/443 van de Commissie van 13 maart 2015 betreffende veiligheid binnen de Commissie (PB L 72 van 17.3.2015, blz. 41).

(21)  Besluit (EU, Euratom) 2017/46 van de Commissie van 10 januari 2017 over de beveiliging van communicatie- en informatiesystemen binnen de Europese Commissie (PB L 6 van 11.1.2017, blz. 40).


BIJLAGE I

IN DE PRODUCTENDATABANK IN TE VOEREN INFORMATIE EN FUNCTIONELE CRITERIA VOOR HET OPENBARE GEDEELTE VAN DE DATABANK

1.

Informatie die door de leverancier in het openbare gedeelte van de databank moet worden ingevoerd:

a)

de naam of het handelsmerk, het adres, de contactgegevens en andere juridische gegevens van de leverancier;

b)

de typeaanduiding;

c)

het etiket in elektronisch formaat;

d)

de energie-efficiëntieklasse(n) en andere parameters op het etiket;

e)

de parameters van het productinformatieblad in elektronisch formaat.

2.

Informatie die door de Commissie in het internetportaal moet worden ingevoerd:

a)

de contactgegevens van de markttoezichtautoriteiten van de lidstaten;

b)

het werkplan uit hoofde van artikel 15;

c)

de notulen van het overlegforum;

d)

een inventaris van gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen, voorlopige meet- en berekeningsmethoden en toepasselijke geharmoniseerde normen.

3.

Informatie die door de leverancier in het conformiteitsgedeelte van de databank moet worden ingevoerd:

a)

de typeaanduiding van alle gelijkwaardige modellen die reeds in de handel zijn gebracht;

b)

de technische documentatie als omschreven in artikel 12, lid 5.

De Commissie zorgt voor een link naar het Informatie- en communicatiesysteem voor markttoezicht (Information and Communication System on Market Surveillance — ICSMS), dat de resultaten van de door de lidstaten uitgevoerde conformiteitscontroles en genomen voorlopige maatregelen omvat.

4.

Functionele criteria voor het openbare gedeelte van de productendatabank:

a)

elk model van een product moet opvraagbaar zijn als een individueel gegeven;

b)

het openbare gedeelte genereert een afzonderlijk zichtbaar, downloadbaar en afdrukbaar bestand van het energie-etiket van elk model, alsmede de taalversies van het volledige productinformatieblad, in alle officiële talen van de Unie;

c)

de informatie is machineleesbaar, sorteerbaar en doorzoekbaar, waarbij open standaarden voor gebruik door derden in acht worden genomen, en is kosteloos;

d)

er wordt een onlinehelpdesk of -contactpunt voor de leverancier ingesteld en in stand gehouden, waarnaar op het portaal duidelijk wordt verwezen.


BIJLAGE II

CONCORDANTIETABEL

Richtlijn 2010/30/EU

Deze verordening

Artikel 1, lid 1

Artikel 1, lid 1

Artikel 1, lid 2

Artikel 1, lid 3, onder a) en b)

Artikel 1, lid 2, onder a) en b)

Artikel 1, lid 3, onder c)

Artikel 2

Artikel 2

Artikel 2, onder a)

Artikel 2, punt 1

Artikel 2, onder b)

Artikel 2, punt 22

Artikel 2, onder c)

Artikel 2, onder d)

Artikel 2, onder e)

Artikel 2, onder f)

Artikel 2, onder g)

Artikel 2, punt 13

Artikel 2, onder h)

Artikel 2, punt 14

Artikel 2, onder i)

Artikel 2, punt 8

Artikel 2, onder j)

Artikel 2, punt 9

Artikel 2, onder k)

Artikel 3

Artikel 7

Artikel 3, lid 1, onder a)

Artikel 7, lid 3

Artikel 3, lid 1, onder b)

Artikel 6, onder c)

Artikel 3, lid 1, onder c)

Artikel 7, lid 3

Artikel 3, lid 1, onder d)

Artikel 8, lid 2

Artikel 3, lid 2

Artikel 6, onder b), en artikel 9

Artikel 3, lid 3

Artikel 8, lid 1

Artikel 3, lid 4

Artikel 4, onder a)

Artikel 5

Artikel 4, onder b)

Artikel 4, onder c)

Artikel 6, onder a)

Artikel 4, onder d)

Artikel 6, onder a)

Artikel 5

Artikel 3, lid 1, en artikel 6

Artikel 5, onder a)

Artikel 3, lid 1

Artikel 5, onder b), i), ii), iii) en iv)

Artikel 4, lid 6, en bijlage I

Artikel 5, onder c)

Artikel 4, lid 6

Artikel 5, onder d)

Artikel 3, lid 1

Artikel 5, onder d), tweede alinea

Artikel 3, lid 1

Artikel 5, onder e)

Artikel 3, lid 1

Artikel 5, onder f)

Artikel 5, onder g)

Artikel 3, lid 1

Artikel 5, onder h)

Artikel 6

Artikel 5, lid 1, en artikel 6

Artikel 6, onder a)

Artikel 5, lid 1, onder a)

Artikel 6, onder b)

Artikel 5, lid 1, onder a)

Artikel 7

Artikel 16, lid 3, onder e) en g)

Artikel 8, lid 1

Artikel 7, lid 1

Artikel 8, lid 2

Artikel 9, lid 3

Artikel 7, lid 2

Artikel 9, lid 4

Artikel 10, lid 1

Artikel 16

Artikel 10, lid 1, tweede alinea

Artikel 16, lid 2

Artikel 10, lid 1, derde alinea

Artikel 10, lid 1, vierde alinea

Artikel 16, lid 3, onder c)

Artikel 10, lid 2, onder a)

Artikel 16, lid 2, onder a)

Artikel 10, lid 2, onder b)

Artikel 16, lid 2, onder b)

Artikel 10, lid 2, onder c)

Artikel 10, lid 3, onder a)

Artikel 10, lid 3, onder b)

Artikel 10, lid 3, onder c)

Artikel 14

Artikel 10, lid 3, onder d)

Artikel 10, lid 4, onder a)

Artikel 16, lid 3, onder a)

Artikel 10, lid 4, onder b)

Artikel 16, lid 3, onder k)

Artikel 10, lid 4, onder c)

Artikel 16, lid 3, onder h)

Artikel 10, lid 4, onder d)

Artikel 16, lid 3, onder b)

Artikel 10, lid 4, onder d), tweede alinea

Artikel 10, lid 4, onder d), derde alinea

Artikel 16, lid 3, onder b)

Artikel 10, lid 4, onder d), vierde alinea

Artikel 11, lid 3

Artikel 10, lid 4, onder d), vijfde alinea

Artikel 11

Artikel 10, lid 4, onder e)

Artikel 16, lid 3, onder e)

Artikel 10, lid 4, onder f)

Artikel 16, lid 3, onder h)

Artikel 10, lid 4, onder g)

Artikel 16, lid 3, onder j)

Artikel 10, lid 4, onder h)

Artikel 11, lid 3

Artikel 10, lid 4, onder i)

Artikel 16, lid 3, onder i)

Artikel 10, lid 4, onder j)

Artikel 16, lid 3, onder o)

Artikel 11, lid 1

Artikel 17, lid 2

Artikel 11, lid 2

Artikel 17, lid 5

Artikel 11, lid 3

Artikel 17, lid 1

Artikel 12, lid 1

Artikel 17, lid 3

Artikel 12, lid 2

Artikel 12, lid 3

Artikel 17, lid 3

Artikel 13

Artikel 17, lid 6

Artikel 14

Artikel 19

Artikel 15

Artikel 7, lid 4

Artikel 16

Artikel 17

Artikel 20

Artikel 18

Artikel 21

Artikel 19

Artikel 21

Bijlage I

Bijlage I

Bijlage II

Bijlage II


28.7.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 198/24


VERORDENING (EU) 2017/1370 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 4 juli 2017

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1683/95 van de Raad betreffende de invoering van een uniform visummodel

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 77, lid 2, onder a),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1683/95 van de Raad (2) is een uniform visummodel ingevoerd.

(2)

Het gemeenschappelijke ontwerp voor de visumzelfklever, dat al twintig jaar wordt gebruikt, wordt als fraudegevoelig beschouwd in het licht van ernstige gevallen van namaak en fraude.

(3)

Bijgevolg moet een nieuw gemeenschappelijk ontwerp worden vastgesteld met modernere veiligheidskenmerken, die de visumzelfklever veiliger moeten maken en vervalsing moeten voorkomen.

(4)

Op verzoek van Ierland of het Verenigd Koninkrijk moet de Commissie passende regelingen treffen met de verzoekende lidstaat om met die lidstaat technische informatie uit te wisselen voor de doeleinden van het afgeven van nationale visa door die lidstaat.

(5)

Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de met name door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie erkende beginselen in acht.

(6)

Deze verordening vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan het Verenigd Koninkrijk niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2000/365/EG van de Raad (3); het Verenigd Koninkrijk neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van deze verordening en deze is niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat.

(7)

Deze verordening vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad (4); Ierland neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van deze verordening en deze is niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat.

(8)

Deze verordening vormt een handeling die op het Schengenacquis voortbouwt of anderszins daaraan is gerelateerd in de zin van respectievelijk artikel 3, lid 1, van de Toetredingsakte van 2003, artikel 4, lid 1, van de Toetredingsakte van 2005 en artikel 4, lid 1, van de Toetredingsakte van 2011.

(9)

Wat IJsland en Noorwegen betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (5) die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, onder B, van Besluit 1999/437/EG van de Raad (6).

(10)

Wat Zwitserland betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (7) die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, onder B, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2008/146/EG van de Raad (8).

(11)

Wat Liechtenstein betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (9), die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, onder B, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2011/350/EU van de Raad (10).

(12)

Verordening (EG) nr. 1683/95 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 1683/95 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Aan artikel 7 worden de volgende alinea's toegevoegd:

„Op verzoek van Ierland of het Verenigd Koninkrijk treft de Commissie passende regelingen met de verzoekende lidstaat om technische informatie als bedoeld in artikel 2 uit te wisselen voor de doeleinden van het afgeven van nationale visa door de verzoekende lidstaat.

Kosten waaraan Ierland en het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig artikel 5 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, niet bijdragen, worden door respectievelijk Ierland of het Verenigd Koninkrijk gedragen indien zij een dergelijk verzoek indienen.”.

2)

De bijlage wordt vervangen door het beeld en de tekst die zijn opgenomen in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Visumzelfklevers die voldoen aan de specificaties die zijn vastgesteld in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1683/95 en die geldig zijn tot de datum als bedoeld in artikel 3, tweede alinea, van deze verordening, kunnen worden gebruikt voor visa afgegeven tot zes maanden na die datum.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

De lidstaten passen deze verordening toe uiterlijk vijftien maanden na de vaststelling van de verdere technische specificaties als bedoeld in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1683/95.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Straatsburg, 4 juli 2017.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

M. MAASIKAS


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 1 juni 2017 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 20 juni 2017.

(2)  Verordening (EG) nr. 1683/95 van de Raad van 29 mei 1995 betreffende de invoering van een uniform visummodel (PB L 164 van 14.7.1995, blz. 1).

(3)  Besluit 2000/365/EG van de Raad van 29 mei 2000 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis (PB L 131 van 1.6.2000, blz. 43).

(4)  Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan bepalingen van het Schengenacquis (PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20).

(5)  PB L 176 van 10.7.1999, blz. 36.

(6)  Besluit 1999/437/EG van de Raad van 17 mei 1999 inzake bepaalde toepassingsbepalingen van de door de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen gesloten overeenkomst inzake de wijze waarop deze twee staten worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31).

(7)  PB L 53 van 27.2.2008, blz. 52.

(8)  Besluit 2008/146/EG van de Raad van 28 januari 2008 betreffende de sluiting namens de Europese Gemeenschap van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 53 van 27.2.2008, blz. 1).

(9)  PB L 160 van 18.6.2011, blz. 21.

(10)  Besluit 2011/350/EU van de Raad van 7 maart 2011 betreffende de sluiting namens de Europese Unie van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis betreffende de afschaffing van controles aan de binnengrenzen en het verkeer van personen (PB L 160 van 18.6.2011, blz. 19).


BIJLAGE

De bijlage bij Verordening (EG) nr. 1683/95 wordt vervangen door:

BIJLAGE

Image

Veiligheidskenmerken

1.

Er wordt een volgens hoge veiligheidsnormen vervaardigde kleurenfoto van de houder geïntegreerd.

2.

In deze zone komt een diffractief optisch variabel beeldmerk („kinegram” of soortgelijk beeldmerk). Afhankelijk van de gezichtshoek worden de letters „EU”, „EUE” en kinematische guillochelijnen zichtbaar in verschillende grootten en kleuren.

3.

Deze rubriek bevat in optisch variabele inkt de in ICAO-document 9303 betreffende machineleesbare reisdocumenten vermelde drieletterige landencode van de afgevende lidstaat, of het acroniem „BNL” indien de afgevende lidstaat België, Luxemburg of Nederland is. Afhankelijk van de gezichtshoek zijn verschillende kleuren zichtbaar.

4.

In deze zone komt in hoofdletters:

a)

het woord „VISUM”. De afgevende lidstaat kan de equivalente benaming opnemen in een andere officiële taal van de instellingen van de Unie;

b)

de naam van de afgevende lidstaat, in het Engels, het Frans en een andere officiële taal van de instellingen van de Unie;

c)

de in ICAO-document 9303 vermelde drieletterige landencode van de afgevende lidstaat.

5.

Deze rubriek bevat het negencijferige nationale nummer van de visumzelfklever in horizontale richting, dat is voorgedrukt in zwart. Er wordt een bijzonder lettertype gebruikt.

6.

Deze rubriek bevat het negencijferige nationale nummer van de visumzelfklever in verticale richting, dat is voorgedrukt in rood. Er wordt een bijzonder lettertype gebruikt, dat verschilt van het in rubriek 5 gebruikte lettertype. Het „nummer van de visumzelfklever” is de in ICAO-document 9303 vermelde drieletterige landencode en het nationale nummer als bedoeld in de rubrieken 5 en 6.

7.

Deze rubriek bevat de letters „EU” met een latent-beeldeffect. Die letters zijn donker wanneer zij worden weggedraaid van het oog en licht wanneer zij vervolgens 90o worden gedraaid.

8.

Deze rubriek bevat de code als bedoeld in rubriek 3, met een latent-beeldeffect. Die code is donker wanneer hij wordt weggedraaid van het oog en licht wanneer hij vervolgens 90o wordt gedraaid.

In te vullen rubrieken

De onderschriften bij de rubrieken zijn in het Engels en in het Frans gesteld. De afgevende lidstaat kan daaraan een vertaling in een andere officiële taal van de instellingen van de Unie toevoegen.

9.

Deze rubriek begint met de woorden „geldig voor”. De afgevende autoriteit vermeldt het grondgebied waarin de houder van het visum mag reizen.

10.

Deze rubriek begint met het woord „van” en verder op de lijn komt het woord „tot”. De afgevende autoriteit vermeldt de periode gedurende welke de houder van het visum door het visum tot verblijf gerechtigd is. Verder op de lijn komen de woorden „verblijfsduur” (d.w.z. de door de aanvrager beoogde verblijfsduur) en „dagen”.

11.

Deze rubriek begint met de woorden „type visum”. De afgevende autoriteit vermeldt de visumcategorie. Verder op de lijn komen de woorden „paspoortnr.” en „aantal binnenkomsten”.

12.

Deze rubriek begint met de woorden „afgegeven te” en dient om de plaats van de afgevende autoriteit te vermelden. Verder op de lijn komt het woord „op” (gevolgd door de datum van afgifte die door de afgevende autoriteit wordt ingevuld).

13.

Deze rubriek begint met de woorden „naam, voornaam”.

14.

Deze rubriek begint met het woord „opmerkingen”. De ruimte onder het woord „opmerkingen” wordt door de afgevende autoriteit gebruikt voor bijkomende gegevens.

15.

Deze rubriek bevat de relevante machineleesbare informatie om controles aan de buitengrenzen te vergemakkelijken. Het machineleesbare gedeelte bevat in de zichtbare ondergrondbedrukking een gedrukte tekst met de woorden „Europese Unie” in alle officiële talen van de instellingen van de Unie. Deze tekst mag de technische elementen van het machineleesbare gedeelte of de leesbaarheid ervan niet beïnvloeden.

16.

Deze rubriek is uitsluitend bestemd voor de mogelijke toevoeging van een gemeenschappelijke 2D-barcode.

”.

RICHTLIJNEN

28.7.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 198/29


RICHTLIJN (EU) 2017/1371 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 5 juli 2017

betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 83, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De bescherming van de financiële belangen van de Unie heeft niet alleen betrekking op het beheer van de begrotingskredieten, maar ook op alle maatregelen die negatieve gevolgen hebben of dreigen te hebben op het vermogen van de Unie of het vermogen van de lidstaten, voor zover die maatregelen van belang zijn voor het beleid van de Unie.

(2)

De Overeenkomst, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen van 26 juli 1995 (3), en de bijbehorende protocollen van 27 september 1996 (4), 29 november 1996 (5), en 19 juni 1997 (6) (de „overeenkomst”) bevat minimumvoorschriften betreffende de bepaling van strafbare feiten en sancties op het gebied van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt. De lidstaten hebben de overeenkomst opgesteld, en daarin werd geconstateerd dat fraude met betrekking tot de ontvangsten en uitgaven van de Unie veelal het nationale kader overschrijdt en vaak wordt gepleegd door georganiseerde criminele groepen. Op grond daarvan is reeds in de overeenkomst onderkend dat het voor de bescherming van de financiële belangen van de Unie noodzakelijk is dat frauduleuze gedragingen welke die belangen schaden, strafrechtelijk worden vervolgd. Parallel aan de overeenkomst is Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad (7) vastgesteld. In die verordening is een algemene regeling inzake homogene controles en administratieve maatregelen en sancties met betrekking tot onregelmatigheden ten aanzien van het Unierecht vastgelegd, terwijl tegelijkertijd wordt verwezen naar sectorale regels ter zake, frauduleuze gedragingen als bedoeld in de overeenkomst, en de toepassing van het strafrecht en de strafprocedures van de lidstaten.

(3)

Het beleid van de Unie op het gebied van de bescherming van de financiële belangen van de Unie was eerder al het voorwerp van harmonisatiemaatregelen, zoals Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95. Met het oog op de uitvoering van het beleid van de Unie op dit gebied is het van essentieel belang dat de strafrechtelijke bepalingen van de lidstaten verder op elkaar worden afgestemd door de bestuurs- en civielrechtelijke bescherming van de financiële belangen van de Unie tegen de ernstigste fraudegerelateerde gedragingen aan te vullen, waarbij inconsistenties binnen en tussen die rechtsgebieden dienen te worden vermeden.

(4)

De bescherming van de financiële belangen van de Unie vereist een gemeenschappelijke definitie van de fraude die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn valt, die frauduleuze gedragingen dient te omvatten met betrekking tot de ontvangsten, uitgaven en vermogensbestanddelen ten laste van de algemene begroting van de Europese Unie (de „begroting van de Unie”), met inbegrip van financiële verrichtingen zoals kredietverlening en kredietneming. De aanduiding ernstige strafbare feiten die een inbreuk vormen op het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde („btw”) zoals vastgesteld bij Richtlijn 2006/112/EG van de Raad (8) (het „gemeenschappelijk btw-stelsel”), heeft betrekking op de ernstigste vormen van btw-fraude, met name carrouselfraude, ploffraude en btw-fraude die wordt gepleegd in het verband van een criminele organisatie, die een grote bedreiging zijn voor het gemeenschappelijk btw-stelsel en aldus voor de begroting van de Unie. Strafbare feiten die een inbreuk vormen op het gemeenschappelijk btw-stelsel, dienen als ernstig te worden beschouwd wanneer zij verband houden met het grondgebied van twee of meer lidstaten, het gevolg zijn van een frauduleuze constructie waarbij die strafbare feiten op gestructureerde wijze worden gepleegd teneinde misbruik te maken van het gemeenschappelijk btw-stelsel, en waarbij de totale uit de strafbare feiten voortvloeiende schade ten minste 10 000 000 EUR bedraagt. Het begrip totale schade heeft betrekking op de geraamde schade die voortvloeit uit de gehele frauduleuze constructie, zowel voor de financiële belangen van de betrokken lidstaten als voor de Unie, interest en sancties uitgezonderd. Deze richtlijn beoogt een bijdrage te leveren aan de inspanningen om die criminele verschijnselen tegen te gaan.

(5)

Wanneer de Commissie de begroting van de Unie op basis van gedeeld of indirect beheer tot uitvoering brengt, kan zij uitvoeringstaken aan de lidstaten delegeren of deze toevertrouwen aan overeenkomstig de Verdragen opgerichte organen of instanties, of aan andere entiteiten of personen. In dergelijke gevallen van gedeeld of indirect beheer dienen de financiële belangen van de Unie op hetzelfde niveau te worden beschermd als het geval is onder direct beheer van de Commissie.

(6)

Voor de toepassing van deze richtlijn zijn uitgaven met betrekking tot aanbestedingen alle uitgaven in verband met overheidsopdrachten als bedoeld in artikel 101, lid 1, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (9).

(7)

De witwaswetgeving van de Unie is onverkort van toepassing op witwassen waarbij voorwerpen betrokken zijn die afkomstig zijn uit de strafbare feiten waarop deze richtlijn betrekking heeft. Een verwijzing naar dat recht dient te waarborgen dat de sanctieregeling van de deze richtlijn van toepassing is op alle ernstige gevallen van strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden.

(8)

Corruptie vormt een bijzonder ernstige bedreiging voor de financiële belangen van de Unie, die in veel gevallen gepaard gaat met frauduleuze gedragingen. Aangezien alle overheidsfunctionarissen verplicht zijn onpartijdig te oordelen en keuzes te maken, dient het betalen van smeergeld om het oordeel of de keuze van een overheidsfunctionaris te beïnvloeden, alsook het aannemen van dat smeergeld, onder de definitie van corruptie te vallen, ongeacht de wet- of regelgeving die van toepassing is in het land van de functionaris in kwestie of op de betrokken internationale organisatie.

(9)

De financiële belangen van de Unie kunnen worden aangetast door bepaalde gedragingen van een overheidsfunctionaris die met het beheer van middelen of activa is belast, ongeacht of deze de leiding heeft of in een toezichthoudende rol handelt; het gaat hierbij om gedragingen die zijn gericht op het zich wederrechtelijk toe-eigenen van middelen of activa, voor andere doeleinden dan die waarvoor zij bestemd waren, en die de financiële belangen van de Unie schaden. Strafbare feiten die betrekking hebben op dergelijke gedragingen dienen bijgevolg precies gedefinieerd te worden.

(10)

Wat de strafbare feiten passieve corruptie en wederrechtelijke toe-eigening betreft, dient het begrip overheidsfunctionaris zodanig te worden gedefinieerd dat hieronder iedere functionaris valt die in de Unie, in de lidstaten dan wel in derde landen een ambt bekleedt. Particulieren worden steeds meer bij het beheer van de middelen van de Unie betrokken. Om de middelen van de Unie adequaat tegen corruptie en wederrechtelijke toe-eigening te beschermen, moeten onder „overheidsfunctionaris” daarom ook personen worden verstaan die geen ambt bekleden, maar desondanks zijn aangesteld en op vergelijkbare wijze een overheidsfunctie in verband met de middelen van de Unie uitoefenen, zoals contractanten die bij het beheer van die middelen worden betrokken.

(11)

Met betrekking tot de in deze richtlijn bedoelde strafbare feiten dient het begrip opzet van toepassing te zijn op alle bestanddelen van die strafbare feiten. Of een handelen of nalaten opzettelijk is, kan worden afgeleid uit objectieve feitelijke omstandigheden. Strafbare feiten die geen opzet vereisen, vallen niet onder deze richtlijn.

(12)

Deze richtlijn verplicht de lidstaten niet om in gevallen waarin volgens het nationaal recht opzet wordt vermoed, te voorzien in gevangenisstraffen voor het begaan van strafbare feiten die niet ernstig zijn.

(13)

Bepaalde strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden, houden in de praktijk vaak nauw verband met de strafbare feiten van artikel 83, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en de daarop gebaseerde wetgevende handelingen van de Unie. De samenhang tussen dergelijke wetgevende handelingen en deze richtlijn dient dan ook door de formulering van de bepalingen van deze richtlijn te worden gewaarborgd.

(14)

Voor zover de financiële belangen van de Unie geschaad of bedreigd kunnen worden door gedragingen die aan rechtspersonen zijn toe te schrijven, dienen rechtspersonen aansprakelijk te zijn voor de in deze richtlijn omschreven strafbare feiten die namens hen worden gepleegd.

(15)

Teneinde in de gehele Unie een gelijkwaardige bescherming van de financiële belangen van de Unie te waarborgen door middel van afschrikkende maatregelen, dienen de lidstaten te voorzien in sancties van een bepaalde soort en hoogte wanneer de in deze richtlijn vastgestelde strafbare feiten worden gepleegd. De hoogte van de sanctie dient in verhouding te staan tot het strafbare feit.

(16)

Aangezien deze richtlijn in minimumregels voorziet, staat het de lidstaten vrij strengere maatregelen vast te stellen of te handhaven voor strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden.

(17)

Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de juiste en doeltreffende toepassing van disciplinaire maatregelen of sancties, andere dan van strafrechtelijke aard. Bij de veroordeling van een persoon wegens een in deze richtlijn omschreven strafbaar feit mag rekening worden gehouden met sancties die niet aan strafrechtelijke sancties kunnen worden gelijkgesteld maar al aan dezelfde persoon zijn opgelegd wegens dezelfde gedraging. Voor andere sancties dient het beginselverbod om tweemaal in een strafrechtelijke procedure voor hetzelfde strafbare feit te worden berecht of gestraft (ne bis in idem-beginsel) volledig in acht te worden genomen. Deze richtlijn strekt niet tot strafbaarstelling van gedrag waarvoor niet tevens disciplinaire sancties of andere maatregelen in verband met niet-naleving van officiële plichten zijn vastgesteld, voor zover dergelijke disciplinaire sancties of andere maatregelen ten aanzien van de betrokken personen kunnen worden toegepast.

(18)

Aan natuurlijke personen dient in bepaalde gevallen een maximumsanctie van ten minste vier jaar gevangenisstraf te kunnen worden opgelegd. Daartoe dienen ten minste gevallen waarin sprake is van aanzienlijke schade of aanzienlijk voordeel te behoren, waarbij de schade of het voordeel als aanzienlijk dient te worden beschouwd wanneer er meer dan 100 000 EUR mee is gemoeid. Indien het recht van een lidstaat niet in een uitdrukkelijke drempel voor aanzienlijke schade of aanzienlijk voordeel als grondslag voor een maximumsanctie voorziet, dient de lidstaat ervoor te zorgen dat het bedrag van de schade of het voordeel door zijn rechtbanken in aanmerking wordt genomen bij het bepalen van sancties voor fraude en andere strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Deze richtlijn belet lidstaten niet om te bepalen dat ook andere bestanddelen op de ernst van een strafbaar feit kunnen duiden, bijvoorbeeld wanneer de schade of het voordeel een potentieel karakter heeft, maar zeer aanzienlijk is. Echter, voor strafbare feiten die een inbreuk vormen op het gemeenschappelijk btw-stelsel, ligt de drempel vanaf welke de schade of het voordeel dient te worden vermoed aanzienlijk te zijn, in overeenstemming met deze richtlijn op 10 000 000 EUR. Het vaststellen van minimumniveaus voor maximale gevangenisstraffen is noodzakelijk om in de gehele Unie een gelijkwaardige bescherming van de financiële belangen van de Unie te waarborgen. De sancties zijn bedoeld om in de gehele Unie potentiële overtreders af te schrikken.

(19)

De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat het feit dat een strafbaar feit wordt gepleegd in het verband van een criminele organisatie zoals gedefinieerd in Kaderbesluit 2008/841/JBZ van de Raad (10), overeenkomstig de geldende regels in hun rechtsstelsel als een verzwarende omstandigheid wordt beschouwd. Zij dienen ervoor te zorgen dat rechters de verzwarende omstandigheid bij de veroordeling van daders kunnen laten meewegen, zonder dat rechters verplicht zijn om met de verzwarende omstandigheid rekening te houden bij de oplegging van de straf. De lidstaten zijn niet verplicht in de verzwarende omstandigheid te voorzien wanneer in het nationale recht is bepaald dat de strafbare feiten zoals gedefinieerd in Kaderbesluit 2008/841/JBZ, strafbaar moeten worden gesteld als een afzonderlijk strafbaar feit en dit strengere sancties tot gevolg kan hebben.

(20)

Gelet op met name de mobiliteit van de daders en van de opbrengsten van onwettige activiteiten die de financiële belangen van de Unie schaden, alsook op de complexe grensoverschrijdende onderzoeken die dit met zich meebrengt, dient elke lidstaat zijn rechtsmacht te vestigen om tegen dergelijke activiteiten te kunnen optreden. Elke lidstaat dient er daarbij voor te zorgen dat zijn rechtsmacht zich uitstrekt tot strafbare feiten die worden gepleegd met gebruikmaking van informatie- en communicatietechnologie waartoe vanaf zijn grondgebied toegang werd verkregen.

(21)

Gelet op de mogelijkheid dat verschillende lidstaten rechtsmacht kunnen uitoefenen ten aanzien van onder deze richtlijn vallende grensoverschrijdende strafbare feiten dienen zij ervoor te zorgen dat het ne bis in idem-beginsel ten volle in acht wordt genomen bij de toepassing van het nationale recht waarin deze richtlijn is omgezet.

(22)

De lidstaten dienen regels vast te stellen inzake de verjaringstermijnen die nodig zijn om te kunnen optreden tegen onwettige activiteiten die de financiële belangen van de Unie schaden. In geval van strafbare feiten waarop een maximumsanctie van ten minste vier jaar gevangenisstraf staat, dient de verjaringstermijn ten minste vijf jaar te bedragen te rekenen vanaf het moment waarop het strafbare feit werd gepleegd. Dit mag geen beletsel vormen voor die lidstaten die geen verjaringstermijnen voor onderzoek, vervolging en handhaving vaststellen.

(23)

Onverminderd de regels inzake grensoverschrijdende samenwerking en wederzijdse rechtshulp in strafzaken en andere regels uit hoofde van het Unierecht, met name uit hoofde van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (11), dient de samenwerking, waaronder de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten en de Commissie alsmede de technische en operationele bijstand die de Commissie aan de bevoegde nationale autoriteiten verleent, al naargelang zij hieraan behoefte hebben om de coördinatie van het door hen ingestelde onderzoek te faciliteren, goed te worden geregeld, opdat doeltreffend kan worden opgetreden tegen de in deze richtlijn omschreven strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden. Dergelijke bijstand dient niet in te houden dat de Commissie deelneemt aan de onderzoeks- of strafvervolgingsprocedures die de nationale autoriteiten in een individuele strafzaak voeren. De Rekenkamer en de controleurs die belast zijn met het controleren van de begrotingen van de instellingen, organen en instanties van de Unie dienen aan het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en aan andere bevoegde autoriteiten alle feiten te melden die uit hoofde van deze richtlijn als strafbare feiten zouden kunnen worden aangemerkt, en de lidstaten dienen erop toe te zien dat nationale controleorganen in de zin van artikel 59 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 dat ook doen, in overeenstemming met artikel 8 van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013.

(24)

De Commissie dient bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in te dienen over de maatregelen die de lidstaten hebben genomen om aan deze richtlijn te voldoen. Indien nodig kunnen bij het verslag voorstellen worden gevoegd waarin rekening wordt gehouden met eventuele ontwikkelingen, met name met betrekking tot de financiering van de Uniebegroting.

(25)

De overeenkomst dient door deze richtlijn te worden vervangen voor de lidstaten die erdoor gebonden zijn.

(26)

Voor de toepassing van artikel 3, lid 4, onder d), van Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad (12) dient ernstige fraude waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, als omschreven in artikel 1, lid 1, en artikel 2, lid 1, van de overeenkomst, te worden uitgelegd als fraude waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, als omschreven in artikel 3 en in artikel 7, lid 3, van de onderhavige richtlijn, of, wat betreft strafbare feiten die een inbreuk vormen op het gemeenschappelijk btw-stelsel, als omschreven in artikel 2, lid 2, van de onderhavige richtlijn.

(27)

Een goede tenuitvoerlegging van deze richtlijn door de lidstaten impliceert onder meer de verwerking van persoonsgegevens door de bevoegde nationale autoriteiten en de uitwisseling van dergelijke gegevens tussen de lidstaten, enerzijds, en tussen de bevoegde organen van de Unie, anderzijds. Op de verwerking van persoonsgegevens op nationaal niveau, tussen de bevoegde nationale autoriteiten, dient het acquis van de Unie van toepassing te zijn. De uitwisseling van persoonsgegevens tussen lidstaten dient in overeenstemming met Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad (13) te gebeuren. Voor zover de instellingen, organen en instanties van de Unie persoonsgegevens verwerken, dienen Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (14) of, in voorkomend geval, andere rechtshandelingen van de Unie die de verwerking van persoonsgegevens door die organen en instanties regelen, alsook de toepasselijke regels inzake geheimhouding in het kader van gerechtelijke onderzoeken, van toepassing te zijn.

(28)

De beoogde afschrikwekkende werking van strafrechtelijke sancties vereist dat terdege rekening wordt gehouden met de grondrechten. Deze richtlijn voldoet aan de grondrechten en neemt de beginselen in acht die uitdrukkelijk zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het „Handvest”), en met name het recht op vrijheid en veiligheid, het recht op bescherming van persoonsgegevens, de vrijheid van beroep en het recht te werken, de vrijheid van ondernemerschap, het recht op eigendom, het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht, het vermoeden van onschuld en de rechten van de verdediging, het legaliteitsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel inzake strafbare feiten en sancties, alsook het ne bis in idem-beginsel. Deze richtlijn beoogt de volledige eerbiediging van die rechten en beginselen te waarborgen en zij moet dienovereenkomstig worden uitgevoerd.

(29)

Onverminderd de ter zake geldende sectorspecifieke regelgeving van de Unie inzake financiële correcties en terugvordering van ten onrechte uitgegeven bedragen, dienen de lidstaten de nodige maatregelen te treffen om de snelle terugvordering van deze bedragen en de overdracht daarvan naar de begroting van de Unie te waarborgen.

(30)

Administratieve maatregelen en sancties spelen een belangrijke rol bij de bescherming van de financiële belangen van de Unie. Deze richtlijn ontslaat de lidstaten niet van de verplichting om administratieve maatregelen en sancties van de Unie in de zin van de artikelen 4 en 5 van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 toe te passen en uit te voeren.

(31)

Deze richtlijn dient de lidstaten ertoe te verplichten om in hun nationale recht te voorzien in strafrechtelijke sancties voor de onder deze richtlijn vallende frauduleuze handelingen en fraudegerelateerde strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden. Deze richtlijn mag geen verplichtingen scheppen met betrekking tot de toepassing van zulke sancties of van enig ander bestaand rechtshandhavingssysteem in individuele gevallen. De lidstaten mogen in beginsel administratieve maatregelen en sancties parallel blijven toepassen op het onder deze richtlijn vallende gebied. Bij de toepassing van het nationale recht waarin deze richtlijn is omgezet, dienen de lidstaten er evenwel voor te zorgen dat het opleggen van strafrechtelijke sancties voor strafbare feiten overeenkomstig deze richtlijn en van administratieve maatregelen en sancties niet tot een schending van het Handvest leidt.

(32)

Deze richtlijn dient de bevoegdheden van de lidstaten voor het naar eigen goeddunken inrichten en organiseren van hun belastingadministratie met het oog op een correcte vaststelling, beoordeling en inning van de belasting over de toegevoegde waarde, alsmede een doeltreffende toepassing van het btw-recht, onverlet te laten.

(33)

Deze richtlijn is van toepassing onverminderd de bepalingen betreffende de opheffing van de immuniteiten van het VWEU, van Protocol nr. 3 betreffende het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie en van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, gehecht aan het VWEU en aan het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), alsmede van de teksten ter uitvoering daarvan, of soortgelijke bepalingen in het nationaal recht. Bij de omzetting van deze richtlijn in nationaal recht en bij de toepassing van het nationale recht waarin deze richtlijn is omgezet, wordt ten volle rekening gehouden met die voorrechten en immuniteiten, inclusief de eerbiediging van de vrijheid van het mandaat van de leden van wetgevende vergaderingen.

(34)

Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de algemene regels en beginselen van het nationale strafrecht inzake de toepassing en uitvoering van straffen op grond van de concrete omstandigheden van elk afzonderlijk geval.

(35)

Daar de doelstelling van deze richtlijn niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(36)

Overeenkomstig artikel 3 en artikel 4 bis, lid 1, van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het VEU en het VWEU, heeft Ierland te kennen gegeven dat het aan de vaststelling en toepassing van deze richtlijn wenst deel te nemen.

(37)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het VEU en het VWEU, en onverminderd artikel 4 van dat protocol, neemt het Verenigd Koninkrijk niet deel aan de vaststelling van deze richtlijn, en is deze niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat.

(38)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het VEU en het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze richtlijn en is deze niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat.

(39)

De Europese Rekenkamer werd geraadpleegd en deze heeft een advies uitgebracht (15),

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

TITEL I

ONDERWERP, DEFINITIES EN TOEPASSINGSGEBIED

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze richtlijn worden minimumregels vastgesteld voor het omschrijven van strafbare feiten en sancties betreffende de bestrijding van fraude en andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, met als doel, in overeenstemming met het acquis van de Unie op dit gebied, de bescherming tegen strafbare feiten die deze financiële belangen schaden, te verhogen.

Artikel 2

Definities en toepassingsgebied

1.   In deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)   „financiële belangen van de Unie”: alle ontvangsten, uitgaven en activa die worden gedekt door, zijn verworven in het kader van, of zijn verschuldigd aan:

i)

de begroting van de Unie;

ii)

de begrotingen van de instellingen, organen en instanties van de Unie die op grond van de Verdragen zijn opgericht, en de begrotingen die zij direct dan wel indirect beheren en controleren;

b)   „rechtspersoon”: een entiteit met rechtspersoonlijkheid krachtens het toepasselijke recht, met uitzondering van staten of overheidsinstanties bij de uitoefening van hun openbare macht en van publiekrechtelijke internationale organisaties.

2.   Wat betreft ontvangsten uit eigen middelen uit de btw, is deze richtlijn uitsluitend van toepassing in gevallen van ernstige inbreuken op het gemeenschappelijk btw-stelsel. Voor de toepassing van deze richtlijn worden inbreuken op het gemeenschappelijk btw-stelsel als ernstig beschouwd indien het in artikel 3, lid 2, onder d), beschreven opzettelijke handelen of nalaten betrekking heeft op het grondgebied van twee of meer lidstaten van de Unie en er een totale schade van ten minste 10 000 000 EUR mee is gemoeid.

3.   Deze richtlijn laat de inrichting en de werking van de belastingadministratie van de lidstaten onverlet.

TITEL II

STRAFBARE FEITEN MET BETREKKING TOT FRAUDE WAARDOOR DE FINANCIËLE BELANGEN VAN DE UNIE WORDEN GESCHAAD

Artikel 3

Fraude waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad

1.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te waarborgen dat fraude waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, een strafbaar feit vormt, wanneer deze opzettelijk wordt gepleegd.

2.   Voor de toepassing van deze richtlijn wordt als fraude waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, beschouwd:

a)

wat uitgaven die geen verband houden met aanbestedingen betreft, elk handelen of nalaten waarbij:

i)

valse, onjuiste of onvolledige verklaringen of documenten worden gebruikt of overgelegd, met als gevolg dat middelen of activa afkomstig van de begroting van de Unie of van de door of voor de Unie beheerde begrotingen wederrechtelijk worden ontvangen of achtergehouden;

ii)

met hetzelfde gevolg, in strijd met een specifieke verplichting informatie wordt achtergehouden, of

iii)

deze middelen of activa worden misbruikt door ze voor andere doelen aan te wenden dan die waarvoor ze oorspronkelijk zijn toegekend;

b)

wat uitgaven in verband met aanbestedingen betreft, elk handelen of nalaten, tenminste wanneer gepleegd met het oog op een onrechtmatig voordeel voor de dader of een derde en ten nadele van de financiële belangen van de Unie, waarbij:

i)

valse, onjuiste of onvolledige verklaringen of documenten worden gebruikt of overgelegd, met als gevolg dat middelen of activa afkomstig van de begroting van de Unie of van de door of voor de Unie beheerde begrotingen wederrechtelijk worden ontvangen of achtergehouden;

ii)

met hetzelfde gevolg, in strijd met een specifieke verplichting informatie wordt achtergehouden, of

iii)

deze middelen of activa worden misbruikt door ze voor andere doelen aan te wenden dan die waarvoor ze oorspronkelijk werden toegekend, hetgeen de financiële belangen van de Unie schaadt;

c)

wat betreft andere ontvangsten dan de onder d) bedoelde ontvangsten uit eigen middelen uit de btw, elk handelen of nalaten waarbij:

i)

valse, onjuiste of onvolledige verklaringen of documenten worden gebruikt of overgelegd, met als gevolg dat de middelen van de begroting van de Unie of van de door of voor de Unie beheerde begrotingen, wederrechtelijk worden verminderd;

ii)

met hetzelfde gevolg, in strijd met een specifieke verplichting informatie wordt achtergehouden, of

iii)

met hetzelfde gevolg, van een rechtmatig verkregen voordeel misbruik wordt gemaakt;

d)

wat betreft ontvangsten uit eigen middelen uit de btw, elk handelen of nalaten in het kader van grensoverschrijdende frauduleuze constructies waarbij:

i)

valse, onjuiste of onvolledige btw-gerelateerde verklaringen of documenten worden gebruikt of overgelegd, met als gevolg dat de middelen van de begroting van de Unie worden verminderd;

ii)

met hetzelfde gevolg, in strijd met een specifieke verplichting btw-gerelateerde informatie wordt achtergehouden, of

iii)

correcte btw-gerelateerde verklaringen worden overgelegd met het oog op frauduleuze verhulling van niet-betaling of wederrechtelijke vestiging van rechten op btw-teruggaven.

Artikel 4

Andere strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad

1.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om er voor te zorgen dat het witwassen van geld zoals omschreven in artikel 1, lid 3, van Richtlijn (EU) 2015/849, waarbij voorwerpen betrokken zijn die afkomstig zijn uit de strafbare feiten waarop de onderhavige richtlijn betrekking heeft, een strafbaar feit vormt.

2.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om er voor te zorgen dat passieve en actieve corruptie, wanneer opzettelijk gepleegd, strafbare feiten vormen.

a)

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder „passieve corruptie”: de handeling van een overheidsfunctionaris die onmiddellijk of middellijk voordelen, ongeacht de aard daarvan, voor zichzelf of voor een ander vraagt of aanneemt, dan wel ingaat op een desbetreffende toezegging teneinde een ambtshandeling of een handeling in de uitoefening van zijn ambt te verrichten of na te laten waardoor de financiële belangen van de Unie worden of kunnen worden geschaad;

b)

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder „actieve corruptie”: de handeling van iemand die een overheidsfunctionaris onmiddellijk of middellijk een voordeel, ongeacht de aard daarvan, voor zichzelf of voor een ander toezegt, aanbiedt of verstrekt om een ambtshandeling of een handeling in de uitoefening van zijn ambt te verrichten of na te laten waardoor de financiële belangen van de Unie worden of kunnen worden geschaad.

3.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om er voor te zorgen dat wederrechtelijke toe-eigening, wanneer opzettelijk gepleegd, een strafbaar feit vormt.

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder „wederrechtelijke toe-eigening”: de handeling van een overheidsfunctionaris die onmiddellijk of middellijk is belast met het beheer van middelen of activa, die het toekennen of toewijzen van middelen en het zich toe-eigenen of gebruiken van activa inhoudt, voor andere doeleinden dan die waarvoor zij bestemd waren, waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad.

4.   Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder „overheidsfunctionaris” verstaan:

a)

een ambtenaar van de Unie of een nationale ambtenaar, met inbegrip van elke nationale ambtenaar van een andere lidstaat en elke nationale ambtenaar van een derde land;

i)

onder „ambtenaar van de Unie” wordt eenieder verstaan die:

als ambtenaar, of als ander personeelslid op grond van een overeenkomst, door de Unie is aangesteld in de zin van het Statuut van de ambtenaren en van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie, vastgesteld bij Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad (16) („het Statuut”), of

door een lidstaat of door een overheids- of particuliere instelling ter beschikking van de Unie is gesteld om functies uit te oefenen die overeenstemmen met de functies die worden uitgeoefend door ambtenaren van de Unie of andere personeelsleden.

Onverminderd de bepalingen betreffende voorrechten en immuniteiten in Protocollen nr. 3 en nr. 7, worden de leden van instellingen, organen en instanties van de Unie die overeenkomstig de Verdragen zijn ingesteld en het personeel van die organen, aan ambtenaren van de Unie gelijkgesteld, voor zover het Statuut niet op hen van toepassing is;

ii)

„nationaal ambtenaar” wordt uitgelegd overeenkomstig de definitie van „ambtenaar” of „overheidsfunctionaris” in de zin van het nationale recht van de lidstaat of het derde land waar de betrokkene zijn taken uitvoert.

In geval van een door een lidstaat ingestelde strafvervolging tegen een nationaal ambtenaar van een andere lidstaat of tegen een nationaal ambtenaar van een derde land, is eerstgenoemde lidstaat evenwel slechts gehouden de definitie van „nationaal ambtenaar” toe te passen voor zover die definitie verenigbaar is met zijn nationale recht.

De term „nationaal ambtenaar” omvat eenieder die een uitvoerend, bestuurlijk of rechterlijk ambt op nationaal, regionaal of lokaal niveau bekleedt. Eenieder die een wetgevend ambt op nationaal, regionaal of lokaal niveau bekleedt, wordt aan een nationaal ambtenaar gelijkgesteld.

b)

ieder ander die als daartoe aangewezen persoon een overheidsfunctie bekleedt die het beheer van of de besluitvorming inzake de financiële belangen van de Unie in de lidstaten of in derde landen behelst.

TITEL III

ALGEMENE BEPALINGEN INZAKE FRAUDE EN ANDERE STRAFBARE FEITEN WAARDOOR DE FINANCIËLE BELANGEN VAN DE UNIE WORDEN GESCHAAD

Artikel 5

Uitlokking, medeplichtigheid en poging

1.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat uitlokking van en medeplichtigheid aan het plegen van de in de artikelen 3 en 4 bedoelde strafbare feiten strafbaar worden gesteld.

2.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat een poging om een van de in artikel 3 en artikel 4, lid 3, bedoelde strafbare feiten te plegen, strafbaar wordt gesteld.

Artikel 6

Aansprakelijkheid van rechtspersonen

1.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat rechtspersonen aansprakelijk kunnen worden gesteld voor elk van de in de artikelen 3, 4 en 5 genoemde strafbare feiten wanneer die feiten tot hun voordeel zijn gepleegd door elke persoon die hetzij individueel hetzij als deel van een orgaan van de rechtspersoon optreedt, en bij de rechtspersoon een leidende functie bekleedt, die gebaseerd is op:

a)

de bevoegdheid om de rechtspersoon te vertegenwoordigen;

b)

de bevoegdheid om namens de rechtspersoon beslissingen te nemen, of

c)

de bevoegdheid om binnen de rechtspersoon toezicht uit te oefenen.

2.   Tevens nemen de lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat rechtspersonen aansprakelijk kunnen worden gesteld wanneer als gevolg van gebrekkig toezicht of gebrekkige controle door een in lid 1 van dit artikel bedoelde persoon strafbare feiten als bedoeld in artikel 3, 4 of 5 konden worden gepleegd door een persoon die onder diens gezag staat ten voordele van die rechtspersoon.

3.   De aansprakelijkheid van rechtspersonen krachtens de leden 1 en 2 van dit artikel sluit de strafvervolging niet uit van natuurlijke personen die dader van de in de artikelen 3 en 4 bedoelde strafbare feiten zijn of die uit hoofde van artikel 5 strafrechtelijk aansprakelijk zijn.

Artikel 7

Sancties met betrekking tot natuurlijke personen

1.   Ten aanzien van natuurlijke personen zorgen de lidstaten ervoor dat de in de artikelen 3, 4 en 5 bedoelde strafbare feiten met doeltreffende, evenredige en afschrikkende strafrechtelijke sancties kunnen worden bestraft.

2.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de in de artikelen 3 en 4 bedoelde strafbare feiten kunnen worden bestraft met een maximumsanctie die een gevangenisstraf inhoudt.

3.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de in de artikelen 3 en 4 bedoelde strafbare feiten kunnen worden bestraft met een maximumsanctie van ten minste vier jaar gevangenisstraf wanneer er aanzienlijke schade of een aanzienlijk voordeel mee is gemoeid.

De schade of het voordeel als gevolg van de in artikel 3, lid 2, onder a), b) en c), en in artikel 4 bedoelde strafbare feiten wordt als aanzienlijk beschouwd wanneer er met de schade of het voordeel meer dan 100 000 EUR is gemoeid.

De schade of het voordeel als gevolg van de in artikel 3, lid 2, onder d), bedoelde strafbare feiten wordt, met inachtneming van artikel 2, lid 2, altijd als aanzienlijk beschouwd.

Ook in andere ernstige, in hun nationale recht omschreven, omstandigheden kunnen de lidstaten in een maximumsanctie van ten minste vier jaar gevangenisstraf voorzien.

4.   Indien met een strafbaar feit als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder a), b) of c), of in artikel 4 schade van minder dan 10 000 EUR of een voordeel van minder dan 10 000 EUR is gemoeid, kunnen de lidstaten in andere dan strafrechtelijke sancties voorzien.

5.   Lid 1 geldt onverminderd de uitoefening van disciplinaire bevoegdheden tegen overheidsfunctionarissen door de bevoegde autoriteiten.

Artikel 8

Verzwarende omstandigheid

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat wanneer een strafbaar feit als bedoeld in artikel 3, 4 of 5 wordt gepleegd in het verband van een criminele organisatie in de zin van Kaderbesluit 2008/841/JBZ, dit als een verzwarende omstandigheid wordt beschouwd.

Artikel 9

Sancties met betrekking tot rechtspersonen

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat met betrekking tot een rechtspersoon die volgens artikel 6 aansprakelijk is gesteld, doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties kunnen worden getroffen; deze sancties omvatten strafrechtelijke of niet-strafrechtelijke geldboetes en kunnen andere sancties omvatten, zoals:

a)

de uitsluiting van door de overheid verleende voordelen of steun;

b)

de tijdelijke of permanente uitsluiting van aanbestedingsprocedures;

c)

een tijdelijk of permanent verbod op het uitoefenen van commerciële activiteiten;

d)

de plaatsing onder toezicht van de rechter;

e)

een gerechtelijke maatregel tot liquidatie;

f)

de tijdelijke of permanente sluiting van vestigingen die zijn gebruikt voor het plegen van het strafbare feit.

Artikel 10

Bevriezing en confiscatie

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om de bevriezing en confiscatie van daarbij gebruikte hulpmiddelen en opbrengsten van de in de artikelen 3, 4 en 5 bedoelde strafbare feiten mogelijk te maken. De lidstaten die gebonden zijn door Richtlijn 2014/42/EU van het Europees Parlement en de Raad (17), doen dat overeenkomstig die richtlijn.

Artikel 11

Rechtsmacht

1.   Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om zijn rechtsmacht te vestigen ten aanzien van de in de artikelen 3, 4 en 5 bedoelde strafbare feiten die:

a)

geheel of gedeeltelijk op zijn grondgebied zijn gepleegd, of

b)

zijn gepleegd door een eigen onderdaan.

2.   Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om zijn rechtsmacht te vestigen ten aanzien van de in de artikelen 3, 4 en 5 bedoelde strafbare feiten die worden gepleegd door een persoon op wie op het tijdstip van het strafbare feit het Statuut van toepassing is. Elke lidstaat kan afzien van de toepassing van de rechtsmachtsregels van dit lid of deze slechts in specifieke gevallen toepassen, dan wel slechts wanneer specifieke voorwaarden zijn vervuld, en stelt de Commissie daarvan in kennis.

3.   Een lidstaat stelt in de volgende situaties de Commissie in kennis van zijn besluit om zijn rechtsmacht uit te breiden tot strafbare feiten als bedoeld in artikel 3, 4 of 5 die buiten zijn grondgebied zijn gepleegd:

a)

de dader heeft zijn vaste woon- of verblijfplaats op zijn grondgebied;

b)

het strafbare feit is gepleegd in het voordeel van een op het grondgebied van die lidstaat gevestigde rechtspersoon, of

c)

het strafbare feit is gepleegd door een ambtenaar van die lidstaat in het kader van de uitoefening van zijn ambt.

4.   In de in lid 1, onder b), bedoelde gevallen nemen de lidstaten de nodige maatregelen om te waarborgen dat de uitoefening van hun rechtsmacht niet afhangt van de voorwaarde dat een strafvervolging slechts kan worden ingesteld indien het slachtoffer aangifte heeft gedaan op de plaats waar het strafbare feit is gepleegd of indien de staat van de plaats waar het strafbare feit is gepleegd, een aanklacht heeft geformuleerd.

Artikel 12

Verjaringstermijnen voor strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad

1.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te voorzien in een verjaringstermijn waardoor de in de artikelen 3, 4 en 5 bedoelde strafbare feiten voldoende lange tijd nadat deze zijn gepleegd nog aan onderzoek, strafvervolging, een proces en een rechterlijke beslissing kunnen worden onderworpen, zodat die strafbare feiten effectief kunnen worden aangepakt.

2.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om er voor te zorgen dat strafbare feiten als bedoeld in de artikelen 3, 4 en 5 die kunnen worden bestraft met een maximumsanctie van ten minste vier jaar gevangenisstraf, gedurende ten minste vijf jaar vanaf het tijdstip waarop het strafbare feit werd gepleegd, aan onderzoek, strafvervolging, een proces en een rechterlijke beslissing kunnen worden onderworpen.

3.   In afwijking van lid 2 kunnen de lidstaten een verjaringstermijn van minder dan vijf jaar, doch niet minder dan drie jaar, vaststellen, mits die termijn door bepaalde handelingen kan worden gestuit of geschorst.

4.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om de tenuitvoerlegging mogelijk te maken van:

a)

een sanctie van meer dan één jaar gevangenisstraf, of anders

b)

een gevangenisstraf in geval van een strafbaar feit waarop een maximumsanctie van ten minste vier jaar gevangenisstraf staat,

die na een definitief vonnis wegens een strafbaar feit als bedoeld in artikel 3, 4 of 5 is opgelegd gedurende ten minste vijf jaar vanaf de datum van de definitieve veroordeling. Die termijn kan verlengingen van de verjaringstermijn omvatten die voortvloeien uit een stuiting of schorsing.

Artikel 13

Terugvordering

Deze richtlijn vormt geen beletsel voor de terugvordering:

1)

op Unieniveau, van bedragen die in de context van het plegen van de strafbare feiten als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder a), b) of c), of in artikel 4 of 5, ten onrechte zijn betaald;

2)

op nationaal niveau, van btw die in de context van het plegen van de strafbare feiten als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder d), of in artikel 4 of 5, niet is betaald.

Artikel 14

Verhouding tot andere toepasselijke rechtshandelingen van de Unie

De toepassing van de administratieve maatregelen, sancties en boetes die zijn vastgesteld in het Unierecht, met name in de zin van de artikelen 4 en 5 van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95, of in het nationale recht dat is vastgesteld overeenkomstig een specifieke verplichting uit hoofde van het Unierecht, doet geen afbreuk aan deze richtlijn. De lidstaten zorgen ervoor dat strafrechtelijke procedures die zijn ingesteld op grond van nationale bepalingen tot uitvoering van deze richtlijn, de juiste en effectieve toepassing van administratieve maatregelen, sancties en boetes die zijn vastgesteld in het Unierecht of in nationale uitvoeringsbepalingen en die niet kunnen worden gelijkgesteld aan strafvorderingen, niet buitensporig beïnvloeden.

TITEL IV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 15

Samenwerking tussen de lidstaten en de Commissie (OLAF) en andere instellingen, organen of instanties van de Unie

1.   Onverminderd de regels inzake grensoverschrijdende samenwerking en wederzijdse rechtshulp in strafzaken, werken de lidstaten, Eurojust, het Europees Openbaar Ministerie en de Commissie binnen de grenzen van hun respectieve bevoegdheden samen bij de bestrijding van de in de artikelen 3, 4 en 5 bedoelde strafbare feiten. Daartoe verleent de Commissie, en in voorkomend geval Eurojust, de technische en operationele bijstand die de bevoegde nationale autoriteiten nodig hebben om coördinatie van het door hen ingestelde onderzoek te vergemakkelijken.

2.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaten kunnen binnen de grenzen van hun bevoegdheid gegevens uitwisselen met de Commissie teneinde de vaststelling van de feiten te vergemakkelijken en het daadwerkelijk optreden tegen de in de artikelen 3, 4 en 5 bedoelde strafbare feiten te waarborgen. De Commissie en de bevoegde nationale autoriteiten houden in elke specifieke zaak rekening met de eisen inzake geheimhouding en met de regels inzake gegevensbescherming. Onverminderd het nationale recht betreffende toegang tot informatie kan een lidstaat daartoe bij het verstrekken van informatie aan de Commissie bijzondere voorwaarden stellen aan het gebruik van die informatie door de Commissie of door een andere lidstaat waaraan die informatie wordt doorgegeven.

3.   De Rekenkamer en de controleurs die belast zijn met het controleren van de begrotingen van de krachtens de Verdragen opgerichte instellingen, organen en instanties van de Unie, alsmede van de door de instellingen beheerde en gecontroleerde begrotingen, melden aan OLAF en aan andere bevoegde autoriteiten alle feiten waarvan zij tijdens hun taakuitoefening kennis krijgen en die zouden kunnen worden aangemerkt als in artikel 3, 4 of 5 bedoelde strafbare feiten. De lidstaten waarborgen dat de nationale controle-instanties dit ook doen.

Artikel 16

Vervanging van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen

De Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, met inbegrip van de bijbehorende Protocollen van 27 september 1996, 29 november 1996 en 19 juni 1997, wordt door deze richtlijn vervangen voor de lidstaten die erdoor gebonden zijn, met ingang van 6 juli 2019.

Voor de lidstaten die door deze richtlijn gebonden zijn, gelden verwijzingen naar de Overeenkomst als verwijzingen naar deze richtlijn.

Artikel 17

Omzetting

1.   De lidstaten dienen uiterlijk op 6 juli 2019 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede. Zij passen die bepalingen toe met ingang van 6 juli 2019.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. In de bepalingen wordt ook vermeld dat, voor de lidstaten die door deze richtlijn gebonden zijn, verwijzingen in bestaande wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen naar de door deze richtlijn vervangen overeenkomst, gelden als verwijzingen naar deze richtlijn. De regels voor die verwijzing en de formulering van die vermelding worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 18

Verslaglegging en beoordeling

1.   Uiterlijk op 6 juli 2021 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in waarin wordt beoordeeld in hoeverre de lidstaten de nodige maatregelen hebben genomen om aan deze richtlijn te voldoen.

2.   Onverminderd verslagleggingsverplichtingen krachtens andere rechtshandelingen van de Unie, zenden de lidstaten de Commissie jaarlijks de volgende statistieken over de in de artikelen 3, 4 en 5 bedoelde strafbare feiten toe, voor zover deze op centraal niveau in de betrokken lidstaat beschikbaar zijn:

a)

het aantal keren dat er strafvervolging is ingesteld, het aantal keren dat een onderzoek heeft geleid tot seponering, het aantal keren dat een berechting heeft geleid tot een vrijspraak en tot een veroordeling, en het aantal lopende strafrechtelijke procedures;

b)

de bij strafrechtelijke procedures teruggekregen bedragen en de geraamde schade.

3.   Uiterlijk op 6 juli 2024 dient de Commissie, rekening houdend met haar uit hoofde van lid 1 ingediende verslag en met de uit hoofde van lid 2 toegezonden statistieken van de lidstaten, bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in met een beoordeling van het effect van het nationale recht tot omzetting van deze richtlijn op de preventie van fraude waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad.

4.   Uiterlijk op 6 juli 2022 dient de Commissie, aan de hand van de uit hoofde van lid 2 door de lidstaten toegezonden statistieken, bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in, waarbij ten aanzien van de algemene doelstelling van verhoging van de bescherming van de financiële belangen van de Unie beoordeeld wordt of:

a)

de drempel in artikel 2, lid 2, passend is;

b)

de bepalingen inzake verjaringstermijnen als bedoeld in artikel 12 voldoende doeltreffend zijn;

c)

deze richtlijn doeltreffend is ten aanzien van fraudegevallen bij openbare aanbestedingen.

5.   De in de leden 3 en 4 bedoelde verslagen gaan, indien nodig, vergezeld van een wetgevingsvoorstel, dat een specifieke bepaling inzake fraude bij openbare aanbestedingen kan bevatten.

Artikel 19

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 20

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Straatsburg, 5 juli 2017.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

M. MAASIKAS


(1)  PB C 391 van 18.12.2012, blz. 134.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 16 april 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 25 april 2017 (PB C 184 van 9.6.2017, blz. 1). Standpunt van het Europees Parlement van 5 juli 2017 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  PB C 316 van 27.11.1995, blz. 48.

(4)  PB C 313 van 23.10.1996, blz. 1.

(5)  PB C 151 van 20.5.1997, blz. 1.

(6)  PB C 221 van 19.7.1997, blz. 11.

(7)  Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).

(8)  Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1).

(9)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).

(10)  Kaderbesluit 2008/841/JBZ van de Raad van 24 oktober 2008 ter bestrijding van georganiseerde criminaliteit (PB L 300 van 11.11.2008, blz. 42).

(11)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(12)  Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 73).

(13)  Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 89).

(14)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).

(15)  PB C 383 van 12.12.2012, blz. 1.

(16)  PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1.

(17)  Richtlijn 2014/42/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de bevriezing en confiscatie van hulpmiddelen en opbrengsten van misdrijven in de Europese Unie (PB L 127 van 29.4.2014, blz. 39).


Rectificaties

28.7.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 198/42


Rectificatie van Verordening (EU) 2017/1128 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 betreffende grensoverschrijdende portabiliteit van online-inhoudsdiensten in de interne markt

( Publicatieblad van de Europese Unie L 168 van 30 juni 2017 )

Bladzijde 11, artikel 9, lid 2:

in plaats van:

„Uiterlijk op 21 mei 2018…”,

lezen:

„Uiterlijk op 2 juni 2018…”.

Bladzijde 11, artikel 10:

in plaats van:

„Uiterlijk op 21 maart 2021...”,

lezen:

„Uiterlijk op 2 april 2021...”.

Bladzijde 11, artikel 11, lid 2:

in plaats van:

„Zij is van toepassing met ingang van 20 maart 2018.”,

lezen:

„Zij is van toepassing met ingang van 1 april 2018.”.