ISSN 1977-0758 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 142 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
60e jaargang |
Inhoud |
|
II Niet-wetgevingshandelingen |
Bladzijde |
|
|
INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN |
|
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
|
VERORDENINGEN |
|
|
* |
Uitvoeringsverordening (EU) 2017/940 van de Commissie van 1 juni 2017 tot verlening van een vergunning voor mierenzuur als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor alle diersoorten ( 1 ) |
|
|
* |
||
|
* |
||
|
|
BESLUITEN |
|
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
|
AANBEVELINGEN |
|
|
* |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst. |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
II Niet-wetgevingshandelingen
INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN
2.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 142/1 |
Informatie over de inwerkingtreding van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek der Seychellen inzake toegang van vissersvaartuigen die de vlag van de Seychellen voeren tot de onder de jurisdictie van de Europese Unie vallende wateren en mariene biologische rijkdommen van Mayotte
De Overeenkomst inzake toegang van vissersvaartuigen die de vlag van de Seychellen voeren tot de onder de jurisdictie van de Europese Unie vallende wateren en mariene biologische rijkdommen van Mayotte is op 20 mei 2014 in Brussel door de Europese Unie en de Republiek der Seychellen ondertekend.
De Europese Unie heeft op 10 februari 2015 er kennis van gegeven dat de vereiste interne procedures voor de inwerkingtreding van de overeenkomst zijn voltooid. De Republiek der Seychellen heeft die kennisgeving op 18 mei 2017 gedaan.
De overeenkomst is bijgevolg krachtens artikel 19 op 18 mei 2017 in werking getreden.
2.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 142/2 |
BESLUIT (EU) 2017/938 VAN DE RAAD
van 23 september 2013
betreffende de ondertekening, namens de Europese Unie, van het Verdrag van Minamata inzake kwik
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1, in samenhang met artikel 218, lid 5,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Kwik en kwikverbindingen zijn zeer giftig voor de mens, dieren en planten. Binnen de Unie zijn kwik en kwikverbindingen onderworpen aan regelgeving ter bescherming van de volksgezondheid en het milieu. |
(2) |
In 2009, heeft de raad van bestuur van het Milieuprogramma van de Verenigde Naties (United Nations Environment Programme — UNEP) de uitvoerend directeur van het UNEP verzocht om een intergouvernementeel onderhandelingscomité in te stellen met de opdracht een mondiaal wettelijk bindend instrument voor kwik voor te bereiden, en met het doel zijn werkzaamheden vóór de 27e gewone zitting van de raad van bestuur in 2013 af te ronden. |
(3) |
In december 2010 heeft de Raad de Commissie gemachtigd om, wat betreft onderdelen die onder de bevoegdheid van de Unie vallen en waarvoor de Unie regelgeving heeft opgesteld, in overeenstemming met de in de bijlage bij die machtiging vastgestelde onderhandelingsrichtsnoeren namens de Unie aan de onderhandelingen over een mondiaal wettelijk bindend instrument voor kwik deel te nemen. |
(4) |
De onderhandelingen werden tijdens de vijfde sessie van het intergouvernementele onderhandelingscomité, dat tussen 13 en 18 januari 2013 in Genève bijeen kwam, succesvol afgerond. |
(5) |
De Unie was een spilfiguur in de onderhandelingen en droeg actief bij tot de uitkomst ervan, die binnen de grenzen van de aan de Commissie gerichte onderhandelingsrichtsnoeren valt. |
(6) |
Tijdens zijn 3233e sessie van 21 maart 2013 verwelkomde de Raad de uitkomst van de onderhandelingen. |
(7) |
Het mondiale wettelijk bindende instrument voor kwik zal tijdens een diplomatieke conferentie, die van 7 tot en met 11 oktober 2013 in Kumamoto (Japan) plaatsvindt, als het Verdrag van Minamata inzake kwik voor ondertekening worden opengesteld. |
(8) |
Dientengevolge dient het Verdrag van Minamata inzake kwik namens de Unie te worden ondertekend, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Namens de Unie wordt, onder voorbehoud van het sluiten van het verdrag, machtiging verleend tot ondertekening van het Verdrag van Minamata inzake kwik (1).
Artikel 2
De voorzitter van de Raad wordt gemachtigd de persoon/personen aan te wijzen die bevoegd is/zijn het verdrag namens de Unie te ondertekenen.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.
Gedaan te Brussel, 23 september 2013.
Voor de Raad
De voorzitter
V. JUKNA
(1) De tekst van het verdrag zal samen met het besluit betreffende het sluiten ervan worden bekendgemaakt.
2.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 142/4 |
BESLUIT (EU) 2017/939 VAN DE RAAD
van 11 mei 2017
betreffende de sluiting namens de Europese Unie van het Verdrag van Minamata inzake kwik
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1, in samenhang met artikel 218, lid 6,tweede alinea, onder a),
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Gezien de goedkeuring van het Europees Parlement (1),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Overeenkomstig Besluit (EU) 2017/938 van de Raad van 23 september 2013 (2) is het Verdrag van Minamata inzake kwik („het Verdrag”) namens de Europese Unie ondertekend op 10 oktober 2013, onder voorbehoud van de sluiting ervan op een latere datum. |
(2) |
Het Verdrag is aangenomen in Kumamoto op 10 oktober 2013. Het Verdrag biedt een kader om het gebruik en antropogene emissies en lozingen van kwik en kwikverbindingen in lucht, water en bodem te beheersen en te beperken met het oog op de bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu. |
(3) |
Kenmerkend voor kwik is het grensoverschrijdende karakter van de stof. Daarom is wereldwijde actie vereist als aanvulling op interne maatregelen om de bescherming van burgers en het milieu in de hele Unie te waarborgen. |
(4) |
In het Zevende Milieuactieprogramma (3) worden langetermijnacties vastgesteld voor een niet-toxisch milieu en wordt vermeld dat maatregelen moeten worden genomen om in 2020 te hebben gezorgd voor minimalisering van de aanzienlijke schadelijke effecten van chemische stoffen op de volksgezondheid en het milieu. |
(5) |
Met de strategie van de Gemeenschap voor kwik uit 2005, als herzien in 2010, wordt beoogd de emissie van kwik te verminderen, het aanbod van en de vraag naar kwik te beperken, bescherming te bieden tegen blootstelling aan kwik en internationale maatregelen voor kwik te bevorderen. |
(6) |
De Raad bevestigt opnieuw zijn engagement, als weergegeven in zijn conclusies van 14 maart 2011, voor het algemene doel de volksgezondheid en het milieu te beschermen tegen het vrijkomen van kwik en kwikverbindingen door het vrijkomen in lucht, water en bodem van door de mens geloosd kwik tot een minimum te beperken en, waar mogelijk, uiteindelijk wereldwijd te elimineren. Het Verdrag draagt bij tot de verwezenlijking van deze doelstellingen. |
(7) |
Overeenkomstig artikel 30, lid 3, van het Verdrag dient de Unie in de akte van goedkeuring de omvang van haar bevoegdheid ter zake van door het Verdrag geregelde aangelegenheden te vermelden. |
(8) |
Het Verdrag dient te worden goedgekeurd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Het Verdrag van Minamata inzake kwik wordt namens de Europese Unie goedgekeurd.
De in artikel 30, lid 3, van het Verdrag voorgeschreven bevoegdheidsverklaring wordt eveneens goedgekeurd.
De tekst van het Verdrag en de bevoegdheidsverklaring zijn aan dit besluit gehecht.
Artikel 2
De voorzitter van de Raad wijst de persoon (personen) aan die gemachtigd is (zijn) om namens de Unie de akte van goedkeuring waarin artikel 30, lid 1, van het Verdrag voorziet, samen met de bevoegdheidsverklaring, neer te leggen.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.
Gedaan te Brussel, 11 mei 2017.
Voor de Raad
De voorzitter
R. GALDES
(1) Goedkeuring gegeven op 27 april 2017 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
(2) Besluit (EU) 2017/938 van de Raad van 23 september 2013 betreffende de ondertekening, namens de Europese Unie, van het Verdrag van Minamata inzake kwik (zie blz. 2 van dit Publicatieblad).
(3) Besluit nr. 1386/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 inzake een nieuw algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2020 „Goed leven, binnen de grenzen van onze planeet” (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 171).
VERTALING
BIJLAGE
VERDRAG VAN MINAMATA INZAKE KWIK
De partijen bij dit Verdrag,
Erkennend dat kwik een chemische stof is die mondiaal reden geeft tot bezorgdheid vanwege de verspreiding ervan over lange afstand in de atmosfeer, persistente aanwezigheid ervan in het milieu na de antropogene introductie, de mogelijkheid tot bioaccumulatie ervan in ecosystemen en de aanzienlijke schadelijke gevolgen ervan voor de menselijke gezondheid en het milieu,
Herinnerend aan besluit 25/5 van 20 februari 2009 van de Beheerraad van het Milieuprogramma van de Verenigde Naties om de aanzet te geven tot internationale actie om kwik op efficiënte, effectieve en samenhangende wijze te beheren,
Herinnerend aan paragraaf 221 van het slotdocument „The future we want” van de Conferentie van de Verenigde Naties inzake duurzame ontwikkeling waarin werd opgeroepen tot succesvolle afronding van de onderhandelingen over een mondiaal, juridisch bindend instrument inzake kwik teneinde de gevaren voor de menselijke gezondheid en het milieu aan te pakken,
Herinnerend aan de herbevestiging door de Conferentie van de Verenigde Naties inzake duurzame ontwikkeling van de beginselen van de Verklaring van Rio inzake milieu en ontwikkeling, met inbegrip van onder meer gemeenschappelijke maar gedifferentieerde verantwoordelijkheden, en erkennend de onderscheiden omstandigheden en mogelijkheden van staten en de noodzaak van wereldwijde actie,
Zich bewust van de gezondheidsproblemen, in het bijzonder in ontwikkelingslanden, als gevolg van de blootstelling aan kwik van kwetsbare bevolkingsgroepen, met name vrouwen, kinderen, en, via hen, toekomstige generaties,
Gelet op de bijzondere kwetsbaarheid van arctische ecosystemen en inheemse gemeenschappen vanwege de biomagnificatie van kwik en de verontreiniging van traditioneel voedsel en bezorgd zijnde over de inheemse gemeenschappen meer in het algemeen vanwege de gevolgen van kwik,
Gezien de belangrijke lessen van de Minamataziekte, met name de ernstige gezondheids- en milieueffecten van kwikverontreiniging en de noodzaak ervoor te zorgen dat kwik op de juiste wijze wordt beheerd en dat dergelijke gebeurtenissen in de toekomst worden voorkomen,
Het belang benadrukkend van financiële, technische en technologische ondersteuning en capaciteitsopbouw, met name voor ontwikkelingslanden en landen met een overgangseconomie, teneinde de nationale mogelijkheden om kwik te beheren te versterken en de effectieve uitvoering van het Verdrag te bevorderen,
Tevens de activiteiten van de Wereldgezondheidsorganisatie ter bescherming van de menselijke gezondheid tegen kwik en de rol van relevante multilaterale milieuverdragen erkennend, in het bijzonder het Verdrag van Bazel inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan en het Verdrag van Rotterdam inzake de procedure met betrekking tot voorafgaande geïnformeerde toestemming ten aanzien van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel,
Erkennend dat dit Verdrag en andere internationale verdragen op het gebied van milieu en handel elkaar ondersteunen,
Benadrukkend dat niets in dit Verdrag bedoeld is om de rechten en verplichtingen van partijen die voortvloeien uit bestaande internationale verdragen aan te tasten,
In het besef dat met bovenstaande overweging niet beoogd wordt een hiërarchie aan te brengen tussen dit Verdrag en andere internationale instrumenten,
Vaststellend dat niets in dit Verdrag een partij belet aanvullende nationale maatregelen te nemen die verenigbaar zijn met de bepalingen van dit Verdrag bij inspanningen om de menselijke gezondheid en het milieu te beschermen tegen blootstelling aan kwik in overeenstemming met de overige verplichtingen van die partij uit hoofde van het toepasselijke internationale recht,
Zijn het volgende overeengekomen:
Artikel 1
Doelstelling
Dit Verdrag heeft tot doel de menselijke gezondheid en het milieu te beschermen tegen antropogene emissies en lozingen van kwik en kwikverbindingen.
Artikel 2
Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van dit Verdrag wordt verstaan onder:
a) „ambachtelijke en kleinschalige goudwinning”: het delven van goud door individuele mijnwerkers of kleine ondernemingen met een beperkte kapitaalinvestering en productie;
b) „beste beschikbare technieken”: de technieken die het effectiefst zijn bij het voorkomen en, wanneer dat praktisch niet mogelijk is, verminderen van emissies en lozingen van kwik in lucht, water en bodem en de gevolgen van deze emissies en lozingen voor het milieu als geheel, rekening houdend met economische en technische overwegingen voor een bepaalde partij of bepaalde faciliteit op het grondgebied van die partij. In deze context betekent:
„beste”: het effectiefst bij het bereiken van een hoog algemeen beschermingsniveau voor het milieu als geheel;
„beschikbare” technieken: met betrekking tot een bepaalde partij en een bepaalde faciliteit op het grondgebied van die partij, de technieken die zijn ontwikkeld op een schaal die toepassing in de desbetreffende industriële sector onder economisch en technisch haalbare omstandigheden mogelijk maakt, met inachtneming van de kosten en baten, ongeacht of deze technieken worden gebruikt of ontwikkeld op het grondgebied van die partij, mits deze toegankelijk zijn voor de exploitant van de faciliteit zoals vastgesteld door die partij, alsmede
„technieken”: gebruikte technologieën, operationele praktijken en de wijze waarop installaties worden ontworpen, gebouwd, onderhouden, geëxploiteerd en ontmanteld;
c) „beste milieupraktijken”: toepassing van de meest geschikte combinatie van maatregelen en strategieën ten behoeve van milieubeheer;
d) „kwik”: elementair kwik (Hg(0), CAS no. 7439-97-6);
e) „kwikverbinding”: een stof die bestaat uit kwikatomen en een of meer atomen van andere chemische elementen, die uitsluitend door een chemische reactie in verschillende componenten kan worden gesplitst;
f) „kwikhoudend product”: een product of een onderdeel ervan waaraan opzettelijk kwik of een kwikverbinding is toegevoegd;
g) „partij”: een staat of regionale organisatie voor economische integratie die ermee heeft ingestemd door dit Verdrag te worden gebonden en ten aanzien waarvan het Verdrag van kracht is;
h) „aanwezige partijen die hun stem uitbrengen”: partijen die aanwezig zijn en voor- of tegenstemmen tijdens een vergadering van de partijen;
i) „primaire kwikmijnbouw”: mijnbouw waarbij het delven van kwik het hoofddoel is;
j) „regionale organisatie voor economische integratie”: een organisatie samengesteld uit soevereine staten van een bepaalde regio waaraan de lidstaten daarvan de bevoegdheid ten aanzien van bij dit Verdrag geregelde aangelegenheden hebben overgedragen en die in overeenstemming met haar eigen procedures naar behoren gemachtigd is dit Verdrag te ondertekenen, te bekrachtigen, te aanvaarden, goed te keuren of hiertoe toe te treden, alsmede
k) „toegestaan gebruik”: elk gebruik door een partij van kwik of kwikverbindingen die in overeenstemming is met dit Verdrag, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, gebruik in overeenstemming met de artikelen 3, 4, 5, 6 en 7.
Artikel 3
Bronnen voor het aanbod aan kwik en de handel erin
1. Voor de toepassing van dit artikel:
a) |
omvatten verwijzingen naar „kwik” mengsels van kwik met andere stoffen, waaronder kwiklegeringen, met een kwikconcentratie van ten minste 95 gewichtsprocent, alsmede |
b) |
wordt onder „kwikverbindingen” verstaan kwik(I)chloride (ook bekend als kalomel), kwik(II)oxide, kwik(II)sulfaat, kwik(II)nitraat, cinnaber en kwiksulfide. |
2. De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing op:
a) |
hoeveelheden kwik of kwikverbindingen die voor onderzoek op laboratoriumschaal of als referentienorm worden gebruikt, of |
b) |
van nature voorkomende sporen kwik of kwikverbindingen die aanwezig zijn in producten zoals andere kwikvrije metalen, ertsen of minerale producten, waaronder kool, of producten die van deze materialen zijn afgeleid, en sporen die onbedoeld in chemische producten zijn terechtgekomen, of |
c) |
kwikhoudende producten. |
3. Geen van de partijen staat primaire kwikmijnbouw toe die niet reeds op haar grondgebied plaatsvond op de datum waarop het Verdrag ten aanzien van haar in werking trad.
4. Elke partij staat uitsluitend primaire kwikmijnbouw toe die reeds op haar grondgebied plaatsvond op de datum waarop het Verdrag voor haar in werking trad tot een termijn van ten hoogste vijftien jaar na deze datum. Gedurende deze termijn wordt het bij deze mijnbouw gewonnen kwik uitsluitend gebruikt bij de vervaardiging van kwikhoudende producten in overeenstemming met artikel 4, of bij productieprocessen in overeenstemming met artikel 5, of verwijderd in overeenstemming met artikel 11, zonder handelwijzen die leiden tot terugwinning, hergebruik, recuperatie, direct hergebruik of alternatief gebruik.
5. Elke partij:
a) |
streeft ernaar individuele voorraden kwik of kwikverbindingen van meer dan 50 ton, alsmede bronnen waaruit kwik wordt gewonnen die voorraden opleveren van meer dan 10 ton per jaar die zich op haar grondgebied bevinden te identificeren; |
b) |
treft maatregelen om te waarborgen dat het overtollige kwik dat overblijft na de ontmanteling van chloor-alkalifaciliteiten wordt verwijderd in overeenstemming met de richtlijnen voor milieuverantwoord beheer bedoeld in artikel 11, derde lid, onderdeel a, zonder handelwijzen die leiden tot terugwinning, hergebruik, recuperatie, direct hergebruik of alternatief gebruik. |
6. Geen van de partijen staat de export van kwik toe, uitgezonderd:
a) |
naar een partij die de exporterende partij haar schriftelijke toestemming heeft doen toekomen en dan uitsluitend ten behoeve van:
|
b) |
naar een staat die geen partij is die de exporterende partij zijn schriftelijke toestemming heeft doen toekomen met inbegrip van een verklaring waaruit blijkt dat:
|
7. Voor de schriftelijke toestemming die ingevolge het zesde lid vereist is kan een exporterende partij zich baseren op een algemene kennisgeving aan het Secretariaat door de importerende partij of staat die geen partij is. In deze algemene kennisgeving staan de voorwaarden vermeld waaronder de importerende partij of staat die geen partij is toestemming verleent. De kennisgeving kan te allen tijde door deze partij of staat die geen partij is worden ingetrokken. Het Secretariaat houdt een openbaar register bij van al deze kennisgevingen.
8. Geen van de partijen staat de import van kwik toe uit een staat die geen partij is waaraan zij haar schriftelijke toestemming zal verlenen, tenzij de staat die geen partij is een verklaring heeft overgelegd dat het kwik niet afkomstig is uit bronnen die ingevolge lid 3 of lid 5, onderdeel b, als niet toegestaan worden aangemerkt.
9. Een partij die ingevolge het zevende lid een algemene kennisgeving van toestemming indient, kan beslissen het achtste lid niet toe te passen, mits zij uitgebreide beperkingen blijft stellen aan de export van kwik en nationale maatregelen heeft genomen om te waarborgen dat geïmporteerd kwik op milieuverantwoorde wijze wordt beheerd. De partij verstrekt het Secretariaat een kennisgeving van deze beslissing, met inbegrip van informatie over haar exportbeperkingen en nationale regelgevende maatregelen, alsmede informatie over de hoeveelheden en de landen van herkomst van kwik dat wordt geïmporteerd uit staten die geen partij zijn. Het Secretariaat houdt een openbaar register bij van al deze kennisgevingen. Het Comité uitvoering en naleving toetst en evalueert deze kennisgevingen en ondersteunende informatie in overeenstemming met artikel 15 en kan, in voorkomend geval, aanbevelingen doen aan de Conferentie van de partijen.
10. De in het negende lid vervatte procedure kan worden gevolgd tot de afsluiting van de tweede vergadering van de Conferentie van de partijen. Daarna kan de procedure niet meer worden gevolgd, tenzij de Conferentie van de partijen bij eenvoudige meerderheid van de aanwezige partijen die hun stem uitbrengen anders beslist, behalve ten aanzien van een partij die voor het einde van de tweede vergadering van de Conferentie van de partijen een kennisgeving ingevolge het negende lid heeft verstrekt.
11. In de verslagen die elke partij ingevolge artikel 21 indient wordt informatie opgenomen waaruit blijkt dat aan de vereisten van dit artikel is voldaan.
12. De Conferentie van de partijen verstrekt tijdens haar eerste vergadering nadere richtlijnen met betrekking tot dit artikel, met name ten aanzien van het vijfde lid, onderdeel a, het zesde en achtste lid, en stelt de vereiste inhoud op van de in het zesde lid, onderdeel b, en achtste lid, bedoelde verklaring en neemt deze aan.
13. De Conferentie van de partijen evalueert of de handel in bepaalde kwikverbindingen de doelstelling van dit Verdrag in gevaar brengt en bestudeert of het zesde en achtste lid van toepassing dienen te worden op bepaalde kwikverbindingen door deze op te nemen in een aanvullende bijlage die in overeenstemming met artikel 27 wordt aangenomen.
Artikel 4
Kwikhoudende producten
1. Elk van de partijen zorgt er door het nemen van passende maatregelen voor dat de productie, import of export van kwikhoudende producten vermeld in deel I van bijlage A niet is toegestaan na de voor die producten gespecificeerde datum van uitfasering, behalve wanneer er een uitzondering is gespecificeerd in bijlage A of wanneer de partij een geregistreerde vrijstelling ingevolge artikel 6 heeft.
2. Een partij kan, als alternatief voor het eerste lid, op het tijdstip van bekrachtiging of zodra een wijziging van bijlage A voor haar in werking treedt, aangeven dat zij andere maatregelen of strategieën uitvoert om de in deel I van bijlage A vermelde producten aan te pakken. Een partij kan uitsluitend voor dit alternatief kiezen, indien zij kan aantonen dat zij de productie, import en export van het overgrote deel van de in deel I van bijlage A vermelde producten reeds tot een „de-minimis”-niveau heeft teruggebracht en dat zij maatregelen of strategieën heeft ingevoerd om het gebruik van kwik in aanvullende, niet in deel I van bijlage A vermelde producten te verminderen op het moment waarop de partij het Secretariaat in kennis stelt van haar beslissing van dit alternatief gebruik te maken. Een partij die voor dit alternatief kiest, dient daarnaast:
a) |
bij de eerste gelegenheid aan de Conferentie van de partijen verslag uit te brengen van de ingevoerde maatregelen of strategieën, met inbegrip van een kwantificering van de bereikte reducties; |
b) |
maatregelen of strategieën toe te passen om het gebruik van kwik te verminderen in producten die in deel I van bijlage A zijn vermeld waarvoor nog geen „de-minimis”-waarde is behaald; |
c) |
aanvullende maatregelen te overwegen om verdere reducties te bewerkstelligen, alsmede |
d) |
geen beroep te kunnen doen op vrijstellingen ingevolge artikel 6 voor een productcategorie waarvoor dit alternatief is gekozen. |
Uiterlijk vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van het Verdrag toetst de Conferentie van de partijen, als onderdeel van de toetsingsprocedure ingevolge het achtste lid, de voortgang en effectiviteit van de ingevolge dit lid genomen maatregelen.
3. Elke partij neemt maatregelen voor kwikhoudende producten vermeld in deel II van bijlage A in overeenstemming met de daarin vervatte bepalingen.
4. Het Secretariaat verzamelt en houdt op basis van door de partijen verstrekte informatie, informatie bij over kwikhoudende producten en hun alternatieven en stelt deze informatie algemeen beschikbaar. Het Secretariaat stelt ook andere relevante informatie die door de partijen is ingediend algemeen beschikbaar.
5. Elke partij neemt maatregelen om te voorkomen dat kwikhoudende producten waarvan de productie, import en export ingevolge dit artikel niet zijn toegestaan, worden opgenomen in samengestelde producten.
6. Elke partij ontmoedigt de productie en commerciële distributie van kwikhoudende producten die niet vallen onder het gebruik van kwikhoudende producten zoals dat tot op de datum van inwerkingtreding van het Verdrag voor die partij bekend was, tenzij een beoordeling van de risico's en voordelen van het product aantoont dat het product voordelen voor het milieu en de menselijke gezondheid oplevert. De partijen voorzien het Secretariaat, in voorkomend geval, van informatie over een dergelijk product, met inbegrip van informatie over de risico's en voordelen voor het milieu en de menselijke gezondheid van dit product. Het Secretariaat stelt deze informatie algemeen beschikbaar.
7. Elke partij kan bij het Secretariaat een voorstel indienen voor het vermelden in bijlage A van een kwikhoudend product, met inbegrip van informatie over de beschikbaarheid, technische en economische haalbaarheid en risico's en voordelen voor het milieu en de gezondheid van de kwikvrije alternatieven voor het product, rekening houdend met informatie ingevolge het vierde lid.
8. Uiterlijk vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van het Verdrag toetst de Conferentie van de partijen bijlage A en kan zij wijzigingen van die bijlage in overweging nemen in overeenstemming met artikel 27.
9. Bij de toetsing van bijlage A overeenkomstig het achtste lid houdt de Conferentie van de partijen ten minste rekening met:
a) |
elk voorstel dat ingevolge het zevende lid wordt ingediend; |
b) |
de informatie die overeenkomstig het vierde lid beschikbaar is gesteld, alsmede |
c) |
de beschikbaarheid voor de partijen van kwikvrije alternatieven die technisch en economisch haalbaar zijn, rekening houdend met de risico's en voordelen voor het milieu en de menselijke gezondheid. |
Artikel 5
Productieprocessen waarbij kwik of kwikverbindingen worden gebruikt
1. Voor de toepassing van dit artikel en bijlage B omvatten productieprocessen waarbij kwik of kwikverbindingen worden gebruikt geen processen waarbij gebruik wordt gemaakt van kwikhoudende producten, processen voor het vervaardigen van kwikhoudende producten of processen waarbij kwikhoudend afval wordt verwerkt.
2. Elke partij zorgt er door het nemen van passende maatregelen voor dat het gebruik van kwik of kwikverbindingen bij de in deel I van bijlage B vermelde productieprocessen niet is toegestaan na de in die bijlage gespecificeerde datum van uitfasering voor de individuele processen, tenzij de partij een geregistreerde vrijstelling ingevolge artikel 6 heeft.
3. Elke partij neemt maatregelen om het gebruik van kwik of kwikverbindingen bij de in deel II van bijlage B vermelde processen te beperken in overeenstemming met de daarin vervatte bepalingen.
4. Het Secretariaat verzamelt, op basis van door de partijen verstrekte informatie, informatie over processen waarbij kwik of kwikverbindingen worden gebruikt en hun alternatieven, houdt deze bij en stelt deze informatie algemeen beschikbaar. De partijen kunnen ook andere relevante informatie indienen, die door het Secretariaat algemeen beschikbaar wordt gesteld.
5. Elke partij met een of meer faciliteiten waar kwik of kwikverbindingen worden gebruikt bij de in bijlage B vermelde productieprocessen:
a) |
neemt maatregelen om de emissies en lozingen van kwik of kwikverbindingen door deze faciliteiten aan te pakken; |
b) |
neemt in haar ingevolge artikel 21 ingediende verslagen informatie op over de ingevolge dit lid genomen maatregelen, alsmede |
c) |
streeft ernaar faciliteiten op haar grondgebied te identificeren die kwik of kwikverbindingen gebruiken voor in bijlage B vermelde processen en dient uiterlijk drie jaar nadat het Verdrag voor haar in werking treedt bij het Secretariaat informatie in over het aantal en type faciliteiten en de geraamde jaarlijkse hoeveelheid kwik of kwikverbindingen die in deze faciliteiten worden gebruikt. Het Secretariaat stelt deze informatie algemeen beschikbaar. |
6. Geen van de partijen staat toe dat een faciliteit die niet bestond voor de datum waarop het Verdrag voor haar in werking trad kwik of kwikverbindingen gebruikt bij de in bijlage B vermelde productieprocessen. Voor deze faciliteiten gelden geen vrijstellingen.
7. Elke partij ontmoedigt de ontwikkeling van faciliteiten die een ander productieproces gebruiken waarbij bewust kwik of kwikverbindingen worden gebruikt dat niet bestond voor de datum van inwerkingtreding van het Verdrag, tenzij de partij ten genoegen van de Conferentie van de partijen kan aantonen dat het productieproces aanzienlijke voordelen voor milieu en gezondheid biedt en dat er geen technisch en economisch haalbare kwikvrije alternatieven beschikbaar zijn die dezelfde voordelen bieden.
8. De partijen worden aangemoedigd informatie uit te wisselen over relevante nieuwe technologische ontwikkelingen, economisch en technisch haalbare kwikvrije alternatieven en mogelijke maatregelen en technieken voor het verminderen en waar mogelijk beëindigen van het gebruik van kwik en kwikverbindingen in, en emissies en lozingen van kwik en kwikverbindingen bij, de in bijlage B vermelde productieprocessen.
9. Elke partij kan een voorstel tot wijziging van bijlage B indienen voor vermelding van een productieproces waarbij kwik of kwikverbindingen worden gebruikt. Het voorstel omvat informatie over de beschikbaarheid, technische en economische haalbaarheid en risico's en voordelen voor milieu en gezondheid van de kwikvrije alternatieven voor het proces.
10. Uiterlijk vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van het Verdrag toetst de Conferentie van de partijen bijlage B en kan zij wijzigingen van die bijlage in overweging nemen in overeenstemming met artikel 27.
11. Bij toetsing van bijlage B ingevolge het tiende lid, houdt de Conferentie van de partijen ten minste rekening met:
a) |
elk voorstel dat ingevolge het negende lid wordt ingediend; |
b) |
de informatie die ingevolge het vierde lid beschikbaar wordt gesteld, alsmede |
c) |
de beschikbaarheid voor de partijen van kwikvrije alternatieven die technisch en economisch haalbaar zijn, rekening houdend met de risico's en voordelen voor milieu en gezondheid. |
Artikel 6
Vrijstellingen die partijen kunnen aanvragen
1. Elke staat of regionale organisatie voor economische integratie kan een of meer vrijstellingen van de in bijlage A en bijlage B vermelde data van uitfasering, hierna te noemen „vrijstelling”, registreren door het Secretariaat hiervan schriftelijk in kennis te stellen:
a) |
op het moment waarop hij of zij partij bij dit Verdrag wordt, of |
b) |
in het geval van een kwikhoudend product dat door een wijziging in bijlage A is opgenomen of een productieproces waarbij kwik wordt gebruikt dat door een wijziging is toegevoegd aan bijlage B, uiterlijk op de datum waarop de betreffende wijziging voor die partij in werking treedt. |
Deze registratie gaat vergezeld van een verklaring waarin de partij toelicht waarom vrijstelling nodig is.
2. Een vrijstelling kan worden geregistreerd voor een in bijlage A of B vermelde categorie of voor een subcategorie die door een staat of regionale organisatie voor economische integratie wordt geïdentificeerd.
3. Elke partij met een of meer vrijstellingen wordt in een register opgenomen. Het Secretariaat legt het register aan, houdt het bij en stelt het algemeen beschikbaar.
4. Het register omvat:
a) |
een lijst van de partijen met een of meer vrijstellingen; |
b) |
de voor elke partij geregistreerde vrijstelling of vrijstellingen, alsmede |
c) |
de datum waarop elke vrijstelling verstrijkt. |
5. Tenzij een partij in het register een kortere termijn heeft aangegeven, verstrijken alle vrijstellingen ingevolge het eerste lid vijf jaar na de betreffende datum van uitfasering vermeld in bijlage A of B.
6. De Conferentie van de partijen kan, op verzoek van een partij, beslissen een vrijstelling met vijf jaar te verlengen, tenzij de partij om een kortere termijn verzoekt. Bij haar beslissing houdt de Conferentie van de partijen terdege rekening met het volgende:
a) |
een verslag van de partij waarin de noodzaak van verlenging van de vrijstelling wordt onderbouwd en een overzicht wordt gegeven van de ondernomen en geplande activiteiten om de noodzaak voor de vrijstelling zo snel mogelijk weg te nemen; |
b) |
beschikbare informatie, onder meer ten aanzien van de beschikbaarheid van alternatieve producten en processen die kwikvrij zijn of waarbij minder kwik wordt verbruikt dan bij het vrijgestelde gebruik, alsmede |
c) |
geplande of reeds in gang gezette activiteiten voor milieuverantwoorde opslag van kwik en verwijdering van kwikafval. |
Een vrijstelling kan slechts eenmaal per product met ingang van de datum van uitfasering worden verlengd.
7. Een partij kan een vrijstelling te allen tijde intrekken door middel van een schriftelijke kennisgeving aan het Secretariaat. De intrekking van een vrijstelling wordt van kracht op de datum vermeld in de kennisgeving.
8. Niettegenstaande het eerste lid mag geen enkele staat of regionale organisatie voor economische integratie na vijf jaar na de datum van uitfasering van het betreffende in bijlage A of B vermeld product of proces een vrijstelling laten registreren, tenzij voor een of meer partijen een vrijstelling voor dat product of proces geregistreerd blijft, na ingevolge het zesde lid een verlenging te hebben gekregen. In dat geval kan een staat of regionale organisatie voor economische integratie, op de tijdstippen vervat in het eerste lid, in de onderdelen a en b, een vrijstelling voor dat product of proces laten registreren, die tien jaar na de betreffende datum van uitfasering verstrijkt.
9. Voor geen van de partijen mag op enig moment na het verstrijken van tien jaar na de datum van uitfasering een vrijstelling van kracht zijn voor een product of proces vermeld in bijlage A of B.
Artikel 7
Ambachtelijke en kleinschalige goudwinning
1. De maatregelen in dit artikel en in bijlage C zijn van toepassing op ambachtelijke en kleinschalige goudwinning en -verwerking waarbij goud uit erts onttrokken wordt door het met kwik te amalgameren.
2. Elke partij op het grondgebied waarvan ambachtelijke en kleinschalige goudwinning en -verwerking plaatsvinden waarop dit artikel van toepassing is, neemt maatregelen om het gebruik van kwik en kwikverbindingen en emissies en lozingen in het milieu als gevolg van deze winning en verwerking te verminderen, en waar mogelijk, te beëindigen.
3. Indien een partij op enig moment vaststelt dat de ambachtelijke en kleinschalige goudwinning en -verwerking op haar grondgebied niet onbetekenend zijn, stelt zij het Secretariaat hiervan in kennis. In dat geval:
a) |
ontwikkelt en voert de partij een nationaal actieplan uit in overeenstemming met bijlage C; |
b) |
dient de partij haar nationale actieplan in bij het Secretariaat uiterlijk drie jaar nadat het Verdrag voor haar in werking is getreden of drie jaar na de kennisgeving aan het Secretariaat, naargelang van welke datum de laatste is, alsmede |
c) |
toetst de partij daarna elke drie jaar de voortgang die is geboekt bij het nakomen van haar verplichtingen ingevolge dit artikel en neemt deze toetsingen op in de verslagen die zij ingevolge artikel 21 indient. |
4. De partijen kunnen met elkaar en met relevante intergouvernementele organisaties en overige instanties samenwerken, in voorkomend geval, om de doelstellingen van dit artikel te verwezenlijken. Deze samenwerking kan bestaan uit:
a) |
het ontwikkelen van strategieën om de verspreiding van kwik of kwikverbindingen voor gebruik bij de ambachtelijke en kleinschalige goudwinning en -verwerking te voorkomen; |
b) |
initiatieven voor voorlichting, bewustmaking en capaciteitsopbouw; |
c) |
het bevorderen van onderzoek naar duurzame kwikvrije alternatieven; |
d) |
het bieden van technische en financiële ondersteuning; |
e) |
partnerschappen ter ondersteuning van de nakoming van hun verplichtingen ingevolge dit artikel, alsmede |
f) |
het gebruik van bestaande mechanismen voor informatie-uitwisseling ter bevordering van kennis, beste milieupraktijken en alternatieve technologieën die milieutechnisch, technisch, maatschappelijk en economisch haalbaar zijn. |
Artikel 8
Emissies
1. Dit artikel heeft betrekking op het beheersen en, waar mogelijk, verminderen van de emissies van kwik en kwikverbindingen, vaak uitgedrukt als „totaal kwik”, in de atmosfeer door maatregelen om de emissies van puntbronnen die vallen onder de in bijlage D vermelde broncategorieën te beheersen.
2. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
a) „emissies”: emissies van kwik of kwikverbindingen in de atmosfeer;
b) „relevante bron”: een bron die valt onder een van de in bijlage D vermelde broncategorieën. Een partij kan desgewenst criteria vaststellen om de bronnen die behoren tot een in bijlage D vermelde broncategorie te identificeren, mits de criteria voor een categorie ten minste 75 procent van de emissies uit die categorie omvatten;
c) „nieuwe bron”: elke relevante bron in een categorie die in bijlage D is vermeld waarvan de bouw of ingrijpende wijziging is aangevangen ten minste een jaar na de datum van:
i) |
inwerkingtreding van dit Verdrag voor de betrokken partij, of |
ii) |
inwerkingtreding voor de betrokken partij van een wijziging van bijlage D wanneer de bron uitsluitend uit hoofde van die wijziging onderworpen wordt aan de bepalingen van dit Verdrag; |
d) „ingrijpende wijziging”: een wijziging van een relevante bron die leidt tot een wezenlijke toename van emissies, uitgezonderd veranderingen van emissies die het gevolg zijn van de terugwinning van bijproducten. Het is aan de partij te beslissen of een wijziging al dan niet ingrijpend is;
e) „bestaande bron”: elke relevante bron die geen nieuwe bron is;
f) „emissiegrenswaarde”: de maximale door een puntbron uitgestoten concentratie, massa of het maximale emissieniveau van kwik of kwikverbindingen, vaak uitgedrukt als „totaal kwik”.
3. Een partij met relevante bronnen neemt maatregelen om emissies te beheersen en kan een nationaal plan opstellen waarin de maatregelen worden beschreven die worden genomen om emissies te beheersen en de verwachte streefcijfers, doelstellingen en uitkomsten. De plannen worden ingediend bij de Conferentie van de partijen binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van het Verdrag voor die partij. Indien een partij een uitvoeringsplan ontwikkelt in overeenstemming met artikel 20, kan de partij daarin het plan dat ingevolge dit lid is opgesteld opnemen.
4. Voor haar nieuwe bronnen eist elke partij het gebruik van de beste beschikbare technieken en de beste milieupraktijken om emissies te beheersen en, wanneer mogelijk, te verminderen, zo snel als praktisch uitvoerbaar is maar uiterlijk vijf jaar na de datum waarop het Verdrag voor die partij in werking is getreden. Een partij kan emissiegrenswaarden hanteren die in overeenstemming zijn met de toepassing van de beste beschikbare technieken.
5. Voor haar bestaande bronnen neemt elke partij een of meer van de volgende maatregelen op in haar nationale plannen, en voert deze uit, rekening houdend met haar nationale omstandigheden en de economische en technische haalbaarheid en betaalbaarheid van de volgende maatregelen, zo snel als praktisch uitvoerbaar is maar uiterlijk tien jaar na de datum waarop het Verdrag voor haar in werking is getreden:
a) |
een gekwantificeerde doelstelling om emissies uit relevante bronnen te beheersen en, waar mogelijk, te verminderen; |
b) |
emissiegrenswaarden om emissies uit relevante bronnen te beheersen en, waar mogelijk, te verminderen; |
c) |
het gebruik van de beste beschikbare technieken en de beste milieupraktijken om emissies uit relevante bronnen te beheersen; |
d) |
een beheersingsstrategie voor meerdere vervuilende stoffen die bijkomende voordelen oplevert bij de beheersing van kwikemissies; |
e) |
alternatieve maatregelen om emissies uit relevante bronnen te verminderen. |
6. De partijen kunnen dezelfde maatregelen toepassen op alle bestaande relevante bronnen of andere maatregelen aannemen ten aanzien van elke broncategorie. Het doel van door een partij toegepaste maatregelen is redelijke vooruitgang te boeken met het in de loop der tijd verminderen van emissies.
7. Elke partij stelt, zo snel als praktisch mogelijk is en uiterlijk vijf jaar na de datum waarop het Verdrag voor haar in werking treedt, een inventaris op van de emissies uit relevante bronnen en houdt deze daarna bij.
8. De Conferentie van de partijen neemt tijdens haar eerste vergadering richtlijnen aan voor:
a) |
de beste beschikbare technieken en de beste milieupraktijken, rekening houdend met verschillen tussen nieuwe en bestaande bronnen en de noodzaak effecten op alle milieucompartimenten te minimaliseren, alsmede |
b) |
steun voor partijen bij het uitvoeren van de in het vijfde lid vervatte maatregelen, met name het bepalen van doelstellingen en vaststellen van emissiegrenswaarden. |
9. De Conferentie van de partijen neemt, zo snel als praktisch mogelijk is, richtlijnen aan voor:
a) |
criteria die partijen ingevolge het tweede lid, onderdeel b, kunnen ontwikkelen; |
b) |
de methode voor het inventariseren van emissies. |
10. De Conferentie van de partijen toetst regelmatig de ingevolge het achtste en negende lid ontwikkelde richtlijnen en actualiseert deze indien nodig. De partijen nemen deze richtlijnen in acht bij het uitvoeren van de relevante bepalingen van dit artikel.
11. Elke partij neemt informatie over de tenuitvoerlegging van dit artikel op in de verslagen die zij ingevolge artikel 21 indient, met name informatie over de maatregelen die zij genomen heeft in overeenstemming met het vierde tot en met het zevende lid en de effectiviteit van de maatregelen.
Artikel 9
Lozingen
1. Dit artikel heeft betrekking op het beheersen en, waar mogelijk, verminderen van lozingen van kwik en kwikverbindingen, vaak uitgedrukt als „totaal kwik”, in de bodem en het water door relevante puntbronnen die niet in andere bepalingen van dit Verdrag aan de orde komen.
2. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
a) „lozingen”: lozingen van kwik of kwikverbindingen in de bodem of het water;
b) „relevante bron”: elke wezenlijke antropogene bron van puntlozingen die door een partij wordt geïdentificeerd en die niet in andere bepalingen van dit Verdrag aan de orde komt;
c) „nieuwe bron”: elke relevante bron met de bouw of ingrijpende wijziging waarvan een aanvang is gemaakt na het verstrijken van ten minste een jaar na de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag voor de betrokken partij;
d) „ingrijpende wijziging”: een wijziging van een relevante bron die leidt tot een wezenlijke toename van lozingen, uitgezonderd veranderingen van lozingen die het gevolg zijn van de terugwinning van bijproducten. Het is aan de partij te beslissen of een wijziging al dan niet ingrijpend is;
e) „bestaande bron”: elke relevante bron die geen nieuwe bron is;
f) „grenswaarde voor lozingen”: de maximale concentratie of massa kwik of kwikverbindingen, vaak uitgedrukt als „totaal kwik”, die door een puntbron wordt geloosd.
3. Elke partij identificeert uiterlijk drie jaar na de datum waarop het Verdrag voor haar in werking treedt en daarna op regelmatige basis, de relevante categorieën puntbronnen.
4. Een partij met relevante bronnen neemt maatregelen om lozingen te beheersen en kan een nationaal plan opstellen waarin de maatregelen worden beschreven die worden genomen om lozingen te beheersen en de verwachte streefcijfers, doelstellingen en uitkomsten. De plannen worden ingediend bij de Conferentie van de partijen binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van het Verdrag voor die partij. Indien een partij een uitvoeringsplan ontwikkelt in overeenstemming met artikel 20, kan de partij daarin het plan dat ingevolge dit lid is opgesteld opnemen.
5. De maatregelen omvatten, in voorkomend geval, een of meer van de volgende:
a) |
grenswaarden voor lozingen om lozingen uit relevante bronnen te beheersen en, waar mogelijk, te verminderen; |
b) |
het gebruik van de beste beschikbare technieken en de beste milieupraktijken om lozingen uit relevante bronnen te beheersen; |
c) |
een beheersingsstrategie voor meerdere vervuilende stoffen die bijkomende voordelen oplevert bij de beheersing van kwiklozingen; |
d) |
alternatieve maatregelen om lozingen uit relevante bronnen te verminderen. |
6. Elke partij stelt, zo snel als praktisch mogelijk is en uiterlijk vijf jaar na de datum waarop het Verdrag voor haar in werking treedt, een inventaris op van de lozingen uit relevante bronnen en houdt deze daarna bij.
7. De Conferentie van de partijen neemt, zo snel als praktisch mogelijk is, richtlijnen aan voor:
a) |
de beste beschikbare technieken en de beste milieupraktijken, rekening houdend met verschillen tussen nieuwe en bestaande bronnen en de noodzaak effecten op alle milieucompartimenten te minimaliseren; |
b) |
de methode voor het inventariseren van lozingen. |
8. Elke partij neemt informatie over de toepassing van dit artikel op in de verslagen die zij ingevolge artikel 21 indient, met name informatie over de maatregelen die zij genomen heeft in overeenstemming met het derde tot en met het zesde lid en de effectiviteit van de maatregelen.
Artikel 10
Milieuverantwoorde tijdelijke opslag van kwik, anders dan kwikafval
1. Dit artikel heeft betrekking op de tijdelijke opslag van kwik en kwikverbindingen zoals omschreven in artikel 3 die niet vallen onder de begripsomschrijving van kwikafval zoals vervat in artikel 11.
2. Elke partij neemt maatregelen om te waarborgen dat de tijdelijke opslag van kwik en kwikverbindingen, bestemd voor een gebruik dat de partij ingevolge dit Verdrag is toegestaan, op milieuverantwoorde wijze wordt uitgevoerd, met inachtneming van de richtlijnen en in overeenstemming met vereisten die ingevolge het derde lid worden aangenomen.
3. De Conferentie van de partijen neemt richtlijnen aan voor de milieuverantwoorde tijdelijke opslag van kwik en kwikverbindingen, met inachtneming van de relevante richtlijnen die zijn opgesteld ingevolge het Verdrag van Bazel inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan en andere relevante richtlijnen. De Conferentie van de partijen kan vereisten voor tijdelijke opslag aannemen in een aanvullende bijlage bij dit Verdrag in overeenstemming met artikel 27.
4. De partijen werken in voorkomend geval met elkaar en met relevante intergouvernementele organisaties en andere instellingen samen om de capaciteit te versterken voor de milieuverantwoorde tijdelijke opslag van kwik en kwikverbindingen.
Artikel 11
Kwikafval
1. Voor de partijen bij het Verdrag van Bazel zijn de relevante begripsomschrijvingen van het Verdrag van Bazel inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan van toepassing op het afval waarop dit Verdrag van toepassing is. De partijen bij dit Verdrag die geen partij zijn bij het Verdrag van Bazel gebruiken deze begripsomschrijvingen als richtlijn voor het afval waarop dit Verdrag van toepassing is.
2. Voor de toepassing van dit Verdrag wordt onder kwikafval verstaan, stoffen of voorwerpen die:
a) |
uit kwik of kwikverbindingen bestaan; |
b) |
kwik of kwikverbindingen bevatten, of |
c) |
verontreinigd zijn met kwik of kwikverbindingen, |
in een hoeveelheid die boven de relevante grenswaarden ligt die door de Conferentie van de partijen, in goede samenwerking met de ter zake bevoegde lichamen van het Verdrag van Bazel, zijn bepaald, die worden verwijderd, bestemd zijn voor verwijdering of ingevolge de bepalingen van de nationale wetgeving of dit Verdrag dienen te worden verwijderd. Deze begripsomschrijving is niet van toepassing op deklagen, afvalgesteente en residuen uit de mijnbouw, uitgezonderd de primaire kwikmijnbouw, tenzij hierin kwik of kwikverbindingen aanwezig zijn in een hoeveelheid die boven de door de Conferentie van de partijen bepaalde grenswaarden ligt.
3. Elke partij neemt passende maatregelen opdat het kwikafval:
a) |
op milieuverantwoorde wijze wordt beheerd, rekening houdend met de richtlijnen opgesteld ingevolge het Verdrag van Bazel en in overeenstemming met vereisten die de Conferentie van de partijen aanneemt in een aanvullende bijlage in overeenstemming met artikel 27. Bij het opstellen van vereisten houdt de Conferentie van de partijen rekening met de regelgeving en programma's inzake afvalbeheer van de partijen; |
b) |
uitsluitend wordt teruggewonnen, gerecycled, gerecupereerd of direct wordt hergebruikt voor een toepassing die een partij ingevolge dit Verdrag is toegestaan of voor milieuverantwoorde verwijdering ingevolge het derde lid, onderdeel a; |
c) |
in het geval van partijen bij het Verdrag van Bazel niet grensoverschrijdend wordt vervoerd, behalve wanneer het bestemd is voor milieuverantwoorde verwijdering in overeenstemming met dit artikel en met het Verdrag van Bazel. In omstandigheden waarin het Verdrag van Bazel niet van toepassing is op grensoverschrijdend vervoer, staat een partij dit vervoer uitsluitend toe met inachtneming van de relevante internationale regels, normen en richtlijnen. |
4. De Conferentie van de partijen streeft naar nauwe samenwerking met de ter zake bevoegde lichamen van het Verdrag van Bazel bij het toetsen en actualiseren, in voorkomend geval, van de in het derde lid, onderdeel a, bedoelde richtlijnen.
5. De partijen worden aangemoedigd met elkaar en met relevante intergouvernementele organisaties en andere entiteiten, in voorkomend geval, samen te werken bij het ontwikkelen en in stand houden van mondiale, regionale en nationale capaciteit voor milieuverantwoord beheer van kwikafval.
Artikel 12
Verontreinigde locaties
1. Elke partij streeft ernaar passende strategieën te ontwikkelen voor het identificeren en beoordelen van locaties die verontreinigd zijn met kwik of kwikverbindingen.
2. Maatregelen om de risico's die dergelijke locaties opleveren te beperken worden op milieuverantwoorde wijze uitgevoerd en omvatten, waar nodig, een beoordeling van de risico's voor de menselijke gezondheid en het milieu van het kwik of de kwikverbindingen die erin aanwezig zijn.
3. De Conferentie van de partijen neemt richtlijnen aan voor het beheren van verontreinigde locaties waarin de volgende methoden en handelwijzen kunnen zijn opgenomen:
a) |
identificatie en karakterisering van de locatie; |
b) |
betrekken van publiek; |
c) |
beoordeling van de risico's voor de menselijke gezondheid en het milieu; |
d) |
opties voor het beheren van de risico's van verontreinigde locaties; |
e) |
evaluatie van de voordelen en kosten, alsmede |
f) |
validatie van de resultaten. |
4. De partijen worden aangemoedigd samen te werken bij het ontwikkelen van strategieën en het implementeren van activiteiten voor het identificeren, beoordelen, prioriteren, beheren en, in voorkomend geval, saneren van verontreinigde locaties.
Artikel 13
Financiële middelen en financieringsmechanisme
1. Elke partij verplicht zich waar dat tot haar mogelijkheden behoort te voorzien in middelen ten behoeve van die nationale activiteiten die bedoeld zijn om dit Verdrag uit te voeren, in overeenstemming met haar nationale beleid, prioriteiten, plannen en programma's. Dergelijke middelen kunnen nationale financiering door relevant beleid, ontwikkelingsstrategieën en nationale budgetten omvatten en bilaterale en multilaterale financiering, alsmede betrokkenheid van de particuliere sector.
2. De algehele effectiviteit van de uitvoering van dit Verdrag door partijen die ontwikkelingslanden zijn hangt samen met de effectieve uitvoering van dit artikel.
3. Multilaterale, regionale en bilaterale bronnen die voorzien in financiële en technische bijstand, alsmede capaciteitsopbouw en technologieoverdracht, worden met klem aangemoedigd hun activiteiten inzake kwik te verbeteren en uit te breiden ter ondersteuning van partijen die ontwikkelingslanden zijn bij de uitvoering van dit Verdrag wat betreft financiële bronnen, technische bijstand en technologieoverdracht.
4. De partijen houden bij hun activiteiten omtrent de financiering ten volle rekening met de specifieke behoeften en speciale omstandigheden van partijen die kleine eilandstaten in ontwikkeling of minst ontwikkelde landen zijn.
5. Hierbij wordt een mechanisme ingesteld dat tijdig voorziet in toereikende en voorspelbare financiële middelen. Het mechanisme dient partijen die ontwikkelingslanden zijn en partijen met een overgangseconomie te ondersteunen bij de uitvoering van hun verplichtingen ingevolge dit Verdrag.
6. Het mechanisme omvat:
a) |
het Global Environment Facility Trust Fund, alsmede |
b) |
een specifiek internationaal programma ter ondersteuning van capaciteitsopbouw en technische bijstand. |
7. Het Global Environment Facility Trust Fund verstrekt tijdig nieuwe, voorspelbare en toereikende financiële middelen ter dekking van kosten voor de invoering van dit Verdrag zoals overeengekomen door de Conferentie van de partijen. Voor de toepassing van dit Verdrag functioneert het Global Environment Facility Trust Fund onder leiding van de Conferentie van de partijen, waaraan zij verantwoording aflegt. De Conferentie van de partijen verstrekt richtlijnen voor de algemene strategieën, beleidsvoornemens, programmaprioriteiten en voorwaarden voor de toegang tot en gebruik van financiële middelen. Daarnaast verstrekt de Conferentie van de partijen richtlijnen voor een indicatieve lijst van categorieën van activiteiten waarvoor steun uit het Global Environment Facility Trust Fund zou kunnen worden verleend. Het Global Environment Facility Trust Fund verstrekt middelen om de overeengekomen meerkosten van de mondiale milieuvoordelen en de overeengekomen volledige kosten van sommige faciliterende activiteiten te dekken.
8. Bij het verstrekken van middelen voor een activiteit dient het Global Environment Facility Trust Fund rekening te houden met de potentiële kwikreducties van een voorgestelde activiteit ten opzichte van de kosten ervan.
9. Voor de toepassing van dit Verdrag functioneert het in het zesde lid, onderdeel b, bedoelde programma onder de leiding van de Conferentie van de partijen, waaraan zij verantwoording aflegt. De Conferentie van de partijen beslist tijdens haar eerste vergadering welk instituut, hetgeen een bestaande entiteit dient te zijn, gastheer van het programma is en verstrekt dit instituut hieromtrent richtlijnen, waaronder over de duur van het programma. Alle partijen en andere relevante belanghebbenden worden uitgenodigd op vrijwillige basis financiële middelen ter beschikking te stellen van het programma.
10. De Conferentie van de partijen en de entiteiten die het mechanisme vormen, komen tijdens de eerste vergadering van de Conferentie van de partijen regelingen overeen voor de uitvoering van de bovenstaande leden.
11. De Conferentie van de partijen toetst, uiterlijk tijdens haar derde vergadering en daarna op regelmatige basis, het financieringsniveau, de richtlijnen van de Conferentie van de partijen voor de entiteiten die verantwoordelijk zijn voor het functioneren van het ingevolge dit artikel ingestelde mechanisme en de effectiviteit daarvan, en hun vermogen in te spelen op de veranderende behoeften van partijen die ontwikkelingslanden zijn en partijen met een overgangseconomie. De Conferentie van de partijen neemt op basis van deze toetsing passende maatregelen om de effectiviteit van het mechanisme te verbeteren.
12. Alle partijen worden uitgenodigd, binnen hun mogelijkheden, bij te dragen aan het mechanisme. Met het mechanisme wordt het verstrekken van middelen uit andere bronnen, waaronder de particuliere sector, aangemoedigd en beoogd wordt hiermee nieuwe middelen aan te trekken voor de ondersteunde activiteiten.
Artikel 14
Capaciteitsopbouw, technische bijstand en technologieoverdracht
1. De partijen werken samen om, binnen hun respectieve mogelijkheden, te voorzien in tijdige en passende capaciteitsopbouw en technische bijstand voor partijen die ontwikkelingslanden zijn, met name de minst ontwikkelde landen en kleine eilandstaten in ontwikkeling, en partijen met een overgangseconomie, om hen bij te staan bij het uitvoeren van hun verplichtingen ingevolge dit Verdrag.
2. Capaciteitsopbouw en technische bijstand ingevolge het eerste lid en artikel 13 kan plaatsvinden via regionale, subregionale en nationale regelingen, met inbegrip van bestaande regionale en subregionale centra, via andere multilaterale en bilaterale middelen en via partnerschappen, met inbegrip van partnerschappen waarbij de particuliere sector betrokken is. Samenwerking en coördinatie in het kader van andere multilaterale milieuverdragen op het gebied van chemicaliën en afval dienen te worden nagestreefd om de effectiviteit en de verlening van technische bijstand te verbeteren.
3. De partijen die ontwikkelde landen zijn en andere partijen bevorderen en vergemakkelijken binnen hun mogelijkheden, in voorkomend geval met steun van de particuliere sector en andere relevante belanghebbenden, de ontwikkeling, overdracht en verspreiding van, en toegang tot, actuele milieuverantwoorde alternatieve technologieën ten behoeve van partijen die ontwikkelingslanden zijn, met name de minst ontwikkelde landen en kleine eilandstaten in ontwikkeling, en partijen met een overgangseconomie, om hun capaciteit voor de effectieve uitvoering van dit Verdrag te versterken.
4. De Conferentie van de partijen zal voor haar tweede vergadering en daarna op regelmatige basis, en rekening houdend met inzendingen en verslagen van partijen, met inbegrip van de in artikel 21 voorziene verslagen en informatie verstrekt door andere belanghebbenden:
a) |
informatie over bestaande initiatieven en de geboekte vooruitgang ten aanzien van alternatieve technologieën bestuderen; |
b) |
de behoefte van partijen, met name partijen die ontwikkelingslanden zijn, aan alternatieve technologieën bestuderen, alsmede |
c) |
problemen identificeren die partijen, met name partijen die ontwikkelingslanden zijn, ervaren bij de overdracht van technologie. |
5. De Conferentie van de partijen doet aanbevelingen over hoe de capaciteitsopbouw, technische bijstand en technologieoverdracht verder kunnen worden verbeterd ingevolge dit artikel.
Artikel 15
Comité Uitvoering en Naleving
1. Hierbij wordt een mechanisme, met inbegrip van een comité als hulporgaan van de Conferentie van de partijen, ingesteld ter bevordering van de uitvoering van alle bepalingen van dit Verdrag en de toetsing van de naleving ervan. Het mechanisme, met inbegrip van het comité, is faciliterend van aard en heeft bijzondere aandacht voor de respectieve nationale capaciteiten en de omstandigheden van de partijen.
2. Het comité bevordert de uitvoering van alle bepalingen van dit Verdrag en toetst de naleving ervan. Het comité onderzoekt zowel individuele als systemische kwesties omtrent uitvoering en naleving en doet, in voorkomend geval, aanbevelingen aan de Conferentie van de partijen.
3. Het comité bestaat uit 15 leden, voorgedragen door de partijen en gekozen door de Conferentie van de partijen, waarbij een billijke geografische spreiding op basis van de vijf regio's van de Verenigde Naties naar behoren in acht wordt genomen; de eerste leden worden gekozen tijdens de eerste vergadering van de Conferentie van de partijen en daarna in overeenstemming met het reglement van orde dat ingevolge het vijfde lid door de Conferentie van de partijen wordt goedgekeurd; de leden van het comité beschikken over competenties op voor dit Verdrag relevante gebieden met een goede balans tussen de verschillende terreinen van deskundigheid.
4. Het comité kan zich buigen over kwesties op basis van:
a) |
schriftelijke inzendingen van een partij inzake haar eigen naleving; |
b) |
nationale verslagen in overeenstemming met artikel 21, alsmede |
c) |
verzoeken van de Conferentie van de partijen. |
5. Het comité stelt zijn reglement van orde op, dat dient te worden goedgekeurd door de tweede vergadering van de Conferentie van de partijen; de Conferentie van de partijen kan het mandaat van het comité verder uitbreiden.
6. Het comité stelt alles in het werk om aanbevelingen aan te nemen op basis van consensus. Indien alle middelen om consensus te bereiken uitgeput zijn zonder dat deze bereikt is, kunnen deze aanbevelingen in laatste instantie worden aangenomen met een meerderheid van drie vierden van de aanwezige leden die hun stem uitbrengen op basis van een quorum van twee derden van de leden.
Artikel 16
Gezondheidsaspecten
1. De partijen worden aangemoedigd:
a) |
de ontwikkeling en uitvoering te bevorderen van strategieën en programma's om bevolkingsgroepen die risico's lopen, met name kwetsbare bevolkingsgroepen, te identificeren en te beschermen, onder meer door het aannemen van wetenschappelijk gefundeerde gezondheidsrichtlijnen voor de blootstelling aan kwik en kwikverbindingen, het vaststellen van streefcijfers voor het terugdringen van de blootstelling aan kwik, in voorkomend geval, en publieksvoorlichting met medewerking van de gezondheidssector en overige betrokken sectoren; |
b) |
de ontwikkeling en invoering te bevorderen van wetenschappelijk gefundeerde voorlichtings- en preventieprogramma's over de blootstelling aan kwik en kwikverbindingen in de werkomgeving; |
c) |
passende gezondheidsdiensten te bevorderen voor preventie, behandeling en zorg voor bevolkingsgroepen die zijn blootgesteld aan kwik of kwikverbindingen, alsmede |
d) |
de institutionele capaciteiten binnen de gezondheidszorg te creëren en uit te breiden, in voorkomend geval, voor de preventie, diagnose, behandeling en monitoring van gezondheidsrisico's die samenhangen met de blootstelling aan kwik en kwikverbindingen. |
2. De Conferentie van de partijen dient bij het bestuderen van gezondheidsgerelateerde kwesties of activiteiten:
a) |
de Wereldgezondheidsorganisatie, de Internationale Arbeidsorganisatie en andere relevante intergouvernementele organisaties te consulteren en ermee samen te werken, in voorkomend geval, alsmede |
b) |
samenwerking en uitwisseling van informatie met de Wereldgezondheidsorganisatie, Internationale Arbeidsorganisatie en andere relevante intergouvernementele organisaties te bevorderen, in voorkomend geval. |
Artikel 17
Uitwisseling van informatie
1. Elke partij vergemakkelijkt de uitwisseling van:
a) |
wetenschappelijke, technische, economische en juridische informatie over kwik en kwikverbindingen, met inbegrip van toxicologische, ecotoxicologische en veiligheidsinformatie; |
b) |
informatie over de vermindering of beëindiging van de productie, het gebruik, emissies en lozingen van kwik en kwikverbindingen en de handel daarin; |
c) |
informatie over technisch en economisch haalbare alternatieven voor:
met inbegrip van informatie over de gezondheids- en milieurisico's en economische en maatschappelijke kosten en voordelen van deze alternatieven, alsmede |
d) |
epidemiologische informatie over gevolgen voor de gezondheid die in verband worden gebracht met blootstelling aan kwik en kwikverbindingen, in nauwe samenwerking met de Wereldgezondheidsorganisatie en andere relevante organisaties, waar nodig. |
2. De partijen kunnen de in het eerste lid bedoelde informatie rechtstreeks, via het Secretariaat, of in samenwerking met andere relevante organisaties uitwisselen, met inbegrip van de secretariaten van verdragen op het gebied van chemicaliën en afval, in voorkomend geval.
3. Het Secretariaat vergemakkelijkt samenwerking bij de uitwisseling van de in dit artikel bedoelde informatie, alsmede met andere relevante organisaties, met inbegrip van de secretariaten van multilaterale milieuverdragen en andere internationale initiatieven. Naast informatie van de partijen, omvat deze informatie ook informatie van intergouvernementele en niet-gouvernementele organisaties met deskundigheid op het gebied van kwik, en van nationale en internationale instellingen met deze deskundigheid.
4. Elke partij wijst een nationaal contactpunt aan voor de uitwisseling van informatie uit hoofde van dit Verdrag, waaronder met betrekking tot de toestemming van importerende partijen genoemd in artikel 3.
5. Voor de toepassing van dit Verdrag wordt informatie inzake de gezondheid en veiligheid van de mens en inzake milieu niet als vertrouwelijk aangemerkt. De partijen die andere informatie uitwisselen ingevolge dit Verdrag, beschermen de vertrouwelijke informatie op een door hen onderling overeengekomen wijze.
Artikel 18
Publieke informatie, bewustmaking en voorlichting
1. Elke partij bevordert en vergemakkelijkt binnen haar mogelijkheden:
a) |
de verstrekking aan het publiek van beschikbare informatie over:
|
b) |
voorlichting, training en bewustmaking van het publiek met betrekking tot de gevolgen van blootstelling aan kwik en kwikverbindingen voor de menselijke gezondheid en het milieu in samenwerking met relevante intergouvernementele en niet-gouvernementele organisaties en kwetsbare bevolkingsgroepen, in voorkomend geval. |
2. Elke partij maakt gebruik van bestaande mechanismen of overweegt de ontwikkeling van mechanismen, zoals registers voor de lozing en overbrenging van vervuilende stoffen, waar van toepassing, voor het verzamelen en verspreiden van informatie over de geraamde jaarlijkse hoeveelheden kwik en kwikverbindingen die worden uitgestoten, geloosd of verwijderd door menselijke activiteiten op haar grondgebied.
Artikel 19
Onderzoek, ontwikkeling en monitoring
1. Rekening houdend met hun onderscheidenlijke omstandigheden en mogelijkheden, streven de partijen ernaar samen te werken ten behoeve van het ontwikkelen en verbeteren van:
a) |
inventarissen van het gebruik, verbruik en antropogene emissies in de lucht en lozingen in het water en de bodem van kwik en kwikverbindingen; |
b) |
het vervaardigen van modellen en het, op een wijze die recht doet aan de geografische verhoudingen, monitoren van de concentraties kwik en kwikverbindingen in kwetsbare bevolkingsgroepen en milieucompartimenten, met inbegrip van biota als vissen, zeezoogdieren, zeeschildpadden en vogels, alsmede samenwerking bij het verzamelen en uitwisselen van relevante en passende monsters; |
c) |
beoordelingen van de gevolgen van kwik en kwikverbindingen voor de menselijke gezondheid en het milieu, naast de maatschappelijke, economische en culturele gevolgen, met name voor kwetsbare bevolkingsgroepen; |
d) |
geharmoniseerde methodologieën voor de activiteiten ondernomen ingevolge de onderdelen a, b en c; |
e) |
informatie over de milieucyclus, verspreiding (met inbegrip van verspreiding over lange afstand en depositie), transformatie en de uiteindelijke bestemming van kwik en kwikverbindingen in een scala van ecosystemen, daarbij voldoende rekening houdend met het onderscheid tussen enerzijds antropogene emissies en lozingen en anderzijds natuurlijke emissies en lozingen van kwik en met het opnieuw vrijkomen van kwik uit historische depositie; |
f) |
informatie over de handel in en afzet van kwik en kwikverbindingen en kwikhoudende producten, alsmede |
g) |
informatie over en onderzoek naar de technische en economische beschikbaarheid van kwikvrije producten en processen en de beste beschikbare technieken en de beste milieupraktijken om emissies en lozingen van kwik en kwikverbindingen te verminderen en te monitoren. |
2. De partijen dienen, waar nodig, voort te bouwen op bestaande monitoringsnetwerken en onderzoeksprogramma's bij het uitvoeren van de in het eerste lid genoemde activiteiten.
Artikel 20
Uitvoeringsplannen
1. Elke partij kan, na een eerste beoordeling, een uitvoeringsplan ontwikkelen en uitvoeren, rekening houdend met haar nationale omstandigheden, om aan de verplichtingen ingevolge dit Verdrag te voldoen. Zodra een dergelijk plan is ontwikkeld, dient het naar het Secretariaat te worden gezonden.
2. Elke partij kan haar uitvoeringsplan herzien en actualiseren, rekening houdend met haar nationale omstandigheden en gebruikmakend van richtlijnen van de Conferentie van de partijen en andere relevante richtlijnen.
3. De partijen dienen, bij de werkzaamheden genoemd in het eerste en tweede lid, nationale belanghebbenden te raadplegen om de ontwikkeling, uitvoering, toetsing en actualisering van hun uitvoeringsplannen te vergemakkelijken.
4. De partijen kunnen ook regionale plannen op elkaar afstemmen om de uitvoering van dit Verdrag te vergemakkelijken.
Artikel 21
Verslaglegging
1. Elke partij brengt via het Secretariaat aan de Conferentie van de partijen verslag uit van de door haar genomen maatregelen ter uitvoering van de bepalingen van dit Verdrag, de doeltreffendheid van dergelijke maatregelen en de mogelijke uitdagingen bij het bereiken van de doelstellingen van het Verdrag.
2. Elke partij neemt in haar verslaglegging de informatie op die gevraagd wordt in de artikelen 3, 5, 7, 8 en 9 van dit Verdrag.
3. Tijdens haar eerste vergadering beslist de Conferentie van de partijen over de tijdstippen waarop en het format waarin de partijen hun verslagen moeten indienen, rekening houdend met de wenselijkheid de verslaglegging te coördineren met andere relevante verdragen op het gebied van chemicaliën en afval.
Artikel 22
Evaluatie van de doeltreffendheid
1. De Conferentie van de partijen evalueert de doeltreffendheid van dit Verdrag uiterlijk zes jaar na de datum van inwerkingtreding van het Verdrag en daarna periodiek met een door de Conferentie van de partijen te bepalen regelmaat.
2. Teneinde de evaluatie te vergemakkelijken initieert de Conferentie van de partijen tijdens haar eerste vergadering het treffen van regelingen teneinde er voor te zorgen dat zij kan beschikken over vergelijkbare monitoringgegevens met betrekking tot de aanwezigheid en de verplaatsing van kwik en kwikverbindingen in het milieu alsmede trends in de concentraties aan kwik en kwikverbindingen die worden aangetroffen in biota en kwetsbare bevolkingsgroepen.
3. De evaluatie wordt uitgevoerd op basis van beschikbare wetenschappelijke, technische, financiële, economische en milieu-informatie, met inbegrip van:
a) |
verslagen en andere monitoringgegevens die ingevolge het tweede lid aan de Conferentie van de partijen worden verstrekt; |
b) |
verslagen ingediend ingevolge artikel 21; |
c) |
informatie en aanbevelingen verstrekt ingevolge artikel 15, alsmede |
d) |
verslagen en andere relevante informatie over het functioneren van de regelingen voor financiële ondersteuning, technologieoverdracht en capaciteitsopbouw die ingevolge dit Verdrag zijn ingesteld. |
Artikel 23
Conferentie van de partijen
1. Hierbij wordt een Conferentie van de partijen ingesteld.
2. Uiterlijk één jaar na de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag wordt de eerste Conferentie van de partijen bijeengeroepen door de uitvoerend directeur van het Milieuprogramma van de Verenigde Naties. Daarna worden gewone vergaderingen van de Conferentie van de partijen gehouden met een door de Conferentie te bepalen regelmaat.
3. Buitengewone vergaderingen van de Conferentie van de partijen kunnen op ieder ander tijdstip worden gehouden, indien de Conferentie zulks noodzakelijk acht of op schriftelijk verzoek van een partij, op voorwaarde dat dit verzoek binnen zes maanden nadat het door het Secretariaat aan de partijen is medegedeeld, door ten minste een derde van de partijen wordt gesteund.
4. Tijdens haar eerste vergadering gaat de Conferentie van de partijen bij consensus over tot goedkeuring en aanneming van een reglement van orde en een financieel reglement voor haarzelf en voor elk door haar in te stellen hulporgaan, alsmede van de financiële bepalingen betreffende het functioneren van het Secretariaat.
5. De Conferentie van de partijen toetst en evalueert voortdurend de uitvoering van dit Verdrag. Zij vervult de haar op grond van dit Verdrag toegewezen taken en daartoe:
a) |
stelt zij de hulporganen in die zij noodzakelijk acht voor de uitvoering van dit Verdrag; |
b) |
werkt zij, waar nodig, samen met bevoegde internationale organisaties en met intergouvernementele en niet-gouvernementele organisaties; |
c) |
toetst zij periodiek alle aan haar en het Secretariaat ingevolge artikel 21 beschikbaar gestelde informatie; |
d) |
onderzoekt zij door het Comité Uitvoering en Naleving bij haar ingediende aanbevelingen; |
e) |
onderzoekt en neemt zij alle aanvullende maatregelen die noodzakelijk kunnen zijn om de doelstellingen van dit Verdrag te verwezenlijken, alsmede |
f) |
toetst zij de bijlagen A en B ingevolge artikel 4 en artikel 5. |
6. De Verenigde Naties, hun gespecialiseerde organisaties en de Internationale Organisatie voor Atoomenergie, alsmede elke staat die geen partij bij dit Verdrag is, kunnen als waarnemer worden toegelaten tot de vergaderingen van de Conferentie van de partijen. Elke andere instelling of organisatie, nationaal of internationaal, gouvernementeel of niet-gouvernementeel, die bevoegd is op gebieden die onder dit Verdrag vallen, en die aan het Secretariaat de wens te kennen heeft gegeven tijdens een vergadering van de Conferentie van de partijen als waarnemer aanwezig te zijn, kan als zodanig worden toegelaten, tenzij ten minste een derde van de aanwezige partijen hiertegen bezwaar maakt. De toelating en de deelneming van waarnemers worden geregeld in het door de Conferentie van de partijen aangenomen reglement van orde.
Artikel 24
Secretariaat
1. Hierbij wordt een secretariaat ingesteld.
2. Het Secretariaat heeft tot taak:
a) |
vergaderingen van de Conferentie van de partijen en haar hulporganen te organiseren en de daarvoor vereiste diensten te verlenen; |
b) |
voor de uitvoering van dit Verdrag bijstand te verlenen aan de partijen die daarom verzoeken, met name aan partijen die ontwikkelingslanden zijn en aan partijen met een overgangseconomie; |
c) |
zorg te dragen voor de benodigde coördinatie, indien nodig, met de secretariaten van relevante internationale instellingen, met name die van andere verdragen inzake chemicaliën en afval; |
d) |
partijen bij te staan bij de uitwisseling van informatie die betrekking heeft op de uitvoering van dit Verdrag; |
e) |
periodieke verslagen op te stellen en aan de partijen beschikbaar te stellen op basis van ingevolge de artikelen 15 en 21 ontvangen informatie en andere beschikbare informatie; |
f) |
onder de algemene leiding van de Conferentie van de partijen, de administratieve en contractuele regelingen aan te gaan die noodzakelijk kunnen zijn voor het doelmatig verrichten van zijn taken, alsmede |
g) |
de andere in dit Verdrag omschreven of nog door de Conferentie van de partijen vast te stellen secretariaatstaken en andere taken te verrichten. |
3. De secretariaatstaken voor dit Verdrag worden uitgevoerd door de uitvoerend directeur van het Milieuprogramma van de Verenigde Naties, tenzij de Conferentie van de partijen met een meerderheid van drie vierden van de aanwezige partijen die hun stem uitbrengen beslist de secretariaatstaken toe te vertrouwen aan één of meer andere internationale organisaties.
4. De Conferentie van de partijen kan in overleg met relevante internationale instellingen voorzien in intensievere samenwerking en coördinatie tussen het Secretariaat en de secretariaten van andere verdragen inzake chemicaliën en afval. De Conferentie van de partijen kan hierover in overleg met relevante internationale instellingen nadere richtlijnen verstrekken.
Artikel 25
Beslechting van geschillen
1. Indien tussen partijen een geschil ontstaat betreffende de uitleg of de toepassing van dit Verdrag, trachten de betrokken partijen dit geschil door middel van onderhandelingen of op een andere door henzelf te kiezen vreedzame wijze te regelen.
2. Bij de bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van dan wel de toetreding tot dit Verdrag of op enig tijdstip daarna kan een partij die geen regionale organisatie voor economische integratie is, door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de depositaris, verklaren dat zij met betrekking tot een geschil betreffende de uitleg of de toepassing van dit Verdrag één van of beide van de volgende wijzen van geschillenbeslechting als bindend aanvaardt ten aanzien van elke partij die dezelfde verplichting op zich neemt:
a) |
arbitrage in overeenstemming met de procedure omschreven in deel I van bijlage E; |
b) |
voorlegging van het geschil aan het Internationaal Gerechtshof. |
3. Een partij die een regionale organisatie voor economische integratie is, kan in overeenstemming met het tweede lid een verklaring van gelijke strekking afleggen met betrekking tot arbitrage.
4. Een uit hoofde van het tweede of derde lid afgelegde verklaring blijft van kracht totdat zij overeenkomstig de daarin vermelde voorwaarden haar geldigheid verliest, of tot drie maanden na nederlegging van de schriftelijke kennisgeving van herroeping bij de depositaris.
5. Het vervallen van de geldigheid van een verklaring, een kennisgeving van herroeping of een nieuwe verklaring heeft generlei gevolgen voor geschillen die reeds bij een scheidsgerecht of bij het Internationaal Gerechtshof aanhangig zijn gemaakt, tenzij de partijen bij het geschil anders overeenkomen.
6. Indien de partijen bij een geschil niet hetzelfde middel van geschillenbeslechting als bedoeld in het tweede of derde lid hebben aanvaard, en indien zij er binnen twaalf maanden na de kennisgeving van de ene partij aan de andere dat tussen hen een geschil bestaat, niet in geslaagd zijn hun geschil te regelen door middel van het in het eerste lid genoemde middel, wordt het geschil op verzoek van één van de bij het geschil betrokken partijen aan een conciliatiecommissie voorgelegd. De in deel II van bijlage E beschreven procedure heeft betrekking op conciliatie ingevolge dit artikel.
Artikel 26
Wijzigingen van het Verdrag
1. Wijzigingen van dit Verdrag kunnen door elke partij worden voorgesteld.
2. Wijzigingen van dit Verdrag worden aangenomen tijdens een vergadering van de Conferentie van de partijen. De tekst van voorgestelde wijzigingen wordt uiterlijk zes maanden vóór de vergadering waarop zij ter aanneming worden voorgelegd, door het Secretariaat aan de partijen toegezonden. Voorgestelde wijzigingen worden door het Secretariaat tevens toegezonden aan de ondertekenaars van dit Verdrag en ter informatie aan de depositaris.
3. De partijen stellen alles in het werk om over elke voorgestelde wijziging van dit Verdrag consensus te bereiken. Indien alle pogingen om consensus te bereiken zijn uitgeput en er geen overeenstemming is bereikt, wordt de wijziging in laatste instantie aangenomen met een meerderheid van drie vierden van de stemmen van de op de vergadering aanwezige partijen die hun stem uitbrengen.
4. Een aangenomen wijziging wordt door de depositaris ter bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring aan alle partijen toegezonden.
5. De bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van wijzigingen wordt schriftelijk medegedeeld aan de depositaris. Overeenkomstig het derde lid aangenomen wijzigingen worden voor de partijen die ermee hebben ingestemd hierdoor te worden gebonden, van kracht op de negentigste dag na de datum van nederlegging van de akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring door ten minste drie vierden van de partijen die partij waren op het tijdstip van aanneming van de wijzigingen. Daarna worden de wijzigingen voor elke andere partij van kracht op de negentigste dag na de datum waarop die partij haar akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van die wijzigingen heeft nedergelegd.
Artikel 27
Aanneming en wijziging van bijlagen
1. De bijlagen bij dit Verdrag maken een integrerend deel uit van het Verdrag en een verwijzing naar het Verdrag vormt tegelijkertijd een verwijzing naar de bijlagen daarbij, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald.
2. Eventuele aanvullende bijlagen die na de inwerkingtreding van dit Verdrag worden aangenomen mogen uitsluitend betrekking hebben op aangelegenheden van procedurele, wetenschappelijke, technische of administratieve aard.
3. De volgende procedure is van toepassing op het voorstellen, de aanneming en de inwerkingtreding van aanvullende bijlagen bij dit Verdrag:
a) |
Aanvullende bijlagen worden voorgesteld en aangenomen in overeenstemming met de in artikel 26, eerste tot en met derde lid, vervatte procedure; |
b) |
Een partij die niet in staat is een aanvullende bijlage te aanvaarden, stelt de depositaris daarvan schriftelijk in kennis binnen een jaar vanaf de datum van mededeling door de depositaris van de aanneming van de aanvullende bijlage. De depositaris stelt alle partijen onverwijld in kennis van elke ontvangen kennisgeving. Een partij kan te allen tijde de depositaris er schriftelijk van in kennis stellen dat zij een eerdere kennisgeving van niet-aanvaarding ten aanzien van een aanvullende bijlage intrekt, waarna de bijlage voor die partij in werking treedt, onder voorbehoud van het bepaalde in onderdeel c, alsmede |
c) |
Na het verstrijken van één jaar vanaf de datum van de mededeling door de depositaris van de aanneming van een aanvullende bijlage, treedt de bijlage in werking voor alle partijen die geen kennisgeving van niet-aanvaarding hebben ingediend in overeenstemming met onderdeel b. |
4. Voor het voorstellen, de aanneming en de inwerkingtreding van wijzigingen van de bijlagen bij dit Verdrag gelden dezelfde procedures als voor het voorstellen, de aanneming en de inwerkingtreding van aanvullende bijlagen bij het Verdrag, met dien verstande dat een wijziging van een bijlage niet in werking treedt voor een partij die een verklaring omtrent de wijzigingen van bijlagen heeft ingediend in overeenstemming met artikel 30, vijfde lid, in welk geval een dergelijke wijziging voor die partij in werking treedt op de negentigste dag na de datum van de nederlegging bij de depositaris van haar akte van bekrachtiging, aanvaarding of datum van de goedkeuring van, of toetreding tot een dergelijke wijziging.
5. Indien een aanvullende bijlage of een wijziging van een bijlage verband houdt met een wijziging van dit Verdrag, treedt die aanvullende bijlage of die wijziging eerst in werking wanneer de wijziging van het Verdrag in werking treedt.
Artikel 28
Stemrecht
1. Behoudens het bepaalde in het tweede lid, heeft elke partij bij dit Verdrag één stem.
2. Regionale organisaties voor economische integratie beschikken, ten aanzien van binnen hun bevoegdheid vallende aangelegenheden, over het aantal stemmen dat gelijk is aan het aantal stemmen van hun lidstaten die partij zijn bij dit Verdrag. Dergelijke organisaties oefenen hun stemrecht niet uit indien een van hun lidstaten zijn stemrecht uitoefent, en omgekeerd.
Artikel 29
Ondertekening
Dit Verdrag is voor ondertekening opengesteld te Kumamoto, Japan, voor alle staten en regionale organisaties voor economische integratie op 10 en 11 oktober 2013 en daarna op de zetel van de Verenigde Naties te New York tot en met 9 oktober 2014.
Artikel 30
Bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding
1. Dit Verdrag dient te worden bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd door staten en regionale organisaties voor economische integratie. Het staat open voor toetreding door staten en regionale organisaties voor economische integratie vanaf de dag na de datum waarop het Verdrag voor ondertekening gesloten is. De akten van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding worden nedergelegd bij de depositaris.
2. Een regionale organisatie voor economische integratie die partij wordt bij dit Verdrag zonder dat één van haar lidstaten partij is, is gebonden aan alle verplichtingen krachtens het Verdrag. Wanneer één of meer lidstaten van een dergelijke organisatie partij zijn bij dit Verdrag, beslissen de organisatie en haar lidstaten over hun respectieve verantwoordelijkheden met betrekking tot de nakoming van hun verplichtingen ingevolge het Verdrag. In dergelijke gevallen zijn de organisatie en de lidstaten niet gerechtigd de uit het Verdrag voortvloeiende rechten tegelijkertijd uit te oefenen.
3. In hun akten van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding vermelden regionale organisaties voor economische integratie de omvang van hun bevoegdheid ter zake van door het Verdrag geregelde aangelegenheden. Deze organisaties stellen de depositaris ook in kennis van elke relevante wijziging betreffende de omvang van hun bevoegdheid, en de depositaris stelt op zijn beurt de partijen daarvan in kennis.
4. Elke staat of regionale organisatie voor economische integratie wordt aangemoedigd op het tijdstip van zijn of haar bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring van of toetreding tot het Verdrag het Secretariaat informatie te doen toekomen over zijn of haar maatregelen voor de uitvoering van het Verdrag.
5. In haar akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding kan een partij verklaren dat een wijziging van een bijlage voor haar eerst in werking treedt na nederlegging van haar akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring van of toetreding tot een dergelijke wijziging.
Artikel 31
Inwerkingtreding
1. Dit Verdrag treedt in werking op de negentigste dag na de datum van nederlegging van de vijftigste akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding.
2. Voor elke staat of regionale organisatie voor economische integratie die dit Verdrag na de nederlegging van de vijftigste akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, bekrachtigt, aanvaardt of goedkeurt, dan wel hiertoe toetreedt, treedt het Verdrag in werking op de negentigste dag na de datum van nederlegging van de akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding door die staat of regionale organisatie voor economische integratie.
3. Voor de toepassing van het eerste en tweede lid wordt de nederlegging van een akte door een regionale organisatie voor economische integratie niet meegeteld bij de door de lidstaten van deze organisatie nedergelegde akten.
Artikel 32
Voorbehouden
Ten aanzien van dit Verdrag kan geen enkel voorbehoud worden gemaakt.
Artikel 33
Opzegging
1. Drie jaar na de datum waarop dit Verdrag voor een partij in werking is getreden, kan die partij het Verdrag te allen tijde opzeggen door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de depositaris.
2. De opzegging wordt van kracht na het verstrijken van één jaar vanaf de datum waarop de depositaris de kennisgeving van opzegging heeft ontvangen of op een latere in de kennisgeving vermelde datum.
Artikel 34
Depositaris
De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties is depositaris van dit Verdrag.
Artikel 35
Authentieke teksten
Het origineel van dit Verdrag, waarvan de Arabische, de Chinese, de Engelse, de Franse, de Russische en de Spaanse tekst gelijkelijk authentiek zijn, wordt nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties.
TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.
Gedaan te Kumamoto, Japan, tien oktober tweeduizenddertien.
BIJLAGE A
KWIKHOUDENDE PRODUCTEN
De volgende producten vallen buiten de toepassing van deze bijlage:
a) |
producten die essentieel zijn voor civiele bescherming en militaire toepassingen; |
b) |
producten voor onderzoek, ijken van instrumenten, voor gebruik als referentiestandaard; |
c) |
indien er geen haalbaar kwikvrij alternatief ter vervanging beschikbaar is, schakelaars en relais, fluorescentielampen met koude kathode (CCFL) en fluorescentielampen met externe elektrode (EEFL) voor elektronische beeldschermen, en meetinstrumenten; |
d) |
producten die worden gebruikt bij traditionele of religieuze gebruiken, alsmede |
e) |
vaccins die thiomersal als conserveringsmiddel bevatten. |
Deel I: Producten waarop artikel 4, eerste lid, van toepassing is
Kwikhoudende producten |
Datum waarna de productie, import of export van het product verboden is (datum van uitfasering) |
||||||||||
Batterijen, met uitzondering van zink-zilveroxide-knoopcellen met een kwikgehalte van < 2 % en zink-lucht-knoopcellen met een kwikgehalte van < 2 % |
2020 |
||||||||||
Schakelaars en relais, uitgezonderd meetbruggen met zeer hoge precisiecapaciteit en verliesfactor-meetbruggen en hoogfrequentie-RF-schakelaars en -relais in meet- en regelapparatuur met een kwikgehalte van ten hoogste 20 mg per brug, schakelaar of relais |
2020 |
||||||||||
Compacte fluorescentielampen (CFL-lampen) voor algemene verlichtingsdoeleinden van ≤ 30 W met een kwikgehalte van meer dan 5 mg per buis |
2020 |
||||||||||
Lineaire fluorescentielampen (LFL-lampen) voor algemene verlichtingsdoeleinden:
|
2020 |
||||||||||
Hogedruk-kwikdamplampen (HPMV-lampen) voor algemene verlichtingsdoeleinden |
2020 |
||||||||||
Kwik in fluorescentielampen met koude kathode (CCFL) en fluorescentielampen met externe elektrode (EEFL) voor elektronische beeldschermen:
|
2020 |
||||||||||
Cosmetica (met een kwikgehalte van meer dan 1 ppm), waaronder zeep en crème voor het bleken van de huid, maar exclusief cosmetica voor de oogcontouren waarin kwik als conserveringsmiddel wordt gebruikt waarvoor geen effectieve en veilige vervangende conserveringsmiddelen beschikbaar zijn (1) |
2020 |
||||||||||
Pesticiden, biociden en topische antiseptica |
2020 |
||||||||||
De volgende niet-elektronische meetinstrumenten, uitgezonderd niet-elektronische meetinstrumenten die geïnstalleerd zijn in omvangrijke apparatuur of instrumenten die worden gebruikt voor zeer nauwkeurige metingen wanneer er geen geschikte kwikvrije alternatieven beschikbaar zijn:
|
2020 |
Deel II: Producten waarop artikel 4, derde lid, van toepassing is
Kwikhoudende producten |
Bepalingen |
||||||||||||||||||
Tandheelkundig amalgaam |
Bij maatregelen die door een partij moeten worden genomen om het gebruik van tandheelkundig amalgaam geleidelijk uit te faseren worden de nationale omstandigheden in de partij en relevante internationale richtlijnen in aanmerking genomen; zij omvatten twee of meer maatregelen uit onderstaande lijst:
|
(1) Beoogd wordt cosmetica, zeep of crème met sporenverontreiniging van kwik hiervan uit te sluiten.
BIJLAGE B
PRODUCTIEPROCESSEN WAARBIJ KWIK OF KWIKVERBINDINGEN WORDEN GEBRUIKT
Deel I: Processen waarop artikel 5, tweede lid, van toepassing is
Productieprocessen waarbij kwik of kwikverbindingen worden gebruikt |
Datum van uitfasering |
Productie van chloor-alkali |
2025 |
Productie van acetaldehyde waarbij kwik of kwikverbindingen als katalysator worden gebruikt |
2018 |
Deel II: Processen waarop artikel 5, derde lid, van toepassing is
Processen waarbij kwik wordt gebruikt |
Bepalingen |
||||||||||||
Productie van vinylchloridemonomeer |
Maatregelen die de partijen dienen te nemen omvatten, maar zijn niet beperkt tot:
|
||||||||||||
Natrium- of kaliummethylaat of -ethylaat |
Maatregelen die de partijen dienen te nemen omvatten, maar zijn niet beperkt tot:
|
||||||||||||
Productie van polyurethaan met kwikhoudende katalysatoren |
Maatregelen die de partijen dienen te nemen omvatten, maar zijn niet beperkt tot:
Het zesde lid van artikel 5 is niet van toepassing op dit productieproces. |
BIJLAGE C
AMBACHTELIJKE EN KLEINSCHALIGE GOUDWINNING
Nationale actieplannen
1) |
Elke partij waarop de bepalingen van artikel 7, derde lid, van toepassing zijn, neemt in haar nationale actieplan het volgende op:
|
2) |
Elke partij kan in haar nationale actieplan aanvullende strategieën opnemen om haar doelstellingen te bereiken, met inbegrip van de toepassing of invoering van normen voor ambachtelijke en kleinschalige mijnbouw waarbij geen kwik wordt gebruikt en op marktconforme instrumenten of marketingtools. |
BIJLAGE D
LIJST VAN PUNTBRONNEN VAN EMISSIES VAN KWIK EN KWIKVERBINDINGEN IN DE ATMOSFEER
Categorie puntbron:
|
Steenkoolcentrales; |
|
Kolengestookte industriële boilers; |
|
Smelt- en roostprocessen gebruikt bij de productie van non-ferrometalen; (1) |
|
Afvalverbrandingsinstallaties; |
|
Cementklinkerproductiefaciliteiten. |
(1) Voor de toepassing van deze bijlage verwijst „non-ferrometalen” naar lood, zink, koper en industrieel goud.
BIJLAGE E
ARBITRAGE- EN CONCILIATIEPROCEDURES
Deel I: Arbitrageprocedure
Voor de toepassing van artikel 25, tweede lid, onderdeel a, van dit Verdrag luidt de arbitrageprocedure als volgt:
Artikel 1
1. Een partij kan in overeenstemming met artikel 25 van dit Verdrag een arbitrageprocedure instellen door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de andere partij of partijen bij het geschil. De kennisgeving dient vergezeld te gaan van een verklaring omtrent de vordering tezamen met stukken ter ondersteuning. Deze kennisgeving dient het onderwerp van arbitrage te omschrijven, in het bijzonder onder vermelding van de artikelen van het Verdrag waarvan de uitleg of de toepassing ter discussie staat.
2. De eisende partij stelt het Secretariaat ervan in kennis dat zij een geschil ingevolge artikel 25 van dit Verdrag voorlegt voor arbitrage. De kennisgeving dient vergezeld te gaan van de schriftelijke kennisgeving van de eisende partij, de verklaring omtrent de vordering en de stukken ter ondersteuning bedoeld in het eerste lid van dit artikel. Het Secretariaat zendt de aldus ontvangen informatie naar alle partijen.
Artikel 2
1. Indien een geschil in overeenstemming met artikel 1 van deze procedure wordt voorgelegd voor arbitrage, wordt een scheidsgerecht ingesteld. Het scheidsgerecht bestaat uit drie leden.
2. Elke partij bij het geschil benoemt een arbiter en de twee aldus benoemde arbiters wijzen in gezamenlijk overleg een derde arbiter aan als voorzitter van het scheidsgerecht. Bij geschillen tussen meer dan twee partijen benoemen partijen met hetzelfde belang in gezamenlijk overleg een arbiter. De voorzitter van het scheidsgerecht mag geen onderdaan van een van de partijen bij het geschil zijn, noch mag hij of zij zijn of haar gewone verblijfplaats op het grondgebied van een van die partijen hebben, in dienst zijn bij een van hen, of in een andere hoedanigheid reeds bij de aangelegenheid betrokken zijn geweest.
3. Vacatures worden vervuld op de wijze voorgeschreven voor de oorspronkelijke benoeming.
Artikel 3
1. Indien een van de partijen bij het geschil nalaat binnen twee maanden na de datum waarop de gedaagde partij de kennisgeving inzake de arbitrage heeft ontvangen, een arbiter te benoemen, kan de andere partij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties daarvan in kennis stellen, die binnen een termijn van nogmaals twee maanden de benoeming verricht.
2. Indien de voorzitter van het scheidsgerecht niet binnen twee maanden na de datum van de benoeming van de tweede arbiter is aangewezen, wijst de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties, op verzoek van een partij, binnen een termijn van nogmaals twee maanden de voorzitter aan.
Artikel 4
Het scheidsgerecht neemt zijn beslissingen in overeenstemming met de bepalingen van dit Verdrag en met het internationale recht.
Artikel 5
Tenzij de partijen bij het geschil anders overeenkomen, stelt het scheidsgerecht zijn eigen reglement van orde vast.
Artikel 6
Het scheidsgerecht kan, op verzoek van een van de partijen bij het geschil, noodzakelijke voorlopige maatregelen ter bescherming aanbevelen.
Artikel 7
De partijen bij het geschil doen alles wat in hun vermogen ligt om het werk van het scheidsgerecht te vergemakkelijken, met name door:
a) |
het scheidsgerecht alle relevante documenten, informatie en voorzieningen te verstrekken, alsmede |
b) |
het scheidsgerecht indien nodig in staat te stellen getuigen of deskundigen op te roepen en te horen. |
Artikel 8
De partijen bij het geschil en de arbiters zijn verplicht de vertrouwelijkheid te beschermen van de informatie of documenten die zij gedurende de procedure van het scheidsgerecht in vertrouwelijkheid ontvangen.
Artikel 9
Tenzij het scheidsgerecht anders bepaalt vanwege de bijzondere omstandigheden van de zaak, worden de kosten van het scheidsgerecht in gelijke delen gedragen door de partijen bij het geschil. Het scheidsgerecht houdt een overzicht van al zijn kosten bij en verstrekt de partijen daarvan een eindopgave.
Artikel 10
Elke partij die een belang van juridische aard heeft bij de aangelegenheid die het onderwerp van het geschil is, en waarvoor de beslissing gevolgen kan hebben, kan zich met de instemming van het scheidsgerecht voegen in de procedure.
Artikel 11
Het scheidsgerecht kan tegenvorderingen die rechtstreeks voortvloeien uit het onderwerp van het geschil horen en erover beslissen.
Artikel 12
Het scheidsgerecht neemt beslissingen over de procedures en de inhoud bij meerderheid van de stemmen van zijn leden.
Artikel 13
1. Indien een van de partijen bij het geschil niet voor het scheidsgerecht verschijnt of haar zaak niet verdedigt, kan de andere partij het scheidsgerecht verzoeken de procedure voort te zetten en een beslissing te nemen. Het feit dat een partij niet voor het scheidsgerecht verschijnt of haar zaak niet verdedigt, vormt geen belemmering voor de voortzetting van de procedure.
2. Alvorens zijn definitieve uitspraak te doen, dient het scheidsgerecht zich ervan te vergewissen dat de eis feitelijk en rechtens gegrond is.
Artikel 14
Het scheidsgerecht doet zijn definitieve uitspraak binnen vijf maanden na de datum waarop het volledig was ingesteld, tenzij het het noodzakelijk acht deze termijn te verlengen met een termijn van ten hoogste vijf maanden.
Artikel 15
De definitieve uitspraak van het scheidsgerecht dient beperkt te zijn tot het onderwerp van het geschil en met redenen te worden omkleed. De uitspraak dient de namen te bevatten van de leden die hebben deelgenomen en de datum van de definitieve uitspraak. Elk lid van het scheidsgerecht kan een afzonderlijke of afwijkende mening toevoegen aan de definitieve uitspraak.
Artikel 16
De definitieve uitspraak van het scheidsgerecht is bindend voor de partijen bij het geschil. De uitleg van dit Verdrag in de definitieve uitspraak is tevens bindend voor een partij die zich ingevolge artikel 10 van deze regeling heeft gevoegd, voor zover deze betrekking heeft op aangelegenheden ter zake waarvan de partij zich heeft gevoegd. Tegen de definitieve uitspraak staat geen beroep open, tenzij de partijen bij het geschil vooraf overeenstemming hebben bereikt over een beroepsprocedure.
Artikel 17
Geschillen die mogelijk ontstaan tussen de partijen die gebonden zijn door de definitieve uitspraak in overeenstemming met artikel 16 van deze procedure met betrekking tot de uitleg of wijze van tenuitvoerlegging van die definitieve uitspraak kunnen door elk van de partijen worden voorgelegd aan het scheidsgerecht dat de uitspraak heeft gedaan.
Deel II: Conciliatieprocedure
Voor de toepassing van artikel 25, zesde lid, van dit Verdrag luidt de conciliatieprocedure als volgt:
Artikel 1
Een verzoek van een partij bij een geschil om instelling van een conciliatiecommissie ingevolge artikel 25, zesde lid van dit Verdrag, wordt schriftelijk ingediend bij het Secretariaat, met een afschrift voor de andere partij of partijen bij het geschil. Het Secretariaat stelt alle partijen onverwijld in kennis van het verzoek.
Artikel 2
1. Tenzij de partijen bij het geschil anders overeenkomen, bestaat de conciliatiecommissie uit drie leden, van wie er door elke betrokken partij een wordt benoemd en een gezamenlijk door deze leden tot voorzitter wordt gekozen.
2. Bij geschillen tussen meer dan twee partijen, benoemen partijen met hetzelfde belang hun lid van de commissie in gezamenlijk overleg.
Artikel 3
Indien de partijen bij het geschil nalaten binnen twee maanden na de datum van ontvangst door het secretariaat van het schriftelijk verzoek bedoeld in het artikel 1 van deze procedure, benoemingen te verrichten, verricht de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties op verzoek van een partij deze benoemingen binnen een termijn van nogmaals twee maanden.
Artikel 4
Indien de voorzitter van de conciliatiecommissie niet binnen twee maanden na de benoeming van het tweede lid van de commissie is gekozen, wijst de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties, op verzoek van een partij bij het geschil, binnen een termijn van nogmaals twee maanden de voorzitter aan.
Artikel 5
De conciliatiecommissie verleent de partijen bij het geschil op onafhankelijke en onpartijdige wijze bijstand bij hun poging tot een minnelijke schikking te komen.
Artikel 6
1. De conciliatiecommissie kan de conciliatieprocedure uitvoeren op de wijze die zij passend acht, daarbij volledig rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de opvattingen die de partijen bij het geschil kenbaar kunnen maken, met inbegrip van verzoeken om een snelle oplossing. De conciliatiecommissie kan indien gewenst haar eigen reglement van orde aannemen, tenzij de partijen anders overeenkomen.
2. De conciliatiecommissie kan op elk moment tijdens de procedure voorstellen of aanbevelingen doen om het geschil te regelen.
Artikel 7
De partijen bij het geschil verlenen de conciliatiecommissie medewerking. Zij spannen zich met name in om te voldoen aan verzoeken van de commissie om schriftelijk materiaal in te dienen, bewijzen te overleggen en bijeenkomsten bij te wonen. De partijen en de leden van de conciliatiecommissie zijn verplicht de vertrouwelijkheid te beschermen van alle informatie of documenten die zij gedurende de procedure van de commissie in vertrouwelijkheid ontvangen.
Artikel 8
De conciliatiecommissie neemt haar beslissingen bij meerderheid van stemmen van haar leden.
Artikel 9
Tenzij het geschil reeds is beslecht, brengt de conciliatiecommissie uiterlijk twaalf maanden na de instelling ervan een verslag uit met aanbevelingen ter beslechting van het geschil, die de partijen te goeder trouw in overweging nemen.
Artikel 10
Bij geschillen omtrent de bevoegdheid van de conciliatiecommissie inzake een aan haar voorgelegde aangelegenheid beslist de commissie.
Artikel 11
De kosten van de conciliatiecommissie worden in gelijke delen gedragen door de partijen bij het geschil, tenzij zij anders overeenkomen. De commissie houdt een overzicht van al haar kosten bij en verstrekt de partijen daarvan een eindopgave.
BIJLAGE
VERKLARING VAN BEVOEGDHEID VAN DE EUROPESE UNIE OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 30, LID 3, VAN HET VERDRAG VAN MINAMATA INZAKE KWIK
De volgende staten zijn momenteel lid van de Europese Unie: het Koninkrijk België, de Republiek Bulgarije, de Tsjechische Republiek, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, de Republiek Estland, Ierland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, de Republiek Kroatië, de Italiaanse Republiek, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, het Groothertogdom Luxemburg, Hongarije, de Republiek Malta, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Polen, de Portugese Republiek, Roemenië, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek, de Republiek Finland, het Koninkrijk Zweden en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.
Artikel 30, lid 3, van het Verdrag van Minamata luidt als volgt: „3. In hun akten van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding vermelden regionale organisaties voor economische integratie de omvang van hun bevoegdheid ter zake van door het Verdrag geregelde aangelegenheden. Deze organisaties stellen de depositaris ook in kennis van elke relevante wijziging betreffende de omvang van hun bevoegdheid, en de depositaris stelt op zijn beurt de partijen daarvan in kennis.”.
De Europese Unie verklaart dat zij, overeenkomstig het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1, bevoegd is om toe te treden tot internationale overeenkomsten, en om de daaruit voortvloeiende verplichtingen na te komen, die bijdragen tot de verwezenlijking van de volgende doelstellingen:
— |
behoud, bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu; |
— |
bescherming van de gezondheid van de mens; |
— |
behoedzaam en rationeel gebruik van natuurlijke hulpbronnen; |
— |
bevordering op internationaal vlak van maatregelen om het hoofd te bieden aan regionale of mondiale milieuproblemen, en in het bijzonder de bestrijding van klimaatverandering. |
Onderstaand overzicht van rechtsinstrumenten van de Unie toont aan in welke mate de Unie haar interne bevoegdheid overeenkomstig het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie heeft uitgeoefend met betrekking tot onder het Verdrag van Minamata vallende aangelegenheden. De Unie is bevoegd voor het nakomen van die verplichtingen uit het Verdrag van Minamata inzake kwik waarvoor in rechtsinstrumenten van de Unie, en met name de hieronder genoemde, gemeenschappelijke regels zijn vastgesteld, en voor zover die gemeenschappelijke regels worden beïnvloed of gewijzigd door de bepalingen van het Verdrag van Minamata of een handeling ter uitvoering daarvan.
— |
Verordening (EU) 2017/852 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 betreffende kwik en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1102/2008 (1), |
— |
Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 betreffende beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur (PB L 174 van 1.7.2011, blz. 88), |
— |
Richtlijn 2006/66/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 inzake batterijen en accu's, alsook afgedankte batterijen en accu's en tot intrekking van Richtlijn 91/157/EEG (PB L 266 van 26.9.2006, blz. 1), |
— |
Richtlijn 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende autowrakken (PB L 269 van 21.10.2000, blz. 34), |
— |
Verordening (EG) nr. 1223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 betreffende cosmetische producten (PB L 342 van 22.12.2009, blz. 59), |
— |
Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1), |
— |
Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1), |
— |
Verordening (EG) nr. 1107/2009 van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1), |
— |
Richtlijn 93/42/EEG van de Raad van 14 juni 1993 betreffende medische hulpmiddelen (PB L 169 van 12.7.1993, blz. 1), |
— |
Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17), |
— |
Richtlijn 2012/18/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, houdende wijziging en vervolgens intrekking van Richtlijn 96/82/EG van de Raad (PB L 197 van 24.7.2012, blz. 1), |
— |
Verordening (EG) nr. 166/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 januari 2006 betreffende de instelling van een Europees register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen en tot wijziging van de Richtlijnen 91/689/EEG en 96/61/EG van de Raad (PB L 33 van 4.2.2006, blz. 1), |
— |
Richtlijn 2004/107/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende arseen, cadmium, kwik, nikkel en polycyclische aromatische koolwaterstoffen in de lucht (PB L 23 van 26.1.2005, blz. 3), |
— |
Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1), |
— |
Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3), |
— |
Richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen (PB L 182 van 16.7.1999, blz. 1), |
— |
Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PB L 190 van 12.7.2006, blz. 1). |
De uitoefening van de bevoegdheden die de lidstaten van de Europese Unie ingevolge de Verdragen aan de Europese Unie hebben overgedragen, is uiteraard voortdurend in ontwikkeling. De Unie behoudt zich daarom het recht voor de verklaring aan te passen.
VERORDENINGEN
2.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 142/40 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/940 VAN DE COMMISSIE
van 1 juni 2017
tot verlening van een vergunning voor mierenzuur als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor alle diersoorten
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 9, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de vergunningsgronden en -procedures, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003. |
(2) |
Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is een aanvraag voor de verlening van een vergunning voor mierenzuur ingediend. Bij de aanvraag waren de krachtens artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vereiste nadere gegevens en documenten gevoegd. |
(3) |
De aanvraag betreft de verlening van een vergunning voor mierenzuur als toevoegingsmiddel voor diervoeding in de categorie „technologische toevoegingsmiddelen” voor alle diersoorten. |
(4) |
De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in haar advies van 30 april 2015 (2) geconcludeerd dat het preparaat van mierenzuur onder de voorgestelde gebruiksvoorwaarden geen ongunstige effecten voor de diergezondheid, de menselijke gezondheid en het milieu heeft. De EFSA heeft ook geconcludeerd dat het preparaat doeltreffend is om bacteriële pathogenen in voedermiddelen en mengvoeders tegen te gaan of in aantal te verminderen. Specifieke eisen voor monitoring na het in de handel brengen acht de EFSA niet nodig. Zij heeft ook het verslag over de analysemethoden voor het toevoegingsmiddel voor diervoeding geverifieerd dat door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde referentielaboratorium was ingediend. |
(5) |
Uit de beoordeling van het preparaat van mierenzuur blijkt dat aan de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vermelde voorwaarden voor de verlening van een vergunning is voldaan. Het gebruik van het preparaat zoals omschreven in de bijlage bij deze verordening moet daarom worden toegestaan. |
(6) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Vergunningverlening
Voor het in de bijlage beschreven preparaat, dat behoort tot de categorie „technologische toevoegingsmiddelen” en de functionele groep „hygiënebevorderingsmiddelen”, wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning voor gebruik als toevoegingsmiddel voor diervoeding verleend.
Artikel 2
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 1 juni 2017.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.
(2) EFSA Journal (2015); 13(5):4113.
BIJLAGE
Identificatienummer van het toevoegingsmiddel |
Toevoegingsmiddel |
Chemische formule, beschrijving, analysemethoden |
Diersoort of -categorie |
Maximumleeftijd |
Minimumgehalte |
Maximumgehalte |
Overige bepalingen |
Einde van de vergunningsperiode |
||||||
mg mierenzuur/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 % |
||||||||||||||
Technologische toevoegingsmiddelen: hygiënebevorderingsmiddelen. |
||||||||||||||
1k236 |
Mierenzuur |
Samenstelling van het toevoegingsmiddel Mierenzuur (≥ 84,5 %) Vloeibare vorm Karakterisering van de werkzame stof Mierenzuur ≥ 84,5 % H2CO2 CAS-nr.: 64-18-6 Analysemethode (1) Voor het determineren van mierenzuur: ionchromatografie met elektrische conductiviteitsdetectie (IC-ECD). |
Alle diersoorten |
— |
— |
10 000 |
|
21.6.2027 |
(1) Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn te vinden op de website van het referentielaboratorium: https://ec.europa.eu/jrc/en/eurl/feed-additives/evaluation-reports
2.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 142/43 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/941 VAN DE COMMISSIE
van 1 juni 2017
tot intrekking van de aanvaarding van de verbintenis voor twee producenten-exporteurs op grond van Uitvoeringsbesluit 2013/707/EU tot bevestiging van de aanvaarding van een verbintenis die is aangeboden in het kader van de antidumping- en de antisubsidieprocedure betreffende de invoer van fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen) van oorsprong uit of verzonden uit de Volksrepubliek China voor de periode waarin de definitieve maatregelen worden toegepast
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie („het Verdrag”),
Gezien Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (1) („de antidumpingbasisverordening”), en met name artikel 8,
Gezien Verordening (EU) 2016/1037 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (2) („de antisubsidiebasisverordening”), en met name artikel 13,
Met kennisgeving aan de lidstaten,
Overwegende hetgeen volgt:
A. VERBINTENIS EN ANDERE BESTAANDE MAATREGELEN
(1) |
Bij Verordening (EU) nr. 513/2013 (3) heeft de Europese Commissie („de Commissie”) een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium („modules”) en de belangrijkste componenten daarvan (cellen en wafers) van oorsprong uit of verzonden uit de Volksrepubliek China („de VRC”) die in de Europese Unie („de Unie”) worden ingevoerd. |
(2) |
Een groep producenten-exporteurs heeft de Chinese Kamer van Koophandel voor de in- en uitvoer van machines en elektronische producten („CCCME”) opdracht gegeven om in hun naam bij de Commissie een prijsverbintenis in te dienen, wat zij heeft gedaan. Uit de bewoordingen van die prijsverbintenis blijkt duidelijk dat het gaat om een bundel individuele prijsverbintenissen van elke producent-exporteur, die om praktische redenen worden gecoördineerd door de CCCME. |
(3) |
Bij Besluit 2013/423/EU (4) heeft de Commissie die prijsverbintenis met betrekking tot het voorlopige antidumpingrecht aanvaard. Bij Verordening (EU) nr. 748/2013 (5) heeft de Commissie Verordening (EU) nr. 513/2013 gewijzigd om de technische wijzigingen in te voeren die door de aanvaarding van de verbintenis met betrekking tot het voorlopige antidumpingrecht nodig waren. |
(4) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1238/2013 (6) heeft de Raad een definitief antidumpingrecht ingesteld op modules en cellen van oorsprong uit of verzonden uit de VRC („het betrokken product”) die in de Unie worden ingevoerd. Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1239/2013 (7) heeft de Raad eveneens een definitief compenserend recht ingesteld op het betrokken product dat in de Unie wordt ingevoerd. |
(5) |
Nadat de Commissie in kennis was gesteld van een gewijzigde versie van de door een groep producenten-exporteurs („de producenten-exporteurs”) en de CCCME aangeboden prijsverbintenis, heeft zij bij Uitvoeringsbesluit 2013/707/EU (8) de aanvaarding van de gewijzigde prijsverbintenis („de verbintenis”) bevestigd voor de periode waarin de definitieve maatregelen worden toegepast. De bijlage bij dat uitvoeringsbesluit bevat de lijst van producenten-exporteurs waarvoor de verbintenis werd aanvaard, waaronder:
|
(6) |
Bij Uitvoeringsbesluit 2014/657/EU (9) heeft de Commissie een voorstel aanvaard van de producenten-exporteurs en de CCCME met verduidelijkingen omtrent de uitvoering van de verbintenis voor het betrokken product dat onder de verbintenis valt, namelijk modules en cellen van oorsprong uit of verzonden uit de VRC, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 8541 40 90 (Taric-codes 8541409021, 8541409029, 8541409031 en 8541409039), vervaardigd door de producenten-exporteurs („onder de verbintenis vallend product”). De in overweging 4 bedoelde compenserende en antidumpingrechten en de verbintenis worden hierna samen aangeduid als „maatregelen”. |
(7) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/866 (10) heeft de Commissie de aanvaarding van de verbintenis voor drie producenten-exporteurs ingetrokken. |
(8) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1403 (11) heeft de Commissie de aanvaarding van de verbintenis voor nog een producent-exporteur ingetrokken. |
(9) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2018 (12) heeft de Commissie de aanvaarding van de verbintenis voor twee producenten-exporteurs ingetrokken. |
(10) |
De Commissie heeft een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de antidumpingmaatregelen geopend met een bericht van opening dat op 5 december 2015 in het Publicatieblad van de Europese Unie (13) is bekendgemaakt. |
(11) |
De Commissie heeft een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de compenserende maatregelen geopend met een bericht van opening dat op 5 december 2015 in het Publicatieblad van de Europese Unie (14) is bekendgemaakt. |
(12) |
De Commissie heeft ook een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek van de antidumpingmaatregelen en de compenserende maatregelen geopend met een bericht van opening dat op 5 december 2015 in het Publicatieblad van de Europese Unie (15) is bekendgemaakt. |
(13) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/115 (16) heeft de Commissie de aanvaarding van de verbintenis voor nog een producent-exporteur ingetrokken. |
(14) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/185 (17) heeft de Commissie het bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1238/2013 ingestelde definitieve antidumpingrecht op het betrokken product van oorsprong uit of verzonden uit de Volksrepubliek China uitgebreid tot het betrokken product verzonden uit Maleisië en Taiwan, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië en Taiwan. |
(15) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/184 (18) heeft de Commissie het bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1239/2013 ingestelde definitieve compenserende recht op het betrokken product van oorsprong uit of verzonden uit de Volksrepubliek China uitgebreid tot het betrokken product verzonden uit Maleisië en Taiwan, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië en Taiwan. |
(16) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1045 (19) heeft de Commissie de aanvaarding van de verbintenis voor nog een producent-exporteur ingetrokken. |
(17) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1382 (20) heeft de Commissie de aanvaarding van de verbintenis voor nog vijf producenten-exporteurs ingetrokken. |
(18) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1402 (21) heeft de Commissie de aanvaarding van de verbintenis voor nog drie producenten-exporteurs ingetrokken. |
(19) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1998 (22) heeft de Commissie de aanvaarding van de verbintenis voor nog vijf producenten-exporteurs ingetrokken. |
(20) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/2146 (23) heeft de Commissie de aanvaarding van de verbintenis voor nog twee producenten-exporteurs ingetrokken. |
(21) |
In aansluiting op de in de overwegingen 10 tot en met 12 genoemde nieuwe onderzoeken in verband met het vervallen van de maatregelen en het tussentijdse nieuwe onderzoek heeft de Commissie bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/366 (24) en Uitvoeringsverordening (EU) 2017/367 (25) de geldende maatregelen gehandhaafd. |
(22) |
De Commissie heeft ook een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek met betrekking tot de vorm van de maatregelen geopend met een bericht van opening dat op 3 maart 2017 in het Publicatieblad van de Europese Unie (26) is bekendgemaakt. |
(23) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/454 (27) heeft de Commissie de aanvaarding van de verbintenis voor vier producenten-exporteurs ingetrokken. |
(24) |
Bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/615 (28) heeft de Commissie een voorstel van een groep producenten-exporteurs en de CCCME met betrekking tot de uitvoering van de verbintenis aanvaard. |
B. BEPALINGEN VAN DE VERBINTENIS EN VRIJWILLIGE OPZEGGING DOOR YINGLI EN BYD
(25) |
Overeenkomstig de verbintenis kan een producent-exporteur zijn verbintenis gedurende de periode van toepassing ervan te allen tijde vrijwillig opzeggen. |
(26) |
In maart 2017 heeft BYD de Commissie ervan in kennis gesteld dat hij zijn verbintenis wenste op te zeggen. |
(27) |
In april 2017 heeft Yingli de Commissie ervan in kennis gesteld dat hij zijn verbintenis wenste op te zeggen. |
C. INTREKKING VAN DE AANVAARDING VAN DE VERBINTENIS EN INSTELLING VAN DEFINITIEVE RECHTEN
(28) |
Derhalve heeft de Commissie overeenkomstig artikel 8, lid 9, van de antidumpingbasisverordening, artikel 13, lid 9, van de antisubsidiebasisverordening en de bepalingen van de verbintenis geconcludeerd dat de aanvaarding van de verbintenis voor BYD en Yingli moet worden ingetrokken. |
(29) |
Overeenkomstig artikel 8, lid 9, van de antidumpingbasisverordening en artikel 13, lid 9, van de antisubsidiebasisverordening zijn het definitieve antidumpingrecht dat is ingesteld bij artikel 1 van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/367 en het definitieve compenserende recht dat is ingesteld bij artikel 1 van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/366 vanaf de dag van inwerkingtreding van de onderhavige verordening bijgevolg automatisch van toepassing op het betrokken product van oorsprong uit of verzonden uit de VRC en vervaardigd door BYD (aanvullende Taric-code B871) en Yingli (aanvullende Taric-code B797). |
(30) |
De Commissie herinnert er ook aan dat de douaneautoriteiten van de lidstaten, indien zij beschikken over aanwijzingen dat de op een verbintenisfactuur vermelde prijs niet overeenstemt met de werkelijk betaalde prijs, moeten onderzoeken of de verplichting om alle eventuele rabatten in de verbintenisfacturen op te nemen is geschonden, respectievelijk de minimuminvoerprijs niet is nageleefd. Indien de douaneautoriteiten van de lidstaten concluderen dat er sprake is van een dergelijke schending, respectievelijk de minimuminvoerprijs niet is nageleefd, moeten zij als gevolg daarvan de rechten innen. Om de werkzaamheden van de douaneautoriteiten van de lidstaten te vergemakkelijken, zoals voorgeschreven in artikel 4, lid 3, van het Verdrag, moet de Commissie in dergelijke situaties de vertrouwelijke tekst en andere informatie van de verbintenis delen, zij het uitsluitend met het oog op nationale procedures. |
(31) |
Ten slotte merkt de Commissie op dat de aanvaarding van de vrijwillige opzegging geen afbreuk doet aan de bij artikel 3, lid 2, onder b), van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1238/2013, artikel 2, lid 2, onder b), van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/367, artikel 2, lid 2, onder b), van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1239/2013 en artikel 2, lid 2, onder b), van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/366 aan de Commissie toegekende bevoegdheid om vóór de aanvaarding van de vrijwillige opzegging afgegeven verbintenisfacturen te annuleren indien de Commissie kennis krijgt van feiten die de annulering rechtvaardigen. |
(32) |
Ter informatie bevat de tabel in de bijlage bij deze verordening de producenten-exporteurs waarvoor de aanvaarding van de verbintenis bij Uitvoeringsbesluit 2013/707/EU onverlet blijft, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De aanvaarding van de verbintenis met betrekking tot de volgende ondernemingen wordt ingetrokken:
Naam van de onderneming |
Aanvullende Taric-code |
Shanghai BYD Co. Ltd. BYD (Shangluo) Industrial Co. Ltd. |
B871 |
Yingli Energy (China) Co. Ltd. Baoding Tianwei Yingli New Energy Resources Co. Ltd. Hainan Yingli New Energy Resources Co. Ltd. Hengshui Yingli New Energy Resources Co. Ltd. Tianjin Yingli New Energy Resources Co. Ltd. Lixian Yingli New Energy Resources Co. Ltd. Baoding Jiasheng Photovoltaic Technology Co. Ltd. Beijing Tianneng Yingli New Energy Resources Co. Ltd. Yingli Energy (Beijing) Co. Ltd. |
B797 |
Artikel 2
1. Indien de douaneautoriteiten beschikken over aanwijzingen dat de prijs zoals vermeld op een verbintenisfactuur overeenkomstig artikel 3, lid 1, onder b), van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1238/2013, artikel 2, lid 1, onder b), van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/367, artikel 2, lid 1, onder b), van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1239/2013 en artikel 2, lid 1, onder b), van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/366, afgegeven door een van de ondernemingen waarvoor de prijsverbintenis aanvankelijk bij Uitvoeringsbesluit 2013/707/EU was aanvaard, niet overeenstemt met de betaalde prijs en dat die ondernemingen de verbintenis dus mogelijk hebben geschonden, kunnen de douaneautoriteiten, indien dit met het oog op nationale procedures noodzakelijk is, de Commissie verzoeken hun een afschrift van de verbintenis en andere informatie te verstrekken, teneinde de toepasselijke minimuminvoerprijs op de dag van afgifte van de verbintenisfactuur te kunnen controleren.
2. Indien uit die controle blijkt dat de betaalde prijs lager is dan de minimuminvoerprijs, worden de overeenkomstig artikel 8, lid 9, van Verordening (EU) 2016/1036 en artikel 13, lid 9, van Verordening (EU) 2016/1037 als gevolg daarvan verschuldigde rechten geïnd.
Indien uit die controle blijkt dat er kortingen en rabatten niet in de handelsfactuur zijn opgenomen, worden de overeenkomstig artikel 3, lid 2, onder a), van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1238/2013, artikel 2, lid 2, onder a), van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/367, artikel 2, lid 2, onder a), van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1239/2013 en artikel 2, lid 2, onder a), van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/366 als gevolg daarvan verschuldigde rechten geïnd.
3. De in lid 1 bedoelde informatie mag uitsluitend worden gebruikt met het oog op de inning van de overeenkomstig artikel 3, lid 2, onder a), van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1238/2013, artikel 2, lid 2, onder a), van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/367, artikel 2, lid 2, onder a), van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1239/2013 en artikel 2, lid 2, onder a), van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/366 verschuldigde rechten. In dit verband mag die informatie uitsluitend met het oog op de vrijwaring van het recht van verweer van de debiteur van die rechten door de douaneautoriteiten van de lidstaten aan die debiteur worden verstrekt. Dergelijke informatie mag onder geen beding aan derden worden bekendgemaakt.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 1 juni 2017.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21.
(2) PB L 176 van 30.6.2016, blz. 55.
(3) PB L 152 van 5.6.2013, blz. 5.
(4) PB L 209 van 3.8.2013, blz. 26.
(5) PB L 209 van 3.8.2013, blz. 1.
(6) PB L 325 van 5.12.2013, blz. 1.
(7) PB L 325 van 5.12.2013, blz. 66.
(8) PB L 325 van 5.12.2013, blz. 214.
(9) PB L 270 van 11.9.2014, blz. 6.
(10) PB L 139 van 5.6.2015, blz. 30.
(11) PB L 218 van 19.8.2015, blz. 1.
(12) PB L 295 van 12.11.2015, blz. 23.
(13) PB C 405 van 5.12.2015, blz. 8.
(14) PB C 405 van 5.12.2015, blz. 20.
(15) PB C 405 van 5.12.2015, blz. 33.
(16) PB L 23 van 29.1.2016, blz. 47.
(17) PB L 37 van 12.2.2016, blz. 76.
(18) PB L 37 van 12.2.2016, blz. 56.
(19) PB L 170 van 29.6.2016, blz. 5.
(20) PB L 222 van 17.8.2016, blz. 10.
(21) PB L 228 van 23.8.2016, blz. 16.
(22) PB L 308 van 16.11.2016, blz. 8.
(23) PB L 333 van 8.12.2016, blz. 4.
(24) PB L 56 van 3.3.2017, blz. 1.
(25) PB L 56 van 3.3.2017, blz. 131.
(26) PB C 67 van 3.3.2017, blz. 16.
(27) PB L 71 van 16.3.2017, blz. 5.
(28) PB L 86 van 31.3.2017, blz. 14.
BIJLAGE
Lijst van ondernemingen
Naam van de onderneming |
Aanvullende Taric-code |
Jiangsu Aide Solar Energy Technology Co. Ltd. |
B798 |
Alternative Energy (AE) Solar Co. Ltd. |
B799 |
Anhui Chaoqun Power Co. Ltd. |
B800 |
Anji DaSol Solar Energy Science & Technology Co. Ltd. |
B802 |
Anhui Schutten Solar Energy Co. Ltd. Quanjiao Jingkun Trade Co. Ltd. |
B801 |
Anhui Titan PV Co. Ltd. |
B803 |
Xi'an SunOasis (Prime) Company Limited TBEA SOLAR CO. LTD XINJIANG SANG'O SOLAR EQUIPMENT |
B804 |
Changzhou NESL Solartech Co. Ltd. |
B806 |
Changzhou Shangyou Lianyi Electronic Co. Ltd. |
B807 |
CHINALAND SOLAR ENERGY CO. LTD |
B808 |
ChangZhou EGing Photovoltaic Technology Co. Ltd. |
B811 |
CIXI CITY RIXING ELECTRONICS CO. LTD ANHUI RINENG ZHONGTIAN SEMICONDUCTOR DEVELOPMENT CO. LTD HUOSHAN KEBO ENERGY & TECHNOLOGY CO. LTD |
B812 |
CSG PVtech Co. Ltd. |
B814 |
China Sunergy (Nanjing) Co. Ltd. CEEG Nanjing Renewable Energy Co. Ltd. CEEG (Shanghai) Solar Science Technology Co. Ltd. China Sunergy (Yangzhou) Co. Ltd. China Sunergy (Shanghai) Co. Ltd. |
B809 |
Dongfang Electric (Yixing) MAGI Solar Power Technology Co. Ltd. |
B816 |
EOPLLY New Energy Technology Co. Ltd. SHANGHAI EBEST SOLAR ENERGY TECHNOLOGY CO. LTD JIANGSU EOPLLY IMPORT & EXPORT CO. LTD |
B817 |
Zheijiang Era Solar Co. Ltd. |
B818 |
GD Solar Co. Ltd. |
B820 |
Greenway Solar-Tech (Shanghai) Co. Ltd. Greenway Solar-Tech (Huaian) Co. Ltd. |
B821 |
Guodian Jintech Solar Energy Co. Ltd. |
B822 |
Hangzhou Bluesun New Material Co. Ltd. |
B824 |
Hanwha SolarOne (Qidong) Co. Ltd. |
B826 |
Hengdian Group DMEGC Magnetics Co. Ltd. |
B827 |
HENGJI PV-TECH ENERGY CO. LTD |
B828 |
Himin Clean Energy Holdings Co. Ltd. |
B829 |
Jiangsu Green Power PV Co. Ltd. |
B831 |
Jiangsu Hosun Solar Power Co. Ltd. |
B832 |
Jiangsu Jiasheng Photovoltaic Technology Co. Ltd. |
B833 |
Jiangsu Runda PV Co. Ltd. |
B834 |
Jiangsu Sainty Photovoltaic Systems Co. Ltd. Jiangsu Sainty Machinery Imp. And Exp. Corp. Ltd. |
B835 |
Jiangsu Shunfeng Photovoltaic Technology Co. Ltd. Changzhou Shunfeng Photovoltaic Materials Co. Ltd. Jiangsu Shunfeng Photovoltaic Electronic Power Co. Ltd. |
B837 |
Jiangsu Sinski PV Co. Ltd. |
B838 |
Jiangsu Sunlink PV Technology Co. Ltd. |
B839 |
Jiangsu Zhongchao Solar Technology Co. Ltd. |
B840 |
Jiangxi Risun Solar Energy Co. Ltd. |
B841 |
Jiangxi LDK Solar Hi-Tech Co. Ltd. LDK Solar Hi-Tech (Nanchang) Co. Ltd. LDK Solar Hi-Tech (Suzhou) Co. Ltd. |
B793 |
Jiangyin Shine Science and Technology Co. Ltd. |
B843 |
Jinzhou Yangguang Energy Co. Ltd. Jinzhou Huachang Photovoltaic Technology Co. Ltd. Jinzhou Jinmao Photovoltaic Technology Co. Ltd. Jinzhou Rixin Silicon Materials Co. Ltd. Jinzhou Youhua Silicon Materials Co. Ltd. |
B795 |
Juli New Energy Co. Ltd. |
B846 |
Jumao Photonic (Xiamen) Co. Ltd. |
B847 |
King-PV Technology Co. Ltd. |
B848 |
Kinve Solar Power Co. Ltd (Maanshan) |
B849 |
Lightway Green New Energy Co. Ltd. Lightway Green New Energy(Zhuozhou) Co. Ltd. |
B851 |
Nanjing Daqo New Energy Co. Ltd. |
B853 |
NICE SUN PV CO. LTD LEVO SOLAR TECHNOLOGY CO. LTD |
B854 |
Ningbo Jinshi Solar Electrical Science & Technology Co. Ltd. |
B857 |
Ningbo Komaes Solar Technology Co. Ltd. |
B858 |
Ningbo South New Energy Technology Co. Ltd. |
B861 |
Ningbo Sunbe Electric Ind Co. Ltd. |
B862 |
Ningbo Ulica Solar Science & Technology Co. Ltd. |
B863 |
Perfectenergy (Shanghai) Co. Ltd. |
B864 |
Perlight Solar Co. Ltd. |
B865 |
SHANGHAI ALEX SOLAR ENERGY Science & TECHNOLOGY CO. LTD SHANGHAI ALEX NEW ENERGY CO. LTD |
B870 |
Shanghai Chaori Solar Energy Science & Technology Co. Ltd. |
B872 |
Propsolar (Zhejiang) New Energy Technology Co. Ltd. Shanghai Propsolar New Energy Co. Ltd. |
B873 |
SHANGHAI SHANGHONG ENERGY TECHNOLOGY CO. LTD |
B874 |
SHANGHAI SOLAR ENERGY S&T CO. LTD Shanghai Shenzhou New Energy Development Co. Ltd. Lianyungang Shenzhou New Energy Co. Ltd. |
B875 |
Shanghai ST Solar Co. Ltd. Jiangsu ST Solar Co. Ltd. |
B876 |
Shenzhen Sacred Industry Co. Ltd. |
B878 |
Shenzhen Topray Solar Co. Ltd. Shanxi Topray Solar Co. Ltd. Leshan Topray Cell Co. Ltd. |
B880 |
Sopray Energy Co. Ltd. Shanghai Sopray New Energy Co. Ltd. |
B881 |
SUN EARTH SOLAR POWER CO. LTD NINGBO SUN EARTH SOLAR POWER CO. LTD Ningbo Sun Earth Solar Energy Co. Ltd. |
B882 |
SUZHOU SHENGLONG PV-TECH CO. LTD |
B883 |
TDG Holding Co. Ltd. |
B884 |
Tianwei New Energy Holdings Co. Ltd. Tianwei New Energy (Chengdu) PV Module Co. Ltd. Tianwei New Energy (Yangzhou) Co. Ltd. |
B885 |
Wenzhou Jingri Electrical and Mechanical Co. Ltd. |
B886 |
Shanghai Topsolar Green Energy Co. Ltd. |
B877 |
Shenzhen Sungold Solar Co. Ltd. |
B879 |
Wuhu Zhongfu PV Co. Ltd. |
B889 |
Wuxi Saijing Solar Co. Ltd. |
B890 |
Wuxi Shangpin Solar Energy Science and Technology Co. Ltd. |
B891 |
Wuxi Solar Innova PV Co. Ltd. |
B892 |
Wuxi Taichang Electronic Co. Ltd. China Machinery Engineering Wuxi Co.Ltd. Wuxi Taichen Machinery & Equipment Co. Ltd. |
B893 |
Xi'an Huanghe Photovoltaic Technology Co. Ltd. State-run Huanghe Machine-Building Factory Import and Export Corporation Shanghai Huanghe Fengjia Photovoltaic Technology Co. Ltd. |
B896 |
Yuhuan BLD Solar Technology Co. Ltd. Zhejiang BLD Solar Technology Co. Ltd. |
B899 |
Yuhuan Sinosola Science & Technology Co. Ltd. |
B900 |
Zhangjiagang City SEG PV Co. Ltd. |
B902 |
Zhejiang Fengsheng Electrical Co. Ltd. |
B903 |
Zhejiang Global Photovoltaic Technology Co. Ltd. |
B904 |
Zhejiang Heda Solar Technology Co. Ltd. |
B905 |
Zhejiang Jiutai New Energy Co. Ltd. Zhejiang Topoint Photovoltaic Co. Ltd. |
B906 |
Zhejiang Kingdom Solar Energy Technic Co. Ltd. |
B907 |
Zhejiang Koly Energy Co. Ltd. |
B908 |
Zhejiang Mega Solar Energy Co. Ltd. Zhejiang Fortune Photovoltaic Co. Ltd. |
B910 |
Zhejiang Shuqimeng Photovoltaic Technology Co. Ltd. |
B911 |
Zhejiang Shinew Photoelectronic Technology Co. Ltd. |
B912 |
Zhejiang Sunflower Light Energy Science & Technology Limited Liability Company Zhejiang Yauchong Light Energy Science & Technology Co. Ltd. |
B914 |
Zhejiang Sunrupu New Energy Co. Ltd. |
B915 |
Zhejiang Tianming Solar Technology Co. Ltd. |
B916 |
Zhejiang Trunsun Solar Co. Ltd. Zhejiang Beyondsun PV Co. Ltd. |
B917 |
Zhejiang Wanxiang Solar Co. Ltd. WANXIANG IMPORT & EXPORT CO LTD |
B918 |
ZHEJIANG YUANZHONG SOLAR CO. LTD |
B920 |
2.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 142/53 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/942 VAN DE COMMISSIE
van 1 juni 2017
tot instelling van een definitief antidumpingrecht op wolfraamcarbide, gesmolten wolfraamcarbide en wolfraamcarbide dat eenvoudigweg is vermengd met metaalpoeder van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (1) („basisverordening”), en met name artikel 11, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
1. PROCEDURE
1.1. Huidige maatregelen
(1) |
Bij Verordening (EEG) nr. 2737/90 van de Raad (2) heeft de Raad een definitief antidumpingrecht van 33 % ingesteld op wolfraamcarbide en gesmolten wolfraamcarbide van oorsprong uit de Volksrepubliek China („VRC”, „China” of „betrokken land”) („oorspronkelijke onderzoek”). Bij Besluit 90/480/EEG (3) heeft de Commissie verbintenissen van twee belangrijke exporteurs aanvaard met betrekking tot het product waarop de maatregelen van toepassing zijn. |
(2) |
Na de intrekking van de verbintenissen door de twee betrokken Chinese exporteurs heeft de Raad, bij Verordening (EG) nr. 610/95 van de Raad (4), Verordening (EEG) nr. 2737/90 gewijzigd en een definitief recht van 33 % ingesteld op wolfraamcarbide en gesmolten wolfraamcarbide. |
(3) |
Bij Verordening (EG) nr. 771/98 van de Raad (5), naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen, werden deze maatregelen met vijf jaar verlengd. |
(4) |
Bij Verordening (EG) nr. 2268/2004 van de Raad (6) stelde de Raad, naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen, een antidumpingrecht in van 33 % op de invoer van wolfraamcarbide en gesmolten wolfraamcarbide van oorsprong uit de Volksrepubliek China. |
(5) |
Bij Verordening (EG) nr. 1275/2005 van de Raad (7) heeft de Raad de definitie van de productomschrijving gewijzigd, waardoor ook wolfraamcarbide dat eenvoudigweg is vermengd met metaalpoeder onder de definitie valt. |
(6) |
Naar aanleiding van een onderzoek op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad (8) verlengde de Raad de maatregelen met vijf jaar middels Uitvoeringsverordening (EU) nr. 287/2011 van de Raad (9) („vorige nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen”). |
1.2. Verzoek om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen
(7) |
Na de bekendmaking van een bericht van het naderend vervallen (10) van de bestaande maatregelen heeft de Commissie op 7 december 2015 een verzoek om opening van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van deze maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 („het verzoek om een nieuw onderzoek”) ontvangen. |
(8) |
Het verzoek was ingediend namens zes producenten in de Unie („de indiener van het verzoek”) die goed zijn voor meer dan 25 % van de totale productie van wolfraamcarbide, gesmolten wolfraamcarbide en wolfraamcarbide dat eenvoudigweg is vermengd met metaalpoeder („wolfraamcarbide”) in de Unie. |
(9) |
De reden voor dit verzoek was dat het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk zou leiden tot een voortzetting van dumping en herhaling van schade voor de bedrijfstak van de Unie. |
1.3. Inleiding
(10) |
Nadat de Commissie na raadpleging van het bij artikel 15, lid 1, van de basisverordening ingestelde comité tot de conclusie was gekomen dat er voldoende bewijsmateriaal was om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen te openen, kondigde zij op 23 maart 2016, door de bekendmaking van een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie (11) („het bericht van opening”) de opening aan van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009. |
(11) |
Verschillende gebruikers beweerden dat zij vóór de opening van het huidige nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen een verzoek bij de Commissie hadden ingediend om bij opening van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen parallel daaraan een procedure voor een tussentijds nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 3, van de basisverordening in te leiden. Dit argument is na de mededeling van feiten en overwegingen opnieuw aangevoerd. |
(12) |
In tegenstelling tot wat beweerd werd, is een dergelijk verzoek niet bij de Commissie ingediend. De betreffende partijen hadden de Commissie slechts gevraagd of de eerdere bevindingen ten aanzien van dumping en schade nu nog steeds geldig waren. Deze vragen gingen niet gepaard met een verzoek om het inleiden van een procedure voor een tussentijds nieuw onderzoek en evenmin hebben deze partijen bewijs verstrekt waaruit een blijvende verandering van omstandigheden blijkt. Alleen een verzoek dat gestaafd is met voldoende bewijsmateriaal waaruit een dergelijke blijvende verandering van omstandigheden blijkt, kan als geldig verzoek worden aangemerkt. |
1.4. Belanghebbenden
(13) |
In het bericht van opening werden de belanghebbenden uitgenodigd om met de Commissie contact op te nemen om aan het onderzoek mee te werken. Daarnaast heeft de Commissie de haar bekende producenten in de Unie, de haar bekende producenten-exporteurs, de Chinese autoriteiten, de haar bekende importeurs en gebruikers specifiek in kennis gesteld van de opening van het onderzoek en hen uitgenodigd mee te werken. |
(14) |
De belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van opening genoemde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord. Alle belanghebbenden die daar met opgave van redenen om hadden verzocht, zijn gehoord. De belanghebbenden werden ook in de gelegenheid gesteld opmerkingen over de opening van het onderzoek te maken en om een hoorzitting met de Commissie en/of de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures te verzoeken. |
(15) |
Tijdens het onderzoek vonden vier hoorzittingen plaats: twee met verschillende gebruikers, één met de producenten in de Unie en één in de aanwezigheid van de raadsadviseur-auditeur in handelsprocedures voor één importeur/gebruiker. |
a) Steekproefonderzoek
(16) |
In het bericht van opening heeft de Commissie verklaard dat zij mogelijk een steekproef van de belanghebbenden zou samenstellen overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening. |
Steekproef van producenten-exporteurs in de VRC
(17) |
Gezien het grote aantal producenten-exporteurs in de VRC werd in het bericht van opening overwogen een steekproef samen te stellen. |
(18) |
Om te kunnen beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze te kunnen samenstellen, heeft de Commissie alle bekende producenten-exporteurs in de VRC verzocht de in het bericht van opening gevraagde informatie te verstrekken. Bovendien heeft de Commissie de vertegenwoordiging van de Volksrepubliek China bij de Europese Unie verzocht eventuele andere producenten-exporteurs die in deelname aan het onderzoek geïnteresseerd konden zijn te identificeren en/of contact met hen op te nemen. |
(19) |
Van acht in de VRC gevestigde producenten-exporteurs/groepen producenten-exporteurs werd steekproefinformatie ontvangen. |
(20) |
Overeenkomstig artikel 17, lid 1, van de basisverordening heeft de Commissie aanvankelijk een steekproef van drie producenten-exporteurs/groepen producenten-exporteurs samengesteld op basis van de grootste representatieve exporthoeveelheden naar de Unie die binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kon worden onderzocht. Overeenkomstig artikel 17, lid 2, van de basisverordening werden alle bekende betrokken producenten-exporteurs/groepen van producenten-exporteurs en de autoriteiten van de VRC geraadpleegd over de samenstelling van de steekproef. Er werden geen opmerkingen ontvangen. |
(21) |
Naar drie van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs/groepen producenten-exporteurs werd een vragenlijst gestuurd, maar geen van hen heeft de gevraagde informatie aan de Commissie verstrekt. Derhalve achtten de diensten van de Commissie het noodzakelijk, ter verzameling van de benodigde informatie voor de vaststelling van de waarschijnlijkheid van de voorzetting of herhaling van dumping en schade, samenwerking te zoeken met de resterende producenten-exporteurs/groepen producenten-exporteurs die de steekproefinformatie hadden verstrekt. Alle bekende producenten-exporteurs/groepen producenten-exporteurs en de autoriteiten van de VRC zijn geraadpleegd inzake de nieuwe steekproef. Er werden geen opmerkingen ontvangen. Derhalve werd een vragenlijst gestuurd naar de resterende producenten-exporteurs/groepen producenten-exporteurs. Desondanks heeft geen van de Chinese producenten-exporteurs/groepen producenten-exporteurs de gevraagde informatie aan de Commissie verstrekt. |
Steekproef van producenten in de Unie
(22) |
In het bericht van opening maakte de Commissie bekend dat zij een voorlopige steekproef van producenten in de Unie had samengesteld. Volgens het verzoek om een nieuw onderzoek zijn er negen producenten van wolfraamcarbide in de Europese Unie, waarvan er zes voor de vrije markt produceren en drie hoofdzakelijk voor intern gebruik produceren. Alle zes producenten in de Unie/groepen producenten in de Unie die voor de vrije markt produceren, die goed waren voor 65 % van de totale productie in de Unie, reageerden tijdens de vaste procedure. De Commissie besloot voor alle zes producenten een steekproef uit te voeren. De Commissie nodigde de belanghebbenden uit om opmerkingen over de voorlopige steekproef in te dienen. Er zijn binnen de vastgestelde termijn geen opmerkingen ontvangen. Bijgevolg is de voorlopige steekproef bevestigd. De steekproef werd als representatief voor de bedrijfstak van de Unie beschouwd. |
(23) |
Hoewel de drie producenten die hoofdzakelijk voor intern gebruik produceren geen medewerking verleenden, verzetten zij zich niet tegen het onderzoek. |
Steekproef onder importeurs/gebruikers
(24) |
Om te kunnen beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze te kunnen samenstellen, heeft de Commissie contact opgenomen met tien bekende importeurs/gebruikers en hen verzocht de in het bericht van opening gevraagde informatie te verstrekken. |
(25) |
Zeven bedrijven reageerden binnen de vastgestelde termijn en aan al deze bedrijven werd een vragenlijst gestuurd. Al deze bedrijven waren gebruikers. |
b) Antwoorden op de vragenlijst
(26) |
De Commissie stuurde een vragenlijst naar de zes producenten in de Unie die in de steekproef waren opgenomen, zeven bekende gebruikers, acht producenten-exporteurs/groepen producenten-exporteurs in de VRC en 20 bekende producenten in mogelijke referentielanden (Canada, Japan en de Verenigde Staten van Amerika). |
(27) |
Antwoorden op de vragenlijst werden ontvangen van zes producenten in de Unie, acht gebruikers (waarvan twee verbonden), één producent in het mogelijke referentieland de Verenigde Staten van Amerika en één producent in het mogelijke referentieland Japan. Geen van de Chinese producenten-exporteurs/groepen producenten-exporteurs gaf antwoorden op de vragenlijst. |
(28) |
Een Duitse vereniging van non-ferrometalen gaf aan dat zij de voortzetting van de maatregelen steunde. |
c) Controlebezoeken
(29) |
De Commissie heeft alle gegevens verzameld en gecontroleerd die zij nodig achtte voor de vaststelling van de waarschijnlijkheid van de voortzetting of herhaling van dumping en schade, en het belang van de Unie. Krachtens artikel 16 van de basisverordening werden controlebezoeken ter plaatse verricht bij de volgende ondernemingen:
|
1.5. Onderzoekstijdvak en beoordelingsperiode
(30) |
Het onderzoek naar de waarschijnlijkheid van de voortzetting of herhaling van dumping en schade had betrekking op de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 („tijdvak van het nieuwe onderzoek” of „TNO”). Het onderzoek van de ontwikkelingen die relevant zijn voor de beoordeling van de waarschijnlijkheid van de voortzetting of herhaling van schade had betrekking op de periode van 1 januari 2012 tot het einde van het tijdvak van het nieuwe onderzoek („de beoordelingsperiode”). |
2. ONDERZOCHT PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT
2.1. Onderzocht product
(31) |
Dit onderzoek heeft betrekking op wolfraamcarbide, gesmolten wolfraamcarbide en wolfraamcarbide dat eenvoudigweg is vermengd met metaalpoeder („het onderzochte product”), momenteel ingedeeld onder de GN-codes 2849 90 30 en ex 3824 30 00 (Taric-code 3824300010). |
(32) |
Wolfraamcarbide, gesmolten carbide en wolfraamcarbide dat eenvoudigweg is vermengd met metaalpoeder zijn verbindingen van koolstof en wolfraam die door warmtebehandeling worden vervaardigd. Deze producten zijn halffabrikaten die gebruikt worden bij de vervaardiging van hardmetalen componenten (bijvoorbeeld gecementeerde snijgereedschappen op carbidebasis en slijtvaste componenten), abrasiebestendige coatings, boorijzers van instrumenten voor olieboringen en mijnbouw, en trekogen en mondstukken voor het draadtrekken en smeden van metalen. |
(33) |
Tijdens de beoordelingsperiode werd het onderzochte product in de Unie geproduceerd uit „nieuwe” grondstoffen (erts, concentraat, ammoniumparawolframaat (APT) en oxide) volgens een proces dat „nieuwe productie” wordt genoemd en uit schroot volgens een proces dat „recyclingproductie” wordt genoemd. Het hardmetalen schroot wordt gegenereerd tijdens het productieproces van hardmetaalbedrijven, bij de productie van gereedschappen en bij eindgebruikers van hardmetalen producten. In de wolfraamindustrie kan het schroot worden gerecycled door middel van chemische recycling of zinkterugwinning. |
(34) |
Nieuwe wolfraamcarbide en chemisch gerecyclede wolfraamcarbide hebben dezelfde fysieke en chemische eigenschappen en dezelfde gebruiksdoeleinden. Bovendien kan tijdens het productieproces geen onderscheid worden gemaakt tussen wolfraamcarbide geproduceerd uit nieuwe grondstoffen en wolfraamcarbide geproduceerd uit schroot. |
(35) |
Bij zinkterugwinning ontstaat wolfraamcarbide dat eenvoudigweg is vermengd met metaalpoeder, zoals bijvoorbeeld kobalt. Dit productieproces is een fysiek-mechanisch recyclingproces en de kwaliteit van het gebruikte materiaal (het gebruikte schroot) bepaalt de kwaliteit van de wolfraamcarbide. |
(36) |
Verschillende belanghebbenden beweerden dat dit onderzoek zich niet zou moeten uitstrekken tot uit zink terugwonnen poeders vanwege de verschillende productiekosten, het verschillende vraagniveau, de verschillende klanten en de verschillende gebruiksdoeleinden vergeleken met wolfraamcarbide verkregen uit nieuwe grondstoffen. |
(37) |
Uit zink terugwonnen poeders vallen onder de definitie van wolfraamcarbide dat eenvoudigweg is vermengd met metaalpoeder, één van de drie productsoorten waartoe dit onderzoek zich uitstrekt. Het huidige onderzoek heeft uitgewezen dat uit zink terugwonnen poeder een lagere chemische zuiverheid en een bredere korrelgrootteverdeling heeft dan wolfraamcarbide geproduceerd uit nieuwe grondstoffen of uit wolfraamschroot via het chemische recyclingproces. De kwaliteit van het verkregen poeder is afhankelijk van de kwaliteit van het gebruikte schroot. Hoewel de uit zink terugwonnen poeders niet voor alle gebruiksdoeleinden kunnen worden gebruikt zoals wel mogelijk is voor wolfraamcarbide, worden deze gebruikt voor de productie van bepaalde hardmetalen gereedschappen net als wolfraamcarbide. Derhalve werd geconcludeerd dat dit type wolfraamcarbide dezelfde fysieke en chemische eigenschappen en dezelfde gebruiksdoeleinden heeft als wolfraamcarbide geproduceerd uit nieuwe grondstoffen of uit schroot via het chemische recyclingproces. Daarnaast zijn de andere in overweging 36 genoemde elementen, zoals de productiekosten en de vraag, als zodanig niet relevant voor de definitie van het onderzochte product. Voor wat betreft de vermeende verschillende afnemers van uit zink terugwonnen poeders, wees het onderzoek uit dat drie van de belanghebbenden die dit beweerden in feite verbruikers van zowel deze productsoort als van wolfraamcarbide waren. Het argument werd derhalve afgewezen. |
(38) |
Verschillende belanghebbenden beweerden dat het huidige onderzoek zich niet zou moeten uitstrekken tot uit schroot geproduceerde wolfraamcarbide. Beweerd werd dat het uit de VRC ingevoerde product bijna uitsluitend van nieuwe grondstoffen wordt gemaakt, terwijl de bedrijfstak van de Unie ook wolfraamcarbide uit gerecycled materiaal produceert. Deze belanghebbenden beweerden dat de productiekosten van wolfraamcarbide variëren, afhankelijk van de gebruikte grondstof, en dat de inzameling, het vervoer en de verwerking van schroot tot een andere kostenstructuur leidt. |
(39) |
Dat de productiekosten afhankelijk zijn van het gebruikte materiaal (nieuwe grondstoffen of schroot) is als zodanig niet relevant voor de productdefinitie, in tegenstelling tot de technische, fysieke en chemische eigenschappen en basisgebruiksdoeleinden van het product. Voorts geldt, zoals bevestigd is tijdens het onderzoek naar het productieproces van de bedrijfstak van de Unie, dat geen onderscheid kan worden gemaakt tussen wolfraamcarbide geproduceerd uit nieuwe grondstoffen en wolfraamcarbide geproduceerd uit schroot. Bepaalde producenten in de Unie gebruiken uitsluitend nieuwe grondstoffen in hun productieproces, terwijl andere ook schroot gebruiken. Zoals vermeld in overweging 34, hebben wolfraamcarbide geproduceerd uit nieuwe grondstoffen en wolfraamcarbide geproduceerd uit schroot dezelfde fysieke en chemische eigenschappen en dezelfde gebruiksdoeleinden. In elk geval gaf geen van de Chinese producenten-exporteurs, zoals vermeld in overweging 21, antwoorden op de vragenlijst. De Commissie was derhalve niet in staat om hun productieproces en de naar Unie uitgevoerde producten te onderzoeken. Derhalve werd het argument dat het huidige onderzoek zich niet zou moeten uitstrekken tot wolfraamcarbide geproduceerd uit schroot afgewezen. |
(40) |
Eén gebruiker beweerde dat het onderzoek rekening zou moeten houden met de verschillende commerciële eigenschappen van wolfraamcarbide, aangezien de verschillende kwaliteiten van wolfraamcarbide (zoals ultrafijn, standaardkwaliteit en op hoge temperatuur gecarburiseerde kwaliteiten) effect hebben op de prijzen en de vergelijkbaarheid daarvan. Ook werd beweerd dat de Chinese producenten-exporteurs gespecialiseerd zijn in de productie van standaardkwaliteiten, terwijl de bedrijfstak in de Unie alle kwaliteiten produceert. |
(41) |
Deze bewering werd niet onderbouwd en kon tijdens het onderzoek niet worden bevestigd. De betrokken gebruiker verstrekte geen bewijs waaruit een aanzienlijk prijsverschil tussen de verschillende productsoorten/-kwaliteiten bleek. Ook kon deze bewering niet worden gestaafd door de tijdens het onderzoek verzamelde informatie. Bovendien gaf geen van de Chinese producenten-exporteurs, zoals vermeld in overweging 21, antwoorden op de vragenlijst. Als gevolg kon de Commissie onder meer de productsoorten die zij produceren, hun kostenstructuur en hun verkoopprijzen niet beoordelen. Derhalve werd dit argument afgewezen. |
2.2. Soortgelijk product
(42) |
Het onderzoek concludeerde dat het onderzochte product dat de producenten-exporteurs produceren en aan de Europese Unie verkopen in termen van fysieke en chemische eigenschappen en gebruiksdoeleinden identiek is aan het product dat de producenten in de Unie produceren en op de markt in de Unie verkopen, of aan het in het referentieland geproduceerde en verkochte product. |
(43) |
De Commissie heeft geconcludeerd dat die producten derhalve soortgelijke producten zijn in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening. |
3. WAARSCHIJNLIJKHEID VAN VOORTZETTING OF HERHALING VAN DUMPING
3.1. Dumping
Referentieland
(44) |
Geen van de Chinese producenten-exporteurs kreeg in het oorspronkelijke onderzoek een behandeling als marktgerichte onderneming. Overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening moet de normale waarde voor alle producenten-exporteurs worden vastgesteld op basis van de prijs of de door berekening vastgestelde waarde in een derde land met een markteconomie. Daartoe moest een derde land met een markteconomie worden gekozen („het referentieland”). |
(45) |
In vorige onderzoeken bij het vervallen van de maatregelen waren de Verenigde Staten van Amerika („VS”) als referentieland gekozen. In het bericht van opening van het huidige onderzoek stelde de Commissie voor wederom de VS als referentieland te gebruiken en nodigde zij de belanghebbenden uit om opmerkingen in te dienen. |
(46) |
De Commissie zocht naar samenwerking in andere mogelijke referentielanden, nam contact op met bekende wolfraamcarbideproducenten in Japan en Canada en nodigde hen uit om de benodigde informatie te verstrekken. De Commissie nam contact op met de autoriteiten van Israël, Japan, de VS, Canada, de Republiek Korea, India en de Russische Federatie en vroeg hen informatie te verstrekken over de productie van wolfraamcarbide in hun respectieve landen. De Commissie ontving informatie van Canada, Japan en de VS over circa 20 bekende producenten van het soortgelijke product in deze landen, met wie contact werd opgenomen en die gevraagd werd om antwoord te geven op een vragenlijst. Slechts één producent in de VS en één producent in Japan reageerden en verstrekten de gevraagde informatie. |
(47) |
Beide markten, de VS en Japan, waren soortgelijk in termen van het aantal binnenlandse producenten, de afwezigheid van antidumpingmaatregelen en de aanzienlijke invoer uit China. Dit was een indicatie dat beide markten concurrerend waren. |
(48) |
Terwijl de Japanse producent echter slechts verwaarloosbare hoeveelheden van het product op zijn binnenlandse markt verkocht, verkocht de Amerikaanse producent aanzienlijke hoeveelheden op zijn binnenlandse markt tijdens het TNO. |
(49) |
Hoewel verschillende partijen opmerkten dat de producent in de VS verbonden was met de bedrijfstak in de Unie, vormt dit feit op zichzelf geen belemmering voor de keuze van de VS als referentieland. Overigens verstrekte geen enkele partij bewijzen dat deze relatie in dit geval invloed had op de binnenlandse prijzen in de VS en dat de VS daardoor geen geschikt referentieland zou zijn. |
(50) |
Verschillende belanghebbenden beweerden ook dat geen rekening was gehouden met de in de VS gebruikte productiemethoden, in het bijzonder niet met de vraag of de wolfraamcarbide uit nieuwe grondstoffen of uit schroot werd geproduceerd (zoals uitgelegd in overweging 33). Deze partijen beweerden dat deze verschillende productiemethoden invloed hadden op de vraag en op de prijzen op de Amerikaanse markt, waarmee rekening zou moeten worden gehouden. Ook beweerden zij dat de prijzen in de VS op een bijzonder hoog niveau lagen, omdat de Amerikaanse producenten contracten met het Amerikaanse leger hebben tegen hoge prijzen. |
(51) |
Zoals reeds in overweging 34 vermeld, hebben wolfraamcarbide geproduceerd uit nieuwe grondstoffen en wolfraamcarbide geproduceerd uit schroot dezelfde fysieke en chemische eigenschappen en dezelfde gebruiksdoeleinden. Derhalve werd er, ook in de VS, geen onderscheid gemaakt tussen wolfraamcarbide geproduceerd uit nieuwe grondstoffen en wolfraamcarbide geproduceerd uit schroot bij het productieproces. Daarnaast wees het onderzoek uit dat het productieproces geen invloed had op de vraag en de prijzen. |
(52) |
Bovendien geldt dat hoewel wolfraamcarbide inderdaad voor militaire toepassingen wordt gebruikt, er geen bewijs is, op basis van de tijdens het onderzoek verzamelde informatie, dat de samenwerking met de overheid invloed had op de binnenlandse prijs van de producent op de referentiemarkt. |
(53) |
Tenslotte had geen van deze belanghebbenden een alternatief referentieland voorgesteld. |
(54) |
De argumenten waarmee de geschiktheid van de VS als referentieland werd betwist, werden derhalve afgewezen. |
(55) |
Op basis van het bovenstaande, met inachtneming van de op de binnenlandse markten verkochte hoeveelheden van producenten in potentiële referentielanden ten tijde van de samenstelling en gezien het feit dat de VS ook in het oorspronkelijke onderzoek als referentieland was gebruikt en de Commissie geen opmerkingen ontving van belanghebbenden die de geschiktheid van de VS als referentieland in twijfel konden trekken, werd de VS als geschikt referentieland aangemerkt. |
(56) |
De belanghebbenden werden over deze keuze geïnformeerd. Er werden geen opmerkingen ontvangen. |
Normale waarde
(57) |
Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening heeft de Commissie eerst onderzocht of de totale verkochte hoeveelheid van de producent van het soortgelijke product in het referentieland op de binnenlandse markt in het tijdvak van het nieuwe onderzoek representatief was. Deze verkoop werd representatief geacht wanneer de totale verkochte hoeveelheid aan onafhankelijke klanten ten minste 5 % bedroeg van de totale Chinese uitvoer van het onderzochte product naar de Unie, zoals vastgesteld in overweging 111, tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek. Op basis hiervan was de verkochte hoeveelheid van het soortgelijke product van de producent in het referentieland op de binnenlandse markt representatief. |
(58) |
De Commissie onderzocht vervolgens voor de producent in het referentieland of het soortgelijke product dat in het binnenland werd verkocht winstgevend was tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek en derhalve kon worden aangemerkt als verkoop die in het kader van normale handelstransacties heeft plaatsgevonden overeenkomstig artikel 2, lid 4, van de basisverordening. |
(59) |
De met winst verkochte hoeveelheid van het soortgelijke product bedroeg minder dan 80 % van de totale verkochte hoeveelheid van het soortgelijke product, bijgevolg werd de normale waarde gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs, berekend als het gewogen gemiddelde van alleen de winstgevende verkoop. |
Uitvoerprijs
(60) |
Zoals vermeld in overweging 21, is de uitvoerprijs als gevolg van de niet-medewerking van de Chinese producenten-exporteurs en overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening gebaseerd op de beschikbare gegevens, namelijk op de informatie van Eurostat getoetst aan de gegevens die zijn ontvangen van gebruikers die wolfraamcarbide uit China hebben ingevoerd. |
(61) |
De uitvoer uit China vond plaats op grond van zowel de regeling actieve veredeling (12) als de normale regeling. Zoals weergegeven in overweging 111, werd de uitvoer op grond van het normale regime die goed was voor slechts 0,1 % van het marktaandeel van de Unie tijdens het TNO verwaarloosbaar geacht en werden de berekeningen uitsluitend uitgevoerd op basis van de uitvoerprijs op grond van de regeling actieve veredeling. |
Vergelijking
(62) |
De Commissie vergeleek de normale waarde en de aldus vastgestelde uitvoerprijs, af fabriek. Waar dat met het oog op een billijke vergelijking gerechtvaardigd was, is overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening op de normale waarde en de uitvoerprijs een correctie toegepast voor verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid daarvan. Er zijn correcties toegepast voor de transportkosten (binnenlands vervoer en zeetransport) en een uitvoerheffing van 5 % (die in mei 2015 werd afgeschaft) op basis van de beschikbare feiten overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening, dat wil zeggen het verzoek om een nieuw onderzoek. |
(63) |
Verschillende belanghebbenden beweerden dat de Chinese producenten een relatief voordeel hebben voor wat betreft de grondstofprijs, namelijk APT, en derhalve lagere productiekosten hebben. Dit argument is na de mededeling van feiten en overwegingen opnieuw aangevoerd. Ook beweerden zij dat Chinese producenten-exporteurs efficiënter produceerden en van schaalvoordelen profiteerden. Met deze elementen zou rekening moeten worden gehouden bij de berekening van de dumpingmarge. |
(64) |
Zoals opgemerkt in overweging 21, heeft geen van de Chinese producenten-exporteurs/groepen producenten-exporteurs aan de Commissie antwoorden gegeven op de verstrekte vragenlijst. Voorts heeft geen van de belanghebbenden bewijzen verstrekt ter staving van hun bewering. Derhalve was het niet mogelijk om een beweerd relatief voordeel ten opzichte van de producent in het referentieland in het productieproces van de Chinese producenten te beoordelen. Het argument werd derhalve afgewezen. |
(65) |
Na de mededeling van feiten en overwegingen beweerden diverse gebruikers dat rekening gehouden zou moeten worden met verschillen in kwaliteit voor toepassingen, kosten voor productie en verkoop bij het berekenen van schade- en dumpingmarges. |
(66) |
In dit opzicht hebben, zoals bovenstaand in overwegingen 34 en 37 uitgelegd, de drie productsoorten soortgelijke fysieke en chemische kenmerken en soortgelijke toepassingen. Bovendien gaf geen van de Chinese producenten-exporteurs, zoals vermeld in overweging 21, antwoorden op de vragenlijst. Als gevolg kon de Commissie onder meer de productsoorten die zij produceren, hun kostenstructuur, de verschillen in kwaliteit en gebruiksdoeleinden en hun verkoopprijzen niet beoordelen. Derhalve werd dit argument afgewezen. |
(67) |
Voorts beweerden diverse gebruikers na de mededeling van feiten en overwegingen dat de Commissie af is geweken van haar normale praktijk door in dit onderzoek geen productcontrolenummers te gebruiken. |
(68) |
Bij het oorspronkelijke onderzoek werd vastgesteld dat er geen noodzaak was om verschillende productcontrolenummers te gebruiken om tussen de productsoorten te onderscheiden ter berekening van onder andere dumpingmarges. |
(69) |
Het huidige onderzoek bevestigde dat er geen verandering in feitelijke omstandigheden heeft plaatsgevonden die een afwijking van de oorspronkelijke methode zouden kunnen rechtvaardigen. Daarnaast was, als gevolg van de niet-medewerking van de Chinese producenten-exporteurs zoals uitgelegd in overweging 21, geen vergelijking per productsoort mogelijk tussen het in de referentiemarkt geproduceerde product en het door China naar de Unie geëxporteerde product. Het argument werd derhalve afgewezen. |
Dumpingmarge
(70) |
Overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening heeft de Commissie de gewogen gemiddelde normale waarde vergeleken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs, vastgesteld zoals hierboven vermeld. |
(71) |
Op basis hiervan bedroeg de gewogen gemiddelde dumpingmarge, uitgedrukt als percentage van kosten, verzekering en vracht (cif-prijs), grens Unie, vóór inklaring, meer dan 40 %. |
(72) |
Verschillende belanghebbenden beweerden dat gezien de overschakeling door de Chinese producenten-exporteurs naar de productie van downstreamproducten, het zeer onwaarschijnlijk was dat Chinese producenten-exporteurs tegen dumpingprijzen zouden verkopen. |
(73) |
Opgemerkt dient te worden dat de in overweging 71 vastgestelde dumpingmarge in overeenstemming is met de in artikel 2 van de basisverordening omschreven methodologie. Geen van de Chinese producenten-exporteurs verleende medewerking en verschafte derhalve geen informatie voor de berekening van de dumpingmarges. De betrokken partijen hebben geen bewijzen ter ondersteuning van hun argument verstrekt. Het argument werd afgewezen. |
(74) |
Verschillende belanghebbenden beweerden dat de gegevens die gevraagd zijn van de Chinese producenten-exporteurs en de producent in het referentieland onvolledig waren en geen goede vergelijking per productsoort mogelijk maakten. Zij beweerden dat de gegevens op basis van het productsoort hadden moeten worden verzameld. |
(75) |
Dit argument was niet onderbouwd. Het onderzoek wees uit, net als vorige onderzoeken naar hetzelfde product, dat de verschillen in de wolfraamcarbidesoorten/-kwaliteiten geen aanzienlijke invloed hadden op de kosten en prijzen. De betrokken belanghebbenden verstrekten ook geen bewijzen ter staving van een dergelijk aanzienlijk prijsverschil tussen de verschillende productsoorten/-kwaliteiten. Voorts gaf geen van de Chinese producenten-exporteurs, zoals vermeld in overweging 21, antwoorden op de vragenlijst en kon de Commissie derhalve niet vaststellen welk soort producten de Chinese producenten-exporteurs maakten en of er sprake was van invloed op de kosten en prijzen. Het argument werd afgewezen. |
3.2. Ontwikkeling van de invoer indien de maatregelen worden ingetrokken
(76) |
Om de kans op herhaling van dumping bij de intrekking van de maatregelen vast te stellen, zijn de volgende elementen geanalyseerd: i) productie, productiecapaciteit en reservecapaciteit in China, ii) aanleg van grondstoffenvoorraden en een uitvoerheffing op wolfraamconcentraat en iii) Chinese uitvoer en aantrekkelijkheid van de markt van de Unie, iv) ontwikkeling van het verbruik in China en zijn andere belangrijke uitvoermarkten. |
3.2.1. Productie, productiecapaciteit en reservecapaciteit in de VRC
(77) |
Omdat de Chinese producenten-exporteurs geen medewerking verleenden, werden de productie, productiecapaciteit en reservecapaciteit in China vastgesteld op basis van de beschikbare feiten overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening en op basis van de volgende bronnen: i) informatie verzameld tijdens de onder de producenten-exporteurs gehouden steekproef, ii) informatie verstrekt in het verzoek om een nieuw onderzoek (op basis van de marktkennis van de indiener van het verzoek), en iii) openbaar beschikbare informatie, d.w.z. het Metal Bulletin, gespecialiseerd in markinformatie over de wereldwijde staal-, non-ferro- en metaalschrootmarkten. |
(78) |
Tijdens het TNO werd de productie van wolfraamcarbide in China geschat op circa 30 000 ton, de productiecapaciteit tussen 42 000 en 50 000 ton en de reservecapaciteit derhalve tussen 12 000 en 20 000 ton. De geschatte reservecapaciteit was derhalve tijdens het TNO goed voor tussen de 94 % en 156 % van het verbruik in de Unie (zoals vastgesteld in overweging 107). |
3.2.2. Aanleg van grondstoffenvoorraden en uitvoerheffing op wolfraamconcentraat
(79) |
Op basis van de openbaar beschikbare informatie (13) stelde de Commissie vast dat China tijdens en na afloop van het TNO een voorraad grondstoffen (d.w.z. APT en wolfraamconcentraat) had aangelegd waarmee meer dan 25 000 ton wolfraamcarbide kan worden geproduceerd en derhalve op korte termijn een aanzienlijke hoeveelheid kan worden gecreëerd. Uit het onderzoek bleken geen aanwijzingen voor een toename van de wereldwijde vraag om uit deze grondstoffen wolfraamcarbide te produceren. |
(80) |
Bovendien controleert de VRC 60 % van alle wereldwolfraamertsreserves en heft zij tegelijkertijd een uitvoerheffing van 20 % op wolfraamconcentraat (14). |
3.2.3. Chinese uitvoer en aantrekkelijkheid van de markt van de Unie
(81) |
De Chinese uitvoervolumes en de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie werden vastgesteld op basis van de beschikbare feiten overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening, op basis van de volgende bronnen: i) de Chinese databank met uitvoerstatistieken, ii) de informatie van Eurostat, getoetst aan de gegevens die ontvangen zijn van gebruikers die wolfraamcarbide uit China hebben ingevoerd zoals omschreven in overweging 106, iii) de informatie die verzameld is tijdens de onder producenten-exporteurs gehouden steekproef, iv) de tijdens het onderzoek verzamelde informatie over de prijzen op de Chinese spotmarkt, en v) een tijdens het onderzoek verkregen Chinees prijsaanbod aan Japan. |
(82) |
De grootste bekende Chinese producenten-exporteurs voerden circa 20 % van hun productie van het onderzochte product uit en de verhouding tussen de uitvoer naar de Unie en naar de andere derde landen (Japan, de Republiek Korea, de VS enz.) was circa 1:3. |
(83) |
Verder steeg de Chinese uitvoer van het onderzochte product naar de andere derde landen tijdens de beoordelingsperiode met 10 %. |
(84) |
Ondanks de van kracht zijnde antidumpingmaatregelen bleef China het grootste wolfraamcarbide uitvoerende land naar de Unie. De invoer van het onderzochte product uit China tijdens het TNO was zelfs meer dan vijf keer zo hoog als de invoer in 2012 (oftewel 406 %), een stijging van 6,9 procentpunten in termen van het marktaandeel van de Unie (zoals vastgesteld in overweging 109, van 2,0 % in 2012 naar 8,9 % tijdens het TNO). Hieruit blijkt de aanhoudende belangstelling van China voor de markt van de Unie. De Europese Unie is de op één na grootste wolfraamcarbide-uitvoermarkt voor China, na Japan. |
(85) |
Ter beoordeling van de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie in termen van prijzen, werden de Chinese uitvoerprijzen naar de Unie vergeleken met de binnenlandse Chinese prijzen en de Chinese uitvoerprijzen naar andere derde landen. |
(86) |
De gemiddelde Chinese binnenlandse prijzen in het TNO waren tot 19 % lager dan de Chinese uitvoerprijzen naar de Unie. |
(87) |
De Chinese uitvoerprijzen die tijdens het TNO aan andere derde markten werden berekend, waren tot 25 % lager dan de Chinese uitvoerprijzen naar de Unie. |
(88) |
Het feit dat de Chinese uitvoerprijzen van het onderzochte product naar de markt van de Unie tijdens het TNO hoger waren dan de Chinese binnenlandse prijzen en hun uitvoerprijzen naar andere derde markten vormt een sterke aanwijzing dat de markt van de Unie aantrekkelijk is voor Chinese producenten-exporteurs. |
(89) |
Daarnaast dient te worden opgemerkt dat, zelfs zonder antidumpingrechten in andere derde landen, de Unie nog steeds de op één na grootste wolfraamcarbide-uitvoermarkt voor China is na Japan, zoals bovenstaand in overweging 84 aangegeven. Bovendien merkten verschillende gebruikers in hun opmerkingen na de mededeling van feiten en overwegingen op dat er altijd vraag naar het Chinese product zal zijn op de markt van de Unie. |
(90) |
Verschillende belanghebbenden beweerden dat de markt van de Unie voor Chinese producenten niet erg aantrekkelijk is. Deze partijen beweerden dat dit gestaafd wordt door het feit dat de Chinese producenten-exporteurs de afgelopen tien jaar geen toevlucht hebben gezocht tot ontwijkings- of absorptiemethodes en dat de Chinese producenten-exporteurs hun uitvoer of marktaandelen in de markt van de Unie niet aanzienlijk hebben vergroot en hun uitvoerprijzen naar de Unie niet hebben verlaagd. |
(91) |
Hoewel ontwijkings- of absorptiepraktijken geldige indicatoren zijn waaruit blijkt of bepaalde producenten-exporteurs mogelijk belangstelling hebben voor een bepaalde markt, ondanks de van kracht zijnde maatregelen, zijn deze als zodanig niet onmisbaar bij het vaststellen van de aantrekkelijkheid van die markt voor invoer vanuit derde landen. De andere beweringen die deze partijen deden, konden niet worden bevestigd door de bevindingen van dit onderzoek waarin is vastgesteld, zoals uitgelegd in de overwegingen 109 en 114, dat het marktaandeel van de Chinese producenten-exporteurs is toegenomen en hun uitvoerprijzen naar de Unie zijn gedaald gedurende de betrokken periode. Het argument werd derhalve afgewezen. |
(92) |
Verschillende belanghebbenden beweerden dat er op andere markten geen antidumpingrechten op wolfraamcarbide van kracht zijn, waardoor het onwaarschijnlijk is dat bij het vervallen van de maatregelen een deel van deze reservecapaciteit zal worden gebruikt ter vergroting van de uitvoer naar de Europese Unie. |
(93) |
Ten eerste zouden de Chinese producenten-exporteurs nu al kunnen uitvoeren naar deze andere derde landen zonder antidumpingrechten. Ten tweede is het verbruik op de markt van de Unie, zoals opgemerkt in overweging 107, tijdens de beoordelingsperiode met 15 % toegenomen. Ten derde vindt het grootste deel van de invoer uit de VRP, zoals vermeld in overwegingen 111 en 112, plaats op grond van de regeling actieve veredeling (zonder de heffingen), die tijdens de beoordelingsperiode met 477 % toenam. Derhalve is het waarschijnlijk dat de Chinese invoer naar de EU, mochten de antidumpingrechten worden opgeheven, zal toenemen. Het argument werd verworpen. |
3.2.4. Ontwikkeling van het verbruik in China en zijn andere belangrijke uitvoermarkten
(94) |
Voor wat betreft de vermoedelijke ontwikkeling van het binnenlandse verbruik in China, bracht het onderzoek geen elementen aan het licht die kunnen wijzen op een aanzienlijke toename van de binnenlandse vraag in de nabije toekomst. Na de stijging van de Chinese uitvoer van wolfraamcarbide aan de Unie (406 %) en andere derde landen (10 %) (zoals vermeld in overwegingen 83 en 84), concludeerde de Commissie dat de binnenlandse vraag in China de beschikbare reservecapaciteit niet kan absorberen. |
(95) |
Voor wat betreft de vermoedelijke ontwikkeling van het verbruik in andere belangrijke Chinese uitvoermarkten (Japan, Republiek Korea en de VS), bracht het onderzoek geen elementen aan het licht die kunnen wijzen op een aanzienlijke stijging van de binnenlandse vraag op deze markten. De toename van het Chinese uitvoervolume naar die landen bedroeg tijdens de beoordelingsperiode 8 %, maar de Chinese exportvolumes naar de VS daalden tijdens dezelfde periode echter met 35 %. Met inachtneming van het feit dat China de belangrijkste producent van wolfraamcarbide ter wereld is (zoals vermeld in overweging 192), en hoewel de binnenlandse productie- en invoergegevens van deze landen onbekend is, concludeerde de Commissie dat deze markten geen aanzienlijk gedeelte van de in China bestaande, beschikbare reservecapaciteit zouden kunnen absorberen. |
3.2.5. Conclusie
(96) |
De conclusie is dat de dumpingmarge die vastgesteld is in het TNO, de aanzienlijke reservecapaciteit die in China beschikbaar is en de vastgestelde aantrekkelijkheid van de markt van de Unie aangeven dat het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk zal leiden tot voortzetting van dumping en dat de uitvoer met dumping in grote hoeveelheden op de markt van de Unie terecht zal komen. Daarom wordt geoordeeld dat een voortzetting van dumping waarschijnlijk is indien de huidige antidumpingmaatregelen komen te vervallen. |
4. WAARSCHIJNLIJKHEID VAN VOORTZETTING OF HERHALING VAN SCHADE
4.1. Definitie van de bedrijfstak van de Unie en de productie in de Unie
(97) |
Binnen de Unie wordt het soortgelijke product geproduceerd door negen bedrijven of groepen bedrijven, waarvan er zes wolfraamcarbide produceren en op de vrije markt verkopen en de resterende drie bedrijven wolfraamcarbide hoofdzakelijk als materiaal voor „downstreamproducten” produceren („intern gebruik”). Zij worden daarom geacht de „bedrijfstak van de Unie” te vormen in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening. |
(98) |
Eén gebruiker bracht onder de aandacht dat één van de producenten in de Unie bij de verkoop van zijn producten in de Unie een andere CN-code (8101 10 00) gebruikt, waartoe het huidige onderzoek zich niet uitstrekt. Dit impliceerde derhalve dat deze producent in de Unie geen deel uit zou moeten maken van de industrie van de Unie zoals gedefinieerd in overweging 97. |
(99) |
De CN-codes die gebruikt worden bij de verkoop van producten binnen de Unie zijn niet relevant voor de definitie van het onderzochte product en voor het definiëren van de bedrijfstak van de Unie. Wat belangrijk is, is of het door de producenten van de Unie gemaakte product onder de definitie van het onderzochte product zoals vermeld in overweging 31 valt. Het onderzoek wees uit dat het door deze producent in de Unie gemaakte product inderdaad onder de genoemde definitie valt. Derhalve maakt deze producent in de Unie deel uit van de bedrijfstak van de Unie zoals gedefinieerd in overweging 97. |
4.2. Verbruik in de Unie
(100) |
Zoals vermeld in overweging 97, produceren sommige van de producenten in de Unie het onderzochte product hoofdzakelijk voor intern gebruik als primaire grondstof voor de productie van verschillende producten verderop in het productieproces en derhalve zijn het interne gebruik en het verbruik op de vrije markt afzonderlijk geanalyseerd. |
(101) |
Het onderscheid tussen intern gebruik en de vrije markt is relevant voor de schadeanalyse, omdat de producten bestemd voor intern gebruik niet rechtstreeks concurreren met de invoer en de verrekenprijzen niet betrouwbaar zijn, aangezien zij binnen de groepen worden vastgesteld volgens uiteenlopende prijsbeleidstrategieën. De productie voor de vrije markt concurreert daarentegen rechtstreeks met het ingevoerde onderzochte product, en de prijzen zijn vrijemarktprijzen. |
(102) |
Op basis van de gegevens die verkregen zijn van de samenwerkende producenten in de Unie en de indiener van het verzoek voor de gehele activiteit van de bedrijfstak van de Unie (intern gebruik en vrije markt) stelde de Commissie vast dat circa 31 % van de totale productie van de Unie bestemd was voor intern gebruik. |
(103) |
Daarnaast produceert de bedrijfstak in de Unie op de vrije markt op grond van normale overeenkomsten (de bedrijfstak van de Unie is eigenaar van de grondstof) en op grond van verwerkingsovereenkomsten (de afnemer van de wolfraamcarbide is de eigenaar van de grondstof, die aan de producenten in de Unie een verwerkingsvergoeding voor de conversie van de grondstof tot wolfraamcarbide betaalt). De verwerkingsovereenkomsten worden gebruikt voor recyclingactiviteiten, aangezien de afnemers het schroot ter verwerking aan de bedrijfstak van de Unie leveren. Tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek werd 23 % van de totale productiehoeveelheid geproduceerd in het kader van een verwerkingsovereenkomst, waarvan circa 89 % bestemd was voor de markt van de Unie. Hieruit volgt dat de normale productie voor de vrije markt circa 46 % van de totale productie bedraagt. |
4.2.1. Intern verbruik
(104) |
De Commissie stelde het interne verbruik in de Unie vast op basis van het interne gebruik en de interne verkopen op de markt van de Unie van alle bekende producenten in de Unie. Het aldus vastgestelde interne verbruik in de Unie ontwikkelde zich als volgt: Tabel 1 Intern verbruik
|
(105) |
Tijdens de beoordelingsperiode steeg het interne verbruik in de Unie met 18 % naar 2 653 ton tijdens het nieuwe tijdvak van onderzoek. |
4.2.2. Verbruik op de vrije markt
(106) |
De Commissie stelde het verbruik op de vrije markt van de Unie vast op basis van: a) het vrije verkoopvolume van alle bekende producenten in de Unie en b) het totale invoervolume in de Europese Unie zoals gerapporteerd door Eurostat. Voor wat betreft de VRC geldt dat de invoervolumes van Eurostat zijn herzien, waarbij rekening is gehouden met de gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst van de samenwerkende gebruikers, aangezien zij hogere invoervolumes rapporteerden dan Eurostat. |
(107) |
Het aldus vastgestelde verbruik op de vrije markt van de Unie ontwikkelde zich als volgt: Tabel 2 Verbruik op de vrije markt
|
(108) |
Het verbruik op de vrije markt in de Unie steeg tussen 2012 en 2014 met 24 % en daalde vervolgens tijdens het TNO met 7 %, vergeleken met 2014, naar 12 814 ton. Over het geheel genomen steeg het verbruik op de vrije markt in de beoordelingsperiode met 15 %. |
4.3. Invoer uit het betrokken land
4.3.1. Volume en marktaandeel van de invoer uit het betrokken land
(109) |
De Commissie stelde het volume van de invoer vast op basis van de herziene Eurostat-gegevens door rekening te houden met de gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst van de samenwerkende gebruikers, aangezien deze in totaal hogere invoervolumes hadden gerapporteerd vergeleken met Eurostat, zoals ook vermeld in overweging 106. De invoer in de Unie uit het betrokken land heeft zich ontwikkeld als volgt: Tabel 3 Invoervolume en marktaandeel
|
(110) |
De invoer uit de VRC steeg aanzienlijk in de beoordelingsperiode. Tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek werd er 1 140 ton uit de VRC ingevoerd, meer dan vijf keer het volume van de invoer uit de VRC aan het begin van de beoordelingsperiode (225 ton). De stijging van het volume van de invoer was hoger dan de stijging van het verbruik, waardoor het Chinese marktaandeel tijdens de beoordelingsperiode met 6,9 procentpunten steeg, van 2,0 % in 2012 tot 8,9 % tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek. |
4.3.1.1. Invoerregimes
(111) |
Het volume uit de VRC werd ingevoerd via het normale regime en de regeling actieve veredeling, zoals hieronder weergegeven: Tabel 4 Invoervolume en marktaandeel per invoerregime
|
(112) |
Vrijwel de gehele invoer uit de VRC vindt plaats op grond van de regeling actieve veredeling, die in termen van volume bijna vervijfvoudigde tijdens de beoordelingsperiode. De invoer op grond van het normale regime was tijdens de beoordelingsperiode verwaarloosbaar (marktaandeel van minder dan 0,1 %), en vertoonde zelfs een neerwaartse trend. |
4.3.2. Prijs van de ingevoerde producten uit het betrokken land en prijsonderbieding
(113) |
De Commissie stelde de ontwikkeling van de prijzen van de Chinese invoer vast op basis van Eurostat, waarbij ook de gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst van de samenwerkende gebruikers in acht werden genomen. Aangezien de invoervolumes uit de VRC op grond van het normale invoerregime verwaarloosbaar waren, zijn deze genegeerd bij de vaststelling van de gemiddelde invoerprijs en de berekening van de prijsonderbieding. |
(114) |
De gemiddelde prijs van de invoer in de Unie uit de VRC heeft zich ontwikkeld als volgt: Tabel 5 Invoerprijzen (EUR/ton) voor regeling actieve veredeling
|
(115) |
De gemiddelde prijs van de op grond van de regeling actieve veredeling ingevoerde producten daalde tijdens de beoordelingsperiode met in totaal 15 %. De prijsdaling volgde de daling van de grondstoffenprijs. |
(116) |
Op basis van de informatie die verstrekt is door de samenwerkende gebruikers en de voor de invoer uit de VRG gebruikte invoerregimes, vindt alle invoer van het onderzochte product uit de VRC plaats op grond van normale overeenkomsten. Om die reden, en met het oog op een billijke vergelijking, werden bij de berekening van de prijsonderbieding de verkopen van de bedrijfstak van de Unie in het kader van verwerkingsovereenkomsten buiten beschouwing gelaten. Verder was de invoer op grond van het normale regime tijdens de gehele beoordelingsperiode verwaarloosbaar, zoals in overweging 113 vermeld, en werd deze derhalve buiten beschouwing gelaten. Derhalve werd de berekening van prijsonderbieding uitsluitend gebaseerd op de prijzen van de invoer op grond van de regeling actieve veredeling. |
(117) |
De Commissie heeft de prijsonderbieding tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek vastgesteld aan de hand van een vergelijking van:
|
(118) |
Het resultaat van de vergelijking werd uitgedrukt als percentage van de gemiddelde gewogen prijs van de bedrijfstak van de Unie tijdens het TNO en bedroeg gemiddeld 13,2 %. Bij deze berekening is rekening gehouden met feit dat er tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek geen uit zink teruggewonnen poeders werden ingevoerd uit de VRC en deze werden derhalve uitgesloten. |
4.4. Invoer uit andere derde landen
(119) |
Het volume van de invoer in de Unie van andere derde landen dan het betrokken land is weergegeven in de tabel hieronder. De hoeveelheid en de prijsontwikkeling zijn gebaseerd op Eurostat en bestrijken alle invoerregimes (normaal regime, actief veredelingsverkeer en passief veredelingsverkeer). Het grootste deel van het invoervolume uit derde landen wordt op grond van het normale regime ingevoerd. Tabel 6 Invoer uit andere derde landen
|
(120) |
De totale invoer uit derde landen is tijdens de beoordelingsperiode met 28 % gedaald. De ontwikkeling hiervan volgde niet de algemene marktontwikkeling die wordt veroorzaakt door het toenemende verbruik zoals omschreven in overweging 108. Alleen in 2014 steeg het volume van de invoer vergeleken met 2013 met 23 %, maar vervolgens daalde het met 21 % in het tijdvak van het nieuwe onderzoek vergeleken met 2014. Daarmee daalde het marktaandeel van deze invoer in de beoordelingsperiode van 17,0 % tot 10,6 %. |
(121) |
De VS en Zuid-Korea volgden deze algemene ontwikkeling niet en lieten tijdens de beoordelingsperiode een geringe stijging zien, maar bereikten een lager niveau in het tijdvak van het nieuwe onderzoek vergeleken met de Chinese invoer. Bovendien daalde de gemiddelde invoerprijs uit de VS en Zuid-Korea tijdens de beoordelingsperiode, maar bleef deze echter steeds boven de gemiddelde verkoopprijs van de Chinese uitvoer die op grond van de regeling actieve veredeling werd ingevoerd. |
4.5. Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie
4.5.1. Algemene opmerkingen
(122) |
Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening omvatte het onderzoek naar de gevolgen van de invoer met dumping voor de bedrijfstak van de Unie een beoordeling van alle economische indicatoren die tijdens de beoordelingsperiode van invloed waren op de situatie van de bedrijfstak van de Unie. |
(123) |
Zoals vermeld in overweging 97, bestaat de bedrijfstak van de Unie uit negen bedrijven of groepen bedrijven, waarvan zes bedrijven produceren en op de vrije markt verkopen en de overige drie bedrijven hoofdzakelijk voor intern gebruik produceren. Drie van de producenten in de Unie die op de vrije markt opereren en de drie producenten die voor intern gebruik produceren zijn verticaal geïntegreerd. Daarnaast besloot de Commissie, zoals vermeld in overweging 22, om onderzoek te doen bij alle zes op de vrije markt opererende producenten in de Unie ter vaststelling van de mogelijke schade die door de bedrijfstak in de Unie wordt geleden. |
(124) |
Voor de schadevaststelling heeft de Commissie onderscheid gemaakt tussen macro-economische en micro-economische schade-indicatoren. De Commissie beoordeelde de macro-economische indicatoren die betrekking hadden op de gehele bedrijfstak van de Unie op basis van de informatie die de indiener van het verzoek had verstrekt. De Commissie beoordeelde de micro-economische indicatoren die uitsluitend betrekking hadden op de in de steekproef opgenomen ondernemingen op basis van de gegevens in de antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, die gecontroleerd zijn. Beide reeksen gegevens bleken representatief voor de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie. |
(125) |
De macro-economische indicatoren zijn: productie, productiecapaciteit, bezettingsgraad, verkoopvolume, marktaandeel, groei, werkgelegenheid, productiviteit en hoogte van de dumpingmarge. |
(126) |
De micro-economische indicatoren zijn: gemiddelde eenheidsprijzen, gemiddelde kosten per eenheid, loonkosten, voorraden, winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken. |
(127) |
Voor sommige macro-economische indicatoren die betrekking hebben op de bedrijfstak van de Unie analyseerde de Commissie de gegevens betreffende de vrije markt en de markt voor intern gebruik afzonderlijk en maakte zij een vergelijkende analyse. Deze factoren zijn: verkoop en marktaandeel. Andere economische indicatoren zouden echter slechts zinvol kunnen worden onderzocht in het kader van de gehele activiteit, inclusief het interne gebruik van de bedrijfstak van de Unie, aangezien deze afhankelijk zijn van de gehele activiteit, ongeacht of de productie bestemd is voor intern gebruik dan wel op de vrije markt wordt verkocht. Deze factoren zijn: productie, capaciteit, bezettingsgraad, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen, werkgelegenheid, productiviteit en loonkosten. Voor deze factoren is een analyse van de gehele bedrijfstak van de Unie vereist om een volledig schadebeeld van de bedrijfstak van de Unie te kunnen vaststellen, aangezien de gegevens in kwestie niet kunnen worden uitgesplitst naar verkoop voor intern gebruik en verkoop op de vrije markt. |
(128) |
Voor sommige micro-economische indicatoren (gemiddelde eenheidsprijs, gemiddelde kosten per eenheid en winstgevendheid), maakte de analyse onderscheid tussen normale en verwerkingsovereenkomsten. Dit was het gevolg van het feit dat de verwerkingsovereenkomsten de kosten van grondstoffen niet omvatten en de prijzen in feite conversievergoedingen zijn. |
(129) |
Verschillende belanghebbenden beweerden dat het onderzoek zich niet zou moeten uitstrekken tot activiteiten in het kader van verwerkingsovereenkomsten, met als argument dat nu de afnemer eigenaar is van de grondstoffen, het betwistbaar is wie de echte producent is. Ook werd beweerd dat de kosten van productie voor verwerking lager zijn dan de productiekosten bij normale productie waarbij de bedrijfstak van de Unie eigenaar van de grondstof blijft (aangezien de kosten van de grondstof niet in de verwerkingsovereenkomsten zijn opgenomen) en de twee ondernemingsmodellen in de schadeanalyse niet zouden moeten worden vermengd. |
(130) |
Het onderzoek wees uit dat in het productieproces van de producenten van de Unie geen onderscheid kan worden gemaakt tussen de wolfraamcarbide geproduceerd op grond van normale overeenkomsten en de wolfraamcarbide geproduceerd in het kader van verwerkingsovereenkomsten. De afnemers weten niet of de door hen ontvangen wolfraamcarbide verkregen is uit schroot of uit nieuwe grondstoffen. Alleen bij het zinkterugwinningsproces wordt gewerkt met partijen en in dit geval ontvangt de klant wolfraamcarbide die geproduceerd is uit zijn eigen schroot. De volumes die geproduceerd werden op grond van het zinkterugwinningsproces in het kader van verwerkingsovereenkomsten waren echter zeer laag (minder dan 3 %) ten opzichte van de totale productie van de bedrijfstak van de Unie tijdens de beoordelingsperiode. Derhalve verstoren de hoeveelheden die door middel van dit proces in het kader van verwerkingsovereenkomsten zijn geproduceerd de algehele beoordeling van de productie in de Unie niet. Voorts verschilt het aandeel van de productie in het kader van verwerkingsovereenkomsten in de totale productie van de Unie van jaar tot jaar, afhankelijk van de beschikbaarheid van de grondstoffen op de markt. |
(131) |
Voor wat betreft het verschil tussen de productiekosten in het kader van verwerkingsovereenkomsten en de productiekosten bij normale productie, vormt dit geen reden om de activiteiten in het kader van verwerkingsovereenkomsten uit te sluiten van de schadeanalyse. In elk geval komt dit verschil tot uiting in de analyse. Derhalve werd de bewering dat het onderzoek zich niet zou moeten uitstrekken tot activiteiten in het kader van verwerkingsovereenkomsten verworpen. |
4.5.2. Macro-economische indicatoren
4.5.2.1. Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad
(132) |
De totale productie, de productiecapaciteit en de bezettingsgraad in de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld: Tabel 7 Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad
|
(133) |
De gegevens in de tabel hierboven omvatten zowel de normale productie als de productie in het kader van verwerkingsovereenkomsten, voor nieuwe en recyclingproducten. |
(134) |
Het totale productievolume steeg tussen 2012 en 2014 met 16 %, en daalde vervolgens vanaf 2014 tot het tijdvak van het nieuwe onderzoek licht met 3 % tot 14 668 ton. In de beoordelingsperiode is het productievolume met in totaal 16 % gestegen. |
(135) |
Ook de productiecapaciteit steeg tijdens de beoordelingsperiode met 12 % tot 21 565 ton in het tijdvak van het nieuwe onderzoek. Verschillende producenten in de Unie hebben ook plannen om hun productiecapaciteit in de komende 3-4 jaar te vergroten. |
(136) |
Bovendien is de bezettingsgraad tussen 2012 en 2014 met 8 % gestegen en vervolgens licht gedaald in het tijdvak van het nieuwe onderzoek vergeleken met 2012. In totaal steeg de bezettingsgraad tijdens de beoordelingsperiode met 3 % tot 68 % in het tijdvak van het nieuwe onderzoek. |
4.5.2.2. Verkoopvolume en marktaandeel
(137) |
Het verkoopvolume en marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie op de vrije markt ontwikkelden zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt: Tabel 8 Verkoopvolume en marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie op de vrije markt
|
(138) |
Het verkoopvolume op de vrije markt steeg tussen 2012 en 2014 met 24 % en daalde vervolgens tussen 2014 en het tijdvak van het nieuwe onderzoek met 8 %. Het verkoopvolume steeg in totaal met 14 % tijdens de beoordelingsperiode tot 10 314 ton in het tijdvak van het nieuwe onderzoek. Deze ontwikkeling volgde op de stijging van het verbruik in de Unie tijdens dezelfde periode. |
(139) |
Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie op de vrije markt steeg tussen 2012 en 2013 met 4,5 procentpunten en was vervolgens aan het eind van het tijdvak van het nieuwe onderzoek met 5 procentpunten gedaald tot 80,5 %. In totaal daalde het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie op de vrije markt tijdens de beoordelingsperiode licht met 0,5 procentpunt. |
(140) |
Wat de markt voor intern verbruik betreft, hebben het volume en het marktaandeel zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld: Tabel 9 Volume intern verbruik en marktaandeel
|
(141) |
Het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie op de markt voor intern verbruik (bestaande uit intern gebruik en interne verkoop van de bedrijfstak van de Unie) steeg tijdens de beoordelingsperiode met 18 %, iets hoger dan de stijging van het totale verbruik voor zowel de markt voor intern verbruik als de vrije markt. Bijgevolg is het marktaandeel voor intern verbruik van de bedrijfstak van de Unie, uitgedrukt als percentage van het totale verbruik (markt voor intern gebruik en vrije markt samen) tijdens de beoordelingsperiode praktisch constant gebleven op een niveau van 17 %. |
4.5.2.3. Groei
(142) |
Het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie op de vrije markt heeft de ontwikkeling van het verbruik in de Unie op de voet gevolgd en is in de beoordelingsperiode met 14 % gestegen. Bijgevolg bleef het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie tijdens de gehele beoordelingsperiode op een redelijk stabiel niveau, behalve in 2013 toen het met 4,5 procentpunten steeg vergeleken met 2012. |
4.5.2.4. Werkgelegenheid en productiviteit
(143) |
De werkgelegenheid en de productiviteit hebben zich in de beoordelingsperiode ontwikkeld als volgt: Tabel 10 Werkgelegenheid en productiviteit
|
(144) |
Het aantal werknemers in de bedrijfstak van de Unie steeg tijdens de beoordelingsperiode licht met 3 % tot 704 werknemers in het tijdvak van het nieuwe onderzoek. Als gevolg van een hogere stijging van de productie, steeg de productiviteit tijden de beoordelingsperiode met 12 %. |
4.5.2.5. Hoogte van de dumpingmarge en herstel van eerdere dumping
(145) |
Uit het onderzoek bleek volgens overweging 71 dat het onderzochte product nog steeds tegen sterke dumpingprijzen op de markt van de Unie werd ingevoerd uit de VRC. |
(146) |
De bedrijfstak van de Unie herstelde grotendeels van de gevolgen van dumping in het verleden en de van kracht zijnde antidumpingmaatregelen bleken effectief te zijn. Derhalve steeg het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie met 14 %. Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie op de vrije markt daalde in de beoordelingsperiode licht met 0,5 procentpunt. |
4.5.3. Micro-economische indicatoren
4.5.3.1. Prijzen en factoren die de prijzen beïnvloeden
(147) |
De gewogen gemiddelde verkoopprijzen per eenheid van de producenten in de Unie aan niet-verbonden afnemers bij normale overeenkomsten op de vrije markt van de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld: Tabel 11 Gewogen gemiddelde verkoopprijs per eenheid
|
(148) |
De gewogen gemiddelde verkoopprijzen per eenheid van de bedrijfstak van de Unie voor normale volumes zijn tijdens de beoordelingsperiode met 24 % gedaald. De prijsdaling volgde de daling van de grondstoffenprijs. |
(149) |
De gewogen gemiddelde conversievergoeding per eenheid van de producenten in de Unie aan niet-verbonden afnemers voor verwerkingsovereenkomsten op de vrije markt in de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld: Tabel 12 Gewogen gemiddelde conversievergoeding per eenheid
|
(150) |
De gewogen gemiddelde conversievergoeding per eenheid van de bedrijfstak van de Unie voor volumes in het kader van verwerkingsovereenkomsten steeg tijdens de beoordelingsperiode met 5 %. |
(151) |
Voor wat betreft de productiekosten en de conversiekosten van de bedrijfstak van de Unie, diende de Commissie deze gegevens in indexen te verstrekken, aangezien dit bedrijfsgevoelige informatie betreft. |
(152) |
De gemiddelde gewogen productiekosten per eenheid van de bedrijfstak van de Unie bij normale overeenkomsten hebben zich gedurende de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld: Tabel 13 Gewogen gemiddelde productiekosten per eenheid voor normale overeenkomsten
|
(153) |
In de beoordelingsperiode zijn de gewogen gemiddelde productiekosten per eenheid voor normale productie met 22 % gedaald. De productiekosten volgden de daling van de grondstoffenprijs. |
(154) |
De gewogen gemiddelde conversiekosten per eenheid van de bedrijfstak in de Unie voor verwerkingsovereenkomsten hebben zich gedurende de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld: Tabel 14 Gewogen gemiddelde conversiekosten per eenheid voor verwerkingsovereenkomsten
|
(155) |
Tijdens de beoordelingsperiode daalde de gewogen gemiddelde conversievergoeding per eenheid voor productie in het kader van verwerkingsovereenkomsten met 1 %. |
4.5.3.2. Loonkosten
(156) |
De gemiddelde loonkosten van de producenten in de Unie ontwikkelden zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt: Tabel 15 Gemiddelde loonkosten per werknemer
|
(157) |
De gemiddelde loonkosten stegen tussen 2012 en 2014 met 12 % en daalden vervolgens in het tijdvak van het nieuwe onderzoek met 2 % ten opzichte van 2014. De gemiddelde loonkosten stegen in de beoordelingsperiode met in totaal 10 %. |
4.5.3.3. Voorraden
(158) |
De voorraden van de producenten in de Unie ontwikkelden zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt: Tabel 16 Voorraden
|
(159) |
Tijdens de beoordelingsperiode zijn de voorraden met 11 % afgenomen. Tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek waren de voorraden goed voor 8 % van het productievolume en er werd vastgesteld dat dit op het normale niveau lag. |
4.5.3.4. Winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken
(160) |
De winstgevendheid, de kasstroom, de investeringen en het rendement van de investeringen van de bedrijfstak van de Unie hebben zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld: Tabel 17 Winstgevendheid, kasstroom, investeringen en rendement van investeringen
|
(161) |
De Commissie heeft de winstgevendheid van de producenten in de Unie vastgesteld door de nettowinst vóór belastingen op de verkoop van het soortgelijke product aan niet-verbonden afnemers in de Unie uit te drukken als percentage van de aldus gerealiseerde omzet voor de totale activiteit van de bedrijfstak van de Unie (normale productie en productie in het kader van verwerkingsovereenkomsten). De winstgevendheid van de normale activiteiten, die goed waren voor 77 % van de totale productie tijdens het TNO, was lager dan de winstgevendheid van de activiteiten in het kader van verwerkingsovereenkomsten. Daarnaast dient te worden opgemerkt dat de winstgevendheid van de normale activiteiten lager was dan de nagestreefde winst van 10 %. |
(162) |
De bedrijfstak van de Unie was tijdens de beoordelingsperiode winstgevend, met een fluctuerend winstpercentage. De winstgevendheid steeg in 2013 ten opzichte van 2012 met 4,8 procentpunten tot 16,8 % en daalde vervolgens in het tijdvak van het nieuwe onderzoek met 5,1 procentpunten tot 11,6 %. Tijdens de beoordelingsperiode is de winstgevendheid met in totaal 0,3 procentpunt afgenomen. |
(163) |
De kasstroom, d.w.z. het vermogen van de producenten in de Unie om hun activiteiten zelf te financieren, bleef tijdens de beoordelingsperiode positief. Deze daalde tijdens de beoordelingsperiode echter aanzienlijk, met 36 %. |
(164) |
De investeringen stegen tussen 2012 en 2014 met 30 % en waren vervolgens aan het einde van het tijdvak van het nieuwe onderzoek met 39 % gedaald ten opzichte van 2014. De investeringen daalden tijdens de beoordelingsperiode in totaal met 21 %. Tijdens de beoordelingsperiode bedroegen de investeringen van de bedrijfstak van de Unie meer dan 80 miljoen EUR. Er werden investeringen gedaan om de grondstoffen beter te benutten en zodoende de productiekosten te verlagen, zoals verbeteringen in de sorteeractiviteiten, verbeteringen in de recyclingfaciliteit voor de vacumeeractiviteit en verbeteringen in de pletactiviteit. Daarnaast deed de bedrijfstak van de Unie investeringen om aan de in de Unie geldende milieuregels te voldoen. Ook werden er investeringen gedaan ter verbetering van de efficiëntie door oude technologie te vervangen door technologie die efficiënter is uit het oogpunt van energieverbruik. Bovendien werden er investeringen gedaan om verschillende ovens te vervangen en zo flexibeler te zijn bij de vermenging van hard en zacht schroot en om een breder assortiment aan schroot te kunnen verwerken. |
(165) |
Het rendement van de investeringen is de winst in procenten van de nettoboekwaarde van de investeringen. Dit rendement was tijdens de beoordelingsperiode positief. Het steeg in 2013 met 24 % vergeleken met 2012 en was vervolgens tegen het einde van het tijdvak van het nieuwe onderzoek gedaald met 25,9 procentpunten. Tijdens de beoordelingsperiode steeg het rendement van investeringen met in totaal 17 procentpunten. |
4.5.4. Conclusie betreffende schade
(166) |
Als gevolg van de van toepassing zijnde antidumpingrechten bleef de bedrijfstak van de Unie zich herstellen van het effect van de schadelijke dumping in het verleden. |
(167) |
Het verkoopvolume en het marktaandeel hebben zich tijdens de beoordelingsperiode positief ontwikkeld, aangezien de bedrijfstak van de Unie de stijging van het verbruik heeft kunnen volgen. Ook de productie en de bezettingsgraad namen tijdens de beoordelingsperiode toe. |
(168) |
De schade-indicatoren die betrekking hebben op de financiële prestatie van de bedrijfstak van de Unie (winstgevendheid, kasstroom en rendement van de investeringen) waren tijdens de beoordelingsperiode positief. Desalniettemin vertoonde de kasstroom een dalende lijn. |
(169) |
Gezien het bovenstaande heeft de Commissie geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie zich tijdens de beoordelingsperiode heeft hersteld van eerdere dumping en geen aanmerkelijke schade in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening heeft geleden. |
4.6. Waarschijnlijkheid van herhaling van de schade
4.6.1. Voorafgaande opmerkingen
(170) |
Het onderzoek heeft aangetoond dat de Chinese invoer in het tijdvak van het nieuwe onderzoek tegen dumpingprijzen heeft plaatsgevonden en dat het waarschijnlijk is dat de dumping wordt voortgezet indien de maatregelen komen te vervallen. |
(171) |
Aangezien de bedrijfstak van de Unie geen aanmerkelijke schade heeft geleden, werd onderzocht of een herhaling van schade waarschijnlijk is, mochten de maatregelen ten aanzien van de VRC komen te vervallen, overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening. |
(172) |
Om de waarschijnlijkheid van herhaling van schade vast te stellen, zijn de volgende elementen geanalyseerd: i) de reservecapaciteit en aanleg van grondstoffenvoorraden in de VRC, ii) de mogelijke prijsniveaus van de Chinese invoer van het onderzochte product naar de markt van de Unie en iii) het effect daarvan op de bedrijfstak van de Unie. |
4.6.2. Reservecapaciteit en aanleg van grondstoffenvoorraden in de VRC
(173) |
Zoals uitgelegd in overweging 78, beschikt de VRC over een aanzienlijke reservecapaciteit voor de productie van wolfraamcarbide, die kan worden geschat op tussen 12 000 en 20 000 ton, hetgeen goed is voor tussen 94 % en 156 % van het verbruik van de Unie in het tijdvak van het nieuwe onderzoek. |
(174) |
Daarnaast heeft de VRC, zoals vermeld in overweging 79, een voorraad grondstoffen voor wolfraamcarbide (d.w.z. APT en wolfraamconcentraat) aangelegd, waaruit in korte tijd meer dan 25 000 ton wolfraamcarbide zou kunnen worden geproduceerd. |
(175) |
Zonder antidumpingmaatregelen zal de reservecapaciteit in combinatie met de grondstoffenvoorraad waarschijnlijk worden gebruikt om te produceren voor export naar de Unie, aangezien deze een aantrekkelijke markt is voor Chinese producenten-exporteurs, zoals omschreven in overweging 85 en volgende. Ook zijn er geen aanwijzingen dat er sprake zou zijn van een grotere vraag naar wolfraamcarbide op andere markten van derde landen, terwijl het verbruik in de Unie een opwaartse trend vertoonde en de markt van de Unie, zoals ook vermeld in overweging 84, na Japan de grootste uitvoermarkt voor de VRC was in het tijdvak van het nieuwe onderzoek. Het is dan ook waarschijnlijk dat er weer sprake zal zijn van invoer in grote hoeveelheden vanuit de VRC op de markt van de Unie. |
(176) |
Na de mededeling van feiten en overwegingen beweerden diverse gebruikers dat de Chinese producenten er de voorkeur aan zullen geven om aan Chinese downstreamproducenten te leveren in plaats van grondstoffen naar de markt van de Unie te exporteren. Aangezien dit argument echter niet met bewijsmateriaal was gestaafd, werd het afgewezen. |
4.6.3. Mogelijke prijsniveaus van de Chinese invoer naar de markt van de Unie
(177) |
Als indicatie van het prijsniveau waarbij Chinese wolfraamcarbide waarschijnlijk op de markt van de Unie zou worden ingevoerd bij intrekking van de maatregelen, werden de Chinese invoerprijzen naar de Unie tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek in aanmerking genomen. Op grond van de regeling actieve veredeling werden de prijzen van de bedrijfstak van de Unie met gemiddeld 13,2 % onderdoken. Bovendien zou, bij het onderzoek naar de mogelijke prijzen op grond van het normale invoerregime, zonder antidumpingrecht en met inbegrip van accijnzen, de prijsonderbieding ook aanzienlijk zijn en gemiddeld 8,6 % bedragen. |
(178) |
Verder werden de prijsniveaus van de Chinese invoer naar andere derde landen en de Chinese prijzen op de binnenlandse markt geanalyseerd. In beide gevallen werd vastgesteld dat de Chinese prijzen tot wel 33 % lager waren dan de prijzen van de Unie vergeleken met andere derde landen, en tot wel 28 % lager vergeleken met de Chinese binnenlandse prijzen. |
4.6.4. Het effect op de bedrijfstak van de Unie
(179) |
De aanzienlijke reservecapaciteit en de aanleg van grondstoffenvoorraden in de VRC, zoals uiteengezet in overwegingen 173 en 174 in combinatie met het prijsverschil vermeld in overwegingen 85 tot en met 87 en 177 zullen voor de Chinese producenten-exporteurs een prikkel vormen om binnen korte tijd aanzienlijke volumes tegen lage dumpingprijzen uit te voeren naar de markt van de Unie als er geen antidumpingmaatregelen van toepassing zijn. |
(180) |
Deze hoge volumes van goedkope wolfraamcarbide zullen een aanzienlijke prijsdruk uitoefenen op de bedrijfstak van de Unie, die zijn prijzen zal moeten verlagen om in de Unie te kunnen blijven verkopen. Tegelijkertijd zal de bedrijfstak van de Unie echter ook volumes verliezen, aangezien de bedrijfstak de prijzen niet zal kunnen verlagen tot hetzelfde lage niveau als de Chinese uitvoerprijzen. Er wordt aan herinnerd dat de Chinese producenten-exporteurs, zoals vermeld in overweging 80, toegang hebben tot goedkopere grondstoffen dan de bedrijfstak van de Unie, aangezien de VRC de controle heeft over 60 % van 's werelds wolfraamertsreserves en tegelijkertijd een uitvoerheffing van 20 % op wolfraamconcentraat hanteert, hetgeen de prijs van deze grondstof voor partijen buiten de VRC verhoogt. |
(181) |
Indien de Chinese importprijzen op grond van de regeling actieve veredeling vermeerderd met de accijnzen als mogelijke benchmark worden beschouwd voor de toekomstige verkoopprijs van de bedrijfstak van de Unie na de intrekking van de maatregelen, zal de bedrijfstak van de Unie niet langer winst maken, maar zich in een breakevensituatie bevinden, die niet houdbaar is. Dit scenario is in feite een conservatief scenario, aangezien de Chinese producenten-exporteurs hun producten waarschijnlijk tegen nog lagere prijzen dan deze benchmark op de markt van de Unie zullen gaan verkopen, gelet op de Chinese prijsniveaus die in andere derde landen worden gezien. De prikkel voor hen om dit te doen zou zijn om te proberen de door hen aangelegde grondstoffenvoorraad te verminderen, zoals vermeld in overweging 79. In dit geval zal de bedrijfstak van de Unie zijn verkoopprijzen moeten blijven verlagen, hetgeen ertoe zal leiden dat de normale activiteit binnen korte tijd (1-2 jaar) verliesgevend zal worden. Daarnaast dient te worden opgemerkt dat de winstmarge van het onderzochte product wordt gekenmerkt door grote instabiliteit. Zoals te zien is in tabel 17, daalde de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie in slechts twee jaar tijd (tussen 2013 en het tijdvak van het nieuwe onderzoek) met 5,2 procentpunten. |
(182) |
Daarnaast zal de bedrijfstak van de Unie waarschijnlijk onder druk komen te staan om ook zijn productievolume te verlagen, omdat de bedrijfstak zich niet aan de lage Chinese prijzen zal kunnen aanpassen zonder verliezen te maken. Het volumeverlies heeft ook direct invloed op de activiteiten in het kader van verwerkingsovereenkomsten. De wolfraamindustrie is namelijk een kapitaalintensieve industrie die een bepaald productievolume moet handhaven om de vaste kosten op een redelijke niveau te houden. De stijging van de vaste kosten na een daling van de productie zal niet alleen de kosten van de productie van de normale activiteit doen toenemen, maar ook de conversiekosten, waarvan ook een negatief effect zal uitgaan op de winstgevendheid van de verwerkingsovereenkomsten. |
(183) |
In het scenario van een daling van het productievolume met 25 % (3 700 ton of 23 % van de Chinese reservecapaciteit) zullen de conversiekosten bijvoorbeeld met 82 % stijgen en zullen de activiteiten in het kader van verwerkingsovereenkomsten niet langer winstgevend zijn, maar meer dan 30 % verlieslijdend. Dit werd ook waargenomen in het eerdere onderzoek, toen een verlaging van het productievolume van circa 50 % (6 400 ton) in slechts één jaar tijd leidde tot een daling van de winstgevendheid van 7,6 % tot — 19,5 %. |
(184) |
De activiteiten in het kader van verwerkingsovereenkomsten zijn slechts economisch zinvol voor de afnemers van de bedrijfstak van de Unie (gebruikers) zolang de conversievergoedingen (conversiekosten + marge) vermeerderd met de kosten van het schroot (voor de gebruiker) onder de invoerprijs van wolfraamcarbide uit de VRC liggen. Als deze grens wordt bereikt, hebben de gebruikers geen prikkel om verwerkingsovereenkomsten met de bedrijfstak van de Unie aan te gaan, maar zullen zij wolfraamcarbide uit de VRC betrekken. De mogelijkheid tot heronderhandeling over de conversievergoedingen met de bedrijfstak van de Unie lijkt geen optie te zijn, aangezien de conversiekosten van de bedrijfstak van de Unie zullen stijgen, zoals hierboven uitgelegd. |
(185) |
Bovendien kan de bedrijfstak van de Unie, ook wanneer de activiteiten in het kader van verwerkingsovereenkomsten winstgevender zijn dan de normale activiteiten, niet uitsluitend op basis van verwerkingsovereenkomsten werken. Uitbesteding vindt alleen plaats voor recyclingactiviteiten en de capaciteit van de bedrijfstak van de Unie om het schroot te verwerken tot wolfraamconcentraat is onvoldoende vergeleken met de totale behoefte aan wolfraamconcentraat in het productieproces. Derhalve dient de bedrijfstak van de Unie de behoefte aan wolfraamconcentraat aan te vullen met nieuwe concentraten op grond van normale overeenkomsten. Bovendien is er op de markt voor de bedrijfstak van de Unie onvoldoende schroot beschikbaar om de recyclingcapaciteit van de bedrijfstak op te voeren. |
(186) |
Gelet op het bovenstaande zal een verlaging van de verkoopprijs tot tenminste het niveau van de prijs van invoer op grond van de regeling actieve veredeling tijdens het TNO, met inbegrip van accijnzen, in combinatie met een verlaging van het volume de bedrijfstak van de Unie transformeren tot een verlieslijdende bedrijfstak. |
(187) |
Op basis van de hierboven beschreven feiten concludeerde de Commissie dat er waarschijnlijk snel weer sprake zal zijn van aanmerkelijke schade, wanneer de maatregelen worden ingetrokken. Met name op de korte termijn (1-2 jaar) zullen de niet-verticaal geïntegreerde producenten in de Unie waarschijnlijk worden gedwongen om hun bedrijven te sluiten, aangezien zij op de vrije markt direct worden blootgesteld aan de neerwaartse prijsdruk die uitgaat van de lage invoer tegen dumpingprijzen uit China. Twee van deze bedrijven verrichten geen recyclingactiviteiten en kunnen derhalve niet rekenen op de hogere marges van de verwerkingsovereenkomsten. Bovendien zullen de verticaal geïntegreerde producenten van de Unie wolfraamcarbide aan verbonden gebruikers blijven verkopen tegen lagere prijzen; de conversiekosten in de verwerkingsovereenkomsten zullen echter stijgen als gevolg van de daling van het productievolume. Op de langere termijn (4-5 jaar) zullen de verticaal geïntegreerde producenten in de Unie hun activiteiten waarschijnlijk beëindigen, aangezien zij op de lange termijn niet onder deze druk kunnen concurreren, aangezien de met hen verbonden gebruikers er ook voor zullen kiezen om wolfraamcarbide uit China te kopen. Mocht dit scenario zich voltrekken, dan volgt daaruit dat deze strategische grondstof niet langer in de Unie zal worden geproduceerd. |
5. BELANG VAN DE UNIE
(188) |
Overeenkomstig artikel 21 van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of de handhaving van de huidige antidumpingmaatregelen ten aanzien van de invoer van het onderzochte product van oorsprong uit de VRC naar aanleiding van de bevindingen van het huidige nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen niet in strijd zou zijn met het belang van de Unie in haar geheel. Het belang van de Unie werd bepaald aan de hand van een afweging van alle betrokken belangen, waaronder die van de bedrijfstak van de Unie, de importeurs, de gebruikers en de groothandelaars. Alle belanghebbenden werden overeenkomstig artikel 21, lid 2, van de basisverordening in de gelegenheid gesteld hun standpunt uiteen te zetten. |
(189) |
Er wordt aan herinnerd dat in de vorige onderzoeken de antidumpingmaatregelen niet in strijd met het belang van de Unie werden geacht. Bovendien kan nu, omdat het om een nieuw onderzoek gaat waarbij derhalve een situatie wordt onderzocht waarin al antidumpingmaatregelen van toepassing zijn, worden nagegaan of de huidige antidumpingmaatregelen ongewenste negatieve gevolgen voor de betrokken partijen hebben. |
(190) |
Op basis hiervan werd onderzocht of er, ondanks het feit dat de dumping waarschijnlijk zal worden voortgezet en de schade zich zal herhalen, dwingende redenen waren om te concluderen dat handhaving van de maatregelen in dit bijzondere geval niet in het belang van de Unie is. |
5.1. Belang van de bedrijfstak van de Unie
(191) |
Gezien de conclusies over de situatie van de bedrijfstak van de Unie opgenomen in overwegingen 166 tot en met 169, en op grond van de argumenten in verband met de analyse van de waarschijnlijkheid van herhaling van schade zoals uitgelegd in de overwegingen 170 tot en met 186, concludeerde de Commissie dat de financiële positie van de bedrijfstak van de Unie waarschijnlijk ernstig zou verslechteren indien de antidumpingrechten zouden komen te vervallen. De maatregelen zijn essentieel gebleken voor het behoud van de wolfraamcarbideproductie in the Unie, aangezien de bedrijfstak van de Unie niet bestand zou zijn geweest tegen de druk van de grote volumes van geïmporteerde wolfraamcarbide uit de VRC die op de markt van de Unie worden verkocht onder de prijsniveaus van de bedrijfstak van de Unie. |
(192) |
Aangenomen wordt dat de voortzetting van de maatregelen ten goede zal komen aan de bedrijfstak van de Unie, die vervolgens zou moeten kunnen blijven investeren in nieuwe technologie voor zijn productiefaciliteiten, in het bijzonder in zijn recyclingactiviteiten, om minder afhankelijk van de VRC te zijn en daarmee een betere uitgangspositie te hebben om het hoofd te bieden aan de tekorten aan nieuwe grondstoffen op de markt. |
(193) |
Mochten de maatregelen daarentegen worden ingetrokken, dan zal dit waarschijnlijk negatieve gevolgen voor de bedrijfstak van de Unie hebben. Het zou een grote bedreiging vormen voor de levensvatbaarheid van de bedrijfstak van de Unie, die als gevolg daarvan misschien zijn activiteiten zou moeten staken, waarmee het beschikbare aanbod op de markt van de Unie en de concurrentie zullen afnemen. Mochten de producenten in de Unie hun productie beëindigen, dan zal de Unie hoofdzakelijk afhankelijk zijn van de invoer uit andere derde landen, en hoofdzakelijk van die uit de VRC, die niet alleen 's werelds grootste wolfraamproducent is, maar ook het grootste deel van de wereldgrondstoffenreserve bezit. |
5.2. Belang van gebruikers
(194) |
Bij aanvang werd contact opgenomen met tien bekende importeur/gebruikers. Zeven gebruikers reageerden binnen de voorgeschreven termijn en kregen een vragenlijst toegestuurd. Zij kochten wolfraamcarbide van de VRC, andere derde landen (Zuid-Korea, Vietnam, Japan, Israël en India) en de bedrijfstak van de Unie. Deze gebruikers gebruikten de wolfraamcarbide om gecementeerde wolfraam te maken voor de productie van hardmetalen gereedschappen voor verschillende industrieën, zoals de olie- en mijnbouwindustrie. |
(195) |
Er werden antwoorden op de vragenlijst ontvangen van acht gebruikers (waarvan twee verbonden gebruikers). Zij rapporteerden een hogere invoer uit de VRC dan in Eurostat was vastgelegd. Alle gebruikers op één na voerden het onderzochte product uitsluitend op grond van de regeling actieve veredeling in. De samenwerkende gebruikers waren goed voor 32 % van het verbruik op de vrije markt in de Unie in het tijdvak van het nieuwe onderzoek. Vijf andere gebruikers meldden dat zij de van kracht zijnde maatregelen ondersteunden, maar beantwoordden de vragenlijst niet. Deze gebruikers waren verantwoordelijk voor circa 8 % van het totale verbruik op de vrije markt. |
(196) |
Eén van de samenwerkende gebruikers beweerde dat hij een bepaalde productsoort nodig had in zijn productieproces die de bedrijfstak van de Unie niet in de vereiste kwaliteit produceerde, en verzocht om vrijstelling van het antidumpingrecht voor deze specifieke productsoort. De door deze gebruiker ingevoerde productsoort viel echter onder de in overwegingen 31 en 32 aangegeven productbeschrijving. Er waren geen redenen om bepaalde productsoorten van het onderzoek uit te sluiten in het kader van het huidige nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen. Derhalve werd dit argument afgewezen. |
(197) |
De andere zeven samenwerkende gebruikers beweerden dat de van kracht zijnde antidumpingmaatregelen een aanzienlijk negatief effect hadden op hun winstgevendheid. |
(198) |
Het onderzoek wees uit dat de activiteiten met wolfraamcarbide voor deze gebruikers tussen de 55 % en 100 % van hun totale omzet vertegenwoordigden tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek. Sommige gebruikers maakten deel uit van een groep bedrijven en verkochten hun producten geproduceerd uit wolfraamcarbide binnen hun groep, terwijl andere gebruikers op zichzelf staande entiteiten waren. Deze bedrijven verkochten gecementeerde carbidegereedschappen aan onafhankelijke gebruikers op de markt van de Unie alsmede buiten de Unie. Voor de verkoop buiten de markt van de Unie kochten de gebruikers het onderzochte product hoofdzakelijk van de VRC op grond van de regeling actieve veredeling en derhalve werd over deze invoer geen invoerrecht betaald. |
(199) |
Alle samenwerkende gebruikers produceerden een grote verscheidenheid aan producten die het onderzochte product omvatten. De kosten van de wolfraamcarbide binnen de totale productiekosten verschilden sterk per gebruiker, d.w.z. tussen 6 % en 50 %, afhankelijk van het soort eindproduct. Sommige van de producten die de samenwerkende gebruikers maakten bevatten grote toegevoegde waarde en knowhow, waardoor deze gebruikers grote marges kunnen berekenen, terwijl andere producten met minder waarde minder winstgevend zijn. Bovendien werd vastgesteld dat de meeste samenwerkende gebruikers tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek winstgevend waren tot meer dan 15 %. Voorts bleek uit het onderzoek dat de winstgevendheid van deze gebruikers ook door andere factoren dan de van kracht zijnde antidumpingmaatregelen werd beïnvloed, zoals de geringe vraag op de markten waarin zij opereren (olieboringen en mijnbouw). |
(200) |
De andere vijf in overweging 194 genoemde gebruikers die meldden dat zij voor de voortzetting van de van kracht zijnde antidumpingmaatregelen waren, waren klanten van de bedrijfstak van de Unie. Deze gebruikers beweerden dat een daling van de wolfraamcarbideprijzen weliswaar op de korte termijn gunstig zou zijn voor gebruikers, maar dat op de langere termijn de Chinese prijzen waarschijnlijk weer zullen stijgen als er geen concurrentie is van de bedrijfstak van de Unie. Daarnaast beweerden zij dat de intrekking van de antidumpingmaatregelen ook een negatief effect zou hebben op de recyclingactiviteiten in de Unie, aangezien de invoer van grote volumes laag geprijsde wolfraamcarbide uit China de recyclingactiviteit in de Unie onrendabel zou maken. Tenslotte benadrukten deze gebruikers dat zij belang hebben bij meerdere toeleveringsbronnen, met inbegrip van de bedrijfstak van de Unie. |
(201) |
De bevindingen van het onderzoek wijzen uit dat gebruikers wolfraamcarbide konden blijven kopen bij verschillende bronnen. Dit omvatte de invoer van wolfraamcarbide uit de VRC, in aanzienlijke hoeveelheden, zonder de betaling van rechten zoals dat gebeurt op grond van de regeling actieve veredeling. Het merendeel van hen maakte winst. Hoewel het redelijk is om te verwachten dat sommige gebruikers, in elk geval op de korte termijn, zullen profiteren van de beschikbaarheid van goedkoper ingevoerde producten uit de VRC, hebben de maatregelen voor hen geen ernstige negatieve gevolgen gehad en dit bevestigt dat de handhaving van de van kracht zijnde antidumpingmaatregelen geen ernstige gevolgen voor de gebruikers heeft. Bovendien waren verschillende gebruiker zelfs vóór voortzetting van de maatregelen. |
(202) |
Verschillende belanghebbenden beweerden dat de gevolgen van de maatregelen voor de gebruikers zouden moeten worden beoordeeld met betrekking tot de gehele periode waarin de maatregelen van kracht zijn geweest overeenkomstig de Ferrosiliciumzaak (15), met als argument dat de gebruikers op de lange termijn cumulatieve negatieve effecten ervaren die niet in verhouding staan tot een mogelijk of daadwerkelijk voordeel voor de producenten in de Unie. |
(203) |
Hierbij dient te worden opgemerkt dat hoewel de maatregelen al sinds 1990 van kracht zijn, de gebruikers in staat zijn geweest om de stijging van hun kosten te absorberen en nog steeds winst maken. Daarnaast heeft de Commissie, in het kader van het oorspronkelijke onderzoek en elk nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen dat daarmee verband hield, de gevolgen van de antidumpingmaatregelen voor de gebruikers geëvalueerd. De Commissie concludeerde telkens dat de handhaving van de antidumpingmaatregelen waarschijnlijk geen ernstige gevolgen zou hebben voor de gebruikers in de Unie. Bovendien heeft het huidige onderzoek deze conclusie bevestigd op basis van de daadwerkelijke gevolgen van de maatregelen. Het argument werd derhalve afgewezen. |
(204) |
Na de mededeling van feiten en overwegingen hebben zich nog vier gebruikers van het onderzochte product gemeld, waarvan er drie verbonden waren met een van de samenwerkende gebruikers die antwoorden op de vragenlijst instuurden. Een van hen is echter in Brazilië gevestigd en wordt derhalve niet als een belanghebbende partij in dit onderzoek beschouwd. Deze bedrijven waren tegen handhaving van de van kracht zijnde antidumpingmaatregelen. |
(205) |
Bovendien beweerden diverse gebruikers na de mededeling van feiten en overwegingen, dat hun vermogen om de kosten van de maatregelen te absorberen en winstgevend te blijven, zijn maximum heeft bereikt. Voorts werd beweerd dat deze gebruikers hebben aangetoond en bewezen dat geen verdere potentiële technologische verbeteringen van het product mogelijk zijn en dat het ondoenlijk is om de extra kosten te blijven dragen. |
(206) |
Zoals in overweging 198 uitgelegd, produceerden de samenwerkende gebruikers een grote verscheidenheid aan producten die het onderzochte product bevatten en verschilden de kosten van de wolfraamcarbide binnen de totale productiekosten sterk per gebruiker, d.w.z. tussen de 6 % en 50 %, afhankelijk van het soort eindproduct. Hoewel niet kan worden uitgesloten dat de winstgevendheid per product varieert, werd vastgesteld dat de meeste samenwerkende gebruikers tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek winstgevend waren tot meer dan 15 %. Het argument wordt derhalve afgewezen. |
(207) |
Op basis hiervan concludeerde de Commissie dat er voor wat betreft de gevolgen voor de gebruikers geen aanwijzingen zijn dat de handhaving van de maatregelen aanzienlijke negatieve gevolgen voor hun activiteiten zal hebben. |
5.3. Belang van de leveranciers
(208) |
Tien bedrijven op de upstreammarkt meldden dat zij de voortzetting van de maatregelen steunden. Vier daarvan waren mijnbouwbedrijven en producenten van wolfraamconcentraat die de bedrijfstak van de Unie beleveren. |
(209) |
De andere zes bedrijven waren leveranciers van recyclingmaterialen aan de bedrijfstak van de Unie. Zij beweerden dat de sluiting van de bedrijfstak van de Unie aanzienlijke negatieve gevolgen voor hun activiteiten zou hebben, omdat zij hun klanten zouden verliezen. Ook benadrukten zij het belang van de recycling van schroot in de Unie, met als argument dat de schrootmaterialen een hoger wolfraamgehalte hebben dan het ertsconcentraat, wat het wolfraamschroot een waardevolle grondstof maakt die de grondstoffenmateriaalkosten voor gebruikers kan verlagen. |
(210) |
Op basis hiervan concludeerde de Commissie dat het in het belang van de leveranciers is om de antidumpingmaatregelen in stand te houden. |
5.4. Wolfraam als kritieke grondstof
(211) |
Sinds 2011 wordt wolfraam in de Europese Unie geclassificeerd als kritieke grondstof (16). |
(212) |
Het is derhalve in het belang van de Unie om de productie van wolfraam in de Unie te behouden, recycling te bevorderen ter verlaging van het verbruik van primaire grondstoffen en de relatieve afhankelijkheid van invoer te verminderen. |
5.5. Concurrentie in de Unie
(213) |
Verschillende belanghebbenden beweerden dat de antidumpingmaatregelen het concurrentieniveau in de Unie hadden verslechterd, aangezien deze de keuze van leveranciers hadden verminderd. Zij beweerden dat alle producenten in de Unie vergelijkbare prijsniveaus hadden, die niet concurrerend waren. |
(214) |
Er zijn zes producenten in de Unie op de markt, die verschillende productieprocessen en verschillende grondstoffen gebruiken. Zoals vermeld in overweging 33, gebruiken sommige van de producenten in de Unie uitsluitend nieuwe grondstoffen en gebruiken andere zowel nieuwe grondstoffen als schroot. Voor het nieuwe productieproces kan het productieproces worden begonnen met het concentraat, APT of wolfraamoxide. Deze elementen zijn van invloed op de productiekosten. De vergoeding die de bedrijfstak van de Unie derhalve aan zijn afnemers berekent bovenop de prijs van APT wordt beïnvloed door de productiekosten ervan. De zes producenten in de Unie zijn zelfstandig en concurreren met elkaar op de markt van de Unie. Voorts heeft het onderzoek uitgewezen dat er andere leveringsbronnen op de markt van de Unie zijn, zoals de VS, Vietnam, Zuid-Korea en Israël. Het argument wordt derhalve afgewezen. |
5.6. Concurrentienadeel voor downstreamproducenten
(215) |
Verschillende belanghebbenden beweerden dat gebruikers in de Unie als gevolg van de van kracht zijnde maatregelen een concurrentienadeel lijden ten opzichte van hun in andere derde landen gevestigde concurrenten, nu de maatregelen gebruikers buiten de Unie bevoordelen, ten koste van gebruikers binnen de Unie. Daarnaast beweerden zij dat nu downstreamgebruikers in derde landen profiteren van een lagere kostenbasis, deze meer winstgevend zijn vergeleken met hun concurrenten in de Unie. Voorts werd beweerd dat de afschaffing door de VRC van het uitvoerrecht van 5 % op wolfraamcarbide en de beperkingen op de upstreamproducten (uitvoerquota's voor APT) in mei 2015 negatieve gevolgen voor hen hadden gehad. Ook beweerden zij dat de gebruikers bij verlenging van de maatregelen hun productiefaciliteiten zullen moeten verplaatsen naar buiten de Unie om verlies van klanten te voorkomen. |
(216) |
Zoals vermeld in overweging 198, heeft het onderzoek uitgewezen dat de meeste de samenwerkende gebruikers in de Unie in het tijdvak van het nieuwe onderzoek winstgevend waren en dat andere factoren dan de van toepassing zijnde antidumpingmaatregelen, zoals de geringe vraag op de markten waarin zij opereren (olieboringen en mijnbouw) hun winstgevendheid beïnvloedden. Het argument dat gebruikers in andere derde landen beweerdelijk meer winst maken dan gebruikers in de Unie is niet relevant voor de beoordeling van het belang van de Unie. Bovendien konden deze partijen niet uitleggen hoe het feit dat de VRC het uitvoerrecht en de beperkingen op de upstreamproducten had afgeschaft, negatieve gevolgen voor de gebruikers had gehad en werd dit evenmin gestaafd door enig bewijs. De bewering ten aanzien van de verplaatsing van sommige gebruikers was ongefundeerd, aangezien de winstgevendheid van die gebruikers afhankelijk is van het type producten dat gemaakt wordt, maar tegelijkertijd ook van andere factoren, zoals de afname van de vraag naar deze producten. In elk geval is er geen bewijs waaruit blijkt dat zelfs de intrekking van de maatregelen de verplaatsing van de gebruikers zou voorkomen. Derhalve werd het argument uit overweging 214 afgewezen. |
5.7. Verticale integratie
(217) |
Verschillende belanghebbenden beweerden dat het merendeel van de wolfraamcarbideproducenten in de Unie verticaal geïntegreerd zijn en dat derhalve de met hen verbonden producenten van gereedschappen de grondstoffen tegen lagere prijzen kunnen inkopen dan de niet-geïntegreerde gebruikers, waardoor een ongelijk nadeel tussen de gebruikers ontstaat. |
(218) |
Het onderzoek heeft uitgewezen dat van de zes producenten in de Unie die wolfraamcarbide voor de vrije markt produceren, er drie verticaal geïntegreerd waren. Deze producenten in de Unie verkochten het onderzochte product aan met hen verbonden bedrijven tegen marktprijzen, die derhalve geen enkel prijsvoordeel genoten bij de inkoop van grondstoffen vergeleken met de niet-geïntegreerde gebruikers. Het argument wordt derhalve afgewezen. |
(219) |
Na de mededeling van feiten en overwegingen beweerden diverse gebruikers dat de verticaal geïntegreerde leveranciers ook concurrenten van de gebruikers zijn en eerlijke concurrentie hinderen, aangezien zij de levering van het onderzochte product aan de gebruikers kunnen stoppen. |
(220) |
Niets in het onderzoek erop dat de bedrijfstak van de Unie de verkoop van het onderzochte product aan niet-verbonden gebruikers zal stoppen. Integendeel, tijdens de beoordelingsperiode steeg de verkoop van verticaal geïntegreerde producenten in de Unie aan niet-verbonden gebruikers met 16 %. Het argument werd derhalve afgewezen. |
5.8. Gebrek aan investeringen en verouderde technologieën
(221) |
Verschillende belanghebbenden beweerden dat de bedrijfstak van de Unie als gevolg van de van kracht zijnde antidumpingmaatregelen geen prikkel had om in nieuwe technologieën te investeren. Deze partijen beweerden dat de bedrijfstak van de Unie met oude en achterhaalde technologieën werkt. |
(222) |
Het onderzoek wees echter uit dat de bedrijfstak van de Unie, zoals vermeld in overweging 164, tijdens de beoordelingsperiode aanzienlijke investeringen heeft gedaan om een betere benutting van de grondstoffen te realiseren en daarmee de kosten van de producten te verlagen, de efficiëntie te verbeteren, de flexibiliteit bij het mengen van hard en zacht schroot te vergroten en de naleving van de milieuwetgeving te verbeteren. Het argument wordt derhalve afgewezen. |
5.9. Grondstoffen
(223) |
Verschillende gebruikers beweerden dat de situatie van de bedrijfstak van de Unie afhankelijk was van zijn toegang tot de grondstof, de beschikbaarheid daarvan en de prijsstelling. Antidumpingmaatregelen zouden geen compensatie moeten bieden voor een nadeel bij de inkoop van grondstoffen. |
(224) |
De antidumpingmaatregelen zijn ingesteld op basis van de vaststelling van dumping door de Chinese producenten-exporteurs, waarmee aanmerkelijke schade aan de bedrijfstak van de Unie is berokkend. Derhalve werd de bewering dat de antidumpingmaatregelen compensatie bieden voor de nadelen bij de inkoop van grondstoffen verworpen. |
(225) |
Het nieuwe douanewetboek van de Unie |
(226) |
Verschillende gebruikers beweerden dat artikel 169, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 van de Commissie (17) de douanerechten van de Unie heeft gewijzigd, waardoor de regeling actieve veredeling niet meer toegestaan zal zijn voor goederen die onderworpen zijn aan antidumpingmaatregelen of in elk geval niet langer economisch levensvatbaar zal zijn. Derhalve zullen hun productiekosten stijgen. |
(227) |
Deze bewering was feitelijk onjuist, aangezien artikel 169, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 het gebruik van de regeling actieve veredeling niet verbiedt in het geval van antidumpingrechten, maar naar het gebruik van equivalente goederen verwijst. Derhalve zijn op grond van de regeling actieve veredeling ingevoerde goederen slechts onderworpen aan een antidumpingrecht wanneer de verder verwerkte goederen later in het vrije verkeer in de Unie worden gebracht. In geval de verwerkte goederen opnieuw worden uitgevoerd zijn deze, zoals de regel momenteel luidt, niet onderworpen aan enige antidumpingrechten. Daarnaast hebben de belanghebbenden geen bewijzen verstrekt waaruit blijkt dat de regeling actieve veredeling niet langer economisch levensvatbaar zal zijn. Dit argument werd derhalve afgewezen. |
(228) |
Na de mededeling van feiten en overwegingen beweerden diverse gebruikers dat de wijzigingen van het douanewetboek van de Unie het gebruik van de regeling actieve veredeling zal beperken vanwege een toename van de documentatie en het hoge risico van niet-naleving, waardoor de kosten van grondstoffen met tot 15 % zullen stijgen. |
(229) |
In dit verband dient te worden opgemerkt dat de wijzigingen in het douanewetboek van de Unie zijn bedoeld om de traceerbaarheid van de goederen die onderworpen zijn aan antidumpingmaatregelen en die krachtens de regeling actieve veredeling worden ingevoerd. Het is derhalve niet uitgesloten dat dit tot een stijging van de administratiekosten van de bedrijven zal leiden. De gebruikers verstrekten echter geen bewijsmateriaal of uitleg met betrekking tot de totstandkoming van het cijfer van 15 %. Aangezien het argument hypothetisch van aard was, werd het afgewezen. |
5.10. Duur van de maatregelen
(230) |
De belanghebbenden beweerden dat de antidumpingmaatregelen voor het onderzochte product sinds 1990 van kracht zijn en derhalve niet meer verlengd zouden moeten worden. |
(231) |
Volgens de voorwaarden van artikel 11, lid 2, van de basisverordening geldt, wanneer de voortzetting of herhaling van schadelijke dumping wordt vastgesteld en de maatregelen niet in strijd met het belang van de Unie als geheel zijn, dat dergelijke maatregelen moeten worden gehandhaafd. In het onderhavige onderzoek werd aan alle voorwaarden voldaan. Eveneens toonden de betrokken partijen niet aan dat er een specifieke reden was in termen van het algemene belang van de Unie dat tegen de maatregelen pleitte. De Commissie heeft derhalve geen andere keus dan antidumpingmaatregelen in te stellen. Dit argument wordt derhalve afgewezen. |
5.11. Conclusie inzake belang van de Unie
(232) |
Op basis van het bovenstaande concludeerde de Commissie dat er geen dringende redenen waren in termen van het belang van de Unie die pleiten tegen de handhaving van de definitieve antidumpingmaatregelen met betrekking tot de invoer van wolfraamcarbide, gesmolten wolfraamcarbide en wolfraamcarbide dat eenvoudigweg is vermengd met metaalpoeder van oorsprong uit de VRC. |
6. ANTIDUMPINGMAATREGELEN
6.1. Maatregelen
(233) |
Alle belanghebbenden zijn in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan werd beoogd de van kracht zijnde antidumpingmaatregelen te handhaven. Zij konden hierover binnen een bepaalde termijn na deze bekendmaking opmerkingen indienen. Met de standpunten en opmerkingen werd rekening gehouden, wanneer deze gegrond waren. |
(234) |
Zoals in overweging 65 aangegeven beweerden diverse gebruikers dat rekening gehouden zou moeten worden met verschillen in kwaliteit voor toepassingen, kosten voor productie en verkoop bij het berekenen van onder meer de schademarge. |
(235) |
Dit argument is ongegrond. Er wordt aan herinnerd dat het onderhavige onderzoek een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2 van de basisverordening is dat tot doel heeft om te beoordelen of de van kracht zijnde antidumpingmaatregelen dienen te worden gehandhaafd of ingetrokken. Er wordt geen nieuwe schademarge berekend in het kader van dit onderzoek. |
(236) |
Bovendien verzochten diverse gebruikers na de mededeling van feiten en overwegingen erom dat de maatregelen zouden komen te vervallen als de vergunningen voor actieve veredeling geleidelijk worden afgeschaft, dat wil zeggen over twee jaar. |
(237) |
In dit verband dient te worden opgemerkt dat het onderzoek geen buitengewone omstandigheden aan het licht heeft gebracht die de verlenging van de maatregelen voor een periode van minder dan vijf jaar zouden rechtvaardigen, in overeenstemming met de toepasselijke regels van de basisverordening. |
(238) |
Uit het bovenstaande volgt dat de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van wolfraamcarbide, gesmolten wolfraamcarbide en wolfraamcarbide dat eenvoudigweg is vermengd met metaalpoeder van oorsprong uit de VRC overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening moeten worden gehandhaafd. Er wordt aan herinnerd dat deze maatregelen uit ad-valoremrechten bestaan. |
(239) |
Het bij artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) 2016/1036 ingestelde comité heeft geen advies uitgebracht, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. Op wolfraamcarbide, gesmolten wolfraamcarbide en wolfraamcarbide dat eenvoudigweg is vermengd met metaalpoeder, momenteel vallende onder CN-codes 2849 90 30 en ex 3824 30 00 (18) (Taric-code 3824300010) en van oorsprong in de Volksrepubliek China, wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld.
2. Het recht dat van toepassing is op de nettoprijs franco grens Unie, vóór inklaring, van de in lid 1 beschreven producten, bedraagt 33 %.
3. Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 1 juni 2017.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21.
(2) Verordening (EEG) nr. 2737/90 van de Raad van 24 september 1990 tot instelling van een definitief anti-dumpingrecht op de invoer van wolfraamcarbide en gesmolten wolfraamcarbide van oorsprong uit de Volksrepubliek China, en tot definitieve inning van het voorlopige recht (PB L 264 van 27.9.1990, blz. 7).
(3) Besluit 90/480/EEG van de Commissie van 24 september 1990 tot aanvaarding van door bepaalde exporteurs aangeboden verbintenissen in het kader van de antidumpingprocedure betreffende de invoer van wolfraamcarbide en gesmolten wolfraamcarbide, van oorsprong uit de Volksrepubliek China, en tot beëindiging van het onderzoek ten aanzien van de betrokken exporteurs (PB L 264 van 27.9.1990, blz. 59).
(4) Verordening (EG) nr. 610/95 van de Raad van 20 maart 1995 tot wijziging van de Verordeningen (EEG) nr. 2735/90, (EEG) nr. 2736/90 en (EEG) nr. 2737/90 tot instelling van een definitief anti-dumpingrecht op de invoer van wolfraamerts en concentraten, wolfraamoxide en wolfraamzuur, wolfraamcarbide en gesmolten wolfraamcarbide van oorsprong uit de Volksrepubliek China, en tot definitieve inning van de bedragen die uit hoofde van het bij Verordening (EG) nr. 2286/94 van de Commissie ingestelde voorlopige anti-dumpingrecht als zekerheid waren gesteld (PB L 64 van 22.3.1995, blz. 1).
(5) Verordening (EG) nr. 771/98 van de Raad van 7 april 1998 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van wolfraamcarbide en gesmolten wolfraamcarbide van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 111 van 9.4.1998, blz. 1).
(6) Verordening (EG) nr. 2268/2004 van de Raad van 22 december 2004 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op wolfraamcarbide en gesmolten wolfraamcarbide van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 395 van 31.12.2004, blz. 56).
(7) Verordening (EG) nr. 1275/2005 van de Raad van 26 juli 2005 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2268/2004 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van wolfraamcarbide en gesmolten wolfraamcarbide van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 202 van 3.8.2005, blz. 1).
(8) Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51). Deze verordening is in de basisverordening gecodificeerd.
(9) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 287/2011 van de Raad van 21 maart 2011 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op wolfraamcarbide, wolfraamcarbide dat eenvoudigweg is vermengd met metaalpoeder, en gesmolten wolfraamcarbide van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 (PB L 78 van 24.3.2011, blz. 1).
(10) Bericht van het naderend vervallen van bepaalde antidumpingmaatregelen (PB C 212 van 27.6.2015, blz. 8).
(11) Bericht van opening van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op wolfraamcarbide, gesmolten wolfraamcarbide en wolfraamcarbide dat eenvoudigweg is vermengd met metaalpoeder, van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 108 van 23.3.2016, blz. 6).
(12) De wolfraamcarbide die ingevoerd wordt op grond van de regeling actieve veredeling, is niet onderworpen aan de betaling van accijnzen en antidumpingrechten en wordt gebruikt bij de productie van gereedschappen die uit de EU worden uitgevoerd.
(13) Metal Bulletin: 1) https://www.metalbulletin.com/Article/3646910/2017-PREVIEW-Chinese-tungsten-prices-will-continue-journey-of-recovery-as-market-reaches-consensus-on.html en 2) https://www.metalbulletin.com/Article/3596231/Chinas-SRB-tungsten-concentrate-stockpiling-boosts-domestic-export-prices.html
(14) https://minerals.usgs.gov/minerals/pubs/commodity/tungsten/mcs-2015-tungs.pdf
(15) Besluit 2001/230/EG van de Commissie van 21 februari 2001 tot beëindiging van de antidumpingprocedure met betrekking tot de invoer van ferrosilicium uit Brazilië, de Volksrepubliek China, Kazachstan, Rusland, Oekraïne en Venezuela (PB L 84 van 23.3.2001, blz. 36).
(16) COM(2011) 25 final van 2 februari 2011 en COM(2014) 297 final van 26 mei 2014.
(17) Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 van de Commissie van 28 juli 2015 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad met nadere regels betreffende bepaalde bepalingen van het douanewetboek van de Unie (PB L 343 van 29.12.2015, blz. 1).
(18) De deeltjes zijn onregelmatig en niet vrij stromend, in tegenstelling tot de deeltjes van persklare poeders, die sferisch of korrelig zijn gevormd, homogeen en vrij stromend zijn. Deze slechte stromingscapaciteit kan worden gemeten en vastgesteld aan de hand van een geijkte trechter, bijvoorbeeld een HALL-stromingsmeter (ISO-norm 4490).
BESLUITEN
2.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 142/84 |
UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2017/943 VAN DE RAAD
van 18 mei 2017
over de geautomatiseerde uitwisseling van voertuigregistratiegegevens in Malta, Cyprus en Estland en ter vervanging van de Besluiten 2014/731/EU, 2014/743/EU en 2014/744/EU
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Besluit 2008/615/JBZ van de Raad van 23 juni 2008 inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit (1), en met name artikel 33,
Gezien het advies van het Europees Parlement (2),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Overeenkomstig artikel 25, lid 2, van Besluit 2008/615/JBZ mag met de in dat besluit voorziene verstrekking van persoonsgegevens pas worden begonnen nadat op het grondgebied van de bij de verstrekking betrokken lidstaten de algemene bepalingen inzake gegevensbescherming van hoofdstuk 6 van dat besluit in het nationale recht zijn verwerkt. |
(2) |
In artikel 20 van Besluit 2008/616/JBZ van de Raad (3) is bepaald dat het voldoen aan de in overweging 1 bedoelde voorwaarde met betrekking tot de geautomatiseerde uitwisseling van gegevens overeenkomstig hoofdstuk 2 van Besluit 2008/615/JBZ dient te worden gecontroleerd op basis van een evaluatieverslag dat is gebaseerd op een vragenlijst, een evaluatiebezoek en een proefrun. |
(3) |
De algemene evaluatieverslagen, waarin de resultaten van de vragenlijst, het evaluatiebezoek en de testen met de uitwisseling van voertuigregistratiegegevens in Malta, Cyprus en Estland zijn samengevat, zijn aan de Raad voorgelegd. |
(4) |
Met de vaststelling van Besluit 2014/731/EU van de Raad (4) is de Raad tot de conclusie gekomen dat Malta de algemene bepalingen betreffende gegevensbescherming volgens hoofdstuk 6 van Besluit 2008/615/JBZ volledig heeft toegepast en met ingang van 9 oktober 2014 gerechtigd is persoonsgegevens te ontvangen en te verstrekken overeenkomstig artikel 12 van dat besluit, en heeft de Raad tevens vastgesteld dat het evaluatieverslag is goedgekeurd in overeenstemming met artikel 25, lid 2, van Besluit 2008/615/JBZ. |
(5) |
Met de vaststelling van Besluit 2014/743/EU van de Raad (5) is de Raad tot de conclusie gekomen dat Cyprus de algemene bepalingen betreffende gegevensbescherming volgens hoofdstuk 6 van Besluit 2008/615/JBZ volledig heeft toegepast en met ingang van 21 oktober 2014 gerechtigd is persoonsgegevens te ontvangen en te verstrekken overeenkomstig artikel 12 van dat besluit, en heeft de Raad tevens vastgesteld dat het evaluatieverslag is goedgekeurd in overeenstemming met artikel 25, lid 2, van Besluit 2008/615/JBZ. |
(6) |
Met de vaststelling van Besluit 2014/744/EU van de Raad (6) is de Raad tot de conclusie gekomen dat Estland de algemene bepalingen betreffende gegevensbescherming volgens hoofdstuk 6 van Besluit 2008/615/JBZ volledig heeft toegepast en met ingang van 21 oktober 2014 gerechtigd is persoonsgegevens te ontvangen en te verstrekken overeenkomstig artikel 12 van dat besluit, en heeft de Raad tevens vastgesteld dat het evaluatieverslag is goedgekeurd in overeenstemming met artikel 25, lid 2, van Besluit 2008/615/JBZ. |
(7) |
Dit besluit vervangt de Besluiten 2014/731/EU, 2014/743/EU en 2014/744/EU die het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) nietig heeft verklaard in zijn arrest van 22 september 2016 in de gevoegde zaken C-14/15 en C-116/15. In dat arrest handhaafde het Hof de gevolgen van Besluit 2014/731/EU, Besluit 2014/743/EU en Besluit 2014/744/EU tot de inwerkingtreding van nieuwe handelingen ter vervanging van deze besluiten. Vanaf de datum van inwerkingtreding van onderhavig besluit houden de Besluiten 2014/731/EU, 2014/743/EU en 2014/744/EU derhalve op gevolgen te hebben. |
(8) |
De continuïteit van de ontvangst en de verstrekking van persoonsgegevens uit hoofde van artikel 12 van Besluit 2008/615/JBZ moet worden gewaarborgd, en daarom mag de inwerkingtreding van dit besluit de geldigheid uit hoofde van de Besluiten 2014/731/EU, 2014/743/EU en 2014/744/EU door de lidstaten uitgevoerde geautomatiseerde uitwisseling van gegevens niet aantasten. De lidstaten die uit hoofde van de Besluiten 2014/731/EU, 2014/743/EU en 2014/744/EU persoonsgegevens hebben ontvangen, moeten die gegevens verder op nationaal niveau of tussen lidstaten kunnen blijven verwerken voor de doelen die worden omschreven in artikel 26 van Besluit 2008/615/JBZ. |
(9) |
Artikel 33 van Besluit 2008/615/JBZ geeft de Raad uitvoeringsbevoegdheden voor het vaststellen van maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van dat besluit, met name wat betreft het ontvangen en verstrekken van persoonsgegevens uit hoofde van dat besluit. Nu er is voldaan aan de voorwaarden voor het doen aanvangen van de uitoefening van deze uitvoeringsbevoegdheden en de desbetreffende procedure is gevolgd, moet er ten aanzien van Malta, Cyprus en Estland een uitvoeringsbesluit over de geautomatiseerde uitwisseling van voertuigregistratiegegevens worden vastgesteld dat de nietig verklaarde Besluiten 2014/731/EU, 2014/743/EU en 2014/744/EU moet vervangen en deze lidstaten in staat moet stellen overeenkomstig artikel 12 van Besluit 2008/615/JBZ persoonsgegevens te blijven ontvangen en verstrekken. |
(10) |
Besluit 2008/615/JBZ is bindend voor Denemarken, dat derhalve deelneemt aan de vaststelling en toepassing van het onderhavige besluit ter uitvoering van Besluit 2008/615/JBZ. |
(11) |
Besluit 2008/615/JBZ is bindend voor het Verenigd Koninkrijk en Ierland, die derhalve deelnemen aan de vaststelling en toepassing van het onderhavige besluit ter uitvoering van Besluit 2008/615/JBZ, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Met het oog op de geautomatiseerde bevraging van voertuigregistratiegegevens behouden Malta, Cyprus en Estland het recht overeenkomstig artikel 12 van Besluit 2008/615/JBZ persoonsgegevens te ontvangen en te verstrekken.
Artikel 2
1. De Besluiten 2014/731/EU, 2014/743/EU en 2014/744/EU hebben met ingang van de datum van inwerkingtreding van dit besluit geen effect meer, zonder dat echter de geldigheid van de uit hoofde van die besluiten door de lidstaten uitgevoerde geautomatiseerde uitwisseling van gegevens wordt aangetast.
2. Lidstaten die in overeenstemming met de in lid 1 bedoelde besluiten persoonsgegevens hebben ontvangen, mogen die gegevens verder op nationaal niveau of tussen lidstaten blijven verwerken voor de doelen die worden omschreven in artikel 26 van Besluit 2008/615/JBZ.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Dit besluit is van toepassing overeenkomstig de Verdragen.
Gedaan te Brussel, 18 mei 2017.
Voor de Raad
De voorzitter
C. ABELA
(1) PB L 210 van 6.8.2008, blz. 1.
(2) Advies van 5 april 2017 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
(3) Besluit 2008/616/JBZ van de Raad van 23 juni 2008 betreffende de uitvoering van Besluit 2008/615/JBZ inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit (PB L 210 van 6.8.2008, blz. 12).
(4) Besluit 2014/731/EU van de Raad van 9 oktober 2014 betreffende de start van de automatische uitwisseling van voertuigregistratiegegevens in Malta (PB L 302 van 22.10.2014, blz. 56).
(5) Besluit 2014/743/EU van de Raad van 21 oktober 2014 betreffende de start van de automatische uitwisseling van voertuigregistratiegegevens in Cyprus (PB L 308 van 29.10.2014, blz. 100).
(6) Besluit 2014/744/EU van de Raad van 21 oktober 2014 betreffende de start van de automatische uitwisseling van voertuigregistratiegegevens in Estonia (PB L 308 van 29.10.2014, blz. 102).
2.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 142/87 |
UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2017/944 VAN DE RAAD
van 18 mei 2017
betreffende de geautomatiseerde uitwisseling van dactyloscopische gegevens in Letland, en ter vervanging van Besluit 2014/911/EU
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Besluit 2008/615/JBZ van de Raad van 23 juni 2008 inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit (1), en met name artikel 33,
Gezien het advies van het Europees Parlement (2),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Overeenkomstig artikel 25, lid 2, van Besluit 2008/615/JBZ mag met de in dat besluit voorziene verstrekking van persoonsgegevens pas worden begonnen nadat op het grondgebied van de bij de verstrekking betrokken lidstaten de algemene bepalingen inzake gegevensbescherming van hoofdstuk 6 van dat besluit in het nationale recht zijn verwerkt. |
(2) |
In artikel 20 van Besluit 2008/616/JBZ van de Raad (3) is bepaald dat het voldoen aan de in overweging 1 bedoelde voorwaarde met betrekking tot de geautomatiseerde uitwisseling van gegevens overeenkomstig hoofdstuk 2 van Besluit 2008/615/JBZ dient te worden gecontroleerd op basis van een evaluatieverslag dat is gebaseerd op een vragenlijst, een evaluatiebezoek en een proefrun. |
(3) |
Aan de Raad is een algemeen evaluatieverslag voorgelegd, waarin de resultaten van de vragenlijst, het evaluatiebezoek en de proefrun betreffende de uitwisseling van dactyloscopische gegevens in Letland zijn samengevat. |
(4) |
Met de vaststelling van Besluit 2014/911/EU van de Raad (4) is de Raad tot de conclusie gekomen dat Letland de algemene bepalingen betreffende gegevensbescherming volgens hoofdstuk 6 van Besluit 2008/615/JBZ volledig heeft uitgevoerd en vanaf 4 december 2014 gerechtigd is persoonsgegevens te ontvangen en te verstrekken overeenkomstig artikel 9 van dat besluit, en heeft de Raad tevens vastgesteld dat het evaluatieverslag is goedgekeurd in overeenstemming met artikel 25, lid 2, van Besluit 2008/615/JBZ. |
(5) |
Dit besluit vervangt Besluit 2014/911/EU, dat het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) nietig heeft verklaard in zijn arrest van 22 september 2016 in de gevoegde zaken C-14/15 en C-116/15. Bij dat arrest handhaaft het Hof de gevolgen van Besluit 2014/911/EU totdat nieuwe handelingen ter vervanging van dat besluit in werking zijn getreden. Vanaf de dag van inwerkingtreding van het onderhavige besluit houdt Besluit 2014/911/EU derhalve op gevolgen te hebben. |
(6) |
De continuïteit van de ontvangst en de verstrekking van persoonsgegevens uit hoofde van artikel 9 van Besluit 2008/615/JBZ moet worden gewaarborgd, en daarom mag de inwerkingtreding van het onderhavige besluit de geldigheid van uit hoofde van Besluit 2014/911/EU door de lidstaten uitgevoerde geautomatiseerde uitwisseling van gegevens niet aantasten. De lidstaten die uit hoofde van Besluit 2014/911/EU persoonsgegevens hebben ontvangen, moeten die gegevens verder op nationaal niveau of tussen lidstaten kunnen blijven verwerken voor de doelen die worden omschreven in artikel 26 van Besluit 2008/615/JBZ. |
(7) |
Artikel 33 van Besluit 2008/615/JBZ geeft de Raad uitvoeringsbevoegdheden voor het vaststellen van maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van dat besluit, met name wat betreft het ontvangen en verstrekken van persoonsgegevens uit hoofde van dat besluit. Nu er is voldaan aan de voorwaarden voor het doen aanvangen van de uitoefening van deze uitvoeringsbevoegdheden en de desbetreffende procedure is gevolgd, moet er ten aanzien van Letland een uitvoeringsbesluit betreffende de geautomatiseerde uitwisseling van dactyloscopische gegevens worden vastgesteld dat het nietig verklaarde Besluit 2014/911/EU moet vervangen en deze lidstaat in staat moet stellen overeenkomstig artikel 9 van Besluit 2008/615/JBZ persoonsgegevens te blijven ontvangen en verstrekken. |
(8) |
Besluit 2008/615/JBZ is bindend voor Denemarken, dat derhalve deelneemt aan de vaststelling en toepassing van het onderhavige besluit ter uitvoering van Besluit 2008/615/JBZ. |
(9) |
Besluit 2008/615/JBZ is bindend voor het Verenigd Koninkrijk en Ierland, die derhalve deelnemen aan de vaststelling en toepassing van het onderhavige besluit ter uitvoering van Besluit 2008/615/JBZ, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Met het oog op de geautomatiseerde bevraging van dactyloscopische gegevens behoudt Letland het recht overeenkomstig artikel 9 van Besluit 2008/615/JBZ persoonsgegevens te ontvangen en te verstrekken.
Artikel 2
1. Besluit 2014/911/EU heeft met ingang van de datum van inwerkingtreding van het onderhavige besluit geen effect meer, zonder dat echter de geldigheid van de uit hoofde van dat besluit door de lidstaten uitgevoerde geautomatiseerde uitwisseling van gegevens wordt aangetast.
2. Lidstaten die in overeenstemming met Besluit 2014/911/EU persoonsgegevens hebben ontvangen, mogen die gegevens verder op nationaal niveau of tussen lidstaten blijven verwerken voor de doelen die worden omschreven in artikel 26 van Besluit 2008/615/JBZ.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Dit besluit is van toepassing overeenkomstig de Verdragen.
Gedaan te Brussel, 18 mei 2017.
Voor de Raad
De voorzitter
C. ABELA
(1) PB L 210 van 6.8.2008, blz. 1.
(2) Advies van 5 april 2017 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
(3) Besluit 2008/616/JBZ van de Raad van 23 juni 2008 betreffende de uitvoering van Besluit 2008/615/JBZ inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit (PB L 210 van 6.8.2008, blz. 12).
(4) Besluit 2014/911/EU van de Raad van 4 december 2014 betreffende de start van de geautomatiseerde uitwisseling van dactyloscopische gegevens in Letland (PB L 360 van 17.12.2014, blz. 28).
2.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 142/89 |
UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2017/945 VAN DE RAAD
van 18 mei 2017
betreffende de geautomatiseerde uitwisseling van DNA-gegevens in Slowakije, Portugal, Letland, Litouwen, Tsjechië, Estland, Hongarije, Cyprus, Polen, Zweden, Malta en België, en ter vervanging van de Besluiten 2010/689/EU, 2011/472/EU, 2011/715/EU, 2011/887/EU, 2012/58/EU, 2012/299/EU, 2012/445/EU, 2012/673/EU, 2013/3/EU, 2013/148/EU, 2013/152/EU en 2014/410/EU
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Besluit 2008/615/JBZ van de Raad van 23 juni 2008 inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit (1), en met name artikel 33,
Gezien het advies van het Europees Parlement (2),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Overeenkomstig artikel 25, lid 2, van Besluit 2008/615/JBZ mag met de in dat besluit voorziene verstrekking van persoonsgegevens pas worden begonnen nadat op het grondgebied van de bij de verstrekking betrokken lidstaten de algemene bepalingen inzake gegevensbescherming van hoofdstuk 6 van dat besluit in het nationale recht zijn verwerkt. |
(2) |
In artikel 20 van Besluit 2008/616/JBZ van de Raad (3) is bepaald dat het voldoen aan de in overweging 1 bedoelde voorwaarde met betrekking tot de geautomatiseerde uitwisseling van gegevens overeenkomstig hoofdstuk 2 van Besluit 2008/615/JBZ dient te worden gecontroleerd op basis van een evaluatieverslag dat is gebaseerd op een vragenlijst, een evaluatiebezoek en een proefrun. |
(3) |
Aan de Raad is een algemeen evaluatieverslag voorgelegd, waarin de resultaten van de vragenlijst, het evaluatiebezoek en de proefrun betreffende de uitwisseling van DNA-gegevens in Slowakije, Portugal, Letland, Litouwen, Tsjechië, Estland, Hongarije, Cyprus, Polen, Zweden, Malta en België zijn samengevat. |
(4) |
Met de vaststelling van Besluit 2010/689/EU van de Raad (4) is de Raad tot de conclusie gekomen dat Slowakije de algemene bepalingen betreffende gegevensbescherming volgens hoofdstuk 6 van Besluit 2008/615/JBZ volledig heeft uitgevoerd en vanaf 8 november 2010 gerechtigd is persoonsgegevens te ontvangen en te verstrekken overeenkomstig de artikelen 3 en 4 van dat besluit, en heeft de Raad tevens vastgesteld dat het evaluatieverslag is goedgekeurd in overeenstemming met artikel 25, lid 2, van Besluit 2008/615/JBZ. |
(5) |
Met de vaststelling van Besluit 2011/472/EU van de Raad (5) is de Raad tot de conclusie gekomen dat Portugal de algemene bepalingen betreffende gegevensbescherming volgens hoofdstuk 6 van Besluit 2008/615/JBZ volledig heeft uitgevoerd en vanaf 19 juli 2011 gerechtigd is persoonsgegevens te ontvangen en te verstrekken overeenkomstig de artikelen 3 en 4 van dat besluit, en heeft de Raad tevens vastgesteld dat het evaluatieverslag is goedgekeurd in overeenstemming met artikel 25, lid 2, van Besluit 2008/615/JBZ. |
(6) |
Met de vaststelling van Besluit 2011/715/EU van de Raad (6) is de Raad tot de conclusie gekomen dat Letland de algemene bepalingen betreffende gegevensbescherming volgens hoofdstuk 6 van Besluit 2008/615/JBZ volledig heeft uitgevoerd en vanaf 27 oktober 2011 gerechtigd is persoonsgegevens te ontvangen en te verstrekken overeenkomstig de artikelen 3 en 4 van dat besluit, en heeft de Raad tevens vastgesteld dat het evaluatieverslag is goedgekeurd in overeenstemming met artikel 25, lid 2, van Besluit 2008/615/JBZ. |
(7) |
Met de vaststelling van Besluit 2011/887/EU van de Raad (7) is de Raad tot de conclusie gekomen dat Litouwen de algemene bepalingen betreffende gegevensbescherming volgens hoofdstuk 6 van Besluit 2008/615/JBZ volledig heeft uitgevoerd en vanaf 13 december 2011 gerechtigd is persoonsgegevens te ontvangen en te verstrekken overeenkomstig de artikelen 3 en 4 van dat besluit, en heeft de Raad tevens vastgesteld dat het evaluatieverslag is goedgekeurd in overeenstemming met artikel 25, lid 2, van Besluit 2008/615/JBZ. |
(8) |
Met de vaststelling van Besluit 2012/58/EU van de Raad (8) is de Raad tot de conclusie gekomen dat Tsjechië de algemene bepalingen betreffende gegevensbescherming volgens hoofdstuk 6 van Besluit 2008/615/JBZ volledig heeft uitgevoerd en vanaf 23 januari 2012 gerechtigd is persoonsgegevens te ontvangen en te verstrekken overeenkomstig de artikelen 3 en 4 van dat besluit, en heeft de Raad tevens vastgesteld dat het evaluatieverslag is goedgekeurd in overeenstemming met artikel 25, lid 2, van Besluit 2008/615/JBZ. |
(9) |
Met de vaststelling van Besluit 2012/299/EU van de Raad (9) is de Raad tot de conclusie gekomen dat Estland de algemene bepalingen betreffende gegevensbescherming volgens hoofdstuk 6 van Besluit 2008/615/JBZ volledig heeft uitgevoerd en vanaf 7 juni 2012 gerechtigd is persoonsgegevens te ontvangen en te verstrekken overeenkomstig de artikelen 3 en 4 van dat besluit, en heeft de Raad tevens vastgesteld dat het evaluatieverslag is goedgekeurd in overeenstemming met artikel 25, lid 2, van Besluit 2008/615/JBZ. |
(10) |
Met de vaststelling van Besluit 2012/445/EU van de Raad (10) is de Raad tot de conclusie gekomen dat Hongarije de algemene bepalingen betreffende gegevensbescherming volgens hoofdstuk 6 van Besluit 2008/615/JBZ volledig heeft uitgevoerd en vanaf 24 juli 2012 gerechtigd is persoonsgegevens te ontvangen en te verstrekken overeenkomstig de artikelen 3 en 4 van dat besluit, en heeft de Raad tevens vastgesteld dat het evaluatieverslag is goedgekeurd in overeenstemming met artikel 25, lid 2, van Besluit 2008/615/JBZ. |
(11) |
Met de vaststelling van Besluit 2012/673/EU van de Raad (11) is de Raad tot de conclusie gekomen dat Cyprus de algemene bepalingen betreffende gegevensbescherming volgens hoofdstuk 6 van Besluit 2008/615/JBZ volledig heeft uitgevoerd en vanaf 25 oktober 2012 gerechtigd is persoonsgegevens te ontvangen en te verstrekken overeenkomstig de artikelen 3 en 4 van dat besluit, en heeft de Raad tevens vastgesteld dat het evaluatieverslag is goedgekeurd in overeenstemming met artikel 25, lid 2, van Besluit 2008/615/JBZ. |
(12) |
Met de vaststelling van Besluit 2013/3/EU van de Raad (12) is de Raad tot de conclusie gekomen dat Polen de algemene bepalingen betreffende gegevensbescherming volgens hoofdstuk 6 van Besluit 2008/615/JBZ volledig heeft uitgevoerd en vanaf 20 december 2012 gerechtigd is persoonsgegevens te ontvangen en te verstrekken overeenkomstig de artikelen 3 en 4 van dat besluit, en heeft de Raad tevens vastgesteld dat het evaluatieverslag is goedgekeurd in overeenstemming met artikel 25, lid 2, van Besluit 2008/615/JBZ. |
(13) |
Met de vaststelling van Besluit 2013/148/EU van de Raad (13) is de Raad tot de conclusie gekomen dat Zweden de algemene bepalingen betreffende gegevensbescherming volgens hoofdstuk 6 van Besluit 2008/615/JBZ volledig heeft uitgevoerd en vanaf 21 maart 2013 gerechtigd is persoonsgegevens te ontvangen en te verstrekken overeenkomstig de artikelen 3 en 4 van dat besluit, en heeft de Raad tevens vastgesteld dat het evaluatieverslag is goedgekeurd in overeenstemming met artikel 25, lid 2, van Besluit 2008/615/JBZ. |
(14) |
Met de vaststelling van Besluit 2013/152/EU van de Raad (14) is de Raad tot de conclusie gekomen dat Malta de algemene bepalingen betreffende gegevensbescherming volgens hoofdstuk 6 van Besluit 2008/615/JBZ volledig heeft uitgevoerd en vanaf 21 maart 2013 gerechtigd is persoonsgegevens te ontvangen en te verstrekken overeenkomstig de artikelen 3 en 4 van dat besluit, en heeft de Raad tevens vastgesteld dat het evaluatieverslag is goedgekeurd in overeenstemming met artikel 25, lid 2, van Besluit 2008/615/JBZ. |
(15) |
Met de vaststelling van Besluit 2014/410/EU van de Raad (15) is de Raad tot de conclusie gekomen dat België de algemene bepalingen betreffende gegevensbescherming volgens hoofdstuk 6 van Besluit 2008/615/JBZ volledig heeft uitgevoerd en vanaf 24 juni 2014 gerechtigd is persoonsgegevens te ontvangen en te verstrekken overeenkomstig de artikelen 3 en 4 van dat besluit, en heeft de Raad tevens vastgesteld dat het evaluatieverslag is goedgekeurd in overeenstemming met artikel 25, lid 2, van Besluit 2008/615/JBZ. |
(16) |
In zijn arrest van 22 september 2016 in de gevoegde zaken C-14/15 en C-116/15 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie gesteld dat er in artikel 25, lid 2, van Besluit 2008/615/JBZ op onrechtmatige wijze eenparigheid van stemmen wordt verlangd voor de vaststelling van maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van dat besluit. De Besluiten 2010/689/EU, 2011/472/EU, 2011/715/EU, 2011/887/EU, 2012/58/EU, 2012/299/EU, 2012/445/EU, 2012/673/EU, 2013/3/EU, 2013/148/EU, 2013/152/EU en 2014/410/EU zijn vastgesteld op basis van artikel 25, lid 2, van Besluit 2008/615/JBZ en zijn derhalve aangetast door een vormverzuim. |
(17) |
Teneinde de rechtszekerheid van de ontvangst en de verstrekking van persoonsgegevens uit hoofde van Besluit 2008/615/JBZ te waarborgen ten aanzien van de lidstaten waarop de Besluiten 2010/689/EU, 2011/472/EU, 2011/715/EU, 2011/887/EU, 2012/58/EU, 2012/299/EU, 2012/445/EU, 2012/673/EU, 2013/3/EU, 2013/148/EU, 2013/152/EU en 2014/410/EU betrekking hebben, moeten deze besluiten worden vervangen door het onderhavige besluit. |
(18) |
Teneinde de continuïteit van de ontvangst en de verstrekking van persoonsgegevens overeenkomstig de artikelen 3 en 4 van Besluit 2008/615/JBZ te waarborgen, houden de Besluiten 2010/689/EU, 2011/472/EU, 2011/715/EU, 2011/887/EU, 2012/58/EU, 2012/299/EU, 2012/445/EU, 2012/673/EU, 2013/3/EU, 2013/148/EU, 2013/152/EU en 2014/410/EU op gevolgen te hebben vanaf de dag van inwerkingtreding van het onderhavige besluit. |
(19) |
Om dezelfde reden dient de inwerkingtreding van het onderhavige besluit de geldigheid van de geautomatiseerde uitwisseling van gegevens die de lidstaten uit hoofde van de Besluiten 2010/689/EU, 2011/472/EU, 2011/715/EU, 2011/887/EU, 2012/58/EU, 2012/299/EU, 2012/445/EU, 2012/673/EU, 2013/3/EU, 2013/148/EU, 2013/152/EU en 2014/410/EU hebben uitgevoerd, onverlet te laten. |
(20) |
Voorts moeten de lidstaten die uit hoofde van de Besluiten 2010/689/EU, 2011/472/EU, 2011/715/EU, 2011/887/EU, 2012/58/EU, 2012/299/EU, 2012/445/EU, 2012/673/EU, 2013/3/EU, 2013/148/EU, 2013/152/EU en 2014/410/EU persoonsgegevens hebben ontvangen, die gegevens verder op nationaal niveau of tussen lidstaten kunnen blijven verwerken voor de doelen die worden omschreven in artikel 26 van Besluit 2008/615/JBZ. |
(21) |
Artikel 33 van Besluit 2008/615/JBZ geeft de Raad uitvoeringsbevoegdheden voor het vaststellen van maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van dat besluit, met name wat betreft het ontvangen en verstrekken van persoonsgegevens uit hoofde van dat besluit. Nu er is voldaan aan de voorwaarden voor het doen aanvangen van de uitoefening van deze uitvoeringsbevoegdheden en de desbetreffende procedure is gevolgd moet er ten aanzien van Slowakije, Portugal, Letland, Litouwen, Tsjechië, Estland, Hongarije, Cyprus, Polen, Zweden, Malta en België een uitvoeringsbesluit betreffende de geautomatiseerde uitwisseling van DNA-gegevens worden vastgesteld dat deze lidstaten in staat moet stellen overeenkomstig de artikelen 3 en 4 van Besluit 2008/615/JBZ persoonsgegevens te blijven ontvangen en verstrekken. |
(22) |
Besluit 2008/615/JBZ is bindend voor Denemarken, dat derhalve deelneemt aan de vaststelling en toepassing van het onderhavige besluit ter uitvoering van Besluit 2008/615/JBZ. |
(23) |
Besluit 2008/615/JBZ is bindend voor het Verenigd Koninkrijk en Ierland, die derhalve deelnemen aan de vaststelling en toepassing van het onderhavige besluit ter uitvoering van Besluit 2008/615/JBZ, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Met het oog op de geautomatiseerde bevraging en vergelijking van DNA-gegevens behouden Slowakije, Portugal, Letland, Litouwen, Tsjechië, Estland, Hongarije, Cyprus, Polen, Zweden, Malta en België het recht overeenkomstig de artikelen 3 en 4 van Besluit 2008/615/JBZ persoonsgegevens te ontvangen en te verstrekken.
Artikel 2
1. De Besluiten 2010/689/EU, 2011/472/EU, 2011/715/EU, 2011/887/EU, 2012/58/EU, 2012/299/EU, 2012/445/EU, 2012/673/EU, 2013/3/EU, 2013/148/EU, 2013/152/EU en 2014/410/EU hebben met ingang van de datum van inwerkingtreding van het onderhavige besluit geen effect meer, zonder dat echter de geldigheid van de uit hoofde van die besluiten door de lidstaten uitgevoerde geautomatiseerde uitwisseling van gegevens wordt aangetast.
2. Lidstaten die in overeenstemming met de in lid 1 bedoelde besluiten persoonsgegevens hebben ontvangen, mogen die gegevens verder op nationaal niveau of tussen lidstaten blijven verwerken voor de doelen die worden omschreven in artikel 26 van Besluit 2008/615/JBZ.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Dit besluit is van toepassing overeenkomstig de Verdragen.
Gedaan te Brussel, 18 mei 2017.
Voor de Raad
De voorzitter
C. ABELA
(1) PB L 210 van 6.8.2008, blz. 1.
(2) Advies van 5 april 2017 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
(3) Besluit 2008/616/JBZ van de Raad van 23 juni 2008 betreffende de uitvoering van Besluit 2008/615/JBZ inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit (PB L 210 van 6.8.2008, blz. 12).
(4) Besluit 2010/689/EU van de Raad van 8 november 2010 betreffende de start van de automatische uitwisseling van DNA-gegevens in Slowakije (PB L 294 van 12.11.2010, blz. 14).
(5) Besluit 2011/472/EU van de Raad van 19 juli 2011 betreffende de start van de automatische uitwisseling van DNA-gegevens in Portugal (PB L 195 van 27.7.2011, blz. 71).
(6) Besluit 2011/715/EU van de Raad van 27 oktober 2011 betreffende de start van de geautomatiseerde uitwisseling van DNA-gegevens in Letland (PB L 285 van 1.11.2011, blz. 24).
(7) Besluit 2011/887/EU van de Raad van 13 december 2011 betreffende de start van de automatische uitwisseling van DNA-gegevens in Litouwen (PB L 344 van 28.12.2011, blz. 36).
(8) Besluit 2012/58/EU van de Raad van 23 januari 2012 betreffende de start van de geautomatiseerde uitwisseling van DNA-gegevens in Tsjechië (PB L 30 van 2.2.2012, blz. 15).
(9) Besluit 2012/299/EU van de Raad van 7 juni 2012 betreffende de start van de geautomatiseerde uitwisseling van DNA-gegevens in Estland (PB L 151 van 12.6.2012, blz. 31).
(10) Besluit 2012/445/EU van de Raad van 24 juli 2012 betreffende de start van de geautomatiseerde uitwisseling van DNA-gegevens in Hongarije (PB L 202 van 28.7.2012, blz. 22).
(11) Besluit 2012/673/EU van de Raad van 25 oktober 2012 betreffende de start van de geautomatiseerde uitwisseling van DNA-gegevens met Cyprus (PB L 302 van 31.10.2012, blz. 12).
(12) Besluit 2013/3/EU van de Raad van 20 december 2012 betreffende de start van de geautomatiseerde uitwisseling van DNA-gegevens met Polen (PB L 3 van 8.1.2013, blz. 5).
(13) Besluit 2013/148/EU van de Raad van 21 maart 2013 betreffende de start van de geautomatiseerde uitwisseling van DNA-gegevens in Zweden (PB L 84 van 23.3.2013, blz. 26).
(14) Besluit 2013/152/EU van de Raad van 21 maart 2013 betreffende de start van de geautomatiseerde uitwisseling van DNA-gegevens in Malta (PB L 86 van 26.3.2013, blz. 20).
(15) Besluit 2014/410/EU van de Raad van 24 juni 2014 betreffende de start van de geautomatiseerde uitwisseling van DNA-gegevens in België (PB L 190 van 28.6.2014, blz. 80).
2.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 142/93 |
UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2017/946 VAN DE RAAD
van 18 mei 2017
betreffende de geautomatiseerde uitwisseling van dactyloscopische gegevens in Slowakije, Bulgarije, Frankrijk, Tsjechië, Litouwen, Nederland, Hongarije, Cyprus, Estland, Malta, Roemenië en Finland, en ter vervanging van de Besluiten 2010/682/EU, 2010/758/EU, 2011/355/EU, 2011/434/EU, 2011/888/EU, 2012/46/EU, 2012/446/EU, 2012/672/EU, 2012/710/EU, 2013/153/EU, 2013/229/EU en 2013/792/EU
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Besluit 2008/615/JBZ van de Raad van 23 juni 2008 inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit (1), en met name artikel 33,
Gezien het advies van het Europees Parlement (2),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Overeenkomstig artikel 25, lid 2, van Besluit 2008/615/JBZ mag met de in dat besluit voorziene verstrekking van persoonsgegevens pas worden begonnen nadat op het grondgebied van de bij de verstrekking betrokken lidstaten de algemene bepalingen inzake gegevensbescherming van hoofdstuk 6 van dat besluit in het nationale recht zijn verwerkt. |
(2) |
In artikel 20 van Besluit 2008/616/JBZ van de Raad (3) is bepaald dat het voldoen aan de in overweging 1 bedoelde voorwaarde met betrekking tot de geautomatiseerde uitwisseling van gegevens overeenkomstig hoofdstuk 2 van Besluit 2008/615/JBZ dient te worden gecontroleerd op basis van een evaluatieverslag dat is gebaseerd op een vragenlijst, een evaluatiebezoek en een proefrun. |
(3) |
Aan de Raad zijn algemene evaluatieverslagen voorgelegd, waarin de resultaten van de vragenlijst, het evaluatiebezoek en de proefrun betreffende de uitwisseling van dactyloscopische gegevens in Slowakije, Bulgarije, Frankrijk, Tsjechië, Litouwen, Nederland, Hongarije, Cyprus, Estland, Malta, Roemenië en Finland zijn samengevat. |
(4) |
Met de vaststelling van Besluit 2010/682/EU van de Raad (4) is de Raad tot de conclusie gekomen dat Slowakije de algemene bepalingen betreffende gegevensbescherming volgens hoofdstuk 6 van Besluit 2008/615/JBZ volledig heeft uitgevoerd en vanaf 8 november 2010 gerechtigd is persoonsgegevens te ontvangen en te verstrekken overeenkomstig artikel 9 van dat besluit, en heeft de Raad tevens vastgesteld dat het evaluatieverslag is goedgekeurd in overeenstemming met artikel 25, lid 2, van Besluit 2008/615/JBZ. |
(5) |
Met de vaststelling van Besluit 2010/758/EU van de Raad (5) is de Raad tot de conclusie gekomen dat Bulgarije de algemene bepalingen betreffende gegevensbescherming van hoofdstuk 6 van Besluit 2008/615/JBZ volledig heeft uitgevoerd en vanaf 2 december 2010 gerechtigd is persoonsgegevens te ontvangen en te verstrekken overeenkomstig artikel 9 van dat besluit, en heeft de Raad tevens vastgesteld dat het evaluatieverslag is goedgekeurd in overeenstemming met artikel 25, lid 2, van Besluit 2008/615/JBZ. |
(6) |
Met de vaststelling van Besluit 2011/355/EU van de Raad (6) is de Raad tot de conclusie gekomen dat Frankrijk de algemene bepalingen betreffende gegevensbescherming volgens hoofdstuk 6 van Besluit 2008/615/JBZ volledig heeft uitgevoerd en vanaf 9 juni 2011 gerechtigd is persoonsgegevens te ontvangen en te verstrekken overeenkomstig artikel 9 van dat besluit, en heeft de Raad tevens vastgesteld dat het evaluatieverslag is goedgekeurd in overeenstemming met artikel 25, lid 2, van Besluit 2008/615/JBZ. |
(7) |
Met de vaststelling van Besluit 2011/434/EU van de Raad (7) is de Raad tot de conclusie gekomen dat Tsjechië de algemene bepalingen betreffende gegevensbescherming volgens hoofdstuk 6 van Besluit 2008/615/JBZ volledig heeft uitgevoerd en vanaf 19 juli 2011 gerechtigd is persoonsgegevens te ontvangen en te verstrekken overeenkomstig artikel 9 van dat besluit, en heeft de Raad tevens vastgesteld dat het evaluatieverslag is goedgekeurd in overeenstemming met artikel 25, lid 2, van Besluit 2008/615/JBZ. |
(8) |
Met de vaststelling van Besluit 2011/888/EU van de Raad (8) is de Raad tot de conclusie gekomen dat Litouwen de algemene bepalingen betreffende gegevensbescherming volgens hoofdstuk 6 van Besluit 2008/615/JBZ volledig heeft uitgevoerd en vanaf 13 december 2011 gerechtigd is persoonsgegevens te ontvangen en te verstrekken overeenkomstig artikel 9 van dat besluit, en heeft de Raad tevens vastgesteld dat het evaluatieverslag is goedgekeurd in overeenstemming met artikel 25, lid 2, van Besluit 2008/615/JBZ. |
(9) |
Met de vaststelling van Besluit 2012/46/EU van de Raad (9) is de Raad tot de conclusie gekomen dat Nederland de algemene bepalingen betreffende gegevensbescherming volgens hoofdstuk 6 van Besluit 2008/615/JBZ volledig heeft uitgevoerd en vanaf 23 januari 2012 gerechtigd is persoonsgegevens te ontvangen en te verstrekken overeenkomstig artikel 9 van dat besluit, en heeft de Raad tevens vastgesteld dat het evaluatieverslag is goedgekeurd in overeenstemming met artikel 25, lid 2, van Besluit 2008/615/JBZ. |
(10) |
Met de vaststelling van Besluit 2012/446/EU van de Raad (10) is de Raad tot de conclusie gekomen dat Hongarije de algemene bepalingen betreffende gegevensbescherming volgens hoofdstuk 6 van Besluit 2008/615/JBZ volledig heeft uitgevoerd en vanaf 24 juli 2012 gerechtigd is persoonsgegevens te ontvangen en te verstrekken overeenkomstig artikel 9 van dat besluit, en heeft de Raad tevens vastgesteld dat het evaluatieverslag is goedgekeurd in overeenstemming met artikel 25, lid 2, van Besluit 2008/615/JBZ. |
(11) |
Met de vaststelling van Besluit 2012/672/EU van de Raad (11) is de Raad tot de conclusie gekomen dat Cyprus de algemene bepalingen betreffende gegevensbescherming volgens hoofdstuk 6 van Besluit 2008/615/JBZ volledig heeft uitgevoerd en vanaf 25 oktober 2012 gerechtigd is persoonsgegevens te ontvangen en te verstrekken overeenkomstig artikel 9 van dat besluit, en heeft de Raad tevens vastgesteld dat het evaluatieverslag is goedgekeurd in overeenstemming met artikel 25, lid 2, van Besluit 2008/615/JBZ. |
(12) |
Met de vaststelling van Besluit 2012/710/EU van de Raad (12) is de Raad tot de conclusie gekomen dat Estland de algemene bepalingen betreffende gegevensbescherming van hoofdstuk 6 van Besluit 2008/615/JBZ volledig heeft uitgevoerd en vanaf 13 november 2012 gerechtigd is persoonsgegevens te ontvangen en te verstrekken overeenkomstig artikel 9 van dat besluit, en heeft de Raad tevens vastgesteld dat het evaluatieverslag is goedgekeurd in overeenstemming met artikel 25, lid 2, van Besluit 2008/615/JBZ. |
(13) |
Met de vaststelling van Besluit 2013/153/EU van de Raad (13) is de Raad tot de conclusie gekomen dat Malta de algemene bepalingen betreffende gegevensbescherming volgens hoofdstuk 6 van Besluit 2008/615/JBZ volledig heeft uitgevoerd en vanaf 21 maart 2013 gerechtigd is persoonsgegevens te ontvangen en te verstrekken overeenkomstig artikel 9 van dat besluit, en heeft de Raad tevens vastgesteld dat het evaluatieverslag is goedgekeurd in overeenstemming met artikel 25, lid 2, van Besluit 2008/615/JBZ. |
(14) |
Met de vaststelling van Besluit 2013/229/EU van de Raad (14) is de Raad tot de conclusie gekomen dat Roemenië de algemene bepalingen betreffende gegevensbescherming volgens hoofdstuk 6 van Besluit 2008/615/JBZ volledig heeft uitgevoerd en vanaf 14 mei 2013 gerechtigd is persoonsgegevens te ontvangen en te verstrekken overeenkomstig artikel 9 van dat besluit, en heeft de Raad tevens vastgesteld dat het evaluatieverslag is goedgekeurd in overeenstemming met artikel 25, lid 2, van Besluit 2008/615/JBZ. |
(15) |
Met de vaststelling van Besluit 2013/792/EU van de Raad (15) is de Raad tot de conclusie gekomen dat Finland de algemene bepalingen betreffende gegevensbescherming volgens hoofdstuk 6 van Besluit 2008/615/JBZ volledig heeft uitgevoerd en vanaf 16 december 2013 gerechtigd is persoonsgegevens te ontvangen en te verstrekken overeenkomstig artikel 9 van dat besluit, en heeft de Raad tevens vastgesteld dat het verslag is goedgekeurd in overeenstemming met artikel 25, lid 2, van Besluit 2008/615/JBZ. |
(16) |
In zijn arrest van 22 september 2016 in de gevoegde zaken C-14/15 en C-116/15 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie gesteld dat er in artikel 25, lid 2, van Besluit 2008/615/JBZ op onrechtmatige wijze eenparigheid van stemmen wordt verlangd voor de vaststelling van maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van dat besluit. De Besluiten 2010/682/EU, 2010/758/EU, 2011/355/EU, 2011/434/EU, 2011/888/EU, 2012/46/EU, 2012/446/EU, 2012/672/EU, 2012/710/EU, 2013/153/EU, 2013/229/EU en 2013/792/EU zijn vastgesteld op basis van artikel 25, lid 2, van Besluit 2008/615/JBZ en zijn derhalve aangetast door een vormverzuim. |
(17) |
Teneinde de rechtszekerheid van de ontvangst en de verstrekking van persoonsgegevens uit hoofde van Besluit 2008/615/JBZ te waarborgen ten aanzien van de lidstaten waarop de Besluiten 2010/682/EU, 2010/758/EU, 2011/355/EU, 2011/434/EU, 2011/888/EU, 2012/46/EU, 2012/446/EU, 2012/672/EU, 2012/710/EU, 2013/153/EU, 2013/229/EU en 2013/792/EU betrekking hebben, moeten deze besluiten worden vervangen door het onderhavige besluit. |
(18) |
Teneinde de continuïteit van de ontvangst en de verstrekking van persoonsgegevens overeenkomstig artikel 9 van Besluit 2008/615/JBZ te waarborgen, houden de Besluiten 2010/682/EU, 2010/758/EU, 2011/355/EU, 2011/434/EU, 2011/888/EU, 2012/46/EU, 2012/446/EU, 2012/672/EU, 2012/710/EU, 2013/153/EU, 2013/229/EU en 2013/792/EU op gevolgen te hebben vanaf de dag van inwerkingtreding van het onderhavige besluit. |
(19) |
Om dezelfde reden dient de inwerkingtreding van het onderhavige besluit de geldigheid van de geautomatiseerde uitwisseling van gegevens die de lidstaten uit hoofde van de Besluiten 2010/682/EU, 2010/758/EU, 2011/355/EU, 2011/434/EU, 2011/888/EU, 2012/46/EU, 2012/446/EU, 2012/672/EU, 2012/710/EU, 2013/153/EU, 2013/229/EU en 2013/792/EU hebben uitgevoerd, onverlet te laten. |
(20) |
Voorts moeten de lidstaten die uit hoofde van de Besluiten 2010/682/EU, 2010/758/EU, 2011/355/EU, 2011/434/EU, 2011/888/EU, 2012/46/EU, 2012/446/EU, 2012/672/EU, 2012/710/EU, 2013/153/EU, 2013/229/EU en 2013/792/EU persoonsgegevens hebben ontvangen, die gegevens verder op nationaal niveau of tussen lidstaten kunnen blijven verwerken voor de doelen die worden omschreven in artikel 26 van Besluit 2008/615/JBZ. |
(21) |
Artikel 33 van Besluit 2008/615/JBZ geeft de Raad uitvoeringsbevoegdheden voor het vaststellen van maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van dat besluit, met name wat betreft het ontvangen en verstrekken van persoonsgegevens uit hoofde van dat besluit. Nu er is voldaan aan de voorwaarden voor het doen aanvangen van de uitoefening van deze uitvoeringsbevoegdheden en de desbetreffende procedure is gevolgd, moet er ten aanzien van Slowakije, Bulgarije, Frankrijk, Tsjechië, Litouwen, Nederland, Hongarije, Cyprus, Estland, Malta, Roemenië en Finland een uitvoeringsbesluit betreffende de geautomatiseerde uitwisseling van dactyloscopische gegevens worden vastgesteld dat deze lidstaten in staat moet stellen overeenkomstig artikel 9 van Besluit 2008/615/JBZ persoonsgegevens te blijven ontvangen en verstrekken. |
(22) |
Besluit 2008/615/JBZ is bindend voor Denemarken, dat derhalve deelneemt aan de vaststelling en toepassing van het onderhavige besluit ter uitvoering van Besluit 2008/615/JBZ. |
(23) |
Besluit 2008/615/JBZ is bindend voor het Verenigd Koninkrijk en Ierland, die derhalve deelnemen aan de vaststelling en toepassing van het onderhavige besluit ter uitvoering van Besluit 2008/615/JBZ, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Met het oog op de geautomatiseerde bevraging van dactyloscopische gegevens behouden Slowakije, Bulgarije, Frankrijk, Tsjechië, Litouwen, Nederland, Hongarije, Cyprus, Estland, Malta, Roemenië en Finland het recht overeenkomstig artikel 9 van Besluit 2008/615/JBZ persoonsgegevens te ontvangen en te verstrekken.
Artikel 2
1. De Besluiten 2010/682/EU, 2010/758/EU, 2011/355/EU, 2011/434/EU, 2011/888/EU, 2012/46/EU, 2012/446/EU, 2012/672/EU, 2012/710/EU, 2013/153/EU, 2013/229/EU en 2013/792/EU hebben met ingang van de datum van inwerkingtreding van het onderhavige besluit geen effect meer, zonder dat echter de geldigheid van de uit hoofde van die besluiten door de lidstaten uitgevoerde geautomatiseerde uitwisseling van gegevens wordt aangetast.
2. Lidstaten die in overeenstemming met de in lid 1 bedoelde besluiten persoonsgegevens hebben ontvangen, mogen die gegevens verder op nationaal niveau of tussen lidstaten blijven verwerken voor de doelen die worden omschreven in artikel 26 van Besluit 2008/615/JBZ.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Dit besluit is van toepassing overeenkomstig de Verdragen.
Gedaan te Brussel, 18 mei 2017.
Voor de Raad
De voorzitter
C. ABELA
(1) PB L 210 van 6.8.2008, blz. 1.
(2) Advies van 5 april 2017 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
(3) Besluit 2008/616/JBZ van de Raad van 23 juni 2008 betreffende de uitvoering van Besluit 2008/615/JBZ inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit (PB L 210 van 6.8.2008, blz. 12).
(4) Besluit 2010/682/EU van de Raad van 8 november 2010 betreffende de start van de automatische uitwisseling van dactyloscopische gegevens in Slowakije (PB L 293 van 11.11.2010, blz. 58).
(5) Besluit 2010/758/EU van de Raad van 2 december 2010 betreffende de start van de geautomatiseerde uitwisseling van dactyloscopische gegevens in Bulgarije (PB L 322 van 8.12.2010, blz. 43).
(6) Besluit 2011/355/EU van de Raad van 9 juni 2011 betreffende de start van de geautomatiseerde uitwisseling van dactyloscopische gegevens in Frankrijk (PB L 161 van 21.6.2011, blz. 23).
(7) Besluit 2011/434/EU van de Raad van 19 juli 2011 betreffende de start van de geautomatiseerde uitwisseling van dactyloscopische gegevens in Tsjechië (PB L 190 van 21.7.2011, blz. 72).
(8) Besluit 2011/888/EU van de Raad van 13 december 2011 betreffende de start van de geautomatiseerde uitwisseling van dactyloscopische gegevens in Litouwen (PB L 344 van 28.12.2011, blz. 38).
(9) Besluit 2012/46/EU van de Raad van 23 januari 2012 betreffende de start van de geautomatiseerde uitwisseling van dactyloscopische gegevens in Nederland (PB L 26 van 28.1.2012, blz. 32).
(10) Besluit 2012/446/EU van de Raad van 24 juli 2012 betreffende de start van de geautomatiseerde uitwisseling van dactyloscopische gegevens in Hongarije (PB L 202 van 28.7.2012, blz. 23).
(11) Besluit 2012/672/EU van de Raad van 25 oktober 2012 betreffende de start van de geautomatiseerde uitwisseling van dactyloscopische gegevens in Cyprus (PB L 302 van 31.10.2012, blz. 11).
(12) Besluit 2012/710/EU van de Raad van 13 november 2012 betreffende de start van de geautomatiseerde uitwisseling van dactyloscopische gegevens in Estland (PB L 321 van 20.11.2012, blz. 61).
(13) Besluit 2013/153/EU van de Raad van 21 maart 2013 betreffende de start van de geautomatiseerde uitwisseling van dactyloscopische gegevens in Malta (PB L 86 van 26.3.2013, blz. 21).
(14) Besluit 2013/229/EU van de Raad van 14 mei 2013 betreffende de start van de geautomatiseerde uitwisseling van dactyloscopische gegevens in Roemenië (PB L 138 van 24.5.2013, blz. 11).
(15) Besluit 2013/792/EU van de Raad van 16 december 2013 betreffende de start van de geautomatiseerde uitwisseling van dactyloscopische gegevens in Finland (PB L 349 van 21.12.2013, blz. 103).
2.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 142/97 |
UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2017/947 VAN DE RAAD
van 18 mei 2017
betreffende de geautomatiseerde uitwisseling van voertuigregistratiegegevens in Finland, Slovenië, Roemenië, Polen, Zweden, Litouwen, Bulgarije, Slowakije en Hongarije, en ter vervanging van Besluiten 2010/559/EU, 2011/387/EU, 2011/547/EU, 2012/236/EU, 2012/664/EU, 2012/713/EU, 2013/230/EU, 2013/692/EU en 2014/264/EU
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Besluit 2008/615/JBZ van de Raad van 23 juni 2008 inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit (1), en met name artikel 33,
Gezien het advies van het Europees Parlement (2),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Overeenkomstig artikel 25, lid 2, van Besluit 2008/615/JBZ mag met de in dat besluit voorziene verstrekking van persoonsgegevens pas worden begonnen nadat op het grondgebied van de bij de verstrekking betrokken lidstaten de algemene bepalingen inzake gegevensbescherming van hoofdstuk 6 van dat besluit in het nationale recht zijn verwerkt. |
(2) |
In artikel 20 van Besluit 2008/616/JBZ van de Raad (3) is bepaald dat het voldoen aan de in overweging 1 bedoelde voorwaarde met betrekking tot de geautomatiseerde uitwisseling van gegevens overeenkomstig hoofdstuk 2 van Besluit 2008/615/JBZ dient te worden gecontroleerd op basis van een evaluatieverslag dat is gebaseerd op een vragenlijst, een evaluatiebezoek en een proefrun. |
(3) |
Aan de Raad zijn algemene evaluatieverslagen voorgelegd, waarin de resultaten van de vragenlijst, het evaluatiebezoek en de proefrun betreffende de uitwisseling van voertuigregistratiegegevens in Finland, Slovenië, Roemenië, Polen, Zweden, Litouwen, Bulgarije, Slowakije en Hongarije zijn samengevat. |
(4) |
Met de vaststelling van Besluit 2010/559/EU van de Raad (4) is de Raad tot de conclusie gekomen dat Finland de algemene bepalingen betreffende gegevensbescherming volgens hoofdstuk 6 van Besluit 2008/615/JBZ volledig heeft uitgevoerd en vanaf 13 september 2010 gerechtigd is persoonsgegevens te ontvangen en te verstrekken overeenkomstig artikel 12 van dat besluit, en heeft de Raad tevens vastgesteld dat het evaluatieverslag is goedgekeurd in overeenstemming met artikel 25, lid 2, van Besluit 2008/615/JBZ. |
(5) |
Met de vaststelling van Besluit 2011/387/EU van de Raad (5) is de Raad tot de conclusie gekomen dat Slovenië de algemene bepalingen betreffende gegevensbescherming volgens hoofdstuk 6 van Besluit 2008/615/JBZ volledig heeft uitgevoerd en vanaf 28 juni 2011 gerechtigd is persoonsgegevens te ontvangen en te verstrekken overeenkomstig artikel 12 van dat besluit, en heeft de Raad tevens vastgesteld dat het evaluatieverslag is goedgekeurd in overeenstemming met artikel 25, lid 2, van Besluit 2008/615/JBZ. |
(6) |
Met de vaststelling van Besluit 2011/547/EU van de Raad (6) is de Raad tot de conclusie gekomen dat Roemenië de algemene bepalingen betreffende gegevensbescherming volgens hoofdstuk 6 van Besluit 2008/615/JBZ volledig heeft uitgevoerd en vanaf 12 september 2011 gerechtigd is persoonsgegevens te ontvangen en te verstrekken overeenkomstig artikel 12 van dat besluit, en heeft de Raad tevens vastgesteld dat het evaluatieverslag is goedgekeurd in overeenstemming met artikel 25, lid 2, van Besluit 2008/615/JBZ. |
(7) |
Met de vaststelling van Besluit 2012/236/EU van de Raad (7) is de Raad tot de conclusie gekomen dat Polen de algemene bepalingen betreffende gegevensbescherming volgens hoofdstuk 6 van Besluit 2008/615/JBZ volledig heeft uitgevoerd en vanaf 26 april 2012 gerechtigd is persoonsgegevens te ontvangen en te verstrekken overeenkomstig artikel 12 van dat besluit, en heeft de Raad tevens vastgesteld dat het evaluatieverslag is goedgekeurd in overeenstemming met artikel 25, lid 2, van Besluit 2008/615/JBZ. |
(8) |
Met de vaststelling van Besluit 2012/664/EU van de Raad (8) is de Raad tot de conclusie gekomen dat Zweden de algemene bepalingen betreffende gegevensbescherming volgens hoofdstuk 6 van Besluit 2008/615/JBZ volledig heeft uitgevoerd en vanaf 25 oktober 2012 gerechtigd is persoonsgegevens te ontvangen en te verstrekken overeenkomstig artikel 12 van dat besluit, en heeft de Raad tevens vastgesteld dat het evaluatieverslag is goedgekeurd in overeenstemming met artikel 25, lid 2, van Besluit 2008/615/JBZ. |
(9) |
Met de vaststelling van Besluit 2012/713/EU van de Raad (9) is de Raad tot de conclusie gekomen dat Litouwen de algemene bepalingen betreffende gegevensbescherming volgens hoofdstuk 6 van Besluit 2008/615/JBZ volledig heeft uitgevoerd en vanaf 13 november 2012 gerechtigd is persoonsgegevens te ontvangen en te verstrekken overeenkomstig artikel 12 van dat besluit, en heeft de Raad tevens vastgesteld dat het evaluatieverslag is goedgekeurd in overeenstemming met artikel 25, lid 2, van Besluit 2008/615/JBZ. |
(10) |
Met de vaststelling van Besluit 2013/230/EU van de Raad (10) is de Raad tot de conclusie gekomen dat Bulgarije de algemene bepalingen betreffende gegevensbescherming volgens hoofdstuk 6 van Besluit 2008/615/JBZ volledig heeft uitgevoerd en vanaf 14 mei 2013 gerechtigd is persoonsgegevens te ontvangen en te verstrekken overeenkomstig artikel 12 van dat besluit, en heeft de Raad tevens vastgesteld dat het evaluatieverslag is goedgekeurd in overeenstemming met artikel 25, lid 2, van Besluit 2008/615/JBZ. |
(11) |
Met de vaststelling van Besluit 2013/692/EU van de Raad (11) is de Raad tot de conclusie gekomen dat Slowakije de algemene bepalingen betreffende gegevensbescherming volgens hoofdstuk 6 van Besluit 2008/615/JBZ volledig heeft uitgevoerd en vanaf 19 november 2013 gerechtigd is persoonsgegevens te ontvangen en te verstrekken overeenkomstig artikel 12 van dat besluit, en heeft de Raad tevens vastgesteld dat het evaluatieverslag is goedgekeurd in overeenstemming met artikel 25, lid 2, van Besluit 2008/615/JBZ. |
(12) |
Met de vaststelling van Besluit 2014/264/EU van de Raad (12) is de Raad tot de conclusie gekomen dat Hongarije de algemene bepalingen betreffende gegevensbescherming volgens hoofdstuk 6 van Besluit 2008/615/JBZ volledig heeft uitgevoerd en vanaf 6 mei 2014 gerechtigd is persoonsgegevens te ontvangen en te verstrekken overeenkomstig artikel 12 van dat besluit, en heeft de Raad tevens vastgesteld dat het evaluatieverslag is goedgekeurd in overeenstemming met artikel 25, lid 2, van Besluit 2008/615/JBZ. |
(13) |
In zijn arrest van 22 september 2016 in de gevoegde zaken C-14/15 en C-116/15 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie gesteld dat er in artikel 25, lid 2, van Besluit 2008/615/JBZ op onrechtmatige wijze eenparigheid van stemmen wordt verlangd voor de vaststelling van maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van dat besluit. De Besluiten 2010/559/EU, 2011/387/EU, 2011/547/EU, 2012/236/EU, 2012/664/EU, 2012/713/EU, 2013/230/EU, 2013/692/EU en 2014/264/EU zijn vastgesteld op basis van artikel 25, lid 2, van Besluit 2008/615/JBZ en zijn derhalve aangetast door een vormverzuim. |
(14) |
Teneinde de rechtszekerheid van de ontvangst en de verstrekking van persoonsgegevens uit hoofde van Besluit 2008/615/JBZ te waarborgen ten aanzien van de lidstaten waarop de Besluiten 2010/559/EU, 2011/387/EU, 2011/547/EU, 2012/236/EU, 2012/664/EU, 2012/713/EU, 2013/230/EU, 2013/692/EU en 2014/264/EU betrekking hebben, moeten deze besluiten worden vervangen door het onderhavige besluit. |
(15) |
Teneinde de continuïteit van de ontvangst en de verstrekking van persoonsgegevens overeenkomstig artikel 12 van Besluit 2008/615/JBZ te waarborgen, houden de Besluiten 2010/559/EU, 2011/387/EU, 2011/547/EU, 2012/236/EU, 2012/664/EU, 2012/713/EU, 2013/230/EU, 2013/692/EU en 2014/264/EU op gevolgen te hebben vanaf de dag van inwerkingtreding van het onderhavige besluit. |
(16) |
Om dezelfde reden dient de inwerkingtreding van het onderhavige besluit de geldigheid van de geautomatiseerde uitwisseling van gegevens die de lidstaten op basis van de Besluiten 2010/559/EU, 2011/387/EU, 2011/547/EU, 2012/236/EU, 2012/664/EU, 2012/713/EU, 2013/230/EU, 2013/692/EU en 2014/264/EU hebben uitgevoerd, onverlet te laten. |
(17) |
Voorts moeten de lidstaten die uit hoofde van de Besluiten 2010/559/EU, 2011/387/EU, 2011/547/EU, 2012/236/EU, 2012/664/EU, 2012/713/EU, 2013/230/EU, 2013/692/EU en 2014/264/EU persoonsgegevens hebben ontvangen, die gegevens verder op nationaal niveau of tussen lidstaten kunnen blijven verwerken voor de doelen die worden omschreven in artikel 26 van Besluit 2008/615/JBZ. |
(18) |
Artikel 33 van Besluit 2008/615/JBZ geeft de Raad uitvoeringsbevoegdheden voor het vaststellen van maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van dat besluit, met name wat betreft het ontvangen en verstrekken van persoonsgegevens uit hoofde van dat besluit. Nu er is voldaan aan de voorwaarden voor het doen aanvangen van de uitoefening van deze uitvoeringsbevoegdheden en de desbetreffende procedure is gevolgd, moet er ten aanzien van Finland, Slovenië, Roemenië, Polen, Zweden, Litouwen, Bulgarije, Slowakije en Hongarije een uitvoeringsbesluit betreffende de geautomatiseerde uitwisseling van dactyloscopische gegevens worden vastgesteld dat deze lidstaten in staat moet stellen overeenkomstig artikel 12 van Besluit 2008/615/JBZ persoonsgegevens te blijven ontvangen en verstrekken. |
(19) |
Besluit 2008/615/JBZ is bindend voor Denemarken, dat derhalve deelneemt aan de vaststelling en toepassing van het onderhavige besluit ter uitvoering van Besluit 2008/615/JBZ. |
(20) |
Besluit 2008/615/JBZ is bindend voor het Verenigd Koninkrijk en Ierland, die derhalve deelnemen aan de vaststelling en toepassing van het onderhavige besluit ter uitvoering van Besluit 2008/615/JBZ, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Met het oog op de geautomatiseerde bevraging van voertuigregistratiegegevens behouden Finland, Slovenië, Roemenië, Polen, Zweden, Litouwen, Bulgarije, Slowakije en Hongarije het recht overeenkomstig artikel 12 van Besluit 2008/615/JBZ persoonsgegevens te ontvangen en te verstrekken.
Artikel 2
1. De Besluiten 2010/559/EU, 2011/387/EU, 2011/547/EU, 2012/236/EU, 2012/664/EU, 2012/713/EU, 2013/230/EU, 2013/692/EU en 2014/264/EU hebben met ingang van de datum van inwerkingtreding van het onderhavige besluit geen effect meer, zonder dat echter de geldigheid van de uit hoofde van die besluiten door de lidstaten uitgevoerde geautomatiseerde uitwisseling van gegevens wordt aangetast.
2. Lidstaten die in overeenstemming met de in lid 1 bedoelde besluiten persoonsgegevens hebben ontvangen, mogen die gegevens verder op nationaal niveau of tussen lidstaten blijven verwerken voor de doelen die worden omschreven in artikel 26 van Besluit 2008/615/JBZ.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Dit besluit is van toepassing overeenkomstig de Verdragen.
Gedaan te Brussel, 18 mei 2017.
Voor de Raad
De voorzitter
C. ABELA
(1) PB L 210 van 6.8.2008, blz. 1.
(2) Advies van 5 april 2017. (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
(3) Besluit 2008/616/JBZ van de Raad van 23 juni 2008 betreffende de uitvoering van Besluit 2008/615/JBZ inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit (PB L 210 van 6.8.2008, blz. 12).
(4) Besluit 2010/559/EU van de Raad van 13 september 2010 betreffende de start van de automatische uitwisseling van gegevens uit kentekenregisters (VRD) door Finland (PB L 245 van 17.9.2010, blz. 34).
(5) Besluit 2011/387/EU van de Raad van 28 juni 2011 betreffende de start van de automatische uitwisseling van voertuigregistratiegegevens (VRD) in Slovenië (PB L 173 van 1.7.2011, blz. 9).
(6) Besluit 2011/547/EU van de Raad van 12 september 2011 betreffende de start van de automatische uitwisseling van voertuigregistratiegegevens (VRD) in Roemenië (PB L 242 van 20.9.2011, blz. 8).
(7) Besluit 2012/236/EU van de Raad van 26 april 2012 betreffende de start van de automatische uitwisseling van voertuigregistratiegegevens (VRD) in Polen (PB L 118 van 3.5.2012, blz. 8).
(8) Besluit 2012/664/EU van de Raad van 25 oktober 2012 betreffende de start van de automatische uitwisseling van voertuigregistratiegegevens (VRD) in Zweden (PB L 299 van 27.10.2012, blz. 44).
(9) Besluit 2012/713/EU van de Raad van 13 november 2012 betreffende de start van de geautomatiseerde uitwisseling van voertuigregistratiegegevens (VRD) in Litouwen (PB L 323 van 22.11.2012, blz. 17).
(10) Besluit 2013/230/EU van de Raad van 14 mei 2013 betreffende de start van de geautomatiseerde uitwisseling van voertuigregistratiegegevens (VRD) in Bulgarije (PB L 138 van 24.5.2013, blz. 12).
(11) Besluit 2013/692/EU van de Raad van 19 november 2013 betreffende de start van de automatische uitwisseling van voertuigregistratiegegevens (VRD) in Slowakije (PB L 319 van 29.11.2013, blz. 7).
(12) Besluit 2014/264/EU van de Raad van 6 mei 2014 betreffende de start van de geautomatiseerde uitwisseling van voertuigregistratiegegevens (VRD) in Hongarije (PB L 137 van 12.5.2014, blz. 7).
AANBEVELINGEN
2.6.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 142/100 |
AANBEVELING (EU) 2017/948 VAN DE COMMISSIE
van 31 mei 2017
betreffende het gebruik van de brandstofverbruiks- en CO2-emissiewaarden op basis waarvan typegoedkeuring is verleend en die volgens de wereldwijd geharmoniseerde testprocedure voor lichte voertuigen zijn gemeten, bij het beschikbaar maken van informatie voor de consument overeenkomstig Richtlijn 1999/94/EG van het Europees Parlement en de Raad
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2017) 3525)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn 1999/94/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 1999 betreffende de beschikbaarheid van consumenteninformatie over het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot bij het op de markt brengen van nieuwe personenauto's (1), en met name artikel 9, lid 2, onder c),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Een nieuwe regelgevende testprocedure voor het meten van de CO2-emissies en het brandstofverbruik van lichte voertuigen, de „World Harmonised Light Vehicles Test Procedure” (wereldwijd geharmoniseerde testprocedure voor lichte voertuigen, WLTP), vastgesteld bij Verordening C(2017) 3521 van de Commissie (2), zal de „New European Driving Cycle” (nieuwe Europese rijcyclus, NEDC), die momenteel krachtens Verordening (EG) nr. 692/2008 van de Commissie (3) wordt toegepast, maar niet langer aan de hedendaagse rijomstandigheden of voertuigtechnologieën beantwoordt, binnenkort vervangen. De WLTP zal striktere testomstandigheden omvatten en realistischer brandstofverbruiks- en CO2-emissiewaarden opleveren, wat de consument ten goede zal komen. De voorschriften betreffende consumenteninformatie zouden ook moeten aangeven hoe de toegang tot die verbeterde informatie en de vergelijkbaarheid ervan zullen worden gewaarborgd. |
(2) |
Richtlijn 1999/94/EG moet ervoor zorgen dat informatie over het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot van nieuwe personenauto's die in de Unie te koop of voor leasing worden aangeboden, ter beschikking van de consument wordt gesteld, zodat hij bij de aankoop van een nieuwe auto met kennis van zaken een keuze kan maken. Volgens die richtlijn moet, wat nieuwe personenauto's betreft, de consument kunnen beschikken over informatie over zowel het officiële brandstofverbruik als de officiële specifieke CO2-uitstoot, zoals gedefinieerd in artikel 2, punten 5 en 6. De te hanteren waarden zijn die op basis waarvan typegoedkeuring is verleend en die door de typegoedkeuringsinstantie zijn gemeten overeenkomstig de bepalingen van Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad (4) en van Verordening (EG) nr. 692/2008, met name bijlage XII ervan, en die zijn opgenomen in bijlage VIII bij Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (5). Die waarden moeten aan het EG-typegoedkeuringscertificaat van het voertuig worden gehecht en in het conformiteitscertificaat worden opgenomen. |
(3) |
De WLTP moet geleidelijk worden ingevoerd, eerst voor nieuwe typen personenauto's zoals beschreven in Richtlijn 2007/46/EG, bijlage II, deel B, vanaf 1 september 2017 en daarna voor nieuwe personenauto's vanaf 1 september 2018. Voertuigen uit restantvoorraden volgens de definitie in Richtlijn 2007/46/EG, artikel 3, punt 22, waarvoor typegoedkeuring is verleend en volgens de NEDC metingen zijn verricht, mogen gedurende een periode van twaalf maanden vanaf de datum waarop de geldigheid van de EG-typegoedkeuring is verstreken, d.w.z. tot en met 31 augustus 2019, in de handel worden gebracht. Bijgevolg moeten vanaf 1 september 2019 alle nieuwe personenauto's die in de Unie op de markt worden gebracht, worden getest volgens de WLTP. |
(4) |
Tijdens de geleidelijke invoering van de WLTP moeten op het EG-typegoedkeuringscertificaat en het conformiteitscertificaat van het voertuig de brandstofverbruiks- en CO2-emissiewaarden worden vermeld op basis waarvan typegoedkeuring is verleend en die volgens de NEDC en/of de WLTP zijn gemeten. Voor personenauto's met een typegoedkeuring volgens de WLTP zullen de brandstofverbruiks- en CO2-emissiewaarden volgens zowel de WLTP als de NEDC in het conformiteitscertificaat worden opgenomen. |
(5) |
Voor die overgangsperiode met geleidelijke invoering van de WLTP is het dus belangrijk duidelijk aan te geven welke waarden voor consumenteninformatie overeenkomstig Richtlijn 1999/94/EG moeten worden gebruikt om ervoor te zorgen dat die informatie voor alle nieuwe personenauto's in alle lidstaten vergelijkbaar blijft. |
(6) |
De volgens de WLTP gemeten brandstofverbruiks- en CO2-emissiewaarden zullen hoogstwaarschijnlijk verschillen van die welke volgens de NEDC zijn gemeten. Voor een en dezelfde auto zullen de WLTP-waarden in veel gevallen hoger zijn dan de NEDC-waarden. Voorts zal de WLTP, in tegenstelling tot de NEDC, voor elk individueel voertuig specifieke brandstofverbruiks- en CO2-emissiewaarden verstrekken die een weerspiegeling zijn van de voertuigspecificaties en de optionele uitrusting waardoor die waarden worden beïnvloed. Zo zou aan de consumenten nauwkeuriger en realistischer informatie over elke nieuwe personenauto of, voor een bepaald automodel, over de verschillende mogelijke brandstofverbruiks- en CO2-emissiewaarden moeten kunnen worden verstrekt. |
(7) |
De resultaten van de tests van de brandstofverbruiks- en CO2-emissiewaarden worden geregistreerd voor verschillende testfasen. Voor voertuigen met typegoedkeuring volgens de NEDC worden er waarden voor rijden „in de stad” en „buiten de stad”, alsook „gecombineerde” en „gewogen, gecombineerde” waarden verstrekt. Voor voertuigen met typegoedkeuring volgens de WLTP worden er „lage”, „gemiddelde”, „hoge” en „extrahoge” waarden, alsook „gecombineerde” en „gewogen, gecombineerde” waarden verstrekt. Om de vergelijkbaarheid te waarborgen zou de consument ten minste over de „gecombineerde” waarden van de toepasselijke testmethode moeten beschikken. |
(8) |
Indien fabrikanten, los van de etiketten, gidsen en affiches of het reclamemateriaal zoals voorgeschreven bij Richtlijn 1999/94/EG, de consument vrijwillig op niet-geharmoniseerde testprotocollen gebaseerde informatie over het brandstofverbruik of de CO2-uitstoot verstrekken, zou de consument er duidelijk op moeten worden geattendeerd dat die waarden op niet-geharmoniseerde testprotocollen zijn gebaseerd. De consument moet worden geadviseerd het brandstofverbruik of de CO2-uitstoot van nieuwe personenauto's met elkaar te vergelijken door waarden te gebruiken die volgens een geharmoniseerd EU-testprotocol zijn gemeten en op basis waarvan typegoedkeuring is verleend. |
(9) |
Bij de omzetting van Richtlijn 1999/94/EG hebben sommige lidstaten ervoor gekozen om, naast de gegevens over het brandstofverbruik en de specifieke CO2-uitstoot, ook informatie over luchtverontreinigende stoffen op de voertuigetiketten te vermelden. Met de invoering van de WLTP en van de RDE-procedure om de emissies in reële rijomstandigheden te meten, en met de nieuwe voorschriften om een maximumwaarde van de emissies in reële rijomstandigheden op het conformiteitscertificaat van nieuwe auto's te vermelden (6), zal er vanaf 1 september 2017 informatie over luchtverontreinigende stoffen voor alle nieuwe voertuigtypen en vanaf 1 september 2019 voor alle nieuwe voertuigen beschikbaar zijn. Overeenkomstig de aanbeveling van het Europees Parlement ingevolge het onderzoek naar emissiemetingen in de automobielsector (7) zouden de lidstaten moeten overwegen die informatie ter beschikking te stellen van de consument om hem daarvan bewust te maken en hem in staat te stellen bij de aankoop van een auto met kennis van zaken een keuze te maken. |
(10) |
Om ervoor te zorgen dat de consument volledig inzicht krijgt in de gevolgen van de overgang naar de WLTP, zouden alle betrokken partijen voorlichtingscampagnes moeten voeren of daaraan moeten bijdragen om de effecten van de nieuwe testprocedure op de brandstofverbruiks- en CO2-emissiewaarden toe te lichten. Bij die voorlichtingscampagnes zouden de overheden, consumentenverenigingen, milieuorganisaties, niet-gouvernementele organisaties, chauffeursverenigingen en de auto-industrie moeten worden betrokken. |
(11) |
Na overleg met de deskundigengroep voor de ontwikkeling en uitvoering van het beleid inzake de CO2-emissies van wegvoertuigen, met deskundigen uit de industrie, consumentenorganisaties en andere niet-gouvernementele organisaties en met de lidstaten, acht de Commissie het passend om aanbevelingen te doen over de wijze waarop het officiële brandstofverbruik en de officiële specifieke CO2-uitstoot van nieuwe personenauto's zouden moeten worden geformuleerd om de consument te informeren. |
(12) |
Er zou een aanbeveling moeten worden vastgesteld om de consumenten een weloverwogen keuze te kunnen laten maken en om een geharmoniseerde toepassing van Richtlijn 1999/94/EG in de hele Unie te bevorderen. |
(13) |
De in deze aanbeveling vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 10 van Richtlijn 1999/94/EG ingestelde comité, |
HEEFT DE VOLGENDE AANBEVELING VASTGESTELD:
1. |
De lidstaten zouden ervoor moeten zorgen dat de op de conformiteitscertificaten van nieuwe geregistreerde auto's vermelde NEDC-waarden worden gebruikt om tot en met 31 december 2018 het officiële brandstofverbruik en de officiële specifieke CO2-uitstoot zoals gedefinieerd in Richtlijn 1999/94/EG, artikel 2, punten 5 en 6, aan de consumenten mede te delen. Na die datum moeten de tests en de typegoedkeuring van alle nieuwe voertuigen die in de Unie op de markt worden gebracht, volgens de WLTP plaatsvinden. |
2. |
Vanaf 1 januari 2019 zouden de lidstaten ervoor moeten zorgen dat ter informatie van de consument alleen WLTP-brandstofverbruiks- en CO2-emissiewaarden worden gebruikt. |
3. |
De lidstaten zouden ervoor moeten zorgen dat na 1 januari 2019, wanneer voertuigen uit restantvoorraden mogelijk nog alleen maar NEDC-waarden hebben, die waarden vergezeld gaan van een disclaimer dat het voertuig een voertuig uit restantvoorraad is en dat de waarden niet vergelijkbaar zijn met waarden die op de WLTP zijn gebaseerd. |
4. |
De lidstaten zouden ervoor moeten zorgen dat het etiket dat op het verkooppunt op elke nieuwe personenauto is aangebracht of dicht bij de auto op een display wordt getoond, informatie bevat over het officiële brandstofverbruik en de officiële specifieke CO2-emissiewaarden van het voertuig waarop het betrekking heeft. |
5. |
De lidstaten zouden ervoor moeten zorgen dat de gids voor het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot, alsook de affiche of display op het verkooppunt informatie bevatten over het officiële brandstofverbruik en de officiële specifieke CO2-emissiewaarden van het voertuig waarop ze betrekking hebben. Wanneer verschillende varianten en/of uitvoeringen onder één model zijn gegroepeerd, zouden de op te geven waarden die van het individuele voertuig met de hoogste waarden binnen die groep moeten zijn. |
6. |
De lidstaten zouden ervoor moeten zorgen dat reclamemateriaal met verwijzing naar een specifiek nieuw model personenauto of een uitvoering of variant ervan, informatie bevat over het officiële brandstofverbruik en de officiële specifieke CO2-emissiewaarden van het voertuig waarop het betrekking heeft. Indien het om meer dan één model gaat, zouden de lidstaten ervoor moeten zorgen dat de informatie het officiële brandstofverbruik en de officiële specifieke CO2-emissiewaarden bevat van alle voertuigen waarop zij betrekking heeft, of het verschil aangeeft tussen de slechtste en de beste waarden van al die voertuigen. Voor voertuigen met typegoedkeuring volgens de WLTP zouden de slechtste en de beste waarden die van de op de markt beschikbare nieuwe personenauto's moeten zijn zoals aangegeven op het conformiteitscertificaat. |
7. |
De lidstaten zouden ervoor moeten zorgen dat langs elektronische weg verspreid reclamemateriaal waarmee consumenten een specifiek voertuig kunnen configureren, zoals online car configurators, de consumenten duidelijk aangeeft hoe verschillende specifieke uitrustingsstukken en eventuele opties van invloed zijn op de brandstofverbruiks- en CO2-emissiewaarden die volgens de WLTP zijn gemeten en op basis waarvan typegoedkeuring is verleend. |
8. |
Indien lidstaten toestaan dat WLTP-brandstofverbruiks- en CO2-emissiewaarden als aanvullende informatie vóór 1 januari 2019 worden verstrekt om de consument zo spoedig mogelijk toegang te geven tot brandstofverbruiks- en CO2-emissiewaarden die representatiever zijn voor reële rijomstandigheden, zouden ze ervoor moeten zorgen dat die aanvullende informatie duidelijk en los van de etiketten, gidsen en affiches of van het reclamemateriaal zoals voorgeschreven bij Richtlijn 1999/94/EG, wordt gepresenteerd en dat zij de volgende tekst bevat: „Vanaf 1 september 2017 zal voor bepaalde nieuwe voertuigen typegoedkeuring worden verleend volgens de World Harmonised Light Vehicles Test Procedure (wereldwijd geharmoniseerde testprocedure voor lichte voertuigen, WLTP), een nieuwe, realistischer testprocedure om het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot te meten. Vanaf 1 september 2018 zal de WLTP de New European Driving Cycle (nieuwe Europese rijcyclus, NEDC), d.w.z. de huidige testprocedure, volledig vervangen. Door realistischer testomstandigheden liggen het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot, gemeten volgens de WLTP, in veel gevallen hoger dan die gemeten volgens de NEDC.”. |
9. |
De lidstaten zouden ervoor moeten zorgen dat de consument, voordat hij een besluit neemt over de aankoop van een auto, wordt geïnformeerd over de veranderingen in de brandstofverbruiks- en CO2-emissiewaarden als gevolg van de invoering van de WLTP en over de gevolgen die deze veranderingen kunnen hebben op het moment van registratie. |
10. |
De lidstaten zouden ervoor moeten zorgen dat het officiële brandstofverbruik en de officiële specifieke CO2-emissiewaarde ten minste de volgens de toegepaste testprocedure gemeten „gecombineerde” waarden omvatten. |
11. |
Indien fabrikanten, los van de etiketten, gidsen en affiches of het reclamemateriaal zoals voorgeschreven bij Richtlijn 1999/94/EG, de consument vrijwillig op niet-geharmoniseerde testprotocollen gebaseerde informatie over het brandstofverbruik of de CO2-uitstoot verstrekken, zouden de lidstaten ervoor moeten zorgen dat die informatie de volgende tekst bevat: „De brandstofverbruiks- of CO2-emissiewaarden zijn op niet-geharmoniseerde testprotocollen gebaseerd. Ze worden alleen ter informatie meegedeeld. Om de volgens een geharmoniseerd EU-testprotocol gemeten brandstofverbruiks- of CO2-emissiewaarden van een nieuwe personenauto te vergelijken, moeten officiële brandstofverbruiks- of CO2-emissiewaarden worden gebruikt [hyperlink naar waar deze waarden beschikbaar zijn].”. |
12. |
De lidstaten zouden de mogelijkheid moeten overwegen om de informatie over de maximumwaarde van de luchtverontreinigende stoffen in reële rijomstandigheden die op het conformiteitscertificaat van elk voertuig is aangegeven, ook te vermelden op het etiket dat op het verkooppunt op elke nieuwe personenauto is aangebracht of dicht bij de auto op een display wordt getoond. |
13. |
De lidstaten zouden ervoor moeten zorgen dat specifieke voorlichtingscampagnes worden gevoerd om de consument de invoering van de WLTP en de gevolgen ervan voor de brandstofverbruiks- en CO2-emissiewaarden, met name de verhoging van die waarden vergeleken met die gemeten volgens de NEDC, en de betekenis van de waarden als gevolg van verschillende testfasen, uit te leggen. |
14. |
Deze aanbeveling is gericht tot de lidstaten. |
Gedaan te Brussel, 31 mei 2017.
Voor de Commissie
Miguel ARIAS CAÑETE
Lid van de Commissie
(1) PB L 12 van 18.1.2000, blz. 16.
(2) Verordening C(2017) 3521 van 1 juni 2017 van de Commissie tot aanvulling van Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie, tot wijziging van Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad, Verordening (EG) nr. 692/2008 van de Commissie en Verordening (EU) nr. 1230/2012 van de Commissie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 692/2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
(3) Verordening (EG) nr. 692/2008 van de Commissie van 18 juli 2008 tot uitvoering en wijziging van Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie (PB L 199 van 28.7.2008, blz. 1).
(4) Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie (PB L 171 van 29.6.2007, blz. 1).
(5) Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (Kaderrichtlijn) (PB L 263 van 9.10.2007, blz. 1).
(6) Verordening (EU) 2016/646 van de Commissie van 20 april 2016 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 692/2008 wat de emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 6) betreft (PB L 109 van 26.4.2016, blz. 1).
(7) P8_TA(2017)0100.