ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 131

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

60e jaargang
20 mei 2017


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2017/864 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 over het Europees Jaar van het cultureel erfgoed (2018)

1

 

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

 

 

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

 

*

Informatie betreffende de inwerkingtreding van de Partnerschapsovereenkomst inzake duurzame visserij tussen de Europese Unie en de regering van de Cookeilanden

10

 

*

Besluit (EU) 2017/865 van de Raad van 11 mei 2017 over de ondertekening, namens de Europese Unie, van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, met betrekking tot aangelegenheden die verband houden met justitiële samenwerking in strafzaken

11

 

*

Besluit (EU) 2017/866 van de Raad van 11 mei 2017 over de ondertekening, namens de Europese Unie, van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, met betrekking tot gendergerelateerd asiel en non-refoulement

13

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/867 van de Commissie van 7 februari 2017 inzake de categorieën regelingen die moeten worden beschermd bij een gedeeltelijke eigendomsoverdracht op grond van artikel 76 van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad ( 1 )

15

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/868 van de Commissie van 19 mei 2017 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

20

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU, Euratom) 2017/869 van de Raad van 16 mei 2017 houdende benoeming van een lid van de Rekenkamer

22

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Verordening (EU) 2017/693 van de Commissie van 7 april 2017 tot wijziging van de bijlagen II, III en V bij Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de maximumresidugehalten voor bitertanol, chloormequat en tebufenpyrad in of op bepaalde producten ( PB L 101 van 13.4.2017 )

23

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

BESLUITEN

20.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 131/1


BESLUIT (EU) 2017/864 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 17 mei 2017

over het Europees Jaar van het cultureel erfgoed (2018)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 167,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De idealen, beginselen en waarden die zijn verankerd in „het culturele erfgoed van Europa, vormen voor Europa een gedeelde bron van herdenking, begrip, identiteit, dialoog, cohesie en creativiteit”. Cultureel erfgoed speelt een rol in de Europese Unie, en in de preambule van het Verdrag van de Europese Unie (VEU) staat te lezen dat de ondertekenende partijen worden „geïnspireerd door de culturele, religieuze en humanistische tradities van Europa”.

(2)

Artikel 3, lid 3, VEU bepaalt dat de Unie haar rijke verscheidenheid van cultuur en taal eerbiedigt en toeziet op de instandhouding en de ontwikkeling van het culturele erfgoed van Europa.

(3)

Artikel 167 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) draagt de Unie op bij te dragen tot de ontplooiing van de culturen van de lidstaten onder eerbiediging van de nationale en regionale verscheidenheid van die culturen, maar tegelijk ook de nadruk leggend op het gemeenschappelijk cultureel erfgoed. Het optreden van de Unie moet erop gericht zijn de samenwerking tussen de lidstaten aan te moedigen en zo nodig hun activiteiten te ondersteunen en aan te vullen, onder meer op het gebied van de verbetering van de kennis en verbreiding van de cultuur en de geschiedenis van de Europese volkeren en op het gebied van de instandhouding en bescherming van het cultureel erfgoed van Europees belang.

(4)

Zoals onderstreept door de Commissie in haar mededeling van 22 juli 2014, getiteld „Naar een geïntegreerde aanpak van cultureel erfgoed voor Europa”, moet cultureel erfgoed worden beschouwd als een gedeelde rijkdom en een gemeenschappelijk goed dat moet worden bewaard voor de toekomstige generaties. Daarom is het een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle belanghebbenden om zorg te dragen voor cultureel erfgoed.

(5)

Vanuit cultureel, ecologisch, sociaal en economisch standpunt heeft cultureel erfgoed een grote waarde voor de Europese samenleving. Daarom vormt het duurzaam beheer ervan een strategische keuze voor de 21e eeuw, zoals benadrukt door de Raad in zijn conclusies van 21 mei 2014 (3). De bijdrage van cultureel erfgoed in termen van toegevoegde waarde, vaardigheden en banen, en levenskwaliteit wordt onderschat.

(6)

Cultureel erfgoed staat centraal op de Europese agenda voor cultuur (4) en draagt bij aan de doelstellingen daarvan, namelijk de bevordering van de culturele verscheidenheid en de interculturele dialoog, de bevordering van cultuur als katalysator voor creativiteit en de bevordering van cultuur als cruciale component van de internationale betrekkingen van de Unie. Het is tevens één van de vier prioriteiten voor Europese samenwerking inzake cultuur voor de periode 2015-2018, zoals vastgesteld in het huidige werkplan voor cultuur, dat op 25 november 2014 door de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, is goedgekeurd (5).

(7)

In zijn conclusies van 21 mei 2014 gaf de Raad aan dat cultureel erfgoed een breed spectrum omvat van „rijkdommen die uit het verleden zijn geërfd, in alle vormen en aspecten — materieel, immaterieel en digitaal (van oorsprong digitaal en gedigitaliseerd), waaronder monumenten, opgravingen, landschappen, vaardigheden, gebruiken, kennis en uitingen van menselijke creativiteit, alsmede collecties die worden bewaard en beheerd door openbare en particuliere instellingen zoals musea, bibliotheken en archieven”. Cultureel erfgoed omvat ook het cinematografische erfgoed.

(8)

Cultureel erfgoed is in de loop der eeuwen gevormd door de interactie tussen cultuuruitingen van de verschillende beschavingen die Europa hebben bevolkt. Een Europees Jaar van het cultureel erfgoed dat hieraan is gewijd, zal het inzicht dat de bescherming en bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen van belang zijn, aanmoedigen en verder ontwikkelen. Een manier om dit inzicht te verwezenlijken is via voorlichtings- en bewustmakingsprogramma's voor het grote publiek, overeenkomstig de verplichtingen die zijn uiteengezet in het Unesco-Verdrag betreffende de bescherming en de bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen van 2005, waarbij de Unie en de lidstaten partij zijn.

(9)

Overeenkomstig artikel 30 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap, waarbij de Unie en de meeste lidstaten partij zijn, erkennen de verdragspartijen het recht van personen met een handicap om op voet van gelijkheid met anderen aan het culturele leven deel te nemen, en dat zij alle passende maatregelen moeten nemen om te waarborgen dat personen met een handicap onder meer toegang hebben tot plaatsen voor culturele uitvoeringen of diensten, zoals theaters, musea, bioscopen, bibliotheken en dienstverlening op het gebied van toerisme, en zo veel mogelijk toegang tot monumenten en plaatsen van nationaal cultureel belang.

(10)

De Europese toegankelijkheidsprijs „Acces City Award” heeft aangetoond dat het haalbaar is en een goede praktijk is om het cultureel erfgoed van steden toegankelijk te maken, op een zodanige manier dat de aard en waarden ervan worden gerespecteerd, voor personen met een handicap, ouderen en personen met beperkte mobiliteit of andere vormen van tijdelijke beperkingen.

(11)

Cultureel erfgoed vervult een belangrijke rol voor de cohesie van een gemeenschap nu de culturele diversiteit in de Europese samenlevingen toeneemt. Locaties waaraan het Europese erfgoedlabel is toegekend, hebben een sterke Europese dimensie omdat zij zijn uitgekozen op grond van hun rol in de Europese geschiedenis. Samen met de Europese culturele hoofdsteden versterken die locaties het gevoel deel uit te maken van een gezamenlijke Europese ruimte. Daarom moet worden gestreefd naar complementariteit met het Europees Jaar van het cultureel erfgoed. Nieuwe participatieve en interculturele benaderingen voor erfgoedbeleid en voorlichtingsinitiatieven die aan alle vormen van cultureel erfgoed een gelijke waarde toekennen, hebben het potentieel om het vertrouwen, de wederzijdse erkenning en de sociale cohesie te vergroten, wat ook blijkt uit de internationale samenwerking in het kader van de Raad van Europa.

(12)

De rol van het cultureel erfgoed wordt ook bevestigd in de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de VN („Agenda 2030”), waarin wereldburgerschap, culturele diversiteit en interculturele dialoog als overkoepelende beginselen voor duurzame ontwikkeling worden aangeduid. Verder wordt in de Agenda 2030 erkend dat alle culturen en beschavingen kunnen bijdragen tot en cruciale wegbereiders zijn voor duurzame ontwikkeling. Cultuur wordt expliciet genoemd in verschillende doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling van de Agenda 2030, en in het bijzonder in doelstelling 11 (steden en erfgoed), alsook in doelstelling 4 (onderwijs), en — met betrekking tot toerisme — in doelstelling 8 (duurzame groei) en doelstelling 12 (consumptiepatronen).

(13)

De toegenomen internationale erkenning van de behoefte om mensen en menselijke waarden centraal te plaatsen in een ruimer en interdisciplinair concept van cultureel erfgoed, versterkt de noodzaak om de bredere toegang tot cultureel erfgoed te bevorderen, onder meer in het licht van de positieve effecten ervan op de levenskwaliteit. Die bredere toegang kan worden verwezenlijkt door verschillende doelgroepen te bereiken en door de toegankelijkheid van plaatsen, gebouwen, producten en diensten te verbeteren, rekening houdend met de specifieke behoeften en gevolgen van demografische veranderingen.

(14)

De verantwoordelijkheid voor beleidsinitiatieven inzake onderhoud, restauratie, behoud, hergebruik, toegankelijkheid en promotie van cultureel erfgoed en diensten die verband houden met cultureel erfgoed ligt hoofdzakelijk op nationaal, regionaal of lokaal niveau. Niettemin heeft cultureel erfgoed een duidelijke Europese dimensie, die naast het cultuurbeleid wordt aangepakt op Uniebeleidsterreinen zoals onderwijs, landbouw en plattelandsontwikkeling, regionale ontwikkeling, sociale cohesie, maritieme zaken, milieu, toerisme, de digitale agenda, onderzoek en innovatie, en communicatie.

(15)

2018 is symbolisch en historisch van belang voor Europa en het Europees cultureel erfgoed, aangezien dit jaar een aantal belangrijke gebeurtenissen markeert, zoals de 100e verjaardag van het einde van de Eerste Wereldoorlog en van de onafhankelijkheid van diverse lidstaten, alsook de 400e verjaardag van het uitbreken van de Dertigjarige Oorlog. Het Europees Jaar van het Cultureel Erfgoed kan dan ook kansen bieden voor een beter begrip van het heden door een diepgaander en gedeeld begrip van het verleden.

(16)

Om het potentieel van cultureel erfgoed voor Europese samenlevingen en economieën ten volle te benutten, zijn er voor de instandhouding, de ontwikkeling en het beheer van cultureel erfgoed een doeltreffend participatief beheer (d.w.z. op diverse niveaus en voor diverse belanghebbenden) en betere sectoroverschrijdende samenwerking nodig, zoals de Raad heeft aangegeven in zijn conclusies van 25 november 2014 (6). Bij dat beheer en die samenwerking moeten alle belanghebbenden worden betrokken, waaronder overheidsinstanties, de culturele-erfgoedsector, particulieren en organisaties uit het maatschappelijk middenveld, zoals ngo's en organisaties uit de vrijwilligerssector.

(17)

Voorts heeft de Raad de Commissie in zijn conclusies van 25 november 2014 verzocht om te overwegen een voorstel voor een „Europees Jaar van het Cultureel Erfgoed” te presenteren.

(18)

In zijn resolutie van 8 september 2015 heeft het Europees Parlement aanbevolen een Europees Jaar van het cultureel erfgoed aan te wijzen, bij voorkeur 2018.

(19)

In zijn advies van donderdag 16 april 2015 (7) heeft het Comité van de Regio's de oproep van de Raad om aandacht te besteden aan een „Europees Jaar van het Cultureel Erfgoed” verwelkomd en hierbij de nadruk gelegd op de bijdrage ervan aan de verwezenlijking van de gemeenschappelijke doelstellingen in de pan-Europese context.

(20)

Het uitroepen van een Europees Jaar van het Cultureel Erfgoed is een doeltreffende manier om het publieke bewustzijn te vergroten, informatie over goede praktijken te verspreiden, een beleidsdebat, onderzoek en innovatie te bevorderen en de vergaring en analyse te verbeteren van kwalitatief bewijsmateriaal en kwantitatieve gegevens, waaronder statistieken, over de sociale en economische impact van cultureel erfgoed. Door een omgeving te creëren waarin die doelstellingen tegelijkertijd op Unie-, nationaal, regionaal en lokaal niveau worden bevorderd, kunnen meer synergie en een beter gebruik van hulpbronnen worden bereikt. In dat verband dient de Commissie tijdig informatie te verstrekken aan en nauw samen te werken met het Europees Parlement, de Raad en de lidstaten, het Comité van de Regio's en de organen en verenigingen die op Unieniveau actief zijn op het gebied van cultureel erfgoed. De lidstaten worden tevens aangemoedigd onderling samen te werken om te waarborgen dat activiteiten voor het Europees Jaar van het cultureel erfgoed een Europese dimensie hebben.

(21)

Cultureel erfgoed is ook een actieterrein voor verschillende programma's inzake externe betrekkingen, hoofdzakelijk, maar niet uitsluitend, in het Midden-Oosten. De bevordering van de waarde van cultureel erfgoed is ook een antwoord op de opzettelijke vernietiging van cultuurschatten in conflictgebieden, zoals benadrukt in de Gezamenlijke Mededeling van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de Commissie van 8 juni 2016, getiteld „Naar een EU-strategie voor internationale culturele betrekkingen”. Het is van belang om te zorgen voor complementariteit tussen het Europees Jaar van het cultureel erfgoed en alle initiatieven voor externe betrekkingen die binnen passende kaders worden ontwikkeld. Maatregelen om in het kader van relevante instrumenten voor externe betrekkingen cultureel erfgoed te beschermen en te bevorderen, moeten onder meer het wederzijdse belang weerspiegelen dat gekoppeld is aan de uitwisseling van ervaringen en waarden met derde landen. Het Europees Jaar van het cultureel erfgoed moet wederzijdse kennis, respect en begrip van de respectieve culturen bevorderen.

(22)

Kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten moeten nauw worden betrokken bij de maatregelen in het kader van het Europees Jaar van het cultureel erfgoed. Er moet waar nodig ook worden gestreefd naar betrokkenheid van de landen die vallen binnen het toepassingsgebied van het Europees nabuurschapsbeleid en andere partnerlanden. Dergelijke betrokkenheid kan worden nagestreefd via de relevante kaders voor samenwerking en dialoog, met name in de context van de dialoog tussen het maatschappelijk middenveld van de Unie en van die landen.

(23)

De instandhouding, het behoud en de ontwikkeling van het cultureel erfgoed van Europa vallen binnen de doelstellingen van bestaande programma's van de Unie. Daarom kan een Europees Jaar van het cultureel erfgoed worden uitgevoerd door gebruik te maken van die programma's overeenkomstig hun bestaande bepalingen en mechanismen voor het vaststellen van financieringsprioriteiten op jaar- of meerjarenbasis. Programma's en beleidsinitiatieven in domeinen zoals cultuur, onderwijs, landbouw en plattelandsontwikkeling, regionale ontwikkeling, sociale cohesie, maritieme zaken, milieu, toerisme, de strategie voor een digitale eengemaakte markt, onderzoek en innovatie, en communicatie, dragen direct en indirect bij tot de bescherming, de ontwikkeling, het innovatief hergebruik en de bevordering van het cultureel erfgoed van Europa, en kunnen het Europees Jaar van het cultureel erfgoed overeenkomstig hun respectieve rechtskaders ondersteunen. Nationale bijdragen ter aanvulling van cofinanciering op Unieniveau, onder meer door middel van flexibele financieringsmechanismen zoals publiek-private partnerschappen of crowdfunding, kunnen worden overwogen ter ondersteuning van de doelstellingen van het Europees Jaar van het cultureel erfgoed.

(24)

De financiële belangen van de Unie moeten worden beschermd met evenredige maatregelen in de hele uitgavencyclus, onder meer op het gebied van preventie, opsporing en onderzoek van onregelmatigheden, terugvordering van verloren gegane, onverschuldigd betaalde of onjuist bestede financiële middelen, en waar nodig met administratieve en financiële sancties.

(25)

In dit besluit worden de financiële middelen voor de gehele looptijd van het Europees Jaar van het cultureel erfgoed vastgelegd, die voor het Europees Parlement en de Raad in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure het voornaamste referentiebedrag vormen in de zin van punt 17 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (8).

(26)

Daar de doelstellingen van dit besluit, namelijk de mensen aan te sporen het cultureel erfgoed van Europa te delen en te waarderen, bewuster om te gaan met hun gemeenschappelijke geschiedenis en waarden, en zich meer onderdeel te voelen van een gemeenschappelijke Europese culturele ruimte, gelet op de behoefte aan transnationale uitwisseling van informatie en verspreiding van goede praktijken in de hele Unie niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt maar beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat dit besluit niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken,

HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

1.   Het jaar 2018 wordt uitgeroepen tot het „Europees Jaar van het cultureel erfgoed” („het Europees Jaar”).

2.   Het doel van het Europees Jaar is de mensen aan te sporen het cultureel erfgoed van Europa als een gedeelde rijkdom te delen en te waarderen, bewuster om te gaan met hun gemeenschappelijke geschiedenis en waarden en zich meer onderdeel te voelen van een gemeenschappelijke Europese culturele ruimte.

Artikel 2

Doelstellingen

1.   De algemene doelstellingen van het Europees Jaar worden het stimuleren en ondersteunen van de inspanningen van de Unie, de lidstaten en de regionale en lokale autoriteiten, in samenwerking met de culturele-erfgoedsector en het maatschappelijk middenveld in ruime zin, om het cultureel erfgoed van Europa te beschermen, te bewaren, te hergebruiken, te ontwikkelen, te benutten en te propageren. Het Europees Jaar zal in het bijzonder:

a)

bijdragen aan het benadrukken van de spilfunctie die het cultureel erfgoed van Europa heeft in culturele diversiteit en interculturele dialoog. Met volledige inachtneming van de bevoegdheden van de lidstaten, moet worden gezocht naar de beste manieren om de instandhouding en bescherming van het cultureel erfgoed van Europa te garanderen en om ervoor te zorgen dat een breder en diverser publiek ervan kan genieten, onder meer via maatregelen voor publieksontwikkeling en via erfgoedvoorlichting, waarbij sociale inclusie en integratie worden bevorderd;

b)

de bijdrage van het cultureel erfgoed van Europa aan de samenleving en de economie vergroten, via het directe en indirecte economische potentieel van het Europees Jaar, hetgeen de capaciteit omvat om de culturele en creatieve sectoren, met inbegrip van kleine en middelgrote ondernemingen, te onderbouwen, aan te zetten tot creativiteit en innovatie, duurzame ontwikkeling en duurzaam toerisme te bevorderen, de sociale cohesie te verbeteren en werkgelegenheid op lange termijn te creëren;

c)

bijdragen aan de bevordering van cultureel erfgoed als belangrijk element in de betrekkingen tussen de Unie en derde landen, waarbij wordt voortgebouwd op de interesse en behoeften in partnerlanden, en op de deskundigheid van Europa inzake cultureel erfgoed.

2.   De specifieke doelstellingen van het Europees Jaar zijn:

a)

het stimuleren van benaderingen van cultureel erfgoed die mensgericht, inclusief, toekomstgericht, meer geïntegreerd, duurzaam en sectoroverschrijdend zijn;

b)

het propageren van innovatieve modellen voor participatieve governance en participatief beheer van cultureel erfgoed, waarbij alle belanghebbenden worden betrokken, waaronder overheidsinstanties, de culturele-erfgoedsector, particuliere actoren en organisaties uit het maatschappelijk middenveld;

c)

het bevorderen van debat, onderzoek en de uitwisseling van goede praktijken inzake de kwaliteit van de bescherming, instandhouding, het innovatieve hergebruik en de ontwikkeling van cultureel erfgoed, en inzake hedendaagse ingrepen in de historische omgeving;

d)

werken aan oplossingen die cultureel erfgoed voor iedereen toegankelijk maken, onder meer langs digitale weg, door het wegnemen van sociale, culturele en fysieke belemmeringen, waarbij rekening wordt gehouden met mensen met bijzondere behoeften;

e)

de positieve bijdrage van cultureel erfgoed aan de samenleving en de economie belichten en versterken via onderzoek en innovatie, onder meer door het versterken van de kennisbasis voor een dergelijke bijdrage op Unieniveau;

f)

stimuleren van synergieën tussen cultureel erfgoed en milieubeleid door de integratie van het culturele erfgoed in het ecologische, architecturale en planologische beleid, en door de bevordering van energie-efficiëntie;

g)

het aanmoedigen van regionale en lokale ontwikkelingsstrategieën om het potentieel van cultureel erfgoed aan te boren, onder meer via het bevorderen van duurzaam toerisme;

h)

het ondersteunen van de ontwikkeling van specifieke vaardigheden en het verbeteren van kennisbeheer en -overdracht in de culturele-erfgoedsector, rekening houdend met de gevolgen van de digitale omwenteling;

i)

het bevorderen van cultureel erfgoed als een bron van inspiratie voor eigentijdse creatie en innovatie, en het onderstrepen van het potentieel voor kruisbestuiving en meer interactie tussen de culturele-erfgoedsectoren andere culturele en creatieve sectoren;

j)

het vergroten van het bewustzijn omtrent het belang van het cultureel erfgoed van Europa via voorlichting en levenslang leren, in het bijzonder door zich te richten op kinderen, jongeren en ouderen, plaatselijke gemeenschappen en moeilijk bereikbare groepen;

k)

het onderstrepen van het potentieel van samenwerking in aangelegenheden inzake cultureel erfgoed om sterkere banden te ontwikkelen binnen de Unie en met derde landen, en om de interculturele dialoog, verzoeningsprocessen na conflicten en conflictpreventie te bevorderen;

l)

het bevorderen van onderzoek en innovatie inzake cultureel erfgoed, het vergemakkelijken van de toepassing en het gebruik van onderzoeksresultaten door alle belanghebbenden, in het bijzonder door overheidsinstanties en de particuliere sector, en het vergemakkelijken van de verspreiding van onderzoeksresultaten onder een ruimer publiek;

m)

het aanmoedigen van synergieën tussen de Unie en de lidstaten, met inbegrip van het versterken van initiatieven om de illegale handel in cultuurgoederen te voorkomen, en

n)

het benadrukken van wezenlijke gebeurtenissen in 2018 die een symbolisch belang hebben voor de geschiedenis en het cultureel erfgoed van Europa.

Artikel 3

Inhoud van de maatregelen

1.   De maatregelen die moeten worden genomen om de in artikel 2 uiteengezette doelstellingen te verwezenlijken, omvatten de volgende activiteiten op Unie-, nationaal, regionaal of lokaal niveau die verband houden met de doelstellingen van het Europees Jaar:

a)

initiatieven en evenementen om een debat te bevorderen, het bewustzijn omtrent het belang en de waarde van cultureel erfgoed te vergroten, en de betrokkenheid van burgers en belanghebbenden te bevorderen;

b)

informatie, tentoonstellingen, voorlichtings- en bewustmakingscampagnes om waarden zoals diversiteit en interculturele dialoog uit te dragen door gebruik te maken van zaken uit het rijke culturele erfgoed van Europa die dit aantonen, en om de bijdrage van het grote publiek aan de bescherming en het beheer van cultureel erfgoed en meer algemeen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het Europees Jaar te stimuleren;

c)

het delen van ervaringen en goede praktijken van nationale, regionale en lokale instanties en andere organisaties, en het verspreiden van informatie over cultureel erfgoed, waaronder via Europeana;

d)

het verrichten van studies en onderzoeks- en innovatieactiviteiten en het verspreiden van de resultaten ervan op Europese of nationale schaal, en

e)

het aanprijzen van projecten en netwerken die te maken hebben met het Europees Jaar, onder meer via de media en sociale netwerken.

2.   De Commissie en de lidstaten kunnen ook, respectievelijk op het niveau van de Unie en op nationaal niveau, andere activiteiten aanduiden dan die welke zijn genoemd in lid 1, op voorwaarde dat die bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het Europees Jaar, zoals beschreven in artikel 2.

3.   De instellingen en organen van de Unie, alsook de lidstaten, kunnen, respectievelijk op het niveau van de Unie en op nationaal niveau, verwijzen naar het logo van het Europees Jaar en het gebruiken voor het propageren van activiteiten als bedoeld in de leden 1 en 2.

Artikel 4

Coördinatie op het niveau van de lidstaten

De organisatie van de deelname aan het Europees Jaar op nationaal niveau is een zaak van de lidstaten. Daartoe benoemen de lidstaten nationale coördinatoren. De nationale coördinatoren zorgen voor de coördinatie van relevante activiteiten op nationaal niveau.

Artikel 5

Coördinatie op Unieniveau

1.   De Commissie belegt geregeld vergaderingen van de nationale coördinatoren om het verloop van het Europees Jaar te coördineren. Die vergaderingen vormen tevens een gelegenheid om informatie over de tenuitvoerlegging van het Europees Jaar op nationaal en op Unieniveau uit te wisselen; vertegenwoordigers van het Europees Parlement kunnen deze vergaderingen bijwonen als waarnemers.

2.   De coördinatie van het Europees Jaar op Unieniveau omvat een transversale benadering teneinde synergieën tot stand te brengen tussen de diverse programma's en initiatieven van de Unie voor de financiering van projecten op het gebied van cultureel erfgoed.

3.   De Commissie belegt regelmatig vergaderingen met belanghebbenden en vertegenwoordigers van organisaties of organen die actief zijn op het vlak van cultureel erfgoed, waaronder bestaande transnationale culturele netwerken en relevante ngo's, alsmede jongerenorganisaties, om zich te laten bijstaan bij de tenuitvoerlegging van het Europees Jaar op Unieniveau.

Artikel 6

Internationale samenwerking

De Commissie werkt voor de tenuitvoerlegging van het Europees Jaar samen met relevante internationale organisaties, in het bijzonder met de Raad van Europa en Unesco, waarbij ervoor wordt gezorgd dat de deelname van de Unie zichtbaar wordt gemaakt.

Artikel 7

Bescherming van de financiële belangen van Unie

1.   De Commissie neemt passende maatregelen om ervoor te zorgen dat bij de tenuitvoerlegging van uit hoofde van dit besluit gefinancierde acties de financiële belangen van de Unie worden beschermd door de toepassing van preventieve maatregelen ter voorkoming van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten, door de uitvoering van doeltreffende controles en verificaties en, indien onregelmatigheden worden vastgesteld, door de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen en, voor zover van toepassing, door het opleggen van doeltreffende, evenredige en afschrikkende administratieve en financiële sancties.

2.   De Commissie of haar vertegenwoordigers en de Rekenkamer hebben de bevoegdheid om op basis van documenten en op basis van controles en verificaties ter plaatse audits uit te voeren bij alle begunstigden, contractanten en subcontractanten die uit hoofde van dit besluit middelen van de Unie hebben ontvangen.

3.   Overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 (9) van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 (10) van de Raad, kan het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) onderzoeken, waaronder controles en verificaties ter plaatse, uitvoeren om vast te stellen of er in verband met een subsidieovereenkomst of een subsidiebesluit of een uit hoofde van dit besluit gefinancierd contract sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad.

4.   Onverminderd de leden 1, 2 en 3, bevatten de samenwerkingsovereenkomsten met derde landen en met internationale organisaties, contracten en subsidieovereenkomsten en -besluiten die voorvloeien uit de toepassing van dit besluit, bepalingen die de Commissie, de Rekenkamer en OLAF uitdrukkelijk de bevoegdheid geven dergelijke audits en onderzoeken binnen hun respectieve bevoegdheden te verrichten.

Artikel 8

Financiering

Cofinanciering op Unieniveau van activiteiten ter tenuitvoerlegging van het Europees Jaar zal overeenkomstig de toepasselijke regels voor bestaande programma's, zoals het programma Creatief Europa, verlopen, en binnen het kader van de bestaande mogelijkheden voor het op jaar- of meerjarenbasis vaststellen van prioriteiten. Indien passend, kunnen andere programma's en beleidsinitiatieven eveneens, binnen hun bestaande wettelijke en financiële bepalingen, het Europees Jaar ondersteunen.

Artikel 9

Begroting

De financiële middelen voor de uitvoering van dit besluit voor de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2018 bedragen 8 miljoen EUR.

De jaarlijkse kredieten worden door het Europees Parlement en de Raad goedgekeurd binnen de grenzen van het meerjarig financieel kader.

Artikel 10

Monitoring en evaluatie

De Commissie dient uiterlijk op 31 december 2019 een verslag in bij het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over de tenuitvoerlegging, de resultaten en de algehele beoordeling van de in dit besluit bedoelde initiatieven. Het verslag bevat ook ideeën voor verdere gezamenlijke inspanningen op het gebied van cultureel erfgoed.

Artikel 11

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Straatsburg, 17 mei 2017.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

C. ABELA


(1)   PB C 88 van 21.3.2017, blz. 7.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 27 april 2017 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van11 mei 2017.

(3)  Conclusies van de Raad van 21 mei 2014 over cultureel erfgoed als strategische hulpbron voor een duurzaam Europa (PB C 183 van 14.6.2014, blz. 36).

(4)  Resolutie van de Raad van 16 november 2007 over een Europese agenda voor cultuur (PB C 287 van 29.11.2007, blz. 1).

(5)  Conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over een werkplan voor cultuur (2015-2018) (PB C 463 van 23.12.2014, blz. 4).

(6)  Conclusies van de Raad over participatief beheer van cultureel erfgoed (PB C 463 van 23.12.2014, blz. 1).

(7)  Advies van het Comité van de Regio's — Naar een geïntegreerde aanpak van cultureel erfgoed voor Europa (PB C 195 van 12.6.2015, blz. 22).

(8)   PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.

(9)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(10)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).


GEZAMENLIJKE VERKLARING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

Overeenkomstig artikel 9 van het besluit bedragen de financiële middelen voor de tenuitvoerlegging van het Europees Jaar van het Cultureel Erfgoed (2018) 8 miljoen EUR. Ter financiering van de voorbereiding van het Europees Jaar van het Cultureel Erfgoed wordt een bedrag van 1 miljoen EUR uit de bestaande middelen van de begroting voor 2017 gebruikt. In de begroting voor 2018 wordt 7 miljoen EUR gereserveerd voor het Europees Jaar van het Cultureel Erfgoed en zichtbaar gemaakt in een begrotingslijn. Van dat bedrag is 3 miljoen EUR afkomstig uit de middelen die thans zijn voorzien voor het programma Creatief Europa, en 4 miljoen EUR wordt gehaald uit andere bestaande middelen en geherprioriteerd, zonder dat de beschikbare marges worden benut en zonder afbreuk te doen aan de bevoegdheden van de begrotingsautoriteit.

VERKLARING VAN DE COMMISSIE

De Commissie neemt ter kennis dat de medewetgevers overeengekomen zijn om in artikel 9 van het besluit van het Europees Parlement en de Raad over een Europees Jaar van het Cultureel Erfgoed (2018) financiële middelen vast te leggen ter waarde van 8 miljoen EUR. De Commissie herinnert eraan dat het overeenkomstig artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie uitsluitend voorbehouden is aan de begrotingsautoriteit om het bedrag aan kredieten in de jaarlijkse begroting goed te keuren.


II Niet-wetgevingshandelingen

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

20.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 131/10


Informatie betreffende de inwerkingtreding van de Partnerschapsovereenkomst inzake duurzame visserij tussen de Europese Unie en de regering van de Cookeilanden

De Europese Unie en de Cookeilanden hebben, respectievelijk op 3 mei 2016 in Brussel en op 14 oktober 2016 in Avarua, een partnerschapsovereenkomst inzake duurzame visserij en het protocol voor de tenuitvoerlegging daarvan ondertekend.

De Europese Unie heeft op 28 februari 2017 kennisgegeven van de voltooiing van alle noodzakelijke interne procedures voor de inwerkingtreding van de overeenkomst. De Cookeilanden hebben deze kennisgeving verricht op 10 mei 2017.

De overeenkomst is bijgevolg krachtens artikel 17 op 10 mei 2017 in werking getreden.


20.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 131/11


BESLUIT (EU) 2017/865 VAN DE RAAD

van 11 mei 2017

over de ondertekening, namens de Europese Unie, van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, met betrekking tot aangelegenheden die verband houden met justitiële samenwerking in strafzaken

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 82, lid 2, en artikel 83, lid 1, in samenhang artikel 218, lid 5,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Unie heeft tezamen met de lidstaten als waarnemer deelgenomen aan de onderhandelingen over het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld („het Verdrag”), dat door het Comité van ministers van de Raad van Europa op 7 april 2011 is goedgekeurd. Het Verdrag werd op 11 mei 2011 voor ondertekening opengesteld.

(2)

Op grond van artikel 75 van het Verdrag staat het Verdrag open voor ondertekening door de Unie.

(3)

Het Verdrag biedt een uitgebreid en veelzijdig rechtskader voor de bescherming van vrouwen tegen alle vormen van geweld. Het beoogt geweld tegen vrouwen en meisjes en huiselijk geweld te voorkomen, te vervolgen en uit te bannen. Het bestrijkt een breed scala aan maatregelen, dat varieert van gegevensverzameling en bewustmaking tot wettelijke maatregelen inzake de strafbaarstelling van diverse vormen van geweld tegen vrouwen. Het omvat maatregelen voor de bescherming van slachtoffers en de verlening van ondersteunende diensten, en richt zich op gendergerelateerd geweld op het gebied van asiel en migratie. Het Verdrag introduceert een specifiek toezichtmechanisme om de doeltreffende uitvoering van de bepalingen ervan door de partijen te waarborgen.

(4)

De ondertekening van het Verdrag namens de Unie zal bijdragen tot de verwezenlijking van gelijkheid tussen vrouwen en mannen op alle gebieden, een van de hoofddoelstellingen en kernwaarden van de Europese Unie, die zij overeenkomstig de artikelen 2 en 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), artikel 8 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en artikel 23 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie bij elk optreden moet verwezenlijken. Geweld tegen vrouwen is een schending van hun mensenrechten en een extreme vorm van discriminatie die is verankerd in de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen en bijdraagt tot de handhaving ervan. Door zich te verbinden tot de uitvoering van het Verdrag, bevestigt de Unie haar inzet voor de bestrijding van geweld tegen vrouwen op haar grondgebied en wereldwijd en versterkt zij haar huidige politieke optreden en het bestaande substantiële rechtskader op het gebied van het strafprocesrecht, dat van bijzonder belang is voor vrouwen en meisjes.

(5)

Zowel de Unie als haar lidstaten zijn bevoegd op de gebieden die onder het Verdrag vallen.

(6)

Het Verdrag moet namens de Unie worden ondertekend met betrekking tot aangelegenheden die onder de bevoegdheid van de Unie vallen, voor zover het Verdrag gevolgen kan hebben voor gemeenschappelijke regels of de strekking daarvan kan wijzigen. Dit geldt met name voor een aantal bepalingen van het Verdrag inzake justitiële samenwerking in strafzaken en voor de bepalingen van het Verdrag inzake asiel en non-refoulement. De lidstaten behouden hun bevoegdheid voor zover het Verdrag geen gevolgen heeft voor gemeenschappelijke regels noch de strekking daarvan wijzigt.

(7)

De Unie is ook exclusief bevoegd voor de aanvaarding van de in het Verdrag neergelegde verplichtingen met betrekking tot de eigen instellingen en openbaar bestuur.

(8)

Aangezien de bevoegdheid van de Unie en de bevoegdheden van de lidstaten onderling verbonden zijn, moet de Unie partij worden bij het Verdrag, naast haar lidstaten, zodat zij tezamen kunnen voldoen aan de in het Verdrag neergelegde verplichtingen en zij de hun verleende rechten op coherente wijze kunnen uitoefenen.

(9)

Dit besluit heeft betrekking op de bepalingen van het Verdrag inzake justitiële samenwerking in strafzaken voor zover deze bepalingen gevolgen kunnen hebben voor gemeenschappelijke regels of de strekking daarvan wijzigen. Het heeft geen betrekking op de artikelen 60 en 61 van het Verdrag, die aan bod komen in een afzonderlijk besluit van de Raad over de ondertekening, dat gelijktijdig met het onderhavige besluit zal worden vastgesteld.

(10)

Ierland en het Verenigd Koninkrijk zijn gebonden door de Richtlijnen 2011/36/EU (1) en 2011/93/EU (2) van het Europees Parlement en de Raad en nemen derhalve deel aan de vaststelling van dit besluit.

(11)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol (nr. 22) betreffende de positie van Denemarken, dat aan VEU en VWEU is gehecht, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van dit besluit, en is het niet bindend voor, noch van toepassing in Denemarken.

(12)

Het Verdrag dient te worden ondertekend,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Er wordt machtiging verleend voor de ondertekening, namens de Europese Unie, van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, met betrekking tot aangelegenheden die verband houden met justitiële samenwerking in strafzaken, onder voorbehoud van de sluiting van dat verdrag (3).

Artikel 2

De voorzitter van de Raad wordt gemachtigd de persoon (personen) aan te wijzen die bevoegd is (zijn) het Verdrag namens de Unie te ondertekenen.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 11 mei 2017.

Voor de Raad

De voorzitter

R. GALDES


(1)  Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan, en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad (PB L 101 van 15.4.2011, blz. 1).

(2)  Richtlijn 2011/93/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie, en ter vervanging van Kaderbesluit 2004/68/JBZ van de Raad (PB L 335 van 17.12.2011, blz. 1).

(3)  De tekst van het Verdrag wordt samen met het besluit inzake de sluiting ervan bekendgemaakt.


20.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 131/13


BESLUIT (EU) 2017/866 VAN DE RAAD

van 11 mei 2017

over de ondertekening, namens de Europese Unie, van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, met betrekking tot gendergerelateerd asiel en non-refoulement

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 78, lid 2, in samenhang met artikel 218, lid 5,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Unie heeft tezamen met de lidstaten als waarnemer deelgenomen aan de onderhandelingen over het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld („het Verdrag”), dat door het Comité van ministers van de Raad van Europa op 7 april 2011 is goedgekeurd. Het Verdrag werd op 11 mei 2011 voor ondertekening opengesteld.

(2)

Op grond van artikel 75 van het Verdrag staat het Verdrag open voor ondertekening door de Unie.

(3)

Het Verdrag biedt een uitgebreid en veelzijdig rechtskader voor de bescherming van vrouwen tegen alle vormen van geweld. Het beoogt geweld tegen vrouwen en meisjes en huiselijk geweld te voorkomen, te vervolgen en uit te bannen. Het bestrijkt een breed scala aan maatregelen, dat varieert van gegevensverzameling en bewustmaking tot wettelijke maatregelen inzake de strafbaarstelling van diverse vormen van geweld tegen vrouwen. Het omvat maatregelen voor de bescherming van slachtoffers en de verlening van ondersteunende diensten, en richt zich op gendergerelateerd geweld op het gebied van asiel en migratie. Het Verdrag introduceert een specifiek toezichtmechanisme om de doeltreffende uitvoering van de bepalingen ervan door de partijen te waarborgen.

(4)

De ondertekening van het Verdrag namens de Unie zal bijdragen tot de verwezenlijking van gelijkheid tussen vrouwen en mannen op alle gebieden, een van de hoofddoelstellingen en kernwaarden van de Unie die zij overeenkomstig de artikelen 2 en 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), artikel 8 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en artikel 23 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie bij elk optreden moet verwezenlijken. Geweld tegen vrouwen is een schending van hun mensenrechten en een extreme vorm van discriminatie die is verankerd in de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen en bijdraagt tot de handhaving ervan. Door zich te verbinden tot de uitvoering van het Verdrag bevestigt de Unie haar inzet voor de bestrijding van geweld tegen vrouwen op haar grondgebied en wereldwijd en versterkt zij haar huidige politieke optreden en het bestaande substantiële rechtskader op het gebied van het strafprocesrecht, dat van bijzonder belang is voor vrouwen en meisjes.

(5)

Zowel de Unie als haar lidstaten zijn bevoegd op de gebieden die onder het Verdrag vallen.

(6)

Het Verdrag moet namens de Unie worden ondertekend met betrekking tot aangelegenheden die onder de bevoegdheid van de Unie vallen, voor zover het Verdrag gevolgen kan hebben voor gemeenschappelijke regels of de strekking daarvan kan wijzigen. Dit geldt met name voor een aantal bepalingen van het Verdrag inzake justitiële samenwerking in strafzaken en voor de bepalingen van het Verdrag inzake asiel en non-refoulement. De lidstaten behouden hun bevoegdheid voor zover het Verdrag geen gevolgen heeft voor gemeenschappelijke regels noch de strekking daarvan wijzigt.

(7)

De Unie is exclusief bevoegd voor de aanvaarding van de in het Verdrag neergelegde verplichtingen met betrekking tot de eigen instellingen en openbaar bestuur.

(8)

Aangezien de bevoegdheid van de Unie en de bevoegdheden van de lidstaten onderling verbonden zijn, moet de Unie partij worden bij dit Verdrag, naast haar lidstaten, zodat zij tezamen kunnen voldoen aan de in het Verdrag neergelegde verplichtingen en de hun verleende rechten op coherente wijze kunnen uitoefenen.

(9)

Dit besluit betreft slechts de artikelen 60 en 61 van het Verdrag. Het heeft geen betrekking op de bepalingen van het Verdrag inzake justitiële samenwerking in strafzaken, die aan bod komen in een afzonderlijk besluit van de Raad over de ondertekening, dat gelijktijdig met het onderhavige besluit zal worden vastgesteld.

(10)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het VEU en het VWEU, en onverminderd artikel 4 van dat protocol, nemen deze lidstaten niet deel aan de vaststelling van dit besluit, dat derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in deze lidstaten.

(11)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het VEU en het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van dit besluit, dat derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in deze lidstaat.

(12)

Het Verdrag dient te worden ondertekend,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De ondertekening, namens de Europese Unie, van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld in verband met gendergerelateerd asiel en non-refoulement, wordt hierbij namens de Unie goedgekeurd onder voorbehoud van de sluiting van dat verdrag (1).

Artikel 2

De voorzitter van de Raad wordt hierbij gemachtigd de persoon (personen) aan te wijzen die bevoegd is (zijn) om het Verdrag namens de Unie te ondertekenen.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 11 mei 2017.

Voor de Raad

De voorzitter

R. GALDES


(1)  De tekst van het Verdrag wordt samen met het besluit inzake de ondertekening ervan bekendgemaakt.


VERORDENINGEN

20.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 131/15


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2017/867 VAN DE COMMISSIE

van 7 februari 2017

inzake de categorieën regelingen die moeten worden beschermd bij een gedeeltelijke eigendomsoverdracht op grond van artikel 76 van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad (1), en met name artikel 76,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 2014/59/EU verplicht de lidstaten voor de bescherming van bepaalde categorieën regelingen te zorgen tijdens de gedeeltelijke overdracht van activa, rechten en verplichtingen van een instelling in afwikkeling. Dezelfde bescherming is vereist wanneer een afwikkelingsautoriteit gedwongen de voorwaarden van een contract wijzigt waarbij de instelling in afwikkeling partij is. Die bescherming beoogt, wanneer een gedeeltelijke overdracht of een contractuele wijziging is verricht, de scheiding te voorkomen van activa, rechten en verplichtingen die krachtens die regelingen aan elkaar zijn gekoppeld.

(2)

Om de goede toepassing van deze bescherming te verzekeren, is het noodzakelijk precies aan te geven welke typen regelingen vallen onder het toepassingsgebied van elk van de categorieën vermeld in Richtlijn 2014/59/EU. De daartoe meest geschikte methode is te voorzien in gedetailleerde regels en definities, naast die vervat in Richtlijn 2014/59/EU. Dit is te verkiezen boven het opstellen van een lijst van specifieke regelingen die mogen worden aangegaan overeenkomstig het nationale recht van de verschillende lidstaten, aangezien een dergelijke lijst moeilijk op te stellen zou zijn en voortdurend zou moeten worden geactualiseerd. Als zodanig moet deze verordening, waar nodig, het toepassingsgebied verduidelijken en beperken van de verschillende vormen van bescherming waarin Richtlijn 2014/59/EU voor elke categorie regelingen voorziet.

(3)

De verschillende categorieën regelingen vermeld in artikel 76, lid 2, van Richtlijn 2014/59/EU hebben een verschillende mate van gedetailleerdheid: sommige categorieën zijn volledig nader bepaald, terwijl andere in vagere bewoordingen zijn beschreven. Daarnaast hebben sommige categorieën betrekking op één type contractuele relatie en verplichting of op een beperkte reeks contractuele relaties en verplichtingen, terwijl andere op een groter aantal en een open reeks contractuele verplichtingen, transacties en relaties betrekking hebben. Laatstgenoemde categorieën zouden alle juridische en contractuele betrekkingen tussen een instelling en een of meer van haar tegenpartijen kunnen omvatten. Als die categorieën regelingen volledig zouden moeten worden beschermd, zouden de afwikkelingsautoriteiten moeilijkheden kunnen ondervinden bij het verrichten van gedeeltelijke overdrachten, voor zover het verrichten van dergelijke overdrachten al mogelijk zou zijn. Het is derhalve passend een overmatige bescherming te vermijden die zich tot alle activa, rechten en verplichtingen tussen een instelling en haar tegenpartijen zou kunnen uitstrekken.

(4)

Sommige categorieën beschermde regelingen zijn in bredere bewoordingen omschreven in Richtlijn 2014/59/EU. Om de rechtszekerheid wat het toepassingsgebied betreft te vergroten, namelijk met betrekking tot zekerheidregelingen, verrekenings- en salderingsovereenkomsten en gestructureerde financieringsregelingen, moeten die categorieën nader worden bepaald. Deze gedelegeerde verordening mag de afwikkelingsautoriteiten niet beletten om in het kader van gedeeltelijke overdrachten nader te preciseren welke soorten verrekenings- en salderingsovereenkomsten bij individuele gedeeltelijke overdrachten moeten worden beschermd indien deze overeenkomsten op grond van de toepasselijke prudentiële regels voor risicolimiteringsdoeleinden worden erkend, en de bescherming, met name door niet-scheidbaarheid, een voorwaarde is voor die erkenning. De afwikkelingsautoriteiten moeten in individuele afwikkelingszaken tot een dergelijke uitgebreide bescherming kunnen besluiten.

(5)

De tegenpartijen van de instelling kunnen akkoord gaan met een zogenaamde „paraplu”- of „rest”-verrekeningsovereenkomst die zonder uitzondering op alle rechten en verplichtingen tussen de partijen betrekking heeft. Als gevolg van dit type overeenkomst zouden alle verplichtingen tussen de partijen tegen scheiding zijn beschermd. Daardoor zou de gedeeltelijke overdracht met betrekking tot deze tegenpartij onbeheerbaar worden en zou in het algemeen de haalbaarheid van het instrument geheel in gevaar komen, aangezien de afwikkelingsautoriteiten misschien niet eens een onderscheid zouden kunnen maken tussen de wel of niet onder die overeenkomsten vallende verplichtingen. Er moet vervolgens nader worden verduidelijkt dat „paraplu”- of „rest”-salderings- en -verrekeningsovereenkomsten die zonder uitzondering op alle activa, rechten en verplichtingen tussen de partijen betrekking hebben, niet als beschermde overeenkomsten mogen kwalificeren.

(6)

Artikel 80 van Richtlijn 2014/59/EU houdt in dat geen enkele inperking van het toepassingsgebied van de definities van beschermde regelingen in de zin van artikel 76, lid 2, van Richtlijn 2014/59/EU van invloed mag zijn op de werking van handels-, clearing- en afwikkelingssystemen, voor zover deze systemen vallen onder het toepassingsgebied van artikel 2, onder a), van Richtlijn 98/26/EG van het Europees Parlement en de Raad (2). De afwikkelingsautoriteiten moeten er derhalve toe worden verplicht alle in artikel 76, lid 2, van Richtlijn 2014/59/EU bedoelde typen regelingen te beschermen die verband houden met de activiteit van de tegenpartij als centrale tegenpartij (CTP). Deze omvat, maar hoeft niet beperkt te zijn tot de activiteit die gedekt wordt door een wanbetalingsfonds op grond van artikel 42 van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad (3).

(7)

Hetzelfde geldt voor activa, rechten en verplichtingen met betrekking tot betalings- of effectenafwikkelingssystemen. Aangezien onder het toepassingsgebied van Richtlijn 98/26/EG vallende salderingsovereenkomsten beschermd zijn bij insolventie, moeten zij, om redenen van consistentie, ook worden beschermd op grond van artikel 76 van Richtlijn 2014/59/EU. Het is echter passend in voorkomend geval het toepassingsgebied van de bescherming op grond van artikel 76, lid 2, van genoemde richtlijn tot alle regelingen met betalings- of effectenafwikkelingssystemen en de bijbehorende activiteiten uit te breiden.

(8)

De noodzaak tot nadere bepaling van het toepassingsgebied van de regeling waarvoor in sommige gevallen de waarborgen op grond van artikel 76, lid 2, van Richtlijn 2014/59/EU gelden, mag er in het algemeen de afwikkelingsautoriteiten niet van weerhouden alle categorieën regelingen te beschermen die in een van de categorieën in dat artikel kunnen worden ondergebracht, en die op grond van hun nationaal insolventierecht, inclusief de in nationaal recht omgezette Richtlijn 2001/24/EG van het Europees Parlement en de Raad (4), bij een insolventieprocedure zijn beschermd tegen een scheiding van de activa, rechten en verplichtingen die onder deze regelingen vallen. Dit is het geval als een schuldeiser nog steeds de uit de regeling voortvloeiende rechten zou genieten, tenzij de gehele transactie op grond van nationaal insolventierecht nietig zou worden gemaakt. Dit is met name van toepassing op zekerheidsregelingen en verrekenings- en salderingsovereenkomsten die op grond van het nationale insolventierecht beschermd zijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities vervat in Richtlijn 2014/59/EU. De volgende definities zijn eveneens van toepassing:

(1)   „securitisatie”: securitisatie als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 61, van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (5).

(2)   „contractuele salderingsovereenkomsten”: contractuele verrekeningsovereenkomsten als omschreven in artikel 295 van Verordening (EU) nr. 575/2013.

Artikel 2

Voorwaarden met betrekking tot zekerheidsregelingen, inclusief effectenfinancieringstransacties

Zekerheidsregelingen in de zin van artikel 76, lid 2, onder a), van Richtlijn 2014/59/EU omvatten het volgende:

(1)

regelingen die op garanties, persoonlijke zekerheden en waarborgen betrekking hebben;

(2)

pandrechten en andere zakelijke zekerheden;

(3)

effectenleningstransacties die geen overdracht van de volledige eigendom van de zekerheid inhouden, waarbij de ene partij (de uitlener) effecten uitleent aan de andere partij (de lener) tegen een vergoeding of rente, en waarbij de lener de uitlener gedurende de looptijd van de lening zekerheden verschaft.

Zekerheidsregelingen kwalificeren alleen als zekerheidsregelingen in de zin van artikel 76, lid 2, onder a), van Richtlijn 2014/59/EU als de rechten of activa waarop het zekerheidsrecht betrekking heeft of betrekking zou hebben bij een afdwingingsgrond voldoende geïdentificeerd zijn of identificeerbaar zijn in overeenstemming met de voorwaarden van de regeling en het toepasselijke nationale recht.

Artikel 3

Voorwaarden met betrekking tot verrekeningsovereenkomsten

1.   Verrekeningsovereenkomsten die zijn aangegaan tussen een instelling en één enkele tegenpartij kwalificeren als verrekeningsovereenkomsten in de zin van artikel 76, lid 2, onder c), van Richtlijn 2014/59/EU ingeval zij verband houden met rechten en verplichtingen die uit financiële contracten of derivaten voortvloeien.

2.   Verrekeningsovereenkomsten die tussen een instelling en één of meer tegenpartijen zijn aangegaan, kwalificeren als verrekeningsovereenkomsten in de zin van artikel 76, lid 2, onder c), van Richtlijn 2014/59/EU in elk van de volgende omstandigheden:

a)

indien de overeenkomsten gekoppeld zijn aan de activiteit van de tegenpartij als centrale tegenpartij, met name voor de activiteit die wordt gedekt door een wanbetalingsfonds als bedoeld in artikel 42 van Verordening (EU) nr. 648/2012;

b)

indien de overeenkomsten verband houden met rechten en verplichtingen ten aanzien van systemen als omschreven in artikel 2, onder a), van Richtlijn 98/26/EG of andere betalings- of effectenafwikkelingssystemen en gekoppeld zijn aan hun activiteit als betalings- of effectenafwikkelingssystemen.

3.   De afwikkelingsautoriteiten kunnen in individuele gevallen besluiten dat verrekeningsovereenkomsten die tussen een instelling en één of meer tegenpartijen zijn aangegaan, voor zover deze op andere typen dan de in de leden 1 en 2 bedoelde rechten en verplichtingen betrekking hebben, als verrekeningsovereenkomsten in de zin van artikel 76, lid 2, onder c), van Richtlijn 2014/59/EU kwalificeren indien de overeenkomsten op grond van de toepasselijke prudentiële regels voor risicolimiteringsdoeleinden worden erkend en indien de bescherming, met name door niet-scheidbaarheid, een voorwaarde is voor die erkenning.

Artikel 4

Voorwaarden met betrekking tot salderingsovereenkomsten

1.   Contractuele salderingsovereenkomsten die zijn aangegaan tussen een instelling en één enkele tegenpartij kwalificeren als salderingsovereenkomsten in de zin van artikel 76, lid 2, onder d), van Richtlijn 2014/59/EU ingeval zij verband houden met rechten en verplichtingen die uit financiële contracten of derivaten voortvloeien.

2.   Contractuele salderingsovereenkomsten die tussen de instelling en één of meer tegenpartijen zijn aangegaan, kwalificeren als salderingsovereenkomsten in de zin van artikel 76, lid 2, onder d), van Richtlijn 2014/59/EU in elk van de volgende omstandigheden:

a)

indien de overeenkomsten gekoppeld zijn aan de activiteit van de tegenpartij als centrale tegenpartij, met name voor de activiteit die wordt gedekt door een wanbetalingsfonds als bedoeld in artikel 42 van Verordening (EU) nr. 648/2012;

b)

indien de overeenkomsten verband houden met rechten en verplichtingen ten aanzien van systemen als omschreven in artikel 2, onder a), van Richtlijn 98/26/EG of andere betalings- of effectenafwikkelingssystemen en gekoppeld zijn aan hun activiteit als betalings- of effectenafwikkelingssystemen.

3.   De afwikkelingsautoriteiten kunnen in individuele gevallen besluiten dat salderingsovereenkomsten die tussen een instelling en één of meer tegenpartijen zijn aangegaan, als salderingsovereenkomst in de zin van artikel 76, lid 2, onder d), van Richtlijn 2014/59/EU kunnen kwalificeren indien zij op grond van de toepasselijke prudentiële regels voor risicolimiteringsdoeleinden worden erkend en de bescherming, met name door niet-scheidbaarheid, een voorwaarde is voor die erkenning.

Artikel 5

Algemene voorwaarden die van toepassing zijn op zekerheidsregelingen, verrekenings- en salderingsovereenkomsten en gestructureerde financieringsregelingen

1.   De artikelen 2, 3 en 4 laten de volgende bevoegdheden van de afwikkelingsautoriteiten onverlet:

a)

het beschermen van elk type regelingen die kunnen worden ondergebracht in een van de categorieën van artikel 76, lid 2, onder a), c), d) en f), van Richtlijn 2014/59/EU, en die bij een normale insolventieprocedure beschermd zijn tegen een tijdelijke of onbepaalde scheiding, opschorting of intrekking van activa, rechten en verplichtingen die op grond van hun nationale insolventierecht, inclusief de nationale omzetting van Richtlijn 2001/24/EG, onder die regelingen vallen;

b)

het beschermen van elk type regelingen die niet binnen het toepassingsgebied van artikel 76, lid 2, van Richtlijn 2014/59/EU vallen, en die bij een normale insolventieprocedure beschermd zijn tegen een tijdelijke of onbepaalde scheiding, opschorting of intrekking van activa, rechten en verplichtingen die op grond van hun nationaal insolventierecht, inclusief de nationale omzetting van Richtlijn 2001/24/EG, onder die regelingen vallen.

2.   De afwikkelingsautoriteiten kunnen in individuele gevallen overgaan tot de uitsluiting van de door artikel 76, lid 1, van Richtlijn 2014/59/EU geboden bescherming van zekerheidsregelingen, dan wel verrekenings- en salderingsovereenkomsten die betrekking hebben op contracten met enigerlei clausule die, bij wanbetaling van een tegenpartij, een niet-wanbetalende tegenpartij toestaat slechts beperkte betalingen of in het geheel geen betalingen te doen aan de boedel van de wanbetalende partij, ook al is de wanbetalende partij een nettocrediteur.

Artikel 6

Voorwaarden met betrekking tot gestructureerde financieringsregelingen, inclusief securitisaties en instrumenten voor hedgingdoeleinden

1.   Gestructureerde financieringsregelingen in de zin van artikel 76, lid 2, onder f), van Richtlijn 2014/59/EU omvatten het volgende:

a)

securitisaties waarbij de onderliggende blootstellingen in tranches zijn geplaatst en door een volledige overdracht van eigendom/gerechtigdheid van de balans van de initiator aan de instelling of entiteit in afwikkeling zijn overgedragen („true sale”-securitisatie);

b)

securitisaties door middel van contractuele instrumenten, waarbij de onderliggende activa op de balans van de instelling of entiteit in afwikkeling blijven staan (synthetische securitisatie).

Bij „true sale”-securitisaties wordt elke rol van de initiator in de structuur, inclusief de leningsdienst, het verstrekken van elke vorm van risicobescherming of het verstrekken van liquiditeit, beschouwd als een verplichting die deel uitmaakt van de gestructureerde financieringsregelingen.

Bij synthetische securitisaties wordt het zekerheidsrecht alleen als een recht dat deel uitmaakt van de gestructureerde financieringsregelingen beschouwd als het betrekking heeft op specifieke en voldoende geïdentificeerde activa of activa die identificeerbaar zijn in overeenstemming met de voorwaarden van de regeling en het toepasselijke nationale recht.

2.   Regelingen die een securitisatiestructuur vormen die van toepassing is op onderlinge relaties tussen initiators, emittenten, trustees, servicers, cashmanagers en swap- en kredietprotectietegenpartijen, worden geacht deel uit te maken van gestructureerde financieringsregelingen als deze onderlinge relaties rechtstreeks gekoppeld zijn aan de onderliggende activa en aan de betalingen die uit de opbrengsten van deze activa aan de houders van de gestructureerde instrumenten moeten worden gedaan. Die onderlinge relaties omvatten verplichtingen en rechten die verband houden met de onderliggende activa, verplichtingen op grond van de uitgegeven instrumenten, en zekerheidsregelingen, inclusief derivatentransacties, die vereist zijn voor de instandhouding van de stroom van betalingen uit hoofde van deze verplichtingen.

3.   Lid 2 laat de bevoegdheid van de afwikkelingsautoriteit onverlet om per geval en gelet op de specifieke structuur van de gestructureerde financieringsregeling in de zin van artikel 76, lid 2, onder f), van Richtlijn 2014/59/EU, te besluiten dat andere overeenkomsten tussen de partijen als bedoeld in lid 2, zoals leningsdienstovereenkomsten, die niet rechtstreeks aan de onderliggende activa en de te verrichten betalingen gekoppeld zijn, van een dergelijke gestructureerde financieringsregeling deel uitmaken.

Artikel 7

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 februari 2017.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)   PB L 173 van 12.6.2014, blz. 190.

(2)  Richtlijn 98/26/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 1998 betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen (PB L 166 van 11.6.1998, blz. 45)

(3)  Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (PB L 201 van 27.7.2012, blz. 1).

(4)  Richtlijn 2001/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 april 2001 betreffende de sanering en de liquidatie van kredietinstellingen (PB L 125 van 5.5.2001, blz. 15).

(5)  Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).


20.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 131/20


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/868 VAN DE COMMISSIE

van 19 mei 2017

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 mei 2017.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal

Directoraat-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)   PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)   PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MA

119,1

TN

158,2

TR

94,0

ZZ

123,8

0709 93 10

TR

131,2

ZZ

131,2

0805 10 22 , 0805 10 24 , 0805 10 28

EG

58,9

MA

58,6

TR

41,8

ZA

88,5

ZZ

62,0

0805 50 10

AR

123,2

TR

65,0

ZA

207,1

ZZ

131,8

0808 10 80

AR

94,0

BR

115,9

CL

126,4

CN

145,5

NZ

158,4

US

107,1

ZA

100,2

ZZ

121,1


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


BESLUITEN

20.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 131/22


BESLUIT (EU, Euratom) 2017/869 VAN DE RAAD

van 16 mei 2017

houdende benoeming van een lid van de Rekenkamer

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 286, lid 2,

Gezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 106 bis,

Gezien de voordracht van Hongarije,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het mandaat van de heer Szabolcs FAZAKAS is op 6 mei 2016 verstreken.

(2)

Er moet derhalve worden overgegaan tot een nieuwe benoeming,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Mevrouw Ildikó GÁLL-PELCZ wordt benoemd tot lid van de Rekenkamer voor de periode van 1 september 2017 tot en met 31 augustus 2023.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 16 mei 2017.

Voor de Raad

De voorzitter

L. GRECH


(1)  Advies van 27 april 2017 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).


Rectificaties

20.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 131/23


Rectificatie van Verordening (EU) 2017/693 van de Commissie van 7 april 2017 tot wijziging van de bijlagen II, III en V bij Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de maximumresidugehalten voor bitertanol, chloormequat en tebufenpyrad in of op bepaalde producten

( Publicatieblad van de Europese Unie L 101 van 13 april 2017 )

Bladzijde 12, bijlage, punt 1b), tabel ter vervanging van de kolom voor chloormequat in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 396/2005, codenummers 1030000 tot en met 1030990:

in plaats van:

„1030000

Vogeleieren

0,01 (*)”

1030010

Kippen

 

1030020

Eenden

 

1030030

Ganzen

 

1030040

Kwartels

 

1030990

Overige

 

lezen:

„1030000

Vogeleieren

0,1

1030010

Kippen

 

1030020

Eenden

 

1030030

Ganzen

 

1030040

Kwartels

 

1030990

Overige