ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 118

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

60e jaargang
6 mei 2017


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/781 van de Commissie van 5 mei 2017 tot intrekking van de goedkeuring van de werkzame stof methylnonylketon overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie ( 1 )

1

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/782 van de Commissie van 5 mei 2017 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

4

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2017/783 van de Raad van 25 april 2017 betreffende het namens de Europese Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt over een wijziging van bijlage IV (Energie) bij de EER-overeenkomst (derde energiepakket)

6

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/784 van de Raad van 25 april 2017 waarbij de Italiaanse Republiek wordt gemachtigd een bijzondere maatregel toe te passen die afwijkt van de artikelen 206 en 226 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde en tot intrekking van Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1401

17

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/785 van de Commissie van 5 mei 2017 betreffende de goedkeuring van efficiënte motor-generatoren van 12 V voor gebruik in conventionele door een verbrandingsmotor aangedreven personenauto's als innoverende technologie ter beperking van de CO2-emissies van personenauto's uit hoofde van Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad ( 1 )

20

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/754 van de Commissie van 28 april 2017 betreffende de opening en de wijze van beheer van tariefcontingenten van de Unie voor bepaalde landbouwproducten en verwerkte landbouwproducten van oorsprong uit Ecuador ( PB L 113 van 29.4.2017 )

30

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

6.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 118/1


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/781 VAN DE COMMISSIE

van 5 mei 2017

tot intrekking van de goedkeuring van de werkzame stof methylnonylketon overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 21, lid 3, tweede alternatief, en artikel 78, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Richtlijn 2008/127/EG van de Commissie (2) is methylnonylketon als werkzame stof opgenomen in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (3). Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 608/2012 van de Commissie (4) wordt vereist dat de kennisgever op wiens verzoek methylnonylketon is opgenomen, nadere bevestigende informatie verstrekt over a) de specificatie van het geteste materiaal in studies over de toxicologie bij zoogdieren en de ecotoxicologie, b) de specificatie met ondersteunende partijgegevens en gevalideerde analysemethoden, c) een adequate beoordeling van de levensloop en het gedrag van die stof en potentiële transformatieproducten in het milieu en d) het risico voor in het water en de bodem levende organismen. Voor de punten a) en b) moest deze informatie uiterlijk op 30 april 2013 worden verstrekt en voor de punten c) en d) uiterlijk op 31 december 2015.

(2)

De in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG opgenomen werkzame stoffen worden geacht te zijn goedgekeurd krachtens Verordening (EG) nr. 1107/2009 en zijn opgenomen in de bijlage, deel A, bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (5).

(3)

De kennisgever heeft nagelaten uiterlijk op 31 december 2015 de bevestigende informatie betreffende de punten c) en d) van overweging 1 in te dienen. De kennisgever heeft tevens nagelaten de brief van de Commissie te beantwoorden waarin hem de gelegenheid werd geboden zijn standpunt toe te lichten alvorens een besluit tot intrekking van de stof zou worden genomen.

(4)

Het is derhalve passend de goedkeuring van methylnonylketon in te trekken.

(5)

De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

De lidstaten moet voldoende tijd worden gegund om de toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die die werkzame stof bevatten, in te trekken. Het is passend de maximale duur te beperken van de respijtperiode die lidstaten overeenkomstig artikel 46 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 voor gewasbeschermingsmiddelen die de werkzame stof bevatten, kunnen toekennen.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Intrekking van goedkeuring

De goedkeuring van de werkzame stof methylnonylketon wordt ingetrokken.

Artikel 2

Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011

In de bijlage, deel A, bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt in rij 238 de vermelding over methylnonylketon geschrapt.

Artikel 3

Overgangsmaatregelen

De lidstaten trekken alle toelatingen van gewasbeschermingsmiddelen die de werkzame stof methylnonylketon bevatten uiterlijk op 26 augustus 2017 in.

Artikel 4

Respijtperiode

Een door de lidstaten overeenkomstig artikel 46 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 toegekende respijtperiode moet zo kort mogelijk zijn en uiterlijk op 26 augustus 2018 aflopen.

Artikel 5

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 mei 2017.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.

(2)  Richtlijn 2008/127/EG van de Commissie van 18 december 2008 tot wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad teneinde verscheidene werkzame stoffen op te nemen (PB L 344 van 20.12.2008, blz. 89).

(3)  Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1).

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 608/2012 van de Commissie van 6 juli 2012 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wat betreft de voorwaarden voor de goedkeuring van de werkzame stoffen denatoniumbenzoaat, methylnonylketon en plantaardige oliën/groenemuntolie (PB L 177 van 7.7.2012, blz. 19).

(5)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de lijst van goedgekeurde werkzame stoffen betreft (PB L 153 van 11.6.2011, blz. 1).


6.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 118/4


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/782 VAN DE COMMISSIE

van 5 mei 2017

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 mei 2017.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal

Directoraat-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

EG

176,8

MA

94,9

TR

97,0

ZZ

122,9

0707 00 05

MA

79,4

TR

116,3

ZZ

97,9

0709 93 10

TR

139,1

ZZ

139,1

0805 10 22 , 0805 10 24 , 0805 10 28

EG

49,8

IL

80,7

MA

56,0

TR

65,5

ZZ

63,0

0805 50 10

TR

61,0

ZZ

61,0

0808 10 80

AR

313,7

BR

116,8

CL

119,2

CN

145,5

NZ

127,6

US

112,5

ZA

101,8

ZZ

148,2


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


BESLUITEN

6.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 118/6


BESLUIT (EU) 2017/783 VAN DE RAAD

van 25 april 2017

betreffende het namens de Europese Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt over een wijziging van bijlage IV (Energie) bij de EER-overeenkomst

(derde energiepakket)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 53, lid 1, artikel 62 en artikel 114, in samenhang met artikel 218, lid 9,

Gezien Verordening (EG) nr. 2894/94 van de Raad van 28 november 1994 houdende bepaalde wijzen van toepassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (1), en met name artikel 1, lid 3,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (2) („de EER-overeenkomst”) is op 1 januari 1994 in werking getreden.

(2)

Overeenkomstig artikel 98 van de EER-overeenkomst kan, onder meer, bijlage IV (Energie) bij die overeenkomst bij besluit van het Gemengd Comité van de EER worden gewijzigd.

(3)

Verordening (EG) nr. 713/2009 van het Europees Parlement en de Raad (3) dient in de EER-overeenkomst te worden opgenomen.

(4)

Verordening (EG) nr. 714/2009 van het Europees Parlement en de Raad (4) dient in de EER-overeenkomst te worden opgenomen.

(5)

Verordening (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad (5) dient in de EER-overeenkomst te worden opgenomen.

(6)

Verordening (EU) nr. 543/2013 van de Commissie (6) dient in de EER-overeenkomst te worden opgenomen.

(7)

Richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad (7) dient in de EER-overeenkomst te worden opgenomen.

(8)

Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad (8) dient in de EER-overeenkomst te worden opgenomen.

(9)

Besluit 2010/685/EU van de Commissie (9) dient in de EER-overeenkomst te worden opgenomen.

(10)

Besluit 2012/490/EU van de Commissie (10) dient in de EER-overeenkomst te worden opgenomen.

(11)

De in de EER-overeenkomst opgenomen Verordening (EG) nr. 1228/2003 van het Europees Parlement en de Raad (11) wordt bij Verordening (EG) nr. 714/2009 ingetrokken en dient derhalve uit de EER-overeenkomst te worden geschrapt.

(12)

De in de EER-overeenkomst opgenomen Verordening (EG) nr. 1775/2005 van het Europees Parlement en de Raad (12) wordt bij Verordening (EG) nr. 715/2009 ingetrokken en dient derhalve uit de EER-overeenkomst te worden geschrapt.

(13)

De in de EER-overeenkomst opgenomen Richtlijn 2003/54/EG van het Europees Parlement en de Raad (13) wordt bij Richtlijn 2009/72/EG ingetrokken en dient derhalve uit de EER-overeenkomst te worden geschrapt.

(14)

De in de EER-overeenkomst opgenomen Richtlijn 2003/55/EG van het Europees Parlement en de Raad (14) wordt bij Richtlijn 2009/73/EG ingetrokken en dient derhalve uit de EER-overeenkomst te worden geschrapt.

(15)

Het in de EER-overeenkomst opgenomen Besluit 2003/796/EG (15) van de Commissie wordt bij Besluit 2011/280/EU (16) ingetrokken en dient derhalve uit de EER-overeenkomst te worden geschrapt.

(16)

Bijlage IV (Energie) bij de EER-overeenkomst moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(17)

Het standpunt van de Unie in het Gemengd Comité van de EER moet derhalve worden gebaseerd op het hieraan gehechte ontwerpbesluit,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het namens de Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt over de voorgestelde wijziging van bijlage IV (Energie) bij de EER-overeenkomst wordt gebaseerd op het aan dit besluit gehechte ontwerpbesluit van het Gemengd Comité van de EER.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag van de vaststelling ervan.

Gedaan te Luxemburg, 25 april 2017.

Voor de Raad

De voorzitter

I. BORG


(1)  PB L 305 van 30.11.1994, blz. 6.

(2)  PB L 1 van 3.1.1994, blz. 3.

(3)  Verordening (EG) nr. 713/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot oprichting van een Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators (PB L 211 van 14.8.2009, blz. 1).

(4)  Verordening (EG) nr. 714/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de voorwaarden voor toegang tot het net voor grensoverschrijdende handel in elektriciteit en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1228/2003 (PB L 211 van 14.8.2009, blz. 15).

(5)  Verordening (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1775/2005 (PB L 211 van 14.8.2009, blz. 36).

(6)  Verordening (EU) nr. 543/2013 van de Commissie van 14 juni 2013 betreffende de toezending en publicatie van gegevens inzake de elektriciteitsmarkten en houdende wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 714/2009 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 163 van 15.6.2013, blz. 1).

(7)  Richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot intrekking van Richtlijn 2003/54/EG (PB L 211 van 14.8.2009, blz. 55).

(8)  Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en tot intrekking van Richtlijn 2003/55/EG (PB L 211 van 14.8.2009, blz. 94).

(9)  Besluit 2010/685/EU van de Commissie van 10 november 2010 tot wijziging van hoofdstuk 3 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten (PB L 293 van 11.11.2010, blz. 67).

(10)  Besluit 2012/490/EU van de Commissie van 24 augustus 2012 houdende wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten (PB L 231 van 28.8.2012, blz. 16).

(11)  Verordening (EG) nr. 1228/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende de voorwaarden voor toegang tot het net voor grensoverschrijdende handel in elektriciteit (PB L 176 van 15.7.2003, blz. 1).

(12)  Verordening (EG) nr. 1775/2005 van het Europees Parlement en de Raad van woensdag 28 september 2005 betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten (PB L 289 van 3.11.2005, blz. 1).

(13)  Richtlijn 2003/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en houdende intrekking van Richtlijn 96/92/EG (PB L 176 van 15.7.2003, blz. 37).

(14)  Richtlijn 2003/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van donderdag 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en tot intrekking van Richtlijn 98/30/EG (PB L 176 van 15.7.2003, blz. 57).

(15)  Besluit 2011/280/EU van de Commissie van 16 mei 2011 houdende intrekking van Besluit 2003/796/EG tot oprichting van de Europese Groep van regelgevende instanties voor elektriciteit en gas (PB L 129 van 17.5.2011, blz. 14).

(16)  Besluit 2003/796/EG van de Commissie van 11 november 2003 tot oprichting van de Europese groep van regelgevende instanties voor elektriciteit en gas (PB L 296 van 14.11.2003, blz. 34).


ONTWERP

BESLUIT Nr. … VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

van …

tot wijziging van bijlage IV (Energie) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte („de EER-overeenkomst”), en met name artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 713/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot oprichting van een Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators (1) dient in de EER-overeenkomst te worden opgenomen.

(2)

Verordening (EG) nr. 714/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de voorwaarden voor toegang tot het net voor grensoverschrijdende handel in elektriciteit en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1228/2003 (2) dient in de EER-overeenkomst te worden opgenomen.

(3)

Verordening (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1775/2005 (3), zoals gerectificeerd bij PB L 229 van 1.9.2009, blz. 29 en PB L 309 van 24.11.2009, blz. 87, dient in de EER-overeenkomst te worden opgenomen.

(4)

Verordening (EU) nr. 543/2013 van de Commissie van 14 juni 2013 betreffende de toezending en publicatie van gegevens inzake de elektriciteitsmarkten en houdende wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 714/2009 van het Europees Parlement en de Raad (4) dient in de EER-overeenkomst te worden opgenomen.

(5)

Richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en houdende intrekking van Richtlijn 2003/54/EG (5) dient in de EER-overeenkomst te worden opgenomen.

(6)

Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en tot intrekking van Richtlijn 2003/55/EG (6) dient in de EER-overeenkomst te worden opgenomen.

(7)

Besluit 2010/685/EU van de Commissie van 10 november 2010 tot wijziging van hoofdstuk 3 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten (7) dient in de EER-overeenkomst te worden opgenomen.

(8)

Besluit 2012/490/EU van de Commissie van 24 augustus 2012 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten (8) dient in de EER-overeenkomst te worden opgenomen.

(9)

De in de EER-overeenkomst opgenomen Verordening (EG) nr. 1228/2003 van het Europees Parlement en de Raad (9) wordt bij Verordening (EG) nr. 714/2009 ingetrokken en dient derhalve uit de EER-overeenkomst te worden geschrapt.

(10)

De in de EER-overeenkomst opgenomen Verordening (EG) nr. 1775/2005 van het Europees Parlement en de Raad (10) wordt bij Verordening (EG) nr. 715/2009 ingetrokken en dient derhalve uit de EER-overeenkomst te worden geschrapt.

(11)

De in de EER-overeenkomst opgenomen Richtlijn 2003/54/EG van het Europees Parlement en de Raad (11) wordt bij Richtlijn 2009/72/EG ingetrokken en dient derhalve uit de EER-overeenkomst te worden geschrapt.

(12)

De in de EER-overeenkomst opgenomen Richtlijn 2003/55/EG van het Europees Parlement en de Raad (12) wordt bij Richtlijn 2009/73/EG ingetrokken en dient derhalve uit de EER-overeenkomst te worden geschrapt.

(13)

Het in de EER-overeenkomst opgenomen Besluit 2003/796/EG (13) van de Commissie wordt bij Besluit 2011/280/EU (14) ingetrokken en dient derhalve uit de EER-overeenkomst te worden geschrapt.

(14)

De transmissiesysteembeheerders van de EVA-staten mogen niet worden beschouwd als beheerders uit derde landen voor het ENTSB voor elektriciteit en het ENTSB voor gas.

(15)

Bijlage IV bij de EER-overeenkomst moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage IV bij de EER-overeenkomst wordt als volgt gewijzigd:

1.

De tekst van punt 20 (Verordening (EG) nr. 1228/2003 van het Europees Parlement en de Raad) wordt vervangen door:

32009 R 0714: Verordening (EG) nr. 714/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de voorwaarden voor toegang tot het net voor grensoverschrijdende handel in elektriciteit en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1228/2003 (PB L 211 van 14.8.2009, blz. 15), zoals gewijzigd bij:

32013 R 0543: Verordening (EU) nr. 543/2013 van de Commissie van 14 juni 2013 (PB L 163 van 15.6.2013, blz. 1).

De bepalingen van de verordening worden voor de toepassing van deze overeenkomst als volgt gelezen:

a)

In artikel 3, lid 3, en artikel 15, lid 6, wordt het woord „Commissie”, wat betreft de EVA-staten, gelezen als „Toezichthoudende Autoriteit van de EVA”.

b)

De bepalingen betreffende bindende besluiten van het agentschap, zoals bedoeld in artikel 17, lid 5, worden in het geval een EVA-staat betrokken is, vervangen door:

„i)

In een zaak waarbij een of meer EVA-staten betrokken zijn, keurt de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA een besluit goed dat gericht is aan de nationale regulerende autoriteiten van de betrokken EVA-staat of -staten.

ii)

Het agentschap heeft het recht om volledig deel te nemen aan de werkzaamheden van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA en haar voorbereidende instanties, wanneer de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA ten aanzien van de EVA-staten de taken van het agentschap verricht, zoals bepaald in deze overeenkomst, maar heeft geen stemrecht.

iii)

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA heeft het recht om volledig deel te nemen aan alle werkzaamheden van het agentschap en zijn voorbereidende instanties, maar heeft geen stemrecht.

iv)

Het agentschap en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA werken nauw samen voor de goedkeuring van besluiten, adviezen en aanbevelingen.

Besluiten van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA worden onverwijld vastgesteld op grond van de conceptversies die het agentschap op eigen initiatief of op verzoek van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA heeft opgesteld.

Als het agentschap in lijn met deze verordening een ontwerp voorbereidt voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, brengt het de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA daarvan op de hoogte. Die Toezichthoudende Autoriteit van de EVA bepaalt binnen welke termijn de nationale regulerende autoriteiten van de EVA-staten hun standpunt ter zake kenbaar kunnen maken, daarbij rekening houdend met de dringendheid, de complexiteit en de mogelijke gevolgen van de aangelegenheid.

Nationale regulerende autoriteiten van een EVA-staat kunnen de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA verzoeken haar besluit te heroverwegen. De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA stuurt dit verzoek door naar het agentschap. In dat geval overweegt het agentschap of het een nieuwe conceptversie opstelt voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA en antwoordt het onverwijld.

Indien het agentschap een besluit dat correspondeert met een door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA vastgesteld besluit, wijzigt, opschort of intrekt, stelt het agentschap onverwijld een conceptversie met dezelfde doelstelling op voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA.

v)

Indien tussen het agentschap en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA onenigheid rijst met betrekking tot de toepassing van deze bepalingen, roepen de directeur van het agentschap en het College van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, met inachtneming van de spoedeisendheid van de aangelegenheid, onverwijld een vergadering bijeen om een consensus tot stand te brengen. Indien geen consensus tot stand kan komen, kan de directeur van het agentschap of het College van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA de overeenkomstsluitende partijen verzoeken de aangelegenheid voor te leggen aan het Gemengd Comité van de EER, dat de aangelegenheid zal behandelen overeenkomstig artikel 111 van deze overeenkomst, dat van overeenkomstige toepassing is. Overeenkomstig artikel 2 van Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 1/94 van 8 februari 1994 tot goedkeuring van het reglement van orde van het Gemengd Comité van de EER (15) kan een overeenkomstsluitende partij een verzoek indienen om in dringende situaties onmiddellijk vergaderingen te beleggen. Onverminderd dit lid kan een overeenkomstsluitende partij te allen tijd op eigen initiatief de kwestie aan het Gemengd Comité van de EER voorleggen overeenkomstig de artikelen 5 of 111 van deze overeenkomst.

vi)

Procedures kunnen worden ingesteld bij het EVA-Hof door de EVA-staten of een natuurlijke persoon of rechtspersoon overeenkomstig de artikelen 36 en 37 van de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie, tegen de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA.”.

c)

Aan artikel 20 wordt het volgende toegevoegd:

„Een verzoek van de Commissie inzake de informatie als bedoeld in artikel 20, leden 2 en 5, wordt, voor de EVA-staten, ingediend door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA bij de betrokken onderneming.”.

d)

In artikel 22, lid 2, wordt het volgende toegevoegd:

„De taken als bedoeld in artikel 22, lid 2, worden voor de betrokken ondernemingen in de EVA-staten, uitgevoerd door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA.”.

e)

In artikel 23 wordt het volgende toegevoegd:

„De vertegenwoordigers van de EVA-staten nemen volledig deel aan alle werkzaamheden van het in artikel 23 bedoelde comité, maar hebben geen stemrecht.””.

2.

De tekst van punt 22 (Richtlijn 2003/54/EG van het Europees Parlement en de Raad) wordt vervangen door de volgende tekst:

32009 L 0072: Richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot intrekking van Richtlijn 2003/54/EG (PB L 211 van 14.8.2009, blz. 55).

De bepalingen van de richtlijn worden, voor de toepassing van deze overeenkomst, als volgt gelezen:

a)

Verwijzingen naar bepalingen van het Verdrag gelden als verwijzingen naar de overeenkomstige bepalingen van deze overeenkomst.

b)

De richtlijn is niet van toepassing op elektriciteitskabels en gerelateerde faciliteiten van een connectiepunt aan de kust tot aan installaties voor aardolieproductie.

c)

Artikel 7, lid 2, onder j), is niet van toepassing op de EVA-staten.

d)

Artikel 9, lid 1, is van toepassing op de EVA-staten vanaf één jaar na de inwerkingtreding van Besluit nr. …/… van …. [dit besluit] van het Gemengd Comité van de EER.

e)

In artikel 10, lid 7, wordt het woord „Commissie”, wat betreft de EVA-staten, gelezen als „Toezichthoudende Autoriteit van de EVA”.

f)

Artikel 11, lid 3, artikel 11, lid 5, onder b), en artikel 11, lid 7, zijn niet van toepassing op de EVA-staten.

g)

In artikel 37, lid 1, onder d), worden de woorden „het agentschap” vervangen door de woorden „de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA”.

h)

Artikel 37, lid 1, onder s), is niet van toepassing op de EVA-staten.

i)

In artikel 40, lid 1, wordt het woord „Commissie”, wat betreft de EVA-staten, gelezen als „Toezichthoudende Autoriteit van de EVA”.

j)

Artikel 44, lid 2, wordt vervangen door:

„Artikel 9 is niet van toepassing op Cyprus, Luxemburg, Malta, Liechtenstein en/of IJsland. De artikelen 26, 32 en 33 zijn niet van toepassing op Malta.

Als IJsland na de inwerkingtreding van dit besluit kan aantonen dat er aanzienlijke problemen zijn voor de werking van zijn systemen, kan IJsland verzoeken om afwijkingen van de artikelen 26, 32 en 33, die kunnen worden toegestaan door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA. Voordat zij een beslissing neemt, brengt de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA de EVA-staten en de Commissie op de hoogte van deze verzoeken, daarbij rekening houdend met de vertrouwelijkheid. Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.”.

k)

De vertegenwoordigers van de EVA-staten nemen volledig deel aan alle werkzaamheden van het bij artikel 46 ingestelde comité, maar hebben geen stemrecht.”.

3.

De tekst van punt 23 (Richtlijn 2003/55/EG van het Europees Parlement en de Raad) wordt vervangen door de volgende tekst:

32009 L 0073: Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en tot intrekking van Richtlijn 2003/55/EG (PB L 211 van 14.8.2009, blz. 94).

De bepalingen van de richtlijn worden, voor de toepassing van deze overeenkomst, als volgt gelezen:

a)

Verwijzingen naar bepalingen van het Verdrag gelden als verwijzingen naar de overeenkomstige bepalingen van deze overeenkomst.

b)

De richtlijn is niet van toepassing op IJsland.

c)

in artikel 2, lid 11, wordt het volgende toegevoegd:

„Onder „LNG-faciliteit” worden geen faciliteiten verstaan voor het vloeibaar maken van aardgas dat plaatsvindt als onderdeel van een project voor olie- of gasproductie op zee, zoals de Melkøya-faciliteit.”.

d)

In artikel 2, lid 12, wordt het volgende toegevoegd:

„Onder „LNG-systeembeheerder” worden geen systeembeheerders verstaan van faciliteiten voor het vloeibaar maken van aardgas dat plaatsvindt als onderdeel van een project voor olie- of gasproductie op zee, zoals de Melkøya-faciliteit.”.

e)

Artikel 6 is niet van toepassing op de EVA-staten.

f)

In artikel 10, lid 7, wordt het woord „Commissie”, wat betreft de EVA-staten, gelezen als „Toezichthoudende Autoriteit van de EVA”.

g)

Artikel 11, lid 3, artikel 11, lid 5, onder b), en artikel 11, lid 7, zijn niet van toepassing op de EVA-staten.

h)

De bepalingen betreffende bindende besluiten van het agentschap, zoals bedoeld in artikel 36, lid 4, derde alinea, worden in het geval een EVA-staat betrokken is, vervangen door:

„i)

In een zaak waarbij een of meer EVA-staten betrokken zijn, keurt de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA een besluit goed dat gericht is aan de nationale regulerende autoriteiten van de betrokken EVA-staat of -staten.

ii)

Het agentschap heeft het recht om volledig deel te nemen aan de werkzaamheden van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA en haar voorbereidende instanties, wanneer de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA ten aanzien van de EVA-staten de taken van het agentschap verricht, zoals bepaald in deze overeenkomst, maar heeft geen stemrecht.

iii)

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA heeft het recht om volledig deel te nemen aan alle werkzaamheden van het agentschap en zijn voorbereidende instanties, maar heeft geen stemrecht.

iv)

Het agentschap en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA werken nauw samen voor de goedkeuring van besluiten, adviezen en aanbevelingen.

Besluiten van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA worden onverwijld vastgesteld op grond van de conceptversies die het agentschap op eigen initiatief of op verzoek van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA heeft opgesteld.

Als het agentschap in lijn met deze richtlijn een ontwerp voorbereidt voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, brengt het de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA daarvan op de hoogte. Die Toezichthoudende Autoriteit van de EVA bepaalt binnen welke termijn de nationale regulerende autoriteiten van de EVA-staten hun standpunt ter zake kenbaar kunnen maken, daarbij rekening houdend met de dringendheid, de complexiteit en de mogelijke gevolgen van de aangelegenheid.

Nationale regulerende autoriteiten van een EVA-staat kunnen de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA verzoeken haar besluit te heroverwegen. De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA stuurt dit verzoek door naar het agentschap. In dat geval overweegt het agentschap of het een nieuwe conceptversie opstelt voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA en antwoordt het onverwijld.

Indien het agentschap een besluit dat correspondeert met een door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA vastgesteld besluit, wijzigt, opschort of intrekt, stelt het agentschap onverwijld een conceptversie met dezelfde doelstelling op voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA.

v)

Indien tussen het agentschap en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA onenigheid rijst met betrekking tot de toepassing van deze bepalingen, roepen de directeur van het agentschap en het College van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, met inachtneming van de spoedeisendheid van de aangelegenheid, onverwijld een vergadering bijeen om een consensus tot stand te brengen. Indien geen consensus tot stand kan komen, kan de directeur van het agentschap of het College van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA de overeenkomstsluitende partijen verzoeken de aangelegenheid voor te leggen aan het Gemengd Comité van de EER, dat de aangelegenheid zal behandelen overeenkomstig artikel 111 van deze overeenkomst, dat van overeenkomstige toepassing is. Overeenkomstig artikel 2 van Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 1/94 van 8 februari 1994 tot goedkeuring van het reglement van orde van het Gemengd Comité van de EER (16) kan een overeenkomstsluitende partij een verzoek indienen om in dringende situaties onmiddellijk vergaderingen te beleggen. Onverminderd dit lid kan een overeenkomstsluitende partij te allen tijd op eigen initiatief de kwestie aan het Gemengd Comité van de EER voorleggen overeenkomstig de artikelen 5 of 111 van deze overeenkomst.

vi)

Procedures kunnen worden ingesteld bij het EVA-Hof door de EVA-staten of een natuurlijke persoon of rechtspersoon overeenkomstig de artikelen 36 en 37 van de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie, tegen de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA.”.

i)

In artikel 36, leden 8 en 9, wordt het woord „Commissie”, wat betreft de EVA-staten, gelezen als „Toezichthoudende Autoriteit van de EVA”.

j)

In artikel 41, lid 1, onder d), worden de woorden „het agentschap” vervangen door de woorden „de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA”.

k)

In artikel 44, lid 1, en artikel 49, leden 4 en 5, wordt het woord „Commissie”, wat betreft de EVA-staten, gelezen als „Toezichthoudende Autoriteit van de EVA”.

l)

In artikel 49, lid 5, wordt het volgende toegevoegd:

„De volgende geografische gebieden in Noorwegen worden vrijgesteld van de artikelen 24, 31 en 32 voor ten hoogste 20 jaar na de inwerkingtreding van Besluit nr. [dit besluit] van het Gemengd Comité van de EER van [datum]:

i)

Jæren en Ryfylke,

ii)

Hordaland.

Over de noodzaak voor een verdere afwijking wordt beslist door de Noorse regulerende autoriteit, om de vijf jaar na de inwerkingtreding van Besluit nr. [dit besluit] van het Gemengd Comité van de EER van [datum], rekening houdend met de in dit artikel bepaalde criteria. De Noorse regulerende autoriteit stelt het Gemengd Comité van de EER en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA op de hoogte van dit besluit en van de beoordeling waarop het gebaseerd is. Binnen twee maanden na ontvangst van het besluit kan de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA een besluit goedkeuren op grond waarvan de Noorse regulerende autoriteit haar besluit moet aanpassen of intrekken. Deze periode kan met de instemming van zowel de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA als de Noorse regulerende autoriteit worden verlengd. De Noorse regulerende autoriteit voert het besluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA binnen één maand uit en stelt het Gemengd Comité van de EER en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA hiervan op de hoogte.”.

m)

Artikel 49, lid 6, wordt vervangen door:

„Artikel 9 is niet van toepassing op Cyprus, Luxemburg, Malta, Liechtenstein en/of IJsland.”.

n)

De vertegenwoordigers van de EVA-staten nemen volledig deel aan alle werkzaamheden van het bij artikel 51 ingestelde comité, maar hebben geen stemrecht.”.

4.

De tekst van punt 27 (Verordening (EG) nr. 1775/2005 van het Europees Parlement en de Raad) wordt vervangen door:

32009 R 0715: Verordening (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1775/2005 (PB L 211 van 14.8.2009, blz. 36), zoals gerectificeerd bij PB L 229 van 1.9.2009, blz. 29 en PB L 309 van 24.11.2009, blz. 87, zoals gewijzigd bij:

32010 D 0685: Besluit 2010/685/EU van de Commissie van 10 november 2010 (PB L 293 van 11.11.2010, blz. 67),

32012 D 0490: Besluit 2012/490/EU van de Commissie van 24 augustus 2012 (PB L 231 van 28.8.2012, blz. 16).

De bepalingen van de verordening worden voor de toepassing van deze overeenkomst als volgt gelezen:

a)

De richtlijn is niet van toepassing op IJsland.

b)

In artikel 3, lid 3, en artikel 20 wordt het woord „Commissie”, wat betreft de EVA-staten, gelezen als „Toezichthoudende Autoriteit van de EVA”.

c)

De vertegenwoordigers van de EVA-staten nemen volledig deel aan alle werkzaamheden van het in artikel 28 bedoelde comité, maar hebben geen stemrecht.

d)

In artikel 30 wordt het woord „Commissie”, wat betreft de EVA-staten, gelezen als „Toezichthoudende Autoriteit van de EVA”.”.

5.

Na punt 45 (Besluit 2011/13/EU van de Commissie) wordt het volgende punt ingevoegd:

„46.

32009 R 0713: Verordening (EG) nr. 713/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot oprichting van een Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators (PB L 211 van 14.8.2009, blz. 1).

De bepalingen van de verordening worden voor de toepassing van deze overeenkomst als volgt gelezen:

a)

De nationale regulerende autoriteiten van de EVA-staten nemen ten volle deel aan de werkzaamheden van het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators (hierna „agentschap” genoemd) en alle voorbereidende organen, met inbegrip van werkgroepen, comités en taskforces van het agentschap, de raad van bestuur en de raad van regulators, zonder stemrecht.

b)

In afwijking van de bepalingen van protocol 1 bij de Overeenkomst, staat de in de verordening gebruikte term „lidsta(a)t(en)” niet alleen voor de in de verordening bedoelde lidstaten, maar ook voor de EVA-staten.

c)

Wat de EVA-staten betreft, staat het agentschap waar en wanneer nodig de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA of het Permanent Comité, naargelang van het geval, bij in de uitvoering van hun respectieve taken.

d)

De bepalingen betreffende bindende besluiten van het agentschap, zoals bedoeld in de artikelen 7, 8, en 9, worden in het geval een EVA-staat betrokken is, vervangen door:

„i)

In een zaak waarbij een of meer EVA-staten betrokken zijn, keurt de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA een besluit goed dat gericht is aan de nationale regelgevende autoriteiten van de betrokken EVA-staat of -staten.

ii)

Het agentschap heeft het recht om volledig deel te nemen aan de werkzaamheden van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA en haar voorbereidende instanties, wanneer de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA ten aanzien van de EVA-staten de taken van het agentschap verricht, zoals bepaald in deze overeenkomst, maar heeft geen stemrecht.

iii)

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA heeft het recht om volledig deel te nemen aan alle werkzaamheden van het agentschap en zijn voorbereidende instanties, maar heeft geen stemrecht.

iv)

Het agentschap en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA werken nauw samen voor de goedkeuring van besluiten, adviezen en aanbevelingen.

Besluiten van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA worden onverwijld vastgesteld op grond van de conceptversies die het agentschap op eigen initiatief of op verzoek van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA heeft opgesteld.

Als het agentschap in lijn met deze verordening een ontwerp voorbereidt voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, brengt het de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA daarvan op de hoogte. Die Toezichthoudende Autoriteit van de EVA bepaalt binnen welke termijn de nationale regulerende autoriteiten van de EVA-staten hun standpunt ter zake kenbaar kunnen maken, daarbij rekening houdend met de dringendheid, de complexiteit en de mogelijke gevolgen van de aangelegenheid.

Nationale regulerende autoriteiten van een EVA-staat kunnen de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA verzoeken haar besluit te heroverwegen. De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA stuurt dit verzoek door naar het agentschap. In dat geval overweegt het agentschap of het een nieuwe conceptversie opstelt voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA en antwoordt het onverwijld.

Indien het agentschap een besluit dat correspondeert met een door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA vastgesteld besluit, wijzigt, opschort of intrekt, stelt het agentschap onverwijld een conceptversie met dezelfde doelstelling op voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA.

v)

Indien tussen het agentschap en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA onenigheid rijst met betrekking tot de toepassing van deze bepalingen, roepen de directeur van het agentschap en het College van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, met inachtneming van de spoedeisendheid van de aangelegenheid, onverwijld een vergadering bijeen om een consensus tot stand te brengen. Indien geen consensus tot stand kan komen, kan de directeur van het agentschap of het College van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA de overeenkomstsluitende partijen verzoeken de aangelegenheid voor te leggen aan het Gemengd Comité van de EER, dat de aangelegenheid zal behandelen overeenkomstig artikel 111 van deze overeenkomst, dat van overeenkomstige toepassing is. Overeenkomstig artikel 2 van Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 1/94 van 8 februari 1994 tot goedkeuring van het reglement van orde van het Gemengd Comité van de EER (17) kan een overeenkomstsluitende partij een verzoek indienen om in dringende situaties onmiddellijk vergaderingen te beleggen. Onverminderd dit lid kan een overeenkomstsluitende partij te allen tijd op eigen initiatief de kwestie aan het Gemengd Comité van de EER voorleggen overeenkomstig de artikelen 5 of 111 van deze overeenkomst.

vi)

Procedures kunnen worden ingesteld bij het EVA-Hof door de EVA-staten of een natuurlijke persoon of rechtspersoon overeenkomstig de artikelen 36 en 37 van de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie, tegen de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA.”.

e)

Aan artikel 12 wordt het volgende toegevoegd:

„De nationale regulerende autoriteiten van de EVA-staten nemen volledig deel aan de raad van bestuur, maar hebben geen stemrecht. Het interne reglement van orde van de raad van bestuur geeft volledige uitvoering aan de deelname van de nationale regulerende autoriteiten van de EVA-staten.”.

f)

Aan artikel 14 wordt het volgende toegevoegd:

„De nationale regulerende autoriteiten van de EVA-staten nemen volledig deel aan de raad van regulators en alle voorbereidende organen van het agentschap. Zij hebben geen stemrecht in de raad van regulators. Het interne reglement van orde van de raad van regulators geeft volledige uitvoering aan de deelname van de nationale regulerende autoriteiten van de EVA-staten.”.

g)

De bepalingen van artikel 19 worden vervangen door:

„Indien het bezwaar betrekking heeft op een besluit van het agentschap in een zaak waar het geschil ook betrekking heeft op de nationale regulerende autoriteiten van een of meer EVA-staten, verzoekt de bezwaarcommissie de nationale regulerende autoriteit van de betrokken EVA-staat of -staten om binnen een bepaalde termijn opmerkingen te maken naar aanleiding van de kennisgevingen van de partijen die betrokken zijn bij de bezwaarprocedure. Het is de nationale regulerende autoriteiten van de betrokken EVA-staat of -staten toegestaan een mondelinge uiteenzetting te geven. Indien de bezwaarcommissie een besluit dat correspondeert met een door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA vastgesteld besluit wijzigt, opschort of beëindigt, stelt het agentschap onverwijld een ontwerpbesluit met dezelfde doelstelling op voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA.”.

h)

De bepalingen van artikel 20 zijn niet van toepassingen op zaken waarbij een of meer EVA-staten betrokken zijn.

i)

Aan artikel 21 wordt het volgende toegevoegd:

„De EVA-staten nemen deel aan de financiering van het agentschap. Te dien einde zijn de procedures van artikel 82, lid 1, onder a), van de Overeenkomst en Protocol 32 bij de Overeenkomst van toepassing.”.

j)

Aan artikel 27 wordt het volgende toegevoegd:

„De EVA-staten kennen het Agentschap gelijkwaardige voorrechten en immuniteiten toe als zijn vervat in het Protocol inzake voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie.”.

k)

Aan artikel 28 wordt het volgende toegevoegd:

„In afwijking van artikel 12, lid 2, onder a), en artikel 82, lid 3, onder a), van de Regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie, kunnen onderdanen van de EVA-staten die over hun volledige burgerrechten beschikken, door de directeur van het agentschap in dienst worden genomen.

In afwijking van artikel 12, lid 2, onder e), artikel 82, lid 3, onder e), en artikel 85, lid 3, van de Regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden, worden de in artikel 129, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde talen door het agentschap ten aanzien van zijn personeel beschouwd als in artikel 55, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie bedoelde talen van de Unie.”.

l)

In artikel 30, lid 1, wordt het volgende toegevoegd:

„Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie is, voor de toepassing van deze Overeenkomst, eveneens van toepassing op alle documenten van het agentschap van de EVA-landen.”.

m)

Aan artikel 32 wordt het volgende toegevoegd:

„De vertegenwoordigers van de EVA-staten nemen volledig deel aan alle werkzaamheden van het bij artikel 32 ingestelde comité, maar hebben geen stemrecht.””.

6.

Na punt 46 (Verordening (EG) nr. 713/2009 van het Europees Parlement en de Raad) wordt het volgende punt ingevoegd:

„47.

32013 R 0543: Verordening (EU) nr. 543/2013 van de Commissie van 14 juni 2013 betreffende de toezending en publicatie van gegevens inzake de elektriciteitsmarkten en houdende wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 714/2009 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 163 van 15.6.2013, blz. 1).”.

7.

De tekst van punt 21 (Beschikking 2003/796/EG van de Commissie) wordt geschrapt.

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Verordeningen (EG) nr. 713/2009, (EG) nr. 714/2009, (EG) nr. 715/2009 zoals gerectificeerd bij PB L 229 van 1.9.2009, blz. 29, en PB L 309 van 24.11.2009, blz. 87 en (EU) nr. 543/2013, Richtlijnen 2009/72/EG en 2009/73/EG en Besluiten 2010/685/EU en 2012/490/EU, zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op […] of op de dag volgende op de laatste kennisgeving aan het Gemengd Comité van de EER op grond van artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst, naargelang wat zich het laatst voordoet (18).

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel,

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

van het Gemengd Comité van de EER


(1)  PB L 211 van 14.8.2009, blz. 1.

(2)  PB L 211 van 14.8.2009, blz. 15.

(3)  PB L 211 van 14.8.2009, blz. 36.

(4)  PB L 163 van 15.6.2013, blz. 1.

(5)  PB L 211 van 14.8.2009, blz. 55.

(6)  PB L 211 van 14.8.2009, blz. 94.

(7)  PB L 293 van 11.11.2010, blz. 67.

(8)  PB L 231 van 28.8.2012, blz. 16.

(9)  PB L 176 van 15.7.2003, blz. 1.

(10)  PB L 289 van 3.11.2005, blz. 1.

(11)  PB L 176 van 15.7.2003, blz. 37.

(12)  PB L 176 van 15.7.2003, blz. 57.

(13)  PB L 129 van 17.5.2011, blz. 14.

(14)  PB L 296 van 14.11.2003, blz. 34.

(15)  PB L 85 van 30.3.1994, blz. 60.

(16)  PB L 85 van 30.3.1994, blz. 60.

(17)  PB L 85 van 30.3.1994, blz. 60.

(18)  [Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.] [Grondwettelijke vereisten aangegeven.]


6.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 118/17


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2017/784 VAN DE RAAD

van 25 april 2017

waarbij de Italiaanse Republiek wordt gemachtigd een bijzondere maatregel toe te passen die afwijkt van de artikelen 206 en 226 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde en tot intrekking van Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1401

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1), en met name artikel 395, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1401 van de Raad (2) werd Italië gemachtigd te bepalen dat de belasting over de toegevoegde waarde (btw) die is verschuldigd over prestaties aan overheden, door deze overheden op een aparte en geblokkeerde bankrekening van de belastingautoriteiten moet worden betaald. Deze maatregel vormt een afwijking van de artikelen 206 en 226 van Richtlijn 2006/112/EG met betrekking tot de betaling en de facturering van de btw.

(2)

Bij brief, ingekomen bij de Commissie op 16 februari 2017, heeft Italië verzocht om verlenging van deze machtiging. Italië heeft bij die gelegenheid ook verzocht om het toepassingsgebied van de derogatie voor leveringen van goederen en diensten uit te breiden zodat ze zowel geldt voor ondernemingen die onder de zeggenschap van centrale en lokale overheden staan, als voor beursgenoteerde ondernemingen die zijn opgenomen in de Financial Times Stock Exchange Milano Indice di Borsa-index („FTSE-MIB-index”).

(3)

Bij brief van 15 maart 2017 heeft de Commissie de overige lidstaten van het verzoek van Italië in kennis gesteld. Bij brief van 16 maart 2017 heeft de Commissie Italië meegedeeld dat zij over alle gegevens beschikte die zij nodig had om het verzoek te beoordelen.

(4)

Italië heeft extra controlemaatregelen ingevoerd aan de hand waarvan de Italiaanse belastingautoriteiten de door de marktdeelnemers aangegeven transacties via andere kanalen kunnen controleren en toezien op de btw-betalingen die op de geblokkeerde overheidsrekeningen zijn verricht. Deze controlemaatregelen bevinden zich echter nog maar in de aanloopfase, en er is meer tijd nodig om te kunnen bepalen in welke mate zij belastingplichtigen ertoe aanzetten hun belastingverplichtingen na te leven. Italië is dus nog niet in staat om de regelingen voor en de implementatie van het adequate toezichtsbeleid te voltooien voordat het huidige Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1401 op 31 december 2017 afloopt. Daarom heeft het om verlenging van die derogatie verzocht.

(5)

Italië heeft vastgesteld dat er belastingontduiking wordt gepleegd met leveringen van goederen en diensten aan andere entiteiten die onder de zeggenschap van centrale en lokale overheden staan, alsook aan een aantal beursgenoteerde ondernemingen die zijn opgenomen in de FTSE-MIB-index. Ter bestrijding van de belastingontduiking waarbij de btw door leveranciers van goederen en diensten aan die entiteiten niet wordt afgedragen, verzoekt Italië om te mogen afwijken van artikel 206 van Richtlijn 2006/112/EG en te mogen bepalen dat de btw die is verschuldigd op leveringen van goederen en diensten aan deze door centrale en lokale overheden gecontroleerde ondernemingen en aan de beursgenoteerde ondernemingen die zijn opgenomen in de FTSE-MIB-index, door die entiteiten wordt betaald op de aparte en geblokkeerde rekening van de belastingautoriteiten. Daarnaast is het ook noodzakelijk af te wijken van artikel 226 van Richtlijn 2006/112/EG om een bijzondere vermelding op de factuur te kunnen aanbrengen dat de btw moet worden betaald op die bijzondere rekening.

(6)

Een van de gevolgen van de maatregel is dat leveranciers, als belastingplichtigen, de voorbelasting niet kunnen verrekenen met de later verschuldigde belasting. Het is mogelijk dat zij aanhoudend in een crediteurpositie zullen verkeren en de belastingdienst om teruggaaf van deze btw zullen moeten vragen. In het verslag dat in juni 2016 werd voorgelegd, hetgeen overeenkomstig artikel 3, lid 2, van Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1401 vereist was, heeft Italië aangetoond dat het systeem van btw-teruggaaf goed functioneert, en dat de btw-teruggaaf gemiddeld niet langer dan drie maanden in beslag neemt. Bovendien heeft Italië informatie verstrekt waaruit blijkt dat leveranciers aan overheden onder een voorangsprocedure met een zelfs nog kortere teruggaafperiode vallen. Italië gaat ervan uit dat een eventuele toename van verzoeken voor btw-teruggaaf goed zal kunnen worden beheerd met de nieuwe regels die van kracht zijn.

(7)

In 2014 heeft Italië het elektronisch factureren verplicht voor leveringen van goederen en diensten aan overheden. Dat moet een degelijk toezicht op de betrokken sector in de toekomst mogelijk maken nadat een adequaat toezichtsbeleid is ontwikkeld en geïmplementeerd op basis van elektronisch beschikbare gegevens. Sinds 1 januari 2017 zijn extra controlemaatregelen van toepassing in Italië: het facultatieve boekhoudsysteem (zogenaamde „elektronische facturering”); en een verplichte rapportage voor ontvangen en uitgereikte facturen bij de belastingautoriteiten, die zowel geldt voor de ondernemingen waarvoor de derogatie is gevraagd, als voor hun leveranciers. Deze maatregelen hebben ten doel de Italiaanse belastingautoriteiten in staat te stellen de door de marktdeelnemers aangegeven transacties via andere kanalen te controleren en toe te zien op hun btw-betalingen. Zodra dit systeem volledig ten uitvoer is gelegd, zou een afwijking van Richtlijn 2006/112/EG overbodig moeten zijn. Italië heeft daarom verzekerd dat het niet om verlenging van de derogatie zal verzoeken.

(8)

De gevraagde derogatie moet beperkt zijn in de tijd om nadien te kunnen evalueren of de bijzondere maatregel passend en doeltreffend was.

(9)

Teneinde de nodige follow-up in het kader van deze derogatie te waarborgen, met name van het effect op de btw-teruggaaf aan de onder de derogatie vallende belastingplichtigen, moet worden voorgeschreven dat Italië binnen 15 maanden na de inwerkingtreding van de derogatiemaatregel bij de Commissie een verslag indient over de algemene situatie in verband met de btw-teruggaaf aan belastingplichtigen, en met name de tijd die daarvoor gemiddeld nodig is, en over de doeltreffendheid van de maatregelen ter vermindering van belastingontduiking in de betrokken sectoren. Italië moet doorgaan met de hervormingen om een vlotte en tijdige afwikkeling van de btw-teruggaafprocedure te garanderen.

(10)

De derogatiemaatregel staat in verhouding tot de beoogde doelstellingen omdat hij beperkt is in de tijd en uitsluitend geldt voor sectoren waarin belastingontduiking voor aanzienlijke problemen zorgt. De derogatiemaatregel houdt ook niet het risico in dat de belastingontduiking zal verschuiven naar andere sectoren of andere lidstaten.

(11)

De derogatie zal geen nadelige invloed hebben op de totale belastingopbrengst in het stadium van het eindverbruik en ook geen negatieve gevolgen voor de eigen middelen van de Unie uit de btw.

(12)

Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1401 moet worden ingetrokken,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In afwijking van artikel 206 van Richtlijn 2006/112/EG wordt Italië gemachtigd om te bepalen dat de btw die is verschuldigd op leveringen van goederen en diensten aan de volgende entiteiten, door de afnemer op een aparte en geblokkeerde bankrekening van de belastingdienst moet worden betaald:

overheden;

ondernemingen die onder de zeggenschap van een overheid staan in de zin van artikel 2359 van het Italiaanse burgerlijk wetboek (Codice Civile);

beursgenoteerde ondernemingen die zijn opgenomen in de FTSE-MIB-index, waarvan de lijst, die zo nodig jaarlijks wordt herzien, door Italië in het Italiaanse staatsblad (Gazzetta Ufficiale) zal worden gepubliceerd na 28 april 2017.

Artikel 2

In afwijking van artikel 226 van Richtlijn 2006/112/EG wordt Italië gemachtigd om te bepalen dat op facturen die worden afgegeven voor leveringen van goederen en diensten aan de in artikel 1 vermelde entiteiten, een bijzondere vermelding moet worden aangebracht dat de btw moet worden betaald op die aparte en geblokkeerde bankrekening van de belastingdienst.

Artikel 3

Italië stelt de Commissie in kennis van de nationale maatregelen als bedoeld in de artikelen 1 en 2.

Binnen 15 maanden nadat de in de artikelen 1 en 2 bedoelde maatregelen in Italië in werking zijn getreden, dient Italië bij de Commissie een verslag in over de algemene situatie in verband met de btw-teruggaaf aan de belastingplichtigen voor wie deze maatregelen gevolgen hebben, en met name over de tijd die de teruggaafprocedure gemiddeld in beslag neemt, en over de algehele doeltreffendheid van deze maatregel om btw-ontduiking in de betrokken sectoren te verminderen.

Artikel 4

Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1401 wordt ingetrokken met ingang van 1 juli 2017.

Artikel 5

Dit besluit is van toepassing van 1 juli 2017 tot en met 30 juni 2020.

Artikel 6

Dit besluit is gericht tot de Italiaanse Republiek.

Gedaan te Luxemburg, 25 april 2017.

Voor de Raad

De voorzitter

I. BORG


(1)  PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1401 van de Raad van 14 juli 2015 waarbij Italië wordt gemachtigd een bijzondere maatregel toe te passen die afwijkt van de artikelen 206 en 226 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 217 van 18.8.2015, blz. 7).


6.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 118/20


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2017/785 VAN DE COMMISSIE

van 5 mei 2017

betreffende de goedkeuring van efficiënte motor-generatoren van 12 V voor gebruik in conventionele door een verbrandingsmotor aangedreven personenauto's als innoverende technologie ter beperking van de CO2-emissies van personenauto's uit hoofde van Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 tot vaststelling van emissienormen voor nieuwe personenauto's, in het kader van de communautaire geïntegreerde benadering om de CO2-emissies van lichte voertuigen te beperken (1), en met name artikel 12, lid 4,

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 725/2011 van de Commissie van 25 juli 2011 tot vaststelling van een procedure voor de goedkeuring en certificering van innoverende technologieën ter beperking van de CO2-emissies van personenauto's uit hoofde van Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad (2), en met name artikel 10, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De aanvraag die op 21 juli 2016 is ingediend door de leverancier Valeo Electrical Systems voor de goedkeuring van de efficiënte generatorfunctie van de startmotor-alternator van 12 V met riemaandrijving i-StARS als eco-innovatie is beoordeeld overeenkomstig artikel 12 van Verordening (EG) nr. 443/2009, Uitvoeringsverordening (EU) nr. 725/2011 en de „Technical Guidelines for the preparation of applications for the approval of innovative technologies pursuant to Regulation (EC) No 443/2009 and Regulation (EU) No 510/2011” (3).

(2)

Uit de in de aanvraag verstrekte informatie blijkt dat aan de in artikel 12 van Verordening (EG) nr. 443/2009 en in de artikelen 2 en 4 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 725/2011 bedoelde voorwaarden en criteria is voldaan. De aanvraag wordt bovendien ondersteund door een verificatierapport dat overeenkomstig artikel 7 van die uitvoeringsverordening door een onafhankelijke en gecertificeerde instantie is opgesteld. Daarom moet de door de aanvrager voorgestelde efficiënte generatorfunctie van de startmotor-alternator van 12 V met riemaandrijving i-StARS als eco-innovatie worden goedgekeurd.

(3)

Op basis van de bij de huidige aanvraag en in het kader van Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/265 (4) van de Commissie verstrekte informatie en rekening houdend met de ervaring die is opgedaan bij de beoordeling van aanvragen betreffende technologieën die bijdragen tot een beter rendement van alternatoren in het kader van de Uitvoeringsbesluiten 2013/341/EU (5), 2014/465/EU (6), (EU) 2015/158 (7), (EU) 2015/295 (8), (EU) 2015/2280 (9) en (EU) 2016/588 (10) van de Commissie, is bevredigend en overtuigend aangetoond dat een motor-generator van 12 V met een massa van ten hoogste 7 kg en een minimaal rendement van de generatorfunctie voldoet aan de in artikel 12, lid 2, van Verordening (EG) nr. 443/2009 bedoelde criteria en overeenkomstig artikel 9 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 725/2011 een vermindering van de CO2-emissies van ten minste 1 g CO2/km oplevert. Voor een motor-generator van 12 V met een massa van meer dan 7 kg moet een massacorrectiecoëfficiënt worden toegepast bij de berekening om vast te stellen of de reductiedrempelwaarde van 1 g CO2/km is gehaald.

(4)

Daarom is het passend in algemene termen te erkennen, en overeenkomstig artikel 12, lid 4, van Verordening (EG) nr. 443/2009 te attesteren, dat deze innoverende technologie de CO2-emissies kan verminderen en te voorzien in een algemene testmethode voor de certificering van de CO2-besparingen als gevolg van het gebruik van de generatorfunctie van efficiënte motor-generatoren van 12 V.

(5)

Om de CO2-besparingen als gevolg van het gebruik van efficiënte motor-generatoren van 12 V te laten certificeren, moet de fabrikant samen met de aanvraag voor certificering ook een verificatierapport van een onafhankelijke en gecertificeerde instantie bij de typegoedkeuringsinstantie indienen waarin wordt bevestigd dat de motor-generator aan de in dit besluit vastgestelde voorwaarden voldoet.

(6)

Indien de typegoedkeuringsinstantie oordeelt dat de door de fabrikant voorgestelde motor-generator niet aan de in dit besluit vastgestelde voorwaarden voor certificering voldoet, moet de aanvraag voor certificering van de besparingen worden afgewezen.

(7)

Het is passend de CO2-emissiereductie als gevolg van het gebruik van efficiënte motor-generatoren van 12 V te bepalen aan de hand van de in de bijlage beschreven testmethode.

(8)

Om de CO2-besparingen te bepalen, moet krachtens de artikelen 5 en 8 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 725/2011 een basistechnologie worden aangewezen waarmee het rendement van de efficiënte motor-generator van 12 V moet worden vergeleken. Op basis van de opgedane ervaring is het passend een motor-generator van 12 V met een rendement van 67 % als basistechnologie te beschouwen.

(9)

De besparingen als gevolg van het gebruik van de efficiënte motor-generator van 12 V kunnen gedeeltelijk worden aangetoond bij de in bijlage XII bij Verordening (EG) nr. 692/2008 van de Commissie (11) bedoelde test. De definitieve totale besparingen voor de certificering overeenkomstig artikel 11 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 725/2011 van een voertuig dat is uitgerust met de innoverende technologie moeten derhalve overeenkomstig artikel 8, lid 2, tweede alinea, van die uitvoeringsverordening worden bepaald.

(10)

Teneinde een bredere verspreiding van efficiënte motor-generatoren van 12 V in nieuwe voertuigen te vergemakkelijken, moeten fabrikanten ook de mogelijkheid krijgen om met een enkele certificeringsaanvraag de certificering van de CO2-besparingen als het gevolg van het gebruik van meerdere motor-generatoren van 12 V aan te vragen. Het is echter passend te waarborgen dat, wanneer van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt, een mechanisme wordt toegepast waarmee alleen de inzet van de efficiëntste motor-generatoren van 12 V wordt gestimuleerd.

(11)

Om de algemene eco-innovatiecode vast te stellen die overeenkomstig de bijlagen I, VIII en IX bij Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (12) in de desbetreffende typegoedkeuringsdocumenten moet worden vermeld, moet voor de innoverende technologie de individuele code worden gespecificeerd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Goedkeuring

De efficiënte generatorfunctie van de motor-generator van 12 V, d.w.z. van de startmotor-alternator met riemaandrijving i-StARS, zoals beschreven in de aanvraag van Valeo Electrical Systems wordt goedgekeurd als innoverende technologie in de zin van artikel 12 van Verordening (EG) nr. 443/2009.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van dit besluit wordt onder „efficiënte motor-generator van 12 V” de efficiënte generatorfunctie van een motor-generator van 12 V verstaan.

Artikel 3

Aanvraag voor certificering van CO2-besparingen

1.   De fabrikant kan certificering aanvragen van de CO2-besparingen als gevolg van het gebruik van een of meer voor gebruik in conventionele door een verbrandingsmotor aangedreven voertuigen van categorie M1 bedoelde efficiënte motor-generatoren van 12 V, mits elke afzonderlijke motor-generator aan de volgende voorwaarden voldoet:

a)

de massa van de efficiënte motor-generator van 12 V is niet groter dan de massa van de basisalternator van 7 kg en het overeenkomstig de bijlage bepaalde rendement van de generatorfunctie bedraagt ten minste:

i)

73,8 % voor benzinevoertuigen;

ii)

73,4 % voor benzineturbovoertuigen;

iii)

74,2 % voor dieselvoertuigen;

of

b)

de massa van de motor-generator van 12 V is groter dan de massa van de basisalternator zoals bedoeld onder a) en de extra massa is overeenkomstig formule 10 van de bijlage in aanmerking genomen, waarbij wordt voldaan aan de minimumreductiedrempelwaarde van 1 g CO2/km zoals bedoeld in artikel 9, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 725/2011.

De extra massa moet worden geverifieerd en bevestigd in het samen met de aanvraag voor certificering bij de typegoedkeuringsinstantie in te dienen verificatierapport.

2.   Een aanvraag voor de certificering van de besparingen als gevolg van het gebruik van een of meer efficiënte motor-generatoren van 12 V gaat vergezeld van een verificatierapport van een onafhankelijke en gecertificeerde instantie waarin wordt bevestigd dat de efficiënte motor-generator(en) van 12 V voldoet/voldoen aan de in lid 1 vastgestelde voorwaarden, en waarin de massa van de motor-generatoren van 12 V wordt geverifieerd en bevestigd.

3.   De typegoedkeuringsinstantie wijst de certificeringsaanvraag af indien zij oordeelt dat de efficiënte motor-generator(en) van 12 V niet aan de voorwaarden van lid 1 voldoet/voldoen.

Artikel 4

Certificering van CO2-besparingen

1.   De CO2-emissiereductie als gevolg van het gebruik van de in artikel 2, lid 1, bedoelde efficiënte motor-generatoren van 12 V wordt bepaald volgens de in de bijlage beschreven methode.

2.   Wanneer een fabrikant certificering aanvraagt van de CO2-besparingen als gevolg van het gebruik van meer dan één efficiënte motor-generator van 12 V met betrekking tot één voertuigversie, bepaalt de typegoedkeuringsinstantie welk van de geteste motor-generatoren de geringste CO2-besparingen oplevert, en vermeldt zij de laagste waarde in de desbetreffende typegoedkeuringsdocumentatie. Die waarde wordt overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 725/2011 in het certificaat van overeenstemming vermeld.

Artikel 5

Eco-innovatiecode

De eco-innovatiecode 22 wordt vermeld in de typegoedkeuringsdocumentatie wanneer overeenkomstig artikel 11, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 725/2011 naar dit besluit wordt verwezen.

Artikel 6

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 5 mei 2017.

Voor de Commissie

Miguel ARIAS CAÑETE

Lid van de Commissie


(1)  PB L 140 van 5.6.2009, blz. 1.

(2)  PB L 194 van 26.7.2011, blz. 19.

(3)  https://circabc.europa.eu/w/browse/f3927eae-29f8-4950-b3b3-d2e700598b52

(4)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/265 van de Commissie van 25 februari 2016 betreffende de goedkeuring van de motorgenerator van MELCO als innoverende technologie ter beperking van de CO2-emissies van personenauto's uit hoofde van Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 50 van 26.2.2016, blz. 30).

(5)  Uitvoeringsbesluit 2013/341/EU van de Commissie van 27 juni 2013 betreffende de goedkeuring van de Valeo Efficient Generation Alternator als innoverende technologie ter beperking van de CO2-emissies van personenauto's uit hoofde van Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 179 van 29.6.2013, blz. 98).

(6)  Uitvoeringsbesluit 2014/465/EU van de Commissie van 16 juli 2014 betreffende de goedkeuring van de efficiënte alternator van DENSO als innoverende technologie ter beperking van de CO2-emissies van personenauto's uit hoofde van Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad en tot wijziging van Uitvoeringsbesluit 2013/341/EU van de Commissie (PB L 210 van 17.7.2014, blz. 17).

(7)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/158 van de Commissie van 30 januari 2015 betreffende de goedkeuring van twee hoogrendementsalternatoren van Robert Bosch GmbH als innoverende technologieën ter beperking van de CO2-emissies van personenauto's uit hoofde van Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 26 van 31.1.2015, blz. 31) (Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/158 bestrijkt twee aanvragen).

(8)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/295 van de Commissie van 24 februari 2015 betreffende de goedkeuring van de efficiënte alternator MELCO GXi als innoverende technologie ter beperking van de CO2-emissies van personenauto's uit hoofde van Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 53 van 25.2.2015, blz. 11).

(9)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2280 van de Commissie van 7 december 2015 betreffende de goedkeuring van de efficiënte alternator van DENSO als innoverende technologie ter beperking van de CO2-emissies van personenauto's uit hoofde van Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 322 van 8.12.2015, blz. 64).

(10)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/588 van de Commissie van 14 april 2016 betreffende de goedkeuring van efficiënte alternatoren van 12 V als innoverende technologie ter beperking van de CO2-emissies van personenauto's uit hoofde van Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 101 van 16.4.2016, blz. 25).

(11)  Verordening (EG) nr. 692/2008 van de Commissie van 18 juli 2008 tot uitvoering en wijziging van Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie (PB L 199 van 28.7.2008, blz. 1).

(12)  Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (Kaderrichtlijn) (PB L 263 van 9.10.2007, blz. 1).


BIJLAGE

METHODE VOOR DE BEPALING VAN DE CO2-BESPARINGEN ALS GEVOLG VAN HET GEBRUIK VAN EFFICIËNTE MOTOR-GENERATOREN VAN 12 V VOOR CONVENTIONELE DOOR EEN VERBRANDINGSMOTOR AANGEDREVEN VOERTUIGEN VAN CATEGORIE M1

1.   Inleiding

Om te bepalen welke CO2-emissiereducties kunnen worden toegeschreven aan de generatorfunctie van een motor-generator van 12 V, hierna een efficiënte motor-generator van 12 V, een motor-generator van 12 V of een motor-generator genoemd, voor gebruik in een door een verbrandingsmotor aangedreven voertuig van categorie M1, moet het volgende worden vastgesteld:

1)

de testomstandigheden;

2)

de testapparatuur;

3)

de bepaling van het piekvermogen;

4)

de berekening van de CO2-besparingen;

5)

de berekening van de statistische marge van de CO2-besparingen.

2.   Symbolen, parameters en eenheden

Latijnse symbolen

Formula

CO2-besparingen [g CO2/km]

CO2

Koolstofdioxide

CF

Omrekeningsfactor (l/100 km) — (g CO2/km) [g CO2/l] zoals gedefinieerd in tabel 3

h

Frequentie zoals gedefinieerd in tabel 1

I

Stroomsterkte waarbij de meting wordt verricht [A]

m

Aantal metingen van het monster

M

Koppel [Nm]

n

Toerental [min-1] zoals gedefinieerd in tabel 1

P

Vermogen [W]

Formula

Standaardafwijking van het rendement van de motor-generator [%]

Formula

Standaardafwijking van het gemiddelde rendement van de motor-generator [%]

Formula

Standaardafwijking van de totale CO2-besparingen [g CO2/km]

U

Testspanning waarbij de meting wordt verricht [V]

v

Gemiddelde rijsnelheid van de nieuwe Europese rijcyclus (NEDC) [km/h]

VPe

Verbruik van effectief vermogen [l/kWh] zoals gedefinieerd in tabel 2

Formula

Gevoeligheid van berekende CO2-besparingen in verhouding tot het rendement van de motor-generator

Griekse symbolen

Δ

Verschil

ηB

Rendement van de basisalternator [%]

ηMG

Rendement van de motor-generator [%]

Formula

Gemiddelde rendement van de motor-generator op werkingspunt i [%]

Indices

Index i verwijst naar het werkingspunt

Index j verwijst naar meting van het monster

MG

Motor-generator

m

Mechanisch

RW

Werkelijke omstandigheden

TA

Typegoedkeuringsomstandigheden

B

Basis

3.   Metingen en bepaling van het rendement

Het rendement van de motor-generator van 12 V wordt bepaald volgens ISO 8854:2012, met uitzondering van de in dit punt beschreven elementen.

Er moet bewijs worden geleverd aan de typegoedkeuringsinstantie dat het snelheidsbereik van de efficiënte motor-generator van 12 V consistent is met de in tabel 1 beschreven bereiken. De metingen worden verricht op verschillende werkingspunten, zoals bepaald in tabel 1. De stroomsterkte van de efficiënte motor-generator van 12 V wordt gedefinieerd als de helft van de nominale stroom voor alle werkingspunten. Voor alle snelheden moeten de spanning en uitgangsstroom van de alternator constant worden gehouden, en moet de spanning 14,3 V bedragen.

Tabel 1

Werkingspunten

Werkingspunt

i

Wachttijd

[s]

Toerental

ni[min– 1]

Frequentie

hi

1

1 200

1 800

0,25

2

1 200

3 000

0,40

3

600

6 000

0,25

4

300

10 000

0,10

Het rendement op elk werkingspunt wordt berekend volgens de onderstaande formule 1:

formule 1

Formula

Alle rendementsmetingen worden ten minste vijf (5) keer achter elkaar uitgevoerd. Het gemiddelde van de metingen op elk werkingspunt (Formula) wordt berekend.

Het rendement van de motor-generator (ηMG) wordt berekend volgens de onderstaande formule 2:

formule 2

Formula

De motor-generator leidt tot besparingen van het mechanisch vermogen in werkelijke rijomstandigheden (ΔPmRW) en typegoedkeuringsomstandigheden (ΔPmTA) zoals gedefinieerd in formule 3.

formule 3

Formula

Waarbij het bespaarde mechanisch vermogen in werkelijke omstandigheden (ΔPmRW) wordt berekend volgens formule 4 en het bespaarde mechanisch vermogen onder typegoedkeuringsomstandigheden (ΔPmTA) wordt berekend volgens de onderstaande formule 5:

formule 4

Formula

formule 5

Formula

waarbij

PRW

:

vereist vermogen in „werkelijke omstandigheden” [W], te weten 750 W

PTA

:

vereist vermogen in typegoedkeuringsomstandigheden [W], te weten 350 W

ηB

:

rendement van de basisalternator [%], te weten 67 %

4.   Berekening van de CO2-besparingen

De CO2-besparingen als gevolg van het gebruik van de efficiënte motor-generator van 12 V worden berekend volgens de onderstaande formule 6:

formule 6

Formula

waarbij

v

:

gemiddelde rijsnelheid van de NEDC [km/h], te weten 33,58 km/h

VPe

:

verbruik van effectief vermogen zoals gedefinieerd in tabel 2

Tabel 2

Verbruik van effectief vermogen

Motortype

Verbruik van effectief vermogen (VPe)

[l/kWh]

Benzine

0,264

Benzine turbo

0,280

Diesel

0,220

CF

:

omrekeningsfactor (l/100 km) — (g CO2/km) [g CO2/l] zoals gedefinieerd in tabel 3

Tabel 3

Omrekeningsfactor voor brandstof

Brandstoftype

Omrekeningsfactor (l/100 km) — (g CO2/km) (CF)

[g CO2/l]

Benzine

2 330

Diesel

2 640

5.   Berekening van de statistische fout

Statistische fouten in de resultaten van de testmethode als gevolg van de metingen moeten worden gekwantificeerd. Voor elk werkingspunt wordt de standaardafwijking berekend volgens de onderstaande formule 7:

formule 7

Formula

De standaardafwijking van de rendementswaarde van de efficiënte motor-generator van 12 V (Formula) wordt berekend volgens de onderstaande formule 8:

formule 8

Formula

De standaardafwijking van het rendement van de motor-generator (Formula) heeft een fout in de CO2-besparingen (Formula) tot gevolg. Die fout wordt berekend volgens de onderstaande formule 9:

formule 9

Formula

6.   Statistische significantie

Voor elk type, elke variant en elke versie van een voertuig dat met de efficiënte motor-generator van 12 V is uitgerust, moet worden aangetoond dat de fout in de CO2-besparingen berekend volgens formule 9 niet groter is dan het verschil tussen de totale CO2-besparingen en de minimumdrempelwaarde voor besparingen zoals vermeld in artikel 9, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 725/2011. (zie formule 10).

formule 10

Formula

waarbij:

MT

:

de minimumdrempelwaarde [g CO2/km];

Formula

:

totale CO2-besparing [g CO2/km]

Formula

:

standaardafwijking van de totale CO2-besparing [g CO2/km]

Formula

:

CO2-correctiecoëfficiënt vanwege het positieve massaverschil tussen de efficiënte motor-generator van 12 V en de basisalternator. Voor Formula moeten de gegevens in tabel 4 worden gebruikt:

Tabel 4

CO2-correctiecoëfficiënt vanwege de extra massa

Brandstoftype

CO2-correctiecoëfficiënt vanwege het positieve massaverschil (Formula)

[g CO2/km]

Benzine

0,0277 · Δm

Diesel

0,0383 · Δm

Δm (in tabel 4) is de extra massa vanwege de installatie van de motor-generator. Deze is gelijk aan het positieve verschil tussen de massa van de efficiënte motor-generator van 12 V en de massa van de basisalternator. De massa van de basisalternator is 7 kg. De extra massa moet worden geverifieerd en bevestigd in het samen met de aanvraag voor certificering bij de typegoedkeuringsinstantie in te dienen verificatierapport

7.   De in voertuigen te monteren efficiënte motor-generator van 12 V

De typegoedkeuringsinstantie moet de CO2-besparingen certificeren op basis van metingen van de motor-generator van 12 V en de basisalternator door middel van de in deze bijlage vastgelegde testmethode. Indien de CO2-emissiebesparingen minder zijn dan de drempelwaarde van artikel 9, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 725/2011 is artikel 11, lid 2, tweede alinea van die uitvoeringsverordening van toepassing.


Rectificaties

6.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 118/30


Rectificatie van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/754 van de Commissie van 28 april 2017 betreffende de opening en de wijze van beheer van tariefcontingenten van de Unie voor bepaalde landbouwproducten en verwerkte landbouwproducten van oorsprong uit Ecuador

( Publicatieblad van de Europese Unie L 113 van 29 april 2017 )

Op bladzijde 30 komt de bijlage als volgt te luiden:

BIJLAGE

Niettegenstaande de regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur wordt de omschrijving van de goederen in de vijfde kolom van de tabel geacht slechts een indicatieve waarde te hebben.

In het kader van deze bijlage wordt het preferentiestelsel bepaald door de GN-codes in de derde kolom van de tabel zoals deze op het moment van vaststelling van deze verordening van toepassing zijn. Wanneer de GN-code wordt voorafgegaan door de aanduiding „ex”, wordt het preferentiestelsel zowel door de strekking van de GN-code als door de bijbehorende omschrijving in de vijfde kolom van de tabel bepaald.

Volgnummer

 

GN-code

Taric-onderverdeling

Omschrijving

Contingentperiode

Omvang van het contingent (nettogewicht in ton, tenzij anders bepaald)

Contingentrecht

09.7525

 

0703 20 00

 

Knoflook, vers of gekoeld

1.1-31.12

500

0

09.7526

 

0710 40 00

 

Suikermais, ook indien gestoomd of in water gekookt, bevroren

1.1-31.12

300

0

2004 90 10

2005 80 00

 

Suikermais (Zea mays var. saccharata), op andere wijze bereid of verduurzaamd dan in azijn of in azijnzuur

09.7527

 

0711 51 00

 

Paddenstoelen van het geslacht Agaricus, voorlopig verduurzaamd (bijvoorbeeld door middel van zwaveldioxide of in water waaraan, voor het voorlopig verduurzamen, zout, zwavel of andere stoffen zijn toegevoegd), doch als zodanig niet geschikt voor dadelijke consumptie

1.1-31.12

100

0

2003 10 20

2003 10 30

 

Paddenstoelen van het geslacht Agaricus, op andere wijze bereid of verduurzaamd dan in azijn of azijnzuur

09.7528

 

0711 90 30

 

Suikermais, voorlopig verduurzaamd (bijvoorbeeld door middel van zwaveldioxide of in water waaraan, voor het voorlopig verduurzamen, zout, zwavel of andere stoffen zijn toegevoegd), doch als zodanig niet geschikt voor dadelijke consumptie

1.1-31.12

400

0

2001 90 30

 

Suikermais (Zea mays var. saccharata), bereid of verduurzaamd in azijn of in azijnzuur

2008 99 85

 

Mais, andere dan suikermais (Zea mays var. saccharata), bereid of verduurzaamd, zonder toegevoegde alcohol of toegevoegde suiker

09.7529

 

1005 90 00

 

Mais (andere dan zaaigoed)

1.1-31.12

37 000  (1)

0

1102 20

 

Maismeel

09.7530

 

1006 10 30

1006 10 50

1006 10 71

1006 10 79

1006 20

1006 30

1006 40

 

Rijst (met uitzondering van padie, zaaigoed)

1.1-31.12

5 000

0

09.7531

 

1108 14 00

 

Maniokzetmeel (cassave):

1.1-31.12

3 000

0

09.7532

 

1701 13

1701 14

 

Ruwe rietsuiker, niet gearomatiseerd en zonder toegevoegde kleurstoffen

1.1-31.12

15 000  (2)

0

09.7533

 

1701 91

1701 99

 

Rietsuiker en beetwortelsuiker, alsmede chemisch zuivere sacharose, in vaste vorm, andere dan ruwe suiker, niet gearomatiseerd en zonder toegevoegde kleurstoffen

1.1-31.12

10 000  ton uitgedrukt in equivalent ruwe suiker (3)

0

 

1702 30

 

Glucose in vaste vorm en glucosestroop, in droge toestand geen of minder dan 20 gewichtspercenten fructose bevattend

 

1702 40 90

 

Glucose in vaste vorm en glucosestroop, niet gearomatiseerd en zonder toegevoegde kleurstoffen, en in droge toestand 20 of meer maar minder dan 50 gewichtspercenten fructose bevattend (met uitzondering van isoglucose en invertsuiker)

 

1702 50

 

Chemisch zuivere fructose in vaste vorm

 

1702 90 30

1702 90 50

1702 90 71

1702 90 75

1702 90 79

1702 90 80

1702 90 95

 

Andere suikers (met uitzondering van lactose (melksuiker) en melksuikerstroop, ahornsuiker en ahornsuikerstroop, glucose en glucosestroop, fructose en fructosestroop en chemisch zuivere fructose), daaronder begrepen invertsuiker en andere suiker en suikerstropen die in droge toestand 50 gewichtspercenten fructose bevatten

Ex

1704 90 99

91

99

Ander suikerwerk zonder cacao, met een sacharosegehalte (het gehalte aan invertsuiker, berekend als sacharose, daaronder begrepen) van 70 of meer gewichtspercenten

 

1806 10 30

1806 10 90

 

Cacaopoeder, met een sacharosegehalte (het gehalte aan invertsuiker, berekend als sacharose, daaronder begrepen) of met een isoglucosegehalte, berekend als sacharose, van 65 of meer gewichtspercenten

Ex

1806 20 95

90

Chocolade en andere bereidingen voor menselijke consumptie die cacao bevatten, hetzij in blokken of in staven, met een gewicht van meer dan 2 kg, hetzij in vloeibare toestand of in de vorm van pasta, poeder, korrels of dergelijke, in recipiënten of in andere verpakkingen, met een inhoud per onmiddellijke verpakking van meer dan 2 kg, met een gehalte aan cacaoboter van minder dan 18 gewichtspercenten (met uitzondering van cacaopoeder, cacaofantasie en zogenaamde „chocolate milk crumb”) en met een gehalte aan sacharose van 70 of meer gewichtspercenten (het gehalte aan invertsuiker, berekend als sacharose, daaronder begrepen)

Ex

1901 90 99

36

Andere bereidingen voor menselijke consumptie met een sacharosegehalte (het gehalte aan invertsuiker, berekend als sacharose, daaronder begrepen) van 70 of meer gewichtspercenten

Ex

2006 00 31

90

Kersen, gekonfijt met suiker (uitgedropen, geglaceerd of uitgekristalliseerd), met een sacharosegehalte (het gehalte aan invertsuiker, berekend als sacharose, daaronder begrepen) van 70 of meer gewichtspercenten

Ex

2006 00 38

19

89

Groenten, vruchten, vruchtenschillen en andere plantendelen (met uitzondering van gember, kersen, tropische vruchten en tropische noten), gekonfijt met suiker (uitgedropen, geglaceerd of uitgekristalliseerd), met een sacharosegehalte (het gehalte aan invertsuiker, berekend als sacharose, daaronder begrepen) van 70 of meer gewichtspercenten

Ex

2007 91 10

90

Jam, vruchtengelei, marmelade, vruchtenmoes en vruchtenpasta, door koken of stoven verkregen, met of zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen (met uitzondering van gehomogeniseerde bereidingen), met een sacharosegehalte (het gehalte aan invertsuiker, berekend als sacharose, daaronder begrepen) van 70 of meer gewichtspercenten

Ex

2007 99 20

90

Ex

2007 99 31

95

99

Ex

2007 99 33

95

99

Ex

2007 99 35

95

99

Ex

2007 99 39

02

04

06

17

19

24

27

30

34

37

40

44

47

52

56

75

85

Ex

2009 11 11

19

99

Vruchten- of groentesap, met een waarde van niet meer dan 30 EUR per 100 kg nettogewicht en met een gehalte aan toegevoegde suiker van meer dan 30 gewichtspercenten

 

2009 11 91

 

Ex

2009 19 11

29

39

59

79

 

2009 19 91

 

Ex

2009 29 11

19

99

 

2009 29 91

 

Ex

2009 39 11

19

99

 

2009 39 51

2009 39 91

 

Ex

2009 49 11

19

99

 

2009 49 91

 

Ex

2009 81 11

2009 81 51

90

Ex

2009 89 11

19

99

Ex

2009 89 35

29

39

59

79

 

2009 89 61

2009 89 86

 

Ex

2009 90 11

90

Mengsels van sappen, met een waarde van niet meer dan 30 EUR per 100 kg nettogewicht en met een gehalte aan toegevoegde suiker van meer dan 30 gewichtspercenten

Ex

2009 90 21

19

99

 

2009 90 31

2009 90 71

2009 90 94

 

Ex

2101 12 98

92

Preparaten op basis van koffie, thee of maté, met een sacharosegehalte (het gehalte aan invertsuiker, berekend als sacharose, daaronder begrepen) of met een isoglucosegehalte, berekend als sacharose, van 70 of meer gewichtspercenten

Ex

2101 20 98

85

Ex

2106 90 98

26

33

34

38

53

55

Producten voor menselijke consumptie, elders genoemd noch elders onder begrepen, met een sacharosegehalte (het gehalte aan invertsuiker, berekend als sacharose, daaronder begrepen) of met een isoglucosegehalte, berekend als sacharose, van 70 of meer gewichtspercenten

Ex

3302 10 29

10

Bereidingen op basis van reukstoffen, van de soort gebruikt in de drankenindustrie, die alle essentiële aromatische stoffen van een bepaalde drank bevatten, met een effectief alcoholvolumegehalte van niet meer dan 0,5 % vol., bevattende 1,5 of meer gewichtspercenten van melk afkomstige vetstoffen, 5 of meer gewichtspercenten glucose of zetmeel, met een sacharosegehalte (het gehalte aan invertsuiker, berekend als sacharose, daaronder begrepen) of met een isoglucosegehalte, berekend als sacharose, van 70 of meer gewichtspercenten

09.7534

 

2208 40 51

 

Rum met een gehalte aan vluchtige stoffen, andere dan ethylalcohol en methylalcohol, van 225 g/hl zuivere alcohol of meer, met een tolerantie van 10 percent, in verpakkingen inhoudende meer dan 2 liter

1.1-31.12

250 hectoliter (4)

0

2208 40 99

 

Rum in verpakkingen inhoudende meer dan 2 liter, met een waarde van niet meer dan 2 EUR per liter zuivere alcohol


(1)  Vanaf 1.1.2018 jaarlijkse verhoging van de omvang met 1 110 ton.

(2)  Vanaf 1.1.2018 jaarlijkse verhoging van de omvang met 450 ton.

(3)  Vanaf 1.1.2018 jaarlijkse verhoging van de omvang met 150 ton, uitgedrukt in equivalent ruwe suiker.

(4)  Vanaf 1.1.2018 jaarlijkse verhoging van de omvang met 10 hectoliter.