ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 92

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

60e jaargang
6 april 2017


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/640 van de Commissie van 23 maart 2017 tot inschrijving van een naam in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Novac afumat din Țara Bârsei (BGA))

1

 

*

Verordening (EU) 2017/641 van de Commissie van 3 april 2017 tot vaststelling van een tijdelijk verbod op de visserij op zeebrasem in de wateren van de Unie en internationale wateren van VI, VII en VIII door vaartuigen die de vlag van Frankrijk voeren

3

 

*

Verordening (EU) 2017/642 van de Commissie van 3 april 2017 tot vaststelling van een tijdelijk verbod op de visserij op blauwe marlijn in de Atlantische Oceaan door vaartuigen die de vlag van Spanje voeren

5

 

*

Verordening (EU) 2017/643 van de Commissie van 3 april 2017 tot vaststelling van een tijdelijk verbod op de visserij op witte marlijn in de Atlantische Oceaan door vaartuigen die de vlag van Spanje voeren

7

 

*

Verordening (EU) 2017/644 van de Commissie van 5 april 2017 tot vaststelling van bemonsterings- en analysemethoden voor de controle op het gehalte aan dioxinen en dioxineachtige en niet-dioxineachtige pcb's in bepaalde levensmiddelen en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 589/2014 ( 1 )

9

 

*

Verordening (EU) 2017/645 van de Commissie van 5 april 2017 tot rectificatie van de Letse taalversie van Verordening (EG) nr. 152/2009 tot vaststelling van de bemonsterings- en analysemethoden voor de officiële controle van diervoeders ( 1 )

35

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/646 van de Commissie van 5 april 2017 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/378 van de Commissie tot vaststelling van de regels voor de toepassing van Verordening (EU) nr. 514/2014 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de uitvoering van de procedure voor de jaarlijkse goedkeuring van de rekeningen en de uitvoering van de conformiteitsgoedkeuring

36

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/647 van de Commissie van 5 april 2017 tot vaststelling van uitzonderlijke maatregelen ter ondersteuning van de varkensvleesmarkt in Polen voor bepaalde zeugen en andere varkens die zijn geslacht in de periode van 1 augustus tot en met 30 november 2016

41

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/648 van de Commissie van 5 april 2017 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op multiplex van okouméhout van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad

48

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/649 van de Commissie van 5 april 2017 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde warmgewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal van oorsprong uit de Volksrepubliek China

68

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/650 van de Commissie van 5 april 2017 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

97

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2017/651 van de Raad van 3 april 2017 tot benoeming van een lid van het Comité van de Regio's, voorgedragen door het Koninkrijk der Nederlanden

99

 

*

Besluit (EU) 2017/652 van de Commissie van 29 maart 2017 over het voorgestelde burgerinitiatief Minority SafePack — one million signatures for diversity in Europe (Kennisgeving geschied onder nummer C(2017) 2200)

100

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

6.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 92/1


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/640 VAN DE COMMISSIE

van 23 maart 2017

tot inschrijving van een naam in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Novac afumat din Țara Bârsei (BGA))

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 1151/2012 is de aanvraag van Roemenië tot registratie van de naam „Novac afumat din Țara Bârsei” bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2).

(2)

Aangezien bij de Commissie geen bezwaren zijn ingediend overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012, moet de naam „Novac afumat din Țara Bârsei” worden ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De naam „Novac afumat din Țara Bârsei” (BGA) wordt ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen.

Met de in de eerste alinea vermelde naam wordt een product aangeduid van categorie 1.7 (Verse vis en schaal-, schelp- en weekdieren en producten op basis van verse vis en schaal-, schelp- en weekdieren) als opgenomen in bijlage XI bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 van de Commissie (3).

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 maart 2017.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Phil HOGAN

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.

(2)  PB C 459 van 9.12.2016, blz. 28.

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 van de Commissie van 13 juni 2014 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 179 van 19.6.2014, blz. 36).


6.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 92/3


VERORDENING (EU) 2017/641 VAN DE COMMISSIE

van 3 april 2017

tot vaststelling van een tijdelijk verbod op de visserij op zeebrasem in de wateren van de Unie en internationale wateren van VI, VII en VIII door vaartuigen die de vlag van Frankrijk voeren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een controleregeling van de Unie die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) 2016/2285 van de Raad (2) zijn quota voor 2017 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar zijn geregistreerd, het betrokken, voor 2017 toegewezen quotum is opgebruikt.

(3)

Daarom moet de visserij op dat bestand worden verboden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2017 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbodsbepalingen

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, te verplaatsen, over te laden of aan te landen.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 3 april 2017.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

João AGUIAR MACHADO

Directeur-generaal

Directoraat-generaal Maritieme Zaken en Visserij


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) 2016/2285 van de Raad van 12 december 2016 tot vaststelling, voor 2017 en 2018, van de vangstmogelijkheden voor vaartuigen van de Unie voor bepaalde bestanden van diepzeevissen en tot wijziging van Verordening (EU) 2016/72 (PB L 344 van 17.12.2016, blz. 32).


BIJLAGE

Nr.

04/TQ2285

Lidstaat

Frankrijk

Bestand

SBR/678-

Soort

Zeebrasem (Pagellus bogaraveo)

Gebied

Wateren van de Unie en internationale wateren van VI, VII en VIII

Datum van sluiting

16.2.2017


6.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 92/5


VERORDENING (EU) 2017/642 VAN DE COMMISSIE

van 3 april 2017

tot vaststelling van een tijdelijk verbod op de visserij op blauwe marlijn in de Atlantische Oceaan door vaartuigen die de vlag van Spanje voeren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een controleregeling van de Unie die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) 2017/127 van de Raad (2) zijn quota voor 2017 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar zijn geregistreerd, het betrokken, voor 2017 toegewezen quotum is opgebruikt.

(3)

Daarom moet de visserij op dat bestand worden verboden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2017 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbodsbepalingen

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, te verplaatsen, over te laden of aan te landen.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 3 april 2017.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

João AGUIAR MACHADO

Directeur-generaal

Directoraat-generaal Maritieme Zaken en Visserij


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) 2017/127 van de Raad van 20 januari 2017 tot vaststelling, voor 2017, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Unie en, voor vissersvaartuigen van de Unie in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn (PB L 24 van 28.1.2017, blz. 1).


BIJLAGE

Nr.

05/TQ127

Lidstaat

Spanje

Bestand

BUM/ATLANT

Soort

Blauwe marlijn (Makaira nigricans)

Gebied

Atlantische Oceaan

Datum van sluiting

1.1.2017


6.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 92/7


VERORDENING (EU) 2017/643 VAN DE COMMISSIE

van 3 april 2017

tot vaststelling van een tijdelijk verbod op de visserij op witte marlijn in de Atlantische Oceaan door vaartuigen die de vlag van Spanje voeren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een controleregeling van de Unie die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) 2017/127 van de Raad (2) zijn quota voor 2017 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar zijn geregistreerd, het betrokken, voor 2017 toegewezen quotum is opgebruikt.

(3)

Daarom moet de visserij op dat bestand worden verboden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2017 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbodsbepalingen

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, te verplaatsen, over te laden of aan te landen.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 3 april 2017.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

João AGUIAR MACHADO

Directeur-generaal

Directoraat-generaal Maritieme Zaken en Visserij


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) 2017/127 van de Raad van 20 januari 2017 tot vaststelling, voor 2017, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Unie en, voor vissersvaartuigen van de Unie in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn (PB L 24 van 28.1.2017, blz. 1).


BIJLAGE

Nr.

06/TQ127

Lidstaat

Spanje

Bestand

WHM/ATLANT

Soort

Witte marlijn (Tetrapturus albidus)

Gebied

Atlantische Oceaan

Datum van sluiting

1.1.2017


6.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 92/9


VERORDENING (EU) 2017/644 VAN DE COMMISSIE

van 5 april 2017

tot vaststelling van bemonsterings- en analysemethoden voor de controle op het gehalte aan dioxinen en dioxineachtige en niet-dioxineachtige pcb's in bepaalde levensmiddelen en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 589/2014

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (1), en met name artikel 11, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1881/2006 van de Commissie (2) zijn maximumgehalten aan niet-dioxineachtige polychloorbifenylen (pcb's), dioxinen en furanen en maximumwaarden voor de som van dioxinen, furanen en dioxineachtige pcb's in bepaalde levensmiddelen vastgesteld.

(2)

In Aanbeveling 2013/711/EU van de Commissie (3) zijn actiedrempels vastgesteld ter stimulering van een proactieve aanpak om de aanwezigheid van polychloordibenzo-para-dioxinen en polychloordibenzofuranen (PCDD's/PCDF's) en dioxineachtige pcb's in levensmiddelen terug te dringen. Die actiedrempels zijn een instrument dat door de bevoegde autoriteiten en de exploitanten wordt gebruikt om te bepalen in welke gevallen het wenselijk is een bron van verontreiniging op te sporen en de nodige maatregelen te nemen om deze te reduceren of te elimineren.

(3)

Verordening (EU) nr. 589/2014 van de Commissie (4) bevat specifieke bepalingen betreffende de bemonsteringsprocedure en de analysemethoden voor de officiële controle op het gehalte aan dioxinen en dioxineachtige en niet-dioxineachtige pcb's.

(4)

De bij deze verordening vastgestelde bepalingen gelden alleen voor de bemonstering en analyse van dioxinen en dioxineachtige en niet-dioxineachtige pcb's ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1881/2006 en Aanbeveling 2013/711/EU. Zij zijn niet van invloed op de bemonsteringsstrategie en de niveaus en frequentie van bemonstering zoals vastgelegd in de bijlagen III en IV bij Richtlijn 96/23/EG van de Raad (5). Evenmin zijn zij van invloed op de criteria voor gerichte bemonstering zoals vastgesteld bij Beschikking 98/179/EG van de Commissie (6).

(5)

Het is aangewezen ervoor te zorgen dat de exploitanten van levensmiddelenbedrijven bij het uitvoeren van de controles uit hoofde van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad (7) bemonsteringsprocedures toepassen die gelijkwaardig zijn met de in de onderhavige verordening vervatte bemonsteringsprocedures om de representativiteit van de voor deze controles genomen monsters te waarborgen. Bovendien heeft het referentielaboratorium van de Europese Unie voor dioxinen en pcb's bewijsmateriaal overgelegd waaruit blijkt dat de analyseresultaten in bepaalde gevallen niet betrouwbaar zijn wanneer de in de onderhavige verordening bepaalde prestatiecriteria bij de analyse van monsters die de exploitanten van levensmiddelenbedrijven uit hoofde van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 852/2004 hebben genomen, door laboratoria niet worden toegepast. Daarom is het aangewezen de toepassing van de prestatiecriteria ook voor de analyse van die monsters te verplichten.

(6)

Aangezien de methode op grond van Beschikking 2002/657/EG van de Commissie (8), waarbij wordt uitgegaan van een beslissingsgrens die garandeert dat een analyseresultaat het maximumgehalte met een bepaalde kans overschrijdt, niet langer wordt toegepast bij de analyse van dioxinen en pcb's in levensmiddelen, is het aangewezen deze methode in te trekken en uitsluitend de methode te behouden die uitgaat van de uitgebreide onzekerheid, met een dekkingsfactor 2, zodat een betrouwbaarheidsniveau van ongeveer 95 % wordt verkregen.

(7)

Het is aangewezen ook te voorzien in specifieke rapportagevereisten voor fysisch-chemische screeningsmethoden, in overeenstemming met de rapportagevereisten voor bioanalytische screeningsmethoden.

(8)

Aangezien de analyses van dioxinen en dioxineachtige en niet-dioxineachtige pcb's in de meeste gevallen samen worden uitgevoerd, is het aangewezen de prestatiecriteria voor niet-dioxineachtige pcb's af te stemmen op die voor dioxinen en dioxineachtige pcb's. Dit is een vereenvoudiging, zonder ingrijpende wijzigingen van de praktijk, aangezien de relatieve intensiteit van qualifier-ionen in verhouding tot doelionen in het geval van niet-dioxineachtige pcb's meer dan 50 % bedraagt.

(9)

Voorts worden verschillende andere kleine wijzigingen van de huidige bepalingen voorgesteld; derhalve moet Verordening (EU) nr. 589/2014 worden ingetrokken en vervangen door een nieuwe verordening om de leesbaarheid van de tekst te bewaren.

(10)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities en afkortingen in bijlage I.

Artikel 2

De bemonstering ten behoeve van de officiële controle van de in punt 5 van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1881/2006 vermelde gehalten aan dioxinen, furanen en dioxineachtige en niet-dioxineachtige pcb's wordt overeenkomstig de methoden van bijlage II bij de onderhavige verordening uitgevoerd.

Artikel 3

De monstervoorbereiding en de analyses ten behoeve van de controle van de in punt 5 van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1881/2006 vermelde gehalten aan dioxinen, furanen en dioxineachtige pcb's in levensmiddelen worden overeenkomstig de methoden van bijlage III bij de onderhavige verordening uitgevoerd.

Artikel 4

De analyses ten behoeve van de controle van de in punt 5 van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1881/2006 vermelde gehalten aan niet-dioxineachtige pcb's in levensmiddelen worden overeenkomstig de vereisten voor analyseprocedures in bijlage IV bij de onderhavige verordening uitgevoerd.

Artikel 5

Verordening (EU) nr. 589/2014 wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar deze verordening.

Artikel 6

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 april 2017.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 1881/2006 van de Commissie van 19 december 2006 tot vaststelling van de maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in levensmiddelen (PB L 364 van 20.12.2006, blz. 5).

(3)  Aanbeveling 2013/711/EU van de Commissie van 3 december 2013 inzake de reductie van de aanwezigheid van dioxinen, furanen en pcb's in levensmiddelen en diervoeders (PB L 323 van 4.12.2013, blz. 37).

(4)  Verordening (EU) nr. 589/2014 van de Commissie van 2 juni 2014 tot vaststelling van bemonsterings- en analysemethoden voor de controle op het gehalte aan dioxinen en dioxineachtige en niet-dioxineachtige pcb's in bepaalde levensmiddelen en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 252/2012 (PB L 164 van 3.6.2014, blz. 18).

(5)  Richtlijn 96/23/EG van de Raad van 29 april 1996 inzake controlemaatregelen ten aanzien van bepaalde stoffen en residuen daarvan in levende dieren en in producten daarvan en tot intrekking van de Richtlijnen 85/358/EEG en 86/469/EEG en de Beschikkingen 89/187/EEG en 91/664/EEG (PB L 125 van 23.5.1996, blz. 10).

(6)  Beschikking 98/179/EG van de Commissie van 23 februari 1998 houdende vaststelling van uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de officiële bemonstering in het kader van de opsporing van bepaalde stoffen en residuen daarvan in levende dieren en dierlijke producten (PB L 65 van 5.3.1998, blz. 31).

(7)  Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (PB L 139 van 30.4.2004, blz. 1).

(8)  Beschikking 2002/657/EG van de Commissie van 14 augustus 2002 ter uitvoering van Richtlijn 96/23/EG van de Raad wat de prestaties van analysemethoden en de interpretatie van resultaten betreft (PB L 221 van 17.8.2002, blz. 8).


BIJLAGE I

DEFINITIES EN AFKORTINGEN

I.   DEFINITIES

Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities zoals vastgesteld in bijlage I bij Beschikking 2002/657/EG.

Daarnaast gelden voor de toepassing van deze verordening de volgende definities:

1.1.   „actiedrempel”: het gehalte van een bepaalde stof, vastgesteld in de bijlage bij Aanbeveling 2013/711/EU, bij overschrijding waarvan een onderzoek naar de bron van die stof moet worden ingesteld;

1.2.   „screeningsmethoden”: methoden die worden gebruikt voor de selectie van monsters met een gehalte aan PCDD's/PCDF's en dioxineachtige pcb's dat de maximumgehalten of de actiedrempels overschrijdt. Hierbij moet een kosteneffectieve doorvoer van een groot aantal monsters mogelijk zijn, zodat de kans groter is dat nieuwe gevallen worden ontdekt waarbij hoge blootstelling tot gezondheidsrisico's voor de consument kan leiden. Screeningsmethoden moeten op bioanalytische of GC-MS-methoden gebaseerd zijn. De resultaten van monsters waarbij de vastgestelde afkapwaarde voor de controle op de naleving van het maximumgehalte wordt overschreden, moeten worden geverifieerd door een volledige heranalyse door middel van een bevestigingsmethode, uitgaande van het oorspronkelijke monster;

1.3.   „bevestigingsmethoden”: methoden die volledige of aanvullende informatie leveren voor de ondubbelzinnige identificatie en bepaling van PCDD's/PCDF's en dioxineachtige pcb's op het maximumgehalte of, zo nodig, op de actiedrempel. Bij die methoden wordt gaschromatografie/hogeresolutiemassaspectrometrie (GC-HRMS) of gaschromatografie/tandemmassaspectrometrie (GC-MS/MS) gebruikt;

1.4.   „bioanalytische methoden”: methoden die zijn gebaseerd op het gebruik van biologische principes zoals assays op basis van cellen of receptoren, of immunoassays. Dergelijke methoden geven geen resultaten op congeneerniveau, maar geven alleen een indicatie (1) van het TEQ-gehalte, uitgedrukt in bioanalytische equivalenten (BEQ), omdat wellicht niet alle verbindingen in een monsterextract dat in de test een respons geeft, aan alle vereisten van het TEQ-principe voldoen;

1.5.   „schijnbare terugvinding bij bioassays”: het BEQ-gehalte dat is berekend aan de hand van de TCDD- of PCB 126-ijkkromme, na blancocorrectie en gedeeld door het met de bevestigingsmethode bepaalde TEQ-gehalte. Hierbij wordt getracht te corrigeren voor factoren als het verlies van PCDD's/PCDF's en dioxineachtige verbindingen bij de extractie en opzuivering, tegelijkertijd geëxtraheerde verbindingen die de respons doen toe- of afnemen (agonistische of antagonistische effecten), de kwaliteit van de fitting van de kromme of de verschillen tussen de TEF- en de REP-waarde. De schijnbare terugvinding bij bioassays wordt berekend aan de hand van geschikte referentiemonsters met een representatief congeneerpatroon rond het maximumgehalte of de actiedrempel;

1.6.   „tweede bepaling”: afzonderlijke analyse van de betrokken analyten met behulp van een tweede aliquot van hetzelfde gehomogeniseerde monster;

1.7.   „aanvaarde specifieke bepaalbaarheidsgrens (2) van een afzonderlijke congeneer in een monster”: het laagste gehalte van de analyt dat met een redelijke statistische zekerheid kan worden gemeten, waarbij voldaan wordt aan identificatiecriteria als beschreven in internationale normen, bijvoorbeeld in EN-norm 16215:2012 („Diervoeders — Bepaling van dioxinen en dioxineachtige polychloorbifenylen (pcb's) en indicator-polychloorbifenylen (pcb's) met behulp van gaschromatografie/hogeresolutiemassaspectrometrie (GC/HRMS)”) en/of in de EPA-methoden 1613 en 1668, zoals herzien.

De bepaalbaarheidsgrens van een afzonderlijke congeneer kan worden vastgesteld als:

a)

de concentratie van een analyt in een monsterextract die voor twee verschillende te meten ionen een instrumentele respons geeft met een signaal-ruisverhouding van 3:1 voor het zwakste ruwe signaal,

of, als de berekening van de signaal-ruisverhouding om technische redenen geen betrouwbare resultaten oplevert,

b)

het laagste concentratiepunt op een ijkkromme dat een acceptabele (≤ 30 %), consistente (ten minste aan het begin en het eind van een monsteranalysereeks gemeten) afwijking geeft van de gemiddelde relatieve responsfactor, berekend voor alle punten van de ijkkromme in elke reeks monsters (3);

1.8.   „bovengrens”: de waarde waarbij de bijdrage van elke niet-bepaalde congeneer op de bepaalbaarheidsgrens wordt gesteld;

1.9.   „ondergrens”: de waarde waarbij de bijdrage van elke niet-bepaalde congeneer op nul wordt gesteld;

1.10.   „middenwaarde”: de waarde waarbij de bijdrage van elke niet-bepaalde congeneer op de helft van de bepaalbaarheidsgrens wordt gesteld;

1.11.   „partij”: identificeerbare hoeveelheid levensmiddel die in één zending is geleverd en waarbij de verantwoordelijke functionaris gemeenschappelijke kenmerken heeft geconstateerd, zoals herkomst, soort, type verpakking, verpakker, verzender of aangebrachte vermeldingen of stempels. In geval van vissen en visserijproducten dienen ook de afmetingen van de vissen vergelijkbaar te zijn. Indien de omvang en/of het gewicht van de vis binnen een zending niet vergelijkbaar is, kan de zending nog steeds als een partij worden beschouwd, maar moet er een specifieke bemonsteringsprocedure worden uitgevoerd;

1.12.   „subpartij”: deel van een grote partij dat voor bemonsteringsdoeleinden van die partij is afgescheiden. Elke subpartij moet fysiek van de hoofdpartij gescheiden zijn en identificeerbaar zijn;

1.13.   „basismonster”: hoeveelheid materiaal die op één plaats uit de partij of de subpartij is genomen;

1.14.   „verzamelmonster”: het totaal van alle uit de partij of de subpartij genomen basismonsters;

1.15.   „laboratoriummonster”: een representatief deel of een representatieve hoeveelheid van het verzamelmonster, bestemd voor het laboratorium.

II.   GEBRUIKTE AFKORTINGEN

BEQ

bioanalytische equivalenten

GC

gaschromatografie

HRMS

hogeresolutiemassaspectrometrie

LRMS

lageresolutiemassaspectrometrie

MS/MS

tandemmassaspectrometrie

pcb

polychloorbifenyl

Niet-dioxineachtige pcb's

PCB 28, PCB 52, PCB 101, PCB 138, PCB 153 en PCB 180

PCDD's

polychloordibenzo-p-dioxinen

PCDF's

polychloordibenzofuranen

QC

kwaliteitscontrole

REP

relatieve potentie

TEF

toxische-equivalentiefactor

TEQ

toxische equivalenten

TCDD

2,3,7,8-tetrachloordibenzo-p-dioxine

U

uitgebreide meetonzekerheid


(1)  Bioanalytische methoden zijn niet specifiek voor de in het TEF-schema opgenomen congeneren. Er kunnen zich in het monsterextract andere, structureel verwante AhR-actieve verbindingen bevinden die ook bijdragen aan de algehele respons. Daarom kunnen bioanalytische resultaten niet als schatting worden aangemerkt, maar geven zij veeleer een indicatie van het TEQ-gehalte van het monster.

(2)  De beginselen zoals beschreven in het „Guidance Document on the Estimation of LOD and LOQ for Measurements in the Field of Contaminants in Feed and Food” [link naar website], moeten in voorkomend geval worden nageleefd.

(3)  De bepaalbaarheidsgrens wordt berekend uit het laagste concentratiepunt met inachtneming van de terugvinding van de interne standaarden en de monsterinweeg.


BIJLAGE II

BEMONSTERINGSMETHODEN VOOR DE OFFICIËLE CONTROLE OP HET GEHALTE AAN DIOXINEN (PCDD'S/PCDF'S) EN DIOXINEACHTIGE EN NIET-DIOXINEACHTIGE PCB'S IN BEPAALDE LEVENSMIDDELEN

I.   TOEPASSINGSGEBIED

De monsters voor de officiële controle op het gehalte aan dioxinen (PCDD's/PCDF's) en dioxineachtige en niet-dioxineachtige pcb's in levensmiddelen worden genomen overeenkomstig de in deze bijlage beschreven methoden. De op die manier verkregen verzamelmonsters worden geacht representatief te zijn voor de partijen of subpartijen waarvan zij zijn genomen. Op basis van de gehalten die in de laboratoriummonsters worden geconstateerd, wordt bepaald of de partijen voldoen aan de maximumgehalten zoals vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1881/2006.

Wanneer monsters worden genomen voor de controle op het gehalte aan dioxinen (PCDD's/PCDF's) en dioxineachtige en niet-dioxineachtige pcb's, moet de exploitant van het levensmiddelenbedrijf de monsters nemen overeenkomstig de in hoofdstuk III van deze bijlage beschreven methoden of een gelijkwaardige bemonsteringsprocedure toepassen waarvan is aangetoond dat zij even representatief is als de in hoofdstuk III van deze bijlage beschreven bemonsteringsprocedure, teneinde te zorgen voor naleving van de bepalingen van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 852/2004.

II.   ALGEMENE BEPALINGEN

1.   Personeel

De officiële monsters worden genomen door een door de lidstaat aangewezen gemachtigde.

2.   Te bemonsteren materiaal

Elke partij of subpartij die moet worden geanalyseerd, wordt afzonderlijk bemonsterd.

3.   Voorzorgsmaatregelen

Bij de bemonstering en de voorbehandeling van de monsters moet worden voorkomen dat zich veranderingen voordoen waardoor het gehalte aan dioxinen en pcb's kan veranderen of de analytische bepaling of de representativiteit van het verzamelmonster kan worden beïnvloed.

4.   Basismonsters

De basismonsters worden zo veel mogelijk op verschillende plaatsen uit de partij of de subpartij genomen. Als hiervan wordt afgeweken, wordt dit in het in punt II.8 bedoelde verslag vermeld.

5.   Voorbehandeling van het verzamelmonster

Het verzamelmonster wordt verkregen door de basismonsters door elkaar te mengen. Het moet een gewicht van minimaal 1 kg hebben, behalve als dat niet uitvoerbaar is, bijvoorbeeld als één enkele verpakking bemonsterd is of wanneer het product een zeer hoge handelswaarde heeft.

6.   Identieke monsters

Van het gehomogeniseerde verzamelmonster worden identieke monsters voor controle-, verhaal- en arbitragedoeleinden genomen, mits deze procedure in overeenstemming is met de regelgeving van een lidstaat inzake de rechten van de exploitant van het levensmiddelenbedrijf. De grootte van de laboratoriummonsters voor controledoeleinden moet zodanig zijn dat ten minste duploanalyses mogelijk zijn.

7.   Verpakking en verzending van de monsters

Elk monster wordt in een schone recipiënt van inert materiaal geplaatst die een degelijke bescherming biedt tegen verontreiniging, verlies van analyten door adsorptie aan de binnenwand van de recipiënt en beschadiging tijdens het vervoer. Voorts worden de nodige voorzorgsmaatregelen genomen om verandering in de samenstelling van het monster tijdens vervoer of opslag te voorkomen.

8.   Verzegeling en etikettering van de monsters

Elk officieel monster wordt op de plaats van bemonstering verzegeld en geïdentificeerd overeenkomstig de in de lidstaten geldende voorschriften.

Van elke bemonstering wordt een verslag opgesteld aan de hand waarvan de bemonsterde partij ondubbelzinnig kan worden geïdentificeerd; hierin worden de bemonsteringsdatum en -plaats en alle andere voor de analist nuttige gegevens vermeld.

III.   BEMONSTERINGSPLAN

Bij de gebruikte bemonsteringswijze wordt ervoor gezorgd dat het verzamelmonster representatief is voor de te controleren (sub)partij.

1.   Verdeling van partijen in subpartijen

Grote partijen worden in subpartijen verdeeld, mits de subpartij fysiek van de partij kan worden gescheiden. Voor producten die in grote bulkzendingen worden verhandeld (zoals plantaardige oliën), geldt tabel 1. Voor andere producten geldt tabel 2. Aangezien partijen niet altijd een gewicht hebben dat een exact veelvoud is van het gewicht van de subpartijen, mag het gewicht van de subpartijen het aangegeven gewicht met maximaal 20 % overschrijden.

Tabel 1

Onderverdeling van partijen in subpartijen bij in bulkzendingen verhandelde producten

Gewicht van de partij (ton)

Gewicht van de subpartijen of aantal subpartijen

≥ 1 500

500 ton

> 300 en < 1 500

3 subpartijen

≥ 50 en ≤ 300

100 ton

< 50


Tabel 2

Onderverdeling van partijen in subpartijen bij andere producten

Gewicht van de partij (ton)

Gewicht van de subpartijen of aantal subpartijen

≥ 15

15-30 ton

< 15

2.   Aantal basismonsters

Het verzamelmonster (totaal van alle basismonsters) moet een gewicht van minstens 1 kg hebben (zie punt II.5).

Het minimumaantal basismonsters dat van de partij of subpartij dient te worden genomen, is in de tabellen 3 en 4 aangegeven.

In geval van onverpakte vloeibare producten moet de partij of subpartij voor zover mogelijk en voor zover dit de kwaliteit van het product niet beïnvloedt, net vóór de bemonstering goed worden gemengd, hetzij handmatig, hetzij mechanisch. In dat geval wordt verondersteld dat de verontreinigingen homogeen over de partij of subpartij zijn verdeeld. Drie basismonsters van een partij of subpartij zijn daarom voldoende om het verzamelmonster te vormen.

De basismonsters moeten van vergelijkbaar gewicht zijn. Het gewicht van het basismonster moet minimaal 100 gram zijn.

Als van deze procedure wordt afgeweken, wordt dit in het in punt II.8 van deze bijlage bedoelde verslag vermeld. Overeenkomstig Beschikking 97/747/EG van de Commissie (1) bedraagt de omvang van het samen te stellen verzamelmonster voor kippeneieren ten minste twaalf eieren (voor onverpakte partijen en voor partijen die uit afzonderlijke verpakkingen bestaan, zijn de tabellen 3 en 4 van toepassing).

Tabel 3

Minimumaantal van de partij of subpartij te nemen basismonsters

Gewicht of volume van de partij/subpartij (in kg of liter)

Minimumaantal basismonsters

< 50

3

50 t/m 500

5

> 500

10

Indien de partij of subpartij uit afzonderlijke verpakkingen of eenheden bestaat, wordt voor het verzamelmonster een aantal verpakkingen of eenheden genomen overeenkomstig tabel 4.

Tabel 4

Aantal verpakkingen of eenheden (basismonsters) waaruit het verzamelmonster wordt samengesteld indien de partij of subpartij uit afzonderlijke verpakkingen of eenheden bestaat

Aantal verpakkingen of eenheden in de partij/subpartij

Aantal te nemen verpakkingen of eenheden

1 t/m 25

minimaal 1 verpakking of eenheid

26 t/m 100

circa 5 %, minimaal 2 verpakkingen of eenheden

> 100

circa 5 %, maximaal 10 verpakkingen of eenheden

3.   Bijzondere bepalingen voor de bemonstering van partijen die gehele vissen van vergelijkbaar gewicht en vergelijkbare grootte bevatten

Vissen worden geacht een vergelijkbare grootte en een vergelijkbaar gewicht te bezitten, indien het verschil in grootte en gewicht niet meer dan ongeveer 50 % bedraagt.

In tabel 3 wordt aangegeven hoeveel basismonsters van de partij moeten worden genomen. Het verzamelmonster (totaal van alle basismonsters) moet een gewicht van minstens 1 kg hebben (zie punt II.5).

Als de te bemonsteren partij kleine vissen (met een gewicht kleiner dan ongeveer 1 kg per vis) bevat, wordt de hele vis als basismonster genomen om het verzamelmonster te vormen. Als het resulterende verzamelmonster meer dan 3 kg weegt, mogen de basismonsters bestaan uit het middendeel (met een minimumgewicht van 100 gram per stuk) van de vissen van het verzamelmonster. Het deel waarop het maximumgehalte van toepassing is, wordt in zijn geheel gebruikt voor de homogenisering van het monster.

Het middendeel van de vis is waar het zwaartepunt ligt. Dit is meestal gelegen bij de rugvin (als de vis een rugvin bezit) of halverwege tussen de kieuwopening en de aars.

Als de te bemonsteren partij grotere vissen (met een gewicht van meer dan circa 1 kg per vis) bevat, bestaat het basismonster uit het middendeel van de vis. Elk basismonster weegt minstens 100 gram.

Bij middelgrote vissen (circa 1-6 kg) wordt als basismonster een moot van de vis van de ruggengraat tot de buik in het middendeel van de vis genomen.

Bij zeer grote vissen (> circa 6 kg) wordt het basismonster genomen van het vlees van de rechterdorsolaterale spier (vooraanzicht) in het middendeel van de vis. Als er ernstige economische schade ontstaat doordat een dergelijk gedeelte van het middendeel van de vis wordt genomen, wordt het voldoende geacht om drie basismonsters van minstens 350 gram per stuk te nemen, onafhankelijk van de omvang van de partij, dan wel een gelijk gedeelte van het spiervlees dicht bij het staartdeel en het spiervlees dicht bij het kopdeel van één vis te nemen om een basismonster te vormen dat representatief is voor het gehalte aan dioxinen in de hele vis.

4.   Bemonstering van partijen vis die gehele vissen van verschillend gewicht en/of verschillende grootte bevatten

De bepalingen van punt III.3 over de monstersamenstelling zijn van toepassing.

Als een grootte- of gewichtsklasse/-categorie overheerst (circa 80 % of meer van de partij), wordt het monster genomen van vissen van de overheersende grootte of het overheersende gewicht. Dit monster wordt beschouwd als representatief voor de gehele partij.

Indien geen bepaalde grootte- of gewichtsklasse/-categorie overheerst, moet erop worden toegezien dat de voor het monster uitgekozen vissen representatief voor de partij zijn. Het „Guidance document on sampling of whole fishes of different size and/or weight” (2) bevat specifieke richtsnoeren voor dergelijke gevallen.

5.   Bemonstering in de detailhandel

De bemonstering van levensmiddelen in de detailhandel wordt zo mogelijk verricht overeenkomstig de bemonsteringsvoorschriften in punt III.2.

Is dit niet mogelijk, dan kan in de detailhandel een alternatieve bemonsteringsmethode worden toegepast, mits deze een voldoende representativiteit voor de bemonsterde partij of subpartij biedt.

IV.   OVEREENSTEMMING VAN DE PARTIJ MET DE EISEN

1.   Niet-dioxineachtige pcb's

De partij voldoet als het analyseresultaat voor de som van niet-dioxineachtige pcb's het in Verordening (EG) nr. 1881/2006 vastgestelde maximumgehalte niet overschrijdt, met inachtneming van de uitgebreide meetonzekerheid (3).

De partij is niet in overeenstemming met het in Verordening (EG) nr. 1881/2006 vastgelegde maximumgehalte als het gemiddelde van de in geval van een tweede bepaling (4) verkregen twee bovengrenzen van het analyseresultaat buiten redelijke twijfel groter is dan dat maximumgehalte, met inachtneming van de uitgebreide meetonzekerheid.

De uitgebreide meetonzekerheid wordt berekend met een dekkingsfactor 2, wat een betrouwbaarheidsniveau van ongeveer 95 % oplevert. Een partij is niet in overeenstemming met de eisen als het gemiddelde van de gemeten waarden minus de uitgebreide meetonzekerheid van het gemiddelde boven het vastgestelde maximumgehalte ligt.

De voorschriften van de bovenstaande alinea's van dit punt zijn van toepassing op het analyseresultaat van het monster voor officiële controledoeleinden. Op de analyse voor verhaal- en arbitragedoeleinden zijn de nationale voorschriften van toepassing.

2.   Dioxinen (PCDD's/PCDF's) en dioxineachtige pcb's

De partij is in overeenstemming met de eisen als het resultaat van één enkele analyse:

uitgevoerd aan de hand van een screeningsmethode met een fout-conformcijfer onder 5 % erop wijst dat het gehalte niet hoger is dan het maximumgehalte van respectievelijk PCDD's/PCDF's en de som van PCDD's/PCDF's en dioxineachtige pcb's, zoals vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1881/2006;

uitgevoerd aan de hand van een bevestigingsmethode het in Verordening (EG) nr. 1881/2006 vastgestelde maximumgehalte van respectievelijk PCDD's/PCDF's en de som van PCDD's/PCDF's en dioxineachtige pcb's niet overschrijdt, met inachtneming van de uitgebreide meetonzekerheid (5).

Voor screeningsassays wordt een afkapwaarde vastgesteld voor de beslissing inzake het al dan niet voldoen aan de maximumgehalten die voor respectievelijk PCDD's/PCDF's en de som van PCDD's/PCDF's en dioxineachtige pcb's zijn vastgesteld.

De partij is niet in overeenstemming met het in Verordening (EG) nr. 1881/2006 vastgelegde maximumgehalte als het gemiddelde van de aan de hand van een bevestigingsmethode verkregen twee bovengrenzen van het analyseresultaat (tweede bepaling (6)) buiten redelijke twijfel groter is dan dat maximumgehalte, met inachtneming van de uitgebreide meetonzekerheid.

De uitgebreide meetonzekerheid wordt berekend met een dekkingsfactor 2, wat een betrouwbaarheidsniveau van ongeveer 95 % oplevert. Een partij is niet in overeenstemming met de eisen als het gemiddelde van de gemeten waarden minus de uitgebreide meetonzekerheid van het gemiddelde boven het vastgestelde maximumgehalte ligt.

De som van de geschatte uitgebreide onzekerheden van de afzonderlijke analyseresultaten van PCDD's/PCDF's en dioxineachtige pcb's moet worden gebruikt voor de geschatte uitgebreide onzekerheid van de som van PCDD's/PCDF's en dioxineachtige pcb's.

De voorschriften van de bovenstaande alinea's van dit punt zijn van toepassing op het analyseresultaat van het monster voor officiële controledoeleinden. Op de analyse voor verhaal- en arbitragedoeleinden zijn de nationale voorschriften van toepassing.

V.   OVERSCHRIJDING VAN ACTIEDREMPELS

Actiedrempels zijn een instrument voor de selectie van monsters in gevallen waarin een bron van verontreiniging moet worden opgespoord en maatregelen moeten worden genomen om deze te reduceren of te elimineren. Met screeningsmethoden moeten de geschikte afkapwaarden voor de selectie van die monsters worden vastgesteld. Indien aanzienlijke inspanningen nodig zijn om een bron vast te stellen en de verontreiniging te reduceren of te elimineren, is het wellicht raadzaam de overschrijding van de actiedrempel te bevestigen door een tweede bepaling door middel van een bevestigingsmethode, met inachtneming van de uitgebreide meetonzekerheid (7).


(1)  Beschikking 97/747/EG van de Commissie van 27 oktober 1997 tot vaststelling van de niveaus en frequenties van de monsternemingen zoals bedoeld in Richtlijn 96/23/EG van de Raad, ten behoeve van de controle op bepaalde stoffen en residuen daarvan in bepaalde dierlijke producten (PB L 303 van 6.11.1997, blz. 12).

(2)  https://ec.europa.eu/food/sites/food/files/safety/docs/cs_contaminants_catalogue_dioxins_guidance-sampling_exemples-dec2006_en.pdf

(3)  De beginselen zoals beschreven in het „Guidance Document on Measurement Uncertainty for Laboratories performing PCDD/F and PCB Analysis using Isotope Dilution Mass Spectrometry” [link naar website] moeten in voorkomend geval worden nageleefd.

(4)  De tweede bepaling is noodzakelijk als het resultaat van de eerste bepaling niet in overeenstemming met de eisen is. De tweede bepaling is noodzakelijk om de mogelijkheid van interne kruiscontaminatie of een onbedoelde verwisseling van monsters uit te sluiten. Indien de bepaling wordt gedaan in verband met een verontreinigingsincident, kan de bevestiging door middel van de tweede bepaling komen te vervallen als de voor de bepaling geselecteerde monsters via traceerbaarheid terug te voeren zijn op dat incident en het gemeten gehalte significant hoger is dan het maximumgehalte.

(5)  Guidance Document on Measurement Uncertainty for Laboratories performing PCDD/F and PCB Analysis using Isotope Dilution Mass Spectrometry [link naar website], Guidance Document on the Estimation of LOD and LOQ for Measurements in the Field of Contaminants in Feed and Food [link naar website].

(6)  De tweede bepaling is noodzakelijk als het resultaat van de eerste bepaling op basis van bevestigingsmethoden met gebruikmaking van een 13C gelabelde interne standaard voor de desbetreffende analyten niet in overeenstemming met de eisen is. De tweede bepaling is noodzakelijk om de mogelijkheid van interne kruiscontaminatie of een onbedoelde verwisseling van monsters uit te sluiten. Indien de bepaling wordt gedaan in verband met een verontreinigingsincident, kan de bevestiging door middel van de tweede bepaling komen te vervallen als de voor de bepaling geselecteerde monsters via traceerbaarheid terug te voeren zijn op dat incident en het gemeten gehalte significant hoger is dan het maximumgehalte.

(7)  Toelichting en vereisten voor de tweede bepaling ter controle van actiedrempels als in voetnoot 6 voor maximumgehalten.


BIJLAGE III

MONSTERVOORBEREIDING EN VOORSCHRIFTEN VOOR DE ANALYSEMETHODEN DIE WORDEN GEBRUIKT VOOR DE CONTROLE OP HET GEHALTE AAN DIOXINEN (PCDD'S/PCDF'S) EN DIOXINEACHTIGE PCB'S IN BEPAALDE LEVENSMIDDELEN

1.   TOEPASSINGSGEBIED

De voorschriften in deze bijlage gelden voor de analyse van levensmiddelen in verband met de officiële controle op het gehalte aan 2,3,7,8-gesubstitueerde polychloordibenzo-p-dioxinen en polychloordibenzofuranen (PCDD's/PCDF's) en dioxineachtige polychloorbifenylen (dioxineachtige pcb's) en betreffen de monstervoorbereiding en voorschriften voor de analyse voor andere doeleinden in verband met de regelgeving, met inbegrip van de controles die de exploitant van het levensmiddelenbedrijf uitvoert teneinde te zorgen voor naleving van de bepalingen van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 852/2004.

De controle op de aanwezigheid van PCDD's/PCDF's en dioxineachtige pcb's in levensmiddelen kan met twee verschillende typen analysemethoden worden uitgevoerd:

a)   Screeningsmethoden

Het doel van screeningsmethoden is het uitselecteren van monsters met een gehalte aan PCDD's/PCDF's en dioxineachtige pcb's dat de maximumgehalten of de actiedrempels overschrijdt. Screeningsmethoden moeten een kosteneffectieve doorvoer van een groot aantal monsters waarborgen, zodat de kans groter is dat nieuwe gevallen worden ontdekt waarbij hoge blootstelling tot gezondheidsrisico's voor de consument kan leiden. Er moet naar worden gestreefd fout-conforme resultaten te voorkomen. Tot de screeningsmethoden behoren bioanalytische methoden en GC/MS-methoden.

Bij screeningsmethoden wordt het analyseresultaat met een afkapwaarde vergeleken, op grond waarvan wordt uitgemaakt of het maximumgehalte of de actiedrempel al dan niet overschreden kan zijn. De concentratie van PCDD's/PCDF's en de som van PCDD's/PCDF's en dioxineachtige pcb's in monsters die vermoedelijk niet in overeenstemming zijn met het maximumgehalte, moeten worden bepaald of bevestigd met behulp van een bevestigingsmethode.

Daarnaast kunnen screeningsmethoden een indicatie geven van de gehalten aan PCDD's/PCDF's en dioxineachtige pcb's in het monster. Bij gebruikmaking van bioanalytische screeningsmethoden wordt het resultaat uitgedrukt in bioanalytische equivalenten (BEQ), terwijl het bij fysisch-chemische GC-MS-methoden uitgedrukt wordt in toxische equivalenten (TEQ). Aan de hand van de numerieke resultaten van screeningsmethoden kan worden aangetoond of al dan niet aan de maximumgehalten wordt voldaan of de actiedrempel wordt overschreden, en wordt een indicatie verkregen van de concentratiebereiken voor het geval dat follow-up met bevestigingsmethoden plaatsvindt. Zij zijn niet geschikt voor doeleinden als de beoordeling van achtergrondconcentraties, innameschattingen, het volgen van trends in de tijd of een nieuwe evaluatie van actiedrempels en maximumgehalten.

b)   Bevestigingsmethoden

Met bevestigingsmethoden kunnen PCDD's/PCDF's en dioxineachtige pcb's in een monster eenduidig worden geïdentificeerd en gekwantificeerd en wordt volledige informatie op congeneerniveau verkregen. Daarom kunnen deze methoden worden gebruikt voor de controle op de maximumgehalten en actiedrempels en ter bevestiging van de resultaten van de screeningsmethoden. Verder kunnen de resultaten voor andere doeleinden worden gebruikt, zoals de bepaling van lage achtergrondconcentraties bij het levensmiddelentoezicht, het volgen van trends in de tijd, de beoordeling van de blootstelling van de bevolking en de opbouw van een gegevensbasis voor een eventuele nieuwe evaluatie van de actiedrempels en maximumgehalten. Zij zijn ook belangrijk voor het bepalen van congeneerpatronen met het oog op de identificatie van de bron van mogelijke contaminaties. Deze methoden maken gebruik van GC-HRMS. Ter bevestiging van de overeenstemming of het ontbreken van overeenstemming met het maximumgehalte kan ook GC-MS/MS worden gebruikt.

2.   ACHTERGROND

Voor de berekening van de concentraties in toxische equivalenten (TEQ) worden de concentraties van de verschillende stoffen in een monster elk met de respectieve, door de Wereldgezondheidsorganisatie vastgestelde en in het aanhangsel van deze bijlage vermelde toxische-equivalentiefactor (TEF) vermenigvuldigd en vervolgens bij elkaar opgeteld ter verkrijging van de totale concentratie aan dioxineachtige verbindingen, uitgedrukt in TEQ.

Screenings- en bevestigingsmethoden mogen alleen voor de controle van een bepaalde matrix worden toegepast als zij gevoelig genoeg zijn om betrouwbaar gehalten vast te stellen bij het maximumgehalte of de actiedrempel.

3.   KWALITEITSBORGINGSVOORSCHRIFTEN

Er moeten maatregelen worden genomen om kruiscontaminatie in elke fase van de bemonsterings- en analyseprocedure te voorkomen.

De monsters moeten worden opgeslagen en vervoerd in recipiënten van glas, aluminium, polypropyleen of polyethyleen die geschikt zijn voor opslag zonder invloed te hebben op het gehalte aan PCDD's/PCDF's en dioxineachtige pcb's in de monsters. Sporen papierstof moeten van de monsterrecipiënt worden verwijderd.

De levensmiddelmonsters moeten zodanig worden bewaard en vervoerd dat de integriteit ervan bewaard blijft.

Voor zover nodig, wordt elk laboratoriummonster fijngemalen en zorgvuldig gemengd zodat een volledig homogeen product ontstaat (bv. zo fijn gemalen dat het een zeef met mazen van 1 mm kan passeren); als het vochtgehalte te hoog is, moeten de monsters voor het malen worden gedroogd.

Het is altijd belangrijk reagentia, glaswerk en apparatuur te controleren op factoren die de op de TEQ of BEQ gebaseerde resultaten kunnen beïnvloeden.

Er moet een blancobepaling worden verricht door de gehele analyseprocedure met weglating van het monster uit te voeren.

Bij bioanalytische methoden is het van groot belang dat al het glaswerk en alle oplosmiddelen die bij de analyses worden gebruikt, worden getest om te zien of zij vrij zijn van verbindingen die de opsporing van de doelverbindingen in het werkbereik storen. Glaswerk moet met oplosmiddelen worden afgespoeld en/of worden verhit tot een temperatuur waarbij sporen van PCDD's/PCDF's, dioxineachtige verbindingen en verbindingen die de bepaling kunnen storen, van het oppervlak worden verwijderd.

Het te extraheren monster moet groot genoeg zijn om te voldoen aan de eisen inzake een voldoende laag werkbereik waarbinnen de te bepalen concentraties (maximumgehalten of actiedrempels) liggen.

De specifieke monstervoorbereidingsprocedures voor de producten in kwestie moeten in overeenstemming zijn met internationaal aanvaarde richtsnoeren.

Bij vis moet de huid worden verwijderd, aangezien het maximumgehalte geldt voor spiervlees zonder huid. Het is evenwel noodzakelijk alle resterende spiervlees en vetweefsel aan de binnenzijde van de huid zorgvuldig en volledig af te schrapen en bij het te analyseren monster te voegen.

4.   VOORSCHRIFTEN VOOR LABORATORIA

Ingevolge Verordening (EG) nr. 882/2004 moeten de laboratoria door een erkende instantie die werkt volgens ISO-handleiding 58, geaccrediteerd zijn om te garanderen dat zij kwaliteitsborging op hun analyses toepassen. De laboratoria moeten geaccrediteerd zijn overeenkomstig de norm EN-ISO/IEC 17025. De beginselen zoals beschreven in de „Technical Guidelines for the estimation of measurement uncertainty and limits of quantification for PCDD/F and PCB analysis”, moeten in voorkomend geval worden nageleefd (1).

De geschiktheid van het laboratorium moet worden aangetoond doordat het steeds met goed gevolg deelneemt aan interlaboratoriumonderzoeken voor de gehaltebepaling van PCDD's/PCDF's en dioxineachtige pcb's in de betrokken levensmiddelenmatrices en concentratiebereiken.

De laboratoria die screeningsmethoden toepassen voor de routinematige controle van monsters, moeten een nauwe samenwerking aangaan met de laboratoria die de bevestigingsmethode toepassen, zowel voor de kwaliteitscontrole als voor de bevestiging van het analyseresultaat van verdachte monsters.

5.   BASISVOORSCHRIFTEN VOOR EEN ANALYSEMETHODE VOOR DIOXINEN (PCDD'S/PCDF'S) EN DIOXINEACHTIGE PCB'S

5.1.   Laag werkbereik en lage bepaalbaarheidsgrenzen

Voor PCDD's/PCDF's moeten de aantoonbare hoeveelheden wegens de extreme toxiciteit van sommige van deze verbindingen in het hoge femtogramgebied (10– 15 g) liggen. Voor de meeste pcb-congeneren is een bepaalbaarheidsgrens in het nanogramgebied (10– 9 g) al voldoende. Voor de bepaling van de sterker toxische dioxineachtige pcb-congeneren (met name non-ortho-gesubstitueerde congeneren) moet het ondereind van het werkbereik in het lage picogramgebied (10– 12 g) liggen.

5.2.   Hoge selectiviteit (specificiteit)

PCDD's/PCDF's en dioxineachtige pcb's moeten kunnen worden onderscheiden van tal van andere stoffen die tegelijkertijd worden geëxtraheerd en de bepaling kunnen storen en die aanwezig zijn in concentraties die enkele orden van grootte hoger kunnen liggen dan de concentraties van de te bepalen analyten. Bij gaschromatografie-massaspectrometriemethoden (GC-MS) moet een onderscheid kunnen worden gemaakt tussen de verschillende congeneren, bv. tussen toxische congeneren (zoals de zeventien 2,3,7,8-gesubstitueerde PCDD's/PCDF's en de twaalf dioxineachtige pcb's) en andere congeneren.

Met behulp van bioanalytische methoden moeten de doelverbindingen kunnen worden aangetoond als de som van PCDD's/PCDF's en/of dioxineachtige pcb's. Monsters moeten worden opgezuiverd om verbindingen te verwijderen die tot fout-niet-conforme resultaten leiden of verbindingen die de respons kunnen verminderen, waardoor fout-conforme resultaten worden verkregen.

5.3.   Grote nauwkeurigheid (juistheid en precisie, schijnbare terugvinding bij bioassays)

Bij GC-MS-methoden moet de bepaling een betrouwbare schatting van de werkelijke concentratie in een monster opleveren. Grote nauwkeurigheid (nauwkeurigheid van de meting: de mate van overeenstemming tussen het meetresultaat en de werkelijke of toegekende waarde van de te meten grootheid) is vereist om afwijzing van het resultaat van een monsteranalyse op grond van de geringe betrouwbaarheid van het vastgestelde TEQ-gehalte te vermijden. De nauwkeurigheid wordt uitgedrukt als juistheid (verschil tussen de gemiddelde waarde die voor een analyt in een gecertificeerd referentiemateriaal is gemeten en zijn gecertificeerde waarde, uitgedrukt als percentage van deze laatste waarde) en precisie (RSDR, de relatieve standaardafwijking, berekend op basis van resultaten die onder reproduceerbaarheidsomstandigheden zijn verkregen).

Voor bioanalytische methoden moet de schijnbare terugvinding bij bioassays worden bepaald.

5.4.   Validering rond het maximumgehalte en algemene kwaliteitscontrolemaatregelen

Laboratoria moeten de prestaties van een methode rond het maximumgehalte aantonen, bv. bij 0,5 maal, 1 maal en 2 maal het maximumgehalte, met een aanvaardbare variatiecoëfficiënt voor herhaalde analyse, tijdens de valideringsprocedure en/of bij een routineanalyse.

Bij wijze van interne kwaliteitsborging moeten voortdurend blancobepalingen en bepalingen op verrijkte monsters of controlemonsters (bij voorkeur gecertificeerde referentiematerialen, indien beschikbaar) worden uitgevoerd. Voor blancobepalingen en bepalingen op verrijkte monsters of controlemonsters moeten kwaliteitscontrolekaarten (QC-kaarten) worden bijgehouden en gecontroleerd om na te gaan of de prestatie van de analyse aan de vereisten beantwoordt.

5.5.   Bepaalbaarheidsgrens

Voor een bioanalytische screeningsmethode is het vaststellen van de bepaalbaarheidsgrens geen onontbeerlijk vereiste, maar wel moet worden aangetoond dat met de methode een onderscheid kan worden gemaakt tussen de blancowaarde en de afkapwaarde. Wanneer een BEQ-gehalte wordt aangegeven, moet een rapportagegrens worden vastgesteld in verband met monsters met een respons onder die grens. Aangetoond moet worden dat het rapportageniveau ten minste een factor drie verschilt van procedureblanco's met een respons onder het werkbereik. Daarom moet het worden berekend op basis van monsters met de doelverbindingen rond het vereiste minimumgehalte, en niet op basis van een signaal-ruisverhouding of een assayblanco.

De bepaalbaarheidsgrens (LOQ) voor een bevestigingsmethode moet ongeveer een vijfde van het maximumgehalte bedragen.

5.6.   Criteria voor de analyse

Voor betrouwbare resultaten van bevestigings- of screeningsmethoden moet rond het maximumgehalte voor de TEQ-waarde respectievelijk de BEQ-waarde aan de volgende criteria zijn voldaan, ongeacht of het om TEQ totaal of BEQ totaal (som van PCDD's/PCDF's en dioxineachtige pcb's) of afzonderlijke waarden voor PCDD's/PCDF's en dioxineachtige pcb's gaat.

 

Screening met bioanalytische of fysisch-chemische methoden

Bevestigingsmethoden

Fout-conformcijfer (*1)

< 5 %

 

Juistheid

 

– 20 % tot + 20 %

Herhaalbaarheid (RSDr)

< 20 %

 

Intermediaire precisie (RSDR)

< 25 %

< 15 %

5.7.   Specifieke voorschriften voor screeningsmethoden

Voor een screening kunnen zowel GC-MS-methoden als bioanalytische methoden worden gebruikt. Voor GC-MS-methoden moeten de in punt 6 beschreven voorschriften worden toegepast. Voor bioanalytische methoden op basis van cellen zijn specifieke voorschriften neergelegd in punt 7.

Laboratoria die screeningsmethoden voor routinematige controles van monsters toepassen, moeten een nauwe samenwerking aangaan met laboratoria die de bevestigingsmethode toepassen.

Verificatie van de prestaties van de screeningsmethode moet bij routinematige analyses plaatsvinden door middel van kwaliteitscontrole van de analyse en een voortdurende validering van de methode. Er moet een continu programma voor de controle van conforme resultaten zijn.

Controle op mogelijke onderdrukking van de celrespons en de cytotoxiciteit.

20 % van de monsterextracten moet in een routinescreening worden gemeten zonder toevoeging van TCDD en met toevoeging van TCDD overeenkomstig het maximumgehalte of de actiedrempel, teneinde te controleren of de respons mogelijkerwijs wordt onderdrukt door de aanwezigheid van storende stoffen in het monsterextract. De gemeten concentratie van het verrijkte monster wordt vergeleken met de som van de concentratie van het niet-verrijkte monster en de toegevoegde concentratie. Indien deze gemeten concentratie meer dan 25 % lager is dan de berekende (totale) concentratie, is dit een aanwijzing voor een potentiële signaalonderdrukking; op het betrokken monster moet dan een bevestigingsanalyse worden uitgevoerd. De resultaten moeten worden gevolgd op kwaliteitscontrolekaarten.

Kwaliteitscontrole bij conforme monsters

Ongeveer 2 % tot 10 % van de conforme monsters, afhankelijk van de aard van de monstermatrix en de ervaring van het laboratorium, moet worden bevestigd.

Bepaling van fout-conformcijfers uit QC-gegevens

Het percentage fout-conforme resultaten van de screening van monsters onder en boven het maximumgehalte of de actiedrempel moet worden bepaald. Het fout-conformcijfer moet onder 5 % liggen.

Als de kwaliteitscontrole van conforme monsters minimaal twintig bevestigde resultaten per matrix/matrixgroep heeft opgeleverd, worden op grond van deze gegevens conclusies over het fout-conformcijfer getrokken. De resultaten van monsters die in ringonderzoeken of bij verontreinigingsincidenten zijn geanalyseerd en die een concentratiebereik tot bijvoorbeeld tweemaal het maximumgehalte bestrijken, mogen ook worden meegeteld bij de minimaal twintig resultaten ter bepaling van het fout-conformcijfer. De monsters moeten de meest voorkomende congeneerpatronen, van diverse bronnen, bestrijken.

Hoewel screeningsassays vooral gericht zijn op het ontdekken van monsters boven de actiedrempel, is het criterium voor de bepaling van het fout-conformcijfer het maximumgehalte, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitgebreide meetonzekerheid van de bevestigingsmethode.

Potentiële niet-conforme resultaten van de screening moeten altijd worden geverifieerd door een volledige heranalyse van het oorspronkelijke monster met een bevestigingsmethode. Deze monsters kunnen ook worden gebruikt voor de bepaling van het percentage fout-niet-conforme resultaten. Bij screeningsmethoden is het fout-niet-conformcijfer het percentage resultaten dat bij een bevestigingsanalyse conform blijkt te zijn, terwijl bij de voorafgaande screening de verdenking was gerezen dat het monster niet-conform was. De evaluatie van het nut van de screeningsmethode moet evenwel worden gebaseerd op een vergelijking van het aantal fout-niet-conforme monsters met het totale aantal gecontroleerde monsters. Alleen als dit percentage laag genoeg is, is het gebruik van een screeningsinstrument zinvol.

Bioanalytische methoden moeten in ieder geval onder valideringsomstandigheden een bruikbare indicatie geven van het TEQ-gehalte, berekend als en uitgedrukt in BEQ.

Ook voor onder herhaalbaarheidsomstandigheden uitgevoerde bioanalytische methoden zal de herhaalbaarheid binnen hetzelfde laboratorium (RSDr) in de regel geringer zijn dan de reproduceerbaarheid (RSDR).

6.   SPECIFIEKE VOORSCHRIFTEN VOOR GC-MS-METHODEN ALS SCREENINGS- EN BEVESTIGINGSMETHODEN

6.1.   Aanvaardbare verschillen tussen bovengrens en ondergrens bij WHO-TEQ-gehalten

Om overschrijding van het maximumgehalte of in voorkomend geval de actiedrempel te bevestigen, mag het verschil tussen de bovengrens en de ondergrens niet meer dan 20 % bedragen.

6.2.   Controle van de terugvinding

Aan het begin van de analyseprocedure, bijvoorbeeld vóór de extractie, moeten 13C-gelabelde 2,3,7,8-chloorgesubstitueerde interne PCDD/PCDF-standaarden en 13C-gelabelde interne dioxineachtige-pcb-standaarden worden toegevoegd om de analysemethode te valideren. Er moet ten minste één congeneer voor elk van de tetra- tot octagechloreerde homologe groepen voor PCDD's/PCDF's en ten minste één congeneer voor elk van de homologe groepen voor dioxineachtige pcb's worden toegevoegd (een andere mogelijkheid is het toevoegen van ten minste één congeneer voor elke voor de bepaling van PCDD's/PCDF's en dioxineachtige pcb's gebruikte massaspectrometrische meting van geselecteerde ionen). In het geval van bevestigingsmethoden moeten alle zeventien 13C-gelabelde 2,3,7,8-gesubstitueerde interne PCDD/PCDF-standaarden en alle twaalf 13C-gelabelde interne dioxineachtige-pcb-standaarden worden gebruikt.

De relatieve responsfactoren moeten ook worden bepaald voor congeneren waarvoor geen 13C-gelabeld analogon is toegevoegd onder gebruikmaking van geschikte ijkoplossingen.

In geval van levensmiddelen van plantaardige oorsprong en levensmiddelen van dierlijke oorsprong die minder dan 10 % vet bevatten, moeten de interne standaarden vóór de extractie worden toegevoegd. Bij levensmiddelen van dierlijke oorsprong die meer dan 10 % vet bevatten, kunnen de interne standaarden hetzij voor, hetzij na de vetextractie worden toegevoegd. Er moet een geschikte validering van de extractie-efficiëntie worden uitgevoerd, afhankelijk van het stadium waarin interne standaarden worden geïntroduceerd, en van de vraag of de resultaten op product- of vetbasis worden weergegeven.

Voordat de GC-MS-analyse wordt uitgevoerd, moeten één of twee (surrogaat)standaarden worden toegevoegd ter bepaling van de terugvinding.

Bepaling van de terugvinding is noodzakelijk. Voor bevestigingsmethoden moet de terugvinding van de verschillende interne standaarden tussen 60 en 120 % liggen. Lagere of hogere terugvindingen voor bepaalde congeneren, met name voor sommige hepta- en octagechloreerde dibenzo-p-dioxinen en dibenzofuranen, kunnen worden geaccepteerd mits hun bijdrage tot de TEQ-waarde niet meer dan 10 % van de totale TEQ-waarde (gebaseerd op de som van PCDD's/PCDF's en dioxineachtige pcb's) bedraagt. Voor GC-MS-screeningsmethoden moet de terugvinding tussen de 30 en 140 % liggen.

6.3.   Verwijdering van storende stoffen

De PCDD's/PCDF's moeten met behulp van geschikte chromatografische technieken (bij voorkeur met behulp van een florisil-, aluminiumoxide- en/of koolstofkolom) worden gescheiden van storende chloorverbindingen zoals niet-dioxineachtige pcb's en gechloreerde difenylethers.

De gaschromatografische scheiding van de isomeren moet voldoende zijn (< 25 % piek-piek tussen 1,2,3,4,7,8-HxCDF en 1,2,3,6,7,8-HxCDF).

6.4.   IJking met standaardkromme

De ijkkromme moet het relevante bereik van maximumgehalten of actiedrempels bestrijken.

6.5.   Specifieke criteria voor bevestigingsmethoden

Voor GC-HRMS:

bij HRMS moet de resolutie normaliter groter dan of gelijk aan 10 000 zijn voor het hele massabereik bij een dalwaarde van 10 %;

Verder moet worden voldaan aan de identificatie- en bevestigingscriteria als beschreven in internationale normen, bv. EN-norm 16215:2012 (Diervoeders — Bepaling van dioxinen en dioxineachtige polychloorbifenylen (pcb's) en indicator-polychloorbifenylen (pcb's) met behulp van gaschromatografie/hogeresolutiemassaspectrometrie (GC/HRMS)) en/of in de EPA-methoden 1613 en 1668, zoals herzien.

Voor GC-MS/MS:

monitoring van ten minste twee specifieke precursor-ionen, elk met één specifiek corresponderend overgangsproduct-ion voor alle gelabelde en ongelabelde analyten binnen de scope van de analyse;

Een maximaal toegestane tolerantie van de relatieve ionintensiteiten van ± 15 % voor de geselecteerde product-ionen ten opzichte van berekende of gemeten waarden (gemiddelde van ijkstandaarden), onder identieke MS/MS-condities, met name de botsingsenergie en de druk van het botsingsgas, voor elke overgang van een analyt;

een resolutie voor elke quadrupool gelijk aan of beter dan de resolutie overeenkomend met één massaeenheid (d.w.z. voldoende om twee pieken te scheiden die één massaeenheid verschillen), zodat eventuele storingen van de betrokken analyten zo klein mogelijk zijn;

voldoen aan de nadere criteria als beschreven in internationale normen, bv. EN-norm 16215:2012 (Diervoeders — Bepaling van dioxinen en dioxineachtige polychloorbifenylen (pcb's) en indicator-polychloorbifenylen (pcb's) met behulp van gaschromatografie/hogeresolutiemassaspectrometrie (GC/HRMS)) en/of in de EPA-methoden 1613 en 1668, zoals herzien, behalve de verplichting om GC-HRMS te gebruiken.

7.   SPECIFIEKE VOORSCHRIFTEN VOOR BIOANALYTISCHE METHODEN

Bioanalytische methoden zijn methoden die zijn gebaseerd op het gebruik van biologische principes zoals assays op basis van cellen of receptoren of immunoassays. In dit punt worden algemene voorschriften voor bioanalytische methoden vastgesteld.

Een screeningsmethode bestempelt een monster in beginsel als conform dan wel als verdacht niet-conform. Daartoe wordt het berekende BEQ-gehalte vergeleken met de afkapwaarde (zie punt 7.3). Monsters onder de afkapwaarde worden conform verklaard en monsters boven of gelijk aan de afkapwaarde worden ervan verdacht niet-conform te zijn en moeten geanalyseerd worden met behulp van een bevestigingsmethode. In de praktijk kan een BEQ-gehalte van twee derde van het maximumgehalte als afkapwaarde worden aangehouden, mits een fout-conformcijfer van minder dan 5 % en een aanvaardbaar fout-niet-conformcijfer gewaarborgd zijn. Aangezien er afzonderlijke maximumgehalten voor PCDD's/PCDF's en voor de som van PCDD's/PCDF's en dioxineachtige pcb's zijn, zijn voor de controle op de conformiteit van monsters zonder fractionering geschikte bioassay-afkapwaarden voor PCDD's/PCDF's nodig. Voor de controle van monsters die de actiedrempels overschrijden, kan een passend percentage van de desbetreffende actiedrempel als afkapwaarde worden gebruikt.

Als een indicatief gehalte in BEQ wordt gegeven, moeten de resultaten van het monster binnen het werkbereik die de rapportagegrens overschrijden, worden vermeld (zie de punten 7.1.1 en 7.1.6).

7.1.   Evaluatie van de testrespons

7.1.1.   Algemene voorschriften

Wanneer de concentraties op basis van een TCDD-ijkkromme worden berekend, zullen de waarden aan het boveneind van de kromme een grote variatie (grote variatiecoëfficiënt (CV)) te zien geven. Het werkbereik is het gebied waar deze CV kleiner is dan 15 %. Het ondereind van het werkbereik (rapportagegrens) moet bovendien ruimschoots (ten minste een factor drie) boven de procedureblanco's worden vastgesteld. Het boveneind van het werkbereik ligt gewoonlijk bij de EC70-waarde (70 % van de maximale effectieve concentratie), maar lager als de CV in dit gebied hoger is dan 15 %. Het werkbereik moet bij de validering worden vastgesteld. De afkapwaarden (zie punt 7.3) moeten binnen het werkbereik liggen.

Standaardoplossingen en monsterextracten moeten in triplo of ten minste in duplo worden getest. Bij duploanalyses moet een standaardoplossing of een controle-extract bij een test in vier à zes putjes verdeeld over de plaat een respons of een concentratie (alleen mogelijk binnen het werkbereik) te zien geven op basis van een CV < 15 %.

7.1.2.   IJking

7.1.2.1.   IJking met standaardkromme

Het gehalte in monsters kan worden geschat door de testrespons te vergelijken met een ijkkromme van TCDD (of PCB 126 of een standaardmengsel van PCDD's/PCDF's en dioxineachtige pcb's), teneinde het BEQ-gehalte in het extract en vervolgens in het monster te berekenen.

IJkkrommen moeten betrekking hebben op acht à twaalf concentraties (in elk geval in duplo) met voldoende concentraties in het onderste deel van de kromme (het werkbereik). Er moet speciale aandacht worden besteed aan de kwaliteit van de fitting van de kromme in het werkbereik. Bij niet-lineaire regressie is de R2-waarde niet of nauwelijks van nut om de juistheid van de fitting te schatten. Een betere fitting wordt bereikt door het verschil tussen de berekende en de waargenomen gehalten in het werkbereik van de kromme te minimaliseren (bv. door de residuele kwadratensom zo klein mogelijk te maken).

Het geschatte gehalte in het monsterextract wordt vervolgens gecorrigeerd voor het BEQ-gehalte dat voor een matrix- of oplosmiddelblanco is berekend (om te corrigeren voor verontreinigingen afkomstig van de gebruikte oplosmiddelen en chemicaliën), en voor de schijnbare terugvinding (berekend uit het BEQ-gehalte van geschikte referentiemonsters met een representatief congeneerpatroon rond het maximumgehalte of de actiedrempel). Om voor de terugvinding te kunnen corrigeren, moet de schijnbare terugvinding steeds binnen het betreffende meetgebied liggen (zie punt 7.1.4). Referentiemonsters die voor de correctie van de terugvinding worden gebruikt, moeten voldoen aan de in punt 7.2 gestelde eisen.

7.1.2.2.   IJking met referentiemonsters

Ook kan gebruik worden gemaakt van een ijkkromme van ten minste vier referentiemonsters (zie punt 7.2): één matrixblanco plus drie referentiemonsters bij 0,5 maal, 1 maal en 2 maal het maximumgehalte of de actiedrempel, waardoor het niet nodig is te corrigeren voor blanco en terugvinding als de matrixeigenschappen van de referentiemonsters overeenstemmen met die van de onbekende monsters. In dit geval kan de testrespons die overeenkomt met twee derde van het maximumgehalte (zie punt 7.3), rechtstreeks uit deze monsters worden berekend en als afkapwaarde worden gebruikt. Voor de controle van monsters die de actiedrempels overschrijden, kan een passend percentage van deze actiedrempels als afkapwaarde worden gebruikt.

7.1.3.   Afzonderlijke bepaling van PCDD's/PCDF's en dioxineachtige pcb's

Extracten kunnen worden gesplitst in fracties die PCDD's/PCDF's respectievelijk dioxineachtige pcb's bevatten, waardoor het TEQ-gehalte aan PCDD's/PCDF's en dioxineachtige pcb's afzonderlijk (in BEQ) kan worden aangegeven. Bij voorkeur moet voor de evaluatie van de resultaten voor de fractie met dioxineachtige pcb's gebruik worden gemaakt van een standaardijkkromme voor PCB 126.

7.1.4.   Schijnbare terugvinding bij bioassays

De „schijnbare terugvinding bij bioassays” moet worden berekend aan de hand van geschikte referentiemonsters met representatieve congeneerpatronen rond het maximumgehalte of de actiedrempel en moet worden uitgedrukt als het aandeel van het BEQ-gehalte in het TEQ-gehalte (in %). Afhankelijk van het type assay en de TEF's (2) die gebruikt zijn, kunnen de verschillen tussen de TEF- en de REP-factor voor dioxineachtige pcb's ertoe leiden dat de schijnbare terugvinding voor dioxineachtige pcb's in verhouding tot die voor PCDD's/PCDF's gering is. Als de PCDD's/PCDF's en de dioxineachtige pcb's afzonderlijk worden bepaald, moet de schijnbare terugvinding bij bioassays daarom voor dioxineachtige pcb's 20-60 % en voor PCDD's/PCDF's 50-130 % bedragen (deze intervallen gelden voor TCDD-ijkkrommen). Omdat het aandeel van dioxineachtige pcb's in de som van PCDD's/PCDF's en dioxineachtige pcb's naargelang de matrices en monsters kan variëren, komt het interval voor de schijnbare terugvinding bij bioassays voor die som op 30-130 %.

7.1.5.   Controle van de terugvinding in verband met opzuivering

Bij de validering moet worden nagegaan of bij de opzuivering verbindingen verloren zijn gegaan. Een blancomonster dat is verrijkt met een mengsel van de verschillende congeneren, moet worden opgezuiverd (ten minste n = 3), waarna de terugvinding en de variabiliteit door middel van een bevestigingsmethode moeten worden gecontroleerd. Voor congeneren die in verschillende mengsels meer dan 10 % aan het TEQ-gehalte bijdragen, moet de terugvinding tussen 60 en 120 % bedragen.

7.1.6.   Rapportagegrens

Wanneer BEQ-gehalten worden gerapporteerd, moet een rapportagegrens worden vastgesteld aan de hand van relevante matrixmonsters met kenmerkende congeneerpatronen, maar wegens de geringe precisie in het ondereind van de ijkkromme van de standaarden niet aan de hand van die kromme. Er moet rekening worden gehouden met effecten van de extractie en opzuivering. De rapportagegrens moet ruimschoots (ten minste een factor drie) boven de procedureblanco's worden vastgesteld.

7.2.   Gebruik van referentiemonsters

Referentiemonsters moeten representatief zijn voor de monstermatrix, de congeneerpatronen en de concentratiebereiken voor PCDD's/PCDF's en dioxineachtige pcb's rond het maximumgehalte of de actiedrempel.

Elke testreeks moet een procedureblanco, of bij voorkeur een matrixblanco, en een referentiemonster voor het maximumgehalte of de actiedrempel bevatten. Deze monsters moeten op hetzelfde tijdstip en onder identieke omstandigheden worden geëxtraheerd en getest. De respons van het referentiemonster moet duidelijk hoger zijn dan die van het blancomonster, zodat de geschiktheid van de test gewaarborgd is. Die monsters kunnen worden gebruikt voor de correctie voor blanco en terugvinding.

De referentiemonsters die voor de correctie voor terugvinding zijn gekozen, moeten representatief zijn voor de testmonsters, wat betekent dat de congeneerpatronen niet tot een onderschatting van het gehalte mogen leiden.

Er kunnen extra referentiemonsters met een concentratie van bijvoorbeeld 0,5 en 2 maal het maximumgehalte of de actiedrempel worden onderzocht om aan te tonen dat de test in het voor de controle van het maximumgehalte of de actiedrempel relevante bereik voldoet. In combinatie kunnen deze monsters worden gebruikt voor de berekening van de BEQ-gehalten in testmonsters (zie punt 7.1.2.2).

7.3.   Bepaling van afkapwaarden

Het verband tussen de bioanalytische resultaten in BEQ en de resultaten van de bevestigingsmethoden in TEQ moet worden vastgesteld (bv. door matrixgematchte ijkexperimenten met referentiemonsters die met 0 maal, 0,5 maal, 1 maal en 2 maal het maximumgehalte zijn verrijkt en die voor elke concentratie zesmaal worden onderzocht (n = 24)). Aan de hand van dit verband kunnen de correctiefactoren (voor blanco en terugvinding) worden geschat, maar deze moeten in elke testreeks worden gecontroleerd door gebruik te maken van procedure-/matrixblanco's en terugvindingsmonsters (zie punt 7.2).

Er worden afkapwaarden vastgesteld om te beslissen of een monster in overeenstemming is met de maximumgehalten of om, indien van belang, actiedrempels te controleren, waarbij de desbetreffende maximumgehalten of actiedrempels, hetzij voor PCDD's/PCDF's en dioxineachtige pcb's afzonderlijk, hetzij voor de som van PCDD's/PCDF's en dioxineachtige pcb's worden vastgesteld. Het gaat hierbij om het onderste eindpunt van de verdeling van de bioanalytische resultaten (gecorrigeerd voor blanco en terugvinding) en zij komen overeen met de beslissingsgrens van de bevestigingsmethode, die is gebaseerd op een betrouwbaarheidsniveau van 95 %, hetgeen betekent dat het fout-conformcijfer < 5 % bedraagt, en op een RSDR < 25 %. De beslissingsgrens van de bevestigingsmethode is het maximumgehalte, met inachtneming van de uitgebreide meetonzekerheid.

In de praktijk kan de afkapwaarde (in BEQ) op een van de volgende manieren worden berekend (zie figuur 1).

7.3.1.   Gebruik van het onderste deel van het 95 %-voorspellingsinterval bij de beslissingsgrens van de bevestigingsmethode

Formula

waarbij:

BEQDL

BEQ die overeenkomt met de beslissingsgrens van de bevestigingsmethode, namelijk het maximumgehalte met inachtneming van de uitgebreide meetonzekerheid

sy,x

reststandaardafwijking

t α,f = m–2

studentfactor (α = 5 %, f = aantal vrijheidsgraden, eenzijdig)

m

totaal aantal ijkpunten (index j)

n

aantal herhalingen per gehalte

xi

monsterconcentratie (in TEQ) van ijkpunt i, bepaald met een bevestigingsmethode

Formula

gemiddelde van de concentraties (in TEQ) van alle ijkmonsters

Formula kwadratensom

i

=

index voor ijkpunt i

7.3.2.   Berekening aan de hand van bioanalytische resultaten (gecorrigeerd voor blanco en terugvinding) van meervoudige analyses van monsters (n ≥ 6), met een mate van verontreiniging die rond de beslissingsgrens van de bevestigingsmethode ligt, als onderste eindpunt van de gegevensverdeling bij de desbetreffende gemiddelde BEQ-waarde:

afkapwaarde = BEQDL – 1,64 × SDR

waarbij:

SDR

standaardafwijking van de bioassayresultaten bij BEQDL, gemeten onder intralaboratoriumreproduceerbaarheidsomstandigheden

7.3.3.   Berekening als gemiddelde waarde van bioanalytische resultaten (in BEQ, gecorrigeerd voor blanco en terugvinding) van meervoudige analyses van monsters (n ≥ 6), met een mate van verontreiniging die op twee derde van het maximumgehalte of de actiedrempel ligt. Dit is gebaseerd op de waarneming dat dit niveau op ongeveer de overeenkomstig punt 7.3.1 of 7.3.2 vastgestelde afkapwaarde ligt.

Berekening van de afkapwaarden op basis van een betrouwbaarheidsniveau van 95 %, hetgeen betekent dat het fout-conformcijfer < 5 % bedraagt, en op een RSDR < 25 %:

1.

aan de hand van het onderste deel van het 95 %-voorspellingsinterval bij de beslissingsgrens van de bevestigingsmethode;

2.

aan de hand van meervoudige analyses van monsters (n ≥ 6), met een mate van verontreiniging die rond de beslissingsgrens van de bevestigingsmethode ligt, als onderste eindpunt van de gegevensverdeling (in de figuur een gausskromme) bij de desbetreffende gemiddelde BEQ-waarde.

Figuur 1

Image

7.3.4.   Beperkingen van afkapwaarden

De afkapwaarden op basis van BEQ, die zijn berekend aan de hand van de bij de validering met behulp van een beperkt aantal monsters met verschillende matrices/congeneerpatronen verkregen RSDR, kunnen hoger zijn dan de maximumgehalten of actiedrempels op basis van TEQ, omdat de precisie in dat geval groter is dan mogelijk is bij een routineonderzoek waarbij een onbekend spectrum van mogelijke congeneerpatronen moet worden gecontroleerd. In dat geval moet de afkapwaarde worden berekend op basis van RSDR = 25 % of worden gesteld op twee derde van het maximumgehalte of de actiedrempel.

7.4.   Prestatiekenmerken

Aangezien bij bioanalytische methoden geen interne standaarden kunnen worden gebruikt, moeten herhaalbaarheidstests worden uitgevoerd om gegevens te verkrijgen over de standaardafwijking binnen een testreeks en tussen testreeksen. De herhaalbaarheid moet onder de 20 % liggen en de intralaboratoriumreproduceerbaarheid onder de 25 %. Dit moet worden gebaseerd op de berekende BEQ-niveaus na correctie voor blanco en terugvinding.

Als onderdeel van het valideringsproces moet worden aangetoond dat met de test een onderscheid kan worden gemaakt tussen een blancomonster en een gehalte gelijk aan de afkapwaarde, zodat monsters die boven de desbetreffende afkapwaarde liggen, kunnen worden herkend (zie punt 7.1.2).

De doelverbindingen, de mogelijke storingen en de maximaal toelaatbare blancowaarden moeten worden vastgesteld.

De procentuele standaardafwijking van de respons of van de op grond van de respons berekende concentratie (alleen mogelijk in het werkbereik) mag bij een triplobepaling van een monsterextract niet meer dan 15 % bedragen.

De niet-gecorrigeerde resultaten van het referentiemonster of de referentiemonsters in BEQ (blanco en maximumgehalte of actiedrempel) moeten worden gebruikt voor de evaluatie van de prestaties van de bioanalytische methode gedurende een constant tijdsinterval.

Voor procedureblanco's en voor elk type referentiemonster moeten kwaliteitscontrolekaarten (QC-kaarten) worden bijgehouden en gecontroleerd om na te gaan of de prestatie van de analyse in overeenstemming is met de voorschriften; dit geldt met name voor procedureblanco's met betrekking tot het vereiste minimumverschil met het ondereind van het werkbereik en voor referentiemonsters met betrekking tot de intralaboratoriumreproduceerbaarheid. Procedureblanco's moeten goed worden gecontroleerd om fout-conforme resultaten te vermijden wanneer zij worden afgetrokken.

De met bevestigingsmethoden verkregen resultaten van verdachte monsters en 2-10 % van de conforme monsters (minimaal twintig monsters per matrix) moeten worden verzameld en gebruikt om de prestaties van de screeningsmethode en het verband tussen BEQ en TEQ te evalueren. Deze gegevensbasis kan worden gebruikt voor een nieuwe evaluatie van afkapwaarden die van toepassing zijn op routinemonsters voor de gevalideerde matrices.

Een succesvolle prestatie van de methode kan ook worden aangetoond door deelneming aan ringonderzoeken. De resultaten van in ringonderzoeken geanalyseerde monsters met een concentratiebereik tot bijvoorbeeld tweemaal het maximumgehalte kunnen ook deel uitmaken van de evaluatie van het fout-conformcijfer indien een laboratorium de succesvolle prestaties ervan kan aantonen. De monsters moeten de meest voorkomende congeneerpatronen, van diverse bronnen, bestrijken.

Bij incidenten kunnen de afkapwaarden opnieuw worden geëvalueerd, zodat zij overeenkomen met de specifieke matrix- en congeneerpatronen van alleen dat incident.

8.   RAPPORTAGE VAN DE RESULTATEN

Bevestigingsmethoden

De analyseresultaten moeten de concentratieniveaus van de afzonderlijke PCDD/PCDF- en dioxineachtige-pcb-congeneren omvatten en de TEQ-waarden moeten worden gerapporteerd als „ondergrens”, „bovengrens” en „middenwaarde”, teneinde zo veel mogelijk details te verstrekken om de resultaten naargelang de gestelde eisen te kunnen interpreteren.

In het rapport moet ook worden vermeld welke methode voor de extractie van PCDD's/PCDF's, dioxineachtige pcb's en lipiden is gebruikt. Het lipidengehalte van het monster moet worden bepaald en gerapporteerd voor levensmiddelenmatrices met op basis van het vetgehalte uitgedrukte maximumgehalten en met een verwachte vetconcentratie tussen 0 en 2 % (naargelang de bestaande wetgeving). Voor andere monsters is bepaling van het lipidengehalte facultatief.

De terugvindingen van de verschillende interne standaarden moeten beschikbaar worden gesteld wanneer zij buiten het in punt 6.2 aangegeven bereik liggen, wanneer het maximumgehalte wordt overschreden (in dit geval de terugvindingen voor een van beide duploanalyses) en in andere gevallen op verzoek.

Daar de uitgebreide meetonzekerheid bij de beslissing of het monster aan de eisen voldoet, in aanmerking moet worden genomen, moet deze parameter ook ter beschikking worden gesteld. Derhalve dienen de analyseresultaten te worden vermeld als x ± U, waarbij x het analyseresultaat is en U de uitgebreide meetonzekerheid, met een dekkingsfactor 2, zodat een betrouwbaarheidsniveau van ongeveer 95 % wordt verkregen. Bij een afzonderlijke bepaling van PCDD's/PCDF's en dioxineachtige pcb's moet de som van de geschatte uitgebreide onzekerheid van de afzonderlijke analyseresultaten van PCDD's/PCDF's en dioxineachtige pcb's worden gebruikt voor de som van PCDD's/PCDF's en dioxineachtige pcb's.

De resultaten moeten in dezelfde eenheden en met hetzelfde aantal significante cijfers worden weergegeven als de in Verordening (EG) nr. 1881/2006 vastgestelde maximumgehalten.

Bioanalytische screeningsmethoden

Het resultaat van de screening dient als hetzij conform, hetzij verdacht niet-conform („verdacht”) te worden opgegeven.

Daarnaast kan een indicatief resultaat voor PCDD's/PCDF's en/of dioxineachtige pcb's worden gegeven in BEQ (niet TEQ) (zie punt 1). Monsters met een respons onder de rapportagegrens moeten als zodanig worden aangegeven. Monsters met een respons boven het werkbereik moeten als dusdanig worden gerapporteerd, en het gehalte dat overeenstemt met het boveneind van het werkbereik moet worden gegeven in BEQ.

Voor elk type monstermatrix moet in het rapport worden vermeld op welk maximumgehalte of welke actiedrempel de evaluatie gebaseerd is.

In het rapport moeten het toegepaste testtype, het eraan ten grondslag liggende testbeginsel en de wijze van ijking worden vermeld.

In het rapport moet ook worden vermeld welke methode voor de extractie van PCDD's/PCDF's, dioxineachtige pcb's en lipiden is gebruikt. Het lipidengehalte van het monster moet worden bepaald en gerapporteerd voor levensmiddelenmatrices met op basis van het vetgehalte uitgedrukte maximumgehalten en met een verwachte vetconcentratie tussen 0 en 2 % (naargelang de bestaande wetgeving). Voor andere monsters is bepaling van het lipidengehalte facultatief.

In het geval van verdacht niet-conforme monsters moet het rapport vermelden welke maatregelen moeten worden genomen. De concentratie van PCDD's/PCDF's en de som van PCDD's/PCDF's en dioxineachtige pcb's in die monsters met verhoogde gehalten moeten worden bepaald of bevestigd met behulp van een bevestigingsmethode.

Niet-conforme resultaten moeten alleen worden gerapporteerd als zij aan de hand van een bevestigingsanalyse zijn verkregen.

Fysisch-chemische screeningsmethoden

Het resultaat van de screening dient als hetzij conform, hetzij verdacht niet-conform („verdacht”) te worden opgegeven.

Voor elk type monstermatrix moet in het rapport worden vermeld op welk maximumgehalte of welke actiedrempel de evaluatie gebaseerd is.

Bovendien mogen de concentratieniveaus van de afzonderlijke PCDD/PCDF- en/of dioxineachtige-pcb-congeneren en de als „ondergrens”, „bovengrens” en „middenwaarde” gerapporteerde TEQ-waarden worden vermeld. De resultaten moeten in dezelfde eenheden en met (minimaal) hetzelfde aantal significante cijfers worden weergegeven als de in Verordening (EG) nr. 1881/2006 vastgestelde maximumgehalten.

De terugvindingen van de verschillende interne standaarden moeten beschikbaar worden gesteld wanneer zij buiten het in punt 6.2 aangegeven bereik liggen, en in andere gevallen op verzoek.

In het rapport moet de toegepaste GC_MS-methode worden vermeld.

In het rapport moet ook worden vermeld welke methode voor de extractie van PCDD's/PCDF's, dioxineachtige pcb's en lipiden is gebruikt. Het lipidengehalte van het monster moet worden bepaald en gerapporteerd voor levensmiddelenmatrices met op basis van het vetgehalte uitgedrukte maximumgehalten en met een verwachte vetconcentratie tussen 0 en 2 % (naargelang de bestaande wetgeving). Voor andere monsters is bepaling van het lipidengehalte facultatief.

In het geval van verdacht niet-conforme monsters moet het rapport vermelden welke maatregelen moeten worden genomen. De concentratie van PCDD's/PCDF's en de som van PCDD's/PCDF's en dioxineachtige pcb's in die monsters met verhoogde gehalten moeten worden bepaald of bevestigd met behulp van een bevestigingsmethode.

Niet-conformiteit kan alleen na een bevestigingsanalyse worden vastgesteld.


(1)  Guidance Document on Measurement Uncertainty for Laboratories performing PCDD/F and PCB Analysis using Isotope Dilution Mass Spectrometry [link naar website], Guidance Document on the Estimation of LOD and LOQ for Measurements in the Field of Contaminants in Feed and Food [link naar website].

(*1)  Met betrekking tot de maximumgehalten.

(2)  De eisen zijn nu gebaseerd op de TEF's die zijn gepubliceerd in: Van den Berg, M, e.a., Toxicol. Sci. 93 (2), 223-241 (2006).

Aanhangsel

WHO-TEF's voor de beoordeling van de risico's voor de mens, gebaseerd op de conclusies van de bijeenkomst van deskundigen van het Internationaal Programma voor chemische veiligheid (IPCS) van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) in juni 2005 in Genève (1)

Congeneer

TEF-waarde

Congeneer

TEF-waarde

Dibenzo-p-dioxinen („PCDD's”)

„Dioxineachtige” pcb's

Non-ortho-pcb's + mono-ortho-pcb's

2,3,7,8-TCDD

1

 

 

1,2,3,7,8-PeCDD

1

Non-ortho-pcb's

 

1,2,3,4,7,8-HxCDD

0,1

PCB 77

0,0001

1,2,3,6,7,8-HxCDD

0,1

PCB 81

0,0003

1,2,3,7,8,9-HxCDD

0,1

PCB 126

0,1

1,2,3,4,6,7,8-HpCDD

0,01

PCB 169

0,03

OCDD

0,0003

 

 

Dibenzofuranen (PCDF's)

Mono-ortho-pcb's

2,3,7,8-TCDF

0,1

PCB 105

0,00003

1,2,3,7,8-PeCDF

0,03

PCB 114

0,00003

2,3,4,7,8-PeCDF

0,3

PCB 118

0,00003

1,2,3,4,7,8-HxCDF

0,1

PCB 123

0,00003

1,2,3,6,7,8-HxCDF

0,1

PCB 156

0,00003

1,2,3,7,8,9-HxCDF

0,1

PCB 157

0,00003

2,3,4,6,7,8-HxCDF

0,1

PCB 167

0,00003

1,2,3,4,6,7,8-HpCDF

0,01

PCB 189

0,00003

1,2,3,4,7,8,9-HpCDF

0,01

 

 

OCDF

0,0003

 

 

Gebruikte afkortingen:

„T” = tetra; „Pe” = penta; „Hx” = hexa; „Hp” = hepta; „O” = octa; „CDD” = chloordibenzodioxine; „CDF” = chloordibenzofuran; „CB” = chloorbifenyl.


(1)  Van den Berg, M, e.a., The 2005 World Health Organization Re-evaluation of Human and Mammalian Toxic Equivalency Factors for Dioxins and Dioxin-like Compounds. Toxicological Sciences 93(2), 223-241 (2006).


BIJLAGE IV

MONSTERVOORBEREIDING EN VOORSCHRIFTEN VOOR ANALYSEMETHODEN DIE WORDEN GEBRUIKT VOOR DE CONTROLE OP HET GEHALTE AAN NIET-DIOXINEACHTIGE PCB'S IN BEPAALDE LEVENSMIDDELEN

De voorschriften in deze bijlage gelden voor de analyse van levensmiddelen in verband met de officiële controle op het gehalte aan niet-dioxineachtige pcb's en betreffen de monstervoorbereiding en voorschriften voor de analyse voor andere doeleinden in verband met de regelgeving, met inbegrip van de controles die de exploitant van het levensmiddelenbedrijf uitvoert teneinde te zorgen voor naleving van de bepalingen van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 852/2004.

De bepalingen inzake monstervoorbereiding in punt 3 van bijlage III bij deze verordening gelden eveneens voor de controle op het gehalte aan niet-dioxineachtige pcb's in levensmiddelen.

1.   Toe te passen detectiemethoden

Gaschromatografie/elektronenvangstdetectie (GC-ECD), GC-LRMS, GC-MS/MS, GC-HRMS of gelijkwaardige methoden.

2.   Identificatie en bevestiging van de te bepalen analyten

Retentietijd ten opzichte van interne of referentiestandaarden (aanvaardbare afwijking ± 0,25 %).

Gaschromatografische scheiding van de niet-dioxineachtige pcb's (van storende stoffen, en vooral co-eluerende pcb's, in het bijzonder als het gehalte in de monsters in de buurt van de wettelijke grenswaarden ligt en niet-conformiteit moet worden bevestigd (1)).

Voor GC-MS-technieken:

monitoring van ten minste het volgende aantal molecuul-ionen of karakteristieke ionen uit de moleculaire cluster:

twee specifieke ionen voor HRMS;

drie specifieke ionen voor LRMS;

twee specifieke precursor-ionen, elk met één specifiek corresponderend overgangsproduct-ion voor MS-MS;

maximaal toegestane toleranties voor isotopenverhoudingen voor geselecteerde massafragmenten:

relatieve afwijking van de isotopenverhouding van geselecteerde massafragmenten van de theoretische abundantie of de ijkstandaard voor het doel-ion (gemonitord ion met de grootste abundantie) en voor qualifier-ion(en): ± 15 %.

Voor GC-ECD:

bevestiging van resultaten boven het maximumgehalte, aan de hand van twee GC-kolommen met stationaire fasen van verschillende polariteit.

3.   Aantonen van de prestaties van de methode

Validering rond het maximumgehalte (0,5 maal tot 2 maal het maximumgehalte) met een aanvaardbare variatiecoëfficiënt voor herhaalde analyse (zie de voorschriften voor de intermediaire precisie in punt 8).

4.   Bepaalbaarheidsgrens

De som van de LOQ's (2) van niet-dioxineachtige pcb's mag niet hoger zijn dan een derde van het maximumgehalte (3).

5.   Kwaliteitscontrole

Regelmatige blancocontroles, analyse van verrijkte monsters, monsters voor kwaliteitscontrole, deelname aan interlaboratoriumonderzoeken voor relevante matrices.

6.   Controle van de terugvinding

Gebruik van geschikte interne standaarden met fysisch-chemische eigenschappen die vergelijkbaar zijn met die van de betrokken analyten.

Toevoeging van interne standaarden:

toevoeging aan producten (vóór extractie en opzuivering);

toevoeging ook mogelijk aan geëxtraheerd vet (vóór opzuivering), indien het maximumgehalte op basis van het vetgehalte wordt uitgedrukt.

Voorschriften voor methoden waarbij alle zes met een isotoop gelabelde niet-dioxineachtige pcb-congeneren worden gebruikt:

correctie van de resultaten voor de terugvinding van de interne standaarden;

de algemeen aanvaardbare terugvindingen van met een isotoop gelabelde interne standaarden liggen tussen 60 en 120 %;

geringere of grotere terugvindingen voor afzonderlijke congeneren die minder dan 10 % van de som van niet-dioxineachtige pcb's uitmaken, zijn aanvaardbaar.

Voorschriften voor methoden waarbij niet alle zes met een isotoop gelabelde interne standaarden dan wel andere interne standaarden worden gebruikt:

controle van de terugvinding van de interne standaard(en) voor elk monster;

aanvaardbare terugvindingen van de interne standaard(en) tussen 60 en 120 %;

correctie van de resultaten voor de terugvinding van de interne standaarden.

De terugvindingen van ongelabelde congeneren moeten worden gecontroleerd met behulp van verrijkte monsters of kwaliteitscontrolemonsters met een concentratie rond het maximumgehalte. Aanvaardbare terugvindingen voor deze congeneren liggen tussen 60 en 120 %.

7.   Voorschriften voor laboratoria

Ingevolge Verordening (EG) nr. 882/2004 moeten de laboratoria door een erkende instantie die werkt volgens ISO-handleiding 58, geaccrediteerd zijn om te garanderen dat zij kwaliteitsborging op hun analyses toepassen. De laboratoria moeten geaccrediteerd zijn overeenkomstig de norm EN-ISO/IEC 17025. Bovendien moeten de beginselen zoals beschreven in de „Technical Guidelines for the estimation of measurement uncertainty and limits of quantification for PCB analysis” in voorkomend geval worden nageleefd (4).

8.   Prestatiekenmerken: criteria voor de som van niet-dioxineachtige pcb's bij het maximumgehalte

 

Massaspectrometrie met isotopenverdunning (*1)

Overige technieken

Juistheid

– 20 % tot + 20 %

– 30 % tot + 30 %

Intermediaire precisie (RSDR)

≤ 15 %

≤ 20 %

Verschil tussen berekening boven- en ondergrens

≤ 20 %

≤ 20 %

9.   Rapportage van de resultaten:

De analyseresultaten moeten de concentratieniveaus van de afzonderlijke niet-dioxineachtige pcb-congeneren en de som van niet-dioxineachtige pcb's omvatten, gerapporteerd als „ondergrens”, „bovengrens” en „middenwaarde”, teneinde zo veel mogelijk details te verstrekken om de resultaten naargelang de gestelde eisen te kunnen interpreteren.

In het rapport moet ook worden vermeld welke methode voor de extractie van pcb's en lipiden is gebruikt. Het lipidengehalte van het monster moet worden bepaald en gerapporteerd voor levensmiddelenmatrices met op basis van het vetgehalte uitgedrukte maximumgehalten en met een verwachte vetconcentratie tussen 0 en 2 % (naargelang de bestaande wetgeving). Voor andere monsters is bepaling van het lipidengehalte facultatief.

De terugvindingen van de verschillende interne standaarden moeten beschikbaar worden gesteld wanneer zij buiten het in punt 6 aangegeven bereik liggen, wanneer het maximumgehalte wordt overschreden en in andere gevallen op verzoek.

Daar de uitgebreide meetonzekerheid bij de beslissing of het monster aan de eisen voldoet, in aanmerking moet worden genomen, moet deze parameter ook ter beschikking worden gesteld. Derhalve dienen de analyseresultaten te worden vermeld als x ± U, waarbij x het analyseresultaat is en U de uitgebreide meetonzekerheid, met een dekkingsfactor 2, zodat een betrouwbaarheidsniveau van ongeveer 95 % wordt verkregen.

De resultaten moeten in dezelfde eenheden en met hetzelfde aantal significante cijfers worden weergegeven als de in Verordening (EG) nr. 1881/2006 vastgestelde maximumgehalten.


(1)  Congeneren die vaak co-elueren zijn bv. PCB 28/31, PCB 52/69 en PCB 138/163/164. Bij GC-MS moet ook rekening worden gehouden met eventuele storingen van fragmenten van hoger gechloreerde congeneren.

(2)  De beginselen zoals beschreven in het „Guidance Document on the Estimation of LOD and LOQ for Measurements in the Field of Contaminants in Feed and Food” [link naar website] moeten in voorkomend geval worden nageleefd.

(3)  Een geringere bijdrage van het blancogehalte van het reagens aan het verontreinigingsgehalte van het monster is zeer aan te bevelen. Het laboratorium moet de variatie van de blancogehalten controleren, vooral als deze worden afgetrokken.

(4)  „Guidance Document on Measurement Uncertainty for Laboratories performing PCDD/F and PCB Analysis using Isotope Dilution Mass Spectrometry” [link naar website], „Guidance Document on the Estimation of LOD and LOQ for Measurements in the Field of Contaminants in Feed and Food” [link naar website].

(*1)  Gebruik van alle zes 13C-gelabelde analoga als interne standaarden vereist.


6.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 92/35


VERORDENING (EU) 2017/645 VAN DE COMMISSIE

van 5 april 2017

tot rectificatie van de Letse taalversie van Verordening (EG) nr. 152/2009 tot vaststelling van de bemonsterings- en analysemethoden voor de officiële controle van diervoeders

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (1), en met name artikel 11, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Er is een fout geslopen in de Letse taalversie van Verordening (EG) nr. 152/2009 van de Commissie (2), zoals gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 691/2013 van de Commissie (3). Daarom moet de tekst van de voetnoten bij de tabellen in de punten 5.1.1, 5.1.3 en 5.1.5 van bijlage I in de Letse taalversie van Verordening (EG) nr. 152/2009 worden gerectificeerd. Deze fout betreft niet de overige taalversies.

(2)

Verordening (EG) nr. 152/2009 moet derhalve dienovereenkomstig worden gerectificeerd.

(3)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Betreft alleen de Letse taalversie.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 april 2017.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 152/2009 van de Commissie van 27 januari 2009 tot vaststelling van de bemonsterings- en analysemethoden voor de officiële controle van diervoeders (PB L 54 van 26.2.2009, blz. 1).

(3)  Verordening (EU) nr. 691/2013 van de Commissie van 19 juli 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 152/2009 wat de bemonstering en analysemethoden betreft (PB L 197 van 20.7.2013, blz. 1).


6.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 92/36


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/646 VAN DE COMMISSIE

van 5 april 2017

tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/378 van de Commissie tot vaststelling van de regels voor de toepassing van Verordening (EU) nr. 514/2014 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de uitvoering van de procedure voor de jaarlijkse goedkeuring van de rekeningen en de uitvoering van de conformiteitsgoedkeuring

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 514/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot vaststelling van de algemene bepalingen inzake het Fonds voor asiel, migratie en integratie en inzake het instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheersing (1), en met name artikel 47, lid 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij de eerste jaarlijkse goedkeuring van de rekeningen overeenkomstig artikel 1 van Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/378 van de Commissie (2) is gebleken dat het nodig is de situatie te verduidelijken van jaarlijkse voorfinancieringsbedragen die niet volledig zijn verrekend door de ingediende jaarrekeningen.

(2)

Er moeten regelingen worden vastgesteld voor de uitvoering van de conformiteitsgoedkeuring, met name voorschriften inzake criteria voor het bepalen van de hoogte van de financiële correctie die de Commissie kan toepassen op grond van artikel 47 van Verordening (EU) nr. 514/2014 na afronding van de procedure.

(3)

Om rechtszekerheid en gelijke behandeling van alle lidstaten te waarborgen, is het noodzakelijk de criteria te verduidelijken aan de hand waarvan wordt bepaald of er ernstige tekortkomingen in de werking van de beheer- en controlesystemen zijn, de belangrijkste vormen van tekortkomingen te definiëren, en criteria uiteen te zetten voor het bepalen van de hoogte van de financiële correctie.

(4)

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/378 moet daarom worden gewijzigd.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de Fondsen voor asiel, migratie en integratie, en interne veiligheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/378 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 6 wordt vervangen door:

„6.   Indien het bedrag dat de Commissie heeft aanvaard in het besluit over de goedkeuring van jaarrekeningen voor begrotingsjaar N, lager is dan het jaarlijkse voorfinancieringsbedrag voor begrotingsjaar N, wordt het jaarlijkse voorfinancieringsbedrag goedgekeurd tot het aanvaarde bedrag. Eventuele uitstaande voorfinancieringsbedragen worden pas tijdens latere jaarlijkse goedkeuringsrondes goedgekeurd.

De eerste alinea is ook van toepassing ingeval een lidstaat jaarrekeningen indient met betaling 0.”;

b)

lid 7 wordt geschrapt.

2)

De volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 3 bis

Criteria voor het vaststellen van tekortkomingen in de doeltreffende werking van de beheer- en controlesystemen

1.   De Commissie baseert haar beoordeling van de doeltreffende werking van de beheer- en controlesystemen op de resultaten van alle beschikbare audits die zijn uitgevoerd door de lidstaten, de diensten van de Commissie en de Rekenkamer, de resultaten van onderzoek door het Europees Bureau voor fraudebestrijding en alle andere informatie inzake naleving van de aanwijzingscriteria als bedoeld in artikel 2, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1042/2014 van de Commissie (*1).

De beoordeling door de Commissie heeft betrekking op de interne controleomgeving van het nationale programma, de beheer- en controleactiviteiten van de bevoegde instantie, en de controle- en auditactiviteiten van de auditautoriteit, en is gebaseerd op verificatie van de naleving van de in tabel 1 van de bijlage aangegeven belangrijke vereisten.

2.   De naleving van de in lid 1 genoemde belangrijke vereisten, volgens de categorieën die worden uiteengezet in tabel 2 van de bijlage, is een criterium voor de beoordeling van de doeltreffende werking van iedere bevoegde instantie en voor de totstandkoming van een algemene conclusie over het beheer- en controlesysteem. Bij het vaststellen van de algemene conclusie over het beheer- en controlesysteem wordt rekening gehouden met eventuele verzachtende of verzwarende omstandigheden.

3.   Wanneer ten aanzien van een van de essentiële vereisten nummer 2, 4, 5, 8, 11, 12 of 14 van tabel 1 van de bijlage of ten aanzien van twee of meer van de andere belangrijke vereisten wordt vastgesteld dat deze vallen onder categorie 3 of 4 zoals aangegeven in tabel 2 van de bijlage, wordt aangenomen dat er sprake is van een ernstige tekortkoming in het doeltreffend functioneren van het beheer- en controlesysteem.

Artikel 3 ter

Criteria voor het toepassen en bepalen van de hoogte van de financiële correcties

1.   De Commissie past financiële correcties toe wanneer zij een of meer individuele of structurele onregelmatigheden of tekortkomingen in de doeltreffende werking van het beheer- en controlesysteem vaststelt (hierna „systeemgebreken” genoemd).

Voor de toepassing van deze verordening wordt onder „onregelmatigheid” verstaan iedere inbreuk op het Unierecht of het nationale recht en iedere inbreuk op nationale voorschriften die bestaat in een handeling of een nalaten van een begunstigde of begunstigen waardoor de algemene begroting van de Europese Unie door een onverschuldigde uitgave is of zou kunnen worden benadeeld.

Het bedrag van de financiële correctie wordt, indien mogelijk, per geval bepaald en is gelijk aan het exacte bedrag van de uitgaven die ten onrechte ten laste van de algemene begroting van de Unie zijn gekomen.

Wanneer de Commissie onregelmatigheden vaststelt in een representatieve uitgavensteekproef in het nationale programma of een deel ervan, maar het niet kosteneffectief is de regelmatigheid van de overige uitgaven na te gaan, kan de correctie worden bepaald door de resultaten van het onderzoek van de steekproef te extrapoleren naar de rest van de populatie.

Wanneer de Commissie structurele onregelmatigheden of systeemgebreken vaststelt, maar de correctie niet precies kan bepalen, ook niet door middel van extrapolatie, wordt een forfaitaire financiële correctie toegepast op de uitgaven die zijn gedeclareerd voor het betrokken deel van het systeem overeenkomstig de in de leden 2 en 3 vastgestelde indicatieve criteria en schalen.

Forfaitaire correcties kunnen ook worden toegepast bij individuele onregelmatigheden.

2.   De hoogte van de forfaitaire correctie wordt vastgesteld met inachtneming van de volgende factoren:

a)

de ernst van de onregelmatigheid of van het systeemgebrek ten aanzien van het hele systeem of een deel ervan, of van de soorten uitgaven die zijn gedeclareerd;

b)

de hoogte van het risico van verlies voor de begroting van de Unie ten gevolge van de onregelmatigheid of het systeemgebrek;

c)

de fraudegevoeligheid van de uitgaven ten gevolge van de onregelmatigheid of het systeemgebrek;

d)

eventuele verzachtende of verzwarende omstandigheden.

3.   De hoogte van de correctie wordt als volgt bepaald:

a)

wanneer de onregelmatigheid of onregelmatigheden of het systeemgebrek of de systeemgebreken dusdanig fundamenteel, frequent of wijdverbreid zijn dat dit tot volledig falen van het systeem leidt, waardoor de wettigheid en regelmatigheid van alle betrokken uitgaven in gevaar worden gebracht, wordt een vast percentage van 100 % toegepast;

b)

wanneer de onregelmatigheid of onregelmatigheden of het systeemgebrek of de systeemgebreken dusdanig frequent of wijdverbreid zijn dat dit tot zeer ernstig falen van het systeem leidt, waardoor de wettigheid en regelmatigheid van een zeer groot deel van de betrokken uitgaven in gevaar worden gebracht, wordt een vast percentage van 25 % toegepast;

c)

wanneer de onregelmatigheid of onregelmatigheden of het systeemgebrek of de systeemgebreken te wijten zijn aan een gedeeltelijke, slechte of niet-frequente werking van het systeem en daardoor de wettigheid en regelmatigheid van een groot deel van de betrokken uitgaven in gevaar worden gebracht, wordt een vast percentage van 10 % toegepast;

d)

wanneer de onregelmatigheid of onregelmatigheden of het systeemgebrek of de systeemgebreken te wijten zijn aan de inconsistente werking van het systeem en daardoor de wettigheid en regelmatigheid van een wezenlijk deel van de betrokken uitgaven in gevaar worden gebracht, wordt een vast percentage van 5 % toegepast.

Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel kan het percentage worden teruggebracht naar 2 % wanneer wordt geoordeeld dat de aard en de ernst van de onregelmatigheid of het systeemgebrek een correctiepercentage van 5 % niet rechtvaardigen.

4.   Wanneer een bevoegde instantie na de toepassing van een financiële correctie in een boekjaar nalaat passende corrigerende maatregelen te nemen en bijgevolg in een volgend boekjaar dezelfde onregelmatigheid of onregelmatigheden of dezelfde tekortkoming of tekortkomingen worden vastgesteld, kan het correctiepercentage, vanwege de aanhoudende aard van de tekortkomingen of gebreken, worden verhoogd tot een niveau dat ten hoogste het volgende in lid 3 vermelde niveau van de schaal bereikt.

(*1)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1042/2014 van de Commissie van 25 juli 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 514/2014 in verband met de aanwijzing van verantwoordelijke instanties en hun verantwoordelijkheden op het gebied van beheer en controle en in verband met het statuut en de verplichtingen van auditinstanties (PB L 289 van 3.10.2014, blz. 3).”."

3)

Een nieuwe bijlage zoals vastgesteld in de bijlage bij deze verordening wordt toegevoegd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Brussel, 5 april 2017.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 150 van 20.5.2014, blz. 112.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/378 van de Commissie van 2 maart 2015 tot vaststelling van de regels voor de toepassing van Verordening (EU) nr. 514/2014 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de uitvoering van de procedure voor de jaarlijkse goedkeuring van de rekeningen en de uitvoering van de conformiteitsgoedkeuring (PB L 64 van 7.3.2015, blz. 30).


BIJLAGE

BIJLAGE

Belangrijke vereisten voor beheer- en controlesystemen en de indeling daarvan met betrekking tot hun doeltreffende werking

(bedoeld in artikel 3 bis van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/378)

Tabel 1

Belangrijke vereisten

 

Belangrijke vereisten van de beheer- en controlesystemen

Betrokken instanties/autoriteiten

Toepassingsgebied

1

Passende beschrijving en scheiding van functies en passende systemen voor verslaglegging en toezicht ingeval de verantwoordelijke autoriteit de uitvoering van taken aan een andere instantie toevertrouwt

Verantwoordelijke/gedelegeerde instantie

Interne omgeving

2

Passende selectie van projecten

Verantwoordelijke/Gedelegeerde instantie

Controleactiviteiten

3

Passende informatie voor begunstigden, potentiële begunstigden en het publiek

Verantwoordelijke/Gedelegeerde instantie

Interne informatie en communicatie

4

Passende controle

Verantwoordelijke/Gedelegeerde instantie

Controleactiviteiten

5

Doeltreffende systemen en procedures om te garanderen dat alle documenten met betrekking tot uitgaven en controles worden bewaard, zodat er een toereikend auditspoor is

Verantwoordelijke/Gedelegeerde instantie

Controleactiviteiten

6

Betrouwbare computersystemen voor boekhouding, opslag en doorgifte van financiële gegevens en gegevens over indicatoren, toezicht en verslaglegging

Verantwoordelijke/Gedelegeerde instantie

Controleactiviteiten/Interne informatie en communicatie

7

Doeltreffende uitvoering van procedures voor het voorkomen, opsporen en corrigeren van onregelmatigheden, met inbegrip van evenredige fraudepreventiemaatregelen

Verantwoordelijke/Gedelegeerde instantie

Controleactiviteiten

8

Passende procedures voor het opstellen van de jaarrekeningen, de beheersverklaring en de jaarlijkse samenvatting van definitieve auditverslagen en uitgevoerde controles

Verantwoordelijke/Gedelegeerde instantie

Controleactiviteiten

9

Passende en volledige boekhouding van terugvorderbare, geïnde en geschrapte bedragen

Verantwoordelijke/Gedelegeerde instantie

Controleactiviteiten

10

Passende beschrijving en scheiding van functies, functionele onafhankelijkheid van de verantwoordelijke instantie en passende systemen om te garanderen dat iedere andere instantie die audits uitvoert over de nodige functionele onafhankelijkheid beschikt en internationaal aanvaarde auditnormen in acht neemt

Auditinstantie

Interne omgeving

11

Passende systeemaudits

Auditinstantie

Controleactiviteiten

12

Passende audits van de uitgaven

Auditinstantie

Controleactiviteiten

13

Passende audits van de rekeningen

Auditinstantie

Controleactiviteiten

14

Passende procedures voor het verstrekken van betrouwbare auditadviezen en auditverslagen

Auditinstantie

Controleactiviteiten


Tabel 2

Indeling van de essentiële vereisten voor de beheer- en controlesystemen met betrekking tot hun werking

Categorie 1

Functioneert goed. Geen of slechts geringe verbeteringen nodig.

Categorie 2

Functioneert. Enige verbetering(en) nodig.

Categorie 3

Functioneert gedeeltelijk. Aanzienlijke verbeteringen nodig.

Categorie 4

Functioneert in wezen niet.


6.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 92/41


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/647 VAN DE COMMISSIE

van 5 april 2017

tot vaststelling van uitzonderlijke maatregelen ter ondersteuning van de varkensvleesmarkt in Polen voor bepaalde zeugen en andere varkens die zijn geslacht in de periode van 1 augustus tot en met 30 november 2016

DE EUROPESE COMMISSIE

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1), en met name artikel 220, lid 1, onder a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Tussen 1 augustus en 30 september 2016 is een reeks uitbraken van Afrikaanse varkenspest in verband met de menselijke factor bevestigd en door Polen bij de Commissie aangemeld. De epidemie was bijzonder ernstig, want de circulatie van het virus werd bevestigd in verscheidene bedrijven met gedomesticeerde varkens in een betrekkelijk groot geografisch gebied.

(2)

Polen nam onmiddellijk de vereiste diergezondheidsmaatregelen overeenkomstig Richtlijn 2002/60/EG van de Raad (2), waarin de minimummaatregelen zijn vastgesteld die binnen de Unie moeten worden toegepast ter bestrijding van Afrikaanse varkenspest. Meer bepaald trof Polen bestrijdings-, monitoring- en voorzorgsmaatregelen overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU van de Commissie (3), zoals gewijzigd bij de Uitvoeringsbesluiten (EU) 2016/1236 (4), (EU) 2016/1372 (5), (EU) 2016/1405 (6) en (EU) 2016/1900 (7) van de Commissie en stelde het beschermings- en toezichtsgebieden vast overeenkomstig de Uitvoeringsbesluiten (EU) 2016/1367 (8) en (EU) 2016/1406 (9) van de Commissie.

(3)

Voorts heeft Polen in de betrokken gebieden enkele aanvullende voorzorgsmaatregelen uitgevoerd om de verspreiding van Afrikaanse varkenspest en verdere verstoring van de handel in Polen en daarbuiten te voorkomen. Met name zijn de verplaatsing en het vervoer van varkens aan strengere toezichtsmaatregelen onderworpen en is de afzet van varkens op de binnenlandse markt onderworpen aan beperkingen die verder gaan dan die welke in Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU zijn vastgesteld.

(4)

Door die maatregelen toe te passen, is Polen erin geslaagd de verdere verspreiding van de ziekte te voorkomen. De uniale en nationale gezondheidsmaatregelen zijn in alle desbetreffende bedrijven toegepast tot en met 18 november 2016.

(5)

Polen heeft de Commissie ervan in kennis gesteld dat deze maatregelen een zeer groot aantal varkenshouderijen hebben getroffen en dat de betrokken producenten inkomensverliezen hebben geleden die niet in aanmerking komen voor een financiële bijdrage van de Unie uit hoofde van Verordening (EU) nr. 652/2014 van het Europees Parlement en de Raad (10). Op 4 november 2016 heeft de Commissie een formeel verzoek van Polen ontvangen tot cofinanciering van bepaalde uitzonderlijke steunmaatregelen uit hoofde van artikel 220, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1308/2013.

(6)

Er mag enkel steun worden verleend voor in de betrokken gebieden gehouden varkens die zijn geslacht. Het voor de geslachte dieren te betalen steunbedrag moet worden uitgedrukt als een bedrag per kilogram voor een beperkt aantal dieren. Bij de vaststelling van het steunbedrag moet rekening worden gehouden met de door Polen genoteerde prijzen en met van facturen afkomstige informatie over de prijzen die daadwerkelijk zijn betaald aan producenten uit aan diergezondheidsmaatregelen onderworpen gebieden.

(7)

In het licht van de door Polen verstrekte informatie moet het maximumaantal dieren dat voor financiering in aanmerking komt, worden vastgesteld op basis van de van die lidstaat ontvangen aanvraag.

(8)

Om het risico van dubbele financiering uit te sluiten, mogen de geleden verliezen niet zijn gecompenseerd door middel van staatssteun of via een verzekering en moet de steun beperkt blijven tot subsidiabele dieren en producten waarvoor geen financiële bijdrage van de Unie is ontvangen in het kader van Verordening (EU) nr. 652/2014.

(9)

Er dient te worden bepaald dat de bevoegde Poolse autoriteiten alle nodige maatregelen moeten treffen en alle vereiste controles moeten verrichten en de Commissie daarvan in kennis moeten stellen. In het bijzonder moeten die controles voorafgaande controles op de subsidiabiliteit en de juistheid van de steunaanvraag omvatten.

(10)

De reikwijdte en de duur van de uitzonderlijke marktondersteuningsmaatregelen waarin deze verordening voorziet, moeten beperkt blijven tot hetgeen strikt noodzakelijk is om de markt te ondersteunen. Met name dienen de uitzonderlijke marktondersteuningsmaatregelen enkel te gelden ten aanzien van de productie van varkens op bedrijven in de desbetreffende afgebakende gebieden die in de periode van 1 augustus tot en met 18 november 2016 waren onderworpen aan de diergezondheidsmaatregelen die met betrekking tot de uitbraken van Afrikaanse varkenspest waren vastgesteld bij Poolse of Uniewetgeving.

(11)

De beperkingen op de verplaatsing en het vervoer van varkens die gedurende meerdere weken in de betrokken gebieden zijn toegepast, hebben geleid tot verstoring van de markt, een aanzienlijke prijsdaling en verliezen voor producenten, en tot een aanzienlijke toename van het gewicht van de dieren, met een uit het oogpunt van dierenwelzijn onaanvaardbare situatie tot gevolg. De in deze verordening vastgestelde maatregelen moeten daarom betrekking hebben op de dieren die aan een slachthuis zijn geleverd in de periode van 1 augustus tot en met 30 november.

(12)

Met het oog op een goed budgettair beheer van deze uitzonderlijke marktondersteuningsmaatregelen en een tijdige betaling aan de producenten, mag artikel 5, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 907/2014 van de Commissie (11) niet van toepassing zijn en mogen de betalingen die door Polen na 30 september 2017 aan de begunstigden zijn gedaan, niet voor cofinanciering door de Unie in aanmerking komen.

(13)

Polen moet de Commissie van de goedkeuring van de betalingen in kennis stellen zodat de Unie haar financiële controles kan verrichten.

(14)

Aangezien de beperkingen in verband met de uitbraken van Afrikaanse varkenspest op verschillende datums in de betrokken gebieden van kracht werden en aangezien in deze verordening geen termijn voor de indiening van steunaanvragen is vastgesteld, is het passend de datum van inwerkingtreding van deze verordening te beschouwen als de in artikel 29, lid 4, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 907/2014 bedoelde datum.

(15)

Om ervoor te zorgen dat Polen deze maatregelen onmiddellijk kan toepassen, moet deze verordening in werking treden op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(16)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Polen wordt gemachtigd steun te verlenen aan producenten in de varkensvleessector van wie de bedrijven aan diergezondheidsmaatregelen ter bestrijding van Afrikaanse varkenspest waren onderworpen en zich bevinden in de gebieden van Polen die worden genoemd in de in de bijlage vermelde Poolse en Uniewetgeving. Die steun wordt slechts verleend voor het slachten van de volgende dieren:

a)

zeugen van GN-code 0103 92 11,

b)

andere varkens van GN-code 0103 92 19.

2.   De in lid 1 bedoelde steun wordt slechts verleend indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de dieren zijn in de in lid 1 bedoelde gebieden van Polen gehouden en zijn in de loop van de periode van 1 augustus 2016 tot en met 18 november 2016 enige tijd aan bepaalde afzetbeperkingen wegens Afrikaanse varkenspest onderworpen;

b)

de dieren bevonden zich in een in lid 1 bedoeld gebied op de datum waarop dit aan beperkingen onderhevig werd of werden na die datum in een van die gebieden geboren en gehouden;

c)

de dieren zijn geslacht in de periode van 1 augustus 2016 tot en met 30 november 2016;

d)

de producent die de steun aanvraagt (hierna de „aanvrager” genoemd), haalt voor dezelfde dieren geen voordeel uit staatssteun, verzekeringen of steun gefinancierd door een bijdrage van de Unie op grond van Verordening (EU) nr. 652/2014.

Artikel 2

1.   Voor de in artikel 1, lid 1, onder a), bedoelde zeugen bedraagt de steun 0,34 EUR per kilogram geslacht gewicht.

2.   Voor de in artikel 1, lid 1, onder b), bedoelde andere varkens wordt de steun berekend per kilogram als het prijsverschil tussen de prijs die Polen voor het gebied waarin het bedrijf van de producent zich bevindt, heeft gerapporteerd voor de week van de levering van de varkens aan een slachthuis, en de door een factuur gestaafde prijs die daadwerkelijk aan de producent is betaald. De steun per kilogram mag niet hoger zijn dan de volgende bedragen:

a)

0,23 EUR per kilogram per varken met een geslacht gewicht van 93 kilogram of minder;

b)

0,34 EUR per kilogram per varken met een geslacht gewicht van meer dan 93 kilogram maar niet meer dan 105 kilogram;

c)

0,46 EUR per kilogram per varken met een geslacht gewicht van meer dan 105 kilogram.

Artikel 3

1.   Polen neemt alle noodzakelijke maatregelen, met inbegrip van grondige administratieve controles en controles ter plaatse overeenkomstig de artikelen 58 en 59 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad (12), teneinde naleving van de in de onderhavige verordening vastgestelde voorwaarden te waarborgen. Polen verifieert met name:

a)

dat de aanvrager recht op steun heeft;

b)

voor iedere in aanmerking komende aanvrager, de hoeveelheid en het prijsverschil als bedoeld in artikel 2, lid 2;

c)

dat de in aanmerking komende aanvragers geen financiering uit andere bronnen hebben ontvangen om de verliezen in verband met de slachting van dieren te compenseren;

d)

dat de dieren waarvoor steun wordt verleend, voldoen aan de voorwaarden die zijn gekoppeld aan de voor de in artikel 1, lid 1, bedoelde gebieden geldende beperkingen.

2.   Voor de in aanmerking komende aanvragers voor wie de administratieve controles zijn afgerond, mag de steun worden betaald zonder te wachten totdat alle controles zijn verricht, met name die welke zullen worden verricht bij aanvragers die voor een controle ter plaatse zijn geselecteerd.

3.   In de gevallen waarin de subsidiabiliteit van een aanvrager niet wordt bevestigd, wordt de steun teruggevorderd en worden sancties toegepast.

Artikel 4

1.   Slechts uitgaven die Polen uiterlijk op 30 september 2017 aan de begunstigden heeft betaald, komen in aanmerking voor cofinanciering door de Unie.

2.   Artikel 5, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 907/2014 is niet van toepassing.

Artikel 5

De Unie cofinanciert 50 % van de uitgaven die Polen heeft gedaan voor de in artikel 1 bedoelde steun voor in totaal maximaal 50 000 dieren.

Artikel 6

1.   Polen meldt uiterlijk tien dagen na de inwerkingtreding van deze verordening aan de Commissie welke maatregelen het heeft genomen overeenkomstig artikel 3.

2.   Uiterlijk op 30 oktober 2017 zendt Polen de Commissie een uitvoerig verslag over de tenuitvoerlegging van deze verordening toe, met onder meer informatie over de uitvoering van de maatregelen en controles overeenkomstig artikel 3.

3.   Polen stelt de Commissie in kennis van de goedkeuring van de betalingen.

Artikel 7

Voor de toepassing van artikel 29, lid 4, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 907/2014 is het ontstaansfeit voor de wisselkoers die wordt gebruikt voor de omrekening van de in artikel 2 vastgestelde bedragen, de datum waarop deze verordening in werking treedt.

Artikel 8

De in artikel 1 bedoelde steun wordt beschouwd als een uitzonderlijke marktondersteuningsmaatregel in de zin van artikel 4, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 1306/2013.

Artikel 9

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 april 2017.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  Richtlijn 2002/60/EG van de Raad van 27 juni 2002 houdende vaststelling van specifieke bepalingen voor de bestrijding van Afrikaanse varkenspest en houdende wijziging van Richtlijn 92/119/EEG met betrekking tot besmettelijke varkensverlamming (Teschenerziekte) en Afrikaanse varkenspest (PB L 192 van 20.7.2002, blz. 27).

(3)  Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU van de Commissie van 9 oktober 2014 betreffende maatregelen op het gebied van de diergezondheid in verband met Afrikaanse varkenspest in sommige lidstaten en tot intrekking van Uitvoeringsbesluit 2014/178/EU (PB L 295 van 11.10.2014, blz. 63).

(4)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/1236 van de Commissie van 27 juli 2016 tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU betreffende maatregelen op het gebied van de diergezondheid in verband met Afrikaanse varkenspest in sommige lidstaten, wat betreft de gegevens voor Estland, Letland, Litouwen en Polen (PB L 202 van 28.7.2016, blz. 45).

(5)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/1372 van de Commissie van 10 augustus 2016 tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU betreffende maatregelen op het gebied van de diergezondheid in verband met Afrikaanse varkenspest in sommige lidstaten, wat betreft de gegevens voor Letland en Polen (PB L 217 van 12.8.2016, blz. 38).

(6)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/1405 van de Commissie van 22 augustus 2016 tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU betreffende maatregelen op het gebied van de diergezondheid in verband met Afrikaanse varkenspest in sommige lidstaten (PB L 228 van 23.8.2016, blz. 33).

(7)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/1900 van de Commissie van 26 oktober 2016 tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU betreffende maatregelen op het gebied van de diergezondheid in verband met Afrikaanse varkenspest in sommige lidstaten, wat betreft de gegevens voor Estland, Letland en Polen (PB L 293 van 28.10.2016, blz. 46).

(8)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/1367 van de Commissie van 10 augustus 2016 tot vaststelling van bepaalde beschermende maatregelen in verband met Afrikaanse varkenspest in Polen (PB L 216 van 11.8.2016, blz. 26).

(9)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/1406 van de Commissie van 22 augustus 2016 betreffende bepaalde beschermende maatregelen in verband met Afrikaanse varkenspest in Polen en tot intrekking van Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/1367 (PB L 228 van 23.8.2016, blz. 46).

(10)  Verordening (EU) nr. 652/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 tot vaststelling van bepalingen betreffende het beheer van de uitgaven in verband met de voedselketen, diergezondheid en dierenwelzijn, alsmede in verband met plantgezondheid en teeltmateriaal, tot wijziging van de Richtlijnen 98/56/EG, 2000/29/EG en 2008/90/EG van de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 178/2002, (EG) nr. 882/2004 en (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Besluiten 66/399/EEG en 76/894/EEG en Beschikking 2009/470/EG van de Raad (PB L 189 van 27.6.2014, blz. 1).

(11)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 907/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de betaalorganen en andere instanties, het financieel beheer, de goedkeuring van de rekeningen, de zekerheden en het gebruik van de euro (PB L 255 van 28.8.2014, blz. 18).

(12)  Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 549).


BIJLAGE

In artikel 1 bedoelde gebieden van Polen

Gebieden van Polen als omschreven in de volgende wetgeving van de Unie en van Polen:

a)

Wetgeving van de Unie:

Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/1367 van de Commissie van 10 augustus 2016 tot vaststelling van bepaalde beschermende maatregelen in verband met Afrikaanse varkenspest in Polen (PB L 216 van 11.8.2016, blz. 26);

Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/1406 van de Commissie van 22 augustus 2016 betreffende bepaalde beschermende maatregelen in verband met Afrikaanse varkenspest in Polen en tot intrekking van Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/1367 (PB L 228 van 23.8.2016, blz. 46);

Deel III van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU van de Commissie van 9 oktober 2014 betreffende maatregelen op het gebied van de diergezondheid in verband met Afrikaanse varkenspest in sommige lidstaten en tot intrekking van Uitvoeringsbesluit 2014/178/EU (PB L 295 van 11.10.2014, blz. 63), zoals gewijzigd bij de Uitvoeringsbesluiten (EU) 2016/1236, (EU) 2016/1372, (EU) 2016/1405 en (EU) 2016/1900.

b)

Poolse wetgeving:

Rozporządzenie nr 3/2016 Powiatowego Lekarza Weterynarii w Hajnówce z dnia 24 czerwca 2016 r. w sprawie zwalczania afrykańskiego pomoru świń na terenie powiatu hajnowskiego (Dz. Urz. Woj. Podlaskiego z 2016 r., poz. 2668, z późn. zm.);

Rozporządzenie nr 1/2016 Wojewody Podlaskiego z dnia 2 sierpnia 2016 r. w sprawie zwalczania afrykańskiego pomoru świń na terenie powiatów: wysokomazowieckiego i zambrowskiego (Dz. Urz. Woj. Podlaskiego z 2016 r., poz. 3218);

Rozporządzenie nr 2/2016 Wojewody Podlaskiego z dnia 5 sierpnia 2016 r. w sprawie zwalczania afrykańskiego pomoru świń na terenie powiatów: wysokomazowieckiego i zambrowskiego (Dz. Urz. Woj. Podlaskiego z 2016 r., poz. 3253);

Rozporządzenie nr 1/2016 Powiatowego Lekarza Weterynarii w Siemiatyczach z dnia 9 sierpnia 2016 r. w sprawie zwalczania afrykańskiego pomoru świń na terenie powiatu siemiatyckiego (Dz. Urz. Woj. Podlaskiego z 2016 r., poz. 3276);

Rozporządzenie nr 3/2016 Wojewody Podlaskiego z dnia 10 sierpnia 2016 r. w sprawie zwalczania afrykańskiego pomoru świń na terenie powiatów: białostockiego i wysokomazowieckiego (Dz. Urz. Woj. Podlaskiego z 2016 r., poz.3282, z późn. zm.);

Rozporządzenie nr 5/2016 Wojewody Podlaskiego z dnia 12 sierpnia 2016 r. w sprawie zwalczania afrykańskiego pomoru świń na terenie powiatów: zambrowskiego i łomżyńskiego (Dz. Urz. Woj. Podlaskiego z 2016 r., poz. 3300);

Rozporządzenie nr 6/2016 Wojewody Podlaskiego z dnia 12 sierpnia 2016 r. w sprawie zwalczania afrykańskiego pomoru świń na terenie powiatów: wysokomazowieckiego i zambrowskiego (Dz. Urz. Woj. Podlaskiego z 2016 r., poz. 3301);

Rozporządzenie nr 7/2016 Wojewody Podlaskiego z dnia 12 sierpnia 2016 r. w sprawie zwalczania afrykańskiego pomoru świń na terenie powiatów: wysokomazowieckiego i białostockiego (Dz. Urz. Woj. Podlaskiego z 2016 r., poz. 3302);

Rozporządzenie nr 1/2016 Powiatowego Lekarza Weterynarii w Bielsku Podlaskim z dnia 16 sierpnia 2016 r. w sprawie zwalczania afrykańskiego pomoru świń na terenie powiatu bielskiego (Dz. Urz. Woj. Podlaskiego z 2016 r., poz. 3308, z późn. zm.);

Rozporządzenie Wojewody Podlaskiego nr 9/2016 z dnia 24 sierpnia 2016 r. w sprawie zwalczania afrykańskiego pomoru świń na terenie powiatów: siemiatyckiego i hajnowskiego (Dz. Urz. Woj. Podlaskiego z 2016 r., poz. 3363);

Rozporządzenie Wojewody Podlaskiego nr 10/2016 z dnia 26 sierpnia 2016 r. w sprawie zwalczania afrykańskiego pomoru świń na terenie powiatów: siemiatyckiego i hajnowskiego (Dz. Urz. Woj. Podlaskiego z 2016 r., poz. 3375);

Rozporządzenie Wojewody Podlaskiego nr 11/2016 z dnia 26 sierpnia 2016 r. w sprawie zwalczania afrykańskiego pomoru świń na terenie powiatów: białostockiego, łomżyńskiego, wysokomazowieckiego i zambrowskiego (Dz. Urz. Woj. Podlaskiego z 2016 r., poz. 3376);

Rozporządzenie Wojewody Podlaskiego nr 12/2016 z dnia 29 sierpnia 2016 r. w sprawie zwalczania afrykańskiego pomoru świń na terenie powiatów: grajewskiego oraz monieckiego (Dz. Urz. Woj. Podlaskiego z 2016 r., poz. 3385);

Rozporządzenie nr 13/2016 Wojewody Podlaskiego z dnia 30 września 2016 r. w sprawie zwalczania afrykańskiego pomoru świń na terenie powiatów: siemiatyckiego i hajnowskiego (Dz. Urz. Woj. Podlaskiego z 2016 r., poz. 3698);

Rozporządzenie nr 1 Powiatowego Lekarza Weterynarii w Białej Podlaskiej z dnia 16 sierpnia 2016 r. w sprawie zwalczania afrykańskiego pomoru świń na terenie powiatu bialskiego (Dz. Urz. Woj. Lubelskiego z 2016 r., poz. 3571, z późn. zm.);

Rozporządzenie nr 2 Powiatowego Lekarza Weterynarii w Białej Podlaskiej z dnia 19 sierpnia 2016 r. w sprawie zwalczania afrykańskiego pomoru świń na terenie powiatu bialskiego (Dz. Urz. Woj. Lubelskiego z 2016 r., poz. 3612);

Rozporządzenie nr 1/2016 Powiatowy Lekarza Weterynarii w Łosicach z dnia 12 sierpnia 2016 r. w sprawie zwalczania afrykańskiego pomoru świń na terenie powiatu łosickiego (Dz. Urz. Woj. Mazowieckiego z 2016 r., poz. 7468);

Rozporządzenie nr 2/2016 Powiatowego Lekarza Weterynarii w Łosicach z dnia 18 sierpnia 2016 r. w sprawie zwalczania afrykańskiego pomoru świń na terenie powiatu łosickiego (Dz. Urz. Woj. Mazowieckiego z 2016 r., poz. 7615, z późn. zm.);

Rozporządzenie nr 4/2016 Powiatowego Lekarza Weterynarii w Łosicach z dnia 12 września 2016 r. w sprawie zwalczania afrykańskiego pomoru świń na terenie powiatu łosickiego (Dz. Urz. Woj. Mazowieckiego z 2016 r., poz. 8028).


6.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 92/48


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/648 VAN DE COMMISSIE

van 5 april 2017

tot instelling van een definitief antidumpingrecht op multiplex van okouméhout van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (1) („de basisverordening”), en met name artikel 11, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Geldende maatregelen

(1)

Na een antidumpingonderzoek („het oorspronkelijke onderzoek”) heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 1942/2004 (2) een definitief antidumpingrecht ingesteld op multiplex van okouméhout van oorsprong uit de Volksrepubliek China („de VRC” of „China” of „betrokken land”). De maatregelen hebben de vorm van een ad-valoremrecht aangenomen en de vastgestelde rechten bedroegen 6,5 % tot 23,5 % voor vier producenten en 66,7 % voor alle andere producenten. Na een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen zijn deze maatregelen bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 82/2011 van de Raad (3) (het „vorige nieuwe onderzoek”) gehandhaafd.

2.   Verzoek om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen

(2)

Na de bekendmaking van een bericht (4) dat de geldende antidumpingmaatregelen op korte termijn zouden vervallen, heeft de Commissie een verzoek ontvangen voor de opening van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen ten aanzien van de VRC, gebaseerd op artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad (5) („verzoek om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen” of „het verzoek”).

(3)

Het verzoek werd op 22 oktober 2015 ingediend door de European Panel Federation („EPF”) („de indiener van het verzoek”) namens producenten die samen meer dan 25 % van de totale productie van multiplex van okouméhout in de Unie voor hun rekening nemen. Het verzoek is ingediend op de grond dat het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk zou leiden tot herhaling van dumping en herhaling van schade voor de bedrijfstak van de Unie.

3.   Opening van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen

(4)

Aangezien de Commissie na raadpleging van het bij artikel 15, lid 1, van de basisverordening opgerichte Comité tot de conclusie was gekomen dat er voldoende bewijsmateriaal was om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen te openen, heeft zij op 29 januari 2016 door de bekendmaking van een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (6) („bericht van opening”) de opening van een nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad.

4.   Onderzoek

4.1.   Tijdvak van het nieuwe onderzoek en beoordelingsperiode

(5)

Het onderzoek naar de waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van dumping en schade had betrekking op de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 („tijdvak van het nieuwe onderzoek” of „TNO”). Het onderzoek van de ontwikkelingen die relevant zijn voor de beoordeling van de waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van schade had betrekking op de periode van 1 januari 2012 tot het einde van het tijdvak van het nieuwe onderzoek („de beoordelingsperiode”).

4.2.   Bij het onderzoek betrokken partijen

(6)

De Commissie heeft de indieners van het verzoek, de andere haar bekende producenten in de Unie, de producenten-exporteurs in de VRC, de haar bekende importeurs/gebruikers alsook de autoriteiten in de VRC van de opening van het nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen in kennis gesteld.

(7)

De belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van opening genoemde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord.

4.3.   Steekproef

(8)

In het bericht van opening heeft de Commissie verklaard dat zij mogelijk een steekproef van belanghebbende partijen zou samenstellen overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening.

4.3.1.   Steekproef van producenten-exporteurs in de VRC

(9)

Gezien het grote aantal producenten-exporteurs in de VRC werd in het bericht van opening overwogen een steekproef samen te stellen.

(10)

Om te kunnen beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze te kunnen samenstellen, heeft de Commissie alle bekende producenten-exporteurs in de VRC verzocht de in het bericht van opening gevraagde informatie te verstrekken. Bovendien heeft de Commissie de vertegenwoordiging van de Volksrepubliek China bij de Europese Unie verzocht eventuele andere producenten-exporteurs die in deelname aan het onderzoek geïnteresseerd konden zijn te identificeren en/of contact met hen op te nemen.

(11)

Aangezien slechts twee ondernemingen in de VCR zich meldden, was het niet nodig een steekproef samen te stellen.

4.3.2.   Steekproef van producenten in de Unie

(12)

In het bericht van opening heeft de Commissie verklaard dat zij een voorlopige steekproef van producenten in de Unie had samengesteld. Overeenkomstig artikel 17, lid 1, van de basisverordening had de Commissie de steekproef samengesteld op basis van het grootste representatieve productievolume, waarbij ook rekening werd gehouden met het verkoopvolume en de geografische spreiding. De steekproef bestond uit vijf producenten in de Unie. De in de steekproef opgenomen producenten in de Unie vertegenwoordigden ca. 74 % van de totale productie in de Unie tijdens het TNO. De Commissie nodigde de belanghebbenden uit om opmerkingen over de voorlopige steekproef in te dienen. Er zijn binnen de vastgestelde termijn geen opmerkingen ontvangen. Bijgevolg is de voorlopige steekproef bevestigd. De steekproef wordt als representatief voor de bedrijfstak van de Unie beschouwd.

4.3.3.   Steekproef van niet-verbonden importeurs, vragenlijsten en samenwerking

(13)

Om te kunnen beslissen of een steekproef noodzakelijk is en, zo ja, deze samen te kunnen stellen, heeft de Commissie alle niet-verbonden importeurs verzocht de in het bericht van opening gevraagde informatie te verstrekken.

(14)

Bij de opening van het onderzoek heeft zij contact opgenomen met ongeveer 35 haar bekende potentiële importeurs/gebruikers. Hun is verzocht hun activiteit toe te lichten en in voorkomend geval het bij het bericht van opening gevoegde steekproefformulier voor niet-verbonden importeurs in te vullen.

(15)

13 importeurs dienden het steekproefformulier in. Ze deelden allen mee dat ze geen multiplex van okouméhout uit de VRC invoerden. Op basis hiervan werd een steekproef niet noodzakelijk geacht.

4.4.   Vragenlijsten en controles ter plaatse

(16)

De Commissie heeft alle gegevens die zij nodig achtte om vast te stellen of voortzetting of herhaling van dumping en schade waarschijnlijk was en om het belang van de Unie te bepalen, ingewonnen en gecontroleerd.

(17)

De Commissie verstuurde een vragenlijst voor producenten-exporteurs naar twee in overweging 11 vermelde ondernemingen in de VRC, twaalf haar bekende producenten in mogelijke referentielanden (Gabon, Marokko, Zwitserland en Turkije) en de vijf in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(18)

Slechts één onderneming in de VRC heeft de vragenlijst gedeeltelijk beantwoord, terwijl volledige antwoorden op de vragenlijst werden ontvangen van twee producenten in Gabon, een producent in Marokko en vijf in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(19)

De Commissie heeft bij de volgende ondernemingen een controle ter plaatse verricht:

a)

Producenten in de Unie:

F.A. MOURIKIS SA (Griekenland);

GARNICA PLYWOOD SA (Spanje);

JEAN THÉBAULT SAS (Frankrijk);

JOUBERT LES ELIOTS SAS (Frankrijk);

JOUBERT ST JEAN D'ANGÉLY SAS (Frankrijk).

b)

Producenten in het land met een markteconomie

CEMA BOIS DE L'ATLAS (Marokko)

4.5.   Mededeling van feiten en overwegingen

(20)

Op 13 februari heeft de Commissie alle belanghebbenden de belangrijkste feiten en overwegingen meegedeeld op basis waarvan zij voornemens is de geldende antidumpingmaatregelen te handhaven, en heeft zij alle belanghebbenden verzocht eventuele opmerkingen kenbaar te maken. Er zijn geen opmerkingen ingediend.

B.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

1.   Betrokken product

(21)

Het betrokken product is hetzelfde als in het oorspronkelijke onderzoek en wordt als volgt gedefinieerd: multiplex uitsluitend bestaande uit lagen van hout, waarvan elke laag niet meer dan 6 mm dik is en waarvan ten minste één buitenlaag van okouméhout is die niet met een permanente folie van ander materiaal is bedekt, van oorsprong uit de VRC, momenteel ingedeeld in GN-code ex 4412 31 10 (Taric-code 4412311010). Het betrokken product wordt voor talrijke doeleinden gebruikt. Het wordt gebruikt in de bouw voor buitentimmerwerk, bekledingsplaten, bekistingsplaten, buitenkelders en balustrades alsmede voor oeverbeschoeiing. Het wordt ook gebruikt voor meer decoratieve doeleinden, onder meer in voertuigen (bijvoorbeeld auto's, bussen, caravans, kampeerwagens) en vaartuigen (jachten), in de meubelindustrie en bij de vervaardiging van deuren.

(22)

Er zijn twee hoofdtypen multiplex van okouméhout, namelijk multiplex dat uitsluitend van okouméhout is vervaardigd („okoumé door-en-door”) en multiplex waarvan minstens één van de buitenzijden van okoumé en de rest van ander hout is vervaardigd („okoumé dekfineer voorzijde”) (laatstgenoemd type wordt ook aangeduid als „combi” of „twin”). Beide hoofdtypen okoumémultiplex zien er aan de buitenzijde hetzelfde uit. Ondanks verschillen in mechanische eigenschappen hebben deze typen dezelfde fysische en technische basiskenmerken en worden zij voor dezelfde basisdoeleinden gebruikt.

2.   Soortgelijk product

(23)

Uit het onderzoek is gebleken dat de volgende producten dezelfde fysische en technische eigenschappen hebben en voor dezelfde basisdoeleinden worden gebruikt:

het betrokken product;

het product dat in de Unie door de bedrijfstak van de Unie wordt vervaardigd en verkocht.

(24)

De Commissie heeft geconcludeerd dat deze producten soortgelijke producten zijn in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

C.   WAARSCHIJNLIJKHEID VAN VOORTZETTING OF HERHALING VAN DUMPING

1.   Opmerkingen vooraf

(25)

Overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening werd nagegaan of het waarschijnlijk is dat de dumping zal worden voortgezet of zich opnieuw zal voordoen indien de bestaande maatregelen vervallen.

(26)

Zoals vermeld in overweging 18 heeft slechts een onderneming in de VRC de vragenlijst gedeeltelijk beantwoord. Deze onderneming deelde mee dat het tijdens de beoordelingsperiode geen multiplex van okouméhout had geproduceerd of verkocht.

(27)

Gezien het gebrek aan medewerking van enige andere producent in de VRC heeft de Commissie de Chinese autoriteiten meegedeeld dat overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening gebruik kan worden gemaakt van de beschikbare gegevens. De Commissie heeft van de Chinese autoriteiten geen opmerkingen ontvangen noch verzoeken om de raadadviseur-auditeur in te schakelen.

(28)

Overeenkomstig artikel 18, lid 1, van de basisverordening zijn op basis daarvan de hieronder uiteengezette bevindingen met betrekking tot de waarschijnlijkheid van de voortzetting of herhaling van dumping gebaseerd op de beschikbare gegevens, in het bijzonder:

i)

informatie in het verzoek om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen;

ii)

statistieken van Eurostat en de gegevens die de lidstaten overeenkomstig artikel 14, lid 6, van de basisverordening („de databank van artikel 14, lid 6”) verzamelen;

iii)

publiek beschikbare statistieken van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties („FAO”).

De databank van de Chinese uitvoerstatistieken kon niet worden gebruikt, aangezien de codestructuur niet nauwkeurig genoeg was om bruikbare informatie te verschaffen.

(29)

Eurostat en de databank van artikel 14, lid 6 wezen niet op invoer van het betrokken product uit de VRC gedurende het TNO; op grond daarvan kon in de Uniemarkt geen dumping worden vastgesteld gedurende deze periode.

(30)

Er werden dumpingberekeningen uitgevoerd inzake de waarschijnlijkheid van de herhaling van dumping.

2.   Ontwikkeling van de invoer indien de maatregelen worden ingetrokken

(31)

Om vast te stellen hoe waarschijnlijk de herhaling van dumping is, mochten de maatregelen worden ingetrokken, werden de volgende elementen onderzocht: i) mogelijke dumping in de markt van de Unie en in andere derde landen, ii) productie en productiecapaciteit in de VRC en iii) aantrekkelijkheid van de markt van de Unie.

(32)

Overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening zijn de bevindingen met betrekking tot de waarschijnlijkheid van de herhaling van dumping gebaseerd op de beschikbare gegevens, namelijk de in overweging 28 vermelde bronnen.

i)    Mogelijke dumping in de markt van de Unie en andere derde landen

Referentieland

(33)

In het oorspronkelijke onderzoek werd een behandeling als marktgerichte onderneming (BMO) toegekend aan vier producenten-exporteurs. Overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening moet de normale waarde voor de overige producenten-exporteurs worden vastgesteld op basis van de prijs of de berekende waarde in een derde land met een markteconomie. Daartoe moest een derde land met een markteconomie worden gekozen („het referentieland”).

(34)

Turkije diende bij het oorspronkelijke onderzoek en het vorige nieuwe onderzoek als referentieland. In het bericht van opening van het huidige nieuwe onderzoek stelde de Commissie voor om Turkije te gebruiken als referentieland.

(35)

De Commissie zocht informatie met betrekking tot producenten van multiplex van okouméhout in andere potentiële referentielanden en nam contact op met haar bekende producenten van multiplex van okouméhout in Gabon, Marokko en Zwitserland. Ze verzocht hen de nodige informatie te verstrekken.

(36)

Twee producenten in Gabon en een producent in Marokko meldden zich en verstrekten de gevraagde informatie. Geen enkele Turkse producent verleende medewerking.

(37)

Gabon werd niet beschouwd als een geschikt referentieland aangezien plaatselijke producenten van multiplex van okouméhout een duidelijk comparatief voordeel hadden door te profiteren van aanzienlijk lagere kosten van voor de productie gebruikte grondstoffen (7), het in Gabon vervaardigde product voor verkoop op de binnenlandse markt van lage kwaliteit bleek en de binnenlandse markt klein was zonder invoer van multiplex van okouméhout en met een invoerrecht van 30 %.

(38)

Marokko werd beschouwd als een geschikt referentieland omdat het ondanks zijn hoge invoerrechten een aanzienlijke invoer van soortgelijke producten kende, die concurreerden met het in het binnenland vervaardigde product.

(39)

De belanghebbenden werden uitgenodigd om opmerkingen te formuleren over deze keuze. Er werden geen opmerkingen ontvangen.

Normale waarde

—   voor producenten-exporteurs aan wie een BMO werd toegekend in het oorspronkelijke onderzoek

(40)

Zoals vermeld in overweging 33, werd in het oorspronkelijke onderzoek aan vier producenten-exporteurs een BMO toegekend. Wegens een gebrek aan medewerking werd de normale waarde voor deze producenten-exporteurs overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening gebaseerd op beschikbare gegevens, namelijk de schatting die werd gemaakt in het verzoek om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen.

—   voor producenten-exporteurs aan wie geen BMO werd toegekend in het oorspronkelijke onderzoek

(41)

Eén Marokkaanse producent verleende medewerking en beantwoordde de vragenlijst. Overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening werd de normale waarde berekend aan de hand van de ter plaatse gecontroleerde gegevens van deze producent, zoals hieronder uiteengezet.

(42)

De normale waarde werd vastgesteld voor beide hoofdtypen van het product zoals omschreven in overweging 22.

(43)

Er werd onderzocht of de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product had plaatsgevonden in het kader van normale handelstransacties in de zin van artikel 2, lid 4, van de basisverordening. Hiertoe werd voor het op de Marokkaanse markt verkochte soortgelijke product het aandeel van de winstgevende binnenlandse verkoop aan onafhankelijke afnemers in het TNO vastgesteld.

(44)

De met winst verkochte hoeveelheid van het soortgelijke product bedroeg minder dan 80 % van de totale verkochte hoeveelheid van het soortgelijke product, bijgevolg werd de normale waarde gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs, die werd berekend als de gewogen gemiddelde prijs van de winstgevende verkoop.

Uitvoerprijs

(45)

Zoals vermeld in overweging 28, was de uitvoerprijs wegens de niet-medewerking van de Chinese producenten overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening gebaseerd op beschikbare feiten, dit wil zeggen op informatie in het verzoek om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen. In het bijzonder was de uitvoerprijs voor de beide hoofdtypen van het product zoals omschreven in overweging 22 gebaseerd op meer dan tien commerciële aanbiedingen aan de markt van de Unie en andere derde landen (namelijk Bosnië en Herzegovina, Zwitserland, Turkije, Golfstaten en Noorwegen), die via e-mail werden meegedeeld of beschikbaar waren als publieke commerciële aanbiedingen op verschillende Chinese websites gedurende het TNO, zoals wordt vermeld in het verzoek om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen. De prijzen die werden vermeld in de commerciële aanbiedingen, varieerden van 313 EUR/m3 tot 540 EUR/m3 (cif). Opgemerkt dient te worden dat deze prijsniveaus van dezelfde orde van grootte zijn als de prijzen van multiplex van okouméhout voor invoer uit de VRC die werd vermeld in Eurostat en de databank van artikel 14, lid 6 na het TNO (derde kwartaal van 2016). Hoewel de betrokken hoeveelheden marginaal waren, bevestigt dit prijsniveau de representativiteit van de commerciële aanbiedingen als indicatie van mogelijke exportprijzen van multiplex van okouméhout uit de VRC.

Vergelijking

(46)

De Commissie heeft de normale waarde en de aldus vastgestelde uitvoerprijs vergeleken in het stadium af fabriek, per producttype zoals omschreven in overweging 22. Waar dat met het oog op een billijke vergelijking gerechtvaardigd was, is overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening op de normale waarde en de uitvoerprijs een correctie toegepast voor verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid daarvan. Er werden correcties toegepast voor vervoerskosten (binnenlands vervoer en vervoer over zee) aan de hand van beschikbare gegevens, in overeenstemming met artikel 18 van de basisverordening, dit wil zeggen op informatie in het verzoek om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen.

Dumpingmarge

(47)

Overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening heeft de Commissie de gewogen gemiddelde normale waarde vergeleken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs per producttype, vastgesteld zoals hierboven vermeld.

—   voor producenten-exporteurs aan wie een BMO werd toegekend in het oorspronkelijke onderzoek

(48)

Op basis hiervan bedroeg de gewogen gemiddelde dumpingmarge, uitgedrukt als percentage van kosten, verzekering en vracht (cif-prijs), grens Unie, vóór inklaring, meer dan 45 % zowel in de markt van de Unie als in andere derde landen.

—   voor producenten-exporteurs aan wie geen BMO werd toegekend in het oorspronkelijke onderzoek

(49)

De gewogen gemiddelde dumpingmarge, uitgedrukt als percentage van kosten, verzekering en vracht (cif-prijs), grens Unie, vóór inklaring, bedroeg meer dan 100 % zowel in de markt van de Unie als in andere derde landen.

ii)    Productie en productiecapaciteit in de VRC

Productie in de VRC

(50)

Gelet op het gebrek aan medewerking van de Chinese producenten en enige publiek beschikbare gegevens, werd de productie in de VRC vastgesteld aan de hand van schattingen die door de indiener van het verzoek in het kader van zijn verzoek om het huidige nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen werden meegedeeld op basis van zijn beste kennis van de markt.

(51)

De indiener van het verzoek schatte de productie van multiplex van okouméhout in de VRC aan de hand van het in 2014 in de VRC ingevoerde aantal stammen van okouméhout dat werd gebruikt voor de productie van multiplex. Op basis daarvan werd de productie van multiplex van okouméhout geschat op minimaal 290 000 m3 en maximaal 2,9 miljoen m3, afhankelijk van het geproduceerde producttype, zoals beschreven in overweging 22, namelijk respectievelijk okoumé door-en-door of okoumé dekfineer voorzijde. Dit stemt overeen met een minimum van 1,5 maal tot een maximum van 15 maal het totale verbruik in de Unie.

Productiecapaciteit in de VRC

(52)

Bij gebrek aan medewerking van de Chinese producenten van multiplex van okouméhout of andere beschikbare informatie over de Chinese bedrijfstak van multiplex van okouméhout, werd de situatie van de Chinese multiplexbedrijfstak in zijn geheel (ongeacht de gebruikte houtsoorten) onderzocht, zoals dit gebeurde in het vorige nieuwe onderzoek. Zoals in de vorige onderzoeken werd bevestigd dat multiplex door dezelfde ondernemingen en met dezelfde uitrusting wordt geproduceerd, ongeacht de gebruikte houtsoorten. In het vorige nieuwe onderzoek werd eveneens vastgesteld dat multiplex van okouméhout lucratiever is dan andere multiplexsoorten. Daarom is het waarschijnlijk dat Chinese producenten bij het uitblijven van maatregelen hun productie van andere multiplexsoorten zullen omschakelen naar het lucratievere multiplex van okouméhout.

(53)

Op basis hiervan wordt de aanzienlijke productiecapaciteit die potentieel in de VRC aanwezig is, aangeduid door de productievolumes van alle multiplexsoorten, die op basis van FAO-statistieken tijdens het TNO 113 miljoen m3 bedroegen. Daarom is er slechts een kleine verschuiving van andere houtsoorten naar okouméhout nodig om de productievolumes van multiplex van okouméhout die voor uitvoer kunnen worden gebruikt, aanzienlijk te vergroten.

iii)    Aantrekkelijkheid van de markt van de Unie

(54)

Het belangrijkste element dat werd gebruikt om de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie vast te stellen was het prijsniveau van Chinese uitvoer naar andere derde landen in vergelijking met het prijsniveau van Chinese uitvoer naar de Unie. Uit de in overweging 45 vermelde commerciële aanbiedingen aan de markt van de Unie en andere derde landen is gebleken dat de markt van de Unie tijdens het TNO inderdaad aantrekkelijk was, aangezien de Chinese uitvoerprijzen van multiplex van okouméhout naar de markt van de Unie hoger waren dan de Chinese uitvoerprijzen naar alle andere derde markten waarvoor commerciële aanbiedingen beschikbaar waren, met uitzondering van Noorwegen. De uitvoerprijsaanbiedingen aan de markt van de Unie waren ongeveer 30 % hoger dan aan Bosnië en Herzegovina en ongeveer 40 % hoger dan aan Turkije en Golfstaten. Aangezien er geen statistieken beschikbaar zijn over het Chinese volume van de uitvoer van multiplex van okouméhout naar die landen, kon de representativiteit op het vlak van volume niet worden vastgesteld. Hogere potentiële uitvoerprijzen aan de Unie zouden de markt van de Unie aantrekkelijk maken aangezien uitvoer naar de Unie hogere winsten zou opleveren.

(55)

Daarnaast bestaan antidumpingrechten op Chinese multiplex (8) in de Republiek Korea, Marokko en Turkije, terwijl de Verenigde Staten van Amerika in januari 2017 een voorlopige vaststelling van compenserende maatregelen tegen Chinese multiplex uitvaardigden. Chinese producenten-exporteurs zullen dus een beperkte toegang hebben tot die markten en zullen beperkt zijn wat betreft de uitvoer van hun productie of het verleggen van hun uitvoer naar deze markten. Dit maakt de markt van de Unie zelfs nog aantrekkelijker voor de invoer van Chinese multiplex.

(56)

Het is daarom waarschijnlijk dat de Chinese uitvoer bij intrekking van de maatregelen, gelet op de aanzienlijke productiecapaciteit in de VRC die gemakkelijk kan worden verhoogd, opnieuw aanzienlijk zou toenemen in de markt van de Unie. Er zij aan herinnerd dat, voordat in 2004 de oorspronkelijke maatregelen werden ingesteld, het door de VRC op de markt van de Unie verkochte volume 83 606 m3 bedroeg, wat overeenstemt met 44 % van het verbruik in de Unie in het huidige TNO.

3.   Conclusie betreffende de waarschijnlijkheid van herhaling van dumping

(57)

De aanzienlijke productiecapaciteit die in de VRC beschikbaar is, de mogelijkheid van Chinese producenten om de voor uitvoer beschikbare productievolumes gemakkelijk te verhogen, de mogelijk sterke dumpingprijzen in andere derde markten en in de markt van de Unie, en de aantrekkelijkheid van de Uniemarkt, wijzen er bijgevolg op dat de intrekking van de maatregelen er waarschijnlijk toe zou leiden dat Chinese producenten-exporteurs actiever zullen worden op de Uniemarkt met gebruik van dumpingprijzen en met aanzienlijke volumes. Daarom wordt geoordeeld dat een herhaling van dumping waarschijnlijk is indien de huidige antidumpingmaatregelen komen te vervallen.

D.   DEFINITIE VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE UNIE

(58)

Het is bekend dat het soortgelijke product in de Unie wordt vervaardigd door 13 producenten in Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Italië en Spanje. De totale productie in de Unie wordt geschat op 162 000 m3. De producenten in de Unie die de totale EU-productie vertegenwoordigen, vormen de bedrijfstak van de Unie in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening.

(59)

Zoals vermeld in overweging 12 werd een steekproef van vijf producenten in de Unie vastgesteld, die in het TNO 74 % van de totale productie in de Unie vertegenwoordigden.

E.   SITUATIE OP DE MARKT VAN DE UNIE

1.   Verbruik in de Unie

(60)

Het verbruik van multiplex van okouméhout in de Unie werd vastgesteld op basis van de omvang van de verkoop van de klagende producenten in de Unie en andere producenten in de Unie op de markt van de Unie en de van Eurostat verkregen gegevens over de in de Unie ingevoerde hoeveelheden uit derde landen.

(61)

Het verbruik in de Unie heeft zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 1

Verbruik in de Unie

 

2012

2013

2014

TNO

Totaal verbruik (m3)

181 749

176 005

175 652

188 727

Index (2012 = 100)

100

97

97

104

Bron: Verzoek om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen, Eurostat, gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst.

(62)

Van 2012 tot 2013 daalde het verbruik in de Unie. Tussen 2012 en 2014 stabiliseerde de dalende tendens geleidelijk en gedurende het TNO begon het verbruik te stijgen, wat wees op de lichte verbetering in bepaalde industriële activiteiten. Dientengevolge is het verbruik in de Unie tijdens de beoordelingsperiode licht gestegen, met 4 %.

(63)

Deze stijging moet echter in verband worden gebracht met de ontwikkelingen na het vorige nieuwe onderzoek. Tussen het TNO van het vorige nieuwe onderzoek (1 oktober 2008 — 30 september 2009) en het TNO van het huidige nieuwe onderzoek daalde het verbruik in de Unie in totaal met 35 % (van 291 421 m3 tijdens het TNO van het vorige nieuwe onderzoek tot 188 727 m3 tijdens het TNO van het huidige nieuwe onderzoek), ondanks de licht stijgende tendens tijdens de huidige beoordelingsperiode. De totale dalende tendens die in feite zelfs reeds voor het vorige nieuwe onderzoek was begonnen, werd verklaard door het feit dat multiplex van okouméhout in zekere mate werd vervangen door andere tropische houtsoorten. Ook de economische crisis en de daaruit voortvloeiende inkrimping van bepaalde industriële activiteiten, zoals de bouw, watersport en lichte bedrijfs-/toerismevoertuigen, hadden bijgedragen tot de dalende tendens van de vraag naar multiplex van okouméhout in de Unie.

2.   Volume, prijzen en marktaandeel van de invoer uit de VRC

2.1.   Omvang en marktaandeel van de invoer uit de VRC

Tabel 2

Volume en marktaandeel van de invoer uit de VRC

 

2012

2013

2014

TNO

Omvang van de invoer (m3)

1 043

0

62

0

Index (2012 = 100)

100

0

6

0

Marktaandeel (%)

0,57

0,00

0,04 

0,00

Bron: Eurostat.

(64)

Tijdens de beoordelingsperiode van het oorspronkelijke onderzoek was het marktaandeel van invoer uit de VRC snel gestegen, van ongeveer nul tot 18,7 % (9). Vervolgens was het gedaald tot 4,3 % (12 620 m3) (10) tijdens het TNO van het vorige nieuwe onderzoek. Tijdens de beoordelingsperiode van het huidige nieuwe onderzoek is er vrijwel geen invoer meer uit de VRC, met uitzondering van 2012, toen de invoer ongeveer 1 000 m3 bedroeg.

2.2.   Invoerprijs en prijsonderbieding

Tabel 3

Gemiddelde prijs van de invoer uit de VRC en prijsonderbieding

 

2012

2013

2014

TNO

Gemiddelde prijs (EUR/m3)

549

0,00

168

0,00

Index (2012 = 100)

100

0

31

0

Bron: Eurostat.

(65)

Het enige jaar waarin er aanzienlijke hoeveelheden werden ingevoerd uit de VRC was 2012. Tijdens dat jaar bedroeg de gemiddelde prijs van Chinese invoer 549 EUR/m3, wat aanzienlijk lager was dan prijzen van de bedrijfstak van de Unie tijdens hetzelfde jaar (756 EUR/m3).

3.   Invoer uit andere derde landen

Tabel 4

Importvolumes, marktaandelen en prijzen van andere derde landen

 

2012

2013

2014

TNO

Gabon

40 467

43 964

41 029

42 711

Index (2012 = 100)

100

109

101

106

Marktaandeel (%)

22,3

25,0

23,4

22,6

Gemiddelde prijs (EUR/m3)

628,64

625,76

636,40

645,32

Index (2012 = 100)

100

100

101

103

Marokko

15 431

7 298

5 182

4 492

Index (2012 = 100)

100

47

34

29

Marktaandeel (%)

8,5

4,1

3,0

2,4

Gemiddelde prijs (EUR/m3)

662,27

678,51

696,75

700,81

Index (2012 = 100)

100

102

105

106

Andere derde landen  (*1)

774

549

1 550

78

Index (2012 = 100)

100

71

200

10

Marktaandeel (%)

0,4

0,3

0,9

0,0

Gemiddelde prijs (EUR/m3)

545,80

572,55

576,47

842,50

Index (2012 = 100)

100

105

106

154

Totaal andere derde landen

56 672

51 812

47 761

47 281

Index (2012 = 100)

100

91

84

83

Marktaandeel (%)

31,2

29,4

27,2

25,1

Gemiddelde prijs (EUR/m3)

636,66

632,63

641,01

650,92

Index (2012 = 100)

100

99

101

102

(66)

Tijdens de beoordelingsperiode was de invoer van andere derde landen bijna uitsluitend afkomstig uit Gabon en Marokko, terwijl het aandeel van enig ander derde land te verwaarlozen was. De invoer uit Gabon en Marokko naar de Unie daalde voortdurend van 55 899 m3 in 2012 tot ongeveer 47 203 m3 tijdens het TNO, namelijk met 16 %. Aangezien het verbruik in de Unie in die periode slechts met 4 % toenam (zie overweging 62 en tabel 1), daalde het overeenkomstige marktaandeel van Gabon en Marokko zelfs sterker, namelijk van 30,8 % in 2012 tot 25,0 % in het TNO; dit was een daling met 5,7 procentpunten.

(67)

Tijdens de beoordelingsperiode van het huidige onderzoek waren de invoerprijzen uit Gabon en Marokko gemiddeld tussen 16 % tot 17 % lager dan de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie (zie tabel 8). In vergelijking met de invoerprijzen uit de VRC in 2012 (het enige jaar tijdens de beoordelingsperiode waarin de VRC aanzienlijke hoeveelheden naar de Unie uitvoerde), waren de invoerprijzen van deze landen gemiddeld 16 % hoger dan de Chinese invoerprijzen.

(68)

Meer in het bijzonder is Gabon het grootste derde land van uitvoer naar de Unie. De invoer uit Gabon steeg van 40 467 m3 in 2012 tot 42 711 m3 tijdens het TNO, d.w.z. met 6 %. Deze stijging kwam neer op een lichte verhoging van zijn marktaandeel van 22,3 % in 2012 tot 22,6 % in het TNO; dit was een stijging met 0,3 procentpunten. De gemiddelde prijzen bij invoer uit Gabon waren tussen 17 % tot 18 % lager dan de prijzen van de bedrijfstak van de Unie (zie tabel 8), terwijl ze hoger waren dan de gemiddelde prijzen bij invoer uit de VRC in 2012, dat is het enige jaar met aanzienlijke volumes van invoer uit dit land naar de markt van de Unie. Ze waren ook hoger dan de potentiële prijzen bij invoer uit de VRC op basis van de in overweging 45 vermelde commerciële aanbiedingen tijdens het TNO. Zij stegen licht van 628,64 EUR/m3 per eenheid in 2012 tot 645,32 EUR/m3 in het TNO, wat neerkwam op een stijging met 3 %.

(69)

De invoer uit Marokko daalde aanzienlijk tijdens de beoordelingsperiode (van 15 431 m3 in 2012 tot 4 492 m3 tijdens het TNO). Dientengevolge daalde het marktaandeel van 8,5 % in 2012 tot 2,4 % tijdens het TNO. De prijzen bij invoer uit Marokko waren hoger dan de prijzen van invoer uit de VRC in 2012 en hoger dan de potentiële invoerprijzen op basis van de in overweging 45 vermelde commerciële aanbiedingen tijdens het TNO.

4.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

4.1.   Algemene opmerkingen

(70)

Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening heeft de Commissie alle economische factoren en indicatoren onderzocht die op de situatie van de bedrijfstak van de Unie van invloed zijn.

(71)

Zoals vermeld in overweging 12 is voor de vaststelling van de schade gebruikgemaakt van een steekproef.

(72)

Voor de schadevaststelling heeft de Commissie onderscheid gemaakt tussen macro-economische en micro-economische schade-indicatoren. De Commissie heeft de macro-economische indicatoren voor de gehele bedrijfstak van de Unie geëvalueerd op basis van de gegevens verstrekt door de indiener van het verzoek om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen en de gegevens uit de antwoorden van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie. De Commissie heeft de micro-economische indicatoren uitsluitend voor de in de steekproef opgenomen ondernemingen geëvalueerd, op basis van de gegevens die de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in hun antwoorden op de vragenlijst hadden verstrekt. Beide reeksen gegevens bleken representatief voor de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie.

(73)

De macro-economische indicatoren zijn: productie, productiecapaciteit, bezettingsgraad, verkoopvolume, marktaandeel, groei, werkgelegenheid, productiviteit, hoogte van de dumpingmarge en herstel van dumping in het verleden.

(74)

De micro-economische indicatoren zijn: gemiddelde eenheidsprijzen, kosten per eenheid, loonkosten, voorraden, winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken.

4.2.   Macro-economische indicatoren

4.2.1.   Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

(75)

De totale productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad in de Unie ontwikkelden zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 5

Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

 

2012

2013

2014

TNO

Productievolume (m3)

143 729

145 002

146 287

147 767

Index (2012 = 100)

100

101

102

103

Productiecapaciteit (m3)

179 561

182 583

184 388

184 738

Index (2012 = 100)

100

102

103

103

Bezettingsgraad (%)

80

79

79

80

Index (2012 = 100)

100

99

99

100

Bron: Verzoek om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen, gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst.

(76)

De productie steeg licht tijdens de beoordelingsperiode van 143 729 m3 in 2012 tot 147 767 m3 tijdens het TNO, d.w.z. met 3 %. Deze stijging is toe te schrijven aan de lichte verbetering in de okoumémarkt in de Unie, zoals wordt vermeld in overweging 62. Ondanks deze lichte stijging bleef het productievolume van de bedrijfstak van de Unie op een lager niveau dan de volumes die werden opgemerkt in het onderzoektijdvak van het oorspronkelijke onderzoek en tijdens het TNO van het vorige nieuwe onderzoek, namelijk onder 267 591 m3. Dit is het gevolg van de daling van het verbruik op de markt en het feit dat voornamelijk geproduceerd wordt op bestelling.

(77)

De productiecapaciteit steeg licht in lijn met het productievolume van ongeveer 179 561 m3 in 2012 tot 184 738 m3 tijdens het TNO, d.w.z. met 3 %. Deze capaciteit is echter aanzienlijk lager dan in het vorige nieuwe onderzoek, namelijk 68 % lager dan de 577 205 m3 die werd vastgesteld tijdens het TNO van het vorige nieuwe onderzoek. Dit was te wijten aan de sluiting van een aantal producenten van multiplex van okouméhout in de Unie, waaronder de grootste producent in de Unie, Plyrosol, en ook aan de productiedaling bij de producenten in de Unie die nog actief zijn in de bedrijfstak.

(78)

Aangezien de afstemming van de productiecapaciteit op het lagere verbruiksniveau voornamelijk vóór de beoordelingsperiode plaatsvond, is de bezettingsgraad stabiel gebleven en op een hoger niveau dan dat wat werd vastgesteld tijdens het TNO in het vorige nieuwe onderzoek (41 %) (11).

4.2.2.   Verkoopvolume en marktaandeel

(79)

Het verkoopvolume en marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie ontwikkelden zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 6

Verkoopvolume en marktaandeel

 

2012

2013

2014

TNO

Verkoopvolume (m3)

124 033

124 193

127 829

141 446

Index (2012 = 100)

100

100

103

114

Marktaandeel (%)

68,2

70,6

72,8

74,9

Bron: Verzoek om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen, gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst.

(80)

Het verkoopvolume is in de beoordelingsperiode toegenomen van 124 033 m3 in 2012 tot ongeveer 141 446 m3 in het TNO, d.w.z. met 14 %, hetgeen meer was dan de stijging met 4 % van het verbruik zoals omschreven in overweging 62. De stijging van het verkoopvolume heeft, rekening houdend met de parallelle daling van de invoer uit andere derde landen als omschreven in overweging 66, bijgedragen tot een stijging van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie van 68,2 % in 2012 tot 74,9 % tijdens de beoordelingsperiode. Dit niveau van het marktaandeel is evenwel nog steeds lager dan het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie van 80,2 % in het TNO van het vorige nieuwe onderzoek.

4.2.3.   Groei

(81)

Terwijl het verbruik in de Unie in de beoordelingsperiode met 4 % is gestegen, steeg het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie meer, namelijk met 14 %, wat neerkwam op een stijging van marktaandeel met 6,7 procentpunten.

4.2.4.   Werkgelegenheid en productiviteit

(82)

De werkgelegenheid en de productiviteit hebben zich in de beoordelingsperiode ontwikkeld als volgt:

Tabel 7

Werkgelegenheid en productiviteit

 

2012

2013

2014

TNO

Aantal werknemers

543

480

470

492

Index (2012 = 100)

100

88

87

91

Productiviteit (m3/werknemer)

265

302

311

300

Index (2012 = 100)

100

114

118

113

Bron: Verzoek om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen, gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst.

(83)

De werkgelegenheid van de bedrijfstak van de Unie daalde van 2012 tot 2014 in het totaal met 13 % en steeg vervolgens licht (met 4 %) van 2014 tot het TNO. In de beoordelingsperiode daalde ze in totaal met 9 %. Ten gevolge van de sluitingen en herstructurering van ondernemingen was het werkgelegenheidsniveau in de beoordelingsperiode slechts ongeveer gelijk aan de helft van het niveau dat werd vastgesteld in het TNO van het vorige nieuwe onderzoek (983 personen).

(84)

Zoals meegedeeld in overweging 76 is de productie in de beoordelingsperiode met 3 % gestegen. Dientengevolge steeg de productiviteit uitgedrukt in jaarlijkse productie (kubieke meter) per werknemer met 13 % in de beoordelingsperiode. Dit is het gevolg van het feit dat de productie licht is gestegen, terwijl het werkgelegenheidsniveau is gedaald. Dit is een indicatie van de verbeterde efficiëntie en resultaten van de herstructurering door de producenten in de Unie.

4.2.5.   Hoogte van de dumpingmarge en herstel van eerdere dumping

(85)

Zoals vermeld in overweging 29, was er in het TNO geen invoer van het betrokken product uit de VRC. Daarom kon in deze periode geen dumping worden vastgesteld in de markt van de Unie en kon de hoogte van de dumpingmarge niet worden beoordeeld. Bijgevolg was er ook geen directe prijsdruk op de markt van de Unie tijdens de beoordelingsperiode. Op deze basis waren de geldende antidumpingmaatregelen in het algemeen doeltreffend.

4.3.   Micro-economische indicatoren

4.3.1.   Prijzen en factoren die de prijzen beïnvloeden

(86)

De gemiddelde verkoopprijs van de producenten in de Unie aan niet-verbonden afnemers ontwikkelde zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 8

Gemiddelde verkoopprijzen en kosten per eenheid

 

2012

2013

2014

TNO

Gemiddelde verkoopprijs per eenheid in de Unie (EUR/m3)

756

760

771

780

Index (2012 = 100)

100

101

102

103

Productiekosten per eenheid (EUR/m3)

783

762

759

778

Index (2012 = 100)

100

97

97

99

Bron: Gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst.

(87)

De gemiddelde verkoopprijs per eenheid van de bedrijfstak van de Unie aan niet-verbonden afnemers in de Unie steeg tijdens de beoordelingsperiode met 3 %. Deze prijsniveaus waren niettemin lager dan die welke tijdens het vorige nieuwe onderzoek werden opgemerkt, toen ze tijdens het TNO van 786 EUR/m3 in 2006 tot 887 EUR/m3 waren gestegen, met een piek van 930 EUR/m3 in 2008 (12).

(88)

In de beoordelingsperiode zijn de productiekosten per eenheid licht gedaald met 1 %.

(89)

De Commissie stelde vast dat de bedrijfstak van de Unie zich heeft aangepast aan de verslechterde marktsituatie door zijn productiecapaciteit en -kosten te verminderen tegenover het TNO van het vorige nieuwe onderzoek. Zoals uiteengezet in overweging 77 heeft dit geleid tot de sluiting van grote producenten in de Unie en productiedalingen vóór de beoordelingsperiode en productiviteitsverbeteringen tijdens de beoordelingsperiode, zoals omschreven in overweging 84.

4.3.2.   Loonkosten

(90)

De gemiddelde loonkosten van de bedrijfstak van de Unie ontwikkelden zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 9

Loonkosten

 

2012

2013

2014

TNO

Gemiddelde loonkosten per werknemer (EUR)

32 266

33 259

33 516

32 638

Index (2012 = 100)

100

103

104

101

Bron: Gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst.

(91)

De gemiddelde arbeidskosten per werknemer van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie waren tussen 2012 en het TNO stabiel. Ze zijn licht gestegen, met 1 %.

4.3.3.   Voorraden

(92)

De voorraden van de bedrijfstak van de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 10

Voorraden

 

2012

2013

2014

TNO

Eindvoorraden (in m3)

10 172

10 780

12 060

7 661

Index (2012 = 100)

100

106

119

75

Eindvoorraden uitgedrukt als percentage van de productie

9

9

10

7

Index (2012 = 100)

100

106

117

73

Bron: Gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst.

(93)

Zoals ook tijdens het oorspronkelijke onderzoek is vastgesteld wordt multiplex van okouméhout meestal op bestelling geproduceerd en daarom zijn de voorraden gewoonlijk klein. De voorraden stegen echter tijdens de beoordelingsperiode van het vorige nieuwe onderzoek en bereikten 6 589 m3 tijdens het TNO van het vorige nieuwe onderzoek ten gevolge van de dalende verkoopvolumes. Tijdens de beoordelingsperiode van het huidige nieuwe onderzoek bleven ze nog steeds relatief groot en ze daalden slechts tijdens het huidige TNO. In ieder geval bleven ze nog steeds boven het niveau dat redelijkerwijze kon worden geacht overeen te stemmen met de aantallen van reeds verkochte maar nog niet geleverde goederen.

(94)

De eindvoorraden zijn in de beoordelingsperiode in totaal met 25 % gedaald. De eindvoorraden uitgedrukt als percentage van de productie zijn teruggelopen, namelijk van 9 % in 2012 tot 7 % in het TNO, d.w.z. met 2 procentpunten.

4.3.4.   Winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement op investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken

Tabel 11

Winstgevendheid, kasstroom, investeringen en rendement van investeringen vermogen om kapitaal aan te trekken

 

2012

2013

2014

TNO

Winstgevendheid van de verkoop in de Unie aan niet-verbonden afnemers (% van de omzet)

– 3,5

– 0,2

1,6

0,3

Index (2012 = 100)

100

195

247

208

Kasstroom (EUR)

2 212 306

3 019 172

3 020 670

1 614 559

Index (2012 = 100)

100

136

137

73

Investeringen (EUR)

665 967

3 052 041

9 226 166

1 991 786

Index (2012 = 100)

100

458

1 385

299

Rendement van investeringen (%)

– 8,2

– 0,4

3,9

0,7

Index (2012 = 100)

100

195

247

208

Bron: Gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst.

(95)

De Commissie stelde de winstgevendheid van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie vast door de nettowinst vóór belastingen van de verkoop van het soortgelijke product aan niet-verbonden afnemers in de Unie uit te drukken als percentage van de omzet. Tijdens de gehele beoordelingsperiode was de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie zeer laag. Ze was negatief in het begin van de beoordelingsperiode en werd slechts licht positief in 2014 en tijdens het TNO. Over het geheel genomen verbeterde ze, van – 3,5 % in 2012 tot 0,3 % in het TNO. Dit niveau is duidelijk lager dan dat wat werd vastgesteld in het vorige nieuwe onderzoek, waarin het varieerde tussen 4,3 % en 9,8 %. Zoals uiteengezet in overwegingen 86 tot 89 was de verbetering van de winstgevendheid het gevolg van een lichte stijging van de verkoopprijzen en -volumes en ook van een lichte daling van de productiekosten, die ook gedeeltelijk het gevolg was van de productiviteitsverbetering.

(96)

De nettokasstroom is het vermogen van de bedrijfstak van de Unie om zijn activiteiten zelf te financieren. De kasstroom is van 2012 tot 2014 gestegen en tijdens het TNO gedaald tot lagere niveaus dan dat van 2012. In het algemeen was de kasstroom in absolute cijfers laag gedurende de beoordelingsperiode en was hij aanzienlijk lager dan tijdens de beoordelingsperiode van het vorige nieuwe onderzoek, tijdens welke hij varieerde tussen 10,5 miljoen EUR en 15,9 miljoen EUR. De lage kasstroom strookt met de lage winstgevendheid die werd opgemerkt tijdens de beoordelingsperiode van het huidige nieuwe onderzoek.

(97)

Ten gevolge van de inkrimping van de bedrijfstak van de Unie waren de investeringen bij het begin van de beoordelingsperiode (2012) zeer gering en duidelijk onder het niveau dat was vastgesteld tijdens het vorige nieuwe onderzoek, alsook onder het niveau dat noodzakelijk is om de afschrijving van de vaste activa te compenseren. Ze bereikten een vergelijkbaar niveau als dat in het vorige nieuwe onderzoek (tussen 3,6 miljoen EUR en 8,1 miljoen EUR) in de jaren 2013 en 2014, maar daalden opnieuw tijdens het TNO van het huidige onderzoek.

(98)

Het rendement van investeringen is de winst uitgedrukt als percentage van de nettoboekwaarde van de investeringen. Net als bij de andere financiële indicatoren was het rendement van investeringen bij de productie en verkoop van het soortgelijke product in 2012 en 2013 negatief, en licht positief in 2014 en in het TNO; dit volgt de ontwikkeling van de winstgevendheid. Over de gehele beoordelingsperiode steeg het rendement van investeringen van – 8,2 % tot 0,7 %.

(99)

Wat betreft het vermogen om kapitaal aan te trekken, leidden de lage winst van de bedrijfstak van de Unie en het lage vermogen van deze bedrijfstak om liquide middelen te genereren, ertoe dat de toename van de intern gegenereerde fondsen zeer laag was. Bijgevolg was het vermogen om kapitaal aan te trekken verminderd tegenover het vorige nieuwe onderzoek. In sommige gevallen had dit gevolgen voor het vermogen om investeringen te doen.

5.   Conclusie inzake schade

(100)

Uit de analyse is gebleken dat de bedrijfstak van de Unie zich in een kwetsbare situatie bevond. Ingevolge de daling van het verbruik van de markt van de Unie na het vorige nieuwe onderzoek, zoals beschreven in overweging 62, moest de bedrijfstak van de Unie zich aanpassen aan de verslechterde marktvoorwaarden, die slechts verbeterden tijdens het TNO. De Unie reageerde via herstructureringen en aanzienlijke inkrimpingen, die leidden tot de sluiting van een aantal producenten in de Unie, een aanzienlijk verlies van werkgelegenheid, alsook een grote daling van de productiecapaciteit en het productievolume tegenover het vorige nieuwe onderzoek. Deze inspanningen begonnen tegen het einde van de beoordelingsperiode van het huidige nieuwe onderzoek een positieve impact te hebben, waarbij de productiviteit, de verkoop, het marktaandeel en de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie opnieuw toenamen. Het herstelproces van de bedrijfstak van de Unie verloopt echter traag en is nog steeds in een zeer vroeg stadium aangezien de winst die werd behaald tijdens het TNO zeer laag was in vergelijking met de winst tijdens de beoordelingsperiode van het vorige nieuwe onderzoek.

F.   WAARSCHIJNLIJKHEID VAN HERHALING OF VOORTZETTING VAN SCHADE

(101)

De conclusie van het vorige nieuwe onderzoek luidde dat het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk zou leiden tot een herhaling van de schade aan de bedrijfstak van de Unie als gevolg van invoer met dumping van het betrokken product vanuit de VRC (13).

(102)

Na het vorige nieuwe onderzoek was de markt van de Unie van multiplex van okouméhout achteruitgegaan met een dalend verbruik, zoals beschreven in de overweging 63. Het herstel dat was vastgesteld in het vorige nieuwe onderzoek, was dus nadien omgeslagen en de bedrijfstak van de Unie kreeg te maken met een reeks sluitingen. Enkel gedurende de laatste twee jaar van de beoordelingsperiode van het huidige nieuwe onderzoek was de bedrijfstak van de Unie terug winst beginnen te maken, die nog steeds zeer laag was en slechts een beetje boven het break-evenpunt lag tijdens het TNO.

(103)

Uit het huidige nieuwe onderzoek is gebleken dat de bedrijfstak van de Unie zich in een kwetsbare situatie bevindt. Daarom zou de bedrijfstak van de Unie bijzonder kwetsbaar zijn als het betrokken product opnieuw vanuit de VRC tegen dumping- en lage prijzen in de markt van de Unie zou worden ingevoerd. Daarom zal er zeer waarschijnlijk opnieuw aanzienlijke schade ontstaan als de maatregelen komen te vervallen. Een aantal gegevens ondersteunen deze beoordeling.

(104)

Ten eerste, zoals werd omschreven in de overwegingen 52 en 53 en gelet op de aanzienlijke productiecapaciteit van de Chinese producenten-exporteurs, de aanzienlijke geschatte reservecapaciteit in de VRC en de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie, is het waarschijnlijk dat bij het uitblijven van maatregelen, opnieuw aanzienlijke hoeveelheden vanuit de VRC zullen worden ingevoerd. Als een aanwijzing van de mogelijkheid dat Chinese producenten-exporteurs hun productie en uitvoer van multiplex van okouméhout snel zullen opvoeren, wordt eraan herinnerd dat in het oorspronkelijke onderzoek Chinese producenten-exporteurs hun uitvoer naar de markt van de Unie konden opvoeren van ongeveer 9 500 m3 tot meer dan 83 500 m3 in minder dan drie jaar (van 2001 tot midden 2003).

(105)

Er werden geen gegevens gevonden die erop wijzen dat het gebruik van okouméhout in de productie van multiplex op stabiele wijze werd vervangen door andere houtsoorten. Uit het onderzoek is gebleken dat Chinese producenten nog steeds okouméhout gebruiken om multiplex te produceren, zoals is aangetoond in overweging 51, gelet op het aanzienlijke beschikbare productievolume van multiplex van okouméhout in de VRC. Wegens de bestaande antidumpingrechten was de invoer vanuit de VRC gedurende de beoordelingsperiode bijna opgehouden te bestaan. Niettemin bevestigde het onderzoek dat er tijdens dezelfde periode een vraag was naar multiplex van okouméhout op de Uniemarkt.

(106)

Wat ten tweede de waarschijnlijke prijs betreft waartegen de Chinese producenten-exporteurs naar de markt van de Unie zouden exporteren, was deze, gelet op het ontbreken van invoer uit de VRC tijdens het TNO, gebaseerd op de commerciële aanbiedingen aan de markt van de Unie en aan andere derde landen die in het verzoek om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen zijn verstrekt, omschreven in overweging 45. Op deze basis zouden de prijzen variëren van 313 EUR/m3 tot 540 EUR/m3. De representativiteit van deze prijsindicaties werd bevestigd door het prijsniveau dat werd vermeld in de database van artikel 14, lid 6 na het TNO van het huidige nieuwe onderzoek, zoals vermeld in overweging 45.

(107)

Op basis hiervan zouden de prijzen bij invoer vanuit de VRC de prijzen van de bedrijfstak van de Unie gemiddeld met meer dan 100 % onderbieden.

(108)

In het waarschijnlijke scenario dat het betrokken product opnieuw vanuit de VRC in de markt van de Unie zou worden ingevoerd tegen dumpingprijzen die aanzienlijk lager zijn dan de prijzen van de bedrijfstak van de Unie en in grote hoeveelheden, zal de bedrijfstak van de Unie zijn huidige prijzen niet kunnen behouden. Deze waarschijnlijke neerwaartse prijsdruk zou inderdaad het huidige, nog steeds zwakke herstel van de bedrijfstak van de Unie in gevaar brengen en de bedrijfstak van de Unie zou hierdoor zeer snel verliezen lijden.

(109)

De bedrijfstak van de Unie zou daarenboven snel verkoopvolume en marktaandeel op de markt van de Unie verliezen en dientengevolge zou de productie inkrimpen. Ten gevolge daarvan zou de bezettingsgraad, die slechts na een aanzienlijk herstructureringsproces weer op een aanvaardbaar niveau was gekomen, opnieuw dalen. Deze ontwikkeling zou waarschijnlijk leiden tot verdere sluitingen van producenten in de Unie. Gelet op de nog steeds kwetsbare situatie van de bedrijfstak van de Unie, is het de facto niet uitgesloten dat het enkele bestaan van deze bedrijfstak in de Unie in gevaar wordt gebracht.

(110)

Op basis van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat indien de maatregelen komen te vervallen, er waarschijnlijk snel een herhaling optreedt van aanzienlijke schade als gevolg van nieuwe invoer met dumping van het betrokken product vanuit de VRC.

G.   BELANG VAN DE UNIE

1.   Opmerkingen vooraf

(111)

Overeenkomstig artikel 21 van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of handhaving van de bestaande maatregelen ten aanzien van de VRC in strijd zou zijn met het belang van de Unie in haar geheel. Het belang van de Unie werd vastgesteld op basis van een beoordeling van alle betrokken belangen, waaronder die van de bedrijfstak van de Unie, importeurs en gebruikers.

2.   Belang van de bedrijfstak van de Unie

(112)

De handhaving van de antidumpingmaatregelen op invoer van het betrokken product vanuit de VRC zou de mogelijkheid vergroten voor de bedrijfstak van de Unie om een redelijk niveau van winstgevendheid te bereiken, aangezien het de bedrijfstak van de Unie zou helpen om zijn prijzen op een redelijk niveau te houden, waarbij de productiekosten zijn gedekt. Maatregelen zullen Chinese producenten-exporteurs verhinderen om hun uitvoer tegen lage en dumpingprijzen op te voeren en dus de bedrijfstak van de Unie van de markt te verdringen. Hoogstwaarschijnlijk zal het immers opnieuw in aanzienlijke mate tot schade veroorzakende dumping komen, waaraan de bedrijfstak van de Unie niet het hoofd zal kunnen bieden, in het bijzonder gelet op zijn kwetsbare situatie na de achteruitgang van de markt. Maatregelen zullen het voor de bedrijfstak van Unie mogelijk maken zijn herstel te consolideren en zijn economische en financiële indicatoren te verbeteren in de richting van een stabiele en gezonde winstgevendheid. Als de maatregelen echter komen te vervallen zal het loutere bestaan van de bedrijfstak van de Unie in gevaar worden gebracht en leiden tot sluitingen en banenverlies op de markt van de Unie

(113)

Daarom wordt geconcludeerd dat de handhaving van de antidumpingmaatregelen ten aanzien van de VRC duidelijk in het belang van de bedrijfstak van de Unie is.

3.   Belang van de importeurs

(114)

Bij de opening van het onderzoek werd contact opgenomen met ongeveer 36 bekende potentiële importeurs/gebruikers. Hun is verzocht hun activiteit toe te lichten en in voorkomend geval het bij het bericht van opening gevoegde steekproefformulier voor niet-verbonden importeurs in te vullen.

(115)

13 importeurs dienden het steekproefformulier in. Ze deelden allen mee dat ze geen multiplex van okouméhout uit de VRC invoerden.

(116)

Aangezien er geen bewijzen zijn dat de geldende antidumpingmaatregelen aanzienlijke gevolgen hebben gehad voor de importeurs, wordt geconcludeerd dat de voortzetting van de maatregelen geen significante gevolgen zal hebben voor de importeurs in de Unie.

(117)

Wat de gebruikers betreft, zijn de belangrijkste de bouwsector, industriële toepassingen zoals transport en maritieme doeleinden, en andere afzetmarkten zoals meubels. Deze sectoren nemen volgens het verzoek om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen 80 % van het verbruik van multiplex van okouméhout voor hun rekening. De andere belangrijkste gebruikers zijn industriële fabrikanten van verplaatsbare producten zoals weg-, spoorweg- en maritieme transporten en verticale transporten (liften).

(118)

Niemand van de gebruikers met wie in de inleidende fase contact werd opgenomen, heeft opmerkingen gemaakt. Bovendien hebben er zich na de bekendmaking van het bericht van opening geen ondernemingen gemeld.

(119)

Hoewel er geen gebruikersverenigingen met betrekking tot multiplex van okouméhout bekend zijn, nam de Commissie contact op met de „Europese Consumentenorganisatie” en verzocht ze haar standpunten bekend te maken. Er werden geen opmerkingen ontvangen.

(120)

Daarnaast hebben geen andere gebruikers of verenigingen opmerkingen gemaakt.

(121)

Op grond hiervan concludeert de Commissie derhalve dat handhaving van de maatregelen geen aanzienlijke negatieve gevolgen zal hebben voor de gebruikers in de Unie.

4.   Conclusie inzake belang van de Unie

(122)

Op basis van het bovenstaande is de Commissie tot de conclusie gekomen dat er geen dwingende redenen waren om aan te nemen dat handhaving van de maatregelen ten aanzien van de invoer van multiplex van okouméhout van oorsprong uit de VRC niet in het belang van de Unie zou zijn.

H.   ANTIDUMPINGMAATREGELEN

(123)

Uit de bovenstaande overwegingen vloeit voort dat de antidumpingmaatregelen die bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 82/2011 werden ingesteld ten aanzien van multiplex van okouméhout uit de VRC, overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening moeten worden gehandhaafd.

(124)

De individuele antidumpingrechten voor ondernemingen die in deze verordening worden genoemd, zijn uitsluitend van toepassing op de invoer van het betrokken product dat door deze ondernemingen en dus door de specifiek vermelde rechtspersonen is vervaardigd. Deze rechten zijn niet van toepassing op het ingevoerde betrokken product dat is geproduceerd door andere, niet specifiek in het dispositief van deze verordening met naam en adres genoemde ondernemingen, met inbegrip van entiteiten die verbonden zijn met de specifiek genoemde ondernemingen; op die producten is het recht van toepassing dat voor „alle andere ondernemingen” geldt.

(125)

Verzoeken in verband met de toepassing van een individueel antidumpingrecht (bijvoorbeeld na een naamswijziging van de onderneming of na de oprichting van een nieuwe productie- of handelsmaatschappij) moeten onverwijld aan de Commissie worden gericht en vergezeld gaan van alle relevante gegevens, met name over wijzigingen in de activiteiten van de onderneming die verband houden met de productie, de binnenlandse verkoop en de uitvoer die bijvoorbeeld tot die naamswijziging of de oprichting van een productie- of handelsmaatschappij hebben geleid. Als het verzoek gerechtvaardigd is, zal deze verordening dienovereenkomstig worden gewijzigd door bijwerking van de lijst van ondernemingen waarvoor een individueel recht geldt.

(126)

Om, gelet op het grote verschil tussen de hoogte van de rechten, het gevaar van ontwijking zo veel mogelijk te beperken, moeten in dit geval bijzondere maatregelen worden genomen om een goede toepassing van het antidumpingrecht te garanderen. Deze bijzondere maatregelen omvatten de overlegging aan de douaneautoriteiten van de lidstaten van een geldige handelsfactuur die voldoet aan de vereisten die zijn vermeld in artikel 1, lid 3, van deze verordening. Voor invoer die niet van een dergelijke factuur vergezeld gaat, geldt het antidumpingrecht dat van toepassing is op „alle andere ondernemingen”.

(127)

Indien het volume van de uitvoer door een van de ondernemingen die een lager individueel recht genieten, na de instelling van de maatregelen in kwestie aanzienlijk toeneemt, kan dit op zich worden beschouwd als een verandering in de structuur van het handelsverkeer als gevolg van de instelling van maatregelen in de zin van artikel 13, lid 1, van de basisverordening. In dergelijke omstandigheden kan, mits aan de voorwaarden is voldaan, een onderzoek naar ontwijking van maatregelen worden geopend. Hierbij kan onder meer worden onderzocht of het nodig is de individuele rechten in te trekken en in plaats daarvan een voor het gehele land geldend recht te heffen,

(128)

Het bij artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) 2016/1036 ingestelde comité heeft geen advies uitgebracht,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op multiplex van okouméhout uitsluitend bestaande uit lagen van hout, waarvan elke laag niet meer dan 6 mm dik is en waarvan ten minste één buitenlaag van okouméhout is die niet met een permanente folie van ander materiaal is bedekt, momenteel ingedeeld onder de GN-code ex 4412 31 10 (Taric-code 4412311010), van oorsprong uit de Volksrepubliek China.

2.   De antidumpingrechten, die van toepassing zijn op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van de in lid 1 omschreven producten, vervaardigd door onderstaande ondernemingen, zijn als volgt:

Onderneming

Recht

Aanvullende Taric-code

Nantong Zongyi Plywood Co. Ltd Xingdong Town, Tongzhou City, Jiangsu Province, Volksrepubliek China

9,6 %

A526

Zhejiang Deren Bamboo-Wood Technologies Co. Ltd Linhai Economic Development Zone, Zhejiang, Volksrepubliek China

23,5 %

A527

Zhonglin Enterprise (Dangshan) Co. Ltd Xue Lou Miao Pu, Dangshan County, Anhui Province 235323, Volksrepubliek China

6,5 %

A528

Jiaxing Jinlin Lumber Co. Ltd North of Ganyao Town, Jiashan, Zhejiang Province, Volksrepubliek China

17 %

A529

Alle andere ondernemingen

66,7 %

A999

3.   De individuele rechten die zijn vastgesteld voor de in lid 2 vermelde ondernemingen zijn uitsluitend van toepassing indien aan de douaneautoriteiten van de lidstaten een geldige handelsfactuur wordt overgelegd die een verklaring bevat die is gedateerd en ondertekend door een met naam en functie geïdentificeerde medewerker van de entiteit die deze factuur heeft opgesteld, en die luidt als volgt: „Ondergetekende verklaart dat de (hoeveelheid) van multiplex van okouméhout die naar de Europese Unie wordt uitgevoerd en waarop deze factuur betrekking heeft, is geproduceerd door (naam en adres van de onderneming) (aanvullende Taric-code) in (betrokken land). Ik verklaar dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is”. Als een dergelijke factuur niet wordt overgelegd, wordt het recht toegepast dat voor „alle andere ondernemingen” geldt.

4.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 april 2017.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21.

(2)  Verordening (EG) nr. 1942/2004 van de Raad van 2 november 2004 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op multiplex van okouméhout van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 336 van 12.11.2004, blz. 4).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 82/2011 van de Raad van 31 januari 2011 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op multiplex van okouméhout van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een nieuw onderzoek overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 in verband met het vervallen van de maatregelen en tot beëindiging van een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek overeenkomstig artikel 11, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 (PB L 28, 2.2.2011, blz. 1).

(4)  Bericht van het naderende vervallen van bepaalde antidumpingmaatregelen (PB C 161 van 14.5.2015, blz. 8).

(5)  Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51). Deze verordening is ingetrokken bij de Verordening (EU) 2016/1036.

(6)  Bericht van opening van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de antidumpingmaatregelen ten aanzien van multiplex van okouméhout uit de Volksrepubliek China (PB C 34 van 29.1.2016, blz. 5).

(7)  Okoumé is een tropische houtsoort die vooral groeit in Gabon, en in mindere mate in Equatoriaal-Guinea en in Kameroen.

(8)  GS-code 4412 31.

(9)  Zie overweging 77 van Verordening (EG) nr. 988/2004 van de Commissie van 17 mei 2004 tot instelling van voorlopige antidumpingrechten op de invoer van multiplex van okouméhout uit de Volksrepubliek China (PB L 181 of 18.5.2004, blz. 5).

(10)  Zie overwegingen 42 en 43 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 82/2011.

(*1)  Behalve Gabon en Marokko.

Bron: Eurostat.

(11)  Zie overweging 50 van Verordening (EU) nr. 82/2011.

(12)  Zie overweging 53 van Verordening (EU) nr. 82/2011.

(13)  Zie overwegingen 64-72 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 82/2011.


6.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 92/68


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/649 VAN DE COMMISSIE

van 5 april 2017

tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde warmgewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal van oorsprong uit de Volksrepubliek China

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/1036 van het Europese Parlement en van de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (1) („de basisverordening”), en met name artikel 9, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1.   Voorlopige maatregelen

(1)

De Europese Commissie („de Commissie”) heeft op 7 oktober 2016 bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1778 (2) („de voorlopige verordening”) een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op de invoer in de Unie van bepaalde warmgewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal, ook indien opgerold (waaronder op maat gesneden producten en producten uit „bandstaal”), niet verder bewerkt dan warmgewalst, en niet geplateerd noch bekleed („het betrokken product”) van oorsprong uit de Volksrepubliek China („de VRC”).

(2)

Het onderzoek was op 13 februari 2016 (3) geopend naar aanleiding van een klacht die op 4 januari 2016 was ingediend door de European Steel Association („Eurofer” of „de klager”) namens producenten die meer dan 90 % van de totale productie in de Unie van bepaalde warmgewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal voor hun rekening nemen.

(3)

Zoals gezegd in overweging 23 van de voorlopige verordening, betrof het onderzoek naar dumping en schade de periode van 1 januari 2015 tot 31 december 2015 („het onderzoektijdvak” of „OT”). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die relevant zijn voor de beoordeling van de schade betrof de periode van 1 januari 2012 tot het einde van het onderzoektijdvak („de beoordelingsperiode”).

(4)

Zoals vermeld in overweging 3 van de voorlopige verordening, heeft de Commissie tevens de volgende twee onderzoeken geopend:

a)

op 13 mei 2016 (4), een antisubsidieonderzoek naar de invoer van hetzelfde product van oorsprong uit de VRC;

b)

op 7 juli 2016 (5), een antidumpingonderzoek naar de invoer van hetzelfde product van oorsprong uit Brazilië, Iran, Oekraïne, Rusland en Servië.

1.2.   Registratie

(5)

Zoals gesteld in overweging 4 van de voorlopige verordening, heeft de klager op 5 april 2016 een verzoek ingediend voor registratie van de invoer van het betrokken product uit de VRC. Op 2 juni 2016 heeft de klager het verzoek bijgewerkt door meer recente financiële gegevens te verstrekken, maar op 11 augustus 2016 heeft hij het ingetrokken.

1.3.   Vervolg van de procedure

(6)

Na de mededeling van de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan het voorlopig antidumpingrecht is ingesteld (de mededeling van de voorlopige bevindingen) hebben verschillende belanghebbenden schriftelijke opmerkingen ingediend. De partijen die hierom verzochten hebben de mogelijkheid gekregen om gehoord te worden.

(7)

Zoals in overweging 135 en volgende nader is uiteengezet, is één belanghebbende door de diensten van de Commissie uitgenodigd om te verzoeken om een optreden van de raadadviseur-auditeur in bepaalde handelsprocedures („de raadadviseur-auditeur”) in verband met de juistheid van de voorlopige berekeningen en zijn recht op toegang tot vertrouwelijke informatie. De hoorzitting vond plaats op 7 februari 2017.

(8)

De Commissie is doorgegaan met het zoeken en verifiëren van alle informatie die zij voor haar definitieve bevindingen nodig achtte. Teneinde meer uitgebreide informatie ter beschikking te hebben inzake de productiekosten in de Unie (per producttype per kwartaal van het onderzoektijdvak), werden de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie verzocht verdere gegevens te verstrekken. Alle producenten in de Unie die in de steekproef zijn opgenomen hebben de gevraagde informatie ingediend.

(9)

De Commissie heeft alle partijen ingelicht over de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan zij voornemens was een definitief antidumpingrecht op de invoer van het betrokken product in de Unie op te leggen. Alle partijen konden binnen een bepaalde termijn opmerkingen indienen over de mededeling van de definitieve bevindingen.

(10)

Met de door de belanghebbenden ingediende opmerkingen werd waar nodig rekening gehouden.

1.4.   Betrokken product en soortgelijk product

(11)

Overweging 24 van de voorlopige verordening bevat een voorlopige definitie van het betrokken product.

(12)

In de overwegingen 29 tot en met 35 van de voorlopige verordening wordt het betoog van een Chinese producent-exporteur en een invoerder uiteengezet die gereedschapsstaal en sneldraaistaal wilden uitsluiten van de productomschrijving, en worden de redenen vermeld waarom de Commissie gereedschapsstaal en sneldraaistaal voorlopig heeft uitgesloten van de productomschrijving.

(13)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen herhaalde de klager dat dit betoog niet gegrond was en dat er een risico van ontwijking bestond indien het door de Commissie zou worden aanvaard. De Commissie merkte op dat zij het risico van ontwijking reeds had onderzocht in de voorlopige fase. Zoals uiteengezet in overweging 34 van de voorlopige verordening, heeft zij geconstateerd dat gereedschapstaal en sneldraaistaal in termen van volume ongeveer 1,25 % van de totale Chinese invoer in 2015 vertegenwoordigen, en dat zij onder andere, specifieke CN-codes worden ingedeeld. Bovendien heeft de Commissie geen aanwijzingen dat de structuur van het handelsverkeer na de oplegging van de voorlopige maatregelen is veranderd, wat zou duiden op mogelijke ontwijking.

(14)

Om de in de overwegingen 32 tot en met 34 van de voorlopige verordening uiteengezette redenen en bij gebrek aan nieuwe feiten of bewijs, heeft de Commissie haar beslissing gehandhaafd om gereedschapstaal en sneldraaistaal uit te sluiten van de productomschrijving.

(15)

In de overwegingen 36 en 37 van de voorlopige verordening wordt het betoog uiteengezet van een Italiaanse gebruiker die andere producttypen van de productomschrijving wenste uit te sluiten. Zoals gesteld in de overwegingen 38 en 39 van de voorlopige verordening, heeft de Commissie dat verzoek voorlopig afgewezen, maar heeft zij verklaard dat dit verzoek om uitsluiting verder zou worden onderzocht. Na de mededeling van de voorlopige bevindingen heeft deze Italiaanse gebruiker zijn verzoek herhaald.

(16)

Tijdens een controlebezoek ter plaatse bij het bedrijf heeft de Commissie getracht de door deze gebruiker aangevoerde punten te verhelderen.

(17)

Tijdens deze gesprekken heeft de gebruiker echter geen nieuwe elementen aangebracht. De Commissie heeft deze vordering bijgevolg afgewezen en de conclusies in de overwegingen 38 en 39 van de voorlopige verordening bevestigd.

(18)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen herhaalde de Italiaanse gebruiker zijn verzoek om uitsluiting van IF-staal, tweefasenstaal, staal met een hoog koolstofgehalte en staal met niet-georiënteerde korrels van het betrokken product. Deze gebruiker verwees naar een gesprek met onderzoekers van de Commissie waarin de ambtenaren van de Commissie volgens hem hadden bevestigd dat er in termen van chemische eigenschappen en eindtoepassingen een verschil is tussen „gewone” en andere hoogwaardige typen van het betrokken product. Deze gebruiker verwees bovendien naar twee andere onderzoeken waarin de Commissie had besloten om bepaalde producttypen uit te sluiten. Het eerste geval betrof een antiontwijkingsonderzoek inzake bepaald bladaluminium uit de VRC op basis van een vermeende kleine productwijziging. In dat geval zou een specifiek type bladaluminium dat gebruikt wordt voor verdere verwerking zijn uitgesloten van de uitbreiding naar de licht gewijzigde productversie (6). Het tweede geval betrof een onderzoek naar bepaald corrosiebestendig staal (CRS) van oorsprong uit de VRC (7), waarin de productomschrijving dusdanig was dat de kwaliteitsklassen voor gebruik in de autosector uitgesloten werden van de getroffen maatregelen.

(19)

De Commissie wees dit verzoek af. Allereerst betrof de bijeenkomst op de bedrijfsterreinen een uitwisseling van informatie om bepaalde punten te verduidelijken die door de gebruiker waren aangehaald. De gebruiker kan aan een dergelijke informele bijeenkomst geen gewettigd vertrouwen ontlenen. In tegenstelling tot wat de gebruiker beweerde, heeft de onderzoeker van de Commissie bovendien nooit bevestigd dat er inzake chemische eigenschappen en eindtoepassingen een verschil bestond tussen bepaalde typen van het betrokken product. Ten tweede klopt het dat de huidige omschrijving en de GN-codes van het betrokken product vanuit kwaliteitsoogpunt een ruime keuze aan typen omvat. De productie van hoogwaardige typen van het betrokken product door zowel de producenten in de Unie als de producenten-exporteurs is echter inherent aan het productieproces van het betrokken product, en producten van hogere kwaliteit worden van hetzelfde basismateriaal en met dezelfde productieapparatuur geproduceerd. Dergelijk argument volstaat dus niet om tot de door de gebruiker verzochte uitsluiting te concluderen. Ten derde zijn beide gevallen waarnaar de gebruiker verwijst nog lopende en werden nog geen eindconclusies getrokken. Een van deze gevallen (het geval betreffende het specifieke type bladaluminium) is bovendien een geval van antiontwijking en doet hier dus niet ter zake. Ten vierde geldt voor de verschillende typen van het betrokken product, waaronder de zogenoemde typen van hoogwaardige kwaliteit, dat het onmogelijk is om het verschil tussen de vele typen van het betrokken product vast te stellen op basis van een visuele inspectie, zodat de douaneautoriteiten niet tot uitsluiting kunnen overgaan. Ten vijfde kan in veel gevallen tussen de producten geen onderscheid worden gemaakt op basis van chemische analyse of microstructurele proeven, aangezien dergelijke specifieke kenmerken pas later verschijnen tijdens het koudwalsen. Samenvattend beantwoorden deze typen van een relatief hogere kwaliteit ook volledig aan de definitie van het betrokken product en werd geen overtuigend argument aangevoerd om deze producten van de desbetreffende productomschrijving uit te sluiten.

(20)

Bij gebreke aan andere opmerkingen betreffende de productomschrijving en het soortgelijke product werden de conclusies in de overwegingen 24 tot en met 28 van de voorlopige verordening bevestigd.

(21)

Het betrokken product wordt zodoende gedefinieerd als bepaalde gewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal, ook indien opgerold (waaronder op maat gesneden producten en producten uit „bandstaal”), niet verder bewerkt dan warmgewalst, en niet geplateerd noch bekleed, van oorsprong uit de VRC.

Het betrokken product omvat geen:

producten van roestvrij staal en siliciumstaal met georiënteerde korrel,

producten van gereedschapsstaal en sneldraaistaal,

producten, niet opgerold, zonder in reliëf gewalste motieven, met een dikte van meer dan 10 mm en een breedte van minimaal 600 mm, en

producten, niet opgerold, zonder in reliëf gewalste motieven, met een dikte van minimaal 4,75 mm en maximaal 10 mm en een breedte van minimaal 2 050 mm.

Het betrokken product wordt momenteel ingedeeld onder de GN-codes 7208 10 00, 7208 25 00, 7208 26 00, 7208 27 00, 7208 36 00, 7208 37 00, 7208 38 00, 7208 39 00,7208 40 00, 7208 52 10, 7208 52 99, 7208 53 10, 7208 53 90, 7208 54 00, 7211 13 00, 7211 14 00, 7211 19 00, ex 7225 19 10, 7225 30 90, ex 7225 40 60, 7225 40 90, ex 7226 19 10, 7226 91 91 en 7226 91 99.

2.   DUMPING

2.1.   Normale waarde

(22)

Na de instelling van voorlopige maatregelen en de mededeling van de definitieve bevindingen betoogde de Chinese Iron and Steel Association (CISA) dat het verschil tussen de schade- en dumpingmarges haar deed twijfelen over de nauwkeurigheid van de methodologie van de Commissie. CISA schatte dat de normale waarde in het referentieland 61 % hoger was dan de richtprijs van de bedrijfstak van de Unie. Volgens CISA zijn normale waarden die worden verstrekt door een producent die is verbonden met de klager, zoals het geval is in het onderhevige onderzoek, soms abnormaal hoog.

(23)

Voorts beweerde CISA dat, als de gegevens feitelijk juist zijn, gezien een dergelijk verschil, de Commissie de keuze van de VS als geldig referentieland moet opgeven, de gegevens moet aanpassen of in plaats daarvan EU-gegevens moet gebruiken.

(24)

Volgens het recht van de Unie mag de Commissie prijzen van ondernemingen die zijn verbonden met producenten in de EU gebruiken wanneer het referentieland geschikt is. Dit was het geval voor onderzoeken naar staven betonstaal die zeer goed tegen metaalmoeheid zijn bestand (Zuid Afrika) (8) en koudgewalste platte staalproducten (Canada) (9), zoals CISA zelf vermeldde. Het bestaan van een band tussen de producent in het referentieland en een producent in de Unie leidt niet tot ongeldigheid of aantasting van de vaststelling van de normale waarde die is gebaseerd op terdege geverifieerde gegevens.

(25)

De berekeningen van de normale waarde werden uitgevoerd en gevalideerd overeenkomstig de geldende wettelijke regels. Ze zijn feitelijk juist.

(26)

De VS is een competitieve markt met tien binnenlandse producenten en substantiële invoer uit verscheidene landen. Er zijn antidumping- en compenserende maatregelen van kracht, waardoor de ondernemingen er onder normale concurrentievoorwaarden kunnen functioneren. Derhalve ziet de Commissie geen reden om de VS- prijzen niet te gebruiken. Bovendien is er geen bewijsmateriaal verstrekt dat een aanpassing zou rechtvaardigen.

(27)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft één belanghebbende opnieuw de keuze van de VS als geldig referentieland in deze zaak in vraag gesteld, en de betrouwbaarheid van de normale waarde in dat land, die volgens hem te hoog was in vergelijking met de prijs op de markt van de Unie, in twijfel getrokken. Aangezien de gegevens van de producent in het referentieland geverifieerd en juist bevonden zijn, werd dat argument afgewezen.

(28)

Met betrekking tot het voorstel om de daadwerkelijk betaalde of te betalen prijzen in de Unie te gebruiken, staat artikel 2, lid 7, van de basisverordening het gebruik van deze prijzen alleen toe wanneer het gebruik van prijzen in of bij uitvoer uit een derde land met markteconomie niet mogelijk is. Aangezien het mogelijk is om in deze zaak de prijzen van de VS („referentielandmethode”) toe te passen, werd deze suggestie afgewezen.

(29)

De Commissie bevestigt daarmee haar bevindingen met betrekking tot de normale waarde.

2.2.   Uitvoerprijzen

(30)

In het voorlopige stadium heeft de Commissie aanpassingen gedaan aan transacties waarbij de producenten-exporteurs het betrokken product naar de Unie uitvoeren door middel van verbonden ondernemingen die fungeren als importeur.

(31)

Deze aanpassingen werden gedaan onder verwijzing naar de feitelijke winst van de verbonden importeurs.

(32)

Gezien de band tussen deze producenten-exporteurs en de verbonden handelaren/importeurs moet de feitelijke winst van de verbonden importeurs echter onbetrouwbaar worden geacht. Derhalve moet overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening door de onderzoeksautoriteit een adequate winstmarge worden vastgesteld op een redelijke basis. Volgens de Commissie vormt de winst gemaakt door een niet-verbonden importeur in deze situatie een redelijke basis.

(33)

Aangezien de Commissie tijdens dit onderzoek echter geen medewerking verkreeg van niet-verbonden importeurs, maakte zij noodgedwongen gebruik van de winst van een niet-verbonden importeur van een goed gelijkend product. Bijgevolg gebruikte de Commissie de winst van een importeur van koudgewalste platte staalproducten, die in veel opzichten vergelijkbaar zijn met het betrokken product, zoals toegelicht in overweging 221 van de voorlopige verordening. Deze winst werd bepaald in het onderzoek naar koudgewalste platte staalproducten, dat is genoemd in overweging 24. De berekening van de uitvoerprijzen werd dienovereenkomstig aangepast.

2.3.   Vergelijking

(34)

De producent-exporteur Jiangsu Shagang Group betoogde dat de Commissie niet alle aanpassingen bekend had gemaakt die zijn toegepast op de uitvoerprijs van Shagangs exportprijs, en verwees naar één specifieke aanpassing. De Commissie verduidelijkte dat de rechtsgrond voor deze aanpassing artikel 2, lid 10, onder i), van de basisverordening betrof, waarin sprake is van de marge van een verbonden onderneming die functies verricht die vergelijkbaar zijn met die van een op commissiebasis werkende agent. Als reactie hierop betoogde Shagang dat zij samen met haar verbonden ondernemingen als een enkele economische entiteit moet worden beschouwd en dat deze aanpassing derhalve niet mag worden verricht. Op 16 november 2016 vond op verzoek van Shagang tussen Shagang en de diensten van de Commissie een hoorzitting plaats om deze kwestie verder te bespreken. Bovendien volgde na de mededeling van de definitieve bevindingen op 12 januari 2017 een tweede hoorzitting om onder meer deze aanpassing te bespreken.

(35)

Shagang herhaalde dat haar verbonden ondernemingen (twee respectievelijk in Hongkong en Singapore gevestigde handelaren), wat staalproducten betreft, alleen in producten van Shagang handelen, en dat het feit dat de verbonden handelaren ook actief zijn in het verhandelen van niet door Shagang geproduceerde producten (andere dan staal) irrelevant is om vast te stellen dat sprake is van één enkele economische entiteit.

(36)

Volgens vaste rechtspraak moeten de instellingen van de Unie alle ter zake doende factoren in aanmerking nemen om uit te maken of de verbonden handelaar optreedt als een geïntegreerde verkoopafdeling van die producent, en mogen die factoren niet beperkt blijven tot het betrokken product. De instellingen van de Unie mogen met name rekening houden met factoren zoals de verkoop door een verbonden handelaar van andere producten dan het betrokken product, en met de verkoop door deze handelaar van producten die geleverd zijn door andere producenten dan de producent met wie hij verbonden is. De Commissie heeft dienovereenkomstig verschillende factoren geanalyseerd en heeft onder meer vastgesteld dat i) door een verbonden onderneming in China aan haar verbonden buitenlandse handelaren consequent een marge werd aangerekend, ii) de hoofdactiviteit van deze handelaren, die ca. 90 % van hun omzet bedroeg, bestond uit het verhandelen van andere producten dan het betrokken product, waaronder handelsactiviteiten met niet verbonden partijen, iii) in bepaalde gevallen bleek dat vergoedingen en onkosten betaald waren voor exportverkoop naar de Unie, iv) de bedrijfslicentie van een van deze verbonden handelaren zijn hoofdactiviteiten omschreef als „groothandel op basis van vergoeding of overeenkomst, d.w.z. agenten op commissiebasis”, v) op basis van de geverifieerde winst-en-verliesrekening bleek dat de eigen winst van de verbonden handelaren alle kantoorkosten dekte, en deze uitgaven dus niet gedekt werden door financiële bijdragen van de moederonderneming. Daarom concludeerde de Commissie dat de verbonden handelaren en Shagang niet één enkele economische entiteit vormen. Het argument werd daarom afgewezen en de aanpassing op grond van artikel 2, lid 10, onder i), van de basisverordening werd gehandhaafd.

2.4.   Dumpingmarge

(37)

Vanwege de correctie op de samenstelling van de uitvoerprijs genoemd in overweging 33, werden de dumpingmarges van twee groepen ondernemingen herberekend, wat leidde tot een geringe stijging. Deze stijging beïnvloedde ook de dumpingmarge van alle andere medewerkende en niet-medewerkende ondernemingen, aangezien deze marge is gebaseerd op de marges van medewerkende ondernemingen.

(38)

De definitieve dumpingmarges, uitgedrukt als een percentage van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring, zijn als volgt:

Tabel 1

Dumpingmarges, de VRC

Chinese producenten-exporteurs

Definitieve dumpingmarge

Bengang Steel Plates Co., Ltd

97,3 %

Hesteel Group Co., Ltd

95,5 %

Jiangsu Shagang Group

106,9 %

Andere medewerkende ondernemingen

100,5 %

Alle andere ondernemingen

106,9 %

3.   SCHADE

3.1.   Definitie van de bedrijfstak van de Unie en de productie in de Unie

(39)

Aangezien er geen opmerkingen waren betreffende de definitie van de bedrijfstak van de Unie en de productie in de Unie werden de conclusies in de overwegingen 62 tot en met 66 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.2.   Verbruik in de Unie

(40)

Eén belanghebbende stelde dat het totale verbruik in de Unie is onderschat omdat de verkoop door producenten in de Unie aan verbonden ondernemingen onder voorwaarden vergelijkbaar met die op de vrije markt, werden uitgesloten van de berekening van het verbruik in de Unie.

(41)

Dit argument werd afgewezen. Ten eerste is het onderscheid tussen de markt voor intern verbruik en de vrije markt, zoals gezegd in overweging 69 van de voorlopige verordening, relevant voor de schadeanalyse omdat de producten bestemd voor intern gebruik niet rechtstreeks concurreren met de invoer en de verrekenprijzen binnen de groepen worden vastgesteld volgens uiteenlopende prijsbeleidsstrategieën. De productie voor de verkoop op de vrije markt concurreert daarentegen rechtstreeks met het ingevoerde betrokken product, en de prijzen zijn vrijemarktprijzen. Ten tweede omvat de totale vrije markt zowel de verkoop van producenten in de Unie aan niet-verbonden klanten als de niet-interne verkoop aan verbonden ondernemingen. Er is onderzocht en bevestigd dat deze verkoop voor intern verbruik afzet is tegen marktprijzen en dat de verbonden koper vrij was in zijn keuze van leverancier, ongeacht of deze leverancier verbonden was of niet. Dientengevolge is het verbruik in de Unie (vrije markt) niet onderschat.

(42)

In dit verband zijn in tabel 2 en tabel 3 van de voorlopige verordening de ontwikkelingen van het verbruik in de Unie op de markt voor intern verbruik en de vrije markt aangegeven en uitgelegd. Samenvoeging van deze twee tabellen geeft het volgende beeld van de ontwikkeling van de totale consumptie (dus met inbegrip van de markt voor intern verbruik en de vrije markt) in de beoordelingsperiode:

Tabel 2

Totaal verbruik (markt voor intern verbruik en vrije markt) (ton)

 

2012

2013

2014

OT

Totaal verbruik

72 181 046

74 710 254

76 026 649

77 427 389

Index (2012 = 100)

100

104

105

107

Bron: Antwoord Eurofer op vragenlijst en Eurostat.

(43)

De bovenstaande tabel toont dat het totaal verbruik gedurende het onderzoektijdvak is opgelopen tot een niveau dat hoger was dan aan het begin van de beoordelingsperiode. De trend wordt verklaard door de toename van het interne verbruik, die veel hoger was dan de toename van het verbruik op de vrije markt in absolute termen.

(44)

Derhalve heeft de Commissie haar in de overwegingen 67 tot en met 74 van de voorlopige verordening getrokken conclusies betreffende het verbruik in de Unie bevestigd.

3.3.   Invoer uit het betrokken land

(45)

Aangezien er geen opmerkingen zijn ingediend betreffende het volume, het marktaandeel en de prijs van de invoer uit het betrokken land, heeft de Commissie ook haar dienaangaande in de overwegingen 75 tot en met 82 van de voorlopige verordening getrokken conclusies bevestigd.

3.4.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

3.4.1.   Algemene opmerkingen

(46)

Er zijn geen opmerkingen betreffende dit deel van de voorlopige verordening ontvangen.

3.4.2.   Macro-economische indicatoren

(47)

Na de voorlopige maatregelen heeft één belanghebbende betoogd dat de meeste macro-economische indicatoren van de bedrijfstak van de Unie een positieve trend aangeven; hij was het dan ook oneens met de bevinding van de Commissie dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden.

(48)

Dit argument werd afgewezen. Allereerst heeft de Commissie in de voorlopige verordening niet beweerd dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden. Integendeel: in overweging 119 van de voorlopige verordening wordt gesteld dat de bedrijfstak van de Unie aan het eind van het onderzoektijdvak in een zwakke situatie verkeerde, maar niet in die mate dat hij tijdens de beoordelingsperiode aanmerkelijke schade leed in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening. Ten tweede stelde de Commissie in overweging 117 van de voorlopige verordening in dit verband dat enkele macro-economische indicatoren (zoals productievolumes en de bezettingsgraad door stijging van het interne verbruik en het verbruik op de vrije markt) nog steeds een positieve trend vertoonden.

(49)

Bijgevolg bevestigde de Commissie haar conclusies in de overwegingen 87 tot en met 103 van de voorlopige verordening met betrekking tot de macro-economische indicatoren.

3.4.3.   Micro-economische indicatoren

(50)

Dezelfde belanghebbende merkte op dat tijdens de beoordelingsperiode de eenheidsprijzen van de producenten in de Unie die in de steekproef zijn opgenomen — ongeacht het volume van invoer uit China (laag of hoog) — altijd hoger waren dan hun verkoopprijzen, met het jaar 2014 als enige uitzondering. Hij stelde ook dat de producenten in de Unie die in de steekproef zijn opgenomen tijdens de beoordelingsperiode grotendeels onrendabel bleven. Derhalve verzocht deze belanghebbende de Commissie om nader te onderzoeken waarom:

a)

de in de steekproef opgenomen staalproducenten in de Unie gedurende de periode 2012-2013 hun grootste verlies leden terwijl de Chinese invoervolumes op een laag niveau waren en de prijzen van deze Chinese invoer gelijk waren aan of hoger dan die van de bedrijfstak van de Unie;

b)

gedurende dezelfde periode hun verkoopprijzen lager waren dan de productiekosten per eenheid.

(51)

In dit verband verwees de Commissie eerst naar overweging 106 van de voorlopige verordening. Daarin verklaarde de Commissie dat de prestatie van de bedrijfstak van de Unie in 2012 en 2013 negatief werd beïnvloed door de nasleep van de schuldencrisis in de eurozone, alsmede door de afname in de vraag naar staal in 2012. In 2014 begon de bedrijfstak van de Unie met een herstelproces dat zich ook heeft voortgezet in de eerste helft van 2015. Deze tijdelijke verbetering in de situatie van de bedrijfstak van de EU was het gevolg van toegenomen inspanningen om concurrerend te blijven, in het bijzonder door de productiviteit van het personeelsbestand van de bedrijfstak van de Unie te verhogen. Ten tweede bleven de productiekosten, zoals vermeld in overweging 107 van de voorlopige verordening, algemeen hoger dan de dalende verkoopprijzen. Om het verlies aan marktaandeel te beperken, volgden de producenten in de Unie de neerwaartse prijsspiraal en verlaagden zij hun verkoopprijs aanzienlijk, met name in 2015. Dientengevolge vond de Commissie dat ze deze elementen voldoende had onderzocht en verduidelijkt.

(52)

Dezelfde belanghebbende stelde ook dat wanneer hij de verkoophoeveelheid terugrekende op basis van de tabellen 7 en 14 van de voorlopige verordening, de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie slechts 31 % van het totale verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie bleken te vertegenwoordigen, terwijl zij volgens overweging 64 van de voorlopige verordening 45 % van de totale productie in de Unie voor hun rekening nemen. Deze belanghebbende stelde dat een zodanig groot verschil de representativiteit van de steekproef in twijfel trok, en dat een verandering in de steekproef tot totaal andere schadebevindingen kon hebben geleid.

(53)

Zoals vermeld in overweging 64 van de voorlopige verordening werd de totale productie in de Unie vastgesteld op ongeveer 74,7 miljoen ton. Dit omvat zowel het verbruik op de vrije markt als het intern verbruik. Daarentegen betreffen de tabellen 7 en 14 in de voorlopige verordening duidelijk alleen de vrije markt. Zij slaan dus alleen op de verkoop op de vrije markt. Het gevonden verschil wordt verklaard door het feit dat de totale productie die deze belanghebbende voor de vergelijking heeft gebruikt, ook interne verkopen omvatte, terwijl alleen de verkoop op de vrije markt had moeten worden beschouwd. Dientengevolge is er geen reden om de representativiteit van de gekozen steekproef in twijfel te trekken.

(54)

Aangezien er geen andere opmerkingen waren, werden de conclusies in de overwegingen 104 tot en met 116 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.4.4.   Conclusie betreffende schade

(55)

Op grond van het onderzoek van de opmerkingen die in de overwegingen 39 tot en met 54 zijn samengevat, bevestigde de Commissie haar conclusies in de overwegingen 117 tot en met 119 van de voorlopige verordening. De Commissie heeft geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie aan het eind van het onderzoektijdvak in een zwakke situatie verkeerde, maar niet in die mate dat hij tijdens de beoordelingsperiode aanmerkelijke schade leed in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening.

4.   DREIGING VAN SCHADE

(56)

Volgens de rechtspraak mogen de instellingen van de Unie in bepaalde omstandigheden gegevens van na het onderzoektijdvak in aanmerking nemen bij het uitvoeren van antidumpingonderzoeken die geopend werden naar aanleiding van een gestelde dreiging van schade. Volgens de rechtspraak vereist de vaststelling dat schade dreigt, immers uit zichzelf een prospectieve analyse. Bovendien vereist artikel 3, lid 9, van de basisverordening dat de vaststelling dat aanmerkelijke schade dreigt, gebaseerd is op feiten en niet enkel op veronderstellingen, ramingen of vage mogelijkheden, en dat de verandering van omstandigheden waardoor een situatie zou ontstaan waarin dumping schade veroorzaakt, duidelijk te voorzien en ophanden moet zijn.

(57)

Zoals door de rechtspraak is toegestaan en zoals vermeld in overweging 122 van de voorlopige verordening, heeft de Commissie haar prospectieve analyse na de instelling van de voorlopige maatregelen voortgezet door vooral gegevens uit de tweede helft van 2016 te verzamelen voor alle factoren die zij reeds voorlopig had onderzocht en door na te gaan of die aanvullende gegevens bruikbaar waren om de bevindingen op basis van de gegevens uit het onderzoektijdvak te bevestigen of te ontkrachten.

(58)

De Commissie wijst er bovendien op dat krachtens artikel 6, lid 1, van de basisverordening, dat ook van toepassing is op onderzoeken die zijn geopend op basis van een gestelde dreiging van schade, representatieve bevindingen gebaseerd moeten zijn op een tijdvak dat afloopt voordat de procedure werd ingeleid. Dit principe beoogt de representativiteit en betrouwbaarheid van de onderzoeksresultaten te waarborgen door ervoor te zorgen dat de factoren waarop de vaststelling van dumping en schade wordt gebaseerd, niet beïnvloed zijn door het gedrag van de betrokken producenten na de inleiding van de antidumpingprocedure, en dat het als gevolg van de procedure definitief opgelegde recht dus passend is om de door de dumping veroorzaakte schade effectief tegen te gaan.

4.1.   Aanzienlijk toename van de invoer met dumping op de markt van de Unie waardoor de invoer waarschijnlijk nog aanzienlijk zal toenemen

4.1.1.   Bijwerking van gegevens van na het OT

(59)

Zoals uiteengezet in overweging 124 van de voorlopige verordening, nam de invoer uit het betrokken land tussen 2012 en het onderzoektijdvak aanzienlijk toe, van 246 720 tot 1 519 304 ton. In de overweging wordt ook vermeld dat het volume van de Chinese invoer verder toenam (met 8,5 %) in de eerste helft van 2016 (773 275 ton), vergeleken met de eerste helft van 2015 (712 390 ton).

(60)

Blijkens de beschikbare gegevens voor de periode juli — september 2016 is de Chinese invoer met dumping in vergelijking met het OT (2015) en de periode na het OT van januari — juni 2016, uitgedrukt op basis van maandelijkse gemiddelden, gedaald.

Tabel 3

Ontwikkeling van Chinees invoervolume (ton)

 

2014

OT (2015)

Januari — juni 2016

Juli — september 2016

Volume van invoer uit China

592 104

1 519 304

773 275

296 267

Gemiddelde maandelijkse Chinese invoer

49 342

126 608

128 879

98 756

Bron: Eurostat.

(61)

De Commissie heeft aldus geconstateerd dat de trend van toenemende volumes is gestopt. Bij de beoordeling van de significantie van deze aantallen en de betrouwbaarheid van deze cijfers met het oog op het bevestigen of ontkrachten van de dreiging van de schade, stelde de Commissie echter ook vast dat:

a)

het gemiddelde maandelijkse Chinese invoervolume in de periode juli — september 2016 nog steeds tweemaal zo hoog was als de gemiddelde maandelijkse invoer in 2014;

b)

de daling van het gemiddelde maandelijkse Chinese invoervolume vanaf juli 2016 — september 2016 (vergeleken met 2015) kan worden verklaard door:

het remmende effect van het verzoek om registratie door de klager op 5 april 2016 en de bijwerking ervan in juni 2016 (dat echter pas halverwege augustus 2016 werd ingetrokken);

de vaststelling door de Commissie van Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1329 (10), op grond waarvan voor het eerst antidumpingrechten zijn geïnd met terugwerkende kracht, en

de kennis van het voornemen van de Commissie om over voorlopige maatregelen te beslissen binnen acht maanden na inleiding (in plaats van negen maanden).

4.1.2.   Opmerkingen van belanghebbenden na de voorlopige verordening

(62)

Eén belanghebbende stelde dat de Commissie haar analyse voornamelijk baseerde op een verzameling gegevens (d.w.z. vanaf eind 2015) die ten tijde van het onderzoek meer dan negen maanden oud was en die niet de meest betrouwbare indicatie kan bieden betreffende de waarschijnlijkheid van substantieel toegenomen invoer. Bovendien stelde hij dat een analyse van de importtrends gedurende een representatief tijdvak zou hebben aangetoond dat de omvang van de invoer aan het afnemen is. Dientengevolge kwalificeerde deze belanghebbende de analyse van de schadedreiging door de Commissie als gebrekkig.

(63)

Ten eerste stelde de Commissie vast dat zij in overweging 124 van de voorlopige verordening alle gegevens had verstrekt die toentertijd beschikbaar waren, voor zowel de beoordelingsperiode als de periode na het onderzoek. Ten tweede heeft de Commissie in overweging 60 wederom alle informatie met betrekking tot de Chinese invoervolumes bijgewerkt. In die bijwerking stelde de Commissie inderdaad vast dat de gemiddelde maandelijkse Chinese invoervolumes sinds juli 2016 afnemen. Die afname kan echter grotendeels worden verklaard door de in overweging 61 genoemde redenen.

4.1.3.   Opmerkingen van belanghebbenden na de mededeling van de definitieve bevindingen

(64)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen stond de China Iron and Steel Association (CISA) enerzijds positief tegenover het gebruik van aanvullende gegevens van na het onderzoektijdvak door de Commissie, maar betoogde anderzijds dat de beoordeling van de evolutie van de Chinese invoer door de Commissie sinds juli 2016 verkeerd was. Deze belanghebbende beweerde vanuit een feitelijk standpunt dat de Chinese invoervolumes sinds het begin van 2016 stelselmatig daalden. Bovendien argumenteerde zij dat de Commissie het algemeen beginsel van artikel 3, lid 9, van de basisverordening schond door haar uitspraak dat de meest recente terugval van de Chinese uitvoer naar alle waarschijnlijkheid van tijdelijke aard zou zijn, aangezien de vaststelling van aanmerkelijke schade „op feiten en niet op veronderstellingen, ramingen of vage mogelijkheden gebaseerd moet zijn”. Daarom verzocht deze partij de Commissie om rekening te houden met de meest recente en puur feitelijke gegevens van na het OT, zonder zich in te laten met interpretaties van de meest recente gegevens van na het OT het licht van vage mogelijkheden of niet gestaafde beweringen. Van twee andere Chinese producenten-exporteurs en van de Italiaanse gebruiker werden soortgelijke opmerkingen ontvangen.

(65)

De Commissie was het ermee eens dat de trend van toenemende volumes is gestopt, maar dan vooral vanaf juli 2016. Zij stelde echter vast dat het absolute niveau nog steeds heel hoog was. Hoewel de Chinese invoer voor de periode januari — juni 2016 (773 275 ton in zes maanden) lager lag dan in de periode juli — december 2015 (806 914 ton in zes maanden), waren de gemiddelde invoervolumes voor de periode januari — juni 2016 nog steeds hoger dan voor de periode januari — juni 2015 (712 390 ton in zes maanden) en voor alle voorgaande perioden van zes maanden. Ten tweede heeft de Commissie de trend van de invoervolumes niet als een op zichzelf staande factor geanalyseerd, maar heeft zij een alomvattende benadering toegepast. Zij woog en beoordeelde niet alleen de factoren die zijn vermeld in artikel 3, lid 9, tweede alinea, van de basisverordening, maar ook enkele extra factoren zoals de orderontvangsten en winstgevendheid (zie delen 4.2.-4.5.) om een sterke feitelijke basis te hebben voor haar algemene beoordeling.

(66)

Wat de redenen betreft waarom de Chinese uitvoer vooral vanaf de tweede helft van 2016 daalde, baseerde de Commissie haar verklaring op drie feiten, namelijk de openbare aankondigingen in de mededeling van de Commissie inzake staal, het verzoek van de klager om registratie in deze zaak, en de beslissing inzake de retroactieve inning van rechten op bepaalde koudgewalste staalproducten:

op basis van de mededeling van de Commissie inzake staal van 16 maart 2016 („Staal: Behoud van duurzame banen en groei in Europa”) (11) wisten de Chinese producenten- exporteurs af van het voornemen van de Commissie om „de beschikbare marges met onmiddellijke ingang in te zetten om de vaststelling van voorlopige maatregelen verder te versnellen door de onderzoekprocedures met één maand in te korten (van negen naar acht maanden).” Nu deze zaak op 13 februari 2016 is ingeleid, wisten zij dus dat er vanaf begin oktober 2016 voorlopige maatregelen konden worden ingesteld;

op 5 april 2016 heeft de klager een verzoek ingediend tot registratie van de invoer van het betrokken product uit de VRC. Op 2 juni 2016 heeft de klager het verzoek bijgewerkt door meer recente financiële gegevens te verstrekken. Hierdoor waren goed geïnformeerde producenten- exporteurs en exporteurs op de hoogte van het risico dat indien zij het betrokken product vanaf de tweede helft van 2016 verzonden, hun uitgevoerde soortgelijke producten onderworpen konden zijn aan rechten met terugwerkende kracht tot 90 dagen vóór de mogelijke oplegging van voorlopige rechten in oktober 2016, d.w.z. tegen juli 2016;

op 29 juli 2016 heeft de Commissie Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1329 vastgesteld, waarbij voor het eerst met terugwerkende kracht antidumpingrechten worden geheven over bepaalde koudgewalste staalproducten, een ander staalproduct. Hierdoor werd het risico op toepassing van maatregelen vanaf begin juli 2016 in deze zaak nog waarschijnlijker omdat de inning met terugwerkende kracht in die zaak ook een staalproduct betrof.

(67)

CISA betoogt tevens dat de verklaringen van de Commissie voor de vastgestelde daling van de Chinese invoer vanaf de tweede helft van 2016 „vage mogelijkheden of niet gestaafde beweringen” zijn. Zoals hierboven is aangetoond, zijn de verklaringen van de Commissie feitelijk onderbouwd. De Commissie stelt vast dat CISA zelf geen aannemelijke alternatieve verklaring voor de daling van de Chinese uitvoer heeft voorgesteld.

(68)

Bij gebreke van overige opmerkingen bevestigde de Commissie bijgevolg haar conclusie dat de recente afname van de Chinese uitvoer waarschijnlijk een tijdelijk fenomeen is dat een gevolg is van de specifieke omstandigheden die zijn geconstateerd in overweging 61 en dat niet volstaat om de bevindingen van de Commissie inzake het bestaan van een dreiging van schade te ontkrachten. Als geen maatregelen worden getroffen in het definitieve stadium, zullen de Chinese invoervolumes heel waarschijnlijk weer toenemen, vooral gelet op de huidige overcapaciteit in de VRC en de onvoldoende absorptiecapaciteit van derde landen of de VRC zelf, zoals in overweging 70 en verder wordt uiteengezet.

4.1.4.   Conclusie

(69)

De daling van de invoer uit China na juli 2016 kan worden verklaard door het remmende effect van het registratieverzoek en de kennis van het voornemen van de Commissie om over voorlopige maatregelen te beslissen binnen acht maanden na inleiding. Bovendien blijft het absolute niveau van de Chinese invoervolumes na juli 2016 erg hoog in vergelijking met 2014. Om deze redenen is het waarschijnlijk dat deze afname in invoervolume slechts tijdelijk is en dat deze trend zou worden omgebogen als er geen maatregelen worden ingesteld. Derhalve heeft het niets afgedaan aan de beoordeling van de Commissie dat er aan het eind van het onderzoektijdvak een duidelijke en onmiddellijke dreiging van schade was.

4.2.   Voldoende vrij beschikbare capaciteit

4.2.1.   Bijwerking van gegevens van na het OT

(70)

Zoals opgemerkt in overweging 133 en de tabel in overweging 185 van de voorlopige verordening, was de daadwerkelijke productie van het betrokken product in de VRC in 2014 (317,4 miljoen ton) ongeveer vijfmaal groter dan de totale productie van Rusland, Oekraïne, Iran en Brazilië samen (57,4 miljoen ton). Dit feit was een indicatie van de enorme productiecapaciteit van het betrokken product in de VRC. Zoals uiteengezet in de overwegingen 140 en 139 van de voorlopige verordening, constateerde de Commissie bovendien dat de absorptiecapaciteit van de markt in de VRC onvoldoende was, en dat het erg onwaarschijnlijk was dat derde landen zelf de enorme hoeveelheid vrij beschikbare capaciteit zouden kunnen absorberen.

(71)

Na de oplegging van voorlopige maatregelen heeft de Commissie op basis van de meest recente beschikbare gegevens de tabel van overweging 185 van de voorlopige verordening als volgt herzien:

Tabel 4

Feitelijke productie van het soortgelijke product door derde landen (in duizenden tonnen)

Land

Ruwstaalcapaciteit geschat voor het jaar 2015 (12)

Ruwstaalproductie in 2014

Ruwstaalproductie in 2015 (13)

Theoretische overcapaciteit in 2015 (13)

Feitelijke productie van warmgewalste platte staalproducten in 2014

Feitelijke productie van warmgewalste platte staalproducten in 2015

Rusland

90 000

71 461

70 898

19 102

26 898

27 509

VRC

1 153 098

822 750

803 825

349 273

317 387

322 259

Oekraïne

42 500

27 170

22 968

19 532

7 867

6 314

Iran

28 850

16 331

16 146

12 704

8 276

7 872

Brazilië

49 220

33 897

33 256

15 964

14 229

13 388

Uit de bovenstaande actuele productiecijfers voor het soortgelijke product blijkt dat het betrokken land alle andere grote exporterende landen veruit overtreft. Verder geven de bovenstaande herziene capaciteitscijfers voor 2015 voor ruw staal ook aan dat alleen de VRC een dergelijke enorme overcapaciteit heeft (bijna 350 miljoen ton in 2015 in vergelijking met 317 miljoen ton in 2014 zoals te zien is in de tabel in overweging 185 van de voorlopige verordening).

Bijgevolg oordeelde de Commissie dat de overcapaciteit van staalproductie in de VRC een belangrijke aanwijzing is voor het bestaan van een dreiging van ophanden zijnde schade voor de bedrijfstak van de Unie.

(72)

Bovendien kwamen dezelfde tegenstrijdigheden naar voren in de informatie en de prognoses met betrekking tot de Chinese capaciteit van ruw staal en het betrokken product die na juli 2016 beschikbaar kwamen:

a)

enerzijds ontving de Commissie niet nader bevestigde berichten dat de VRC blijkbaar is gestart om de overcapaciteit terug te brengen. In dit verband berichtte de EU-delegatie in Peking dat een adjunct-directeur van de China Iron and Steel Association (CISA) had verklaard dat de VRC de overcapaciteit van staal in 2016 met 70 miljoen ton zou terugbrengen (mededeling van 28 oktober 2016). Bovendien kondigden de Baosteel Group en Wuhan Steel Group aan dat zij hun beoogde capaciteitsverlaging voor 2016 al hadden gerealiseerd in oktober 2016 (mededeling van 24 oktober 2016);

b)

anderzijds blijkt uit recente prognoses van de OESO (14) dat de Chinese overcapaciteit in 2016, 2017 en 2018 nog verder zal stijgen. China blijft weigeren mee te werken aan een bilateraal platform tussen de Unie en de VRC om toezicht te houden op de overcapaciteit in de staalindustrie. Bovendien wordt in het 13e vijfjarenplan inzake het „Plan voor de aanpassing en de verbetering van de staalindustrie” (2016-2020) de productie van ruw staal in 2020 geschat op 750-800 miljoen ton, met een verlaging van de productiecapaciteit van ruw staal van 100-150 miljoen tot 2020. Ook moedigt het staalbedrijven met een goede positie aan om productielocaties, verwerkingsbedrijven en distributiecentra op te zetten in het buitenland.

Samengevat wordt het probleem van de overcapaciteit in de staalsector in de VRC door de Chinese autoriteiten erkend, maar ondanks enkele aankondigingen na 30 juni 2016 wordt dit in de nabije toekomst waarschijnlijk niet verholpen. De Chinese overcapaciteit is zo aanzienlijk dat zij realistisch gezien op de korte of middellange termijn niet kan verdwijnen.

(73)

De gegevens over de absorptiecapaciteit van de VRC die na juli 2016 beschikbaar kwamen zijn beperkt. Desondanks constateerde de Commissie dat de vraag naar staal in China de komende 4-5 jaar (2015-2020) „weinig tot geen groei” laat zien omdat er weinig wordt geïnvesteerd (bijvoorbeeld in de bouwsector), wat een drastische invloed heeft op het binnenlandse verbruik van staal in China (15).

(74)

Uit de gegevens over de absorptiecapaciteit van derde landen die beschikbaar kwamen na juli 2016 blijkt dat:

a)

enerzijds Maleisië in januari 2016 een vrijwaringsonderzoek naar warmgewalst breedband uit China en bepaalde andere landen heeft beëindigd, terwijl Turkije in april 2016 een antidumpingonderzoek naar de invoer van warmgewalst breedband uit China, Frankrijk, Japan, Oekraïne, Roemenië, Rusland en Slowakije heeft beëindigd;

b)

anderzijds India recentelijk antidumpingrechten heeft ingesteld in een vrijwaringsonderzoek betreffende warmgewalst breedband en warmgewalste platen van gelegeerd en niet-gelegeerd staal. Bovendien is Brazilië een antisubsidieonderzoek gestart naar de invoer van warmgewalst plat koolstofstaal. Tot slot hebben Turkse producenten nieuwe compenserende en antidumpingrechten gevorderd op de invoer van warmgewalst breedband, van oorsprong uit onder meer China. In dit verband deelde een belanghebbende de Commissie na de mededeling van de definitieve bevindingen mee dat de Turkse autoriteiten ondertussen op 21 december 2016 een nieuw dumpingonderzoek geopend hadden betreffende zwaar plaatstaal en bepaalde warmgewalste platte staalproducten.

Op basis van deze actuele informatie is het onwaarschijnlijk dat derde landen de vanwege de zeer aanzienlijke vrij beschikbare capaciteit in China toenemende Chinese uitvoer kunnen absorberen. Zelfs als de status quo van de Chinese uitvoer naar andere derde landen van kracht blijft, zal de markt van de Unie, als er geen maatregelen werden genomen, waarschijnlijk een van de belangrijkste doelen van de Chinese uitvoer met dumping blijven.

4.2.2.   Opmerkingen van belanghebbenden over de voorlopige verordening en na de mededeling van de definitieve bevindingen

(75)

Na de voorlopige verordening verwees de klager naar het feit dat de VRC sinds 2008 verschillende plannen heeft aangekondigd om de staalcapaciteit aan te pakken, maar dat geen van deze plannen effect heeft gehad. Na de mededeling van de definitieve bevindingen herhaalde de klager dat ook vorige pogingen van China om de binnenlandse overcapaciteit aan staal te beperken gefaald hadden. Als gevolg hiervan zou de Chinese overheid volgens deze belanghebbende zeer waarschijnlijk niet in staat zijn om de gigantische overcapaciteit die de staalsector al jarenlang teistert en die zij herhaaldelijk met weinig succes heeft proberen aan te pakken, in te perken.

(76)

Anderzijds meldde een andere belanghebbende na de mededeling van de definitieve bevindingen dat de Chinese overheid onlangs had aangekondigd dat zij haar doelstellingen voor het inperken van de capaciteit in de staalsector in 2016 had gehaald en dat zij zich zou inzetten om de capaciteit in de staalsector verder te reduceren.

(77)

Aangaande het argument dat de Chinese overheid bij herhaling heeft gefaald in het terugbrengen van de massale overcapaciteit in de staalsector, moet de Commissie in een zaak waarin schade dreigt een prospectieve analyse verrichten. Daarom beschouwde de Commissie de beweringen van de klager als niet ter zake doend aangezien zij naar het verleden verwijzen en niet geschikt zijn om de toekomstige handelwijze van de Chinese overheid te voorspellen.

(78)

Betreffende het tegengestelde argument van andere belanghebbenden inzake het terugbrengen van de Chinese capaciteit, herhaalde de Commissie dat de beschikbare informatie en prognoses betreffende de Chinese capaciteit van ruwstaal en het betrokken product tegenstrijdigheden vertonen. Hoewel zij de ernst van de inspanningen die China levert om zijn capaciteit te verminderen, niet betwist, blijft het een feit dat de huidige Chinese overcapaciteit zoals die blijkt uit tabel 20 van de voorlopige verordening, zo aanzienlijk is dat deze realistisch gezien niet op korte of middellange termijn kan verdwijnen.

(79)

Met betrekking tot de absorptiecapaciteit van derde landen verwees een belanghebbende naar het feit dat Maleisië en Turkije twee onderzoeken naar warmgewalst breedband van oorsprong uit de VRC hebben beëindigd. Deze belanghebbende concludeerde daaruit dat het minder aannemelijk is dat handel naar de Unie zou worden verlegd.

(80)

Deze verklaringen werden afgewezen. Zoals in overweging 74 gezegd, zullen andere landen wellicht maatregelen treffen, waardoor het onwaarschijnlijk is dat derde landen op zichzelf de gigantische Chinese capaciteit zouden beginnen te absorberen.

(81)

Met betrekking tot de absorptiecapaciteit van de VRC zijn er geen opmerkingen van belanghebbenden binnengekomen.

4.2.3.   Conclusie

(82)

Samenvattend bevestigen de gegevens van na het onderzoektijdvak de analyse van de Commissie in het voorlopige stadium. Gelet op de geringe voortgang bij de vermindering van de enorme overcapaciteit in 2016 is het waarschijnlijk dat aanzienlijke hoeveelheden van de bestaande overcapaciteit van staal, inclusief het soortgelijke product, naar de markt van de Unie zullen blijven gaan als er geen maatregelen worden genomen. De huidige overcapaciteit en de ontoereikende absorptiecapaciteit van derde landen of de VRC zelf geven aan dat de Chinese uitvoer naar de Unie waarschijnlijk nog aanzienlijk zal toenemen indien er in de definitieve fase geen maatregelen worden genomen.

4.3.   Prijsniveau van de invoer

4.3.1.   Bijwerking van gegevens van na het OT

(83)

Met betrekking tot het prijsniveau van de invoer wordt in overweging 142 van de voorlopige verordening vermeld dat de gemiddelde prijzen van de invoer uit het betrokken land met 33 % daalden, van 600 EUR/ton in 2012 tot 404 EUR/ton in 2015. Bovendien toont de tabel in overweging 145 van de voorlopige verordening een verdere aanhoudende daling van de Chinese eenheidsprijzen tijdens de periode na het onderzoektijdvak, januari — juni 2016, bij het betreden van de markt van de Unie.

(84)

De beschikbare gegevens met betrekking tot het prijsniveau van de invoer voor de periode juli — september tonen dat de gemiddelde Chinese invoerprijzen stegen:

Tabel 5

Gemiddelde Chinese invoerprijzen tijdens de periode na het OT

 

Januari 2016

Juni 2016

Juli 2016

Augustus 2016

September 2016

Gemiddelde prijzen van Chinese invoer

(EUR/ton)

326

308

371

367

370

Bron: Eurostat.

(85)

De recente stijging van de Chinese invoerprijzen moet in de volgende context geplaatst worden:

a)

niet alleen de Chinese invoerprijzen zijn gestegen na 30 juni 2016. Ook de prijzen van de invoer uit andere belangrijke exportlanden zijn gestegen na 30 juni 2016;

b)

het niveau dat in de laatste drie maanden (juli — september 2016) werd bereikt, lag nog steeds lager dan de gemiddelde productiekosten van de bedrijfstak van de Unie (rond 431 EUR/ton aan het einde van het onderzoektijdvak, zoals blijkt uit tabel 11 in overweging 104 van de voorlopige verordening). Ondanks de stijging van de prijzen is de aanzienlijke neerwaartse prijsdruk nog niet verdwenen, waardoor de bedrijfstak van de Unie zich in een onhoudbare positie bevindt;

c)

een belangrijke reden voor deze wereldwijde prijsstijgingen van het betrokken product is de stijging van de grondstofprijzen. Met name de prijzen van cokeskolen zijn in oktober 2016 bijna verdubbeld (tot ongeveer 200 EUR/ton) in vergelijking met de prijzen in de eerste helft van 2016. Dit werd veroorzaakt door een combinatie van een verplichte verkorting van de werktijden in de Chinese koolmijnen en een aantal verstoringen in de Australische mijnen. In dit verband moet worden opgemerkt dat de VRC en Australië wereldwijd tot de top behoren van landen waar cokeskolen worden geproduceerd. De sterke prijsstijging van cokeskolen is te zien in de onderstaande grafiek (16).

Grafiek

Ontwikkeling van de prijzen van cokeskolen

Image

Hierdoor kan ervan uit worden gegaan dat de prijzen voor het betrokken product weer zullen dalen zodra de invloed van deze uitzonderlijke omstandigheden rondom cokeskolen is verdwenen.

4.3.2.   Opmerkingen van belanghebbenden na de voorlopige verordening

(86)

Een belanghebbende merkte op dat de Commissie zich bij de analyse heeft beperkt tot juni 2016, terwijl de invoerprijzen van het betrokken product na juni 2016 voortdurend zijn gestegen. Hij verzocht de Commissie om rekening te houden met deze actuele gegevens. Ook een andere belanghebbende merkte op dat de invoerprijzen recentelijk zijn gestegen.

(87)

De Commissie bevestigde dat de Chinese invoerprijzen, zoals blijkt uit de tabel in overweging 84, in de periode juli — september 2016 zijn gestegen. Deze belanghebbenden merkten echter niet op dat de prijzen wereldwijd zijn gestegen vanwege een stijging van de grondstofprijzen, met name van cokeskolen, zoals vermeld in overweging 85.

4.3.3.   Opmerkingen van belanghebbenden na de mededeling van de definitieve bevindingen

(88)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen herhaalde de China Iron and Steel Association (CISA) haar argument dat de Commissie het algemeen beginsel van artikel 3, lid 9, van de basisverordening schond, aangezien de vaststelling van een dreiging van aanmerkelijke schade „op feiten en niet op veronderstellingen, ramingen of vage mogelijkheden gebaseerd moet zijn”. CISA verwees in dat verband naar „een specifieke context die uit loutere mogelijkheden is gefabriceerd”. Ten tweede stelde zij dat de uitspraak van de Commissie dat de gemiddelde invoerprijs gedurende de meest recente periode van juli — september 2016 lager was dan de productiekosten van de bedrijfstak van de Unie aan het einde van het OT, misleidend was aangezien een dergelijke vergelijking gebaseerd is op twee verschillende perioden en dus geen „appelen met appelen” vergelijkt. Van een Italiaanse gebruiker en twee andere Chinese producenten-exporteurs werden gelijkaardige opmerkingen ontvangen. Een van deze Chinese producenten-exporteurs stelde dat de invoerprijzen tussen januari 2016 en september 2016 met 13,5 % zijn gedaald.

(89)

Een andere Chinese producent-exporteur merkte nog op dat een tendens van stijgende invoerprijzen een indicatie is dat er geen dreiging van schade is en verwees in dit verband naar de rechtspraak.

(90)

Wat in de eerste plaats de bewering betreft dat de Commissie het algemeen beginsel van artikel 3, lid 9, van de basisverordening heeft geschonden, herhaalt de Commissie dat zij de vaststelling heeft gebaseerd op feiten en niet op veronderstellingen, ramingen of vage mogelijkheden. De Commissie heeft rekening gehouden met feiten, zoals de gegevens in tabel 5, en heeft die gegevens geïnterpreteerd, waarbij tot juni 2016 een prijsdaling werd vastgesteld en vervolgens een stijging die grotendeels te wijten was aan de stijgende grondstofprijzen, zoals uiteengezet in overweging 85. In de tweede plaats heeft CISA zelf geen aannemelijke alternatieve verklaring voor de evolutie van de Chinese invoerprijzen voorgesteld. In de derde plaats heeft de Commissie de trend van de Chinese prijzen niet als een op zichzelf staande factor geanalyseerd, maar heeft zij een alomvattende benadering toegepast. Zij woog en beoordeelde niet alleen de factoren die zijn vermeld in artikel 3, lid 9, tweede alinea, van de basisverordening, maar ook enkele extra factoren zoals de orderontvangsten en winstgevendheid (zie deel 4.5.) om een sterke feitelijke basis te hebben voor haar algemene beoordeling.

(91)

Wat de bewering betreft dat de Commissie de belanghebbenden opzettelijk heeft misleid door de gemiddelde invoerprijs tijdens de periode juli — september 2016 te vergelijken met de productiekosten van de bedrijfstak van de Unie aan het einde van het OT, heeft de Commissie een duidelijk onderscheid gemaakt tussen beide perioden. Bovendien is het in deze context belangrijk om te benadrukken dat de gegevens over de productiekosten van de bedrijfstak van de Unie aan het einde van het OT in deze procedure de meest recente beschikbare gegevens waren aangezien er geen gegevens over de productiekosten van de bedrijfstak van de Unie van na het OT werden verzameld. In elk geval neemt dit niet weg dat zelfs indien de productiekosten van de bedrijfstak van de Unie in de meest recente periode gedaald waren, het Chinese prijsniveau in september 2016 nog steeds een enorme prijzendruk uitoefende op de staalsector van de Unie.

(92)

Aangaande de bewering dat de Commissie zich niet aan de rechtspraak heeft gehouden, merkte de Commissie op dat dit argument geen steek houdt aangezien zij in deze zaak wel degelijk de prijsontwikkeling van de grondstoffen in de periode na het onderzoektijdvak heeft geanalyseerd, zoals blijkt uit overweging 85. Dientengevolge wordt dit argument afgewezen.

4.3.4.   Conclusie

(93)

Zelfs met een stijging van de Chinese invoerprijzen vanaf juli 2016 en nu er geen verdere opmerkingen zijn, ontkrachten de gegevens over de prijzen uit de periode na het onderzoektijdvak niet de bevinding dat de Chinese prijsdaling heeft geleid tot een dreiging van schade. Deze dreiging van schade is niet verdwenen na de recente stijging van de Chinese invoerprijzen sinds juli 2016. Zoals uiteengezet in overweging 85, zorgt zelfs deze stijging van het prijsniveau er niet voor dat de aanzienlijke neerwaartse prijsdruk die de bedrijfstak van de Unie in een onhoudbare positie plaatst, stopt wanneer de stijging van de Chinese prijzen wordt vergeleken met de productiekosten van de producenten in de Unie aan het einde van het onderzoektijdvak. Ten slotte concludeert de Commissie dat stijgende invoerprijzen slechts een tijdelijke ontwikkeling kunnen zijn, die waarschijnlijk stopt zodra de redenen voor de stijging van de grondstofprijs zijn verdwenen. De Chinese producenten-exporteurs hanteerden een agressieve prijsstelling op de markt van de Unie, met name in de tweede helft van 2015 en de eerste helft van 2016. Als er geen maatregelen worden genomen, zouden de Chinese producenten-exporteurs, gelet op de aanzienlijke Chinese overcapaciteit van staal, waaronder van het betrokken product, een agressieve prijsstelling kunnen handhaven waarbij zij hun verkoopprijzen tot een minimumniveau verlagen.

4.4.   Voorraadniveaus

4.4.1.   Bijwerking van gegevens van na het OT

(94)

Met betrekking tot de omvang van de voorraden staat in overweging 147 van de voorlopige verordening dat deze factor volgens de Commissie niet van bijzondere betekenis is, met name omdat producenten in de Unie op bestelling produceren waardoor zij hun voorraden klein kunnen houden.

(95)

Wat de voorraden in de VRC betreft, kon de Commissie ondanks verzoeken aan Chinese medewerkende producenten en eigen onderzoek wederom geen uitgebreide voorraadgegevens vinden voor de periode na het onderzoektijdvak.

(96)

Desondanks vernam de Commissie dat de staalvoorraad in de magazijnen van 40 grote Chinese steden naar verluidt daalde van 9,41 miljoen ton eind september 2016 tot 8,89 miljoen ton eind oktober 2016. Bovendien bedroegen de staalvoorraden van 80 grote Chinese fabrieken 13,46 miljoen ton aan het eind van september 2016 (17) in vergelijking met 16,07 miljoen ton eind september 2015.

4.4.2.   Opmerkingen van belanghebbenden na de voorlopige verordening en na de mededeling van de definitieve bevindingen

(97)

Er is van belanghebbenden geen commentaar ontvangen betreffende de voorraadniveaus.

4.4.3.   Conclusie

(98)

Samengevat blijkt dat de staalvoorraad in de VRC na 30 juni 2016 vrijwel gelijk is gebleven aan de voorraad die is vermeld in overweging 150 van de voorlopige verordening. De Commissie bevestigt derhalve haar bevinding in overweging 151 van de voorlopige verordening.

4.5.   Andere elementen: winstgevendheid en orderontvangsten in de Unie door de bedrijfstak van de Unie

4.5.1.   Bijwerking van gegevens van na het OT

(99)

Zoals uiteengezet in overweging 155 van de voorlopige verordening ontstond er een negatieve ontwikkeling van orderontvangsten. Bovendien bleek uit het onderzoek een verdere verslechtering van de winstgevendheid van de klagers, die ongeveer 90 % van de totale productie van de bedrijfstak van de Unie vertegenwoordigen.

De beschikbare gegevens voor de periode juli 2015 tot juni 2016 laten een verdere verslechtering van de winstgevendheid zien, ondanks een positievere ontwikkeling (in vergelijking met 2015) van de orderontvangsten:

Tabel 6

Ontwikkeling van de winstgevendheid en orderontvangsten van de klagers

Beschrijving

2013

2014

2015

April 2015 – maart 2016

Juli 2015 – juni 2016

Winstgevendheid

– 4,86 %

– 1,28 %

– 3 tot – 5 %

– 5 tot – 7 %

– 7 tot – 9 %

Orderontvangsten

16 631 630

16 677 099

15 529 155

15 636 444

15 944 183

Bron: Eurofer, gecontroleerde gegevens met uitzondering van de laatste kolom.

4.5.2.   Opmerkingen van belanghebbenden na de mededeling van de definitieve bevindingen

(100)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen betoogde de China Iron and Steel Association (CISA) dat aangezien de orderontvangsten in de periode na het OT zijn toegenomen, de producenten in de Unie meer orders hebben gekregen en dat de bedrijfstak van de Unie dus een positieve toekomst tegemoet gaat.

(101)

De Commissie was het ermee eens dat de orderontvangsten licht gestegen waren, maar verwees tegelijkertijd naar de recordverliezen die de klagers geleden hebben en ook in dezelfde tabel stonden vermeld. Zelfs indien voor de producenten in de Unie tijdens de meest recente periode na het OT een mogelijk herstel zou optreden, zou dat herstel als gevolg daarvan niet opwegen tegen de drastisch toegenomen verliezen tijdens diezelfde periode.

4.5.3.   Conclusie

(102)

Bij gebreke van verdere opmerkingen kwam de Commissie tot de conclusie dat er in de recentste periode sprake was van een verdere verslechtering van de winstgevendheid van de klagers. Bijgevolg is de beoordeling dat eind 2015 een dreiging van ophanden zijnde schade bestond niet ontkracht. De verdere verslechtering van de winstgevendheid in de hele eerste helft van 2016 bevestigt integendeel de juistheid van de beoordeling van deze indicator door de Commissie.

4.6.   Te voorziene en ophanden zijnde verandering van omstandigheden

(103)

Artikel 3, lid 9, van de basisverordening bepaalt: „De verandering van omstandigheden waardoor een situatie zou ontstaan waarin dumping schade veroorzaakt, moet duidelijk zijn te voorzien en moet ophanden zijn.”

(104)

Zoals uiteengezet in overweging 157 van de voorlopige verordening zijn alle hierboven genoemde factoren onderzocht en geverifieerd met betrekking tot het onderzoektijdvak. Met name de winstgevendheid van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie bereikte het onhoudbare niveau van – 10 % in het vierde kwartaal van 2015, toen de Chinese druk op de prijzen het hardst werd gevoeld.

(105)

Bovendien bleek uit de gegevens voor de periode na het onderzoektijdvak dat de negatieve trend van de winstgevendheid in de Unie, die in de tweede helft van 2015 begon, in de eerste helft van 2016 niet werd omgebogen.

(106)

De beschikbare gegevens voor de periode juli — september 2016 lieten een gemengd beeld zien. Terwijl de omvang van de Chinese invoer daalde, vormde de overcapaciteit nog steeds een dreiging. Wat de stijging van de Chinese prijzen tijdens dezelfde recente periode betreft, is het zo dat zelfs indien de productiekosten van de bedrijfstak van de Unie in de meest recente periode zouden zijn gedaald, het lage Chinese prijsniveau in september 2016 nog steeds een enorme prijsdruk uitoefende op de staalsector van de Unie. Hieruit volgt dat er aan het eind van het onderzoektijdvak sprake was van een dreiging van te voorziene en ophanden zijnde schade.

(107)

De Commissie bevestigde dus dat er aan het eind van het onderzoektijdvak sprake was van een duidelijk te voorziene en ophanden zijnde verandering van omstandigheden, die zou hebben geleid tot een situatie waarin de dumping schade zou veroorzaken.

4.7.   Conclusies betreffende de dreiging van schade

(108)

Zoals uiteengezet in overweging 158 van de voorlopige verordening was de bedrijfstak van de Unie herstellende in 2014 en in de eerste twee kwartalen van 2015, maar in de tweede helft van 2015 begonnen bijna alle schade-indicatoren drastisch te verslechteren. Uit het onderzoek bleek dat deze negatieve trend, die in de tweede helft van 2015 begon, niet werd omgebogen in de eerste helft van 2016. Bijgevolg wijzen alle factoren die zijn beoordeeld in het kader van artikel 3, lid 9, van de basisverordening, en met name de aanzienlijke stijging van de invoer met dumping in 2015 tegen prijzen die bleven dalen, de enorme overcapaciteit in de VRC en de negatieve ontwikkeling van de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie, in dezelfde richting.

(109)

De beschikbare gegevens voor de periode juli — september 2016 tonen een gemengd beeld. Terwijl de Chinese invoer daalde, vormde de overcapaciteit nog steeds een dreiging en bleven de prijzen ondanks een recente stijging onder de productiekosten van de bedrijfstak van de Unie.

(110)

Op basis van deze analyse concludeerde de Commissie dat er aan het einde van het onderzoektijdvak een dreiging was van een duidelijk te voorziene en ophanden zijnde schade voor de bedrijfstak van de Unie. Deze beoordeling werd niet tegengesproken door de ontwikkelingen na het onderzoektijdvak die hierboven zijn geanalyseerd.

(111)

Bovendien heeft de Commissie het betoog van CISA na de mededeling van de definitieve bevindingen dat de beoordeling van de Commissie niet strookte met de rechtspraak afgewezen door te wijzen op de volgende twee hoofdverschillen tussen haar aanpak in deze zaak en de zaak die heeft geleid tot Verordening (EG) nr. 926/2009 van de Raad (18):

ten eerste verkeerde de bedrijfstak van de Unie, zoals vermeld in overweging 119 van de voorlopige verordening, in deze zaak aan het eind van het onderzoektijdvak in een zwakke situatie, maar niet in die mate dat hij tijdens de beoordelingsperiode aanmerkelijke schade leed in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening;

ten tweede heeft de Commissie voor zover dat in deze zaak mogelijk was, de gegevens van na het OT grondig geanalyseerd en beoordeeld teneinde haar bevindingen te bevestigen of te weerleggen, zoals door de rechtspraak is toegestaan.

5.   CAUSAAL VERBAND

(112)

Een belanghebbende herhaalde dat tijdens het onderzoektijdvak Rusland de grootste exporteur naar de markt van de Unie was en dat het marktaandeel van de Chinese invoer, hoewel deze tijdens de beoordelingsperiode steeg, zeer laag bleef, namelijk rond de 4 %. Na de mededeling van de definitieve bevindingen merkte een andere belanghebbende nog op dat een beperkt marktaandeel van de Chinese invoer van 4 % een causaal verband uitsloot.

(113)

Deze beweringen zijn reeds grondig aan bod gekomen in de overwegingen 177 tot en met 188 van de voorlopige verordening. Bovendien wordt in overweging 77 van de voorlopige verordening met betrekking tot het marktaandeel vermeld dat het totale marktaandeel van de Chinese invoer naar de Unie tijdens de beoordelingsperiode met meer dan 500 % steeg.

(114)

Volgens de klager zou het raadzaam zijn om de effecten van de invoer van dumping uit China samen te beschouwen met die van de invoer met dumping uit vijf andere landen die momenteel wordt onderzocht. Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft de klager dit herhaald.

(115)

De Commissie zag in dit geval geen mogelijkheid om de gezamenlijke gevolgen van de invoer met dumping te beschouwen door de twee onderzoeken samen te voegen. Het begrip invoer uit meer dan één land die „terzelfder tijd aan een antidumpingonderzoek wordt onderworpen” in de zin van artikel 3, lid 4, van de basisverordening vereist dat het gaat over invoer die het voorwerp vormt van hetzelfde onderzoek of over invoer die het voorwerp vormt van twee verschillende maar gelijktijdige onderzoeken betreffende dezelfde of grotendeels overlappende onderzoektijdvakken. In deze zaak hebben de beide onderzoeken betrekking op verschillende onderzoektijdvakken, met een overlap van slechts zes maanden.

(116)

Op grond van het voorgaande bevestigde de Commissie haar conclusies in de overwegingen 197 en 198 van de voorlopige verordening.

6.   BELANG VAN DE UNIE

6.1.   Belang van de bedrijfstak van de Unie

(117)

Bij gebreke van opmerkingen betreffende het belang van de bedrijfstak van de Unie werd de conclusie in overweging 203 van de voorlopige verordening bevestigd.

6.2.   Belang van importeurs

(118)

Bij gebreke van opmerkingen betreffende het belang van importeurs bevestigde de Commissie ook haar conclusie in overweging 204 van de voorlopige verordening.

6.3.   Belang van gebruikers

(119)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen betoogden enkele gebruikers dat het niet in het belang van de Unie zou zijn om antidumpingmaatregelen tegen het betrokken land in te stellen. Zij stelden dat antidumpingmaatregelen zouden indruisen tegen het belang van de gebruikers omdat zij:

a)

een concurrentieverstorend effect zouden hebben en

b)

zouden leiden tot meer invoer van afgeleide producten vervaardigd in derde landen.

(120)

De bewering dat antidumpingmaatregelen een concurrentieverstorend effect hebben is al aan bod gekomen in de overwegingen 205 tot en met 212 van de voorlopige verordening. De bewering dat antidumpingmaatregelen inzake het betrokken product zouden leiden tot meer invoer van afgeleide producten vervaardigd in derde landen werd niet gestaafd door aanvullende inhoudelijke informatie. Daarom wees de Commissie dit argument af.

(121)

De Italiaanse gebruiker die meewerkte aan het onderzoek betoogde dat overweging 210 van de voorlopige verordening aangevuld zou moeten worden met de gevolgen van de antidumpingmaatregelen voor zijn winstmarge. In dit verband merkte hij op dat — bij een vermoedelijk antidumprecht van 22,6 % — zijn winstmarge vóór belasting zou dalen met 2,3 procentpunten. Daardoor concludeerde deze Italiaanse gebruiker dat het instellen van antidumpingmaatregelen een aanzienlijke invloed zou hebben op zijn winstgevendheid en a fortiori op die van andere kleinere niet-verbonden gebruikers die het betrokken product verwerken. De Commissie erkende dat antidumpingmaatregelen een negatief effect zullen hebben op de winstgevendheid van deze Italiaanse gebruiker. Zij merkte echter ook op dat deze gebruiker niet uitsluitend afhankelijk is van Chinese invoer, maar dat hij het betrokken product tijdens het onderzoektijdvak ook betrok van producenten in de Unie en andere producenten in derde landen. Bovendien zou zijn winstgevendheid positief blijven, zij het op een lager niveau.

(122)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen betoogde de klager dat de resultaten van deze Italiaanse gebruiker wat groei en winst betreft in schril contrast staan met die van de producenten in de Unie, die zware verliezen incasseren. Volgens de Commissie deed dat argument niets af aan de analyse van de gevolgen voor de gebruikers. Met de belangen van de producenten in de Unie was namelijk al rekening gehouden in deel 6.1.

(123)

Tot slot kon de Commissie de gevolgen van de instelling van antidumpingmaatregelen voor andere gebruikers niet beoordelen aangezien zij niet meewerkten aan dit onderzoek.

(124)

Op grond van het voorgaande en bij gebreke van overige opmerkingen bevestigde de Commissie haar conclusies in overweging 213 van de voorlopige verordening.

6.4.   Conclusie inzake het belang van de Unie

(125)

Bij gebreke van overige opmerkingen betreffende het belang van de Unie werden de conclusies in de overwegingen 214 tot en met 217 van de voorlopige verordening bevestigd.

7.   DEFINITIEVE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

7.1.   Schademarge

(126)

De Commissie heeft de streefwinst voorlopig vastgesteld op 7 %, op basis van een OESO-studie waarin nagebootst werd hoe de bedrijfstak van de Unie zich zou hebben hersteld van de recessie die veroorzaakt werd door de economische en financiële crisis van 2009. Na de instelling van voorlopige maatregelen en zoals vermeld in overweging 224 van de voorlopige verordening, heeft de Commissie deze kwestie nader onderzocht, niet alleen aan de hand van de opmerkingen die na de mededeling van feiten en overwegingen zijn ontvangen, maar ook door meer informatie in te winnen en die te analyseren.

(127)

Na de mededeling van de voorlopige en de definitieve bevindingen dienden verschillende partijen opmerkingen in over de streefwinst van 7 %. Volgens één belanghebbende was dit veel te laag, volgens een andere veel te hoog.

(128)

Eurofer vond de streefwinst van 7 % veel te laag. Ten eerste werd gesteld dat de winstmarge het beste bepaald kan worden door ofwel af te gaan op de gegevens van het vorige onderzoek naar warmgewalste platte producten (in 2000), ofwel op de winstgevendheid van de staalindustrie in 2008. De streefwinst baseren op de winst in het jaar 2000 zou leiden tot een streefwinst van 12,9 %; op basis van de winst in 2008 zou de streefwinst 14,4 % bedragen. Eurofer beweerde dat in een context waarbij sinds 2000 in de Unie geen technologische of financiële veranderingen zijn opgetreden, het passend zou zijn om de winst van het jaar 2000 te gebruiken. Ook het gebruik van de winst die is behaald in 2008 zou een optie zijn, aangezien de Commissie gegevens met betrekking tot winstgevendheid over een periode van tien jaar geverifieerd heeft, waaronder 2008, het jaar voordat de financiële crisis uitbrak. Eurofer voegde hieraan toe dat de streefwinst niet gebaseerd mag worden op jaren waarin de economische crisis dan wel de invoer met dumping uit het betrokken land invloed heeft gehad. Ten tweede stelde Eurofer dat, als de Commissie beide benaderingen afwees, de streefwinst die is gebaseerd op het onderzoek van de OESO uit 2013 aangepast zou moeten worden op basis van de werkelijke resultaten van de Europese sector warmgewalste platte staalproducten tijdens het onderzoektijdvak. Dit zou een redelijke winstmarge van 10 % opleveren.

(129)

Zoals uiteengezet in overweging 220 van de voorlopige verordening, bleek uit het onderzoek dat de streefwinst baseren op de winst in 2000 niet redelijk is. Zelfs in de onwaarschijnlijke veronderstelling dat — zoals Eurofer beweert — er in de Unie sinds 2000 geen technologische en financiële veranderingen zijn opgetreden, is de omvang van de markt van de Unie sinds 2000 in ieder geval veranderd doordat er in de periode 2000-2016 lidstaten zijn bijgekomen. Ten tweede is het om de in overweging 222 van de voorlopige verordening genoemde redenen evenmin passend om de streefwinst te baseren op de winst in 2008, met name omdat de dreiging van schade eerder een prospectieve analyse vereist. Ten slotte is het verzoek van Eurofer om de streefwinst van 7 naar 10 % te verhogen indien de streefwinst niet gebaseerd is op 2000 of 2008 onvoldoende onderbouwd.

(130)

De Chinese producent-exporteur Hebei Iron & Steel Group (19) en de verbonden importeur Duferco SA beweerden dat een streefwinst van 7 % om de volgende redenen te hoog, onredelijk en onjuist is. Ten eerste weerspiegelt dit een schatting van de inkomsten die onzeker is en waarvan de onderliggende parameters ondertussen zijn veranderd. Ten tweede weerspiegelt het een winstgevendheid die nodig is voor het overleven van de gehele staalindustrie van de Unie, en niet slechts van de producenten van het betrokken product in de Unie. Ten derde was er, nu de Commissie voorlopig had bepaald dat er in 2015 sprake was van invoer met dumping, a contrario geen sprake van dumping in 2012-2014, in welke periode winsten werden behaald tussen – 3,3 % (verlies) en 0,4 % (winst). Als er subsidiair vanuit wordt gegaan dat er sprake was van dumping in 2012-2014, dan is 2011 het recentste jaar waarin er geen bewijs was van invoer met dumping van het betrokken product; toen werd gemiddeld 3,11 % winst gemaakt. Bovendien stelde dezelfde Chinese producent-exporteur na de mededeling van de definitieve bevindingen dat deze aanpak kennelijk in tegenspraak is met de rechtspraak van het Hof, aangezien hij rekening houdt met andere factoren dan dumping en eerder bedoeld is om het voortbestaan van de staalindustrie van de Unie te garanderen.

(131)

Ten eerste is de Commissie van mening dat de belanghebbende zijn bewering dat de onderliggende parameters die ten grondslag liggen aan het onderzoek dat werd gebruikt om de streefwinst van 7 % te bepalen, ondertussen waren veranderd, niet heeft onderbouwd.

(132)

Ten tweede stelde de belanghebbende ook dat de studie een winstgevendheid weerspiegelt die nodig is voor het overleven van de gehele staalindustrie van de Unie, en niet slechts van de producenten van het betrokken product in de Unie. Zoals gezegd in overweging 223 van de voorlopige verordening, heeft de Commissie deze cijfers voor de gehele staalindustrie bij gebreke van andere betrouwbare gegevens toegepast op het betrokken product, aangezien warmgewalste platte staalproducten goed zijn voor een groot deel van de ruwstaalproductie.

(133)

Ten derde lijkt de opmerking om ofwel de gegevens over winstgevendheid uit de periode 2012-2014 ofwel van het jaar 2011 te gebruiken niet gepast. De streefwinst is de prijs waar de bedrijfstak van de Unie onder normale concurrentievoorwaarden en bij afwezigheid van invoer met dumping redelijkerwijs op kan rekenen. Zoals gezegd in overweging 106 van de voorlopige verordening, kunnen de jaren 2012, 2013 en 2014 niet als jaren met normale concurrentievoorwaarden worden beschouwd, gezien de nasleep van de schuldencrisis in de eurozone en de afname van de vraag naar staal in 2012. Zoals vastgesteld in de zaak van de koudgewalste platte staalproducten (20), kan bovendien niet worden afgegaan op gegevens uit 2011 vanwege de impact van de financiële crisis van 2009, die twee jaar later nog altijd van invloed was op de winstgevendheid.

(134)

Op basis van een en ander heeft de Commissie bevestigd dat een streefwinst van 7 % in deze zaak van dreigende schade de meest passende basis vormde. Deze interpretatie strookt met het oordeel van het Hof (21) dat de analyse van het al dan niet bestaan van een dreiging van schade uit zichzelf een prospectieve analyse vereist.

7.2.   Definitieve maatregelen

7.2.1.   Toegang tot vertrouwelijke gegevens

(135)

De wettelijk vertegenwoordiger van een Chinese producent-exporteur betoogde dat de informatie in de mededeling van de voorlopige bevindingen hem er niet toe in staat stelt opmerkingen in te dienen over de juistheid en de relevantie van de bevindingen van de Commissie betreffende de dumpingmarge, de prijseffecten en de berekeningen van de schademarge, met inbegrip van de vraag of bij de berekening van de prijsonderbieding en het prijsbederf rekening is gehouden met alle verkopen van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie of alleen met die waarvoor er verkopen van soortgelijke producten door de Chinese producenten-exporteurs waren. In dat verband heeft de Chinese producent-exporteur op 8 november 2016 om verduidelijking verzocht. Bovendien heeft de Chinese producent-exporteur op 8 november 2016 na de mededeling van de definitieve bevindingen verzocht om toegang tot bepaalde vertrouwelijke informatie. Hij stelde voor dat deze vertrouwelijke informatie enkel toegankelijk zou zijn voor de wettelijke vertegenwoordigers, dan wel dat de raadadviseur-auditeur zou worden ingeschakeld.

(136)

De diensten van de Commissie antwoordden op 8 december 2016 dat de berekeningen van de prijsonderbieding en het prijsbederf enkel rekening hielden met soortgelijke producttypen, om de verkoopgegevens van de Chinese producent-exporteur te vergelijken met verkoopgegevens van de producenten in de Unie. De verkoop van vergelijkbare producten door de bedrijfstak van de Unie vertegenwoordigt hoe dan ook 62 % van het totale exportvolume. Zo beschouwd konden naar de Unie uitgevoerde producten van deze specifieke producent-exporteur vergeleken worden met een vergelijkbaar product uit de Unie. Voorts is de wettelijke vertegenwoordiger van die partij geïnformeerd dat het verzoek om toegang tot vertrouwelijke gegevens niet kon worden ingewilligd, daar de Commissie de vertrouwelijkheid van de gegevens van de andere belanghebbenden moet beschermen. Daar er in de huidige stand van de wetgeving geen andere middelen zijn om de vertrouwelijkheid te beschermen en tegelijkertijd de partijen van de verzochte informatie te voorzien, hebben de diensten van de Commissie de partij uitgenodigd contact op te nemen met de raadadviseur-auditeur, om hem de vertrouwelijke informatie te laten verifiëren.

(137)

In dit verband merkte de klager na de mededeling van de definitieve bevindingen dienaangaande op dat de Commissie wettelijk verplicht is om de vertrouwelijkheid van de gegevens die door alle belanghebbenden zijn verstrekt te beschermen. Daarom weigerde hij afstand te doen van de hem bij artikel 19 van de basisverordening verleende bescherming van zijn vertrouwelijke gegevens.

(138)

Naar het huidige recht van de Unie, zoals uitgelegd in de rechtspraak, is het juridisch niet mogelijk om toegang tot vertrouwelijke gegevens van een belanghebbende te verlenen aan enige andere partij, tenzij de gegevensverstrekkende partij hiermee instemt, dan wel in het kader van een bij de rechterlijke instanties van de Unie aanhangig geschil. Alleen het controlemechanisme van artikel 15 van het Besluit van de voorzitter van de Europese Commissie van 29 februari 2012 betreffende de functie en het mandaat van de raadadviseur-auditeur (22) biedt hier een alternatief. Tijdens een hoorzitting met de raadadviseur-auditeur op 7 februari 2017 werd gediscussieerd over het rechtskader van de toegang tot vertrouwelijke gegevens.

7.2.2.   Verzoek om meer verduidelijkingen na de mededeling van de definitieve bevindingen

(139)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen werd de wettelijke vertegenwoordiger van dezelfde Chinese producent-exporteur op 12 januari 2017 een eerste keer gehoord om de gevraagde verduidelijkingen in detail te bespreken. Na deze bijeenkomst herhaalde hij diezelfde dag schriftelijk zijn verzoek om meer informatie over de schadeberekeningen „om inzicht te krijgen in de aard en omvang van de vermeende prijseffecten”.

(140)

Op 18 januari 2017 hebben de diensten van de Commissie in een afzonderlijke brief voor zover mogelijk (dat wil zeggen zonder de uit de basisverordening voortvloeiende wettelijke verplichting om vertrouwelijke gegevens te beschermen te schenden) alle verduidelijkingen verstrekt waarom de wettelijke vertegenwoordiger van deze Chinese producent-exporteur had verzocht. Verder stelde de Commissie vast dat de 10 types van het betrokken product die door deze Chinese producent-exporteur worden verkocht en die welke door de producenten in de Unie worden verkocht voor 100 % overeenkomen. Bovendien vertegenwoordigt één van de 10 producttypen alleen reeds ongeveer 75 % van zijn totale verkoopvolume in de Unie tijdens het OT.

7.2.3.   Inaanmerkingneming van een „importeursmarge” bij de berekening van de prijsonderbieding en het prijsbederf

(141)

Na de mededeling van de voorlopige en de definitieve bevindingen betwistte een Chinese producent-exporteur de manier waarop de Commissie de schademarge berekend heeft. Hij stelde dat de Chinese verkoopprijzen moeten worden gecorrigeerd aan de hand van een „importeursmarge”, d.w.z. met inaanmerkingneming van douanekosten, kosten voor afhandeling en financiering, VAA-kosten en winst (à 5 %). Aldus zou de prijs af-opslagplaats van de importeur soortgelijke kostenelementen bevatten als die van de overeenkomstige verkoopprijs af-fabriek van de bedrijfstak van de Unie. Voorts stelde de belanghebbende dat de Commissie enkel een eindprijs genomen heeft (dus zonder aanpassingen voor VAA-kosten en winst) die niet volstaat voor het maken van een passende vergelijking tussen de respectieve prijzen van de Chinese producenten-exporteurs en de producenten in de Unie bij de berekening van de prijsonderbieding en het prijsbederf. Om dit te staven verwees de belanghebbende naar twee voorlopige verordeningen, die beide van meer dan 20 jaar geleden dateren. Deze Chinese producent-exporteur stelde tevens dat de Commissie geen rekening heeft gehouden met het feit dat de uitvoerprijs aan de grens van de Unie beïnvloed wordt door de verhouding tussen de exporteur en de importeur. Hierdoor zou de Commissie uiteindelijk de verrekenprijs tussen de verbonden ondernemingen gebruiken als basis voor de vergelijking met de prijzen af-fabriek van de bedrijfstak van de Unie.

(142)

De Commissie wees dit argument om de volgende reden af: de berekening van een schademarge heeft tot doel vast te stellen of het opleggen van een lager recht (dan het recht op basis van de dumpingmarge) op de uitvoerprijs van de invoer met dumping volstaat om de door de invoer met dumping veroorzaakte schade weg te nemen. Deze beoordeling moet gebaseerd zijn op de uitvoerprijs aan de grens van de Unie, die beschouwd wordt als een niveau dat vergelijkbaar is met de prijs af-fabriek van de bedrijfstak van de Unie. De methode die de Commissie hanteert om de gegevens van de Chinese producenten-exporteurs en de producenten in de Unie te vergelijken met het oog op de berekening van de prijsonderbieding en het prijsbederf, verzekert juist dat de producenten-exporteurs en de producenten in de Unie gelijk worden behandeld. Volgens de Commissie mag de vaststelling van de relevante invoerprijs voor de berekening van de prijsonderbieding en het prijsbederf niet beïnvloed worden door de vraag of de uitgevoerde producten worden geleverd aan verbonden of aan onafhankelijke ondernemingen in de Unie. Daarvoor moet de prijs die in aanmerking wordt genomen de prijs zijn waartegen het betrokken product aan de Unie wordt verkocht, en niet de prijs waartegen de ingevoerde producten weer worden verkocht door producenten-importeurs in de Unie. Verder verwijst de Commissie naar overweging 144 van deze verordening. Derhalve beschouwt de Commissie haar aanpak als juist.

7.2.4.   Analoge toepassing van artikel 2, lid 9, van de basisverordening

(143)

De klager merkte op dat de Commissie bij de berekening van de schademarge artikel 2, lid 9, van de basisverordening moet toepassen wanneer zij uitvoerprijzen vaststelt voor verkopen via verbonden importeurs. Deze belanghebbende merkte ook op dat, anders dan in de zaak van de koudgewalste platte staalproducten, in de mededeling van de voorlopige bevindingen niet expliciet werd bevestigd dat deze methode was gevolgd.

(144)

De Commissie bevestigde dat de berekening van een schademarge tot doel heeft vast te stellen of het opleggen van een lager recht (dan het recht op basis van de dumpingmarge) op de uitvoerprijs van de invoer met dumping volstaat om de door de invoer met dumping veroorzaakte schade weg te nemen. Deze beoordeling moet gebaseerd zijn op de uitvoerprijs aan de grens van de Unie, die beschouwd wordt als een niveau dat vergelijkbaar is met de prijs af-fabriek van de bedrijfstak van de Unie. In het geval van uitvoer via verbonden importeurs wordt de uitvoerprijs berekend op basis van de wederverkoopprijs aan de eerste onafhankelijke afnemer, gecorrigeerd overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening. Daar de uitvoerprijs een onmisbaar element in de berekening van de schademarge is en deze bepaling van de basisverordening de enige is die aanwijzingen geeft over de berekening van de uitvoerprijs, is analoge toepassing van deze bepaling gerechtvaardigd.

(145)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen stelde CISA dat zij verrast was dat de Commissie artikel 2, lid 9, van de basisverordening analoog toepaste. Volgens haar druist een dergelijke toepassing in tegen artikel 2, lid 9, van de basisverordening en levert dit een kennelijke beoordelingsfout op. Tevens stelde zij dat minstens één in de steekproef opgenomen Chinese producent-exporteur uitvoerde via verbonden importeurs en dat zijn definitieve antidumpingrecht derhalve te hoog zou zijn.

(146)

Ten eerste herhaalde de Commissie dat artikel 2, lid 9, van de basisverordening de enige bepaling van de basisverordening is die aanwijzingen geeft over de berekening van de uitvoerprijs. Daarom is de toepassing ervan bij de berekening van een schademarge gerechtvaardigd. Ten tweede is het, anders dan gesteld, in recente zaken vaste praktijk van de Commissie om bij de berekening van een schademarge consequent (23) artikel 2, lid 9, van de basisverordening analoog toe te passen. Ten derde strekt de berekening van de schademarge er niet toe om na te gaan in welke mate de verkoop van de verbonden importeurs schade toebrengt aan de producenten in de Unie, maar wel of de uitvoer van de Chinese producent-exporteur schade veroorzaakt door onderbieding en bederf van de prijzen van de producenten in de Unie. Daarvoor moet de prijs die in aanmerking wordt genomen de prijs zijn waartegen het betrokken product aan de Unie wordt verkocht, en niet de prijs waartegen de ingevoerde producten weer worden verkocht door producenten-importeurs in de Unie. Concluderend bevestigde de Commissie dat zij deze methode gebruikt heeft om de uitvoerprijzen voor verkopen via verbonden importeurs vast te stellen.

7.2.5.   Voor de berekening van de schademarge te gebruiken tijdvak in een geval van dreigende schade

(147)

De klager bekritiseerde het feit dat de Commissie in de voorlopige fase een standaardaanpak voor aanmerkelijke schade hanteerde door rekening te houden met de gemiddelde schademarge over het gehele OT (d.w.z. 2015). Hij stelde dat dit geen juiste aanpak is, aangezien de dreigendeschademarge de dreiging dient te weerspiegelen, en als de dreiging later in het OT reëel wordt, de schademarge de concrete impact van de dreiging. Om de impact van de schadedreiging daadwerkelijk weg te nemen, moet de Commissie kijken naar die gedeelten van het OT waarin de schadedreiging reëel werd. In dat verband verwees de klager naar het feit dat de schadedreiging voor de staalindustrie in de Unie impact begon te krijgen vanaf de tweede helft van 2015. Derhalve zou enkel de tweede helft van 2015 gebruikt mogen worden om de marges van prijsonderbieding en prijsbederf te berekenen. De klager stelde ook dat schadedreigingszaken erop gericht zijn om de Commissie toe te staan effectief en preventief te reageren voordat de schadedreiging daadwerkelijk tot schade heeft kunnen leiden. Indien de Commissie niet geneigd zou zijn om haar methode voor de berekening van de (dreigende)schademarge aan te passen, zou de industrie langer moeten wachten, totdat zij een volledig jaar aanmerkelijke schade lijdt, alvorens om bescherming tegen invoer met dumping te kunnen verzoeken en een realistische schademarge te verkrijgen. Dat zou ten koste van banen en industriële activiteiten op de markt van de Unie gaan, en ook de doelstellingen van de klachten inzake dreiging van schade ondermijnen.

(148)

Na een gedetailleerde analyse van de argumenten van de klager herinnerde de Commissie eraan dat zij voorlopig geconcludeerd had dat er aan het eind van het onderzoektijdvak sprake was van een duidelijk te verwachten en ophanden zijnde verandering van omstandigheden die een situatie kon scheppen waarin de dumping tot schade zou leiden. In dat verband verwees de Commissie onder meer naar de overwegingen 157, 159 en 198 van de voorlopige verordening: „De bedrijfstak van de Unie was herstellende in 2014 en in de eerste twee kwartalen van 2015, maar in de tweede helft van 2015 begonnen bijna alle schade-indicatoren drastisch te verslechteren. Uit het onderzoek bleek dat deze negatieve trend, die in de tweede helft van 2015 begon, niet werd omgebogen in de eerste helft van 2016.” Verder stelde zij in overweging 163 van de voorlopige verordening: „Aangezien de voortdurende toename van de invoer met dumping tegen steeds lagere prijzen samenviel met het verlies aan marktaandeel en de neerwaartse prijsdruk waarmee de bedrijfstak van de Unie werd geconfronteerd, wat tot verdere verliezen leidde, vooral vanaf de tweede helft van 2015, concludeerde de Commissie dat de invoer met dumping negatieve gevolgen had voor de situatie van de bedrijfstak van de Unie.”

(149)

Wat in de tweede plaats de inhoud betreft, heeft de Commissie in overweging 157 van de voorlopige verordening vastgesteld dat de negatieve trend begon in de tweede helft van 2015 en dat deze geleid heeft tot een duidelijk te voorziene en ophanden zijnde verandering van omstandigheden aan het eind van het onderzoektijdvak, wat zou leiden tot een situatie waarin de dumping schade zou veroorzaken indien er geen maatregelen zouden worden genomen. Dit strookt met wat de Commissie heeft gezegd in overweging 113 van de voorlopige verordening: „In 2014 en de eerste helft van 2015 konden de producenten in de Unie zich gedeeltelijk herstellen.” Bijgevolg weerspiegelt de tweede helft van 2015 beter de daadwerkelijke impact van de schadedreiging voor de bedrijfstak van de Unie die ongedaan gemaakt dient te worden.

(150)

Ten derde heeft het Hof geoordeeld dat de analyse van gegevens van na het onderzoektijdvak zeer passend is in een onderzoek om te bepalen of schade dreigt, dat uit zichzelf een prospectieve analyse vereist. Volgens de Commissie lijkt de tweede helft van 2015 beter aan dat vereiste te voldoen, aangezien zij nauwer aansluit bij de toekomstige ontwikkelingen dan het volledige OT.

(151)

Ten vierde zou een berekening op basis van een volledig onderzoektijdvak, ongeacht of er tekenen waren van negatieve trends, indruisen tegen het doel van een schadedreigingszaak om effectief en preventief te handelen voordat de schadedreiging tot schade heeft kunnen leiden.

(152)

Om bovengenoemde redenen stelde de Commissie zich op het standpunt dat het tijdvak voor de berekening van de schademarges in deze zaak de tweede helft van 2015 moet zijn, en niet het volledige onderzoektijdvak.

(153)

Bijgevolg heeft de Commissie de medewerkende producenten om aanvullende gegevens verzocht. Zij heeft van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie aanvullende kwartaalgegevens inzake het OT ontvangen aangaande de productiekosten per producttype en deze gegevens nadien geverifieerd. De verificatie had enkel betrekking op de aanvullende gegevens waar niet eerder om verzocht was, en verzekerde dat de gegevens waarop de Commissie uiteindelijk haar bevindingen baseerde betrouwbaar waren.

(154)

Daar het niveau van medewerking als hoog beschouwd werd, is de definitieve schademarge voor de VRC, toepasbaar op niet in de steekproef opgenomen medewerkende producenten-exporteurs, berekend als het gemiddelde van de drie in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs/groepen ondernemingen. De definitieve schademarge voor de VRC, toepasbaar op niet-medewerkende producenten-exporteurs, is vastgesteld op het niveau van de hoogste marge van de drie medewerkende ondernemingen/groepen ondernemingen.

(155)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen merkte CISA op dat het volledige OT werd gebruikt als basis voor de berekening van de streefprijs per eenheid van de bedrijfstak van de Unie, terwijl voor de berekening van de eenheidsprijs voor vrij verkeer in de Unie van de Chinese producenten-exporteurs die deel uitmaken van de Shagang-groep slechts zes maanden van het OT werden gebruikt. Als gevolg hiervan verzocht CISA de Commissie om beide elementen opnieuw te berekenen op basis van de beschikbare gegevens voor dezelfde periode.

(156)

Na afloop van de analyse bleek dat deze opmerking gegrond was. De Commissie heeft daarom de streefprijs per eenheid van de bedrijfstak van de Unie voor Chinese producenten-exporteurs die deel uitmaken van de Shagang-groep opnieuw berekend op basis van de gegevens over productiekosten voor dezelfde periode (tweede helft van 2015) als de periode die werd gebruikt voor de berekening van de eenheidsprijs voor vrij verkeer in de Unie van alle Chinese producenten-exporteurs.

(157)

Uit de nieuwe berekening bleek dat de schademarges voor de ondernemingen die deel uitmaken van de Shagang-groep daalden van 36,6 % naar 35,9 %.

(158)

Bovendien heeft de Commissie ook de oorspronkelijke berekeningen van de schademarges voor de andere twee Chinese producenten-exporteurs herzien. De oorspronkelijke berekening voor de Hebei-groep bleek juist te zijn, maar de controle van de oorspronkelijke berekening voor Bengang Steel Plates Co., Ltd bracht volgende schrijffouten aan het licht:

één producttype bleek ten onrechte van de oorspronkelijke berekening te zijn uitgesloten. Bijgevolg werd dit producttype nu in de bijgewerkte berekening opgenomen aangezien dit producttype zowel door producenten in de Unie als door Bengang Steel Plates Co., Ltd werd verkocht;

enkele waarden in de gegevens van de bedrijfstak van de Unie waren in het rekenblad verkeerd toegewezen.

Als gevolg hiervan steeg de schademarge voor deze Chinese producent-exporteur naar 28,1 % (in plaats van 25,5 %).

(159)

De bijgewerkte berekening van de streefprijs per eenheid van de bedrijfstak van de Unie werd op 16 januari 2017 meegedeeld aan de Shagang-groep en aan Bengang Steel Plates Co., Ltd Aangezien het enige element dat gewijzigd was in vergelijking met de mededeling van de definitieve bevindingen van de Commissie van 22 december 2016, de streefprijs van de bedrijfstak van de Unie was, werd beide belanghebbenden verzocht om hun opmerkingen betreffende deze beperkte aanvullende bevindingen uiterlijk op 18 januari 2017 in te dienen. Tot op die datum werden echter geen opmerkingen ontvangen.

(160)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen merkte een Chinese producent-exporteur nog op dat hij er niet van overtuigd was dat de opgegeven redenen voor het gebruik van gegevens over de tweede helft van 2015 alleen een juister beeld zouden geven van de situatie betreffende de gevolgen van de dreiging. Verder stelde hij dat elk selectief gebruik van de periode met het oog op de berekening van de schademarge de vergelijking van de dumping- en schademarges met het oog op de „regel van het laagste recht” onlogisch maakt en vertekent, en zou leiden tot hogere marges dan indien het volledige jaar 2015 zou zijn gebruikt. Vandaar het verzoek aan de Commissie om voor de berekening van de schademarge een periode van twaalf maanden toe te passen, zoals de periode voor de berekening van de dumpingmarges. Soortgelijke opmerkingen werden ontvangen van de Italiaanse gebruiker, die daar nog aan toevoegde dat het selectieve gebruik van informatie betreffende een deel van het OT in deze zaak geen objectieve beoordeling van de schademarge mogelijk maakt.

(161)

Ook van CISA en twee Chinese producenten-exporteurs werden gelijkaardige opmerkingen ontvangen; zij betoogden dat de keuze van een periode van zes maanden strijdig is met de rechtszekerheid en het gewettigd vertrouwen. Terwijl de andere Chinese producent-exporteur vooral beweerde dat een beperking van de gegevens tot een periode van amper zes maanden niet als positief bewijsmateriaal in de zin van artikel 3, lid 2, van de basisverordening kan worden beschouwd, verwees CISA naar punt 5.1. van het bericht van inleiding („Het onderzoek naar dumping en schade heeft betrekking op de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015”) en de rechtspraak.

(162)

Bovendien merkte één Chinese producent-exporteur ook op dat het de vaste praktijk van de Commissie is om geen gegevens te gebruiken die slechts betrekking hebben op een deel van het onderzoektijdvak, en dat de in deze zaak gebruikte methode niet strookt met de aanbeveling van het antidumpingcomité van de WTO dat „de periode van gegevensverzameling […] de volledige periode moet omvatten waarin gegevens werden verzameld voor het dumpingonderzoek”.

(163)

De Commissie heeft al deze argumenten als volgt afgewezen. Ten eerste gebeurt de vaststelling van dumping en schade op basis van een onderzoektijdvak en een beoordelingsperiode die zijn omschreven overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van de basisverordening en die worden vermeld in het bericht van inleiding. Anderzijds bevat de basisverordening geen enkele specifieke methode voor de berekening van de schademarge die wordt gebruikt voor de regel van het laagste recht. Ten tweede bevat de basisverordening geen specifieke criteria voor de afbakening van de periode waarin de parameters voor de berekening van de schademarge worden beoordeeld. In deze zaak was de Commissie van mening dat de gekozen periode de specifieke kenmerken van de zaak weerspiegelt en passend is in het kader van een prospectieve analyse. Bovendien heeft de Commissie, om een objectieve beoordeling te garanderen, voor de berekening van de schademarge dezelfde periode van zes maanden gebruikt die is gebruikt voor de vergelijking van de uitvoerprijs en de streefprijs.

(164)

Gelet op hetgeen is gezegd in de overwegingen 135 tot en met 163, en bij gebreke van andere opmerkingen, zijn de definitieve schademarges opnieuw berekend aan de hand van gegevens uit de tweede helft van 2015. Deze definitieve marges, uitgedrukt als een percentage van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring, zijn als volgt. Hier worden eveneens de definitieve rechten vermeld.

Tabel 7

Definitieve marges en rechten

Chinese producenten-exporteurs

Definitieve dumpingmarge

Definitieve schademarge

Definitief recht

Bengang Steel Plates Co., Ltd

97,3 %

28,1 %

28,1 %

Hesteel Group Co., Ltd

95,5 %

18,1 %

18,1 %

Jiangsu Shagang Group

106,9 %

35,9 %

35,9 %

Andere medewerkende ondernemingen

100,5 %

27,3 %

27,3 %

Alle andere ondernemingen

106,9 %

35,9 %

35,9 %

(165)

De bovengenoemde schademarges zijn na opmerkingen van een producent-exporteur volgend op de mededeling van de definitieve bevindingen waar nodig afgerond tot het dichtstbijzijnde tiende.

(166)

De bij deze verordening specifiek voor bepaalde ondernemingen vastgestelde antidumpingrechten zijn gebaseerd op de bevindingen van dit onderzoek. Zij weerspiegelen dan ook de situatie die bij het onderzoek voor die ondernemingen werd geconstateerd. Deze rechten (in tegenstelling tot het voor het hele land geldende recht dat van toepassing is op „alle andere ondernemingen”) zijn dus uitsluitend van toepassing op het betrokken product van oorsprong uit de betrokken landen dat door die ondernemingen en derhalve de specifiek vermelde juridische entiteiten is vervaardigd. Deze rechten zijn niet van toepassing op de invoer van het betrokken product dat door andere, niet specifiek in het dispositief van deze verordening genoemde ondernemingen is vervaardigd, ook al gaat het hierbij om entiteiten die verbonden zijn met de specifiek genoemde ondernemingen; op die producten is het recht van toepassing dat geldt voor „alle andere ondernemingen”.

(167)

Verzoeken om toepassing van deze specifiek voor bepaalde ondernemingen geldende antidumpingrechten (bijvoorbeeld na de naamsverandering van een onderneming of na de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen) dienen aan de Commissie (*1) te worden gericht, onder opgave van alle relevante gegevens, met name indien deze naamsverandering of oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen verband houdt met wijzigingen van de activiteiten van de onderneming op het gebied van de productie en de verkoop in binnen- en buitenland. Indien het verzoek gerechtvaardigd is, zal deze verordening dienovereenkomstig worden gewijzigd door bijwerking van de lijst van ondernemingen die voor een individueel recht in aanmerking komen.

(168)

„Hebei Iron & Steel Group Co., Ltd” heeft tijdens het onderzoek zijn naam veranderd in „Hesteel Group Co., Ltd”. Ook sommige verbonden ondernemingen hebben hun naam veranderd. De Commissie heeft nota genomen van deze naamsveranderingen en heeft artikel 1, lid 2, dienovereenkomstig aangepast.

(169)

Om het gevaar van ontwijking zo veel mogelijk te beperken, moeten in dit geval bijzondere maatregelen worden genomen om een goede toepassing van de antidumpingmaatregelen te garanderen. De bijzondere maatregelen omvatten onder meer: overlegging aan de douaneautoriteiten van de lidstaten van een geldige handelsfactuur die voldoet aan de vereisten die zijn vermeld in artikel 1, lid 3, van deze verordening. Voor invoer die niet van een dergelijke factuur vergezeld gaat, geldt het recht dat van toepassing is op alle andere ondernemingen.

7.3.   Vrijgave van de voorlopige rechten

(170)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen stelde een belanghebbende dat de Commissie de voorlopige rechten niet overeenkomstig artikel 10, lid 2, van de basisverordening definitief kan innen tenzij is aangetoond dat de situatie zonder voorlopige maatregelen tot aanmerkelijke schade zou hebben geleid voordat de definitieve maatregelen werden vastgesteld.

(171)

Gezien de vaststellingen in deze zaak is de Commissie van mening dat de bedragen die uit hoofde van het bij de voorlopige verordening ingestelde voorlopige antidumpingrecht als zekerheid zijn gesteld, overeenkomstig artikel 10, lid 2, van de basisverordening dienen te worden vrijgegeven.

(172)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) 2016/1036 ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op bepaalde warmgewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal, ook indien opgerold (waaronder op maat gesneden producten en producten uit „bandstaal”), niet verder bewerkt dan warmgewalst, en niet geplateerd noch bekleed, van oorsprong uit China.

Het betrokken product omvat geen:

producten van roestvrijstaal en siliciumstaal met georiënteerde korrel;

producten van gereedschapsstaal en sneldraaistaal;

producten, niet opgerold, zonder in reliëf gewalste motieven, met een dikte van meer dan 10 mm en een breedte van minimaal 600 mm, en

producten, niet opgerold, zonder in reliëf gewalste motieven, met een dikte van minimaal 4,75 mm en maximaal 10 mm en een breedte van minimaal 2 050 mm.

Het betrokken product wordt momenteel ingedeeld onder de GN-codes 7208 10 00, 7208 25 00, 7208 26 00, 7208 27 00, 7208 36 00, 7208 37 00, 7208 38 00, 7208 39 00, 7208 40 00, 7208 52 10, 7208 52 99, 7208 53 10, 7208 53 90, 7208 54 00, 7211 13 00, 7211 14 00, 7211 19 00, ex 7225 19 10 (Taric-code 7225191090), 7225 30 90, ex 7225 40 60 (Taric-code 7225406090), 7225 40 90, ex 7226 19 10 (Taric-code 7226191090), 7226 91 91 en 7226 91 99.

2.   Het definitieve antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van het in lid 1 omschreven en door de hieronder vermelde ondernemingen geproduceerde product is als volgt:

Land

Onderneming

Definitief recht

Aanvullende Taric-code

VRC

Bengang Steel Plates Co., Ltd

28,1 %

C157

Handan Iron & Steel Group Han-Bao Co., Ltd

18,1 %

C158

Hesteel Co., Ltd Tangshan Branch (24)

18,1 %

C159

Hesteel Co., Ltd Chengde Branch (25)

18,1 %

C160

Zhangjiagang Hongchang Plate Co., Ltd

35,9 %

C161

Zhangjiagang GTA Plate Co., Ltd

35,9 %

C162

Andere in bijlage I genoemde medewerkende ondernemingen

27,3 %

Zie bijlage

Alle andere ondernemingen

35,9 %

C999

3.   De individuele antidumpingrechten voor de in lid 2 vermelde ondernemingen worden uitsluitend toegepast indien aan de douaneautoriteiten van de lidstaten een geldige handelsfactuur wordt overgelegd die naast naam en functie volgende, door een medewerker van de entiteit die deze factuur heeft opgesteld gedateerde en ondertekende verklaring bevat: „Ondergetekende verklaart dat de (hoeveelheid) warmgewalste platte staalproducten die naar de Europese Unie wordt uitgevoerd en waarop deze factuur betrekking heeft, is vervaardigd door (naam en adres van de onderneming) (aanvullende Taric-code) in (betrokken land). Ik verklaar dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is.” Als een dergelijke factuur niet wordt overgelegd, wordt het recht toegepast dat voor „alle andere ondernemingen” geldt.

4.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

5.   Wanneer een nieuwe producent-exporteur in de Volksrepubliek China voldoende bewijs indient bij de Commissie om aan te tonen dat hij:

1)

het in lid 1 beschreven product in de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 (onderzoektijdvak) niet naar de Unie heeft uitgevoerd,

2)

niet verbonden is met een exporteur of producent in de Volksrepubliek China voor wie de bij deze verordening ingestelde antidumpingmaatregelen gelden,

3)

het betrokken product na het onderzoektijdvak waarop de maatregelen zijn gebaseerd daadwerkelijk naar de Unie heeft uitgevoerd of een onherroepelijke contractuele verplichting is aangegaan om een aanzienlijke hoeveelheid van dit product naar de Unie uit te voeren,

kan lid 2 worden gewijzigd door toevoeging van de nieuwe producent-exporteur aan de medewerkende ondernemingen die niet in de steekproef zijn opgenomen en waarvoor bijgevolg een individueel recht geldt dat niet hoger is dan het gewogen gemiddelde recht van 27,3 %.

Artikel 2

De krachtens Uitvoeringsverordening (EU) 2016/181 van de Commissie (26) uit hoofde van de voorlopige antidumpingrechten als zekerheid gestelde bedragen worden definitief vrijgegeven.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 april 2017.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1778 van de Commissie van 6 oktober 2016 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op bepaalde warmgewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 272 van 7.10.2016, blz. 33).

(3)  PB C 58 van 13.2.2016, blz. 9.

(4)  Bericht van inleiding van een antisubsidieprocedure betreffende de invoer van bepaalde warmgewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal, van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB C 172 van 13.5.2016, blz. 29).

(5)  Bericht van inleiding van een antidumpingprocedure betreffende de invoer van bepaalde warmgewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal, van oorsprong uit Brazilië, Iran, Oekraïne, Rusland en Servië (PB C 246 van 7.7.2016, blz. 7).

(6)  Uitvoeringsverordening (EU) 2016/865 van de Commissie van 31 mei 2016 tot opening van een onderzoek naar de mogelijke ontwijking van de bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2384 ingestelde antidumpingmaatregelen ten aanzien van bepaald bladaluminium van oorsprong uit de Volksrepubliek China door de invoer van enigszins gewijzigd bepaald bladaluminium van oorsprong uit de Volksrepubliek China, en tot onderwerping van deze invoer aan registratie (PB L 144 van 1.6.2016, blz. 35).

(7)  Procedures in verband met de uitvoering van de gemeenschappelijke handelspolitiek, Europese Commissie, Bericht van inleiding van een antidumpingprocedure betreffende de invoer van bepaald corrosiebestendig staal van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB C 459 van 9.12.2016, blz. 17).

(8)  PB L 23 van 29.1.2016, blz. 16.

(9)  PB L 210 van 4.8.2016, blz. 1.

(10)  Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1329 van de Commissie van 29 juli 2016 houdende de heffing van een definitief antidumpingrecht op bepaalde koudgewalste platte staalproducten van oorsprong uit de Volksrepubliek China en de Russische Federatie waarvan de invoer wordt geregistreerd (PB L 210 van 4.8.2016, blz. 27).

(11)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's en de Europese Investeringsbank, Brussel, 16.3.2016, COM(2016) 155 final, Staal: behoud van duurzame banen en groei in Europa.

(12)  Bron voor capaciteitsgegevens: OESO (OESO, DSTI/SU/SC(2016)6/Final, 5 september 2016, Directoraat voor Wetenschap, Technologie en Innovatie, Updated steelmaking capacity figures and a proposed framework for enhancing capacity monitoring activity, Bijlage, blz. 7 en volgende).

(13)  Bron voor productiegegevens: World Steel Association, Steel Statistical Yearbook 2015 (World Steel Association, Steel Statistical Yearbook 2016, tabel 1 op blz. 1 en 2 en tabel 13 op blz. 35, http://www.worldsteel.org/statistics/statistics-archive/yearbook-archive.html).

(14)  Rapport van de commissie Staal van de OESO, 8-9 september 2016, Updated steelmaking capacity figures and a proposed framework for enhancing capacity monitoring activity.

(15)  Richard Lu, 15 juli 2016, the downside Chinese steel demand scenario: gory details, http://www.crugroup.com/about-cru/cruinsight/The_downside_Chinese_steel_demand_scenario_gory_details

(16)  http://www.businessinsider.com.au/is-it-a-bird-a-plane-no-its-the-coking-coal-price-2016-10

https://www.bloomberg.com/news/articles/2016-09-23/goldman-says-higher-coking-coal-prices-are-here-to-stay

(17)  Passage uit de maandelijkse update over de Chinese staalindustrie van Worldsteel, oktober 2016.

(18)  Verordening (EG) nr. 926/2009 van de Raad van 24 september 2009 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op bepaalde naadloze buizen en pijpen, van ijzer of van staal, van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 262 van 6.10.2009, blz. 19).

(19)  Zoals toegelicht in overweging 168 heeft „Hebei Iron & Steel Group” zijn naam tijdens het onderzoek veranderd in „Hesteel Group Co., Ltd”. Ook de verbonden ondernemingen hebben hun naam veranderd. De Commissie heeft nota genomen van deze naamsveranderingen en heeft artikel 1, lid 2, dienovereenkomstig aangepast.

(20)  PB L 210 van 4.8.2016, blz. 1.

(21)  Arrest van het Hof van Justitie van 7 april 2016, ArcelorMittal Tubular Products Ostrava e.a./Hubei, C-186/14, punt 72. Dit arrest bevestigt het arrest van het Gerecht van 29 januari 2014, Hubei Xinyegang Steel/Raad, T-528/09, overweging 71.

(22)  PB L 107 van 19.4.2012, blz. 5.

(23)  Er kan bijvoorbeeld worden verwezen naar de volgende zaken:

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 217/2013 van de Raad van 11 maart 2013 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op bepaalde aluminiumfolie op rollen van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 69 van 13.3.2013, blz. 11);

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1953 van de Commissie van 29 oktober 2015 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde gewalste platte producten met georiënteerde korrel van siliciumstaal van oorsprong uit de Volksrepubliek China, Japan, de Republiek Korea, de Russische Federatie en de Verenigde Staten van Amerika (PB L 284 van 30.10.2015, blz. 109).

(*1)  Europese Commissie, directoraat-generaal Handel, Directoraat H, 1049 Brussel, België.

(24)  Voorheen „Hebei Iron & Steel Co., Ltd Tangshan Branch”.

(25)  Voorheen „Hebei Iron & Steel Co., Ltd Chengde Branch”.

(26)  Uitvoeringsverordening (EU) 2016/181 van de Commissie van 10 februari 2016 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op bepaalde koudgewalste platte staalproducten van oorsprong uit de Volksrepubliek China en de Russische Federatie (PB L 37 van 12.2.2016, blz. 1).


BIJLAGE

Land

Naam

Aanvullende Taric-code

Volksrepubliek China

Angang Steel Company Limited

C150

Inner Mongolia Baotou Steel Union Co., Ltd

C151

Jiangyin Xingcheng Special Steel Works Co., Ltd

C147

Shanxi Taigang Stainless Steel Co., Ltd

C163

Shougang Jingtang United Iron & Steel Co., Ltd

C164

Maanshan Iron & Steel Co., Ltd

C165

Rizhao Steel Wire Co., Ltd

C166

Rizhao Baohua New Material Co., Ltd

C167

Tangshan Yanshan Iron and Steel Co., Ltd

C168

Wuhan Iron & Steel Co., Ltd

C156


6.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 92/97


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/650 VAN DE COMMISSIE

van 5 april 2017

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 april 2017.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal

Directoraat-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

EG

350,6

MA

112,2

SN

284,4

TN

214,0

TR

112,4

ZZ

214,7

0707 00 05

TR

155,6

ZZ

155,6

0709 93 10

MA

53,1

TR

148,4

ZZ

100,8

0805 10 22 , 0805 10 24 , 0805 10 28

EG

54,9

IL

78,6

MA

48,3

TN

55,5

TR

75,1

ZZ

62,5

0805 50 10

TR

74,4

ZZ

74,4

0808 10 80

BR

110,7

CL

108,0

CN

161,4

US

133,8

ZA

111,7

ZZ

125,1

0808 30 90

AR

121,6

CL

154,7

CN

90,2

ZA

127,9

ZZ

123,6


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


BESLUITEN

6.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 92/99


BESLUIT (EU) 2017/651 VAN DE RAAD

van 3 april 2017

tot benoeming van een lid van het Comité van de Regio's, voorgedragen door het Koninkrijk der Nederlanden

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 305,

Gezien de voordracht door de Nederlandse regering,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 26 januari 2015, 5 februari 2015 en 23 juni 2015 heeft de Raad de Besluiten (EU) 2015/116 (1), (EU) 2015/190 (2) en (EU) 2015/994 (3) houdende benoeming van de leden en plaatsvervangende leden van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 vastgesteld.

(2)

In het Comité van de Regio's is een zetel van lid vrijgekomen vanwege het einde van het mandaat op grond waarvan mevrouw A. (Annemiek) JETTEN (Burgemeester van de gemeente Sluis) was voorgedragen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In het Comité van de Regio's wordt voor de resterende duur van de ambtstermijn, dat wil zeggen tot en met 25 januari 2020, tot lid benoemd:

mevrouw A. (Annemiek) JETTEN, burgemeester van de gemeente Vlaardingen (wijziging mandaat).

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Luxemburg, 3 april 2017.

Voor de Raad

De voorzitter

R. GALDES


(1)  Besluit (EU) 2015/116 van de Raad van 26 januari 2015 houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 (PB L 20 van 27.1.2015, blz. 42).

(2)  Besluit (EU) 2015/190 van de Raad van 5 februari 2015 houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 (PB L 31 van 7.2.2015, blz. 25).

(3)  Besluit (EU) 2015/994 van de Raad van 23 juni 2015 houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 (PB L 159 van 25.6.2015, blz. 70).


6.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 92/100


BESLUIT (EU) 2017/652 VAN DE COMMISSIE

van 29 maart 2017

over het voorgestelde burgerinitiatief „Minority SafePack — one million signatures for diversity in Europe”

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2017) 2200)

(Slechts de tekst in de Engelse taal is authentiek)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 211/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 over het burgerinitiatief (1), en met name artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Besluit C(2013) 5969 van de Commissie van 13 september 2013 werd de registratie van het voorgestelde Europese burgerinitiatief „Minority SafePack — one million signatures for diversity in Europe” geweigerd. Het Gerecht van de Europese Unie heeft in zijn arrest van 3 februari 2017 (zaak T-646/13) dat besluit nietig verklaard omdat de Commissie niet heeft voldaan aan haar motiveringsplicht door niet aan te geven welke van de maatregelen in de bijlage bij het voorgestelde Europese burgerinitiatief niet onder haar bevoegdheid vielen, en evenmin de gronden te noemen ter ondersteuning van die conclusie. Met het oog op de uitvoering van het arrest van het Gerecht moet er een nieuw besluit van de Commissie over het verzoek tot registratie van het voorgestelde burgerinitiatief worden vastgesteld.

(2)

Het onderwerp van het voorgestelde burgerinitiatief „Minority SafePack — one million signatures for diversity in Europe” kan als volgt worden samengevat: „Wij verzoeken de Europese Unie de bescherming van personen die tot nationale en taalkundige minderheden behoren, te verbeteren en de culturele en taalkundige diversiteit in de Unie te vergroten.”

(3)

De doelstellingen die door het voorgestelde burgerinitiatief worden nagestreefd, bestaan erin de Europese Unie te verzoeken „een reeks wetgevende handelingen vast te stellen om de bescherming van personen die tot nationale en taalkundige minderheden behoren, te verbeteren en de culturele en taalkundige diversiteit in de Unie te vergroten. Die handelingen zouden maatregelen moeten omvatten met betrekking tot regionale en minderheidstalen, onderwijs en cultuur, regionaal beleid, participatie, gelijkheid, media-inhoud en door regionale instanties verleende overheidssteun”.

(4)

In de bijlage bij het voorgestelde burgerinitiatief wordt specifiek verwezen naar elf rechtshandelingen van de Unie waarvoor de Commissie volgens het burgerinitiatief in wezen voorstellen zou moeten doen, namelijk:

a)

een aanbeveling van de Raad „met betrekking tot de bescherming en de bevordering van de culturele en taalkundige diversiteit binnen de Unie”, op grondslag van artikel 167, lid 5, tweede streepje, VWEU en artikel 165, lid 4, tweede streepje, VWEU;

b)

een besluit of een verordening van het Europees Parlement en de Raad, op grondslag van artikel 167, lid 5, eerste streepje, VWEU en artikel 165, lid 4, eerste streepje, VWEU tot vaststelling van „financieringsprogramma's ter facilitering van de toegang tot kleine regionale en minderheidstalen”;

c)

een besluit of een verordening van het Europees Parlement en de Raad overeenkomstig artikel 167, lid 5, eerste streepje, VWEU en artikel 165, lid 4, eerste streepje, VWEU tot oprichting van een centrum van taalkundige diversiteit dat het bewustzijn omtrent het belang van de regionale en minderheidstalen zal versterken en de diversiteit op alle niveaus zal bevorderen en dat voornamelijk zal worden gefinancierd door de Unie;

d)

een verordening van het Europees Parlement en de Raad, op grondslag van de artikelen 177 en 178 VWEU tot aanpassing van de gemeenschappelijke bepalingen met betrekking tot de regionale fondsen van de Unie zodat de bescherming van minderheden en de bevordering van de culturele en taalkundige diversiteit als thematische doelstellingen hieronder vallen;

e)

een verordening van het Europees Parlement en de Raad op grondslag van artikel 173, lid 3, VWEU en artikel 182, lid 1, VWEU tot wijziging van de verordening aangaande het programma „Horizon 2020”, teneinde het onderzoek te verbeteren naar de toegevoegde waarde die nationale minderheden en culturele en taalkundige diversiteit kunnen inbrengen in de maatschappelijke en economische ontwikkeling in de regio's van de Unie;

f)

een richtlijn, een verordening of een besluit van de Raad op grondslag van artikel 20, lid 2, VWEU en artikel 25 VWEU om binnen de Unie de positie van burgers die tot een nationale minderheid behoren, te versterken, met als doel ervoor te zorgen dat tijdens de verkiezingen voor het Europees Parlement met hun legitieme zorgen rekening wordt gehouden;

g)

doeltreffende maatregelen in de strijd tegen discriminatie en de bevordering van gelijke behandeling, met inbegrip van die van nationale minderheden, en dit met name door een herziening van de bestaande richtlijnen van de Raad op het gebied van gelijke behandeling, op grondslag van artikel 19, lid 1, VWEU;

h)

de wijziging van Uniewetgeving teneinde een nagenoeg gelijke behandeling te waarborgen tussen staatlozen en Unieburgers op grondslag van artikel 79, lid 2, VWEU;

i)

een verordening van het Europees Parlement en de Raad, op grondslag van artikel 118 VWEU ter invoering van een uniform auteursrecht, waardoor de gehele Unie als een interne markt op het gebied van auteursrechten kan worden beschouwd;

j)

een wijziging van Richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad (2) om de vrije verlening van diensten en de ontvangst van audiovisuele inhoud te verzekeren in regio's waar nationale minderheden wonen, op grondslag van artikel 53, lid 1, VWEU en artikel 63 VWEU;

k)

een verordening of een besluit van de Raad om per categorie van projecten die nationale minderheden en hun cultuur bevorderen, een uitzondering te maken op grondslag van artikel 109 VWEU, artikel 108, lid 4, VWEU of artikel 107, lid 3, onder e), VWEU.

(5)

Rechtshandelingen van de Unie ter uitvoering van de Verdragen kunnen worden vastgesteld

op het gebied van de verbetering van de kennis en verbreiding van de cultuur en de geschiedenis van de Europese volkeren; de instandhouding en bescherming van het cultureel erfgoed van Europees belang; de culturele uitwisseling op niet-commerciële basis, en het scheppend werk op artistiek en literair gebied, mede in de audiovisuele sector;

op het gebied van de ontwikkeling van de Europese dimensie in het onderwijs, met name door onderricht in en verspreiding van de talen der lidstaten;

bij de vaststelling van de taken, de prioritaire doelstellingen en de organisatie van de structuurfondsen, mits de te financieren acties leiden tot de versterking van de economische, sociale en territoriale samenhang van de Unie;

met betrekking tot specifieke maatregelen ter ondersteuning van de activiteiten die in de lidstaten worden ondernomen ter verwezenlijking van de volgende doelstellingen: het bespoedigen van de aanpassing van de industrie aan structurele wijzigingen; het bevorderen van een gunstig klimaat voor het ontplooien van initiatieven en voor de ontwikkeling van ondernemingen in de gehele Unie, met name van het midden- en kleinbedrijf; het bevorderen van een gunstig klimaat voor de samenwerking tussen ondernemingen, en het stimuleren van een betere benutting van het industriële potentieel van het beleid inzake innovatie, onderzoek en technologische ontwikkeling;

op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling, in de vorm van een meerjarig kaderprogramma tot vaststelling van de wetenschappelijke en technologische doelstellingen die met de activiteiten van de Unie moeten worden verwezenlijkt en tot vaststelling van de daarmee samenhangende prioriteiten, onder vermelding van de grote lijnen van deze activiteiten en van het totale maximumbedrag van en nadere regels voor de financiële deelneming van de Unie aan het kaderprogramma alsmede de onderscheiden deelbedragen voor elk van de overwogen activiteiten;

op het gebied van de rechten van onderdanen van derde landen die legaal in een lidstaat verblijven, alsook de voorwaarden ter regeling van het vrije verkeer en het vrije verblijf in andere lidstaten van de Unie;

voor de invoering van Europese titels om een eenvormige bescherming van de intellectuele eigendomsrechten in de gehele Unie te bewerkstelligen, en voor de instelling van op het niveau van de Unie gecentraliseerde machtigings-, coördinatie- en controleregelingen;

voor de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten betreffende de toegang tot werkzaamheden anders dan in loondienst en de uitoefening daarvan;

voor de bepaling van de soorten staatssteun die zijn vrijgesteld van de procedure van artikel 108, lid 2, VWEU.

(6)

Om die redenen valt het voorgestelde burgerinitiatief, voor zover het gericht is op voorstellen van de Commissie voor rechtshandelingen van de Unie ter uitvoering van de Verdragen, zoals bedoeld in overweging 4, onder a) tot en met e), en onder h) tot en met k), kennelijk niet buiten het kader van de bevoegdheden van de Commissie om een voorstel voor een rechtshandeling van de Unie ter uitvoering van de Verdragen in te dienen conform artikel 4, lid 2, onder b), van de verordening.

(7)

Een rechtshandeling van de Unie ter uitvoering van de Verdragen kan niet worden vastgesteld om binnen de Unie de positie van burgers die tot een nationale minderheid behoren, te versterken, met als doel ervoor te zorgen dat tijdens de verkiezingen voor het Europees Parlement met hun legitieme zorgen rekening wordt gehouden. In artikel 20, lid 2, VWEU zijn de rechten van de burgers van de Unie vastgesteld. Zij hebben onder meer het actief en passief kiesrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement in de lidstaat waar zij verblijf houden, onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die staat. Artikel 25 VWEU bepaalt dat de Raad op basis van een verslag van de Commissie, na goedkeuring door het Europees Parlement, met eenparigheid van stemmen, volgens een bijzondere wetgevingsprocedure, bepalingen ter aanvulling van de in artikel 20, lid 2, VWEU vermelde rechten kan vaststellen. De rechten die door dergelijke bepalingen worden aangevuld, moeten echter gericht zijn op andere lidstaten dan die waarvan de betrokken burger van de Unie onderdaan is of op de instellingen van de Unie. De rechtshandeling die met het voorgestelde burgerinitiatief „Minority SafePack — one million signatures for diversity in Europe” wordt beoogd, voldoet echter niet aan dat vereiste. Zij zou dus ook rechten in het leven roepen die afdwingbaar zijn ten aanzien van de lidstaat waarvan de betrokken burger van de Unie onderdaan is. Derhalve kunnen artikel 25 en artikel 20, lid 2, VWEU geen rechtsgrondslagen vormen voor de vaststelling van een rechtshandeling van de Unie ter uitvoering van de Verdragen „om binnen de Unie de positie van burgers die tot een nationale minderheid behoren, te versterken, met als doel ervoor te zorgen dat tijdens de verkiezingen voor het Europees Parlement met hun legitieme zorgen rekening wordt gehouden”. Voor zover de rechtshandeling die met het voorgestelde burgerinitiatief „Minority SafePack — one million signatures for diversity in Europe” wordt beoogd, in wezen betrekking zou hebben op de nodige bepalingen voor de rechtstreekse algemene verkiezing van de leden van het Europees Parlement, is het aan deze instelling om overeenkomstig artikel 223 VWEU een voorstel voor deze bepalingen vast te stellen, volgens een in alle lidstaten eenvormige procedure of volgens beginselen die alle lidstaten gemeen hebben. Derhalve is de Commissie uit hoofde van de Verdragen niet bevoegd om een voorstel voor een dergelijke rechtshandeling in te dienen.

(8)

Het is evenmin mogelijk een rechtshandeling van de Unie ter uitvoering van de Verdragen vast te stellen met betrekking tot doeltreffende maatregelen in de strijd tegen discriminatie en ter bevordering van gelijke behandeling, met inbegrip van die van nationale minderheden, en dit met name door een herziening van de bestaande richtlijnen van de Raad op het gebied van gelijke behandeling. Ofschoon de instellingen van de Unie, ongeacht hun werkgebied, overeenkomstig artikel 3, lid 3, VEU de „verscheidenheid van cultuur en taal” moeten eerbiedigen en op grond van artikel 21, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie iedere discriminatie op grond van „het behoren tot een nationale minderheid” moeten vermijden, vormt geen van deze bepalingen een rechtsgrondslag voor enig optreden van de instellingen. Artikel 19 VWEU bepaalt dat de Raad, onverminderd de andere bepalingen van de Verdragen, binnen de grenzen van de door de Verdragen aan de Unie verleende bevoegdheden, met eenparigheid van stemmen, volgens een bijzondere wetgevingsprocedure, op voorstel van de Commissie en na goedkeuring door het Europees Parlement, passende maatregelen kan nemen om discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid te bestrijden. Het behoren tot een nationale minderheid is echter niet opgenomen in deze exhaustieve lijst van gronden van discriminatie. Derhalve kan artikel 19 VWEU niet als rechtsgrondslag dienen voor voorstellen voor rechtshandelingen van de Unie ter uitvoering van de Verdragen houdende „doeltreffende maatregelen in de strijd tegen discriminatie en voor de bevordering van gelijke behandeling, met inbegrip van die van nationale minderheden”.

(9)

Om die redenen valt het voorgestelde burgerinitiatief, voor zover het gericht is op voorstellen van de Commissie voor rechtshandelingen van de Unie ter uitvoering van de Verdragen, zoals bedoeld in overweging 4, onder f) en g), kennelijk buiten het kader van de bevoegdheden van de Commissie om een voorstel voor een rechtshandeling van de Unie ter uitvoering van de Verdragen in te dienen conform artikel 4, lid 2, onder b), van de verordening.

(10)

Het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) versterkt het burgerschap van de Unie en verbetert de democratische werking van de Unie door onder meer te bepalen dat iedere burger het recht heeft aan het democratisch bestel van de Unie deel te nemen door middel van een Europees burgerinitiatief.

(11)

Daartoe moeten de procedures en voorwaarden voor het burgerinitiatief duidelijk, eenvoudig, gebruiksvriendelijk en evenredig met de aard van het burgerinitiatief zijn, om de burgerparticipatie aan te moedigen en de Unie toegankelijker te maken.

(12)

Het voorgestelde burgerinitiatief „Minority SafePack — one million signatures for diversity in Europe” moet daarom worden geregistreerd. Er moeten steunbetuigingen voor dit voorgestelde burgerinitiatief worden verzameld, voor zover het gericht is op voorstellen van de Commissie voor rechtshandelingen van de Unie ter uitvoering van de Verdragen, zoals bedoeld in overweging 4, onder a) tot en met e), en onder h) tot en met k),

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Het voorgestelde burgerinitiatief „Minority SafePack — one million signatures for diversity in Europe” wordt hierbij geregistreerd.

2.   Er kunnen steunbetuigingen voor dit voorgestelde burgerinitiatief worden verzameld, met dien verstande dat daarmee voorstellen van de Commissie worden beoogd voor

een aanbeveling van de Raad „met betrekking tot de bescherming en de bevordering van de culturele en taalkundige diversiteit binnen de Unie”;

een besluit of een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van „financieringsprogramma's ter facilitering van de toegang tot kleine regionale en minderheidstalen”;

een besluit of een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een centrum van taalkundige diversiteit dat het bewustzijn omtrent het belang van de regionale en minderheidstalen zal versterken en de diversiteit op alle niveaus zal bevorderen en dat voornamelijk zal worden gefinancierd door de Unie;

een verordening tot aanpassing van de algemene regels die van toepassing zijn op de taken, de prioritaire doelstellingen en de organisatie van de structuurfondsen zodat rekening wordt gehouden met de bescherming van minderheden en de bevordering van de culturele en taalkundige diversiteit, mits de te financieren acties leiden tot de versterking van de economische, sociale en territoriale samenhang van de Unie;

een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de verordening aangaande het programma „Horizon 2020”, teneinde het onderzoek te verbeteren naar de toegevoegde waarde die nationale minderheden en culturele en taalkundige diversiteit kunnen inbrengen in de maatschappelijke en economische ontwikkeling in de regio's van de Unie;

de wijziging van Uniewetgeving teneinde een nagenoeg gelijke behandeling te waarborgen tussen staatlozen en Unieburgers;

een verordening van het Europees Parlement en de Raad ter invoering van een uniform auteursrecht, waardoor de gehele Unie als een interne markt op het gebied van auteursrechten kan worden beschouwd;

een wijziging van Richtlijn 2010/13/EU om de vrije verlening van diensten en de ontvangst van audiovisuele inhoud te verzekeren in regio's waar nationale minderheden wonen;

een verordening of een besluit van de Raad om per categorie van projecten die nationale minderheden en hun cultuur bevorderen, een uitzondering te maken wat betreft de procedure waarin artikel 108, lid 2, VWEU voorziet.

Artikel 2

Dit besluit treedt op 3 april 2017 in werking.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de organisatoren (leden van het burgercomité) van het voorgestelde burgerinitiatief „Minority SafePack — one million signatures for diversity in Europe”, vertegenwoordigd door de heer Hans Heinrich HANSEN en de heer Hunor KELEMEN, die als contactpersonen optreden.

Gedaan te Brussel, 29 maart 2017.

Voor de Commissie

Frans TIMMERMANS

Eerste vicevoorzitter


(1)  PB L 65 van 11.3.2011, blz. 1.

(2)  Richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele diensten) (PB L 95 van 15.4.2010, blz. 1).