ISSN 1977-0758 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 66 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
60e jaargang |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst. |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
II Niet-wetgevingshandelingen
VERORDENINGEN
11.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 66/1 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/428 VAN DE COMMISSIE
van 10 maart 2017
tot goedkeuring van de basisstof met klei gemengde houtskool overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 23, lid 5, in samenhang met artikel 13, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Op 18 mei 2015 heeft de Commissie van Ets Christian Callegari een aanvraag overeenkomstig artikel 23, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 ontvangen betreffende de goedkeuring van met klei gemengde houtskool als basisstof. De aanvraag ging vergezeld van de in artikel 23, lid 3, tweede alinea, voorgeschreven informatie. |
(2) |
De Commissie heeft de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) gevraagd wetenschappelijke bijstand te verlenen. Op 6 juli 2016 heeft de EFSA bij de Commissie een technisch verslag ingediend (2). De Commissie heeft het evaluatieverslag (3) en het ontwerp van deze verordening op 7 oktober 2016 voorgelegd aan het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, en heeft een definitieve versie hiervan opgesteld voor de bijeenkomst van dit comité op 24 januari 2017. |
(3) |
Uit de door de aanvrager verstrekte documentatie blijkt dat met klei gemengde houtskool geen intrinsiek vermogen heeft om hormoonontregelende, neurotoxische of immunotoxische effecten teweeg te brengen, en ook geen tot bezorgdheid aanleiding gevende stof is. Bovendien wordt de stof niet als een gewasbeschermingsmiddel op de markt gebracht en wordt zij niet voornamelijk voor gewasbeschermingsdoeleinden gebruikt, maar is zij niettemin nuttig op het gebied van gewasbescherming in een product dat bestaat uit de stof en water. Daarom moet de stof als basisstof worden beschouwd. Met klei gemengde houtskool is een mengsel van houtskool, als omschreven in Verordening (EU) nr. 231/2012 van de Commissie (4), en bentoniet, zoals gespecificeerd in Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1060/2013 van de Commissie (5), in de vorm van korrels. |
(4) |
Uit de verrichte onderzoeken is gebleken dat mag worden verwacht dat met klei gemengde houtskool in het algemeen zal voldoen aan de voorschriften van artikel 23 van Verordening (EG) nr. 1107/2009, met name voor de toepassingen die zijn onderzocht en in het evaluatieverslag van de Commissie zijn opgenomen. Daarom moet met klei gemengde houtskool worden goedgekeurd als basisstof. |
(5) |
Overeenkomstig artikel 13, lid 2, in samenhang met artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 en in het licht van de huidige wetenschappelijke en technische kennis moeten aan de goedkeuring echter bepaalde voorwaarden worden verbonden, die zijn opgenomen in bijlage I bij deze verordening. |
(6) |
Overeenkomstig artikel 13, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 moet de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (6) dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(7) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Goedkeuring van een basisstof
De stof met klei gemengde houtskool, als gespecificeerd in bijlage I, wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden goedgekeurd als basisstof.
Artikel 2
Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.
Artikel 3
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 10 maart 2017.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.
(2) EFSA (Europese Autoriteit voor voedselveiligheid), 2016. Technical report on the outcome of the consultation with Member States and EFSA on the basic substance application for clayed charcoal for use in plant protection as a protectant in grapevines. EFSA supporting publication 2016:13(7):EN-1061. 28 blz.
(3) http://ec.europa.eu/food/plant/pesticides/eu-pesticides-database/public/?event=activesubstance.selection&language=EN
(4) Verordening (EU) nr. 231/2012 van de Commissie van 9 maart 2012 tot vaststelling van de specificaties van de in de bijlagen II en III bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad opgenomen levensmiddelenadditieven (PB L 83 van 22.3.2012, blz. 1).
(5) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1060/2013 van de Commissie van 29 oktober 2013 tot verlening van een vergunning voor bentoniet als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor alle diersoorten (PB L 289 van 31.10.2013, blz. 33).
(6) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de lijst van goedgekeurde werkzame stoffen betreft (PB L 153 van 11.6.2011, blz. 1).
BIJLAGE I
Benaming, identificatienummers |
IUPAC-benaming |
Zuiverheid (1) |
Datum van goedkeuring |
Specifieke bepalingen |
Met klei gemengde houtskool CAS-nr.: 7440-44-0 231-153-3 (Einecs) (actieve koolstof) CAS-nr.: 1333-86-4 215-609-9 (Einecs) (roetzwart) CAS-nr.: 1302-78-9 215-108-5 (Einecs) (bentoniet) |
Niet beschikbaar |
Houtskool: bij Verordening (EU) nr. 231/2012 vereiste zuiverheid Bentoniet: bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1060/2013 vereiste zuiverheid |
31 maart 2017 |
Met klei gemengde houtskool mag worden gebruikt overeenkomstig de specifieke voorwaarden in de conclusies van het evaluatieverslag over met klei gemengde houtskool (SANTE/11267/2016), met name de aanhangsels I en II. |
(1) Het evaluatieverslag bevat nadere gegevens over de identiteit, de specificatie en de wijze van gebruik van de basisstof.
BIJLAGE II
Aan deel C van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt de volgende vermelding toegevoegd:
„13 |
Met klei gemengde houtskool CAS-nr.: 7440-44-0 231-153-3 (Einecs) (actieve koolstof) CAS-nr.: 1333-86-4 215-609-9 (Einecs) (roetzwart) CAS-nr.: 1302-78-9 215-108-5 (Einecs) (bentoniet) |
Niet beschikbaar |
Houtskool: bij Verordening (EU) nr. 231/2012 vereiste zuiverheid (*1) Bentoniet: bij Verordening (EU) nr. 1060/2013 vereiste zuiverheid (*2) |
31 maart 2017 |
Met klei gemengde houtskool mag worden gebruikt overeenkomstig de specifieke voorwaarden in de conclusies van het evaluatieverslag over met klei gemengde houtskool (SANTE/11267/2016), met name de aanhangsels I en II. |
(*1) Verordening (EU) nr. 231/2012 van de Commissie van 9 maart 2012 tot vaststelling van de specificaties van de in de bijlagen II en III bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad opgenomen levensmiddelenadditieven (PB L 83 van 22.3.2012, blz. 1).
(*2) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1060/2013 van de Commissie van 29 oktober 2013 tot verlening van een vergunning voor bentoniet als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor alle diersoorten (PB L 289 van 31.10.2013, blz. 33).”.
11.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 66/4 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/429 VAN DE COMMISSIE
van 10 maart 2017
tot verlening van een vergunning voor een preparaat van endo-1,3(4)-bèta-glucanase geproduceerd door Aspergillus aculeatinus (voorheen ingedeeld als Aspergillus aculeatus) (CBS 589.94), endo-1,4-bèta-glucanase geproduceerd door Trichoderma reesei (voorheen ingedeeld als Trichoderma longibrachiatum) (CBS 592.94), alfa-amylase geproduceerd door Bacillus amyloliquefaciens (DSM 9553) en endo-1,4-bèta-xylanase geproduceerd door Trichoderma viride (NIBH FERM BP4842) als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor alle vogelsoorten, en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 358/2005 en (EG) nr. 1284/2006 en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 516/2010 (Kemin Europa NV)
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 9, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de vergunningsgronden en -procedures, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003. Artikel 10 van die verordening voorziet in de herbeoordeling van toevoegingsmiddelen waarvoor een vergunning is verleend overeenkomstig Richtlijn 70/524/EEG van de Raad (2). |
(2) |
Overeenkomstig Richtlijn 70/524/EEG is een vergunning zonder tijdsbeperking verleend voor een preparaat van endo-1,3(4)-bèta-glucanase geproduceerd door Aspergillus aculeatinus (voorheen ingedeeld als Aspergillus aculeatus) (CBS 589.94), endo-1,4-bèta-glucanase geproduceerd door Trichoderma reesei (voorheen ingedeeld als Trichoderma longibrachiatum) (CBS 592.94), alfa-amylase geproduceerd door Bacillus amyloliquefaciens (DSM 9553) en endo-1,4-bèta-xylanase geproduceerd door Trichoderma viride (NIBH FERM BP4842) als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor mestkippen bij Verordening (EG) nr. 358/2005 van de Commissie (3), voor mestkalkoenen bij Verordening (EG) nr. 1284/2006 van de Commissie (4) en voor legkippen bij Verordening (EU) nr. 516/2010 van de Commissie (5). Vervolgens is het preparaat overeenkomstig artikel 10, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 als bestaand product opgenomen in het repertorium van toevoegingsmiddelen voor diervoeding. |
(3) |
Overeenkomstig artikel 10, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1831/2003, in samenhang met artikel 7 van die verordening, is een aanvraag ingediend voor de herbeoordeling van het preparaat van endo-1,3(4)-bèta-glucanase geproduceerd door Aspergillus aculeatinus (voorheen ingedeeld als Aspergillus aculeatus) (CBS 589.94), endo-1,4-bèta-glucanase geproduceerd door Trichoderma reesei (voorheen ingedeeld als Trichoderma longibrachiatum) (CBS 592.94), alfa-amylase geproduceerd door Bacillus amyloliquefaciens (DSM 9553) en endo-1,4-bèta-xylanase geproduceerd door Trichoderma viride (NIBH FERM BP4842) als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor mestkippen, mestkalkoenen en legkippen en, overeenkomstig artikel 7 van die verordening, voor de verlening van een nieuwe vergunning als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor alle andere vogelsoorten. De aanvrager heeft gevraagd dit toevoegingsmiddel in de categorie „zoötechnische toevoegingsmiddelen” in te delen. Bij de aanvraag waren de krachtens artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vereiste nadere gegevens en documenten gevoegd. |
(4) |
De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in haar advies van 9 september 2015 (6) geconcludeerd dat het preparaat onder de voorgestelde gebruiksvoorwaarden geen ongunstige effecten op de diergezondheid, de menselijke gezondheid of het milieu heeft. De EFSA concludeerde tevens dat het preparaat een gunstige invloed kan hebben op de verbetering van zoötechnische parameters van mestkippen, mestkalkoenen en legkippen. Volgens de EFSA kunnen deze conclusies worden uitgebreid naar opfokleghennen en opfokkalkoenen. Verder was de EFSA van oordeel dat de werking van de enzymen in het toevoegingsmiddel als vergelijkbaar kan worden beschouwd in alle soorten pluimvee, en dat derhalve de conclusie over de werkzaamheid in gangbare pluimveesoorten kan worden geëxtrapoleerd tot minder gangbare pluimveesoorten en siervogels. Specifieke eisen voor monitoring na het in de handel brengen acht de EFSA niet nodig. Zij heeft ook het verslag over de analysemethode voor het toevoegingsmiddel voor diervoeding geverifieerd dat door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde referentielaboratorium was ingediend. |
(5) |
Uit de beoordeling van het preparaat van endo-1,3(4)-bèta-glucanase geproduceerd door Aspergillus aculeatinus (voorheen ingedeeld als Aspergillus aculeatus) (CBS 589.94), endo-1,4-bèta-glucanase geproduceerd door Trichoderma reesei (voorheen ingedeeld als Trichoderma longibrachiatum) (CBS 592.94), alfa-amylase geproduceerd door Bacillus amyloliquefaciens (DSM 9553) en endo-1,4-bèta-xylanase geproduceerd door Trichoderma viride (NIBH FERM BP4842) blijkt dat aan de voorwaarden voor vergunningverlening van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is voldaan. Het gebruik van het preparaat zoals gespecificeerd in de bijlage bij deze verordening moet daarom worden toegestaan. |
(6) |
De Verordeningen (EG) nr. 358/2005 en (EG) nr. 1284/2006 moeten dienovereenkomstig worden gewijzigd. Verordening (EU) nr. 516/2010 moet worden ingetrokken. |
(7) |
Aangezien er geen veiligheidsredenen zijn die de onmiddellijke toepassing van de wijzigingen van de vergunningsvoorwaarden vereisen, moet een overgangsperiode worden vastgesteld om de belanghebbende partijen in staat te stellen zich voor te bereiden om aan de nieuwe eisen van de vergunning te voldoen. |
(8) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Vergunningverlening
Voor het in de bijlage gespecificeerde preparaat, dat behoort tot de categorie „zoötechnische toevoegingsmiddelen” en de functionele groep „verteringsbevorderaars”, wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning voor gebruik als toevoegingsmiddel voor diervoeding verleend.
Artikel 2
Wijzigingen van Verordening (EG) nr. 358/2005
In bijlage I bij Verordening (EG) nr. 358/2005 wordt vermelding E1621 betreffende endo-1,3(4)-bèta-glucanase EC 3.2.1.6, endo-1,4-bèta-glucanase EC 3.2.1.4, alfa-amylase EC 3.2.1.1 en endo-1,4-bèta-xylanase EC 3.2.1.8 geschrapt.
Artikel 3
Wijzigingen van Verordening (EG) nr. 1284/2006
Verordening (EG) nr. 1284/2006 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Artikel 2 wordt geschrapt. |
2) |
Bijlage II wordt geschrapt. |
Artikel 4
Intrekking
Verordening (EU) nr. 516/2010 wordt ingetrokken.
Artikel 5
Overgangsmaatregelen
Het in de bijlage omschreven preparaat en diervoeding die dat preparaat bevat die vóór 30 september 2017 zijn geproduceerd en geëtiketteerd overeenkomstig de voorschriften die vóór 31 maart 2017 van toepassing waren, mogen verder in de handel worden gebracht en worden gebruikt totdat de bestaande voorraden zijn uitgeput.
Artikel 6
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 10 maart 2017.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.
(2) Richtlijn 70/524/EEG van de Raad van 23 november 1970 betreffende toevoegingsmiddelen in de veevoeding (PB L 270 van 14.12.1970, blz. 1).
(3) Verordening (EG) nr. 358/2005 van de Commissie van 2 maart 2005 tot verlening van een vergunning zonder tijdsbeperking voor bepaalde toevoegingsmiddelen en van een vergunning voor nieuwe toepassingen van al toegelaten toevoegingsmiddelen in diervoeding (PB L 57 van 3.3.2005, blz. 3).
(4) Verordening (EG) nr. 1284/2006 van de Commissie van 29 augustus 2006 tot verlening van permanente vergunningen voor bepaalde toevoegingsmiddelen in de veevoeding (PB L 235 van 30.8.2006, blz. 3).
(5) Verordening (EU) nr. 516/2010 van de Commissie van 15 juni 2010 tot verlening van een permanente vergunning voor een toevoegingsmiddel voor diervoeding (PB L 150 van 16.6.2010, blz. 46).
(6) EFSA Journal 2015; 13(9):4235.
BIJLAGE
Identificatienummer van het toevoegingsmiddel |
Naam van de vergunninghouder |
Toevoegingsmiddel |
Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode |
Diersoort of -categorie |
Maximumleeftijd |
Minimumgehalte |
Maximumgehalte |
Overige bepalingen |
Einde van de vergunningsperiode |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Activiteitseenheden/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 % |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Categorie: zoötechnische toevoegingsmiddelen. Functionele groep: verteringsbevorderaars. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4a1621i |
Kemin Europa NV |
Endo-1,3(4)-bèta-glucanase EC 3.2.1.6 Endo-1,4-bèta-glucanase EC 3.2.1.4 Alfa-amylase EC 3.2.1.1 Endo-1,4-bèta-xylanase EC 3.2.1.8 |
Samenstelling van het toevoegingsmiddel Preparaat van:
Vloeibare vorm Karakterisering van de werkzame stof
Analysemethode (5) Voor de bepaling in toevoegingsmiddelen:
Voor de bepaling in voormengsels en voedermiddelen van:
|
Alle vogelsoorten |
— |
Endo-1,3(4)-bèta-glucanase 500 U Endo-1,4-bèta-glucanase 15 500 U Alfa-amylase 20 U Endo-1,4-bèta-xylanase 10 500 U |
— |
|
31 maart 2027 |
(1) 1 U is de hoeveelheid enzym die bij een pH van 7,5 en een temperatuur van 30 °C 0,0056 micromol reducerende suikers (glucose-equivalent) per minuut vrijmaakt uit bèta-glucaan van gerst.
(2) 1 U is de hoeveelheid enzym die bij een pH van 4,8 en een temperatuur van 50 °C 0,0056 micromol reducerende suikers (glucose-equivalent) per minuut vrijmaakt uit carboxymethylcellulose.
(3) 1 U is de hoeveelheid enzym die bij een pH van 7,5 en een temperatuur van 37 °C 1 micromol glucose per minuut vrijmaakt uit een vernet zetmeelpolymeer.
(4) 1 U is de hoeveelheid enzym die bij een pH van 5,3 en een temperatuur van 50 °C 0,0067 micromol reducerende suikers (xylose-equivalent) per minuut vrijmaakt uit berkenhoutxylaan.
(5) Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn te vinden op de website van het referentielaboratorium: https://ec.europa.eu/jrc/en/eurl/feed-additives/evaluation-reports
11.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 66/11 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/430 VAN DE COMMISSIE
van 10 maart 2017
houdende wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1713 tot vaststelling van de kwantitatieve grens voor de uitvoer van buiten het quotum geproduceerde suiker tot het einde van het verkoopseizoen 2016/2017 en houdende wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1810
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1), en met name artikel 139, lid 2, en artikel 144, eerste alinea, onder g),
Gezien Verordening (EG) nr. 951/2006 van de Commissie van 30 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 318/2006, wat betreft de handel met derde landen in de sector suiker (2), en met name artikel 7 sexies juncto artikel 9, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Op grond van artikel 139, lid 1, eerste alinea, onder d), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 mag suiker of isoglucose die gedurende een verkoopseizoen boven het in artikel 136 van die verordening bedoelde quotum wordt geproduceerd, slechts worden uitgevoerd binnen een door de Commissie vast te stellen kwantitatieve grens. |
(2) |
Bij Verordening (EG) nr. 951/2006 zijn uitvoeringsbepalingen vastgesteld voor uitvoer buiten het quotum, met name ten aanzien van de afgifte van uitvoercertificaten. |
(3) |
Voor het verkoopseizoen 2016/2017 werd er aanvankelijk van uitgegaan dat, als de kwantitatieve grens voor de uitvoer van buiten het quotum geproduceerde suiker werd vastgesteld op 650 000 ton, uitgedrukt in wittesuikerequivalent, deze hoeveelheid zou overeenstemmen met de marktvraag. Die grens werd vastgesteld bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1713 van de Commissie (3). Volgens de meest recente ramingen zal de buiten het quotum geproduceerde hoeveelheid suiker evenwel oplopen tot 4 100 000 ton. Daarom moeten aanvullende afzetmogelijkheden voor buiten het quotum geproduceerde suiker worden geboden. |
(4) |
Ermee rekening houdend dat het WTO-maximum voor uitvoer in het verkoopseizoen 2016/2017 nog niet volledig is opgebruikt, moet de kwantitatieve grens voor uitvoer van buiten het quotum geproduceerde suiker met 700 000 ton worden verhoogd, teneinde de suikerproducenten van de Unie aanvullende commerciële mogelijkheden te bieden. |
(5) |
Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1713 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(6) |
Om het mogelijk te maken uitvoercertificaataanvragen voor de extra hoeveelheid buiten het quotum geproduceerde suiker in te dienen, moet de schorsing van de mogelijkheid tot het indienen van aanvragen die is vastgesteld in artikel 1, lid 3, van Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1810 van de Commissie (4), worden ingetrokken. |
(7) |
Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1810 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(8) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
In artikel 1 van Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1713 wordt lid 1 vervangen door:
„1. Voor het verkoopseizoen 2016/2017 bedraagt de in artikel 139, lid 1, eerste alinea, onder d), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde kwantitatieve grens 1 350 000 ton voor de uitvoer zonder restitutie van buiten het quotum geproduceerde witte suiker van GN-code 1701 99.”.
Artikel 2
In artikel 1 van Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1810 wordt lid 3 geschrapt.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 10 maart 2017.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.
(2) PB L 178 van 1.7.2006, blz. 24.
(3) Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1713 van de Commissie van 20 september 2016 tot vaststelling van de kwantitatieve grens voor de uitvoer van buiten het quotum geproduceerde suiker en isoglucose tot het einde van het verkoopseizoen 2016/2017 (PB L 258 van 24.9.2016, blz. 8).
(4) Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1810 van de Commissie van 12 oktober 2016 tot vaststelling van een aanvaardingspercentage voor de afgifte van uitvoercertificaten, tot afwijzing van uitvoercertificaataanvragen en tot schorsing van de mogelijkheid tot het indienen van uitvoercertificaataanvragen voor buiten het quotum geproduceerde suiker (PB L 276 van 13.10.2016, blz. 9).
11.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 66/13 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/431 VAN DE COMMISSIE
van 10 maart 2017
tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),
Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt. |
(2) |
De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 10 maart 2017.
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
Jerzy PLEWA
Directeur-generaal
Directoraat-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling
(1) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.
(2) PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.
BIJLAGE
Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
(EUR/100 kg) |
||
GN-code |
Code derde landen (1) |
Forfaitaire invoerwaarde |
0702 00 00 |
EG |
235,2 |
MA |
88,9 |
|
SN |
205,2 |
|
TN |
194,0 |
|
TR |
102,0 |
|
ZZ |
165,1 |
|
0707 00 05 |
MA |
80,2 |
TR |
183,5 |
|
ZZ |
131,9 |
|
0709 91 00 |
EG |
97,7 |
ZZ |
97,7 |
|
0709 93 10 |
MA |
52,6 |
TR |
150,2 |
|
ZZ |
101,4 |
|
0805 10 22 , 0805 10 24 , 0805 10 28 |
EG |
47,7 |
IL |
70,7 |
|
MA |
48,1 |
|
TN |
55,3 |
|
TR |
68,8 |
|
ZZ |
58,1 |
|
0805 50 10 |
EG |
68,9 |
TR |
70,0 |
|
ZZ |
69,5 |
|
0808 10 80 |
CL |
90,0 |
CN |
154,7 |
|
US |
120,0 |
|
ZA |
86,6 |
|
ZZ |
112,8 |
|
0808 30 90 |
AR |
124,1 |
CL |
152,6 |
|
CN |
102,2 |
|
ZA |
113,0 |
|
ZZ |
123,0 |
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.
AANBEVELINGEN
11.3.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 66/15 |
AANBEVELING (EU) 2017/432 VAN DE COMMISSIE
van 7 maart 2017
over het doeltreffender maken van terugkeer bij de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 292,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad (1) zijn gemeenschappelijke normen en procedures vastgesteld die in de lidstaten moeten worden toegepast voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven. |
(2) |
Het Schengenevaluatiemechanisme (2) en de via het Europees migratienetwerk (3) verzamelde informatie hebben een brede beoordeling mogelijk gemaakt van de wijze waarop de lidstaten het EU-beleid inzake terugkeer ten uitvoer leggen. |
(3) |
Uit de evaluaties blijkt dat de beleidsvrijheid die Richtlijn 2008/115/EG aan de lidstaten laat, heeft geleid tot een inconsistente omzetting in nationale wetgeving, met negatieve gevolgen voor de doeltreffendheid van het terugkeerbeleid van de Unie. |
(4) |
Sinds de inwerkingtreding van Richtlijn 2008/115/EG, en door de toenemende migratiedruk op de lidstaten, zijn de uitdagingen waarop het terugkeerbeleid van de Unie een antwoord moet bieden, groter geworden en is dit aspect van het Europees integraal migratiebeleid op de voorgrond komen te staan. In zijn conclusies van 20-21 oktober 2016 (4) heeft de Europese Raad opgeroepen tot het versterken van de nationale administratieve procedures voor terugkeer. |
(5) |
In de Verklaring van Malta van de staatshoofden en regeringsleiders (5) van 3 februari 2017 is de noodzaak benadrukt van een herziening van het terugkeerbeleid van de EU op basis van een objectieve analyse van de wijze waarop de wettelijke, operationele, financiële en praktische instrumenten die op het niveau van de Unie en op nationaal niveau voorhanden zijn, worden toegepast. In de verklaring werd het voornemen van de Commissie verwelkomd om spoedig een geactualiseerd EU-actieplan inzake terugkeer te presenteren en een leidraad te bieden voor meer operationele terugkeeracties door de EU en de lidstaten en daadwerkelijke overname op basis van het bestaande acquis. |
(6) |
Gezien de huidige toename van het aantal onderdanen van derde landen die illegaal de lidstaten binnenkomen en er verblijven, en teneinde passende capaciteit ter bescherming van mensen in nood te waarborgen, moet de door Richtlijn 2008/115/EG geboden flexibiliteit ten volle worden benut. Een doeltreffendere tenuitvoerlegging van die richtlijn zou de mogelijkheden tot misbruik van de procedures verminderen en inefficiënties wegnemen, en tegelijkertijd ervoor zorgen dat de grondrechten zoals verankerd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, worden beschermd. |
(7) |
Deze aanbeveling biedt richtsnoeren voor de wijze waarop de bepalingen van Richtlijn 2008/115/EG moeten worden toegepast om tot doeltreffendere terugkeerprocedures te komen, en roept de lidstaten op de nodige maatregelen te nemen om juridische en praktische hinderpalen voor terugkeer uit de weg te ruimen. |
(8) |
Een doeltreffend terugkeerbeleid van de Unie vergt efficiënte en evenredige maatregelen voor de aanhouding en identificatie van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen, een snelle behandeling van hun zaak en voldoende capaciteit om hun aanwezigheid met het oog op terugkeer te verzekeren. |
(9) |
Voor de organisatie van terugkeer is een gestroomlijnde en goed geïntegreerde organisatie van multidisciplinaire competenties op nationaal niveau nodig. Daarnaast vereist terugkeer procedures en instrumenten die het mogelijk maken informatie snel ter beschikking van de bevoegde autoriteiten te stellen, alsook samenwerking tussen alle actoren die bij de verschillende procedures betrokken zijn. |
(10) |
Er is multidisciplinair opgeleid en bekwaam personeel nodig dat over alle relevante competenties beschikt, om ervoor te zorgen dat de nationale autoriteiten in staat zijn om in de behoeften te voorzien, met name in omstandigheden waarin de lidstaten worden geconfronteerd met aanzienlijke druk bij het vervullen van de verplichting om illegaal verblijvende onderdanen van derde landen te doen terugkeren. Bij de organisatie van deze geïntegreerde en gecoördineerde aanpak moeten de lidstaten ten volle gebruikmaken van de beschikbare financiële instrumenten, programma's en projecten op het gebied van terugkeer van de Unie, met name van het Fonds voor asiel, migratie en integratie. In deze context moeten de lidstaten ook rekening houden met de migratiedruk waarmee de bevoegde autoriteiten kampen. |
(11) |
Overeenkomstig artikel 6, lid 1, van Richtlijn 2008/115/EG moeten de lidstaten stelselmatig een terugkeerbesluit uitvaardigen jegens onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven. Door de wetgeving en de praktijk in de lidstaten wordt niet in alle omstandigheden onverkort uitvoering aan deze verplichting gegeven, en daardoor wordt de doeltreffendheid van het terugkeersysteem van de Unie ondermijnd. Zo vaardigen bepaalde lidstaten geen terugkeerbesluit uit na een negatieve beslissing over een asielaanvraag of een verblijfsvergunning, of vaardigen zij zulke besluiten niet uit jegens illegaal verblijvende onderdanen van derde landen die niet over een geldig identiteits- of reisdocument beschikken. |
(12) |
Afhankelijk van de institutionele inrichting van de lidstaten, met name wanneer verschillende autoriteiten bij het proces betrokken zijn, wordt een terugkeerbesluit niet noodzakelijk of onmiddellijk gevolgd door een verzoek aan de autoriteiten van derde landen om de identiteit van de illegaal verblijvende onderdaan van een derde land te verifiëren en een geldig reisdocument af te geven. |
(13) |
Overeenkomstig artikel 13 van de Schengengrenscode (6) wordt een persoon die illegaal een grens heeft overschreden en niet het recht heeft om op het grondgebied van de betrokken lidstaat te verblijven, aangehouden en onderworpen aan procedures in overeenstemming met Richtlijn 2008/115/EG. |
(14) |
In Richtlijn 2008/115/EG is bepaald dat bij de uitvoering van die richtlijn rekening moet worden gehouden met de gezondheidstoestand van de betrokken onderdanen van derde landen en dat dringende medische zorg moet worden verstrekt en essentiële behandeling van ziekte moet worden uitgevoerd in afwachting van terugkeer. Het is echter van essentieel belang te waarborgen dat illegaal verblijvende onderdanen van derde landen daadwerkelijk worden verwijderd en maatregelen worden genomen ter voorkoming van gedrag dat terugkeer belemmert of verhindert, zoals valse nieuwe medische claims. Voorts moeten er ook maatregelen worden genomen om op een efficiënte wijze asielaanvragen te behandelen die slechts worden ingediend om de uitvoering van terugkeerbesluiten te vertragen of te dwarsbomen. |
(15) |
Overeenkomstig Richtlijn 2008/115/EG zijn illegaal verblijvende onderdanen van derde landen verplicht de Unie te verlaten, maar hoeft enkel de lidstaat die het terugkeerbesluit heeft uitgevaardigd, dit uit te voeren. Een terugkeerproces kan in gang worden gezet in elke lidstaat die de betreffende illegaal verblijvende onderdaan van een derde land aanhoudt. Onderlinge erkenning van een terugkeerbesluit, waarin wordt voorzien door Richtlijn 2001/40/EG van de Raad (7) en Beschikking 2004/191/EG van de Raad (8), zou terugkeerprocessen versnellen en niet-toegestane secundaire bewegingen binnen de Unie tegengaan. |
(16) |
Voor het verbeteren van de doeltreffendheid van het terugkeerstelsel van de Unie kan bewaring een essentieel onderdeel zijn, dat overeenkomstig artikel 15, lid 1, van Richtlijn 2008/115/EG enkel mag worden ingezet indien er geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen doeltreffend kunnen worden toegepast. In het bijzonder omdat bewaring, waar nodig, ervoor zorgt dat illegaal verblijvende onderdanen van derde landen niet onderduiken, kan deze maatregel een succesvolle voorbereiding en organisatie van terugkeeroperaties mogelijk maken. |
(17) |
De maximale bewaringstermijn die thans door verscheidene lidstaten wordt gehanteerd, is aanzienlijk korter dan die welke is toegestaan krachtens Richtlijn 2008/115/EG en die nodig is om de terugkeerprocedure met succes te voltooien. Deze korte bewaringstermijnen staan doeltreffende verwijderingen in de weg. |
(18) |
De termijnen voor het instellen van beroep tegen besluiten inzake terugkeer verschillen sterk van lidstaat tot lidstaat en variëren van enkele dagen tot één maand of langer. In overeenstemming met de grondrechten moet de termijn voldoende tijd laten om toegang tot een doeltreffende voorziening in rechte mogelijk te maken, waarbij in aanmerking moet worden genomen dat lange termijnen een negatief effect op terugkeerprocedures kunnen hebben. |
(19) |
Een irregulier verblijvende onderdaan van een derde land moet het recht worden verleend om door de bevoegde autoriteiten te worden gehoord vooraleer een individuele maatregel wordt genomen die gevolgen voor hem kan hebben. |
(20) |
Overeenkomstig Richtlijn 2008/115/EG moet aan een beroep tegen een terugkeerbesluit automatisch schorsende werking worden toegekend wanneer er een risico bestaat dat de betrokken onderdaan van een derde land in geval van terugkeer een ernstig risico op slechte behandeling loopt, in strijd met artikel 19, lid 2, en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, zoals uitgelegd door het Hof van Justitie van de Europese Unie (9). |
(21) |
Een groot aantal lidstaten verricht herhaalde evaluaties van het risico van refoulement in de verschillende fasen van de asiel- en terugkeerprocedures, wat kan leiden tot onnodige vertragingen bij de terugkeer van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen. |
(22) |
De terugkeer van een niet-begeleide minderjarige naar het derde land van oorsprong en hereniging met het gezin kan het belang van het kind het beste dienen. Het verbod om terugkeerbesluiten uit te vaardigen jegens niet-begeleide minderjarigen, dat in de nationale wetgeving van verscheidene lidstaten bestaat, geeft geen volledige uitvoering aan de verplichting van de lidstaten om terdege rekening te houden met het belang van het kind en aandacht te hebben voor de omstandigheden van elk individueel geval. Dergelijke verboden kunnen onbedoelde gevolgen hebben wat betreft illegale migratie, doordat zij niet-begeleide minderjarigen ertoe aanzetten gevaarlijke reizen te ondernemen om de Unie te bereiken. |
(23) |
Besluiten over de wettelijke status en over de terugkeer van niet-begeleide minderjarigen moeten altijd worden gebaseerd op individuele, multidisciplinaire en degelijke beoordelingen van hun belang, met inbegrip van het traceren van familieleden en het beoordelen van de thuissituatie. Een dergelijke beoordeling moet afdoende worden gedocumenteerd. |
(24) |
Overeenkomstig artikel 17 van Richtlijn 2008/115/EG, waarin de omstandigheden worden omschreven waarin de lidstaten in laatste instantie en voor een zo kort mogelijke periode niet-begeleide minderjarigen en gezinnen met minderjarigen in bewaring kunnen houden, moeten de lidstaten waarborgen dat er voor kinderen alternatieven voor bewaring voorhanden zijn. Indien dergelijke alternatieven evenwel niet bestaan, geeft een absoluut verbod van bewaring in zulke gevallen mogelijk niet onverkort uitvoering aan de verplichting om alle maatregelen te nemen die nodig zijn om terugkeer te waarborgen, wat ertoe kan leiden dat terugkeeroperaties als gevolg van onderduiking worden geannuleerd. |
(25) |
In afwachting van de goedkeuring van het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het gebruik van het Schengeninformatiesysteem voor de terugkeer van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen (10), moeten de lidstaten ten volle gebruikmaken van de mogelijkheid om een signalering van een inreisverbod op te nemen overeenkomstig artikel 24, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1987/2006 van het Europees Parlement en de Raad (11). |
(26) |
Deze aanbeveling moet worden gericht tot alle lidstaten die gebonden zijn door Richtlijn 2008/115/EG. |
(27) |
De lidstaten moeten hun nationale autoriteiten die bevoegd zijn voor het verrichten van taken op het gebied van terugkeer, opdragen deze aanbeveling toe te passen bij het uitvoeren van hun werkzaamheden. |
(28) |
Deze aanbeveling is in overeenstemming met de grondrechten en neemt de in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie erkende beginselen in acht. Deze aanbeveling waarborgt in het bijzonder de volledige eerbiediging van de menselijke waardigheid en de toepassing van de artikelen 1, 4, 14, 18, 19, 24 en 47 van het Handvest en dient dienovereenkomstig te worden uitgevoerd, |
HEEFT DE VOLGENDE AANBEVELING VASTGESTELD:
VERSTERKTE EN BETERE TERUGKEERCAPACITEIT
1. |
Om de procedurele, technische en operationele hinderpalen voor doeltreffender terugkeer uit de weg te ruimen, moeten de lidstaten uiterlijk op 1 juni 2017 hun capaciteit voor het uitvoeren van de terugkeer van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen versterken door een geïntegreerde en gecoördineerde aanpak te waarborgen. |
2. |
De doelstellingen van een dergelijke geïntegreerde en gecoördineerde aanpak op het gebied van terugkeer moeten erin bestaan:
|
3. |
De geïntegreerde en gecoördineerde aanpak op het gebied van terugkeer moet met name de volgende taken vervullen:
|
4. |
De lidstaten moeten ervoor zorgen dat aan de eenheden of instanties die met het waarborgen van de geïntegreerde en gecoördineerde aanpak belast zijn, alle nodige personele, financiële en materiële middelen worden toegewezen. |
STELSELMATIGE AFGIFTE VAN TERUGKEERBESLUITEN
5. |
Om ervoor te zorgen dat terugkeerbesluiten stelselmatig worden uitgevaardigd jegens onderdanen van derde landen die niet of niet langer het recht hebben om in de Europese Unie te verblijven, moeten de lidstaten:
|
6. |
De lidstaten moeten ervoor zorgen dat terugkeerbesluiten een onbeperkte geldigheidsduur hebben, zodat zij op elk moment ten uitvoer kunnen worden gelegd zonder dat er na verloop van tijd opnieuw terugkeerprocedures hoeven te worden begonnen. Dit doet geen afbreuk aan de verplichting om rekening te houden met elke wijziging van de individuele situatie van de betrokken onderdanen van derde landen, met inbegrip van het risico van refoulement. |
7. |
De lidstaten moeten in terugkeerbesluiten stelselmatig de informatie opnemen dat onderdanen van derde landen het grondgebied van de lidstaat moeten verlaten om naar een derde land te gaan, teneinde niet-toegestane secundaire bewegingen te ontmoedigen en te voorkomen. |
8. |
De lidstaten moeten gebruikmaken van de afwijking waarin wordt voorzien door artikel 2, lid 2, onder a), van Richtlijn 2008/115/EG wanneer dit kan bijdragen aan de effectiviteit van procedures, met name bij aanzienlijke migratiedruk. |
DOELTREFFENDE HANDHAVING VAN TERUGKEERBESLUITEN
9. |
Om te zorgen voor een snelle terugkeer van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen, moeten de lidstaten:
|
10. |
Om doeltreffend te waarborgen dat illegaal verblijvende onderdanen van derde landen worden verwijderd, moeten de lidstaten:
|
11. |
Met betrekking tot illegaal verblijvende onderdanen van derde landen die opzettelijk terugkeerprocedures tegenwerken, moeten de lidstaten het gebruik van sancties overeenkomstig het nationale recht overwegen. Deze sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn en mogen de verwezenlijking van de doelstelling van Richtlijn 2008/115/EG niet in het gedrang brengen. |
PROCEDURELE WAARBORGEN EN RECHTSMIDDELEN
12. |
De lidstaten moeten:
|
FAMILIE EN GEZIN EN KINDEREN
13. |
Om overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 2008/115/EG de rechten van het kind te eerbiedigen en ten volle rekening te houden met het belang van het kind en het familie- en gezinsleven, moeten de lidstaten:
|
14. |
Met het oog op de eerbiediging van de grondrechten en de naleving van de in Richtlijn 2008/115/EG vastgestelde voorwaarden mogen de lidstaten in hun nationale wetgeving de mogelijkheid om minderjarigen in bewaring te houden niet uitsluiten wanneer dit strikt noodzakelijk is om de uitvoering van een definitief terugkeerbesluit te waarborgen, voor zover de lidstaten niet in staat zijn te zorgen voor minder dwingende maatregelen dan bewaring die doeltreffend kunnen worden toegepast met het oog op doeltreffende terugkeer. |
RISICO OP ONDERDUIKEN
15. |
Elk van de volgende objectieve omstandigheden moet een weerlegbaar vermoeden van een risico op onderduiken vormen:
|
16. |
De lidstaten moeten bepalen dat naar behoren rekening moet worden gehouden met de volgende criteria als aanwijzing dat een illegaal verblijvende onderdaan van een derde land een risico op onderduiken vertegenwoordigt:
|
VRIJWILLIG VERTREK
17. |
De lidstaten mogen slechts op verzoek van de betrokken onderdaan van een derde land vrijwillig vertrek toestaan en moeten daarbij waarborgen dat onderdanen van derde landen goed worden geïnformeerd over de mogelijkheid om een dergelijk verzoek in te dienen. |
18. |
De lidstaten moeten in het terugkeerbesluit de kortst mogelijke termijn voor vrijwillige terugkeer vaststellen die nodig is om de terugkeer te organiseren en uit te voeren, rekening houdend met de individuele omstandigheden van het geval. |
19. |
Bij de vaststelling van de duur van de termijn voor vrijwillig vertrek moeten de lidstaten de individuele omstandigheden van het geval beoordelen, met name de vooruitzichten op terugkeer en de bereidheid van de illegaal verblijvende onderdaan van een derde land om met de bevoegde autoriteiten mee te werken aan terugkeer. |
20. |
Er mag enkel een termijn van meer dan zeven dagen worden vastgesteld indien de illegaal verblijvende onderdaan van een derde land actief meewerkt aan terugkeer. |
21. |
In de gevallen waarin is voorzien in artikel 7, lid 4, van Richtlijn 2008/115/EG, met name wanneer de illegaal verblijvende onderdaan van een derde land een risico op onderduiken als bedoeld in de punten 15 en 16 van deze aanbeveling vertegenwoordigt en in gevallen van eerdere veroordelingen voor ernstige strafbare feiten in andere lidstaten, mag geen termijn voor vrijwillige terugkeer worden vastgesteld. |
PROGRAMMA'S VOOR BEGELEIDE VRIJWILLIGE TERUGKEER
22. |
De lidstaten moeten uiterlijk op 1 juni 2017 beschikken over operationele programma's voor begeleide vrijwillige terugkeer, die in overeenstemming moeten zijn met de gemeenschappelijke normen inzake begeleide vrijwillige terugkeer en re-integratieprogramma's die door de Commissie zijn ontwikkeld in samenwerking met de lidstaten en door de Raad zijn bekrachtigd (14). |
23. |
De lidstaten moeten maatregelen nemen ter verbetering van de verspreiding van informatie over programma's voor vrijwillige terugkeer en begeleide vrijwillige terugkeer aan illegaal verblijvende onderdanen van derde landen, in samenwerking met nationale onderwijs-, sociale en gezondheidsdiensten. |
INREISVERBODEN
24. |
Om de inreisverboden ten volle te benutten, moeten de lidstaten:
|
Gedaan te Brussel, 7 maart 2017.
Voor de Commissie
Dimitris AVRAMOPOULOS
Lid van de Commissie
(1) Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB L 348 van 24.12.2008, blz. 98).
(2) Verordening (EU) nr. 1053/2013 van de Raad van 7 oktober 2013 betreffende de instelling van een evaluatiemechanisme voor de controle van en het toezicht op de toepassing van het Schengenacquis en houdende intrekking van het besluit van 16 september 1998 tot oprichting van de Permanente Schengenbeoordelings- en toepassingscommissie (PB L 295 van 6.11.2013, blz. 27).
(3) Beschikking 2008/381/EG van de Raad van 14 mei 2008 betreffende het opzetten van een Europees migratienetwerk (PB L 131 van 21.5.2008, blz. 7).
(4) Conclusies van de Europese Raad van 20-21 oktober 2016, EUCO 31/16.
(5) Persbericht 43/17 van de Europese Raad van 3 februari 2017.
(6) Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (PB L 77 van 23.3.2016, blz. 1).
(7) Richtlijn 2001/40/EG van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de onderlinge erkenning van besluiten inzake de verwijdering van onderdanen van derde landen (PB L 149 van 2.6.2001, blz. 34).
(8) Beschikking 2004/191/EG van de Raad van 23 februari 2004 tot vaststelling van de criteria en uitvoeringsvoorschriften voor de compensatie van de verstoringen van het financiële evenwicht die voortvloeien uit de toepassing van Richtlijn 2001/40/EG betreffende de onderlinge erkenning van besluiten inzake de verwijdering van onderdanen van derde landen (PB L 60 van 27.2.2004, blz. 55).
(9) Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 18 december 2014, Centre public d'action sociale d'Ottignies-Louvain-La-Neuve/Moussa Abdida, C-562/13, ECLI:EU:C:2014:2453.
(10) COM(2016) 881 final.
(11) Verordening (EG) nr. 1987/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (PB L 381 van 28.12.2006, blz. 4).
(12) Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (PB L 180 van 29.6.2013, blz. 60).
(13) Verordening (EU) 2016/1953 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 betreffende de vaststelling van een Europees reisdocument voor de terugkeer van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen en tot intrekking van de aanbeveling van de Raad van 30 november 1994 (PB L 311 van 17.11.2016, blz. 13).
(14) Conclusies van de Raad van 9-10 juni 2016.