ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 50

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

60e jaargang
28 februari 2017


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2017/330 van de Raad van 27 februari 2017 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 329/2007 van de Raad betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van de Democratische Volksrepubliek Korea

1

 

*

Verordening (EU) 2017/331 van de Raad van 27 februari 2017 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 765/2006 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Belarus

9

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/332 van de Commissie van 14 februari 2017 tot goedkeuring van een niet-minimale wijziging van het productdossier van een naam die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Pistacchio Verde di Bronte (BOB))

11

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/333 van de Commissie van 14 februari 2017 tot goedkeuring van een niet-minimale wijziging van het productdossier van een naam die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Schwäbische Spätzle/Schwäbische Knöpfle (BGA))

12

 

*

Verordening (EU) 2017/334 van de Commissie van 27 februari 2017 houdende rectificatie van de Bulgaarse, Duitse, Estse en Nederlandse taalversies van Verordening (EU) nr. 1321/2014 betreffende de permanente luchtwaardigheid van luchtvaartuigen en luchtvaartproducten, -onderdelen en -uitrustingsstukken, en betreffende de goedkeuring van bij voornoemde taken betrokken organisaties en personen ( 1 )

13

 

*

Verordening (EU) 2017/335 van de Commissie van 27 februari 2017 tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het gebruik van steviolglycosiden (E 960) als zoetstof in bepaalde suikergoedproducten met verlaagde energetische waarden ( 1 )

15

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/336 van de Commissie van 27 februari 2017 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op bepaalde zware plaat van niet-gelegeerd staal of ander gelegeerd staal van oorsprong uit de Volksrepubliek China

18

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/337 van de Commissie van 27 februari 2017 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1375/2007 inzake de invoer van afvallen van maïszetmeelfabrieken uit de Verenigde Staten van Amerika

42

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/338 van de Commissie van 27 februari 2017 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

45

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2017/339 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 over de gebruikmaking van de marge voor onvoorziene uitgaven in 2016

47

 

*

Besluit (EU) 2017/340 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 voor de beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie voor bijstand aan Duitsland

49

 

*

Besluit (EU) 2017/341 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering ingevolge een aanvraag van Spanje — EGF/2016/004 ES/Comunidad Valenciana automobielsector

51

 

*

Besluit (EU) 2017/342 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de terbeschikkingstelling van middelen uit het flexibiliteitsinstrument ter financiering van onmiddellijke budgettaire maatregelen voor de aanpak van de aanhoudende migratie-, vluchtelingen-, en veiligheidscrisis

53

 

*

Besluit (EU) 2017/343 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de terbeschikkingstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie voor de betaling van voorschotten in de algemene begroting van de Unie voor 2017

55

 

*

Besluit (EU) 2017/344 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 over de gebruikmaking van de marge voor onvoorziene uitgaven in 2017

57

 

*

Besluit (GBVB) 2017/345 van de Raad van 27 februari 2017 tot wijziging van Besluit (GBVB) 2016/849 betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Volksrepubliek Korea

59

 

*

Besluit (GBVB) 2017/346 van de Raad van 27 februari 2017 tot verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor de mensenrechten

66

 

*

Besluit (GBVB) 2017/347 van de Raad van 27 februari 2017 houdende verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie in Bosnië en Herzegovina

70

 

*

Besluit (GBVB) 2017/348 van de Raad van 27 februari 2017 tot verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie in Kosovo ( *1 )

75

 

*

Besluit (GBVB) 2017/349 van de Raad van 27 februari 2017 tot wijziging van Besluit 2012/389/GBVB betreffende de missie van de Europese Unie voor de opbouw van capaciteit in Somalië (EUCAP Somalia)

80

 

*

Besluit (GBVB) 2017/350 van de Raad van 27 februari 2017 tot wijziging van Besluit 2012/642/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Belarus

81

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/351 van de Commissie van 24 februari 2017 tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU betreffende maatregelen op het gebied van de diergezondheid in verband met Afrikaanse varkenspest in sommige lidstaten (Kennisgeving geschied onder nummer C(2017) 1261)  ( 1 )

82

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

 

(*1)   Deze benaming laat de standpunten over de status van Kosovo onverlet, en is in overeenstemming met Resolutie 1244 (1999) van de VN-Veiligheidsraad en het advies van het Internationaal Gerechtshof over de onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

28.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 50/1


VERORDENING (EU) 2017/330 VAN DE RAAD

van 27 februari 2017

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 329/2007 van de Raad betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van de Democratische Volksrepubliek Korea

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 215,

Gezien Besluit (GBVB) 2016/849 van de Raad van 27 mei 2016 betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Volksrepubliek Korea en tot intrekking van Besluit 2013/183/GBVB (1),

Gezien het gezamenlijke voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 329/2007 van de Raad (2) geeft uitvoering aan de maatregelen waarin is voorzien bij Besluit (GBVB) 2016/849 van de Raad tot intrekking en vervanging van Besluit 2013/183/GBVB (3). Op 30 november 2016 heeft de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties Resolutie 2321 (2016) vastgesteld waarin is voorzien in nieuwe maatregelen ten aanzien van Democratische Volksrepubliek Korea. Hierbij gaat het om uitvoerverboden op koper, nikkel, zilver, zink, beelden, helikopters, vaartuigen, de aanscherping van de verbodsbepalingen in de vervoersector en nieuwe beperkingen in de bancaire sector.

(2)

De Raad heeft op 27 februari 2017 zijn goedkeuring gehecht aan Besluit (GBVB) 2017/345 (4) teneinde uitvoering te geven aan deze maatregelen.

(3)

Verordening (EG) nr. 329/2007 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(4)

Teneinde de effectiviteit van de maatregelen waarin deze verordening voorziet, te waarborgen, dient deze verordening onmiddellijk in werking te treden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 329/2007 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 1 wordt het volgende punt toegevoegd:

„15.

„Diplomatieke missies, consulaire posten en hun leden”: worden gedefinieerd als in het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer van 1961 en het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen van 1963, en omvatten missies van Noord-Korea bij in de lidstaten gevestigde internationale organisaties en Noord-Koreaanse leden van die missies.”.

2)

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a)

Lid 2 wordt vervangen door:

„2.   Bijlage I omvat alle artikelen, materialen, uitrusting, goederen en technologieën, met inbegrip van computerprogrammatuur, die goederen en technologieën voor tweeërlei gebruik zijn als bedoeld in Verordening (EG) nr. 428/2009 van de Raad (*1).

Bijlage I bis omvat andere artikelen, materialen, uitrusting, goederen en technologieën die zouden kunnen bijdragen tot programma's van Noord-Korea in verband met kernwapens, andere massavernietigingswapens of ballistische raketten.

Bijlage I ter omvat bepaalde belangrijke componenten voor de sector van de ballistische raketten.

Bijlage I sexies omvat luchtvaartbrandstof, als bedoeld in lid 1, onder b).

Bijlage I octies omvat toebehoor van massavernietigingswapens, materialen, uitrusting, goederen en technologie die zijn beschreven en aangewezen op grond van punt 25 van Resolutie 2270 (2016) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties en de punten 4 en 7 van Resolutie 2321 (2016) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties.

(*1)  Verordening (EG) nr. 428/2009 van de Raad van 5 mei 2009 tot instelling van een communautaire regeling voor controle op de uitvoer, de overbrenging, de tussenhandel en de doorvoer van producten voor tweeërlei gebruik (PB L 134 van 29.5.2009, blz. 1).”;"

b)

lid 4 wordt vervangen door:

„4.   Er geldt een verbod op:

a)

de invoer, aankoop of overdracht, direct of indirect, van goud, titaanerts, vanadiumerts en zeldzame aardmineralen, als genoemd in bijlage I quater, of van steenkool, ijzer en ijzererts, als genoemd in bijlage I quinquies, uit Noord-Korea, ongeacht of deze al dan niet van oorsprong uit Noord-Korea zijn;

b)

de directe of indirecte invoer, aankoop of overdracht uit Noord-Korea van koper, nikkel, zilver en zink, als genoemd in bijlage I novies, ongeacht of deze al dan niet van oorsprong uit Noord-Korea zijn;

c)

de invoer, aankoop of overdracht, direct of indirect, van aardolieproducten, als genoemd in bijlage I septies, uit Noord-Korea, ongeacht of deze al dan niet van oorsprong uit Noord-Korea zijn;

d)

het bewust en opzettelijk deelnemen aan activiteiten die ertoe strekken of die tot gevolg hebben dat de in deze alinea, onder a), b) en c) bedoelde verbodsbepalingen worden omzeild.

Bijlage I quater omvat goud, titaanerts, vanadiumerts en zeldzame aardmineralen, als bedoeld in de eerste alinea, onder a).

Bijlage I quinquies omvat steenkool, ijzer en ijzererts, als bedoeld in de eerste alinea, onder a).

Bijlage I septies omvat aardolieproducten, als bedoeld in de eerste alinea, onder c).

Bijlage I novies omvat koper, nikkel, zilver en zink, als bedoeld in de eerste alinea, onder b).”;

c)

lid 5 wordt als volgt gewijzigd:

i)

punt b) wordt vervangen door:

„b)

transacties in ijzer en ijzererts waarvan blijkt dat zij uitsluitend voor met levensonderhoud verband houdende doelstellingen worden gebruikt en geen verband houden met het genereren van inkomsten voor de programma's van Noord-Korea in verband met kernwapens, ballistische raketten of andere activiteiten die verboden zijn op grond van de Resoluties 1718 (2006), 1874 (2009), 2087 (2013), 2094 (2013), 2270 (2016) of 2321 (2016) van de VN-Veiligheidsraad, of onderhavige verordening;”;

ii)

het volgende punt wordt toegevoegd:

„c)

transacties in steenkool waarvan blijkt dat zij uitsluitend voor met het levensonderhoud verband houdende doelstellingen worden gebruikt, mits voldaan is aan de volgende voorwaarden:

i)

de transacties houden geen verband met het genereren van inkomsten voor de programma's van Noord-Korea in verband met kernwapens, ballistische raketten of andere bij de Resoluties 1718 (2006), 1874 (2009), 2087 (2013), 2094 (2013), 2270 (2016) of 2321 (2016) van de VN-Veiligheidsraad;

ii)

bij de transacties zijn geen personen of entiteiten betrokken die banden hebben met de programma's van Noord-Korea in verband met kernwapens, ballistische raketten of andere bij de Resoluties 1718 (2006), 1874 (2009), 2087 (2013), 2094 (2013), 2270 (2016) of 2321 (2016) van de VN-Veiligheidsraad verboden activiteiten, waaronder de personen, entiteiten en lichamen die in bijlage IV zijn vermeld, of personen of entiteiten die namens hen of op hun aanwijzing handelen, of entiteiten die al dan niet rechtstreeks in het bezit zijn of onder zeggenschap staan van hen, of personen of entiteiten die helpen bij de ontduiking van sancties, en

iii)

het Sanctiecomité heeft de lidstaten er niet van in kennis gesteld dat het totale jaarlijkse maximum is bereikt.”.

3)

De volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 4 quater

1.   Er geldt een verbod op de directe of indirecte invoer, aankoop of overdracht uit Noord-Korea van beelden, als genoemd in bijlage III bis, ongeacht of deze al dan niet van oorsprong uit Noord-Korea zijn.

2.   In afwijking van het verbod uit hoofde van lid 1 kan de bevoegde autoriteit van een lidstaat, als genoemd op de in bijlage II vermelde websites, toestemming verlenen voor de invoer, aankoop of overdracht, mits de lidstaat op voorhand voor elk individueel geval de goedkeuring heeft gekregen van het Sanctiecomité.

Bijlage III bis omvat de beelden als bedoeld in lid 1.

Artikel 4 quinquies

1.   Er geldt een verbod op de directe of indirecte verkoop, levering, overdracht aan of uitvoer naar Noord-Korea van de in bijlage III ter genoemde helikopters en vaartuigen.

2.   In afwijking van het verbod uit hoofde van lid 1 kan de bevoegde autoriteit van een lidstaat, als genoemd op de in bijlage II vermelde websites, toestemming verlenen voor de verkoop, levering, overdracht of uitvoer, mits de lidstaat op voorhand voor elk individueel geval de goedkeuring heeft gekregen van het Sanctiecomité.

3.   Bijlage III ter omvat de helikopters en vaartuigen als bedoeld in lid 1.

Artikel 4 sexies

1.   Er geldt een verbod op:

a)

het al dan niet rechtstreeks verhuren of anderszins beschikbaar stellen van onroerende goederen aan personen, entiteiten of lichamen van de regering van Noord-Korea voor een andere doelstelling dan diplomatieke of consulaire activiteiten uit hoofde van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer van 1961 en het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen van 1963;

b)

het direct of indirect huren van onroerende goederen van personen, entiteiten of lichamen van de regering van Noord-Korea, of

c)

het ontplooien van activiteiten in verband met het gebruik van onroerende goederen die personen, entiteiten of lichamen van de regering van Noord-Korea bezitten, huren of anderszins gerechtigd zijn te gebruiken, uitgezonderd voor de levering van goederen en diensten welke:

i)

essentieel zijn voor het functioneren van diplomatieke missies of consulaire posten uit hoofde van de Verdragen van Wenen van 1961 en 1963, en

ii)

niet kunnen worden aangewend voor het al dan niet rechtstreeks genereren van inkomsten of winsten voor de regering van Noord-Korea.

2.   Voor de toepassing van dit artikel betekent „onroerende goederen” grond, gebouwen en delen van gebouwen die buiten het grondgebied van Noord-Korea zijn gelegen.”.

4)

Artikel 5, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   Vrachtzendingen, met inbegrip van persoonlijke bagage en ingecheckte bagage, die binnen of door de Unie reizen, met inbegrip van luchthavens, zeehavens en vrije zones, als bedoeld in de artikelen 243 tot en met 249 van Verordening (EU) nr. 952/2013, worden geïnspecteerd om na te gaan of zij geen goederen bevatten die bij de Resoluties 1718 (2006), 1874 (2009), 2087 (2013), 2094 (2013), 2270 (2016) of 2321 (2016) van de VN-Veiligheidsraad, of deze verordening zijn verboden indien:

a)

de vrachtzending afkomstig is uit Noord-Korea;

b)

de vrachtzending bestemd is voor Noord-Korea;

c)

Noord-Korea of onderdanen van dat land, personen of entiteiten die namens of in opdracht van hen handelen, of entiteiten die eigendom zijn van of gecontroleerd worden door hen, voor de vrachtzending als tussenhandelaar of bemiddelaar zijn opgetreden;

d)

in bijlage IV genoemde personen, entiteiten of lichamen voor de vrachtzending als tussenhandelaar of bemiddelaar zijn opgetreden, of

e)

de vrachtzending wordt vervoerd aan boord van een vaartuig onder Noord-Koreaanse vlag of van een in Noord-Korea geregistreerd vliegtuig, of van een staatloos vaar- of vliegtuig.”.

5)

Artikel 5 bis, lid 1 quinquies, onder a), wordt vervangen door:

„a)

alle bankrekeningen te sluiten bij een kredietinstelling of financiële instelling als bedoeld in artikel 5 quater, lid 2;”.

6)

In artikel 5 bis wordt lid 1 sexies geschrapt.

7)

In artikel 5 bis wordt lid 1 septies vervangen door:

„1 septies   In afwijking van het bepaalde in lid 1 quinquies, onder a) en c), kan de bevoegde autoriteit van de lidstaat, als genoemd op de in bijlage II vermelde websites, toestemming verlenen aan bepaalde vertegenwoordigingskantoren, dochtermaatschappijen of bankrekeningen om te blijven functioneren, mits het Sanctiecomité daartoe op voorhand voor elk individueel geval toestemming heeft verleend omdat deze kantoren, dochtermaatschappijen of rekeningen noodzakelijk zijn voor de verstrekking van humanitaire hulp, of voor de activiteiten van diplomatieke missies in Noord-Korea of voor de activiteiten van de Verenigde Naties of de gespecialiseerde VN-agentschappen of verwante organisaties, of voor enig ander doel dat strookt met de Resoluties 1718 (2006), 1874 (2009), 2087 (2013), 2094 (2013), 2270 (2016) of 2321(2016) van de VN-Veiligheidsraad.”.

8)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 5 bis bis

1.   Voor kredietinstellingen en financiële instellingen die vallen onder artikel 16, geldt een verbod op het openen van een bankrekening voor Noord-Koreaanse diplomatieke missies of consulaire posten en hun Noord-Koreaanse leden.

2.   Kredietinstellingen en financiële instellingen die vallen onder artikel 16, sluiten uiterlijk 11 april 2017 elke bankrekening die wordt aangehouden door of onder zeggenschap staat van een Noord-Koreaanse diplomatieke missie of consulaire post en hun Noord-Koreaanse leden.

3.   In afwijking van het bepaalde in lid 1 kan de bevoegde autoriteit van een lidstaat, als genoemd op de in bijlage II vermelde websites, op verzoek van een Noord-Koreaanse diplomatieke missie, consulaire post of een van de leden ervan, toestemming verlenen voor het openen van één bankrekening per missie, post en lid, mits de missie of de post in die lidstaat gevestigd is of het lid van die missie of die post bij deze lidstaat is geaccrediteerd.

4.   In afwijking van het bepaalde in lid 2 kan de bevoegde autoriteit van een lidstaat, als genoemd op de in bijlage II vermelde websites, op verzoek van een Noord-Koreaanse missie, post of een van de leden ervan, toestemming verlenen voor het open houden van een bankrekening, mits de lidstaat heeft vastgesteld dat de missie of de post in die lidstaat gevestigd is of het lid van die missie of die post bij deze lidstaat is geaccrediteerd en zij geen andere bankrekening aanhouden binnen die lidstaat. Ingeval de missie, de post of het Noord-Koreaanse lid meer dan één bankrekening binnen die lidstaat aanhoudt, kan de missie, de post of het lid aangeven welke bankrekening wordt behouden.

5.   Met inachtneming van de toepasselijke regels van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer van 1961 en het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen van 1963, delen de lidstaten de namen en nadere gegevens van alle Noord-Koreaanse leden van de diplomatieke missies en consulaire posten die bij die lidstaat zijn geaccrediteerd uiterlijk 13 maart 2017 aan de andere lidstaten en de Commissie mede, en de daaropvolgende actualiseringen uiterlijk één week na elke wijziging van die lijst. De lidstaten stellen de andere lidstaten en de Commissie in kennis van elke op grond van de leden 3 en 4 verleende toestemming. De relevante bevoegde autoriteit van een lidstaat, als genoemd op de in bijlage II vermelde websites, kan kredietinstellingen en financiële instellingen in die lidstaat in kennis stellen van de identiteit van alle Noord-Koreaanse leden van een diplomatieke missie of consulaire post die bij die of enige andere lidstaat is geaccrediteerd.”.

9)

In artikel 6 wordt het volgende lid ingevoegd:

„1 bis   Alle in bijlage IV bis vermelde vaartuigen en de daarbij behorende tegoeden en economische middelen worden bevroren, indien het Sanctiecomité hiertoe beslist. Bijlage IV bis omvat de vaartuigen die uit hoofde van punt 12 van Resolutie 2321 (2016) van de VN-Veiligheidsraad door het Sanctiecomité zijn aangewezen.”.

10)

Artikel 9 ter wordt vervangen door:

„Artikel 9 ter

1.   Er geldt een verbod op het verlenen van financiering of financiële bijstand voor de handel met Noord-Korea (met inbegrip van het verstrekken van exportkredieten, garanties of verzekeringen) aan natuurlijke personen, rechtspersonen, entiteiten of lichamen die bij deze handel betrokken zijn.

2.   In afwijking van lid 1 kan de bevoegde autoriteit van een lidstaat, als genoemd op de in bijlage II vermelde websites, toestemming verlenen voor financiële steun voor de handel met Noord-Korea, mits de lidstaat op voorhand voor elk individueel geval de goedkeuring heeft gekregen van het Sanctiecomité.

3.   De betrokken lidstaat stelt de andere lidstaten en de Commissie in kennis van elke op grond van lid 2 verleende toestemming.”.

11)

Artikel 11 bis wordt als volgt gewijzigd:

a)

aan lid 1 wordt het volgende punt toegevoegd:

„f)

die in bijlage IV bis worden genoemd, indien het Sanctiecomité hiertoe beslist.”.

b)

de leden 2 tot en met 6 worden vervangen door:

„2.   Lid 1 is niet van toepassing:

a)

in noodsituaties;

b)

indien het betrokken vaartuig terugkeert naar zijn haven van oorsprong;

c)

ingeval een vaartuig inkomt van zee met het oog op inspectie, indien het een vaartuig betreft in de zin van lid 1, punten a) tot en met e).

3.   In afwijking van de verbodsbepaling van lid 1, indien het een vaartuig in de zin van lid 1, punten a) tot en met e) betreft, kan de relevante bevoegde autoriteit van de lidstaat, als genoemd op de in bijlage II vermelde websites, toestemming verlenen aan een vaartuig om in te komen van zee:

a)

indien het Sanctiecomité op voorhand heeft vastgesteld dat dit noodzakelijk is om humanitaire redenen of enige andere reden die overeenstemt met de doelstellingen van Resolutie 2270 (2016) van de VN-Veiligheidsraad, of

b)

indien de lidstaat op voorhand heeft vastgesteld dat dit noodzakelijk is om humanitaire redenen of enige andere reden die overeenstemt met de doelstellingen van deze verordening.

4.   In afwijking van de verbodsbepaling van lid 1, onder f), kan de relevante bevoegde autoriteit van de lidstaat, als genoemd op de in bijlage II vermelde websites, toestemming verlenen aan een vaartuig om in te komen van zee indien het Sanctiecomité hiertoe opdracht heeft gegeven.

5.   Het is vliegtuigen die worden geëxploiteerd door maatschappijen uit Noord-Korea, of van oorsprong zijn uit Noord-Korea, verboden te vertrekken uit of te landen in het grondgebied van de Unie, of over het grondgebied van de Unie te vliegen.

6.   Lid 5 is niet van toepassing:

a)

indien het vliegtuig landt met het oog op inspectie;

b)

bij een noodlanding.

7.   In afwijking van lid 5 kan de relevante bevoegde autoriteit van de lidstaat, als genoemd op de in bijlage II vermelde websites, toestemming verlenen aan een vliegtuig om te vertrekken uit of te landen in het grondgebied van de Unie, of over het grondgebied van de Unie te vliegen, indien deze bevoegde autoriteit op voorhand heeft vastgesteld dat dit noodzakelijk is om humanitaire redenen of enige andere reden die overeenstemt met de doelstellingen van deze verordening.”.

12)

Artikel 11 ter wordt vervangen door:

„Artikel 11 ter

1.   Er geldt een verbod op:

a)

het leasen of charteren van vaartuigen of vliegtuigen of het verstrekken van bemanningsdiensten aan Noord-Korea, aan personen en entiteiten die zijn genoemd in bijlage IV, aan andere Noord-Koreaanse entiteiten, aan andere personen of entiteiten die hebben meegewerkt aan de schending van de bepalingen van de Resoluties 1718 (2006), 1874 (2009), 2087 (2013), 2094 (2013), 2270 (2016) of 2321 (2016) van de VN-Veiligheidsraad, of aan enige persoon of entiteit die namens of op aanwijzing van een dergelijke persoon of entiteit handelt, of van entiteiten die in het bezit zijn of onder zeggenschap staan van hen;

b)

het aankopen van diensten inzake de bemanning van vaartuigen of luchtvaartuigen;

c)

het bezitten, leasen, beheren, verzekeren of verschaffen van classificatiediensten van vaartuigen of verwante diensten, aan vaartuigen die de vlag van Noord-Korea voeren;

d)

het registreren of op het register handhaven van vaartuigen die eigendom zijn of onder zeggenschap staan van of geëxploiteerd worden door Noord-Korea of onderdanen van Noord-Korea, of van vaartuigen die uit het register zijn geschrapt door een andere staat overeenkomstig punt 24 van Resolutie 2321 (2016) van de VN-Veiligheidsraad;

e)

het verstrekken van verzekerings- of herverzekeringsdiensten voor vaartuigen die eigendom zijn of onder zeggenschap staan van of geëxploiteerd worden door Noord-Korea.

2.   In afwijking van het verbod uit hoofde van lid 1, onder a), kan de bevoegde autoriteit van een lidstaat, als genoemd op de in bijlage II vermelde websites, toestemming verlenen voor het leasen, charteren van vaartuigen of vliegtuigen of het verlenen van bemanningsdiensten, mits de lidstaat op voorhand voor elk individueel geval de goedkeuring heeft gekregen van het Sanctiecomité.

3.   In afwijking van de verbodsbepalingen van lid 1, onder b) en c), kan de desbetreffende bevoegde autoriteit van de lidstaat, als genoemd op de in bijlage II vermelde websites, toestemming verlenen voor het bezitten, leasen, beheren of verschaffen van classificatiediensten van vaartuigen of verwante diensten, aan vaartuigen die de vlag van Noord-Korea voeren, of voor het registreren of op het register handhaven van vaartuigen die eigendom zijn of onder zeggenschap staan van of geëxploiteerd worden door Noord-Korea of onderdanen van Noord-Korea, mits de lidstaat op voorhand voor elk individueel geval goedkeuring daartoe van het Sanctiecomité heeft verkregen.

4.   In afwijking van de verbodsbepaling in lid 1, onder d), kan de bevoegde autoriteit van de lidstaat, als genoemd op de in bijlage II vermelde websites, toestemming verlenen voor het verstrekken van verzekerings- of herverzekeringsdiensten, mits het Sanctiecomité op voorhand voor elk individueel geval heeft vastgesteld dat het vaartuig wordt ingezet voor activiteiten die uitsluitend humanitaire of met levensonderhoud verband houdende doelstellingen hebben en die niet door Noord-Koreaanse personen of entiteiten zullen worden gebruikt voor het genereren van inkomsten.

5.   De betrokken lidstaat stelt de andere lidstaten en de Commissie in kennis van elke op grond van de leden 2, 3 en 4 verleende toestemming.”.

13)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 11 quater

In afwijking van de verbodsbepalingen uit hoofde van de Resoluties 1718 (2006), 1874 (2009), 2087 (2013), 2094 (2013), 2070 (2016) of 2321(2016) van de VN-Veiligheidsraad kan de bevoegde autoriteit van de lidstaat, als genoemd op de in bijlage II vermelde websites, toestemming verlenen voor de uitvoering van activiteiten indien het Sanctiecomité voor elk individueel geval heeft bepaald dat deze activiteiten noodzakelijk zijn om het werk te vergemakkelijken van internationale en niet-gouvernementele organisaties die in Noord-Korea bijstand en noodhulp aan de burgerbevolking in Noord-Korea verlenen, overeenkomstig punt 46 van Resolutie 2321 (2016) van de VN-Veiligheidsraad.”.

14)

In artikel 13, lid 1, worden de punten c), d) en g) vervangen door:

„c)

de bijlagen III, III bis en III ter te wijzigen met het oog op verfijning of aanpassing van de lijst van daarin opgenomen goederen, aan de hand van definities of richtsnoeren die door hetzij het Sanctiecomité hetzij de Veiligheidsraad van de VN eventueel worden uitgevaardigd en daaraan de codes van de in bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 opgenomen Gecombineerde Nomenclatuur toe te voegen indien zulks nodig of passend is;”;

„d)

de bijlagen IV en IV bis te wijzigen op basis van de vaststellingen van hetzij het Sanctiecomité hetzij de Veiligheidsraad van de VN;”;

„g)

de bijlagen I octies en I novies te wijzigen op basis van de vaststellingen van hetzij het Sanctiecomité hetzij de Veiligheidsraad van de VN en daaraan de codes van de in bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 opgenomen Gecombineerde Nomenclatuur toe te voegen.”.

Artikel 2

De bijlagen I, II, III en IV bij deze verordening worden toegevoegd aan Verordening (EG) nr. 329/2007 als respectievelijk bijlagen I novies, III bis, III ter en IV bis.

Artikel 3

In bijlage I octies wordt de volgende tekst:

„Met massavernietigingswapens verband houdende artikelen, materialen, uitrusting, goederen en technologie die overeenkomstig lid 25 van Resolutie 2270 van de VN-Veiligheidsraad worden geïdentificeerd en aangewezen als gevoelige goederen.”

vervangen door:

„Met massavernietigingswapens verband houdende artikelen, materialen, uitrusting, goederen en technologie die overeenkomstig punt 25 van Resolutie 2270 (2016) van de VN-Veiligheidsraad en de punten 4 en 7 van Resolutie 2321 (2016) van de VN-Veiligheidsraad worden geïdentificeerd en aangewezen.”.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 27 februari 2017.

Voor de Raad

De voorzitter

K. MIZZI


(1)  PB L 141 van 28.5.2016, blz. 79.

(2)  Verordening (EG) Nr. 329/2007 van de Raad van 27 maart 2007 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van de Democratische Volksrepubliek Korea (PB L 88 van 29.3.2007, blz. 1).

(3)  Besluit 2013/183/GBVB van de Raad van 22 april 2013 betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Volksrepubliek Korea en tot intrekking van Besluit 2010/800/GBVB (PB L 111 van 23.4.2013, blz. 52).

(4)  Besluit (GBVB) 2017/345 van de Raad van 27 februari 2017 tot wijziging van Besluit (GBVB) 2016/849 betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Volksrepubliek Korea (zie bladzijde 59 van dit Publicatieblad).


BIJLAGE I

„BIJLAGE I nonies

Koper, nikkel, zilver en zink als bedoeld in artikel 2, lid 4, onder b)”


BIJLAGE II

„BIJLAGE III bis

De beelden als bedoeld in artikel 4 quater, lid 1”


BIJLAGE III

„BIJLAGE III ter

De helikopters en vaartuigen als bedoeld in artikel 4 quinquies, lid 1”


BIJLAGE IV

„BIJLAGE IV bis

De vaartuigen die uit hoofde van punt 12 van Resolutie 2321 (2016) van de VN-Veiligheidsraad door het Sanctiecomité zijn aangewezen”


28.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 50/9


VERORDENING (EU) 2017/331 VAN DE RAAD

van 27 februari 2017

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 765/2006 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Belarus

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 215,

Gezien Besluit 2012/642/GBVB van de Raad van 15 oktober 2012 betreffende beperkende maatregelen tegen Belarus (1),

Gezien het gezamenlijke voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 765/2006 van de Raad (2), zoals gewijzigd, stelt een verbod in op de uitvoer naar personen, entiteiten of lichamen van uitrusting die voor binnenlandse repressie zou kunnen worden gebruikt in Belarus evenals op het verlenen van daarmee verband houdende technische bijstand, tussenhandeldiensten, financiering of financiële bijstand.

(2)

Verordening (EG) nr. 765/2006 geeft uitvoering aan de bij Besluit 2012/642/GBVB vastgestelde maatregelen.

(3)

Besluit (GBVB) 2017/350 van de Raad (3) tot wijziging van Besluit 2012/642/GBVB voorziet in een vrijstelling van het uitvoerverbod voor biathlonuitrusting.

(4)

Deze verordening doet geen afbreuk aan de vergunningsvereisten van Verordening (EU) nr. 258/2012 van het Europees Parlement en de Raad (4).

(5)

Verordening (EG) nr. 765/2006 dient daarom dienovereenkomstig te worden gewijzigd.

(6)

Teneinde de effectiviteit van de maatregelen waarin deze verordening voorziet te waarborgen, dient deze verordening onmiddellijk in werking te treden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Verordening (EG) nr. 765/2006 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Aan artikel 1 bis wordt het volgende lid toegevoegd:

„4.   Lid 1 is niet van toepassing op biathlongeweren en de munitie en vizieren daarvoor die in bijlage IV worden vermeld en die voldoen aan de specificaties voor biathlonuitrusting zoals die zijn gedefinieerd in het evenementen- en competitiereglement van de Internationale Biathlonunie (IBU) en die uitsluitend zijn bestemd voor gebruik in biathlonevenementen en -training.”;

2)

aan artikel 1 ter wordt het volgende lid toegevoegd:

„4.   Lid 1 is niet van toepassing op biathlongeweren en de munitie en vizieren daarvoor die in bijlage IV worden vermeld en die voldoen aan de specificaties voor biathlonuitrusting zoals die zijn gedefinieerd in het evenementen- en competitiereglement van de IBU en die uitsluitend zijn bestemd voor gebruik in biathlonevenementen en -training.”.

2.   De tekst van de bijlage bij deze verordening wordt als bijlage IV aan Verordening (EG) nr. 765/2006 toegevoegd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de datum van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 27 februari 2017.

Voor de Raad

De voorzitter

K. MIZZI


(1)  PB L 285 van 17.10.2012, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 765/2006 van de Raad van 18 mei 2006 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Belarus (PB L 134 van 20.5.2006, blz. 1).

(3)  Besluit (GBVB) 2017/350 van de Raad van 27 februari 2017 tot wijziging van Besluit 2012/642/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Belarus (PB L 50 van 28.2.2017, blz. 81).

(4)  Verordening (EU) nr. 258/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2012 tot uitvoering van artikel 10 van het Protocol van de Verenigde Naties tegen de illegale vervaardiging van en handel in vuurwapens, hun onderdelen, componenten en munitie, tot aanvulling van het Verdrag van de Verenigde Naties ter bestrijding van grensoverschrijdende georganiseerde misdaad (VN-protocol inzake vuurwapens), en tot vaststelling van uitvoervergunningen voor vuurwapens, hun onderdelen, componenten en munitie en maatregelen betreffende de invoer en doorvoer ervan (PB L 94 van 30.3.2012, blz. 1).


BIJLAGE

„BIJLAGE IV

De in artikel 1 bis en 1 ter bedoelde geweren, munitie en vizieren die eveneens voldoen aan de specificaties voor biathlonuitrusting zoals die zijn gedefinieerd in het evenementen-en competitiereglement van de Internationale Biathlonunie.

Biathlongeweren:

ex 9303 30

Andere geweren en karabijnen, voor het jagen of voor de schietsport

Munitie voor biathlongeweren:

ex 9306 21

Patronen voor geweren

ex 9306 29

Delen van patronen voor geweren

ex 9306 30 90

Patronen en delen daarvan voor wapens andere dan geweren, oorlogswapens, revolvers en pistolen bedoeld bij post 9302, machinepistolen bedoeld bij post 9301

Vizieren voor biathlongeweren:

ex 9305 20

Delen en toebehoren van geweren of van karabijnen bedoeld bij post 9303”.


28.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 50/11


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/332 VAN DE COMMISSIE

van 14 februari 2017

tot goedkeuring van een niet-minimale wijziging van het productdossier van een naam die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Pistacchio Verde di Bronte (BOB))

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 53, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 heeft de Commissie onderzoek gedaan naar de aanvraag van Italië tot wijziging van het productdossier van de beschermde oorsprongsbenaming „Pistacchio Verde di Bronte”, die is geregistreerd bij Verordening (EU) nr. 21/2010 van de Commissie (2).

(2)

Aangezien de betrokken wijziging niet minimaal is in de zin van artikel 53, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1151/2012, heeft de Commissie de wijzigingsaanvraag overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van die verordening bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (3).

(3)

Aangezien de Commissie geen enkel bezwaar overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012 heeft ontvangen, moet de wijziging van het productdossier worden goedgekeurd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte wijziging van het productdossier met betrekking tot de naam „Pistacchio Verde di Bronte” (BOB) wordt goedgekeurd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 14 februari 2017.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Phil HOGAN

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) nr. 21/2010 van de Commissie van 12 januari 2010 houdende inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Pistacchio Verde di Bronte (BOB)) (PB L 8 van 13.1.2010, blz. 3).

(3)  PB C 403 van 1.11.2016, blz. 14.


28.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 50/12


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/333 VAN DE COMMISSIE

van 14 februari 2017

tot goedkeuring van een niet-minimale wijziging van het productdossier van een naam die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Schwäbische Spätzle/Schwäbische Knöpfle (BGA))

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 53, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 heeft de Commissie zich gebogen over de door Duitsland ingediende aanvraag tot goedkeuring van een wijziging van het productdossier van de beschermde geografische aanduiding „Schwäbische Spätzle”/„Schwäbische Knöpfle”, die bij Verordening (EU) nr. 186/2012 van de Commissie (2) is geregistreerd.

(2)

Aangezien de betrokken wijziging niet minimaal is in de zin van artikel 53, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1151/2012, heeft de Commissie de wijzigingsaanvraag overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van die verordening bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (3).

(3)

Aangezien de Commissie geen enkel bezwaar overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012 heeft ontvangen, moet de wijziging van het productdossier worden goedgekeurd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte wijziging van het productdossier met betrekking tot de naam „Schwäbische Spätzle”/„Schwäbische Knöpfle” (BGA) wordt goedgekeurd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 14 februari 2017.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Phil HOGAN

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 186/2012 van de Commissie van 7 maart 2012 houdende inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Schwäbische Spätzle/Schwäbische Knöpfle (BGA)) (PB L 69 van 8.3.2012, blz. 3).

(3)  PB C 403 van 1.11.2016, blz. 20.


28.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 50/13


VERORDENING (EU) 2017/334 VAN DE COMMISSIE

van 27 februari 2017

houdende rectificatie van de Bulgaarse, Duitse, Estse en Nederlandse taalversies van Verordening (EU) nr. 1321/2014 betreffende de permanente luchtwaardigheid van luchtvaartuigen en luchtvaartproducten, -onderdelen en -uitrustingsstukken, en betreffende de goedkeuring van bij voornoemde taken betrokken organisaties en personen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, houdende intrekking van Richtlijn 91/670/EEG, Verordening (EG) nr. 1592/2002 en Richtlijn 2004/36/EG (1) en met name artikel 5, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In de Nederlandse taalversie van Verordening (EU) nr. 1321/2014 van de Commissie (2) als gewijzigd bij Verordening (EU) 2015/1088 (3), meer bepaald in punt 145.A.55. onder c), 3, van bijlage II (deel 145), staat een fout met betrekking tot het aantal jaren waarvan de volledige bewaarde onderhoudsgegevens moeten worden overgedragen. Derhalve is een rectificatie van de Nederlandse taalversie noodzakelijk. Deze fout komt niet in de andere taalversies voor.

(2)

In de Bulgaarse, de Duitse en de Estse taalversie van Verordening (EU) nr. 1321/2014 als gewijzigd bij Verordening (EU) 2015/1088, meer bepaald in punt 145.A.70. onder a), 6, van bijlage II (deel 145), zijn de woorden „ondersteunend personeel” ten onrechte weggelaten. Derhalve is een rectificatie van de Bulgaarse, de Duitse en de Estse taalversie noodzakelijk. Deze fout betreft niet de overige taalversies.

(3)

Verordening (EU) nr. 1321/2014 moet daarom dienovereenkomstig worden gerectificeerd.

(4)

De in deze verordening vastgestelde maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 65, lid 1, van Verordening (EG) nr. 216/2008 ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EU) nr. 1321/2014 wordt als volgt gerectificeerd:

1)

Punt 145.A.55, onder c) punt 3, van bijlage II (deel 145) wordt vervangen door de volgende tekst:

„3.

Indien een krachtens deze bijlage (deel 145) erkende organisatie haar werkzaamheden beëindigt, dienen de volledige bewaarde onderhoudsgegevens van de laatste drie jaar te worden overgedragen aan de laatste eigenaar of klant van het desbetreffende luchtvaartuig of luchtvaartuigonderdeel of te worden opgeslagen op een wijze die door de bevoegde autoriteit wordt bepaald.”.

2)

Betreft alleen de Bulgaarse, de Duitse en de Estse taalversie.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 27 februari 2017.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 79 van 19.3.2008, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) nr. 1321/2014 van de Commissie van 26 november 2014 betreffende de permanente luchtwaardigheid van luchtvaartuigen en luchtvaartproducten, -onderdelen en -uitrustingsstukken, en betreffende de goedkeuring van bij voornoemde taken betrokken organisaties en personen (PB L 362 van 17.12.2014, blz. 1).

(3)  Verordening (EU) 2015/1088 van de Commissie van 3 juli 2015 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1321/2014 met betrekking tot een versoepeling van de onderhoudsprocedures voor luchtvaartuigen voor de algemene luchtvaart (PB L 176 van 7.7.2015, blz. 4).


28.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 50/15


VERORDENING (EU) 2017/335 VAN DE COMMISSIE

van 27 februari 2017

tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het gebruik van steviolglycosiden (E 960) als zoetstof in bepaalde suikergoedproducten met verlaagde energetische waarden

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake levensmiddelenadditieven (1), en met name artikel 10, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 is een EU-lijst vastgesteld van voor gebruik in levensmiddelen goedgekeurde levensmiddelenadditieven en van de gebruiksvoorwaarden daarvoor.

(2)

Die lijst kan volgens de uniforme procedure van artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1331/2008 van het Europees Parlement en de Raad (2) hetzij op initiatief van de Commissie, hetzij ingevolge een aanvraag worden bijgewerkt.

(3)

Op 27 mei 2015 werd een aanvraag ingediend voor de goedkeuring van het gebruik van steviolglycosiden (E 960) als zoetstof in bepaalde suikergoedproducten met verlaagde energetische waarden. Deze aanvraag is vervolgens overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1331/2008 toegankelijk gemaakt voor de lidstaten.

(4)

Steviolglycosiden zijn niet-calorische bestanddelen met een zoete smaak en mogen overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1333/2008 worden gebruik ter vervanging van calorische suikers in bepaalde suikergoedproducten, waardoor het caloriegehalte van die producten afneemt en producten met een verminderde verbrandingswaarde aan de consument kunnen worden aangeboden. Het gebruik van steviolglycosiden in combinatie met suiker voegt zoetheid toe aan producten, alsook een verbeterd smaakprofiel vergeleken met producten die enkel steviolglycosiden als zoetstof gebruiken, omdat suiker de nasmaak van steviolglycosiden verdoezelt.

(5)

Overeenkomstig artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1331/2008 moet de Commissie het advies van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) inwinnen om de in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 opgenomen EU-lijst van levensmiddelenadditieven te kunnen bijwerken.

(6)

In 2010 heeft de EFSA een wetenschappelijk advies (3) uitgebracht over de veiligheid van steviolglycosiden voor de voorgestelde toepassingen als levensmiddelenadditief (E 960) en heeft zij een aanvaardbare dagelijkse inname (ADI) van 4 mg/kg lichaamsgewicht/dag vastgesteld, uitgedrukt als steviolequivalenten.

(7)

In 2015 heeft de EFSA de blootstellingsbeoordeling van steviolglycosiden herzien en geconcludeerd dat de blootstellingsramingen voor alle leeftijdsgroepen onder de ADI liggen, behalve voor peuters die zich aan de bovengrens van de ramingen voor veelvuldig gebruik bevinden (95e percentiel), in één land (4). Uit de door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu in 2015 uitgevoerde blootstellingsberekeningen bleek dat de voorgestelde uitbreiding van het gebruik, uitgaande van een marktaandeel van 25 % voor steviolglycosiden bevattende producten en van 100 % merktrouw, geen invloed had op het 95e percentiel van de blootstelling voor jonge kinderen van twee tot en met zes jaar in Nederland.

(8)

In haar advies van 2015 wees de EFSA erop dat het niet mogelijk was om binnen het FoodEx classificatiesysteem alle voor het gebruik van steviolglycosiden (E 960) geldende beperkingen/uitzonderingen bij de levensmiddelen onder de subcategorie 05.2 weer te geven. Derhalve werd het hoogste maximumgehalte van 2 000 mg/kg aan de gehele levensmiddelencategorie toegewezen, wat leidde tot een te hoge raming van blootstelling. Bovendien werden levensmiddelen van de categorie 05.2 „Ander snoepgoed, inclusief microproducten ter verfrissing van de adem” niet geïdentificeerd als een van de belangrijkste levensmiddelencategorieën die bijdragen tot blootstelling aan steviolglycosiden (E 960).

(9)

Gezien het feit dat de blootstellingsramingen voor alle leeftijdsgroepen onder de ADI liggen, vormen het voorgestelde gebruik en de voorgestelde gebruiksniveaus van steviolglycosiden (E 960) als zoetstof geen veiligheidsrisico.

(10)

Derhalve is het passend het gebruik van steviolglycosiden (E 960) als zoetstof toe te laten in bepaalde suikergoedproducten met een verminderde verbrandingswaarde in levensmiddelensubcategorie 05.2 „Ander snoepgoed, inclusief microproducten ter verfrissing van de adem”: hard snoepgoed (snoep en lolly's), zacht snoepgoed (kauwsnoep, gomsnoep met vruchtensmaak en schuimachtig suikerwerk/spekken), drop, nougat en marsepein (met een maximumgehalte van 350 mg/kg); verfrissende sterk gearomatiseerde keelpastilles (met een maximumgehalte van 670 mg/kg) en microproducten van suikerwerk ter verfrissing van de adem (met een maximumgehalte van 2 000 mg/kg).

(11)

Bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(12)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 wordt gewijzigd volgens de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 27 februari 2017.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 354 van 31.12.2008, blz. 16.

(2)  Verordening (EG) nr. 1331/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 tot vaststelling van een uniforme goedkeuringsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's (PB L 354 van 31.12.2008, blz. 1).

(3)  EFSA Journal 2010;8(4):1537.

(4)  EFSA Journal 2015;13(6):4146.


BIJLAGE

Levensmiddelensubcategorie 05.2 „Ander snoepgoed, inclusief microproducten ter verfrissing van de adem” van deel E van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de gegevens voor E 960 steviolglycosiden die verwijzen naar „alleen snoepgoed zonder toegevoegde suikers” worden vervangen door:

 

„E 960

Steviolglycosiden

350

(60)

alleen snoepgoed zonder toegevoegde suikers

alleen hard snoepgoed met verminderde verbrandingswaarde (snoepjes en lolly's)

alleen zacht snoepgoed met een lage energiewaarde (kauwsnoep, gomsnoep met vruchtensmaak en schuimachtig suikerwerk/spekken)

alleen drop met verminderde verbrandingswaarde

alleen nougat met verminderde verbrandingswaarde

alleen marsepein met verminderde verbrandingswaarde”

b)

de gegevens voor E 960 steviolglycosiden die verwijzen naar „alleen verfrissende sterk gearomatiseerde keelpastilles zonder toegevoegde suikers” worden vervangen door:

 

„E 960

Steviolglycosiden

670

(60)

alleen verfrissende sterk gearomatiseerde keelpastilles, met verminderde verbrandingswaarde of zonder toegevoegde suikers”

c)

de gegevens voor E 960 steviolglycosiden die verwijzen naar „alleen microproducten van suikerwerk ter verfrissing van de adem, zonder toegevoegde suikers” worden vervangen door:

 

„E 960

Steviolglycosiden

2 000

(60)

alleen microproducten van suikerwerk ter verfrissing van de adem, met verminderde verbrandingswaarde of zonder toegevoegde suikers”


28.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 50/18


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/336 VAN DE COMMISSIE

van 27 februari 2017

tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op bepaalde zware plaat van niet-gelegeerd staal of ander gelegeerd staal van oorsprong uit de Volksrepubliek China

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (1) („de basisverordening”), en met name artikel 9, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1.   Voorlopige maatregelen

(1)

Op 7 oktober 2016 stelde de Europese Commissie („de Commissie”) bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1777 van de Commissie (2) („de voorlopige verordening”) een voorlopig antidumpingrecht in op de invoer in de Europese Unie („de Unie”) van platte producten van niet-gelegeerd staal of van gelegeerd staal (met uitzondering van roestvrij staal, siliciumstaal, gereedschapsstaal en sneldraaistaal), warm gewalst, niet geplateerd noch bekleed, niet opgerold, met een dikte van meer dan 10 mm en een breedte van 600 mm of meer of met een dikte van 4,75 mm of meer doch niet meer dan 10 mm en met een breedte van 2 050 mm of meer („zware plaat”) van oorsprong uit de Volksrepubliek China („de VRC”).

(2)

Op 13 februari 2016 opende de Commissie het onderzoek door bekendmaking van een bericht van opening in het Publicatieblad van de Europese Unie („het bericht van opening”) naar aanleiding van een klacht die op 4 januari 2016 door de European Steel Association („Eurofer”) werd ingediend namens producenten die samen meer dan 25 % van de totale productie van zware plaat in de Unie vertegenwoordigen.

(3)

Zoals in de overwegingen 28 en 29 van de voorlopige verordening vermeld, had het onderzoek naar dumping en schade betrekking op de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 („het onderzoekstijdvak” of „OT”). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die voor de schadebeoordeling relevant zijn, had betrekking op de periode van 1 januari 2012 tot het einde van het onderzoekstijdvak („de beoordelingsperiode”).

1.2.   Registratie

(4)

De Commissie onderwierp de invoer van zware plaat van oorsprong uit de VRC aan een registratieplicht met ingang van 11 augustus 2016 bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1357 van de Commissie (3) („de registratieverordening”). De verplichte registratie van de invoer werd opgeheven bij de instelling van de voorlopige maatregelen op 8 oktober 2016.

(5)

Belanghebbenden hadden na aanvang van de registratieplicht twintig dagen om opmerkingen in te dienen. Er werden geen opmerkingen ontvangen.

1.3.   Vervolg van de procedure

(6)

Na de mededeling van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan een voorlopig antidumpingrecht werd ingesteld („mededeling van feiten en overwegingen”), hebben Eurofer, een vereniging van staalproducenten uit de VRC („CISA”), een producent-exporteur uit de VRC, een in overweging 34 van de voorlopige Verordening genoemde importeur van zware plaat in de Unie („één importeur”), en een ad-hocvereniging van gebruikers in de verwerkende industrie (windturbinemasten) schriftelijke opmerkingen over de voorlopige bevindingen gemaakt.

(7)

De partijen die daarom verzochten, werden in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Er vonden hoorzittingen plaats met één producent-exporteur uit de VRC, CISA en één importeur.

(8)

De Commissie nam de mondelinge en schriftelijke opmerkingen van de belanghebbenden in overweging en behandelde ze, indien nodig geacht, hieronder.

(9)

De Commissie heeft vervolgens alle gegevens verzameld en gecontroleerd die zij voor haar definitieve bevindingen nodig achtte. Om de antwoorden van niet-verbonden importeurs op de vragenlijsten te controleren, werden controlebezoeken uitgevoerd in de gebouwen van de volgende partijen:

Network Steel S.L., Madrid, Spanje

Primex Steel Trading GmbH, Düsseldorf, Duitsland

Salzgitter Mannesmann International GmbH, Düsseldorf, Duitsland

(10)

De Commissie stelde alle partijen in kennis van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan zij voornemens was een definitief antidumpingrecht op de invoer in de Unie van zware plaat van oorsprong uit de VRC in te stellen en de bedragen die uit hoofde van het voorlopige recht als zekerheid waren gesteld, definitief te innen („de mededeling van de definitieve bevindingen”).

(11)

Alle partijen konden binnen een bepaalde termijn opmerkingen indienen over de mededeling van de definitieve bevindingen. Eurofer, CISA en één importeur dienden hun opmerkingen schriftelijk in na de mededeling van de definitieve bevindingen en tijdens een hoorzitting. Met de door de belanghebbenden ingediende opmerkingen werd waar nodig rekening gehouden.

1.4.   Steekproefonderzoek

(12)

CISA voerde aan dat een steekproef van producenten in de Unie die samen 28,5 % van de totale omzet van de bedrijfstak van de Unie vertegenwoordigden te klein was en te weinig omzet omvatte.

(13)

Zoals vermeld in overweging 12 van de voorlopige verordening werd de steekproef van producenten in de Unie gedaan op basis van het grootste verkoopvolume in de Unie tijdens het onderzoekstijdvak dat binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kon worden onderzocht.

(14)

Alleen al om die reden moet het argument worden verworpen. Zoals in overweging 197 aangegeven, is er een bijna volledige overeenkomst van meer dan 90 % (wat volume betreft) en ongeveer 70 % (wat productcontrolenummer („PCN”) betreft; het PCN wordt gebruikt om productsoorten voor de onderzoeksdoeleinden van elkaar te onderscheiden) tussen de productsoorten die door de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs uit de VRC worden geëxporteerd en de productsoorten die door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie op de markt van de Unie worden verkocht.

(15)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen kwam CISA in zijn opmerkingen en tijdens de hoorzitting op deze kwestie terug en stelde het dat het nauwelijks te geloven is dat de PCN's bijna volledig overeenkomen als het merendeel van de PCN's niet door elk van de drie in de steekproef opgenomen producenten in de Unie wordt verkocht. De Commissie merkt op dat de overeenkomst van PCN's vervolgens opnieuw werd gecontroleerd en dat de in overweging 14 vermelde percentages juist bleken te zijn.

(16)

De Commissie merkt in dit verband op dat „overeenkomst” betekent dat voor een productsoort die door de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs uit de VRC onder een bepaald PCN wordt geëxporteerd, er ten minste één transactie voor de productsoort onder hetzelfde PCN is voor de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie. Een overeenkomst van 90 % wat volume betreft, betekent dat 90 % van de invoertransacties van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs uit de VRC tijdens het onderzoekstijdvak onder een PCN valt waarvoor er ten minste één transactie voor de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie is. Een overeenkomst van 70 % wat PCN betreft, betekent dat voor 70 % van de onder een bepaald PCN ingevoerde productsoorten er ten minste één overeenkomende transactie van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie is.

(17)

De Commissie concludeert derhalve dat de steekproef van producenten in de Unie representatief is, zelfs als het loutere feit dat ze gebaseerd is op het grootste volume dat redelijkerwijs kon worden onderzocht niet voldoende was.

(18)

Aangezien er geen verdere opmerkingen met betrekking tot de steekproefmethode zijn ontvangen, worden de voorlopige bevindingen in de overwegingen 11 tot en met 24 van de voorlopige verordening bevestigd.

1.5.   Individueel onderzoek

(19)

In overweging 25 van de voorlopige verordening werd opgemerkt dat zeven producenten-exporteurs in de VRC aangaven dat zij overeenkomstig artikel 17, lid 3, van de basisverordening om een individueel onderzoek wensten te verzoeken.

(20)

Hoewel geen van deze producenten-exporteurs de vragenlijst beantwoordde en er dus geen verzoeken werden geacht te zijn ontvangen, diende een van deze zeven producenten-exporteurs een aanvraagformulier voor behandeling als marktgerichte onderneming in en verzocht hij de Commissie, na bekendmaking van de voorlopige verordening, om zijn verzoek om behandeling als marktgerichte onderneming te behandelen.

(21)

Aangezien de producent-exporteur geen vragenlijst indiende, werd het verzoek van het bedrijf om een individueel onderzoek afgewezen omdat de producent-exporteur niet heeft aangetoond dat hij aan de voorwaarden voor toekenning van een individueel onderzoek voldoet. In die context werd hem meegedeeld dat de indiening van het aanvraagformulier voor behandeling als marktgerichte onderneming op zich niet volstond om zijn verzoek te onderbouwen. De Commissie beoordeelde zijn verzoek om behandeling als marktgerichte onderneming niet, in overeenstemming met artikel 2, lid 7, onder d) van de basisverordening, omdat hij niet in de steekproef was opgenomen en geen individueel onderzoek toegekend had gekregen.

(22)

Aangezien er geen verdere opmerkingen met betrekking tot het individuele onderzoek zijn ontvangen, worden de voorlopige bevindingen in overweging 25 van de voorlopige verordening bevestigd.

2.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

2.1.   Argumenten betreffende de productomschrijving

(23)

De overwegingen 30 en 31 van de voorlopige verordening bevatten de voorlopige omschrijving van het betrokken product.

(24)

De overwegingen 34 en 41 van de voorlopige verordening bevatten de argumenten van één importeur en de beoordeling ervan door de Commissie in verband met de productomschrijving.

(25)

Na de instelling van voorlopige maatregelen dienden één importeur en CISA verdere argumenten in waarin zij in dezelfde zin aanvoerden dat bepaalde productsoorten, namelijk:

constructiestaal van staalkwaliteit S500 en hoger,

staal voor verharding, afschrikking en ontlating,

pijpleidingstaal,

slijtvast staal,

ander staal (4),

alle zware plaat met een dikte van meer dan 150 mm,

door hen „speciale zware plaat” genoemd, van de productomschrijving zouden moeten worden uitgesloten.

(26)

De Commissie merkt op dat zowel „speciale zware plaat” als andere zware plaat op maat kan worden gemaakt, en dat dit dus geen relevant criterium is om ze van elkaar te onderscheiden.

(27)

De argumenten die ter onderbouwing van dit verzoek om uitsluiting naar voren werden gebracht, worden hieronder individueel geanalyseerd.

(28)

Om te beginnen brengt de Commissie in herinnering dat volgens de rechtspraak noch in de basisverordening, noch in de WTO-antidumpingovereenkomst de reikwijdte van het begrip „betrokken product” is gespecificeerd. Het Hof is derhalve van oordeel dat de Commissie bij het omschrijven van het betrokken product over een ruime beoordelingsvrijheid beschikt. Er is met name geen homogeniteit of gelijkenis tussen de betrokken producten vereist. In plaats daarvan achtten de rechterlijke instanties van de Unie het relevant of alle betrokken producten dezelfde fysische en technische basiseigenschappen hebben. Het Gerecht oordeelde ook dat het eindgebruik en de uitwisselbaarheid relevante criteria kunnen zijn.

(29)

De Commissie zal eerst de analyse van deze criteria in het onderhavige geval beschrijven en vervolgens toelichten hoe zij heeft besloten haar ruime beoordelingsvrijheid op die basis uit te oefenen.

2.1.1.   Verschil in fysische, chemische en technische eigenschappen

(30)

Eén importeur voerde aan dat „speciale zware plaat” gemakkelijk te onderscheiden is van „als grondstof te gebruiken zware plaat” op basis van chemische eigenschappen zoals het koolstofgehalte, fysische eigenschappen zoals de elasticiteitsgrens of de Brinellhardheid, technische eigenschappen zoals de klasseaanduidingen of de dikte.

(31)

CISA voerde aan dat het belangrijkste criterium (in termen van exportvolume) voor het onderscheiden van „speciale zware plaat” de dikte van de plaat is, op basis waarvan meer dan de helft van de producten kan worden uitgesloten. CISA baseerde dit argument voor uitsluiting van de productomschrijving op de structuur van het PCN dat werd gebruikt om de verschillende productsoorten te groeperen voor de onderzoeksdoeleinden.

(32)

De PCN-structuur wordt gebruikt om ervoor te zorgen dat producten met vergelijkbare kosten en prijzen worden vergeleken, maar zegt niets over het gebruik van het product of de uitwisselbaarheid ervan. In het geval van de dikte zegt de PCN-structuur evenmin iets over de fysische, chemische of technische eigenschappen van het product. In het bijzonder kon geen van de belanghebbenden aantonen dat een zware plaat met een dikte van 155 mm niet hetzelfde eindgebruik zou hebben en niet uitwisselbaar zou zijn met een zware plaat met een dikte van 145 mm, indien alle andere parameters gelijk zijn.

(33)

Hoewel deze specifieke verschillen in de in overweging 30 genoemde specifieke eigenschappen inderdaad kunnen bestaan, betekent dit bovendien niet dat „speciale zware plaat” niet dezelfde basiskenmerken als „als grondstof te gebruiken zware plaat” heeft.

(34)

Eurofer verzocht om de productomschrijving ongewijzigd te laten en steunde de argumenten van de Commissie in de overwegingen 36 en 41 van de voorlopige verordening.

(35)

Verder voerden zij aan dat de invoer met dumping uit de VRC een breed scala van staalkwaliteiten en -afmetingen omvat en betrekking heeft op zware plaat van zowel gelegeerd als niet-gelegeerd staal. Tot slot wezen ze op de afwezigheid van een „specifieke vereiste inzake homogeniteit of gelijkenis tussen de producten” die onder de omschrijving van het betrokken product vallen.

(36)

De Commissie merkt op dat het bij antidumpingonderzoeken inderdaad gebruikelijk is dat de productomschrijving honderden of zelfs duizenden productsoorten omvat die niet identiek of homogeen zijn maar wel dezelfde basiseigenschappen hebben, zoals in dit onderzoek het geval is.

(37)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen kwamen CISA, Eurofer en één importeur in hun opmerkingen en tijdens de hoorzitting op deze kwestie terug:

a)

CISA droeg geen nieuwe belangrijke argumenten aan.

b)

Eén importeur voerde aan dat „speciale zware plaat” en „als grondstof te gebruiken zware plaat” niet dezelfde fysische, chemische en technische basiseigenschappen hebben en dat het feit dat zware platen op maat kunnen worden gemaakt het op dikte gebaseerde onderscheid tussen „speciale zware plaat” en „als grondstof te gebruiken zware plaat” niet kan tenietdoen.

In dit verband verwees deze importeur naar drie eerdere antidumpingzaken waarin afmetingen werden gebruikt om onderzochte producten te omschrijven, zoals de grootste afmeting van de dwarsdoorsnede (staaldraad en stalen kabels van oorsprong uit de VRC en Oekraïne (5), een bepaald diktebereik in combinatie met een bepaalde breedte (bladaluminium van oorsprong uit Armenië, Brazilië en de VRC (6) of een verwijzing naar fysische en chemische eigenschappen (corrosiebestendig staal van oorsprong uit de VRC (7).

Op basis hiervan concludeerde deze importeur dat de Commissie de dikte van 150 mm zou kunnen hanteren als criterium om een onderscheid te maken tussen „speciale zware plaat” en „als grondstof te gebruiken zware plaat”.

c)

Eurofer voerde daarentegen aan dat de fysische, chemische en technische eigenschappen van alle zware plaat vergelijkbaar zijn en dat alle zware plaat gemaakt is van platgewalst staal, plat (d.w.z. niet opgerold) is en een vergelijkbaar scala aan afmetingen heeft die aan de omschrijving van het betrokken product voldoen.

In dit verband verwees Eurofer naar drie eerdere antidumpingzaken in de staalindustrie waarin het onderzochte product als één productklasse werd omschreven, ongeacht de staaldikte of staalsoort (warmgewalste platte producten van oorsprong uit Bulgarije, India, Zuid-Afrika, Taiwan en Joegoslavië (8), ondanks het bestaan van een brede productmix bij alle productsoorten (roestvrij staaldraad van oorsprong uit India (9), of ondanks het bestaan van verschillen in kernverlies of geluidsniveau (gewalste platte producten met georiënteerde korrel van siliciumstaal van oorsprong uit de VRC, Japan, Zuid-Korea, Rusland en de VS (10).

Eurofer verwees verder naar zaken in andere bedrijfstakken, zoals zonnepanelen van oorsprong uit de VRC en schoenen van oorsprong uit de VRC en Vietnam, waarin geoordeeld werd dat producten met verschillende eigenschappen ook onder de omschrijving van het betrokken product vielen.

Ten slotte wees Eurofer er ook op dat het Gerecht van eerste aanleg (11) verklaarde dat de Commissie bij het bepalen van het soortgelijke product over een „ruime beoordelingsbevoegdheid” beschikt.

(38)

Met betrekking tot bovenstaande opmerkingen merkt de Commissie op dat de omschrijving van het betrokken product een grote verscheidenheid aan productsoorten met dezelfde of vergelijkbare fysische, technische en chemische basiseigenschappen bestrijkt, zoals in de meeste onderzoeken het geval is. Het feit dat deze eigenschappen van productsoort tot productsoort kunnen variëren, kan inderdaad tot gevolg hebben dat een grote verscheidenheid aan productsoorten onder de omschrijving valt.

(39)

De Commissie merkt verder op dat, hoewel de dikte, staalsoort enz. van verschillende soorten zware plaat verschillen, CISA en één importeur niet hebben aangetoond en geen bewijsmateriaal hebben verstrekt noch wezenlijke argumenten hebben aangevoerd dat de dikte van 150 mm een passend criterium zou zijn om „speciale zware plaat” te onderscheiden van „als grondstof te gebruiken zware plaat” om redenen van fysische, chemische en technische eigenschappen of eindgebruik en uitwisselbaarheid (zie punt 2.1.2).

(40)

Op basis van het bovenstaande komt de Commissie tot de conclusie dat „speciale zware plaat” en „als grondstof te gebruiken zware plaat” dezelfde fysische, chemische en technische eigenschappen hebben.

2.1.2.   Ander eindgebruik en uitwisselbaarheid

(41)

CISA en één importeur voerden ook aan dat de invoer van „speciale zware plaat” een totaal ander eindgebruik heeft en dat „speciale zware plaat” niet uitwisselbaar is met „als grondstof te gebruiken zware plaat”. CISA betoogde dat de invoer van „speciale zware plaat” in hoofdzaak bestemd is voor de metaalbewerkingsindustrie van de Unie, die van deze invoer afhankelijk is.

(42)

Tegelijkertijd voerde één importeur aan dat „speciale zware plaat” door een breed scala van bedrijfstakken wordt gebruikt, waaronder de sectoren mijnbouw- en grondverzetmachines („yellow goods”), kranen en hijsmiddelen, brugconstructies, windturbinemasten, energie enz.

(43)

Geen van de gebruikers in de Unie of de in de overwegingen 41 en 42 genoemde bedrijfstakken meldde zich om het in overweging 40 beschreven argument te onderbouwen. Integendeel, vooral in het geval van windturbinemasten toont het door deze importeur en door andere belanghebbenden verstrekte bewijsmateriaal dat producenten van windturbinemasten zware plaat kopen die niet onder de omschrijving van „speciale zware plaat” valt zoals door één importeur of CISA voorgesteld, maar onder hun omschrijving van „als grondstof te gebruiken zware plaat”.

(44)

De Commissie merkt op dat er inderdaad een groot aantal verschillende eindgebruiken van „speciale zware plaat” zijn. De belanghebbenden hebben echter geen gedetailleerd bewijsmateriaal verstrekt (bijvoorbeeld facturen aan gebruikers in deze bedrijfstakken waaruit blijkt dat deze bedrijfstakken deze producten daadwerkelijk gebruiken) aan de hand waarvan de Commissie had kunnen beoordelen of die eindgebruiken verschillen voor „speciale zware plaat” en „als grondstof te gebruiken zware plaat” dan wel of de meeste of alle eindgebruikers in werkelijkheid „speciale zware plaat” kunnen vervangen door „als grondstof te gebruiken zware plaat” of omgekeerd. Derhalve werd geen bewijsmateriaal verstrekt waaruit blijkt dat „speciale zware plaat” niet uitwisselbaar is met andere zware plaat.

(45)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen kwamen CISA, één importeur en Eurofer in hun opmerkingen en tijdens de hoorzitting op deze kwestie terug. CISA droeg geen nieuwe argumenten aan. Eén importeur voerde aan dat het gebruik van zware plaat afhangt van berekende structurele waarden en mechanische impacten (houdt verband met fysische en chemische eigenschappen) en van commerciële aspecten (houdt verband met prijzen en kosten van productieprocessen).

(46)

Ter onderbouwing van hun argumenten verwezen ze naar:

a)

de bekendmaking van de Duitse vereniging van staalproducenten met vermelding van de correlaties tussen gewicht, dikte, sterkte en staalkwaliteit;

b)

de prijsstelling van producenten in de Unie, waarbij zware plaat met een dikte van meer dan 120 mm onderworpen is aan toeslagen voor de dikte;

c)

de vergelijking tussen twee technologieën voor de productie van zware plaat, namelijk uit ingots (duurder) en uit continugegoten platen (goedkoper);

d)

het feit dat de maximale plaatdikte in de VRC 400 mm is, wat betekent dat voor de productie van zware plaat met een dikte van meer dan 200 mm ingots nodig zijn als grondstof (wat het proces duurder maakt);

e)

het feit dat enkele producenten in de Unie speciale soorten zware plaat uitvoeren naar de VRC.

(47)

De Commissie merkt op dat zowel CISA als één importeur geen enkel bewijs verstrekten om te bevestigen dat het objectieve onderscheid tussen „speciale zware plaat” en „als grondstof te gebruiken zware plaat” de vraag is of de plaat dikker of dunner dan 150 mm is.

(48)

Bovendien is er geen bewijs verstrekt dat er geen overlapping en concurrentie tussen aangrenzende segmenten van zware platen is, bijvoorbeeld tussen die met een dikte van 155 mm en 145 mm. Integendeel, uit een aantal van de door één importeur ingediende facturen bleek dat „als grondstof te gebruiken zware plaat” en „speciale zware plaat” op dezelfde factuur aan dezelfde afnemer werden verkocht.

(49)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde één importeur verder aan dat de Commissie een nieuwe, afzonderlijke Taric-code zou kunnen creëren om „als grondstof te gebruiken zware plaat” van „speciale zware plaat” te onderscheiden op basis van de fysische en chemische eigenschappen alsmede de dikte. Deze belanghebbende stelde verder voor om de formele verplichting op te leggen dat bij inklaring een inspectieverslag van een onafhankelijk onderzoeksbureau wordt voorgelegd waarin het bovenstaande onderscheid wordt bevestigd.

(50)

Aangezien het criterium dikte (150 mm) om „speciale zware plaat” te onderscheiden van „als grondstof te gebruiken zware plaat” onvoldoende is gemotiveerd, hoeft het argument betreffende het creëren van douanecodes en het verplichten van een formele inspectie, zoals voorgesteld door de importeur, niet te worden behandeld. De Commissie gaat echter akkoord dat het in principe mogelijk is om bepaalde producten vanuit technisch oogpunt uit te sluiten van de productomschrijving. De beslissende vraag is echter of een dergelijke uitsluiting gerechtvaardigd is op grond van juridische, economische en politieke overwegingen (zie hierover het volgende deel).

(51)

Eén importeur diende samen met zijn opmerkingen bij de mededeling van de definitieve bevindingen een aantal geanonimiseerde facturen in die hij had opgesteld voor de verkoop van „speciale zware plaat” aan gebruikers in de sectoren mijnbouw- en grondverzetmachines („yellow goods”), kranen en hijsmiddelen, brugconstructies, windturbinemasten, energie enz. Deze importeur was ook bereid akkoord te gaan met de regelingen van de Commissie voor het verifiëren van deze gegevens.

(52)

De Commissie is van oordeel dat een dergelijke verificatie niet nodig is in de onderhavige zaak. Gezien het zeer late aanbod zou bovendien de uitvoering ervan praktisch zeer moeilijk, zo niet onmogelijk zijn geweest.

(53)

Zoals in overweging 47 is aangegeven, bleek echter uit een aantal van de door deze importeur ingediende facturen dat „als grondstof te gebruiken zware plaat” en „speciale zware plaat” op dezelfde factuur aan dezelfde afnemer werden verkocht. Dit toont duidelijk aan dat dezelfde afnemers beide soorten zware plaat kunnen gebruiken en daadwerkelijk gebruiken.

(54)

Eén importeur verwees in zijn opmerkingen bij de mededeling van de definitieve bevindingen naar de bekendmaking van Stahl-Informations-Zentrum waarin de verschillende gebruiksdoeleinden van zware plaat worden geïllustreerd. De Commissie neemt nota van dit verslag en is zich bewust van de verschillende gebruiksdoeleinden van zware plaat. Zoals in overweging 44 is vermeld, werd echter geen bewijsmateriaal verstrekt waaruit blijkt dat „speciale zware plaat” niet uitwisselbaar is met andere zware plaat.

(55)

Tot slot verwees één importeur in zijn opmerkingen bij de definitieve bekendmaking naar antidumpingmaatregelen voor zware plaat in Australië en de Verenigde Staten, waar bepaalde productsoorten op basis van kwaliteiten en diktes werden uitgesloten.

(56)

De Commissie merkt echter op dat deze uitsluitingen plaatsvonden in het stadium van de inleiding van deze procedure en dat niet wordt gemotiveerd waarom tot deze uitsluiting werd besloten. In elk geval zijn beslissingen door andere WTO-leden niet van invloed op de situatie in de Unie.

(57)

Eurofer voerde in zijn opmerkingen bij de mededeling van de definitieve bevindingen aan dat de aanwijzing van bepaalde soorten als „speciale zware plaat” door één importeur en CISA louter gebaseerd is op hun eigen arbitraire classificatie. Om dit te illustreren, verwees Eurofer naar twee voorbeelden die de bevinding van de Commissie in overweging 47 bevestigen:

a)

deze belanghebbenden classificeren constructiestaal S500 als „speciale zware plaat” en scheepsbouwstaal AQ51 als „als grondstof te gebruiken zware plaat”, hoewel de twee soorten staal een vergelijkbare elasticiteitsgrens en treksterkte hebben;

b)

deze belanghebbenden classificeren gelegeerd drukvatstaal als „als grondstof te gebruiken zware plaat”, terwijl ze diverse andere soorten gelegeerd staal als „speciale zware plaat” classificeren.

(58)

Op basis hiervan verwerpt de Commissie het argument dat „speciale zware plaat” een ander eindgebruik heeft en niet uitwisselbaar is met de andere producten waarop het onderzoek betrekking heeft.

2.1.3.   Beoordeling van de mogelijkheid om bepaalde producten van de productomschrijving uit te sluiten

(59)

De Commissie merkt op dat het feit dat er binnen de productomschrijving van zware plaat verschillende onderscheiden kunnen worden gemaakt tussen soorten, kwaliteiten enz. en dat er misschien verschillen in productiemethoden en -kosten zijn, geen beletsel vormt om ze als een enkel product te beschouwen, mits ze fundamenteel gezien dezelfde fysische, technische en/of chemische eigenschappen hebben. In dit verband verwijst de Commissie naar de in overweging 28 aangehaalde rechtspraak.

(60)

De Commissie erkent ook dat zij, indien zij dat passend achtte, bepaalde producten zou kunnen uitsluiten van het onderzoek, zoals onderzoeksinstantie in andere WTO-lidstaten hebben gedaan.

(61)

Op basis van een beoordeling van alle tijdens het onderzoek vastgestelde feiten is de Commissie echter van mening dat een dergelijke uitsluiting niet gerechtvaardigd is.

(62)

CISA diende een berekening in waaruit blijkt dat de uitsluiting van „speciale zware plaat” 9,2 % van de totale invoer uit de VRC zou vertegenwoordigen. Op basis hiervan voerden zij aan dat de uitsluiting van „speciale zware plaat” uit de productomschrijving een „zeer beperkt effect op de algemene vaststelling van het onderzoek zal hebben” en „geen afbreuk zou doen aan het algemene effect van antidumpingmaatregelen op de invoer van zware plaat met dumping”, omdat „als grondstof te gebruiken zware plaat” aan de maatregelen onderworpen zou blijven.

(63)

Uit een analyse van de uitvoer van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs uit de VRC op basis van het PCN blijkt dat deze producenten-exporteurs de verkoopprijzen voor „speciale zware plaat” in de bedrijfstak van de Unie wel degelijk onderbieden en daardoor aan de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade bijdragen.

(64)

Aangezien niet kan worden vastgesteld dat „speciale zware plaat” een ander eindgebruik heeft dan en niet uitwisselbaar is met „als grondstof te gebruiken zware plaat”, kunnen de momenteel beperkte hoeveelheden van deze verkopen niet worden gebruikt als een indicatie dat de uitsluiting ervan de doeltreffendheid van de maatregelen niet in gevaar zou brengen. Indien „speciale zware plaat” van de productomschrijving werd uitgesloten, zouden gebruikers die momenteel „als grondstof te gebruiken zware plaat” kopen, kunnen overschakelen naar „speciale zware plaat” en aldus de rechten vermijden en de doeltreffendheid van de maatregelen in gevaar brengen.

(65)

Bovendien, in tegenstelling tot de situatie in andere lidstaten van de WTO, worden alle soorten zware plaat in grote hoeveelheden door producenten in de Unie geproduceerd en worden al die producten getroffen door schade veroorzakende dumping.

(66)

Op basis hiervan verwerpt de Commissie het argument dat de uitsluiting van „speciale zware plaat” de doeltreffendheid van de antidumpingmaatregelen niet in gevaar zou brengen.

2.1.4.   Conclusie

(67)

Op basis van het bovenstaande is de Commissie tot de conclusie gekomen dat uit geen van de door CISA en één importeur aangevoerde argumenten blijkt dat „speciale zware plaat” moet worden uitgesloten van de productomschrijving van het onderzoek.

(68)

Aangezien er geen verdere opmerkingen met betrekking tot de productomschrijving zijn ontvangen, bevestigt de Commissie de omschrijving van het betrokken product in de overwegingen 30 en 31 van de voorlopige verordening.

3.   DUMPING

3.1.   Normale waarde

3.1.1.   Behandeling als marktgerichte onderneming („BMO”)

(69)

Zoals in overweging 43 van de voorlopige verordening uiteengezet, verzocht geen van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs om een behandeling als marktgerichte onderneming en werden geen verzoeken om een individueel onderzoek inclusief verzoeken om een behandeling als marktgerichte onderneming aanvaard.

3.1.2.   Referentieland

(70)

In de voorlopige verordening wees de Commissie Australië aan als het referentieland in overeenstemming met artikel 2, lid 7, van de basisverordening.

(71)

CISA merkte na de bekendmaking van de voorlopige verordening op dat het aan het begin van het onderzoek een opmerking over het mogelijke gebruik van de Verenigde Staten van Amerika (VS) had ingediend, waarin zij grote bezorgdheid over deze keuze uitte omdat ze ertoe zou leiden dat de Commissie gegevens van bedrijven die verbonden zijn met de bedrijfstak van de Unie zou gebruiken. CISA merkte op dat de Commissie gegevens uit andere landen dient te gebruiken en dat ze de VS alleen in laatste instantie mag gebruiken bij gebrek aan medewerking van andere landen.

(72)

Eurofer, één producent-exporteur in de VRC en CISA dienden na de bekendmaking van de voorlopige verordening opmerkingen over de keuze van Australië in en verzochten de Commissie om in plaats van Australië de Verenigde Staten van Amerika te gebruiken.

(73)

Eurofer en de producent-exporteur uit de VRC stelden de Commissie voor om gegevens uit de Verenigde Staten van Amerika te gebruiken omdat er meer concurrerende binnenlandse producenten waren, en er dus gegevens voor meer productsoorten zouden zijn dan wat beschikbaar was van de enige Australische producent.

(74)

Gezien het feit dat slechts één Amerikaanse producent medewerking verleende aan het onderzoek, zouden er geen gegevens van andere producenten beschikbaar zijn geweest indien de Verenigde Staten als referentieland was gekozen.

(75)

CISA verzocht de Commissie om de dumpingmarges te berekenen met behulp van de gegevens van de enige medewerkende producent in de VS en om, indien het resultaat „totaal verschillend” was van het in de voorlopige fase met behulp van Australië verkregen resultaat, te besluiten dat Australië geen „geldig referentieland” is en in plaats daarvan de VS te gebruiken.

(76)

Dit verzoek werd afgewezen. Zoals in de overwegingen 44 tot en met 52 van de voorlopige verordening uiteengezet, is Australië als referentieland gekozen en tonen hun nieuwe argumenten niet aan dat Australië geen geschikt referentieland is.

(77)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen diende CISA verdere opmerkingen in over de geschiktheid van Australië als referentieland.

(78)

Om te beginnen merkte CISA op dat de voor de producenten-exporteurs uit de VRC berekende dumpingmarges hoger waren dan de schademarges, en dat de Australische normale waarde bijgevolg hoger was dan de geen schade veroorzakende prijs van de bedrijfstak van de Unie, indien als een gemiddelde genomen. Op basis hiervan concludeerde CISA dat Australië „onmogelijk als een geldig referentieland kan worden beschouwd”.

(79)

Dit argument wordt verworpen. De hoogte van de normale waarde, gebaseerd op de prijzen of kosten in het betrokken land met een markteconomie, is informatie die wordt geverifieerd nadat de keuze van het referentieland is gemaakt. De normale waarde is de prijs van het soortgelijke product op de binnenlandse markt van een land met een markteconomie en geen reden om Australië als referentieland te verwerpen.

(80)

Ten tweede verwees CISA naar een recente zaak tegen de VRC (HFP rebars) (12) waar de Commissie volgens CISA bepaalde productsoorten uit de berekening van de normale waarde in het referentieland had verwijderd nadat „belanghebbenden de zeer hoge productiekosten en prijzen op de binnenlandse markt betwistten”.

(81)

Het door CISA aangehaalde voorbeeld heeft geen relevantie voor het huidige onderzoek. In de zaak over HFP rebars identificeerde de Commissie bepaalde soorten producten die volgens de normen van een referentieland werden geproduceerd en niet concurreerden met soorten producten die vanuit de VRC werden geëxporteerd. Met deze bijzondere productsoorten werd geen rekening gehouden bij de vergelijking van de normale waarde met de uitvoerprijs van de producenten-exporteurs uit de VRC.

(82)

Aangezien CISA niet heeft beweerd dat de producent in Australië productsoorten produceert die niet concurreren met de productsoorten die uit de VRC naar de Unie worden geëxporteerd, is het voorbeeld niet relevant.

(83)

Aangezien er geen verdere opmerkingen met betrekking tot het referentieland zijn ontvangen, wordt de voorlopige conclusie van de Commissie om Australië als referentieland te gebruiken, zoals in overweging 52 van de voorlopige verordening uiteengezet, bevestigd.

3.1.3.   Normale waarde

(84)

Eurofer diende opmerkingen in over de door de Commissie gehanteerde en in overweging 68 van de voorlopige verordening uiteengezette voorlopige methode met betrekking tot productsoorten die niet door de producent in het referentieland worden verkocht. Zij verzochten de Commissie om „een correctie op te nemen teneinde rekening te houden met de hogere kosten” van producten die niet op de binnenlandse markt van het referentieland worden verkocht.

(85)

De Commissie verwerpt dit verzoek omdat de enige beschikbare gegevens met betrekking tot de kosten of prijs van zware plaat in Australië de gecontroleerde gegevens van de producent in het referentieland zijn. Indien de producent een bepaald type door een producent-exporteur uit de VRC geëxporteerd product niet produceerde, zijn er dus geen gegevens beschikbaar om een dergelijke correctie aan te brengen.

(86)

Aangezien er geen verdere opmerkingen met betrekking tot de normale waarde zijn ontvangen, worden de conclusies in de overwegingen 53 tot en met 68 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.2.   Uitvoerprijs

(87)

Aangezien er geen opmerkingen met betrekking tot de uitvoerprijs zijn ontvangen, worden de conclusies in de overwegingen 69 en 70 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.3.   Vergelijking

(88)

Aangezien er geen opmerkingen met betrekking tot de vergelijking zijn ontvangen, worden de conclusies in de overwegingen 71 tot en met 73 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.4.   Dumpingmarges

(89)

Aangezien er geen opmerkingen met betrekking tot de dumpingmarges zijn ontvangen, worden de voorlopige dumpingmarges in tabel 2 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.   SCHADE

4.1.   Definitie van de bedrijfstak van de Unie en de productie in de Unie

(90)

Aangezien er geen opmerkingen over de definitie van de bedrijfstak van de Unie en de productie in de Unie zijn ontvangen, worden de conclusies in de overwegingen 82 tot en met 85 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.2.   Verbruik in de Unie

(91)

Aangezien er geen opmerkingen met betrekking tot het verbruik in de Unie zijn ontvangen, worden de conclusies in de overwegingen 86 tot en met 89 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.3.   Volume en marktaandeel van de invoer

(92)

Aangezien er geen opmerkingen met betrekking tot het volume en het marktaandeel van de invoer uit de VRC zijn ontvangen, worden de conclusies in de overwegingen 90 tot en met 94 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.4.   Prijzen van de invoer uit de VRC en prijsonderbieding

(93)

Eurofer voerde aan dat „de Commissie moet oppassen dat zij de prijsonderbiedingsmarge niet onderschat door onrealistisch hoge correcties voor de kosten na invoer aan te brengen”.

(94)

De Commissie merkt echter op dat de bedragen voor de kosten na invoer tijdens de controles ter plaatse werden bevestigd en dus niet als onrealistisch hoog kunnen worden beschouwd.

(95)

Eurofer voerde verder ook aan dat „de prijzen van de bedrijfstak van de Unie ook niet mogen worden verlaagd met provisies die binnen een ondernemingsgroep door verbonden partijen zijn betaald”.

(96)

De Commissie merkt op dat een aftrek voor provisies gerechtvaardigd is wanneer de onderneming die in een transactie intervenieert de functies van een agent uitoefent, ongeacht of die onderneming een verbonden dan wel niet-verbonden onderneming is. Bovendien verstrekte noch Eurofer noch een individuele producent in de Unie enig argument dat dit niet het geval is. De Commissie blijft derhalve bij haar standpunt dat de aftrek gerechtvaardigd is.

(97)

Eurofer voerde ook aan dat „Chinese producenten-exporteurs vaak bepaalde hoeveelheden boor of chroom aan normaal constructiestaal toevoegen opdat dat staal in aanmerking zou komen voor Chinese fiscale kortingen, waarna ze het staal als normaal niet-gelegeerd constructiestaal op de markt van de Unie verkopen (bv. de kwaliteiten S235, S275 en S355)”. Eurofer verzocht de Commissie om erop toe te zien dat „deze producten in haar analyse van de prijsonderbieding correct worden gematcht met de verkoop van de kwaliteiten S235, S275 en S355 door de bedrijfstak van de Unie”.

(98)

De analyse van de prijsonderbieding vergelijkt prijzen van de invoer uit de VRC met prijzen in de Unie op basis van het productcontrolenummer (PCN), dat voor alle delen van het onderzoek hetzelfde is. De staalsoort maakt deel uit van het PCN en werd tijdens de controlebezoeken bij de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs uit de VRC en producenten in de Unie gecontroleerd. Daarom werden dezelfde staalkwaliteiten gematcht voor de analyse van de prijsonderbieding.

(99)

Aangezien er geen verdere opmerkingen met betrekking tot de prijs van de invoer uit de VRC en de prijsonderbieding zijn ontvangen, worden de conclusies in de overwegingen 95 tot en met 99 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.5.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

4.5.1.   Algemene opmerkingen

(100)

In overweging 104 van de voorlopige verordening merkt de Commissie op dat een van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie de productie van zware plaat in december 2015 opschortte.

(101)

Eén producent-exporteur uit de VRC voerde aan dat de Commissie deze in de steekproef opgenomen producent in de Unie van de schadeanalyse zou moeten uitsluiten omdat „de kans op concurrentieverstoring blijft bestaan, zodat ofwel een herziene analyse zonder de informatie van die producent in de Unie moet worden uitgevoerd, ofwel gegevens van een andere producent in de Unie moeten worden verzameld”.

(102)

Deze opschorting van de productie heeft voor geen van de schade-indicatoren gevolgen aangezien ze in de laatste dagen van het onderzoekstijdvak plaatsvond en beide reeksen gegevens, d.w.z. de macro-economische gegevens met betrekking tot alle producenten in de Unie en de micro-economische indicatoren met betrekking tot de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, representatief werden geacht voor de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie.

(103)

Aangezien er geen opmerkingen met betrekking tot de algemene opmerkingen over de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie zijn ontvangen, worden de conclusies in de overwegingen 100 tot en met 104 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.5.2.   Macro-economische indicatoren

4.5.2.1.   Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

(104)

Aangezien er geen opmerkingen met betrekking tot de productie, de productiecapaciteit en de bezettingsgraad van de bedrijfstak van de Unie zijn ontvangen, worden de conclusies in de overwegingen 105 tot en met 110 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.5.2.2.   Verkoopvolume en marktaandeel

(105)

CISA voerde aan dat zij niet akkoord gaat met de methode van vergelijking van de schade-indicator van het verkoopvolume „tussen” beginpunt „(2012) en” eindpunt „(2015), d.w.z. OT” en de daaruit voortvloeiende conclusie dat het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie met 7 % is gedaald. CISA is van mening dat recentere gegevens relevanter zijn voor de vaststelling van de schade. CISA beweert verder dat de Commissie „meer gewicht had moeten toekennen aan de recente ontwikkeling van het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie, dat de afgelopen 3 jaar niet terugloopt”, dat wil zeggen tussen 2013 en 2015.

(106)

De Commissie verwerpt dit argument om de volgende redenen:

(107)

Om te beginnen brengt de Commissie overweging 3 in herinnering, waarin gesteld wordt dat het onderzoek naar de ontwikkelingen die relevant waren voor de beoordeling van de schade de periode van 1 januari 2012 tot het einde van het onderzoekstijdvak bestreek.

(108)

De Commissie onderzocht alle schade-indicatoren door de ontwikkeling ervan over de gehele beoordelingsperiode alsmede, indien van toepassing, analyses op jaarbasis te presenteren.

(109)

Ten tweede wordt in overweging 112 van de voorlopige verordening gesteld dat „na een daling met 7 % tussen 2012 en 2013 en een verdere daling met 2 procentpunten in 2014 het verkoopvolume tijdens het onderzoekstijdvak licht toenam met 2 procentpunten”. Het is dus duidelijk dat de Commissie geen eenvoudige vergelijking „tussen” beginpunt „(2012) en” eindpunt „(2015), d.w.z. OT” uitvoerde, zoals aangevoerd, maar een uitgebreide vergelijking van alle jaren in de beoordelingsperiode.

(110)

Ten derde moet het stabiele verkoopvolume tussen 2013 en 2015 worden gezien in de context van een sterke toename van het verbruik met 11 procentpunten, zoals in tabel 3 van de voorlopige verordening is vermeld. Daarom voorkwam het stabiele verkoopvolume niet dat het marktaandeel in dezelfde periode aanzienlijk kromp met 9,3 procentpunten, zoals in tabel 7 van de voorlopige verordening is vermeld. Derhalve wordt geconcludeerd dat het stabiele verkoopvolume tussen 2013 en 2015 een teken van schade is, omdat het verkoopvolume moet worden geanalyseerd in de context van een toenemend verbruik en een afnemend marktaandeel.

(111)

Aangezien er geen verdere opmerkingen met betrekking tot het verkoopvolume en het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie zijn ontvangen, worden de conclusies in de overwegingen 111 tot en met 114 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.5.2.3.   Werkgelegenheid en productiviteit

(112)

Aangezien er geen opmerkingen met betrekking tot de werkgelegenheid en de productiviteit van de bedrijfstak van de Unie zijn ontvangen, worden de conclusies in de overwegingen 115 tot en met 117 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.5.2.4.   Loonkosten

(113)

Aangezien er geen opmerkingen met betrekking tot de loonkosten van de bedrijfstak van de Unie zijn ontvangen, worden de conclusies in de overwegingen 118 en 119 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.5.2.5.   Groei

(114)

Aangezien er geen opmerkingen met betrekking tot de groei zijn ontvangen, worden de conclusies in de overwegingen 120 en 121 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.5.2.6.   Hoogte van de dumpingmarge en herstel van eerdere dumping

(115)

Aangezien er geen opmerkingen met betrekking tot de hoogte van de dumpingmarge en het herstel van eerdere dumping zijn ontvangen, worden de conclusies in de overwegingen 122 en 124 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.5.3.   Micro-economische indicatoren

4.5.3.1.   Prijzen en factoren die de prijzen beïnvloeden

(116)

Aangezien er geen opmerkingen zijn ontvangen met betrekking tot de prijzen en de factoren die de prijzen van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie beïnvloeden, worden de conclusies in de overwegingen 125 tot en met 127 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.5.3.2.   Voorraden

(117)

Aangezien er geen opmerkingen met betrekking tot de voorraden van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie zijn ontvangen, worden de conclusies in de overwegingen 128 tot en met 130 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.5.3.3.   Winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken

(118)

CISA voerde aan dat de productiekosten per eenheid van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie tijdens de beoordelingsperiode altijd hoger lagen dan hun verkoopprijzen, ongeacht het volume van de invoer uit de VRC.

(119)

Tabel 10 van de voorlopige verordening toont de ontwikkeling van zowel de verkoopprijzen per eenheid als de productiekosten per eenheid van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie tijdens de beoordelingsperiode. Zoals in overweging 126 van de voorlopige verordening vermeld, „dalen de verkoopprijzen sneller en zijn ze gemiddeld voortdurend lager dan de productiekosten per eenheid”.

(120)

CISA voerde verder aan dat zij niet begrijpt waarom de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie winstgevend waren terwijl de productiekosten per eenheid in 2012 hoger lagen dan de gemiddelde verkoopprijs per eenheid.

(121)

De gemiddelde productiekosten in tabel 10 van de voorlopige verordening liggen inderdaad hoger dan de gemiddelde verkoopprijs voor 2012. Dit zou normaal wijzen op een verlies voor dit jaar. De in tabel 12 van de voorlopige verordening vermelde winst over 2012 is echter toe te schrijven aan een baat van een van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie die verband houdt met de productie van zware plaat maar die niet in het kostentoerekeningssysteem van de onderneming en dus niet in tabel 10 van de voorlopige verordening is weerspiegeld.

(122)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen vroeg CISA waarom een aan de productie van zware plaat gerelateerde winst van een van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie niet in het interne kostentoerekeningssysteem (kostprijsberekeningssysteem) van de onderneming was weerspiegeld.

(123)

Zoals deze in de steekproef opgenomen producent in de Unie verklaarde en de controle door de Commissie bevestigde, komt dit omdat dit winstbedrag geheel bestaat uit een eindejaarscorrectie volgens de International Accounting Standards („IAS”) met betrekking tot de gewone bedrijfsactiviteit van de onderneming. Als zodanig is dat bedrag niet in de kostenadministratie van de tijdens het jaar geproduceerde producten opgenomen, maar in verschillende posten van de winst-en-verliesrekening (zoals in IAS 1 gedefinieerd). Als met deze winst geen rekening wordt gehouden, was de bedrijfstak van de Unie ook in 2012 verliesgevend (verlies van minder dan 1 %).

(124)

Bovendien gelden de gemiddelde productiekosten in tabel 10 van de voorlopige verordening voor het totale productievolume van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, terwijl de gemiddelde verkoopprijs alleen betrekking heeft op de verkoop van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie aan de eerste niet-verbonden afnemer in de Unie. Deze twee gemiddelden zijn niet direct vergelijkbaar om de volgende redenen:

a)

ten eerste is het productievolume aanzienlijk groter dan het volume van de verkoop aan de eerste niet-verbonden afnemer in de Unie, voornamelijk als gevolg van de uitvoer. In dit verband moet ook rekening worden gehouden met het interne gebruik door in de steekproef opgenomen producenten in de Unie; maar zoals aangehaald in overweging 89 van de voorlopige verordening is het interne gebruik onbeduidend;

b)

ten tweede bestaat het onderzochte product uit een groot aantal productsoorten die tegen verschillende prijzen worden verkocht en is de productmix op de markt van de Unie anders dan die op exportmarkten.

(125)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen vroeg CISA of het verkoopvolume en marktaandeel in tabel 7 van de voorlopige verordening betrekking hebben op de verkoop aan niet-verbonden afnemers dan wel op de verkoop aan zowel verbonden als niet-verbonden afnemers. De Commissie herinnert aan overweging 102 van de voorlopige verordening waarin gesteld wordt dat macro-economische indicatoren, zoals productie- of verkoopvolume, op het niveau van de gehele bedrijfstak van de Unie worden beoordeeld. Als zodanig hebben de gegevens in tabel 7 betrekking op de verkoop aan de eerste niet-verbonden afnemer, zoals door Eurofer gemeld. De opname van de verkoop aan verbonden partijen zou het risico van dubbeltelling inhouden.

(126)

In zijn opmerkingen bij de mededeling van de definitieve bevindingen voerde CISA verder aan dat het verschil tussen het productievolume van de bedrijfstak van de Unie en het volume van de verkoop aan de eerste niet-verbonden afnemer in de Unie het gevolg is van de aanzienlijke verkoop aan verbonden afnemers. Op basis hiervan concludeerde CISA verder dat de Commissie heeft nagelaten om informatie over het volume van de verkoop aan de verbonden afnemers te verzamelen en presenteren en dus niet het volledige beeld van de markt van de Unie heeft weergegeven.

(127)

De bovenstaande beschuldigingen zijn gebaseerd op een verkeerde veronderstelling. De Commissie brengt in herinnering dat het verschil tussen het productievolume en het volume van de verkoop aan niet-verbonden afnemers in de Unie niet alleen voortkomt uit de verkoop aan verbonden afnemers, maar ook uit de verkoop aan afnemers buiten de Unie. Voor de niet in de steekproef opgenomen producenten in de Unie kan er een verschil zijn veroorzaakt door de verkoop aan de eerste niet-verbonden afnemers dat mogelijk niet door Eurofer is gemeld, zoals geverifieerd door de Commissie, als gevolg van de in overweging 125 beschreven rapportagemethode om het risico van dubbeltelling te vermijden. Tabel 7 van de voorlopige verordening heeft betrekking op het verkoopvolume en marktaandeel op de markt van de Unie.

(128)

CISA verwees verder naar twee zaken waarin de Commissie verbonden en niet-verbonden afnemers afzonderlijk onderzocht, namelijk het onderzoek met betrekking tot hoogwaardige rebars uit de VRC (13) en het onderzoek met betrekking tot koudgewalste platte staalproducten van oorsprong uit de VRC en Rusland (14).

(129)

De Commissie brengt in herinnering dat het onderzoek in deze zaken betrekking had op het interne gebruik (in het geval van koudgewalste platte staalproducten) of op de verkoop aan verbonden afnemers (in het geval van hoogwaardige rebars), niet op de verkoop aan de verbonden afnemers, zoals verbonden verkoopmaatschappijen. Zoals in overweging 89 van de voorlopige verordening is vermeld, is het interne gebruik door producenten in de Unie onbeduidend.

(130)

De Commissie wijst er ten slotte op dat de prijzen en winstgevendheid op de markt van de Unie alleen relevant zijn voor de verkoop tussen niet-verbonden partijen.

(131)

Aangezien er geen verdere opmerkingen zijn met betrekking tot de winstgevendheid, de kasstroom, investeringen en het rendement van investeringen van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie noch met betrekking tot hun vermogen om kapitaal aan te trekken, worden de conclusies in de overwegingen 131 tot en met 138 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.5.4.   Conclusie inzake schade

(132)

Aangezien er geen verdere opmerkingen zijn ontvangen, worden de conclusies inzake schade in de overwegingen 139 tot en met 147 van de voorlopige verordening bevestigd.

5.   OORZAKELIJK VERBAND

5.1.   Gevolgen van de invoer met dumping

(133)

Eurofer voerde aan dat de invoer met dumping uit de VRC de „allerbelangrijkste factor is die tijdens de beoordelingsperiode van invloed was op de bedrijfstak van de Unie”. Eurofer merkte verder op dat het „volume van de invoer uit de VRC tussen 2013 en 2014 verdubbelde en tussen 2014 en 2015 nogmaals verdubbelde” en dat het volume van de invoer uit de VRC in 2015 „het volume van de invoer uit alle andere derde landen samen overtrof”.

(134)

Eurofer constateerde ook een soortgelijke ontwikkeling voor het marktaandeel van invoer met dumping uit de VRC en merkte op dat dat aandeel „steeg van 4,1 % in 2013 tot 14,4 % in 2015, terwijl het marktaandeel van de invoer uit alle andere derde landen daalde van 13,2 % in 2013 tot 12,2 % in 2015”.

(135)

Eurofer concludeerde tot slot dat „de groei van het marktaandeel van de Chinese invoer met dumping bijna volledig ten koste van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie ging”. Eurofer voegde eraan toe dat „de prijzen van Chinese invoer met dumping tijdens de beoordelingsperiode met bijna 30 % daalden en gemiddeld 29 % onder de prijzen van de bedrijfstak van de Unie lagen”.

(136)

Dit bevestigt de bevindingen in overweging 151 van de voorlopige verordening dat de bijna ononderbroken stijging van de invoer uit de VRC met sterke prijsonderbieding duidelijk negatieve gevolgen heeft gehad voor de prestaties van de bedrijfstak van de Unie na 2013.

(137)

Aangezien er geen verdere opmerkingen over de gevolgen van invoer met dumping zijn ontvangen, worden de in de overwegingen 150 tot en met 157 van de voorlopige verordening uiteengezette conclusies over de gevolgen van invoer met dumping bevestigd.

5.2.   Gevolgen van andere factoren

5.2.1.   Hevige concurrentie door problemen met de vraag op de markt van de Unie

(138)

Aangezien er geen opmerkingen over de gevolgen van de hevige concurrentie veroorzaakt door problemen met de vraag op de markt van de Unie zijn ontvangen, worden de conclusies in de overwegingen 158 tot en met 163 van de voorlopige verordening bevestigd.

5.2.2.   Lage bezettingsgraad bij de producenten in de Unie

(139)

Aangezien er geen opmerkingen over de gevolgen van de lage bezettingsgraad bij de producenten in de Unie zijn ontvangen, worden de conclusies in de overwegingen 164 tot en met 166 van de voorlopige verordening bevestigd.

5.2.3.   Invoer uit andere derde landen

(140)

CISA voerde aan dat „de Commissie de invoer uit Rusland en Oekraïne afzonderlijk analyseerde en daarom geen aanwijzingen vond dat de invoer uit die twee landen de bedrijfstak van de Unie schade berokkent”.

(141)

CISA voerde verder aan dat de Commissie „een cumulatieve beoordeling van de invoer uit Oekraïne en Rusland” en zelfs „een cumulatieve beoordeling van de invoer uit alle drie de landen (VRC, Rusland en Oekraïne)” had moeten uitvoeren, met het argument dat „het volume van de invoer uit Oekraïne of Rusland tijdens het OT niet verwaarloosbaar is in vergelijking met de markt van de Unie” en dat „de gemiddelde prijzen van de invoer uit beide landen zelfs onder die van de VRC lagen”.

(142)

Op basis van het bovenstaande diende CISA de conclusie in dat „indien geoordeeld wordt dat producenten-exporteurs uit de VRC de prijzen van de bedrijfstak van de Unie hebben onderboden, de producenten-exporteurs uit Oekraïne en Rusland de prijzen van de bedrijfstak van de Unie nog meer hebben onderboden. Indien de Commissie dezelfde methode zou volgen als de methode die ze voor de VRC toepaste, dat wil zeggen een vergelijking tussen „beginpunt” en „eindpunt”, zou de Commissie hebben vastgesteld dat het verkoopvolume en het marktaandeel van de invoer uit Oekraïne en Rusland met respectievelijk 41 % en 2,2 procentpunten is gestegen”.

(143)

De Commissie verwijst naar artikel 3, lid 4, van de basisverordening, waarin bepaald is dat alleen invoer die onderworpen is aan antidumpingonderzoeken cumulatief kan worden beoordeeld. De invoer uit Oekraïne en Rusland is niet onderworpen aan antidumpingonderzoeken en kan daarom niet met de invoer uit de VRC worden gecumuleerd.

(144)

De gemiddelde prijzen van de invoer uit Oekraïne, Rusland en de VRC zijn niet noodzakelijkerwijs direct vergelijkbaar, aangezien de gemiddelde prijs door de productmix wordt beïnvloed. Relevanter is de prijsontwikkeling tijdens de beoordelingsperiode. Uit tabel 13 van de voorlopige verordening blijkt duidelijk dat de gemiddelde prijzen van de invoer uit Oekraïne en Rusland veel trager daalden dan de prijzen van de invoer uit de VRC tijdens de beoordelingsperiode.

(145)

Het marktaandeel van de invoer uit andere derde landen bleef tijdens de beoordelingsperiode relatief stabiel, terwijl de invoer uit de VRC meer dan verdrievoudigde. Tijdens de beoordelingsperiode steeg het verbruik in de Unie met 5 % en kromp het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie met 10 procentpunten, wat betekent dat de groei van het marktaandeel van de invoer uit de VRC volledig ten koste van de bedrijfstak van de Unie ging.

(146)

Tot slot steeg het volume van de invoer uit de VRC met bijna 1 miljoen ton tijdens de beoordelingsperiode, terwijl het volume van de invoer uit Oekraïne en Rusland met ongeveer 160 000 ton respectievelijk 75 000 ton toenam.

(147)

Op basis van het bovenstaande en gezien de veel kleinere volumes van de invoer uit Oekraïne en Rusland in vergelijking met de invoer uit de VRC zijn er geen aanwijzingen dat de invoer uit Oekraïne en Rusland het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping uit de VRC en de schade aan de bedrijfstak van de Unie zou kunnen verbreken.

(148)

Aangezien er geen andere opmerkingen over de gevolgen van de invoer uit andere derde landen zijn ontvangen, worden de conclusies in de overwegingen 167 tot en met 178 van de voorlopige verordening bevestigd.

5.2.4.   Uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie

(149)

Aangezien er geen opmerkingen over de gevolgen van de uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie zijn ontvangen, worden de conclusies in de overwegingen 179 tot en met 183 van de voorlopige verordening bevestigd.

5.2.5.   Concurrentie tussen verticaal geïntegreerde producenten in de Unie en verwerkende bedrijven in de Unie

(150)

Aangezien er geen opmerkingen over de gevolgen van de concurrentie tussen verticaal geïntegreerde producenten in de Unie en verwerkende bedrijven in de Unie zijn ontvangen, worden de conclusies in de overwegingen 184 tot en met 189 van de voorlopige verordening bevestigd.

5.2.6.   Gebrek aan winst van producenten in de Unie ongeacht de omvang van de invoer met dumping uit de VRC

(151)

CISA voerde verder aan dat tussen 2013 en het onderzoekstijdvak de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie grotendeels niet-winstgevend bleven en dat zij het grootste verlies leden in 2013, wat precies het jaar is waarin de invoer van zware plaat uit de VRC zijn laagste niveau bereikte.

(152)

Dit argument wordt behandeld in overweging 134 van de voorlopige verordening, waarin wordt toegelicht dat „terwijl het zware verlies van 12,2 % in 2013 werd beïnvloed door de bijzonder zwakke vraag in dat jaar, de bedrijfstak van de Unie wegens de aanzienlijke prijs- en volumedruk op de bedrijfstak van de Unie door de stijgende invoer uit de VRC in 2014 en tijdens het onderzoekstijdvak niet kon profiteren van de dynamische groei van het verbruik in de Unie met 11 procentpunten”. Zoals aangegeven in overweging 93 van de voorlopige verordening werd deze groei vrijwel geheel geabsorbeerd door de invoer met dumping uit de VRC.

(153)

De Commissie concludeert dan ook dat het hoge verlies in 2013 niet te wijten was aan het geringe volume van de invoer uit de VRC, maar aan de bijzonder lage vraag op de markt van de Unie. De verliezen die de bedrijfstak van de Unie in 2014 en 2015 leed, worden echter veroorzaakt door de steeds toenemende omvang van de invoer met dumping uit de VRC.

(154)

Daarnaast merkt de Commissie op dat de bedrijfstak van de Unie in 2011 en 2012 winstgevend was. In 2011 liet de bedrijfstak van de Unie een winstmarge van 7,9 % optekenen, op een moment dat nog geen significante hoeveelheden werden ingevoerd vanuit de VRC, zoals vermeld in overweging 221 van de voorlopige verordening. In 2012 was de winstmarge al aanzienlijk lager (slechts 1,6 %) als gevolg van de significante aanwezigheid van invoer met dumping uit de VRC. Opgemerkt wordt dat geen enkele belanghebbende opmerkingen indiende over de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie in 2011 en 2012.

5.2.7.   Effect van „andere belangrijke factoren”

(155)

CISA stelt dat er „andere belangrijke factoren” dan de invoer met dumping uit de VRC zijn „die de beweerde schade van de bedrijfstak van de Unie veroorzaken” en dat „dit het oorzakelijk verband tussen de beweerde invoer met dumping uit de VRC en de schade kan verbreken”. CISA verzocht de Commissie om haar analyse van het oorzakelijk verband te herzien en rekening te houden met alle andere factoren.

(156)

In dit verband wordt opgemerkt dat de bovenvermelde zes andere factoren in de voorlopige verordening of in deze verordening werden behandeld. Het is dus duidelijk dat de Commissie alle door belanghebbenden geïdentificeerde factoren grondig heeft onderzocht. CISA identificeerde zelfs niet welke „andere belangrijke factoren”, naast de reeds in detail geanalyseerde zes andere factoren, moeten worden onderzocht. CISA vermeldde alleen dat ze „voor de hand liggen”, zonder nadere informatie te verstrekken. Daarom verwerpt de Commissie dit argument.

5.3.   Conclusie inzake het oorzakelijk verband

(157)

Op basis van het bovenstaande en aangezien geen andere opmerkingen zijn ontvangen, worden de conclusies in de overwegingen 190 tot en met 194 van de voorlopige verordening bevestigd.

6.   BELANG VAN DE UNIE

(158)

CISA voerde aan dat de producenten in de Unie tijdens de beoordelingsperiode meer dan 70 % van de markt van de Unie in handen hadden. CISA beweerde dat zij de markt van de Unie domineren en dat de invoer uit de VRC de enige serieuze bron van concurrentie is.

(159)

De Commissie merkt op dat CISA voorbijgaat aan het feit dat producenten in de Unie concurreren met elkaar en met de invoer uit de VRC en andere derde landen die een marktaandeel van 12,2 % hebben, zoals aangegeven in tabel 13 van de voorlopige verordening. Verder is er geen indicatie dat er sprake is van een gebrek aan concurrentie tussen producenten in de Unie.

(160)

Naar aanleiding van de voorlopige maatregelen voerde één importeur ook aan dat de instelling van antidumpingmaatregelen de concurrentie op de markt van de Unie kunstmatig zal verminderen en zal leiden tot een oligopolistische markt in het segment van „speciale zware plaat”, omdat dit segment al door slechts één speler wordt gedomineerd.

(161)

De Commissie merkt echter op dat deze belanghebbende geen enkel bewijs ter onderbouwing van deze bewering indiende. Integendeel, de door Eurofer verstrekte informatie in hun opmerkingen bij de mededeling van de definitieve bevindingen bevat een lijst van talrijke producenten in de Unie die verschillende soorten „speciale zware plaat” aanbieden.

(162)

De Commissie erkent dat de instelling van rechten het aantal concurrenten in bepaalde segmenten van „speciale zware plaat” op de markt van de Unie kan verminderen. Een antidumpingonderzoek bakent echter geen product- en geografische markten af en omvat geen beoordeling van de marktmacht en de verwachte ontwikkeling ervan. Daarom was het in dit onderzoek niet mogelijk en niet nodig om de vraag te beantwoorden of er een risico is dat er in een van de markten een machtspositie wordt gecreëerd of versterkt in de zin van het mededingingsrecht.

(163)

De Commissie moet in haar analyse van het belang van de Unie rekening houden met andere beleidsterreinen van de Unie, zoals het mededingingsbeleid. Het is echter pas bij concrete aanwijzingen van een machtspositie en mogelijk misbruik daarvan dat deze overwegingen nader dienen te worden onderzocht. De door de belanghebbenden ingediende opmerkingen voldoen niet aan deze drempelvoorwaarde.

(164)

De Commissie wijst er in ieder geval op dat de antidumpingrechten zijn ingesteld om het effect van schade veroorzakende dumping die werd vastgesteld voor alle segmenten van zware plaat, te elimineren en dat een machtspositie op een markt niet impliceert dat die positie wordt misbruikt. Mochten belanghebbenden in de toekomst een mogelijke schending van de mededingingsregels vaststellen, kunnen ze hun recht uitoefenen om een klacht in te dienen bij de bevoegde mededingingsautoriteit.

(165)

Naar aanleiding van de voorlopige maatregelen voerde één importeur aan dat de instelling van antidumpingmaatregelen de prijzen op de markt van de Unie niet mag doen stijgen.

(166)

De Commissie herinnert eraan dat antidumpingmaatregelen bedoeld zijn om de handelsverstorende gevolgen van schade veroorzakende dumping te elimineren. De gevolgen van deze maatregelen voor de prijzen zijn afhankelijk van de prijsbeslissingen van diverse marktdeelnemers, en zijn als zodanig onmogelijk te voorspellen. De prijzen kunnen stijgen als de marktkrachten van oordeel zijn dat de hogere prijzen op een niet-vertekende markt zullen standhouden.

(167)

CISA voerde ook aan dat gebruikers in de Unie concurrerende en stabiele bevoorradingsbronnen nodig hebben en dat de instelling van antidumpingmaatregelen „waarschijnlijk zal leiden tot een groot banenverlies in de verwerkende industrie en/of een grote verhuizing van banen in de verwerkende industrie naar landen buiten de Europese Unie”.

(168)

Er waren echter 30 producenten in de Unie tijdens het onderzoekstijdvak en de invoer uit een aantal landen, waaronder Rusland en Oekraïne, zorgde voor een continue levering van zware plaat aan gebruikers in de Unie. Geen enkele gebruiker in de verwerkende industrie legde bewijsmateriaal voor waaruit blijkt dat hij als gevolg van de instelling van antidumpingmaatregelen niet in staat zou zijn om zware plaat aan te kopen. Wat betreft het risico van een groot banenverlies en/of een grote verhuizing van banen naar landen buiten de Unie, voerde slechts één verwerkende industrie, namelijk de producent van windturbinemasten, een soortgelijk argument aan. Dat argument wordt hieronder behandeld.

(169)

De ad-hocvereniging van gebruikers in een verwerkende industrie (windturbinemasten) voerde aan dat de instelling van maatregelen voor zware plaat zal leiden tot het risico dat de productie van windturbinemasten naar de VRC verhuist en dat er problemen ontstaan met de continuïteit van de leveringen van volledig of half afgewerkte windturbinemasten in de toekomst. Dit argument werd ook aangehaald door één importeur in zijn opmerkingen bij de mededeling van de definitieve bevindingen met betrekking tot windturbinemasten evenals andere delen van windenergiesystemen.

(170)

De Commissie verwerpt deze argumenten omdat deze belanghebbenden ze niet met enig bewijs of enige analyse onderbouwden; zo hadden deze producenten van windturbinemasten zichzelf binnen de in het bericht van opening gestelde termijnen kunnen bekendmaken en een ingevulde vragenlijst kunnen indienen met vermelding van de soorten zware plaat die in deze bedrijfstak voor de bouw van windturbinemasten worden gebruikt, en hadden ze een analyse kunnen verstrekken waaruit blijkt of deze soorten zware plaat al dan niet uitwisselbaar zijn met de soorten zware plaat die in andere bedrijfstakken worden gebruikt.

(171)

De Commissie merkt op dat uit de informatie in het dossier blijkt dat producenten van windturbinemasten niet konden profiteren van de uitsluiting van „speciale zware plaat” van de productomschrijving, zoals in overweging 42 is beschreven. Daarom zou slechts een uitsluiting van zware plaat voor windturbinemasten om redenen van het belang van de Unie hun bezorgdheid kunnen wegnemen. Tot nu toe hebben de producenten van windturbinemasten echter geen concrete en gedetailleerde analyse, inclusief een toelichting van het effect van de instelling van rechten op hun productiekosten en hun vermogen om die kosten door te berekenen aan hun afnemers, ingediend die een dergelijke uitsluiting kan rechtvaardigen.

(172)

De Commissie merkt verder op dat producenten van windturbinemasten een met redenen omkleed verzoek om een tussentijds nieuw onderzoek over het belang van de Unie inzake de maatregelen met betrekking tot zware plaat kunnen indienen. Bovendien kwamen uit het onderzoek geen aanwijzingen naar voren dat de bedrijfstak van de Unie de activiteiten van de gebruikers in gevaar zou brengen. Dergelijk gedrag valt niet te verwachten bij een normale werking van de marktkrachten.

(173)

Eén importeur voerde aan dat de uitsluiting van „speciale zware plaat” van de productomschrijving in het belang van de Unie is aangezien er wordt beweerd dat „een aantal belangrijke bedrijfstakken” zoals de „machinebouw- en energiesector” in de Unie afhankelijk zijn van de invoer van „speciale zware plaat” uit de VRC. Geen van de gebruikers in deze industrieën meldde zich echter om dit argument te bevestigen.

(174)

Deze importeur voerde verder ook aan dat „speciale zware plaat” in diktes van meer dan 150 mm door slechts drie producenten in de Unie wordt geproduceerd. De productie van plaat met een hoge elasticiteitsgrens, afgeschrikte en geharde plaat en slijtvaste zware plaat wordt naar verluidt door slechts vier producenten in de Unie gecontroleerd. Op basis hiervan beweren zij dat de verwerkende industrie in de Unie „nu al gebukt gaat onder een bevoorradingstekort en de drastisch gestegen verkoopprijzen” en dat dit alleen door invoer van „speciale zware plaat” uit de VRC kan worden goedgemaakt.

(175)

CISA betoogde verder dat gebruikers van „speciale zware plaat” in de metaalbewerkingsindustrie ook met een aanbodtekort zouden kunnen kampen omdat het aantal Europese producenten van „speciale zware plaat” zeer beperkt is. Geen van de gebruikers in deze verwerkende industrie haalde echter het probleem van een aanbodtekort aan.

(176)

De Commissie verwerpt de argumenten in de overwegingen 173 tot en met 175, omdat de belanghebbenden hun argumenten niet met enig bewijs of enige analyse onderbouwden. Integendeel, uit het onderzoek bleek dat de prijzen van zware plaat in de Unie tijdens de beoordelingsperiode aanzienlijk daalden. Ook is uit het onderzoek gebleken dat de bedrijfstak van de Unie een aanzienlijke reservecapaciteit heeft als gevolg van een continu afnemende bezettingsgraad. Daarnaast is volgens CISA het volume van door de VRC uitgevoerde „speciale zware plaat” gering.

(177)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen kwam één importeur in zijn opmerkingen bij die mededeling op deze kwestie terug. Er werden echter geen nieuwe essentiële argumenten aangevoerd.

(178)

Bij gebreke van feitelijk bewijs voor een vermeend aanbodtekort als gevolg van de instelling van antidumpingmaatregelen kan de Commissie niet concluderen dat de instelling van dergelijke maatregelen tot een tekort in het aanbod van „speciale zware plaat” zal leiden.

6.1.   Conclusie inzake het belang van de Unie

(179)

Samengevat blijkt uit geen van de door de belanghebbenden aangevoerde argumenten dat er dwingende redenen zijn die tegen de instelling van maatregelen met betrekking tot de invoer van het betrokken product uit de VRC pleiten.

(180)

Negatieve effecten, zo die er zijn, voor de niet-verbonden gebruikers worden afgezwakt door de beschikbaarheid van alternatieve voorzieningsbronnen. De positieve gevolgen van de antidumpingmaatregelen voor de markt van de Unie, met name voor de bedrijfstak van de Unie, wegen zwaarder dan het mogelijke negatieve effect op de andere belangengroepen.

(181)

Aangezien er geen andere opmerkingen over het belang van de Unie zijn ontvangen, worden de conclusies in de overwegingen 195 tot en met 215 van de voorlopige verordening bevestigd.

7.   INSTELLING VAN ANTIDUMPINGRECHTEN MET TERUGWERKENDE KRACHT

(182)

Zoals in overweging 4 vermeld, onderwierp de Commissie naar aanleiding van het verzoek van Eurofer de invoer van zware plaat van oorsprong uit de VRC aan een registratieplicht. De invoer die plaatsvond tussen 11 augustus 2016 en de instelling van voorlopige maatregelen, namelijk 7 oktober 2016, werd geregistreerd.

(183)

Overeenkomstig artikel 10, lid 4, onder d), van de basisverordening mogen rechten met terugwerkende kracht worden geheven indien „naast de invoer die in het onderzoekstijdvak schade heeft veroorzaakt, een verdere aanzienlijke toename van de invoer is vastgesteld die, gezien het tijdstip waarop en de omvang waarin hij plaatsvindt en andere omstandigheden, het corrigerende effect van het toe te passen definitieve antidumpingrecht waarschijnlijk ernstig zal ondermijnen”.

7.1.   Opmerkingen over de mogelijke instelling van antidumpingrechten met terugwerkende kracht

(184)

CISA voerde aan dat mogelijke maatregelen met terugwerkende kracht negatieve gevolgen voor de importeurs zouden hebben omdat zij „onnodig met extra kosten zouden worden geconfronteerd” aangezien ze antidumpingrechten betalen. Volgens CISA zijn de importeurs „niet van plan om voorraden aan te leggen van het betrokken product” uit de VRC en is de geregistreerde invoer het resterende deel van oude contracten die vóór de inleiding van de procedure werden gesloten. CISA betoogde verder dat „een onverwacht recht zal resulteren in verliezen” voor de importeurs en gebruikers in de Unie.

(185)

CISA betoogde ten slotte dat „de registratie van de invoer en de dreiging met het instellen van maatregelen met terugwerkende kracht niets anders dan de zoveelste handelsbeschermingsmaatregelen zijn die ervoor moeten zorgen dat importeurs in de Unie stoppen met het importeren uit de VRC nog voordat bewezen is dat deze invoer de bedrijfstak van de Unie schade berokkent”.

7.2.   Invoerstatistieken

(186)

De invoerstatistieken van Eurostat in de onderstaande tabel 1 geven aan dat de invoer van zware plaat uit de VRC aanzienlijk afnam na het onderzoekstijdvak.

Tabel 1

Ontwikkeling van het gemiddelde maandvolume van de invoer

 

Maandgemiddelde OT

Maandgemiddelde maart-september 2016

Maandgemiddelde maart-oktober 2016

Volume van de invoer uit de VRC (in tonnen)

113 262

84 669

76 562

Ontwikkeling versus OT (%)

n.v.t.

– 25,2

– 32,4

Bron: Eurostat

7.3.   Conclusie inzake terugwerkende kracht

(187)

Aangezien er geen verdere aanzienlijke stijging van de invoer was, concludeert de Commissie dat niet is voldaan aan de wettelijke voorwaarde voor de inning van rechten met terugwerkende kracht overeenkomstig artikel 10, lid 4, onder d), van de basisverordening. Derhalve moeten op de geregistreerde invoer geen rechten met terugwerkende kracht worden geheven.

8.   DEFINITIEVE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

8.1.   Schademarge

(188)

Zoals in overweging 222 van de voorlopige verordening vermeld, heeft de Commissie de schademarge bepaald op basis van een vergelijking van de gewogen gemiddelde invoerprijs tijdens het onderzoekstijdvak van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs in de VRC, passend gecorrigeerd voor kosten na invoer en douanerechten, met de gewogen gemiddelde niet-schadeveroorzakende prijs van het soortgelijke product door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie op de markt van de Unie tijdens het onderzoekstijdvak.

(189)

CISA diende een aantal opmerkingen in over de methode voor het berekenen van de niet-schadeveroorzakende prijs van het soortgelijke product dat door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie op de markt van de Unie werd verkocht tijdens het onderzoekstijdvak in het onderhavige geval.

(190)

Ten eerste vroeg CISA waarom de Commissie de methode toepaste waarbij het tijdens het onderzoekstijdvak geleden verlies bij de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie wordt opgeteld, waarna de beoogde winstmarge van 7,9 % wordt toegevoegd in plaats van de beoogde winst toe te voegen aan de productiekosten.

(191)

De keuze tussen de twee methoden die de Commissie voor het bepalen van de schademarge heeft gebruikt, wordt geval per geval gemaakt. Bij gebrek aan vergelijkbare verkopen door de bedrijfstak van de Unie wordt de niet-schadeveroorzakende prijs vaak bepaald door de beoogde winst op te tellen bij de totale kosten. In het onderhavige geval waren echter vergelijkbare verkopen beschikbaar.

(192)

Dit komt omdat het soortgelijke product dat door de bedrijfstak van de Unie werd verkocht uit honderden soorten producten bestond en de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie een uitgebreid netwerk van verbonden ondernemingen hadden, waaronder staalservicecentra, die kosten maken die de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie niet dusdanig hebben geboekt dat ze gemakkelijk aan de verschillende PCN-nummers kunnen worden toegekend. Om die redenen was het onmogelijk om de kosteninformatie voor elk PCN van de productiebedrijven én alle verbonden verkoopmaatschappijen (in het bijzonder staalservicecentra) in de Unie te verzamelen om de totale kosten per PCN te berekenen.

(193)

Vandaar dat in plaats daarvan de Commissie de totale kosten van elk PCN heeft bepaald door het gewogen gemiddelde verlies dat door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie werd geleden op te tellen bij de gewogen gemiddelde verkoopprijs. Bij de aldus bepaalde totale kosten werd vervolgens de beoogde winstmarge van 7,9 % opgeteld, waarover geen opmerkingen werden ontvangen na de instelling van voorlopige maatregelen.

(194)

Ten slotte voerde CISA verder aan dat de gebruikte methode „fout” was en dat de twee methoden „tot geheel andere resultaten leiden”. CISA gaf een voorbeeld met hypothetische productiekosten en een hypothetische verkoopprijs waaruit zou moeten blijken dat het verkeerd is de beoogde winst te berekenen op basis van de verkoopprijs.

(195)

De Commissie merkt op dat, aangezien de meeste in het voorbeeld gebruikte informatie hypothetisch is en niet naar feitelijke gegevens verwijst, het resultaat van een dergelijk voorbeeld niet kan aantonen dat de in dit specifieke geval gebruikte methode verkeerd is. Derhalve kan de Commissie dit argument niet als bewijs beschouwen. Als dezelfde gedetailleerde informatie beschikbaar was, zouden beide methoden tot vergelijkbare resultaten leiden.

(196)

CISA voerde ten slotte aan dat „als het merendeel van de door de Chinese producenten-exporteurs geëxporteerde productcontrolenummers door minder dan drie in de steekproef opgenomen producenten in de Unie wordt verkocht, de representativiteit van de ontvangen verkoopgegevens van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in vraag moet worden gesteld en dat dus moet worden geconcludeerd dat de berekening van een prijsonderbiedingsmarge op basis daarvan nogal discutabel is. Om nog maar te zwijgen over het feit dat schade nauwelijks kan worden bewezen als de bedrijfstak van de Unie niet eens de door de Chinese producenten-exporteurs geëxporteerde soorten produceert/verkoopt.”

(197)

De Commissie merkt op dat, hoewel drie producenten in de Unie in de steekproef werden opgenomen, het feit dat „het merendeel van de door de Chinese producenten-exporteurs geëxporteerde productcontrolenummers door minder dan drie in de steekproef opgenomen producenten in de Unie wordt verkocht” niet betekent dat de bedrijfstak van de Unie of zelfs de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie ze helemaal niet verkopen. Dit betekent alleen dat niet elk van de drie in de steekproef opgenomen producenten in de Unie alle productcontrolenummers verkoopt die door de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs uit de VRC worden geëxporteerd.

(198)

De Commissie merkt ook op dat niet alle in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs uit de VRC dezelfde PCN's naar de Unie exporteerden. Het overgrote deel van de productcontrolenummers die door de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs naar de Unie worden geëxporteerd (goed voor meer dan 90 % van deze export in volume), wordt inderdaad door een of meer in de steekproef opgenomen producenten in de Unie geproduceerd.

(199)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen kwam CISA in zijn opmerkingen en tijdens de hoorzitting op deze kwestie terug.

(200)

CISA leidde hieruit af dat de bedrijfstak van de Unie mogelijk geen juiste cijfers had verstrekt en dat aan deze bedrijfstak een gunstige behandeling was toegekend waarmee de rechten van andere belanghebbenden op een objectief, onpartijdig en niet-discriminerend onderzoek waren geschonden. Deze vermeende gunstige behandeling voor de bedrijfstak van de Unie zou tevens worden geïllustreerd door de clemente opstelling van de Commissie jegens die bedrijfstak met betrekking tot het niet aanleveren van bepaalde belangrijke informatie (CISA verwees naar het niveau van informatie over de productiekosten).

(201)

Wat de gestelde gunstige behandeling betreft, wordt het argument afgewezen. Het betreft hier de bewoordingen van overweging 191 tot en met 193. In deze overwegingen beschrijft de Commissie de reden voor de keuze tussen de twee methoden die zij gebruikt om de schademarge te bepalen.

(202)

Aangezien er geen andere opmerkingen over de schademarge zijn ontvangen, worden de conclusies in de overwegingen 217 tot en met 223 van de voorlopige verordening bevestigd.

8.2.   Verbintenisaanbod

(203)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen diende één producent-exporteur uit de VRC bij de Commissie een aanbod voor een prijsverbintenis in. Dit aanbod bevat minimale invoerprijzen („MIP's”) voor de soorten zware plaat die de producent-exporteur uit de VRC naar de Unie exporteert, alsmede een methode voor de indexering van deze MIP's op basis van de prijzen van de belangrijkste grondstoffen.

(204)

De Commissie verwierp dit aanbod tot prijsverbintenis vanwege het hoge risico van kruiscompensatie, aangezien het verschil in de MIP's tussen verschillende niet gemakkelijk te onderscheiden soorten te breed was en de indexeringsmethode te complex was. Daarnaast kan de structuur van de exportverkoopkanalen van de producent-exporteur en de parallelle exportverkoop van andere producten ervoor zorgen dat er geen goed toezicht mogelijk is, en dus was het risico van kruiscompensatie via andere producten die door verbonden ondernemingen van de producent-exporteur worden verkocht, te groot.

(205)

De producent-exporteur werd in kennis gesteld van de redenen voor de afwijzing van zijn aanbod voor een prijsverbintenis en werd in de gelegenheid gesteld opmerkingen in te dienen.

8.3.   Definitieve maatregelen

(206)

Gelet op de bereikte conclusies inzake dumping, schade, oorzakelijk verband en belang van de Unie, en overeenkomstig artikel 9, lid 4, van de basisverordening, moeten op het niveau van de schademarge definitieve antidumpingmaatregelen worden ingesteld, in overeenstemming met de regel van het laagste recht, op de invoer van het betrokken product.

(207)

Op basis van het bovenstaande zijn de tarieven waartegen het definitieve antidumpingrecht zal worden ingesteld zoals hieronder in tabel 2 zijn vermeld:

Tabel 2

Dumpingmarge, schademarge en recht

Onderneming

Dumpingmarge (%)

Schademarge (%)

Recht (%)

Nanjing Iron and Steel Co., Ltd.

120,1

73,1

73,1

Minmetals Yingkou Medium Plate Co., Ltd.

126,0

65,1

65,1

Wuyang Iron and Steel Co., Ltd en Wuyang New Heavy & Wide Steel Plate Co., Ltd.

127,6

73,7

73,7

Andere medewerkende ondernemingen

125,5

70,6

70,6

Alle andere ondernemingen

127,6

73,7

73,7

Bron: Onderzoek

(208)

De bij deze verordening specifiek voor bepaalde ondernemingen vastgestelde antidumpingrechten zijn gebaseerd op de bevindingen van dit onderzoek. Ze weerspiegelen daarom de situatie die bij dat onderzoek voor die ondernemingen werd vastgesteld. Deze rechten gelden (in tegenstelling tot het voor het gehele land geldende recht dat op „alle andere ondernemingen” van toepassing is) dus uitsluitend voor de invoer van het betrokken product van oorsprong uit de VRC dat door de ondernemingen en dus door de specifiek genoemde rechtspersonen is vervaardigd. Deze rechten zijn niet van toepassing op het ingevoerde betrokken product dat is geproduceerd door een andere onderneming die niet specifiek met naam en adres in het dispositief van deze verordening is vermeld, met inbegrip van entiteiten die met de specifiek vermelde ondernemingen zijn verbonden; op dat product is het recht van toepassing dat voor „alle andere ondernemingen” geldt.

(209)

Verzoeken om toepassing van deze specifiek voor bepaalde ondernemingen geldende antidumpingrechten (bv. na wijziging van de naam van de entiteit of na de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen) dienen aan de Commissie (15) te worden gericht, onder opgave van alle relevante gegevens, met name indien die naamswijziging of oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen verband houdt met wijzigingen van de activiteiten van de onderneming op het gebied van de productie en de verkoop in binnen- en buitenland. Indien het verzoek gerechtvaardigd is, zal de verordening dienovereenkomstig worden gewijzigd door bijwerking van de lijst van ondernemingen die voor een individueel recht in aanmerking komen.

(210)

Om een goede handhaving van het antidumpingrecht te garanderen, moet het voor alle andere ondernemingen vastgestelde recht niet alleen gelden voor de niet-medewerkende producenten-exporteurs, maar ook voor de producenten die tijdens het onderzoekstijdvak niet naar de Unie exporteerden.

8.4.   Definitieve inning van de voorlopige rechten

(211)

Gezien de hoogte van de vastgestelde dumpingmarges en van de schade die de bedrijfstak van de Unie werd berokkend, dienen de bedragen die uit hoofde van het bij de voorlopige verordening ingestelde voorlopige antidumpingrecht als zekerheid zijn gesteld, definitief te worden geïnd.

(212)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) 2016/1036 ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op de invoer van platte producten van niet-gelegeerd staal of van gelegeerd staal (met uitzondering van roestvrij staal, siliciumstaal, gereedschapsstaal en sneldraaistaal), warm gewalst, niet geplateerd noch bekleed, niet opgerold, met een dikte van meer dan 10 mm en een breedte van 600 mm of meer of met een dikte van 4,75 mm of doch niet meer dan 10 mm en met een breedte van 2 050 mm of meer die momenteel worden ingedeeld onder de GN-codes ex 7208 51 20, ex 7208 51 91, ex 7208 51 98, ex 7208 52 91, ex 7208 90 20, ex 7208 90 80, 7225 40 40, ex 7225 40 60 en ex 7225 99 00 (Taric-codes: 7208512010, 7208519110, 7208519810, 7208529110, 7208902010, 7208908020, 7225406010, 7225990035, 7225990040) en van oorsprong uit de Volksrepubliek China.

2.   De definitieve antidumpingrechten die van toepassing zijn op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van het in lid 1 omschreven en door de hieronder vermelde ondernemingen geproduceerde product bedragen:

Onderneming

Recht (%)

Aanvullende Taric-code

Nanjing Iron and Steel Co., Ltd

73,1

C143

Minmetals Yingkou Medium Plate Co., Ltd

65,1

C144

Wuyang Iron and Steel Co., Ltd en Wuyang New Heavy & Wide Steel Plate Co., Ltd

73,7

C145

Andere in de bijlage vermelde medewerkende ondernemingen

70,6

 

Alle andere ondernemingen

73,7

C999

3.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

De bedragen die uit hoofde van het voorlopige antidumpingrecht als zekerheid waren gesteld op grond van Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1777 worden definitief geïnd.

Artikel 3

Wanneer een nieuwe producent-exporteur in de Volksrepubliek China voldoende bewijs indient bij de Commissie om aan te tonen dat hij:

het in artikel 1, lid 1, beschreven product tijdens het onderzoekstijdvak (1 januari 2015 tot en met 31 december 2015) niet naar de Unie heeft uitgevoerd,

niet verbonden is met een exporteur of producent in de Volksrepubliek China voor wie de bij deze verordening ingestelde antidumpingmaatregelen gelden, en

het betrokken product na het onderzoekstijdvak waarop de maatregelen zijn gebaseerd daadwerkelijk naar de Unie heeft uitgevoerd of een onherroepelijke contractuele verplichting is aangegaan om een aanzienlijke hoeveelheid van dit product naar de Unie uit te voeren,

Artikel 1, lid 2, wordt gewijzigd, na alle betrokken partijen in de gelegenheid te hebben gesteld te reageren, door toevoeging van de nieuwe producent-exporteur aan de medewerkende ondernemingen die niet in de steekproef zijn opgenomen en waarvoor bijgevolg het gewogen gemiddelde recht geldt.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 27 februari 2017.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1777 van de Commissie van 6 oktober 2016 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op bepaalde zware plaat van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 272 van 7.10.2016, blz. 5).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1357 van de Commissie van 9 augustus 2016 tot onderwerping van bepaalde zware plaat van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal van oorsprong uit de Volksrepubliek China aan registratie (PB L 215 van 10.8.2016, blz. 23).

(4)  Ander staal dan constructiestaal, scheepsbouwstaal, drukvatstaal, staal voor verharding, afschrikking en ontlating, pijpleidingstaal en slijtvast staal.

(5)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 102/2012 van de Raad van 27 januari 2012 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op stalen kabels van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Oekraïne, zoals uitgebreid tot stalen kabels verzonden uit Marokko, Moldavië en de Republiek Korea, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit deze landen, na een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 en tot beëindiging van de procedure van het nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen betreffende de invoer van stalen kabels uit Zuid-Afrika overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 (PB L 36 van 9.2.2012, blz. 1).

(6)  Verordening (EG) nr. 925/2009 van de Raad van 24 september 2009 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op bepaald bladaluminium van oorsprong uit Armenië, Brazilië en de Volksrepubliek China (PB L 262 van 6.10.2009, blz. 1).

(7)  Mededeling (2016/C 459/11) (PB C 459 van 9.12.2016, blz. 17).

(8)  Besluit nr. 283/2000/EGKS van de Commissie van 4 februari 2000 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde gewalste, platte producten van ijzer of van niet-gelegeerd staal, met een breedte van 600 mm of meer, niet geplateerd, noch bekleed, opgerold, enkel warmgewalst uit Bulgarije, India, de Federale Republiek Joegoslavië, Taiwan en Zuid-Afrika, en tot aanvaarding van door bepaalde producenten/exporteurs aangeboden verbintenissen en tot beëindiging van de procedure ten aanzien van Iran (PB L 31 van 5.2.2000, blz. 15), overwegingen 9-12.

(9)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1106/2013 van de Raad van 5 november 2013 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopig recht op bepaalde draad van roestvrij staal van oorsprong uit India (PB L 298 van 8.11.2013, blz. 1), overweging 16.

(10)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1953 van de Commissie van 29 oktober 2015 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde gewalste platte producten met georiënteerde korrel van siliciumstaal van oorsprong uit de Volksrepubliek China, Japan, de Republiek Korea, de Russische Federatie en de Verenigde Staten van Amerika (PB L 284 van 30.10.2015, blz. 109).

(11)  Zaak T-2/95 Industrie des poudres sphériques.

(12)  Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1246 van de Commissie van 28 juli 2016 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op staven betonstaal die zeer goed tegen metaalmoeheid zijn bestand, van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 204 van 29.7.2016, blz. 70).

(13)  Verordening (EU) 2016/113 van de Commissie van 28 januari 2016 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op staven betonstaal die zeer goed tegen metaalmoeheid zijn bestand, van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 23 van 29.1.2016, blz. 16).

(14)  Uitvoeringsverordening (EU) 2016/181 van de Commissie van 10 februari 2016 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op bepaalde koudgewalste platte staalproducten van oorsprong uit de Volksrepubliek China en de Russische Federatie (PB L 37 van 12.2.2016, blz. 1).

(15)  Europese Commissie, Directoraat-generaal Handel, Directoraat H, 1049 Brussel, België.


BIJLAGE

Niet in de steekproef opgenomen medewerkende Chinese producenten-exporteurs:

Naam

Stad

Aanvullende Taric-code

Angang Steel Company Limited

Anshan, Liaoning

C150

Inner Mongolia Baotou Steel Union Co., Ltd

Baotou, Centraal-Mongolië

C151

Zhangjiagang Shajing Heavy Plate Co., Ltd

Zhangjiagang, Jiangsu

C146

Jiangsu Tiangong Tools Company Limited

Danyang, Jiangsu

C155

Jiangyin Xingcheng Special Steel Works Co., Ltd

Jiangyin, Jiangsu

C147

Laiwu Steel Yinshan Section Co., Ltd

Laiwu, Shandong

C154

Nanyang Hanye Special Steel Co., Ltd

Xixia, Henan

C152

Qinhuangdao Shouqin Metal Materials Co., Ltd

Qinhuangdao, Hebei

C153

Shandong Iron & Steel Co., Ltd, Jinan Company

Jinan, Shandong

C149

Wuhan Iron and Steel Co., Ltd

Wuhan, Hubei

C156

Xinyu Iron & Steel Co., Ltd

Xinyu, Jiangxi

C148


28.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 50/42


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/337 VAN DE COMMISSIE

van 27 februari 2017

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1375/2007 inzake de invoer van afvallen van maïszetmeelfabrieken uit de Verenigde Staten van Amerika

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1), en met name artikel 178,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 1375/2007 van de Commissie (2) zijn bepalingen vastgesteld om te waarborgen dat uit de Verenigde Staten van Amerika ingevoerde afvallen van de maïszetmeelproductie in overeenstemming zijn met de overeengekomen tariefomschrijving. In bijlage I bij die verordening is een model van een door de natmaalderij-industrie van de Verenigde Staten afgegeven certificaat van overeenstemming opgenomen.

(2)

De onderneming die de ontvangst van de certificaten van de producenten bevestigt en een certificaat van overeenstemming afgeeft, is gewijzigd. Derhalve moet de naam van de onderneming op het certificaat van overeenstemming dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(3)

Er moet een bepaling worden vastgesteld om het gebruik toe te staan van certificaten die vóór de datum van inwerkingtreding van de onderhavige verordening zijn afgegeven.

(4)

Verordening (EG) nr. 1375/2007 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1375/2007 wordt het model van het „Certificate of Conformity” vervangen door het in de bijlage bij de onderhavige verordening opgenomen model.

Artikel 2

De certificaten die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1375/2007 zijn afgegeven vóór de datum van inwerkingtreding van de onderhavige verordening, blijven geldig.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 27 februari 2017.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  Verordening (EG) nr. 1375/2007 van de Commissie van 23 november 2007 inzake de invoer van afvallen van maïszetmeelfabrieken uit de Verenigde Staten van Amerika (PB L 307 van 24.11.2007, blz. 5).


BIJLAGE

Image


28.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 50/45


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/338 VAN DE COMMISSIE

van 27 februari 2017

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 27 februari 2017.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal

Directoraat-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

EG

232,7

MA

95,7

TR

98,6

ZZ

142,3

0707 00 05

MA

64,9

TR

199,6

ZZ

132,3

0709 91 00

EG

113,1

ZZ

113,1

0709 93 10

MA

55,2

TR

163,9

ZZ

109,6

0805 10 22 , 0805 10 24 , 0805 10 28

EG

46,9

IL

78,9

MA

47,0

TN

49,5

TR

75,0

ZZ

59,5

0805 21 10 , 0805 21 90 , 0805 29 00

EG

100,8

IL

125,6

MA

103,8

TR

88,3

ZZ

104,6

0805 22 00

IL

117,0

MA

97,2

ZZ

107,1

0805 50 10

EG

82,4

TR

74,4

ZZ

78,4

0808 30 90

CL

125,5

CN

85,6

ZA

109,7

ZZ

106,9


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


BESLUITEN

28.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 50/47


BESLUIT (EU) 2017/339 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 14 december 2016

over de gebruikmaking van de marge voor onvoorziene uitgaven in 2016

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (1), en met name punt 14, tweede alinea,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Artikel 13 van Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad (2) voorziet in de vorming van een marge voor onvoorziene uitgaven van ten hoogste 0,03 % van het bruto nationaal inkomen van de Unie.

(2)

Overeenkomstig artikel 6 van die verordening heeft de Commissie het absolute bedrag van deze marge voor onvoorziene uitgaven voor 2016 berekend (3).

(3)

Na alle andere financiële mogelijkheden te hebben onderzocht om op onvoorziene omstandigheden te reageren binnen het vastleggingenplafond voor 2016 van rubriek 3 (Veiligheid en burgerschap) van het meerjarig financieel kader, en na het volledige bedrag van het flexibiliteitsinstrument van 1 530 miljoen EUR dat in 2016 beschikbaar is te hebben gebruikt, blijkt het nodig gebruik te maken van de marge voor onvoorziene uitgaven om tegemoet te komen aan de behoeften in verband met de migratie-, vluchtelingen- en veiligheidscrisis door de vastleggingskredieten van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2016 tot boven het vastleggingenplafond van rubriek 3 te verhogen.

(4)

Gezien deze zeer uitzonderlijke situatie, is aan de voorwaarde inzake het laatste redmiddel van artikel 13, lid 1, van Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad voldaan,

HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2016 wordt de marge voor onvoorziene uitgaven gebruikt om 240,1 miljoen EUR aan vastleggingskredieten te verstrekken bovenop het vastleggingenplafond van rubriek 3 van het meerjarig financieel kader.

Artikel 2

Het in artikel 1 bedoelde bedrag van 240,1 miljoen EUR aan vastleggingskredieten wordt volledig verrekend met de marge onder het vastleggingenplafond voor rubriek 5 (Administratie) van het meerjarig financieel kader voor het begrotingsjaar 2016.

Artikel 3

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Straatsburg, 14 december 2016.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

I. KORČOK


(1)  PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.

(2)  Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884).

(3)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2015 betreffende de technische aanpassing van het financieel kader voor 2016 op grond van de ontwikkeling van het bni (COM(2015) 320).


28.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 50/49


BESLUIT (EU) 2017/340 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 14 december 2016

voor de beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie voor bijstand aan Duitsland

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 2012/2002 van de Raad van 11 november 2002 tot oprichting van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (1), en met name artikel 4, lid 3,

Gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (2), en met name punt 11,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (hierna het „Fonds” genoemd) heeft tot doel de Unie in staat te stellen snel, doeltreffend en soepel op noodsituaties te reageren om solidariteit te betonen met de bevolking van door natuurrampen getroffen regio's.

(2)

Zoals vastgesteld in artikel 10 van Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad (3), mag het Fonds het jaarlijkse maximumbedrag van 500 000 000 EUR (in prijzen van 2011) niet overschrijden.

(3)

Op 19 augustus 2016 heeft Duitsland een aanvraag ingediend om middelen uit het Fonds beschikbaar te stellen naar aanleiding van een reeks korte maar extreem krachtige overstromingen die de regio Neder-Beieren in mei en juni 2016 hebben getroffen.

(4)

De aanvraag van Duitsland voldoet aan de voorwaarden voor het verlenen van een financiële bijdrage uit het Fonds, zoals bepaald in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 2012/2002.

(5)

Er moeten dan ook middelen uit het Fonds beschikbaar worden gesteld om te voorzien in een financiële bijdrage aan Duitsland.

(6)

Om de tijd te beperken die nodig is om middelen uit het Fonds ter beschikking te stellen, dient dit besluit van toepassing te zijn vanaf de datum waarop het wordt vastgesteld,

HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In het kader van de algemene begroting van de Unie voor het begrotingsjaar 2016 wordt uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie een bedrag van 31 475 125 EUR aan vastleggings- en betalingskredieten beschikbaar gesteld aan Duitsland.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Het is van toepassing vanaf 14 december 2016.

Gedaan te Straatsburg, 14 december 2016.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

I. KORČOK


(1)  PB L 311 van 14.11.2002, blz. 3.

(2)  PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.

(3)  Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884).


28.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 50/51


BESLUIT (EU) 2017/341 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 14 december 2016

betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering ingevolge een aanvraag van Spanje — EGF/2016/004 ES/Comunidad Valenciana automobielsector

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1309/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (2014-2020) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1927/2006 (1), en met name artikel 15, lid 4,

Gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (2), en met name punt 13,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG) heeft tot doel steun te verlenen aan werknemers die werkloos zijn geworden en zelfstandigen die hun werkzaamheden hebben beëindigd als gevolg van uit de globalisering voortvloeiende grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen, doordat de wereldwijde financiële en economische crisis aanhoudt, of door een nieuwe wereldwijde financiële en economische crisis, en hen te helpen om op de arbeidsmarkt terug te keren.

(2)

Zoals vastgesteld in artikel 12 van Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad (3) mag het EFG het jaarlijkse maximumbedrag van 150 miljoen EUR (prijzen 2011) niet overschrijden.

(3)

Op 21 juni 2016 heeft Spanje een aanvraag ingediend voor beschikbaarstelling van middelen uit het EFG naar aanleiding van ontslagen bij 29 ondernemingen in de automobielsector in Spanje. Spanje heeft overeenkomstig artikel 8, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1309/2013 aanvullende gegevens ingediend. Die aanvraag voldoet aan de voorwaarden voor het bepalen van een financiële bijdrage uit het EFG, overeenkomstig artikel 13 van Verordening (EU) nr. 1309/2013.

(4)

Aangezien de ontslagen ernstige gevolgen hebben voor de werkgelegenheid en de plaatselijke, regionale of nationale economie, wordt de aanvraag van Spanje overeenkomstig artikel 4, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1309/2013 als ontvankelijk beschouwd.

(5)

Er moeten dan ook middelen uit het EFG beschikbaar worden gesteld om een financiële bijdrage van 856 800 EUR te leveren met betrekking tot de door Spanje ingediende aanvraag.

(6)

Teneinde zo snel mogelijk middelen uit het EFG ter beschikking te stellen, moet dit besluit van toepassing zijn vanaf de datum waarop het wordt vastgesteld,

HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Ten laste van de algemene begroting van de Unie voor het begrotingsjaar 2016 wordt een bedrag van 856 800 EUR aan vastleggings- en betalingskredieten beschikbaar gesteld uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Het is van toepassing vanaf 14 december 2016.

Gedaan te Straatsburg, 14 december 2016.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

I. KORČOK


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 855.

(2)  PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.

(3)  Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020, (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884).


28.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 50/53


BESLUIT (EU) 2017/342 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 14 december 2016

betreffende de terbeschikkingstelling van middelen uit het flexibiliteitsinstrument ter financiering van onmiddellijke budgettaire maatregelen voor de aanpak van de aanhoudende migratie-, vluchtelingen-, en veiligheidscrisis

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (1), en met name punt 12,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Met het flexibiliteitsinstrument kunnen nauwkeurig bepaalde uitgaven worden gefinancierd die niet binnen de voor een of meer andere rubrieken beschikbare maxima zouden kunnen worden gefinancierd.

(2)

Het jaarlijkse maximumbedrag voor het flexibiliteitsinstrument bedraagt 471 miljoen EUR (prijzen 2011), zoals vastgesteld in artikel 11 van Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad (2).

(3)

In verband met urgente behoeften is het noodzakelijk aanzienlijke extra kredieten ter beschikking te stellen om maatregelen te financieren ter verlichting van de aanhoudende migratie-, vluchtelingen- en veiligheidscrisis.

(4)

Nadat alle mogelijkheden tot herschikking van kredieten onder het uitgavenmaximum voor rubriek 3 (Veiligheid en burgerschap) zijn onderzocht, is het nodig middelen uit het flexibiliteitsinstrument beschikbaar te stellen ter aanvulling van de middelen op de algemene begroting van de Unie voor het begrotingsjaar 2017, te weten 530,0 miljoen EUR boven het maximum van rubriek 3, ter financiering van maatregelen op het gebied van migratie, vluchtelingen en veiligheid.

(5)

Op basis van het verwachte betalingsprofiel moeten de met het gebruik van het flexibiliteitsinstrument corresponderende betalingskredieten worden verdeeld over verschillende begrotingsjaren. De betalingskredieten worden geraamd op 238,3 miljoen EUR in 2017, 91,0 miljoen EUR in 2018, 141,9 miljoen EUR in 2019 en 58,8 miljoen EUR in 2020.

(6)

Teneinde zo snel mogelijk middelen ui het flexibiliteitsinstrument ter beschikking te stellen, moet dit besluit van toepassing zijn vanaf het begin van het begrotingsjaar 2017,

HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Voor de algemene begroting van de Unie voor het begrotingsjaar 2017 wordt uit het flexibiliteitsinstrument 530,0 miljoen EUR aan vastleggingskredieten in rubriek 3 (Veiligheid en burgerschap) ter beschikking gesteld.

Dit bedrag zal worden gebruikt ter financiering van maatregelen om de aanhoudende migratie-, vluchtelingen- en veiligheidscrisis aan te pakken.

2.   Op basis van het verwachte betalingsprofiel worden de met het gebruik van het flexibiliteitsinstrument corresponderende betalingskredieten als volgt verdeeld:

a)

238,3 miljoen EUR in 2017;

b)

91,0 miljoen EUR in 2018;

c)

141,9 miljoen EUR in 2019;

d)

58,8 miljoen EUR in 2020.

De specifieke bedragen voor elk begrotingsjaar worden goedgekeurd in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Het is van toepassing met ingang van 1 januari 2017.

Gedaan te Straatsburg, 14 december 2016.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

I. KORČOK


(1)  PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.

(2)  Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884).


28.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 50/55


BESLUIT (EU) 2017/343 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 14 december 2016

betreffende de terbeschikkingstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie voor de betaling van voorschotten in de algemene begroting van de Unie voor 2017

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 2012/2002 van de Raad van 11 november 2002 tot oprichting van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (1), en met name artikel 4 bis, lid 4,

Gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (2), en met name punt 11,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (hierna het „Fonds” genoemd) heeft tot doel de Unie in staat te stellen snel, doeltreffend en soepel op noodsituaties te reageren om solidariteit te betonen met de bevolking van door natuurrampen getroffen regio's.

(2)

Zoals vastgesteld in artikel 10 van Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad (3), mag het Fonds het maximumbedrag van 500 000 000 EUR (in prijzen van 2011) niet overschrijden.

(3)

In artikel 4 bis, lid 4, van Verordening (EG) nr. 2012/2002 is bepaald dat, telkens als het nodig is om de tijdige beschikbaarheid van begrotingsmiddelen te waarborgen, een maximum van 50 000 000 EUR uit het Fonds beschikbaar kan worden gesteld voor de betaling van voorschotten, waarbij de betrokken kredieten in de algemene begroting van de Unie worden opgenomen.

(4)

Om de tijdige beschikbaarheid van voldoende begrotingsmiddelen in de algemene begroting van de Unie voor 2017 te waarborgen, dient uit het Fonds een bedrag van 50 000 000 EUR voor de betaling van voorschotten beschikbaar te worden gesteld.

(5)

Teneinde zo snel mogelijk middelen uit het Fonds ter beschikking te stellen, moet dit besluit van toepassing zijn vanaf 1 januari 2017,

HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de algemene begroting van de Unie voor het begrotingsjaar 2017 wordt uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie 50 000 000 EUR aan vastleggings- en betalingskredieten voor de betaling van voorschotten beschikbaar gesteld.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Het is van toepassing met ingang van 1 januari 2017.

Gedaan te Straatsburg, 14 december 2016.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

I. KORČOK


(1)  PB L 311 van 14.11.2002, blz. 3.

(2)  PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.

(3)  Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884).


28.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 50/57


BESLUIT (EU) 2017/344 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 14 december 2016

over de gebruikmaking van de marge voor onvoorziene uitgaven in 2017

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (1), en met name punt 14, tweede alinea,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Artikel 13 van Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad (2) voorziet in de vorming van een marge voor onvoorziene uitgaven van ten hoogste 0,03 % van het bruto nationaal inkomen van de Unie.

(2)

Overeenkomstig artikel 6 van die verordening heeft de Commissie het absolute bedrag van deze marge voor onvoorziene uitgaven voor 2017 berekend (3).

(3)

Na alle andere financiële mogelijkheden te hebben onderzocht om op onvoorziene omstandigheden te reageren binnen de maxima voor vastleggingskredieten voor 2017 van rubriek 3 (Veiligheid en burgerschap) en rubriek 4 (Europa als wereldspeler) van het meerjarig financieel kader, en na het volledige bedrag van het flexibiliteitsinstrument van 530 miljoen EUR dat in 2017 beschikbaar is te hebben gebruikt, blijkt het nodig gebruik te maken van de marge voor onvoorziene uitgaven om tegemoet te komen aan de behoeften in verband met de migratie-, vluchtelingen- en veiligheidscrisis, door de vastleggingskredieten van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2017 te verhogen tot boven de maxima voor vastleggingskredieten van de rubrieken 3 en 4 van het meerjarig financieel kader.

(4)

Gezien deze zeer uitzonderlijke situatie is aan de voorwaarde inzake het laatste redmiddel van artikel 13, lid 1, van Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad voldaan.

(5)

Om de tijd die nodig is om gebruik te maken van de marge voor onvoorziene uitgaven zo veel mogelijk te beperken, dient dit besluit vanaf het begin van het begrotingsjaar 2017 van toepassing te zijn,

HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2017 wordt gebruikgemaakt van de marge voor onvoorziene uitgaven om een bedrag van 1 176 030 960 EUR aan vastleggingskredieten boven het maximum aan vastleggingskredieten van rubriek 3 (Veiligheid en burgerschap) en een bedrag van 730 120 000 EUR aan vastleggingskredieten boven het maximum aan vastleggingskredieten van rubriek 4 (Europa als wereldspeler) van het meerjarig financieel kader beschikbaar te stellen.

Artikel 2

Het totaalbedrag van 1 906 150 960 EUR aan vastleggingskredieten dat het resultaat is van de toepassing van artikel 1 wordt volledig verrekend met de marges onder de maxima aan vastleggingskredieten voor de jaren 2017 tot en met 2019 van de volgende rubrieken van het meerjarig financieel kader:

a)

2017:

i)

rubriek 2 (Duurzame groei — Natuurlijke hulpbronnen): 575 000 000 EUR;

ii)

rubriek 5 (Administratie): 507 268 804 EUR;

b)

2018: rubriek 5 (Administratie): 570 000 000 EUR;

c)

2019: rubriek 5 (Administratie): 253 882 156 EUR.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Het is van toepassing met ingang van 1 januari 2017.

Gedaan te Straatsburg, 14 december 2016.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

I. KORČOK


(1)  PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.

(2)  Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884).

(3)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2016 betreffende de technische aanpassing van het financieel kader voor 2017 in overeenstemming met de ontwikkeling van het bni (COM(2016) 311).


28.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 50/59


BESLUIT (GBVB) 2017/345 VAN DE RAAD

van 27 februari 2017

tot wijziging van Besluit (GBVB) 2016/849 betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Volksrepubliek Korea

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 29,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 27 mei 2016 Besluit (GBVB) 2016/849 (1) betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Volksrepubliek Korea („DVK”) vastgesteld. Dit besluit strekte onder meer tot uitvoering van resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties („UNSCR”) 1718 (2006), 1874 (2009), 2087 (2013), 2094 (2013) en 2270 (2016).

(2)

Op 30 november 2016 heeft de VN-Veiligheidsraad UNSCR 2321 (2016) aangenomen, waarin deze zijn ernstige verontrusting uitspreekt over de kernproef die door de DVK op 9 september 2016 werd verricht in strijd met de toepasselijke resoluties van de VN-Veiligheidsraad, waarin voorts de lopende kern- en ballistische raketactiviteiten van de DVK, die een ernstige schending inhouden van de relevante resoluties van de VN-Veiligheidsraad, werden veroordeeld, en waarin werd gesteld dat nog steeds sprake is van een duidelijke bedreiging van de internationale vrede en veiligheid in de regio en daarbuiten.

(3)

In UNSCR 2321 (2016) uit de VN-Veiligheidsraad zijn bezorgdheid over het feit dat de persoonlijke bagage en geregistreerde bagage van personen die naar de DVK reizen of daaruit afkomstig zijn, kan worden gebruikt voor de levering, verkoop of overdracht van goederen die zijn verboden bij UNSCR's 1718 (2006), 1874 (2009), 2087 (2013), 2094 (2013), 2270 (2016) of 2321 (2016), en wordt verduidelijkt dat dergelijke bagage en handbagage „vracht” vormen met het oog op de toepassing van punt 18 van UNSCR 2270 (2016), waarbij wordt gewezen op de verplichting tot inspectie van de lading.

(4)

In UNSCR 2321 (2016) roept de VN-Veiligheidsraad de lidstaten op tot een vermindering van het aantal personeelsleden bij de diplomatieke en consulaire posten van de DVK.

(5)

In UNSCR 2321 (2016) spreekt de VN-Veiligheidsraad zijn bezorgdheid uit over het feit dat verboden goederen per spoor en over de weg naar en van de DVK kunnen worden vervoerd, en wordt onderstreept dat de verplichting in punt 18 van UNSCR 2270 (2016) om de lading binnen of op doorreis via het grondgebied van de lidstaten te inspecteren, ook de vracht betreft die per spoor en over de weg wordt vervoerd.

(6)

In UNSCR 2321 (2016) constateert de VN-Veiligheidsraad dat met het oog op de uitvoering van de UNSCR's 1718 (2006), 1874 (2009), 2087 (2013), 2094 (2013), 2270 (2016) en deze resolutie de term „doorreis” mede betrekking heeft op, maar niet beperkt is tot het reizen van personen via de internationale luchthavens van een staat naar een bestemming in een andere staat, ongeacht of deze personen door de douane of de paspoortcontrole op de luchthaven passeren.

(7)

UNSCR 2321 (2016) voorziet in een maximale totale hoeveelheid steenkool die mag worden ingevoerd uit de DVK, en voert een mechanisme in voor het toezicht daarop en de verificatie daarvan. Als onderdeel van dit mechanisme wordt de lidstaten die steenkool uit Noord-Korea importeren, verzocht de website van de VN op gezette tijden opnieuw te raadplegen om te controleren of de totale hoeveelheid voor de invoer van steenkool niet is bereikt.

(8)

In UNSCR 2321 (2016) wordt eraan herinnerd dat het Noord-Koreaanse diplomaten is verboden een beroeps- of commerciële activiteit voor persoonlijk winstbejag uit te oefenen in de ontvangende staat.

(9)

In UNSCR 2321 (2016) uit de VN-Veiligheidsraad zijn bezorgdheid over het feit dat onderdanen van de DVK worden uitgezonden naar andere staten om harde valuta te verdienen die de DVK gebruikt voor zijn programma's voor kernraketten en ballistische raketten, en roept de staten op om waakzaam te zijn ten aanzien van deze praktijk.

(10)

In UNSCR 2321 (2016) uit VN-Veiligheidsraad opnieuw zijn bezorgdheid over het feit dat grote sommen aan contanten kunnen worden gebruikt om zich te onttrekken aan de door de Veiligheidsraad opgelegde maatregelen, en verzoekt de lidstaten om alert te zijn op dit risico;

(11)

In UNSCR 2321 (2016) wordt een vreedzame, diplomatieke en politieke oplossing bepleit en wordt opnieuw steun betuigd voor het zespartijenoverleg en opgeroepen tot hervatting van dit overleg.

(12)

In UNSCR 2321 (2016) wordt bevestigd dat de acties van de DVK voortdurend moeten worden geëvalueerd en dat de VN-Veiligheidsraad bereid is de maatregelen te versterken, te wijzigen, te schorsen of in te trekken als zulks nodig is in het licht van de naleving door de DVK, en dat hij vastbesloten is verdere ingrijpende maatregelen te nemen als er nog een lancering of een kernproef van Noord-Korea plaatsvindt.

(13)

Voor de uitvoering van een aantal in dit besluit genoemde maatregelen is nader optreden van de Unie vereist.

(14)

De lidstaten moeten relevante informatie uitwisselen met de andere lidstaten ter ondersteuning van een doeltreffende tenuitvoerlegging van de bepalingen van dit besluit in de gehele EU.

(15)

Besluit (GBVB)2016/849 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Besluit (GBVB) 2016/849 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Aan artikel 1, lid 1, worden de volgende punten toegevoegd:

„h)

bepaalde andere artikelen, materialen, uitrusting, goederen en technologie, die zijn opgenomen uit hoofde van punt 4 van UNSCR 2321 (2016);

i)

enig ander voorwerp in de lijst van conventionele wapens voor tweeërlei gebruik, vastgesteld door het Sanctiecomité overeenkomstig punt 7 van UNSCR 2321 (2016).”.

2)

Artikel 4, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   De aankoop bij de DVK door onderdanen van de lidstaten, of met gebruik van schepen of vliegtuigen die de vlag voeren van een lidstaat, van goud, titaniumerts, vanadiumerts en zeldzame aardmineralen, koper, nikkel, zilver en zink is verboden, ongeacht of deze al dan niet afkomstig zijn van het grondgebied van de DVK.”.

3)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 6 bis

1.   De aankoop bij de DVK door onderdanen van de lidstaten, of met gebruik van schepen of vliegtuigen die de vlag voeren van een lidstaat, van beeldhouwwerken is verboden, ongeacht of deze al dan niet afkomstig zijn van het grondgebied van de DVK.

2.   Lid 1 is niet van toepassing indien het Sanctiecomité vooraf per geval zijn goedkeuring heeft verleend.

3.   De Unie neemt de nodige maatregelen om te bepalen welke voorwerpen onder dit artikel moeten vallen.”.

4)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 6 ter

1.   De rechtstreekse of onrechtstreekse levering, verkoop of overdracht van helikopters en vaartuigen aan de DVK door onderdanen van de lidstaten, of met gebruik van vaartuigen of vliegtuigen van de lidstaten die hun vlag voeren, is verboden, ongeacht of de goederen al dan niet afkomstig zijn van het grondgebied van de lidstaten.

2.   Lid 1 is niet van toepassing indien het Sanctiecomité vooraf per geval zijn goedkeuring heeft verleend.

3.   De Unie neemt de nodige maatregelen om te bepalen welke voorwerpen onder dit artikel moeten vallen.”.

5)

Artikel 7 wordt vervangen door:

„Artikel 7

1.   De aankoop bij de DVK door onderdanen van de lidstaten, of met gebruik van vaartuigen of vliegtuigen die de vlag voeren van een lidstaat, van kolen, ijzer en ijzererts is verboden, ongeacht of deze al dan niet afkomstig zijn van het grondgebied van de DVK. De Unie neemt de nodige maatregelen om te bepalen welke voorwerpen onder dit lid moeten vallen.

2.   Lid 1 is niet van toepassing op kolen waarvan de aankopende lidstaat op basis van geloofwaardige informatie bevestigt dat deze van buiten de DVK afkomstig zijn en uitsluitend door de DVK heen werden vervoerd voor de uitvoer vanuit de haven van Rajin (Rason), op voorwaarde dat die lidstaat het Sanctiecomité vooraf daarvan in kennis stelt en dat deze transacties geen verband houden met het genereren van inkomsten voor de programma's van de DVK in verband met kernwapens of ballistische raketten, of bij de UNSCR's 1718 (2006), 1874 (2009), 2087 (2013), 2094 (2013), 2270 (2016) en 2321 (2016) of bij dit besluit verboden andere activiteiten.

3.   Lid 1 is niet van toepassing op de totale uitvoer naar alle VN-lidstaten van steenkool afkomstig uit de DVK die in totaal niet meer dan 53 495 894 USD of 1 000 866 metrische ton bedraagt, naargelang welke van beide het laagst is, tussen de datum van aanneming van UNSCR 2321 (2016) en 31 december 2016, noch op de totale uitvoer naar alle VN-lidstaten van steenkool uit de DVK die in totaal niet meer dan 400 870 018 USD of 7 500 000 metrische ton per jaar bedraagt, naargelang welke van beide het laagst is, met ingang van 1 januari 2017, mits de aankopen:

a)

geen betrekking hebben op personen of entiteiten die betrokken zijn bij programma's van de DVK in verband met kernwapens of ballistische raketten, of andere bij UNSCR's 1718 (2006), 1874 (2009), 2087 (2013), 2094 (2013), 2270 (2016) en 2321 (2016) verboden activiteiten, met inbegrip van aangewezen personen of entiteiten, personen of entiteiten die namens hen of op hun instructies handelen, entiteiten die, rechtstreeks of onrechtstreeks, in hun bezit zijn of onder hun zeggenschap staan, of personen of entiteiten die helpen bij de ontduiking van sancties, en

b)

uitsluitend dienen voor het levensonderhoud van onderdanen van de DVK en geen verband houden met het genereren van inkomsten voor de programma's van de DVK in verband met kernwapens of ballistische raketten, of andere bij UNSCR's 1718 (2006), 1874 (2009), 2087 (2013), 2094 (2013), 2270 (2016) en 2321 (2016) verboden activiteiten.

4.   Een lidstaat die rechtstreeks steenkool uit de DVK aankoopt, deelt het Sanctiecomité voor elke maand het totaalbedrag van het volume van deze aankoop mee; hij doet dit uiterlijk dertig dagen na afloop van die maand door middel van het formulier in bijlage V bij UNSCR 2321(2016). De lidstaat zal tevens de andere lidstaten en de Commissie op de hoogte brengen van de in dit verband aan het Sanctiecomité meegedeelde informatie.

5.   Lid 1 is niet van toepassing op transacties in ijzer en ijzererts waarvan is vastgesteld dat zij uitsluitend dienen voor levensonderhoud en geen verband houden met het genereren van inkomsten voor de programma's van de DVK in verband met kernwapens of ballistische raketten, of andere bij UNSCR's 1718 (2006), 1874 (2009), 2087 (2013), 2094 (2013), 2270 (2016) of 2321 (2016) verboden activiteiten.”.

6)

Artikel 10 wordt vervangen door:

„Artikel 10

1.   Het verlenen van financiële overheids- of private steun voor de handel met de DVK, het verstrekken van exportkredieten, garanties en verzekeringen daaronder begrepen, aan onderdanen of entiteiten van de DVK die bij deze handel zijn betrokken, is verboden.

2.   Lid 1 is niet van toepassing indien het Sanctiecomité de verstrekking van financiële steun vooraf per geval heeft goedgekeurd.”.

7)

Artikel 14 wordt vervangen door:

„Artikel 14

1.   Het openen van bijkantoren, dochtermaatschappijen of vertegenwoordigingen van banken van de DVK, inclusief van de centrale bank van de DVK en de bijkantoren en dochtermaatschappijen daarvan, en van andere in artikel 13, punt 2), vermelde financiële entiteiten, op het grondgebied van de lidstaten is verboden.

2.   Bestaande bijkantoren, dochtermaatschappijen en vertegenwoordigingen van de in lid 1 bedoelde entiteiten op het grondgebied van de lidstaten worden binnen negentig dagen vanaf de datum van aanneming van UNSCR 2270 (2016) gesloten.

3.   Het is, tenzij het Sanctiecomité vooraf zijn goedkeuring heeft gegeven, verboden voor banken van de DVK, inclusief voor de centrale bank van de DVK en de bijkantoren en dochtermaatschappijen daarvan, en voor andere in artikel 13, punt 2), bedoelde financiële entiteiten om:

a)

nieuwe joint ventures op te richten met onder de rechtsmacht van de lidstaten vallende banken;

b)

een eigendomsbelang te nemen in onder de rechtsmacht van de lidstaten vallende banken, of

c)

correspondentbankrelaties tot stand te brengen of te onderhouden met onder de rechtsmacht van de lidstaten vallende banken.

4.   Bestaande joint ventures, eigendomsbelangen en correspondentbankrelaties met banken van de DVK worden binnen negentig dagen vanaf de datum van aanneming van UNSCR 2270 (2016) beëindigd.

5.   Het is financiële instellingen die zijn gevestigd op het grondgebied of vallen onder de rechtsmacht van de lidstaten, verboden vertegenwoordigingen, dochtermaatschappijen, bijkantoren of bankrekeningen in de DVK te openen.

6.   Bestaande vertegenwoordigingen, dochtermaatschappijen of bankrekeningen in de DVK worden gesloten binnen negentig dagen na de aanneming van UNSCR 2321 (2016).

7.   Lid 6 is niet van toepassing indien het Sanctiecomité per geval vaststelt dat deze vertegenwoordigingen, dochtermaatschappijen of rekeningen nodig zijn voor het verlenen van humanitaire bijstand of voor de activiteiten van diplomatieke missies in de DVK op grond van de Verdragen van Wenen inzake diplomatiek verkeer en consulaire betrekkingen, of de activiteiten van de VN of gespecialiseerde instanties daarvan of van aanverwante organisaties, of voor andere doeleinden die verenigbaar zijn met UNSCR's 1718 (2006), 1874 (2009), 2087 (2013), 2094 (2013), 2270 (2016) of 2321 (2016).”.

8)

Artikel 16, lid 6, wordt vervangen door:

„6.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om voorwerpen waarvan de levering, verkoop, overdracht of uitvoer is verboden bij UNSCR 1718 (2006), 1874 (2009), 2087 (2013), 2094 (2013), 2270 (2016) of 2321 (2016), en die tijdens inspecties zijn aangetroffen, in beslag te nemen en te verwijderen, onder meer door ze te vernietigen, buiten werking te stellen of onbruikbaar te maken, op te slaan of voor verwijdering over te brengen naar een andere staat dan de staat van herkomst of bestemming, conform hun verplichtingen uit hoofde van de toepasselijke resoluties van de VN-Veiligheidsraad, inclusief UNSCR 1540 (2004).”.

9)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 18 bis

1.   Een lidstaat die de vlaggenstaat is van een vaartuig dat door het Sanctiecomité is aangewezen, ontvlagt dat vaartuig indien het Comité dit zo heeft bepaald.

2.   Een lidstaat die de vlaggenstaat is van een vaartuig dat door het Sanctiecomité is aangewezen, draagt, indien het Comité dit zo heeft bepaald, het vaartuig op zich te begeven naar een door het Comité bepaalde haven, in overleg met de havenstaat.

3.   Indien dit zo is bepaald in de aanwijzing door het Sanctiecomité, verbieden de lidstaten een vaartuig de toegang tot hun havens, behalve in geval van nood of indien het vaartuig terugkeert naar de haven van herkomst.

4.   De lidstaten passen op een vaartuig de bevriezing van tegoeden toe indien dit zo is bepaald in de aanwijzing door het Sanctiecomité.

5.   In bijlage IV worden de in de leden 1 tot en met 4 bedoelde vaartuigen vermeld die door het Sanctiecomité zijn aangewezen overeenkomstig punt 12 van UNSCR 2321 (2016).”.

10)

Artikel 20 wordt gewijzigd als volgt:

a)

Lid 2 wordt vervangen door:

„2.   Lid 1 is niet van toepassing indien het Sanctiecomité vooraf per geval zijn goedkeuring verleent.”;

b)

Lid 3 wordt geschrapt.

11)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 20 bis

Het aankopen van diensten inzake vaartuigen of luchtvaartuigen bij de DVK is verboden.”.

12)

Artikel 21 wordt vervangen door:

„Artikel 21

De lidstaten schrijven vaartuigen die eigendom zijn van, onder zeggenschap staan van of geëxploiteerd worden door de DVK uit en schrijven dergelijke door een andere staat uitgeschreven vaartuigen niet in, overeenkomstig punt 24 van UNSCR 2321 (2016).”.

13)

Artikel 22 wordt vervangen door:

„Artikel 22

1.   Het is verboden vaartuigen in de DVK in te schrijven, voor een vaartuig een vergunning voor het varen onder de vlag van de DVK te verkrijgen, vaartuigen die onder de vlag van de DVK varen te bezitten, te leasen, te exploiteren, of classificatie-, certificatie- of aanverwante diensten te verlenen, of om vaartuigen die onder de vlag van de DVK varen, te verzekeren.

2.   Lid 1 is niet van toepassing indien het Sanctiecomité vooraf per geval zijn goedkeuring verleent.

3.   Het verlenen, door onderdanen van de lidstaten of vanaf de grondgebieden van de lidstaten, van verzekerings- of herverzekeringsdiensten aan vaartuigen die — inclusief via onrechtmatige middelen — eigendom zijn van, onder zeggenschap staan van of geëxploiteerd worden door de DVK, is verboden.

4.   Lid 3 is niet van toepassing indien het Sanctiecomité per geval bepaalt dat het vaartuig betrokken is bij activiteiten die uitsluitend bestemd zijn voor levensonderhoud en niet door personen of entiteiten van de DVK zullen worden gebruikt om inkomsten te genereren, of uitsluitend bestemd zijn voor humanitaire doeleinden.”.

14)

In artikel 23 wordt het volgende lid toegevoegd:

„12.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om binnenkomst op of doorreis via hun grondgebieden te beperken van leden van de regering van de DVK, functionarissen van die regering en leden van de strijdkrachten van de DVK, indien die leden of functionarissen betrokken zijn bij programma's van de DVK in verband met kernwapens of ballistische raketten, of andere bij de UNSCR's 1718 (2006), 1874 (2009), 2087 (2013), 2094 (2013), 2270 (2016) en 2321 (2016) verboden activiteiten”.

15)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 24 bis

1.   Een persoon die naar het inzicht van een lidstaat namens of onder leiding van een bank of financiële instelling van de DVK werkt, wordt door die lidstaat overeenkomstig het toepasselijk nationaal en internationaal recht verwijderd van het grondgebied van die lidstaat met het oog op repatriëring naar de staat van nationaliteit van de betrokkene.

2.   Lid 1 is niet van toepassing indien de aanwezigheid van de persoon vanwege een gerechtelijke procedure of uitsluitend voor medische, veiligheids- of andere humanitaire doeleinden vereist is, of indien het Sanctiecomité per geval heeft vastgesteld dat de verwijdering van de persoon in strijd zou zijn met de doelstellingen van UNSCR's 1718 (2006), 1874 (2009), 2087 (2013), 2094 (2013), 2270 (2016) en 2321 (2016).”.

16)

Artikel 30 wordt vervangen door:

„Artikel 30

1.   De lidstaten betrachten de nodige waakzaamheid en nemen daartoe de nodige maatregelen om te voorkomen dat, op hun grondgebied of door hun onderdanen, gespecialiseerd onderwijs of gespecialiseerde opleiding aan onderdanen uit de DVK wordt verstrekt op vakgebieden die zouden bijdragen tot proliferatiegevoelige nucleaire activiteiten van de DVK, en tot de ontwikkeling van systemen voor de overbrenging van kernwapens, daaronder begrepen onderwijs en opleiding inzake geavanceerde natuurkunde, geavanceerde computersimulatie en aanverwante computerwetenschappen, geospatiale navigatie, nucleaire technologie, ruimtevaarttechnologie, luchtvaarttechnologie en aanverwante vakgebieden, geavanceerde materiaalwetenschap, geavanceerde chemische technologie, geavanceerde machinebouw, geavanceerde elektrotechniek en geavanceerde industriële techniek.

2.   De lidstaten schorten wetenschappelijke en technische samenwerking op waarbij personen of groepen betrokken zijn die officieel worden gefinancierd door de DVK of de DVK vertegenwoordigen, behalve voor medische uitwisselingen, tenzij:

a)

in het geval van wetenschappelijke of technische samenwerking op het gebied van nucleaire wetenschap en technologie, ruimtevaart- en luchtvaarttechniek en -technologie, of geavanceerde productietechnieken en -methoden, het Sanctiecomité per geval heeft vastgesteld dat een specifieke activiteit niet zal bijdragen tot proliferatiegevoelige nucleaire activiteiten of met ballistische raketten verband houdende programma's van de DVK, of

b)

in het geval van alle andere wetenschappelijke of technische samenwerking de lidstaat die de wetenschappelijke of technische samenwerking aangaat, vaststelt dat de specifieke activiteit niet zal bijdragen tot proliferatiegevoelige nucleaire activiteiten of met ballistische raketten verband houdende programma's van de DVK, en hij het Sanctiecomité hiervan op voorhand in kennis stelt.”.

17)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 31 bis

Het is voor diplomatieke missies of consulaire posten van de DVK, alsmede voor de DVK-leden daarvan, verboden om eigenaar te zijn van of zeggenschap uit te oefenen over bankrekeningen in de Unie, met uitzondering van één rekening in de lidstaat of lidstaten waar de missie of de post is gevestigd of bij welke de leden daarvan zijn geaccrediteerd.”.

18)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 31 ter

1.   Het is verboden onroerend goed aan de DVK te verhuren of anderszins beschikbaar te stellen, of om het door of ten voordele van de DVK te laten gebruiken voor andere doeleinden dan diplomatieke of consulaire activiteiten.

2.   Het is tevens verboden van de DVK onroerend goed te huren dat is gelegen buiten het grondgebied van de DVK.”.

19)

Artikel 33, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   De Raad wijzigt de bijlagen I en IV op basis van de vaststellingen van de Veiligheidsraad of het Sanctiecomité.”.

20)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 36 bis

In afwijking van de maatregelen die zijn opgelegd bij UNSCR's 1718 (2006), 1874 (2009), 2087 (2013), 2094 (2013), 2270 (2016) of 2321 (2016), en mits het Sanctiecomité heeft bepaald dat een vrijstelling nodig is ter facilitering van de werkzaamheden van internationale en niet-gouvernementele organisaties die bijstand en noodhulp verlenen aan de burgerbevolking in de DVK, verleent de bevoegde autoriteit van een lidstaat de nodige toestemming.”.

21)

Bijlage IV als opgenomen in de bijlage bij dit besluit wordt toegevoegd.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 27 februari 2017.

Voor de Raad

De voorzitter

K. MIZZI


(1)  Besluit (GBVB) 2016/849 van de Raad van 27 mei 2016 betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Volksrepubliek Korea en tot intrekking van Besluit 2013/183/GBVB (PB L 141 van 28.5.2016, blz. 79).


BIJLAGE

„BIJLAGE IV

Lijst van in artikel 18 bis bedoelde vaartuigen”.


28.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 50/66


BESLUIT (GBVB) 2017/346 VAN DE RAAD

van 27 februari 2017

tot verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor de mensenrechten

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 33 en artikel 31, lid 2,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 25 juli 2012 Besluit 2012/440/GBVB (1) vastgesteld, waarbij de heer Stavros LAMBRINIDIS werd benoemd tot speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie (SVEU) voor de mensenrechten. Het mandaat van de SVEU eindigt op 28 februari 2017.

(2)

De Raad heeft op 20 juli 2015 het EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie voor de periode 2015-2019 vastgesteld.

(3)

Het mandaat van de SVEU moet met 24 maanden worden verlengd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie

Het mandaat van de heer Stavros LAMBRINIDIS als SVEU voor de mensenrechten wordt verlengd tot en met 28 februari 2019. De Raad kan besluiten om het mandaat van de SVEU eerder te beëindigen, op basis van een beoordeling door het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) en een voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (HV).

Artikel 2

Beleidsdoelstellingen

Het mandaat van de SVEU is gebaseerd op de beleidsdoelstellingen van de Unie met betrekking tot de mensenrechten, als verankerd in het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, het strategisch kader van de EU voor mensenrechten en democratie, en het actieplan van de EU inzake mensenrechten en democratie:

a)

het vergroten van de doeltreffendheid, de aanwezigheid en de zichtbaarheid van de Unie bij het beschermen en bevorderen van de mensenrechten in de wereld door met name de samenwerking en de politieke dialoog van de Unie met derde landen, relevante partners, het bedrijfsleven, het maatschappelijk middenveld en internationale en regionale organisaties te verdiepen, en door in de betrokken internationale fora op te treden;

b)

het vergroten van de bijdrage van de Unie aan de versterking van de democratie, de institutionele opbouw, de rechtsstaat, goed bestuur en de eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden overal in de wereld;

c)

het verbeteren van de samenhang in het optreden van de Unie op gebied van mensenrechten en de integratie van de mensenrechten in alle sectoren van het extern optreden van de Unie.

Artikel 3

Mandaat

Ter verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen krijgt de SVEU het mandaat om:

a)

bij te dragen tot de uitvoering van het mensenrechtenbeleid van de Unie, in het bijzonder het strategisch kader van de Europese Unie voor mensenrechten en democratie en het actieplan van de Europese Unie voor mensenrechten en democratie, onder meer door in dat opzicht aanbevelingen te formuleren;

b)

bij te dragen tot de toepassing van de richtsnoeren, instrumenten en actieplannen van de Unie met betrekking tot de mensenrechten en het internationaal humanitair recht;

c)

de mensenrechtendialoog met overheidsinstanties in derde landen en internationale en regionale organisaties, alsook met maatschappelijke organisaties en andere relevante actoren te versterken om de doeltreffendheid en de zichtbaarheid van het mensenrechtenbeleid van de Unie te waarborgen;

d)

bij te dragen tot een grotere samenhang en consistentie van de beleidsmaatregelen en acties van de Unie op het gebied van de bescherming en bevordering van de mensenrechten door met name inbreng te leveren voor de formulering van beleidsmaatregelen van de Unie ter zake.

Artikel 4

Uitvoering van het mandaat

1.   De SVEU is onder het gezag van de HV verantwoordelijk voor de uitvoering van het mandaat.

2.   Het PVC onderhoudt een bevoorrechte relatie met de SVEU en vormt het eerste contactpunt van de SVEU met de Raad. Onverminderd de bevoegdheden van de HV geeft het PVC binnen het kader van het mandaat strategische aansturing en politieke leiding aan de SVEU.

3.   De SVEU werkt nauw samen met de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) en de relevante afdelingen daarvan om de samenhang en consistentie van hun respectieve werkzaamheden op het gebied van de mensenrechten te verzekeren.

Artikel 5

Financiering

1.   Het financieel referentiebedrag ter dekking van de uitgaven in verband met het mandaat van de SVEU voor de periode van 1 maart 2017 tot en met 28 februari 2018 bedraagt 860 000 EUR.

2.   Het financieel referentiebedrag voor de daaropvolgende periode voor de SVEU wordt door de Raad vastgesteld.

3.   De uitgaven worden beheerd volgens de procedures en voorschriften die van toepassing zijn op de algemene begroting van de Unie.

4.   Voor het uitgavenbeheer wordt een overeenkomst gesloten tussen de SVEU en de Commissie. De SVEU legt van alle uitgaven verantwoording af aan de Commissie.

Artikel 6

Vorming en samenstelling van het team

1.   Binnen de grenzen van het mandaat van de SVEU en de daartoe vrijgemaakte financiële middelen is de SVEU verantwoordelijk voor het vormen van een team. In het team dient de door het mandaat vereiste deskundigheid inzake specifieke beleidsvraagstukken aanwezig te zijn. De SVEU brengt de Raad en de Commissie steeds onmiddellijk op de hoogte van de samenstelling van het team.

2.   De lidstaten, de instellingen van de Unie en de EDEO kunnen voorstellen personeel te detacheren bij de SVEU. Het salaris van gedetacheerd personeel wordt betaald door respectievelijk de detacherende lidstaat, de detacherende instelling van de Unie of de EDEO. Deskundigen die door de lidstaten bij de instellingen van de Unie of de EDEO zijn gedetacheerd, kunnen eveneens aan de SVEU worden toegewezen om met hem samen te werken. Internationaal aangeworven personeel moet de nationaliteit van een lidstaat hebben.

3.   Al het gedetacheerde personeel blijft onder het administratieve gezag van respectievelijk de detacherende lidstaat, de detacherende instelling van de Unie of de EDEO, en voert zijn taken uit en handelt in het belang van het mandaat van de SVEU.

4.   Het personeel van de SVEU wordt op dezelfde locatie als de betrokken afdelingen van de EDEO of delegaties van de Unie ondergebracht, teneinde samenhang en consistentie van hun respectieve activiteiten te verzekeren.

Artikel 7

Beveiliging van gerubriceerde EU-informatie

De SVEU en de leden van het SVEU-team leven de beginselen en minimumnormen inzake beveiliging na die zijn vastgelegd in Besluit 2013/488/EU van de Raad (2).

Artikel 8

Toegang tot informatie en logistieke steun

1.   De lidstaten, de Commissie, de EDEO en het secretariaat-generaal van de Raad zorgen ervoor dat de SVEU toegang krijgt tot alle relevante informatie.

2.   De delegaties van de Unie en de diplomatieke vertegenwoordigingen van de lidstaten, naargelang van het geval, verlenen de SVEU logistieke steun.

Artikel 9

Beveiliging

Overeenkomstig het beleid van de Unie inzake de beveiliging van personeel dat op grond van titel V van het Verdrag wordt ingezet in operaties buiten de Unie, neemt de SVEU alle redelijkerwijs haalbare maatregelen voor de beveiliging van het personeel dat rechtstreeks onder het gezag van de SVEU staat, in overeenstemming met het mandaat van de SVEU en op basis van de veiligheidssituatie in het gebied waarvoor hij verantwoordelijk is, met name:

a)

opstellen van een specifiek beveiligingsplan op basis van richtsnoeren van de EDEO, dat onder meer specifieke fysieke, organisatorische en procedurele beveiligingsmaatregelen omvat inzake het beheer van veilige personeelsbewegingen naar en binnen het gebied waarvoor hij verantwoordelijk is, en inzake het beheer van beveiligingsincidenten, met inbegrip van een nood- en evacuatieplan;

b)

ervoor zorgen dat alle buiten de Unie ingezette personeelsleden gedekt zijn door een op de omstandigheden in het gebied waarvoor hij verantwoordelijk is, afgestemde verzekering tegen grote risico's;

c)

ervoor zorgen dat alle buiten de Unie in te zetten leden van zijn team, ook het ter plaatse aangeworven personeel, voor of bij aankomst in het gebied waarvoor hij verantwoordelijk is, een passende beveiligingsopleiding hebben genoten, gebaseerd op de risicoklasse waarin dat gebied door de EDEO is ingedeeld;

d)

ervoor zorgen dat alle naar aanleiding van de geregelde beveiligingsbeoordelingen overeengekomen aanbevelingen worden opgevolgd, en aan de Raad, de HV en de Commissie schriftelijk verslag uitbrengen over de uitvoering daarvan en over andere beveiligingskwesties in het kader van de voortgangsverslagen en het verslag over de uitvoering van het mandaat.

Artikel 10

Rapportage

De SVEU brengt regelmatig mondeling en schriftelijk verslag uit aan de HV en aan het PVC. De SVEU brengt zo nodig tevens verslag uit aan de bevoegde werkgroepen van de Raad, met name de werkgroep voor de mensenrechten. De geregelde verslagen worden verspreid via het Coreu-netwerk. De SVEU kan de Raad Buitenlandse Zaken verslagen voorleggen. Overeenkomstig artikel 36 van het Verdrag kan de SVEU worden ingeschakeld bij de informatieverstrekking aan het Europees Parlement.

Artikel 11

Coördinatie

1.   De SVEU draagt bij tot de eenheid, de samenhang en de doeltreffendheid van het optreden van de Unie en helpt ervoor te zorgen dat alle instrumenten van de Unie en van de lidstaten op consistente wijze worden ingezet om de beleidsdoelstellingen van de Unie te verwezenlijken. De activiteiten van de SVEU worden gecoördineerd met die van de lidstaten en de Commissie en, in voorkomend geval, met andere speciale vertegenwoordigers van de Europese Unie. De SVEU verstrekt regelmatig informatie aan de missies van de lidstaten en aan de delegaties van de Unie.

2.   Ter plaatse worden nauwe contacten onderhouden met de relevante hoofden van de missies van de lidstaten, de hoofden van de delegaties van de Unie, en in voorkomend geval, de hoofden/commandanten van missies en operaties in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid en andere speciale vertegenwoordigers van de Europese Unie. Zij doen alles wat in hun vermogen ligt om de SVEU bij te staan in de uitvoering van zijn mandaat.

3.   De SVEU onderhoudt tevens contacten en streeft naar complementariteit en synergie met andere internationale en regionale actoren, zowel op het hoofdkwartier als op het terrein. De SVEU streeft zowel op het hoofdkwartier als op het terrein naar regelmatige contacten met maatschappelijke organisaties.

Artikel 12

Evaluatie

De toepassing van dit besluit en de samenhang ervan met andere bijdragen van de Unie worden op gezette tijden geëvalueerd. De SVEU legt de Raad, de HV en de Commissie periodieke voortgangsverslagen voor, alsmede, uiterlijk 30 november 2018, een uitvoerig verslag over de uitvoering van het mandaat.

Artikel 13

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 27 februari 2017.

Voor de Raad

De voorzitter

K. MIZZI


(1)  Besluit 2012/440/GBVB van de Raad van 25 juli 2012 tot benoeming van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor de mensenrechten (PB L 200 van 27.7.2012, blz. 21).

(2)  Besluit 2013/488/EU van de Raad van 23 september 2013 betreffende de beveiligingsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (PB L 274 van 15.10.2013, blz. 1).


28.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 50/70


BESLUIT (GBVB) 2017/347 VAN DE RAAD

van 27 februari 2017

houdende verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie in Bosnië en Herzegovina

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 33, en artikel 31, lid 2,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 19 januari 2015 Besluit (GBVB) 2015/77 (1) houdende benoeming van de heer Lars-Gunnar WIGEMARK tot speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie (SVEU) in Bosnië en Herzegovina (BiH), vastgesteld. Het mandaat van de SVEU eindigt op 28 februari 2017.

(2)

Het mandaat van de SVEU moet opnieuw met 16 maanden worden verlengd.

(3)

De SVEU zal het mandaat uitvoeren in een mogelijk verslechterende situatie die de verwezenlijking van de doelstellingen van het externe optreden van de Unie, als geformuleerd in artikel 21 van het Verdrag, kan hinderen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie

Het mandaat van de heer Lars-Gunnar WIGEMARK als de SVEU in Bosnië en Herzegovina (BiH) wordt verlengd tot en met 30 juni 2018. De Raad kan, op basis van een beoordeling door het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) en op voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (HV), besluiten dat het mandaat van de SVEU eerder wordt beëindigd.

Artikel 2

Beleidsdoelstellingen

1.   Het mandaat van de SVEU is gebaseerd op de volgende beleidsdoelstellingen van de Unie in BiH:

a)

verdere vooruitgang boeken bij het stabilisatie- en associatieproces;

b)

een stabiel, levensvatbaar, vreedzaam, multi-etnisch en verenigd BiH, dat vreedzaam samenwerkt met zijn buurlanden, en

c)

garanderen dat BiH onherroepelijk op weg is naar lidmaatschap van de Unie.

2.   De Unie zal ook de uitvoering van het Algemeen Kaderakkoord voor vrede in BiH (GFAP) verder ondersteunen.

Artikel 3

Mandaat

Met het oog op de verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen omvat het mandaat van de SVEU het volgende:

a)

het politieke proces van het advies van de Unie voorzien en faciliteren, in het bijzonder door het stimuleren van de sociale dialoog tussen de verschillende bestuursniveaus;

b)

zorgen voor consistentie en samenhang in het optreden van de Unie;

c)

vooruitgang met betrekking tot de politieke, economische en Europese prioriteiten bevorderen, in het bijzonder door het aanmoedigen van de tenuitvoerlegging van het coördinatiemechanisme voor EU-aangelegenheden en de lopende uitvoering van de hervormingsagenda;

d)

toezicht houden en advies verlenen aan de uitvoerende en de wetgevende macht op alle bestuursniveaus in BiH, en contacten onderhouden met de autoriteiten en politieke partijen in BiH;

e)

ervoor zorgen dat de inspanningen van de Unie voor het gehele scala van activiteiten op de gebieden van de rechtsstaat en de hervorming van de veiligheidssector worden uitgevoerd, de algehele coördinatie op Unieniveau bevorderen van, en ter plaatse politieke sturing geven aan de inspanningen van de Unie ter bestrijding van georganiseerde criminaliteit en corruptie, alsook van terrorisme, en in die context, waar nodig, evaluatie en advies verstrekken aan de HV en de Commissie;

f)

ondersteuning bieden voor een intensievere en meer doeltreffende samenwerking tussen openbaar ministerie en politie in BiH, alsook voor initiatieven die erop gericht zijn de efficiëntie en onpartijdigheid van de justitiële instellingen, met name de gestructureerde dialoog over justitie;

g)

zonder afbreuk te doen aan de militaire commandostructuur, de commandant van de troepen van de EU politieke aansturing geven inzake militaire aangelegenheden met een lokale politieke dimensie, met name wat betreft delicate operaties, en inzake de betrekkingen met de lokale overheden en de lokale media en een bijdrage leveren aan het overleg betreffende de strategische evaluatie van EUFOR/ALTHEA; overleg plegen met de commandant van de troepen van de EU alvorens politieke maatregelen te nemen die gevolgen kunnen hebben voor de veiligheidssituatie en coördinerend optreden wat betreft de coherentie van mededelingen aan lokale autoriteiten en andere internationale organisaties;

h)

de communicatie van de Unie met de bevolking van BiH over EU-kwesties voeren en coördineren;

i)

het proces van integratie in de EU stimuleren, via gerichte publieke diplomatie en outreach-activiteiten van de EU die zijn bedoeld om te zorgen voor meer begrip en een groter draagvlak bij de bevolking van BiH voor EU-kwesties, onder meer door de actoren van de civiele samenleving in te schakelen;

j)

bijdragen aan de ontwikkeling en bestendiging van het respect voor de mensenrechten en de fundamentele vrijheden in BiH, overeenkomstig het EU-mensenrechtenbeleid en de EU-richtsnoeren inzake mensenrechten;

k)

de bevoegde autoriteiten van BiH door middel van dialoog aansporen tot volledige samenwerking met het Internationaal Straftribunaal voor het voormalige Joegoslavië (International Criminal Tribunal for the former Yugoslavia — ICTY);

l)

in overeenstemming met het integratieproces van de EU, advies en bijstand verstrekken inzake de politieke dialoog over de noodzakelijke grondwetswijzigingen en relevante wetswijzigingen, die vergemakkelijken en er toezicht op houden;

m)

nauw contact en nauw overleg onderhouden met de hoge vertegenwoordiger in BiH en andere bevoegde internationale organisaties die in het land werkzaam zijn; in die context de Raad informeren over discussies ter plaatse met betrekking tot de aanwezigheid van internationale instanties in het land, met inbegrip van het Kantoor van de hoge vertegenwoordiger;

n)

waar nodig de HV adviseren tegen welke natuurlijke of rechtspersonen, gelet op de situatie in BiH, beperkende maatregelen zouden kunnen worden genomen;

o)

zonder afbreuk te doen aan de desbetreffende commandostructuur, ertoe bijdragen dat alle instrumenten van de Unie ter plaatse op coherente wijze worden gebruikt, teneinde de beleidsdoelstellingen van de Unie te verwezenlijken.

Artikel 4

Uitvoering van het mandaat

1.   De SVEU is, onder het gezag van de HV, verantwoordelijk voor de uitvoering van het mandaat.

2.   Het PVC onderhoudt een bevoorrechte relatie met de SVEU en vormt het eerste contactpunt van de SVEU met de Raad. Onverminderd de bevoegdheden van de HV zorgt het PVC binnen het kader van het mandaat voor strategische adviezen en politieke aansturing ten behoeve van de SVEU.

3.   De SVEU werkt nauw samen met de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) en de bevoegde afdelingen daarvan.

Artikel 5

Financiering

1.   Het financieel referentiebedrag ter dekking van de uitgaven in verband met het mandaat van de SVEU voor de periode van 1 maart 2017 tot en met 30 juni 2018 beloopt 7 690 000 EUR.

2.   De uitgaven worden beheerd volgens de procedures en voorschriften die van toepassing zijn op de algemene begroting van de Unie. Procedures voor het gunnen van overheidsopdrachten door de SVEU staan zonder beperkingen open voor natuurlijke en rechtspersonen. Voorts gelden er voor de door de SVEU aangekochte goederen geen oorsprongsregels.

3.   Voor het uitgavenbeheer wordt een overeenkomst gesloten tussen de SVEU en de Commissie. De SVEU legt van alle uitgaven verantwoording af aan de Commissie.

Artikel 6

Vorming en samenstelling van het team

1.   Er wordt een speciale staf benoemd die de SVEU bijstaat bij de uitvoering van het mandaat en bij het bijdragen aan de samenhang, de zichtbaarheid en de doeltreffendheid van het algehele optreden van de Unie in BiH. Binnen de grenzen van het mandaat van de SVEU en de daartoe vrijgemaakte financiële middelen is de SVEU verantwoordelijk voor het samenstellen van een team. In het team dient de door het mandaat vereiste deskundigheid inzake specifieke beleidsvraagstukken aanwezig te zijn. De SVEU brengt de Raad en de Commissie telkens onmiddellijk op de hoogte van de samenstelling van het team.

2.   De lidstaten, de instellingen van de Unie en de EDEO kunnen voorstellen personeel te detacheren bij de SVEU. Het salaris van het gedetacheerde personeel komt ten laste van respectievelijk de detacherende lidstaat, de detacherende instelling van de Unie of de EDEO. Deskundigen die door de lidstaten bij de instellingen van de Unie of bij de EDEO zijn gedetacheerd, kunnen eveneens aan de SVEU worden toegewezen. Internationaal aangeworven personeel moet de nationaliteit van een lidstaat hebben.

3.   Al het gedetacheerde personeel blijft onder het administratieve gezag van respectievelijk de detacherende lidstaat, de detacherende instelling van de Unie of de EDEO, en voert zijn taken uit en handelt in het belang van het mandaat van de SVEU.

Artikel 7

Voorrechten en immuniteiten van de SVEU en van de medewerkers van de SVEU

De voorrechten, immuniteiten en andere garanties die noodzakelijk zijn voor de uitvoering en het goede verloop van de missie van de SVEU en van de medewerkers van de SVEU, worden naargelang het geval met de ontvangende partij overeengekomen. De lidstaten en de EDEO verlenen daartoe alle nodige steun.

Artikel 8

Beveiliging van gerubriceerde EU-informatie

De SVEU en de leden van het team van de SVEU leven de beginselen en minimumnormen inzake beveiliging na die zijn vastgelegd in Besluit 2013/488/EU van de Raad (2).

Artikel 9

Toegang tot informatie en logistieke steun

1.   De lidstaten, de Commissie en het secretariaat-generaal van de Raad zorgen ervoor dat de SVEU toegang krijgt tot alle relevante informatie.

2.   De delegatie van de Unie en/of de lidstaten, naargelang het geval, verlenen logistieke steun in de regio.

Artikel 10

Veiligheid

Overeenkomstig het beleid van de Unie inzake de veiligheid van personeel dat op grond van titel V van het Verdrag wordt ingezet in operaties buiten de Unie, neemt de SVEU alle redelijkerwijs haalbare maatregelen voor de beveiliging van het personeel dat rechtstreeks onder zijn gezag staat, in overeenstemming met zijn mandaat en op basis van de veiligheidssituatie in het gebied waarvoor hij verantwoordelijk is, met name door:

a)

het opstellen van een specifiek veiligheidsplan op basis van richtsnoeren van de EDEO, dat onder meer specifieke fysieke, organisatorische en procedurele beveiligingsmaatregelen voor het beheer van veilige personeelsbewegingen naar en binnen het gebied waarvoor hij verantwoordelijk is alsook het beheer van veiligheidsincidenten en een nood- en evacuatieplan behelst;

b)

ervoor te zorgen dat alle buiten de Unie ingezette personeelsleden gedekt zijn door een op de omstandigheden in het gebied waarvoor hij verantwoordelijk is afgestemde verzekering tegen grote risico's;

c)

ervoor te zorgen dat alle buiten de Unie ingezette leden van zijn team, ook het ter plaatse aangeworven personeel, voor of bij aankomst in het gebied waarvoor hij verantwoordelijk is, een passende beveiligingsopleiding hebben genoten, gebaseerd op de risicoklasse waarin dat gebied door de EDEO is ingedeeld;

d)

ervoor te zorgen dat alle naar aanleiding van regelmatige beveiligingsbeoordelingen overeengekomen aanbevelingen worden uitgevoerd, en aan de Raad, de HV en de Commissie schriftelijk verslag uit te brengen over de uitvoering daarvan en over andere veiligheidskwesties in het kader van het voortgangsverslag en het verslag over de uitvoering van het mandaat.

Artikel 11

Verslagen

De SVEU brengt regelmatig verslag uit aan de HV en aan het PVC met mondelinge en schriftelijke verslagen. De SVEU brengt zo nodig tevens verslag uit aan de werkgroepen van de Raad. De geregelde verslagen worden verspreid via het Coreu-netwerk. De SVEU kan de Raad Buitenlandse Zaken verslagen voorleggen. Overeenkomstig artikel 36 van het Verdrag kan de SVEU worden ingeschakeld bij de informatieverstrekking aan het Europees Parlement.

Artikel 12

Coördinatie

1.   De SVEU draagt bij aan de eenheid, de consistentie en de doeltreffendheid van het optreden van de Unie en hij helpt ervoor te zorgen dat alle instrumenten van de Unie en alle acties van de lidstaten op coherente wijze worden ingezet teneinde de beleidsdoelstellingen van de Unie te verwezenlijken. De activiteiten van de SVEU worden gecoördineerd met die van de Commissie, en in voorkomend geval met die van andere SVEU's die actief zijn in de regio. De SVEU verstrekt regelmatig informatie aan de missies van de lidstaten en aan de delegaties van de Unie.

2.   Ter plaatse worden nauwe contacten onderhouden met de missiehoofden van de lidstaten en met de hoofden van de delegaties van de Unie in de regio. Zij doen alles wat in hun vermogen ligt om de SVEU bij te staan in de uitvoering van zijn mandaat. De SVEU onderhoudt tevens contacten met andere internationale en regionale actoren ter plaatse, en coördineert met name nauw met de hoge vertegenwoordiger in BiH.

3.   Ter ondersteuning van crisisbeheersingsoperaties van de Unie draagt de SVEU, samen met de andere actoren van de Unie ter plaatse, zorg voor een betere verspreiding en uitwisseling van informatie door deze actoren, met het oog op een hoge mate van gemeenschappelijk omgevingsbewustzijn en situatiebeoordeling.

Artikel 13

Ondersteuning bij vorderingen

De SVEU en de medewerkers van de SVEU bieden ondersteuning bij het verschaffen van gegevens in reactie op alle vorderingen en verplichtingen die voortvloeien uit de mandaten van de vorige SVEU's in BiH, en zij bieden administratieve ondersteuning alsmede toegang tot de dossiers die voor dit doel relevant zijn.

Artikel 14

Evaluatie

De toepassing van dit besluit en de samenhang ervan met andere bijdragen van de Unie in de regio worden op gezette tijden geëvalueerd. De SVEU legt de Raad, de HV en de Commissie uiterlijk op 30 september 2017 een voortgangsverslag en uiterlijk op 31 maart 2018 een uitvoerig verslag over de uitvoering van het mandaat voor.

Artikel 15

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 27 februari 2017.

Voor de Raad

De voorzitter

K. MIZZI


(1)  Besluit (GBVB) 2015/77 van de Raad van 19 januari 2015 houdende benoeming van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie in Bosnië en Herzegovina (PB L 13 van 20.1.2015, blz. 7).

(2)  Besluit 2013/488/EU van de Raad van 23 september 2013 betreffende de beveiligingsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (PB L 274 van 15.10.2013, blz. 1).


28.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 50/75


BESLUIT (GBVB) 2017/348 VAN DE RAAD

van 27 februari 2017

tot verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie in Kosovo (*1)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 33 en artikel 31, lid 2,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 4 augustus 2016 Besluit (GBVB) 2016/1338 tot wijziging van Besluit (GBVB) 2015/2052 houdende verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie in Kosovo (1) vastgesteld, waarbij mevrouw Nataliya APOSTOLOVA werd benoemd tot speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie (SVEU) in Kosovo. Het mandaat van de SVEU eindigt op 28 februari 2017.

(2)

Het mandaat van de SVEU moet met 16 maanden worden verlengd.

(3)

De SVEU zal het mandaat uitvoeren in een mogelijk verslechterende situatie die de verwezenlijking van de doelstellingen van het externe optreden van de Unie, als neergelegd in artikel 21 van het Verdrag, kan hinderen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie

Het mandaat van mevrouw Nataliya APOSTOLOVA als SVEU wordt verlengd tot en met 30 juni 2018. De Raad kan besluiten het mandaat van de SVEU eerder te beëindigen op basis van een beoordeling door het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) en op voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (HV).

Artikel 2

Beleidsdoelstellingen

Het mandaat van de SVEU is gebaseerd op de beleidsdoelstellingen van de Unie in Kosovo. Deze omvatten het vervullen van een leidende rol bij het bevorderen van een stabiel, levensvatbaar, vreedzaam, democratisch en multi-etnisch Kosovo; het versterken van de stabiliteit in de regio en het bijdragen tot regionale samenwerking en goede nabuurschapsbetrekkingen in de westelijke Balkan; het bevorderen van een Kosovo dat hecht aan de rechtsstaat en aan de bescherming van minderheden en van het cultureel en religieus erfgoed; het ondersteunen van het Europees perspectief van Kosovo en de toenadering van Kosovo tot de Unie conform het perspectief van de regio en in overeenstemming met de Stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en Kosovo, anderzijds (2) („de stabilisatie- en associatieovereenkomst”) en Besluit (EU) 2015/1988 van de Raad (3), en conform de Raadsconclusies ter zake.

Artikel 3

Mandaat

Ter verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen omvat het mandaat van de SVEU het volgende:

a)

aanbieden van advies en ondersteuning door de Unie in het politieke proces;

b)

behartigen van de algehele politieke coördinatie van de Unie in Kosovo;

c)

versterken van de aanwezigheid van de Unie in heel Kosovo en zorgen voor de samenhang en de doeltreffendheid ervan;

d)

zorgen voor plaatselijke politieke aansturing voor het hoofd van de rechtsstaatmissie van de Europese Unie in Kosovo (EULEX KOSOVO), ook betreffende de politieke aspecten van aangelegenheden in verband met uitvoeringsbevoegdheden;

e)

zorgen voor consistentie en samenhang in het optreden van de Unie in Kosovo, onder meer bij het ter plaatse sturing geven aan de EULEX-overgang voor de eventuele overdracht van activiteiten aan de SVEU/EU-delegatie en/of de plaatselijke autoriteiten, naargelang het geval;

f)

ondersteunen van het Europees perspectief van Kosovo en de toenadering van Kosovo tot de Unie, conform het perspectief van de regio en in overeenstemming met de stabilisatie- en associatieovereenkomst en Besluit (EU) 2015/1988, en conform de Raadsconclusies ter zake, via gerichte communicatie met het publiek en outreach-activiteiten van de Unie met het oog op meer begrip en een groter draagvlak bij de bevolking van Kosovo in kwesties die de Unie betreffen, ook met betrekking tot hetgeen EULEX doet;

g)

met alle middelen en instrumenten die ter beschikking van de SVEU staan en met de steun van de EU-delegatie in Kosovo, monitoren, ondersteunen en faciliteren van de vooruitgang met betrekking tot de politieke, de economische en de Europese prioriteiten, conform de respectieve institutionele bevoegdheden en verantwoordelijkheden, en ondersteunen van de uitvoering van de stabilisatie-en associatieovereenkomst, onder meer door middel van de Europese hervormingsagenda;

h)

overeenkomstig het mensenrechtenbeleid van de Unie en de richtsnoeren van de Unie inzake mensenrechten, bijdragen tot de ontwikkeling en bestendiging van het respect voor de mensenrechten en de fundamentele vrijheden in Kosovo, mede ten aanzien van vrouwen en kinderen, en tot de bescherming van minderheden;

i)

ondersteunen van de tenuitvoerlegging van de door de Unie gefaciliteerde dialoog tussen Belgrado en Pristina;

j)

ondersteunen van het mandaat van de gespecialiseerde kamers en het gespecialiseerd openbaar ministerie, naargelang het geval, ook door middel van communicatie en outreach.

Artikel 4

Uitvoering van het mandaat

1.   De SVEU is onder het gezag van de HV verantwoordelijk voor de uitvoering van het mandaat.

2.   Het PVC onderhoudt een bevoorrechte relatie met de SVEU en vormt het eerste contactpunt van de SVEU met de Raad. Onverminderd de bevoegdheden van de HV zorgt het PVC binnen het kader van het mandaat voor strategische adviezen en politieke aansturing ten behoeve van de SVEU.

3.   De SVEU werkt nauw samen met de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) en de bevoegde afdelingen.

Artikel 5

Financiering

1.   Het financieel referentiebedrag ter dekking van de uitgaven in verband met het mandaat van de SVEU voor de periode van 1 maart 2017 tot en met 30 juni 2018 bedraagt 3 615 000 EUR.

2.   De uitgaven worden beheerd volgens de procedures en voorschriften die van toepassing zijn op de algemene begroting van de Unie. De deelname aan procedures voor het toekennen van overheidsopdrachten door de SVEU staat zonder beperkingen open voor natuurlijke en rechtspersonen. Bovendien gelden er voor de goederen die door de SVEU worden gekocht geen oorsprongsregels.

3.   Voor het uitgavenbeheer wordt een overeenkomst gesloten tussen de SVEU en de Commissie. De SVEU legt van alle uitgaven verantwoording af aan de Commissie.

Artikel 6

Vorming en samenstelling van het team

1.   De SVEU krijgt een specifiek team toegewezen dat hem moet bijstaan bij de uitvoering van zijn mandaat en dat zal bijdragen tot de samenhang, de zichtbaarheid en de doeltreffendheid van het algehele optreden van de Unie in Kosovo. Binnen de grenzen van zijn mandaat en de daartoe vrijgemaakte financiële middelen is de SVEU verantwoordelijk voor het vormen van een team. In het team dient de door het mandaat vereiste deskundigheid inzake specifieke beleidsvraagstukken aanwezig te zijn. De SVEU houdt de Raad en de Commissie voortdurend op de hoogte van de samenstelling van het team.

2.   De lidstaten, de instellingen van de Unie en de EDEO kunnen voorstellen personeel te detacheren bij de SVEU. Het salaris van het gedetacheerde personeel wordt betaald door respectievelijk de detacherende lidstaat, de detacherende instelling van de Unie of de EDEO. Deskundigen die door de lidstaten bij de instellingen van de Unie of de EDEO zijn gedetacheerd, kunnen eveneens aan de SVEU worden toegewezen om met hem samen te werken. Internationaal aangeworven personeel moet de nationaliteit van een lidstaat hebben.

3.   Al het gedetacheerde personeel blijft onder het administratieve gezag van respectievelijk de detacherende lidstaat, de detacherende instelling van de Unie of de EDEO, en voert zijn taken uit en handelt in het belang van het mandaat van de SVEU.

Artikel 7

Voorrechten en immuniteiten van de SVEU en van de medewerkers van de SVEU

De voorrechten, immuniteiten en andere garanties die noodzakelijk zijn voor de uitvoering en het goede verloop van de missie van de SVEU en van de medewerkers van de SVEU, worden naargelang het geval met de ontvangende partij overeengekomen. De lidstaten en de EDEO verlenen daartoe alle nodige steun.

Artikel 8

Beveiliging van gerubriceerde EU-informatie

1.   De SVEU en de leden van het team van de SVEU leven de beginselen en minimumnormen inzake beveiliging na die zijn vastgelegd in Besluit 2013/488/EU van de Raad (4).

2.   De HV wordt gemachtigd om gerubriceerde informatie en documenten van de Europese Unie tot op het niveau „CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIAL” die ten behoeve van het optreden zijn opgesteld, overeenkomstig de beveiligingsvoorschriften van de Raad voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie, vrij te geven aan de NAVO/KFOR.

3.   De HV wordt gemachtigd om, naargelang de operationele behoeften van de SVEU, gerubriceerde informatie en documenten van de Europese Unie tot op het niveau „RESTREINT UE/EU RESTRICTED”, die ten behoeve van het optreden zijn opgesteld, overeenkomstig de beveiligingsvoorschriften van de Raad voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie vrij te geven aan de Verenigde Naties (VN) en de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE). Te dien einde worden plaatselijke regelingen uitgewerkt.

4.   De HV wordt gemachtigd om niet-gerubriceerde documenten van de Europese Unie betreffende de beraadslagingen van de Raad over het optreden die onder de geheimhoudingsplicht van artikel 6, lid 1, van het reglement van orde van de Raad vallen, vrij te geven aan derden die bij dit besluit betrokken zijn.

Artikel 9

Toegang tot informatie en logistieke steun

1.   De lidstaten, de Commissie en het secretariaat-generaal van de Raad zorgen ervoor dat de SVEU toegang krijgt tot alle relevante informatie.

2.   De delegatie van de Unie en/of de lidstaten, naargelang het geval, verlenen logistieke steun in de regio.

Artikel 10

Beveiliging

Overeenkomstig het beleid van de Unie inzake de beveiliging van personeel dat op grond van titel V van het Verdrag wordt ingezet in operaties buiten de Unie, neemt de SVEU alle redelijkerwijs haalbare maatregelen voor de beveiliging van het personeel dat rechtstreeks onder het gezag van de SVEU staat, in overeenstemming met het mandaat van de SVEU en op basis van de veiligheidssituatie in het gebied waarvoor hij verantwoordelijk is, met name:

a)

opstellen van een specifiek beveiligingsplan op basis van richtsnoeren van de EDEO, dat onder meer specifieke fysieke, organisatorische en procedurele beveiligingsmaatregelen omvat inzake het beheer van veilige personeelsbewegingen naar en binnen het gebied waarvoor hij verantwoordelijk is en inzake het beheer van beveiligingsincidenten, met inbegrip van een nood- en evacuatieplan;

b)

ervoor zorgen dat alle buiten de Unie ingezette personeelsleden gedekt zijn door een op de omstandigheden in het gebied waarvoor hij verantwoordelijk is afgestemde verzekering tegen grote risico's;

c)

ervoor zorgen dat alle buiten de Unie in te zetten leden van zijn team, ook het ter plaatse aangeworven personeel, voor of bij aankomst in het gebied waarvoor hij verantwoordelijk is, een passende beveiligingsopleiding hebben genoten, gebaseerd op de risicoklasse waarin dat gebied door de EDEO is ingedeeld;

d)

ervoor zorgen dat alle naar aanleiding van de geregelde beveiligingsbeoordelingen overeengekomen aanbevelingen worden uitgevoerd, en aan de Raad, de HV, en de Commissie schriftelijk verslag uitbrengen over de uitvoering daarvan en over andere beveiligingskwesties in het kader van het voortgangsverslag en het verslag over de uitvoering van het mandaat.

Artikel 11

Rapportage

De SVEU brengt regelmatig mondeling en schriftelijk verslag uit aan de HV. De SVEU brengt regelmatig verslag uit aan het PVC. De SVEU brengt zo nodig tevens verslag uit aan de werkgroepen van de Raad. De geregelde verslagen worden verspreid via het COREU-netwerk. De SVEU kan de Raad Buitenlandse Zaken verslagen voorleggen. Overeenkomstig artikel 36 van het Verdrag kan de SVEU worden ingeschakeld bij de informatieverstrekking aan het Europees Parlement.

Artikel 12

Coördinatie

1.   De SVEU draagt bij tot de eenheid, de samenhang en de doeltreffendheid van het optreden van de Unie en hij helpt ervoor te zorgen dat alle instrumenten van de Unie en alle acties van de lidstaten op coherente wijze worden ingezet teneinde de beleidsdoelstellingen van de Unie te verwezenlijken. De activiteiten van de SVEU worden, naargelang het geval, gecoördineerd met die van de Commissie, en met die van de andere SVEU's die actief zijn in de regio. De SVEU verstrekt regelmatig informatie aan de missies van de lidstaten en aan de delegaties van de Unie.

2.   Ter plaatse worden nauwe contacten onderhouden met de relevante hoofden van de missies van de lidstaten en de hoofden van de delegaties van de Unie in de regio. Zij doen alles wat in hun vermogen ligt om de SVEU bij te staan bij de uitvoering van zijn mandaat. De SVEU geeft plaatselijke politieke aansturing aan het hoofd van EULEX KOSOVO, ook betreffende de politieke aspecten van aangelegenheden in verband met uitvoeringsbevoegdheden. De SVEU en de commandant van de civiele operatie plegen, indien nodig, overleg.

3.   De SVEU onderhoudt eveneens contacten met relevante plaatselijke instanties en andere internationale en regionale actoren ter plaatse.

4.   De SVEU draagt samen met de andere op het terrein aanwezige actoren van de Unie zorg voor de verspreiding en uitwisseling van informatie onder de actoren van de Unie ter plaatse, met het oog op een hoge mate van gemeenschappelijk situatiebewustzijn en gemeenschappelijke situatiebeoordeling.

Artikel 13

Ondersteuning bij vorderingen

De SVEU en zijn personeel bieden ondersteuning bij het verschaffen van gegevens in reactie op alle vorderingen en verplichtingen die voortvloeien uit de mandaten van de vorige SVEU's in Kosovo, en zij bieden administratieve ondersteuning alsmede toegang tot de dossiers die voor die doeleinden relevant zijn.

Artikel 14

Evaluatie

De uitvoering van dit besluit en de samenhang ervan met andere bijdragen van de Unie in de regio worden op gezette tijden geëvalueerd. De SVEU legt de Raad, de HV, en de Commissie vóór 30 september 2017 een voortgangsverslag, en vóór 31 maart 2018 een uitvoerig verslag over de uitvoering van het mandaat voor.

Artikel 15

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 27 februari 2017.

Voor de Raad

De voorzitter

K. MIZZI


(*1)  Deze benaming laat de standpunten over de status van Kosovo onverlet, en is in overeenstemming met Resolutie 1244 (1999) van de VN-Veiligheidsraad en het advies van het Internationaal Gerechtshof over de onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo.

(1)  PB L 212 van 5.8.2016, blz. 109.

(2)  PB L 71 van 16.3.2016, blz. 3.

(3)  Besluit (EU) 2015/1988 van de Raad van 22 oktober 2015 betreffende de ondertekening, namens de Unie, van de Stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en Kosovo, anderzijds (PB L 290 van 6.11.2015, blz. 4).

(4)  Besluit 2013/488/EU van de Raad van 23 september 2013 betreffende de beveiligingsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (PB L 274 van 15.10.2013, blz. 1).


28.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 50/80


BESLUIT (GBVB) 2017/349 VAN DE RAAD

van 27 februari 2017

tot wijziging van Besluit 2012/389/GBVB betreffende de missie van de Europese Unie voor de opbouw van capaciteit in Somalië (EUCAP Somalia)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 28, artikel 42, lid 4, en artikel 43, lid 2,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 16 juli 2012 Besluit 2012/389/GBVB (1) betreffende de missie van de Europese Unie voor de opbouw van regionale maritieme capaciteit in de Hoorn van Afrika (EUCAP NESTOR) vastgesteld.

(2)

Op 12 december 2016 heeft de Raad Besluit (GBVB) 2016/2240 van de Raad (2) tot wijziging van Besluit 2012/389/GBVB vastgesteld. De naam van de missie is gewijzigd in EUCAP Somalia en het mandaat ervan is verlengd tot en met 31 december 2018.

(3)

Besluit 2012/389/GBVB dient te worden gewijzigd om te voorzien in een financieel referentiebedrag voor de periode van 1 maart 2017 tot en met 28 februari 2018,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Aan artikel 13, lid 1, van Besluit 2012/389/GBVB wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Het financieel referentiebedrag dat is bestemd om de uitgaven van EUCAP Somalia voor de periode van 1 maart 2017 tot en met 28 februari 2018 te dekken, bedraagt 22 950 000 EUR.”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 27 februari 2017.

Voor de Raad

De voorzitter

K. MIZZI


(1)  PB L 187 van 17.7.2012, blz. 40.

(2)  PB L 337 van 13.12.2016, blz. 18.


28.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 50/81


BESLUIT (GBVB) 2017/350 VAN DE RAAD

van 27 februari 2017

tot wijziging van Besluit 2012/642/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Belarus

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 29,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 15 oktober 2012 heeft de Raad Besluit 2012/642/GBVB (1) vastgesteld.

(2)

Op basis van een evaluatie van Besluit 2012/642/GBVB moeten de beperkende maatregelen tegen Belarus worden verlengd tot en met 28 februari 2018.

(3)

Voorts is de Raad overeengekomen dat de uitvoer van biatlonuitrusting naar Belarus door de lidstaten kan worden toegestaan overeenkomstig de toepasselijke vergunningsbepalingen.

(4)

Besluit 2012/642/GBVB moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

Teneinde de effectiviteit van de maatregelen waarin dit besluit voorziet te waarborgen, dient dit besluit onmiddellijk in werking te treden,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Besluit 2012/642/GBVB wordt als volgt gewijzigd:

1)

Aan artikel 2 wordt het volgende lid toegevoegd:

„3.   Artikel 1 is niet van toepassing op biatlonuitrusting die voldoet aan de specificaties die zijn omschreven in het evenementen- en competitiereglement van de Internationale Biatlonunie (IBU).”.

2)

Artikel 8 wordt vervangen door:

„Artikel 8

1.   Dit besluit is van toepassing tot en met 28 februari 2018.

2.   Dit besluit wordt voortdurend geëvalueerd en wordt zo nodig verlengd of gewijzigd, indien de Raad van oordeel is dat de doelstellingen ervan niet zijn verwezenlijkt.”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 27 februari 2017.

Voor de Raad

De voorzitter

K. MIZZI


(1)  Besluit 2012/642/GBVB van de Raad van 15 oktober 2012 betreffende beperkende maatregelen tegen Belarus (PB L 285 van 17.10.2012, blz. 1).


28.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 50/82


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2017/351 VAN DE COMMISSIE

van 24 februari 2017

tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU betreffende maatregelen op het gebied van de diergezondheid in verband met Afrikaanse varkenspest in sommige lidstaten

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2017) 1261)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 89/662/EEG van de Raad van 11 december 1989 inzake veterinaire controles in het intracommunautaire handelsverkeer in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (1), en met name artikel 9, lid 4,

Gezien Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (2), en met name artikel 10, lid 4,

Gezien Richtlijn 2002/99/EG van de Raad van 16 december 2002 houdende vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor de productie, de verwerking, de distributie en het binnenbrengen van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (3), en met name artikel 4, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU van de Commissie (4) zijn maatregelen op het gebied van de diergezondheid vastgesteld in verband met Afrikaanse varkenspest in sommige lidstaten. In de bijlage bij dat uitvoeringsbesluit zijn bepaalde gebieden in die lidstaten afgebakend, die in lijsten in de delen I, II, III en IV van die bijlage zijn opgenomen, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende risiconiveaus op basis van de epidemiologische situatie. Op die lijsten staan onder meer bepaalde gebieden in Letland en Litouwen.

(2)

In februari 2017 hebben zich twee uitbraken van Afrikaanse varkenspest voorgedaan bij als huisdier gehouden varkens in de novads Salaspils in Letland en in de rajono savivaldybė Biržai in Litouwen, in gebieden die momenteel zijn opgenomen in de lijst in deel II van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU. Door deze uitbraken moet met een hoger risiconiveau rekening worden gehouden. Bijgevolg moeten de desbetreffende gebieden in Letland en Litouwen nu in de lijst in deel III, en niet in de delen I en II van die bijlage worden opgenomen.

(3)

In januari 2017 hebben zich enkele gevallen van Afrikaanse varkenspest voorgedaan bij wilde varkens in de novads Talsu en Tukuma in Letland, in twee gebieden die momenteel zijn opgenomen in de lijst in deel II van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU, maar dicht bij in deel I van dat uitvoeringsbesluit opgenomen gebieden. Door deze twee gevallen moet met een hoger risiconiveau rekening worden gehouden. Bijgevolg moeten de desbetreffende gebieden in Letland nu worden opgenomen in de lijst in deel II en niet in deel I van die bijlage, en moeten nieuwe gebieden worden opgenomen in deel I van die bijlage.

(4)

Bij de beoordeling van de risico's voor de diergezondheid die de situatie in Letland en Litouwen, wat betreft Afrikaanse varkenspest, meebrengt, moet rekening worden gehouden met de ontwikkeling van de huidige epidemiologische situatie van die ziekte bij de getroffen als huisdier gehouden varkens en wilde varkens in de Unie. Om de in Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU vastgestelde maatregelen op het gebied van de diergezondheid doelgericht te kunnen nemen, de verdere verspreiding van Afrikaanse varkenspest te voorkomen en daarbij te vermijden dat de handel in de Unie onnodig wordt verstoord en dat derde landen ongerechtvaardigde handelsbelemmeringen opwerpen, moet de in de bijlage bij dat uitvoeringsbesluit opgenomen EU-lijst van gebieden waarvoor maatregelen op het gebied van de diergezondheid gelden, worden gewijzigd om rekening te houden met de wijzigingen van de huidige epidemiologische situatie in Letland en Litouwen, wat betreft die ziekte.

(5)

De bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 24 februari 2017.

Voor de Commissie

Vytenis ANDRIUKAITIS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 395 van 30.12.1989, blz. 13.

(2)  PB L 224 van 18.8.1990, blz. 29.

(3)  PB L 18 van 23.1.2003, blz. 11.

(4)  Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU van de Commissie van 9 oktober 2014 betreffende maatregelen op het gebied van de diergezondheid in verband met Afrikaanse varkenspest in sommige lidstaten en tot intrekking van Uitvoeringsbesluit 2014/178/EU (PB L 295 van 11.10.2014, blz. 63).


BIJLAGE

„BIJLAGE

DEEL I

1.   Estland

De volgende gebieden in Estland:

the maakond of Hiiumaa.

2.   Letland

De volgende gebieden in Letland:

in the novads of Bauskas, the pagasti of Īslīces, Gailīšu, Brunavas and Ceraukstes,

in the novads of Dobeles, the pagasti of Bikstu, Zebrenes, Annenieku, Naudītes, Penkules, Auru and Krimūnu, Dobeles, Berzes, the part of the pagasts of Jaunbērzes located to the West of road P98, and the pilsēta of Dobele,

in the novads of Jelgavas, the pagasti of Glūdas, Svētes, Platones, Vircavas, Jaunsvirlaukas, Zaļenieku, Vilces, Lielplatones, Elejas and Sesavas,

in the novads of Kandavas, the pagasti of Vānes and Matkules,

in the novads of Kuldīgas, the pagasti of Rendas and Kabiles,

in the novads of Saldus, the pagasti of Jaunlutriņu, Lutriņu and Šķēdes,

in the novads of Talsu, the pagasts of Ģibuļu,

in the novads of Ventspils, the pagasti of Vārves, Užavas, Jūrkalnes, Piltenes, Zīru, Ugāles, Usmas and Zlēku, the pilsēta of Piltene,

the novads of Brocēnu,

the novads of Rundāles,

the novads of Tērvetes,

the part of the novads of Stopiņu located to the West of roads V36, P4 and P5, streets Acones, Dauguļupes and river Dauguļupīte,

the pilsēta of Bauska,

the pilsēta of Talsi,

the republikas pilsēta of Jelgava,

the republikas pilsēta of Ventspils.

3.   Litouwen

De volgende gebieden in Litouwen:

in the rajono savivaldybė of Jurbarkas, the seniūnijos of Raudonės, Veliuonos, Seredžiaus and Juodaičių,

in the rajono savivaldybė of Pakruojis, the seniūnijos of Klovainių, Rozalimo and Pakruojo,

in the rajono savivaldybė of Panevežys, the part of the Krekenavos seniūnija located to the west of the river Nevėžis,

in the rajono savivaldybė of Pasvalys, the seniūnijos of Joniškelio apylinkių, Joniškelio miesto, Namišių, Pasvalio apylinkių, Pasvalio miesto, Pumpėnų, Pušaloto, Saločių and Vaškų,

in the rajono savivaldybė of Raseiniai, the seniūnijos of Ariogalos, Ariogalos miestas, Betygalos, Pagojukų and Šiluvos,

in the rajono savivaldybė of Šakiai, the seniūnijos of Plokščių, Kriūkų, Lekėčių, Lukšių, Griškabūdžio, Barzdų, Žvirgždaičių, Sintautų, Kudirkos Naumiesčio, Slavikų, Šakių,

the rajono savivaldybė of Radviliškis,

the rajono savivaldybė of Vilkaviškis,

the savivaldybė of Kalvarija,

the savivaldybė of Kazlų Rūda,

the savivaldybė of Marijampolė.

4.   Polen

De volgende gebieden in Polen:

 

In the województwo warmińsko-mazurskie:

the gminy of Kalinowo and Prostki in the powiat ełcki,

the gmina of Biała Piska in powiat piski.

 

In the województwo podlaskie:

the gminy Juchnowiec Kościelny, Suraż, Turośń Kościelna, Łapy and Poświętne in the powiat białostocki,

the gminy of Brańsk with the city of Brańsk, Boćki, Rudka, Wyszki, the part of the gmina of Bielsk Podlaski located to the West of the line created by road number 19 (going northwards from the city of Bielsk Podlaski) and prolonged by the eastern border of the city of Bielsk Podlaski and road number 66 (going southwards from the city of Bielsk Podlaski), the city of Bielsk Podlaski, the part of the gmina of Orla located to the West of road number 66, in the powiat bielski,

the gminy of Drohiczyn, Dziadkowice, Grodzisk and Perlejewo in the powiat siemiatycki,

the gminy of Grabowo and Stawiski in the powiat kolneński,

the gminy of Kołaki Kościelne, Szumowo, Zambrów with the city Zambrów in powiat zambrowski,

the gminy of Rutka-Tartak, Szypliszki, Suwałki, Raczki in the powiat suwalski,

the gminy Sokoły, Kulesze Kościelne, Nowe Piekuty, Szepietowo, Klukowo, Ciechanowiec, Wysokie Mazowieckie with the city of Wysokie Mazowieckie, Czyżew in powiat wysokomazowiecki,

the powiat augustowski,

the powiat łomżyński,

the powiat M. Białystok,

the powiat M. Łomża,

the powiat M. Suwałki,

the powiat sejneński.

 

In the województwo mazowieckie:

the gminy of Ceranów, Jabłonna Lacka, Sterdyń and Repki in the powiat sokołowski,

the gminy of Korczew, Przesmyki, Paprotnia, Suchożebry, Mordy, Siedlce and Zbuczyn in the powiat siedlecki,

the powiat M. Siedlce,

the gminy of Rzekuń, Troszyn, Czerwin and Goworowo in the powiat ostrołęcki,

the gminy of Olszanka, Łosice and Platerów in the powiat łosicki,

the powiat ostrowski.

 

In the województwo lubelskie:

the gmina of Hanna in the powiat włodawski,

the gminy of Kąkolewnica Wschodnia and Komarówka Podlaska in the powiat radzyński,

the gminy of Międzyrzec Podlaski with the city of Międzyrzec Podlaski, Drelów, Rossosz, Sławatycze, Wisznica, Sosnówka, Łomazy and Tuczna in the powiat bialski.

DEEL II

1.   Estland

De volgende gebieden in Estland:

the linn of Elva,

the linn of Võhma,

the linn of Kuressaare,

the linn of Rakvere,

the linn of Tartu,

the linn of Viljandi,

the maakond of Harjumaa (excluding the part of the vald of Kuusalu located to the South of road 1 (E20), the vald of Aegviidu and the vald of Anija),

the maakond of Ida-Virumaa,

the maakond of Läänemaa,

the maakond of Pärnumaa,

the maakond of Põlvamaa,

the maakond of Võrumaa,

the maakond of Valgamaa,

the maakond of Raplamaa,

the vald of Suure-Jaani,

the part of the vald of Tamsalu located to the North-East of the Tallinn-Tartu railway,

the vald of Tartu,

the vald of Abja,

the vald of Alatskivi,

the vald of Haaslava,

the vald of Haljala,

the vald of Tarvastu,

the vald of Nõo,

the vald of Ülenurme,

the vald of Tähtvere,

the vald of Rõngu,

the vald of Rannu,

the vald of Konguta,

the vald of Puhja,

the vald of Halliste,

the vald of Kambja,

the vald of Karksi,

the vald of Kihelkonna,

the vald of Kõpu,

the vald of Lääne-Saare,

the vald of Laekvere,

the vald of Leisi,

the vald of Luunja,

the vald of Mäksa,

the vald of Meeksi,

the vald of Muhu,

the vald of Mustjala,

the vald of Orissaare,

the vald of Peipsiääre,

the vald of Piirissaare,

the vald of Pöide,

the vald of Rägavere,

the vald of Rakvere,

the vald of Ruhnu,

the vald of Salme,

the vald of Sõmeru,

the vald of Torgu,

the vald of Vara,

the vald of Vihula,

the vald of Viljandi,

the vald of Vinni,

the vald of Viru-Nigula,

the vald of Võnnu.

2.   Letland

De volgende gebieden in Letland:

in the novads of Apes, the pagasti of Trapenes, Gaujienas and Apes and the pilsēta of Ape,

in the novads of Balvu, the pagsti of Vīksnas, Bērzkalnes, Vectilžas, Lazdulejas, Briežuciema, Tilžas, Bērzpils and Krišjāņu,

in the novads of Bauskas, the pagasti of Mežotnes, Codes, Dāviņu and Vecsaules,

in the novads of Daugavpils the pagasti of Vaboles, Līksnas, Sventes, Medumu, Demenas, Kalkūnes, Laucesas, Tabores, Maļinovas, Ambeļu, Biķernieku, Naujenes, Vecsalienas, Salienas and Skrudalienas,

in the novads of Dobeles, the part of the pagasts of Jaunbērzes located to the East of road P98,

in the novads of Gulbenes the pagasts of Līgo,

in the novads of Ikšķiles, the part of pagasts of Tīnūžu located to the South- East of road P10, the pilsēta of Ikšķile,in the novads of Jelgavas the pagasti of Kalnciema, Līvbērzes and Valgundes,

in the novads of Kandavas, the pagasti of Cēres, Kandavas, Zemītes and Zantes, the pilsēta of Kandava,

in the novads of Krimuldas, the part of pagasts of Krimuldas located to the North — East of roads V89 and V81 and the part of pagasts of Lēdurgas located to the North — East of roads V81 and V128,

in the novads of Limbažu, the pagasti of Skultes, Limbažu, Umurgas, Katvaru, Pāles, Viļķenes and the pilsēta of Limbaži,

in the novads of Preiļu the pagasts of Saunas,

in the novads of Raunas, the pagasts of Raunas,

in the novads of Riebiņu, the pagasti of Sīļukalna, Stabulnieku, Galēnu and Silajāņu,

in the novads of Rugāju the pagsts of Lazdukalna,

in the novads of Siguldas, the pagasts of Mores and the part of the pagasts of Allažu located to the South of the road P3,

in the novads of Smiltenes, the pagasti of Brantu, Blomes, Smiltenes, Bilskas and Grundzāles, the pilsēta of Smiltene,

in the novads of Talsu, the pagasti of Ķūļciema, Balgales, Vandzenes, Laucienes, Virbu, Strazdes, Lubes, Īves, Valdgales, Laidzes, Ārlavas, Lībagu and Abavas, the pilsētas of Sabile, Stende and Valdemārpils,

in the novads of Ventspils, the pagasti of Ances, Tārgales, Popes and Puzes,

the novads of Ādažu,

the novads of Aglonas,

the novads of Aizkraukles,

the novads of Aknīstes,

the novads of Alojas,

the novads of Alūksnes,

the novads of Amatas,

the novads of Babītes,

the novads of Baldones,

the novads of Baltinavas,

the novads of Beverīnas,

the novads of Burtnieku,

the novads of Carnikavas,

the novads of Cēsu,

the novads of Cesvaines,

the novads of Ciblas,

the novads of Dagdas,

the novads of Dundagas,

the novads of Engures,

the novads of Ērgļu,

the novads of Iecavas,

the novads of Ilūkstes,

the novads of Jaunjelgavas,

the novads of Jaunpils,

the novads of Jēkabpils,

the novads of Kārsavas,

the novads of Ķeguma,

the novads of Ķekavas,

the novads of Kocēnu,

the novads of Kokneses,

the novads of Krāslavas,

the novads of Krustpils,

the novads of Lielvārdes,

the novads of Līgatnes,

the novads of Līvānu,

the novads of Lubānas,

the novads of Ludzas,

the novads of Madonas,

the novads of Mālpils,

the novads of Mārupes,

the novads of Mazsalacas,

the novads of Mērsraga,

the novads of Naukšēnu,

the novads of Neretas,

the novads of Ogres,

the novads of Olaines,

the novads of Ozolnieki,

the novads of Pārgaujas,

the novads of Pļaviņu,

the novads of Priekuļu,

the novads of Rēzeknes,

the novads of Rojas,

the novads of Rūjienas,

the novads of Salacgrīvas,

the novads of Salas,

the novads of Saulkrastu,

the novads of Skrīveru,

the novads of Strenču,

the novads of Tukuma,

the novads of Valkas,

the novads of Varakļānu,

the novads of Vecpiebalgas,

the novads of Vecumnieku,

the novads of Viesītes,

the novads of Viļakas,

the novads of Viļānu,

the novads of Zilupes,

the part of the novads of Garkalnes located to the North — West of road A2,the part of the novads of Ropažu located to the East of road P10,

the republikas pilsēta of Daugavpils,

the republikas pilsēta of Jēkabpils,

the republikas pilsēta of Jūrmala,

the republikas pilsēta of Rēzekne,

the republikas pilsēta of Valmiera.

3.   Litouwen

De volgende gebieden in Litouwen:

in the rajono savivaldybė of Alytus the seniūnijos of Pivašiūnų, Punios, Daugų, Alovės, Nemunaičio, Raitininkų, Miroslavo, Krokialaukio, Simno, Alytaus,

in the rajono savivaldybė of Anykščiai, the seniūnijos of Kavarsko, Kurklių and the part of Anykščių, located south west to the road No.121 and No. 119,

in the rajono savivaldybė of Biržai the seniūnijos of Biržų miesto, Nemunėlio Radviliškio, Pabiržės, Pačeriaukštės and Parovėjos,

in the rajono savivaldybė of Jonava, the seniūnijos of Šilų, Bukonių and, in the Žeimių seniūnija, the villages of Biliuškiai, Drobiškiai, Normainiai II, Normainėliai, Juškonys, Pauliukai, Mitėniškiai, Zofijauka, Naujokai,

in the rajono savivaldybė of Kaunas, the seniūnijos of Akademijos, Alšėnų, Babtų, Batniavos, Čekiškės, Domeikavos, Ežerėlio, Garliavos, Garliavos apylinkių, Kačerginės, Kulautuvos, Linksmakalnio, Raudondvario, Ringaudų, Rokų, Samylų, Taurakiemio, Užliedžių, Vilkijos, Vilkijos apylinkių and Zapyškio,

in the rajono savivaldybė of Kėdainiai, the seniūnijos of Josvainių and Pernaravos,

in the rajono savivaldybė of Kupiškis, the seniūnijos of Noriūnų, Skapiškio, Subačiaus and Šimonių,

in the rajono savivaldybė of Panevėžys the seniūnijos of Naujamiesčio, Paįstrio, Panevėžio, Ramygalos, Smilgių, Upytės, Vadoklių, Velžio and the part of Krekenavos seniūnija located to the east of the river Nevėžis,

in the rajono savivaldybė of Prienai the seniūnijos of Veiverių, Šilavoto, Naujosios Ūtos, Balbieriškio, Ašmintos, Išlaužo, Pakuonių,

in the rajono savivaldybė of Šalčininkai, the seniūnijos of Jašiūnų, Turgelių, Akmenynės, Šalčininkų, Gerviškių, Butrimonių, Eišiškių, Poškonių, Dieveniškių,

in the rajono savivaldybė of Utena the seniūnijos of Sudeikių, Utenos, Utenos miesto, Kuktiškių, Daugailių, Tauragnų, Saldutiškio,

in the rajono savivaldybė of Varėna, the seniūnijos of Kaniavos, Marcinkonių, Merkinės,

in the rajono savivaldybė of Vilnius the parts of the seniūnija of Sudervė and Dūkštai located to the North-East from the road No. 171, the seniūnijos of Maišiagala, Zujūnų, Avižienių, Riešės, Paberžės, Nemenčinės, Nemenčinės miesto, Sužionių, Buivydžių, Bezdonių, Lavoriškių, Mickūnų, Šatrininkų, Kalvelių, Nemėžių, Rudaminos, Rūkainių, Medininkų, Marijampolio, Pagirių and Juodšilių,

the miesto savivaldybė of Alytus,

the miesto savivaldybė of Kaunas,

the miesto savivaldybė of Panevėžys,

the miesto savivaldybė of Prienai,

the miesto savivaldybė of Vilnius,

the rajono savivaldybė of Ignalina,

the rajono savivaldybė of Lazdijai,

the rajono savivaldybė of Molėtai,

the rajono savivaldybė of Rokiškis,

the rajono savivaldybė of Širvintos,

the rajono savivaldybė of Švenčionys,

the rajono savivaldybė of Ukmergė,

the rajono savivaldybė of Zarasai,

the savivaldybė of Birštonas,

the savivaldybė of Druskininkai,

the savivaldybė of Visaginas.

4.   Polen

De volgende gebieden in Polen:

 

In the województwo podlaskie:

the gmina of Dubicze Cerkiewne, the parts of the gminy of Kleszczele and Czeremcha located to the East of road number 66, in the powiat hajnowski,

the gmina of Rutki in the powiat zambrowski,

the gmina Kobylin-Borzymy in the powiat wysokomazowiecki,

the gminy of Czarna Białostocka, Dobrzyniewo Duże, Gródek, Michałowo, Supraśl, Tykocin, Wasilków, Zabłudów, Zawady and Choroszcz in the powiat białostocki,

the part of the gmina of Bielsk Podlaski located to the East of the line created by road number 19 (going northwards from the city of Bielsk Podlaski) and prolonged by the eastern border of the city of Bielsk Podlaski and road number 66 (going southwards from the city of Bielsk Podlaski), the part of the gmina of Orla located to the East of road number 66, in the powiat bielski,

the powiat sokólski.

 

In the województwo lubelskie:

the gminy of Piszczac and Kodeń in the powiat bialski.

DEEL III

1.   Estland

De volgende gebieden in Estland:

the maakond of Jõgevamaa,

the maakond of Järvamaa,

the part of the vald of Kuusalu located to the South of road 1 (E20),

the part of the vald of Tamsalu located to the South-West of the Tallinn-Tartu railway,

the vald of Aegviidu,

the vald of Anija,

the vald of Kadrina,

the vald of Kolga-Jaani,

the vald of Kõo,

the vald of Laeva,

the vald of Laimjala,

the vald of Pihtla,

the vald of Rakke,

the vald of Tapa,

the vald of Väike-Maarja,

the vald of Valjala.

2.   Letland

De volgende gebieden in Letland:

in the novads of Apes, the pagasts of Virešu,

in the novads of Balvu, the pagasti of Kubuļu, Balvu and the pilsēta of Balvi,

in the novads of Daugavpils the pagasti of Nīcgales, Kalupes, Dubnas and Višķu,

in the novads of Gulbenes, the pagasti of Beļavas, Galgauskas, Jaungulbenes, Daukstu, Stradu, Litenes, Stāmerienas, Tirzas, Druvienas, Rankas, Lizuma and Lejasciema and the pilsēta of Gulbene,

in the novads of Ikšķiles, the part of the pagasts of Tīnūžu located to the North — West of road P10,in the novads of Krimuldas the part of pagasts of Krimuldas located to the South-West of roads V89 and V81 and the part of pagasts of Lēdurgas located to the South-West of roads V81 and V128,

in the novads of Limbažu the pagasts of Vidrižu,

in the novads of Preiļu the pagasti of Preiļu, Aizkalnes and Pelēču, the pilsēta of Preiļi,

in the novads of Raunas, the pagasts of Drustu,

in the novads of Riebiņu the pagasti of Riebiņu and Rušonas,

in the novads of Rugāju the pagasts of Rugāju,

in the novads of Siguldas the pagasts of Siguldas and the part of pagasts of Allažu located to the North of road P3 and the pilsēta of Sigulda,

in the novads of Smiltenes, the pagasti of Launkalnes, Variņu and Palsmanes,

the novads of Inčukalna,

the novads of Jaunpiebalgas,

the novads of Salaspils,the novads of Sējas,

the novads of Vārkavas,

the part of the novads of Garkalnes located to the South — East of road A2,the part of the novads of Ropažu located to the West of road P10, the part of the novads of Stopiņu located to the East of roads V36, P4 and P5, streets Acones, Dauguļupes and river Dauguļupīte.

3.   Litouwen

De volgende gebieden in Litouwen:

in the rajono savivaldybė of Anykščiai, the seniūnijos of Debeikių, Skiemonių, Viešintų, Andrioniškio, Svėdasų, Troškūnų, Traupio and the part of the seniūnija of Anykščių located north east to the road No. 121 and No. 119,

in the rajono savivaldybė of Alytus, the seniūnija of Butrimonių,

in the rajono savivaldybė of Biržai, the seniūnijos of Vabalninko, Papilio and Širvenos,

in the rajono savivaldybė of Jonava the seniūnijos of Upninkų, Ruklos, Dumsių, Užusalių, Kulvos and, in the seniūnija of Žeimiai, the villages Akliai, Akmeniai, Barsukinė, Blauzdžiai, Gireliai, Jagėlava, Juljanava, Kuigaliai, Liepkalniai, Martyniškiai, Milašiškiai, Mimaliai, Naujasodis, Normainiai I, Paduobiai, Palankesiai, Pamelnytėlė, Pėdžiai, Skrynės, Svalkeniai, Terespolis, Varpėnai, Žeimių gst., Žieveliškiai and Žeimių miestelis,

the rajono savivaldybė of Kaišiadorys,

in the rajono savivaldybė of Kaunas, the seniūnijos of Vandžiogalos, Lapių, Karmėlavos and Neveronių,

in the rajono savivaldybė of Kėdainiai, the seniūnija of Pelėdnagių, Krakių, Dotnuvos, Gudžiūnų, Surviliškio, Vilainių, Truskavos, Šėtos, Kėdainių miesto,

in the rajono savivaldybė of Kupiškis, the seniūnijos of Alizavos and Kupiškio,

in the rajono savivaldybė of Pasvalys, the seniūnijos of Daujėnų and Krinčino,

in the rajono savivaldybė of Prienai, the seniūnijos of Jiezno and Stakliškių,

in the rajono savivaldybė of Panevėžys, the seniūnijos of Miežiškių,Raguvos and Karsakiškio,

in the rajono savivaldybė of Šalčininkai, the seniūnijos of Baltosios Vokės, Pabarės, Dainavos and Kalesninkų,

in the rajono savivaldybė of Varėna, the seniūnijos of Valkininkų, Jakėnų, Matuizų, Varėnos and Vydenių,

in the rajono savivaldybė of Vilnius the parts of the seniūnija of Sudervė and Dūkštai located to the South-West from the road No. 171,

in the rajono savivaldybė of Utena, the seniūnijos of Užpalių, Vyžuonų and Leliūnų,

the savivaldybė of Elektrėnai,

the miesto savivaldybė of Jonava,

the miesto savivaldybė of Kaišiadorys,

the rajono savivaldybė of Trakai.

4.   Polen

De volgende gebieden in Polen:

 

In the województwo podlaskie:

the powiat grajewski,

the powiat moniecki,

the gminy of Czyże, Białowieża, Hajnówka with the city of Hajnówka, Narew, Narewka and the parts of the gminy of Czeremcha and Kleszczele located to the West of road number 66 in the powiat hajnowski,

the gminy of Mielnik, Milejczyce, Nurzec-Stacja, Siemiatycze with the city of Siemiatycze in the powiat siemiatycki.

 

In the województwo mazowieckie:

the gminy of Sarnaki, Stara Kornica and Huszlew in powiat łosicki.

 

In the województwo lubelskie:

the gminy of Konstantynów, Janów Podlaski, Leśna Podlaska, Rokitno, Biała Podlaska, Zalesie and Terespol with the city of Terespol in the powiat bialski,

the powiat M. Biała Podlaska.

DEEL IV

Italië

De volgende gebieden in Italië:

all areas of Sardinia.”