ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 340

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

59e jaargang
15 december 2016


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

 

*

Bericht betreffende de voorlopige toepassing van de tijdelijke economische partnerschapsovereenkomst tussen Ghana, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds

1

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/2250 van de Commissie van 4 oktober 2016 tot vaststelling van een teruggooiplan voor bepaalde demersale visserijen in de Noordzee en de wateren van de Unie van ICES-sector IIa

2

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/2251 van de Commissie van 4 oktober 2016 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters ten aanzien van technische reguleringsnormen met betrekking tot risicolimiteringstechnieken voor niet door een centrale tegenpartij geclearde otc-derivatencontracten ( 1 )

9

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/2252 van de Commissie van 1 december 2016 tot inschrijving van een naam in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Oliva di Gaeta (BOB))

47

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/2253 van de Commissie van 14 december 2016 betreffende de opening en de wijze van beheer van tariefcontingenten van de Unie voor bepaalde landbouwproducten en verwerkte landbouwproducten van oorsprong uit Zuid-Afrika

48

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/2254 van de Commissie van 14 december 2016 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

57

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (GBVB) 2016/2255 van het Politiek en Veiligheidscomité van 7 december 2016 inzake de aanvaarding van bijdragen van derde staten aan de militaire GVDB-opleidingsmissie van de Europese Unie in de Centraal-Afrikaanse Republiek (EUTM RCA) (EUTM RCA/2/2016)

59

 

 

AANBEVELINGEN

 

*

Aanbeveling (EU) 2016/2256 van de Commissie van 8 december 2016 aan de lidstaten inzake de hervatting van overdrachten aan Griekenland uit hoofde van Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad

60

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Verordening (EU) 2016/1015 van de Commissie van 17 juni 2016 tot wijziging van de bijlagen II en III bij Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de maximumgehalten aan residuen van 1-naftylaceetamide, 1-naftylazijnzuur, chloridazon, fluazifop-P, fuberidazool, mepiquat en tralkoxydim in of op bepaalde producten ( PB L 172 van 29.6.2016 )

72

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

15.12.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 340/1


Bericht betreffende de voorlopige toepassing van de tijdelijke economische partnerschapsovereenkomst tussen Ghana, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds

De Europese Unie en de Republiek Ghana hebben kennis gegeven van de voltooiing van de procedures die nodig zijn voor de voorlopige toepassing van de tijdelijke economische partnerschapsovereenkomst tussen Ghana, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds (1), overeenkomstig artikel 75 van die overeenkomst. Bijgevolg zal de overeenkomst met ingang van 15 december 2016 voorlopig worden toegepast tussen de Europese Unie en de Republiek Ghana.


(1)  PB L 287 van 21.10.2016, blz. 1.


VERORDENINGEN

15.12.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 340/2


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2016/2250 VAN DE COMMISSIE

van 4 oktober 2016

tot vaststelling van een teruggooiplan voor bepaalde demersale visserijen in de Noordzee en de wateren van de Unie van ICES-sector IIa

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (1), en met name artikel 15, lid 6,

Gezien Verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad van 30 maart 1998 voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen (2), en met name artikel 18 bis,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) nr. 1380/2013 heeft onder meer tot doel de teruggooi in alle visserijen van de Unie geleidelijk uit te bannen middels de invoering van een aanlandingsverplichting voor vangsten van soorten waarvoor vangstbeperkingen gelden.

(2)

Artikel 15, lid 6, van die verordening verleent de Commissie de bevoegdheid om door middel van gedelegeerde handelingen teruggooiplannen vast te stellen voor een termijn van ten hoogste drie jaar, op basis van gezamenlijke aanbevelingen die de lidstaten opstellen in overleg met de betrokken adviesraden.

(3)

België, Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Nederland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk hebben een rechtstreeks belang bij het visserijbeheer in de Noordzee. Na overleg met de adviesraad voor de Noordzee hebben deze lidstaten op 3 juni 2016 bij de Commissie een gezamenlijke aanbeveling ingediend inzake een nieuw teruggooiplan voor bepaalde demersale visserijen in de Noordzee. De desbetreffende wetenschappelijke instanties hebben een wetenschappelijke bijdrage geleverd, die is beoordeeld door het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV). Op 14 juli zijn de betrokken maatregelen besproken op een bijeenkomst van een deskundigengroep waar 28 lidstaten en de Commissie vertegenwoordigd waren en het Europees Parlement als waarnemer aanwezig was.

(4)

De in de gezamenlijke aanbeveling opgenomen maatregelen zijn in overeenstemming met artikel 18, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

(5)

Voor de toepassing van die verordening omvat de Noordzee de ICES-gebieden IIIa en IV. Aangezien sommige demersale bestanden die voor het voorgestelde teruggooiplan van belang zijn, ook worden aangetroffen in de wateren van de Unie van ICES-sector IIa, adviseren de betrokken lidstaten ook ICES-sector IIa in het teruggooiplan op te nemen.

(6)

Overeenkomstig artikel 15, lid 1, onder c), van Verordening (EU) nr. 1380/2013 is de aanlandingsverplichting in de Noordzee uiterlijk vanaf 1 januari 2016 van toepassing op:

gemengde visserij op kabeljauw, schelvis, wijting en zwarte koolvis;

visserij op langoustines;

gemengde visserij op tong en schol;

visserij op heek, en

visserij op Noorse garnaal.

Overeenkomstig artikel 15, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 zijn in Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2440 van de Commissie (3) de soorten vastgesteld die met ingang van 1 januari 2016 moeten worden aangeland. Deze soorten zijn zwarte koolvis, schelvis, langoustines, tong, schol, heek en Noordse garnaal. Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2440 verplicht ook tot aanlanding van bijvangsten van Noordse garnaal. De onderhavige verordening moet de in Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2440 opgenomen bepalingen over de aan te landen soorten opnieuw instellen en moet specificeren welke extra soorten en visserijen in 2017 en 2018 onder de aanlandingsverplichting worden gebracht.

(7)

Volgens de betrokken lidstaten wordt de uitvoering van de aanlandingsverplichting voor kabeljauw bemoeilijkt omdat de in hoofdstuk III van Verordening (EG) nr. 1342/2008 van de Raad (4) vastgestelde visserijinspanningsvoorschriften een rem zetten op de flexibiliteit die nodig is om na de invoering van de aanlandingsverplichting de visserijpatronen aan te passen door bijv. een keuze te maken voor een bepaald gebied of bepaald vistuig. Verordening (EG) nr. 1342/2008 ligt momenteel ter herziening voor bij de medewetgevers. Om een gelijktijdige toepassing van de visserijinspanningsregeling en de aanlandingsverplichting voor kabeljauw te voorkomen, mag de aanlandingsverplichting voor deze soort pas van kracht worden zodra de inspanningsregeling vervalt.

(8)

In het kader van de vrijstelling van de aanlandingsverplichting voor soorten waarvoor wetenschappelijk vaststaat dat zij hoge overlevingskansen hebben, is in Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2440 een vrijstelling vastgesteld voor vangsten van langoustines in ICES-sector IIIa mits deze zijn bovengehaald met korven of bepaalde bodemtrawls. lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer in de Noordzee moeten krachtens die gedelegeerde verordening bij de Commissie aanvullende wetenschappelijke informatie indienen ter ondersteuning van de vrijstellingen voor de gespecificeerde bodemtrawls. Die informatie is inmiddels ingediend en is door het WTECV bevredigend bevonden. Bijgevolg moet die vrijstelling in het nieuwe teruggooiplan worden opgenomen.

(9)

De gezamenlijke aanbeveling omvat een vrijstelling op grond van hoge overlevingskansen voor langoustines in ICES-deelgebied IV die zijn gevangen met bepaalde vistuigen op voorwaarde dat deze zijn uitgerust met een selectiviteitsnetrooster.

(10)

De gezamenlijke aanbeveling omvat tevens een vrijstelling op grond van hoge overlevingskansen voor tong in ICES-deelgebied IV die is gevangen met bepaalde vistuigen op voorwaarde dat deze bevorderlijk zijn voor de overlevingskansen van tong.

(11)

Gezien het wetenschappelijk bewijsmateriaal dat in de gezamenlijke aanbeveling is verstrekt en door het WTECV is beoordeeld, en gezien de kenmerken van het vistuig, de visserijpraktijken en het ecosysteem, moeten deze vrijstellingen in deze verordening worden opgenomen voor 2017. De lidstaten moeten aanvullende gegevens verstrekken opdat het WTECV de overlevingspercentages van met de betrokken trawls gevangen langoustines en tong verder kan beoordelen en de Commissie de vrijstelling in kwestie kan bezien.

(12)

Bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2440 zijn de-minimisvrijstellingen ingesteld voor:

tong gevangen met schakel- en kieuwnetten in ICES-sector IIIa, ICES-deelgebied IV en wateren van de Unie van ICES-sector IIa;

tong gevangen met bepaalde boomkorren in ICES-deelgebied IV;

langoustines gevangen met bepaalde bodemtrawls in ICES-deelgebied IV en wateren van de Unie van ICES-sector IIa, en

tong en schelvis gecombineerd gevangen met bepaalde bodemtrawls in ICES-sector IIIa.

In de gezamenlijke aanbeveling wordt voorgesteld deze vrijstellingen te continueren. Bijgevolg moet deze vrijstellingen in het nieuwe teruggooiplan worden opgenomen.

(13)

De gezamenlijke aanbeveling omvat een de-minimisvrijstelling voor tong, schelvis en wijting die gecombineerd worden gevangen met bepaalde bodemtrawls in ICES-sector IIIa, voor tong, schelvis en wijting die gecombineerd worden gevangen met kubben in ICES-sector IIIa en, voor 2018, wijting gevangen met bodemtrawls in ICES-sector IVc.

(14)

Het WTECV heeft het dwingende bewijsmateriaal dat de lidstaten ter staving van de vrijstellingen hebben ingediend, onderzocht en stelt vast dat daarin voldoende wordt beargumenteerd dat verdere verbeteringen van de selectiviteit moeilijk te verwezenlijken zijn en/of tot onevenredig hoge kosten voor de behandeling van ongewenste vangsten zouden leiden. Op basis daarvan beschouwt de Commissie het als passend de de-minimisvrijstellingen overeenkomstig het in de gezamenlijke aanbeveling voorgestelde percentage vast te stellen binnen de grenzen die zijn bepaald in artikel 15, lid 5, onder c), van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

(15)

Artikel 18 bis van Verordening (EG) nr. 850/98 verleent de Commissie de bevoegdheid om, met het oog op de vaststelling van teruggooiplannen en voor soorten die onder de aanlandingsverplichting vallen, minimuminstandhoudingsreferentiegrootten vast te stellen om de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen te waarborgen. De minimuminstandhoudingsreferentiegrootten kunnen zo nodig afwijken van de in bijlage XII bij Verordening (EG) nr. 850/98 vastgestelde grootten. Voor langoustines in ICES-sector IIIa moeten de in Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2440 vastgestelde minimuminstandhoudingsreferentiegrootten behouden blijven, meer bepaald een totale lengte van 105 mm en een pantserlengte van 32 mm. Hieraan moet een minimale staartlengte van 59 mm worden toegevoegd op basis van de gezamenlijke aanbeveling en de beoordeling van het WTECV, waarin staat dat deze staartlengte overeenkomt met de reeds bestaande waarden voor de totale lengte en de pantserlengte.

(16)

De teruggooiplannen kunnen ook technische maatregelen bevatten voor visserijen of soorten die onder de aanlandingsverplichting vallen. Om de selectiviteit van het vistuig te vergroten en ongewenste vangsten in het Skagerrak te verminderen, moeten bepaalde technische maatregelen waarover de Unie en Noorwegen in 2011 (5) en 2012 (6) overeenstemming hebben bereikt, behouden blijven.

(17)

Met het oog op deugdelijke controle moeten voor de lidstaten specifieke voorschriften worden vastgesteld met betrekking tot het opstellen van een lijst van onder deze verordening vallende vaartuigen.

(18)

Aangezien de in deze verordening vastgestelde maatregelen rechtstreeks van invloed zijn op economische activiteiten die met het visseizoen van de vaartuigen van de Unie samenhangen, en op de programmering van dat visseizoen, moet deze verordening onmiddellijk na de bekendmaking ervan in werking treden. Zij moet met ingang van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2018 van toepassing zijn om in overeenstemming te zijn met het in artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 vastgestelde tijdschema,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Uitvoering van de aanlandingsverplichting

De in artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 vastgestelde aanlandingsverplichting is in ICES-deelgebied IV (Noordzee), ICES-sector IIIa (Kattegat and Skagerrak) en de wateren van de Unie van ICES-sector IIa (Noorse Zee) van toepassing op de visserijen die zijn opgenomen in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1.   „seltra-paneel”: een selectiviteitsvoorziening bestaande uit een bovenpaneel met een maaswijdte van ten minste 270 mm (ruitvormige mazen) geplaatst in een door vier panelen gevormd gedeelte en zodanig gemonteerd dat de samenvoegingsverhouding bij de naad drie mazen van 90 mm per maas van 270 mm bedraagt, of bestaande uit een bovenpaneel met een maaswijdte van ten minste 140 mm (vierkante mazen). Het paneel is ten minste 3 m lang, is aangebracht op niet meer dan 4 m van de pooklijn en neemt de volledige breedte van de bovenkant van de trawl in beslag (d.w.z. van naadlijn tot naadlijn);

2.   „selectiviteitsnetrooster” (Netgrid): een selectiviteitsvoorziening bestaande uit een door vier panelen gevormd gedeelte dat wordt aangebracht in een door twee panelen gevormde trawl met een hoeks geplaatst netpaneel met ruitvormige mazen van ten minste 200 mm, zodat aan de bovenkant van de trawl een ontsnappingsgat ontstaat.

Artikel 3

Specifieke voorschriften inzake de aanlandingsverplichting voor kabeljauw

Onverminderd artikel 1 is de verplichting tot het aanlanden van vangsten kabeljauw op grond van deze verordening slechts van toepassing indien Verordening (EG) nr. 1342/2008 of hoofdstuk III daarvan vóór 1 januari 2017 wordt ingetrokken.

Artikel 4

Vrijstellingen voor langoustines op grond van overlevingskansen

1.   De in artikel 15, lid 4, onder b), van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde vrijstelling van de aanlandingsverplichting voor soorten waarvoor wetenschappelijk vaststaat dat zij hoge overlevingskansen hebben, geldt voor de volgende vangsten van langoustines:

a)

vangsten met korven (FPO (7));

b)

vangsten in ICES-sector IIIa met bodemtrawls (OTB, TBN) met een maaswijdte van ten minste 70 mm die zijn uitgerust met een soortselectief rooster met een afstand van ten hoogste 35 mm tussen de staven;

c)

vangsten in ICES-sector IIIa met bodemtrawls (OTB, TBN) met een maaswijdte van ten minste 90 mm die zijn uitgerust met een seltra-paneel;

d)

in 2017, vangsten in ICES-deelgebied IV met bodemtrawls (OTB, TBN) met een maaswijdte van ten minste 80 mm die zijn uitgerust met een selectiviteitsnetrooster.

2.   Langoustines die overeenkomstig lid 1 zijn gevangen, worden onmiddellijk in hun geheel vrijgelaten in het gebied waar zij zijn gevangen.

3.   lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer in de Noordzee stellen de Commissie voor 1 mei 2017 in kennis van gegevens ter aanvulling van die in de gezamenlijke aanbeveling van 3 juni 2016, alsmede van andere ter zake relevante wetenschappelijke informatie ter ondersteuning van de in lid 1, onder d), vastgestelde vrijstelling. Het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) beoordeelt deze gegevens en informatie voor 1 september 2017.

Artikel 5

Vrijstellingen voor tong op grond van overlevingskansen

1.   De in artikel 15, lid 4, onder b), van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde vrijstelling van de aanlandingsverplichting voor soorten waarvoor wetenschappelijk vaststaat dat zij hoge overlevingskansen hebben, geldt in 2017 voor vangsten van tong onder de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte die binnen zes zeemijl voor de kust in ICES-sector IVc en buiten vastgestelde kraamgebieden worden gedaan met ottertrawls (OTB) met een maaswijdte in de kuil van 80-99 mm.

2.   De in lid 1 bedoelde vrijstelling is slechts van toepassing voor vaartuigen met een lengte van maximaal 10 m en een motorvermogen van maximaal 180 kW wanneer deze vissen in wateren met een diepte van maximaal 15 m en hun trekken niet langer duren dan anderhalf uur.

3.   Tong die overeenkomstig lid 1 is gevangen, wordt onmiddellijk vrijgelaten.

4.   lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer in de Noordzee dienen voor 1 mei 2017 bij de Commissie aanvullende wetenschappelijke informatie in ter ondersteuning van de in lid 1 vastgestelde vrijstelling. Het WTECV beoordeelt deze informatie voor 1 september 2017.

Artikel 6

De-minimisvrijstellingen

In afwijking van artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 mogen de volgende hoeveelheden op grond van artikel 15, lid 4, onder c), worden teruggegooid:

a)

voor tong, maximaal 3 % van de totale jaarlijkse vangsten van deze soort door vaartuigen die in ICES-sector IIIa, ICES-deelgebied IV en de wateren van de Unie van ICES-sector IIa vissen met schakel- en kieuwnetten (GN, GNS, GND, GNC, GTN, GTR, GEN, GNF);

b)

voor tong onder de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte, in 2017 maximaal 7 % en in 2018 maximaal 6 % van de totale jaarlijkse vangsten van deze soort door vaartuigen die in ICES-deelgebied IV boomkorren (TBB) gebruiken met een maaswijdte van 80-119 mm en met een grotere maaswijdte in de tunnel;

c)

voor langoustines onder de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte, maximaal 6 % van de totale jaarlijkse vangsten van deze soort door vaartuigen die in ICES-deelgebied IV en de wateren van de Unie van ICES-sector IIa bodemtrawls (OTB, TBN, OTT, TB) gebruiken met een maaswijdte van 80-99 mm;

d)

in 2017, voor tong en schelvis onder de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte, gecombineerd gevangen, maximaal 2 % van de totale jaarlijkse vangsten van langoustines, tong, schelvis en Noordse garnaal in de visserij op langoustines door vaartuigen die in ICES-sector IIIa vissen met bodemtrawls (OTB, TBN) met een maaswijdte van ten minste 70 mm die zijn uitgerust met een soortselectief rooster met een afstand van ten hoogste 35 mm tussen de staven;

e)

in 2018, voor tong, schelvis en wijting onder de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte, gecombineerd gevangen, maximaal 4 % van de totale jaarlijkse vangsten van langoustines, tong, schelvis, wijting en Noordse garnaal in de visserij op langoustines door vaartuigen die in ICES-sector IIIa vissen met bodemtrawls (OTB, TBN) met een maaswijdte van ten minste 70 mm die zijn uitgerust met een soortselectief rooster met een afstand van ten hoogste 35 mm tussen de staven;

f)

voor tong, schelvis en wijting onder de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte, gecombineerd gevangen, maximaal 1 % van de totale jaarlijkse vangsten van langoustines, tong, schelvis, wijting en Noordse garnaal in de visserij op Noordse garnaal door vaartuigen die in ICES-sector IIIa vissen met bodemtrawls (OTB) met een maaswijdte van ten minste 35 mm die zijn uitgerust met een soortselectief rooster met een afstand van ten hoogste 19 mm tussen de staven, en een vrije uitlaat voor de vis;

g)

voor tong, schelvis en wijting, gecombineerd gevangen, maximaal 0,5 % van de totale jaarlijkse vangsten van langoustines, tong, schelvis, wijting en Noordse garnaal in de kubbenvisserij (FPO) op langoustines in ICES-sector IIIa;

h)

in 2018, voor wijting, maximaal 7 % van de totale jaarlijkse vangsten van langoustines, schelvis, tong, Noordse garnaal, wijting, schol, zwarte koolvis en kabeljauw in de gemengde visserij op tong, wijting en soorten zonder vangstbeperkingen door vaartuigen die in ICES-sector IVc vissen met bodemtrawls (OTB, OTT) met een maaswijdte van 70-99 mm.

Artikel 7

Minimuminstandhoudingsreferentiegrootte

In afwijking van de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte die in bijlage XII bij Verordening (EG) nr. 850/98 is vastgesteld, geldt voor langoustines in ICES-sector IIIa de volgende minimuminstandhoudingsreferentiegrootte:

a)

totale lengte van 105 mm;

b)

staartlengte van 59 mm;

c)

pantserlengte 32 mm.

Artikel 8

Specifieke technische maatregelen voor het Skagerrak

1.   Het is verboden in het Skagerrak trawls, Deense zegens, boomkorren of soortgelijke sleepnetten met een maaswijdte van minder dan 120 mm aan boord te hebben of te gebruiken.

2.   In afwijking van lid 1 mogen ook de volgende trawls worden gebruikt:

a)

trawls met een maaswijdte in de kuil van ten minste 90 mm die zijn uitgerust met een seltra-paneel of een sorteerrooster met een afstand van ten hoogste 35 mm tussen de staven;

b)

trawls met een maaswijdte in de kuil van ten minste 70 mm (vierkante mazen) die zijn uitgerust met een sorteerrooster met een afstand van ten hoogste 35 mm tussen de staven;

c)

trawls met een minimummaaswijdte van minder dan 70 mm wanneer wordt gevist op pelagische of industriële soorten, mits de vangst voor meer dan 80 % uit één of meer pelagische of industriële soorten bestaat;

d)

trawls met een maaswijdte in de kuil van ten minste 35 mm wanneer wordt gevist op Pandalus, mits ze zijn uitgerust met een sorteerrooster met een afstand van ten hoogste 19 mm tussen de staven.

3.   Bij de visserij op Pandalus overeenkomstig lid 2, onder d), mag een visretentiesysteem worden gebruikt mits er toereikende vangstmogelijkheden voor de bijvangst zijn en het retentiesysteem:

een bovenpaneel heeft met vierkante mazen met een wijdte van ten minste 120 mm;

ten minste 3 m lang is, en

ten minste even breed is als de breedte van het sorteerrooster.

Artikel 9

Lijst van vaartuigen

Overeenkomstig de criteria in de bijlage bij deze verordening bepalen de lidstaten voor elke specifieke visserij welke vaartuigen onder de aanlandingsverplichting vallen. Uiterlijk op 31 december 2016 dienen zij bij de Commissie en de andere lidstaten via de beveiligde controlewebsite van de Unie de krachtens de eerste zin opgestelde lijsten in van alle vaartuigen die gericht op zwarte koolvis vissen, als omschreven in de bijlage. De lidstaten werken deze lijsten bij.

Artikel 10

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2018.

Artikel 9 is evenwel van toepassing met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 4 oktober 2016.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22.

(2)  PB L 125 van 27.4.1998, blz. 1.

(3)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2440 van de Commissie van 22 oktober 2015 tot vaststelling van een teruggooiplan voor bepaalde demersale visserijen in de Noordzee en de wateren van de Unie van ICES-sector IIa (PB L 336 van 23.12.2015, blz. 42).

(4)  Verordening (EG) nr. 1342/2008 van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van een langetermijnplan voor kabeljauwbestanden en de bevissing van deze bestanden, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 423/2004 (PB L 348 van 24.12.2008, blz. 20).

(5)  Goedgekeurde notulen van het visserijoverleg tussen Noorwegen en de Europese Unie inzake de reglementering van de visserij in het Skagerrak en het Kattegat voor 2012.

(6)  Goedgekeurde notulen van het visserijoverleg tussen de Europese Unie en Noorwegen over maatregelen voor de uitvoering van een teruggooiverbod en controlemaatregelen in het Skagerrakgebied, 4 juli 2012.

(7)  De in deze verordening gebruikte vistuigcodes zijn die van bijlage XI bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011 van de Commissie van 8 april 2011 houdende bepalingen voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (PB L 112 van 30.4.2011, blz. 1). Voor vaartuigen met een lengte over alles van minder dan 10 m wordt in deze verordening gebruikgemaakt van de codes van de vistuigindeling van de FAO.


BIJLAGE

Visserijen die onder de aanlandingsverplichting vallen:

Vistuig (1)  (2)

Maaswijdte

Betrokken soorten

Trawls:

OTB, OTT, OT, PTB, PT, TBN, TBS, OTM, PTM, TMS, TM, TX, SDN, SSC, SPR, TB, SX, SV

≥ 100 mm

In 2017 en 2018: alle vangsten van zwarte koolvis (indien gevangen door een gericht op zwarte koolvis vissend vaartuig (3)), schol, schelvis, wijting, kabeljauw, Noordse garnaal, tong en langoustines.

Trawls:

OTB, OTT, OT, PTB, PT, TBN, TBS, OTM, PTM, TMS, TM, TX, SDN, SSC, SPR, TB, SX, SV

70-99 mm

In 2017 en 2018: alle vangsten van langoustines, tong, schelvis en Noordse garnaal.

In 2018: alle vangsten van wijting.

Trawls:

OTB, OTT, OT, PTB, PT, TBN, TBS, OTM, PTM, TMS, TM, TX, SDN, SSC, SPR, TB, SX, SV

32-69 mm

In 2017 en 2018: alle vangsten van Noordse garnaal, langoustines, tong, schelvis en wijting.

Boomkorren:

TBB

≥ 120 mm

In 2017 en 2018: alle vangsten van schol, Noordse garnaal, langoustines, tong, kabeljauw, schelvis en wijting.

Boomkorren:

TBB

80-119 mm

In 2017 en 2018: alle vangsten van tong, Noordse garnaal, langoustines en schelvis.

In 2018: alle vangsten van wijting.

Kieuw-, schakel- en warnetten:

GN, GNS, GND, GNC, GTN, GTR, GEN, GNF

 

In 2017 en 2018: alle vangsten van tong, Noordse garnaal, langoustines, schelvis, wijting en kabeljauw (4)

Haken en lijnen:

LLS, LLD, LL, LTL, LX, LHP, LHM

 

In 2017 en 2018: alle vangsten van heek, Noordse garnaal, langoustines, tong, schelvis, wijting en kabeljauw.

Vallen:

FPO, FIX, FYK, FPN

 

In 2017 en 2018: alle vangsten van langoustines, Noordse garnaal, tong, schelvis en wijting.


(1)  De in deze tabel gebruikte vistuigcodes zijn die van bijlage XI bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011.

(2)  Voor vaartuigen met een lengte over alles van minder dan 10 m wordt in deze tabel gebruikgemaakt van de codes van de vistuigindeling van de FAO.

(3)  Vaartuigen worden geacht gericht op zwarte koolvis te vissen als zij, bij gebruik van trawls met een maaswijdte ≥ 100 mm, in de periode van x – 4 tot en met x – 2, waarbij x staat voor het jaar van toepassing, d.i. 2012-2014 voor 2016, 2013-2015 voor 2017 en 2014-2016 voor 2018, jaarlijks een gemiddelde hoeveelheid zwarte koolvis aanlanden die ≥ 50 % uitmaakt van de totale aangelande hoeveelheden die het vaartuig in de wateren van de EU en van derde landen in de Noordzee heeft gevangen. Vaartuigen die in een bepaald jaar als gericht op zwarte koolvis vissende vaartuigen zijn beschouwd, worden ook de volgende jaren ook als dergelijke vaartuigen beschouwd.

(4)  De aanlandingsverplichting voor met kieuw-, schakel- en warnetten gevangen kabeljauw is niet van toepassing in ICES-gebied IIIaS.


15.12.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 340/9


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2016/2251 VAN DE COMMISSIE

van 4 oktober 2016

tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters ten aanzien van technische reguleringsnormen met betrekking tot risicolimiteringstechnieken voor niet door een centrale tegenpartij geclearde otc-derivatencontracten

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (1), en met name artikel 11, lid 15, daarvan,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Tegenpartijen hebben een verplichting om zich te beschermen tegen kredietblootstellingen aan tegenpartijen van derivaten door, indien die contracten niet door een centrale tegenpartij worden gecleard, marges te innen. Deze verordening stelt de normen vast voor de tijdige, nauwkeurige en adequaat gescheiden uitwisseling van zekerheden. Deze normen moeten verplicht gelden voor de zekerheden die tegenpartijen ingevolge deze verordening moeten innen of stellen. Tegenpartijen die ermee instemmen meer zekerheden te innen of te stellen dan vereist bij deze verordening moeten evenwel kunnen kiezen of zij dergelijke zekerheden al dan niet in overeenstemming met deze normen uitwisselen.

(2)

Tegenpartijen die aan de vereisten van artikel 11, lid 3, van Verordening (EU) nr. 648/2012 onderworpen zijn, moeten bij de instelling van hun risicobeheerprocedures voor met dergelijke entiteiten gesloten over-the-counter (hierna „otc” genoemd)-derivatencontracten rekening houden met de verschillende risicoprofielen van niet-financiële tegenpartijen die beneden de clearingdrempel liggen waarvan sprake in artikel 10 van die verordening. Bijgevolg is het adequaat tegenpartijen te laten bepalen of het niveau van het tegenpartijkredietrisico van die niet-financiële tegenpartijen dat beneden die clearingdrempel ligt al dan niet moet worden gelimiteerd door de uitwisseling van zekerheden. Aangezien in een derde land gevestigde niet-financiële tegenpartijen die beneden de clearingdrempel zouden liggen als zij in de Unie gevestigd zouden zijn, geacht kunnen worden hetzelfde risicoprofiel te hebben als niet-financiële tegenpartijen beneden de clearingdrempel die in de Unie zijn gevestigd, moet dezelfde benadering worden toegepast op beide soorten entiteiten om regelgevingsarbitrage te voorkomen.

(3)

Tegenpartijen bij niet-centraal geclearde otc-derivatencontracten moeten worden beschermd tegen het risico van een potentiële wanbetaling van de andere tegenpartij. Bijgevolg zijn twee soorten zekerheden in de vorm van marges noodzakelijk voor een goed beheer van de risico's waaraan die tegenpartijen zijn blootgesteld. Het eerste type is variatiemarge, die tegenpartijen bescherming biedt tegen blootstellingen in verband met de actuele marktwaarde van hun otc-derivatencontracten. Het tweede type is initiële marge, die tegenpartijen beschermt tegen potentiële verliezen uit hoofde van fluctuaties in de marktwaarde van derivatenpositie tussen de laatste uitwisseling van variatiemarge vóór de wanbetaling van een tegenpartij en het tijdstip waarop de otc-derivatencontracten worden vervangen of het overeenkomstige risico wordt afgedekt.

(4)

Aangezien centrale tegenpartijen (hierna „CTP's” genoemd) een vergunning kunnen hebben als kredietinstelling overeenkomstig de wetgeving van de Unie, is het noodzakelijk niet-centraal geclearde otc-derivatencontracten die CTP's afsluiten tijdens een wanbetalingsbeheerproces uit te sluiten van de vereisten van deze verordening aangezien die contracten reeds aan de bepalingen van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 153/2013 (2) zijn onderworpen en derhalve niet aan de bepalingen van deze verordening zijn onderworpen.

(5)

Voor niet-centraal geclearde otc-derivatencontracten waarbij vooraf een premie wordt betaald als garantie voor de uitvoering van het contract, heeft de tegenpartij die de betaling van de premie ontvangt („optieverkoper”) geen actuele of potentiële toekomstige blootstelling aan de tegenpartij. Ook is de dagelijkse op basis van marktprijzen gemeten waarde van dergelijke contracten reeds gedekt door de betaling van deze premie. Indien het samenstel van verrekenbare transacties uit dergelijke optieposities bestaat, moet de optieverkoper er bijgevolg voor kunnen kiezen voor deze soorten otc-derivaten geen initiële of variatiemarges te innen zolang de optieverkoper niet aan enig kredietrisico blootstaat. De tegenpartij die de premie betaalt („optiekoper”), moet echter zowel initiële als variatiemarges innen.

(6)

Hoewel geschillenbeslechtingsprocessen opgenomen in bilaterale overeenkomsten tussen tegenpartijen nuttig zijn voor het minimaliseren van de lengte en frequentie van geschillen, moeten tegenpartijen in eerste instantie ten minste het onbetwiste bedrag innen ingeval het bedrag van een margin call wordt betwist. Een en ander limiteert het risico uit hoofde van de betwiste transacties en zal bijgevolg zorgen voor optimale zekerstelling van niet-centraal geclearde otc-derivatencontracten.

(7)

Om een gelijk speelveld in alle rechtsgebieden te waarborgen, moeten, indien een in de Unie gevestigde tegenpartij een niet-centraal gecleard otc-derivatencontract aangaat met een tegenpartij die in een derde land is gevestigd, initiële en variatiemarges in beide richtingen worden uitgewisseld. In de Unie gevestigde tegenpartijen die transacties sluiten met tegenpartijen die in derde landen zijn gevestigd, moeten onderworpen blijven aan de verplichting van beoordeling van de juridische afdwingbaarheid van bilaterale overeenkomsten en de effectiviteit van scheidingsovereenkomsten.

(8)

Het is adequaat tegenpartijen toe te staan bij de uitwisseling van zekerheden een minimumoverdrachtbedrag toe te passen om de operationele last van uitwisseling van beperkte bedragen te verminderen wanneer blootstellingen zich slechts licht bewegen. Er moet evenwel voor worden gezorgd dat een dergelijk minimumoverdrachtbedrag als operationeel instrument en niet als een niet-zekergestelde kredietlijn tussen tegenpartijen wordt gebruikt. Bijgevolg moet voor dat minimumoverdrachtbedrag een maximumniveau worden beschreven.

(9)

Om operationele redenen kunnen in bepaalde gevallen aparte minimumoverdrachtbedragen voor de initiële en variatiemarge adequater zijn. In die gevallen moeten tegenpartijen afzonderlijke minimumoverdrachtbedragen voor variatie- en initiële marge kunnen overeenkomen. De som van de afzonderlijke minimumoverdrachtbedragen mag echter het maximumniveau van het minimumoverdrachtbedrag niet overschrijden. Om praktische redenen moet het mogelijk zijn het minimumoverdrachtbedrag te bepalen in de valuta waarin gewoonlijk de marges worden uitgewisseld; misschien niet de euro.

(10)

Sommige derde rechtsgebieden kunnen een ander toepassingsgebied ten opzichte van Verordening (EU) nr. 648/2012 bepalen ten behoeve van hun vereisten inzake de uitwisseling van zekerheden met betrekking tot otc-derivatencontracten die niet centraal worden gecleard. Bijgevolg zouden, als deze verordening zou vereisen dat alleen niet-centraal geclearde otc-derivatencontracten die onder Verordening (EU) nr. 648/2012 vallen, worden meegeteld voor margeberekeningen met betrekking tot grensoverschrijdende samenstellen van verrekenbare transacties, tegenpartijen in andere rechtsgebieden de vereiste berekeningen mogelijk moeten overdoen om rekening te houden met andere definities of andere toepassingsgebieden van producten op grond van de betrokken margevereisten. Dit zou kunnen leiden tot verstoorde margeberekeningen. Bovendien zou dit waarschijnlijke het risico op geschillen verhogen. Bijgevolg zou het toestaan van het gebruik van een bredere waaier producten in grensoverschrijdende samenstellen van verrekenbare transacties die alle otc-derivatencontracten omvat die in het ene of het andere rechtsgebied aan de uitwisseling van zekerheden zijn onderworpen, bijdragen tot een vlotter proces voor de inning van marge. Deze benadering is in overeenstemming met de doelstelling van Verordening (EU) nr. 648/2012 om systeemrisico te verminderen, omdat een breder scala producten aan de margevereisten onderworpen zouden zijn.

(11)

Tegenpartijen kunnen ervoor kiezen initiële marges in contanten te innen, in welk geval de zekerheden niet onderworpen mogen worden aan een haircut, op voorwaarde dat de valuta van de zekerheden matcht met de valuta waarin het contract luidt. Indien echter initiële marges in contanten worden geïnd in een andere valuta dan de valuta waarin het contract luidt, kan door valutamismatch wisselkoersrisico ontstaan. Bijgevolg moet een haircut voor valutamismatch gelden voor initiële marges die worden geïnd in contanten in een andere valuta. Voor in contanten geïnde variatiemarges is geen haircut noodzakelijk in overeenstemming met het BCBS-IOSCO- kader, ook indien de betaling wordt uitgevoerd in een andere valuta dan de valuta van het contract.

(12)

Bij de vaststelling van het niveau van de initiëlemargevereisten hebben het Bazels Comité voor het bankentoezicht en het bestuur van de Internationale organisatie van effectentoezichthouders uitdrukkelijk rekening gehouden met twee aspecten, zoals weergegeven in hun kader, „Margin requirements for non-centrally cleared derivatives” van maart 2015 (hierna „BCBS-Iosco-kader” genoemd). Het eerste aspect is de beschikbaarheid van hoge kredietkwaliteit en liquide activa om in de initiëlemargevereisten te voorzien. Het tweede is het evenredigheidsbeginsel, aangezien kleinere financiële en niet-financiële tegenpartijen door de vereisten inzake initiële marge op onevenredige wijze kunnen worden getroffen. Om een gelijk speelveld in stand te houden, dient deze verordening een plafond in te voeren dat precies hetzelfde is als in het BCBS-Iosco-kader en beneden hetwelk twee tegenpartijen geen initiële marge dienen uit te wisselen. Dit zou moeten leiden tot een aanzienlijke verlichting van de kosten en operationele lasten voor kleinere deelnemers en tot het behandelen van de kwestie van de beschikbaarheid van hoge kredietkwaliteit en liquide activa zonder afbreuk te doen aan de algemene doelstellingen van Verordening (EU) nr. 648/2012.

(13)

Hoewel de drempels altijd op groepsniveau moeten worden berekend, moeten beleggingsfondsen als een speciaal geval worden behandeld omdat zij door één beleggingsbeheerder kunnen worden beheerd en als één groep worden weergegeven. Indien echter de fondsen afzonderlijke pools van activa zijn en niet door andere beleggingsfondsen of de beleggingsbeheerder zelf worden zekergesteld, gegarandeerd of ondersteund, ondervinden zij relatief weinig risico van de rest van de groep. Dergelijke beleggingsfondsen moeten derhalve bij de drempelberekening als afzonderlijke entiteiten worden behandeld, in overeenstemming met de BCBS-Iosco kader.

(14)

Met betrekking tot initiële marge zullen de vereisten van deze verordening waarschijnlijk een meetbare impact hebben op de marktliquiditeit, omdat als zekerheid verstrekte activa niet te gelde kunnen worden gemaakt of anderszins hergebruikt voor de duur van het niet-centraal geclearde otc-derivatencontract. Dergelijke vereisten betekenen een significante verandering in marktpraktijk en bieden bepaalde operationele en praktische uitdagingen die moeten worden beheerd wanneer de nieuwe vereisten van kracht worden. Rekening houdend met het feit dat de variatiemarge fluctuaties die hebben plaatsgevonden in de waarde van niet-centraal geclearde otc-derivatencontracten reeds dekt tot aan het punt van wanbetaling, wordt het evenredig geacht een drempel van 8 miljard EUR bruto notionele bedragen aan uitstaande contracten te laten gelden voor de initiëlemargevereisten. Deze drempel is van toepassing op het niveau van de groep of, indien de tegenpartij geen deel uitmaakt van een groep, op het niveau van de afzonderlijke entiteit. Het geaggregeerd bruto notioneel bedrag aan uitstaande contracten is een voldoende referentie aangezien het een adequate meetgrootheid is voor de omvang en complexiteit van een portefeuille van niet-centraal geclearde otc-derivatencontracten. Het is ook een gemakkelijk te monitoren en te rapporteren referentie. Deze drempels zijn eveneens in overeenstemming met het BCBS-Iosco-kader voor niet-centraal geclearde otc-derivatencontracten en zijn derhalve in overeenstemming met de internationale normen.

(15)

Blootstellingen uit hoofde van contracten of tegenpartijen die permanent of tijdelijk of gedeeltelijk van de marges zijn vrijgesteld, moeten eveneens voor het geaggregeerd bruto notioneel bedrag worden meegerekend. Dit komt doordat alle contracten medebepalend zijn voor de omvang en complexiteit van de portefeuille van een tegenpartij. Bijgevolg zijn niet-centraal geclearde otc-derivatencontracten die kunnen worden vrijgesteld van de vereisten van deze verordening eveneens relevant voor het bepalen van de omvang, de schaal en de complexiteit van de portefeuille van de tegenpartij en moeten deze bijgevolg eveneens worden meegeteld voor de drempels.

(16)

Het is adequaat speciale risicobeheerprocedures te formuleren voor sommige typen niet-centraal geclearde otc-derivatencontracten die bepaalde risicoprofielen vertonen. Met name moet de uitwisseling van variatiemarge zonder initiële marge overeenkomstig het BCBS-Iosco-kader als een adequate uitwisseling van zekerheden voor fysiek afgewikkelde valutacontracten worden beschouwd. Ook moet, aangezien valutaswaps in een reeks deviezenforwards uiteenvallen, alleen de rentecomponent worden gedekt met initiële marge.

(17)

Er moet rekening worden gehouden met de belemmeringen waarmee emittenten van gedekte obligaties of garantiepools worden geconfronteerd bij het geven van zekerheden Onder een specifieke reeks omstandigheden dienen emittenten van gedekte obligaties of garantiepools derhalve niet verplicht te worden zekerheden te stellen. Daardoor zouden emittenten van gedekte obligaties of garantiepools enige speelruimte krijgen en zouden de risico's voor hun tegenpartijen beperkt worden. Emittenten van gedekte obligaties of garantiepools kunnen te maken krijgen met juridische belemmeringen voor het stellen en innen van niet-contante zekerheden voor initiële of variatiemarge of het stellen van variatiemarge in contanten aangezien de betaling van variatiemarge kan worden beschouwd als een aanspraak die voorrang heeft op de aanspraken van obligatiehouders, hetgeen tot een juridische belemmering zou kunnen leiden. Ook kan de mogelijkheid tot vervanging of intrekking van initiële marge beschouwd worden als een aanspraak die voorrang heeft op de aanspraken van obligatiehouders waarbij hetzelfde type beperkingen optreedt. Een emittent van een gedekte obligatie of een garantiepool is evenwel niet verplicht contanten die eerder als variatiemarge zijn geïnd terug te geven. Tegenpartijen van emittenten van gedekte obligaties of garantiepools dienen derhalve te worden verplicht variatiemarge in contanten te stellen en moeten het recht hebben om deze geheel of gedeeltelijk terug te krijgen, maar emittenten van gedekte obligaties of garantiepools moeten alleen verplicht worden variatiemarge te stellen voor het bedrag aan contanten dat eerder werd ontvangen.

(18)

Tegenpartijen moeten altijd de juridische afdwingbaarheid van hun verrekenings- en scheidingsovereenkomsten beoordelen. Indien deze beoordelingen ten opzichte van het rechtskader van een derde land negatief blijken uit vallen, moeten tegenpartijen op andere regelingen steunen dan de wederzijdse uitwisseling van marges. Met het oog op de consistentie met internationale normen, om te vermijden dat uniale tegenpartijen niet met tegenpartijen in die rechtsgebieden kunnen handelen, en om te zorgen voor een gelijk speelveld voor uniale tegenpartijen, is het adequaat een minimumdrempel te formuleren beneden welke tegenpartijen met in die rechtsgebieden gevestigde tegenpartijen kunnen handelen zonder uitwisseling van initiële en variatiemarges. Indien tegenpartijen marges kunnen innen en ervoor kunnen zorgen dat voor geïnde zekerheden, in tegenstelling tot gestelde zekerheden, de bepalingen van deze verordening kunnen worden nageleefd, moeten uniale tegenpartijen altijd verplicht worden zekerheden te innen. Blootstellingen uit hoofde van contracten met tegenpartijen die gevestigd zijn in derde rechtsgebieden waar geen uitwisseling van zekerheden van toepassing is vanwege de juridische belemmeringen in die rechtsgebieden moeten worden beperkt door een limiet vast te stellen, aangezien kapitaal niet als gelijkwaardig aan marge-uitwisseling wordt beschouwd met betrekking tot blootstellingen uit hoofde van niet-centraal geclearde otc-derivatencontracten en niet alle tegenpartijen die aan de margevereisten overeenkomstig deze verordening zijn onderworpen eveneens onder kapitaalvereisten vallen. Deze limiet moet op zodanige wijze worden vastgesteld dat hij eenvoudig te berekenen en te controleren is. Om te vermijden dat er zich systeemrisico vormt en om te vermijden dat een dergelijke specifieke behandeling de mogelijkheid creëert om de bepalingen van deze verordening te omzeilen, moet de limiet op een conservatief niveau worden vastgesteld. Deze behandelingen zouden als voldoende prudent beschouwd worden, omdat er als alternatief voor marges ook andere risicolimiteringstechnieken zijn.

(19)

Ter bescherming tegen het geval waarin zekerheden niet onmiddellijk kunnen worden geliquideerd na de wanbetaling van een tegenpartij moet bij het berekenen van initiële marge rekening worden gehouden met de periode vanaf de recentste uitwisseling van zekerheden ter dekking van een samenstel van verrekenbare transacties van contracten met een wanbetalende tegenpartij totdat de contracten zijn tegengesloten en het resulterende marktrisico opnieuw is afgedekt. Deze periode staat bekend als de „margerisicoperiode” (hierna „MPOR” genoemd) en het gaat hierbij om hetzelfde instrument als het instrument dat gebruikt wordt in artikel 272, lid 9, van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3), met betrekking tot het tegenpartijkredietrisico van kredietinstellingen. Aangezien de doelstellingen van de twee verordeningen verschillen en Verordening (EU) nr. 575/2013 alleen regels vaststelt voor de berekening van de MPOR voor de toepassing van de eigenvermogensvereisten, moet deze verordening niettemin specifieke regels betreffende de MPOR omvatten die vereist zijn in de context van de risicobeheerprocedures voor niet-centraal geclearde otc-derivatencontracten. De MPOR moet ook rekening houden met de bij deze verordening vereiste processen voor de uitwisseling van marges.

(20)

In het algemeen moeten uiterlijk aan het einde van de werkdag volgend op de dag van uitvoering zowel initiële als variatiemarge zijn uitgewisseld Een verlenging van de termijn voor de uitwisseling van variatiemarge is echter toegestaan indien dit gecompenseerd wordt door een toereikende berekening van de MPOR. Indien anderzijds geen vereisten voor initiële marge van toepassing zijn, moet een verlenging worden toegestaan als een adequaat bedrag aan additionele variatiemarge wordt geïnd.

(21)

Bij de ontwikkeling van modellen voor initiële marge en bij de berekening van de adequate MPOR moeten tegenpartijen rekening houden met het feit dat modellen de liquiditeit van de markt, het aantal deelnemers aan die markt en het volume van de relevante otc-derivatencontracten moeten weergeven. Tegelijkertijd moet een model worden ontwikkeld dat beide partijen kunnen begrijpen, reproduceren en waarop zij kunnen steunen om geschillen op te lossen. Tegenpartijen moeten bijgevolg alleen afhankelijk van de marktomstandigheden het model kunnen kalibreren en de MPOR berekenen, zonder dat zij hun schattingen dienen aan te passen aan de kenmerken van bepaalde tegenpartijen. Dit betekent dan weer dat tegenpartijen ervoor kunnen kiezen andere modellen in te voeren voor de berekening van de initiëlemargebedragen die tussen hen moeten worden uitgewisseld, en dat deze initiëlemargebedragen niet symmetrisch kunnen zijn.

(22)

Hoewel het model voor de initiële marge voldoende frequent moet kunnen worden geherkalibreerd, kan een nieuwe kalibratie tot onverwachte niveaus van margevereisten leiden. Om die reden moet een adequate periode worden vastgesteld gedurende welke marges nog op basis van de vorige kalibratie kunnen worden uitgewisseld. Zo zouden de tegenpartijen voldoende tijd krijgen om margin calls uit hoofde van deze herkalibratie na te komen.

(23)

Zekerheden moeten worden geacht vrij overdraagbaar te zijn als er, bij wanbetaling van de steller van de zekerheden, geen regelgevings- of wettelijke beperkingen of aanspraken van derden, inclusief die van de derde bewaarnemer, zijn. Bepaalde aanspraken, zoals met betrekking tot kosten en lasten in verband met de overdracht van zekerheden, in de vorm van pandrechten die systematisch worden opgelegd met betrekking tot alle overdrachten van effecten, mogen echter niet als een belemmering worden beschouwd, aangezien dat zou leiden tot een situatie waarin altijd een belemmering zou worden vastgesteld.

(24)

De innende tegenpartij moet over de operationele capaciteit beschikken om de zekerheid te liquideren in geval van wanbetaling van de steller van zekerheden. De innende tegenpartij moet ook gebruik kunnen maken van de geldopbrengsten van de liquidatie om een gelijkwaardig contract met een andere tegenpartij aan te gaan of het daaruit voortvloeiende risico af te dekken. Het hebben van toegang tot de markt moet derhalve een basisvoorwaarde zijn voor de inner van zekerheden om deze in staat te stellen binnen een redelijke termijn de zekerheden te verkopen of voor een repo te gebruiken. Deze capaciteit moet onafhankelijk zijn van de steller van zekerheden.

(25)

Geïnde zekerheden moeten een voldoende hoge liquiditeit en kredietkwaliteit hebben om de innende tegenpartij in staat te stellen de posities te liquideren zonder een verlies te lijden vanwege significante veranderingen in waarde ingeval de andere tegenpartij wanbetaalt. Bij de beoordeling van de kredietkwaliteit van de zekerheden moet worden gesteund op erkende methoden zoals de ratings van instellingen voor externe kredietbeoordeling. Om echter het risico te limiteren van werktuiglijk vertrouwen op externe ratings, moet een aantal extra waarborgen worden ingevoerd. Die waarborgen moeten, met het oog op een efficiënte limitering van potentiële cliff-effecten die kunnen voortvloeien uit een te grote afhankelijkheid van externe kredietbeoordelingen, de mogelijkheid omvatten tot gebruik van een goedgekeurd interneratinggebaseerd („IRB”) model en tot uitstel van de vervanging van zekerheden die ontoelaatbaar worden als gevolg van een ratingverlaging.

(26)

Hoewel haircuts het risico beperken dat geïnde zekerheden niet volstaan ter dekking van margebehoeften bij financiële stress, zijn andere risicolimiterende factoren eveneens vereist bij de aanvaarding van andere zekerheden dan contanten om ervoor te zorgen dat deze effectief kunnen worden geliquideerd. Met name moeten tegenpartijen ervoor zorgen dat de geïnde zekerheden redelijk gediversifieerd zijn in termen van individuele emittenten, types emittenten en activaklassen.

(27)

De impact op de financiële stabiliteit van de liquidatie van zekerheden die door niet-systeemrelevante tegenpartijen worden gesteld, is beperkt. Voorts kunnen concentratielimieten met betrekking tot initiële marge lastig zijn voor tegenpartijen met kleine otc-derivatenportefeuilles, omdat zij misschien slechts over een beperkte waaier aan toelaatbare zekerheden beschikken die zij kunnen stellen. Hoewel diversificatie van zekerheden derhalve een goede risicolimiterende factor is, mogen niet-systeemrelevante tegenpartijen niet worden verplicht zekerheden te diversifiëren. Anderzijds moeten systeemrelevante financiële instellingen en andere tegenpartijen met grote otc-derivatenportefeuilles die met elkaar handelen de concentratielimieten ten minste op initiële marge toepassen inclusief met betrekking tot toelaatbare zekerheden die overheidsschuldtitels van de lidstaten omvatten. Die tegenpartijen zijn voldoende gesofistikeerd om zekerheden te transformeren of toegang te verkrijgen tot meerdere markten en emittenten om de gestelde zekerheden voldoende te diversifiëren. Artikel 131 van Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (4) bepaalt de uniale rechtsregels om vast te stellen welke instellingen systeemrelevant zijn. Gezien echter het brede toepassingsgebied van Verordening (EU) nr. 648/2012 moet een kwantitatieve drempel worden ingevoerd zodat de vereisten voor concentratielimieten ook van toepassing zijn op tegenpartijen die misschien niet onder de bestaande indelingen van systeemrelevante instellingen vallen, maar die desondanks vanwege de omvang van hun otc-derivatenportefeuilles aan concentratielimieten moeten worden onderworpen.

(28)

Pensioenregelingen vallen onder bilaterale zekerheidsstellingsvereisten. Het is echter belangrijk te vermijden dat deze vereisten excessief wegen op de verwachte prestaties van die stelsels en bijgevolg op het pensioeninkomen van toekomstige gepensioneerden. De verplichtingen van pensioenregelingen jegens gepensioneerden luiden in plaatselijke valuta's en hun uitzettingen moeten derhalve in dezelfde valuta luiden om de kosten en risico's van deviezenmismatches te vermijden. Bijgevolg is het adequaat erin te voorzien dat concentratielimieten op pensioenregelingen niet op dezelfde wijze als op andere tegenpartijen van toepassing zijn. Het is echter belangrijk dat er toereikende risicobeheerprocedures zijn ingevoerd om potentiële concentratierisico's uit hoofde van die bijzondere regeling te monitoren en te behandelen. De toepassing van deze bepalingen met betrekking tot pensioenregelingen moet in het licht van de marktontwikkelingen worden gemonitord en geëvalueerd.

(29)

Moeilijkheden bij het scheiden van contante zekerheden moeten worden erkend door tegenpartijen toe te staan een beperkt bedrag aan initiële marge in de vorm van contanten te stellen en door bewaarnemers toe te staan deze contante zekerheden te herbeleggen. Contanten die een bewaarnemer houdt, zijn echter een passivum dat de bewaarnemer heeft tegenover de stellende tegenpartij, hetgeen een kredietrisico voor de stellende tegenpartij genereert. Om het systeemrisico te verminderen, moet bijgevolg het gebruik van contanten als initiële marge, tenminste voor wat systeemrelevante instellingen betreft, aan diversificatievereisten onderworpen worden. Systeemrelevante instellingen moeten worden verplicht het bedrag aan in contanten geïnde initiële marge te beperken of de blootstellingen te diversifiëren door meer dan één bewaarnemer in te zetten.

(30)

De waarde van zekerheden mag niet significant positief correleren met de kredietwaardigheid van de steller van zekerheden of de waarde van de onderliggende niet-centraal geclearde derivatenportefeuille, aangezien dit de effectiviteit zou ondermijnen van de bescherming die wordt geboden door de geïnde zekerheden. Dienovereenkomstig mogen door de steller van zekerheden of de ermee verbonden entiteiten uitgegeven effecten niet als zekerheid worden aanvaard. Tegenpartijen moeten ook worden verplicht te monitoren dat geïnde zekerheden niet aan andere vormen van wrongwayrisico zijn blootgesteld.

(31)

De niet-wanbetalende tegenpartij moet als zekerheid geïnde activa ten behoeve van initiële marge of variatiemarge op voldoende korte tijd kunnen liquideren ter bescherming tegen verliezen op niet-centraal geclearde otc-derivatencontracten in geval van wanbetaling van een tegenpartij. Deze activa moeten derhalve zeer liquide zijn en mogen niet aan buitensporig krediet-, markt- of wisselkoersrisico zijn blootgesteld. Voor zover de waarde van zekerheden aan die risico's is blootgesteld, moeten op adequate wijze risicogevoelige haircuts worden toegepast.

(32)

Met het oog op de tijdige overdracht van zekerheden, moeten tegenpartijen efficiënte operationele procedures invoeren. Dit vereist dat de processen voor de bilaterale uitwisseling van zekerheden voldoende gedetailleerd, transparant en robuust zijn. Wanneer tegenpartijen er niet in slagen een operationeel kader voor efficiënte berekening, kennisgeving en uitvoering van margin calls overeen te komen en tot stand te brengen, kan dit leiden tot geschillen en mislukte uitwisselingen van zekerheden die in niet-zekergestelde blootstellingen uit hoofde van otc-derivatencontracten resulteren. Bijgevolg is het essentieel dat tegenpartijen duidelijke interne gedragslijnen en normen voor overdrachten van zekerheden vaststellen. Elke afwijking van die gedragslijnen moet strikt worden onderzocht door alle relevante interne stakeholders die die afwijkingen moeten toestaan. Voorts moeten alle toepasselijke voorwaarden met betrekking tot de operationele uitwisseling van zekerheden op robuuste, stipte en systematische wijze accuraat in detail worden vastgelegd.

(33)

Tussen tegenpartijen die niet-centraal geclearde otc-derivatencontracten aangaan, moet een overeenkomst tot uitwisseling van zekerheden worden gesloten om voor rechtszekerheid te zorgen. Als gevolg daarvan moet de overeenkomst tot uitwisseling van zekerheden alle materiële rechten en verplichtingen van de tegenpartijen bevatten die van toepassing zijn op niet-centraal geclearde otc-derivatencontracten.

(34)

Zekerheden beschermen de innende tegenpartij in geval van wanbetaling van de stellende tegenpartij. Beide tegenpartijen zijn er evenwel ook verantwoordelijk voor ervoor te zorgen dat de manier waarop geïnde zekerheden worden gehouden voor de stellende tegenpartij niet het risico verhoogt op een verlies van overtollige zekerheden ingeval de innende tegenpartij wanbetaalt. Om deze reden moet de bilaterale overeenkomst tussen tegenpartijen beide tegenpartijen toestaan tijdig toegang te verkrijgen tot de zekerheden wanneer zij daartoe het recht hebben, vandaar dat er behoefte is aan regels inzake scheiding en aan regels die voorzien in een beoordeling van de effectiviteit van de overeenkomst in dit verband, rekening houdend met de juridische beperkingen en de marktpraktijken van elk rechtsgebied.

(35)

De herhypothekering, herbelening of het hergebruik van als initiële marge geïnde zekerheden zou nieuwe risico's creëren voor tegenpartijen als gevolg van aanspraken van derden op de activa in geval van wanbetaling. Juridische en operationele complicaties zouden kunnen leiden tot vertraging van de teruggave van de zekerheden in geval van wanbetaling van de oorspronkelijke inner van de zekerheden of de derde of dit zelfs onmogelijk kunnen maken. Met het oog op de doeltreffendheid van het kader en een behoorlijke limitering van tegenpartijkredietrisico mag de herhypothekering, herbelening of het hergebruik van zekerheden die zijn geïnd als initiële marge derhalve niet worden toegestaan.

(36)

Gezien de moeilijkheden bij het scheiden van contanten, de huidige praktijken voor de uitwisseling van contante zekerheden in sommige rechtsgebieden en het feit dat op contanten in plaats van op effecten moet kunnen worden gerekend in bepaalde omstandigheden waarbij de overdracht van effecten door operationele beperkingen kan worden belemmerd, moeten als initiële marge geïnde contante zekerheden altijd door een centrale bank of een derde kredietinstelling worden gehouden, aangezien dit de scheiding van de twee tegenpartijen bij het contract waarborgt. Met het oog op een dergelijke scheiding mag de derde kredietinstelling niet tot dezelfde groep behoren als één van de tegenpartijen.

(37)

Wanneer een tegenpartij de relevante bevoegde autoriteit in kennis stelt van haar voornemen om gebruik te maken van de vrijstelling van intragroeptransacties, moet de tegenpartij, opdat de bevoegde autoriteit kan beslissen of aan de voorwaarden voor de vrijstelling is voldaan, een volledig dossier verstrekken met alle relevante informatie waarover de bevoegde autoriteit moet beschikken om haar beoordeling te verrichten.

(38)

Wil een groep worden geacht voldoende betrouwbare en robuuste risicobeheerprocedures te hebben, dan moet een aantal voorwaarden zijn vervuld. De groep moet zorgen voor regelmatige monitoring van de intragroepblootstellingen, en de tijdige afwikkeling van de verplichtingen uit hoofde van de intragroep-otc-derivatencontracten moet worden gegarandeerd op basis van de monitoring- en liquiditeitsinstrumenten op groepsniveau die consistent zijn met de complexiteit van de Intragroepstransacties.

(39)

Opdat de vrijstelling voor intragroeptransacties van toepassing kan zijn, moet vaststaan dat geen wettelijke, bestuursrechtelijke of andere dwingende bepalingen van geldend recht er een juridisch beletsel voor kunnen zijn dat de intragroeptegenpartijen hun verplichtingen tot overdracht van gelden of terugbetaling van schulden of effecten op de voorwaarden van de intragroeptransacties nakomen. Evenzo mogen operationele of zakelijke praktijken van de intragroeptegenpartijen of de groep niet tot gevolg kunnen hebben dat geen middelen beschikbaar zijn om dagelijks te voldoen aan de betalingsverplichtingen wanneer deze opeisbaar worden of dat stipte elektronische overdracht van middelen niet mogelijk is.

(40)

Deze verordening bevat een aantal gedetailleerde vereisten waaraan moet zijn voldaan opdat een groep vrijstelling kan verkrijgen van het stellen van marge voor intragroeptransacties. Naast die vereisten moet, indien één van de twee tegenpartijen in de groep is gevestigd in een derde land waarvoor nog geen gelijkwaardigheidsverklaring op grond van artikel 13, lid 2, van Verordening (EU) nr. 648/2012 is verstrekt, de groep variatie- en adequaat gescheiden initiële marges voor alle intragroeptransacties met dochterondernemingen in die derde landen uitwisselen. Om een onevenredige toepassing van de margevereisten te vermijden en rekening houdend met soortgelijke vereisten voor clearingverplichtingen, dient deze verordening in een uitgestelde implementatie van die bepaalde vereiste te voorzien. Zo zou er voldoende tijd zijn voor afronding van de gelijkwaardigheidsverklaring, zonder dat voor de groepen met in derde landen gevestigde dochterondernemingen op inefficiënte wijze middelen dienen te worden toegewezen.

(41)

Rekening houdend met het evenredigheidsbeginsel moeten tegenpartijen met kleinere portefeuilles en bijgevolg in het algemeen kleinere activiteiten meer tijd krijgen voor de aanpassing van hun interne systemen en processen teneinde te voldoen aan de vereisten van deze verordening. Met het oog op een goed evenwicht tussen het limiteren van de risico's uit hoofde van niet-centraal geclearde otc-derivaten en de evenredige toepassing van deze verordening, alsook om internationale consistentie te bereiken en mogelijkheden tot regelgevingsarbitrage te minimaliseren met het oog op het vermijden van marktverstoring, moet met betrekking tot de vereisten een infaseringstermijn worden vastgesteld. De infaseringstermijn met betrekking tot de vereisten die in deze verordening worden ingevoerd, houdt rekening met de planning die is overeengekomen in het BCBS-Iosco kader en die werd vastgesteld op basis van een kwantitatieve impactstudie waarbij uniale kredietinstellingen betrokken waren.

(42)

Gedelegeerde Verordening van de Commissie (*1) specificeert de definitie van fysiek afgewikkelde deviezenforwards binnen de Unie. Op dit moment is die definitie echter niet van toepassing en zijn die producten niet-homogeen gedefinieerd in de Unie. Om te vermijden dat een ongelijk speelveld binnen de Unie wordt gecreëerd, is het bijgevolg noodzakelijk dat de toepassing van de overeenkomstige risicolimiteringstechnieken wordt afgestemd op de datum van toepassing van de relevante gedelegeerde handeling. Er wordt eveneens een specifieke datum vermeld waarop de relevante vereisten in ieder geval van toepassing moeten zijn om te grote vertragingen bij de invoering van de risicolimiteringstechnieken te vermijden.

(43)

Om marktfragmentatie te vermijden en een gelijk speelveld voor in de Unie gevestigde uniale tegenpartijen op mondiaal niveau te waarborgen, en onder erkenning van het feit dat in sommige rechtsgebieden de uitwisseling van variatie- en initiële marge voor aandelenopties en aandelenindexopties niet aan gelijkwaardige margevereisten onderworpen is, moet de behandeling van deze producten ingefaseerd plaatsvinden. Hierdoor ontstaat er tijd voor het monitoren van regelgevingsontwikkelingen in andere rechtsgebieden en wordt gewaarborgd dat in de Unie adequate vereisten worden ingevoerd om tegenpartijkredietrisico met betrekking tot dergelijke contracten te limiteren en ruimte voor regelgevingsarbitrage te vermijden.

(44)

Om redenen van rechtszekerheid en om potentiële verstoringen in de financiële markten te vermijden, is het adequaat de behandeling van bestaande contracten te verduidelijken.

(45)

Deze verordening is gebaseerd op de ontwerpen van technische reguleringsnormen die door de Europese Bankautoriteit, de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen en de Europese Autoriteit voor effecten en markten aan de Commissie zijn voorgelegd.

(46)

De Europese Bankautoriteit, de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen en de Europese Autoriteit voor effecten en markten hebben open publieke raadplegingen gehouden over de ontwerpen van technische reguleringsnormen waarop deze verordening is gebaseerd, de potentiële desbetreffende kosten en baten geanalyseerd en het advies ingewonnen van de Stakeholdergroep Bankwezen opgericht overeenkomstig artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (5), van de Stakeholdersgroep Verzekeringen en Herverzekeringen en de Stakeholdersgroep Bedrijfspensioenen opgericht in overeenstemming met artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad (6), en de Stakeholdergroep Effecten en Markten opgericht overeenkomstig artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad (7),

(47)

In overeenstemming met de procedure vermeld in artikel 10, lid 1, vijfde, zesde en zevende alinea, van Verordening (EU) nr. 1093/2010, in artikel 10, lid 1, vijfde, zesde en zevende alinea, van Verordening (EU) nr. 1095/2010 en in artikel 10, lid 1, vijfde, zesde en zevende alinea, van Verordening (EU) nr. 1094/2010 omvat deze verordening wijzigingen in de ontwerpen van technische reguleringsnormen die door de Europese Bankautoriteit, de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen en de Europese Autoriteit voor effecten en markten op basis van de wijzigingsvoorstellen van de Commissie in de vorm van een formeel advies opnieuw zijn ingediend bij de Commissie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN BETREFFENDE RISICOBEHEERPROCEDURES

AFDELING 1

Definities en algemene vereisten

Artikel 1

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)   „initiële marge”: de door een tegenpartij geïnde zekerheden ter dekking van haar actuele en potentiële toekomstige blootstelling in de tijd tussen de laatste inning van marge en de liquidatie van posities of afdekking van marktrisico volgend op een wanbetaling van de andere tegenpartij;

2)   „variatiemarge”: de door een tegenpartij geïnde zekerheden om rekening te houden met de resultaten van de dagelijkse waardering tegen marktwaarde of waardering op basis van een modellenbenadering van uitstaande contracten waarvan sprake in artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) nr. 648/2012;

3)   „samenstel van verrekenbare transacties”: een samenstel van niet-centraal geclearde over-the-counter (hierna „otc” genoemd)-derivatencontracten tussen twee tegenpartijen dat onderworpen is aan een in rechte afdwingbare bilaterale verrekeningsovereenkomst.

Artikel 2

Algemene vereisten

1.   Tegenpartijen belasten zich met het invoeren, toepassen en documenteren van risicobeheerprocedures met betrekking tot de uitwisseling van zekerheden in verband met niet-centraal geclearde otc-derivatencontracten.

2.   De risicobeheerprocedures waarvan sprake in lid 1 omvatten procedures die het volgende regelen of specificeren:

a)

de toelaatbaarheid van zekerheden met betrekking tot niet-centraal geclearde otc-derivatencontracten in overeenstemming met afdeling 2;

b)

de berekening en inning van marges met betrekking tot niet-centraal geclearde otc-derivatencontracten in overeenstemming met afdeling 3;

c)

het beheer en de scheiding van zekerheden met betrekking tot niet-centraal geclearde otc-derivatencontracten in overeenstemming met afdeling 5;

d)

de berekening van de aangepaste waarde van zekerheden in overeenstemming met afdeling 6;

e)

de uitwisseling van informatie tussen tegenpartijen en het toestaan en vastleggen van uitzonderingen op de risicobeheerprocedures, waarvan sprake in lid 1;

f)

de rapportage van de in hoofdstuk II beschreven uitzonderingen aan de directie;

g)

de voorwaarden van alle noodzakelijke overeenkomsten die door tegenpartijen uiterlijk op het tijdstip waarop een niet-centraal gecleard otc-derivatencontract wordt gesloten, moeten worden aangegaan, met inbegrip van de voorwaarden van de verrekeningsovereenkomst en de voorwaarden van de overeenkomst voor de uitwisseling van zekerheden overeenkomstig artikel 3;

h)

de periodieke controle van de liquiditeit van de uit te wisselen zekerheden;

i)

het bij wanbetaling tijdig opnieuw in bezit nemen van de zekerheden door de stellende tegenpartij bij de innende tegenpartij, en

j)

de regelmatige monitoring van de blootstellingen uit hoofde van otc-derivatencontracten die intragroeptransacties zijn en de tijdige afwikkeling van de verplichtingen uit hoofde van die overeenkomsten.

Voor de toepassing van punt g) van de eerste alinea omvatten de voorwaarden van de overeenkomsten alle aspecten betreffende de verplichtingen die voortvloeien uit elk te sluiten niet-centraal gecleard otc-derivatencontract, en ten minste de volgende elementen:

a)

alle betalingsverplichtingen die tussen tegenpartijen ontstaan;

b)

de voorwaarden voor verrekening van betalingsverplichtingen;

c)

gevallen van wanbetaling of andere beëindigingsgebeurtenissen van de niet-centraal geclearde otc-derivatencontracten;

d)

alle berekeningsmethoden die met betrekking tot betalingsverplichtingen zijn gebruikt;

e)

de voorwaarden voor verrekening van betalingsverplichtingen bij beëindiging;

f)

de overdracht van rechten en verplichtingen bij beëindiging;

g)

het toepasselijke recht van de transacties van de niet-centraal geclearde otc-derivatencontracten.

3.   Indien tegenpartijen een verrekeningsovereenkomst of een overeenkomst voor de uitwisseling van zekerheden aangaan, verrichten zij een onafhankelijk juridisch onderzoek naar de afdwingbaarheid van die overeenkomsten. Dat onderzoek kan worden verricht door een interne onafhankelijke afdeling of door een onafhankelijke derde.

Het vereiste om het in de eerste alinea bedoelde onderzoek te verrichten wordt geacht te zijn vervuld met betrekking tot de verrekeningsovereenkomst indien die overeenkomst in aanmerking is genomen overeenkomstig artikel 296 van Verordening (EU) nr. 575/2013.

4.   Tegenpartijen voeren gedragslijnen in voor de continue beoordeling van de afdwingbaarheid van de verrekeningsovereenkomst en de overeenkomst voor de uitwisseling van zekerheden die zij aangaan.

5.   De risicobeheerprocedures waarvan sprake in lid 1 worden wanneer noodzakelijk en ten minste jaarlijks getest, geëvalueerd en geactualiseerd.

6.   Op verzoek verstrekken de tegenpartijen die overeenkomstig afdeling 4 gebruikmaken van modellen voor initiële marge te allen tijde aan de bevoegde autoriteiten alle documentatie betreffende de risicobeheerprocedures waarvan sprake in lid 2, onder b).

Artikel 3

Overeenkomst inzake uitwisseling van zekerheden

De overeenkomst inzake uitwisseling van zekerheden waarvan sprake in artikel 2, lid 2, eerste alinea, onder g), bevat ten minste het volgende:

a)

de niveaus en het type van zekerheden die vereist worden;

b)

de scheidingsregelingen;

c)

het samenstel van verrekenbare transacties waarop de uitwisseling van zekerheden betrekking heeft;

d)

de procedures met betrekking tot kennisgeving, bevestiging en aanpassing van margin calls;

e)

de procedures met betrekking tot de afwikkeling van margin calls voor elk type toelaatbare zekerheid;

f)

de procedures, methodes, termijnen en toewijzing van verantwoordelijkheden voor de berekening van marges en de waardering van de zekerheden;

g)

de gebeurtenissen die worden beschouwd als wanbetaling of beëindigingsgebeurtenissen;

h)

het recht dat van toepassing is op het niet-centraal gecleard otc-derivatencontract;

i)

het recht dat van toepassing is op de overeenkomst inzake uitwisseling van zekerheden.

AFDELING 2

Toelaatbaarheid

Artikel 4

Toelaatbare zekerheden

1.   Een tegenpartij int alleen zekerheden van de volgende activaklassen:

a)

op een rekening in ongeacht welke valuta gecrediteerde contanten in de vorm van geld of soortgelijke aanspraken op terugbetaling van geld, zoals geldmarktdeposito's;

b)

goud in de vorm van toegewezen staven puur goud die worden erkend als „goede levering”;

c)

door centrale overheden of centrale banken van lidstaten uitgegeven schuldtitels;

d)

schuldtitels uitgegeven door regionale of lokale overheden van lidstaten indien blootstellingen daaraan worden behandeld als blootstellingen aan de centrale overheid van die lidstaat overeenkomstig artikel 115, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

e)

schuldtitels uitgegeven door publiekrechtelijke lichamen van lidstaten indien blootstellingen daaraan worden behandeld als blootstellingen aan de centrale, regionale of lokale overheid van die lidstaat overeenkomstig artikel 116, lid 4, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

f)

schuldtitels uitgegeven door regionale of lokale overheden van lidstaten behalve die waarvan sprake onder d);

g)

schuldtitels uitgegeven door publiekrechtelijke lichamen van lidstaten behalve die waarvan sprake onder e);

h)

schuldtitels uitgegeven door multilaterale ontwikkelingsbanken waarvan sprake in artikel 117, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

i)

schuldtitels uitgegeven door de internationale organisaties waarvan sprake in artikel 118 van Verordening (EU) nr. 575/2013;

j)

door overheden of centrale banken van derde landen uitgegeven schuldtitels;

k)

schuldtitels uitgegeven door regionale of lokale overheden van derde landen die voldoen aan de vereisten onder d) en e);

l)

schuldtitels uitgegeven door regionale of lokale overheden van derde landen behalve die waarvan sprake onder d) en e);

m)

schuldtitels uitgegeven door kredietinstellingen of beleggingsondernemingen, inclusief obligaties waarvan sprake in artikel 52, lid 4, van Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad (8);

n)

bedrijfsobligaties;

o)

de tranche van de hoogste rang van een securitisatie, als omschreven in artikel 4, lid 61, van Verordening (EU) nr. 575/2013, die geen hersecuritisatie is als omschreven in artikel 4, lid 63, van die verordening;

p)

converteerbare obligaties, mits zij alleen kunnen worden geconverteerd in aandelen die zijn opgenomen in een index gespecificeerd ingevolge artikel 197, lid 8, onder a), van Verordening (EU) nr. 575/2013;

q)

aandelen opgenomen in een index gespecificeerd ingevolge artikel 197, lid 8, onder a), van Verordening (EU) nr. 575/2013;

r)

aandelen of rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's), mits aan de in artikel 5 beschreven voorwaarden wordt voldaan.

2.   Een tegenpartij int alleen zekerheden van de activaklassen waarvan sprake in lid 1, onder f), g) en k) tot en met r), indien alle volgende voorwaarden van toepassing zijn:

a)

de activa zijn niet uitgegeven door de stellende tegenpartij;

b)

de activa zijn niet uitgegeven door entiteiten die deel uitmaken van de groep waartoe de stellende tegenpartij behoort;

c)

de activa zijn niet anderszins blootgesteld aan significant wrongwayrisico als omschreven in artikel 291, lid 1, onder a) en b), van Verordening (EU) nr. 575/2013.

Artikel 5

Toelaatbaarheidscriteria met betrekking tot rechten van deelneming of aandelen in icbe's

1.   Voor de toepassing van artikel 4, lid 1, onder r), mag een tegenpartij rechten van deelneming of aandelen in icbe's alleen als toelaatbare zekerheid gebruiken indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de koersen van de rechten van deelneming of aandelen worden dagelijks publiek genoteerd;

b)

de icbe's zijn ertoe gehouden alleen te beleggen in activa die overeenkomstig artikel 4, lid 1, toelaatbaar zijn;

c)

de icbe's voldoen aan de in artikel 132, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013 vastgestelde criteria.

Voor de toepassing van punt b) mogen icbe's afgeleide instrumenten gebruiken ter afdekking van de risico's uit hoofde van de activa waarin zij beleggen.

Indien een icbe belegt in aandelen of rechten van deelneming van andere icbe's, zijn de in de eerste alinea gestelde voorwaarden eveneens van toepassing op die icbe's.

2.   In afwijking van lid 1, onder b), mag, indien een icbe of een van haar onderliggende icbe's niet alleen in activa die toelaatbaar zijn overeenkomstig artikel 4, lid 1, beleggen, alleen de waarde van het recht van deelneming of het aandeel van de icbe's dat beleggingen in toelaatbare activa vertegenwoordigt als toelaatbare zekerheid ingevolge lid 1 van dit artikel worden gebruikt.

De eerste alinea is van toepassing op iedere onderliggende icbe van een icbe die zelf onderliggende icbe's heeft.

3.   Indien niet-toelaatbare activa van een icbe een negatieve waarde kunnen hebben, wordt de waarde van het recht van deelneming of aandeel in de icbe dat ingevolge lid 1 als toelaatbare zekerheid kan worden gebruikt, vastgesteld door an de maximale negatieve waarde van de niet toelaatbare activa van de waarde van de toelaatbare activa af te trekken.

Artikel 6

Kredietkwaliteitsbeoordeling

1.   De innende tegenpartij beoordeelt de kredietkwaliteit van activa die behoren tot de activaklassen waarvan sprake in artikel 4, lid 1, onder c), d) en e), die niet luiden of gefinancierd zijn in de nationale munteenheid van de emittent en artikel 4, lid 1, onder f), g), j) tot en met n), en p) door middel van een van de volgende methodologieën:

a)

de in lid 3 bedoelde interne ratings van de innende tegenpartij;

b)

de in lid 3 bedoelde interne ratings van de stellende tegenpartij, indien die tegenpartij gevestigd is in de Unie of in een derde land waar de stellende tegenpartij onderworpen is aan geconsolideerd toezicht dat als gelijkwaardig wordt beoordeeld aan het toezicht dat wordt geregeld door het recht van de Unie in overeenstemming met artikel 127 van Richtlijn 2013/36/EU;

c)

een kredietkwaliteitsbeoordeling afgegeven door een erkende externe kredietbeoordelingsinstelling (EKBI) als gedefinieerd in artikel 4, punt 98, van Verordening (EU) nr. 575/2013 of een kredietkwaliteitsbeoordeling van een exportkredietverzekeringsmaatschappij waarvan sprake in artikel 137 van die verordening.

2.   De innende tegenpartij beoordeelt de kredietkwaliteit van activa die behoren tot de activaklasse waarvan sprake in artikel 4, lid 1, onder o), aan de hand van de methode waarvan sprake in lid 1, onder c), van dit artikel.

3.   Een tegenpartij die de benadering op basis van de internerating (IRB) mag gebruiken ingevolge artikel 143 van Verordening (EU) nr. 575/2013 mag haar interne ratings gebruiken voor de beoordeling van de kredietwaardigheid van de zekerheden geïnd voor de toepassing van deze verordening.

4.   Een tegenpartij die de IRB-benadering gebruikt overeenkomstig lid 3 bepaalt de kredietkwaliteitscategorie van de zekerheden in overeenstemming met bijlage I.

5.   Een tegenpartij die gebruikmaakt van de IRB-benadering overeenkomstig lid 3, deelt aan de andere tegenpartij de kredietkwaliteitscategorie waarvan sprake in lid 4 mee waarin de als zekerheid uit te wisselen activa worden ondergebracht.

6.   Voor de toepassing van lid 1, onder c), wordt de kredietkwaliteitsbeoordeling gemapt naar kredietkwaliteitscategorieën gespecificeerd ingevolge de artikelen 136 of 270 van Verordening (EU) nr. 575/2013.

Artikel 7

Specifieke vereisen met betrekking tot toelaatbare activa

1.   Tegenpartijen gebruiken de activa waarvan sprake in artikel 4, lid 1, onder f), g), en j) tot en met p), alleen als zekerheid indien de kredietkwaliteit ervan als kredietkwaliteitscategorie 1, 2 of 3 is beoordeeld overeenkomstig artikel 6.

2.   Tegenpartijen gebruiken de activa waarvan sprake in artikel 4, lid 1, onder c), d) en e), die niet luiden of gefinancierd zijn in de nationale munteenheid van de emittent alleen als zekerheid indien de kredietkwaliteit ervan als kredietkwaliteitscategorie 1, 2, 3 of 4 is beoordeeld overeenkomstig artikel 6.

3.   Tegenpartijen stellen procedures in voor de behandeling van als zekerheid uitgewisselde activa overeenkomstig de leden 1 en 2 waarvan de kredietkwaliteit vervolgens wordt beoordeeld als:

a)

categorie 4 of hoger voor activa waarvan sprake in lid 1;

b)

hoger dan categorie 4 voor activa waarvan sprake in lid 2.

4.   De procedures waarvan sprake in lid 3 voldoen aan alle volgende vereisten:

a)

tegenpartijen mogen op grond ervan geen bijkomende activa uitwisselen die volgens de beoordeling de kredietkwaliteit hebben waarvan sprake in lid 3;

b)

zij stellen een tijdschema op waarbij activa die volgens de beoordeling de kredietkwaliteit hebben waarvan sprake in lid 3 en reeds als zekerheid zijn uitgewisseld over een periode van maximaal twee maanden worden vervangen;

c)

zij stellen een kredietkwaliteitscategorie vast die de onmiddellijke vervanging vereist van de activa waarvan sprake in lid 3;

d)

zij stellen tegenpartijen in staat de haircuts op de relevante zekerheden te verhogen voor zover de zekerheden niet zijn vervangen overeenkomstig het tijdschema waarvan sprake in punt b).

5.   Tegenpartijen gebruiken activaklassen waarvan sprake in artikel 4, lid 1, niet als zekerheid indien zij geen toegang hebben tot de markt voor die activa of indien zij niet in staat zijn deze activa tijdig te liquideren in geval van wanbetaling van de stellende tegenpartij.

Artikel 8

Concentratielimieten met betrekking tot initiële marge

1.   Indien zekerheden worden geïnd als initiële marge overeenkomstig artikel 13, gelden de volgende limieten voor elke tegenpartij:

a)

de som van de waarden van de geïnde initiële marge van de activaklassen waarvan sprake in artikel 4, lid 1, onder b), f), g) en l) tot en met r), uitgegeven door één emittent of door entiteiten die tot dezelfde groep behoren, is niet groter dan de grootste van de volgende waarden:

i)

15 % van de van de stellende tegenpartij geïnde zekerheden;

ii)

10 miljoen EUR of het equivalent daarvan in een andere valuta;

b)

de som van de waarden van de geïnde initiële marge van de activaklassen waarvan sprake in artikel 4, lid 1, onder o), p) en q), indien de activaklassen waarvan sprake in de punten p) en q) van dat artikel worden uitgegeven door instellingen als omschreven in Verordening (EU) nr. 575/2013, is niet groter dan de grootste van de volgende waarden:

i)

40 % van de van de stellende tegenpartij geïnde zekerheden;

ii)

10 miljoen EUR of het equivalent daarvan in een andere valuta.

De in de eerste alinea vastgestelde limieten zijn eveneens van toepassing op aandelen of rechten van deelneming in icbe's indien de icbe primair in de in die alinea bedoelde activaklassen belegt.

2.   Indien meer dan 1 miljard EUR aan zekerheden overeenkomstig artikel 13 als initiële marge wordt geïnd en elk van de tegenpartijen behoren tot één van de categorieën opgesomd in lid 3, zijn de volgende limieten op het van een tegenpartij geïnde bedrag aan initiële marge boven de 1 miljard EUR van toepassing:

a)

de som van de waarden van de geïnde initiële marge van de activaklassen waarvan sprake in artikel 4, lid 1, onder c) tot en met l), uitgegeven door één emittent of door in hetzelfde land gevestigde emittenten is niet groter dan 50 % van de van die tegenpartij geïnde initiële marge;

b)

indien initiële marge in contanten wordt geïnd, wordt voor de concentratielimiet waarvan sprake onder a) ook rekening gehouden met de risicoblootstellingen die voortvloeien uit de derde houder of bewaarnemer die die contanten houdt.

3.   De tegenpartijen waarvan sprake in lid 2 zijn een van de volgende:

a)

instellingen die als MSI zijn aangewezen overeenkomstig artikel 131 van Richtlijn 2013/36/EU;

b)

instellingen die als ASI zijn aangewezen overeenkomstig artikel 131 van Richtlijn 2013/36/EU;

c)

tegenpartijen die geen pensioenregelingen zijn en met betrekking waartoe de som van de waarden van de te innen zekerheden meer dan 1 miljard EUR bedraagt.

4.   Indien meer dan 1 miljard EUR aan zekerheden als initiële marge door of van een pensioenregeling wordt geïnd overeenkomstig artikel 13, stelt de innende tegenpartij procedures in voor het beheren van concentratierisico met betrekking tot geïnde zekerheden van de activaklassen waarvan sprake in artikel 4, lid 1, onder c) tot en met l), inclusief toereikende diversificatie van die zekerheden.

5.   Indien instellingen waarvan sprake in lid 3, onder a) en b), initiële marge in contanten innen van één tegenpartij die eveneens een instelling is waarvan sprake in die punten, zorgt de innende tegenpartij ervoor dat niet meer dan 20 % van die initiële marge door één derde bewaarnemer wordt gehouden.

6.   De leden 1 tot en met 4 zijn niet van toepassing op geïnde zekerheden in de vorm van financiële instrumenten die dezelfde zijn als het onderliggend financieel instrument van het niet-centraal gecleard otc-derivatencontract.

7.   De innende tegenpartij gaat na of wordt voldaan aan de voorwaarden van lid 2 van dit artikel ten minste telkens wanneer die initiële marge wordt berekend overeenkomstig artikel 9, lid 2.

8.   In afwijking van lid 7 kan een tegenpartij waarvan sprake in artikel 2, lid 10, onder a), b) en c), van Verordening (EU) nr. 648/2012 elk kwartaal nagaan of de in lid 2 vastgestelde voorwaarden zijn vervuld, mits het van iedere individuele tegenpartij geïnde bedrag aan initiële marge te allen tijde onder de 800 miljoen EUR ligt gedurende het kwartaal voorafgaande aan de beoordeling.

AFDELING 3

Berekening en inning van marges

Artikel 9

Frequentie van berekening en bepaling van de berekeningsdatum

1.   Tegenpartijen berekenen ten minste dagelijks de variatiemarge overeenkomstig artikel 10.

2.   Tegenpartijen berekenen initiële marge overeenkomstig artikel 11 uiterlijk op de werkdag volgend op een van deze gebeurtenissen:

a)

indien een nieuw niet-centraal gecleard otc-derivatencontract wordt uitgevoerd of toegevoegd aan het samenstel van verrekenbare transacties;

b)

indien een bestaand niet-centraal gecleard otc-derivatencontract verstrijkt of uit het samenstel van verrekenbare transacties wordt verwijderd;

c)

indien een bestaand niet-centraal gecleard otc-derivatencontract een betaling of een levering behalve de stelling en inning van marges in gang zet;

d)

indien de initiële marge wordt berekend overeenkomstig de standaardbenadering waarvan sprake in artikel 11, lid 1, en een bestaand contract vanwege de verminderde tijd tot de vervaldag in termen van de activacategorie waarvan sprake in bijlage IV, punt 1, wordt heringedeeld;

e)

indien in de voorafgaande tien werkdagen geen berekening is uitgevoerd.

3.   Voor het bepalen van de berekeningsdatum met betrekking tot initiële en variatiemarge, geldt het volgende:

a)

indien twee tegenpartijen in dezelfde tijdzone zijn gevestigd, is de berekening gebaseerd op het samenstel van verrekenbare transacties van de voorgaande werkdag;

b)

indien twee tegenpartijen zich niet in dezelfde tijdzone bevinden, is de berekening gebaseerd op de transacties in het samenstel van verrekenbare transacties die zijn aangegaan vóór 16.00 uur van de voorgaande werkdag van de tijdzone waar het het eerst 16.00 uur is.

Artikel 10

Berekening van variatiemarge

Het bedrag aan variatiemarge die door een tegenpartij moet worden geïnd is de aggregatie van de waarden berekend in overeenstemming met artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) nr. 648/2012 van alle contracten in het samenstel van verrekenbare transacties, min de waarde van alle eerder geïnde variatiemarge, min de nettowaarde van elk contract in het samenstel van verrekenbare transacties op het punt van aangaan van het contract, en plus de waarde van alle eerder gestelde variatiemarge.

Artikel 11

Berekening van initiële marge

1.   Tegenpartijen berekenen het bedrag aan initiële marge die moet worden geïnd met behulp van de standaardbenadering als beschreven in bijlage IV of de initiëlemargemodellen waarvan sprake in afdeling 4 of beide.

2.   De inning van initiële marge wordt uitgevoerd zonder verrekening van de initiëlemargebedragen tussen de twee tegenpartijen.

3.   Indien tegenpartijen gebruikmaken van zowel de geharmoniseerde benadering vervat in bijlage IV als de initiëlemargemodellen bedoeld in afdeling 4 met betrekking tot hetzelfde samenstel van verrekenbare transacties, gebruiken zij deze consistent voor elk niet-centraal gecleard otc-derivatencontract.

4.   Tegenpartijen die de initiële marge berekenen overeenkomstig afdeling 4 houden bij die berekening geen rekening met correlaties tussen de waarde van de niet-zekergestelde blootstelling en de zekerheden.

5.   Tegenpartijen komen de methode overeen die elke tegenpartij gebruikt om de initiële marge te bepalen die zij moet innen, maar zijn niet verplicht om een gemeenschappelijke methodologie te gebruiken.

6.   Indien één of beide tegenpartijen op een initiëlemargemodel steunen, worden zij het eens over het ingevolge afdeling 4 ontwikkelde model.

Artikel 12

Verstrekking van variatiemarge

1.   De stellende tegenpartij verstrekt de variatiemarge als volgt:

a)

binnen de werkdag die overeenstemt met de berekeningsdatum bepaald overeenkomstig artikel 9, lid 3;

b)

indien de voorwaarden in lid 2 zijn vervuld, binnen twee werkdagen van de berekeningsdatum bepaald overeenkomstig artikel 9, lid 3.

2.   De verstrekking van variatiemarge in overeenstemming met lid 1, onder b), mag slechts worden toegepast op het volgende:

a)

samenstellen van verrekenbare transacties met derivatencontracten die niet onderworpen zijn aan initiëlemargevereisten overeenkomstig deze verordening, indien de stellende tegenpartij op of vóór de datum van berekening van de variatiemarge een voorschot aan toelaatbare zekerheden heeft verstrekt berekend op dezelfde manier als die welke geldt voor initiële marges overeenkomstig artikel 15, waarvoor de innende tegenpartij een margerisicoperiode (hierna „MPOR” genoemd) heeft gebruikt ten minste gelijk aan het aantal dagen tussen en inclusief de berekeningsdatum en de inningsdatum;

b)

samenstellen van verrekenbare transacties met contracten onderworpen aan initiëlemargevereisten overeenkomstig deze verordening, indien de initiële marge op een van de volgende wijzen is aangepast:

i)

door de MPOR waarvan sprake in artikel 15, lid 2, te verhogen met het aantal dagen tussen, en inclusief, de berekeningsdatum bepaald overeenkomstig artikel 9, lid 3, en de inningsdatum bepaald overeenkomstig lid 1 van dit artikel;

ii)

door de initiële marge berekend overeenkomstig de standaardbenadering waarvan sprake in artikel 11 te verhogen met gebruikmaking van een adequate methodologie rekening houdend met een MPOR die wordt verhoogd met het aantal dagen tussen, en inclusief, de berekeningsdatum bepaald overeenkomstig artikel 9, lid 3, en de inningsdatum bepaald overeenkomstig lid 2 van dit artikel.

Voor de toepassing van punt a) kunnen, ingeval geen mechanisme voor scheiding is ingevoerd tussen de twee tegenpartijen, die tegenpartijen te verstrekken bedragen verrekenen.

3.   In geval van een geschil over het bedrag aan verschuldigde variatiemarge verstrekken tegenpartijen in hetzelfde tijdsbestek waarvan sprake in lid 1 ten minste het deel van het bedrag aan variatiemarge dat niet wordt betwist.

Artikel 13

Verstrekking van initiële marge

1.   De stellende tegenpartij verstrekt de initiële marge overeenkomstig afdeling 5.

2.   De stellende tegenpartij verstrekt de initiële marge binnen de werkdag die overeenstemt met de berekeningsdatum bepaald overeenkomstig artikel 9, lid 3.

3.   In geval van een geschil over het verschuldigde bedrag aan initiële marge verstrekken tegenpartijen ten minste het deel van het bedrag aan initiële marge dat niet wordt betwist binnen de werkdag die overeenstemt met de berekeningsdatum bepaald overeenkomstig artikel 9, lid 3.

AFDELING 4

Initiëlemargemodellen

Artikel 14

Algemene vereisten

1.   Indien een tegenpartij gebruikmaakt van een initiëlemargemodel kan dit model worden ontwikkeld door elk van of beide tegenpartijen of door een derde agent.

Indien een tegenpartij gebruikmaakt van een initiëlemargemodel ontwikkeld door een derde agent blijft de tegenpartij verantwoordelijk voor het waarborgen dat dit model voldoet aan de vereisten waarvan sprake in deze afdeling.

2.   Initiëlemargemodellen worden ontwikkeld op een wijze die alle significante risico's weergeeft die voortvloeien uit het aangaan van de niet-centraal geclearde otc-derivatencontracten die deel uitmaken van het samenstel van verrekenbare transacties, inclusief de aard, schaal en complexiteit van die risico's, en voldoen aan de volgende vereisten:

a)

het model omvat risicofactoren die overeenstemmen met de afzonderlijke valuta's waarin die contracten in het samenstel van verrekenbare transacties luiden;

b)

het model omvat renterisicofactoren die overeenstemmen met de afzonderlijke valuta's waarin die contracten in het samenstel van verrekenbare transacties luiden;

c)

de rentecurve wordt onderverdeeld in ten minste zes looptijdsegmenten met betrekking tot blootstellingen aan renterisico in de voornaamste valuta's en markten;

d)

het model geeft het risico weer van bewegingen tussen verschillende rentecurves en tussen verschillende looptijdsegmenten;

e)

het model omvat ten minste voor elk aandeel, elke aandelenindex, elke grondstof of elke grondstoffenindex die significant is voor die contracten afzonderlijke risicofactoren;

f)

het model geeft het risico weer dat binnen realistische marktscenario's voortvloeit uit minder liquide posities en posities met beperkte prijstransparantie;

g)

het model geeft het risico dat anders niet door andere functies van het model wordt weergegeven weer dat voortvloeit uit derivatencontracten waarbij de onderliggende activaklasse krediet is;

h)

het model geeft het risico weer van bewegingen tussen vergelijkbare, maar niet identieke, onderliggende risicofactoren en de blootstelling aan veranderingen in waarden uit hoofde van looptijdmismatches;

i)

het model geeft belangrijke niet-lineaire afhankelijkheden weer;

j)

het model omvat methodologieën ten behoeve van backtesting, waaronder statistische tests van de prestaties van het model;

k)

het model bepaalt welke gebeurtenissen een modelwijziging, kalibratie of andere remediërende actie in gang zetten.

3.   De risicobeheerprocedures waarvan sprake in artikel 2, lid 1, waarborgen dat de prestaties van het model voortdurend worden gemonitord, onder meer door het model ten minste om de drie maanden te backtesten.

Voor de toepassing van de eerste alinea omvat backtesting een vergelijking tussen de waarden die het model produceert en de gerealiseerde marktwaarden van de niet-centraal geclearde otc-derivaten in het samenstel van verrekenbare transacties.

4.   De risicobeheerprocedures waarvan sprake in artikel 2, lid 1, beschrijven de gebruikte methodologieën voor het uitvoeren van backtesting, met inbegrip van statistische prestatietests.

5.   De risicobeheerprocedures waarvan sprake in artikel 2, lid 1, beschrijven welke resultaten van de backtesting zouden leiden tot een modelwijziging, herkalibratie of andere remediërende maatregelen.

6.   De risicobeheerprocedures waarvan sprake in artikel 2, lid 1, waarborgen dat de tegenpartijen vastleggingen bijhouden over de resultaten van de backtesting waarvan sprake in lid 3 van dit artikel.

7.   Tegenpartijen verstrekken alle informatie die noodzakelijk is voor het uitleggen van de berekening van een gegeven waarde van het initiëlemargemodel aan de andere tegenpartij zodanig dat een goed geïnformeerde derde die berekening zou kunnen controleren.

8.   Het initiëlemargemodel geeft parameteronzekerheid, correlatie, basisrisico en gegevenskwaliteit prudent weer.

Artikel 15

Betrouwbaarheidsinterval en MPOR

1.   De aangenomen variaties in de waarde van de niet-centraal geclearde contracten binnen het samenstel van verrekenbare transacties voor de berekening van initiële marge met behulp van een initiëlemargemodel zijn gebaseerd op een eenzijdig betrouwbaarheidsinterval van 99 procent over een MPOR van ten minste tien dagen.

2.   De MPOR voor de berekening van initiële marges met behulp van een initiëlemargemodel waarvan sprake in lid 1 omvat:

a)

de periode die kan verstrijken vanaf de laatste marge-uitwisseling van variatiemarge tot de wanbetaling van de tegenpartij;

b)

de geschatte periode die nodig is voor de vervanging van de niet-centraal geclearde otc-derivatencontracten binnen het samenstel van verrekenbare transacties of het hedgen van de risico's die eruit voortkomen, rekening houdend met de mate van liquiditeit van de markt waarop deze soorten contracten worden verhandeld, het totale volume van de niet-centraal geclearde otc-derivatencontracten in die markt en het aantal deelnemers aan die markt.

Artikel 16

Kalibratie van de parameters van het model

1.   In initiëlemargemodellen gebruikte parameters worden ten minste jaarlijks gekalibreerd op basis van historische gegevens over ten minste drie jaar en ten hoogste vijf jaar.

2.   De gegevens die worden gebruikt voor het kalibreren van de parameters van initiëlemargemodellen omvatten de meest recente ononderbroken periode vanaf de datum waarop de in lid 1 bedoelde kalibratie wordt uitgevoerd en ten minste 25 % van die gegevens zijn representatief voor een periode van significante financiële stress (hierna „stressgegevens” genoemd).

3.   Indien stressgegevens waarvan sprake in lid 2 niet ten minste 25 % uitmaken van de gegevens die in het initiëlemargemodel zijn gebruikt, worden de minst recente gegevens van de historische gegevens waarvan sprake in lid 1 vervangen door gegevens uit een periode van significante financiële stress, totdat het totale percentage stressgegevens ten minste 25 % bedraagt van alle gegevens die in het initiëlemargemodel zijn gebruikt.

4.   De periode van significante financiële stress ten behoeve van het kalibreren van de parameters wordt vastgesteld en afzonderlijk toegepast voor ten minste elk van de activaklassen waarvan sprake in artikel 17, lid 2.

5.   De parameters worden gekalibreerd met gebruikmaking van gelijk gewogen gegevens.

6.   De parameters kunnen worden gekalibreerd voor kortere perioden dan de MPOR bepaald overeenkomstig artikel 15. Indien kortere periodes worden gebruikt, worden de parameters aan de hand van een adequate methodologie aan die MPOR aangepast.

7.   Tegenpartijen beschikken over schriftelijk vastgelegde gedragslijnen waarin de omstandigheden worden beschreven die een meer frequente kalibratie in gang zetten.

8.   Tegenpartijen stellen procedures in met betrekking tot het aanpassen van de waarde van de marges die moeten worden uitgewisseld ingevolge een wijziging van de parameters vanwege een wijziging van de marktvoorwaarden. Die procedures voorzien erin dat tegenpartijen de bijkomende initiële marge als gevolg van die wijziging van de parameters kunnen uitwisselen over een periode van één tot dertig werkdagen.

9.   Tegenpartijen stellen procedures in ten aanzien van de kwaliteit van de gegevens die in het model worden gebruikt in overeenstemming met lid 1, inclusief de selectie van adequate gegevensaanbieders en de opschoning en interpolatie van die gegevens.

10.   Vervangende waarden voor de gegevens die in initiëlemargemodellen worden gebruikt, mogen alleen worden gebruikt indien aan beide volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de beschikbare gegevens zijn ontoereikend of geven de echte volatiliteit van een otc-derivatencontract of portefeuille van otc-derivatencontracten in het samenstel van verrekenbare transacties niet weer;

b)

de proxy's leiden tot een conservatief margeniveau.

Artikel 17

Diversificatie, afdekking en risicocompensaties in onderliggende klassen

1.   Initiëlemargemodellen omvatten alleen niet-centraal geclearde otc-derivatencontracten binnen hetzelfde samenstel van verrekenbare transacties. Initiëlemargemodellen kunnen zorgen voor diversificatie, hedging en risiconeutralisatie uit hoofde van de risico's van de contracten binnen hetzelfde samenstel van verrekenbare transacties, mits de diversificatie, hedging of risiconeutralisatie alleen met dezelfde onderliggende activaklasse waarvan sprake in lid 2 wordt uitgevoerd.

2.   Voor de toepassing van lid 1 kunnen diversificatie, hedging en risiconeutralisatie alleen worden uitgevoerd binnen de volgende onderliggende activaklassen:

a)

rentevoeten, valuta en inflatie,

b)

eigenvermogensinstrumenten,

c)

krediet,

d)

grondstoffen en goud,

e)

andere.

Artikel 18

Kwalitatieve vereisten

1.   Tegenpartijen stellen een intern governanceproces in voor de continue beoordeling van de adequatie van het initiëlemargemodel, inclusief al het volgende:

a)

een initiële validatie van het model door daarvoor gekwalificeerde personen die onafhankelijk zijn van de personen die het model ontwikkelen;

b)

een follow-upvalidering telkens wanneer een significante wijziging wordt aangebracht in het initiëlemargemodel en ten minste jaarlijks;

c)

een regelmatig auditproces om het volgende te beoordelen:

i)

de integriteit en betrouwbaarheid van de gegevensbronnen;

ii)

het beheerinformatiesysteem om het model uit voeren;

iii)

de nauwkeurigheid en volledigheid van de gebruikte gegevens;

iv)

de nauwkeurigheid en adequatie van de aannames inzake volatiliteit en correlatie.

2.   De documentatie van de risicobeheerprocedures waarvan sprake in artikel 2, lid 2, onder b), met betrekking tot het initiëlemargemodel voldoet aan alle volgende voorwaarden:

a)

zij biedt een goed geïnformeerde derde de mogelijkheid om inzicht te verkrijgen in de opzet en de operationele bijzonderheden van het initiëlemargemodel;

b)

zij bevat de belangrijkste aannames en de beperkingen van het initiëlemargemodel;

c)

zij omschrijft de omstandigheden waaronder de aannames van het initiëlemargemodel niet langer geldig zijn.

3.   Tegenpartijen documenteren alle wijzigingen in het initiëlemargemodel. Die documentatie detailleert ook de resultaten van de validaties waarvan sprake in lid 1 die na die wijzigingen zijn uitgevoerd.

AFDELING 5

Beheer en scheiding van zekerheden

Artikel 19

Beheer en scheiding van zekerheden

1.   De in artikel 2, lid 2, onder c), bedoelde procedures omvatten het volgende:

a)

een dagelijkse waardering van de gehouden zekerheden in overeenstemming met afdeling 6;

b)

de wettelijke regelingen en een zekerhedenhouderschapsstructuur waardoor toegang mogelijk is tot de ontvangen zekerheden indien deze door een derde worden gehouden;

c)

indien initiële marge door de zekerheidsgever wordt gehouden, dat de zekerheden worden gehouden op bewaarnemingsrekeningen die buiten insolventies vallen;

d)

dat niet-contante initiële marge wordt bewaard overeenkomstig de leden 3 en 4;

e)

dat als initiële marge geïnde contanten worden bewaard op liquiditeitsrekeningen bij centrale banken of kredietinstellingen die voldoen aan alle volgende voorwaarden:

i)

zij hebben een vergunning overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU of hebben een vergunning in een derde land waarvan de toezicht- en regelgevingsstelsels gelijkwaardig zijn bevonden in overeenstemming met artikel 142, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

ii)

zij zijn de stellende noch de innende tegenpartijen, en maken evenmin deel uit van dezelfde groep als een van de tegenpartijen;

f)

de beschikbaarheid van niet-gebruikte zekerheden voor de curator of een andere insolventiefunctionaris van de wanbetalende tegenpartij;

g)

de initiële marge is vrij en tijdig overdraagbaar aan de stellende tegenpartij in geval van wanbetaling van de innende tegenpartij;

h)

dat andere zekerheden dan contanten overdraagbaar zijn en niet onderworpen zijn aan regelgevings- of wettelijke beperkingen of aanspraken van een derde, inclusief die van de curator van de innende tegenpartij of derde bewaarnemer, behalve pandrechten voor vergoedingen en lasten in verband met het aanbieden van de bewaarrekeningen en behalve pandrechten waaraan alle effecten in een clearingsysteem waarin dergelijke zekerheden kunnen worden gehouden systematisch worden onderworpen;

i)

dat alle niet-gebruikte zekerheden volledig aan de stellende tegenpartij wordt teruggegeven, met uitzondering van kosten en lasten in verband met het innen en houden van de zekerheden.

2.   Alle zekerheden die als initiële of variatiemarge zijn gesteld, mogen door alternatieve zekerheden worden vervangen indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de vervanging gebeurt overeenkomstig de voorwaarden van de overeenkomst tussen de tegenpartijen waarvan sprake in artikel 3;

b)

de alternatieve zekerheden zijn toelaatbaar overeenkomstig afdeling 2;

c)

de waarde van de alternatieve zekerheden is toereikend om aan alle margevereisten te voldoen na toepassing van enige relevante haircut.

3.   Initiële marge wordt beschermd tegen de wanbetaling of insolventie van de innende tegenpartij door deze te scheiden op een of beide van de volgende wijzen:

a)

in de boeken en vastleggingen van een derde houder of bewaarnemer;

b)

via andere juridisch bindende regelingen.

4.   Tegenpartijen zorgen ervoor dat andere zekerheden dan contanten die als initiële marge worden uitgewisseld als volgt worden gescheiden:

a)

indien zekerheden door de innende tegenpartij voor eigen rekening en risico worden gehouden, worden zij gescheiden van de rest van de eigen activa van de innende tegenpartij;

b)

indien zekerheden door de stellende tegenpartij niet voor eigen rekening en risico worden gehouden, worden zij gescheiden van de rest van de eigen activa van de stellende tegenpartij;

c)

indien zekerheden worden gehouden in de boeken en vastleggingen van een bewaarnemer of een andere derde houder worden deze gescheiden van de eigen activa van die derde houder of bewaarnemer.

5.   Indien niet-contante zekerheden door de innende partij of door een derde houder of bewaarnemer worden gehouden, biedt de innende tegenpartij de stellende tegenpartij altijd de optie haar zekerheden van de activa van andere stellende tegenpartijen te scheiden.

6.   Tegenpartijen verrichten een onafhankelijk juridische onderzoek om na te gaan of de scheidingsregelingen voldoen aan de vereisten bedoeld in lid 1, onder g), en de leden 3, 4 en 5. Dat juridisch onderzoek kan worden verricht door een onafhankelijke interne afdeling of door een onafhankelijke derde.

7.   Tegenpartijen leveren aan hun bevoegde autoriteiten bewijs van de naleving van lid 6 met betrekking tot elk relevant rechtsgebied en stellen op verzoek van een bevoegde autoriteit gedragslijnen in die waarborgen dat de naleving ononderbroken wordt beoordeeld.

8.   Voor de toepassing van lid 1, onder e), beoordelen de tegenpartijen de kredietkwaliteit van de daarin bedoelde kredietinstelling met behulp van een methodologie die niet enkel of werktuiglijk op externe kredietkwaliteitsbeoordelingen steunt.

Artikel 20

Behandeling van geïnde initiële marges

1.   De innende tegenpartij mag als initiële marge geïnde zekerheden niet herhypothekeren, herbelenen of anderszins hergebruiken.

2.   Niettegenstaande lid 1 kan een derde houder de in contanten ontvangen initiële marge voor herbeleggingsdoeleinden gebruiken.

AFDELING 6

Waardering van zekerheden

Artikel 21

Berekening van de aangepaste waarde van zekerheden

1.   Tegenpartijen passen de waarde van geïnde zekerheden aan in overeenstemming met de in bijlage II beschreven methodologie of een methodologie waarbij gebruik wordt gemaakt van eigen volatiliteitsschattingen overeenkomstig artikel 22.

2.   Bij de aanpassing van de waarde van zekerheden ingevolge lid 1 kunnen tegenpartijen het wisselkoersrisico uit hoofde van posities in valuta's buiten beschouwing laten die zijn onderworpen aan een juridisch afdwingbare internationale overeenkomst en de variatie beperken van die posities ten opzichte van andere onder dezelfde overeenkomst vallende valuta's.

Artikel 22

Eigen schattingen van de aangepaste waarde van zekerheden

1.   Tegenpartijen passen de waarde van geïnde zekerheden aan met gebruikmaking van eigen volatiliteitsschattingen in overeenstemming met bijlage III.

2.   Tegenpartijen actualiseren hun datasets en berekenen de eigen volatiliteitsschattingen waarvan sprake in artikel 21 telkens wanneer het volatiliteitsniveau van de marktprijzen materieel verandert en tenminste driemaandelijks.

3.   Voor de toepassing van lid 2 bepalen tegenpartijen vooraf de volatiliteitsniveaus die een herberekening van de haircuts waarvan sprake in bijlage III in gang zetten.

4.   De procedures waarvan sprake in artikel 2, lid 2, onder d), omvatten gedragslijnen om de berekening van de eigen volatiliteitsschattingen en de integratie van die schattingen in het risicobeheerproces van die tegenpartij te monitoren.

5.   De gedragslijnen waarvan sprake in lid 4 zijn onderworpen aan een intern onderzoek dat al het volgende omvat:

a)

ten minste jaarlijks, de integratie van de schattingen in het risicobeheerproces van de tegenpartij;

b)

de integratie van geschatte haircuts in het dagelijkse risicobeheer;

c)

de validatie van alle significante wijzigingen in het proces voor de berekening van de schattingen;

d)

de controle van de consistentie, tijdigheid en betrouwbaarheid van de gegevensbronnen die worden gebruikt voor de berekening van de schattingen;

e)

de accuraatheid en juistheid van de aannames over volatiliteit.

6.   Het in lid 5 bedoelde onderzoek wordt regelmatig uitgevoerd binnen het interne auditingproces van de tegenpartij.

HOOFDSTUK II

SPECIFIEKE BEPALINGEN BETREFFENDE RISICOBEHEERPROCEDURES

AFDELING 1

Vrijstellingen

Artikel 23

CTP's met een vergunning als kredietinstelling

In afwijking van artikel 2, lid 2, kunnen tegenpartijen in hun risicobeheerprocedures regelen dat geen zekerheden worden uitgewisseld met betrekking tot niet-centraal geclearde otc-derivatencontracten die zijn aangegaan met CTP's met een vergunning als kredietinstelling overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU.

Artikel 24

Niet-financiële tegenpartijen en tegenpartijen uit derde landen

In afwijking van artikel 2, lid 2, kunnen tegenpartijen in hun risicobeheerprocedures regelen dat geen zekerheden worden uitgewisseld met betrekking tot niet-centraal geclearde otc-derivatencontracten die zijn aangegaan met niet-financiële tegenpartijen die niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 10, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 648/2012, of met in een derde land gevestigde niet-financiële entiteiten die niet aan de voorwaarden van artikel 10, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 648/2012 zouden voldoen als zij in de Unie waren gevestigd.

Artikel 25

Minimumoverdrachtbedrag

1.   In afwijking van artikel 2, lid 2, mogen tegenpartijen in hun risicobeheerprocedures regelen dat geen zekerheden van een tegenpartij worden geïnd indien het verschuldigde bedrag sedert de laatste inning van zekerheden gelijk is aan of lager dan het bedrag dat door de tegenpartijen is overeengekomen (hierna „minimumoverdrachtbedrag” genoemd).

Het minimumoverdrachtbedrag mag niet groter zijn dan 500 000 EUR of het gelijkwaardig bedrag in een andere valuta.

2.   Indien tegenpartijen het eens worden over een minimumoverdrachtbedrag wordt het bedrag aan verschuldigde zekerheden berekend als de som van:

a)

de verschuldigde variatiemarge sedert de laatste inning ervan, berekend overeenkomstig artikel 10, inclusief overtollige zekerheden;

b)

de verschuldigde initiële marge sedert de laatste inning ervan, berekend overeenkomstig artikel 11, inclusief overtollige zekerheden.

3.   Indien het verschuldigde bedrag aan zekerheden groter is dan het door de tegenpartijen overeengekomen minimumoverdrachtbedrag, int de innende tegenpartij het volledige verschuldigde bedrag aan zekerheden zonder aftrek van het minimumoverdrachtbedrag.

4.   Tegenpartijen kunnen het eens worden over afzonderlijke minimumoverdrachtbedragen voor initiële en variatiemarges, op voorwaarde dat de som van die minimumoverdrachtbedragen lager is dan of gelijk aan 500 000 EUR of het gelijkwaardig bedrag in een andere valuta.

5.   Indien tegenpartijen het eens zijn over afzonderlijke minimumoverdrachtbedragen overeenkomstig lid 4, int de innende tegenpartij het volledige verschuldigde bedrag aan initiële of variatiemarge zonder aftrek van die minimumoverdrachtbedragen indien het bedrag aan verschuldigde initiële of variatiemarge groter is dan het minimumoverdrachtbedrag.

Artikel 26

Margeberekening met tegenpartijen van een derde land

Indien een tegenpartij is gevestigd in een derde land, kunnen tegenpartijen marges berekenen op basis van een samenstel van verrekenbare transacties dat de volgende soorten contracten omvat:

a)

niet-centraal geclearde otc-derivaten onderworpen aan margevereisten overeenkomstig deze verordening;

b)

contracten die aan beide volgende voorwaarden voldoen:

i)

zij gelden als niet-centraal geclearde otc-derivaten volgens de regelgeving die geldt voor de tegenpartij die gevestigd is in een derde land;

ii)

zij zijn onderworpen aan margeregels in de regelgeving die geldt voor de tegenpartij die gevestigd is in een derde land.

AFDELING 2

Vrijstellingen bij het berekenen van niveaus van initiële marge

Artikel 27

Deviezencontracten

In afwijking van artikel 2, lid 2, kunnen tegenpartijen in hun risicobeheerprocedures regelen dat geen initiële marges worden geïnd met betrekking tot:

a)

fysiek afgewikkelde otc-derivatencontracten waarbij enkel twee verschillende valuta's worden uitgewisseld op een specifieke datum in de toekomst tegen een vaste koers overeengekomen op de transactiedatum van het contract dat van toepassing is op de uitwisseling (hierna „deviezenforwards” genoemd);

b)

fysiek afgewikkelde otc-derivatencontracten waarbij enkel twee verschillende valuta's worden uitgewisseld op een specifieke datum tegen een vaste koers die is overeengekomen op de transactiedatum van het contract met betrekking tot de uitwisseling, en een omgekeerde uitwisseling van de twee valuta's op een latere datum tegen een vaste koers die eveneens is overeengekomen op de transactiedatum van het contract dat van toepassing is op de uitwisseling (hierna „deviezenswaps” genoemd);

c)

de uitwisseling van de hoofdsom van niet-centraal geclearde otc-derivatencontracten op grond waarvan tegenpartijen alleen de hoofdsom en alle rentebetalingen in één valuta uitwisselen voor de hoofdsom en alle rentebetalingen in een andere valuta op bepaalde tijdstippen volgens een vastgestelde formule (hierna „valutaswap” genoemd).

Artikel 28

Drempel op basis van een notioneel bedrag

1.   In afwijking van artikel 2, lid 2, kunnen tegenpartijen in hun risicobeheerprocedures regelen dat initiële marges niet worden geïnd voor alle nieuwe otc-derivatencontracten die binnen een kalenderjaar worden afgesloten indien het geaggregeerd gemiddeld notioneel bedrag aan niet-centraal geclearde otc-derivaten van één van de twee tegenpartijen voor de maanden maart, april en mei van het voorgaande jaar aan het einde van de maand minder dan 8 miljard EUR bedraagt.

het geaggregeerd gemiddeld notioneel bedrag aan het einde van de maand waarvan sprake in de eerste alinea wordt berekend op het niveau van de tegenpartij of op groepsniveau indien de tegenpartij tot een groep behoort.

2.   Indien een tegenpartij tot een groep behoort, omvat de berekening van het geaggregeerd gemiddeld notioneel bedrag aan het einde van de maand van de groep alle niet-centraal geclearde otc-derivatencontracten van de groep, inclusief alle niet-centraal geclearde otc-derivatencontracten binnen de groep.

Voor de toepassing van de eerste alinea worden otc-derivatencontracten die interne transacties zijn slechts eenmaal in aanmerking genomen.

3.   Icbe's met een vergunning overeenkomstig Richtlijn 2009/65/EG en alternatieve beleggingsfondsen beheerd door beheerders van alternatieve beleggingsfondsen met een vergunning of registratie overeenkomstig Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad (9) worden als aparte entiteiten beschouwd en afzonderlijk behandeld bij de toepassing van de in lid 1 bedoelde drempels indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de fondsen zijn aparte gescheiden pools van activa ten behoeve van insolventie of faillissement van het fonds;

b)

de gescheiden pools van activa worden niet zekergesteld, gegarandeerd of anderszins financieel ondersteund door andere beleggingsfondsen of hun beheerders.

Artikel 29

Drempel op basis van initiëlemargebedragen

1.   In afwijking van artikel 2, lid 2, kunnen tegenpartijen in hun risicobeheerprocedures regelen dat geïnde initiële marge met een bedrag van maximaal 50 miljoen EUR in geval van de punten a) en b) van dit lid of 10 miljoen EUR in geval van punt c) wordt verminderd indien:

a)

geen van de tegenpartijen tot een groep behoort;

b)

de tegenpartijen deel uitmaken van verschillende groepen;

c)

beide tegenpartijen tot dezelfde groep behoren.

2.   Indien een tegenpartij geen initiële marges int overeenkomstig lid 1, onder b), omvatten de risicobeheerprocedures waarvan sprake in artikel 2, lid 1, bepalingen inzake monitoring, op groepsniveau, of die drempel wordt overschreden en bepalingen met betrekking tot het bijhouden van adequate vastleggingen van de blootstellingen van de groep aan elke tegenpartij in dezelfde groep.

3.   Icbe's met een vergunning overeenkomstig Richtlijn 2009/65/EG en alternatieve beleggingsfondsen beheerd door beheerders van alternatieve beleggingsfondsen met een vergunning of registratie overeenkomstig Richtlijn 2011/61/EU worden als aparte entiteiten beschouwd en afzonderlijk behandeld bij de toepassing van de in lid 1 bedoelde drempels indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de fondsen gelden als aparte gescheiden pools van activa bij de behandeling van de insolventie of het faillissement van het fonds;

b)

de gescheiden pools van activa worden niet zekergesteld, gegarandeerd of anderszins financieel ondersteund door andere beleggingsfondsen of hun beheerders.

AFDELING 3

Vrijstellingen van het vereiste om initiële of variatiemarge te stellen of te innen

Artikel 30

Behandeling van derivaten in verband met gedekte obligaties voor afdekkingdoeleinden

1.   In afwijking van artikel 2, lid 2, en indien aan de voorwaarden beschreven in lid 2 van dit artikel is voldaan, kunnen tegenpartijen in hun risicobeheerprocedures in het volgende voorzien met betrekking tot otc-derivatencontracten die in verband met gedekte obligaties worden afgesloten:

a)

variatiemarge wordt niet gesteld door de emittent van de gedekte obligatie of de garantiepool, maar wordt in contanten van de tegenpartij geïnd en wanneer verschuldigd aan de tegenpartij teruggegeven;

b)

initiële marge wordt niet gesteld of geïnd.

2.   Lid 1 is van toepassing indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

a)

het otc-derivatencontract wordt niet beëindigd in geval van afwikkeling of insolventie van de emittent van de gedekte obligatie of garantiepool;

b)

de tegenpartij bij het otc-derivaat dat met emittenten van gedekte obligaties of met garantiepools voor gedekte obligaties is afgesloten, is ten minste van gelijke rang als de houders van de gedekte obligaties, behalve indien de tegenpartij bij het otc-derivaat dat met emittenten van gedekte obligaties of met garantiepools voor gedekte obligaties wordt afgesloten de wanbetalende of de getroffen partij is, dan wel van deze rang afziet;

c)

het otc-derivatencontract is in de garantiepool van de gedekte obligatie geregistreerd of vastgelegd overeenkomstig de nationale wetgeving betreffende gedekte obligaties;

d)

het otc-derivatencontract wordt alleen gebruikt voor het afdekken van rente- of valutamismatches van de garantiepool met betrekking tot de gedekte obligatie;

e)

het samenstel van verrekenbare transacties omvat geen otc-derivatencontracten die geen verband houden met de garantiepool van de gedekte obligatie;

f)

de gedekte obligatie waarmee het otc-derivatencontract verband houdt, voldoet aan de vereisten van artikel 129, leden 1, 2 en 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

g)

de garantiepool van de gedekte obligatie waarmee het otc-derivatencontract verband houdt, is op grond van de regelgeving onderworpen aan een zekerheidstellingsvereiste van ten minste 102 %.

Artikel 31

Behandeling van derivaten met tegenpartijen in derde landen waar de juridische afdwingbaarheid van verrekeningsovereenkomsten of zekerhedenbescherming niet kan worden gewaaarborgd

1.   In afwijking van artikel 2, lid 2, kunnen in de Unie gevestigde tegenpartijen in hun risicobeheerprocedures regelen dat geen variatie- en initiële marges dienen te worden gesteld voor niet-centraal geclearde otc-contracten die worden gesloten met tegenpartijen die zijn gevestigd in een derde land waarvoor elk van het volgende geldt:

a)

het in artikel 2, lid 3, bedoeld juridisch onderzoek bevestigt dat de verrekeningsovereenkomst en, indien gebruikt, de overeenkomst inzake uitwisseling van zekerheden niet te allen tijde met zekerheid juridisch kan worden afgedwongen;

b)

het in artikel 19, lid 6, bedoeld juridisch onderzoek bevestigt dat de scheidingsvereisten waarvan sprake in artikel 19, leden 3, 4 en 5, niet kunnen worden vervuld.

Voor de toepassing van de eerste alinea innen in de Unie gevestigde tegenpartijen marge op brutobasis.

2.   In afwijking van artikel 2, lid 2, kunnen in de Unie gevestigde tegenpartijen in hun risicobeheerprocedures regelen dat geen variatie- en initiële marges dienen te worden gesteld voor contracten die worden gesloten met tegenpartijen die zijn gevestigd in een derde land indien alle volgende voorwaarden gelden:

a)

lid 1, onder a), en, indien toepasselijk, onder b), is van toepassing;

b)

de juridische onderzoeken waarvan sprake in lid 1, onder a) en b), bevestigen dat het innen van zekerheden in overeenstemming met deze verordening niet mogelijk is, zelfs niet op brutobasis;

c)

de ratio berekend overeenkomstig lid 3 is kleiner dan 2,5 %.

3.   De ratio waarvan sprake in lid 2, onder c), is het resultaat van het delen van het bedrag dat resulteert uit punt a) van dit lid door het bedrag dat resulteert uit punt b):

a)

de som van de notionele bedragen van alle uitstaande otc-derivatencontracten van de groep waartoe de tegenpartij behoort die zijn gesloten na de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor geen marge is geïnd van tegenpartijen gevestigd in een derde land waarop punt b) van lid 2 van toepassing is;

b)

de som van de notionele bedragen van alle uitstaande otc-derivatencontracten van de groep waartoe de tegenpartij behoort, met uitzondering van otc-derivaten die intragroeptransacties zijn.

HOOFDSTUK III

INTRAGROEPDERIVATENCONTRACTEN

AFDELING 1

Procedures met betrekking tot tegenpartijen en bevoegde autoriteiten bij het aanvragen van vrijstellingen voor intragroepderivatencontracten

Artikel 32

Procedures met betrekking tot tegenpartijen en relevante bevoegde autoriteiten

1.   De aanvraag of kennisgeving door een tegenpartij bij de bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 11, leden 6 tot en met 10, van Verordening (EU) nr. 648/2012 wordt geacht te zijn ontvangen wanneer de bevoegde autoriteit alle volgende informatie ontvangt:

a)

alle informatie die noodzakelijk is om te beoordelen of de voorwaarden gespecificeerd in artikel 11, leden 6, 7, 8, 9 of 10, al naar het geval, van Verordening (EU) nr. 648/2012 zijn vervuld;

b)

de informatie en documenten waarvan sprake in artikel 18, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 149/2013 (10).

2.   Indien een bevoegde autoriteit bepaalt dat verdere informatie vereist is om na te gaan of aan de in lid 1, onder a), bedoelde voorwaarden is voldaan, verstrekt zij een schriftelijk verzoek om informatie aan de tegenpartij.

3.   Een besluit van een bevoegde autoriteit op grond van artikel 11, lid 6, van Verordening (EU) nr. 648/2012, wordt binnen drie maanden na ontvangst van alle in lid 1 bedoelde informatie aan de tegenpartij meegedeeld.

4.   Indien een bevoegde autoriteit tot een positief besluit komt op grond van artikel 11, leden 6, 8 of 10, van Verordening (EU) nr. 648/2012, deelt zij dat positief besluit schriftelijk aan de tegenpartij mee, onder vermelding van ten minste het volgende:

a)

of het om een volledige dan wel een gedeeltelijke vrijstelling gaat;

b)

in geval van een gedeeltelijke vrijstelling, een duidelijke opgave van de beperkingen van de vrijstelling.

5.   Indien een bevoegde autoriteit tot een negatief besluit komt op grond van artikel 11, leden 6, 8 of 10, van Verordening (EU) nr. 648/2012 of bezwaar maakt tegen een kennisgeving op grond van artikel 11, leden 7 of 9, van die verordening, deelt zij dat negatief besluit of bezwaar schriftelijk aan de tegenpartij mee, onder vermelding van ten minste het volgende:

a)

de voorwaarden van artikel 11, leden 6, 7, 8, 9 of 10, al naar het geval, van Verordening (EU) nr. 648/2012 die niet zijn vervuld;

b)

een samenvatting van de redenen om aan te nemen dat die voorwaarden niet zijn vervuld.

6.   Indien een van de bevoegde autoriteiten die in kennis zijn gesteld op grond van artikel 11, lid 7, van Verordening (EU) nr. 648/2012 van oordeel is dat de voorwaarden waarvan sprake in artikel 11, lid 7, eerste alinea, onder a) of b), van die verordening niet zijn vervuld, stelt zij de andere bevoegde autoriteit daarvan binnen twee maanden na ontvangst van de kennisgeving in kennis.

7.   De bevoegde autoriteiten stellen de niet-financiële tegenpartijen van het bezwaar waarvan sprake in lid 5 binnen drie maanden na ontvangst van de kennisgeving in kennis.

8.   Een besluit van een bevoegde autoriteit op grond van artikel 11, lid 8, van Verordening (EU) nr. 648/2012 wordt binnen drie maanden na ontvangst van alle in lid 1 bedoelde informatie aan de in de Unie gevestigde tegenpartij meegedeeld.

9.   Een besluit van de bevoegde autoriteit van een financiële tegenpartij waarvan sprake in artikel 11, lid 10, van Verordening (EU) nr. 648/2012 wordt aan de bevoegde autoriteit van de niet-financiële tegenpartij binnen twee maanden na de ontvangst van alle in lid 1 bedoelde informatie en aan de tegenpartijen binnen drie maanden na ontvangst van die informatie meegedeeld.

10.   Tegenpartijen die een kennisgeving hebben verstrekt of een positief besluit hebben ontvangen overeenkomstig artikel 11, leden 6, 7, 8, 9 of 10, al naar het geval, van Verordening (EU) nr. 648/2012 stellen de relevante bevoegde autoriteit onverwijld in kennis van elke wijziging die gevolgen kan hebben voor de naleving van de voorwaarden als beschreven in die leden, al naar het geval. De bevoegde autoriteit kan bezwaar maken tegen de aanvraag tot vrijstelling of haar positief besluit intrekken na enige verandering in omstandigheden die van invloed kan zijn op de vervulling van die voorwaarden.

11.   Indien door een bevoegde autoriteit een negatief besluit of bezwaar wordt meegedeeld, mag de relevante tegenpartij alleen een nieuwe aanvraag of kennisgeving indienen indien de omstandigheden die aan de basis lagen van het besluit of het bezwaar van de bevoegde autoriteit materieel zijn veranderd.

AFDELING 2

Toepasselijke criteria voor het aanvragen van vrijstellingen inzake intragroepderivatencontracten

Artikel 33

Toepasselijke criteria met betrekking tot juridische belemmeringen voor de onmiddellijke overdracht van eigen vermogen en terugbetaling van passiva

Een juridische belemmering voor de onmiddellijke overdracht van eigen vermogen of terugbetaling van passiva tussen de tegenpartijen waarvan sprake in artikel 11, leden 5 tot en met 10, van Verordening (EU) nr. 648/2012 wordt geacht te bestaan indien er daadwerkelijke of voorziene beperkingen van juridische aard zijn, inclusief een van het volgende:

a)

valuta- en wisselcontroles;

b)

een regelgevend, administratief, wettelijk of contractueel kader dat wederzijdse financiële steun verhindert of significante gevolgen heeft voor de overdracht van financiële middelen binnen de groep;

c)

elk van de voorwaarden inzake vroegtijdige interventie, herstel en afwikkeling waarvan sprake in Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad (11) is vervuld, als gevolg waarvan de bevoegde autoriteit een belemmering voor de onmiddellijke overdracht van eigen vermogen of terugbetaling van passiva voorziet;

d)

het bestaan van minderheidsbelangen die de besluitvormingsbevoegdheid beperken binnen entiteiten waaruit de groep bestaat;

e)

de aard van de juridische structuur van de tegenpartij, als omschreven in haar statuten, oprichtingsdocumenten en huishoudelijk reglement.

Artikel 34

Toepasselijke criteria met betrekking tot praktische belemmeringen voor de onmiddellijke overdracht van eigen vermogen en terugbetaling van passiva

Een praktische belemmering voor de onmiddellijke overdracht van eigen vermogen of terugbetaling van passiva tussen de tegenpartijen waarvan sprake in artikel 11, leden 5 tot en met 10, van Verordening (EU) nr. 648/2012 wordt geacht te bestaan indien er beperkingen van praktische aard zijn, inclusief een van de volgende:

a)

onvoldoende beschikbaarheid van onbezwaarde of liquide activa voor de relevante tegenpartij op de vervaldag;

b)

belemmeringen van operationele aard die dergelijke overdrachten of terugbetalingen op de vervaldag daadwerkelijk vertragen of verhinderen.

HOOFDSTUK IV

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 35

Overgangsbepalingen

Tegenpartijen bedoeld in artikel 11, lid 3, van Verordening (EU) nr. 648/2012 kunnen de risicobeheerprocedures blijven toepassen die bij hen in werking zijn op de datum van toepassing van deze verordening ten aanzien van niet-centraal geclearde otc-derivatencontracten die zijn aangegaan tussen 16 augustus 2012 en de relevante toepassingsdatums van deze verordening.

Artikel 36

Toepassing van artikel 9, lid 2, artikel 11, de artikelen 13 tot en met 18, artikel 19, lid 1, onder c), d) en f), artikel 19, lid 3, en artikel 20

1.   Artikel 9, lid 2, artikel 11, de artikelen 13 tot en met 18, artikel 19, lid 1, onder c), d) en f), artikel 19, lid 3, en artikel 20 zijn als volgt van toepassing:

a)

vanaf één maand na de datum van inwerkingtreding van deze verordening, indien beide tegenpartijen beschikken over of behoren tot groepen die elk een geaggregeerd gemiddeld notioneel bedrag aan niet-centraal geclearde otc-derivaten boven de 3 000 miljard EUR hebben;

b)

vanaf 1 september 2017, indien beide tegenpartijen beschikken over of behoren tot groepen die elk een geaggregeerd gemiddeld notioneel bedrag aan niet-centraal geclearde otc-derivaten boven de 2 250 miljard EUR hebben;

c)

vanaf 1 september 2018, indien beide tegenpartijen beschikken over of behoren tot groepen die elk een geaggregeerd gemiddeld notioneel bedrag aan niet-centraal geclearde otc-derivaten boven de 1 500 miljard EUR hebben;

d)

vanaf 1 september 2019, indien beide tegenpartijen beschikken over of behoren tot groepen die elk een geaggregeerd gemiddeld notioneel bedrag aan niet-centraal geclearde otc-derivaten boven de 750 miljard EUR hebben;

e)

vanaf 1 september 2020, indien beide tegenpartijen beschikken over of behoren tot groepen die elk een geaggregeerd gemiddeld notioneel bedrag aan niet-centraal geclearde otc-derivaten boven de 8 miljard EUR hebben;

2.   In afwijking van lid 1 zijn, indien de voorwaarden van lid 3 van dit artikel vervuld zijn, artikel 9, lid 2, artikel 11, de artikelen 13 tot en met 18, artikel 19, lid 1, onder c), d) en f), artikel 19, lid 3, en artikel 20 als volgt van toepassing:

a)

drie jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening, indien geen gelijkwaardigheidsbesluit ingevolge artikel 13, lid 2, van Verordening (EU) nr. 648/2012 voor de toepassing van artikel 11, lid 3, van die verordening is vastgesteld ten aanzien van het relevante derde land;

b)

de laatst vallende van de volgende datums indien een gelijkwaardigheidsbesluit ingevolge artikel 13, lid 2, van Verordening (EU) nr. 648/2012 voor de toepassing van artikel 11, lid 3, van die verordening is vastgesteld ten aanzien van het relevante derde land:

i)

vier maanden na de datum van inwerkingtreding van het besluit vastgesteld ingevolge artikel 13, lid 2, van Verordening (EU) nr. 648/2012 voor de toepassing van artikel 11, lid 3, van die verordening ten aanzien van het relevante derde land;

ii)

de toepasselijke datum bepaald ingevolge lid 1.

3.   De afwijking waarvan sprake in lid 2 is alleen van toepassing indien tegenpartijen bij een niet-centraal gecleard otc-derivatencontract aan alle volgende voorwaarden voldoen:

a)

de ene tegenpartij is in een derde land gevestigd en de andere in de Unie;

b)

de in een derde land gevestigde tegenpartij is een financiële of een niet-financiële tegenpartij;

c)

de in de Unie gevestigde tegenpartij is een van de volgende:

i)

een financiële tegenpartij, een niet-financiële tegenpartij, een financiële holding, een financiële instelling of een aan adequate prudentiële vereisten onderworpen onderneming die nevendiensten verricht, en de onder a) bedoelde tegenpartij van een derde land is een financiële tegenpartij;

ii)

een financiële of een niet-financiële tegenpartij en de onder a) bedoelde tegenpartij van een derde land is een niet-financiële tegenpartij;

d)

beide tegenpartijen zijn overeenkomstig artikel 3, lid 3, van Verordening (EU) nr. 648/2012 op volledige basis in dezelfde consolidatie opgenomen;

e)

beide tegenpartijen zijn onderworpen aan adequate gecentraliseerde risicobeoordelings-, risicometings- en risicobeheersingsprocedures;

f)

de vereisten van hoofdstuk III zijn vervuld.

Artikel 37

Toepassing van de artikelen 9, lid 1, 10 en 12

1.   De artikelen 9, lid 1, 10 en 12, zijn als volgt van toepassing:

a)

vanaf één maand na de datum van inwerkingtreding van deze verordening voor tegenpartijen die beide beschikken over of behoren tot groepen die elk een geaggregeerd gemiddeld notioneel bedrag aan niet-centraal geclearde otc-derivaten boven de 3 000 miljard EUR hebben;

b)

vanaf 1 maart 2017 of, indien dit later is, één maand na de datum van inwerkingtreding van deze verordening voor andere tegenpartijen.

2.   In afwijking van lid 1 zijn met betrekking tot contracten voor deviezenforwards waarvan sprake in artikel 27, onder a), de artikelen 9, lid 1, 10 en 12 van toepassing op de vroegst vallende van de volgende datums:

a)

31 december 2018, indien de onder b) bedoelde verordening nog niet van toepassing is;

b)

de datum van inwerkingtreding van de Gedelegeerde Verordening van de Commissie (*2) tot bepaling van een aantal technische elementen met betrekking tot de definitie van financiële instrumenten wat betreft fysiek afgewikkelde deviezenforwards of, als deze later valt, de ingevolge lid 1 bepaalde datum.

Artikel 38

Toepassingsdatums voor bepaalde contracten

1.   In afwijking van de artikelen 36, lid 1, en 37 zijn wat betreft alle niet-centraal geclearde otc-derivaten die aandelenopties of indexopties de artikelen waarvan sprake in de artikelen 36, lid 1, en 37 van toepassing vanaf drie jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

2.   In afwijking van de artikelen 36, lid 1, en 37 zijn, indien een in de Unie gevestigde tegenpartij een niet-gecleard otc-derivatencontract aangaat met een andere tegenpartij die deel uitmaakt van dezelfde groep, de artikelen waarvan sprake in de artikelen 36, lid 1, en 37 van toepassing vanaf de datums gespecificeerd in overeenstemming met die artikelen of vanaf 4 juli 2017, als deze later valt.

Artikel 39

Berekening van het geaggregeerd gemiddeld notioneel bedrag

1.   Voor de toepassing van de artikelen 36 en 37 wordt het geaggregeerd gemiddeld notioneel bedrag waarvan sprake berekend als het gemiddelde van het bruto notioneel bedrag dat aan alle volgende voorwaarden voldoet:

a)

het is vastgelegd op de laatste werkdag van maart, april en mei van 2016 met betrekking tot tegenpartijen waarvan sprake in artikel 36, lid 1, onder a);

b)

het is vastgelegd op de laatste werkdag van maart, april en mei van het jaar waarvan sprake in elk van de punten in artikel 36, lid 1;

c)

het omvat alle entiteiten van de groep;

d)

het omvat alle niet-centraal geclearde otc-derivatencontracten van de groep;

e)

het omvat alle niet-centraal geclearde intragroep-otc-derivatencontracten van de groep, waarbij elk contract eenmaal worden geteld.

2.   Voor de toepassing van lid 1 worden icbe's met een vergunning overeenkomstig Richtlijn 2009/65/EG en alternatieve beleggingsfondsen beheerd door beheerders van alternatieve beleggingsfondsen met een vergunning of registratie overeenkomstig Richtlijn 2011/61/EU als aparte entiteiten beschouwd en afzonderlijk behandeld indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de fondsen zijn aparte gescheiden pools van activa ten behoeve van insolventie of faillissement van het fonds;

b)

de gescheiden pools van activa worden niet zekergesteld, gegarandeerd of anderszins financieel ondersteund door andere beleggingsfondsen of hun beheerders.

Artikel 40

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 4 oktober 2016.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 201 van 27.7.2012, blz. 1.

(2)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 153/2013 van de Commissie van 19 december 2012 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot technische reguleringsnormen inzake vereisten voor centrale tegenpartijen (PB L 52 van 23.2.2013, blz. 41).

(3)  Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).

(4)  Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).

(*1)  C(2016) 2398 final.

(5)  Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).

(6)  Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/79/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 48).

(7)  Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84).

(8)  Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) (PB L 302 van 17.11.2009, blz. 32).

(9)  Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 1095/2010 (PB L 174 van 1.7.2011, blz. 1).

(10)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 149/2013 van de Commissie van 19 december 2012 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen betreffende indirecte clearingregelingen, de clearingverplichting, het openbaar register, toegang tot een handelsplatform, niet-financiële tegenpartijen, risico-inperkingstechnieken voor niet door een CTP geclearde otc-derivatencontracten (PB L 52 van 23.2.2013, blz. 11).

(11)  Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 190).

(*2)  C(2016) 2398 final.


BIJLAGE I

Overeenkomst van kans op wanbetaling (hierna „PD” genoemd) met kredietkwaliteitscategorieën voor de toepassing van de artikelen 6 en 7

Een interne rating met een PD gelijk aan of lager dan de waarde in tabel 1 wordt in de overeenkomstige kredietkwaliteitscategorie ondergebracht.

Tabel 1

Kredietkwaliteitscategorie

Kans op wanbetaling, als omschreven in artikel 4, lid 54, van Verordening (EU) 575/2013 lager dan of gelijk aan:

1

0,10 %

2

0,25 %

3

1 %

4

7,5 %


BIJLAGE II

Methodologie voor het aanpassen van de waarde van zekerheden voor de toepassing van artikel 21

1.

De waarde van de zekerheden wordt als volgt aangepast:

Cwaarde = C · (1 – HC – HFX)

waarbij:

C

=

de marktwaarde van de zekerheden;

HC

=

de voor de zekerheden passende haircut, als berekend op grond van punt 2;

HFX

=

de voor de valutamismatch passende haircut, als berekend op grond van punt 6.

2.

Tegenpartijen passen ten minste de haircuts bepaald in de volgende tabellen 1 en 2 op de marktwaarde van de zekerheden toe:

Tabel 1

Haircuts voor kredietkwaliteitsbeoordelingen op lange termijn

Kredietkwaliteitscategorie waarin de kredietbeoordeling van de schuldtitel wordt ondergebracht

Restlooptijd

Haircuts voor schuldtitels uitgegeven door entiteiten beschreven in artikel 4, lid 1, onder c) tot en met e), en h) tot en met k), in %

Haircuts voor schuldtitels uitgegeven door entiteiten beschreven in artikel 4, lid 1, onder f), g), l) tot en met n), in (%

Haircuts voor securitisatieposities die voldoen aan de criteria in artikel 4, lid 1, onder o), in %

1

≤ 1 jaar

0,5

1

2

>1 ≤ 5 jaar

2

4

8

> 5 jaar

4

8

16

2-3

≤ 1 jaar

1

2

4

>1 ≤ 5 jaar

3

6

12

> 5 jaar

6

12

24

4 of lager

≤ 1 jaar

15

n.v.t.

n.v.t.

>1 ≤ 5 jaar

15

n.v.t.

n.v.t.

> 5 jaar

15

n.v.t.

n.v.t.


Tabel 2

Haircuts voor kredietkwaliteitsbeoordelingen op korte termijn

Kredietkwaliteitscategorie waarin de kredietbeoordeling van een kortlopende schuldtitel wordt ondergebracht

Haircuts voor schuldtitels uitgegeven door entiteiten beschreven in artikel 4, lid 1, onder c) en j), in %

Haircuts voor schuldtitels uitgegeven door entiteiten beschreven in artikel 4, lid 1, onder m), in %

Haircuts voor securitisatieposities en die voldoen aan de criteria in artikel 4, lid 1, onder o), in %

1

0,5

1

2

2-3 of lager

1

2

4

1.

Voor aandelen in hoofdindexen, in aandelen in hoofdindexen converteerbare obligaties en goud geldt een haircut van 15 %.

2.

Wat betreft toelaatbare rechten van deelneming in icbe's, is de haircut het gewogen gemiddelde van de haircuts die van toepassing zouden zijn op de activa waarin het fonds heeft belegd.

3.

Contante variatiemarge is onderworpen aan een haircut van 0 %.

4.

Voor de uitwisseling van variatiemarge is een haircut van 8 % van toepassing op alle niet-contante zekerheden gesteld in een andere valuta dan die welke zijn overeengekomen in een specifiek derivatencontract, de relevante hoofdkaderverrekeningsovereenkomst of de relevante kredietondersteuningsbijlage.

5.

Voor de uitwisseling van initiële marge is een haircut van 8 % van toepassing op alle contante en niet-contante zekerheden gesteld in een andere valuta dan de valuta waarin de betalingen moeten gebeuren in geval van vervroegde beëindiging of wanbetaling overeenkomstig het specifieke derivatencontract, de relevante overeenkomst inzake uitwisseling van zekerheden of de relevante kredietondersteuningsbijlage (hierna „beëindigingsvaluta” genoemd). Elk van de tegenpartijen kan een andere beëindigingsvaluta kiezen. Indien in de overeenkomst geen beëindigingsvaluta is vastgesteld, is de haircut van toepassing op de marktwaarde van alle als zekerheid gestelde activa.


BIJLAGE III

Eigen volatiliteitsramingen van de haircuts die moeten worden toegepast op de marktwaarde van zekerheden voor de toepassing van artikel 22

1.

Bij de berekening van de aangepaste waarde van de zekerheden wordt aan alle volgende voorwaarden voldaan:

a)

de instellingen baseren de berekening op een eenzijdig betrouwbaarheidsinterval van 99 %;

b)

tegenpartijen baseren de berekening op een liquidatieperiode van ten minste tien werkdagen;

c)

tegenpartijen berekenen de haircuts door de haircuts bij dagelijkse herwaardering te verhogen op basis van de volgende vierkantswortel van tijd:

Formula

waarbij:

H

=

de toe te passen haircut;

HM

=

de haircut bij dagelijkse herwaardering;

NR

=

het feitelijke aantal werkdagen tussen twee herwaarderingen;

TM

=

de liquidatieperiode voor de betrokken soort transactie;

d)

tegenpartijen houden rekening met de laagste liquiditeit van activa van lage kwaliteit. Zij stellen de liquidatieperiode naar boven bij indien er twijfels bestaan over de liquiditeit van de zekerheid. Verder gaan zij na of historische gegevens wellicht de potentiële volatiliteit onderschatten. Deze gevallen moeten aan een stressscenario worden onderworpen;

e)

de lengte van de historische waarnemingsperiode die instellingen gebruiken voor het berekenen van haircuts bedraagt ten minste één jaar. Voor tegenpartijen die gebruik maken van weging of andere methoden in plaats van de historische waarnemingsperiode, bedraagt de feitelijke waarnemingsperiode ten minste één jaar.

f)

de marktwaarde van de zekerheden wordt als volgt aangepast:

Cwaarde = C · (1 – H)

waarbij:

C

=

de marktwaarde van de zekerheden;

H

=

de haircut zoals berekend onder c) hierboven.

2.

Contante variatiemarge kan onderworpen zijn aan een haircut van 0 %.

3.

Voor schuldtitels met een kredietbeoordeling door een EKBI kunnen de instellingen voor elke categorie effecten hun eigen volatiliteitsraming gebruiken.

4.

Bij de vaststelling van de relevante categorieën effecten voor de toepassing van punt 3 houden de tegenpartijen rekening met de soort entiteit die de effecten uitgeeft, evenals met de externe kredietbeoordeling, de resterende looptijd en de gewijzigde duration van de effecten. Volatiliteitsramingen zijn representatief voor de effecten die bij een bepaalde categorie zijn ingedeeld.

5.

De berekening van haircuts uit hoofde van de toepassing van punt 1, onder c), voldoet aan alle volgende voorwaarden:

a)

een tegenpartij gebruikt de volatiliteitsramingen in het dagelijkse risicobeheer, ook met betrekking tot haar blootstellingslimieten;

b)

indien voor het soort otc-derivatencontract in kwestie de liquidatieperiode die door een tegenpartij wordt gebruikt langer is dan die als bedoeld in punt 1, onder b), verhoogt die tegenpartij haar haircuts overeenkomstig de vierkantswortel van tijd als bedoeld onder c) van dat punt.


BIJLAGE IV

Standaardmethode voor de berekening van initiële marge voor de toepassing van de artikelen 9 en 11

1.

De notionele bedragen of de onderliggende waarden, al naar het geval, van de otc-derivatencontracten in een samenstel van verrekenbare transacties worden vermenigvuldigd met de percentages in de volgende tabel 1:

Tabel 1

Categorie

Opslagfactor

Krediet: resterende looptijd van 0-2 jaar

2 %

Krediet: resterende looptijd van 2-5 jaar

5 %

Krediet: resterende looptijd van 5+ jaar

10 %

Grondstoffen

15 %

Aandelen

15 %

Deviezen

6 %

Rente en inflatie: resterende looptijd van 0-2 jaar

1 %

Rente en inflatie: resterende looptijd van 2-5 jaar

2 %

Rente en inflatie: resterende looptijd van 5+ jaar

4 %

Overige

15 %

2.

De bruto initiële marge van een samenstel van verrekenbare transacties wordt berekend als de som van de in punt 1 bedoelde producten voor alle otc-derivatencontracten in het samenstel van verrekenbare transacties.

3.

De volgende behandeling is van toepassing op contracten die onder meer dan één categorie vallen:

a)

indien een relevante risicofactor voor een otc-derivatencontract duidelijk kan worden geïdentificeerd, worden contracten toegewezen aan de categorie die met die risicofactor overeenkomt;

b)

indien aan de voorwaarde als bedoeld onder a) niet is voldaan, worden contracten toegewezen aan de categorie met de hoogste opslagfactor onder de relevante categorieën;

c)

de initiëlemargevereisten voor een samenstel van verrekenbare transacties wordt berekend volgens de volgende formule:

netto initiële marge = 0,4 * bruto initiële marge + 0,6 * NBR * bruto initiële marge

waarbij:

i)

netto initiële marge betrekking heeft op het verminderde cijfer voor initiëlemargevereisten in verband met alle otc-derivatencontracten met een bepaalde tegenpartij die in het samenstel van verrekenbare transacties zijn opgenomen;

ii)

NBR betrekking heeft op de netto/brutoverhouding berekend als het quotiënt van de nettovervangingswaarde van een samenstel van verrekenbare transacties met een bepaalde tegenpartij in de teller, en de brutovervangingswaarde van dat samenstel van verrekenbare transacties in de noemer;

d)

voor de toepassing van punt c) is de nettovervangingswaarde van een samenstel van verrekenbare transacties het grootste getal tussen nul en de som van de actuele marktwaarden van alle otc-derivatencontracten in het samenstel van verrekenbare transacties;

e)

voor de toepassing van punt c) is de brutovervangingswaarde van een samenstel van verrekenbare transacties de som van de actuele marktwaarden van alle otc-derivatencontracten berekend overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) nr. 648/2012 en de artikelen 16 en 17 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 149/2013 met positieve waarden in het samenstel van verrekenbare transacties;

f)

het notionele bedrag als bedoeld in punt 1 kan worden berekend door het verrekenen van de notionele bedragen van contracten met een tegengestelde richting die in elk ander opzicht dan hun notionele bedragen contractueel identiek zijn.


15.12.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 340/47


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/2252 VAN DE COMMISSIE

van 1 december 2016

tot inschrijving van een naam in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Oliva di Gaeta (BOB))

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 1151/2012 is de aanvraag van Italië tot registratie van de naam „Oliva di Gaeta” bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2).

(2)

Aangezien bij de Commissie geen bezwaren zijn ingediend overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012, moet de benaming „Oliva di Gaeta” worden ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De benaming „Oliva di Gaeta” (BOB) wordt ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen.

Met de in de eerste alinea vermelde benaming wordt een product aangeduid van categorie 1.6. (Groenten, fruit en granen, in ongewijzigde staat of verwerkt) als opgenomen in bijlage XI bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 van de Commissie (3).

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 1 december 2016.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Phil HOGAN

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.

(2)  PB C 282 van 4.8.2016, blz. 14.

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 van de Commissie van 13 juni 2014 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 179 van 19.6.2014, blz. 36).


15.12.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 340/48


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/2253 VAN DE COMMISSIE

van 14 december 2016

betreffende de opening en de wijze van beheer van tariefcontingenten van de Unie voor bepaalde landbouwproducten en verwerkte landbouwproducten van oorsprong uit Zuid-Afrika

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (1), en met name artikel 58, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Besluit (EU) 2016/1623 (2) van 1 juni 2016 heeft de Raad de ondertekening en de voorlopige toepassing van de economische partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de SADC-EPO-staten, anderzijds (3) (hierna „de overeenkomst” genoemd), goedgekeurd.

(2)

In de overeenkomst is bepaald dat de douanerechten op de invoer in de Unie van goederen van oorsprong uit de SADC-EPO-staten worden verlaagd of afgeschaft overeenkomstig de tarieflijst afschaffing douanerechten in bijlage I bij de overeenkomst. In bijlage I is bepaald dat voor bepaalde goederen van oorsprong uit Zuid-Afrika verlaging of afschaffing van douanerechten wordt verleend in het kader van tariefcontingenten.

(3)

In deel 1, afdeling B, van bijlage I bij de overeenkomst is bepaald dat de Unie de tariefcontingenten beheert op basis van het beginsel „wie het eerst komt, het eerst maalt”. De Commissie beheert deze tariefcontingenten volgens de regels voor het beheer van tariefcontingenten die zijn vastgesteld bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 2015/2447 van de Commissie (4).

(4)

In Protocol nr. 4 bij de overeenkomst is bepaald dat, in geval van voorlopige toepassing van die overeenkomst door de EU en ratificatie door Zuid-Afrika, de toepassing van de artikelen van de overeenkomst inzake handel, ontwikkeling en samenwerking met Zuid-Afrika (5) die zijn vastgelegd in titel II (Handel) en titel III (Met de handel verband houdende kwesties) en de overeenkomstige bijlagen en protocollen, met uitzondering van artikel 31 (Vervoer over zee), wordt geschorst. Daarom moet Verordening (EG) nr. 2793/1999 van de Raad (6) worden geschorst met ingang van de datum van voorlopige toepassing van de overeenkomst.

(5)

In artikel 16 van Protocol nr. 3 bij de overeenkomst is bepaald dat de concessies inzake markttoegang voor landbouwproducten uitsluitend worden verleend aan de partij die de kennisgeving overeenkomstig artikel 3, lid 3, van dat protocol indient, vanaf de eerste dag van de maand volgende op de datum van ontvangst van die kennisgeving door de andere partij. Aangezien de betrokken kennisgeving in oktober 2016 is ontvangen, moeten de desbetreffende concessies met ingang van 1 november 2016 worden verleend.

Om te zorgen voor een effectieve toepassing en een effectief beheer van de krachtens de overeenkomst toegekende tariefcontingenten, die de Commissie beheert overeenkomstig het beginsel „wie het eerst komt, eerst maalt”, moet deze verordening met ingang van 1 november 2016 van toepassing zijn.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité douanewetboek,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Er worden tariefcontingenten van de Unie geopend voor de in de bijlage vermelde goederen van oorsprong uit Zuid-Afrika.

Artikel 2

De in de bijlage vastgestelde tariefcontingenten worden beheerd overeenkomstig de artikelen 49 tot en met 54 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447.

Artikel 3

Overeenkomstig Protocol nr. 4 van de economische partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de SADC-EPO-staten, anderzijds, wordt de toepassing van Verordening (EG) nr. 2793/1999 opgeschort.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 november 2016.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 14 december 2016.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1.

(2)  Besluit (EU) 2016/1623 van de Raad van 1 juni 2016 betreffende de ondertekening namens de Europese Unie en de voorlopige toepassing van de economische partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de SADC-EPO-staten, anderzijds (PB L 250 van 16.9.2016, blz. 1).

(3)  PB L 250 van 16.9.2016, blz. 3.

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie van 24 november 2015 houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 343 van 29.12.2015, blz. 558).

(5)  PB L 311 van 4.12.1999, blz. 3.

(6)  Verordening (EG) nr. 2793/1999 van de Raad van 17 december 1999 tot vaststelling van procedures voor de toepassing van de Overeenkomst betreffende handel, ontwikkeling en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Zuid-Afrika (PB L 337 van 30.12.1999, blz. 29).


BIJLAGE

Onverminderd de regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur wordt de omschrijving van de goederen slechts ter indicatie vermeld. In het kader van deze bijlage wordt het preferentiestelsel bepaald door de GN-codes die van toepassing zijn op het ogenblik dat deze verordening wordt aangenomen. Wanneer de GN-code wordt voorafgegaan door de aanduiding „ex”, wordt het preferentiestelsel zowel door de strekking van de GN-code als door de bijbehorende omschrijving bepaald.

Volgnummer

GN-code

Taric-onderverdeling

Omschrijving

Contingent-periode

Omvang van het contingent (nettogewicht in ton, tenzij anders bepaald)

Contingentrecht (percentage korting)

09.1801

0402 10

 

Melk en room, ingedikt of met toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, in poeder, in korrels of in andere vaste vorm, met een vetgehalte van niet meer dan 1,5 gewichtspercent

Van 1.11.2016 t/m 31.12.2016

83,3

0

Voor ieder daaropvolgend jaar van 1.1 t/m 31.12

500

09.1802

0405 10

 

Boter

Van 1.11.2016 t/m 31.12.2016

83,3

0

Voor ieder daaropvolgend jaar van 1.1 t/m 31.12

500

09.1804

0811 10 90

 

Aardbeien, bevroren

Van 1.11.2016 t/m 31.12.2016

377,5 (1)

0

Voor ieder daaropvolgend jaar van 1.1 t/m 31.12

385 (2)

09.1806

1701 13 10

1701 14 10

1701 99 10

 

Rietsuiker bestemd om te worden geraffineerd, en witte suiker, niet gearomatiseerd en zonder toegevoegde kleurstoffen

Van 1.11.2016 t/m 31.12.2016

8 333

0

Voor ieder daaropvolgend jaar van 1.1 t/m 31.12

50 000

09.1808

1701 13 10

1701 14 10

 

Rietsuiker bestemd om te worden geraffineerd, niet gearomatiseerd en zonder toegevoegde kleurstoffen

Van 1.11.2016 t/m 31.12.2016

16 667

0

Voor ieder daaropvolgend jaar van 1.1 t/m 31.12

100 000

09.1818

1702 30 50

 

Glucose en glucosestroop, in wit kristallijn poeder, ook indien geagglomereerd, in droge toestand geen of minder dan 20 gewichtspercenten fructose bevattend

Van 1.11.2016 t/m 31.12.2016

83,3

0

Voor ieder daaropvolgend jaar van 1.1 t/m 31.12

500

09.1820

2007 91 30

 

Jam, vruchtengelei, marmelade, vruchtenmoes en vruchtenpasta van citrusvruchten, met een suikergehalte van meer dan 13 doch niet meer dan 30 gewichtspercenten

Van 1.11.2016 t/m 31.12.2016

16,7

50 % van het douanerecht meestbegunstigde natie (MFN)

Voor ieder daaropvolgend jaar van 1.1 t/m 31.12

100

09.1822

ex 2007 99 39

16

17

18

19

22

24

26

27

29

30

32

34

39

40

46

47

54

56

Vruchtenmoes van peren, abrikozen, perziken (nectarines daaronder begrepen) of van mengsels daarvan (met uitzondering van tropische vruchten) verkregen door zeven en vervolgens onder vacuüm aan de kook brengen en waarvan de textuur en de chemische eigenschappen door de warmtebehandeling niet zijn gewijzigd; peren, abrikozen, perziken (nectarines daaronder begrepen) of mengsels daarvan (met uitzondering van tropische vruchten), bereid of verduurzaamd, zonder toegevoegde alcohol

Van 1.11.2016 t/m 31.12.2016

57 156  (3)

Van 1.11.2016 t/m 31.12.2016: 45 % MFN

Van 1.1.2017 t/m 31.12.2017: 41 % MFN

Van 1.1.2018 t/m 31.12.2018: 36 % MFN

Van 1.1.2019 t/m 31.12.2019: 32 % MFN

Van 1.1.2020 t/m 31.12.2020: 27 % MFN

Van 1.1.2021 t/m 31.12.2021: 23 % MFN

Van 1.1.2022 t/m 31.12.2022: 18 % MFN

Van 1.1.2023 t/m 31.12.2023: 14 % MFN

Van 1.1.2024 t/m 31.12.2024: 9 % MFN

Van 1.1.2025 t/m 31.12.2025: 5 % MFN

Van 1.1.2026 t/m 31.12.2026: 0

Voor ieder daaropvolgend jaar van 1.1 t/m 31.12

57 156

ex 2007 99 50

41

42

43

45

47

49

51

52

53

62

64

67

2007 99 97

32

33

35

37

38

39

40

41

42

44

46

48

52

57

62

2008 40 51

2008 40 59

2008 40 71

2008 40 79

2008 40 90

2008 50 61

2008 50 69

2008 50 71

2008 50 79

2008 50 92

2008 50 98

2008 70 61

2008 70 69

2008 70 71

2008 70 79

2008 70 92

2008 70 98

2008 97 59

2008 97 74

2008 97 78

2008 97 98

 

09.1824

ex 2007 99 39

43

44

Vruchtenmoes van tropische vruchten verkregen door zeven en vervolgens onder vacuüm aan de kook brengen en waarvan de textuur en de chemische eigenschappen door de warmtebehandeling niet zijn gewijzigd; tropische vruchten, bereid of verduurzaamd, zonder toegevoegde alcohol

Van 1.11.2016 t/m 31.12.2016

2 960  (4)

50 % MFN

2008 97 72

 

Voor ieder daaropvolgend jaar van 1.1 t/m 31.12

3 020  (5)

09.1826

2009 11 99

 

Bevroren sinaasappelsap

Van 1.11.2016 t/m 31.12.2016

1 036  (6)

0

Voor ieder daaropvolgend jaar van 1.1 t/m 31.12

1 057  (7)

09.1829

2009 71

2009 79

 

Appelsap

Van 1.11.2016 t/m 31.12.2016

3 478  (8)

50 % MFN

Voor ieder daaropvolgend jaar van 1.1 t/m 31.12

3 595  (9)

09.1830

2102 10 90

 

Levende gist, andere dan reinculturen van gist en bakkersgist

Van 1.11.2016 t/m 31.12.2016

58,3

0

Voor ieder daaropvolgend jaar van 1.1 t/m 31.12

350

09.1891

ex 2204 21 93

19

29

31

Wijnen met een effectief alcoholvolumegehalte van niet meer dan 18 % vol.

Van 1.11.2016 t/m 31.12.2016

60 105 000 liter (10)

0

ex 2204 21 94

19

29

31

61

71

81

ex 2204 21 95

11

21

31

ex 2204 21 96

11

21

31

61

71

81

ex 2204 21 97

11

21

31

ex 2204 21 98

11

21

31

61

71

81

ex 2204 29 93

10

20

30

ex 2204 29 94

21

31

71

81

ex 2204 29 95

10

20

30

ex 2204 29 96

21

31

71

81

ex 2204 29 97

10

20

30

ex 2204 29 98

21

31

71

81

09.1892

ex 2204 21 93

19

29

31

Wijnen, in verpakkingen met een inhoud van niet meer dan 2 liter, met een effectief alcoholvolumegehalte van niet meer dan 18 % vol. (11)

Van 1.1.2017 t/m 31.12.2017 en voor elk daaropvolgend jaar van 1.1 t/m 31.12

77 741 300  (12)

0

ex 2204 21 94

19

29

31

61

71

81

ex 2204 21 95

11

21

31

ex 2204 21 96

11

21

31

61

71

81

ex 2204 21 97

11

21

31

ex 2204 21 98

11

21

31

61

71

81

09.1893

ex 2204 21 93

19

29

31

Wijnen met een effectief alcoholvolumegehalte van niet meer dan 18 % vol.

Van 1.1.2017 t/m 31.12.2017 en voor elk daaropvolgend jaar van 1.1 t/m 31.12

33 317 700 liter (13)

0

ex 2204 21 94

19

29

31

61

71

81

ex 2204 21 95

11

21

31

ex 2204 21 96

11

21

31

61

71

81

ex 2204 21 97

11

21

31

ex 2204 21 98

11

21

31

61

71

81

ex 2204 29 93

10

20

30

ex 2204 29 94

21

31

71

81

ex 2204 29 95

10

20

30

ex 2204 29 96

21

31

71

81

ex 2204 29 97

10

20

30

ex 2204 29 98

21

31

71

81

09.1894

2207

 

Ethylalcohol, niet gedenatureerd, met een alcohol-volumegehalte van 80 % vol of meer; ethylalcohol en gedistilleerde dranken, gedenatureerd, ongeacht het gehalte

Van 1.11.2016 t/m 31.12.2016

13 333

0

Voor ieder daaropvolgend jaar van 1.1 t/m 31.12

80 000


(1)  De omvang van het tariefcontingent wordt verminderd met de in 2016 onder tariefcontingent 09.1811 ingevoerde hoeveelheid.

(2)  Met ingang van 1.1.2018 wordt het volume jaarlijks met 7,5 ton verhoogd.

(3)  De omvang van het tariefcontingent wordt verminderd met de in 2016 onder de tariefcontingenten 09.1813 en 09.1815 ingevoerde hoeveelheid.

(4)  De omvang van het tariefcontingent wordt verminderd met de in 2016 onder tariefcontingent 09.1817 ingevoerde hoeveelheid.

(5)  Met ingang van 1.1.2018 wordt het volume jaarlijks met 60 ton verhoogd.

(6)  De omvang van het tariefcontingent wordt verminderd met de in 2016 onder tariefcontingent 09.1819 ingevoerde hoeveelheid.

(7)  Met ingang van 1.1.2018 wordt het volume jaarlijks met 21 ton verhoogd.

(8)  De omvang van het tariefcontingent wordt verminderd met de in 2016 onder tariefcontingent 09.1821 ingevoerde hoeveelheid.

(9)  Van 1.1.2018 t/m 31.12.2026 wordt het volume jaarlijks met 117 ton verhoogd. Met ingang van 1.1.2027 wordt het volume jaarlijks met 70,5 ton verhoogd.

(10)  De omvang van het tariefcontingent wordt verminderd met de in 2016 onder tariefcontingent 09.1825 ingevoerde hoeveelheid.

(11)  Elk jaar van 1.9 t/m 31.12 is dit tariefcontingent ook beschikbaar voor wijnen in verpakkingen van eender welke inhoud, met een effectief alcoholvolumegehalte van niet meer dan 18 % vol.

(12)  Met ingang van 1.1.2018 wordt het volume jaarlijks met 741 300 liter verhoogd.

(13)  Met ingang van 1.1.2018 wordt het volume jaarlijks met 317 700 liter verhoogd.


15.12.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 340/57


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/2254 VAN DE COMMISSIE

van 14 december 2016

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 14 december 2016.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal

Directoraat-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MA

102,3

SN

241,4

TN

123,9

TR

119,2

ZZ

146,7

0707 00 05

MA

63,2

TR

160,2

ZZ

111,7

0709 93 10

MA

143,1

TR

162,1

ZZ

152,6

0805 10 20

TR

71,8

ZA

27,9

ZZ

49,9

0805 20 10

MA

71,1

ZZ

71,1

0805 20 30 , 0805 20 50 , 0805 20 70 , 0805 20 90

IL

110,6

JM

125,0

TR

81,6

ZZ

105,7

0805 50 10

TR

78,8

ZZ

78,8

0808 10 80

US

97,3

ZA

36,6

ZZ

67,0

0808 30 90

CN

83,8

ZZ

83,8


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


BESLUITEN

15.12.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 340/59


BESLUIT (GBVB) 2016/2255 VAN HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ

van 7 december 2016

inzake de aanvaarding van bijdragen van derde staten aan de militaire GVDB-opleidingsmissie van de Europese Unie in de Centraal-Afrikaanse Republiek (EUTM RCA) (EUTM RCA/2/2016)

HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 38, derde alinea,

Gezien Besluit (GBVB) 2016/610 van de Raad van 19 april 2016 betreffende een militaire GVDB-opleidingsmissie van de Europese Unie in de Centraal-Afrikaanse Republiek (EUTM RCA) (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op grond van artikel 8, lid 2, van Besluit (GBVB) 2016/610 heeft de Raad het Politiek en Veiligheidscomité gemachtigd om de relevante besluiten te nemen inzake de aanvaarding van door derde staten voorgestelde bijdragen aan de militaire GVDB-opleidingsmissie van de Europese Unie in de Centraal-Afrikaanse Republiek (EUTM RCA).

(2)

Overeenkomstig de aanbeveling van de commandant van de EU-missie EUTM RCA over een voorstel van bijdrage van de Republiek Servië en het advies daarover van het Militair Comité van de Europese Unie moet die bijdrage worden aanvaard en als significant worden aangemerkt.

(3)

Overeenkomstig artikel 5 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, dat is gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de uitwerking en uitvoering van besluiten en acties van de Unie die gevolgen hebben op defensiegebied. Denemarken neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van dit besluit, dat bijgevolg niet bindend is voor, noch van toepassing is op Denemarken,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijdragen van derde staten

1.   De bijdrage van de Republiek Servië aan EUTM RCA wordt aanvaard en als significant aangemerkt.

2.   De Republiek Servië wordt vrijgesteld van financiële bijdragen aan de begroting van EUTM RCA.

Artikel 2

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 7 december 2016.

Voor het Politiek en Veiligheidscomité

De voorzitter

W. STEVENS


(1)  PB L 104 van 20.4.2016, blz. 21.


AANBEVELINGEN

15.12.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 340/60


AANBEVELING (EU) 2016/2256 VAN DE COMMISSIE

van 8 december 2016

aan de lidstaten inzake de hervatting van overdrachten aan Griekenland uit hoofde van Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 292,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Sinds 2011 schorsen de lidstaten de overdracht van verzoekers om internationale bescherming aan Griekenland uit hoofde van Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad (1) (hierna „de Dublinverordening” genoemd) naar aanleiding van twee uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) (2), waarin wordt gewezen op fundamentele tekortkomingen in het Griekse asielstelsel die een inbreuk vormen op de grondrechten van personen die om internationale bescherming verzoeken en die door andere lidstaten aan Griekenland worden overgedragen uit hoofde van Verordening (EG) nr. 343/2003 (3).

(2)

Sinds de uitspraak in de zaak M.S.S./België en Griekenland door het EHRM in 2011 heeft het Comité van ministers van de Raad van Europa de situatie in Griekenland gevolgd aan de hand van de voortgangsverslagen waarmee Griekenland moet aantonen dat het arrest wordt uitgevoerd, en aan de hand van bewijsmateriaal dat afkomstig is van in Griekenland actieve ngo's en internationale organisaties, zoals de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor Vluchtelingen (UNHCR). Naar aanleiding van een in juni 2016 door Griekenland ingediend verzoek heeft het Comité van ministers aanvaard de evaluatieprocedure uit te stellen op basis van het argument dat Griekenland momenteel kampt met een bovenmatige migratiedruk en dat het gaat om een uitzonderlijke, instabiele situatie die niet vergelijkbaar is met de situatie ten tijde van het M.S.S.-arrest vijf jaar geleden.

(3)

Naar aanleiding van het M.S.S.-arrest heeft Griekenland zich ertoe verbonden zijn asielstelsel te hervormen op basis van een nationaal actieplan inzake hervorming van het asielstelsel en migratiebeheer, dat in augustus 2010 is gepresenteerd en in januari 2013 is herzien. Griekenland heeft op 1 oktober 2015 aan de Raad een stappenplan voor de uitvoering van de herplaatsingsregeling en de hotspot-aanpak voorgesteld, waarin ook een aantal prioritaire acties is opgenomen die de uitvoering van de overeengekomen lopende acties op het gebied van asiel en opvang moeten garanderen.

(4)

Tegelijk leidt de huidige vluchtelingen- en migratiecrisis nog steeds tot druk op de asiel- en migratiestelsels van Griekenland, dat het voornaamste land van eerste binnenkomst op de oostelijke Middellandse Zeeroute is. Van januari tot 4 december 2016 kwamen 171 909 migranten irregulier in Griekenland aan (4). Hoewel de verklaring EU-Turkije (5) heeft geleid tot een aanzienlijke afname van het aantal migranten dat dagelijks vanuit Turkije in Griekenland aankomt (6), heeft zij voor de Griekse autoriteiten ook nieuwe verantwoordelijkheden meegebracht. Bovendien ligt het gemiddelde aantal personen dat dagelijks in Griekenland aankomt, sinds begin augustus hoger dan in de periode van 1 mei tot en met 31 juli 2016 (7). Voorts is de situatie in Griekenland sterk veranderd sinds de Westelijke Balkanroute de facto is gesloten en onderdanen van derde landen niet meer kunnen doorreizen. Daardoor bevinden zich momenteel meer dan 62 000 irregulier aangekomen onderdanen van derde landen in Griekenland (8). Tegelijkertijd ontwikkelt de noodherplaatsingsregeling, die is gebaseerd op twee besluiten van de Raad (9) (hierna „de herplaatsingsbesluiten” genoemd), zich op positieve wijze, vooral in Griekenland, waar het aantal herplaatsingsoverdrachten is toegenomen en momenteel rond 1 000 per maand ligt. Om de druk op Griekenland te verlichten zijn echter meer inspanningen van alle lidstaten nodig. De Commissie doet dan ook een oproep aan alle lidstaten om op maandelijkse basis toezeggingen te doen en herplaatsingen te verrichten, zodat vanaf december 2016 elke maand minstens 2 000 herplaatsingsoverdrachten worden uitgevoerd, en om het maandelijkse aantal herplaatsingen geleidelijk op te voeren (10).

(5)

Op 10 februari respectievelijk 15 juni 2016 heeft de Commissie een eerste en een tweede aanbeveling tot de Helleense Republiek gericht over de door Griekenland te nemen dringende maatregelen met het oog op de hervatting van overdrachten uit hoofde van de Dublin-verordening (11). In die aanbevelingen werd geconcludeerd dat de situatie in Griekenland nog steeds aanzienlijk dient te verbeteren, wil de Commissie nader kunnen beoordelen of de overdrachten uit hoofde van de Dublinverordening aan Griekenland kunnen worden hervat. Op 28 september 2016 heeft de Commissie een derde aanbeveling tot de Helleense Republiek gericht over de door Griekenland te nemen dringende maatregelen met het oog op de hervatting van overdrachten uit hoofde van de Dublin-verordening (12) (hierna „de derde aanbeveling” genoemd). In de derde aanbeveling werd geconcludeerd dat Griekenland nog steeds wordt geconfronteerd met problemen bij het verwerken van een groot aantal nieuwe asielzoekers, met name als gevolg van de uitvoering van de zogenoemde „preregistratieoperatie” en de voortdurende aankomst van irreguliere migranten. Er dienden bovendien andere belangrijke stappen te worden genomen om de resterende fundamentele tekortkomingen in het Griekse asielstelsel aan te pakken, met name gezien het gebrek aan capaciteit. Ervan uitgaande dat er verdere vooruitgang zou worden geboekt, diende overeenkomstig de derde aanbeveling bij een toekomstige hervatting van overdrachten aan Griekenland uit hoofde van de Dublinverordening rekening te worden gehouden met de gevolgen van deze problemen voor de algehele werking van het asielstelsel en diende met deze hervatting geleidelijk en op ad-hocbasis te worden begonnen.

(6)

Bij brief van 22 november 2016 heeft Griekenland de Commissie aanvullende informatie verstrekt over de actuele situatie van asielzoekers in Griekenland en over de vorderingen die het land heeft geboekt met de hervorming van zijn asielstelsel. Griekenland heeft zich ook bezorgd getoond over het vooruitzicht van een eventuele hervatting van Dublinoverdrachten, gezien het aantal migranten dat in Griekenland aanwezig is en een bovenmatige druk veroorzaakt die niet evenredig is met de omvang van het land, met als gevolg dat de grenzen van de asiel- en opvangcapaciteit zijn bereikt. Griekenland merkte voorts op dat het aantal herplaatsingen vanuit Griekenland naar andere lidstaten nog altijd ver onder het in de herplaatsingsbesluiten beoogde niveau ligt. Het land benadrukte echter dat het geen permanente uitzondering op de Dublinprocedure nastreeft en verzocht om oprechte solidariteit en steun tot de situatie in Griekenland volledig onder controle is.

(7)

Volgens Griekse gegevens van 22 november 2016 zijn sinds 1 januari 2016 bij de Griekse asieldienst ongeveer 39 000 asielaanvragen ingediend. Op 30 september waren meer dan 17 000 zaken nog niet in eerste aanleg behandeld. Volgens ramingen van de Griekse autoriteiten zullen tegen het einde van 2016 in totaal tot 50 000 asielaanvragen zijn ingediend (13). Als gevolg van onder meer de regularisering van de situatie in Griekenland en een betere toegang tot de asielprocedure moet de Griekse asieldienst veel meer asieldossiers behandelen dan in de voorgaande jaren.

(8)

De Commissie heeft in haar vorige aanbevelingen nota genomen van de verbeteringen van het Griekse wetgevingskader die ervoor hebben gezorgd dat de nieuwe wettelijke bepalingen van Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad (14) (richtlijn asielprocedures) en een aantal bepalingen van Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad (15) (richtlijn opvangvoorzieningen) in nationale wetgeving zijn omgezet. Op 3 april 2016 heeft het Griekse parlement een nieuwe wet (wet 4375/2016) goedgekeurd (16). Op 22 juni 2016 heeft het parlement een amendement op wet 4375/2016 goedgekeurd, waarbij onder meer de samenstelling van de commissies voor beroepszaken en het recht van asielzoekers om mondeling door deze commissies te worden gehoord, werden gewijzigd (17). Op 31 augustus 2016 heeft het Griekse parlement ook een wet aangenomen over kindvluchtelingen in de schoolgaande leeftijd die in Griekenland verblijven (18).

(9)

In het afgelopen jaar heeft Griekenland zijn totale opvangcapaciteit voor zowel irreguliere migranten als verzoekers om internationale bescherming aanzienlijk vergroot. Volgens de dagelijkse informatie die de Griekse autoriteiten op 6 december 2016 hebben gepubliceerd, zijn er 71 539 plaatsen beschikbaar, voornamelijk in tijdelijke opvangfaciliteiten, waaronder door de UNHCR geboden huisvesting (zie overweging 11) voor zowel irreguliere migranten als verzoekers om internationale bescherming in Griekenland (19). Er zijn echter ernstige capaciteitsproblemen op de eilanden in de Egeïsche Zee, waar de opvang overbezet is: de maximumopvangcapaciteit blijft steken op ongeveer 8 200 plaatsen, terwijl op 5 december 2016 het totale aantal geregistreerde migranten op de eilanden 16 295 bedroeg (20).

(10)

Griekenland heeft ook gezorgd voor extra opvangmogelijkheden voor kwetsbare verzoekers, met name voor niet-begeleide minderjarigen. Op 17 november 2016 waren er 1 191 plaatsen beschikbaar voor niet-begeleide minderjarigen, ongeacht of zij asiel hadden aangevraagd. Tegen eind 2016 moeten er nog eens 130 plaatsen voor niet-begeleide minderjarigen zijn bijgekomen. Er is echter nog lang niet voldoende capaciteit voor kwetsbare verzoekers, aangezien de capaciteit momenteel volledig wordt benut en er een wachtlijst is van 1 199 niet-begeleide minderjarigen die passende opvang nodig hebben (21). Er wordt op dit gebied dus te langzaam vooruitgang geboekt en het is duidelijk dat Griekenland zich meer dient in te spannen om ervoor te zorgen dat er een passend aantal opvangfaciliteiten voor niet-begeleide minderjarigen beschikbaar is om in de behoefte aan dergelijke accommodatie te voorzien.

(11)

In januari 2016 hebben de Commissie en de UNHCR een delegatieovereenkomst voor een totaalbedrag van 80 miljoen EUR ondertekend voor 20 000 extra plaatsen in open opvangcentra (via regelingen inzake huur van appartementen, hotelvouchers en programma's inzake gastgezinnen), voornamelijk ten behoeve van verzoekers om internationale bescherming die in aanmerking komen voor herplaatsing. De delegatieovereenkomst werd in juli 2016 herzien zodat het in het kader van de opvangregeling ook mogelijk werd om voor plaatsen te zorgen op de door de UNHCR beheerde locaties voor herplaatsing en in de tekst duidelijker werd aangegeven dat de doelgroep van de opvangregeling niet alleen kandidaten voor herplaatsing omvat, maar ook andere asielzoekers, met name kandidaten voor gezinshereniging onder de Dublin-verordening en personen die behoren tot kwetsbare categorieën zoals niet-begeleide en van hun familie gescheiden kinderen, personen met een beperking, ouderen, eenoudergezinnen, chronisch zieken, zwangere vrouwen, enz. Sinds september is het aantal beschikbare opvangplaatsen aanzienlijk toegenomen (met ongeveer 8 100). De UNHCR had in december 2015 toegezegd in het kader van de huurregeling 20 000 plaatsen te creëren voor verzoekers die in aanmerking komen voor herplaatsing; op 6 december waren 20 145 plaatsen beschikbaar, waaronder 6 344 in hotels/volledige gebouwen, 11 711 in appartementen, 484 bij gastgezinnen, 960 op locaties voor herplaatsing en 646 in speciale voorzieningen voor niet-begeleide minderjarigen (22). Aangezien de huidige delegatieovereenkomst op 31 december 2016 afloopt, overlegt de Commissie met de UNHCR over een verlenging van de regeling in 2017, op basis van een bijgewerkte beoordeling van de opvangbehoeften van Griekenland.

(12)

Wat de kwaliteit van de opvang betreft, voldoen nog steeds veel van de Griekse opvangfaciliteiten niet aan de voorschriften van Richtlijn 2013/33/EU (richtlijn opvangvoorzieningen) voor verzoekers om internationale bescherming, met name op de eilanden en in sommige tijdelijke faciliteiten op het vasteland. De hotspots op de eilanden zijn niet alleen overbevolkt, er is ook sprake van ondermaatse materiële omstandigheden op het vlak van sanitaire en hygiënische voorzieningen en de toegang tot essentiële diensten zoals gezondheidszorg, met name voor kwetsbare groepen. De veiligheidsomstandigheden zijn ontoereikend en er blijven spanningen bestaan tussen verschillende nationaliteiten. Op het vasteland voorziet de opvangregeling van de UNHCR in adequate opvang, maar bestaat veel van de overige opvangcapaciteit uit kampen (momenteel op 53 locaties) en noodvoorzieningen met een zeer uiteenlopend en vaak ontoereikend niveau van materiële omstandigheden en van veiligheid. Sommige van die voorzieningen worden winterklaar gemaakt, maar dat verloopt traag. Een aantal kampen zal zelfs met aanpassingen moeilijk tot een geschikte, permanente opvangfaciliteit kunnen worden omgevormd en zal mogelijk moeten worden gesloten, terwijl andere kampen zullen moeten worden bestendigd.

(13)

Voorts lijkt de algehele coördinatie van de opvang in Griekenland ontoereikend door het ontbreken van een duidelijk wettelijk kader en een duidelijk monitoringsysteem en door het ad hoc-beheer van sommige kampen, die nu eens door het ministerie van Migratie en dan weer door de dienst voor opvang en identificatie worden beheerd. Er is nog niet beslist welke faciliteiten een permanent karakter moeten krijgen. De opvangdienst is nog bezig met het opbouwen van capaciteit.

(14)

Uit het bovenstaande volgt dat Griekenland nog de nodige vooruitgang moet boeken, wil er voor asielzoekers sprake zijn van voldoende, adequate, specifieke en permanente open opvangfaciliteiten die alle van voldoende kwaliteit zijn, in overeenstemming met het EU-acquis. Daartoe zouden alle opvangfaciliteiten centraal moeten worden beheerd en zou er een systeem moeten zijn voor permanente monitoring van de materiële omstandigheden in die faciliteiten en van de diensten die er worden geboden. Bepaalde tijdelijke voorzieningen zouden permanent moeten worden gemaakt, maar er zouden ook voldoende tijdelijke voorzieningen moeten worden gehandhaafd voor het geval de capaciteit tekortschiet als gevolg van een onverwachte instroom. Zoals reeds verzocht in de derde aanbeveling, is het van het grootste belang dat de Griekse autoriteiten nauwkeuriger gegevens verschaffen over de opvangcapaciteit en dat zij een uitgebreide en permanent geactualiseerde behoefteanalyse overleggen met betrekking tot de totale opvangcapaciteit en de aard daarvan.

(15)

In de vorige aanbevelingen is gewezen op aanzienlijke verbeteringen met betrekking tot de oprichting van de regionale asielkantoren. De Griekse wet voorziet in de oprichting van regionale asielkantoren in de regio's Attica, Thessaloniki, Thracië, Epirus, Thessalië, West-Griekenland, Kreta, Lesbos, Chios, Samos, Leros en Rhodos (23). Bij besluit van de directeur van de asieldienst is het ook mogelijk om autonome asieleenheden in het leven te roepen, teneinde aan de toegenomen behoeften van de asieldienst te voldoen. Volgens de informatie van Griekenland in de brief van 22 november 2016 zijn tot dusver zeven regionale kantoren operationeel geworden, in de regio's Attica, Thracië, Thessaloniki, Lesbos, Samos, Rhodos en Patras. Daarnaast zijn negen autonome asieleenheden operationeel in Piraeus, Evros, Xanthi en Korinthe en op Leros en Kos, alsook een herplaatsingseenheid op Alimos. Zoals de wet voorschrijft, zullen er nog eens drie regionale asielkantoren operationeel worden in de regio's Kos, Epirus (Ioannina), Kreta (Heraklion) en Thessalië (Volos).

(16)

De Griekse asieldienst is bezig haar capaciteit te vergroten. Momenteel telt de asieldienst 478 personeelsleden (24). Dat cijfer omvat zowel de personeelsleden van de centrale dienst als die van de opgerichte regionale kantoren en asieleenheden. 250 posten worden gefinancierd uit de nationale begroting en de rest uit verschillende financieringsbronnen van de EU en de EER. Het is de bedoeling dat het personeelsbestand tegen eind dit jaar tot 659 medewerkers is gegroeid. Dit komt bovenop het tijdelijke personeel dat door de UNHCR is ingehuurd, de medewerkers van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO) en de deskundigen die door de lidstaten, via het EASO, voor een bepaalde duur bij de Griekse asieldienst worden gedetacheerd. De Griekse autoriteiten zijn van plan om vóór eind 2017 alle contractuele personeelsleden te vervangen door permanent personeel, en om de capaciteit niet verder uit te breiden; de Griekse asieldienst heeft aan de diensten van de Commissie meegedeeld dat een snellere uitbreiding van het personeelsbestand niet mogelijk is omdat er een tekort is aan leidinggevend personeel dat nieuw aangeworven personeelsleden kan opleiden, begeleiden en superviseren. De asieldienst, die in de loop van 2016 drie keer zo groot zal zijn geworden, heeft te kennen gegeven dat zij dringend moet consolideren, vooral om het middenkader uit te bouwen en de expertise van het personeel te versterken.

(17)

Gezien de mate waarin het aantal asielaanvragen in Griekenland is toegenomen, is het nog niet duidelijk of het huidige en het geplande aantal personeelsleden van de asieldienst voldoende is om de huidige en de verwachte aantallen dossiers tijdig en adequaat te verwerken. De asieldienst zou als een van haar belangrijkste prioriteiten moeten zorgen dat minder tijd verloopt tussen het doen en het indienen van een aanvraag. Momenteel zit daar vaak te veel tijd tussen, wat gevolgen heeft voor de rechten van de betrokken personen en frustratie teweegbrengt. Die tijdsduur zou moeten worden ingekort overeenkomstig artikel 6, lid 2, van de richtlijn asielprocedures, op grond waarvan een asielaanvrager de mogelijkheid moet hebben om zijn aanvraag „zo snel mogelijk” in te dienen. Het is eveneens van essentieel belang dat een ingediende aanvraag wordt behandeld binnen de in de richtlijn vastgestelde termijn, dus normaliter binnen zes maanden. De behandeling van een ingediende asielaanvraag neemt momenteel in het beste geval verscheidene maanden in beslag, met uitzondering van herplaatsingsdossiers, die sneller worden behandeld. Bovendien is er grote onzekerheid over de snelheid waarmee de huidige achterstand bij de behandeling van verzoeken zal worden weggewerkt. De Commissie neemt echter terdege nota van de bezorgdheid die Griekenland in zijn brief van 22 november 2016 heeft geuit dat een nog snellere toename van het personeel van de asieldienst de coherentie en kwaliteit van de beslissingen in gevaar zou kunnen brengen.

(18)

Er moet dringend worden beoordeeld of de toename van de personele middelen van de asieldienst tot dusver volstaat, alsmede hoe de Commissie, de betrokken EU-agentschappen en ook de lidstaten Griekenland het best kunnen helpen om de verzoeken sneller af te handelen. Er zou een uitgebreide en permanent geactualiseerde behoefteanalyse moeten worden uitgevoerd, waarin rekening wordt gehouden met het aantal asielaanvragen dat aanhangig is en dat de Griekse asieldienst naar verwachting op enig moment zal behandelen, alsook met het aantal beschikbare personeelsleden dat nodig is, of naar verwachting nodig zal zijn, om die aanvragen te verwerken. Het personeelsbestand kan worden versterkt met extra personele middelen die door Griekenland zelf worden ingezet en via de detachering van deskundigen uit de lidstaten in de vorm van een EASO-ondersteuningsteam. Er moet worden onderzocht hoe de werkmethoden kunnen worden gerationaliseerd en hoe zij doeltreffender kunnen worden ingezet om de interviews en procedures sneller te laten verlopen, zonder afbreuk te doen aan de kwaliteit ervan en met ondersteuning van het EASO waar dat nodig is.

(19)

Asielzoekers moeten kunnen beschikken over doeltreffende rechtsmiddelen tegen een negatieve beslissing over hun verzoek. In dit opzicht is belangrijke vooruitgang geboekt. Bij de in april 2016 goedgekeurde wet 4375/2016 werden de beroepsinstantie en de commissies voor beroepszaken ingesteld. Bij de in juni 2016 goedgekeurde wet 4399/2016 zijn nieuwe commissies voor beroepszaken ingesteld. Zij moeten alle beroepen onderzoeken die sinds 20 juli 2016 zijn ingesteld tegen beslissingen van de Griekse asieldienst. De commissies voor beroepszaken richten zich prioritair en hoofdzakelijk op zaken die op de Griekse eilanden aanhangig zijn gemaakt, om zo bij te dragen aan de uitvoering van de verklaring EU-Turkije. Er zijn momenteel zes van deze commissies. Op 21 juli is ook een commissie voor beroepszaken ingesteld als plaatsvervanger voor de permanente commissies (25). Om het hoofd te bieden aan het stijgende aantal zaken en om de achterstand te beheren is Griekenland van plan zeven aanvullende commissies in te stellen, die naar verwachting uiterlijk eind december 2016 operationeel zullen zijn, alsmede het aantal commissies uiterlijk eind februari 2017 op twintig te brengen.

(20)

Bij wet 4399/2016 is ook de structuur van deze commissies gewijzigd; zij bestaan voortaan uit drie leden: twee rechters van de administratieve rechtbank en één Griekse burger met de relevante achtergrond en ervaring, die door de UNHCR of de nationale commissie voor de rechten van de mens naar voren kan worden geschoven.

(21)

Volgens de informatie van de Griekse autoriteiten in hun brief van 22 november 2016 zijn sinds 21 juli 2016 bij de commissies voor beroepszaken 2 347 beroepen ingesteld, maar zijn er slechts 573 beslissingen genomen.

(22)

De oude commissies voor „achterstallige” beroepszaken, die werden ingesteld om de achterstand in asielberoepszaken in Griekenland weg te werken, werd aanvankelijk een aanvullend mandaat gegeven om naast inhoudelijke beroepszaken tegen beslissingen in eerste aanleg, ook beroepszaken tegen beslissingen over de ontvankelijkheid in het kader van de verklaring EU-Turkije te behandelen. Volgens de op 22 november door de Griekse autoriteiten verstrekte informatie zijn meer dan 2 000 tussen april en 20 juli 2016 ingestelde beroepen aan de commissies voor achterstallige beroepszaken voorgelegd. De instelling van de nieuwe commissies voor beroepszaken op 24 juni 2016 (26) heeft de lasten verlicht van de twintig commissies voor „achterstallige” beroepszaken, zodat die beroepszaken sneller kunnen worden afgehandeld.

(23)

Er is verdere vooruitgang geboekt met het wegwerken van de langdurige achterstand in beroepszaken volgens de „oude procedure”, vastgesteld bij Presidentieel Decreet 114/2010. De achterstand betrof op 22 november 2016 ongeveer 6 589 zaken (tegenover een totaal van ongeveer 51 000 zaken die begin 2013 als achterstallig werden beschouwd en ongeveer 8 075 zaken in september 2016). De Griekse autoriteiten hebben vergunningen op humanitaire gronden verleend aan personen wier asielaanvraag reeds een aanzienlijke tijd in behandeling is en die volgens de Griekse wet 4375/2016 in aanmerking komen voor toekenning van een verblijfsvergunning op humanitaire of andere uitzonderlijke gronden. De verblijfsvergunningen hebben een geldigheidsduur van twee jaar en kunnen worden verlengd (27). Aan begunstigden worden dezelfde rechten en voordelen geboden als aan personen die in Griekenland subsidiaire bescherming genieten (28), en zij worden vervolgens niet langer als asielzoekers beschouwd. Een aantal achterstallige beroepszaken wordt echter ten gronde behandeld. Ondanks de aanzienlijke vooruitgang die er sinds de vorige aanbevelingen is geboekt, moet Griekenland zich in dit verband onverminderd inspannen om de achterstand bij de afhandeling van achterstallige beroepszaken weg te werken en ervoor zorgen dat de verzoekers wier beroep nog steeds aanhangig is, hun recht op een doeltreffende voorziening in rechte kunnen uitoefenen.

(24)

Gezien de stijging van het aantal verzoeken dat in Griekenland sinds de uitvoering van de verklaring EU-Turkije is ingediend, is een volledig bemande beroepsinstantie die berekend is op de verwachte sterke stijging van het aantal beroepszaken, des te meer van essentieel belang. Zonder afbreuk te doen aan de kwaliteit van de werkzaamheden en aan de onafhankelijkheid van de leden van de commissies, zou de doeltreffendheid van de commissies moeten toenemen. Dat kan met name worden bereikt middels frequentere zittingen van de commissies voor beroepszaken, het gebruik van juridische bijstand bij het opstellen van beslissingen, specialisatie van de commissies en een voltijdse aanstelling van de commissieleden. Er zou ook meer ondersteunend personeel moeten worden aangeworven (29). Daarnaast zou een permanente behoefteanalyse moeten worden uitgevoerd op basis van het aantal beroepsprocedures dat momenteel bij de verschillende beroepsinstanties aanhangig is en dat door die instanties waarschijnlijk zal worden afgehandeld, teneinde te oordelen of het aantal commissies volstaat en of geschikte werkmethoden worden toegepast.

(25)

De nieuwe wet (wet 4375/2016) voorziet voor verzoekers in kosteloze rechtsbijstand in de beroepsfase. Nog niet alle maatregelen ter uitvoering van deze wet zijn echter ook daadwerkelijk genomen. Op 9 september 2016 werd een ministerieel besluit inzake de verlening van rechtsbijstand uit hoofde van wet 4375/2016 genomen. Voor financiering voor de uitvoering van kosteloze rechtsbijstand is gezorgd via het Griekse nationale programma in het kader van het Fonds voor asiel, migratie en integratie (AMIF). Bovendien is aan de UNHCR in het kader van noodhulp uit het AMIF een subsidie toegekend voor een totaalbedrag van 30 miljoen EUR (30). De UNHCR gebruikt deze middelen onder meer om verzoekers om internationale bescherming tot begin 2017 kosteloze rechtsbijstand te verlenen in beroepsprocedures. De Griekse autoriteiten worden geacht tegen dan hun eigen regeling voor kosteloze rechtsbijstand te hebben ingevoerd. Er worden twee projecten geïmplementeerd in samenwerking met niet-gouvernementele organisaties (METaction en de Griekse Raad voor Vluchtelingen): één op de eilanden, dat betrekking heeft op alle beroepen, en één op het vasteland, dat slechts betrekking heeft op de beroepen die worden ingesteld in Athene en Thessaloniki, met uitzondering van asielzoekers in detentiecentra. Op 19 september heeft Griekenland de Commissie ervan in kennis gesteld dat het dienstrooster van advocaten, dat de asieldienst moet bijhouden, uiterlijk begin 2017 zal worden vastgesteld. Griekenland zou de nodige maatregelen moeten treffen om onverwijld het recht op kosteloze rechtsbijstand te garanderen voor alle asielzoekers die beroep indienen.

(26)

Er bestaat nog steeds ernstige bezorgdheid over de bescherming van kwetsbare verzoekers, zoals niet-begeleide minderjarigen, vooral gelet op het ontbreken van een naar behoren functionerend voogdijstelsel, de problemen op het vlak van geschikte huisvesting en de algemene bezorgdheid over de veiligheid van de verzoekers. De nieuwe wet 4375/2016 voorziet in een nieuwe directie Opvang en een directie Sociale Integratie binnen het ministerie van Binnenlandse Zaken en Bestuurlijke Reorganisatie, die beide beschikken over gespecialiseerde departementen voor de opvang en de integratie van niet-begeleide minderjarigen, onder meer door de toewijzing van een wettelijke vertegenwoordiger. Desondanks moeten de Griekse autoriteiten nog uitvoeringsmaatregelen goedkeuren om ervoor te zorgen dat niet-begeleide minderjarigen in de praktijk passende procedurele waarborgen en opvangvoorzieningen worden aangeboden. Een aanvullend wetgevingskader met bepalingen voor een doeltreffend voogdijstelsel dient nog te worden goedgekeurd. De Griekse autoriteiten hebben bevestigd dat het ministerie van Werkgelegenheid en Sociale Solidariteit, dat bevoegd is voor niet-begeleide minderjarigen, een nieuwe wet op het voogdijschap aan het opstellen is, die vóór eind 2016 klaar moet zijn. In het kader van die wet zou een speciale dienst — of eventueel een departement — voor het voogdijstelsel worden opgericht. Hoewel de Griekse regering reeds een ministerieel besluit over het leeftijdsonderzoek van niet-begeleide minderjarige asielzoekers heeft goedgekeurd (31), wordt nog steeds bezorgdheid geuit over de uitvoering van de beoordeling in de praktijk, door het ontbreken van identificaties en van een voorziening in rechte tegen de leeftijdsbeoordeling door de politie.

(27)

Op het vlak van toegang tot onderwijs is aanzienlijke vooruitgang geboekt. Wet 4415/2016 van augustus 2016 heeft onder meer tot doel ervoor te zorgen dat kinderen van asielzoekers psychosociale hulp en onderwijs krijgen en dat degenen die in Griekenland zullen blijven, na een voorbereidende overgangsperiode, soepel in het Griekse onderwijsstelsel integreren. Ondanks lokale weerstand nemen de Griekse autoriteiten belangrijke maatregelen om dit wettelijk kader ten volle en doeltreffend te implementeren.

(28)

Volgens verschillende belanghebbenden is de situatie van niet-begeleide minderjarigen in het algemeen nog steeds precair. Er is grote bezorgdheid over hun veiligheid in de opvangfaciliteiten op het vasteland en de eilanden, en sommige belanghebbenden stellen dat kinderen in afwachting van passende huisvesting nog steeds gedurende langere perioden in bewaring of in beschermde zones binnen open opvangfaciliteiten worden gehouden in onhygiënische omstandigheden en samen met te veel anderen, zonder dat zij een wettelijke vertegenwoordiger of toegang tot rechtsbijstand hebben (32). Zoals vermeld in overweging 10 is het ontbreken van geschikte accommodatie voor minderjarigen een belangrijk probleem, dat nog steeds dringend moet worden verholpen.

(29)

De Europese Commissie heeft Griekenland aanzienlijke financiële bijstand verleend om het asielstelsel aan te passen aan de EU-normen. Sinds begin 2015 is via de fondsen voor binnenlandse zaken (AMIF en het Fonds voor interne veiligheid (ISF)) meer dan 352 miljoen EUR aan noodhulp toegekend aan Griekenland, hetzij rechtstreeks aan de Griekse autoriteiten, hetzij via agentschappen van de Unie en internationale organisaties die in Griekenland actief zijn. Van dat bedrag werd ongeveer 90 miljoen EUR in juli 2016 rechtstreeks aan de Griekse autoriteiten toegekend om de levensomstandigheden in de opvangcentra voor vluchtelingen te verbeteren en elementaire gezondheidszorg te verstrekken en migranten diensten te bieden op het gebied van opvang en gezondheidszorg. Ook krijgen humanitaire partnerorganisaties aanzienlijke financiële middelen (circa 198 miljoen EUR) via het onlangs ingestelde instrument voor noodhulp, voor de elementaire humanitaire behoeften van migranten en vluchtelingen. Deze middelen dragen bij tot de uitvoering van het noodplan dat de Commissie, de Griekse overheid en/of belanghebbende partijen samen hebben ontwikkeld om de huidige humanitaire situatie ter plaatse aan te pakken en/of om de uitvoering van de verklaring EU-Turkije te ondersteunen.

(30)

Deze noodhulp komt bovenop de 509 miljoen EUR die voor de periode 2014-2020 aan Griekenland is toegewezen via zijn nationale programma's in het kader van het AMIF en het ISF, waardoor Griekenland van alle EU-lidstaten de belangrijkste begunstigde van de EU-fondsen voor binnenlandse zaken is.

(31)

Griekenland zou ervoor moeten zorgen dat deze middelen ten volle worden benut, op de meest doelmatige en doeltreffende manier en zonder verder uitstel. Daartoe worden de Griekse nationale programma's in het kader van de fondsen voor binnenlandse zaken (AMIF, ISF) momenteel herzien om ze aan te passen aan de nieuwe prioriteiten. De herziening van het nationale AMIF-programma is voltooid en de herziening van het nationale ISF-programma bevindt zich in de eindfase en zal weldra voltooid zijn. Hoewel de nieuwe verantwoordelijke autoriteit formeel is aangewezen in overeenstemming met de vereisten in de rechtsgrondslag, moeten de procedures en operationele maatregelen nog worden gestroomlijnd om ervoor te zorgen dat de Griekse autoriteiten ten volle gebruik beginnen te maken van de beschikbare financiering in het kader van de nationale programma's, zodat wordt tegemoetgekomen aan dringende behoeften, vooral op het vlak van opvang en andere diensten voor de in het land aanwezige migranten.

(32)

Zoals erkend in de mededeling van de Commissie van 4 maart 2016„Terug naar Schengen” (33), is het waarborgen van een volledig functionerend Dublinsysteem een essentieel onderdeel van de ruimere inspanningen die nodig zijn om het asiel-, migratie- en grenzenbeleid te stabiliseren. Die inspanningen voor een normaal functioneren van het Dublinsysteem moeten op hun beurt leiden tot een weer normaal functionerend Schengengebied. De prikkel voor irregulier in Griekenland aangekomen asielzoekers om naar andere lidstaten te reizen, die is teweeggebracht door de opschorting van de Dublinoverdrachten aan Griekenland sinds 2011, is een van de factoren die hebben geleid tot de secundaire bewegingen waardoor de goede werking van de Schengenregeling wordt ondermijnd. Het is daarom belangrijk dat Griekenland met spoed de in deze aanbeveling genoemde maatregelen neemt die nog niet genomen zijn. Tegelijkertijd zou de door de Commissie voorgestelde hervorming van de Dublinregels (34), op basis van het streven naar solidariteit en een eerlijke verdeling van de lasten over de lidstaten, een prioriteit moeten zijn. De onderhandelingen over dit voorstel lopen nog.

(33)

De Commissie erkent dat Griekenland, bijgestaan door de Commissie, het EASO, de lidstaten en internationale en niet-gouvernementele organisaties, sinds het M.S.S.-arrest in 2011 aanzienlijke vooruitgang heeft geboekt met het verbeteren van het functioneren van het Griekse asielstelsel. Griekenland wordt echter nog steeds geconfronteerd met problemen bij het verwerken van een groot aantal nieuwe asielzoekers, met name als gevolg van de uitvoering van de preregistratieoperatie, de voortdurende aankomst van irreguliere migranten — al zijn dat er minder dan in maart 2016 — en 's lands verplichtingen in het kader van de uitvoering van de verklaring EU-Turkije. Er dienen bovendien verdere belangrijke stappen te worden genomen om de resterende tekortkomingen in het Griekse asielstelsel aan te pakken, met name wat betreft de kwaliteit van de opvang, de behandeling van kwetsbare verzoekers en de snelheid waarmee asielverzoeken worden geregistreerd, ingediend en onderzocht in eerste en tweede aanleg. Om rekening te houden met de gevolgen van die problemen voor de algehele werking van het asielstelsel en om te voorkomen dat op Griekenland een te grote last wordt gelegd, is het nog niet mogelijk een volledige hervatting van de Dublinoverdrachten aan te bevelen, hoewel dat het uiteindelijke doel blijft.

(34)

Griekenland heeft evenwel aanzienlijke vooruitgang geboekt met het invoeren van essentiële institutionele en wettelijke structuren voor een goed functionerend asielstelsel en er is goede hoop dat het in de nabije toekomst zal beschikken over een volledig functionerend asielstelsel, zodra alle resterende tekortkomingen zijn verholpen, met name wat betreft de opvangvoorzieningen en de behandeling van kwetsbare personen, met inbegrip van niet-begeleide minderjarigen. Daarom moet worden aanbevolen dat de overdrachten geleidelijk worden hervat op basis van individuele garanties, waarbij rekening wordt gehouden met de capaciteit voor opvang en voor de behandeling van verzoeken conform de relevante EU-wetgeving en met de huidige ontoereikende behandeling van bepaalde categorieën van personen, met name kwetsbare verzoekers, met inbegrip van niet-begeleide minderjarigen. Om te voorkomen dat op Griekenland een te grote last wordt gelegd, zouden de overdrachten bovendien niet met terugwerkende kracht mogen worden uitgevoerd, maar betrekking moeten hebben op de asielzoekers waarvoor Griekenland verantwoordelijk is vanaf een specifieke datum. Aanbevolen wordt dat die datum 15 maart 2017 zou zijn.

(35)

Op basis van bovenstaande overwegingen bevat deze aanbeveling de maatregelen die de Griekse autoriteiten moeten nemen of voortzetten met het oog op een hervatting van de Dublinoverdrachten van asielzoekers die vanaf 15 maart 2017 Griekenland irregulier via de buitengrenzen binnenkomen, of waarvoor Griekenland vanaf die datum verantwoordelijk is volgens andere criteria dan die welke zijn vastgelegd in hoofdstuk III, artikel 13, van Verordening (EU) nr. 604/2013. Met dit doel voor ogen zou Griekenland dringend alle in deze aanbeveling beschreven stappen moeten nemen. Met inachtneming van het beginsel van solidariteit en een billijke verdeling van de verantwoordelijkheid zouden de andere lidstaten eveneens moeten bijdragen tot de verwezenlijking van dit doel, met name door deskundigen te detacheren bij de Griekse autoriteiten als respons op de verschillende oproepen van het EASO, alsmede door volledig te voldoen aan hun verplichtingen inzake herplaatsing die voortvloeien uit de herplaatsingsbesluiten.

(36)

Deze aanbeveling bevat ook nadere bepalingen over de hervatting van de overdrachten, waarbij onder meer moet worden gezorgd voor nauwe samenwerking tussen de Griekse autoriteiten en de autoriteiten van de overbrengende lidstaten bij individuele overdrachten, op basis van de verplichting tot loyale samenwerking tussen lidstaten, onder meer om ervoor te zorgen dat de betrokken personen naar behoren worden opgevangen in overeenstemming met de normen van Richtlijn 2013/33/EU en dat hun verzoek wordt behandeld in overeenstemming met Richtlijn 2013/32/EU. Daartoe zal Griekenland voor elke over te brengen persoon specifieke garanties moeten geven over de manier waarop hij of zij zal worden behandeld. Voor de ondersteuning en verslaglegging zou een EASO-team met deskundigen van de lidstaten moeten worden ingesteld om de toepassing van die normen in de praktijk te ondersteunen.

(37)

Om ervoor te zorgen dat deze aanbeveling ten volle wordt geïmplementeerd is het van essentieel belang dat Griekenland regelmatig verslag uitbrengt over de vooruitgang die is geboekt bij de uitvoering van deze maatregelen. Griekenland zou dienovereenkomstig op 15 februari 2017 conform deze aanbeveling een eerste verslag moeten uitbrengen, met daarin met name een beschrijving van de manier waarop de Griekse autoriteiten een procedure invoeren om bij individuele overdrachten garanties met betrekking tot de relevante EU-wetgeving te bieden. Daarna zou Griekenland om de twee maanden verslag moeten uitbrengen over de implementatie van deze aanbeveling.

(38)

De Commissie zal op basis van die verslagen en alle andere relevante informatie waarover zij beschikt, alsmede eventuele andere ontwikkelingen, verslag uitbrengen over de vorderingen die zijn gemaakt bij de implementatie van deze aanbeveling, en zij zal waar nodig de daarin vastgestelde aanbevelingen bijwerken.

(39)

De bevoegdheid om in individuele gevallen te beslissen over een hervatting van overdrachten berust uitsluitend bij de autoriteiten van de lidstaten onder toezicht van de rechter, die kan verzoeken om een prejudiciële beslissing van het Europees Hof van Justitie over de interpretatie van de Dublinverordening,

HEEFT DE VOLGENDE AANBEVELING VASTGESTELD:

I.   MAATREGELEN TER VERSTERKING VAN HET GRIEKSE ASIELSTELSEL

Opvangvoorzieningen en -faciliteiten

(1)

Griekenland zou zich er onverminderd voor moeten inspannen dat er voldoende opvangfaciliteiten zijn om alle verzoekers om internationale bescherming op zijn grondgebied te huisvesten, en dat de opvangvoorzieningen in al die opvangfaciliteiten voldoen aan de normen die zijn vastgelegd in de EU-wetgeving. Griekenland zou de hoogste prioriteit moeten geven aan het volgende:

a)

voldoende open opvangfaciliteiten voor alle verzoekers om internationale bescherming die Griekenland ontvangt of kan verwachten, en de personen die te hunnen laste komen, voor de duur van de asielprocedure;

b)

ervoor zorgen dat al die faciliteiten ten minste voldoen aan de minimumnormen als vastgesteld in Richtlijn 2013/33/EU (richtlijn opvangvoorzieningen), ook voor kwetsbare verzoekers en ook tijdens de winter;

c)

onverwijld beslissen welke faciliteiten op het vasteland moeten worden opgewaardeerd en welke er moeten worden gesloten;

d)

onverwijld beslissen hoe de opvangcapaciteit op de eilanden zal worden vergroot;

e)

de noodzakelijke extra opvangplaatsen voor niet-begeleide minderjarigen scheppen, om ervoor te zorgen dat alle niet-begeleide minderjarige asielzoekers onmiddellijk een geschikte opvangplaats krijgen en niet in ondermaatse omstandigheden of in detentie worden gehouden, alsmede ervoor zorgen dat die opvang duurzaam is;

f)

waarborgen dat verzoekers de nodige medische zorg ontvangen, die ten minste spoedeisende gezondheidszorg en de essentiële behandeling van ziekten en ernstige mentale stoornissen omvat;

g)

ervoor zorgen dat alle opvangfaciliteiten doeltreffend en permanent centraal worden beheerd en gecoördineerd, en dat er een systeem voorhanden is voor de permanente monitoring van de materiële omstandigheden van die faciliteiten en de diensten die er worden geboden, ook in de hotspots, alsmede ervoor zorgen dat de verantwoordelijke autoriteiten daartoe over voldoende middelen beschikken.

Griekenland zou er ook voor moeten zorgen dat er, naast de permanente opvangfaciliteiten, een passend aantal tijdelijke open opvangfaciliteiten beschikbaar wordt gehouden, of op korte termijn beschikbaar kan worden gesteld, zodat in geval van een onverwachte toestroom van personen die om internationale bescherming verzoeken, en personen die ten laste van deze laatsten komen, deze personen in adequate omstandigheden kunnen worden opgevangen.

De Griekse autoriteiten zouden een brede behoefteanalyse moeten uitvoeren van de totale vereiste opvangcapaciteit en de aard van die capaciteit en zouden deze behoefteanalyse voortdurend moeten actualiseren in het licht van nieuwe ontwikkelingen.

Toegang tot en middelen voor de asielprocedure in eerste aanleg

(2)

Griekenland zou zich onverminderd moeten inspannen om alle verzoekers om internationale bescherming daadwerkelijk toegang te geven tot de asielprocedure, met name door:

a)

in te schatten of de asieldienst voldoende personeelsleden heeft om asielaanvragen te verwerken binnen de in Richtlijn 2013/32/EU (richtlijn asielprocedures) vermelde termijnen;

b)

er op basis van die inschatting voor te zorgen dat de asieldienst de nodige extra personeelsleden krijgt om zo spoedig mogelijk alle verzoeken om internationale bescherming efficiënt en tijdig te kunnen behandelen, en/of extra personeelsleden aan te wijzen, waaronder zowel dossierbehandelaars als tolken, die door de lidstaten kunnen worden ingezet via EASO-ondersteuningsteams;

c)

op het gehele Griekse grondgebied aanvullende regionale asielkantoren of -eenheden op te richten, in overeenstemming met de algehele behoeften;

d)

te zorgen voor snellere interviews en procedures, zonder afbreuk te doen aan de essentiële normen, waar nodig met steun van het EASO, onder meer door instrumenten ter ondersteuning van de interviews in te voeren;

e)

de tijdsduur te verkorten tussen het moment waarop iemand te kennen geeft dat hij asiel wil aanvragen en het moment waarop de asielaanvraag daadwerkelijk wordt ingediend, in overeenstemming met artikel 6, lid 2, van de Richtlijn 2013/32/EU (richtlijn asielprocedures).

De onder a) bedoelde behoefteanalyse zou voortdurend moeten worden geactualiseerd en informatie moeten bevatten over het aantal personeelsleden dat is aangeworven.

Beroepsinstantie

(3)

Griekenland zou zich onverminderd moeten inspannen om ervoor te zorgen dat een doeltreffende voorziening in rechte beschikbaar is voor alle personen die om internationale bescherming verzoeken, met name door ervoor te zorgen dat:

a)

de nieuwe beroepsinstantie volledig operationeel wordt door de geplande twintig commissies voor beroepszaken uiterlijk eind februari 2017 op te richten, alsmede door op basis van de hierna genoemde behoefteanalyse naargelang de behoeften extra commissies op te richten;

b)

er voldoende personele middelen beschikbaar zijn voor de beroepsinstantie en de commissies voor beroepszaken, met inbegrip van ondersteunend personeel, teneinde alle aanhangige en in de toekomst te verwachten beroepen te kunnen behandelen, met inbegrip van de beroepen in het kader van de verklaring EU-Turkije;

c)

alle aanhangige, niet op tijd afgehandelde verzoeken om een rechterlijke toetsing van administratieve beslissingen zo spoedig mogelijk worden afgehandeld;

d)

elke commissie meer beslissingen neemt, onder meer door, waar passend, frequenter zittingen te plannen en gebruik te maken van juridische bijstand bij het opstellen van beslissingen, alsmede door specialisatie en voltijdse aanstelling van de commissieleden, zonder afbreuk te doen aan hun onafhankelijkheid;

e)

de leden van de commissies voor beroepszaken voldoende worden opgeleid, onder meer met steun van het EASO, waar van toepassing.

De Griekse autoriteiten zouden op basis van een grondige en permanente behoefteanalyse moeten vaststellen over hoeveel commissies van beroep de nieuwe beroepsinstantie moet beschikken om alle door verzoekers om internationale bescherming ingediende beroepen te kunnen behandelen, hoeveel personeelsleden nodig zijn om de soepele werking van die commissies te kunnen blijven garanderen, en of er behoefte is aan andere maatregelen, zoals het wijzigen van de werkmethoden. Daarbij zou met name moeten worden nagegaan of de twintig commissies voor beroepszaken, die uiterlijk eind februari 2017 moeten zijn opgericht, volstaan.

Rechtsbijstand

(4)

Griekenland zou ervoor moeten zorgen dat het rechtskader inzake de toegang tot kosteloze rechtsbijstand in de praktijk werkt en dat alle asielzoekers de nodige rechtsbijstand krijgen voor de rechterlijke toetsing van administratieve beslissingen over verzoeken om internationale bescherming. In het bijzonder zou Griekenland:

a)

het ministerieel besluit tot de verlening van kosteloze rechtsbijstand zo spoedig mogelijk daadwerkelijk moeten uitvoeren;

b)

snel een overeenkomst moeten opstellen voor een permanent register van advocaten die in Griekenland deze diensten in de beroepsfase aan alle verzoekers kunnen verstrekken. Intussen zou Griekenland ervoor moeten zorgen dat in het kader van de twee projecten die op het vasteland en de eilanden worden uitgevoerd, aan alle asielzoekers doeltreffende kosteloze rechtsbijstand wordt geboden.

Behandeling van niet-begeleide minderjarigen en kwetsbare personen tijdens de asielprocedure

(5)

Griekenland zou ervoor moeten zorgen dat passende structuren worden opgezet en dat gepaste maatregelen worden genomen om kwetsbare verzoekers, waaronder niet-begeleide minderjarigen, als zodanig te identificeren en te behandelen. In het bijzonder zou Griekenland:

a)

met spoed moeten voorzien in een geschikte voogdijprocedure door het wetgevingskader ter uitvoering van de relevante bepalingen van wet 4375/2016 goed te keuren;

b)

moeten vaststellen welk personeel het directoraat Opvang en het departement Bescherming van niet-begeleide minderjarigen nodig hebben en dit aanwerven, zodat het met spoed de nodige garanties uit hoofde van de asielwetgeving kan bieden voor het traceren van familieleden en het bieden van rechtsbijstand;

c)

ervoor moeten zorgen dat de procedures voor de identificatie van verzoekers met bijzondere behoeften op het gebied van procedure en opvang, met inbegrip van niet-begeleide minderjarigen, in de praktijk worden uitgevoerd, zodat deze verzoekers de nodige psychosociale steun krijgen, in het bijzonder indien zij mogelijk het slachtoffer zijn geweest van seksueel geweld en uitbuiting of mensenhandel, en zodat altijd naar behoren rekening wordt gehouden met het belang van het kind.

Het gebruik van EU-middelen in het kader van nationale programma's

(6)

Griekenland zou ervoor moeten zorgen dat de aanzienlijke financiële steun van de EU volledig wordt benut, met name door onverwijld gebruik te maken van de beschikbare middelen uit de nationale AMIF- en ISF-programma's en door de mogelijkheden tot aanvullende financiering uit de structuurfondsen te onderzoeken. In dit verband zou Griekenland de nodige maatregelen moeten nemen om ten volle gebruik te maken van de beschikbare financiering in het kader van de nationale programma's, zodat wordt tegemoetgekomen aan dringende behoeften, vooral op het vlak van opvang en andere diensten voor de in Griekenland aanwezige migranten, met name door de coördinatie tussen de betrokken belanghebbenden te verbeteren, de operationele capaciteit te versterken en het uitvoeringsmechanisme te verbeteren.

Technische bijstand van de andere lidstaten

(7)

De lidstaten wordt verzocht Griekenland aanvullende steun te verlenen door deskundigen aan te wijzen als respons op de verschillende oproepen van het EASO, door te zorgen voor langere uitzendingstermijnen en door meer senior personeel en specialisten te selecteren.

II.   NADERE BEPALINGEN VOOR DE HERVATTING VAN OVERDRACHTEN

(8)

Aanbevolen wordt de overdracht van asielzoekers aan Griekenland uit hoofde van Verordening (EU) nr. 604/2013 te hervatten onder de voorwaarden en volgens de nadere bepalingen in de punten 9 en 10.

Reikwijdte

(9)

De hervatting van overdrachten zou van toepassing moeten zijn op asielzoekers die vanaf 15 maart 2017 Griekenland irregulier via de buitengrenzen binnenkomen en vanaf die datum geleidelijk op andere personen waarvoor Griekenland verantwoordelijk is op grond van andere criteria dan die welke zijn vastgelegd in hoofdstuk III, artikel 13, van Verordening (EU) nr. 604/2013, naargelang de capaciteit voor opvang en behandeling van verzoekers in Griekenland in overeenstemming is met de Richtlijnen 2013/32/EU en 2013/33/EU. Voorlopig zouden geen kwetsbare asielzoekers, met inbegrip van niet-begeleide minderjarigen, aan Griekenland mogen worden overgedragen.

Samenwerking en individuele garanties

(10)

De autoriteiten van de lidstaten wordt verzocht om, alvorens verzoekers aan Griekenland over te dragen, nauw met de Griekse autoriteiten samen te werken om ervoor te zorgen dat is voldaan aan de in punt 9 bedoelde omstandigheden, en met name dat de verzoekers zullen worden opgevangen in opvangfaciliteiten die voldoen aan de normen die zijn vastgelegd in de EU-wetgeving, met name Richtlijn 2013/33/EU (richtlijn opvangvoorzieningen), dat hun aanvraag zal worden onderzocht binnen de in Richtlijn 2013/32/EU (richtlijn asielprocedures) vermelde termijnen en dat zij op alle andere relevante gebieden zullen worden behandeld in overeenstemming met het EU-recht. De Griekse autoriteiten wordt verzocht om volledige medewerking bij het bieden van die garanties aan de andere lidstaten.

III.   ONDERSTEUNING EN VERSLAGLEGGING

Ondersteuning en verslaglegging door het EASO

(11)

Het EASO zou in Griekenland een team van nationale deskundigen moeten inzetten dat de samenwerking tussen de lidstaten ondersteunt en verslag uitbrengt over de vraag of de personen die uit hoofde van de Dublinverordening aan Griekenland worden overgedragen, worden behandeld in overeenstemming met de in punt 10 bedoelde garanties die Griekenland moet bieden.

Verslaglegging door Griekenland

(12)

Griekenland wordt verzocht uiterlijk op 15 februari 2017 verslag uit te brengen over de vooruitgang die is geboekt bij de uitvoering van deze aanbeveling. Het verslag zou met name een beschrijving moeten bevatten van de maatregelen die zijn genomen om de in deze aanbeveling vastgestelde tekortkomingen te verhelpen, met inbegrip van de manier waarop de Griekse autoriteiten hebben voorzien in de nodige personele en materiële middelen als bedoeld in de punten 1 tot en met 5 van deze aanbeveling, of hoe zij denken dit te zullen doen; het verslag zou tevens een beschrijving moeten bevatten van de permanente behoefteanalyses als bedoeld in de punten 1, 2 en 3 van deze aanbeveling. Voorts zouden de Griekse autoriteiten in het verslag in detail moeten beschrijven hoe zij voornemens zijn de in punt 10 bedoelde procedure voor het bieden van garanties in individuele gevallen op te zetten.

(13)

Het verslag zou voorts de volgende gegevens moeten bevatten:

a)

de totale huidige en geplande permanente en tijdelijke capaciteit voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming en de aard van die capaciteit;

b)

het totale aantal aanhangige asielverzoeken in eerste aanleg;

c)

volledige gegevens over alle aanhangige beroepen en door de nieuwe commissies voor beroepszaken of de commissies voor achterstallige beroepszaken in tweede aanleg gegeven beslissingen, met inbegrip van zaken betreffende de ontvankelijkheid;

d)

het totale huidige en geplande aantal personeelsleden voor de behandeling van bij de asieldienst geregistreerde asielaanvragen en voor het directoraat Opvang; en het totale huidige en geplande aantal personeelsleden en het aantal commissies dat de beroepsinstantie geleidelijk operationeel heeft gemaakt.

(14)

Griekenland wordt verzocht na 15 februari 2017 elke twee maanden verslag uit te brengen over de uitvoering van deze aanbeveling.

Gedaan te Brussel, 8 december 2016.

Voor de Commissie

Dimitris AVRAMOPOULOS

Lid van de Commissie


(1)  Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (PB L 180 van 29.6.2013, blz. 31).

(2)  M.S.S./België en Griekenland (nr. 30696/09) en NS/Secretary of State for the Home Department, zaken C-411/10 en C-493/10.

(3)  Verordening (EG) nr. 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (PB L 50 van 25.2.2003, blz. 1) (vervangen door Verordening (EU) nr. 604/2013).

(4)  Gegevens van Frontex van 4 december 2016.

(5)  Verklaring EU-Turkije van 18 maart 2016.

(6)  Zie de verslagen van de Commissie over de vooruitgang die is geboekt met de uitvoering van de verklaring EU-Turkije: http://ec.europa.eu/dgs/home-affairs/what-we-do/policies/european-agenda-migration/proposal-implementation-package/index_en.htm

(7)  Tussen 1 mei en 31 juli 2016 kwamen in Griekenland per dag gemiddeld 52 migranten aan; tussen 1 augustus en 29 november 2016 waren er dat gemiddeld 94.

(8)  http://www.media.gov.gr/index.php, geraadpleegd op 6 december 2016.

(9)  Besluit (EU) 2015/1523 van de Raad van 14 september 2015 tot vaststelling van voorlopige maatregelen op het gebied van internationale bescherming ten gunste van Italië en van Griekenland (PB L 239 van 15.9.2015, blz. 146) en Besluit (EU) 2015/1601 van de Raad van 22 september 2015 tot vaststelling van voorlopige maatregelen op het gebied van internationale bescherming ten gunste van Italië en Griekenland (PB L 248 van 24.9.2015, blz. 80).

(10)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad en de Raad, Achtste verslag over herplaatsing en hervestiging, COM(2016) 791 final van 7 december 2016.

(11)  Aanbeveling van de Commissie van 10 februari 2016 gericht tot de Helleense Republiek over de door Griekenland te nemen dringende maatregelen in het licht van de hervatting van overdrachten uit hoofde van Verordening (EU) nr. 604/2013 — C(2016) 871 final; Aanbeveling van de Commissie van 15 juni 2016 gericht tot de Helleense Republiek over de door Griekenland te nemen specifieke dringende maatregelen met het oog op de hervatting van overdrachten uit hoofde van Verordening (EU) nr. 604/2013 — C(2016) 3805 final.

(12)  Aanbeveling van de Commissie van 28 september 2016 gericht tot de Helleense Republiek over de door Griekenland te nemen specifieke dringende maatregelen met het oog op de hervatting van overdrachten uit hoofde van Verordening (EU) nr. 604/2013 — C(2016) 6311 final.

(13)  Uiterlijk eind 2016 moeten de meeste van die „gepreregistreerde” verzoeken volledig zijn geregistreerd/ingediend. Met de preregistratieoperatie, die in augustus 2016 is voltooid, werd de preregistratie beoogd van alle vóór 20 maart 2016 irregulier in Griekenland aangekomen onderdanen van derde landen die om internationale bescherming wilden verzoeken, maar ten aanzien van wie door de Griekse autoriteiten nog geen asielprocedure was ingeleid. Deze zomer zijn 28 000 personen gepreregistreerd.

(14)  Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (PB L 180 van 29.6.2013, blz. 60).

(15)  Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (PB L 180 van 29.6.2013, blz. 96).

(16)  „Wet 4375/2016 betreffende de structuur en de werking van de asieldienst, de beroepsinstantie en de dienst voor opvang en identificatie, de oprichting van het secretariaat-generaal voor de opvang, de omzetting in Griekse wetgeving van Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (herschikking) en andere bepalingen”, beschikbaar op: http://www.hellenicparliament.gr/UserFiles/bcc26661-143b-4f2d-8916-0e0e66ba4c50/o-prosf-pap.pdf.

Er zouden uitvoeringshandelingen in de vorm van ministeriële of co-ministeriële besluiten moeten worden goedgekeurd, zodat de Griekse autoriteiten de wet in haar geheel ten uitvoer kunnen leggen.

(17)  Wet 4399/2016: http://www.asylumineurope.org/sites/default/files/resources/n_4399.2016.pdf.

(18)  Wet 4415/2016: https://www.alfavita.gr/sites/default/files/attachments/fek_ellinoglosi.pdf.

(19)  http://www.media.gov.gr/images/prosfygiko/REFUGEE_FLOWS-01-12-2016.pdf

Deze tijdelijke en permanente faciliteiten zijn zowel in de hotspots op de eilanden in de Egeïsche Zee als op het vasteland verwezenlijkt.

(20)  De Griekse minister Mouzalas heeft verklaard dat zich in werkelijkheid minder migranten op de eilanden bevinden (ongeveer 10-12 000).

(21)  http://reliefweb.int/report/greece/situation-update-unaccompanied-children-uac-greece-2-november-2016

(22)  http://data.unhcr.org/mediterranean/country.php?id=83

(23)  Artikel 1, lid 3, van wet 4375/2016.

(24)  Informatie over de personeelssituatie zoals verstrekt door de Griekse asieldienst tijdens een vergadering met de diensten van de Commissie op 10 november 2016.

(25)  Wegens de toegenomen werklast ten gevolge van de uitvoering van de verklaring EU-Turkije krijgt deze plaatsvervangende commissie echter per maand honderd zaken te onderzoeken.

(26)  Co-ministerieel besluit (Staatsblad B 1862) van 24 juni 2016.

(27)  Artikel 22, lid 3, van wet 4375/2016.

(28)  Artikel 28 van presidentieel decreet 114/2010.

(29)  Aan de diensten van de Commissie verstrekte informatie tijdens een vergadering met de beroepsinstantie in november 2016.

(30)  De subsidieovereenkomst werd op 15 juli 2016 ondertekend.

(31)  Ministerieel besluit 1982 van 16 februari 2016 (Staatsblad, B' 335).

(32)  Human Rights Watch, „Why Are You Keeping Me Here?”, september 2016 https://www.hrw.org/sites/default/files/report_pdf/greece0916_web.pdf.

(33)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad en de Raad, „Terug naar Schengen — Een stappenplan”, COM(2016) 120 final van 4 maart 2016.

(34)  COM(2016) 270 final.


Rectificaties

15.12.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 340/72


Rectificatie van Verordening (EU) 2016/1015 van de Commissie van 17 juni 2016 tot wijziging van de bijlagen II en III bij Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de maximumgehalten aan residuen van 1-naftylaceetamide, 1-naftylazijnzuur, chloridazon, fluazifop-P, fuberidazool, mepiquat en tralkoxydim in of op bepaalde producten

( Publicatieblad van de Europese Unie L 172 van 29 juni 2016 )

Bladzijde 21, bijlage, punt 2:

in plaats van:

„2)

In deel B van bijlage III worden de kolommen voor 1-naftylaceetamide, 1-naftylazijnzuur, chloridazon, fluazifop-P, fuberidazool, mepiquat en tralkoxydim geschrapt.”,

lezen:

„2)

In deel A van bijlage III worden de kolommen voor 1-naftylaceetamide, 1-naftylazijnzuur, chloridazon, fluazifop-P, fuberidazool, mepiquat en tralkoxydim geschrapt.”.