ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 306

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

59e jaargang
15 november 2016


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1986 van de Commissie van 30 juni 2016 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 223/2014 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de voorwaarden en procedures om te bepalen of oninbare bedragen door de lidstaten terugbetaald moeten worden in het kader van het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen

1

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1987 van de Commissie van 14 november 2016 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

9

 

 

BESLUITEN

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/1988 van de Raad van 8 november 2016 tot wijziging van Uitvoeringsbesluit 2013/678/EU waarbij de Italiaanse Republiek wordt gemachtigd een maatregel te blijven toepassen die afwijkt van artikel 285 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

11

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/1989 van de Raad van 11 november 2016 tot vaststelling van een aanbeveling inzake de verlenging van het tijdelijke toezicht aan de binnengrenzen in uitzonderlijke omstandigheden waarbij de algemene werking van het Schengengebied in gevaar komt

13

 

*

Besluit (GBVB) 2016/1990 van de Raad van 14 november 2016 tot wijziging van Gemeenschappelijk Optreden 2008/124/GBVB inzake de rechtsstaatmissie van de Europese Unie in Kosovo (EULEX KOSOVO) ( 1 )

16

 

*

Besluit (EU) 2016/1991 van de Commissie van 4 juli 2016 betreffende steunmaatregel SA.41614 — 2015/C (ex SA.33584 — 2013/C (ex 2011/NN)) ten uitvoer gelegd door Nederland ten gunste van de profvoetbalclub FC Den Bosch in 's-Hertogenbosch (Kennisgeving geschied onder nummer C(2016) 4089)  ( 2 )

19

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/1992 van de Commissie van 11 november 2016 tot wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2416 waarbij bepaalde gebieden van de Verenigde Staten van Amerika worden erkend als zijnde vrij van Agrilus planipennis Fairmaire (Kennisgeving geschied onder nummer C(2016) 7151)

30

 

 

RICHTSNOEREN

 

*

Richtsnoer (EU) 2016/1993 van de Europese Centrale Bank van 4 november 2016 tot vaststelling van de beginselen voor de coördinatie van de beoordeling krachtens Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad, en de controle van institutionele protectiestelsels die belangrijke en minder belangrijke instellingen omvatten (ECB/2016/37)

32

 

*

Richtsnoer (EU) 2016/1994 van de Europese Centrale Bank van 4 november 2016 betreffende de benadering voor de erkenning van institutionele protectiestelsels voor prudentiële doeleinden door nationale bevoegde autoriteiten krachtens Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (ECB/2016/38)

37

 


 

(1)   Deze benaming laat de standpunten over de status van Kosovo onverlet, en is in overeenstemming met Resolutie 1244 (1999) van de VN-Veiligheidsraad en het advies van het Internationaal Gerechtshof over de onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo.

 

(2)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

15.11.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 306/1


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2016/1986 VAN DE COMMISSIE

van 30 juni 2016

tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 223/2014 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de voorwaarden en procedures om te bepalen of oninbare bedragen door de lidstaten terugbetaald moeten worden in het kader van het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 223/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 betreffende het Fonds voor de Europese hulp aan de meest behoeftigen (1), en met name artikel 30, lid 2, vijfde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Artikel 30, lid 2, vierde alinea, van Verordening (EU) nr. 223/2014 bepaalt dat wanneer ten onrechte aan een begunstigde betaalde bedragen door een fout of nalatigheid van een lidstaat niet kunnen worden teruggevorderd, die lidstaat verantwoordelijk is voor de terugbetaling van de betrokken bedragen aan de begroting van de Unie.

(2)

Het document over oninbare bedragen (2) dat de certificeringsautoriteit overeenkomstig artikel 49, lid 1, onder b), en artikel 48, onder a), van Verordening (EU) nr. 223/2014 vanaf 2016 tot en met 2025 elk jaar als onderdeel van de jaarrekening bij de Commissie moet indienen, omvat de oninbare bedragen uitgesplitst naar soort uitgaven. Dat document moet tevens expliciet informatie bevatten over de bedragen die volgens de lidstaat niet hoeven te worden terugbetaald aan de begroting van de Unie, met name door aan te tonen welke administratieve en juridische maatregelen de lidstaat heeft ondernomen om de oninbare bedragen terug te vorderen. Aangezien in dat document wordt verwezen naar bedragen die reeds in gecertificeerde rekeningen aan de Commissie zijn toegezonden, moet het echter pas voor het eerst in 2017 worden ingediend.

(3)

Overeenkomstig artikel 33, onder b), en artikel 49, lid 1, van Verordening (EU) nr. 223/2014 kunnen aftrekken die vóór de indiening van gecertificeerde rekeningen werden gemaakt, niet als terugvorderingen worden beschouwd als zij betrekking hebben op de uitgaven in de laatste aanvraag voor tussentijdse betaling van een bepaald boekjaar waarvoor de rekeningen zijn opgesteld. Daarom moet worden verduidelijkt dat de informatie over oninbare bedragen die op grond van deze gedelegeerde verordening wordt verstrekt, alleen betrekking moet hebben op bedragen die reeds in aan de Commissie voorgelegde gecertificeerde rekeningen zijn opgenomen.

(4)

Om de Commissie in staat te stellen te besluiten of de oninbare bedragen moeten worden terugbetaald aan de begroting van de Unie, moet de lidstaat vóór het verstrijken van de in artikel 59, lid 5, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (3) vastgestelde termijn voor de indiening van jaarrekeningen de vereiste informatie met betrekking tot elke concrete actie en begunstigde verstrekken. Overeenkomstig die bepaling moet het ook mogelijk zijn de termijn voor het document over oninbare bedragen te verlengen.

(5)

Het is nodig om criteria vast te stellen op basis waarvan de Commissie kan beoordelen of een lidstaat bij de administratieve en wettelijke maatregelen tot terugvordering een fout heeft gemaakt of nalatig is geweest. De aanwezigheid van één of meer van deze criteria betekent niet automatisch dat de lidstaat inderdaad in overtreding of nalatig is geweest.

(6)

Ter wille van de rechtszekerheid moet de Commissie haar beoordeling binnen een bepaalde termijn voltooien en moeten de lidstaten binnen een andere bepaalde termijn op de beoordeling van de Commissie reageren. Om dezelfde redenen moet de Commissie haar beoordeling kunnen voltooien, zelfs wanneer de lidstaat geen aanvullende informatie verschaft. In gevallen voorafgaand aan een faillissement of in gevallen waarin een vermoeden van fraude bestaat, als bedoeld in artikel 30, lid 2, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 223/2014, moeten de termijnen niet van toepassing zijn.

(7)

Overeenkomstig artikel 30, lid 2, vierde alinea, tweede zin, van Verordening (EU) nr. 223/2014 kan een lidstaat ertoe besluiten een met betrekking tot een concrete actie in het betrokken boekjaar onverschuldigd betaald bedrag niet terug te vorderen, indien het van de begunstigde terug te vorderen bedrag, zonder rente, niet meer dan 250 EUR aan steun uit het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen (het „Fonds”) bedraagt. In dat geval hoeft het bedrag niet aan de begroting van de Unie te worden terugbetaald. Over dergelijke de-minimissteun wordt geen enkele informatie gevraagd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Indiening van informatie over oninbare bedragen

1.   Wanneer een lidstaat van oordeel is dat een onverschuldigd aan een begunstigde betaald bedrag dat voorheen in bij de Commissie ingediende gecertificeerde rekeningen was opgenomen, oninbaar is, en heeft geconcludeerd dat dit bedrag niet moet worden terugbetaald aan de begroting van de Unie, dient de certificerende instantie bij de Commissie een verzoek in om deze conclusie te bevestigen.

2.   De certificeringsautoriteit dient via het in artikel 30, lid 4, van Verordening (EU) nr. 223/2014 bedoelde systeem voor elektronische gegevensuitwisseling voor elke concrete actie een in lid 1 bedoeld verzoek in de in de bijlage bij deze verordening vastgestelde vorm in.

3.   De lidstaat dient vanaf 2017 tot en met 2025 elk jaar uiterlijk op 15 februari een overeenkomstig leden 1 en 2 opgesteld verzoek in met betrekking tot de voorafgaande boekjaren. In uitzonderlijke gevallen kan de Commissie op verzoek van de betrokken lidstaat de termijn verlengen tot 1 maart.

Artikel 2

Voorwaarden voor de vaststelling van een fout of nalatigheid van de lidstaten

De volgende criteria kunnen wijzen op een fout of nalatigheid van de lidstaten:

a)

de lidstaat heeft geen informatie verstrekt over de administratieve en juridische maatregelen, met vermelding van data, die de lidstaat heeft genomen om de betrokken bedragen terug te vorderen (of tot vermindering of intrekking van de steun of intrekking van het document waarin de voorwaarden voor de steun zijn vermeld als bedoeld in artikel 32, lid 3, onder c), van Verordening (EU) nr. 223/2014, wanneer die intrekking het voorwerp van een afzonderlijke procedure is);

b)

de lidstaat heeft geen kopie van de eerste of een volgende invorderingsopdracht ingediend (noch een kopie van het document tot vermindering of intrekking van de steun of intrekking van het document waarin de voorwaarden voor de steun zijn vermeld als bedoeld in artikel 32, lid 3, onder c), van Verordening (EU) nr. 223/2014, wanneer die intrekking het voorwerp van een afzonderlijke procedure is);

c)

de lidstaat heeft de datum van de laatste betaling van de overheidsbijdrage aan de begunstigde van de concrete actie niet medegedeeld en heeft geen kopie van het bewijs van deze betaling ingediend;

d)

de lidstaat heeft na de ontdekking van de onregelmatigheid nog één of meer onverschuldigde betalingen aan de begunstigde verricht met betrekking tot de concrete actie in verband waarmee de onregelmatigheid is vastgesteld;

e)

de lidstaat heeft geen document verstuurd tot vermindering van de steun of tot intrekking van het document waarin de voorwaarden voor de steun zijn vermeld als bedoeld in artikel 32, lid 3, onder c), van Verordening (EU) nr. 223/2014, wanneer die intrekking het voorwerp van een afzonderlijke procedure is, en heeft geen gelijkwaardig besluit genomen binnen twaalf maanden na de ontdekking van de onregelmatigheid;

f)

de lidstaat heeft geen terugvorderingsprocedure opgestart binnen twaalf maanden nadat de steun definitief verminderd of ingetrokken is (hetzij na een administratieve of gerechtelijke procedure of met instemming van de begunstigde);

g)

de lidstaat heeft niet alle terugvorderingsmogelijkheden uitgeput die in zijn institutionele en juridische kader beschikbaar zijn;

h)

de lidstaat heeft geen documenten ingediend met betrekking tot eventuele faillissements- en insolventieprocedures;

i)

de lidstaat heeft niet geantwoord op het verzoek van de Commissie om nadere informatie overeenkomstig artikel 3.

Artikel 3

Procedure om te bepalen of oninbare bedragen door de lidstaten terugbetaald moeten worden

1.   Op basis van de informatie die de lidstaat overeenkomstig artikel 1 heeft ingediend, evalueert de Commissie elke zaak om te bepalen of het achterwege blijven van de invordering het gevolg is van een fout of nalatigheid van de lidstaat, waarbij zij naar behoren rekening houdt met de specifieke omstandigheden en het juridische en institutionele kader van de lidstaat. Indien aan één of meer van de criteria van artikel 2 is voldaan, kan de Commissie nog steeds concluderen dat de lidstaat geen fout heeft gemaakt of nalatig is geweest.

2.   Uiterlijk op 31 mei van het jaar waarin de rekeningen worden ingediend, kan de Commissie:

a)

de lidstaat schriftelijk verzoeken nadere informatie te verstrekken over de administratieve en juridische maatregelen die zijn genomen om een aan de begunstigden onverschuldigd betaalde bijdrage van de Unie terug te vorderen, of

b)

de lidstaat schriftelijk verzoeken de terugvorderingsprocedure voort te zetten.

Wanneer de Commissie heeft gekozen voor de in de eerste alinea, onder a), bedoelde optie, zijn de leden 5 tot en met 8 van toepassing.

3.   De in lid 2, onder a) en b), vastgestelde termijn is niet van toepassing op onregelmatigheden voorafgaand aan een faillissement of in gevallen waarin een vermoeden van fraude bestaat.

4.   Indien de Commissie niet handelt overeenkomstig lid 2 en binnen de daarin gestelde termijn, betaalt de lidstaat de bijdrage van de Unie niet terug.

5.   De lidstaat geeft binnen drie maanden antwoord op het verzoek om nadere informatie dat de Commissie overeenkomstig lid 2 heeft doen toekomen.

6.   Indien de lidstaat de overeenkomstig lid 2 gevraagde nadere informatie niet verstrekt, vervolgt de Commissie haar beoordeling op basis van de beschikbare informatie.

7.   Binnen drie maanden na ontvangst van het antwoord van de lidstaat of bij het uitblijven van een antwoord binnen de gestelde termijn, brengt de Commissie de lidstaat op de hoogte als zij tot de conclusie komt dat de bijdrage van de Unie door de lidstaat moet worden terugbetaald, waarbij zij haar conclusie motiveert en de lidstaat verzoekt om binnen twee maanden zijn opmerkingen in te dienen. Indien de Commissie niet handelt overeenkomstig de vorige zin en binnen de daarin vastgestelde termijn, betaalt de lidstaat de bijdrage van de Unie niet terug.

8.   Binnen zes maanden na de uiterste datum voor de indiening van opmerkingen door de lidstaat als bedoeld in lid 7, sluit de Commissie haar beoordeling af op basis van de beschikbare informatie en, wanneer zij bij haar conclusie blijft dat de lidstaat de bijdrage van de Unie moet terugbetalen, stelt zij een besluit vast. Indien de Commissie niet handelt overeenkomstig de vorige zin en binnen de daarin vastgestelde termijn, betaalt de lidstaat de bijdrage van de Unie niet terug.

De bijdrage van de Unie die de lidstaat moet terugbetalen wordt berekend aan de hand van het medefinancieringspercentage dat voor het operationeel programma is vastgesteld in het financieringsplan dat van kracht was ten tijde van het verzoek.

Artikel 4

Verstrekking van informatie over niet-teruggevorderde bedragen die niet meer dan 250 EUR aan steun uit het fonds bedragen

Wanneer een lidstaat besluit een met betrekking tot een concrete actie in het betrokken boekjaar onverschuldigd betaald bedrag van niet meer dan 250 EUR, zonder rente, aan steun uit het fonds niet van de begunstigde terug te vorderen, hoeft aan de Commissie in het kader van deze verordening geen informatie te worden verstrekt.

Artikel 5

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 juni 2016.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 72 van 12.3.2014, blz. 1.

(2)  Bijlage V, aanhangsel 4, van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/341 van de Commissie van 20 februari 2015 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 223/2014 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de modellen voor de indiening van bepaalde informatie bij de Commissie (PB L 60 van 4.3.2015, blz. 1).

(3)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).


BIJLAGE

Indiening van informatie over oninbare bedragen — Operationeel programma voor voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand (OP I)

a

b

c

d

e

f

g

h

i

j

k

l

m

n

o

p

q

Soort uitgaven (1)

Benaming van de concrete actie en elektronisch identificatienummer

Naam van de begunstigde

Datum en bewijs van de laatste betaling van de overheidsbijdrage aan de begunstigde voor de betrokken concrete actie

Aard van de onregelmatigheid (door de lidstaat te bepalen)

Instantie die de onregelmatigheid heeft vastgesteld (MA, CA, AA of andere autoriteit, of naam van EU-instantie)

Datum van vaststelling van onregelmatigheid (2)

Totaal oninbaar verklaarde uitgaven

Overheidsuitgaven die overeenstemmen met oninbaar verklaarde bedragen

Oninbaar bedrag van de bijdrage van de Unie (3)

Boekjaren waarin de uitgaven in verband met de oninbare bijdrage van de Unie werden aangegeven

Datum waarop de terugvorderingsprocedure is ingeleid

Kopie van eerste en alle volgende invorderingsopdrachten (4)

Datum van vaststelling oninbaarheid

Reden voor oninbaarheid (5)

Documenten in verband met faillissementsprocedures, indien van toepassing

Moet de bijdrage van de Unie door de begroting van de Unie worden gedragen? (J/N) (6)

<type=''S'' maxlength=''500'' input=''S''>

<type=''S'' maxlength=''250'' input=''M''>  (7)

<type=''S'' maxlength=''250'' input=''M''>

<type=''D'' input=''M''> + <ATT>

<type=''S'' maxlength=''250'' input=''M''>

<type=''S'' maxlength=''250'' input=''M''>

<type=''D'' input=''M''>

<type=''Cu'' input=''M''>

<type=''Cu'' input=''M''>

<type=''Cu'' input=''M''>

<type=''D'' input=''S''>

<type=''D'' input=''M''>

<ATT>

<type=''D'' input=''M''>

<type=''S'' maxlength=''500'' input=''M''>

<ATT>

<type=''B'' input=''M''>

Technische bijstand

Concrete actie 1

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Concrete actie 2

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Subtotaal

<type=''Cu'' input=''G''>

<type=''Cu'' input=''G''>

<type=''Cu'' input=''G''>

 

Soort materiële bijstand 1

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Subtotaal

<type=''Cu'' input=''G''>

<type=''Cu'' input=''G''>

<type=''Cu'' input=''G''>

 

Soort materiële bijstand 2

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Subtotaal

<type=''Cu'' input=''G''>

<type=''Cu'' input=''G''>

<type=''Cu'' input=''G''>

 

Soort materiële bijstand n

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Subtotaal

<type=''Cu'' input=''G''>

<type=''Cu'' input=''G''>

<type=''Cu'' input=''G''>

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

<type=''Cu'' input=''G''>

<type=''Cu'' input=''G''>

<type=''Cu'' input=''G''>

 


Indiening van informatie over oninbare bedragen — Operationeel programma voor de sociale inclusie van de meest behoeftigen (OP II)

a

b

c

d

e

f

g

h

i

j

k

l

m

n

o

p

q

Soort uitgaven (8)

Benaming van de concrete actie en elektronisch identificatienummer

Naam van de begunstigde

Datum en bewijs van de laatste betaling van de overheidsbijdrage aan de begunstigde voor de betrokken concrete actie

Aard van de onregelmatigheid (door de lidstaat te bepalen)

Instantie die de onregelmatigheid heeft vastgesteld (MA, CA, AA of andere autoriteit, of naam van EU-instantie)

Datum van vaststelling van onregelmatigheid (9)

Totaal oninbaar verklaarde uitgaven

Overheidsuitgaven die overeenstemmen met oninbaar verklaarde bedragen

Oninbaar bedrag van de bijdrage van de Unie (10)

Boekjaren waarin de uitgaven in verband met de oninbare bijdrage van de Unie werden aangegeven

Datum waarop de terugvorderingsprocedure is ingeleid

Kopie van eerste en alle volgende invorderingsopdrachten (11)

Datum van vaststelling oninbaarheid

Reden voor oninbaarheid (12)

Documenten in verband met faillissementsprocedures, indien van toepassing

Moet de bijdrage van de Unie door de begroting van de Unie worden gedragen? (J/N) (13)

<type=''S'' maxlength=''500'' input=''S''>

<type=''S'' maxlength=''250'' input=''M''>  (14)

<type=''S'' maxlength=''250'' input=''M''>

<type=''D'' input=''M''> + <ATT>

<type=''S'' maxlength=''250'' input=''M''>

<type=''S'' maxlength=''250'' input=''M''>

<type=''D'' input=''M''>

<type=''Cu'' input=''M''>

<type=''Cu'' input=''M''>

<type=''Cu'' input=''M''>

<type=''D'' input=''S''>

<type=''D'' input=''M''>

<ATT>

<type=''D'' input=''M''>

<type=''S'' maxlength=''500'' input=''M''>

<ATT>

<type=''B'' input=''M''>

Technische bijstand

Concrete actie 1

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Concrete actie 2

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Subtotaal

<type=''Cu'' input=''G''>

<type=''Cu'' input=''G''>

<type=''Cu'' input=''G''>

 

Soort actie 1

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Subtotaal

<type=''Cu'' input=''G''>

<type=''Cu'' input=''G''>

<type=''Cu'' input=''G''>

 

Soort actie 2

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Subtotaal

<type=''Cu'' input=''G''>

<type=''Cu'' input=''G''>

<type=''Cu'' input=''G''>

 

Soort actie n

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Subtotaal

<type=''Cu'' input=''G''>

<type=''Cu'' input=''G''>

<type=''Cu'' input=''G''>

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

<type=''Cu'' input=''G''>

<type=''Cu'' input=''G''>

<type=''Cu'' input=''G''>

 


(1)  In overeenstemming met de in de rekeningen vermelde informatie, overeenkomstig bijlage V, aanhangsel 4, van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/341. De rapportage gebeurt per soort materiële bijstand en per concrete actie.

(2)  De datum waarop de eerste administratieve of gerechtelijke vaststelling met betrekking tot de onregelmatigheid is gedaan.

(3)  Berekend op basis van het medefinancieringspercentage per operationeel programma, zoals vastgesteld in het financieringsplan dat van kracht was ten tijde van de aanvraag.

(4)  In voorkomend geval ook een kopie van het document tot vermindering/intrekking van de steun en/of intrekking van het document waarin de voorwaarden voor de steun zijn vermeld als bedoeld in artikel 32, lid 3, onder c), van Verordening (EU) nr. 223/2014.

(5)  Aangeven of de reden voor de oninbaarheid het faillissement van de begunstigde is. Zo niet, de toepasselijke reden vermelden.

(6)  Wanneer een aanvraag wordt ingediend om de bijdrage van de Unie door de begroting van de Unie te laten dragen, bevestigt de lidstaat dat hij alle terugvorderingsmogelijkheden in zijn institutionele en juridische kader heeft uitgeput.

(7)  Legende voor de kenmerken van de velden: soort: N = getal, D = Datum, S = String, Cu = munteenheid, B = Ja/Neen, M = manueel, S = selectie, G = gegenereerd door het systeem, „maxlength” = maximum aantal tekens inclusief spaties, ATT = bijlagen.

(8)  In overeenstemming met de in de rekeningen vermelde informatie, overeenkomstig bijlage V, aanhangsel 4, van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/341. De rapportage gebeurt per soort materiële bijstand en per concrete actie.

(9)  De datum waarop de eerste administratieve of gerechtelijke vaststelling met betrekking tot de onregelmatigheid is gedaan.

(10)  Berekend op basis van het medefinancieringspercentage per operationeel programma, zoals vastgesteld in het financieringsplan dat van kracht was ten tijde van de aanvraag.

(11)  In voorkomend geval ook een kopie van het document tot vermindering/intrekking van de steun en/of intrekking van het document waarin de voorwaarden voor de steun zijn vermeld als bedoeld in artikel 32, lid 3, onder c), van Verordening (EU) nr. 223/2014.

(12)  Aangeven of de reden voor de oninbaarheid het faillissement van de begunstigde is. Zo niet, de toepasselijke reden vermelden.

(13)  Wanneer een aanvraag wordt ingediend om de bijdrage van de Unie door de begroting van de Unie te laten dragen, bevestigt de lidstaat dat hij alle terugvorderingsmogelijkheden in zijn institutionele en juridische kader heeft uitgeput.

(14)  Legende voor de kenmerken van de velden: soort: N = getal, D = Datum, S = String, Cu = munteenheid, B = Ja/Neen, M = manueel, S = selectie, G = gegenereerd door het systeem, „maxlength” = maximum aantal tekens inclusief spaties, ATT = bijlagen.


15.11.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 306/9


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/1987 VAN DE COMMISSIE

van 14 november 2016

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 14 november 2016.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MA

100,9

ZZ

100,9

0707 00 05

TR

146,7

ZZ

146,7

0709 93 10

MA

112,1

TR

142,9

ZZ

127,5

0805 20 10

MA

88,2

ZZ

88,2

0805 20 30 , 0805 20 50 , 0805 20 70 , 0805 20 90

PE

122,6

TR

67,2

ZZ

94,9

0805 50 10

AR

67,2

CL

69,9

TR

83,6

ZZ

73,6

0806 10 10

BR

300,5

IN

164,3

PE

292,1

TR

139,5

US

334,6

ZA

345,1

ZZ

262,7

0808 10 80

CL

174,1

NZ

139,2

ZA

122,8

ZZ

145,4

0808 30 90

CN

104,9

TR

168,6

ZZ

136,8


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


BESLUITEN

15.11.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 306/11


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2016/1988 VAN DE RAAD

van 8 november 2016

tot wijziging van Uitvoeringsbesluit 2013/678/EU waarbij de Italiaanse Republiek wordt gemachtigd een maatregel te blijven toepassen die afwijkt van artikel 285 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1), en met name artikel 395,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op grond van Beschikking 2008/737/EG van de Raad (2) werd Italië gemachtigd om — bij wijze van uitzondering — belastingplichtigen met een jaaromzet van niet meer dan 30 000 EUR tot 31 december 2010 van de belasting over de toegevoegde waarde („btw”) vrij te stellen („de derogatiemaatregel”). De toepassing van deze afwijkende maatregel werd verlengd tot 31 december 2013 bij Uitvoeringsbesluit 2010/688/EU van de Raad (3) en vervolgens tot 31 december 2016 bij Uitvoeringsbesluit 2013/678/EU van de Raad (4), en in dit laatste besluit werd ook de maximaal toegestane vrijstellingsdrempel verhoogd tot een jaaromzet van 65 000 EUR.

(2)

Bij brief, ingekomen bij de Commissie op 5 april 2016, heeft Italië verzocht om machtiging tot verlenging van de derogatiemaatregel

(3)

Overeenkomstig de tweede alinea van artikel 395, lid 2, van Richtlijn 2006/112/EG, heeft de Commissie, bij brief van 21 juni 2016, de overige lidstaten van het verzoek van Italië in kennis gesteld. Bij brief van 22 juni 2016 heeft de Commissie Italië meegedeeld dat zij over alle gegevens beschikte die zij nodig achtte voor de beoordeling van het verzoek.

(4)

Krachtens artikel 285 van Richtlijn 2006/112/EG kunnen lidstaten die geen gebruik hebben gemaakt van artikel 14 van de Tweede Richtlijn 67/228/EEG van de Raad (5) belastingplichtigen met een jaaromzet van niet meer dan 5 000 EUR van de btw vrijstellen. De derogatiemaatregel wijkt slechts af van artikel 285, wat de toepassing ervan op Italië betreft, in zoverre dat het plafond voor de jaaromzet van de bijzondere regeling hoger is dan het drempelbedrag van 5 000 EUR.

(5)

De derogatiemaatregel is in overeenstemming met de doelstellingen van de mededeling van de Commissie „„Denk eerst klein” — Een „Small Business Act” voor Europa” van 25 juni 2008.

(6)

Aangezien de derogatiemaatregel de btw-verplichtingen heeft verlicht voor die kleinere bedrijven die niet hebben gekozen voor het normale btw-stelsel overeenkomstig artikel 290 van Richtlijn 2006/112/EG, dient Italië te worden gemachtigd de derogatiemaatregel gedurende een nieuwe beperkte periode te blijven toepassen. Het moet voor belastingplichtigen mogelijk blijven om voor het normale btw-stelsel te kiezen.

(7)

De derogatiemaatregel moet in de tijd worden beperkt.om te kunnen evalueren of de bijzondere maatregel passend en effectief blijft. Bovendien worden de artikelen 281 tot en met 294 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende de bijzondere regeling voor kleine ondernemingen geëvalueerd. De derogatiemaatregel moet daarom ook een vervalbepaling krijgen.

(8)

Uit door Italië verstrekte gegevens blijkt dat de derogatiemaatregel geen noemenswaardige invloed zal hebben op de totale belastingopbrengst in het stadium van het eindverbruik.

(9)

De derogatiemaatregel heeft geen gevolgen voor de eigen middelen van de Unie uit de btw.

(10)

Uitvoeringsbesluit 2013/678/EU moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 2 van Besluit 2013/678/EU wordt vervangen door:

„Artikel 2

Dit besluit wordt van kracht op de dag van kennisgeving ervan.

Dit besluit is van toepassing tot en met de datum van inwerkingtreding van een richtlijn houdende wijziging van de artikelen 281 tot en met 294 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende de bijzondere regeling voor kleine ondernemingen, of tot en met 31 december 2019, indien deze datum eerder valt.”.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de Italiaanse Republiek.

Gedaan te Brussel, 8 november 2016.

Voor de Raad

De voorzitter

P. KAŽIMÍR


(1)  PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1.

(2)  Beschikking 2008/737/EG van de Raad van 15 september 2008 waarbij de Italiaanse Republiek wordt gemachtigd een maatregel toe te passen die afwijkt van artikel 285 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 249 van 18.9.2008, blz. 13).

(3)  Uitvoeringsbesluit 2010/688/EU van de Raad van 15 oktober 2010 waarbij de Italiaanse Republiek wordt gemachtigd een bijzondere maatregel toe te passen die afwijkt van artikel 285 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 294 van 12.11.2010, blz. 12).

(4)  Uitvoeringsbesluit 2013/678/EU van de Raad van 15 november 2013 waarbij de Italiaanse Republiek wordt gemachtigd een bijzondere maatregel te blijven toepassen die afwijkt van artikel 285 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 316 van 27.11.2013, blz. 35).

(5)  Tweede Richtlijn 67/228/EEG van de Raad van 11 april 1967 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Structuur en wijze van toepassing van het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 71 van 14.4.1967, blz. 1303).


15.11.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 306/13


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2016/1989 VAN DE RAAD

van 11 november 2016

tot vaststelling van een aanbeveling inzake de verlenging van het tijdelijke toezicht aan de binnengrenzen in uitzonderlijke omstandigheden waarbij de algemene werking van het Schengengebied in gevaar komt

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (1), en met name artikel 29,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 12 mei 2016 heeft de Raad overeenkomstig artikel 29 van de Schengengrenscode een uitvoeringsbesluit aangenomen tot vaststelling van een aanbeveling inzake tijdelijk toezicht aan de binnengrenzen in uitzonderlijke omstandigheden waarbij de algemene werking van het Schengengebied in gevaar komt.

(2)

De Raad deed een aanbeveling aan vijf Schengenlanden (Oostenrijk, Duitsland, Denemarken, Zweden en Noorwegen) om het evenredige binnengrenstoezicht te handhaven gedurende maximaal zes maanden, te rekenen vanaf de dag van vaststelling van het uitvoeringsbesluit, met het oog op de aanpak van de ernstige bedreiging van de openbare orde of de binnenlandse veiligheid in die landen door een combinatie van tekortkomingen in het toezicht aan de buitengrenzen in Griekenland en secundaire bewegingen van irreguliere migranten die het Schengengebied via Griekenland waren binnengekomen en van plan waren naar andere Schengenlanden door te reizen.

(3)

De Commissie heeft op 28 september 2016 verslag uitgebracht over de tenuitvoerlegging van het uitvoeringsbesluit. Daarin kwam de Commissie tot de conclusie dat het binnengrenstoezicht door Oostenrijk, Duitsland, Denemarken, Zweden en Noorwegen evenredig was en in overeenstemming was met de aanbeveling van de Raad. Voorts stelde de Commissie op basis van de beschikbare informatie en de verslagen van de betrokken landen vast dat er op dat moment geen redenen waren om een wijziging van het uitvoeringsbesluit voor te stellen.

(4)

Op 18 en 21 oktober 2016 hebben de betrokken Schengenlanden voor de tweede keer bij de Commissie verslag uitgebracht over de manier waarop de aanbeveling van de Raad ten uitvoer is gelegd. Uit de verstrekte informatie komt eenzelfde trend naar voren als uit de gegevens in het eerste verslag (minder weigeringen van toegang en minder asielaanvragen), wat wijst op een geleidelijke stabilisering van de situatie.

(5)

Hoewel er inmiddels beduidend minder irreguliere migranten en asielzoekers in de Europese Unie aankomen, bevindt zich nog een groot aantal irreguliere migranten in Griekenland en in de lidstaten waarnaar veel irreguliere migranten vanuit Griekenland doorreizen. Op basis van trends in het verleden kan met reden worden verondersteld dat die personen irregulier naar andere lidstaten zullen reizen zodra de grenscontroles worden opgeheven en hun doorreis niet langer wordt verhinderd.

(6)

Het totale aantal asielaanvragen dat sinds het begin van de migratiecrisis is ingediend en dat nog steeds blijft toenemen, legt een zware druk op de nationale overheden en diensten in alle EU-lidstaten, vooral in de Schengenlanden die onder het uitvoeringsbesluit vallen.

(7)

Het binnengrenstoezicht kan niet los worden gezien van andere belangrijke factoren. De Commissie heeft in haar mededeling „Terug naar Schengen — Een stappenplan” (2) de verschillende beleidsmaatregelen geïdentificeerd die moeten worden ingevoerd om de werking van het Schengengebied volledig te herstellen.

(8)

Het stappenplan voorzag met name in de vaststelling en tenuitvoerlegging van een rechtshandeling inzake de Europese grens- en kustwacht. Verordening (EU) 2016/1624 van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2016 betreffende de Europese grens- en kustwacht tot wijziging van Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 863/2007 van het Europees Parlement en de Raad, Verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad en Besluit 2005/267/EG van de Raad (3) is op 6 oktober 2016 in werking getreden, d.i. binnen negen maanden na het voorstel van de Commissie, waaruit blijkt dat het alle betrokken actoren ernst is. De snel inzetbare pools, die zowel personele middelen als technische uitrusting omvatten, en de pools voor snelle terugkeer zullen naar verwachting uiterlijk op 7 december 2016 respectievelijk 7 januari 2017 opgericht en operationeel zijn.

(9)

In het stappenplan „Terug naar Schengen” wordt ook gewezen op de succesvolle uitvoering van de verklaring EU-Turkije. Zoals blijkt uit het derde voortgangsverslag over de verklaring (4), worden onverminderd resultaten geboekt; het is echter van belang ervoor te zorgen dat de verklaring ook in de toekomst blijft werken. Bovendien blijft de samenwerking waarover overeenstemming is bereikt tijdens de topbijeenkomst inzake de Westelijke Balkanroute, onontbeerlijk.

(10)

Uit het bovenstaande volgt dat er al gestaag goede vorderingen worden gemaakt op de in het stappenplan „Terug naar Schengen” genoemde terreinen en dat de situatie zich geleidelijk stabiliseert; er is echter meer tijd nodig om de maatregelen volledig uit te voeren en resultaten te boeken.

(11)

Er is nog steeds sprake van uitzonderlijke omstandigheden die een ernstige bedreiging vormen voor de openbare orde en de binnenlandse veiligheid en waarbij de algemene werking van het Schengengebied in gevaar komt.

(12)

De huidige situatie in Griekenland is nog fragiel en er blijft een zekere druk bestaan in de lidstaten die het meest worden geconfronteerd met de secundaire stromen irreguliere migranten vanuit Griekenland; het lijkt dan ook gerechtvaardigd een evenredige verlenging toe te staan van het tijdelijke binnengrenstoezicht door de Schengenlanden die zulk toezicht uitoefenen, namelijk Oostenrijk, Duitsland, Denemarken, Zweden en het geassocieerde land Noorwegen, als uiterste middel vanwege een ernstige bedreiging van de openbare orde of de binnenlandse veiligheid, overeenkomstig artikel 29 van de Schengengrenscode.

(13)

Op basis van de feiten die in dit stadium beschikbaar zijn, zou die verlenging maximaal drie maanden mogen duren vanaf de vaststelling van dit uitvoeringsbesluit.

(14)

Als een lidstaat besluit om op grond van dit uitvoeringsbesluit het binnengrenstoezicht te verlengen, zou hij de andere lidstaten, het Europees Parlement en de Europese Commissie daarvan in kennis moeten stellen.

(15)

Alvorens voor verlenging te kiezen zou de betrokken lidstaat moeten onderzoeken of geen andere maatregelen dan grenscontroles de vastgestelde bedreiging doeltreffend kunnen verhelpen. De betrokken lidstaat zou in zijn kennisgeving het resultaat van die afweging moeten vermelden, alsmede de redenen waarom hij voor grenstoezicht kiest.

(16)

Zoals vermeld in de conclusies van de Europese Raad over migratie van 20 oktober 2016 vereist het herstel van Schengen een aanpassing van het tijdelijke binnengrenstoezicht om in te spelen op de huidige behoeften. Binnengrenstoezicht op grond van dit uitvoeringsbesluit zou alleen mogen worden uitgeoefend voor zover nodig en de intensiteit zou moeten worden beperkt tot het strikt noodzakelijke minimum. Tijdens een periode waarin de migratiestroom onbeduidend is, is aan bepaalde delen van de grens wellicht niet eens toezicht nodig. Om ervoor te zorgen dat het toezicht het grensverkeer aan de betrokken binnengrenzen het algemene publiek zo min mogelijk hindert bij het overschrijden van de binnengrenzen, zouden alleen gerichte controles op basis van een risicoanalyse en inlichtingen mogen worden verricht. Voorts zou de noodzaak van die controles aan de betrokken delen van de grens regelmatig in samenwerking met alle betrokken lidstaten moeten worden onderzocht en opnieuw worden beoordeeld met als doel de controles geleidelijk te beperken.

(17)

Op het einde van elke maand waarin dit uitvoeringsbesluit is uitgevoerd, zou een volledig verslag over de resultaten van de controles naar de Commissie moeten worden gestuurd, indien van toepassing samen met een beoordeling of die controles nog noodzakelijk zijn. Dat verslag zou de volgende informatie moeten bevatten: het totale aantal gecontroleerde personen, het totale aantal toegangsweigeringen op basis van de controles, het totale aantal terugkeerbesluiten naar aanleiding van de controles en het totale aantal asielaanvragen dat is ingediend aan de binnengrens waar de controles plaatsvinden.

(18)

De Raad neemt er nota van dat de Commissie heeft aangekondigd dat zij nauwlettend toezicht zal houden op de toepassing van dit uitvoeringsbesluit,

HEEFT DE VOLGENDE AANBEVELING VASTGESTELD:

1.

Oostenrijk, Duitsland, Denemarken, Zweden en Noorwegen verlengen het evenredige, tijdelijke binnengrenstoezicht voor maximaal drie maanden, te rekenen vanaf de dag van vaststelling van dit uitvoeringsbesluit, aan de volgende binnengrenzen:

Oostenrijk aan de landgrenzen met Hongarije en Slovenië;

Duitsland aan de landgrens met Oostenrijk;

Denemarken in de Deense havens met een veerbootverbinding met Duitsland en aan de landgrens met Duitsland;

Zweden in bepaalde havens in de politieregio's Zuid en West en de Öresundbrug (Sontbrug);

Noorwegen in de Noorse havens met een veerverbinding met Denemarken, Duitsland en Zweden.

2.

Alvorens het toezicht te verlengen, zou de betrokken lidstaat met de relevante lidstaat of lidstaten van gedachten moeten wisselen om te garanderen dat het binnengrenstoezicht alleen plaatsvindt waar dat noodzakelijk en evenredig wordt geacht. De betrokken lidstaat zou eveneens moeten garanderen dat het binnengrenstoezicht alleen wordt uitgeoefend als uiterste middel wanneer met alternatieve maatregelen niet dezelfde resultaten kunnen worden bereikt, en alleen aan de delen van de binnengrenzen waar dat noodzakelijk en evenredig wordt geacht, in overeenstemming met de Schengengrenscode. De betrokken lidstaten zouden de andere lidstaten, het Europees Parlement en de Commissie hiervan in kennis moeten stellen.

3.

Het grenstoezicht zou steeds gericht moeten zijn, op basis van een risicoanalyse en inlichtingen, en zou wat betreft toepassingsgebied, frequentie, locatie en tijd moeten worden beperkt tot wat strikt noodzakelijk is om de ernstige dreiging aan te pakken en de openbare orde en de binnenlandse veiligheid te waarborgen. De lidstaat die op grond van dit uitvoeringsbesluit binnengrenstoezicht uitoefent, zou de noodzaak, frequentie, locatie en tijd daarvan wekelijks moeten evalueren, de intensiteit van het toezicht moeten aanpassen aan het dreigingsniveau en het toezicht geleidelijk moeten beëindigen wanneer dat passend is, en zou elke maand verslag moeten uitbrengen aan de Commissie.

Gedaan te Brussel, 11 november 2016.

Voor de Raad

De voorzitter

P. ŽIGA


(1)  PB L 77 van 23.3.2016, blz. 1.

(2)  COM(2016) 120 final.

(3)  PB L 251 van 16.9.2016, blz. 1.

(4)  Derde verslag over de vooruitgang bij de uitvoering van de verklaring EU-Turkije (COM(2016) 634).


15.11.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 306/16


BESLUIT (GBVB) 2016/1990 VAN DE RAAD

van 14 november 2016

tot wijziging van Gemeenschappelijk Optreden 2008/124/GBVB inzake de rechtsstaatmissie van de Europese Unie in Kosovo (*) (EULEX KOSOVO)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 28, artikel 42, lid 4, en artikel 43, lid 2,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 4 februari 2008 heeft de Raad Gemeenschappelijk Optreden 2008/124/GBVB vastgesteld (1).

(2)

De Raad heeft op 14 juni 2016 Besluit (GBVB) 2016/947 (2) vastgesteld waarbij Gemeenschappelijk Optreden 2008/124/GBVB wordt gewijzigd, het mandaat van EULEX KOSOVO tot en met 14 juni 2018 wordt verlengd en in een nieuw financieel referentiebedrag wordt voorzien ter uitvoering van het mandaat van EULEX KOSOVO tot en met 14 december 2016 en ter ondersteuning van verplaatste gerechtelijke procedures binnen een lidstaat tot en met 14 juni 2017.

(3)

Er dient een nieuw referentiebedrag te worden vastgesteld voor de uitvoering van het mandaat van EULEX KOSOVO tot en met 14 juni 2017.

(4)

Niets in dit besluit mag zodanig worden uitgelegd dat het de onafhankelijkheid en de autonomie van de rechters en de openbare aanklagers aantast.

(5)

Gezien het speciale karakter van de activiteiten van EULEX KOSOVO die de verplaatste gerechtelijke procedures binnen een lidstaat ondersteunen, is het passend in dit besluit aan te wijzen welk bedrag nodig is voor de ondersteuning van de verplaatste gerechtelijke procedures binnen een lidstaat en in de tenuitvoerlegging van dat deel van de begroting te voorzien door middel van een subsidie.

(6)

De regels inzake deelname aan de aanbestedingsprocedures van de missie en de oorsprongsregels die van toepassing zijn op de goederen die zij koopt, moeten worden afgestemd op de bepalingen voor andere civiele GVDB-missies.

(7)

Gemeenschappelijk Optreden 2008/124/GBVB moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(8)

EULEX KOSOVO zal worden uitgevoerd in een mogelijk verslechterende situatie die de verwezenlijking van de doelstellingen van het externe optreden van de Unie als geformuleerd in artikel 21 van het Verdrag kan hinderen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Gemeenschappelijk Optreden 2008/124/GBVB wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   Het financiële referentiebedrag dat de uitgaven van EULEX KOSOVO tot en met 14 oktober 2010 moet dekken, bedraagt 265 000 000 EUR.

Het financiële referentiebedrag dat de uitgaven van EULEX KOSOVO van 15 oktober 2010 tot en met 14 december 2011 moet dekken, bedraagt 165 000 000 EUR.

Het financiële referentiebedrag dat de uitgaven van EULEX KOSOVO van 15 december 2011 tot en met 14 juni 2012 moet dekken, bedraagt 72 800 000 EUR.

Het financiële referentiebedrag dat de uitgaven van EULEX KOSOVO van 15 juni 2012 tot en met 14 juni 2013 moet dekken, bedraagt 111 000 000 EUR.

Het financiële referentiebedrag dat de uitgaven van EULEX KOSOVO van 15 juni 2013 tot en met 14 juni 2014 moet dekken, bedraagt 110 000 000 EUR.

Het financiële referentiebedrag dat de uitgaven van EULEX KOSOVO van 15 juni 2014 tot en met 14 oktober 2014 moet dekken, bedraagt 34 000 000 EUR.

Het financiële referentiebedrag dat de uitgaven van EULEX KOSOVO van 15 oktober 2014 tot en met 14 juni 2015 moet dekken, bedraagt 55 820 000 EUR.

Het financiële referentiebedrag dat de uitgaven van EULEX KOSOVO van 15 juni 2015 tot en met 14 juni 2016 moet dekken, bedraagt 77 000 000 EUR.

Het financiële referentiebedrag dat de uitgaven van EULEX KOSOVO van 15 juni 2016 tot en met 14 juni 2017 moet dekken, bedraagt 86 850 000 EUR.

Van het in de negende alinea genoemde bedrag dat de uitgaven van EULEX KOSOVO ten behoeve van de vervulling van haar mandaat in Kosovo moet dekken, wordt 34 500 000 EUR gebruikt voor de periode van 15 juni tot en met 14 december 2016, en 23 250 000 EUR voor de periode van 15 december 2016 tot en met 14 juni 2017; 29 100 000 EUR dekt de ondersteuning van verplaatste gerechtelijke procedures binnen een lidstaat van 15 juni 2016 tot en met 14 juni 2017 en wordt met terugwerkende kracht eveneens gebruikt voor de uitgaven die per 1 april 2016 zijn gemaakt voor de ondersteuning van de verplaatste gerechtelijke procedures. De Commissie sluit voor dat bedrag een subsidieovereenkomst met een griffier die optreedt voor een griffie die verantwoordelijk is voor de administratie van de verplaatste gerechtelijke procedure. De regels voor subsidies van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (**) zijn van toepassing op deze subsidieovereenkomst.

Het financiële referentiebedrag voor de daaropvolgende periode voor EULEX KOSOVO wordt vastgesteld door de Raad.

(**)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).”;"

b)

lid 2 wordt vervangen door:

„2.   Alle uitgaven worden beheerd overeenkomstig de voorschriften en procedures die van toepassing zijn op de algemene begroting van de Unie. Procedures voor het gunnen van overheidsopdrachten die worden gefinancierd met de begroting van de missie, staan zonder beperkingen open voor natuurlijke en rechtspersonen. Bovendien gelden voor de goederen die door EULEX KOSOVO worden aangekocht geen oorsprongsregels.”;

c)

lid 3 wordt vervangen door:

„3.   Behoudens goedkeuring van de Commissie, kan het hoofd van de missie technische regelingen sluiten met lidstaten, deelnemende derde staten en andere internationale actoren in Kosovo over het leveren van uitrusting, diensten en lokalen aan EULEX KOSOVO. De positie van houder van door het EUPT Kosovo tijdens de plannings- en voorbereidingsfase voor EULEX KOSOVO gesloten contracten of getroffen regelingen wordt in voorkomend geval overgedragen aan EULEX KOSOVO. Activa die in het bezit zijn van het EUPT Kosovo worden overgedragen aan EULEX KOSOVO.”.

2)

In artikel 18 wordt lid 1 vervangen door:

„1.   De HV wordt hierbij gemachtigd gerubriceerde gegevens en documenten van de Europese Unie die ten behoeve van EULEX KOSOVO zijn opgesteld, overeenkomstig Besluit 2013/488/EU vrij te geven aan de Verenigde Naties, de NAVO/KFOR, derden die bij dit gemeenschappelijk optreden betrokken zijn en Frontex, met inachtneming van de respectieve rubriceringsniveaus. Te dien einde zullen plaatselijke technische regelingen worden opgesteld.”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 14 november 2016.

Voor de Raad

De voorzitter

F. MOGHERINI


(*)  Deze benaming laat de standpunten over de status van Kosovo onverlet, en is in overeenstemming met Resolutie 1244 (1999) van de VN-Veiligheidsraad en het advies van het Internationaal Gerechtshof over de onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo.

(1)  Gemeenschappelijk Optreden 2008/124/GBVB van 4 februari 2008 inzake de rechtsstaatmissie van de Europese Unie in Kosovo, EULEX KOSOVO (PB L 42 van 16.2.2008, blz. 92).

(2)  Besluit (GBVB) 2016/947 van de Raad van 14 juni 2016 tot wijziging van Gemeenschappelijk Optreden 2008/124/GBVB inzake de rechtsstaatmissie van de Europese Unie in Kosovo, EULEX KOSOVO (PB L 157 van 15.6.2016, blz. 26).


15.11.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 306/19


BESLUIT (EU) 2016/1991 VAN DE COMMISSIE

van 4 juli 2016

betreffende steunmaatregel SA.41614 — 2015/C (ex SA.33584 — 2013/C (ex 2011/NN)) ten uitvoer gelegd door Nederland ten gunste van de profvoetbalclub FC Den Bosch in 's-Hertogenbosch

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2016) 4089)

(Slechts de tekst in de Nederlandse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 108, lid 2, eerste alinea,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name artikel 62, lid 1, onder a),

Na de belanghebbenden overeenkomstig artikel 108, lid 2, van het Verdrag te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken (1),

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

(1)

In 2011 is de Commissie door een burger en via berichten in de pers ervan in kennis gesteld dat Nederland een steunmaatregel voor profvoetbalclub FC Den Bosch in 's-Hertogenbosch ten uitvoer had gelegd. In 2010 en 2011 is de Commissie door burgers ook in kennis gesteld van maatregelen ten gunste van andere profvoetbalclubs in Nederland, namelijk Willem II in Tilburg, MVV in Maastricht, PSV in Eindhoven en NEC in Nijmegen. Op verzoek van de Commissie heeft Nederland bij brief van 1 september 2011 informatie verstrekt over de maatregelen betreffende FC Den Bosch.

(2)

Bij brief van 6 maart 2013 heeft de Commissie Nederland in kennis gesteld van haar besluit om de procedure van artikel 108, lid 2, van het Verdrag in te leiden ten aanzien van de maatregelen ten gunste van Willem II, NEC, MVV, PSV en FC Den Bosch.

(3)

Het besluit van de Commissie tot inleiding van de procedure (hierna „het besluit tot inleiding van de procedure” genoemd) is bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2). De Commissie heeft de belanghebbenden uitgenodigd hun opmerkingen over de betrokken maatregelen te maken.

(4)

Nederland heeft in het kader van de procedure betreffende de maatregelen ten gunste van FC Den Bosch opmerkingen ingediend bij brieven van 31 mei 2013 en 7 november 2013, alsook tijdens een bijeenkomst die op 13 oktober 2014 heeft plaatsgevonden. De Commissie heeft geen opmerkingen van belanghebbenden ontvangen betreffende de maatregelen ten gunste van FC Den Bosch.

(5)

Ingevolge het besluit tot inleiding van de procedure en met instemming van Nederland zijn de onderzoeken betreffende de verschillende clubs afzonderlijk uitgevoerd. Het onderzoek betreffende FC Den Bosch is geregistreerd onder zaaknummer SA.41614.

2.   GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE MAATREGELEN

2.1.   Begunstigde, doel en budget

(6)

De nationale voetbalfederatie, de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (hierna „de KNVB” genoemd), is de overkoepelende organisatie voor competities in het prof- en het amateurvoetbal. Het profvoetbal in Nederland is georganiseerd in een systeem met twee niveaus. In het seizoen 2014/2015 bestond het uit 38 clubs, waarvan 18 in de eredivisie en 20 in de eerste divisie speelden.

(7)

FC Den Bosch speelt in de eerste divisie sinds 2004/2005, het laatste seizoen waarin de club in de Nederlandse eredivisie speelde. De club heeft nooit in een Europees toernooi gespeeld. Volgens de door Nederland verstrekte informatie is FC Den Bosch een kleine onderneming, met 31 werknemers in het seizoen 2011/2012. De omzet en het balanstotaal van de onderneming bleven in beide jaren ongeveer 3 miljoen EUR bedragen. FC Den Bosch is derhalve een kleine onderneming (3). Het stadion waarvan FC Den Bosch gebruikmaakt, is eigendom van de gemeente 's-Hertogenbosch (hierna „de gemeente” genoemd), die huur ontvangt voor het gebruik ervan door de club.

(8)

In 2010 heeft de gemeente weet gekregen van het feit dat FC Den Bosch te maken had met ernstige financiële problemen die de voortzetting van haar proflicentie en zelfs haar voortbestaan in gevaar brachten. Op 30 juni 2010 had FC Den Bosch een negatief eigen vermogen van 4,6 miljoen EUR; een jaar later bedroeg het negatieve eigen vermogen 5,4 miljoen EUR. Volgens informatie van een onafhankelijk accountantskantoor werd FC Den Bosch ook geconfronteerd met toenemende verliezen (0,168 miljoen EUR in juni 2009, 0,612 miljoen EUR in juni 2010 en 0,744 miljoen EUR in juni 2011), een dalende omzet (van 3,736 miljoen EUR in 2009 tot 2,771 miljoen EUR in 2011) en een oplopende schuld. Een van de schuldeisers van de club was de gemeente, die een achtergestelde schuldvordering van 1,65 miljoen EUR had.

(9)

In het najaar van 2010 hebben supporters, ondernemingen en sponsors een initiatief genomen om het faillissement van FC Den Bosch af te wenden. Dit initiatief leidde tot een herstructureringsplan om de financiële situatie van FC Den Bosch te verbeteren en de club om te vormen tot een levensvatbare profvoetbalclub met een nieuwe juridische structuur, die eigendom zou zijn van haar supporters. In juni 2011 hebben de gemeente en de andere schuldeisers van de club overeenstemming bereikt over een gezamenlijk initiatief om hun leningen te ruilen voor aandelen in de club. Als onderdeel van de herstructurering is FC Den Bosch, die de rechtsvorm van een vereniging had, op 30 juni 2011 omgevormd tot de naamloze vennootschap FC Den Bosch N.V.

(10)

Er werd overeengekomen dat de vordering van de gemeente zou worden omgezet in een participatie van 60 % van de aandelen in de nieuwe naamloze vennootschap FC Den Bosch N.V. De overige 40 % van de aandelen van de club zou worden verworven door de andere grote schuldeisers van de club, die hun schuldvorderingen ruilden voor aandelen, maar met een lagere ruilverhouding dan de gemeente. Kleinere schuldeisers zagen af van een deel van hun vorderingen. Na deze overeenkomst tussen de schuldeisers droeg de gemeente haar uit haar lening van 1,65 miljoen EUR voortvloeiende recht op aandelen voor een bedrag van 1 EUR over aan de Stichting Met Heel Mijn Hart. De stichting bestaat uit supportersclubs en individuele supporters van FC Den Bosch en verricht geen commerciële activiteiten.

(11)

De gemeente heeft ook ingestemd met de betaling van een bedrag van 1,4 miljoen EUR voor het verlaten door FC Den Bosch van de trainingsfaciliteiten (4), die zich bevonden op grond die eigendom was van de gemeente.

2.2.   Redenen voor het inleiden van de procedure

(12)

In haar besluit tot inleiding van de procedure ten aanzien van de maatregelen ten gunste van FC Den Bosch is de Commissie tot de voorlopige conclusie gekomen dat de gemeente met het gebruik van staatsmiddelen een selectief voordeel aan FC Den Bosch heeft verschaft en derhalve steun aan de voetbalclub heeft verleend.

(13)

Met betrekking tot het besluit om de vordering van 1,65 miljoen EUR voor 1 EUR aan georganiseerde supporters te verkopen, stelde de Commissie vast dat Nederland niet kon aanvoeren dat de gemeente heeft gehandeld zoals een particuliere schuldeiser in een vergelijkbare situatie zou hebben gedaan. De Commissie merkte op dat andere grote schuldeisers hun vorderingen hebben omgezet in aandelen in de nieuwe juridische structuur, terwijl de gemeente haar vorderingen voor een symbolisch bedrag heeft verkocht. Met betrekking tot de verwerving van het trainings- en jeugdcomplex voor 1,4 miljoen EUR merkte de Commissie op dat deze prijs door een onafhankelijke deskundige was getaxeerd als de vervangingswaarde van het complex. De Commissie betwijfelde of de vervangingswaarde van een gebouw hetzelfde is als de marktprijs ervan.

(14)

De Commissie stelde zich ook op het standpunt dat steunmaatregelen voor profvoetbalclubs de mededinging kunnen vervalsen en het handelsverkeer tussen lidstaten ongunstig kunnen beïnvloeden in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag.

(15)

In haar besluit tot inleiding van de procedure merkte de Commissie met betrekking tot de verenigbaarheid van mogelijke steun aan FC Den Bosch op dat de voetbalclub op het moment van de steunverlening in financiële moeilijkheden verkeerde. Om de verenigbaarheid van de steun met de richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (5) (hierna „de richtsnoeren” genoemd) te beoordelen, verzocht de Commissie om informatie over de naleving van alle in de richtsnoeren gestelde vereisten.

(16)

De Commissie heeft met name niet kunnen nagaan of de voorwaarden in de punten 34 tot en met 37 van de richtsnoeren betreffende de aard en uitvoering van een herstructureringsplan in acht waren genomen. Voorts moest worden aangetoond dat de steun tot het noodzakelijke minimum beperkt was gebleven, dat de begunstigde zelf een toereikende eigen bijdrage voor zijn herstructurering had betaald en dat het beginsel inzake eenmaligheid van de steun zou worden nagekomen.

3.   OPMERKINGEN VAN NEDERLAND

3.1.   Aanwezigheid van staatssteun volgens artikel 107, lid 1, van het Verdrag

(17)

Nederland is het niet eens met de voorlopige conclusie van de Commissie dat de maatregelen ten gunste van FC Den Bosch staatssteun vormen. Volgens Nederland heeft de gemeente, aangezien zij een achtergestelde vordering had op een onderneming die aan de rand van het faillissement stond, gehandeld in overeenstemming met het beginsel van een schuldeiser in een markteconomie door in 2011 af te zien van haar vordering.

(18)

Volgens Nederland had de gemeente in geval van faillissement van FC Den Bosch naar alle waarschijnlijkheid niets van haar achtergestelde vordering kunnen terugvorderen. In zijn brief van 7 november 2013 heeft Nederland zich ook beroepen op het besluit van de Commissie betreffende de Belgische onderneming Sonaca (6), waarin zij concludeerde dat de omzetting van een overheidslening in eigen vermogen geen staatssteun vormde. Had FC Den Bosch in juni 2011 haar financiële situatie niet kunnen rechttrekken, dan zou de club volgens de regels van de KNVB haar proflicentie zijn kwijtgeraakt. Met betrekking tot de verwerving van de trainingsfaciliteiten voert Nederland aan dat die plaatsvond tegen de door een onafhankelijke deskundige vastgestelde waarde, waarin ook de vervangingskosten voor FC Den Bosch waren meegerekend. Nederland stelt te hebben gehandeld in overeenstemming met de Mededeling van de Commissie betreffende staatssteunelementen bij de verkoop van gronden en gebouwen door openbare instanties (7) (hierna „de mededeling betreffende de verkoop van gronden” genoemd).

(19)

Daarnaast voert Nederland aan dat zelfs indien de maatregelen zouden worden geacht FC Den Bosch een selectief voordeel te hebben verschaft, zij de mededinging niet zouden vervalsen en het handelsverkeer tussen lidstaten niet ongunstig zouden beïnvloeden. Nederland wijst op de zwakke positie van FC Den Bosch in het nationale profvoetbal, die deelname aan competities op Europees niveau hoogst onwaarschijnlijk maakt. Voorts is Nederland van mening dat de Commissie niet heeft aangetoond dat steun voor FC Den Bosch de mededinging zou vervalsen of het handelsverkeer ongunstig zou beïnvloeden op één van de in het besluit tot inleiding van de procedure vermelde markten.

(20)

Subsidiair betoogt Nederland dat, ook al zouden de maatregelen als staatssteun worden aangemerkt, zij toch verenigbaar zouden zijn met de richtsnoeren en bijgevolg met de interne markt.

(21)

In 2010 verkeerde FC Den Bosch in een moeilijke financiële situatie. In 2011 had de club een negatief eigen vermogen inclusief schulden van 5,97 miljoen EUR en schulden van 7 miljoen EUR bij een omzet van ongeveer 3 miljoen EUR. De club had de in tabel 1 aangegeven schuldeisers en schulden.

Tabel 1

Schuldeisers en schulden van FC Den Bosch

Schuldeisers

Leningbedragen

De gemeente (saldo van een in 2000 toegekende lening)

1,65 miljoen EUR

[…] (*)

1,092 miljoen EUR

[…]

1,865 miljoen EUR

[…]

0,73 miljoen EUR

[…]

0,235 miljoen EUR

Een particuliere schuldeiser

0,3 miljoen EUR

[…]

0,1 miljoen EUR

(22)

De KNVB heeft aangegeven dat de club haar proflicentie zou kwijtraken als het eigen vermogen per 30 juni 2011 nog steeds negatief zou zijn. Dit zou betekenen dat de club in het amateurvoetbal verder zou moeten.

(23)

FC Den Bosch en de KNVB hebben in juni 2011 dan ook een herstructureringsplan opgesteld. Op grond van het plan werd de club omgevormd tot een naamloze vennootschap (NV). De (niet door zekerheden gedekte) schulden van de verschillende grotere schuldeisers werden in aandelen van de club omgezet zoals is aangegeven in tabel 2.

Tabel 2

Ruilverhoudingen schulden/aandelen

Schuldeiser

Lening

Aandelen/percentage

EUR/aandeel

De gemeente/Stichting Met Heel Mijn Hart

1,65 mln EUR

61 900 /54,3

26,7

[…]

1,092 mln EUR

20 492 /18

53,3

[…]

1,865 mln EUR

27 925 /24,5

11 000 daarvan zijn preferente aandelen

66,8

[…]

0,73 mln EUR

3 583 /3,1

203,7

(24)

De overige 0,1 % van de aandelen is verdeeld onder de oudere leden van de voetbalclub. Hieruit blijkt dat de gemeente heeft onderhandeld om 54 % van de aandelen in de club te verwerven voor een aandeel van 38 % in de schulden van de club.

(25)

Voorts is een commerciële lening van 100 000 EUR afgedekt door een garantie van een derde partij; andere particuliere partijen hebben vers kapitaal voor een bedrag van 300 000 EUR ingebracht. Een kortlopende lening van 250 000 EUR werd omgezet in een langlopende lening. De schulden voor de huur van het stadion aan de Bossche Investerings Maatschappij (BIM), die het gemeentelijke stadion exploiteert, worden gewaarborgd door een recht van beslag van de BIM op inkomsten uit televisierechten.

(26)

De gemeente beschouwde haar lening van 1,65 miljoen EUR als niet-terugvorderbaar. Reeds in de begroting 2010 van de gemeente was de lening als niet-terugvorderbaar aangemerkt omdat FC Den Bosch geen betalingen meer deed. In juni 2011 verzocht de gemeente het accountantskantoor Ernst & Young, dat de financiële situatie van FC Den Bosch reeds in februari en maart 2011 had geanalyseerd, de terugvorderbaarheid van de lening aan FC Den Bosch te beoordelen. Ernst & Young stelde vast dat voor de komende jaren redelijkerwijs geen terugbetaling van de lening en evenmin rentebetalingen konden worden verwacht, ook al was de club geherstructureerd nadat haar belangrijkste schuldeisers van de langlopende schuldvorderingen afzagen. Deze conclusie is ook steekhoudend gelet op het feit dat de club geen onroerend goed of machines bezit die kunnen worden verkocht of geliquideerd om schulden af te lossen.

(27)

De gemeente heeft in het kader van de overeenkomst tussen de schuldeisers besloten haar recht op 54 % van de aandelen voor een bedrag van 1 EUR over te dragen aan de Stichting Met Heel Mijn Hart. Daardoor werd de stichting — in plaats van de gemeente, die geen blijk gaf van belangstelling om bij het beheer van de club te worden betrokken — op dezelfde wijze als de andere grote schuldeisers aandeelhouder van de club, zoals met hen en met de gemeente in de herstructureringsovereenkomst was overeengekomen. De stichting zal op basis van deze aandelen certificaten verkopen voor 100 EUR.

(28)

Vergeleken met de andere schuldeisers had de gemeente er meer belang bij te voorkomen dat de club werd geliquideerd of in het amateurvoetbal verder moest omdat zij, althans voor enige tijd, de belangrijkste gebruiker en huurder van haar stadion zou verliezen. In dat verband was het in het economisch belang van de gemeente dat de club bleef spelen in het profvoetbal.

(29)

Wat betreft de grond waarop zich het trainingscomplex bevindt (een terrein van 36 000 m2), blijkt uit de door Nederland overgelegde gegevens dat deze grond reeds eigendom van de gemeente was. De grond werd gebruikt door FC Den Bosch, die in 2000 het sportcomplex met gebouwen en sportvelden op eigen kosten had aangelegd en daarin in 2006 en 2007 veranderingen had aangebracht. Er was geen sprake van erfpacht (8) tussen de gemeente en FC Den Bosch. De gemeente zou op deze grond huizen en appartementen kunnen bouwen. Bijgevolg had zij er hoe dan ook belang bij dat de club het perceel verliet en maakte zij gebruik van de door de liquiditeitsbehoeften van de club geboden kans. Zij was dan ook voornemens de club te compenseren voor de ontruiming van het perceel, zoals bij een niet-betwiste onteigening van gebouwen, en zij verzocht om een taxatie van de gebouwen en de installaties op het terrein op basis van de Nederlandse Onteigeningswet voor een dergelijke situatie.

(30)

Deze aankoopprijs werd vastgesteld aan de hand van een onafhankelijke waardebepaling van het sportcomplex door een erkend onafhankelijk taxatiebureau. De waardebepaling was gebaseerd op de gecorrigeerde vervangingswaarde, omschreven als het bedrag dat nodig is om objecten van dezelfde waarde wat betreft soort, kwaliteit, staat en leeftijd te verkrijgen. Dit bedrag komt bijgevolg niet overeen met louter de waarde van het sportcomplex in zijn huidige omvang: het is gecorrigeerd gelet op de technische staat en leeftijd van het complex. Een dergelijke waardebepaling is op grond van artikel 40b, lid 3, van de Nederlandse Onteigeningswet, dat volgens Nederland op deze situatie van toepassing was, ook verplicht voor gevallen van onteigening bij onderlinge overeenstemming. Nederland is dan ook van mening dat de Commissie ten onrechte oordeelde dat in het taxatierapport uitsluitend wordt uitgegaan van de vervangingswaarde als basis voor de taxatie. In de Nederlandse waardebepalingspraktijk worden onconventionele objecten zoals kerken, monumenten of sportcomplexen gewaardeerd tegen de gecorrigeerde vervangingswaarde, omschreven als de prijs die een onafhankelijk afnemer bereid zou zijn te betalen in geval van een onteigening of relocatie van de feitelijke eigenaar.

(31)

Met betrekking tot de opmerking van de Commissie dat de bij de waardebepaling vastgestelde waarde hoger was dan de boekwaarde in de rekeningen van FC Den Bosch, stelt Nederland dat de boekwaarde van een perceel of van gebouwen doorgaans niet de werkelijke marktwaarde ervan weergeeft. Deze wordt nog door diverse andere factoren dan de waarde in een commerciële transactie bepaald, zoals de historische aankoopprijs of de afschrijving.

(32)

De club heeft haar trainingsactiviteiten elders voortgezet, nl. in het stadion en in een ander voetbaltrainingscomplex in de stad, waar nog reservecapaciteit was. Nederland voert aan dat de prijs van het trainingscomplex was bepaald zonder rekening te houden met de eventuele financiële behoeften van FC Den Bosch. Een deel van het voor het verlaten van het trainingscomplex ontvangen bedrag is door de club gebruikt voor de alternatieve trainingsfaciliteiten. Deze inkomsten zijn ook gebruikt om de schulden in verband met de huur van het stadion aan de BIM te betalen.

3.2.   Verenigbaarheid van de staatssteun op grond van artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag

(33)

Subsidiair betoogt Nederland dat ook al zou de maatregel steun vormen, deze verenigbaar zou zijn met de interne markt. Met betrekking tot de herstructurering van FC Den Bosch heeft Nederland een beschrijving gegeven van de financiële situatie van de club (zie overweging 8).

(34)

Elke Nederlandse profvoetbalclub moet een licentie van de KNVB hebben, die zij alleen krijgt als zij aan een reeks verplichtingen voldoet. Een van de verplichtingen in het huidige systeem betreft de financiële gezondheid van de club. Indien deze ontoereikend is, kan de KNVB de licentie intrekken. Wanneer vervolgens een nieuwe club wordt opgericht, wordt deze niet onmiddellijk tot het betaald voetbal toegelaten maar moet zij starten op het op één na hoogste amateurniveau. Met haar moeilijkheden dreigde FC Den Bosch haar licentie voor deelname aan profvoetbalcompetities te verliezen.

(35)

Volgens Nederland was, in het licht van deze moeilijkheden, het besluit van de gemeente om een lening kwijt te schelden en om FC Den Bosch voor het verlaten van het door de club gebruikte trainingscomplex te compenseren, afhankelijk gesteld van een aantal voorwaarden die waren opgenomen in het herstructureringsplan dat tussen de gemeente, de andere schuldeisers en FC Den Bosch was overeengekomen.

(36)

Het herstructureringsplan hield een nieuwe juridische structuur voor FC Den Bosch in. De club werd omgevormd van een vereniging in een naamloze vennootschap (NV) en er werd gesnoeid in het personeel en de spelersgroep. Volgens het plan moest het aantal contractspelers worden gereduceerd tot het door de KNVB opgelegde minimum van 16. FC Den Bosch zal geen spelers op de transfermarkt aankopen maar alleen transfervrije spelers aantrekken. Dit leidde tot een vermindering met 17 % van de personeels- en spelerskosten.

(37)

Zoals in overweging 22 is uiteengezet, hebben de schuldeisers van FC Den Bosch voor in totaal 5,337 miljoen EUR aan schulden kwijtgescholden in ruil voor aandelen. Voorts heeft de gemeente de club met een bedrag van 1,4 miljoen EUR gecompenseerd voor het verlaten van het trainingscomplex waarvan zij tot dan toe gebruikmaakte. Als gevolg van deze maatregelen werd het negatieve eigen vermogen van de club omgebogen in een bescheiden positief eigen vermogen van 0,63 miljoen EUR, waardoor zij tot een naamloze vennootschap kon worden omgevormd.

(38)

Het plan was bedoeld om in een periode van drie jaar te komen tot een stabiele financiële positie. In het plan werd gerekend op afnemende verliezen in de boekjaren 2011/2012 en 2012/2013 en op een geringe winst van 0,1 miljoen EUR voor het boekjaar 2013/2014. Dit zou geen ruimte laten voor FC Den Bosch om transferspelers te kopen. In de praktijk wist FC Den Bosch in het boekjaar 2011/2012 een bescheiden winst van 0,103 miljoen EUR te realiseren, mede dankzij betere sponsoringcontracten dan verwacht.

4.   BEOORDELING VAN DE MAATREGELEN

4.1.   Aanwezigheid van staatssteun volgens artikel 107, lid 1, van het Verdrag

(39)

Volgens artikel 107, lid 1, van het Verdrag wordt onder staatssteun verstaan een steunmaatregel van een lidstaat of steun in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalst of dreigt te vervalsen, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt. De voorwaarden van artikel 107, lid 1, van het Verdrag zijn cumulatief, wat betekent dat een maatregel aan elk van deze voorwaarden moet voldoen om als staatssteun te worden aangemerkt.

(40)

Op basis van het besluit tot inleiding van de procedure zal de Commissie het besluit van de gemeente van 21 juni 2011 tot kwijtschelding van een achtergestelde schuldvordering van 1,65 miljoen EUR op FC Den Bosch en tot compensatie van FC Den Bosch voor een bedrag van 1,4 miljoen EUR voor het verlaten van haar trainingsfaciliteiten beoordelen. De Commissie merkt op dat beide maatregelen samen zijn gepresenteerd en tijdens eenzelfde gemeenteraadsvergadering zijn goedgekeurd, en dat zij nauw met elkaar verbonden zijn wat hun doel en de toenmalige situatie van FC Den Bosch betreft.

(41)

Deze beide maatregelen dienen dan ook samen te worden beoordeeld (9). In het onderhavige geval wijst de onderstaande beoordeling evenwel uit dat beide maatregelen staatssteun vormen wanneer zij afzonderlijk worden onderzocht. Dit houdt noodzakelijkerwijs in dat de maatregelen eveneens staatssteun vormen wanneer zij samen als één enkele maatregel worden beoordeeld.

4.1.1.   Gebruik van staatsmiddelen

(42)

Beide maatregelen zijn door de gemeente genomen en de financiële gevolgen ervan voor de gemeente bedragen 3,1 miljoen EUR. Er zijn derhalve staatsmiddelen mee gemoeid en zij zijn toerekenbaar aan de Staat. De overdracht van staatsmiddelen kan uiteenlopende vormen aannemen, zoals subsidies, leningen, garanties, deelnemingen in het kapitaal van ondernemingen en voordelen in natura. De kwijtschelding van vorderingen van de Staat vormt eveneens een overdracht van staatsmiddelen.

4.1.2.   Selectief voordeel voor FC Den Bosch

(43)

Telkens wanneer de financiële situatie van een onderneming als gevolg van overheidsingrijpen verbetert, is er sprake van een voordeel. Om dit te kunnen beoordelen, dient de financiële situatie van de onderneming na de maatregel te worden vergeleken met haar financiële situatie indien de maatregel niet was genomen. Het valt niet te betwisten dat de moeilijke financiële situatie van FC Den Bosch aanzienlijk is verbeterd door de onderzochte maatregelen.

(44)

Een voordeel in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag is een economisch voordeel dat een onderneming onder normale marktvoorwaarden (10), d.w.z. bij afwezigheid van overheidsingrijpen, dat niet wordt geleid door commerciële beginselen, niet had verkregen.

(45)

Nederland betoogt dat de verbetering van de financiële situatie van FC Den Bosch het resultaat is van marktconforme transacties en derhalve niet onrechtmatig is. Volgens Nederland heeft de gemeente gehandeld in overeenstemming met het beginsel van de investeerder in een markteconomie.

4.1.2.1.   De kwijtschelding van de achtergestelde schuldvordering

(46)

Zoals reeds vermeld, is met het besluit om de achtergestelde schuldvordering van 1,65 miljoen EUR kwijt te schelden een schuldconversie gemoeid, die werd gevolgd door een overdracht van het daaruit voortvloeiende recht op aandelen voor een bedrag van 1 EUR.

(47)

Bijgevolg moet eerst worden beoordeeld of een particuliere schuldeiser schuldvorderingen op dezelfde wijze als de gemeente in aandelen zou hebben omgezet. In het geval van een onderneming die aan de faillissementsvoorwaarden voldoet, heeft een particuliere schuldeiser twee mogelijkheden. Hij kan de onderneming liquideren met het oog op de terugvordering van ten minste een deel van zijn lening, of hij kan de lening omzetten in aandelen om de onderneming in staat te stellen haar bedrijfsactiviteiten voort te zetten, met het vooruitzicht weer winstgevend te worden, zodat de aandelen stijgen in waarde. Indien particuliere schuldeisers voor een aanzienlijk deel van de schulden van FC Den Bosch op dezelfde wijze handelden als de gemeente, kan worden aangenomen dat het gedrag van de gemeente in overeenstemming is met het beginsel van de investeerder in een markteconomie.

(48)

De naleving van het beginsel van de investeerder in een markteconomie kan worden vastgesteld wanneer een transactie plaatsvindt op dezelfde voorwaarden (en dus met dezelfde risico's en voordelen) voor overheidsinstanties en particuliere marktdeelnemers die zich in een vergelijkbare situatie bevinden (een transactie op voet van gelijkheid). In dit geval kan daaruit normaal gesproken worden afgeleid dat die transactie marktconform verloopt (11). Voorts is het van belang of maatregelen van particuliere marktdeelnemers een reële economische betekenis hebben en niet louter symbolisch of marginaal (12) zijn, en of de uitgangspositie van de betrokken overheidsinstanties en particuliere marktdeelnemers vergelijkbaar is met betrekking tot de transactie. Wanneer overheidsinstanties en particuliere marktdeelnemers die zich in een vergelijkbare situatie bevinden, daarentegen gelijktijdig doch op verschillende voorwaarden aan dezelfde transactie deelnemen, is dit normaal gesproken een aanwijzing dat de maatregel van de overheidsinstantie niet marktconform is.

(49)

In de onderhavige zaak was de uitgangspositie van de betrokken overheidsinstanties en particuliere marktdeelnemers ten aanzien van de transactie vergelijkbaar. Voor alle bij de transactie betrokken schuldeisers was er sprake van niet door zekerheden gedekte en niet-terugvorderbare leningen. Ook was er sprake van een belangrijke betrokkenheid van de particuliere sector. Zoals reeds is opgemerkt, waren de andere partijen echter geen gewone marktdeelnemers; het lijkt erop dat zij allemaal op één of andere manier banden hadden met de club. Derhalve kan niet worden aangenomen dat zij handelden met het oogmerk winst te maken; supporters bijvoorbeeld zijn geen rationele marktdeelnemers die winst proberen te maken.

(50)

Het is ook duidelijk dat de transactie plaatsvond op verschillende voorwaarden. De gemeente verlangde meer in ruil voor de kwijtschelding van haar schuldvorderingen dan de andere schuldeisers. Zoals aangegeven in tabel 2, ontving zij met één aandeel per 26,7 EUR relatief meer aandelen dan alle andere commerciële of non-profitschuldeisers. Voorts kon FC Den Bosch dankzij de herstructurering van de schulden de achterstallige huur van het stadion betalen aan de BIM, die het stadion exploiteert en die eigendom is van de gemeente. De schuldeiser […] ontving daarentegen preferentiële aandelen die hem voorrang kunnen geven bij het ontvangen van mogelijke latere dividenden. Dat betekent dat het niet uitgesloten is dat ten minste één particuliere partij betere voorwaarden heeft verkregen dan de gemeente. Op grond van de beschikbare informatie kan dan ook niet worden geconcludeerd dat de gemeente op voet van gelijkheid met deelnemers in een markteconomie heeft gehandeld bij het instemmen met de ruil.

(51)

Het is ook onwaarschijnlijk dat een particuliere investeerder ermee zou hebben ingestemd zijn in aandelen omgezette oninbare lening voor een bedrag van 1 EUR te verkopen aan een stichting die voornemens is certificaten voor deze aandelen voor 100 EUR per aandeel te verkopen. Door de aandelen niet in haar bezit te houden, heeft de gemeente zich de enige commerciële reden voor een schuldconversie ontnomen, nl. de — zij het verre — hoop of verwachting dat de aandelen enige waarde zouden krijgen. Zij heeft een derde partij de kans geboden middelen te verwerven door aandelencertificaten te verkopen in plaats van dit zelf te doen of ten minste een aandeel in de opbrengsten van de verkoop te eisen (13). In de zaak Sonaca behield de Staat zijn aandelen en kon hij in de toekomst redelijkerwijs een winst tegemoetzien.

(52)

De kwijtschelding van de achtergestelde schuldvordering kan dan ook niet met het gedrag van een rationele marktdeelnemer in overeenstemming worden gebracht en hield voor FC Den Bosch een voordeel in dat de club op marktvoorwaarden niet had verkregen.

4.1.2.2.   De verwerving van het trainingscomplex

(53)

Met betrekking tot het trainingscomplex stelt Nederland dat de compensatie van 1,4 miljoen EUR is berekend conform de mededeling betreffende de verkoop van gronden en besluiten van de Commissie betreffende de compensatie van vervangingskosten, en bijgevolg geen voordeel verschafte aan FC Den Bosch. Volgens die mededeling houdt de verkoop van grond en gebouwen door een openbare instantie geen staatssteun in als, ten eerste, de openbare instantie het hoogste of enige bod aanvaardt na een onvoorwaardelijke biedprocedure en, ten tweede, als bij verkoop zonder een dergelijke biedprocedure de verkoopprijs is vastgesteld op ten minste de waarde zoals die door een onafhankelijke deskundige is vastgesteld.

(54)

Zoals echter in de inleiding van de mededeling betreffende de verkoop van gronden is vermeld, heeft dat richtsnoer „alleen betrekking op de verkoop van gronden en gebouwen die in overheidshanden berusten, en niet op de aankoop van gronden en gebouwen door de overheid of de verpachting/verhuur of pacht/huur daarvan door openbare instanties. In dergelijke transacties kunnen eveneens elementen van staatssteun besloten liggen.”.

(55)

De mechanismen in de mededeling betreffende de verkoop van gronden zijn hoe dan ook slechts instrumenten om vast te stellen of de Staat als een investeerder in een markteconomie heeft gehandeld, en zijn derhalve specifieke voorbeelden voor de toepassing van de toets van het beginsel van de investeerder in een markteconomie op grondtransacties tussen publieke en private partijen (14). Of de beoordeling van de waardebepaling en de aankoop van de grond al dan niet op basis van de mededeling betreffende de verkoop van gronden plaatsvindt, is bijgevolg niet relevant.

(56)

In het geval van het sportcomplex dat FC Den Bosch heeft verlaten, was de door een onafhankelijke deskundige uitgevoerde waardebepaling van de grond gebaseerd op de gecorrigeerde vervangingswaarde. Volgens de toelichting van Nederland is dit de waarde die, op basis van de wettelijke voorschriften voor de waardebepaling van onroerende zaken waarvoor een niet-betwiste onteigeningsprocedure loopt, in geval van de relocatie van de eigenaar door de Staat zou moeten worden betaald. Dit is niet overtuigend. De door FC Den Bosch opgerichte gebouwen en installaties van het complex waren reeds eigendom van de gemeente. FC Den Bosch heeft daarvan zonder erfpacht gebruikgemaakt. De waardebepaling mocht derhalve niet hebben plaatsgevonden op basis van een scenario waarin FC Den Bosch als eigenaar van de gebouwen werd beschouwd. Bovendien kan niet worden uitgesloten dat de gecorrigeerde vervangingswaarde verschilt van de marktwaarde van een actief.

(57)

De gemeente lijkt ook geen concrete plannen voor die grond te hebben gehad op het moment van de transactie. De transactie vormde duidelijk een onderdeel van de herstructureringsmaatregelen waartoe de gemeente had besloten en had kennelijk als hoofddoel FC Den Bosch liquiditeiten te verschaffen. Zonder dat doel voor ogen zou de gemeente op dat moment waarschijnlijk niet tot die transactie zijn overgegaan. Tevens kan worden gesteld dat met de verdwijning van de voetbalclub als gevolg van een faillissement het sportcomplex zonder het uitbetalen van enige vergoeding zou zijn vrijgekomen.

(58)

Daarom moet worden betwijfeld of een andere marktdeelnemer de gemeente ervan had kunnen overtuigen 1,4 miljoen EUR te betalen voor het verlaten van een grond waarvan deze marktdeelnemer zelfs geen erfpachter was. Het bedrag zou hoe dan ook veel lager zijn uitgevallen.

4.1.2.3.   Conclusie betreffende het bestaan van een selectief voordeel

(59)

De maatregelen verlenen FC Den Bosch derhalve een selectief voordeel in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag.

4.1.3.   Gevolgen voor het handelsverkeer en de mededinging

(60)

Nederland betwist de impact van mogelijke steun op de interne markt als het gaat om clubs die niet op Europees niveau voetballen. Profvoetbalclubs worden echter als ondernemingen beschouwd en vallen onder het staatssteuntoezicht. Profvoetbal heeft het karakter van arbeid in loondienst waarbij bezoldigde diensten worden verricht; er is een hoog niveau van professionalisme bereikt, waardoor de economische impact is toegenomen (15).

(61)

Hoewel FC Den Bosch niet aan voetbalcompetities met een internationale dimensie deelneemt, ontplooit het als profvoetbalclub economische activiteiten op verschillende andere markten, zoals de transfermarkt voor profspelers en de markten voor reclame, sponsoring, merchandising of verslaggeving via de media. Steun aan een profvoetbalclub versterkt de positie van deze club op elk van die markten, waarvan de meeste meerdere lidstaten bestrijken. Derhalve kan, wanneer staatsmiddelen worden gebruikt om een selectief voordeel aan een profvoetbalclub te verlenen, ongeacht de competitie waarin deze speelt, dergelijke steun de mededinging vervalsen en het handelsverkeer tussen lidstaten ongunstig beïnvloeden in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag (16).

4.2.   Beoordeling op grond van artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag

(62)

De Commissie dient te beoordelen of de steunmaatregel ten gunste van FC Den Bosch als verenigbaar met de interne markt kan worden beschouwd. Geen van de uitzonderingen van artikel 107, lid 2, van het Verdrag is op de betrokken steunmaatregel van toepassing. Wat de uitzonderingen van artikel 107, lid 3, van het Verdrag betreft, tekent de Commissie aan dat geen van de Nederlandse regio's onder de uitzondering van artikel 107, lid 3, onder a), van het Verdrag valt. De betrokken steunmaatregel dient niet om een belangrijk project van gemeenschappelijk Europees belang te bevorderen of een ernstige verstoring in de Nederlandse economie op te heffen in de zin van artikel 107, lid 3, onder b), van het Verdrag. Evenmin kan de steunmaatregel worden geacht de cultuur of de instandhouding van het culturele erfgoed te bevorderen in de zin van artikel 107, lid 3, onder d), van het Verdrag.

4.2.1.   Toepasselijke richtsnoeren

(63)

Wat betreft de uitzondering van artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag ten behoeve van steun om de ontwikkeling van bepaalde economische activiteiten te vergemakkelijken, kan dergelijke steun verenigbaar zijn wanneer de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt, daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad.

(64)

Met het oog op de toetsing van steunmaatregelen aan artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag heeft de Commissie een reeks verordeningen, kaderregelingen, richtsnoeren en mededelingen bekendgemaakt betreffende soorten steun en horizontale of sectorale doelstellingen waarvoor steun wordt verleend. Aangezien FC Den Bosch ten tijde van de maatregelen met financiële moeilijkheden werd geconfronteerd en de steun door de gemeente is verleend om deze moeilijkheden aan te pakken, is het passend na te gaan of de criteria van de richtsnoeren (17) van toepassing zijn en of hieraan is voldaan.

(65)

In juli 2014 heeft de Commissie nieuwe richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden gepubliceerd (18). Deze zijn evenwel niet van toepassing op deze niet-aangemelde steun, die in 2011 is verleend. Volgens punt 137 van de nieuwe richtsnoeren zou dit voor zonder voorafgaande toestemming verleende reddings- of herstructureringssteun alleen het geval zijn als deze steun geheel of gedeeltelijk na de bekendmaking van die richtsnoeren in het Publicatieblad van de Europese Unie is toegekend. Volgens punt 138 van de nieuwe richtsnoeren zal de Commissie in alle overige gevallen het onderzoek uitvoeren op basis van de op het tijdstip van de toekenning van de steun geldende richtsnoeren, in het onderhavige geval dus de vóór 2014 geldende richtsnoeren.

4.2.2.   FC Den Bosch als onderneming in moeilijkheden

(66)

Volgens punt 11 van de richtsnoeren kan een onderneming als een onderneming in moeilijkheden worden beschouwd wanneer de typische symptomen van een onderneming in moeilijkheden aanwezig zijn, zoals toenemende verliezen, een dalende omzet, groeiende voorraden, overcapaciteit, een geringere kasstroom of een toenemende schuldenlast. Zoals in overweging 8 is aangegeven, zijn bij FC Den Bosch diverse van deze symptomen aanwezig. De club was derhalve een onderneming in moeilijkheden en de verenigbaarheid van de staatssteun zal dan ook aan de richtsnoeren worden getoetst.

4.2.3.   Herstel van de levensvatbaarheid op lange termijn

(67)

Volgens onderdeel 3.2 van de richtsnoeren moet de toekenning van steun afhankelijk worden gesteld van de tenuitvoerlegging van een herstructureringsplan. Zoals in overweging 7 is vermeld, is FC Den Bosch een kleine onderneming. De Commissie merkt op dat Nederland in overeenstemming met punt 59 van de richtsnoeren aan de Commissie een herstructureringsplan heeft meegedeeld dat aan de vereisten van de punten 34 tot en met 37 van de richtsnoeren voldoet.

(68)

In dit verband wijst de Commissie erop dat het besluit van de gemeente om haar lening aan FC Den Bosch kwijt te schelden en de club te betalen voor het verlaten van haar sportcomplex is genomen naar aanleiding van een analyse van de aard en de oorzaken van de moeilijkheden van FC Den Bosch. De subsidie werd afhankelijk gesteld van een aantal voorwaarden waarmee werd beoogd de levensvatbaarheid op lange termijn van de onderneming binnen een redelijke termijn van drie jaar te herstellen en tevens aan de vereisten van de KNVB te voldoen, zodat FC Den Bosch haar licentie voor deelname aan profcompetities zou behouden. Het herstructureringsplan hield een nieuw bestuur en besparingen op het personeel en de spelersgroep in. Het voorzag ook in het verlaten van een groot trainingscomplex. FC Den Bosch beoogt hiermee derhalve op haar kernactiviteiten te besparen. Het herstructureringsplan steunt niet op externe factoren die FC Den Bosch kan nastreven maar niet volledig controleren, zoals het vinden van nieuwe sponsors of een toename van het aantal toeschouwers. Er wordt gestreefd naar een voortdurende verbetering van de financiële situatie van de club, alsook naar de voortzetting van de werking als profvoetbalclub. De in overweging 35 beschreven ontwikkelingen tonen aan dat het plan inderdaad realistisch was.

4.2.4.   Compenserende maatregelen

(69)

Volgens de punten 38 tot en met 42 van de richtsnoeren moeten door de begunstigde compenserende maatregelen worden genomen om het concurrentievervalsende effect van de steun en de ongunstige effecten ervan op de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt, te minimaliseren. Deze voorwaarde is echter niet van toepassing op kleine ondernemingen. Zoals in overweging 7 is vermeld, is FC Den Bosch een kleine onderneming.

4.2.5.   Beperking van de steun tot het minimum

(70)

De Commissie merkt ook op dat het herstructureringsplan conform de punten 43 en 44 van de richtsnoeren naast de interne besparingen in aanzienlijke mate is gebaseerd op financiering door externe private partijen. Tal van private partijen hebben er eveneens mee ingestemd van de inning van hun schulden af te zien. De totale bijdrage van de schuldeisers en de gemeente aan de herfinanciering van FC Den Bosch bedroeg 6,737 miljoen EUR (5,337 miljoen EUR aan kwijtgescholden schulden, plus 1,4 miljoen EUR voor het trainingscomplex indien het volledige bedrag dat voor het trainingscomplex is betaald, als steun zou worden aangemerkt). De voor kleine ondernemingen vereiste eigen bijdrage van 25 % zou derhalve maximaal 1,685 miljoen EUR bedragen. Andere partijen dan de Staat hebben een bijdrage geleverd van 3,687 miljoen EUR in de vorm van een kwijtschelding van de bij hen aangegane schulden (5,337 miljoen EUR, verminderd met de door de gemeente verstrekte lening van 1,65 miljoen EUR). Eén van deze partijen was een commerciële onderneming die een bedrag van 1,865 miljoen EUR heeft kwijtgescholden, wat meer is dan de vereiste 25 %.

(71)

Het steunbedrag was noodzakelijk. Volgens het herstructureringsplan zou dit in de seizoenen 2011/2012 en 2012/2013 tot geringere verliezen en later tot bescheiden positieve resultaten moeten leiden. Dit zou FC Den Bosch niet in staat hebben gesteld nieuwe spelers aan te kopen of aan te trekken tegen hogere salarissen.

4.2.6.   Monitoring en jaarlijks verslag

(72)

Overeenkomstig punt 49 van de richtsnoeren moet de lidstaat aan de hand van regelmatige en gedetailleerde verslagen meedelen of het herstructureringsplan naar behoren wordt uitgevoerd. In punt 51 worden minder strenge voorwaarden gesteld aan kleine en middelgrote ondernemingen, die in de regel kunnen volstaan met de jaarlijkse indiening van de balans en de winst-en-verliesrekening. Nederland heeft toegezegd deze verslagen te zullen indienen.

4.2.7.   Eenmalig karakter van de steun

(73)

Overeenkomstig de punten 72 tot en met 77 van de richtsnoeren heeft Nederland aangegeven dat FC Den Bosch geen reddings- of herstructureringssteun heeft ontvangen in de tien jaar vóór de toekenning van de huidige steun. Ook is de verbintenis aangegaan FC Den Bosch geen nieuwe reddings- of herstructureringssteun te verlenen gedurende een periode van tien jaar.

4.3.   Conclusie

(74)

De Commissie komt bijgevolg tot de conclusie dat de ten aanzien van FC Den Bosch genomen maatregelen tot herstructurering van de schulden staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag vormen. De herstructureringssteun die de gemeente aan FC Den Bosch heeft verleend, voldoet evenwel aan de in de richtsnoeren gestelde voorwaarden en leidt derhalve niet tot een zodanige verandering van de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad. Die steun is bijgevolg verenigbaar met artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag.

5.   CONCLUSIE

(75)

De Commissie oordeelt dat Nederland de steunmaatregel ten gunste van FC Den Bosch onrechtmatig ten uitvoer heeft gelegd in strijd met artikel 108, lid 3, van het Verdrag. De in 2011 aan FC Den Bosch toegekende staatssteun ten bedrage van 1,65 miljoen EUR in de vorm van een kwijtschelding van schuldvorderingen en ten bedrage van 1,4 miljoen EUR als compensatie voor het verlaten van haar trainingscomplex voldoet evenwel aan de in de richtsnoeren gestelde voorwaarden voor herstructureringssteun en kan verenigbaar met de interne markt worden geacht overeenkomstig artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De staatssteun die Nederland ten gunste van de voetbalclub FC Den Bosch in 's-Hertogenbosch voor een bedrag van 3,05 miljoen EUR ten uitvoer heeft gelegd, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot het Koninkrijk der Nederlanden.

Gedaan te Brussel, 4 juli 2016.

Voor de Commissie

Margrethe VESTAGER

Lid van de Commissie


(1)  Besluit van de Commissie betreffende steunmaatregel SA.33584 (2013/C) (ex 2011/NN) — Steun aan bepaalde Nederlandse profvoetbalclubs in 2008-2011 — Uitnodiging om, overeenkomstig artikel 108, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, opmerkingen te maken (PB C 116 van 23.4.2013, blz. 19).

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  In artikel 2, lid 2, van de bijlage bij Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36) is een kleine onderneming gedefinieerd als een onderneming waar minder dan 50 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet 10 miljoen EUR niet overschrijdt.

(4)  Gevestigd in de Jan Sluyterstraat in 's-Hertogenbosch.

(5)  Mededeling van de Commissie — Communautaire richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (PB C 244 van 1.10.2004, blz. 2); de toepassing van deze richtsnoeren is verlengd door de mededeling van de Commissie over verlenging van de geldigheidsduur van de communautaire richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden van 1 oktober 2004 (PB C 296 van 2.10.2012, blz. 3).

(6)  Zaak SA.35131 (2013/N).

(7)  PB C 209 van 10.7.1997, blz. 3.

(*)  Vertrouwelijke informatie.

(8)  Volgens boek 5, artikel 85, van het Nederlandse Burgerlijk Wetboek is erfpacht een zakelijk recht dat de erfpachter de bevoegdheid geeft eens anders onroerende zaak te houden en te gebruiken.

(9)  Arrest van 15 september 1998 in zaak T-11/95, BP Chemicals/Commissie, ECLI:EU:T:1998:199, punten 170 e.v.; arrest van 19 maart 2013 in de gevoegde zaken C-399/10 P en C-401/10 P, Bouygues en Bouygues Télécom/Commissie e.a., ECLI:EU:C:2013:175, punten 103 en 104; en arrest van 15 januari 2015 in zaak T-1/12, Frankrijk/Commissie, ECLI:EU:T:2015:17, punt 37.

(10)  Arrest van 11 juli 1996 in zaak C-39/94, SFEI e.a., ECLI:EU:C:1996:285, punt 60; arrest van 29 april 1999 in zaak C-342/96, Spanje/Commissie, ECLI:EU:C:1999:210, punt 41.

(11)  Zie in dat verband het arrest van 12 december 2000 in zaak T-296/97, Alitalia/Commissie, ECLI:EU:T:2000:289, punt 81.

(12)  In de zaak Citynet Amsterdam bijvoorbeeld heeft de Commissie geoordeeld dat de investeringen van twee particuliere marktdeelnemers die één derde van het totale aandelenkapitaal van een onderneming bezitten (gelet op de algemene aandeelhoudersstructuur en het feit dat hun aandelen volstaan om een blokkeringsminderheid te vormen ten aanzien van strategische beslissingen van de onderneming), kunnen worden geacht een economische impact te hebben (zie Beschikking 2008/729/EG van de Commissie van 11 december 2007 betreffende steunmaatregel C53/06 (ex N 262/05, ex CP 127/04) ten gunste van Glasvezelnet Amsterdam voor een investering in een glasvezeltoegangsnetwerk door de gemeente Amsterdam (PB L 247 van 16.9.2008, blz. 27), overwegingen 96 tot en met 100).

(13)  Daarom kan de schuldkwijtschelding door de gemeente niet worden vergeleken met het besluit van de Commissie betreffende de Belgische onderneming Sonaca in zaak SA.35131 (2013/N).

(14)  Volgens dat beginsel zou er geen sprake zijn van staatssteun wanneer, in soortgelijke omstandigheden, een particuliere investeerder, die handelt in normale marktomstandigheden in een markteconomie, ertoe had kunnen worden gebracht de betrokken maatregelen ten gunste van de begunstigde ten uitvoer te leggen.

(15)  Arrest van 16 maart 2010 in zaak C-325/08, Olympique Lyonnais, ECLI:EU:C:2010:143, punten 27 en 28; arrest van 18 juli 2006 in zaak C-519/04, P Meca-Medina en Macjen/Commissie, ECLI:EU:C:2006:492, punt 22; arrest van 15 december 1995 in zaak C-415/93, Bosman, ECLI:EU:C:1995:463, punt 73.

(16)  Besluiten van de Commissie ten aanzien van Duitsland van 20 maart 2013, Multifunktionsarena der Stadt Erfurt (zaak SA.35135 (2012/N)), punt 12, en Multifunktionsarena der Stadt Jena (zaak SA.35440 (2012/N)), samenvattingen in PB C 140 van 18.5.2013, blz. 1, en van 2 oktober 2013, Fußballstadion Chemnitz (zaak SA.36105 (2013/N)), samenvatting in PB C 50 van 21.2.2014, blz. 1, punten 12, 13 en 14; besluiten van de Commissie ten aanzien van Spanje van 18 december 2013, staatssteun voor bepaalde Spaanse professionele sportclubs (zaak SA.29769 (2013/C)), punt 28, Real Madrid Club de Futbol (zaak SA.33754 (2013/C)), punt 20, en beweerde steun ten gunste van drie Valenciaanse voetbalclubs (zaak SA.36387 (2013/C)), punt 16, bekendgemaakt in PB C 69 van 7.3.2014, blz. 99.

(17)  Zie overweging 15 en voetnoot 5.

(18)  Mededeling van de Commissie — Richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (PB C 249 van 31.7.2014, blz. 1).


15.11.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 306/30


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2016/1992 VAN DE COMMISSIE

van 11 november 2016

tot wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2416 waarbij bepaalde gebieden van de Verenigde Staten van Amerika worden erkend als zijnde vrij van Agrilus planipennis Fairmaire

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2016) 7151)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen (1), en met name bijlage IV, deel A, rubriek I, punten 2.3, 2.4 en 2.5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2416 van de Commissie (2) worden bepaalde gebieden van de Verenigde Staten van Amerika als vrij van Agrilus planipennis Fairmaire erkend.

(2)

Uit recente informatie van de Verenigde Staten van Amerika blijkt dat bepaalde gebieden van hun grondgebied die momenteel als vrij van Agrilus planipennis Fairmaire worden erkend, thans niet langer vrij zijn van dat schadelijke organisme.

(3)

De Verenigde Staten van Amerika hebben bovendien informatie verstrekt waaruit blijkt dat Chester County in Tennessee vrij is van dat schadelijke organisme.

(4)

In het licht van deze informatie moet de lijst van gebieden die als vrij van dat schadelijke organisme worden erkend, worden gewijzigd.

(5)

Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2416 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2416 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 11 november 2016.

Voor de Commissie

Vytenis ANDRIUKAITIS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 169 van 10.7.2000, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2416 van de Commissie van 17 december 2015 waarbij bepaalde gebieden van de Verenigde Staten van Amerika worden erkend als zijnde vrij van Agrilus planipennis Fairmaire (PB L 333 van 19.12.2015, blz. 128).


BIJLAGE

LIJST VAN DE IN ARTIKEL 1 BEDOELDE GEBIEDEN

De bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2416 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In punt 2, onder f), County's (parishes) in Louisiana, worden de volgende vermeldingen geschrapt: Caldwell, Franklin, Winn.

2)

In punt 2, onder h), County's in Minnesota, wordt de volgende vermelding geschrapt: Wabasha.

3)

In punt 2, onder i), County's in Nebraska, worden de volgende vermeldingen geschrapt: Antelope, Boone, Burt, Butler, Cedar, Colfax, Cuming, Dakota, Dixon, Dodge, Fillmore, Gage, Hamilton, Jefferson, Lancaster, Madison, Merrick, Nance, Platte, Polk, Saline, Saunders, Seward, Stanton, Thurston, York.

4)

In punt 2, onder l), County's in Tennessee, wordt de volgende vermelding toegevoegd voor Crockett: Chester.

5)

In punt 2, onder m), County's in Texas, worden de volgende vermeldingen geschrapt: Anderson, Camp, Cherokee, Delta, Franklin, Gregg, Henderson, Hopkins, Lamar, Morris, Nacogdoches, Rains, Red River, Rusk, Sabine, San Augustine, Shelby, Smith, Titus, Upshur, Van Zandt, Wood.


RICHTSNOEREN

15.11.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 306/32


RICHTSNOER (EU) 2016/1993 VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK

van 4 november 2016

tot vaststelling van de beginselen voor de coördinatie van de beoordeling krachtens Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad, en de controle van institutionele protectiestelsels die belangrijke en minder belangrijke instellingen omvatten (ECB/2016/37)

DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (1), met name artikel 4, lid 3, en artikel 6, leden 1 en 7,

Gezien Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (2), met name artikel 8, lid 4, artikel 49, lid 3, artikel 113, lid 7, artikel 422, lid 8, en artikel 425, lid 4,

Gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61 van de Commissie van 10 oktober 2014 ter aanvulling van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot het liquiditeitsdekkingsvereiste voor kredietinstellingen (3), met name artikel 29, lid 1, artikel 33, lid 2, onder b), en artikel 34, lid 1,

Overwegende:

(1)

Een institutioneel protectiestelsel (IPS) wordt in Verordening (EU) nr. 575/2013 omschreven als een contractuele of wettelijke aansprakelijkheidsregeling waardoor de lidinstellingen beschermd worden en die met name waarborgt dat zij over de vereiste liquiditeit en solventie beschikken om, waar nodig, faillissement te voorkomen. Bevoegde autoriteiten kunnen overeenkomstig de in artikel 8, lid 4, artikel 49, lid 3, artikel 113, lid 7, artikel 422, lid 8, en artikel 425, lid 4, van Verordening (EU) nr. 575/2013 en artikel 29, lid 1, artikel 33, lid 2, onder b), en artikel 34, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61 vastgelegde voorwaarden een ontheffing verlenen van prudentiële vereisten of bepaalde afwijkingen toekennen aan IPS-leden. Bovendien bepaalt artikel 113, lid 7, onder i), van Verordening (EU) nr. 575/2013 dat de ter zake bevoegde autoriteiten de toereikendheid van de IPS-stelsels voor het toezicht op en de classificatie van risico's goedkeuren en regelmatig controleren en artikel 113, lid 7, onder d), vereist dat het institutioneel protectiestelsel zijn eigen risico-onderzoek uitvoert.

(2)

Besluiten van bevoegde autoriteiten ter verlening van toestemming en ontheffingen zoals bedoeld in artikel 8, lid 4, artikel 49, lid 3, artikel 113, lid 7, artikel 422, lid 8, en artikel 425, lid 4, van Verordening (EU) nr. 575/2013 en artikel 33, lid 2, onder b), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61, en uit de controle van IPS'en voortvloeiende besluiten worden gericht tot individuele kredietinstellingen. Als zodanig is de Europese Centrale Bank (ECB) verantwoordelijk voor de beoordeling van door belangrijke kredietinstellingen ingediende verzoeken en de controle van IPS'en die deze omvatten, zulks in haar hoedanigheid van de bevoegde autoriteit voor het prudentieel toezicht binnen het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme (GTM) op kredietinstellingen die overeenkomstig artikel 6, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1024/2013 en deel IV en artikel 147, lid 1, van Verordening (EU) nr. 468/2014 van de Europese Centrale Bank (ECB/2014/17) (4) als belangrijk zijn ingedeeld, terwijl de nationale bevoegde autoriteiten (NBA's) verantwoordelijk zijn voor de beoordeling van door minder belangrijke kredietinstellingen ingediende verzoeken en de controle van IPS'en die deze omvatten.

(3)

De ECB heeft Richtsnoer (EU) 2016/1994 van de Europese Centrale Bank (ECB/2016/38) (5) vastgesteld om een consistente behandeling van belangrijke en minder belangrijke kredietinstellingen, die IPS-lid zijn, in het hele GTM te waarborgen, alsook om de bevordering van consistentie in door de ECB en de NBA's vastgestelde besluiten te waarborgen. Het is evenwel noodzakelijk een gecoördineerd proces in te voeren voor besluiten ten aanzien van leden van hetzelfde IPS dat belangrijke en minder belangrijke kredietinstellingen omvat, en tevens moeten de ECB en de NBA's een gecoördineerde aanpak voor de controle van die IPS'en invoeren om consistentie te waarborgen tussen besluiten die zijn genomen ten aanzien van belangrijke en minder belangrijke kredietinstellingen die lid zijn van hetzelfde IPS,

HEEFT HET VOLGENDE RICHTSNOER VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Toepassingsgebied

1.   Dit richtsnoer legt de beginselen vast voor coördinatie tussen de ECB en de NBA's met betrekking tot de beoordeling van IPS'en met het oog op de verlening van prudentiële toestemming en ontheffingen aan IPS-leden, zulks krachtens artikel 8, lid 4, artikel 49, lid 3, artikel 113, lid 7, artikel 422, lid 8, en artikel 425, lid 4, van Verordening (EU) nr. 575/2013 en artikel 33, lid 2, onder b), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61 en met betrekking tot de controle van IPS'en die voor prudentiële doeleinden werden erkend.

2.   Het coördinatieproces laat onverlet dat de ECB verantwoordelijk is voor de vaststelling van alle relevante prudentiële toezichtbesluiten ten aanzien van belangrijke kredietinstellingen, en laat tevens onverlet dat de NBA's verantwoordelijk zijn voor de vaststelling van dergelijke besluiten ten aanzien van minder belangrijke kredietinstellingen.

Artikel 2

Definities

Binnen het kader van dit richtsnoer zijn de in Verordening (EU) nr. 575/2013, Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (6), Verordening (EU) nr. 1024/2013 en Verordening (EU) nr. 468/2014 (ECB/2014/17) vastgelegde definities samen met de volgende definities van toepassing;

a)   „toetsingsteam”: een team dat is samengesteld uit ECB-vertegenwoordigers en vertegenwoordigers van de NBA die de directe toezichthouder is van de betrokken IPS-leden. Dit team wordt opgericht om de uit hoofde van artikel 113, lid 7, van Verordening (EU) nr. 575/2013 uitgevoerde toetsing te coördineren;

b)   „toetsingsteamcoördinator”: een ECB- en een NBA-personeelslid die overeenkomstig artikel 6 zijn benoemd en de in artikel 8 bedoelde taken uitvoeren;

c)   „verzoeker”: een IPS-lid of een door één entiteit vertegenwoordigde groep van IPS-leden die bij de ECB of de betrokken NBA een verzoek indienen om toestemming of om verlening van een ontheffing krachtens de in artikel 1, lid 1, bedoelde bepalingen;

d)   „hybride-IPS”: een uit belangrijke en minder belangrijke kredietinstellingen samengestelde IPS;

e)   „bevoegde GTM-autoriteiten”: de ECB en de NBA's van de deelnemende lidstaten.

Artikel 3

Toepassingsniveau

Indien zowel belangrijke alsook minder belangrijke kredietinstellingen, die lid zijn van dezelfde hybride-IPS, tegelijkertijd bij de ECB verzoeken indienen om prudentiële toestemming en ontheffingen, zulks ingeval van belangrijke kredietinstellingen, en bij de betrokken NBA, zulks ingeval van minder belangrijke kredietinstellingen, passen de ECB en de betrokken NBA het in dit richtsnoer bedoelde coördinatieproces toe, alsook de controlebepalingen in dit richtsnoer, waaronder met die IPS verband houdende standaardcontroleactiviteiten.

HOOFDSTUK II

COÖRDINATIE VAN DE IPS-BEOORDELING

Artikel 4

Gecoördineerde beoordeling

Ongeacht de verantwoordelijkheid van de ECB en de NBA tot verlening van de in artikel 1, lid 1, bedoelde toestemming en ontheffingen, beoordelen de ECB en de betrokken NBA de tegelijkertijd ingediende verzoeken van belangrijke en minder belangrijke kredietinstellingen, die leden zijn van dezelfde hybride-IPS, gezamenlijk.

Artikel 5

Toetsingsteam

1.   Wanneer de ECB en de betrokken NBA verzoeken om toestemming of een ontheffing ontvangen krachtens de toepasselijke bepalingen van Verordening (EU) nr. 575/2013, wordt een toetsingsteam opgericht voor de coördinatie van de beoordeling van tegelijkertijd ingediende verzoeken van belangrijke en minder belangrijke kredietinstellingen, die leden zijn van hetzelfde hybride-IPS.

2.   De ECB en de betrokken NBA benoemen toezichthouders die verantwoordelijk zijn voor het dagelijkse toezicht op de kredietinstellingen die uit hoofde van lid 1 verzoeken indienen, en benoemen tevens personeelsleden die als toetsingsteamleden het algemene toezicht op de werking van het stelsel uitoefenen. De samenstelling van het toetsingsteam, en het aantal leden ervan, hangt af van het aantal IPS-leden en het belang van de betrokken belangrijke instellingen.

3.   Het toetsingsteam blijft in functie tot de bevoegde autoriteiten besluiten nemen in verband met de verzoeken om toestemming of ontheffing.

Artikel 6

Toetsingsteamcoördinatoren

1.   De ECB, en de NBA die verantwoordelijk is voor het directe toezicht op de betrokken IPS-leden, wijzen ieder een coördinator aan voor het beheer van het beoordelingsproces ten aanzien van de verzoeken.

2.   Indien op belangrijke instellingen door verschillende gezamenlijke toezichthoudende teams (JST's) toezicht wordt uitgeoefend en die instellingen om dezelfde als in artikel 1, lid 1, bedoelde toestemming of ontheffing hebben verzocht, kunnen die JST's besluiten een gemeenschappelijke coördinator aan te stellen.

3.   De coördinatoren moeten een tijdschema en de vereiste acties overeenkomen om binnen het toetsingsteam een gemeenschappelijke visie te ontwikkelen.

Artikel 7

Kennisgeving van verzoek en het oprichten van het toetsingsteam

1.   De ECB en de betrokken NBA stellen elkaar in kennis van de ontvangst van verzoeken van belangrijke en minder belangrijke kredietinstellingen die lid zijn van een hybride-IPS.

2.   Na ontvangst van tegelijkertijd ingediende verzoeken benoemen de ECB en de NBA hun leden van het toetsingsteam.

Artikel 8

Beoordeling van de verzoeken

1.   De ECB en de betrokken NBA beoordelen de volledigheid en adequaatheid van de verzoeken onafhankelijk van elkaar. Indien meer informatie nodig is voor de beoordeling van specifieke verzoeken kunnen de bevoegde autoriteiten die informatie van de verzoeker verlangen.

2.   De ECB en de NBA voeren de voorlopige beoordeling afzonderlijk uit.

3.   Het toetsingsteam bespreekt het voorlopige beoordelingsresultaat van de verzoeken, en komt het eindresultaat overeen, rekening houdend met uiterste termijnen uit hoofde van nationaal recht, indien toepasselijk.

4.   Indien het toetsingsteam bevindt dat de verzoeken en het organisatorische kader van het IPS voldoen aan de vereisten van de in artikel 1, lid 1, bedoelde bepalingen, stelt het een nota op dat het beoordelingsresultaat omvat en bevestigt dat aan de voorschriften is voldaan. Wanneer de ECB en de NBA's hun respectieve besluiten vaststellen inzake het verlenen van toestemming of ontheffingen houden zij rekening met de beoordeling door het toetsingsteam.

5.   Indien het toetsingsteam inzake de beoordeling van de verzoeken geen gemeenschappelijk standpunt kan bereiken, kan de aangelegenheid bij de raad van toezicht voor beraad ingediend worden. De uitkomst van het beraad in de raad van toezicht laat de verantwoordelijkheden van de ECB en de NBA inzake het verlenen van toestemming of ontheffing onverlet.

Artikel 9

Besluiten

1.   De door de ECB en de betrokken NBA opgestelde ontwerpbesluiten die zijn gebaseerd op de overeengekomen resultaten van de gezamenlijke beoordeling worden ter goedkeuring bij de betrokken besluitvormende organen ingediend, d.w.z. bij de Raad van bestuur van de ECB voor door belangrijke kredietinstellingen ingediende verzoeken en bij de besluitvormende organen van de betrokken NBA voor door minder belangrijke kredietinstellingen ingediende verzoeken.

2.   Deze besluiten specificeren de rapportagevereisten voor de doorlopende controle van de IPS-leden, ongeacht aanvullende vereisten die de ECB en de betrokken NBA tijdens de controle aan de kredietinstellingen kunnen opleggen.

HOOFDSTUK III

CONTROLE VAN IPS

Artikel 10

Controlecoördinatie

1.   De ECB en de NBA die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op een IPS-lid controleren de toereikendheid van de IPS-stelsels regelmatig inzake het toezicht op en de classificatie van risico's krachtens artikel 113, lid 7, onder c), van Verordening (EU) nr. 575/2013, en of het IPS zijn eigen risico-onderzoek uitvoert krachtens artikel 113, lid 7, onder d), van Verordening (EU) nr. 575/2013.

2.   De ECB en de betrokken NBA coördineren hun controleactiviteiten om een consistente aanpak van controle en de toepassing van hoge toezichtstandaarden te waarborgen. Te dien einde worden bijgewerkte lijsten van ECB- en NBA-personeelsleden opgesteld.

3.   De ECB en de NBA komen voor controledoeleinden uiterste termijnen en acties overeen. De controle wordt minstens jaarlijks uitgevoerd wanneer de overeenkomstig artikel 113, lid 7, onder e), van Verordening (EU) nr. 575/2013 opgestelde geconsolideerde of geaggregeerde financiële verslagen voor het voorafgaande boekjaar beschikbaar zijn.

Artikel 11

Controle

1.   De ECB en de betrokken NBA voeren binnen het kader van hun respectieve bevoegdheden in zijn algemeenheid controle middels off-site activiteiten uit. Indien noodzakelijk kunnen de ECB en de betrokken NBA binnen het kader van hun respectieve bevoegdheden besluiten bij kredietinstellingen, zijnde IPS-leden, gerichte controles ter plekke uit te voeren om na te gaan of zij nog steeds voldoen aan de in artikel 1, lid 1, bedoelde voorwaarden voor toestemming en ontheffingen.

2.   Ter controle van IPS'en houden de ECB en de NBA rekening met de beschikbare toezichtinformatie over de IPS-leden, waaronder toezichttoetsings- en beoordelingsprocesresultaten en regelmatige toezichtrapportage.

3.   De ECB en de NBA toetsen jaarlijks het krachtens artikel 113, lid 7, onder e), van Verordening (EU) nr. 575/2013 vereiste geconsolideerde/geaggregeerde verslag, met bijzondere aandacht voor de beschikbare IPS-middelen.

Artikel 12

Controleresultaten

1.   De ECB en de betrokken NBA komen de controleresultaten en -conclusies overeen en, indien toepasselijk, de noodzakelijke vervolgmaatregelen, waaronder een intensivering van de controle.

2.   Indien de ECB en de betrokken NBA geen gemeenschappelijk standpunt kunnen bereiken, kan de aangelegenheid bij de raad van toezicht voor beraad ingediend worden. De uitkomst van het beraad in de raad van toezicht laat de verantwoordelijkheden van de ECB en de NBA inzake het prudentieel toezicht op de respectieve IPS-leden onverlet.

3.   Indien er aanwijzingen zijn dat niet langer voldaan wordt aan de vereisten van de in artikel 1, lid 1r bedoelde bepalingen, en de geschiktheid van het IPS of van sommige IPS-leden en/of de verleende toestemming of ontheffingen opnieuw bezien moeten worden, coördineren de ECB en de NBA hun optreden, waaronder, indien toepasselijk, de intrekking of niet-toepassing van toestemming en/of ontheffingen.

HOOFDSTUK IV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 13

Geadresseerden

Dit richtsnoer is gericht tot de bevoegde GTM-autoriteiten.

Artikel 14

Inwerkingtreding en uitvoering

1.   Dit richtsnoer treedt op de dag van notificatie aan de bevoegde GTM-autoriteiten in werking.

2.   De bevoegde GTM-autoriteiten voldoen met ingang van 2 december 2016 aan dit richtsnoer.

Gedaan te Frankfurt am Main, 4 november 2016.

Namens de Raad van bestuur van de ECB

De president van de ECB

Mario DRAGHI


(1)  PB L 287 van 29.10.2013, blz. 63.

(2)  PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1.

(3)  PB L 11 van 17.1.2015, blz. 1.

(4)  Verordening (EU) nr. 468/2014 van de Europese Centrale Bank van 16 april 2014 tot vaststelling van een kader voor samenwerking binnen het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme tussen de Europese Centrale Bank en nationale bevoegde autoriteiten en met nationale aangewezen autoriteiten (GTM-kaderverordening) (ECB/2014/17) (PB L 141 van 14.5.2014, blz. 1).

(5)  Richtsnoer (EU) 2016/1994 van de Europese Centrale Bank van 4 november 2016 betreffende de benadering voor de erkenning van institutionele protectiestelsels voor prudentiële doeleinden door nationale bevoegde autoriteiten krachtens Verordening (EU) nr. 575/2013 (ECB/2016/38) (zie bladzijde 37 van dit Publicatieblad).

(6)  Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).


15.11.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 306/37


RICHTSNOER (EU) 2016/1994 VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK

van 4 november 2016

betreffende de benadering voor de erkenning van institutionele protectiestelsels voor prudentiële doeleinden door nationale bevoegde autoriteiten krachtens Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (ECB/2016/38)

DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (1), met name artikel 6, lid 1 en artikel 6, lid 5, onder a),

Gezien Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (2), met name artikel 113, lid 7,

Overwegende:

(1)

Een institutioneel protectiestelsel (IPS) wordt in artikel 113, lid 7 van Verordening (EU) nr. 575/2013 omschreven als een contractuele of wettelijke aansprakelijkheidsregeling waardoor de lidinstellingen beschermd worden en die waarborgt dat zij over de vereiste liquiditeit en solventie beschikken om, waar nodig, faillissement te voorkomen. Luidens die bepaling kunnen bevoegde autoriteiten, behoudens bepaalde in Verordening (EU) nr. 575/2013 vastgelegde voorwaarden, ontheffing verlenen van aangewezen prudentiële vereisten of voor IPS-leden bepaalde afwijkingen toestaan.

(2)

De Europese Centrale Bank (ECB) is verantwoordelijk voor de beoordeling van verzoeken die als belangrijk ingedeelde instellingen hebben ingediend, zulks in haar hoedanigheid van bevoegde autoriteit voor het prudentieel toezicht binnen het Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme (GTM) op kredietinstellingen die als belangrijk zijn ingedeeld.

(3)

De voorwaarden voor de beoordeling van IPS-en voor prudentiële doeleinden zijn vastgelegd in artikel 113, lid 7 van Verordening (EU) nr. 575/2013. Die verordening biedt enige manoeuvreerruimte aan bevoegde autoriteiten bij de uitwerking van de toezichtbeoordeling die moet vaststellen of aan de voorwaarden is voldaan. Om coherentie, effectiviteit en transparantie te waarborgen heeft de ECB een nieuw hoofdstuk toegevoegd aan de „Gids van de ECB inzake de keuzemogelijkheden en manoeuvreerruimte die het Unierecht biedt” betreffende de benadering voor de erkenning van institutionele protectiestelsels (IPS) voor prudentiële doeleinden (3), welke gids aangeeft hoe de ECB de naleving van de bovengenoemde voorwaarden door IPS-en en hun leden zal beoordelen.

(4)

De ECB is verantwoordelijk voor de effectieve en consistente werking van het GTM en als deel van haar oversighttaken moet zij de consistentie van toezichtresultaten waarborgen. Binnen dit kader stelt de ECB richtsnoeren vast voor de nationale bevoegde autoriteiten (NBA's) overeenkomstig welke toezichttaken moeten worden uitgevoerd en toezichtbesluiten moeten worden vastgesteld ten overstaan van minder belangrijke instellingen.

(5)

Aangezien belangrijke en minder belangrijke instellingen IPS-lid kunnen zijn, is het zaak de consistente behandeling van hun leden in het hele GTM te waarborgen om consistentie van door de ECB en de NBA's genomen besluiten te bevorderen. Voor IPS-en waarvan belangrijke en minder belangrijke kredietinstellingen lid zijn, is het bijzonder belangrijk dat zowel de ECB, die verantwoordelijk is voor het prudentieel toezicht op belangrijke instellingen, en de NBA's, die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op minder belangrijke instellingen, dezelfde specificaties hanteren voor de geschiktheidsbeoordeling. Het gebruik van dezelfde specificaties door NBA's is ook gewettigd bij de beoordeling van IPS-en die uitsluitend bestaan uit minder belangrijke instellingen, aangezien de samenstelling van de IPS-en, en de indeling van hun leden als belangrijk of minder belangrijk, in de loop van de tijd kan veranderen,

HEEFT HET VOLGENDE RICHTSNOER VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Toepassingsgebied

Dit richtsnoer stelt de specificaties vast voor de beoordeling van naleving door IPS-en, en hun leden, van de in artikel 113, lid 7 van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde vereisten, om vast te stellen of toestemming zoals bedoeld in dat artikel aan individuele instellingen verleend kan worden. NBA's passen de specificaties toe ten overstaan van minder belangrijke instellingen.

Artikel 2

Definities

Binnen het kader van dit richtsnoer zijn de in Verordening EU) nr. 575/2013, Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (4), Verordening (EU) nr. 1024/2013 en Verordening (EU) nr. 468/2014 van de Europese Centrale Bank (ECB/2014/17) (5) vastgelegde definities van toepassing.

HOOFDSTUK II

SPECIFICATIES VOOR DE BEOORDELING KRACHTENS ARTIKEL 113, LID 7 VAN VERORDENING (EU) Nr. 575/2013

Artikel 3

Artikel 113, lid 7, onder a) in samenhang met artikel 113, lid 6, onder a) en d) van Verordening EU) nr. 575/2013: beoordeling van prudentiële status en wettelijke woonplaats

Overeenkomstig artikel 113, lid 7, onder a) in samenhang met 113, lid 6, onder a) en d) van Verordening (EU) nr. 575/2013 gaan de NBA's bij de beoordeling van de prudentiële status en de wettelijke woonplaats het volgende na:

a)

is de tegenpartij een instelling, een financiële instelling, of een nevendiensten verrichtende onderneming waarop prudentiële vereisten van toepassing zijn;

b)

is de om toestemming verzoekende tegenpartij gevestigd in dezelfde lidstaat.

Artikel 4

Artikel 113, lid 7, onder a) in samenhang met artikel 113, lid 6, onder e) van Verordening EU) nr. 575/2013: onmiddellijke overdracht van eigen vermogen of terugbetaling van passiva door de tegenpartij aan de leden

Wanneer beoordeeld wordt of er een wezenlijke, feitelijke of juridische belemmering is, aanwezig of te voorzien, die een onmiddellijke overdracht van eigen vermogen of terugbetaling van passiva door de tegenpartij uit hoofde van artikel 113, lid 7, onder a) in samenhang met artikel 113, lid 6, onder e) van Verordening EU) nr. 575/2013 kan verhinderen, gaan de NBA's het volgende na:

a)

kunnen de deelnemings- of juridische structuur van de leden de overdracht van eigen vermogen of terugbetaling van passiva belemmeren;

b)

waarborgt de formele besluitvormingsprocedure met betrekking tot de overdracht van eigen vermogen tussen leden onmiddellijke overdracht;

c)

bevatten de statuten van de leden van het IPS, eventuele overeenkomsten tussen aandeelhouders, of andere bekende overeenkomsten, bepalingen die de overdracht van eigen vermogen of de terugbetaling van passiva door de tegenpartij zouden kunnen belemmeren;

d)

is er eerder geen sprake geweest van ernstige problemen met het management of van corporategovernancekwesties in verband met de leden die een negatief effect zouden kunnen hebben op de onmiddellijke overdracht van eigen vermogen of de terugbetaling van passiva;

e)

zijn derden (6) in staat over de onmiddellijke overdracht van eigen vermogen of de terugbetaling van passiva controle uit te oefenen of deze te voorkomen;

f)

zijn er aanwijzingen uit het verleden ten aanzien van stromen van fondsen tussen leden die aantonen dat fondsen onmiddellijk overgedragen kunnen worden of passiva terugbetaald kunnen worden.

De intermediaire crisisbeheerrol en -verantwoordelijkheid van het IPS om fondsen te verschaffen als steun aan in problemen verkerende leden, wordt hierbij van essentieel belang geacht.

Artikel 5

Artikel 113, lid 7, onder b) van Verordening EU) nr. 575/2013: een IPS is in staat de steun te verlenen die noodzakelijk is in het kader van zijn verbintenis

Bij de beoordeling uit hoofde van artikel 113, lid 7, onder b) van Verordening EU) nr. 575/2013 of er regelingen van kracht zijn die waarborgen dat een IPS in staat is uit fondsen waarover het vrijelijk kan beschikken, de steun te verlenen die noodzakelijk is in het kader van zijn verbintenis, gaan NBA's het volgende na:

a)

omvatten de regelingen een breed scala van maatregelen, processen en mechanismen die samen het kader vormen waarbinnen het IPS opereert. Dit kader dient een reeks mogelijke maatregelen te omvatten, variërend van minder indringende maatregelen tot ingrijpender maatregelen die evenredig zijn aan de risicogevoeligheid van de begunstigde instelling en de ernst van de financiële beperkingen van die instelling, met inbegrip van directe kapitaal- en liquiditeitssteun. Aan de steun kunnen voorwaarden verbonden zijn, bijvoorbeeld de tenuitvoerlegging van bepaalde herstel- en herstructureringsmaatregelen door de instelling;

b)

de governancestructuur van het IPS en het besluitvormingsproces ten aanzien van steunmaatregelen maken tijdige steunverlening mogelijk;

c)

een duidelijke verplichting bestaat tot het verlenen van steun wanneer ondanks eerdere risicobewaking en vroegtijdige-interventiemaatregelen een lid insolvent of illiquide is, of waarschijnlijk zal worden, en tevens moet ervoor gezorgd worden dat zijn leden de regelgevingsvereisten ten aanzien van eigen vermogen en liquiditeit naleven;

d)

het IPS voert regelmatig stresstests uit om mogelijke kapitaal- en liquiditeitssteunmaatregelen te kwantificeren;

e)

het risico-incasseringsvermogen van het IPS (dat bestaat uit volgestorte fondsen, mogelijke bijdragen achteraf en vergelijkbare verplichtingen) volstaat om mogelijke ten aanzien van zijn leden genomen steunmaatregelen te dekken;

f)

een ex-antefonds is opgezet om ervoor te zorgen dat het IPS vrijelijk beschikbare fondsen voor steunmaatregelen heeft, en

i)

bijdragen aan dat fonds volgen een duidelijk omschreven kader;

ii)

de fondsen worden uitsluitend belegd in liquide en veilige activa die op elk moment te gelde kunnen worden gemaakt en waarvan de waarde niet afhankelijk is van de solventie- en liquiditeitspositie van de leden en hun dochterondernemingen;

iii)

bij de bepaling van het minimumstreefbedrag van het ex-antefonds wordt rekening gehouden met de stresstestresultaten van het IPS;

iv)

er is een adequate ondergrens/een adequaat minimaal bedrag voor het ex-antefonds om de directe beschikbaarheid van de fondsen te waarborgen.

IPS-en kunnen worden erkend als depositogarantiestelsels uit hoofde van Richtlijn 2014/49/EU van het Europees Parlement en de Raad (7), en het kan, krachtens de in de respectieve nationale recht uiteengezette voorwaarden, aan hen worden toegestaan de beschikbare financiële middelen te gebruiken voor alternatieve maatregelen teneinde het faillissement van een kredietinstelling te voorkomen. In dat geval zullen de NBA's de beschikbare financiële middelen in overweging nemen wanneer zij de beschikbaarheid van fondsen voor het verstrekken van steun beoordelen, en zij zullen daarbij rekening houden met de verschillende doeleinden van een IPS dat ernaar streeft zijn leden te beschermen en tevens nemen zij depositogarantiestelsels in overweging, waarvan de belangrijkste taak is depositohouders te beschermen tegen de consequenties van de insolventie van een kredietinstelling.

Artikel 6

Artikel 113, lid 7, onder c) van Verordening (EU) nr. 575/2013: IPS-stelsels voor het toezicht op en de classificatie van risico's

Artikel 113, lid 7, onder c) van Verordening (EU) nr. 575/2013 bepaalt dat een IPS moet beschikken over geschikte en in uniforme regels voorgeschreven systemen voor het toezicht op en de classificatie van risico's, die een compleet overzicht bieden van de risicosituaties van de individuele leden en van het IPS als geheel, met dienovereenkomstige mogelijkheden tot ingrijpen; en dat met behulp van deze systemen overeenkomstig artikel 178, lid 1 van dezelfde verordening blootstellingen ten aanzien waarvan zich een wanbetaling heeft voorgedaan, op passende wijze worden bewaakt. Bij het beoordelen van de naleving van deze voorwaarde gaan NBA's het volgende na:

a)

zijn de IPS-leden verplicht het belangrijkste IPS-beheerorgaan regelmatig te voorzien van actuele informatie over hun risicosituatie, waaronder informatie over hun eigen vermogen en eigenvermogenvereisten;

b)

zijn overeenkomstige geschikte gegevensstromen en IT-systemen in voege;

c)

stelt het belangrijkste IPS-beheerorgaan uniforme standaarden en methodologieën vast voor het door de leden toe te passen risicobeheerkader;

d)

is er ten behoeve van het toezicht op en de classificatie van risico's door het IPS een gemeenschappelijke definitie van risico's, wordt toezicht gehouden op dezelfde risicocategorieën voor alle leden, en worden hetzelfde betrouwbaarheidsniveau en dezelfde tijdshorizon voor de kwantificering van risico's gebruikt;

e)

delen de IPS-systemen voor het toezicht op en de classificatie van risico's de leden in op grond van hun risicosituatie, d.w.z. heeft het IPS verschillende categorieën vastgesteld waarin zijn leden moeten worden ingedeeld om vroegtijdig ingrijpen mogelijk te maken;

f)

kan het IPS de risicosituatie van zijn leden beïnvloeden door het uitvaardigen van bv. instructies en aanbevelingen voor zijn leden, bijvoorbeeld om bepaalde activiteiten te beperken of om vermindering van bepaalde risico's te eisen.

Artikel 7

Artikel 113, lid 7, onder d) van Verordening (EU) nr. 575/2013: Eigen risico-onderzoek door IPS

Bij de beoordeling of het IPS zijn eigen risico-onderzoek overeenkomstig artikel 113, lid 7, onder d) van Verordening (EU) nr. 575/2013 uitvoert, waarvan de resultaten aan de individuele leden worden medegedeeld, gaan de NBA's het volgende na:

a)

beoordeelt het IPS op gezette tijden de risico's en kwetsbaarheden van de sector waartoe zijn leden behoren;

b)

worden de resultaten van de risicotoetsing samengevat in een verslag of een ander document en verspreid onder de desbetreffende besluitvormende organen van het IPS en/of de leden kort nadat ze zijn afgerond;

c)

worden leden door het IPS op de hoogte gesteld van hun risicoclassificatie, zoals vereist in Artikel 113, lid 7, onder c).

Artikel 8

Artikel 113, lid 7, onder e) van Verordening (EU) nr. 575/2013: Geconsolideerd of geaggregeerd IPS-verslag

Artikel 113, lid 7, onder e) van Verordening (EU) nr. 575/2013 bepaalt dat het IPS eenmaal per jaar een geconsolideerd verslag formuleert en publiceert met de balans, de resultatenrekening, het verslag over de situatie en het risicoverslag van het institutioneel protectiestelsel als geheel, dan wel een verslag met de geaggregeerde balans, de geaggregeerde resultatenrekening, het verslag over de situatie en het risicoverslag van het institutioneel protectiestelsel als geheel. Bij het beoordelen van de naleving van deze voorwaarde gaan NBA's het volgende na:

a)

wordt het geconsolideerde of geaggregeerde verslag door een onafhankelijke externe accountant gecontroleerd op basis van het desbetreffende financiëleverslaggevingskader of, indien van toepassing, de aggregatiemethode;

b)

is de externe accountant verplicht een accountantsverklaring af te geven;

c)

vallen alle IPS-leden en dochterondernemingen, intermediaire structuren zoals holdings en de entiteit die het IPS zelf beheert (indien deze een juridische entiteit is) binnen de werkingssfeer van de consolidatie/aggregatie;

d)

kan de aggregratiemethode waarborgen dat alle intragroepblootstellingen worden geëlimineerd wanneer het IPS een verslag opstelt met een geaggregeerde balans en een geaggregeerde resultatenrekening.

Artikel 9

Artikel 113, lid 7, onder f) van Verordening (EU) nr. 575/2013: voorafgaande kennisgeving van lidmaatschapbeëindiging

De NBA's verifiëren of de contractuele of wettelijke bepalingen IPS-leden verplichten tenminste 24 maanden van tevoren kenbaar te maken, dat zij voornemens zijn het stelsel te beëindigen.

Artikel 10

Artikel 113, lid 7, onder g) van Verordening (EU) nr. 575/2013: afschaffing van het meervoudige gebruik van elementen die in aanmerking komen voor de berekening van het eigen vermogen

Artikel 113, lid 7, onder g) van Verordening (EU) nr. 575/2013 bepaalt dat het meervoudige gebruik van elementen die in aanmerking komen voor de berekening van het eigen vermogen („multiple gearing”), alsook het op enigerlei wijze ongepast creëren van eigen vermogen tussen IPS-leden, wordt afgeschaft. Bij het beoordelen van de naleving van dit vereiste gaan NBA's volgende na:

a)

kan de externe accountant die verantwoordelijk is voor de controle van het geconsolideerde of geaggregeerde financiële verslag bevestigen dat deze praktijken zijn afgeschaft;

b)

hebben transacties door de IPS-leden geleid tot ongepaste creëren van eigen vermogen op individueel niveau, subgeconsolideerd niveau of geconsolideerd niveau.

Artikel 11

Artikel 113, lid 7, onder h) van Verordening (EU) nr. 575/2013: breed lidmaatschap

Bij het beoordelen van de naleving van de in artikel 113, lid 7, onder h) van Verordening (EU) nr. 575/2013 vastgelegde voorwaarde, namelijk dat het IPS is gebaseerd op breed lidmaatschap van kredietinstellingen met een voornamelijk homogeen bedrijfsprofiel, gaan NBA's het volgende na:

a)

heeft het IPS voldoende leden (onder de instellingen die potentieel in aanmerking komen voor lidmaatschap) om steunmaatregelen te dekken die het zou moeten uitvoeren;

b)

het bedrijfsmodel, de bedrijfsstrategie, de omvang, de klanten, de regionale gerichtheid, de producten, de financieringsstructuur, wezenlijke risicocategorieën, verkoopsamenwerkings- en dienstverleningsovereenkomsten, van de leden met andere IPS-leden enz.;

c)

maken de verschillende bedrijfsprofielen van de leden het toezicht mogelijk op en de classificatie van hun risicosituaties op grond van de in uniforme regels voorgeschreven stelsels die binnen het IPS overeenkomstig artikel 113, lid 7, onder c) van Verordening (EU) nr. 575/2013 van kracht zijn;

d)

IPS-sectoren vaak zijn gebaseerd op samenwerking, hetgeen betekent dat centrale instellingen en andere gespecialiseerde instellingen in het IPS-netwerk producten en diensten aanbieden aan andere IPS-leden. Bij het beoordelen van de homogeniteit van bedrijfsprofielen moet de NBA nagaan in hoeverre de bedrijfsactiviteiten van de leden verband houden met het netwerk (aan lokale banken aangeboden producten en diensten, diensten aan gemeenschappelijke klanten, kapitaalmarktactiviteiten enz.).

HOOFDSTUK III

SLOTBEPALINGEN

Artikel 12

Inwerkingtreding en uitvoering

1.   Dit richtsnoer wordt van kracht op de dag van notificatie aan de NBA's.

2.   De NBA's voldoen met ingang van 2 december 2016 aan dit richtsnoer.

Artikel 13

Geadresseerden

Dit richtsnoer is gericht tot de NBA's.

Gedaan te Frankfurt am Main,4 november 2016.

Namens de Raad van bestuur van de ECB

De president van de ECB

Mario DRAGHI


(1)  PB L 287 van 29.10.2013, blz. 63.

(2)  PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1.

(3)  Dit hoofdstuk van de Gids werd in in juli 2016 vastgesteld. De geconsolideerde versie van de „Gids van de ECB inzake de keuzemogelijkheden en manoeuvreerruimte die het Unierecht biedt” is beschikbaar op de ECB-website bankentoezicht: www.bankingsupervision.europa.eu

(4)  Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).

(5)  Verordening (EU) nr. 468/2014 van de Europese Centrale Bank van 16 april 2014 tot vaststelling van een kader voor samenwerking binnen het Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme tussen de Europese Centrale Bank en nationale bevoegde autoriteiten en met nationale aangewezen autoriteiten (GTM-kaderverordening) (ECB/2014/17) (PB L 141 van 14.5.2014, blz. 1).

(6)  Onder derden worden alle partijen verstaan met uitzondering van de moederonderneming, een dochteronderneming, een lid van een besluitvormend orgaan of een aandeelhouder van een lid.

(7)  Richtlijn 2014/49/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 inzake de depositogarantiestelsels (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 149).