|
ISSN 1977-0758 |
||
|
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 280 |
|
|
||
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
59e jaargang |
|
|
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
|
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
II Niet-wetgevingshandelingen
INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN
|
18.10.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 280/1 |
BESLUIT (EU) 2016/1830 VAN DE RAAD
van 11 oktober 2016
betreffende de sluiting, namens de Europese Unie, van het Protocol tot wijziging van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Vorstendom Monaco waarbij wordt voorzien in maatregelen van gelijke strekking als die welke zijn vervat in Richtlijn 2003/48/EG van de Raad
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 115, in samenhang met artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder b), en artikel 218, lid 8, tweede alinea,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Gezien het advies van het Europees Parlement (1),
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Overeenkomstig Besluit (EU) 2016/1392 van de Raad (2) is op 12 juli 2016 het Protocol tot wijziging van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Vorstendom Monaco waarbij wordt voorzien in maatregelen van gelijke strekking als die welke zijn vervat in Richtlijn 2003/48/EG van de Raad (hierna „het wijzigingsprotocol”), ondertekend, onder voorbehoud van sluiting op een later tijdstip. |
|
(2) |
De uit deze onderhandelingen voortgevloeide tekst van het wijzigingsprotocol is in overeenstemming met de door de Raad vastgestelde onderhandelingsrichtsnoeren, aangezien hij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Vorstendom Monaco waarbij wordt voorzien in maatregelen van gelijke strekking als die welke zijn vervat in Richtlijn 2003/48/EG van de Raad (3) (hierna „de overeenkomst”), aanpast aan de recent internationale ontwikkelingen inzake automatische uitwisseling van inlichtingen, namelijk aan de Mondiale Standaard voor automatische uitwisseling van inlichtingen over financiële rekeningen in fiscale aangelegenheden, die is ontwikkeld door de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). De Unie, haar lidstaten en het Vorstendom Monaco hebben actief deelgenomen aan de werkzaamheden van het Mondiaal Forum van de OESO om de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van deze standaard te ondersteunen. De tekst van de overeenkomst zoals gewijzigd bij het wijzigingsprotocol vormt de rechtsgrondslag voor de toepassing van de Mondiale Standaard in de betrekkingen tussen de Unie en het Vorstendom Monaco. |
|
(3) |
De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is overeenkomstig artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (4) geraadpleegd. |
|
(4) |
Het wijzigingsprotocol moet worden goedgekeurd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Het Protocol tot wijziging van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Vorstendom Monaco waarbij wordt voorzien in maatregelen van gelijke strekking als die welke zijn vervat in Richtlijn 2003/48/EG van de Raad, wordt namens de Unie goedgekeurd (5).
Artikel 2
De voorzitter van de Raad wijst de persoon aan die gemachtigd is om namens de Unie de in artikel 2, lid 1, van het wijzigingsprotocol bedoelde kennisgeving te verrichten (6).
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.
Gedaan te Luxemburg, 11 oktober 2016.
Voor de Raad
De voorzitter
P. KAŽIMÍR
(1) Advies van 23 juni 2016 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
(2) Besluit (EU) 2016/1392 van de Raad van 12 juli 2016 betreffende de ondertekening, namens de Europese Unie, en de voorlopige toepassing van het Protocol tot wijziging van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Vorstendom Monaco waarbij wordt voorzien in maatregelen van gelijke strekking als die welke zijn vervat in Richtlijn 2003/48/EG van de Raad (PB L 225 van 19.8.2016, blz. 1).
(3) PB L 19 van 21.1.2005, blz. 55.
(4) Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).
(5) De tekst van het wijzigingsprotocol is bekendgemaakt in PB L 225 van 19.8.2016, blz. 3, samen met het besluit betreffende de ondertekening en voorlopige toepassing ervan.
(6) De datum van inwerkingtreding van het wijzigingsprotocol zal door het secretariaat-generaal van de Raad in het Publicatieblad van de Europese Unie worden bekendgemaakt.
VERORDENINGEN
|
18.10.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 280/3 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/1831 VAN DE COMMISSIE
van 14 oktober 2016
tot wijziging van Verordening (EG) nr. 329/2007 van de Raad betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van de Democratische Volksrepubliek Korea
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 329/2007 van de Raad van 27 maart 2007 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van de Democratische Volksrepubliek Korea (1) en met name artikel 13, lid 1, onder g),
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Verordening (EG) nr. 329/2007 geeft uitvoering aan de maatregelen waarin is voorzien bij Besluit (GBVB) 2016/849 van de Raad (2). |
|
(2) |
Op 2 maart 2016 heeft de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties Resolutie (UNSCR) 2270 (2016) goedgekeurd, met nieuwe maatregelen tegen Noord-Korea. Overeenkomstig deze resolutie heeft het Sanctiecomité dat is opgericht krachtens Resolutie 1718 (2006) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, op 4 april 2016 een lijst gepubliceerd van aanvullende goederen waarop de verbodsbepalingen op de overdracht, aankoop en verlening van technische bijstand van toepassing zijn („lijst van gevoelige goederen”). |
|
(3) |
Na de goedkeuring van Resolutie (UNSCR) 2270 (2016) keurde de Raad op 4 augustus 2016 Besluit (GBVB) 2016/1341 (3) goed. Verordening (EG) nr. 329/2007 werd gewijzigd bij Verordening (EU) 2016/1333 van de Raad (4), waarbij bijlage I octies werd toegevoegd. |
|
(4) |
In dit voorstel wordt aangegeven welke gevoelige goederen moeten worden opgenomen in bijlage I octies bij Verordening (EG) nr. 329/2007 en welke referentienummers worden toegekend uit de gecombineerde nomenclatuur zoals bepaald in bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad (5). Bijlage I octies bij Verordening (EG) nr. 329/2007 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Bijlage I octies bij Verordening (EG) nr. 329/2007 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 14 oktober 2016.
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
Waarnemend hoofd van de dienst Instrumenten voor het buitenlands beleid
(1) PB L 88 van 29.3.2007, blz. 1.
(2) Besluit (GBVB) 2016/849 van de Raad van 27 mei 2016 betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Volksrepubliek Korea en tot intrekking van Besluit 2013/183/GBVB (PB L 141 van 28.5.2016, blz. 79).
(3) Besluit (GBVB) 2016/1341 van de Raad van 4 augustus 2016 tot wijziging van Besluit (GBVB) 2016/849 betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Volksrepubliek Korea (PB L 212 van 5.8.2016, blz. 116).
(4) Verordening (EU) 2016/1333 van de Raad van 4 augustus 2016 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 329/2007 betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Volksrepubliek Korea (PB L 212 van 5.8.2016, blz. 1).
(5) Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1).
BIJLAGE
Bijlage I octies bij Verordening (EG) nr. 329/2007 wordt vervangen door:
„BIJLAGE I octies
GOEDEREN EN TECHNOLOGIEËN BEDOELD IN DE ARTIKELEN 2, 3 EN 6 (1)
Met massavernietigingswapens verband houdende artikelen, materialen, uitrusting, goederen en technologie die overeenkomstig lid 25 van Resolutie 2270 van de VN-Veiligheidsraad worden geïdentificeerd en aangewezen als gevoelige goederen.
(a) Voor nucleaire en/of raketdoeleinden bruikbare artikelen
(1) Ringmagneten
Permanente-magneetmaterialen met elk van de twee volgende eigenschappen:
|
i. |
ringvormige magneet met een verhouding tussen de buitenste en de binnenste diameter kleiner dan of gelijk aan 1.6:1: en |
|
ii. |
vervaardigd uit een of meer van de volgende magnetische materialen:: aluminium-nikkel-kobalt, ferrieten, samarium-kobalt, of neodymium-ijzer-boor.
|
(2) Maragingstaal
Maragingstaal met elk van de twee volgende eigenschappen:
|
i. |
„geschikt voor” een treksterkte van 1 500 MPa of meer bij 293 K (20 °C); |
|
ii. |
buis- of staafvormig, met een buitenste diameter van 75 mm of meer.
|
(3) Magnetische-legeringsmaterialen in blad- of stripvorm met beide hiernavolgende kenmerken:
|
(a) |
dikte van 0,05 mm of minder; of hoogte van 25 mm of minder, en |
|
(b) |
vervaardigd uit een of meer van de volgende magnetische materialen: ijzer-chroom-kobalt, ijzer-kobalt-vanadium, ijzer-chroom-kobalt-vanadium, of ijzer-chroom.
|
(4) Frequentieomzetters (ook bekend als converters of inverters)
Frequentieomzetters anders dan die welke zijn vermeld in 0B001.b.13. of 3A225 van bijlage 1, met alle volgende kenmerken en speciaal daarvoor ontworpen software:
|
i. |
meerfasige frequentie-uitgang; |
|
ii. |
geschikt voor het leveren van een vermogen van 40 W of groter; en |
|
iii. |
geschikt om overal te functioneren (op een of meerdere punten) in het frequentiegebied van 600 tot 2 000 Hz. |
Technische noten:
|
(1) |
Frequentieomzetters zijn ook bekend als converters of inverters. |
|
(2) |
Aan de in dit punt genoemde functionaliteit kan worden voldaan door bepaalde apparatuur die op de markt wordt gebracht als elektronische testapparatuur, wisselstroomvoedingen, aandrijfeenheden met variabele snelheid of aandrijfeenheden met variabele frequentie.
|
(5) Zeer sterke aluminiumlegering
Aluminiumlegering met elk van de twee volgende eigenschappen:
|
i. |
„geschikt voor” een treksterkte van 415 MPa of meer bij 293 K (20 °C); |
|
ii. |
buis- of staafvormig, met een buitenste diameter van 75 mm of meer. |
Technische noot:
De zinsnede „geschikt voor” omvat aluminiumlegering zowel voor als na warmtebehandeling.
|
ex 7601 20 80 |
|
ex 7604 29 10 |
|
ex 7608 20 20 |
|
ex 7608 20 81 |
|
ex 7608 20 89 |
(6) Stapel- en continuvezelmateriaal
„stapel- en continuvezelmateriaal” en prepregs, als volgt:
|
i. |
„stapel- en continuvezelmateriaal” van carbon, aramide of glas, met beide hiernavolgende kenmerken:
|
|
ii. |
Prepregs: thermogeharde met hars geïmpregneerde continu-„garens”, -„rovings”, -„linten” of –„banden” met een breedte van 30 mm of minder, gemaakt van „stapel- en continuvezelmateriaal” van carbon, aramide of glas, gecontroleerd onder i;
|
(7) draaiwindmachines en aanverwante uitrusting
draaiwindmachines en aanverwante uitrusting, als volgt:
|
i. |
draaiwindmachines met elk van de volgende eigenschappen:
|
|
ii. |
besturingseenheden voor het coördineren en programmeren van de draaivezelwindmachines bedoeld onder i; |
|
iii. |
spillen voor de onder i bedoelde draaiwindmachines.
|
(8) Vloeidraaibanken
zoals beschreven in INFCIRC/254/Rev.9/Part2 en S/2014/253
|
ex 8463 90 00 |
|
ex 8466 94 00 |
(9) Laserlasuitrusting
|
ex 8515 80 10 |
|
ex 8515 80 90 |
|
ex 8515 90 00 |
(10) CNC-werktuigmachines met 4 of 5 assen
|
ex 8457 10 10 |
|
ex 8457 10 90 |
|
ex 8457 20 00 |
|
ex 8457 30 10 |
|
ex 8457 30 90 |
|
ex 8458 11 20 |
|
ex 8458 11 41 |
|
ex 8458 11 49 |
|
ex 8458 11 80 |
|
ex 8458 19 00 |
|
ex 8458 91 20 |
|
ex 8458 91 80 |
|
ex 8458 99 00 |
|
ex 8459 10 00 |
|
ex 8459 21 00 |
|
ex 8459 31 00 |
|
ex 8459 40 10 |
|
ex 8459 51 00 |
|
ex 8459 61 10 |
|
ex 8459 61 90 |
|
ex 8460 11 00 |
|
ex 8460 21 11 |
|
ex 8460 21 15 |
|
ex 8460 21 19 |
|
ex 8460 21 90 |
|
ex 8460 31 00 |
|
ex 8460 40 10 |
|
ex 8460 90 10 |
|
ex 8460 90 90 |
|
ex 8461 20 00 |
|
ex 8461 30 10 |
|
ex 8461 40 11 |
|
ex 8461 40 31 |
|
ex 8461 40 71 |
|
ex 8461 40 90 |
|
ex 8461 90 00 |
|
ex 8464 20 11 |
|
ex 8464 20 19 |
|
ex 8464 20 80 |
|
ex 8464 90 00 |
(11) Plasmasnij-uitrusting
|
ex 8456 10 00 |
|
ex 8456 90 80 |
|
ex 8515 31 00 |
|
ex 8515 39 90 |
|
ex 8515 80 10 |
|
ex 8515 80 90 |
|
ex 8515 90 00 |
(12) Metaalhydriden zoals zirconium-hydride
ex 2850 00 20
(b) Voor chemische/biologische wapens bruikbare artikelen
(1) Nieuwe chemische stoffen die geschikt zijn voor de productie van stoffen voor chemische oorlogvoering
|
Productomschrijving |
|
GN-code |
|
Natriummetaal (7440-23-5) |
|
2805 11 00 |
|
Zwaveltrioxide (7446-11-9) |
ex |
2811 29 10 |
|
Aluminiumchloride (7446-70-0) |
|
2827 32 00 |
|
Kaliumbromide (7758-02-3) |
|
2827 51 00 |
|
Natriumbromide (7647-15-6) |
|
2827 51 00 |
|
Dichloormethaan (75-09-2) |
|
2903 12 00 |
|
Isopropylbromide (75-26-3) |
ex |
2903 39 19 |
|
Isopropylether (108-20-3) |
ex |
2909 19 90 |
|
Monoïsopropylamine (75-31-0) |
ex |
2921 19 99 |
|
Trimethylamine (75-50-3) |
ex |
2921 11 00 |
|
Tributylamine (102-82-9) |
ex |
2921 19 99 |
|
Triëthylamine (121-44-8) |
ex |
2921 19 99 |
|
N,N-Dimethylaniline (121-69-7) |
ex |
2921 42 00 |
|
Pyridine (110-86-1) |
ex |
2933 31 00 |
(2) Reactorvaten, reactors, roerwerk, warmtewisselaars, condensors, pompen, kleppen, opslagtanks, vaten, collectors en distillatiekolommen of absorptiekolommen die beantwoorden aan de prestatieparameters die worden beschreven in S/2006/853 en S/2006/853/corr.1.
|
— |
Pompen met enkelvoudige afdichting met door maximale pompsnelheid van meer dan 0,6 m3 per uur, en voor gebruik in dergelijke pompen ontworpen omhulsels (pomphuizen), voorgevormde binnenbekledingen, schoepen, vleugelraderen of straalpompverdeelstukken, waarvan alle oppervlakken die in direct contact komen met de chemicaliën die worden verwerkt, gemaakt zijn van een of meer van de volgende materialen:
|
(3) Ruimten onder gecontroleerde atmosfeer, klassiek of met luchtstroom, en onafhankelijke HEPA- of ULPA-filtereenheden die kunnen worden gebruikt voor P3- en P4- (BSL3, BSL4, L3, L4) inperkingsinstallaties.
|
ex 8414 51 00 |
|
ex 8414 59 00 |
|
ex 8414 60 00 |
|
ex 8414 80 80 |
|
ex 8421 39 20 |
|
ex 8479 89 97 ” |
(1) De nomenclatuurcodes zijn degenen die van toepassing zijn op de desbetreffende producten in de gecombineerde nomenclatuur als gedefinieerd in artikel 1, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad en als bepaald in bijlage I daarbij.
|
18.10.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 280/13 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/1832 VAN DE COMMISSIE
van 17 oktober 2016
tot wijziging van de modelcertificaten voor de invoer in de Unie van vleesbereidingen, vleesproducten en behandelde magen, blazen en darmen alsmede vers vlees van als landbouwhuisdier gehouden eenhoevigen als vastgesteld in de Beschikkingen 2000/572/EG en 2007/777/EG en Verordening (EU) nr. 206/2010 wat de gezondheidsvoorschriften voor residuen betreft
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn 2002/99/EG van de Raad van 16 december 2002 houdende vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor de productie, de verwerking, de distributie en het binnenbrengen van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (1), en met name artikel 9, lid 2, onder b), en artikel 9, lid 4,
Gezien Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (2), en met name artikel 7, lid 2, onder a),
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Bij Beschikking 2000/572/EG van de Commissie (3) zijn de veterinairrechtelijke voorschriften, de gezondheidsvoorschriften en de voorschriften inzake veterinaire certificering voor de invoer in de Unie van zendingen van bepaalde vleesbereidingen uit derde landen vastgesteld. Hierin wordt bepaald dat dergelijke zendingen vergezeld moeten gaan van een diergezondheids- en volksgezondheidscertificaat volgens het in bijlage II bij die beschikking vastgestelde model („het gezondheidscertificaat voor vleesbereidingen”). |
|
(2) |
Bij Beschikking 2007/777/EG van de Commissie (4) zijn de veterinairrechtelijke voorschriften en de gezondheidsvoorschriften voor de invoer in de Unie van zendingen vleesproducten en behandelde magen, blazen en darmen vastgesteld. Hierin wordt bepaald dat alleen zendingen die voldoen aan de voorschriften in het in bijlage III bij die beschikking opgenomen model van het gezondheidscertificaat („het gezondheidscertificaat voor vleesproducten en behandelde producten”) en vergezeld gaan van dat certificaat, in de Unie mogen worden ingevoerd. |
|
(3) |
Bij Verordening (EU) nr. 206/2010 (5) zijn de voorschriften inzake veterinaire certificering voor de invoer in de Unie van zendingen voor menselijke consumptie bestemd vers vlees van paardachtigen vastgesteld. Hierin wordt bepaald dat die zendingen alleen mogen worden ingevoerd indien zij vergezeld gaan van een veterinair certificaat, dat is opgesteld volgens het model van veterinair certificaat „EQU” voor vers vlees, met uitzondering van gehakt vlees, van als landbouwhuisdier gehouden eenhoevigen (Equus caballus, Equus asinus en kruisingen daarvan), als vastgesteld in deel 2 van bijlage II bij die Verordening (hierna: „het EQU-certificaat”). |
|
(4) |
Richtlijn 96/22/EG van de Raad (6) verbiedt onder meer de invoer uit derde landen van vlees of voor menselijke consumptie bestemde producten verkregen uit dieren waaraan bepaalde stoffen, met inbegrip van β-agonisten, zijn toegediend. Die richtlijn staat de invoer toe van voor fokdoeleinden bestemde dieren en van voor de fokkerij afgeschreven fokdieren, of van daarvan verkregen vlees, uit derde landen die garanties kunnen bieden die ten minste gelijkwaardig zijn aan de bij die richtlijn vastgestelde garanties en die zijn vastgesteld ter toepassing van hoofdstuk V van Richtlijn 96/23/EG van de Raad (7), waarin de maatregelen bij overtredingen worden beschreven. |
|
(5) |
Bij Richtlijn 96/23/EG zijn controlemaatregelen vastgesteld ten aanzien van bepaalde stoffen en groepen residuen in levende dieren en in producten daarvan. Hierin wordt bepaald dat de invoer van voor de slacht bestemde dieren en van producten van dierlijke oorsprong bestemd voor menselijke consumptie uitsluitend mag worden toegestaan uit derde landen met een door de Commissie goedgekeurd plan voor toezicht. |
|
(6) |
Als landbouwhuisdier gehouden eenhoevigen worden gewoonlijk niet alleen voor de productie van vlees gehouden en worden pas aan het einde van hun productieve leven geslacht. In de Unie worden dieren van de familie van de paardachtigen beschouwd als voedselproducerende dieren, tenzij zij onherroepelijk van de slacht voor menselijke consumptie worden uitgesloten overeenkomstig Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad (8). |
|
(7) |
Naar aanleiding van auditbezoeken aan bepaalde derde landen waar tekortkomingen zijn vastgesteld, en om ervoor te zorgen dat Richtlijn 96/22/EG wordt nageleefd, moeten er betere garanties komen voor de invoer van voor menselijke consumptie bestemd vers vlees van paardachtigen, vleesbereidingen alsmede vleesproducten en daaruit geproduceerde behandelde magen, blazen en darmen wat betreft het toezicht op stoffen en groepen residuen en stoffen die zijn opgenomen in bijlage I bij Richtlijn 96/23/EG. |
|
(8) |
Daarom moeten het gezondheidscertificaat voor vleesbereidingen, het gezondheidscertificaat voor vleesproducten en behandelde producten en het EQU-certificaat worden gewijzigd, zodat zij de nodige garanties bieden dat de producten waarop zij betrekking hebben, indien deze zijn geproduceerd uit of vervaardigd met vlees van als huisdier gehouden eenhoevigen, zijn geproduceerd uit vlees dat voldoet aan de voorschriften voor de invoer van vers vlees van als huisdier gehouden eenhoevigen. |
|
(9) |
De Beschikkingen 2000/572/EG en 2007/777/EG en Verordening (EU) nr. 206/2010 moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
|
(10) |
Om onderbreking van de handel te voorkomen, moeten zendingen producten die vergezeld gaan van het gezondheidscertificaat voor vleesbereidingen, het gezondheidscertificaat voor vleesproducten en behandelde producten en het EQU-certificaat die vóór de wijzigingen uit hoofde van deze verordening zijn afgegeven overeenkomstig de Beschikkingen 2000/572/EG en 2007/777/EG en Verordening (EU) nr. 206/2010, gedurende een overgangsperiode verder worden toegestaan. |
|
(11) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Wijziging van Beschikking 2000/572/EG
Bijlage II bij Beschikking 2000/572/EG wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze verordening.
Artikel 2
Wijziging van Beschikking 2007/777/EG
Bijlage III bij Beschikking 2007/777/EG wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.
Artikel 3
Wijziging van Verordening (EU) nr. 206/2010
Deel 2 van bijlage II bij Verordening (EU) nr. 206/2010 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage III bij deze verordening.
Artikel 4
Overgangsbepalingen
1. Gedurende een overgangsperiode tot en met 31 maart 2017 mogen zendingen vleesbereidingen die vergezeld gaan van een gezondheidscertificaat voor vleesbereidingen dat is afgegeven volgens het model in bijlage II bij Besluit 2000/572/EG vóór de wijzigingen uit hoofde van deze verordening, in de Unie blijven worden ingevoerd op voorwaarde dat het certificaat uiterlijk op 28 februari 2017 is afgegeven.
2. Gedurende een overgangsperiode tot en met 31 maart 2017 mogen zendingen vleesproducten en behandelde magen, blazen en darmen die vergezeld gaan van een gezondheidscertificaat voor vleesproducten en behandelde producten dat is afgegeven volgens het model in bijlage III bij Besluit 2007/777/EG vóór de wijzigingen uit hoofde van deze verordening, in de Unie blijven worden ingevoerd op voorwaarde dat het certificaat uiterlijk op 28 februari 2017 is afgegeven.
3. Gedurende een overgangsperiode tot en met 31 maart 2017 mogen zendingen voor menselijke consumptie bestemd vers vlees van paardachtigen die vergezeld gaan van een EQU-certificaat dat is afgegeven volgens het model in deel 2 van bijlage II bij Verordening (EU) nr. 206/2010 vóór de wijzigingen uit hoofde van deze verordening, in de Unie blijven worden ingevoerd op voorwaarde dat het certificaat uiterlijk op 28 februari 2017 is afgegeven.
Artikel 5
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 17 oktober 2016.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 18 van 23.1.2003, blz. 11.
(2) PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55.
(3) Beschikking 2000/572/EG van de Commissie van 8 september 2000 houdende vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften, gezondheidsvoorschriften en voorschriften inzake de veterinaire certificering voor de invoer in de Gemeenschap van vleesbereidingen uit derde landen (PB L 240 van 23.9.2000, blz. 19).
(4) Beschikking 2007/777/EG van de Commissie van 29 november 2007 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke en de gezondheidsvoorschriften en het model van de certificaten voor bepaalde uit derde landen ingevoerde vleesproducten en behandelde magen, blazen en darmen voor menselijke consumptie en tot intrekking van Beschikking 2005/432/EG (PB L 312 van 30.11.2007, blz. 49).
(5) Verordening (EU) nr. 206/2010 van de Commissie van 12 maart 2010 tot vaststelling van lijsten van derde landen en gebieden, of delen daarvan, waaruit bepaalde dieren en vers vlees in de Europese Unie mogen worden binnengebracht, en van de voorschriften inzake veterinaire certificering (PB L 73 van 20.3.2010, blz. 1).
(6) Richtlijn 96/22/EG van de Raad van 29 april 1996 betreffende het verbod op het gebruik, in de veehouderij, van bepaalde stoffen met hormonale werking en van bepaalde stoffen met thyreostatische werking, alsmede van β-agonisten en tot intrekking van de Richtlijnen 81/602/EEG, 88/146/EEG en 88/299/EEG (PB L 125 van 23.5.1996, blz. 3).
(7) Richtlijn 96/23/EG van de Raad van 29 april 1996 inzake controlemaatregelen ten aanzien van bepaalde stoffen en residuen daarvan in levende dieren en in producten daarvan en tot intrekking van de Richtlijnen 85/358/EEG en 86/469/EEG en de Beschikkingen 89/187/EEG en 91/664/EEG (PB L 125 van 23.5.1996, blz. 10).
(8) Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (PB L 311 van 28.11.2001, blz. 1).
BIJLAGE I
In bijlage II bij Beschikking 2000/572/EG, in het model van het diergezondheids- en volksgezondheidscertificaat voor vleesbereidingen bestemd voor verzending uit een derde land naar de Europese Unie, wordt het volgende punt II.1.10 ingevoegd in de verklaring inzake de volksgezondheid in deel II:
|
„(2) [II.1.10. |
indien het materiaal van als huisdier gehouden eenhoevigen bevat, het verse vlees dat voor de bereiding van de vleesbereidingen is gebruikt:
|
BIJLAGE II
In bijlage III bij Beschikking 2007/777/EG, in het model van het gezondheidscertificaat voor bepaalde vleesproducten en behandelde magen, blazen en darmen, bestemd voor verzending uit een derde land naar de Europese Unie, wordt het volgende punt II.2.10 ingevoegd in de verklaring inzake de volksgezondheid in deel II:
|
„(2) II.2.10. |
indien het/zij materiaal van als huisdier gehouden paardachtigen bevat/bevatten, het verse vlees dat of de magen, blazen of darmen die voor de bereiding van de vleesproducten en/of de behandelde magen, blazen en darmen is/zijn gebruikt
|
BIJLAGE III
In deel 2 van bijlage II bij Verordening (EU) nr. 206/2010, in het model van het veterinair certificaat „EQU” voor vers vlees, met uitzondering van gehakt vlees, van als landbouwhuisdier gehouden eenhoevigen (Equus caballus, Equus asinus en kruisingen daarvan), wordt punt II.1.7 van de verklaring inzake de volksgezondheid in deel II vervangen door:
|
„II.1.7. |
het vlees is verkregen van als landbouwhuisdier gehouden eenhoevigen die onmiddellijk vóór het slachten gedurende ten minste zes maanden of sedert hun geboorte, indien zij zijn geslacht op een leeftijd van minder dan zes maanden, of sinds de invoer als voedselproducerende paardachtigen uit een lidstaat van de Europese Unie, indien zij minder dan zes maanden vóór het slachten zijn ingevoerd, waren gehouden in een derde land:
|
|
18.10.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 280/19 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/1833 VAN DE COMMISSIE
van 17 oktober 2016
tot verlening van een vergunning voor een preparaat van lectinen van bonen van de soort Phaseolus vulgaris als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor speenvarkens (vergunninghouder Biolek Sp. z o.o.)
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 9, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de vergunningsgronden en -procedures, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003. |
|
(2) |
Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is een aanvraag voor een vergunning voor een preparaat van lectinen van bonen van de soort Phaseolus vulgaris ingediend. Bij de aanvraag waren de krachtens artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vereiste gegevens en documenten gevoegd. |
|
(3) |
De aanvraag betreft de verlening van een vergunning voor een preparaat van lectinen van bonen van de soort Phaseolus vulgaris als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor speenvarkens in de categorie „zoötechnische toevoegingsmiddelen”. |
|
(4) |
De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in haar adviezen van 29 oktober 2014 (2) en 22 oktober 2015 (3) geconcludeerd dat het preparaat van lectinen van bonen van de soort Phaseolus vulgaris onder de voorgestelde voorwaarden voor gebruik geen ongunstige gevolgen voor de diergezondheid, de menselijke gezondheid of het milieu heeft. Zij heeft verder geconcludeerd dat het toevoegingsmiddel moet worden beschouwd als sensibiliserend voor de luchtwegen en dat er een potentieel gevaar bestaat bij inademing. De EFSA heeft ook geconcludeerd dat het een zeker potentieel kan hebben om de prestaties van de biggen na het spenen te verbeteren. Specifieke eisen voor monitoring na het in de handel brengen acht de EFSA niet nodig. De EFSA heeft ook het verslag over de analysemethode voor het toevoegingsmiddel in diervoeding geverifieerd, dat door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde referentielaboratorium was ingediend. |
|
(5) |
Uit de beoordeling van het preparaat van lectinen van bonen van de soort Phaseolus vulgaris blijkt dat aan de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vermelde voorwaarden voor de verlening van een vergunning is voldaan. Het gebruik van dat preparaat zoals omschreven in de bijlage bij deze verordening moet daarom worden toegestaan. |
|
(6) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Voor het in de bijlage beschreven preparaat, dat behoort tot de categorie „zoötechnische toevoegingsmiddelen” en de functionele groep „andere zoötechnische toevoegingsmiddelen”, wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning voor gebruik als toevoegingsmiddel voor diervoeding verleend.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 17 oktober 2016.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.
(2) EFSA Journal 2015;13(1):3903.
(3) EFSA Journal 2015;13(11):4276.
BIJLAGE
|
Identificatienummer van het toevoegingsmiddel |
Naam van de vergunninghouder |
Toevoegingsmiddel |
Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode |
Diersoort of -categorie |
Maximumleeftijd |
Minimumgehalte |
Maximumgehalte |
Andere bepalingen |
Einde van de vergunningsperiode |
||||||||||||
|
Activiteitseenheden dier/dag |
|||||||||||||||||||||
|
Categorie: zoötechnische toevoegingsmiddelen. Functionele groep: andere zoötechnische toevoegingsmiddelen (rendementsverhogend middel bij gespeende biggen) |
|||||||||||||||||||||
|
4d13 |
Biolek Sp. z o.o. |
Lectinen van bonen van de soort Phaseolus vulgaris |
Samenstelling van het toevoegingsmiddel Bereiding van lectinen van bonen van de soort Phaseolus vulgaris met een minimale activiteit van: 1 280 HAU/g (1) Karakterisering van de werkzame stof Mengsel van isovormen van fytohemagglutinine (PHA): PHA-E4, PHA-E3L, PHA-E2L2, PHA-EL3, PHA-L4 CAS (PHA-L) 9008-97-3 Analysemethoden (2) Voor de kwantificering van het lectine van bonen van de soort Phaseolus vulgaris in het toevoegingsmiddel voor diervoeding: Hemagglutinatietest |
Speenvarkens |
14 dagen |
220 HAU |
660 HAU |
|
7 november 2026 |
||||||||||||
(1) 1 HAU (hemagglutinatieactiviteitseenheid) is de hoeveelheid materiaal (1 mg/ml) in de laatste verdunning die 50 % agglutinatie (klontering) van de rode bloedcellen oplevert.
(2) Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn te vinden op de website van het referentielaboratorium voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding: https://ec.europa.eu/jrc/en/eurl/feed-additives/evaluation-reports
|
18.10.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 280/22 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/1834 VAN DE COMMISSIE
van 17 oktober 2016
tot wijziging van Verordening (EU) nr. 37/2010 wat de stof monepantel betreft
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (1), en met name artikel 14, in samenhang met artikel 17,
Gezien het advies van het Europees Geneesmiddelenbureau dat is opgesteld door het Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EG) nr. 470/2009 moet de maximumwaarde voor residuen (MRL) van farmacologisch werkzame stoffen die bestemd zijn om in de Unie te worden gebruikt in diergeneesmiddelen voor voedselproducerende dieren of in biociden die in de veehouderij worden gebruikt, in een verordening worden vastgesteld. |
|
(2) |
In tabel 1 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 van de Commissie (2) zijn de farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van MRL's in levensmiddelen van dierlijke oorsprong opgenomen. |
|
(3) |
Monepantel is in die tabel opgenomen als toegestane stof in spier, vetweefsel, lever, nieren en melk van schapen en geiten. |
|
(4) |
Bij het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) is een aanvraag tot uitbreiding van de huidige vermelding voor monepantel tot runderen ingediend. |
|
(5) |
Het EMA heeft op basis van het advies van het Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik de vaststelling aanbevolen van een MRL voor monepantel in runderweefsels, met uitzondering van dieren die melk voor menselijke consumptie produceren. |
|
(6) |
Overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 470/2009 moet het EMA overwegen MRL's van een farmacologisch werkzame stof die voor een bepaald levensmiddel zijn vastgesteld, toe te passen op een ander levensmiddel dat afkomstig is van dezelfde diersoort, of MRL's van een farmacologisch werkzame stof die voor een of meer diersoorten zijn vastgesteld, toe te passen op andere diersoorten. |
|
(7) |
Het EMA heeft geoordeeld dat de extrapolatie van de MRL voor monepantel voor schapen- en geitenmelk naar rundermelk op dit moment door een gebrek aan gegevens niet passend is. |
|
(8) |
Verordening (EU) nr. 37/2010 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
|
(9) |
De belanghebbenden moet een redelijke termijn worden geboden om eventuele maatregelen te nemen om aan de nieuwe MRL te voldoen. |
|
(10) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 17 december 2016.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 17 oktober 2016.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 152 van 16.6.2009, blz. 11.
(2) Verordening (EU) nr. 37/2010 van de Commissie van 22 december 2009 betreffende farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van maximumwaarden voor residuen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PB L 15 van 20.1.2010, blz. 1).
BIJLAGE
In tabel 1 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 wordt de vermelding voor „monepantel” vervangen door:
|
Farmacologisch werkzame stof |
Indicatorresidu |
Diersoorten |
MRL's |
Te onderzoeken weefsels |
Overige bepalingen (overeenkomstig artikel 14, lid 7, van Verordening (EG) nr. 470/2009) |
Therapeutische klassen |
|
„Monepantel |
Monepantelsulfon |
Schapen, geiten |
700 μg/kg |
Spier |
GEEN |
Antiparasitaire middelen/Geneesmiddelen tegen endoparasieten”. |
|
7 000 μg/kg |
Vetweefsel |
|||||
|
5 000 μg/kg |
Lever |
|||||
|
2 000 μg/kg |
Nieren |
|||||
|
170 μg/kg |
Melk |
|||||
|
Runderen |
300 μg/kg |
Spier |
Niet voor gebruik bij dieren die melk voor menselijke consumptie produceren |
|||
|
7 000 μg/kg |
Vetweefsel |
|||||
|
2 000 μg/kg |
Lever |
|||||
|
1 000 μg/kg |
Nieren |
|
18.10.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 280/25 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/1835 VAN DE COMMISSIE
van 17 oktober 2016
tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),
Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt. |
|
(2) |
De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 17 oktober 2016.
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
Jerzy PLEWA
Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling
BIJLAGE
Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
|
(EUR/100 kg) |
||
|
GN-code |
Code derde landen (1) |
Forfaitaire invoerwaarde |
|
0702 00 00 |
MA |
132,6 |
|
ZZ |
132,6 |
|
|
0707 00 05 |
TR |
145,2 |
|
ZZ |
145,2 |
|
|
0709 93 10 |
TR |
138,5 |
|
ZZ |
138,5 |
|
|
0805 50 10 |
AR |
87,8 |
|
CL |
82,2 |
|
|
TR |
89,3 |
|
|
UY |
51,6 |
|
|
ZA |
94,2 |
|
|
ZZ |
81,0 |
|
|
0806 10 10 |
BR |
288,3 |
|
EG |
169,2 |
|
|
TR |
153,1 |
|
|
ZZ |
203,5 |
|
|
0808 10 80 |
AR |
191,8 |
|
AU |
196,9 |
|
|
BR |
124,9 |
|
|
CL |
146,5 |
|
|
NZ |
137,9 |
|
|
ZA |
97,2 |
|
|
ZZ |
149,2 |
|
|
0808 30 90 |
CN |
73,6 |
|
TR |
134,9 |
|
|
ZZ |
104,3 |
|
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.
BESLUITEN
|
18.10.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 280/27 |
BESLUIT (EU) 2016/1836 VAN DE RAAD
van 10 oktober 2016
tot benoeming van een plaatsvervanger in het Comité van de Regio's, voorgedragen door de Republiek Oostenrijk
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 305,
Gezien de voordracht van de Oostenrijkse regering,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Op 26 januari 2015, 5 februari 2015 en 23 juni 2015 heeft de Raad de Besluiten (EU) 2015/116 (1), (EU) 2015/190 (2) en (EU) 2015/994 (3) houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 vastgesteld. Op 13 mei 2016 is mevrouw Elisabeth VITOUCH bij Besluit (EU) 2016/814 van de Raad (4) als plaatsvervanger vervangen door mevrouw Muna DUZDAR. |
|
(2) |
In het Comité van de Regio's is een zetel van plaatsvervanger vrijgekomen vanwege het einde van de ambtstermijn van mevrouw Muna DUZDAR, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
In het Comité van de Regio's wordt voor de resterende duur van de ambtstermijn, dat wil zeggen tot en met 25 januari 2020, tot plaatsvervanger benoemd:
|
— |
de heer Peter FLORIANSCHÜTZ, Abgeordneter zum Wiener Landtag und Mitglied des Gemeinderats der Stadt Wien. |
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.
Gedaan te Brussel, 10 oktober 2016.
Voor de Raad
De voorzitter
G. MATEČNÁ
(1) Besluit (EU) 2015/116 van de Raad van 26 januari 2015 houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 (PB L 20 van 27.1.2015, blz. 42).
(2) Besluit (EU) 2015/190 van de Raad van 5 februari 2015 houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 (PB L 31 van 7.2.2015, blz. 25).
(3) Besluit (EU) 2015/994 van de Raad van 23 juni 2015 houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 (PB L 159 van 25.6.2015, blz. 70).
(4) Besluit (EU) 2016/814 van de Raad van 13 mei 2016 tot benoeming van een plaatsvervangend lid van het Comité van de Regio's, voorgedragen door de Republiek Oostenrijk (PB L 133 van 24.5.2016, blz. 8).
|
18.10.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 280/28 |
UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2016/1837 VAN DE RAAD
van 11 oktober 2016
waarbij de Republiek Polen wordt gemachtigd maatregelen te blijven toepassen die afwijken van artikel 26, lid 1, onder a) en artikel 168 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1), en met name artikel 395,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Krachtens artikel 168 van Richtlijn 2006/112/EG is een belastingplichtige gerechtigd de belasting over de toegevoegde waarde (btw) af te trekken ter zake van de goederen en diensten die hij ten behoeve van zijn belaste activiteiten heeft ontvangen. Krachtens artikel 26, lid 1, onder a), van die richtlijn geldt er een aangifteplicht voor de btw wanneer een tot het bedrijf behorend goed wordt gebruikt voor privédoeleinden van de belastingplichtige of van zijn personeel of, meer in het algemeen, voor andere dan bedrijfsdoeleinden. |
|
(2) |
Krachtens Uitvoeringsbesluit 2013/805/EU van de Raad (2) mocht Polen tot 31 december 2016 het recht op aftrek tot 50 % beperken ter zake van de aankoop, intracommunautaire verwerving, invoer, huur of leasing van bepaalde gemotoriseerde wegvoertuigen en de daarmee samenhangende uitgaven wanneer het voertuig niet uitsluitend voor bedrijfsdoeleinden wordt gebruikt, en de belastingplichtige ontheffen van de verplichting om aangifte te doen van het niet-zakelijke gebruik van onder deze beperking vallende voertuigen (de „derogatiemaatregelen”). |
|
(3) |
Bij brief, ingekomen bij de Commissie op 8 februari 2016, heeft Polen verzocht om machtiging tot verlenging van de derogatiemaatregelen. |
|
(4) |
Overeenkomstig artikel 395, lid 2, tweede alinea, van Richtlijn 2006/112/EG heeft de Commissie de overige lidstaten bij brief van 6 juni 2016 van het Poolse verzoek in kennis gesteld. Bij brief van 8 juni 2016 heeft de Commissie Polen meegedeeld dat zij over alle gegevens beschikte die zij nodig achtte voor de beoordeling van het verzoek. |
|
(5) |
Overeenkomstig artikel 3, lid 2, van Besluit 2013/805/EU heeft Polen de Commissie, tezamen met het verzoek om verlenging, ook een verslag over de toepassing van dit besluit voorgelegd, met daarin ook een evaluatie van het percentage van de aftrekbeperking. Op basis van actuele gegevens acht Polen een tarief van 50 % nog altijd gerechtvaardigd. Teneinde dubbele belasting te voorkomen dient tegelijkertijd voor de motorvoertuigen die onder die beperking vallen, ontheffing te worden verleend van de verplichting tot btw-aangifte van het niet-zakelijke gebruik. Die derogatiemaatregelen kunnen worden gerechtvaardigd door de behoefte om de belastinginning te vereenvoudigen en ontduiking door onjuiste administratie en valse aangifte te voorkomen. |
|
(6) |
De verlenging van deze derogatiemaatregelen dient in de tijd beperkt te zijn, zodat de effectiviteit ervan kan worden geëvalueerd evenals de toepasselijkheid van het tarief. Polen moet derhalve worden gemachtigd de derogatiemaatregelen te blijven toepassen tot 31 december 2019. |
|
(7) |
Indien Polen een verlenging van de derogatiemaatregelen na 2019 nodig acht, moet het de Commissie uiterlijk op 1 april 2019, tezamen met het verzoek om verlenging, een verslag voorleggen over de toepassing van de derogatiemaatregelen, met daarin ook een evaluatie van het toegepaste percentage. |
|
(8) |
De verlenging van de derogatiemaatregelen zal geen noemenswaardige invloed hebben op de totale belastingopbrengst in het stadium van het eindverbruik en geen negatieve gevolgen hebben voor de eigen middelen van de Unie uit de btw. |
|
(9) |
Uitvoeringsbesluit 2013/805/EU moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Artikel 3 van Uitvoeringsbesluit 2013/805/EUwordt vervangen door:
„Artikel 3
1. Dit besluit verstrijkt op 31 december 2019.
2. Een verzoek om verlenging van de derogatiemaatregelen waarin dit besluit voorziet, wordt de Commissie uiterlijk op 1 april 2019 voorgelegd. Bij een dergelijk verzoek wordt een verslag gevoegd dat ook een evaluatie omvat van het op basis van dit besluit toegepaste percentage van de aftrekbeperking van de btw.”.
Artikel 2
Dit besluit is van toepassing met ingang van 1 januari 2017.
Artikel 3
Dit besluit is gericht tot de Republiek Polen.
Gedaan te Brussel, 11 oktober 2016.
Voor de Raad
De voorzitter
P. KAŽIMÍR
(1) PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1.
(2) Uitvoeringsbesluit 2013/805/EU van de Raad van 17 december 2013 waarbij de Republiek Polen wordt gemachtigd maatregelen toe te passen die afwijken van artikel 26, lid 1, onder a), en artikel 168 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 353 van 28.12.2013, blz. 51).
|
18.10.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 280/30 |
BESLUIT (EU) 2016/1838 VAN DE RAAD
van 13 oktober 2016
betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten voor 2016
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 148, lid 2,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Gezien het advies van het Europees Parlement (1),
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),
Na raadpleging van het Comité van de Regio's,
Gezien het advies van het Comité voor de werkgelegenheid (3),
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
In het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) wordt bepaald dat de lidstaten en de Unie dienen te streven naar de ontwikkeling van een gecoördineerde strategie voor werkgelegenheid en in het bijzonder voor de bevordering van de scholing, de opleiding en het aanpassingsvermogen van de werknemers en arbeidsmarkten die soepel reageren op economische veranderingen, teneinde de doelstellingen van artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie te bereiken. |
|
(2) |
De door de Commissie voorgestelde Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei (hierna „de Europa 2020-strategie” genoemd) stelt de Unie in staat haar economie te richten op slimme, duurzame en inclusieve groei die gepaard gaat met hoge werkgelegenheid, productiviteit en sociale samenhang. Vijf kerndoelen vormen gedeelde doelstellingen die de leidraad vormen voor de maatregelen van de lidstaten en rekening houden met de uiteenlopende uitgangsposities en nationale omstandigheden van de lidstaten, alsook met de posities en de omstandigheden van de Unie. Op 14 juli 2015 heeft de Raad Aanbeveling (EU) 2015/1184 (4) betreffende de globale richtsnoeren voor het economisch beleid van de lidstaten en de Unie aangenomen. Voorts heeft de Raad op 5 oktober 2015 Besluit (EU) 2015/1848 (5) betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten voor 2015 (hierna „de werkgelegenheidsrichtsnoeren” genoemd) vastgesteld. Die twee reeksen richtsnoeren vormen de geïntegreerde richtsnoeren voor de tenuitvoerlegging van de Europa 2020-strategie (hierna „de Europa 2020 geïntegreerde richtsnoeren” genoemd). De Europese werkgelegenheidsstrategie staat centraal bij de verwezenlijking van de werkgelegenheids- en arbeidsmarktdoelstellingen van de Europa 2020-strategie. |
|
(3) |
De Europa 2020-geïntegreerde richtsnoeren stroken met de conclusies van de Europese Raad van 17 en 18 maart 2016 en met het stabiliteits- en groeipact. Aan de hand van deze richtsnoeren kunnen de lidstaten hun nationale hervormingsprogramma's opstellen en hervormingen doorvoeren, waarin hun onderlinge afhankelijkheid terug te zien is. De werkgelegenheidsrichtsnoeren dienen de basis te vormen voor eventuele landenspecifieke aanbevelingen die de Raad krachtens artikel 148, lid 4, VWEU tot de lidstaten kan richten, in combinatie met de krachtens artikel 121, lid 2, VWEU tot de lidstaten gerichte landenspecifieke aanbevelingen. De werkgelegenheidsrichtsnoeren dienen ook te worden gebruikt als basis voor het opstellen van het gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid dat de Raad en de Commissie jaarlijks toezenden aan de Europese Raad. |
|
(4) |
Uit het onderzoek van de in het gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid opgenomen nationale hervormingsprogramma's van de lidstaten volgt dat de lidstaten alles in het werk stellen om de vraag naar arbeid te stimuleren, om het aanbod, de vaardigheden en de competenties van arbeidskrachten uit te breiden, om de werking van de arbeidsmarkt te verbeteren, om sociale insluiting te stimuleren, armoede te bestrijden en gelijke kansen te bevorderen. |
|
(5) |
De lidstaten moeten bij de uitvoering van de werkgelegenheidsrichtsnoeren nagaan in hoeverre van het Europees Sociaal Fonds gebruik kan worden gemaakt. |
|
(6) |
De werkgelegenheidsrichtsnoeren dienen stabiel te blijven, zodat alle aandacht kan uitgaan naar de uitvoering ervan. Een eventuele aanpassing van de werkgelegenheidsrichtsnoeren dient bijgevolg zeer beperkt te zijn. De ontwikkeling van de arbeidsmarkt en de sociale situatie sinds de aanneming van de richtsnoeren in 2015 in ogenschouw nemend, is een aanpassing niet nodig. De redenen voor het aannemen ervan gelden nog steeds en die richtsnoeren dienen derhalve te worden gehandhaafd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
De richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten, als vastgesteld in de bijlage bij Besluit (EU) 2015/1848, worden gehandhaafd voor 2016 en de lidstaten houden er rekening mee in hun werkgelegenheidsbeleid.
Artikel 2
Dit besluit is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Luxemburg, 13 oktober 2016.
Voor de Raad
De voorzitter
J. RICHTER
(1) Advies van 15 september 2016 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
(2) PB C 264 van 20.7.2016, blz. 134.
(3) Advies van 16 februari 2016.
(4) Aanbeveling (EU) 2015/1184 van de Raad van 14 juli 2015 betreffende de globale richtsnoeren voor het economische beleid van de lidstaten en de Europese Unie (PB L 192 van 18.7.2015, blz. 27).
(5) Besluit (EU) 2015/1848 van de Raad van 5 oktober 2015 betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten voor 2015 (PB L 268 van 15.10.2015, blz. 28).
|
18.10.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 280/32 |
BESLUIT (GBVB) 2016/1839 VAN DE RAAD
van 17 oktober 2016
houdende wijziging van Besluit 2010/638/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen de Republiek Guinee
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 29,
Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
De Raad heeft op 25 oktober 2010 Besluit 2010/638/GBVB (1) betreffende beperkende maatregelen tegen de Republiek Guinee vastgesteld. |
|
(2) |
Op basis van een evaluatie van Besluit 2010/638/GBVB dienen de beperkende maatregelen tot en met 27 oktober 2017 te worden verlengd. |
|
(3) |
Besluit 2010/638/GBVB dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Artikel 8, lid 2, van Besluit 2010/638/GBVB wordt vervangen door:
„2. Dit besluit is van toepassing tot en met 27 oktober 2017. Het wordt voortdurend geëvalueerd. Het wordt zo nodig verlengd of gewijzigd indien de Raad oordeelt dat de doelstellingen ervan niet zijn bereikt.”.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Luxemburg, 17 oktober 2016.
Voor de Raad
De voorzitter
F. MOGHERINI
(1) Besluit 2010/638/GBVB van de Raad van 25 oktober 2010 betreffende beperkende maatregelen tegen de Republiek Guinee (PB L 280 van 26.10.2010, blz. 10).
|
18.10.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 280/33 |
UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2016/1840 VAN DE COMMISSIE
van 14 oktober 2016
tot wijziging van bijlage IV bij Richtlijn 2009/156/EG van de Raad wat betreft diagnosemethoden voor paardenpest
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2016) 6509)
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn 2009/156/EG van de Raad van 30 november 2009 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het verkeer van paardachtigen en de invoer van paardachtigen uit derde landen (1), en met name artikel 20,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
In bijlage IV bij Richtlijn 2009/156/EG zijn diagnosemethoden voor paardenpest opgenomen die indien nodig moeten worden toegepast om paardachtigen voorafgaand aan het verkeer binnen de Unie of de invoer uit niet-EU-landen te testen. |
|
(2) |
Sinds de vaststelling van Richtlijn 2009/156/EG is laboratoriumcapaciteit ontwikkeld om geavanceerde, zeer gevoelige en doeltreffende tests voor de diagnose van paardenpest uit te voeren. Tegelijkertijd is het hoofdstuk over de diagnose van paardenpest in de Manual of Diagnostic Tests and Vaccines for Terrestrial Animals van de Wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE) (2) aan deze ontwikkeling aangepast. |
|
(3) |
Het referentielaboratorium van de Europese Unie voor paardenpest (3) heeft in het kader van zijn werkprogramma voor 2014 verslag uitgebracht over de technische beoordeling van de in bijlage IV bij Richtlijn 2009/156/EG beschreven diagnosemethoden. Uit die beoordeling, die in mei 2015 aan de Commissie werd voorgelegd, blijkt dat de competitieve enzyme-linked immunosorbent assay (Elisa) niet meer beschikbaar is, dat de indirecte Elisa niet algemeen gebruikt wordt maar op verzoek binnen vier tot zes maanden kan worden verstrekt, en dat de blokkerings-Elisa in de handel verkrijgbaar is en algemeen wordt gebruikt voor de analyse van monsters tijdens de proficiency tests die het referentielaboratorium van de Europese Unie voor paardenpest organiseert. |
|
(4) |
Bovendien wordt in het verslag vermeld dat de methoden waarbij nucleïnezuur wordt herkend door omgekeerde transcriptase-polymerasekettingreactie (RT-PCR), voordelen bieden ten opzichte van serologische diagnosemethoden, omdat de ziekte met RT-PCR in een vroeg infectiestadium kan worden opgespoord. De meeste nationale referentielaboratoria van de lidstaten van de Europese Unie passen al realtime RT-PCR-methoden toe, onder meer voor de diagnose van paardenpest, en deze methoden zijn doeltreffend gebleken voor de jaarlijkse proficiency tests die tussen 2009 en 2014 zijn uitgevoerd. Uit het verslag blijkt tevens dat er buiten de Unie al een aantal OIE-referentielaboratoria en andere laboratoria met specifieke deskundigheid op het gebied van paardenpest zijn die ten minste één van de realtime RT-PCR-methoden voor de opsporing van het paardenpestgenoom hebben toegepast. |
|
(5) |
Tijdens de gezamenlijke workshop van de referentielaboratoria van de Europese Unie voor paardenpest/bluetongue en nationale referentielaboratoria, die op 24 en 25 november 2015 in Ascot, Verenigd Koninkrijk, werd gehouden, werd aanbevolen in bijlage IV bij Richtlijn 2009/156/EG realtime omgekeerde transcriptase-polymerasekettingreactiemethoden (RRT-PCR) op te nemen voor de opsporing van het paardenpestvirus. |
|
(6) |
Hoewel alle beschikbare realtime RT-PCR-methoden voor de opsporing van het paardenpestgenoom voldoende gevoelig zijn, passen de meeste laboratoria de door Agüero et al. (2008) (4) beschreven procedure toe. De door Guthrie et al. (2013) (5) beschreven methode is speciaal ontworpen om te garanderen dat paarden uit risicogebieden voor paardenpest veilig kunnen worden vervoerd na afloop van de minimale quarantaineperiode die in de Terrestrial Animal Health Code (6) van de OIE is voorgeschreven. |
|
(7) |
Daarom is het passend om in bijlage IV bij Richtlijn 2009/156/EG methoden voor het opsporen van de ziekteverwekker en voor het aantonen van antilichamen op te nemen als aanvullende methoden voor een snelle diagnose van de paardenpest. |
|
(8) |
Bijlage IV bij Richtlijn 2009/156/EG moet bijgevolg worden gewijzigd door de competitie-Elisa te schrappen en de procedures voor de indirecte en blokkerings-Elisa aan te passen overeenkomstig hoofdstuk 2.5.1 van de Manual of Diagnostic Tests and Vaccines for Terrestrial Animals van de OIE, uitgave 2016 op basis van de versie die de World Assembly of Delegates van de OIE in mei 2012 heeft goedgekeurd (7). Tegelijkertijd moeten in die bijlage de realtime RT-PCR-procedures zoals beschreven door Agüero et al. (2008) en Guthrie et al. (2013), worden opgenomen om die tests voor het opsporen van ziekteverwekkers beschikbaar te maken voor het uitvoeren van tests voorafgaand aan het verkeer. |
|
(9) |
Richtlijn 2009/156/EG moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
|
(10) |
De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Bijlage IV bij Richtlijn 2009/156/EG wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij dit besluit.
Artikel 2
Dit besluit is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 14 oktober 2016.
Voor de Commissie
Vytenis ANDRIUKAITIS
Lid van de Commissie
(1) PB L 192 van 23.7.2010, blz. 1.
(2) http://www.oie.int/fileadmin/Home/eng/Health_standards/tahm/2.05.01_AHS.pdf
(3) Richtlijn 92/35/EEG van de Raad van 29 april 1992 tot vaststelling van controlevoorschriften en van maatregelen ter bestrijding van paardenpest (PB L 157 van 10.6.1992, blz. 19).
(4) Agüero, M., Gomez-Tejedor, C., Angeles Cubillo, M., Rubio, C., Romero, E. en Jimenez-Clavero, A. (2008), Real-time fluorogenic reverse transcription polymerase chain reaction assay for detection of African horse sickness virus, J. Vet. Diagn. Invest., 20, 325-328.
(5) Guthrie, A.J., MacLachlan, N.J., Joone, C., Lourens, C.W., Weyer, C.T., Quan, M., Monyai, M.S., Gardner, I.A., Diagnostic accuracy of a duplex real-time reverse transcription quantitative PCR assay for detection of African horse sickness virus, Journal of Virological Methods, 2013;189(1):30-35.
(6) http://www.oie.int/fileadmin/Home/eng/Health_standards/tahc/current/chapitre_ahs.pdf
(7) Zie voetnoot 2.
BIJLAGE
„BIJLAGE IV
PAARDENPEST
DIAGNOSE
DEEL A
Serologische tests
De hierna beschreven serologische methode is een enzyme-linked immunosorbet assay (Elisa) op basis van hoofdstuk 2.5.1, afdeling B, punt 2, van de Manual of Diagnostic Tests and Vaccines for Terrestrial Animals, uitgave 2016 zoals goedgekeurd door de World Assembly of Delegates van de OIE in mei 2012.
De virusproteïne VP7 is een major immunodominant antigeen van het paardenpestvirus (AHSV) en wordt geconserveerd in alle negen AHSV-serotypen. Aangetoond is dat recombinante AHSV-VP7-proteïnen stabiel en onschadelijk zijn en geschikt zijn voor gebruik als antigenen in Elisa-procedures voor de bepaling van antilichamen tegen AHSV met een hoge mate van gevoeligheid en specificiteit (Laviada et al., 1992b (1); Maree & Paweska, 2005). Indirecte Elisa en blokkerings-Elisa zijn de twee AHS-VP7-Elisa-tests die geschikt zijn voor serologische diagnose van paardenpest (AHS).
1. Indirecte Elisa voor het aantonen van antilichamen tegen het paardenpestvirus (AHSV)
Het conjugaat dat in deze methode wordt gebruikt, is een mierikswortelperoxidaseantipaard gamma-globuline dat reageert met het serum van paarden, muildieren en ezels. Bij de door Maree & Paweska (2005) (2) beschreven methode wordt als conjugaat G-proteïne gebruikt, dat ook reageert met zebraserum.
Het antigeen kan op verzoek binnen vier tot zes maanden door het Centro de Investigación en Sanidad Animal (CISA) in Spanje worden verstrekt.
1.1. Testprocedure
1.1.1. Vaste fase
|
1.1.1.1. |
Coat de Elisa-plaatjes met recombinant AHSV-4 VP7, voorverdund in carbonaat/bicarbonaatbuffer, Ph 9,6. Incubeer de plaatjes gedurende één nacht bij 4 °C. |
|
1.1.1.2. |
Was de plaatjes vijfmaal met gedistilleerd water dat 0,01 % (v/v) Tween 20 (wasoplossing) bevat. Klop de plaatjes zachtjes af op absorberend materiaal om resten van het wassen te verwijderen. |
|
1.1.1.3. |
Blokkeer de plaatjes met fosfaatgebufferde zoutoplossing (PBS), pH 7,2 + 5 % (w/v) magere melk (mageremelkpoeder van Nestlé Dry Skim MilkTM), 200 μl per putje, gedurende één uur bij 37 °C. |
|
1.1.1.4. |
Verwijder de blockingbuffer en klop de plaatjes zachtjes af op absorberend materiaal. |
1.1.2. Testmonsters
|
1.1.2.1. |
De te testen serummonsters en de positieve en negatieve controlesera worden verdund in een verhouding 1 op 25 in PBS + 5 % (w/v) magere melk + 0,05 % (v/v) Tween 20, 100 μl per putje. Incubeer gedurende één uur bij 37 °C.
Voor titrering wordt een tweevoudige verdunningsreeks aangelegd te beginnen bij 1 op 25 (100 μl/putje), één serum per kolom, en wordt hetzelfde gedaan met de positieve en de negatieve controles. Incubeer gedurende één uur bij 37 °C. |
|
1.1.2.2. |
Was de plaatjes vijfmaal met gedistilleerd water dat 0,01 % (v/v) Tween 20 (wasoplossing) bevat. Klop de plaatjes zachtjes af op absorberend materiaal om resten van het wassen te verwijderen. |
1.1.3. Conjugaat
|
1.1.3.1. |
Pipetteer in elk putje 100 μl met mierikswortelperoxidase (HRP) geconjugeerd antipaard gamma-globuline, verdund in PBS + 5 % melk + 0,05 % Tween 20, pH 7,2. Incubeer gedurende één uur bij 37 °C. |
|
1.1.3.2. |
Was de plaatjes vijfmaal met gedistilleerd water dat 0,01 % (v/v) Tween 20 (wasoplossing) bevat. Klop de plaatjes zachtjes af op absorberend materiaal om resten van het wassen te verwijderen. |
1.1.4. Chromogeen/Substraat
|
1.1.4.1. |
Pipetteer in elk putje 200 μl chromogeen/substraatoplossing (10 ml 80,6 mM DMAB (dimethylaminobenzaldehyde) + 10 ml 1,56 mM MBTH (3-methyl-2-benzo-thiazolinhydrazonhydrochloride) + 5 μl H2O2).
Kleurontwikkeling wordt gestopt door toevoeging van 50 μl 3N H2SO4 na 5 à 10 minuten (voordat de negatieve controle begint te kleuren). Andere chromogenen, bv. ABTS (2,2′-azino-bis-[3-ethylbenzothiazoline-6-sulfonzuur]), TMB (tetramethylbenzidine) of OPD (ortho-fenyldiamine) mogen ook worden gebruikt. |
|
1.1.4.2. |
Lees de plaatjes af bij een golflengte van 600 nm (of 620 nm). |
1.2. Interpretatie van de resultaten
|
1.2.1. |
Bereken de afkapwaarde door 0,06 toe te voegen aan de waarde van de negatieve controle (0,06 is de afgeleide standaarddeviatie bij een groep van 30 negatieve sera). |
|
1.2.2. |
Testmonsters met absorptiewaarden beneden de afkapwaarde worden als negatief beschouwd. |
|
1.2.3. |
Testmonsters met absorptiewaarden boven de afkapwaarde + 0,15 worden als positief beschouwd. |
|
1.2.4. |
Voor testmonsters met een tussenliggende absorptiewaarde wordt geen conclusie getrokken en in dat geval moet een tweede methode worden toegepast om het resultaat te bevestigen. |
2. Blokkerings-Elisa voor het aantonen van antilichamen tegen het paardenpestvirus (AHSV)
De competitieve blokkerings-Elisa is ontworpen voor het aantonen van specifieke antilichamen tegen AHSV in sera van alle paardachtigen, d.w.z. paarden, ezels, zebra's en kruisingen daarvan, waardoor de specificiteitsproblemen die soms bij indirecte Elisa's optreden, worden vermeden.
De test is gebaseerd op het blokkeren van de reactie tussen de recombinante VP7-proteïne die aan het Elisa-plaatje is gebonden, en een geconjugeerd AHS-VP7-specifiek monoklonaal antilichaam (Mab). Antilichamen in het testserum blokkeren de reactie tussen het antigeen en het Mab, wat resulteert in vermindering van de kleurontwikkeling. Aangezien het Mab gericht is tegen het VP7, heeft de test een zeer grote gevoeligheid en specificiteit.
De competitieve blokkerings-Elisa is in de handel verkrijgbaar.
2.1. Testprocedure
2.1.1. Vaste fase
|
2.1.1.1. |
Coat de Elisa-plaatjes met 50-100 ng recombinant AHSV-4 VP7, voorverdund in carbonaat/bicarbonaatbuffer, pH 9,6. Incubeer de plaatjes gedurende één nacht bij 4 °C. |
|
2.1.1.2. |
Was de plaatjes driemaal met fosfaatgebufferde zoutoplossing (PBS) 0,1×, die 0,135 M NaCl en 0,05 % (v/v) Tween 20 bevat (PBST). Klop de plaatjes zachtjes af op absorberend materiaal om resten van het wassen te verwijderen. |
2.1.2. Testmonsters en controles
|
2.1.2.1. |
De te testen serummonsters en de positieve en negatieve controlesera worden verdund in een verhouding 1 op 5 in een oplosmiddel dat 0,35 M NaCl, 0,05 % (v/v) Tween 20 en 0,1 % Kathon bevat, 100 μl per putje. Incubeer gedurende één uur bij 37 °C.
Voor titrering wordt een tweevoudige verdunningsreeks van de testsera aangelegd van 1 op 10 tot 1 op 280 over acht putjes (100 μl/putje), één serum per kolom, en wordt hetzelfde gedaan met de positieve en de negatieve controles. Incubeer gedurende één uur bij 37 °C. |
|
2.1.2.2. |
Was de plaatjes vijfmaal met PBS 0,1×, die 0,135 M NaCl en 0,05 % (v/v) Tween 20 bevat (PBST). Klop de plaatjes zachtjes af op absorberend materiaal om resten van het wassen te verwijderen. |
2.1.3. Conjugaat
|
2.1.3.1. |
Pipetteer in elk putje 100 μl mierikswortelperoxidasegeconjugeerde Mab anti-VP7. Dit Mab is tevoren 1/5 000-1/15 000 verdund in een 1:1-oplossing van StabiliZyme Select® Stabilizer (SurModics. Reference: SZ03) en gedistilleerd water. Incubeer gedurende dertig minuten bij 37 °C. |
|
2.1.3.2. |
Was de plaatjes vijfmaal met PBS 0,1×, die 0,135 M NaCl en 0,05 % (v/v) Tween 20 bevat (PBST). Klop de plaatjes zachtjes af op absorberend materiaal om resten van het wassen te verwijderen. |
2.1.4. Chromogeen/Substraat
Pipetteer 100 μl chromogeen/substraatoplossing in elk putje, d.w.z. 1 ml ABTS (2,2′-azino-bis-[3-ethylbenzothiazoline-6-sulfonzuur]), 5 mg/ml + 9 ml substraatbuffer (0,1 M fosfaat-citraatbuffer met pH 4 die 0,03 % H2O2 bevat) en incubeer gedurende tien minuten bij kamertemperatuur. Stop de kleurontwikkeling door toevoeging van 2 % (w/v) SDS (natriumdodecylsulfaat) (100 μl per putje).
2.1.5. Aflezen
Lees af bij een golflengte van 405 nm in een Elisa-leesapparaat.
2.2. Interpretatie van de resultaten
|
2.2.1. |
Bepaal het blokkeringspercentage (BP) van elk monster met de volgende formule, waarbij „Abs” staat voor antilichamen:
|
|
2.2.2. |
Monsters met een BP-waarde hoger dan 50 % worden als positief voor antilichamen tegen AHSV aangemerkt. |
|
2.2.3. |
Monsters met een BP-waarde lager dan 45 % worden als negatief voor antilichamen tegen AHSV aangemerkt. |
|
2.2.4. |
Voor monsters met een BP-waarde tussen 45 % en 50 % wordt geen conclusie getrokken; in dat geval moet een nieuwe test worden verricht. Indien opnieuw geen conclusie kan worden getrokken, moeten de dieren opnieuw worden getest op basis van monsters die ten minste twee weken later zijn genomen dan het monster waarvoor geen conclusie werd getrokken. |
DEEL B
Opsporing van de ziekteverwekker
Realtime omgekeerde transcriptase-polymerasekettingreactie (rRT-PCR)
Tests voor de opsporing van de ziekteverwekker op basis van nucleïnezuurmethoden moeten referentiestammen detecteren van de negen virusserotypen van AHSV.
De in punt 2.1 beschreven methode is gebaseerd op hoofdstuk 2.5.1, afdeling B, punt 1.2, van de Manual of Diagnostic Tests and Vaccines for Terrestrial Animals, uitgave 2016 zoals goedgekeurd door de World Assembly of Delegates van de OIE in mei 2012.
Elke RT-PCR-detectiemethode die in het kader van Richtlijn 2009/156/EG wordt toegepast voor het testen van monsters (bloed of milt), moet ten minste even gevoelig zijn als de in punt 2 beschreven methoden.
Geïnactiveerde virussen van referentiestammen van de serotypen 1 tot en met 9 kunnen worden betrokken bij het referentielaboratorium van de Europese Unie of het referentielaboratorium van het OIE voor paardenpest, Algete, Spanje.
1. Extractie van viraal RNA
Om een goede reactie te waarborgen, moet uit het monster een AHSV-RNA van hoge kwaliteit worden geëxtraheerd. Voor de extractie van nucleïnezuren uit klinische monsters kunnen uiteenlopende eigen of in de handel verkrijgbare methoden worden gebruikt.
Commerciële kits gebruiken uiteenlopende methoden voor de RNA-isolatie. De meeste berusten op een van de volgende procedures:
|
— |
fenol-chloroformextractie van nucleïnezuren, |
|
— |
adsorptie van nucleïnezuren met filtersysteem, |
|
— |
adsorptie van nucleïnezuren met magnetische kralen. |
Hieronder wordt een voorbeeld van een eigen methode voor RNA-extractie gegeven:
|
1.1. |
Homogeniseer 1 g weefselmonster in 1 ml denatureringsoplossing (4 M guanidiumthiocyanaat, 25 mM natriumcitraat, 0,1 M 2-mercaptoëthanol, 0,5 % sarcosyl). |
|
1.2. |
Voeg na centrifugeren 1 μg gist-RNA, 0,1 ml 2 M natriumacetaat pH 4, 1 ml fenol en 0,2 ml chloroform/isoamylalcoholmengsel (49/1) toe aan het supernatant. |
|
1.3. |
Schud de suspensie krachtig en koel gedurende 15 minuten op ijs. |
|
1.4. |
Na centrifugeren wordt het in de waterfase aanwezige RNA met fenol geëxtraheerd, met ethanol geprecipiteerd en weer in suspensie gebracht in steriel water. |
2. Realtime RT-PCR-procedure
2.1. Groepspecifieke realtime RT-PCR door Agüero et al., 2008 (3)
Deze groepspecifieke realtime RT-PCR is bedoeld voor VP7 van AHSV en is geschikt voor het opsporen van alle bekende AHSV-serotypen en -stammen die momenteel circuleren. De methode is met zeer goede resultaten toegepast door de nationale referentielaboratoria van de lidstaten van de Europese Unie die in de periode 2009-2015 aan de jaarlijks door het referentielaboratorium van de Europese Unie georganiseerde proficiency tests hebben deelgenomen. Bovendien scoorde dit protocol in 2015 duidelijk beter dan andere in een internationaal ringonderzoek van het netwerk van OIE-referentielaboratoria.
Primer- en probesequenties voor de detectie van AHSV:
|
— |
forward Primer |
5′-CCA-GTA-GGC-CAG-ATC-AAC-AG-3′ |
|
— |
reverse Primer |
5′-CTA-ATG-AAA-GCG-GTG-ACC-GT-3′ |
|
— |
MGB-TaqMan probe |
5′-FAM-GCT-AGC-AGC-CTA-CCA-CTA-MGB-3′ |
|
2.1.1. |
Verdun de primerstock tot een werkconcentratie van 8 μM („primerwerkstock 8 μM”) en de probe tot een werkconcentratie van 50 μM („probewerkstock 50 μM”). Ontwerp een lay-out voor de testplaat en laad deze lay-out in de software van het realtime-PCR-apparaat. Pipetteer, met de lay-out als richtsnoer, in elk putje waarin RNA-monsters, positieve en/of negatieve controles zullen worden opgenomen, 2,5 μl van iedere primerwerkstock 8 μM (de uiteindelijke concentratie van de primer in de 20 μl RT-PCR-mix zal 1 μM zijn). Bewaar de plaat op ijs. |
|
2.1.2. |
Meng de forward en reverse primers met 2 μl geïsoleerd RNA (testmonsters en positieve controle), of met 2 μl RNase-vrij water in de negatieve reactiecontroles. Denatureer het mengsel door gedurende vijf minuten bij 95 °C te verhitten en koel het vervolgens snel af op ijs gedurende ten minste vijf minuten. |
|
2.1.3. |
Bereid een passende hoeveelheid realtime enkelstaps RT-PCR-mastermix voor het te testen aantal monsters volgens de instructies van de fabrikant. Pipetteer in elk putje waarin RNA-monsters zijn opgenomen 0,1 μl probewerkstock 50 μM (de uiteindelijke concentratie van de probe in elk putje dat RNA-monsters bevat zal 0,25 μM zijn). Pipetteer 13 μl realtime enkelstaps RT-PCR-mastermix in elk putje op de PCR-plaat dat de gedenatureerde primers en het RNA bevat. |
|
2.1.4. |
Plaats de plaat in een realtime-PCR-apparaat, dat geprogrammeerd is voor omgekeerde transcriptase en cDNA-amplificatie of fluorescentiedetectie. De amplificatie bestaat uit een eerste omgekeerde transcriptase van 25 minuten bij 48 °C, gevolgd door 10 minuten bij 95 °C („hete start”) en 40 cycli van 15 seconden bij 95 °C, 35 seconden bij 55 °C en 30 seconden bij 72 °C (of 40 cycli van 2 seconden bij 97 °C en 30 seconden bij 55 °C indien de gebruikte reagentia en het PCR-apparaat snelle reacties mogelijk maken). De fluorescentiegegevens worden verkregen aan het einde van de 55 °C-stap. |
|
2.1.5. |
De proef wordt als ongeldig beschouwd indien atypische amplificatiecurven worden verkregen. In dat geval moet de proef worden herhaald. Monsters worden als positieven beschouwd indien de Ct-waarde (het nummer van de cyclus waarin de in een reactie gegenereerde fluorescentie de fluorescentiedrempel overschrijdt) lager is dan of gelijk is aan de gedefinieerde Ct-drempel (35) binnen 40 PCR-cycli (Ct ≤ 35). Indien de Ct-waarde van een monster hoger is dan de gedefinieerde Ct-drempel (35) binnen 40 PCR-cycli (Ct ≥ 35), wordt geen conclusie getrokken. Monsters worden als negatief beschouwd indien een horizontale amplificatiecurve wordt verkregen die de drempellijn niet binnen 40 PCR-cycli snijdt. |
2.2. Groepspecifieke realtime RT-PCR door Guthrie et al., 2013 (4)
Realtime RT-PCR waarbij FRET-probes worden gebruikt voor de detectie van nuceïnezuur van AHSV.
De beschreven RT-PCR-proef voor AHSV is ontworpen op basis van sequenties uit zeer uiteenlopende thans circulerende veldstammen van AHSV (Quan et al., 2010 (5)). Om de goede werking van de proefonderdelen te verifiëren, wordt ook gebruikgemaakt van een synthetische externe controleproef waarop eigendomsrechten rusten.
De kits voor de realtime enkelstaps PCR zijn in de handel verkrijgbaar. Hieronder worden enkele basisstappen weergegeven zoals beschreven door Guthrie et al. (2013); deze kunnen aan de behoeften ter plaatse of per geval, de gebruikte kits en de beschikbare apparatuur worden aangepast.
Primer- en probesequenties voor de detectie van AHSV:
|
— |
forward Primer |
5′-AGA-GCT-CTT-GTG-CTA-GCA-GCC-T-3′ |
|
— |
reverse Primer |
5′-GAA-CCG-ACG-CGA-CAC-TAA-TGA-3′ |
|
— |
MGB-TaqMan probe |
5′-FAM-TGC-ACG-GTC-ACC-GCT-MGB-3′ |
|
2.2.1. |
Bereid mengoplossingen van de primers en de probe in een 25×-concentratie: 5 μΜ voor de forward en reverse primers en 3 μΜ voor de probe. Ontwerp een lay-out voor de testplaat en laad deze lay-out in de software van het realtime-PCR-apparaat. Pipetteer, met de lay-out als richtsnoer, 5 μl van de RNA-monsters (zowel testmonsters als positieve en negatieve controles) in de relevante putjes van de plaat. |
|
2.2.2. |
Denatureer het RNA door gedurende vijf minuten bij 95 °C te verhitten en koel het vervolgens snel af op ijs gedurende ten minste drie minuten. |
|
2.2.3. |
Bereid een passende hoeveelheid realtime enkelstaps RT-PCR-mastermix voor het te testen aantal monsters volgens de instructies van de fabrikant. Voeg 1 μl van de 25×-stockoplossing van het primer-probemengsel (uit punt 2.2.1) toe aan de mastermix, zodat in elk putje een uiteindelijke concentratie van 200 nM voor elke primer en 120 nM voor de probe wordt bereikt. Pipetteer 20 μl mastermix in elk putje op de PCR-plaat dat het gedenatureerde RNA bevat. |
|
2.2.4. |
Plaats de plaat in een realtime-PCR-apparaat, dat geprogrammeerd is voor omgekeerde transcriptase en cDNA-amplificatie of fluorescentiedetectie overeenkomstig de aanwijzingen van de fabrikanten. De amplificatie bestaat uit, bijvoorbeeld, een eerste omgekeerde transcriptase van tien minuten bij 48 °C, gevolgd door tien minuten bij 95 °C en 40 cycli van 15 seconden bij 95 °C en 45 seconden bij 60 °C. |
|
2.2.5. |
Monsters worden als positieven beschouwd indien bij de RT-PCR-proef voor AHSV in alle replicaten de genormaliseerde fluorescentie binnen 36 PCR-cycli de drempel van 0,1 overschrijdt. Indien voor monsters bij de RT-PCR-proef voor AHSV in een of meer replicaten de genormaliseerde fluorescentie tussen 36 en 40 PCR-cycli de drempel van 0,1 overschrijdt, wordt geen conclusie getrokken. Monsters worden als negatief beschouwd indien bij de RT-PCR-proef voor AHSV in alle replicaten de genormaliseerde fluorescentie niet binnen 40 PCR-cycli de drempel van 0,1 overschrijdt en indien de genormaliseerde fluorescentie voor de synthetische externe controleproef waarop eigendomsrechten rusten, binnen 33 PCR-cycli de drempel van 0,1 overschrijdt.” |
(1) Laviada, M.D., Roy, P. en Sanchez-Vizcaino, J.M. (1992b), Adaptation and evaluation of an indirect ELISA and immunoblotting test for African horse sickness antibody detection. In: Bluetongue, African Horse Sickness and Related Orbiviruses: Proceedings of the Second International Symposium, Walton T.E. & Osburn B.l., Eds, CRC Press, Boca Raton, Florida, USA, 646-650.
(2) Maree, S. en Paweska, J.T. (2005), Preparation of recombinant African horse sickness virus VP7 antigen via a simple method and validation of a VP7-based indirect ELISA for the detection of group-specific IgG antibodies in horse sera, J. Virol. Methods, 125(1), 55-65.
(3) Agüero, M., Gomez-Tejedor, C., Angeles Cubillo, M., Rubio, C., Romero, E. en Jimenez-Clavero, A. (2008), Real-time fluorogenic reverse transcription polymerase chain reaction assay for detection of African horse sickness virus, J. Vet. Diagn. Invest., 20, 325-328.
(4) Guthrie, A.J., MacLachlan, N.J., Joone, C., Lourens, C.W., Weyer, C.T., Quan, M., Monyai, M.S., Gardner, I.A., Diagnostic accuracy of a duplex real-time reverse transcription quantitative PCR assay for detection of African horse sickness virus, Journal of Virological Methods, 2013;189(1):30-5.
(5) Quan, M., Lourens, C.W., MacLachlan, N.J., Gardner, I.A., Guthrie, A.J., 2010, Development and optimisation of a duplex real-time reverse transcription quantitative PCR assay targeting the VP7 and NS2 genes of African horse sickness virus, J. Virol. Methods 167, 45-52.