ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 268

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

59e jaargang
1 oktober 2016


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

 

*

Besluit (EU) 2016/1749 van de Raad van 17 juni 2016 betreffende de sluiting namens de Europese Unie van het Protocol betreffende de uitbanning van illegale handel in tabaksproducten bij het Kaderverdrag van de Wereldgezondheidsorganisatie inzake tabaksontmoediging, met uitzondering van de bepalingen die onder titel V van het derde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vallen

1

 

*

Besluit (EU) 2016/1750 van de Raad van 17 juni 2016 betreffende de sluiting namens de Europese Unie van het Protocol betreffende de uitbanning van illegale handel in tabaksproducten bij het Kaderverdrag van de Wereldgezondheidsorganisatie inzake tabaksontmoediging, wat betreft de bepalingen ervan inzake verplichtingen in verband met justitiële samenwerking in strafzaken en de definitie van strafbare feiten

6

 

 

Protocol betreffende de uitbanning van illegale handel in tabaksproducten

10

 

*

Besluit (EU) 2016/1751 van de Raad van 20 september 2016 betreffende de sluiting, namens de Europese Unie, van het wijzigingsprotocol bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Vorstendom Andorra waarbij wordt voorzien in maatregelen van gelijke strekking als die welke zijn vervat in Richtlijn 2003/48/EG van de Raad betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling

38

 

 

Wijzigingsprotocol bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Vorstendom Andorra waarbij wordt voorzien in maatregelen van gelijke strekking als die welke zijn vervat in Richtlijn 2003/48/EG betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling

40

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1752 van de Raad van 30 september 2016 tot uitvoering van artikel 21, lid 2, van Verordening (EU) 2016/44 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Libië

77

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1753 van de Commissie van 30 september 2016 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

80

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2016/1754 van de Raad van 29 september 2016 tot wijziging van Besluit (EU) 2015/1601 tot vaststelling van voorlopige maatregelen op het gebied van internationale bescherming ten gunste van Italië en Griekenland

82

 

*

Besluit (GBVB) 2016/1755 van de Raad van 30 september 2016 tot wijziging van Besluit (GBVB) 2015/1333 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Libië

85

 

*

Besluit (EU) 2016/1756 van de Commissie van 28 september 2016 houdende bepaling van het standpunt van de Europese Unie inzake een besluit van de beheersinstanties, in het kader van de Overeenkomst tussen de regering van de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Unie over de coördinatie van programma's voor energie-efficiëntie-etikettering voor kantoorapparatuur, met betrekking tot de herziening van de beeldschermspecificaties in bijlage C bij de overeenkomst ( 1 )

90

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/1757 van de Commissie van 29 september 2016 tot oprichting van het Europees multidisciplinair waarnemingscentrum voor de zeebodem en de waterkolom — Consortium voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (EMSO ERIC) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2016) 5542)  ( 1 )

113

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

1.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 268/1


BESLUIT (EU) 2016/1749 VAN DE RAAD

van 17 juni 2016

betreffende de sluiting namens de Europese Unie van het Protocol betreffende de uitbanning van illegale handel in tabaksproducten bij het Kaderverdrag van de Wereldgezondheidsorganisatie inzake tabaksontmoediging, met uitzondering van de bepalingen die onder titel V van het derde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vallen

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 33, 113, 114 en 207, in samenhang met artikel 218, lid 6, onder a), en artikel 218, lid 8, tweede alinea,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien de goedkeuring van het Europees Parlement,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De sluiting van het Kaderverdrag van de Wereldgezondheidsorganisatie inzake tabaksontmoediging (Framework Convention on Tobacco Control — FCTC) is namens de Gemeenschap goedgekeurd bij Besluit 2004/513/EG van de Raad (1).

(2)

Overeenkomstig Besluit 2013/744/EU van de Raad (2) en Besluit 2013/745/EU van de Raad (3), is het Protocol betreffende de uitbanning van illegale handel in tabaksproducten bij het FCTC van de Wereldgezondheidsorganisatie („het protocol”) op 20 december 2013 ondertekend, onder voorbehoud van sluiting op een later tijdstip.

(3)

Het protocol levert een belangrijke bijdrage tot de internationale inspanningen om alle vormen van illegale handel in tabaksproducten uit te bannen en zodoende de ontduiking van belasting en douanerechten tegen te gaan en het aanbod van tabaksproducten te verminderen in overeenstemming met artikel 15 van het FCTC van de Wereldgezondheidsorganisatie. Het protocol draagt ook bij tot het goed functioneren van de interne markt voor tabaksproducten en het waarborgen van een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid.

(4)

De Unie heeft exclusieve bevoegdheid wat betreft een aantal bepalingen van het protocol die onder de gemeenschappelijke handelspolitiek van de Unie vallen of op gebieden waarvoor de Unie gemeenschappelijke regels heeft vastgesteld (4). Het protocol kan invloed hebben op deze gemeenschappelijke regels of het toepassingsgebied ervan wijzigen. Daarom moet het protocol namens de Unie worden goedgekeurd voor aangelegenheden die onder de bevoegdheid van de Unie vallen, uitsluitend voor zover het protocol deze gemeenschappelijke regels kan beïnvloeden of het toepassingsgebied ervan kan wijzigen.

(5)

Door de sluiting van het protocol zal de Unie geen gedeelde bevoegdheid uitoefenen, zodat de lidstaten hun bevoegdheid behouden op de door het protocol bestreken gebieden die geen gevolgen hebben voor gemeenschappelijke regels of die het toepassingsgebied ervan niet wijzigen.

(6)

De artikelen 14, 16, 26, 29 en 30 van het protocol hebben betrekking op justitiële samenwerking in strafzaken en de definitie van strafbare feiten en vallen dan ook binnen het toepassingsgebied van titel V van het derde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Het parallel aan dit besluit vastgestelde Besluit (EU) 2016/1750 (5) heeft betrekking op die bepalingen.

(7)

Het protocol dient te worden goedgekeurd voor aangelegenheden die tot de bevoegdheid van de Unie behoren,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het Protocol betreffende de uitbanning van illegale handel in tabaksproducten bij het Kaderverdrag van de Wereldgezondheidsorganisatie inzake tabaksontmoediging, met uitzondering van de bepalingen van het protocol die onder het toepassingsgebied van titel V van het derde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vallen, met name de artikelen 14, 16, 26, 29 en 30, wordt namens de Unie goedgekeurd.

De tekst van het protocol is aan dit besluit gehecht.

Artikel 2

De voorzitter van de Raad wijst de persoon (personen) aan die bevoegd is (zijn) om namens de Unie over te gaan tot het neerleggen van:

a)

de akte als bepaald in artikel 44, lid 1, van het protocol;

b)

de bevoegdheidsverklaring als vervat in de bijlage bij dit besluit, overeenkomstig artikel 44, lid 3, van het protocol.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Luxemburg, 17 juni 2016.

Voor de Raad

De voorzitter

J.R.V.A. DIJSSELBLOEM


(1)  Besluit 2004/513/EG van de Raad van 2 juni 2004 betreffende de sluiting van de Kaderovereenkomst van de Wereldgezondheidsorganisatie voor de bestrijding van tabaksgebruik (PB L 213 van 15.6.2004, blz. 8).

(2)  Besluit 2013/744/EU van de Raad van 9 december 2013 betreffende de ondertekening namens de Europese Unie van het Protocol betreffende de uitbanning van illegale handel in tabaksproducten bij het Kaderverdrag van de Wereldgezondheidsorganisatie inzake tabaksontmoediging, wat betreft de bepalingen ervan inzake verplichtingen in verband met justitiële samenwerking in strafzaken, de definitie van strafbare feiten, en politiële samenwerking (PB L 333 van 12.12.2013, blz. 73).

(3)  Besluit 2013/745/EU van de Raad van 9 december 2013 betreffende de ondertekening namens de Europese Unie van het Protocol betreffende de uitbanning van illegale handel in tabaksproducten bij het Kaderverdrag van de Wereldgezondheidsorganisatie inzake tabaksontmoediging, met uitzondering van de bepalingen ervan inzake verplichtingen in verband met justitiële samenwerking in strafzaken, de definitie van strafbare feiten, en politiële samenwerking (PB L 333 van 12.12.2013, blz. 75).

(4)  Richtlijn 2014/40/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten en tot intrekking van Richtlijn 2001/37/EG (PB L 127 van 29.4.2014, blz. 1);

Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (PB L 309 van 25.11.2005, blz. 15);

Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1);

Richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van Richtlijn 92/12/EEG (PB L 9 van 14.1.2009, blz. 12);

Richtlijn 2011/64/EU van de Raad van 21 juni 2011 betreffende de structuur en de tarieven van de accijns op tabaksfabrikaten (PB L 176 van 5.7.2011, blz. 24).

(5)  Besluit (EU) 2016/1750 van de Raad van 17 juni 2016 betreffende de sluiting namens de Europese Unie van het Protocol betreffende de uitbanning van illegale handel in tabaksproducten bij het Kaderverdrag van de Wereldgezondheidsorganisatie inzake tabaksontmoediging, wat betreft de bepalingen ervan inzake verplichtingen in verband met justitiële samenwerking in strafzaken en de definitie van strafbare feiten (zie bladzijde 6 van dit Publicatieblad).


BIJLAGE

BEVOEGDHEIDSVERKLARING VAN DE EUROPESE UNIE VOOR AANGELEGENHEDEN DIE VALLEN ONDER HET PROTOCOL BETREFFENDE DE UITBANNING VAN ILLEGALE HANDEL IN TABAKSPRODUCTEN

(OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 44 VAN HET PROTOCOL)

Overeenkomstig artikel 44 van het Protocol betreffende de uitbanning van illegale handel in tabaksproducten bij het Kaderverdrag van de Wereldgezondheidsorganisatie inzake tabaksontmoediging (hierna „het FCTC-protocol” genoemd) geeft de Europese Unie (EU) de volgende bevoegdheidsverklaring af betreffende de specifieke categorieën en beleidsgebieden waarvoor de lidstaten van de EU bevoegdheden hebben verleend aan de EU in aangelegenheden die onder het FCTC-protocol vallen.

1.   Algemene beginselen

De categorieën en gebieden van bevoegdheden van de Unie zijn opgenomen in de artikelen 2 tot en met 6 VWEU. In de gevallen waarin bij de Verdragen op een bepaald gebied een exclusieve bevoegdheid aan de EU wordt toegedeeld, kan alleen de EU wetgevend optreden en juridisch bindende handelingen vaststellen, en kunnen de lidstaten zulks slechts zelf doen als zij daartoe door de EU gemachtigd zijn of ter uitvoering van de handelingen van de EU. In de gevallen waarin bij de Verdragen op een bepaald gebied een bevoegdheid aan de EU wordt toegedeeld die zij met de lidstaten deelt, kunnen de EU en de lidstaten wetgevend optreden en juridisch bindende handelingen vaststellen. De lidstaten oefenen hun bevoegdheid uit voor zover de EU haar bevoegdheid niet heeft uitgeoefend. De lidstaten oefenen hun bevoegdheid weer uit voor zover de EU besloten heeft haar bevoegdheid niet meer uit te oefenen.

Voor de in artikel 3, lid 1, VWEU genoemde beleidsgebieden is de EU exclusief bevoegd om internationale overeenkomsten te sluiten. Voor de in artikel 4, lid 2, VWEU genoemde beleidsgebieden hebben de EU en de lidstaten een gedeelde bevoegdheid, maar is de EU overeenkomstig artikel 3, lid 2, VWEU exclusief bevoegd om op te treden wanneer het voorgenomen optreden noodzakelijk is om de Unie in staat te stellen haar interne bevoegdheid uit te oefenen of voor zover overeenkomstbepalingen gevolgen kunnen hebben voor gemeenschappelijke regels of de strekking daarvan kunnen wijzigen; voor zover dit niet het geval is (dat wil zeggen als de voorwaarden in artikel 3, lid 2, VWEU niet zijn vervuld), kunnen lidstaten hun bevoegdheid uitoefenen om op deze beleidsgebieden op te treden.

Bevoegdheden die in de Verdragen niet aan de EU worden toegekend, zijn bevoegdheden van de lidstaten van de EU.

De EU zal materiële wijzigingen in de mate van haar bevoegdheden overeenkomstig artikel 44 van het protocol naar behoren melden, zonder dat dit een absolute voorwaarde is voor de uitoefening van haar bevoegdheid in aangelegenheden die door het FCTC-protocol worden bestreken.

2.   Exclusieve bevoegdheid van de EU

2.1.   De EU is exclusief bevoegd om op te treden inzake de aangelegenheden die onder het FCTC-protocol vallen en behoren tot de werkingssfeer van de gemeenschappelijke handelspolitiek van de EU (artikel 207 VWEU).

2.2.   Voorts is de EU enkel exclusief bevoegd op te treden voor aangelegenheden die onder het FCTC-protocol vallen en behoren tot de werkingssfeer van de douanesamenwerking (artikel 33 VWEU), de onderlinge aanpassing van de wetgevingen in de interne markt (artikelen 113 en 114 VWEU), de justitiële samenwerking in strafzaken (artikel 82 VWEU) en de definitie van strafbare feiten (artikel 83 VWEU) indien de bepalingen van een handeling van de Unie gemeenschappelijke regels vaststellen die door de bepalingen van het FCTC-protocol kunnen worden beïnvloed, of gewijzigd wat betreft het toepassingsgebied.

Uit de onderstaande lijst van Uniehandelingen blijkt in welke mate de Unie haar interne bevoegdheid in deze gebieden heeft uitgeoefend overeenkomstig het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. De omvang van de exclusieve bevoegdheid van de Unie die uit deze handelingen voortvloeit, moet worden beoordeeld volgens de precieze bepalingen van elke maatregel, en in het bijzonder volgens de mate waarin deze bepalingen gemeenschappelijke regels vaststellen die kunnen worden beïnvloed of waarvan het toepassingsgebied kan worden gewijzigd door de bepalingen van het FCTC-protocol of een handeling ter uitvoering ervan.

Richtlijn 2014/40/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten en tot intrekking van Richtlijn 2001/37/EG (PB L 127 van 29.4.2014, blz. 1);

Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (PB L 309 van 25.11.2005, blz. 15);

Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1);

Richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van Richtlijn 92/12/EEG (PB L 9 van 14.1.2009, blz. 12);

Richtlijn 2011/64/EU van de Raad van 21 juni 2011 betreffende de structuur en de tarieven van de accijns op tabaksfabrikaten (PB L 176 van 5.7.2011, blz. 24);

Kaderbesluit 2001/500/JBZ van de Raad van 26 juni 2001 inzake het witwassen van geld, de identificatie, opsporing, bevriezing, inbeslagneming en confiscatie van hulpmiddelen en van opbrengsten van misdrijven (PB L 182 van 5.7.2001, blz. 1);

Akte van de Raad van 26 juli 1995 tot vaststelling van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB C 316 van 27.11.1995, blz. 48).

3.   Bevoegdheid van de lidstaten

De lidstaten blijven bevoegd voor andere onder het FCTC-protocol vallende aangelegenheden die niet zijn vermeld in de punten 2.1 en 2.2, en waarvoor de EU niet exclusief bevoegd is.


1.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 268/6


BESLUIT (EU) 2016/1750 VAN DE RAAD

van 17 juni 2016

betreffende de sluiting namens de Europese Unie van het Protocol betreffende de uitbanning van illegale handel in tabaksproducten bij het Kaderverdrag van de Wereldgezondheidsorganisatie inzake tabaksontmoediging, wat betreft de bepalingen ervan inzake verplichtingen in verband met justitiële samenwerking in strafzaken en de definitie van strafbare feiten

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 82, lid 1, en artikel 83, juncto artikel 218, lid 6, onder a),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien de goedkeuring van het Europees Parlement,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De sluiting van het Kaderverdrag van de Wereldgezondheidsorganisatie inzake tabaksontmoediging (Framework Convention on Tobacco Control — FCTC) is namens de Gemeenschap goedgekeurd bij Besluit 2004/513/EG van de Raad (1).

(2)

Overeenkomstig Besluit 2013/744/EU van de Raad (2) en Besluit 2013/745/EU van de Raad (3) is het Protocol betreffende de uitbanning van illegale handel in tabaksproducten bij het FCTC van de Wereldgezondheidsorganisatie („het protocol”) op 20 december 2013 ondertekend, onder voorbehoud van sluiting op een later tijdstip.

(3)

Het protocol levert een belangrijke bijdrage tot de internationale inspanningen om alle vormen van illegale handel in tabaksproducten uit te bannen en zodoende de ontduiking van belasting en douanerechten tegen te gaan en het aanbod van tabaksproducten te verminderen in overeenstemming met artikel 15 van het FCTC van de Wereldgezondheidsorganisatie. Het protocol draagt ook bij tot het goed functioneren van de interne markt voor tabaksproducten en het waarborgen van een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid.

(4)

De gebieden die onder dit protocol vallen, hebben betrekking op justitiële samenwerking in strafzaken, de definitie van strafbare feiten en politiële samenwerking. Voor zover artikelen 14, 16, 19, 23, 26, 27, 29 en 30 van het protocol kunnen worden uitgevoerd door middel van maatregelen die binnen de werkingssfeer van die gebieden vallen, behoren die bepalingen tot de werkingssfeer van titel V van het derde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

(5)

De Unie heeft via rechtshandelingen gemeenschappelijke regels vastgelegd op het gebied van de justitiële samenwerking in strafzaken en de definitie van strafbare feiten (4). Artikelen 14, 16, 26, 29 en 30 van het protocol kunnen invloed hebben op deze gemeenschappelijke regels of het toepassingsgebied ervan wijzigen. Het protocol dient enkel voor zover het protocol gevolgen kan hebben voor deze gemeenschappelijke regels of de werkingssfeer ervan kan wijzigen, namens de Unie te worden goedgekeurd voor aangelegenheden die tot de bevoegdheid van de Unie behoren.

(6)

Door de sluiting van het protocol zal de Unie geen gedeelde bevoegdheid uitoefenen, zodat de lidstaten hun bevoegdheid behouden op de door het protocol bestreken gebieden die geen gevolgen hebben voor gemeenschappelijke regels of die de werkingssfeer ervan niet wijzigen.

(7)

Ierland is gebonden door de akte van de Raad van 26 juli 1995 en door Kaderbesluit 2001/500/JBZ, en neemt derhalve deel aan de vaststelling van dit besluit.

(8)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en onverminderd artikel 4 van dat protocol, neemt het Verenigd Koninkrijk niet deel aan de vaststelling van dit besluit, dat derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in deze lidstaat.

(9)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, dat is gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van dit besluit, dat derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is deze lidstaat.

(10)

Het parallel aan dit besluit vastgestelde Besluit (EU) 2016/1749 (5) heeft betrekking op de sluiting namens de Unie van het protocol, met uitzondering van de bepalingen ervan over de verplichtingen inzake de justitiële samenwerking in strafzaken en de definitie van strafbare feiten.

(11)

Het protocol dient te worden goedgekeurd voor aangelegenheden die tot de bevoegdheid van de Unie behoren,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het Protocol betreffende de uitbanning van illegale handel in tabaksproducten bij het Kaderverdrag van de Wereldgezondheidsorganisatie inzake tabaksontmoediging wordt hierbij namens de Unie goedgekeurd met betrekking tot de in de artikelen 14, 16, 26, 29 en 30 voorziene bepalingen over justitiële samenwerking in strafzaken en de definitie van strafbare feiten.

De tekst van het protocol is aan dit besluit gehecht.

Artikel 2

De voorzitter van de Raad wijst de persoon (personen) aan die bevoegd is (zijn) om namens de Unie over te gaan tot het neerleggen van:

a)

de akte als bepaald in artikel 44, lid 1, van het protocol;

b)

de bevoegdheidsverklaring als vervat in de bijlage bij dit besluit, overeenkomstig artikel 44, lid 3, van het protocol.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Luxemburg, 17 juni 2016.

Voor de Raad

De voorzitter

J.R.V.A. DIJSSELBLOEM


(1)  Besluit 2004/513/EG van de Raad van 2 juni 2004 betreffende de sluiting van de Kaderovereenkomst van de Wereldgezondheidsorganisatie voor de bestrijding van tabaksgebruik (PB L 213 van 15.6.2004, blz. 8).

(2)  Besluit 2013/744/EU van de Raad van 9 december 2013 betreffende de ondertekening namens de Europese Unie van het Protocol betreffende de uitbanning van illegale handel in tabaksproducten bij het Kaderverdrag van de Wereldgezondheidsorganisatie inzake tabaksontmoediging, wat betreft de bepalingen ervan inzake verplichtingen in verband met justitiële samenwerking in strafzaken, de definitie van strafbare feiten, en politiële samenwerking (PB L 333 van 12.12.2013, blz. 73).

(3)  Besluit 2013/745/EU van de Raad van 9 december 2013 betreffende de ondertekening namens de Europese Unie van het Protocol betreffende de uitbanning van illegale handel in tabaksproducten bij het Kaderverdrag van de Wereldgezondheidsorganisatie inzake tabaksontmoediging, met uitzondering van de bepalingen ervan inzake verplichtingen in verband met justitiële samenwerking in strafzaken, de definitie van strafbare feiten, en politiële samenwerking (PB L 333 van 12.12.2013, blz. 75).

Kaderbesluit 2001/500/JBZ van de Raad van 26 juni 2001 inzake het witwassen van geld de identificatie, opsporing, bevriezing, inbeslagneming en confiscatie van hulpmiddelen en van opbrengsten van misdrijven (PB L 182 van 5.7.2001, blz. 1);

(4)  Akte van de Raad van 26 juli 1995 tot vaststelling van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB C 316 van 27.11.1995, blz. 48).

(5)  Besluit (EU) 2016/1749 van de Raad van 17 juni 2016 betreffende de sluiting namens de Europese Unie van het Protocol betreffende de uitbanning van illegale handel in tabaksproducten bij het Kaderverdrag van de Wereldgezondheidsorganisatie inzake tabaksontmoediging, met uitzondering van de bepalingen die onder titel V van het derde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vallen (zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad).


BIJLAGE

BEVOEGDHEIDSVERKLARING DOOR DE EUROPESE UNIE VOOR AANGELEGENHEDEN DIE VALLEN ONDER HET PROTOCOL BETREFFENDE DE UITBANNING VAN ILLEGALE HANDEL IN TABAKSPRODUCTEN

(OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 44 VAN HET PROTOCOL)

Overeenkomstig artikel 44 van het Protocol betreffende de uitbanning van illegale handel in tabaksproducten bij het Kaderverdrag van de Wereldgezondheidsorganisatie inzake tabaksontmoediging (hierna „het FCTC-protocol” genoemd) geeft de Europese Unie (EU) de volgende bevoegdheidsverklaring af betreffende de specifieke categorieën en beleidsgebieden waarvoor de lidstaten van de EU bevoegdheden hebben verleend aan de EU in aangelegenheden die onder het FCTC-protocol vallen.

1.   Algemene beginselen

De categorieën en gebieden van bevoegdheden van de Unie zijn opgenomen in de artikelen 2 tot en met 6 VWEU. In de gevallen waarin bij de Verdragen op een bepaald gebied een exclusieve bevoegdheid aan de EU wordt toegedeeld, kan alleen de EU wetgevend optreden en juridisch bindende handelingen vaststellen, en kunnen de lidstaten zulks slechts zelf doen als zij daartoe door de EU gemachtigd zijn of ter uitvoering van de handelingen van de EU. In de gevallen waarin bij de Verdragen op een bepaald gebied een bevoegdheid aan de EU wordt toegedeeld die zij met de lidstaten deelt, kunnen de EU en de lidstaten wetgevend optreden en juridisch bindende handelingen vaststellen. De lidstaten oefenen hun bevoegdheid uit voor zover de EU haar bevoegdheid niet heeft uitgeoefend. De lidstaten oefenen hun bevoegdheid weer uit voor zover de EU besloten heeft haar bevoegdheid niet meer uit te oefenen.

Voor de in artikel 3, lid 1, VWEU genoemde beleidsgebieden is de EU exclusief bevoegd om internationale overeenkomsten te sluiten. Voor de in artikel 4, lid 2, VWEU genoemde beleidsgebieden hebben de EU en de lidstaten een gedeelde bevoegdheid, maar is de EU overeenkomstig artikel 3, lid 2, VWEU exclusief bevoegd om op te treden wanneer het voorgenomen optreden noodzakelijk is om de Unie in staat te stellen haar interne bevoegdheid uit te oefenen of voor zover overeenkomstbepalingen gevolgen kunnen hebben voor gemeenschappelijke regels of de strekking daarvan kunnen wijzigen; voor zover dit niet het geval is (dat wil zeggen als de voorwaarden van artikel 3, lid 2, VWEU niet vervuld zijn), kunnen de lidstaten hun bevoegdheid uitoefenen om in deze beleidsgebieden op te treden.

Bevoegdheden die in de Verdragen niet aan de EU worden toegekend, zijn bevoegdheden van de lidstaten van de EU.

De EU zal materiële wijzigingen in de mate van haar bevoegdheden overeenkomstig artikel 44 van het protocol naar behoren melden, zonder dat dit een absolute voorwaarde is voor de uitoefening van haar bevoegdheid in aangelegenheden die door het FCTC-protocol worden bestreken.

2.   Exclusieve bevoegdheid van de EU

2.1.

De EU is exclusief bevoegd om op te treden inzake de aangelegenheden die onder het FCTC-protocol vallen en behoren tot de werkingssfeer van de gemeenschappelijke handelspolitiek van de EU (artikel 207 VWEU).

2.2.

Voorts is de EU enkel exclusief bevoegd op te treden voor aangelegenheden die onder het FCTC-protocol vallen en behoren tot de werkingssfeer van de douanesamenwerking (artikel 33 VWEU), de onderlinge aanpassing van de wetgevingen in de interne markt (artikelen 113 en 114 VWEU), de justitiële samenwerking in strafzaken (artikel 82 VWEU) en de definitie van strafbare feiten (artikel 83 VWEU) indien de bepalingen van een handeling van de Unie gemeenschappelijke regels vaststellen die door bepalingen van het FCTC-protocol kunnen worden beïnvloed of gewijzigd op het vlak van de werkingssfeer.

Uit de onderstaande lijst van Uniehandelingen blijkt in welke mate de Unie haar interne bevoegdheid in deze gebieden heeft uitgeoefend overeenkomstig het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. De omvang van de exclusieve bevoegdheid van de Unie die uit deze handelingen voortvloeit, moet worden beoordeeld volgens de precieze bepalingen van elke maatregel, en in het bijzonder volgens de mate waarin deze bepalingen gemeenschappelijke regels vaststellen die op het vlak van de werkingssfeer kunnen worden beïnvloed of gewijzigd door de bepalingen van het FCTC-protocol of een handeling ter uitvoering daarvan.

Richtlijn 2014/40/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten en tot intrekking van Richtlijn 2001/37/EG (PB L 127 van 29.4.2014, blz. 1);

Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (PB L 309 van 25.11.2005, blz. 15);

Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1);

Richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van Richtlijn 92/12/EEG (PB L 9 van 14.1.2009, blz. 12);

Richtlijn 2011/64/EU van de Raad van 21 juni 2011 betreffende de structuur en de tarieven van de accijns op tabaksfabrikanten (PB L 176 van 5.7.2011, blz. 24);

Kaderbesluit 2001/500/JBZ van de Raad van 26 juni 2001 inzake het witwassen van geld de identificatie, opsporing, bevriezing, inbeslagneming en confiscatie van hulpmiddelen en van opbrengsten van misdrijven (PB L 182 van 5.7.2001, blz. 1);

Akte van de Raad van 26 juli 1995 tot vaststelling van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB C 316 van 27.11.1995, blz. 48).

3.   Bevoegdheid van de lidstaten

De lidstaten blijven bevoegd voor andere onder het FCTC-protocol vallende aangelegenheden die niet zijn vermeld in de punten 2.1 en 2.2, en waarvoor de EU niet exclusief bevoegd is.


1.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 268/10


VERTALING

PROTOCOL

betreffende de uitbanning van illegale handel in tabaksproducten

DE PARTIJEN BIJ DIT PROTOCOL

OVERWEGENDE DAT de 56e Wereldgezondheidsvergadering op 21 mei 2003 bij consensus het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging heeft aangenomen, dat op 27 februari 2005 in werking is getreden;

ERKENNENDE DAT het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging één van de snelst geratificeerde verdragen van de Verenigde Naties en een fundamenteel hulpmiddel voor het realiseren van de doelstellingen van de Wereldgezondheidsorganisatie is;

HERINNEREND AAN de inleiding van de Akte van Oprichting van de Wereldgezondheidsorganisatie, welke stelt dat het genieten van de hoogst haalbare standaard van gezondheid een fundamenteel recht is van elk mens, zonder onderscheid te maken tussen ras, religie, politieke overtuiging, economische of sociale omstandigheid;

EVENEENS VASTBERADEN om prioriteit te geven aan hun recht om de volksgezondheid te beschermen;

DIEP BEZORGD dat de illegale handel in tabaksproducten bijdraagt aan het verspreiden van de tabaksepidemie, die een wereldwijd probleem is met serieuze gevolgen voor de volksgezondheid en noopt tot effectieve, geschikte en uitgebreide nationale en internationale reacties;

VERDER ERKENNENDE dat illegale handel in tabaksproducten de prijs- en belastingmaatregelen, die ontworpen zijn om tabaksontmoediging te versterken, ondermijnt en daarbij de toegankelijkheid en betaalbaarheid van tabaksproducten verhoogt;

ERNSTIG BEZORGD over de nadelige gevolgen van de toename van de toegankelijkheid en betaalbaarheid van illegaal verhandelde tabaksproducten voor de volksgezondheid en het welzijn, in het bijzonder van jongeren, de armen en andere kwetsbare groepen;

ERNSTIG BEZORGD over de buitenproportionele economische en sociale gevolgen van illegale handel in tabaksproducten voor ontwikkelingslanden en landen met een overgangseconomie;

ZICH BEWUST van de noodzaak om wetenschappelijke, technische en institutionele capaciteit te ontwikkelen om geschikte nationale, regionale en internationale maatregelen te plannen om alle vormen van illegale handel in tabaksproducten te beëindigen;

ERKENNENDE dat toegang tot middelen en relevante technologieën van groot belang is voor het vergroten van het vermogen van de partijen, vooral in ontwikkelingslanden en landen met een overgangseconomie, om alle vormen van illegale handel in tabaksproducten te beëindigen;

EVENEENS ERKENNENDE dat, hoewel er vrije zones zijn vastgesteld om legale handel mogelijk te maken, deze gebruikt zijn om de globalisering van illegale handel in tabaksproducten mogelijk te maken, zowel met betrekking tot de illegale doorgang van gesmokkelde producten als tot de productie van illegale tabaksproducten;

TEVENS ERKENNENDE dat illegale handel in tabaksproducten de economieën van partijen ondermijnt en hun stabiliteit en veiligheid nadelig beïnvloedt;

EVENEENS ZICH ERVAN BEWUST dat illegale handel in tabaksproducten financiële winsten genereert die gebruikt worden om internationale criminele activiteit te financieren, hetgeen de overheidsdoelstellingen hindert;

ERKENNENDE dat de illegale handel in tabaksproducten de gezondheidsdoelstellingen ondermijnt, gezondheidszorgsystemen extra belast en leidt tot inkomstenverlies voor de economieën van de partijen;

INDACHTIG artikel 5.3 van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging waarin partijen overeenkomen dat partijen bij het vaststellen en ten uitvoer leggen van hun beleid op het gebied van volksgezondheid met betrekking tot tabaksontmoediging zullen handelen om dit beleid te beschermen tegen commerciële en andere gevestigde belangen van de tabaksindustrie in overeenstemming met nationale wetten;

NADRUK LEGGENDE OP de noodzaak om alert te zijn op pogingen van de tabaksindustrie om strategieën ter bestrijding van illegale handel in tabaksproducten te ondermijnen of te verstoren en de noodzaak om op de hoogte te zijn van activiteiten van de tabaksindustrie die nadelige gevolgen hebben voor strategieën om illegale handel in tabaksproducten te bestrijden;

INDACHTIG artikel 6.2 van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging, dat partijen aanmoedigt om verkoop en/of import door internationale reizigers van belasting- en rechtenvrije tabaksproducten te verbieden dan wel te beperken;

BOVENDIEN ERKENNENDE dat tabak en tabaksproducten een kanaal voor illegale handel vinden in internationale doorvoer en overlading;

OVERWEGENDE dat effectieve actie om illegale handel in tabaksproducten te voorkomen en te bestrijden een uitgebreide internationale aanpak van en nauwe samenwerking inzake alle aspecten van illegale handel vereist, met inbegrip van illegale handel in tabak, tabaksproducten en productieapparatuur;

HERINNEREND aan en nadruk leggend op het belang van andere relevante internationale overeenkomsten zoals het Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad, het Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie en het Verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen en de verplichting dat partijen bij deze verdragen, naargelang van de behoefte, de relevante bepalingen van deze verdragen toepassen op illegale handel in tabak, tabaksproducten en productieapparatuur en ter aanmoediging van die partijen, die nog geen partij geworden zijn bij deze verdragen, om dit te overwegen;

De noodzaak ERKENNENDE om nauwere samenwerking op te bouwen tussen het secretariaat van het Verdrag van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging en het kantoor van de Verenigde Naties voor drugs en misdaad, de Werelddouaneorganisatie en andere instellingen, naargelang van de behoefte;

HERINNEREND aan artikel 15 van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging, waarin partijen o.a. erkennen dat de uitbanning van alle vormen van illegale handel in tabaksproducten, met inbegrip van smokkelen en illegale productie, een essentieel onderdeel is van tabaksontmoediging;

OVERWEGENDE dat dit protocol niet gericht is op kwesties met betrekking tot intellectuele eigendomsrechten; en

ERVAN OVERTUIGD dat het aanvullen van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging met een uitgebreid protocol een krachtig, effectief middel zal zijn om illegale handel in tabaksproducten en de ernstige gevolgen hiervan tegen te gaan,

ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:

DEEL I

INLEIDING

Artikel 1

Gebruikte termen

1.   „Tussenhandelen” betekent optreden als agent voor anderen, zoals bij het onderhandelen over contracten, aankopen, of verkopen in ruil voor een honorarium of commissie.

2.   „Sigaret” betekent een rol gesneden tabak om te roken, omsloten door sigarettenpapier. Dit sluit specifiek regionale producten uit, zoals bidi's, ang hoon, of andere soortgelijke producten die in papier of bladen gewikkeld kunnen worden. Ten behoeve van artikel 8 kan „sigaret” tevens refereren aan fijn gesneden „met de hand gerolde” tabak voor het maken van een sigaret.

3.   „Inbeslagneming”, dat waar van toepassing verbeurdverklaring omvat, betekent het ontnemen van eigendom op last van een rechtbank of andere bevoegde instantie.

4.   „Gecontroleerde aflevering” betekent de techniek van het toestaan van uitvoer, doorvoer of invoer van illegale of verdachte partijen naar, door of op het grondgebied van één of meer staten met medeweten en onder toezicht van hun bevoegde instanties, met het oog op het onderzoeken van een delict en het identificeren van de personen die betrokken zijn bij het plegen van het delict.

5.   „Vrije zone” betekent een deel van het grondgebied van een partij waar ingevoerde goederen over het algemeen, wat betreft importrechten en belastingen, beschouwd worden als zijnde buiten het douanegebied.

6.   „Illegale handel” betekent elke bij de wet verboden handeling of manier van optreden en die betrekking heeft op productie, verzending, ontvangst, bezit, distributie, verkoop of aankoop, met inbegrip van elke handeling of manier van optreden bedoeld om een dergelijke activiteit mogelijk te maken.

7.   „Vergunning” betekent toestemming van een bevoegde instantie na het indienen van de vereiste aanvraag of andere documentatie bij de bevoegde instantie.

8.

a)

„Productieapparatuur” betekent machines die ontworpen, of aangepast zijn om uitsluitend gebruikt te worden voor het produceren van tabaksproducten en essentieel zijn voor het productieproces. (1)

b)

„Elk deel daarvan” betekent in verband met productieapparatuur, elk identificeerbaar onderdeel dat uniek is voor de productieapparatuur die gebruikt wordt bij het produceren van tabaksproducten.

9.   „Partij” betekent, tenzij de context anders aangeeft, een partij bij dit protocol.

10.   „Persoonsgegevens” betekent elke informatie betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon.

11.   „Regionale organisatie voor economische integratie” betekent een organisatie die bestaat uit verschillende soevereine staten en waaraan de lidstaten bevoegdheden hebben overgedragen voor een reeks kwesties, met inbegrip van de bevoegdheid om beslissingen met betrekking tot deze kwesties bindend te maken voor de lidstaten. (2)

12.   De „toeleveringsketen” dekt de productie van tabaksproducten en productieapparatuur, en import of export van tabaksproducten en productieapparatuur, en kan uitgebreid worden, indien relevant, naar één of meer van de volgende activiteiten wanneer een partij dit besluit:

a)

het verkopen van tabaksproducten;

b)

het verbouwen van tabak, behalve voor traditionele telers, boeren en producenten op kleine schaal;

c)

het transporteren van commerciële hoeveelheden tabaksproducten of productieapparatuur; en

d)

in het groot handelen in, het tussenhandelen in, het opslaan of distribueren van tabak en tabaksproducten of productieapparatuur.

13.   „Tabaksproducten” betekent producten die geheel of gedeeltelijk gemaakt zijn met bladtabak als grondstof, die geproduceerd zijn om gerookt, gezogen, gekauwd of gesnoven te worden.

14.   „Volgen en traceren” betekent systematisch controleren en recreëren van de route of beweging van artikelen door de toeleveringsketen door bevoegde instanties en andere personen die namens hen handelen, zoals beschreven in artikel 8.

Artikel 2

Relatie tussen dit protocol en andere verdragen en rechtsinstrumenten

1.   De bepalingen van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging die van toepassing zijn op de protocollen, zullen van toepassing zijn op dit protocol.

2.   Partijen die de soorten overeenkomsten genoemd in artikel 2 van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging zijn aangegaan, zullen dergelijke overeenkomsten melden aan de Vergadering van de partijen via het secretariaat van het Verdrag.

3.   Niets in dit protocol zal van invloed zijn op de rechten en verplichtingen van enige partij volgens enige andere voor die partij geldende internationale conventie, verdrag of internationale overeenkomst, die de partij meer bevorderlijk acht voor het uitbannen van illegale handel in tabaksproducten.

4.   Niets in dit protocol zal van invloed zijn op andere rechten, verplichtingen en verantwoordelijkheden van partijen op grond van de internationale wetgeving, met inbegrip van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad.

Artikel 3

Doelstelling

De doelstelling van dit protocol is om alle vormen van illegale handel in tabaksproducten uit te bannen volgens de voorwaarden van artikel 15 van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging.

DEEL II

ALGEMENE VERPLICHTINGEN

Artikel 4

Algemene verplichtingen

1.   Naast de bepalingen van artikel 5 van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging, zullen partijen:

a)

effectieve maatregelen aannemen en ten uitvoer leggen om de toeleveringsketen van goederen die onder dit protocol vallen te beheren of te reguleren om illegale handel in dergelijke goederen te voorkomen, te ontmoedigen, op te sporen, te onderzoeken en te vervolgen en zullen hiervoor met elkaar samenwerken.

b)

alle nodige maatregelen nemen volgens hun nationale wetgeving om de effectiviteit van hun bevoegde instanties en diensten, met inbegrip van douanediensten en politie verantwoordelijk voor het voorkomen, ontmoedigen, opsporen, onderzoeken, vervolgen en uitbannen van alle vormen van illegale handel in goederen die onder dit protocol vallen, te verhogen.

c)

effectieve maatregelen aannemen voor het vergemakkelijken of verkrijgen van technische hulp en financiële ondersteuning, capaciteitsopbouw en internationale samenwerking om de doelstellingen van dit protocol te realiseren en de beschikbaarheid voor, en de veilige uitwisseling met de bevoegde instanties van informatie die op grond van dit protocol uitgewisseld moet worden, te verzekeren.

d)

nauw samenwerken met elkaar, in overeenstemming met hun respectievelijke binnenlandse wettelijke en bestuurlijke systemen om de effectiviteit van acties voor wetshandhaving te verbeteren om het onwettige gedrag, met inbegrip van strafbare feiten vastgesteld in overeenstemming met artikel 14 van dit protocol, te bestrijden.

e)

zo nodig samenwerken en communiceren met relevante regionale en internationale intergouvernementele organisaties voor de veilige (3) uitwisseling van informatie die onder dit protocol valt om effectieve tenuitvoerlegging van dit protocol te bevorderen; en

f)

binnen de grenzen van de middelen en bronnen die tot hun beschikking staan, samenwerken om financiële middelen bijeen te brengen voor de effectieve tenuitvoerlegging van dit protocol door bilaterale en multilaterale financieringsmechanismen.

2.   Bij de nakoming van hun verplichtingen op grond van dit protocol zullen de partijen de grootst mogelijke transparantie garanderen met betrekking tot alle interacties die zij kunnen hebben met de tabaksindustrie.

Artikel 5

Bescherming van persoonsgegevens

De partijen beschermen in het kader van de tenuitvoerlegging van dit protocol alle persoonsgegevens van personen ongeacht nationaliteit of verblijfplaats, overeenkomstig hun nationale wetgeving, daarbij rekening houdende met internationale normen inzake de bescherming van persoonsgegevens.

DEEL III

BEWAKING VAN DE TOELEVERINGSKETEN

Artikel 6

Vergunning, gelijkwaardige goedkeuring of bewakingssysteem

1.   Om de doelstellingen van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging te behalen en met het oog op het uitbannen van illegale handel in tabaksproducten en productieapparatuur, zal elke partij het uitvoeren van de volgende activiteiten verbieden aan alle natuurlijke of rechtspersonen, behalve op grond van een door een bevoegde instantie in overeenstemming met de nationale wetgeving afgegeven vergunning of gelijkwaardige goedkeuring (hierna „vergunning” genoemd) of ingesteld bewakingssysteem:

a)

produceren van tabaksproducten en productieapparatuur; en

b)

import of export van tabaksproducten en productieapparatuur.

2.   Elke partij zal ernaar streven om natuurlijke of rechtspersonen die betrokken zijn bij het volgende te voorzien van een vergunning, voor zover passend geacht, tenzij de volgende activiteiten verboden worden door de nationale wetgeving:

a)

het verkopen van tabaksproducten;

b)

het verbouwen van tabak, behalve voor traditionele telers, boeren en producenten op kleine schaal;

c)

het transporteren van commerciële hoeveelheden tabaksproducten of productieapparatuur; en

d)

in het groot handelen in, het tussenhandelen in, het opslaan of distribueren van tabak en tabaksproducten of productieapparatuur.

3.   Met het oog op het verzekeren van een effectief vergunningstelsel zal elke partij:

a)

een bevoegde instantie of instanties oprichten of aanwijzen om vergunningen uit te geven, te verlengen, op te schorten, in te trekken en/of te annuleren, afhankelijk van de bepalingen van dit protocol, en in overeenstemming met de nationale wetgeving om de activiteiten die gespecificeerd zijn in lid 1 uit te voeren;

b)

eisen dat elke aanvraag voor een vergunning alle vereiste informatie bevat over de aanvrager, die in voorkomend geval het volgende bevat:

i)

als de aanvrager een natuurlijke persoon is, informatie met betrekking tot zijn of haar identiteit, met inbegrip van volledige naam, handelsnaam, bedrijfsregistratienummer (indien aanwezig), toepasselijke fiscale registratienummers (indien aanwezig) en alle andere informatie om identificatie mogelijk te maken;

ii)

als de aanvrager een rechtspersoon is, informatie met betrekking tot de identiteit, met inbegrip van de volledige wettelijke naam, handelsnaam, bedrijfsregistratienummer, datum en plaats van inschrijving, locatie van hoofdkantoor en hoofdvestiging, toepasselijke fiscale registratienummers, kopieën van statuten of soortgelijke documenten, de bedrijfspartners, namen van de directeuren en van aangewezen wettelijke vertegenwoordigers, met inbegrip van alle andere informatie om identificatie mogelijk te maken;

iii)

de exacte bedrijfslocatie van de productie-eenheden, opslaglocatie en productiecapaciteit van het bedrijf dat bestuurd wordt door de aanvrager;

(iv)

details van de tabaksproducten en productieapparatuur die onder deze aanvraag vallen, zoals productbeschrijving, naam, eventueel geregistreerd handelsmerk, ontwerp, merk, model of fabricage en serienummer van de productieapparatuur;

(v)

een beschrijving van de plaats waar de productieapparatuur geïnstalleerd en gebruikt zal worden;

(vi)

documentatie of een verklaring met betrekking tot een strafblad;

(vii)

volledige identificatie van de bankrekeningen die bedoeld zijn voor gebruik bij de relevante transacties en andere relevante betaalgegevens; en

(viii)

een beschrijving van het beoogde gebruik en de beoogde verkoopmarkt voor de tabaksproducten, met speciale aandacht voor het verzekeren dat de productie of levering van tabaksproducten evenredig is met redelijkerwijs verwachte vraag;

c)

in voorkomend geval, vergunningsbijdragen die gevorderd kunnen worden, controleren en innen en overwegen deze te gebruiken voor een doeltreffend beheer en handhaving van het vergunningstelsel of voor volksgezondheidsdoeleinden of andere gerelateerde activiteiten in overeenstemming met de nationale wetgeving;

d)

geschikte maatregelen nemen om onregelmatige of frauduleuze praktijken bij de uitvoering van het vergunningstelsel te voorkomen, op te sporen en te onderzoeken;

e)

maatregelen nemen, zoals periodieke herziening, vernieuwing, inspectie of controle van vergunningen, indien nodig;

f)

in voorkomende gevallen een termijn vaststellen voor het verlopen van vergunningen en de daaropvolgende vereiste heraanvraag of het bijwerken van de informatie van de aanvraag;

g)

een natuurlijk of rechtspersoon met vergunning verplichten om de bevoegde instantie vooraf te informeren over een wijziging van de bedrijfslocatie of over significante wijzigingen in de informatie met betrekking tot de activiteiten waarvoor de vergunning verleend is;

h)

een natuurlijk of rechtspersoon met vergunning verplichten om de bevoegde instantie te informeren over een aankoop of verwijdering van productieapparatuur om passende maatregelen te nemen; en

i)

verzekeren dat de vernietiging van dergelijke productieapparatuur, of een deel daarvan, zal plaatsvinden onder toezicht van de bevoegde instantie.

4.   Elke partij zal erop toezien dat er geen vergunning toegekend en/of overgedragen zal worden zonder de juiste informatie, vermeld in lid 3, ontvangen te hebben van de voorgestelde vergunningnemer en ook niet zonder voorafgaande goedkeuring van de bevoegde instantie.

5.   De Vergadering van de partijen zal zich vijf jaar na het van kracht worden van dit protocol op haar eerstvolgende zitting op basis van feitenmateriaal ervan vergewissen of er voor de productie van tabaksproducten essentiële inputs te identificeren zijn die kunnen worden onderworpen aan een effectief controlemechanisme. Op basis van dergelijk onderzoek zal de Vergadering van de partijen gepaste maatregelen overwegen.

Artikel 7

Zorgvuldigheidsvereiste

1.   Elke partij zal in overeenstemming met haar nationale wetgeving en de doelstellingen van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging vereisen dat alle natuurlijke en rechtspersonen betrokken bij de toeleveringsketen van tabak, tabaksproducten en productieapparatuur:

a)

zorgvuldigheid aan de dag leggen voorafgaand aan en gedurende het verloop van een zakelijke relatie;

b)

de verkoop aan hun klanten controleren om te verzekeren dat de hoeveelheden evenredig zijn met de vraag naar dergelijke producten binnen de beoogde markt voor verkoop en gebruik; en

c)

aan de bevoegde autoriteiten alle inlichtingen verstrekken in het geval dat de klant betrokken is bij activiteiten die in strijd zijn met de verplichtingen voortvloeiend uit dit protocol.

2.   Zorgvuldigheid in de zin van lid 1 houdt, waar zulks passend is, in overeenstemming met de nationale wetgeving en de doelstellingen van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging o.a. vereisten in voor het identificeren van klanten, zoals het verkrijgen en bijwerken van informatie met betrekking tot het volgende:

a)

vaststellen dat de natuurlijke of rechtspersoon een vergunning heeft in overeenstemming met artikel 6;

b)

wanneer de klant een natuurlijk persoon is, informatie met betrekking tot zijn of haar identiteit, met inbegrip van volledige naam, handelsnaam, bedrijfsregistratienummer (indien aanwezig), toepasselijke fiscale registratienummers (indien aanwezig) en verificatie van zijn of haar officiële identificatie;

c)

wanneer de klant een rechtspersoon is, informatie met betrekking tot de identiteit, met inbegrip van de volledige naam, handelsnaam, bedrijfsregistratienummer, datum en plaats van inschrijving, locatie van hoofdkantoor en hoofdvestiging, toepasselijke fiscale registratienummers, kopieën van statuten of soortgelijke documenten, de bedrijfspartners, namen van de directeuren en van aangewezen wettelijke vertegenwoordigers, met inbegrip van de namen van de vertegenwoordigers en verificatie van hun officiële identificatie;

d)

een beschrijving van het beoogd gebruik en de beoogde verkoopmarkt voor tabak, tabaksproducten of productieapparatuur; en

e)

een beschrijving van waar de productieapparatuur geïnstalleerd en gebruikt zal worden.

3.   Zorgvuldigheid in de zin van lid 1 kan vereisten inhouden voor het identificeren van klanten, zoals het verkrijgen en bijwerken van informatie met betrekking tot het volgende:

a)

documenten of een verklaring met betrekking tot een strafblad; en

b)

identificatie van de bankrekeningen die bedoeld zijn voor gebruik bij transacties.

4.   Elke partij zal op basis van de informatie vermeld in lid 1, onder c), alle nodige maatregelen nemen om naleving van de verplichtingen voortvloeiend uit dit protocol te verzekeren, wat het aanmerken van een klant binnen de rechterlijke bevoegdheid van de partij als geblokkeerde klant in de zin van de nationale wetgeving kan omvatten.

Artikel 8

Volgen en traceren

1.   Ten behoeve van verdere beveiliging van de toeleveringsketen en het assisteren bij onderzoek naar illegale handel in tabaksproducten stemmen de partijen ermee in om binnen vijf jaar na het in werking treden van dit protocol een regeling voor wereldwijd volgen en traceren vast te stellen, bestaande uit nationale en/of regionale systemen voor volgen en traceren en een wereldwijd steunpunt voor het doorgeven van informatie, gevestigd bij het secretariaat van het Verdrag van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging, dat toegankelijk is voor alle partijen, waardoor partijen in staat zijn om opsporingen te doen en relevante informatie te ontvangen.

2.   Elke partij zal in overeenstemming met dit artikel een systeem dat gecontroleerd wordt door de partij vaststellen voor het volgen en traceren van alle tabaksproducten die geproduceerd of ingevoerd worden in haar grondgebied, waarbij rekening wordt gehouden met hun eigen nationale of regionale specifieke behoeften en beschikbare beste praktijk.

3.   Met het oog op het mogelijk maken van effectief volgen en traceren, zal elke partij vereisen dat binnen een periode van vijf jaar unieke, veilige en niet-verwijderbare identificatiemarkeringen (hierna „unieke identificatiemarkeringen” genoemd), zoals codes of stempels, bevestigd worden aan of deel uitmaken van alle eenheidspakketten en pakketten en alle buitenverpakking van sigaretten en binnen een periode van tien jaar na het in werking treden van dit protocol voor deze partij voor andere tabaksproducten.

4.1.

Elke partij zal, ten behoeve van lid 3, als onderdeel van de regeling voor wereldwijd volgen en traceren, vereisen dat de volgende informatie beschikbaar is, ofwel direct of toegankelijk via een link, om partijen te helpen bij het vaststellen van de herkomst van tabaksproducten, alsmede in voorkomend geval het punt van afleiding, en om toezicht en controle uit te oefenen op het verkeer van tabaksproducten en hun wettelijke status:

a)

datum en locatie van productie;

b)

productiefaciliteit;

c)

machine gebruikt om tabaksproducten te produceren;

d)

de productieshift of tijd van productie;

e)

de naam, de factuur, het bestelnummer en betaalgegevens van de eerste klant die niet verbonden is met de fabrikant;

f)

de beoogde markt voor verkoop in het klein;

g)

productbeschrijving;

h)

opslag en verzending;

i)

de identiteit van een bekende, latere koper; en

j)

de beoogde verzendingsroute, de verzendingsdatum, de bestemming van de verzending, het vertrekpunt en de geadresseerde.

4.2.

De informatie onder a), b), g) en waar beschikbaar f), zal deel uitmaken van de unieke identificatiemarkeringen.

4.3.

Wanneer de informatie onder f) niet beschikbaar is op het moment van markeren, zullen de partijen de opname eisen van dergelijke informatie in overeenstemming met artikel 15.2a) van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging.

5.   Elke partij zal binnen de tijdslimiet gespecificeerd in dit artikel eisen dat de informatie, die vermeld is in lid 4, opgenomen is op het moment van productie, of op het moment van de eerste verzending door een fabrikant of op het moment van import in het grondgebied.

6.   Elke partij zal erop toezien dat de informatie opgenomen in lid 5 toegankelijk is voor die partij door middel van een link met de unieke identificatiemarkeringen, die vereist zijn overeenkomstig de leden 3 en 4.

7.   Elke partij zal erop toezien dat de informatie opgenomen in overeenstemming met lid 5, evenals de unieke identificatiemarkeringen die dergelijke informatie toegankelijk maken in overeenstemming met lid 6 opgenomen zullen worden in een formaat dat vastgesteld of toegestaan is door de partij en haar bevoegde instanties.

8.   Elke partij zal erop toezien dat de informatie opgenomen in lid 5 op verzoek toegankelijk is voor het steunpunt voor het wereldwijd doorgeven van informatie, overeenkomstig het bepaalde in lid 9, door middel van een standaard elektronische veilige interface bij haar nationale en/of regionale centrale punt. Het steunpunt voor het wereldwijd doorgeven van informatie zal een lijst opstellen met de bevoegde instanties van partijen en deze lijst beschikbaar maken voor alle partijen.

9.   Elke partij of de bevoegde instantie zal:

a)

tijdig toegang hebben tot de informatie beschreven in lid 4 door een zoekopdracht in te dienen bij het steunpunt voor het wereldwijd doorgeven van informatie;

b)

dergelijke informatie alleen vragen wanneer dit nodig is voor het opsporen of onderzoeken van illegale handel in tabaksproducten;

c)

niet zonder reden informatie achterhouden;

d)

informatieverzoeken met betrekking tot lid 4 beantwoorden in overeenstemming met de nationale wetgeving; en

e)

alle informatie die wordt uitgewisseld beschermen en behandelen als vertrouwelijk, zoals wederzijds overeengekomen.

10.   Elke partij vereist de verdere ontwikkeling en uitbreiding van het bereik van het toepasselijke volg- en traceersysteem tot het punt waarop alle rechten, relevante belastingen en, waar van toepassing, andere verplichtingen voldaan zijn op het moment van productie, import of vrijgave van douane- of accijnscontrole.

11.   Partijen zullen, zoals wederzijds overeengekomen, met elkaar en met de bevoegde internationale organisaties samenwerken bij het doorgeven en ontwikkelen van beste praktijken voor volg- en traceersystemen, met inbegrip van:

a)

het vergemakkelijken van de ontwikkeling, overdracht en aankoop van verbeterde volg- en traceertechnologie, met inbegrip van kennis, vaardigheden, capaciteit en expertise;

b)

ondersteuning voor training en programma's voor capaciteitsopbouw voor partijen die uiting geven aan een dergelijke behoefte; en

c)

verdere ontwikkeling van de technologie om eenheidspakketten en pakketten met tabaksproducten te markeren en te scannen om de informatie, die vermeld is in lid 4, beschikbaar te maken.

12.   Verplichtingen die opgelegd zijn aan een partij kunnen niet uitgevoerd worden door of gedelegeerd worden aan de tabaksindustrie.

13.   Elke partij zal ervoor zorgen dat haar bevoegde instanties, die deelnemen aan het volg- en traceersysteem, uitsluitend interactie met de tabaksindustrie en de vertegenwoordigers van de belangen van de tabaksindustrie aangaan wanneer dit strikt noodzakelijk is voor de tenuitvoerlegging van dit artikel.

14.   Elke partij kan eisen dat de tabaksindustrie alle kosten draagt die verbonden zijn aan de verplichtingen van die partij op grond van dit artikel.

Artikel 9

Bijhouden van registers

1.   Elke partij zal, zo nodig, eisen dat alle natuurlijke en rechtspersonen die betrokken zijn bij de toeleveringsketen van tabak, tabaksproducten en productieapparatuur volledige en nauwkeurige registers bijhouden over alle relevante transacties. Dergelijke registers moeten het mogelijk maken het gebruik van materialen bij de productie van de tabaksproducten volledig te verantwoorden.

2.   Elke partij zal, zo nodig, eisen dat personen die een vergunning hebben in overeenstemming met artikel 6, op verzoek de volgende informatie verschaffen aan de bevoegde instanties:

a)

algemene informatie over marktvolumes, trends, voorspellingen en andere relevante informatie; en

b)

de hoeveelheid tabaksproducten en productieapparatuur in het bezit, in bewaring of in beheer van de vergunninghouder, die bewaard wordt in opslag, in belasting- en douane-entrepots op grond van de doorvoer- of overladingsregeling of schorsing van rechten vanaf de datum van het verzoek.

3.   Elke partij zal, zo nodig, met betrekking tot tabaksproducten en productieapparatuur, die binnen het grondgebied van de partij verkocht of geproduceerd zijn voor export, of die onderhevig zijn aan verkeer met schorsing van rechten in doorvoer of overlading binnen het grondgebied van de partij, eisen dat personen met een vergunning in overeenstemming met artikel 6 op verzoek de volgende informatie verschaffen aan de bevoegde instanties in het land van vertrek (elektronisch waar de infrastructuur bestaat) op het moment van hun vertrek:

a)

de datum van verzending vanaf het laatste punt waar de producten fysiek gecontroleerd zijn;

b)

de details over de verzonden producten (met inbegrip van merk, hoeveelheid, opslagplaats);

c)

de beoogde verzendroutes en bestemming;

d)

de identiteit van de natuurlijke of rechtsperso(o)n(en) aan wie de producten verzonden worden;

e)

het vervoersmiddel, met inbegrip van de identiteit van de vervoerder;

f)

de verwachte aankomstdatum van de verzending op de beoogde bestemming van de verzending; en

g)

de beoogde markt voor detailhandel of gebruik.

4.   Indien uitvoerbaar zal elke partij eisen dat detailhandelaren en tabakstelers, met uitzondering van traditionele telers die op niet-commerciële basis werken, volledige en nauwkeurige registers bijhouden van alle relevante transacties waarbij zij betrokken zijn, in overeenstemming met de nationale wetgeving.

5.   Ten behoeve van de tenuitvoerlegging van lid 1 zal elke partij effectieve wetgevende, uitvoerende, bestuurlijke of andere maatregelen nemen om te eisen dat alle registers:

a)

gedurende een periode van minimaal vier jaar bewaard worden;

b)

ter beschikking gesteld worden aan de bevoegde instanties; en

c)

bewaard worden in een indeling die door de bevoegde instanties wordt verlangd.

6.   Elke partij zal, indien mogelijk en afhankelijk van de nationale wetgeving, een systeem vaststellen voor het doorgeven aan andere partijen van informatie uit alle registers die bijgehouden zijn in overeenstemming met dit artikel.

7.   Partijen zullen ernaar streven samen te werken met elkaar en met bevoegde internationale organisaties aan het progressief doorgeven en ontwikkelen van verbeterde systemen voor het bijhouden van registers.

Artikel 10

Veiligheid en voorzorgsmaatregelen

1.   Elke partij zal waar mogelijk in overeenstemming met de nationale wetgeving en de doelstellingen van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging eisen dat alle natuurlijke en rechtspersonen als bedoeld in artikel 6 de nodige maatregelen nemen om te voorkomen dat tabaksproducten terechtkomen in illegale handelskanalen, onder andere:

a)

het melden aan de bevoegde instanties:

i)

van grensoverschrijdende overdrachten van contanten in hoeveelheden die vastgesteld zijn in de nationale wetgeving of van grensoverschrijdende betalingen in natura; en

ii)

van alle „verdachte transacties”; en

b)

het uitsluitend leveren van tabaksproducten of productieapparatuur in hoeveelheden die evenredig zijn met de vraag naar dergelijke producten binnen de beoogde markt voor detailhandel of voor gebruik.

2.   Elke partij zal waar mogelijk, in overeenstemming met de nationale wetgeving en de doelstellingen van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging, eisen dat betalingen voor transacties, die uitgevoerd worden door natuurlijke of rechtspersonen als bedoeld in artikel 6, uitsluitend toegestaan worden in de valuta en voor hetzelfde bedrag als op de factuur, en uitsluitend mogelijk zijn via wettige betaalmethoden van financiële instellingen, die zich bevinden binnen het grondgebied van de beoogde markt, en niet uitgevoerd zullen worden via een alternatief geldtransactiesysteem.

3.   Een partij mag eisen dat betalingen die uitgevoerd worden door natuurlijke of rechtspersonen als bedoeld in artikel 6 voor materialen die gebruikt worden voor het produceren van tabaksproducten binnen haar rechterlijke bevoegdheid, uitsluitend toegestaan worden in de valuta en voor hetzelfde bedrag als op de factuur en uitsluitend mogelijk zijn via wettige betaalmethoden van financiële instellingen, die zich bevinden binnen het grondgebied van de beoogde markt, en niet uitgevoerd zullen worden via een alternatief geldtransactiesysteem.

4.   Elke partij zal ervoor zorgen dat elke schending van de vereisten van dit artikel onderhevig is aan gepaste strafrechtelijke, civielrechtelijke of bestuurlijke procedures en effectieve, proportionele en afschrikkende sancties zoals, naargelang van het geval, opschorting of annulering van een vergunning.

Artikel 11

Verkoop via internet, telecommunicatie of andere nieuwe technologieën

1.   Elke partij zal eisen dat alle natuurlijke en rechtspersonen die betrokken zijn bij een transactie met betrekking tot tabaksproducten via internet, telecommunicatie of een andere op nieuwe technologieën gebaseerde verkoopwijze, voldoen aan alle relevante verplichtingen die onder dit protocol vallen.

2.   Elke partij zal overwegen om detailhandelverkoop van tabaksproducten via internet, telecommunicatie of een andere op nieuwe technologieën gebaseerde verkoopwijze te verbieden.

Artikel 12

Vrije zones en internationale doorvoer

1.   Elke partij zal binnen drie jaar na de inwerkingtreding van dit protocol voor die partij effectieve maatregelen ten uitvoer leggen voor alle productie van en transacties in tabak en tabaksproducten in vrije zones met gebruik van alle relevante maatregelen, zoals bepaald in dit protocol.

2.   Bovendien zal het vermengen van tabaksproducten met niet-tabaksproducten in een enkele container of een andere soortgelijke vervoerseenheid op het moment van verwijdering uit vrije zones verboden worden.

3.   Elke partij zal in overeenstemming met de nationale wetgeving controle- en verificatiemaatregelen aannemen en toepassen op de internationale doorvoer of overlading binnen haar grondgebied van tabaksproducten en productieapparatuur in overeenstemming met de bepalingen van dit protocol om illegale handel in dergelijke producten te voorkomen.

Artikel 13

Rechtenvrije verkoop

1.   Elke partij zal effectieve maatregelen ten uitvoer leggen om alle rechtenvrije verkopen te onderwerpen aan alle relevante bepalingen van dit protocol, rekening houdend met artikel 6 van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging.

2.   De Vergadering van de partijen zal niet meer dan vijf jaar na het in werking treden van dit protocol verzekeren dat bij haar volgende bijeenkomst op feiten gebaseerd onderzoek is verricht om de omvang van illegale handel in tabaksproducten in verband met de rechtenvrije verkoop van dergelijke producten te bepalen. Op basis van dergelijk onderzoek zal de Vergadering van de partijen verdere gepaste maatregelen overwegen.

DEEL IV

DELICTEN

Artikel 14

Onwettige gedragingen inclusief strafbare feiten

1.   Elke partij zal in overeenstemming met de basisprincipes van haar binnenlandse wetgeving wetgevende en, zo nodig, andere maatregelen aannemen om alle volgende gedragingen in de binnenlandse wetgeving als onwettig aan te merken:

a)

productie, groothandel, tussenhandel, verkoop, transport, distributie, opslag, verzending, import of export van tabak, tabaksproducten of productieapparatuur in strijd met de bepalingen van dit protocol;

b)

i)

productie, groothandel, tussenhandel, verkoop, transport, distributie, opslag, verzending, import of export van tabak, tabaksproducten of productieapparatuur zonder de betaling van toepasselijke rechten, belastingen en andere heffingen of zonder de toepasselijke stempels, unieke identificatiemarkeringen, of enige andere vereiste markeringen of etiketten;

ii)

enige andere smokkelhandelingen of poging tot smokkelen van tabak, tabaksproducten of productieapparatuur die niet vallen onder b)i);

c)

i)

enige andere vorm van illegale productie van tabak, tabaksproducten of productieapparatuur, of tabaksverpakkingen met valse belastingstempels, unieke identificatiemarkeringen of andere vereiste markeringen of etiketten;

ii)

groothandel, tussenhandel, verkoop, transport, distributie, opslag, verzending, import of export van illegaal geproduceerde tabak, illegale tabaksproducten, producten met valse belastingstempels en/of andere vereiste markeringen of etiketten, of illegale productieapparatuur;

d)

tabaksproducten vermengen met niet-tabaksproducten tijdens de voortgang van de toeleveringsketen met het doel om tabaksproducten te verstoppen of te verhullen;

e)

vermengen van tabaksproducten met niet-tabaksproducten in strijd met artikel 12.2 van dit protocol;

f)

met gebruik van internet, telecommunicatie of andere op nieuwe technologieën gebaseerde verkoopwijzen van tabaksproducten in strijd met dit protocol;

g)

het verkrijgen van tabak, tabaksproducten of productieapparatuur door een persoon met een vergunning in overeenstemming met artikel 6 van een persoon die moet beschikken over een vergunning in overeenstemming met artikel 6, maar die hier niet over beschikt;

h)

het hinderen van een overheidsfunctionaris of een bevoegde functionaris bij het uitvoeren van taken met betrekking tot het voorkomen, afschrikken, opsporen, onderzoeken of beëindigen van illegale handel in tabak, tabaksproducten of productieapparatuur;

i)

i)

het afleggen van een materiële verklaring die vals, misleidend of onvolledig is, of het nalaten om vereiste informatie te verschaffen aan een overheidsfunctionaris of een bevoegde functionaris tijdens het uitvoeren van taken met betrekking tot het voorkomen, afschrikken, opsporen, onderzoeken of beëindigen van illegale handel in tabak, tabaksproducten of productieapparatuur en wanneer niet in strijd met het recht tegen zelfincriminatie;

ii)

de beschrijving, hoeveelheid of waarde van tabak, tabaksproducten of productieapparatuur of enige andere informatie die gespecificeerd is in het protocol onjuist aangeven om:

a)

de betaling van toepasselijke rechten, belastingen en andere heffingen te ontduiken, of

b)

controlemaatregelen voor het voorkomen, afschrikken, opsporen, onderzoeken of beëindigen van illegale handel in tabak, tabaksproducten of productieapparatuur te schaden;

iii)

nalaten om registers, die onder dit protocol vallen, te creëren of bij te houden of valse registers bijhouden; en

j)

witwassen van opbrengsten uit een onrechtmatige gedraging die op grond van lid 2 is vastgesteld als een strafbaar feit.

2.   Elke partij zal afhankelijk van de basisprincipes van haar binnenlandse wetgeving bepalen welke onwettige gedragingen, die vermeld zijn in lid 1, of andere gedragingen met betrekking tot illegale handel in tabak, tabaksproducten en productieapparatuur die in strijd zijn met de bepalingen van dit protocol, strafbare feiten zullen zijn en nemen wetgevende en andere maatregelen die nodig kunnen zijn om een dergelijke bepaling uit te voeren.

3.   Elke partij zal het secretariaat van dit Protocol informeren welke van de onwettige gedragingen, die vermeld zijn in lid 1 en 2, de partij aangemerkt heeft als strafbare feiten in overeenstemming met lid 2 en zal het secretariaat voorzien van kopieën van haar wetten, of een beschrijving daarvan, die uitvoering geven aan lid 2, en van latere wijzigingen van dergelijke wetten.

4.   Partijen worden aangemoedigd om hun nationale wetgeving met betrekking tot witwassen, wederzijdse rechtshulp en uitlevering te herzien, rekening houdende met internationale verdragen waarbij zij partij zijn, om te waarborgen dat deze effectief is waar het gaat om het handhaven van de bepalingen van dit protocol en zodoende de internationale samenwerking te versterken bij het bestrijden van strafbare feiten met betrekking tot illegale handel in tabak, tabaksproducten en productieapparatuur.

Artikel 15

Aansprakelijkheid van rechtspersonen

1.   Elke partij zal de nodige maatregelen aannemen in overeenstemming met haar juridische principes om de aansprakelijkheid van rechtspersonen vast te stellen voor de onwettige gedragingen, met inbegrip van strafbare feiten, die zijn vastgesteld in overeenstemming met artikel 14 van dit protocol.

2.   Afhankelijk van de juridische beginselen van elke partij kan de aansprakelijkheid van rechtspersonen strafrechtelijk, civielrechtelijk of bestuurlijk zijn.

3.   Dergelijke aansprakelijkheid doet geen afbreuk aan de aansprakelijkheid van de natuurlijke personen die zich bezighouden met de onwettige gedragingen of die de strafbare feiten, die vastgesteld zijn in overeenstemming met de nationale wetgeving, regelingen en artikel 14 van dit protocol, gepleegd hebben.

Artikel 16

Vervolgingen en sancties

1.   Elke partij zal de nodige maatregelen aannemen in overeenstemming met de nationale wetgeving om te verzekeren dat natuurlijke en rechtspersonen die verantwoordelijk gehouden worden voor de onwettige gedragingen, met inbegrip van strafbare feiten die vastgesteld zijn in overeenstemming met artikel 14, onderworpen worden aan effectieve, proportionele en afschrikkende strafrechtelijke of niet strafrechtelijke sancties, met inbegrip van geldelijke sancties.

2.   Elke partij zal zich inspannen om te verzekeren dat wettelijke beoordelingsbevoegdheid op grond van haar binnenlandse wetgeving met betrekking tot vervolging van personen voor de onwettige gedragingen, met inbegrip van strafbare feiten, die zijn vastgesteld in overeenstemming met artikel 14, uitgevoerd wordt om de effectiviteit van wetshandhavingsmaatregelen met betrekking tot dergelijke onwettige gedragingen, met inbegrip van strafbare feiten, te maximaliseren en met inachtneming van de noodzaak om het begaan van een dergelijke onwettige gedraging, met inbegrip van strafbare feiten, af te schrikken.

3.   Niets in dit protocol zal van invloed zijn op het beginsel dat de beschrijving van de onwettige gedragingen, met inbegrip van strafbare feiten, vastgesteld in overeenstemming met dit protocol, en van de toepasselijke juridische verdediging of andere juridische beginselen die de wettigheid van gedragingen regeren, voorbehouden is aan de binnenlandse wetgeving van een partij en dat dergelijke onwettige gedragingen, met inbegrip van strafbare feiten, vervolgd en bestraft zullen worden in overeenstemming met die wetgeving.

Artikel 17

Betalingen bij inbeslagneming

Partijen moeten, in overeenstemming met hun binnenlandse wetgeving, overwegen om dergelijke juridische en andere maatregelen aan te nemen die nodig kunnen zijn om de bevoegde instanties in staat te stellen om een bedrag van de producent, fabrikant, distributeur, importeur of exporteur van in beslag genomen tabak, tabaksproducten en/of productieapparatuur te vorderen dat proportioneel is aan de gederfde belastingen en rechten.

Artikel 18

Verwijdering of vernietiging

Alle in beslag genomen tabak, tabaksproducten en productieapparatuur zullen zoveel mogelijk vernietigd worden met gebruik van milieuvriendelijke methoden, of verwijderd worden in overeenstemming met de nationale wetgeving.

Artikel 19

Speciale opsporingstechnieken

1.   Elke partij zal, indien dit wordt toegestaan door de basisbeginselen van haar binnenlandse wetgeving, binnen de mogelijkheden en op grond van de condities die worden voorgeschreven door de binnenlandse wetgeving, de nodige maatregelen nemen om het gepaste gebruik van gecontroleerde aflevering en, waar dit nodig geacht wordt, het gebruik van andere speciale opsporingstechnieken, zoals elektronische of andere vormen van toezicht en undercoveroperaties, door haar bevoegde instanties binnen het grondgebied mogelijk te maken om illegale handel in tabak, tabaksproducten of productieapparatuur effectief te bestrijden.

2.   Ten behoeve van het onderzoeken van de strafbare feiten die vastgesteld zijn in overeenstemming met artikel 14 worden de partijen aangemoedigd om, zo nodig, gepaste bilaterale of multilaterale overeenkomsten of regelingen af te sluiten voor het gebruik van de technieken als bedoeld in lid 1 in het kader van samenwerking op internationaal niveau.

3.   Bij afwezigheid van een overeenkomst of regeling in de zin van lid 2 moeten besluiten om dergelijke speciale opsporingstechnieken te gebruiken op international niveau genomen worden per geval en kunnen, zo nodig, rekening houden met financiële regelingen en afspraken met betrekking tot het uitoefenen van rechterlijke bevoegdheid door de betrokken partijen.

4.   Partijen erkennen het belang en de noodzaak van internationale samenwerking en assistentie op dit gebied en zullen met elkaar en met internationale organisaties samenwerken aan het ontwikkelen van capaciteit om de doelen van dit artikel te bereiken.

DEEL V

INTERNATIONALE SAMENWERKING

Artikel 20

Algemene informatie-uitwisseling

1.   Partijen zullen, ten behoeve van het realiseren van de doelstellingen van dit protocol en als onderdeel van het rapportage-instrument van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging waar nodig relevante informatie verstrekken, in overeenstemming met de binnenlandse wetgeving, betreffende onder andere:

a)

getotaliseeerde gegevens over inbeslagnames van tabak, tabaksproducten of productieapparatuur, hoeveelheid, waarde van inbeslagnames, productbeschrijvingen, data en plaatsen van productie; en ontdoken belastingen;

b)

import, export, doorvoer, verkopen met belastingaftrek en rechtenvrije verkopen en hoeveelheid of waarde van de productie van tabak, tabaksproducten of productieapparatuur;

c)

trends, verstopmethoden en werkwijzen gebruikt bij illegale handel in tabak, tabaksproducten of productieapparatuur; en

d)

alle andere informatie, zoals overeengekomen door de partijen.

2.   Partijen zullen met elkaar en met bevoegde internationale organisaties samenwerken om de capaciteiten van partijen op te bouwen om informatie te verzamelen en uit te wisselen.

3.   Partijen zullen de genoemde informatie beschouwen als vertrouwelijk en uitsluitend voor het gebruik van de partijen, tenzij anders vermeld door de verzendende partij.

Artikel 21

Uitwisseling van informatie voor rechtshandhavingsdoeleinden

1.   Partijen zullen afhankelijk van de binnenlandse wetgeving of toepasselijke internationale verdragen, indien van toepassing, de volgende informatie verstrekken op eigen initiatief of op verzoek van een partij die gegronde redenen aanvoert dat dergelijke informatie nodig is ten behoeve van opsporing of onderzoek van illegale handel in tabak, tabaksproducten of productieapparatuur:

a)

vergunningsregisters voor de betrokken natuurlijke en rechtspersonen;

b)

informatie voor het identificeren, controleren en vervolgen van natuurlijke of rechtspersonen die betrokken zijn bij de illegale handel in tabak, tabaksproducten of productieapparatuur;

c)

registers over onderzoeken en vervolgingen;

d)

betalingsregisters voor import, export of rechtenvrije verkopen van tabak, tabaksproducten of productieapparatuur; en

e)

details over inbeslagnames van tabak, tabaksproducten of productieapparatuur (inclusief referentie-informatie van de zaak indien van toepassing, hoeveelheid, waarde van inbeslagname, productbeschrijving, betrokken entiteiten, datum en plaats van productie) en werkwijzen (inclusief transportmiddelen, verberging, route en opsporing).

2.   De informatie die op grond van dit artikel ontvangen wordt van de partijen zal exclusief gebruikt worden voor de doelstellingen van dit protocol. Partijen kunnen specificeren dat dergelijke informatie niet doorgegeven mag worden zonder de toestemming van de partij die de informatie heeft verstrekt.

Artikel 22

Informatie-uitwisseling: vertrouwelijkheid en bescherming van informatie

1.   Elke partij zal de bevoegde nationale instantie aanwijzen waaraan de gegevens als bedoeld in de artikelen 20, 21 en 24, verstrekt worden en zal de partijen daarvan op de hoogte stellen via het secretariaat van het Verdrag.

2.   De uitwisseling van informatie op grond van dit protocol zal onderworpen zijn aan de binnenlandse wetgeving met betrekking tot vertrouwelijkheid en privacy. Partijen zullen, zoals wederzijds overeengekomen, alle uitgewisselde vertrouwelijke informatie beschermen.

Artikel 23

Assistentie en samenwerking: opleiding, technische bijstand en samenwerking in wetenschappelijke, technische en technologische aangelegenheden

1.   Partijen zullen met elkaar en/of via bevoegde internationale en regionale organisaties samenwerken voor het verschaffen van opleiding, technische bijstand en samenwerking in wetenschappelijke, technische en technologische aangelegenheden om de doelstellingen van dit protocol te realiseren, zoals wederzijds overeengekomen. Dergelijke assistentie kan bestaan uit het overdragen van expertise of geschikte technologie op het gebied van informatievergaring, wetshandhaving, volgen en traceren, informatiebeheer, bescherming van persoonsgegevens, verboden, elektronisch toezicht, forensische analyse, wederzijdse rechtshulp en uitlevering.

2.   Partijen kunnen, zo nodig, bilaterale, multilaterale of andere overeenkomsten of regelingen aangaan om opleiding, technische bijstand en samenwerking in wetenschappelijke, technische en technologische kwesties te bevorderen met inachtneming van de behoeften van partijen in ontwikkelingslanden en partijen met een overgangseconomie.

3.   Partijen zullen, zo nodig, samenwerken om de mogelijkheden voor het bepalen van de exacte geografische herkomst van in beslag genomen tabak en tabaksproducten te ontwikkelen en te bestuderen.

Artikel 24

Assistentie en samenwerking: onderzoek en vervolging van delicten

1.   Partijen zullen, in overeenstemming met hun binnenlandse wetgeving, alle nodige maatregelen nemen om samenwerking te versterken door middel van multilaterale, regionale of bilaterale regelingen voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken, vervolgen en bestraffen van natuurlijke of rechtspersonen die betrokken zijn bij illegale handel in tabak, tabaksproducten of productieapparatuur.

2.   Elke partij zal ervoor zorgen dat bestuurlijke, regelgevende, wetshandhavings- en andere instanties die betrokken zijn bij het bestrijden van illegale handel in tabak, tabaksproducten of productieapparatuur (inclusief justitiële instanties, indien toegestaan op grond van binnenlandse wetgeving) samenwerken en relevante informatie uitwisselen op nationaal en internationaal niveau binnen de voorgeschreven bepalingen van haar binnenlandse wetgeving.

Artikel 25

Bescherming van soevereiniteit

1.   Partijen zullen hun verplichtingen op grond van dit protocol uitvoeren op een wijze die consistent is met de beginselen van soevereine gelijkheid en territoriale integriteit van staten en het beginsel van niet-inmenging in de binnenlandse aangelegenheden van andere staten.

2.   Niets in dit protocol geeft een partij het recht om op het grondgebied van een andere staat rechtsmacht uit te oefenen en functies uit te voeren die volgens de binnenlandse wetgeving exclusief voorbehouden zijn aan de instanties van die andere staat.

Artikel 26

Rechterlijke bevoegdheid

1.   Elke partij zal de nodige maatregelen aannemen om haar rechterlijke bevoegdheid over de in overeenstemming met artikel 14 vastgestelde strafbare feiten te bepalen wanneer:

a)

het delict gepleegd is op het grondgebied van die partij; of

b)

het delict gepleegd is aan boord van een schip dat vaart onder de vlag van die partij of een vliegtuig dat geregistreerd is volgens de wetgeving van die partij op het moment dat het delict gepleegd werd.

2.   Overeenkomstig artikel 25 mag een partij tevens haar rechterlijke bevoegdheid bepalen over een dergelijk strafbaar feit wanneer:

a)

het delict gepleegd is tegen die partij;

b)

het delict gepleegd is door een onderdaan van die partij of een staatloos persoon die zijn of haar normale verblijfplaats op haar grondgebied van de partij heeft; of

c)

het delict één van de delicten is die zijn vastgesteld in overeenstemming met artikel 14 en gepleegd werd buiten haar grondgebied met het oog op het begaan van een delict dat in overeenstemming met artikel 14 is vastgesteld binnen het grondgebied.

3.   Ten behoeve van artikel 30 zal elke partij dergelijke maatregelen aannemen die nodig zijn om haar rechterlijke bevoegdheid over de strafbare feiten die vastgesteld zijn in overeenstemming met artikel 14 te bepalen wanneer de vermeende overtreder zich op haar grondgebied bevindt en de partij deze persoon niet uitlevert louter om de reden dat hij of zij onderdaan van de partij is.

4.   Elke partij kan tevens dergelijke maatregelen aannemen die nodig zijn om haar rechterlijke bevoegdheid over de strafbare feiten die vastgesteld zijn in overeenstemming met artikel 14 te bepalen wanneer de vermeende overtreder zich bevindt op haar grondgebied van de partij en de partij hem of haar niet uitlevert.

5.   Indien een partij die haar rechterlijke bevoegdheid op grond van de leden 1 en 2 uitoefent, geïnformeerd is, of op andere wijze te weten is gekomen dat één of meer partijen een onderzoek, vervolging of gerechtelijke procedure uitvoeren met betrekking tot dezelfde gedraging, zullen de bevoegde instanties van die partijen met elkaar overleggen om hun optreden te coördineren.

6.   Ongeacht de normen van de algemene internationale wetgeving sluit dit protocol niet het uitoefenen van strafrechtspraak, die is vastgesteld door een partij in overeenstemming met haar binnenlandse wetgeving, uit.

Artikel 27

Samenwerking op het gebied van rechtshandhaving

1.   Elke partij zal, in overeenstemming met haar respectievelijke binnenlandse wetgeving en bestuurlijke systemen, effectieve maatregelen nemen om:

a)

waar nodig, communicatiekanalen te verbeteren en vast te stellen tussen de bevoegde instanties, agentschappen en diensten om de veilige en snelle uitwisseling van informatie met betrekking tot alle aspecten van de strafbare feiten die vastgesteld zijn in overeenstemming met artikel 14 te vergemakkelijken;

b)

te zorgen voor effectieve samenwerking tussen de bevoegde instanties, agentschappen, douanediensten, politie en andere rechtshandhavingsorganen;

c)

samen te werken met andere partijen bij het inwinnen van inlichtingen in specifieke zaken met betrekking tot strafbare feiten die zijn vastgesteld in overeenstemming met artikel 14 met betrekking tot:

i)

de identiteit, verblijfplaats en activiteiten van personen die verdacht worden van betrokkenheid bij dergelijke delicten, of de locatie van andere betrokken personen;

ii)

het verkeer van opbrengst van misdrijven of eigendom afkomstig uit het begaan van dergelijke delicten; en

iii)

het verkeer van eigendom, apparatuur of andere hulpmiddelen die gebruikt zijn tijdens of bedoeld zijn voor gebruik tijdens het begaan van dergelijke delicten;

d)

indien nodig, de nodige artikelen of hoeveelheden van substanties voor analytische of onderzoeksdoeleinden te verschaffen;

e)

effectieve coördinatie te vergemakkelijken tussen haar bevoegde instanties, agentschappen en diensten en de uitwisseling van personeel en andere experts te bevorderen, met inbegrip van de inschakeling van verbindingsfunctionarissen, overeenkomstig bilaterale overeenkomsten of regelingen tussen de betrokken partijen;

f)

relevante informatie over specifieke middelen en methoden, die door natuurlijke of rechtspersonen gebruikt worden bij het begaan van dergelijke delicten, uit te wisselen met andere partijen, inclusief, waar van toepassing, routes en vervoermiddelen en het gebruik van valse identiteiten, gewijzigde of valse documenten of andere middelen om hun activiteiten te verbergen; en

g)

relevante informatie uit te wisselen en bestuurlijke en andere maatregelen, die genomen zijn ten behoeve van het vroeg identificeren van de strafbare feiten die vastgesteld zijn in overeenstemming met artikel 14, te coördineren.

2.   Partijen zullen met het oog op het uitvoeren van dit protocol overwegen om bilaterale of multilaterale overeenkomsten of regelingen over directe samenwerking tussen hun wetshandhavingsdiensten aan te gaan en, indien dergelijke overeenkomsten of regelingen reeds bestaan, deze overeenkomstig aan te passen. Bij afwezigheid van dergelijke overeenkomsten of regelingen tussen de betrokken partijen kunnen de partijen dit protocol beschouwen als de basis voor wederzijdse samenwerking op het gebied van rechtshandhaving met betrekking tot de delicten die vallen onder dit protocol. Partijen zullen, indien mogelijk, volledig gebruikmaken van de overeenkomsten of regelingen met betrekking tot internationale of regionale organisaties om de samenwerking tussen hun wetshandhavingsdiensten te verbeteren.

3.   Partijen zullen ernaar streven samen te werken binnen de grenzen van hun middelen om te reageren op internationale illegale handel in tabaksproducten waarbij moderne technologie wordt gebruikt.

Artikel 28

Wederzijdse administratieve bijstand

Partijen zullen in overeenstemming met hun respectievelijke binnenlandse juridische en bestuurlijke systemen elkaar op verzoek of uit eigen initiatief voorzien van informatie om de juiste toepassing van douane- en andere relevante wetgeving bij het voorkomen, opsporen, onderzoeken, vervolgen en bestrijden van illegale handel in tabak, tabaksproducten of productieapparatuur te verzekeren. De partijen zullen de genoemde informatie beschouwen als vertrouwelijk en voor beperkt gebruik, tenzij anders vermeld door de verzendende partij. Dergelijke informatie kan bestaan uit:

a)

nieuwe douane- en andere technieken voor wetshandhaving met bewezen effectiviteit;

b)

nieuwe trends, middelen of methoden om zich bezig te houden met illegale handel in tabak, tabaksproducten en productieapparatuur;

c)

goederen waarvan bekend is dat zij het voorwerp van illegale handel in tabak, tabaksproducten en productieapparatuur uitmaken, evenals details van de beschrijving, de verpakking, het transport en de opslag en methoden die gebruikt worden met betrekking tot deze goederen;

d)

natuurlijke of rechtspersonen waarvan bekend is dat zij een delict gepleegd hebben of deelgenomen hebben aan een delict in overeenstemming met artikel 14; en

e)

andere gegevens die de aangewezen diensten kunnen helpen bij risicoanalyse ten behoeve van controle- en andere handhavingsdoeleinden.

Artikel 29

Wederzijdse rechtshulp

1.   Partijen zullen elkaar zoveel mogelijk wederzijdse rechtshulp verlenen bij onderzoeken, vervolgingen en gerechtelijke procedures met betrekking tot strafbare feiten die vastgesteld zijn in overeenstemming met artikel 14 van dit protocol.

2.   Wederzijdse rechtshulp zal zover mogelijk verleend worden door de verzochte partij onder relevante wetgeving, verdragen, overeenkomsten en regelingen met betrekking tot onderzoeken, vervolgingen en gerechtelijke procedures met betrekking tot de delicten waarvoor rechtspersonen verantwoordelijk gehouden kunnen worden in overeenstemming met artikel 15 van dit protocol door de verzoekende partij.

3.   Wederzijdse rechtshulp die verleend wordt in overeenstemming met dit artikel kan gevraagd worden voor de volgende doeleinden:

a)

het opnemen van bewijs of verklaringen van personen;

b)

betekening van gerechtelijke stukken;

c)

het uitvoeren van huiszoekingen en inbeslagneming, en bevriezing;

d)

het onderzoeken van objecten en locaties;

e)

het verschaffen van informatie, bewijsstukken en taxaties van experts;

f)

het verschaffen van originele of gecertificeerde exemplaren van relevante documenten en registers, met inbegrip van regerings-, bank-, financiële, bedrijfs- of zakelijke registers;

g)

het identificeren of traceren van misdaad, eigendom, hulpmiddelen of andere zaken ten behoeve van bewijsvoering;

h)

het vergemakkelijken van het vrijwillig verschijnen van personen voor de verzoekende partij; en

i)

alle andere hulp die niet in strijd is met de binnenlandse wetgeving van de verzochte partij.

4.   Dit artikel zal geen invloed hebben op de verplichtingen op grond van een ander bilateraal of multilateraal verdrag dat wederzijdse rechtshulp in zijn geheel of gedeeltelijk regeert of zal regeren.

5.   De leden 6 tot 24 zullen op basis van wederkerigheid van toepassing zijn op verzoeken die ingediend zijn volgens dit artikel indien de partijen in kwestie niet gebonden zijn door een verdrag of intergouvernementele overeenkomst voor wederzijdse rechtshulp. Indien de partijen gebonden zijn door een dergelijk verdrag of een dergelijke intergouvernementele overeenkomst, zullen de overeenkomstige bepalingen van dat verdrag of die intergouvernementele overeenkomst van toepassing zijn, tenzij de partijen ermee instemmen om lid 6 tot 24 in plaats daarvan toe te passen. Partijen wordt sterk aangeraden om deze leden toe te passen indien zij de samenwerking versoepelen.

6.   Partijen zullen een centrale instantie aanwijzen die de verantwoordelijkheid en macht zal hebben om verzoeken voor wederzijdse rechtshulp te ontvangen en om deze ofwel uit te voeren of over te dragen aan hun respectievelijke bevoegde instantie voor uitvoering. Wanneer een partij een speciale regio of speciaal grondgebied heeft met een apart systeem voor wederzijdse rechtshulp, kan de partij een aparte centrale instantie aanwijzen die dezelfde functie heeft voor die regio of voor dat grondgebied. Centrale instanties zullen zorgen voor de snelle en juiste uitvoering of overdracht van de ontvangen verzoeken. Wanneer de centrale instantie het verzoek overdraagt aan een bevoegde instantie voor uitvoering, zal de instantie bij de bevoegde instantie aandringen op de snelle en juiste uitvoering van het verzoek. Elke partij zal het Hoofd van het secretariaat van het Verdrag informeren op het moment van toetreding, aanvaarding, goedkeuring, formele bevestiging of ratificatie van dit protocol van de voor dit doel toegewezen centrale instantie. De overdracht van verzoeken voor wederzijdse rechtshulp en hieraan gerelateerde communicatie zullen van kracht worden tussen de door de partijen aangewezen centrale instanties. Deze eis zal geen afbreuk doen aan het recht van een partij om te vereisen dat dergelijke verzoeken en communicatie gericht zijn aan de instantie via het diplomatieke kanaal en, in dringende omstandigheden, waar de partijen instemmen via gepaste internationale organisaties, indien mogelijk.

7.   Verzoeken zullen schriftelijke ingediend worden of, waar mogelijk, op elke wijze die een schriftelijke melding oplevert in een taal die acceptabel is voor de verzochte partij op grond van bepalingen die de partij in staat stellen om authenticiteit vast te stellen. De acceptabele taal of talen voor elke partij zal/zullen gemeld worden aan het Hoofd van het secretariaat van het Verdrag op het moment van toetreding, aanvaarding, goedkeuring, formele bevestiging of ratificatie van dit protocol. In dringende omstandigheden, en indien overeengekomen door de partijen, mogen verzoeken mondeling ingediend worden, waarna zij onmiddellijk schriftelijk bevestigd zullen worden.

8.   Een verzoek om wederzijdse rechtshulp bevat:

a)

de identiteit van de instantie die het verzoek indient;

b)

het onderwerp en de aard van het onderzoek, de vervolging of de gerechtelijke procedure waar het verzoek betrekking op heeft en de naam en de functies van de instantie die een dergelijk onderzoek, vervolging of gerechtelijke procedure uitvoert;

c)

een samenvatting van de relevante feiten, behalve met betrekking tot verzoeken ten behoeve van betekening van de gerechtelijke stukken;

d)

een beschrijving van de gewenste hulp en elke specifieke procedure die de verzoekende partij wenst te volgen;

e)

waar mogelijk, de identiteit, locatie en nationaliteit van alle betrokken personen;

f)

het doel waarvoor het aangezochte bewijs, de informatie of handeling moet dienen; en

g)

de bepalingen van de binnenlandse wetgeving die relevant zijn voor het strafbare feit en de bestraffing daarvan.

9.   De verzochte partij mag aanvullende informatie vragen wanneer dit nodig lijkt voor het uitvoeren van het verzoek in overeenstemming met haar binnenlandse wetgeving of wanneer het een dergelijke uitvoering kan versoepelen.

10.   Een verzoek zal uitgevoerd worden in overeenstemming met de binnenlandse wetgeving van de verzochte partij en, voor zover niet in strijd met de binnenlandse wetgeving van de verzochte partij en waar mogelijk, in overeenstemming met de in het verzoek gespecificeerde procedures.

11.   De verzoekende partij zal geen andere dan in het verzoek vermelde informatie of bewijs dat door de verzochte partij voor onderzoeken, vervolgingen of gerechtelijke procedures verschaft is overdragen zonder de voorafgaande toestemming van de verzochte partij. Niets in dit lid zal de verzoekende partij weerhouden van het in de procedure openbaren van informatie of bewijs dat ontlastend is voor een beschuldigde persoon. In het laatste geval zal de verzoekende partij de verzochte partij voorafgaand aan de openbaarmaking op de hoogte stellen en, zo nodig, overleggen met de verzochte partij. Indien, in uitzonderlijk geval, melding vooraf niet mogelijk is, zal de verzoekende partij de verzochte partij zo snel mogelijk informeren over de openbaarmaking.

12.   De verzoekende partij mag de verzochte partij vragen het feit en de inhoud van het verzoek vertrouwelijk te houden, met uitzondering van de mate die vereist is voor het uitvoeren van het verzoek. Indien de verzochte partij niet kan voldoen aan de eis van vertrouwelijkheid, dan zal zij de verzoekende partij onmiddellijk hierover inlichten.

13.   Wanneer een persoon zich bevindt op het grondgebied van een partij en door de justitiële autoriteiten van een andere partij gehoord moet worden als getuige of expert, mag de eerst partij op verzoek van de andere toestaan dat de hoorzitting plaatsvindt via videoconferentie indien het voor de persoon in kwestie niet mogelijk of gewenst is om persoonlijk te verschijnen op het grondgebied van de verzoekende partij, waar dit mogelijk en in overeenstemming is met de fundamentele beginselen van binnenlandse wetgeving. Partijen kunnen overeenkomen dat de hoorzitting uitgevoerd zal worden door een justitiële autoriteit van de verzoekende partij en bijgewoond wordt door een justitiële autoriteit van de verzochte partij.

14.   Wederzijdse rechtshulp kan geweigerd worden:

a)

indien het verzoek niet in overeenstemming met dit artikel is ingediend;

b)

indien de verzochte partij van mening is dat het uitvoeren van het verzoek mogelijkerwijs haar soevereiniteit, veiligheid, openbare orde of andere essentiële belangen in gevaar brengt;

c)

indien het de instanties van de verzochte partij door hun binnenlandse wetgeving verboden is om de gevraagde handeling met betrekking tot een soortgelijk delict uit te voeren, wanneer dit onder hun rechtsbevoegdheid het voorwerp geweest zou zijn van een onderzoek, vervolging of gerechtelijke procedures;

d)

wanneer het verzoek betrekking heeft op een misdaad waarvoor de maximumstraf bij de verzochte partij minder dan twee jaar gevangenisstraf of een andere vorm van vrijheidsberoving is, indien, naar mening van de verzochte partij, het verlenen van de hulp een disproportionele belasting vormt op haar middelen in verhouding met de ernst van de misdaad; of

e)

indien het inwilligen van het verzoek in strijd is met het rechtssysteem van de verzochte partij met betrekking tot wederzijdse rechtshulp.

15.   Er dienen redenen opgegeven te worden voor elke weigering van wederzijdse rechtshulp.

16.   Een partij zal niet weigeren om wederzijdse rechtshulp te verlenen krachtens dit artikel op grond van het bankgeheim.

17.   Partijen mogen geen verzoek om wederzijdse rechtshulp weigeren alleen op grond van de overweging dat het delict tevens fiscale kwesties bevat.

18.   Partijen mogen weigeren om wederzijdse rechtshulp te verlenen volgens dit artikel op grond van afwezigheid van dubbele strafbaarheid. Echter, de verzochte partij mag, wanneer deze partij het gepast acht, hulp verschaffen in de mate die de partij naar eigen inzicht besluit, ongeacht of de gedraging een delict vormt op grond van de binnenlandse wetgeving van de verzochte partij.

19.   De verzochte partij zal het verzoek om wederzijdse rechtshulp zo snel mogelijk uitvoeren en zal zoveel mogelijk rekening houden met de deadlines die gesuggereerd worden door de verzoekende partij en waarvoor redenen gegeven zijn, bij voorkeur in het verzoek. De verzochte partij zal reageren op redelijke verzoeken van de verzoekende partij met betrekking tot de voortgang van het verzoek. De verzoekende partij dient de verzochte partij onmiddellijk in te lichten wanneer de gezochte hulp niet langer vereist is.

20.   Wederzijdse rechtshulp kan uitgesteld worden door de verzochte partij op grond dat het een lopend onderzoek, een vervolging of een gerechtelijke procedure stoort.

21.   Voorafgaand aan het weigeren van een verzoek volgens lid 1 of aan het uitstellen van de uitvoering volgens lid 20, moet de verzochte partij de verzoekende partij raadplegen om te overwegen of hulp toegewezen kan worden afhankelijk van de noodzakelijk geachte voorwaarden en bepalingen. Indien de verzoekende partij hulp accepteert die onderworpen is aan die bepalingen, moet de partij de bepalingen naleven.

22.   De gebruikelijke kosten voor het uitvoeren van een verzoek zullen gedragen worden door de verzochte partij, tenzij anders overeengekomen door de betrokken partijen. Indien uitgaven van een substantiële of buitengewone aard vereist zijn of zullen zijn om het verzoek in te willigen, zullen de partijen de voorwaarden en bepalingen op grond waarvan het verzoek uitgevoerd zal worden bepalen, evenals hoe de kosten gedragen zullen worden.

23.   In het geval van een verzoek:

a)

zal de verzochte partij de verzoekende partij voorzien van exemplaren van regeringsregisters, documenten of informatie die de verzochte partij in haar bezit heeft en die op grond van de binnenlandse wetgeving beschikbaar zijn voor het algemeen publiek; en

b)

mag de verzochte partij, naar eigen inzicht, de verzoekende partij in het geheel, gedeeltelijk, of afhankelijk van de condities die de verzochte partij noodzakelijk acht voorzien van exemplaren van regeringsregisters, documenten of informatie in zijn bezit die onder zijn binnenlandse wetgeving niet beschikbaar zijn voor het algemene publiek.

24.   Partijen zullen, zo mogelijk, de mogelijkheid overwegen van het sluiten van bilaterale of multilaterale overeenkomsten of regelingen die het doel dienen van, praktische uitvoering geven aan, of de bepalingen verbeteren van dit artikel.

Artikel 30

Uitlevering

1.   Dit artikel zal van toepassing zijn op de strafbare feiten die vastgesteld zijn in overeenstemming met artikel 14 van dit protocol wanneer:

a)

de persoon die het onderwerp is van het verzoek om uitlevering zich bevindt op het grondgebied van de verzochte partij;

b)

het strafbare feit waarvoor om uitlevering wordt gevraagd, strafbaar is op grond van de binnenlandse wetgeving van zowel de verzoekende partij als van de verzochte partij; en

c)

het delict bestraft kan worden met een maximale gevangenisperiode of andere vormen van vrijheidsberoving van minimaal vier jaar of met een ernstigere straf of een kortere periode, zoals overeengekomen door de partijen in overeenstemming met bilaterale en multilaterale verdragen of andere internationale overeenkomsten.

2.   Elk strafbaar feit waarop dit artikel van toepassing is, wordt geacht opgenomen te zijn als een delict waarvoor uitlevering kan worden toegestaan in elk bestaand uitleveringsverdrag tussen de partijen. De partijen verplichten zich tot het opnemen van dergelijke delicten als delicten waarvoor uitlevering kan worden toegestaan in elk uitleveringsverdrag dat tussen hen gesloten wordt.

3.   Indien een partij die uitlevering afhankelijk maakt van het bestaan van een verdrag een verzoek om uitlevering vraagt van een andere partij waarmee de partij geen uitleveringsverdrag heeft, kan de partij dit protocol in overweging nemen als de wettelijke basis voor uitlevering met betrekking tot strafbare feiten waarop dit artikel van toepassing is.

4.   Partijen die uitwisseling niet afhankelijk maken van het bestaan van een verdrag zullen de strafbare feiten waarop dit artikel van toepassing is onderling erkennen als delicten waarvoor uitlevering kan worden toegestaan.

5.   Uitlevering zal onderhevig zijn aan de bepalingen die verschaft worden door de binnenlandse wetgeving van de verzochte partij of door toepasselijke uitleveringsverdragen, met inbegrip van o.a. bepalingen met betrekking tot de minimumstrafeisen voor uitwisseling en de grond waarop de verzochte partij uitlevering mag weigeren.

6.   Partijen zullen, afhankelijk van hun nationale wetgeving, proberen om uitwisselingsprocedures snel af te handelen en de vereisten met betrekking tot bewijsvoering te vereenvoudigen voor alle strafbare feiten waarop dit artikel van toepassing is.

7.   Indien een partij een persoon, die zich op het grondgebied van de partij bevindt en die een vermeende overtreder is, niet uitlevert voor een strafbaar feit waarop dit artikel van toepassing is, uitsluitend op grond van het feit dat hij of zij één van haar onderdanen is, zal de partij die vraagt om uitlevering verplicht zijn om de kwestie zo snel mogelijk in te dienen bij de bevoegde instanties met het oog op rechtsvervolging. Deze instanties zullen hun beslissing nemen en hun procedures op dezelfde wijze uitvoeren als in het geval van elk ander delict van soortgelijke aard onder de binnenlandse wetgeving van die partij. De betrokken partijen zullen met elkaar overleggen, in het bijzonder over aspecten met betrekking tot de procedure en de bewijslast om de efficiëntie van een dergelijke vervolging te verzekeren.

8.   Wanneer het een partij op grond van haar binnenlandse wetgeving toegestaan is één van haar onderdanen uit te leveren of anderszins over te dragen, uitsluitend op voorwaarde dat de persoon teruggestuurd zal worden naar die partij om de opgelegde straf, die voortvloeit uit de rechtszaak of andere procedures waarvoor de uitlevering of overdracht van de persoon gevraagd werd, uit te zitten, en dat de partij en de partij die vraagt om uitlevering van de persoon het eens zijn met deze optie en andere voorwaarden die zij gepast achten, zal een dergelijke voorwaardelijke uitlevering of overdracht voldoende zijn om aan de in lid 7 vermelde verplichting te voldoen.

9.   Wanneer een uitlevering, waarom gevraagd werd ten behoeve van het uitvoeren van een vonnis, geweigerd wordt omdat de gevraagde persoon een onderdaan is van de verzochte partij, zal de verzochte partij, indien haar binnenlandse wetgeving dit toestaat en in overeenstemming met de vereisten van een dergelijke wet, na aanvraag van de verzoekende partij overwegen om het vonnis dat opgelegd is op grond van de binnenlandse wetgeving van de verzoekende partij, of het restant daarvan, uit te voeren.

10.   Elke persoon waartegen procedures uitgevoerd worden in verband met de strafbare feiten waarop dit artikel van toepassing is, zullen in elk stadium van de procedures verzekerd zijn van een eerlijke behandeling en zij genieten alle rechten en verzekeringen die verschaft worden door de binnenlandse wetgeving van de partij van het grondgebied waar die persoon zich bevindt.

11.   Niets in dit protocol zal geïnterpreteerd worden als een verplichting tot uitlevering indien de verzochte partij substantiële reden heeft om te geloven dat het verzoek ingediend is om de persoon te vervolgen of te straffen op grond van het geslacht, het ras, de religie, de nationaliteit, de etnische afkomst of de politieke mening van die persoon of dat het naleven van het verzoek de positie van die persoon om deze redenen in gevaar zal brengen.

12.   Partijen mogen een verzoek om uitlevering niet alleen weigeren op grond van de overweging dat het delict tevens fiscale kwesties bevat.

13.   Voorafgaand aan de weigering tot uitlevering, zal de verzochte partij, zo nodig, overleggen met de verzoekende partij om deze voldoende gelegenheid te geven om haar meningen te presenteren en om informatie met betrekking tot de beschuldigingen te verschaffen.

14.   Partijen zullen proberen om bilaterale en multilaterale overeenkomsten en regelingen aan te gaan om de uitlevering uit te voeren of de effectiviteit hiervan te verbeteren. Waar de partijen gebonden zijn door een bestaand verdrag of intergouvernementele regeling, zullen de overeenkomstige bepalingen van dat verdrag of die intergouvernementele regeling van toepassing zijn, tenzij de partijen ermee instemmen om lid 1 tot 13 in plaats daarvan toe te passen.

Artikel 31

Maatregelen om uitlevering te verzekeren

1.   De verzochte partij mag, behoudens haar binnenlandse wetgeving en de uitleveringsverdragen, na overtuigd te zijn dat de omstandigheden dit rechtvaardigen en urgent zijn, op verzoek van de verzoekende partij een persoon om wiens uitlevering gevraagd is en die zich bevindt op het grondgebied van de verzochte partij aanhouden of andere gepaste maatregelen nemen om zijn of haar aanwezigheid bij de uitleveringsprocedures te verzekeren.

2.   Maatregelen genomen in overeenstemming met lid 1 zullen overeenkomstig de nationale wetgeving, indien mogelijk en zo snel mogelijk, gemeld worden aan de verzoekende partij.

3.   Elke persoon met betrekking tot wie de maatregelen in overeenstemming met lid 1 genomen worden, zal recht hebben op:

a)

snelle communicatie met de dichtstbijzijnde geschikte vertegenwoordiger van de staat waarvan die persoon een onderdaan is of, indien die persoon staatloos is, van de staat waar die persoon gewoonlijk verblijft; en

b)

bezoek door een vertegenwoordiger van die staat.

DEEL VI

RAPPORTEREN

Artikel 32

Verslaglegging en uitwisseling van informatie

1.   Elke partij zal periodieke verslagen over de tenuitvoerlegging van dit protocol indienen bij de Vergadering van de partijen via het secretariaat van het Verdrag.

2.   De indeling en inhoud van dergelijke verslagen zal bepaald worden door de Vergadering van de partijen. Deze verslagen zullen deel uitmaken van het standaard rapportage-instrument van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging.

3.   De inhoud van de periodieke verslagen genoemd in lid 1 zal bepaald worden met inachtneming van o.a. het volgende:

a)

informatie over wetgevende, uitvoerende, bestuurlijke en andere maatregelen die genomen zijn om dit protocol ten uitvoer te leggen;

b)

informatie, zo nodig, over beperkingen of obstakels waarop men gestuit is tijdens de tenuitvoerlegging van dit protocol en over de maatregelen die genomen zijn om deze obstakels te overwinnen;

c)

informatie, zo nodig, over geleverde, ontvangen, of gevraagde financiële en technische hulp voor activiteiten met betrekking tot het beëindigen van de illegale handel in tabaksproducten; en

d)

de informatie gespecificeerd in artikel 20.

In die gevallen waar relevante gegevens reeds verzameld zijn als onderdeel van het verslagleggingsmechanisme van de Conferentie van de partijen, zal de Vergadering van de partijen deze inspanningen niet herhalen.

4.   De Vergadering van de partijen zal, volgens artikel 33 en 36, regelingen overwegen om partijen in ontwikkelingslanden en partijen met een overgangseconomie, op hun verzoek, te helpen bij het voldoen aan hun verplichtingen op grond van dit artikel.

5.   Op het verstrekken van informatie op grond van die artikelen is de nationale wetgeving met betrekking tot vertrouwelijkheid en privacy van toepassing. Partijen zullen, zoals wederzijds overeengekomen, alle vertrouwelijke informatie die verstrekt of uitgewisseld is beschermen.

DEEL VII

INSTITUTIONELE REGELINGEN EN FINANCIËLE BRONNEN

Artikel 33

Vergadering van de partijen

1.   Hierbij wordt een Vergadering van de partijen ingesteld. De eerste zitting van de Vergadering van de partijen zal onmiddellijk voor of onmiddellijk na de volgende gewone zitting van de Conferentie van de partijen na het in werking treden van dit protocol bijeengeroepen worden door het secretariaat van het Verdrag.

2.   Daarna zullen gewone zittingen van de Vergadering van de partijen onmiddellijk voor of onmiddellijk na gewone zittingen van de Conferentie van de partijen bijeengeroepen worden door het secretariaat van het Verdrag.

3.   Buitengewone zittingen van de Vergadering van de partijen kunnen op elk ander tijdstip worden gehouden indien de Vergadering deze noodzakelijk acht, of op schriftelijk verzoek van een partij, op voorwaarde dat dit verzoek door ten minste een derde van de partijen wordt gesteund binnen zes maanden nadat het aan hen is medegedeeld door het secretariaat van het Verdrag.

4.   Het reglement voor de procesvoering en de financiële regelingen van de Conferentie van de partijen van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging zullen van overeenkomstige toepassing zijnop de Vergadering van de partijen, tenzij de Vergadering van de partijen anders besluit.

5.   De Vergadering van de partijen zal de tenuitvoerlegging van het protocol regelmatig herzien en de nodige beslissingen nemen om de effectieve tenuitvoerlegging te bevorderen.

6.   De Vergadering van de partijen zal besluiten over de schaal en het mechanisme van de vrijwillig vastgestelde bijdragen van de partijen aan het protocol voor de werking van dit protocol evenals andere mogelijke middelen voor de tenuitvoerlegging ervan.

7.   Tijdens elke gewone zitting zal de Vergadering van de partijen bij consensus een begroting en werkplan aannemen voor de financiële periode tot de volgende gewone zitting, die zullen afwijken van de begroting en het werkplan van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging.

Artikel 34

Secretariaat

1.   Het secretariaat van het Verdrag is het secretariaat van dit protocol.

2.   De functies van het secretariaat van het Verdrag met betrekking tot zijn rol als het secretariaat van dit protocol zijn de volgende:

a)

het treffen van regelingen voor sessies van de Vergadering van de partijen en alle hulporganen, evenals werkgroepen en andere organen die vastgesteld zijn door de Vergadering van de partijen en die hen zo nodig voorzien van diensten;

b)

zo nodig het ontvangen, analyseren, overbrengen en verschaffen van feedback aan de betrokken partijen en aan de Vergadering van de partijen over de in overeenstemming met dit protocol ontvangen verslagen en het vergemakkelijken van de uitwisseling van informatie tussen de partijen;

c)

het op verzoek verschaffen van ondersteuning aan de partijen, vooral aan partijen in ontwikkelingslanden en partijen met een overgangseconomie, bij het samenstellen, communiceren en uitwisselen van informatie, zoals vereist in overeenstemming met de bepalingen van dit protocol, en hulp bij het identificeren van beschikbare middelen om het uitvoeren van de verplichtingen op grond van dit protocol mogelijk te maken;

d)

het opstellen van verslagen over haar activiteiten op grond van dit protocol onder begeleiding van en voor indiening bij de Vergadering van de partijen;

e)

het onder de begeleiding van de Vergadering van de partijen verzekeren van de nodige coördinatie met de bevoegde internationale en regionale intergouvernementele organisaties en andere lichamen;

f)

het onder begeleiding van de Vergadering van de partijen aangaan van bestuurlijke of contractuele regelingen, die vereist kunnen zijn voor het effectief uitoefenen van haar functies als secretariaat van dit protocol;

g)

het ontvangen en herzien van aanvragen van intergouvernementele en niet-gouvernementele organisaties die geaccrediteerd willen worden als waarnemer van de Vergadering van de partijen, het gelijktijdig controleren dat zij niet gerelateerd zijn aan de tabaksindustrie, en het ter overweging voorleggen van de herziene aanvragen aan de Vergadering van de partijen; en

h)

het uitvoeren van andere functies van het secretariaat, die gespecificeerd worden in dit protocol en andere soortgelijke functies, die bepaald worden door de Vergadering van de partijen.

Artikel 35

Betrekkingen tussen de Vergadering van de partijen en intergouvernementele organisaties.

De Vergadering van de partijen kan vragen om de medewerking van geschikte internationale en regionale intergouvernementele organisaties, met inbegrip van financiële en ontwikkelingsinstellingen, om technische en financiële medewerking te verschaffen voor het bereiken van de doelstellingen van dit protocol.

Artikel 36

Financiële middelen

1.   Partijen erkennen de belangrijke rol die financiële middelen spelen in het realiseren van de doelstellingen van dit protocol, en erkennen het belang van artikel 26 van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging bij het realiseren van de doelstellingen van het verdrag.

2.   Elke partij zal financiële ondersteuning verschaffen met betrekking tot haar nationale activiteiten die bedoeld zijn voor het realiseren van de doelstelling van dit protocol, in overeenstemming met de nationale plannen, prioriteiten en programma's.

3.   Partijen zullen zo mogelijk het gebruik van bilaterale, regionale, subregionale en andere multilaterale kanalen aanmoedigen om financiering te verschaffen voor het versterken van de capaciteit van ontwikkelingslanden en landen met een overgangseconomie om te voldoen aan de doelstellingen van dit protocol.

4.   Onverminderd artikel 18 worden de partijen aangemoedigd om, afhankelijk van hunnationale wetgeving en beleid en waar mogelijk, de in beslag genomen opbrengsten afkomstig uit de illegale handel in tabak, tabaksproducten en productieapparatuur te gebruiken om de doelstellingen van dit protocol te realiseren.

5.   Partijen vertegenwoordigd in relevante regionale en internationale intergouvernementele organisaties en financiële en ontwikkelingsinstellingen moeten deze entiteiten aanmoedigen om financiële hulp te verschaffen aan partijen in ontwikkelingslanden en aan partijen met een overgangseconomie om hen te helpen te voldoen aan hun verplichtingen op grond van dit protocol, zonder de rechten op vertegenwoordiging binnen deze organisaties te beperken.

6.   Partijen komen overeen:

a)

partijen te helpen bij het voldoen aan hun verplichtingen op grond van dit protocol, alle relevante potentiële en bestaande middelen die beschikbaar zijn voor activiteiten met betrekking tot de doelstellingen van dit protocol moeten gemobiliseerd en gebruikt worden ten gunste van alle partijen, vooral partijen in ontwikkelingslanden en partijen met een overgangseconomie; en

b)

het secretariaat van het Verdrag zal partijen in ontwikkelingslanden en partijen met een overgangseconomie op verzoek adviseren over beschikbare financieringsmiddelen om hen in staat te stellen hun verplichtingen onder dit protocol na te komen.

7.   Partijen kunnen eisen dat de tabaksindustrie alle kosten draagt die gerelateerd zijn aan de verplichtingen van een partij om de doelstellingen van dit protocol te realiseren, in overeenstemming met artikel 5.3 van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging.

8.   Partijen zullen proberen om, afhankelijk van hun binnenlandse wetgeving, zelfstandige financiering voor de tenuitvoerlegging van het protocol te realiseren, inclusief door het heffen van belastingen en andere toeslagen op tabaksproducten.

DEEL VIII

BESLECHTING VAN GESCHILLEN

Artikel 37

Beslechting van geschillen

De beslechting van geschillen tussen de partijen met betrekking tot de interpretatie of toepassing van dit protocol wordt geregeerd door artikel 27 van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging.

DEEL IX

ONTWIKKELING VAN HET PROTOCOL

Artikel 38

Wijzigingen van dit protocol

1.   Elke partij kan wijzigingen van dit protocol voorstellen.

2.   Wijzigingen van dit protocol worden overwogen en aangenomen door de Vergadering van de partijen. De tekst van een voorgestelde wijziging van dit protocol zal ten minste zes maanden vóór de sessie waarop de tekst behandeld wordt, aan de partijen worden medegedeeld door het secretariaat van het Verdrag. Het secretariaat van het Verdrag zal de voorgestelde wijzigingen tevens communiceren aan de ondertekenaars van dit protocol en, ter informatie, aan de depositaris.

3.   De partijen zullen alles proberen om tot een overeenstemming bij consensus te komen over elke voorgestelde wijziging van dit protocol. Indien alle pogingen tot het bereiken van een consensus hebben gefaald en er geen overeenkomst bereikt is, zal de wijziging als laatste redmiddel aangenomen worden met een driekwartmeerderheid van de aanwezige stemgerechtigde partijen. Voor toepassing van dit artikel wordt onder „aanwezige stemgerechtigde partijen” verstaan de partijen die aanwezig zijn en voor- of tegenstemmen. Elke aangenomen wijziging zal door het secretariaat van het Verdrag gecommuniceerd worden aan de depositaris, die de wijziging ter goedkeuring zal rondsturen aan alle partijen.

4.   Acceptatie-instrumenten met betrekking tot een wijziging zullen gedeponeerd worden bij de depositaris. Een wijziging die is aangenomen in overeenstemming met lid 3 zal van kracht worden voor de partijen die de wijziging geaccepteerd hebben op de 90e dag na de datum waarop de depositaris een akte van aanvaarding ontvangen heeft van minimaal tweederde van de partijen.

5.   De wijziging zal van kracht worden voor elke andere partij op de 90 dag na de datum waarop die partij haar akte van aanvaarding voor de genoemde wijziging deponeert bij de depositaris.

Artikel 39

Aannemen en wijzigen van bijlagen van dit protocol

1.   Elke partij kan voorstellen indienen voor een bijlage bij dit protocol en mag wijziging van de bijlagen bij dit protocol voorstellen.

2.   Bijlagen zullen beperkt zijn tot lijsten, formulieren en ander beschrijvend materiaal met betrekking tot procedurele, wetenschappelijke, technische of bestuurlijke kwesties.

3.   Bijlagen bij dit protocol en wijzigingen hieraan zullen voorgesteld, aangenomen en van kracht worden in overeenstemming met de procedure die is vastgesteld in artikel 38.

DEEL X

SLOTBEPALINGEN

Artikel 40

Voorbehoud

Ten aanzien van dit protocol kan geen enkel voorbehoud worden gemaakt.

Artikel 41

Terugtrekking

1.   Twee jaar na de datum waarop dit protocol voor een partij van kracht is geworden, mag die partij zich op elk moment terugtrekken uit het protocol door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de depositaris.

2.   De terugtrekking wordt van kracht na het verstrijken van een jaar na de datum waarop de depositaris de kennisgeving van terugtrekking heeft ontvangen of op enige latere datum die vermeld kan zijn in de kennisgeving van terugtrekking.

3.   Een partij die zich terugtrekt uit het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging zal tevens geacht worden zich teruggetrokken te hebben uit dit protocol, met ingang vanaf de datum van terugtrekking uit het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging.

Artikel 42

Stemrecht

1.   Elke partij van dit protocol heeft één stem, met uitzondering van het bepaalde in lid 2.

2.   Regionale organisaties voor economische integratie beschikken ter zake van binnen hun bevoegdheid vallende aangelegenheden over een aantal stemmen dat gelijk is aan het aantal stemmen van hun lidstaten die partij zijn bij het protocol. Een dergelijke organisatie zal haar stemrecht niet uitoefenen als één van haar lidstaten zijn recht uitoefent, en vice versa.

Artikel 43

Ondertekening

Het protocol zal van 10 tot 11 januari 2013 voor alle partijen bij het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging ter ondertekening liggen op het hoofdkantoor van de Wereldgezondheidsorganisatie in Genève en daarna op het hoofdkantoor van de Verenigde Naties in New York tot 9 januari 2014.

Artikel 44

Ratificatie, aanvaarding, goedkeuring, formele bevestiging of toetreding

1.   Dit protocol is afhankelijk van ratificatie, aanvaarding, goedkeuring of toetreding door staten en van formele bevestiging of toetreding door regionale organisaties voor economische integratie die partij zijn in het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging. Het zal beschikbaar zijn voor toetreding vanaf de dag na de datum waarop het protocol gesloten is voor ondertekening. De akten van ratificatie, aanvaarding, goedkeuring, formele bevestiging of toetreding dienen te worden neergelegd bij de depositaris.

2.   Elke regionale organisatie voor economische integratie die een partij wordt zonder dat haar lidstaten partij zijn, zal gebonden zijn aan alle verplichtingen op grond van dit protocol. In het geval van organisaties waarvan één of meer lidstaten een partij zijn, zullen de organisatie en haar lidstaten besluiten over hun respectievelijke verantwoordelijkheden voor de uitvoering van hun verplichtingen onder dit protocol. In dergelijke gevallen zijn de organisatie en de lidstaten niet gerechtigd de uit dit protocol voortvloeiende rechten gelijktijdig uit te oefenen.

3.   Regionale organisaties voor economische integratie zullen in hun akte met betrekking tot formele bevestiging of in hun akte van toetreding hun mate van bevoegdheid met betrekking tot de kwesties, die door dit protocol geregeerd worden, aangeven. Deze organisaties zullen tevens de depositaris informeren, die vervolgens de partijen zal informeren, over materiële wijzigingen in hun mate van bevoegdheid.

Artikel 45

Inwerkingtreding

1.   Dit protocol treedt in werking op de negentigste dag na de datum van nederlegging van de 40e akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding bij de depositaris.

2.   Voor elke partij van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging die dit protocol ratificeert, aanvaardt, goedkeurt of formeel bevestigt of hiertoe toetreedt nadat de voorwaarden voor inwerkingtreding beschreven in lid 1 vervuld zijn, zal dit protocol in werking treden op de negentigste dag na de datum van deponering van de akte van ratificatie, aanvaarding, toetreding of formele bevestiging.

3.   Ten behoeve van dit artikel wordt een door een regionale organisatie voor economische integratie neergelegde akte niet meegeteld naast de door haar lidstaten neergelegde akten van die organisatie.

Artikel 46

Depositaris

De secretaris-generaal van de Verenigde Naties is de depositaris van dit protocol.

Artikel 47

Authentieke teksten

Het oorspronkelijke exemplaar van dit protocol, waarvan de Arabische, de Chinese, de Engelse, de Franse, de Russische en de Spaanse tekst gelijkelijk authentiek zijn, wordt neergelegd bij de secretaris-generaal van de Verenigde Naties.


(1)  Partijen kunnen voor dit doel, waar mogelijk, referenties aan het Geharmoniseerd systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen van de Werelddouaneorganisatie bijvoegen.

(2)  In voorkomende gevallen zal nationaal of binnenlands eveneens verwijzen naar regionale organisaties voor economische integratie.

(3)  Een veilige uitwisseling van informatie tussen twee partijen is bestand tegen onderschepping en manipulatie (vervalsing). Met andere woorden, die informatie die uitgewisseld wordt tussen de twee partijen kan niet gelezen of aangepast worden door een derde.


1.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 268/38


BESLUIT (EU) 2016/1751 VAN DE RAAD

van 20 september 2016

betreffende de sluiting, namens de Europese Unie, van het wijzigingsprotocol bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Vorstendom Andorra waarbij wordt voorzien in maatregelen van gelijke strekking als die welke zijn vervat in Richtlijn 2003/48/EG van de Raad betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 115, in samenhang met artikel 218, lid 6, onder b), en artikel 218, lid 8, tweede alinea,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig Besluit (EU) 2016/242 van de Raad (2) is op 12 februari 2016 het wijzigingsprotocol bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Vorstendom Andorra waarbij wordt voorzien in maatregelen van gelijke strekking als die welke zijn vervat in Richtlijn 2003/48/EG van de Raad betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling, ondertekend, onder voorbehoud van sluiting op een later tijdstip.

(2)

De uit deze onderhandelingen voortgevloeide tekst van het wijzigingsprotocol is in overeenstemming met de door de Raad opgestelde onderhandelingsrichtsnoeren, aangezien hij de overeenkomst aanpast aan de recentste internationale ontwikkelingen inzake automatische uitwisseling van inlichtingen, namelijk aan de Mondiale Standaard voor automatische uitwisseling van inlichtingen over financiële rekeningen in fiscale aangelegenheden, die is ontwikkeld door de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). De Unie, haar lidstaten en het Vorstendom Andorra hebben actief bijgedragen aan de werkzaamheden van het Mondiaal Forum van de OESO om de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van die standaard te ondersteunen. De tekst van de overeenkomst zoals gewijzigd bij het wijzigingsprotocol vormt de rechtsgrondslag voor de toepassing van de Mondiale Standaard in de betrekkingen tussen de Europese Unie en het Vorstendom Andorra.

(3)

De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is overeenkomstig artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001 (3) geraadpleegd.

(4)

Het wijzigingsprotocol moet namens de Unie worden goedgekeurd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het wijzigingsprotocol bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Vorstendom Andorra waarbij wordt voorzien in maatregelen van gelijke strekking als die welke zijn vervat in Richtlijn 2003/48/EG van de Raad betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling, wordt namens de Europese Unie goedgekeurd.

De tekst van het wijzigingsprotocol is aan dit besluit gehecht.

Artikel 2

1.   De voorzitter van de Raad verricht namens de Unie de in artikel 2, lid 1, van het wijzigingsprotocol bedoelde kennisgeving (4).

2.   De Commissie stelt het Vorstendom Andorra en de lidstaten in kennis van de kennisgevingen die worden verricht overeenkomstig artikel l, lid l, onder d), van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en het Vorstendom Andorra over de automatische uitwisseling van inlichtingen over financiële rekeningen ter verbetering van de internationale naleving van de belastingplicht, zoals die uit het wijzigingsprotocol voortvloeit.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 20 september 2016.

Voor de Raad

De voorzitter

I. KORČOK


(1)  Advies van 9 maart 2016 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Besluit (EU) 2016/242 van de Raad van 12 februari 2016 betreffende de ondertekening, namens de Europese Unie, van het wijzigingsprotocol bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Vorstendom Andorra waarbij wordt voorzien in maatregelen van gelijke strekking als die welke zijn vervat in Richtlijn 2003/48/EG van de Raad betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling (PB L 45 van 20.2.2016, blz. 10).

(3)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).

(4)  De datum van inwerkingtreding zal door het secretariaat-generaal van de Raad in het Publicatieblad van de Europese Unie worden bekendgemaakt.


1.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 268/40


WIJZIGINGSPROTOCOL

bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Vorstendom Andorra waarbij wordt voorzien in maatregelen van gelijke strekking als die welke zijn vervat in Richtlijn 2003/48/EG betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling

DE EUROPESE UNIE,

en

HET VORSTENDOM ANDORRA, hierna „Andorra” genoemd,

beide „de overeenkomstsluitende partij” of, gezamenlijk, „de overeenkomstsluitende partijen” genoemd,

Met het oog op de toepassing van de OESO-standaard voor de automatische uitwisseling van inlichtingen over Financiële Rekeningen, hierna „Mondiale Standaard” genoemd, binnen een kader van samenwerking tussen de overeenkomstsluitende partijen,

OVERWEGENDE dat de overeenkomstsluitende partijen al heel lang een nauwe relatie onderhouden waar het gaat om wederzijdse bijstand in fiscale aangelegenheden, met name inzake de toepassing van maatregelen van gelijke strekking als die welke zijn vervat in Richtlijn 2003/48/EG van de Raad betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling (1), en dat zij die relatie willen uitbouwen om de internationale naleving van belastingverplichtingen te bevorderen,

OVERWEGENDE dat de overeenkomstsluitende partijen een overeenkomst tot stand wensen te brengen teneinde de naleving van belastingverplichtingen op internationaal niveau te verbeteren op basis van wederzijdse automatische uitwisseling van inlichtingen, met inachtneming van bepaalde geheimhoudings- en andere waarborgen, waaronder bepalingen die het gebruik van de uitgewisselde inlichtingen beperken,

OVERWEGENDE dat artikel 12 van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Vorstendom Andorra waarbij wordt voorzien in maatregelen van gelijke strekking als die welke zijn vervat in Richtlijn 2003/48/EG van de Raad betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling (2) (hierna „de overeenkomst” genoemd), in de versie zoals deze luidde tot de wijziging bij dit wijzigingsprotocol, waarbij uitsluitend werd voorzien in de uitwisseling van inlichtingen op verzoek over gedragingen die belastingfraude vormen of soortgelijke aangelegenheden betreffen, dient te worden aangepast aan de OESO-standaard voor transparantie en uitwisseling van inlichtingen in belastingzaken,

OVERWEGENDE dat de overeenkomstsluitende partijen hun onderscheiden gegevensbeschermingswetten en -praktijken zullen toepassen op de verwerking van de persoonsgegevens die worden uitgewisseld overeenkomstig de overeenkomst zoals gewijzigd bij dit wijzigingsprotocol en zich ertoe verbinden elkaar onverwijld in kennis te stellen van inhoudelijke veranderingen in die wetten en praktijken,

OVERWEGENDE dat in Besluit 2010/625/EU van de Commissie van 19 oktober 2010 overeenkomstig Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad over de passende bescherming van persoonsgegevens in Andorra (3) is bepaald dat Andorra voor alle handelingen die onder het toepassingsgebied van die richtlijn vallen, wordt geacht een passend beschermingsniveau te waarborgen voor vanuit de Europese Unie doorgegeven persoonsgegevens,

OVERWEGENDE dat de lidstaten en Andorra uiterlijk op de datum van inwerkingtreding van dit wijzigingsprotocol zullen beschikken over i) passende waarborgen om ervoor te zorgen dat de inlichtingen verkregen uit hoofde van de overeenkomst zoals gewijzigd bij dit wijzigingsprotocol vertrouwelijk blijven en uitsluitend worden gebruikt voor de doeleinden van en door de personen of autoriteiten die betrokken zijn bij de heffing, inning of invordering van, de tenuitvoerlegging of vervolging ter zake van of beslissingen in beroepszaken met betrekking tot belastingen, of bij het toezicht daarop, alsook voor andere toegestane doeleinden, en ii) de infrastructuur voor een doeltreffende uitwisselingsrelatie (met inbegrip van vastgelegde procedures voor tijdige, accurate, veilige en vertrouwelijke inlichtingenuitwisseling, doeltreffende en betrouwbare communicatie, en de capaciteit om kwesties en zorgen omtrent uitwisselingen of uitwisselingsverzoeken snel op te lossen en de bepalingen van artikel 4 van de overeenkomst zoals gewijzigd bij dit wijzigingsprotocol toe te passen),

OVERWEGENDE dat Rapporterende Financiële Instellingen, verzendende Bevoegde Autoriteiten en ontvangende Bevoegde Autoriteiten, als verantwoordelijke voor de verwerking, de inlichtingen die zijn verwerkt in overeenstemming met de overeenkomst zoals gewijzigd bij dit wijzigingsprotocol, niet langer mogen bewaren dan nodig is voor de doeleinden ervan. Gezien de verschillen in de wetgevingen van de lidstaten en van Andorra moet de maximale bewaartermijn voor elke overeenkomstsluitende partij worden vastgesteld op basis van de voorschriften inzake verjaring waarin is voorzien in de nationale belastingwetgeving van elke verantwoordelijke voor de verwerking,

OVERWEGENDE dat de categorieën Rapporterende Financiële Instellingen en Te Rapporteren Rekeningen die worden bestreken door de overeenkomst zoals gewijzigd bij dit wijzigingsprotocol, zijn bedoeld om de belastingplichtigen minder gelegenheid te geven om rapportage te vermijden door hun activa te verplaatsen naar Financiële Instellingen of te investeren in financiële producten die buiten het toepassingsgebied van de overeenkomst zoals gewijzigd bij dit wijzigingsprotocol vallen. Bepaalde Financiële Instellingen en rekeningen met een laag risico om voor belastingontduiking te worden gebruikt, moeten evenwel van het toepassingsgebied worden uitgesloten. Over het algemeen dienen er geen drempels te worden opgenomen, aangezien deze gemakkelijk kunnen worden omzeild door rekeningen over verschillende Financiële Instellingen te splitsen. De financiële inlichtingen die moeten worden gerapporteerd en uitgewisseld, dienen niet alleen betrekking te hebben op alle relevante inkomsten (interesten, dividenden en vergelijkbare soorten inkomsten), maar ook op het saldo van de rekeningen en de opbrengsten van de verkoop van Financiële Activa, zodat situaties kunnen worden aangepakt waarin een belastingplichtige tracht vermogen te verbergen dat zelf inkomsten of activa vertegenwoordigt waarover belasting is ontdoken. Daarom is de verwerking van inlichtingen uit hoofde van de overeenkomst zoals gewijzigd bij dit wijzigingsprotocol noodzakelijk voor, en evenredig met, het doel om de belastingdiensten van de lidstaten en Andorra in staat te stellen correct en ondubbelzinnig te bepalen om welke belastingplichtigen het gaat, hun belastingwetgeving in grensoverschrijdende situaties toe te passen en te handhaven, te beoordelen hoe waarschijnlijk belastingontduiking is en onnodig verder onderzoek te vermijden,

ZIJN OVEREENGEKOMEN ALS VOLGT:

Artikel 1

De overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Vorstendom Andorra waarbij wordt voorzien in maatregelen van gelijke strekking als die welke zijn vervat in Richtlijn 2003/48/EG van de Raad betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling (hierna „de overeenkomst” genoemd), wordt gewijzigd als volgt:

1)

de titel wordt vervangen door:

„Overeenkomst tussen de Europese Unie en het Vorstendom Andorra over de automatische uitwisseling van inlichtingen over Financiële Rekeningen ter verbetering van de internationale naleving van de belastingplicht”;

2)

de artikelen 1 tot en met 19 worden vervangen door:

„Artikel 1

Definities

1.   Voor de toepassing van deze overeenkomst wordt verstaan onder:

a)   „Europese Unie”: de Unie die is opgericht bij het Verdrag betreffende de Europese Unie, met inbegrip van de grondgebieden waar het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie van toepassing is, overeenkomstig de bepalingen van dat laatste Verdrag.

b)   „Lidstaat”: een Lidstaat van de Europese Unie.

c)   „Andorra”: het Vorstendom Andorra.

d)   „de Bevoegde Autoriteiten van Andorra” en „de Bevoegde Autoriteiten van de lidstaten”: de autoriteiten vermeld in bijlage III, respectievelijk onder a) en onder b) tot en met ac). Bijlage III maakt integrerend deel uit van deze overeenkomst. De lijst van Bevoegde Autoriteiten in bijlage III kan door eenvoudige kennisgeving aan de andere overeenkomstsluitende partij worden gewijzigd door Andorra, wat de onder a) van deze bijlage genoemde autoriteit betreft, en door de Europese Unie, wat de onder b) tot en met ac) genoemde autoriteiten betreft.

e)   „Financiële Instelling van een Lidstaat”: i) elke Financiële Instelling die een ingezetene is van een Lidstaat, met uitzondering van elk filiaal van een dergelijke Financiële Instelling dat zich buiten die Lidstaat bevindt, en ii) elk filiaal van een Financiële Instelling die geen ingezetene is van die Lidstaat, indien dat filiaal zich in die Lidstaat bevindt.

f)   „Andorrese Financiële Instelling”: i) elke Financiële Instelling die een ingezetene is van Andorra, met uitzondering van elk filiaal van een dergelijke Financiële Instelling dat zich buiten Andorra bevindt, en ii) elk filiaal van een Financiële Instelling die geen ingezetene is van Andorra, indien dat filiaal zich in Andorra bevindt.

g)   „Rapporterende Financiële Instelling”: elke Financiële Instelling van een Lidstaat of Andorrese Financiële Instelling, naargelang de context, die geen Niet-Rapporterende Financiële Instelling is.

h)   „Te Rapporteren Rekening”: een Te Rapporteren Rekening in een Lidstaat of een Andorrese Te Rapporteren Rekening, naargelang de context, mits de rekening als zodanig is aangemerkt op grond van de met de bijlagen I en II sporende due diligence-procedures die gelden in de betrokken Lidstaat of in Andorra.

i)   „Te Rapporteren Rekening in een Lidstaat”: een Financiële Rekening die wordt beheerd door een Andorrese Rapporterende Financiële Instelling en wordt aangehouden door een of meer Te Rapporteren Personen van een Lidstaat of door een Passieve NFE met een of meer Uiteindelijk Belanghebbenden die een te Rapporteren Persoon van een Lidstaat is.

j)   „Andorrese Te Rapporteren Rekening”: een Financiële Rekening die wordt beheerd door een Rapporterende Financiële Instelling van een Lidstaat en wordt aangehouden door een of meer Andorrese Te Rapporteren Personen of door een Passieve NFE met een of meer Uiteindelijk Belanghebbenden die een Andorrese Te Rapporteren Persoon is.

k)   „Persoon van een Lidstaat”: een natuurlijke persoon of een Entiteit die door een Andorrese Rapporterende Financiële Instelling als ingezetene van een Lidstaat is aangemerkt op grond van de met de bijlagen I en II sporende due diligence-procedures, of een nalatenschap van een erflater die een ingezetene was van een Lidstaat.

l)   „Andorrese Persoon”: een natuurlijke persoon of een Entiteit die door een Rapporterende Financiële Instelling van een Lidstaat als ingezetene van Andorra is aangemerkt op grond van de met de bijlagen I en II sporende due diligence-procedures, of een nalatenschap van een erflater die een ingezetene was van Andorra.

2.   Elke in deze overeenkomst niet anderszins omschreven term met een hoofdletter heeft de betekenis die hij op dat ogenblik heeft i) voor de lidstaten, krachtens Richtlijn 2011/16/EU van de Raad betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen (4), of, in voorkomend geval, het nationale recht van de Lidstaat die deze overeenkomst toepast, en ii) voor Andorra, krachtens zijn nationale recht, waarbij een dergelijke betekenis in overeenstemming dient te zijn met de in de bijlagen I en II vastgelegde betekenis.

Elke in deze overeenkomst of in de bijlagen I of II niet anderszins omschreven term heeft, tenzij het zinsverband anders vereist of de Bevoegde Autoriteit van een Lidstaat en de Bevoegde Autoriteit van Andorra een gemeenschappelijke betekenis overeenkomen conform artikel 7 (voor zover toegestaan door het nationale recht), de betekenis die hij op dat ogenblik heeft krachtens de wetgeving van het betrokken rechtsgebied dat deze overeenkomst toepast, i) voor de lidstaten, krachtens Richtlijn 2011/16/EU van de Raad betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen, of, in voorkomend geval, het nationale recht van de betrokken Lidstaat, en ii) voor Andorra, krachtens zijn nationale recht, waarbij een dergelijke betekenis krachtens de toepasselijke belastingwetgeving van het betrokken rechtsgebied (een Lidstaat of Andorra) voorrang heeft boven een betekenis die aan de term wordt gegeven op grond van andere wetten van dat rechtsgebied.

Artikel 2

Automatische uitwisseling van inlichtingen met betrekking tot Te Rapporteren Rekeningen

1.   Overeenkomstig de bepalingen van dit artikel en met inachtneming van de toepasselijke rapportage- en due diligence-voorschriften welke sporen met de bijlagen I en II, die integrerend deel uitmaken van deze overeenkomst, worden de krachtens dergelijke voorschriften verkregen en in lid 2 genoemde inlichtingen jaarlijks uitgewisseld door de Bevoegde Autoriteit van Andorra met de Bevoegde Autoriteit van elk van de lidstaten en door de Bevoegde Autoriteit van elk van de lidstaten met de Bevoegde Autoriteit van Andorra.

2.   De uit te wisselen informatie betreft in het geval van een Lidstaat voor elke Andorrese Te Rapporteren Rekening en in het geval van Andorra voor elke Te Rapporteren Rekening in een Lidstaat:

a)

de naam, het adres, het fiscaal identificatienummer en, in het geval van een natuurlijke persoon, de geboortedatum en geboorteplaats van elke Te Rapporteren Persoon die een Rekeninghouder van de rekening is en, in het geval van een Entiteit die een Rekeninghouder is en waarvan met behulp van de procedures inzake due diligence welke met de bijlagen I en II sporen, wordt vastgesteld dat zij een of meer Uiteindelijk Belanghebbenden heeft die een Te Rapporteren Persoon is, de naam, het adres en het fiscaal identificatienummer van de Entiteit en de naam, het adres, het fiscaal identificatienummer en de geboortedatum en geboorteplaats van elke Te Rapporteren Persoon;

b)

het rekeningnummer (of het functionele equivalent daarvan bij het ontbreken van een rekeningnummer);

c)

de naam en het eventuele identificatienummer van de Rapporterende Financiële Instelling;

d)

het saldo van de rekening of de waarde (in het geval van een Kapitaalverzekering of Lijfrenteverzekering met inbegrip van de Geldswaarde of waarde bij afkoop) aan het eind van het desbetreffende kalenderjaar of een andere relevante periode waarover gerapporteerd dient te worden, of indien de rekening tijdens dat jaar of die periode werd opgeheven, de opheffing;

e)

ter zake van een Bewaarrekening:

i)

het op de rekening (of ter zake van de rekening) gestorte of bijgeschreven totale brutobedrag aan rente, totale brutobedrag aan dividenden en totale brutobedrag aan overige inkomsten gegenereerd met betrekking tot de activa op de rekening, gedurende het kalenderjaar of een andere relevante periode waarover gerapporteerd dient te worden; en

ii)

de totale bruto-opbrengsten van de verkoop, terugbetaling of afkoop van Financiële Activa gestort of bijgeschreven op de rekening gedurende het kalenderjaar of een andere relevante periode waarover gerapporteerd dient te worden ter zake waarvan de Rapporterende Financiële Instelling voor de Rekeninghouder optrad als bewaarder, makelaar, vertegenwoordiger of anderszins als gevolmachtigde;

f)

ter zake van een Depositorekening, het totale brutobedrag aan rente gestort of bijgeschreven op de rekening gedurende het kalenderjaar of een andere relevante periode waarover gerapporteerd dient te worden; en

g)

ter zake van een rekening niet omschreven in lid 2, onder e) of f), het totale brutobedrag betaald of gecrediteerd op de rekening van de Rekeninghouder gedurende het kalenderjaar of een andere relevante periode waarover gerapporteerd dient te worden ter zake waarvan de Rapporterende Financiële Instelling een betalingsverplichting heeft of debiteur is, met inbegrip van het totaalbedrag aan afbetalingen aan de Rekeninghouder gedurende het kalenderjaar of een andere relevante periode waarover gerapporteerd dient te worden.

Artikel 3

Tijdstip en wijze van automatische inlichtingenuitwisseling

1.   Voor de in artikel 2 bedoelde inlichtingenuitwisseling kunnen het bedrag en de aard van ter zake van een Te Rapporteren Rekening verrichte betalingen worden vastgesteld in overeenstemming met de beginselen van de belastingwetgeving van het rechtsgebied (een Lidstaat of Andorra) dat de inlichtingen verstrekt.

2.   Voor de in artikel 2 bedoelde inlichtingenuitwisseling wordt in de uitgewisselde inlichtingen vermeld in welke valuta elk betrokken bedrag is uitgedrukt.

3.   De in artikel 2, lid 2, bedoelde inlichtingen dienen te worden uitgewisseld met betrekking tot het eerste jaar vanaf de inwerkingtreding van het op 12 februari 2016 ondertekende wijzigingsprotocol en alle daaropvolgende jaren en zij worden uitgewisseld binnen negen maanden na het einde van het kalenderjaar waarop de inlichtingen betrekking hebben.

4.   De Bevoegde Autoriteiten zullen de in artikel 2 beschreven inlichtingen automatisch uitwisselen via een XML-schema voor de gezamenlijke rapportagestandaard.

5.   De Bevoegde Autoriteiten komen een of meer methoden voor gegevensoverdracht overeen, met inbegrip van versleutelingsstandaarden.

Artikel 4

Samenwerking inzake naleving en handhaving

De Bevoegde Autoriteit van een Lidstaat stelt de Bevoegde Autoriteit van Andorra in kennis en de Bevoegde Autoriteit van Andorra stelt de Bevoegde Autoriteit van een Lidstaat in kennis wanneer eerstgenoemde (kennisgevende) Bevoegde Autoriteit redenen heeft om aan te nemen dat er door een fout onjuiste of onvolledige inlichtingen zijn gerapporteerd op grond van artikel 2 of dat een Rapporterende Financiële Instelling de toepasselijke rapportagevoorschriften en due diligence-procedures die met de bijlagen I en II sporen, niet heeft nageleefd. De in kennis gestelde Bevoegde Autoriteit neemt alle passende maatregelen die haar uit hoofde van haar nationale recht ter beschikking staan om de in de kennisgeving vermelde fouten of niet-naleving te corrigeren.

Artikel 5

Uitwisseling van inlichtingen op verzoek

1.   Niettegenstaande de bepalingen van artikel 2 en van andere overeenkomsten die voorzien in de uitwisseling van inlichtingen op verzoek tussen Andorra en een Lidstaat, wisselen de Bevoegde Autoriteit van Andorra en de Bevoegde Autoriteit van een Lidstaat op verzoek de inlichtingen uit die naar verwachting van belang zijn voor de uitvoering van deze overeenkomst of voor de toepassing of de handhaving van de nationale wetgeving betreffende belastingen van elke soort en benaming die worden geheven ten behoeve van Andorra en de lidstaten of van de staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan, voor zover de heffing van belasting krachtens dergelijke nationale wetgeving niet strijdig is met een toepasselijke overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting tussen Andorra en de betrokken Lidstaat.

2.   In geen geval worden de bepalingen van lid 1 van dit artikel en van artikel 6 zodanig uitgelegd dat zij Andorra of een Lidstaat ertoe verplichten:

a)

administratieve maatregelen te nemen die in strijd zijn met de wetgeving en de administratieve praktijk van respectievelijk Andorra of de betrokken Lidstaat;

b)

inlichtingen te verstrekken die niet verkrijgbaar zijn volgens de wetgeving of in de normale gang van zaken in de administratie van respectievelijk Andorra of de betrokken Lidstaat;

c)

inlichtingen te verstrekken die een handels-, bedrijfs-, nijverheids- of beroepsgeheim of een fabrieks- of handelswerkwijze zouden onthullen, dan wel inlichtingen waarvan het verstrekken in strijd zou zijn met de openbare orde (ordre public).

3.   Indien in overeenstemming met dit artikel door een Lidstaat of door Andorra als verzoekend rechtsgebied om inlichtingen wordt verzocht, wendt Andorra of de Lidstaat als aangezocht rechtsgebied zijn maatregelen inzake het verzamelen van inlichtingen aan om de verzochte inlichtingen te verkrijgen, ongeacht het feit dat het aangezochte rechtsgebied ten behoeve van zijn eigen belastingheffing niet over dergelijke inlichtingen hoeft te beschikken. Op de in de vorige zin vervatte verplichting zijn de beperkingen van lid 2 van toepassing, maar deze beperkingen mogen in geen geval zodanig worden uitgelegd dat het het aangezochte rechtsgebied is toegestaan uitsluitend op grond van het feit dat het intern geen belang heeft bij dergelijke inlichtingen, te weigeren inlichtingen te verstrekken.

4.   De bepalingen van lid 2 mogen in geen geval zodanig worden uitgelegd dat het Andorra of een Lidstaat is toegestaan het verstrekken van inlichtingen te weigeren, uitsluitend op grond van het feit dat de betreffende gegevens berusten bij een bank, een andere Financiële Instelling, een gevolmachtigde of een persoon die bij wijze van vertegenwoordiging of als vertrouwenspersoon optreedt, of omdat zij betrekking hebben op eigendomsbelangen in een persoon.

5.   De Bevoegde Autoriteiten komen de te gebruiken standaardformulieren overeen alsook een of meer methoden voor gegevensoverdracht, met inbegrip van versleutelingsstandaarden.

Artikel 6

Vertrouwelijkheid en bescherming van persoonsgegevens

1.   Alle door een rechtsgebied (een Lidstaat of Andorra) uit hoofde van deze overeenkomst verkregen inlichtingen worden op dezelfde wijze vertrouwelijk behandeld en beschermd als inlichtingen die krachtens het nationale recht van dat rechtsgebied zijn verkregen en, voor zover nodig voor de bescherming van persoonsgegevens, in overeenstemming met de toepasselijke nationale wetgeving en met de waarborgen die het rechtsgebied dat de inlichtingen verstrekt, kan voorschrijven indien deze worden vereist krachtens zijn nationale recht.

2.   In overeenstemming met deze overeenkomst verwerkte inlichtingen worden niet langer bewaard dan voor de verwezenlijking van de doelstellingen van deze overeenkomst noodzakelijk is, en in elk geval in overeenstemming met de nationale voorschriften inzake verjaring van iedere verantwoordelijke voor de verwerking.

3.   Dergelijke inlichtingen worden in elk geval uitsluitend ter kennis gebracht van personen of autoriteiten (met inbegrip van rechterlijke instanties en bestuurlijke of toezichthoudende lichamen) die betrokken zijn bij de heffing, inning of invordering van, de tenuitvoerlegging of vervolging ter zake van of beslissingen in beroepszaken met betrekking tot belastingen van dat rechtsgebied (een Lidstaat of Andorra), of bij het toezicht daarop. Uitsluitend de bovenbedoelde personen of autoriteiten mogen van die inlichtingen gebruikmaken en uitsluitend voor de in de vorige zin vermelde doeleinden. Niettegenstaande de bepalingen van lid 1 mogen zij de inlichtingen bekendmaken in openbare rechtszittingen of in rechterlijke beslissingen aangaande die belastingen.

4.   Niettegenstaande de bepalingen in de voorgaande leden kan van inlichtingen die een rechtsgebied (een Lidstaat of Andorra) heeft ontvangen, gebruik worden gemaakt voor andere doeleinden indien die inlichtingen zodanig kunnen worden gebruikt krachtens de wetgeving van het rechtsgebied dat de inlichtingen heeft verstrekt (respectievelijk Andorra of een Lidstaat) en indien de Bevoegde Autoriteit van dat rechtsgebied toestemming voor dat gebruik verleent. Door een rechtsgebied (een Lidstaat of Andorra) aan een ander rechtsgebied (respectievelijk Andorra of een Lidstaat) verstrekte inlichtingen kunnen door het laatstbedoelde rechtsgebied worden doorgegeven aan een derde rechtsgebied (een andere Lidstaat), met voorafgaande toestemming van de Bevoegde Autoriteit van het eerstbedoelde rechtsgebied waarvan de inlichtingen afkomstig zijn.

Inlichtingen die door de ene Lidstaat aan de andere Lidstaat zijn verstrekt krachtens zijn toepasselijke wetgeving tot uitvoering van Richtlijn 2011/16/EU van de Raad betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen, kunnen aan Andorra worden doorgegeven, met voorafgaande toestemming van de Bevoegde Autoriteit van de Lidstaat waarvan de inlichtingen afkomstig zijn.

5.   Elke Bevoegde Autoriteit van een Lidstaat of van Andorra stelt de andere Bevoegde Autoriteit, namelijk die van Andorra of die Lidstaat, onmiddellijk in kennis van schendingen van de vertrouwelijkheid, het ontbreken van waarborgen en alle sancties en corrigerende maatregelen die vervolgens zijn getroffen.

Artikel 7

Overleg en schorsing van de overeenkomst

1.   Als er moeilijkheden ontstaan in verband met de tenuitvoerlegging of de interpretatie van deze overeenkomst, kunnen de Bevoegde Autoriteiten van Andorra dan wel van een Lidstaat verzoeken om overleg tussen de Bevoegde Autoriteit van Andorra en een of meer Bevoegde Autoriteiten van lidstaten teneinde passende maatregelen te ontwikkelen om de naleving van deze overeenkomst te waarborgen. Die Bevoegde Autoriteiten stellen de Europese Commissie en de Bevoegde Autoriteiten van de andere lidstaten onmiddellijk in kennis van de resultaten van hun overleg. Met betrekking tot interpretatievraagstukken kan de Europese Commissie op verzoek van een van de Bevoegde Autoriteiten deelnemen aan het overleg.

2.   Als het overleg betrekking heeft op significante niet-naleving van de bepalingen van deze overeenkomst en de in lid 1 beschreven procedure niet tot een adequate oplossing leidt, kan de Bevoegde Autoriteit van een Lidstaat of van Andorra de uitwisseling van inlichtingen krachtens deze overeenkomst met respectievelijk Andorra of een specifieke Lidstaat schorsen door de andere Bevoegde Autoriteit in kwestie daarvan schriftelijk in kennis te stellen. Een dergelijke schorsing wordt onmiddellijk van kracht. Voor de toepassing van dit lid geldt dat er onder meer sprake is van significante niet-naleving wanneer de bepalingen inzake vertrouwelijkheid en gegevensbescherming die zijn vervat in deze overeenkomst, niet worden nageleefd, wanneer de Bevoegde Autoriteit van een Lidstaat of van Andorra de krachtens deze overeenkomst vereiste inlichtingen niet tijdig of adequaat verstrekt, of wanneer aan entiteiten of rekeningen de status van Niet-Rapporterende Financiële Instelling en Uitgezonderde Rekening wordt toegekend op een wijze die afbreuk doet aan het doel van deze overeenkomst.

Artikel 8

Wijzigingen

1.   De overeenkomstsluitende partijen overleggen telkens wanneer er op het niveau van de OESO wordt besloten om enig aspect van de Mondiale Standaard in belangrijke mate te wijzigen of — indien de overeenkomstsluitende partijen zulks nodig achten — teneinde de technische werking van deze overeenkomst te verbeteren dan wel andere internationale ontwikkelingen te beoordelen of te verwerken. Het overleg vindt plaats binnen een maand na een verzoek van een van de overeenkomstsluitende partijen of, in dringende gevallen, zo spoedig mogelijk.

2.   Op basis van een dergelijk contact kunnen de overeenkomstsluitende partijen met elkaar overleggen om na te gaan of deze overeenkomst moet worden gewijzigd.

3.   Met het oog op het in de leden 1 en 2 bedoelde overleg stelt elke overeenkomstsluitende partij de andere overeenkomstsluitende partij in kennis van mogelijke ontwikkelingen die van invloed kunnen zijn op de goede werking van deze overeenkomst. Dit omvat mede relevante overeenkomsten tussen een der overeenkomstsluitende partijen en een derde land.

4.   Na het overleg kan deze overeenkomst worden gewijzigd bij een protocol of een nieuwe overeenkomst tussen de overeenkomstsluitende partijen.

Artikel 9

Beëindiging

Elke partij kan de onderhavige overeenkomst door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de andere partij beëindigen. Een dergelijke beëindiging wordt van kracht op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een tijdvak van twaalf maanden na de datum van de kennisgeving van de beëindiging. In geval van beëindiging blijven alle inlichtingen die voordien uit hoofde van deze overeenkomst zijn ontvangen, vertrouwelijk en onderworpen aan artikel 6 van deze overeenkomst.

Artikel 10

Territoriaal toepassingsgebied

Deze overeenkomst is van toepassing, enerzijds, op de grondgebieden van de lidstaten waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie van toepassing zijn, onder de in die verdragen neergelegde voorwaarden, en, anderzijds, op het grondgebied van Andorra.”;

3)

de bijlagen worden vervangen door:

BIJLAGE I

GEZAMENLIJKE STANDAARD VOOR RAPPORTAGE EN DUE DILIGENCE MET BETREKKING TOT INLICHTINGEN OVER FINANCIËLE REKENINGEN („GEZAMENLIJKE RAPPORTAGESTANDAARD”)

DEEL I

ALGEMENE RAPPORTAGEVOORSCHRIFTEN

A.

Onverminderd de onderdelen C tot en met E moet iedere Rapporterende Financiële Instelling aan de Bevoegde Autoriteit van haar rechtsgebied (een Lidstaat of Andorra) de volgende inlichtingen verstrekken met betrekking tot elke van haar Te Rapporteren Rekeningen:

1.

de naam, het adres, het rechtsgebied/de rechtsgebieden waarvan de Te Rapporteren Persoon een ingezetene is (een Lidstaat of Andorra), het fiscaal identificatienummer/de fiscale identificatienummers en, voor natuurlijke personen, de geboortedatum en de geboorteplaats, van elke Te Rapporteren Persoon die een Rekeninghouder van de rekening is en, in het geval van een Entiteit die een Rekeninghouder is en waarvan met behulp van due diligence-procedures welke met de delen V, VI en VII sporen, wordt vastgesteld dat zij één of meer Uiteindelijk Belanghebbenden heeft die een Te Rapporteren Persoon is, de naam, het adres, het rechtsgebied/de rechtsgebieden waarvan de Entiteit een ingezetene is (een Lidstaat, Andorra of een ander rechtsgebied) en het fiscaal identificatienummer/de fiscale identificatienummers van de Entiteit en de naam, het adres, het rechtsgebied/de rechtsgebieden (een Lidstaat of Andorra) waarvan de Te Rapporteren Persoon een ingezetene is, het fiscaal identificatienummer/de fiscale identificatienummers en de geboortedatum en geboorteplaats van elke Te Rapporteren Persoon;

2.

het rekeningnummer (of het functionele equivalent daarvan bij het ontbreken van een rekeningnummer);

3.

de naam en het eventuele identificatienummer van de Rapporterende Financiële Instelling;

4.

het saldo van de rekening of de waarde (in het geval van een Kapitaalverzekering of Lijfrenteverzekering met inbegrip van de Geldswaarde of waarde bij afkoop) aan het eind van het desbetreffende kalenderjaar of een andere relevante periode waarover gerapporteerd dient te worden, of indien de rekening tijdens dat jaar of die periode werd opgeheven, de opheffing;

5.

ter zake van een Bewaarrekening:

a)

het op de rekening (of ter zake van de rekening) gestorte of bijgeschreven totale brutobedrag aan rente, totale brutobedrag aan dividenden en totale brutobedrag aan overige inkomsten gegenereerd met betrekking tot de activa op de rekening, gedurende het kalenderjaar of een andere relevante periode waarover gerapporteerd dient te worden; en

b)

de totale bruto-opbrengsten van de verkoop, terugbetaling of afkoop van Financiële Activa gestort of bijgeschreven op de rekening gedurende het kalenderjaar of een andere relevante periode waarover gerapporteerd dient te worden ter zake waarvan de Rapporterende Financiële Instelling voor de Rekeninghouder optrad als bewaarder, makelaar, vertegenwoordiger of anderszins als gevolmachtigde;

6.

ter zake van een Depositorekening, het totale brutobedrag aan rente gestort of bijgeschreven op de rekening gedurende het kalenderjaar of een andere relevante periode waarover gerapporteerd dient te worden; en

7.

ter zake van een rekening niet omschreven in onderdeel A, punt 5 of punt 6, het totale brutobedrag gestort of bijgegeschreven op de rekening van de Rekeninghouder gedurende het kalenderjaar of een andere relevante periode waarover gerapporteerd dient te worden ter zake waarvan de Rapporterende Financiële Instelling een betalingsverplichting heeft of debiteur is, met inbegrip van het totaalbedrag aan afbetalingen aan de Rekeninghouder gedurende het kalenderjaar of een andere relevante periode waarover gerapporteerd dient te worden.

B.

In de gerapporteerde inlichtingen wordt vermeld in welke valuta elk bedrag is uitgedrukt.

C.

Niettegenstaande onderdeel A, punt 1, hoeven het fiscaal identificatienummer/de fiscale identificatienummers of de geboortedatum ter zake van Bestaande Rekeningen die Te Rapporteren Rekeningen zijn, niet te worden gemeld indien dit fiscaal identificatienummer/deze fiscale identificatienummers of deze geboortedatum niet in het dossier van de Rapporterende Financiële Instelling voorhanden zijn, en de Rapporterende Financiële Instelling niet anderszins uit hoofde van het nationale recht of enig rechtsinstrument van de Europese Unie verplicht is deze gegevens te verzamelen (indien van toepassing). Rapporterende Financiële Instellingen zijn echter wel verplicht redelijke inspanningen te doen om ter zake van Bestaande Rekeningen aan het einde van het tweede kalenderjaar volgend op het jaar waarin Bestaande Rekeningen als Te Rapporteren Rekeningen worden aangemerkt, het fiscaal identificatienummer/de fiscale identificatienummers en de geboortedatum te verkrijgen.

D.

Niettegenstaande onderdeel A, punt 1, hoeft het fiscaal identificatienummer niet te worden gerapporteerd indien de betrokken Lidstaat, Andorra of ander(e) rechtsgebied(en) waarvan de Te Rapporteren Persoon een ingezetene is geen fiscale identificatienummers afgeeft.

E.

Niettegenstaande onderdeel A, punt 1, hoeft de geboortedatum niet te worden gemeld, tenzij de Rapporterende Financiële Instelling anderszins krachtens het nationale recht verplicht is deze te verkrijgen en te rapporteren en deze geboorteplaats beschikbaar is in de elektronisch doorzoekbare gegevens die door de Rapporterende Financiële Instelling worden beheerd.

DEEL II

ALGEMENE DUE DILIGENCE-VOORSCHRIFTEN

A.

Een rekening wordt behandeld als een Te Rapporteren Rekening met ingang van de datum waarop zij als zodanig krachtens de due diligence-procedures van deel II tot en met VII wordt aangemerkt; behoudens andersluidende bepalingen moeten inlichtingen met betrekking tot een Te Rapporteren Rekening jaarlijks worden gerapporteerd in het kalenderjaar volgend op het jaar waarop de inlichtingen betrekking hebben.

B.

Het saldo of de waarde van een rekening wordt bepaald per de laatste dag van het kalenderjaar of andere relevante periode waarover gerapporteerd dient te worden.

C.

Indien een saldo- of waardegrens dient te worden bepaald per de laatste dag van het kalenderjaar, moet het betreffende saldo of de betreffende waarde worden bepaald per de laatste dag van de periode waarover gerapporteerd dient te worden die eindigt met of in dat kalenderjaar.

D.

Elke Lidstaat of Andorra kan Rapporterende Financiële Instellingen toestaan gebruik te maken van dienstverleners teneinde te voldoen aan de aan deze instellingen volgens het nationale recht opgelegde verplichtingen inzake rapportage en due diligence, maar de verantwoordelijkheid voor deze verplichtingen rust onverminderd bij de Rapporterende Financiële Instellingen.

E.

Elke Lidstaat of Andorra kan Rapporterende Financiële Instellingen toestaan de due diligence-procedures voor Nieuwe Rekeningen op Bestaande Rekeningen toe te passen, en de due diligence-procedures voor Hogewaarderekeningen op Lagewaarderekeningen toe te passen. Indien een Lidstaat of Andorra toestaat dat due diligence-procedures voor Nieuwe Rekeningen op Bestaande Rekeningen worden toegepast, blijven de anderszins voor Bestaande Rekeningen geldende regels van toepassing.

DEEL III

DUE DILIGENCE VOOR BESTAANDE REKENINGEN VAN NATUURLIJKE PERSONEN

De volgende procedures gelden om na te gaan welke Bestaande Rekeningen van Natuurlijke Personen als Te Rapporteren Rekeningen moeten worden beschouwd.

A.

Rekeningen die niet hoeven te worden gecontroleerd, geïdentificeerd of gerapporteerd. Een Bestaande Rekening in de vorm van een Kapitaalverzekering of een Lijfrenteverzekering hoeft niet te worden gecontroleerd, geïdentificeerd of gerapporteerd, mits het de Rapporterende Financiële Instelling daadwerkelijk bij wet verboden is om een dergelijke verzekering te verkopen aan ingezetenen van een Te Rapporteren Rechtsgebied.

B.

Lagewaarderekeningen. De volgende procedures zijn van toepassing met betrekking tot Lagewaarderekeningen.

1.

Woonadres. Indien de Rapporterende Financiële Instelling in haar dossier het uit Bewijsstukken afgeleide actuele woonadres van de natuurlijke persoon/Rekeninghouder heeft, kan zij de natuurlijke persoon/Rekeninghouder behandelen als een natuurlijke persoon die een fiscaal ingezetene is van de Lidstaat, Andorra of het andere rechtsgebied waar het adres gelegen is, om te bepalen of deze natuurlijke persoon/Rekeninghouder een Te Rapporteren Persoon is.

2.

Onderzoek van elektronische dossiers. Indien de Rapporterende Financiële Instelling niet beschikt over het uit Bewijsstukken afgeleide actuele woonadres van de natuurlijke persoon/Rekeninghouder, zoals vermeld in onderdeel B, punt 1, moet de Rapporterende Financiële Instelling de elektronisch doorzoekbare gegevens die zij beheert, controleren op de onderstaande indicatoren en onderdeel B, punten 3 tot en met 6, toepassen:

a)

aanmerking van de Rekeninghouder als een ingezetene van een Te Rapporteren Rechtsgebied;

b)

de actuele post- of woonadressen (met inbegrip van postbussen) in een Te Rapporteren Rechtsgebied;

c)

een of meer telefoonnummers in een Te Rapporteren Rechtsgebied en geen telefoonnummer in Andorra of de Lidstaat van de Rapporterende Financiële Instelling, naargelang de context;

d)

vaste instructies (andere dan ten aanzien van een Depositorekening) om gelden over te maken naar een rekening aangehouden in een Te Rapporteren Rechtsgebied;

e)

geldige volmacht of tekenbevoegdheid verleend aan een persoon met een adres in een Te Rapporteren Rechtsgebied; of

f)

een poste-restanteadres of een „per adres” in een Te Rapporteren Rechtsgebied indien de Rapporterende Financiële Instelling geen ander adres van de Rekeninghouder geregistreerd heeft staan.

3.

Indien bij het onderzoek van elektronische dossiers geen van de in onderdeel B, punt 2, genoemde indicatoren wordt aangetroffen, is geen verdere actie vereist totdat er sprake is van een verandering van omstandigheden die ertoe leidt dat een of meer indicatoren in verband worden gebracht met de rekening of totdat de rekening een Hogewaarderekening wordt.

4.

Indien bij het onderzoek van elektronische dossiers een van de in onderdeel B, punt 2, onder a) tot en met e), genoemde indicatoren wordt aangetroffen, of indien er een verandering van omstandigheden is opgetreden die ertoe leidt dat een of meer van de indicatoren in verband worden gebracht met de rekening, moet de Rapporterende Financiële Instelling de Rekeninghouder behandelen als een fiscaal ingezetene van elk Te Rapporteren Rechtsgebied waarvoor een indicator wordt aangetroffen, tenzij zij besluit onderdeel B, punt 6, toe te passen en een van de daar genoemde uitzonderingen op die rekening van toepassing is.

5.

Indien bij het onderzoek van elektronische dossiers een poste-restanteadres of een „per adres” voor de Rekeninghouder wordt gevonden en geen ander adres, noch een van de andere in onderdeel B, punt 2, onder a) tot en met e), genoemde indicatoren wordt aangetroffen, moet de Rapporterende Financiële Instelling, in de naar omstandigheden meest geschikte volgorde, het in onderdeel C, punt 2, omschreven onderzoek van papieren dossiers uitvoeren, of tracht zij van de Rekeninghouder een eigen verklaring of Bewijsstukken te verkrijgen teneinde diens fiscale woonplaats(en) vast te stellen. Indien het onderzoek van de papieren dossiers geen indicatoren oplevert, en geen eigen verklaring of Bewijsstukken van de Rekeninghouder worden verkregen, moet de Rapporterende Financiële Instelling de rekening aan de Bevoegde Autoriteit van haar Lidstaat of Andorra, naargelang de context, rapporteren als ongedocumenteerde rekening.

6.

Indien indicatoren bedoeld in onderdeel B, punt 2, worden aangetroffen, is een Rapporterende Financiële Instelling evenwel niet verplicht de Rekeninghouder als een ingezetene van een Te Rapporteren Rechtsgebied te behandelen indien de Rapporterende Financiële Instelling:

a)

ingeval de inlichtingen over de Rekeninghouder een actueel post- of woonadres in dat Te Rapporteren Rechtsgebied bevatten, een of meer telefoonnummers in dat rechtsgebied (en geen telefoonnummer in Andorra of de Lidstaat van de Rapporterende Financiële Instelling, naargelang de context) of vaste instructies (met betrekking tot andere Financiële Rekeningen dan Depositorekeningen) voor de overmaking van gelden naar een rekening die in een Te Rapporteren Rechtsgebied wordt aangehouden, het volgende verkrijgt, of eerder een dossier heeft gecontroleerd en dit bijhoudt met daarin het volgende:

i)

een eigen verklaring van de Rekeninghouder van het rechtsgebied/de rechtsgebieden (een Lidstaat, Andorra of andere rechtsgebieden) waarvan die Rekeninghouder een ingezetene is, anders dan het genoemde Te Rapporteren Rechtsgebied; en

ii)

Bewijsstukken waaruit de niet-te-rapporteren status van de Rekeninghouder blijkt;

b)

ingeval de inlichtingen over de Rekeninghouder een geldige volmacht of tekenbevoegdheid bevat die is verleend aan een persoon met een adres in het Te Rapporteren Rechtsgebied, het volgende verkrijgt, of eerder een dossier heeft gecontroleerd en dit bijhoudt met daarin het volgende:

i)

een eigen verklaring van de Rekeninghouder van het rechtsgebied/de rechtsgebieden (een Lidstaat, Andorra of andere rechtsgebieden) waarvan die Rekeninghouder een ingezetene is, anders dan het genoemde Te Rapporteren Rechtsgebied; of

ii)

Bewijsstukken waaruit de niet-te-rapporteren status van de Rekeninghouder blijkt.

C.

Uitgebreide controleprocedures voor Hogewaarderekeningen. De onderstaande uitgebreide controleprocedures zijn van toepassing op Hogewaarderekeningen.

1.

Onderzoek van elektronische dossiers. Met betrekking tot Hogewaarderekeningen moet de Rapporterende Financiële Instelling de door haar beheerde elektronisch doorzoekbare gegevens controleren op de in onderdeel B, punt 2, omschreven indicatoren.

2.

Onderzoek van papieren dossiers. Indien de elektronisch doorzoekbare databases van de Rapporterende Financiële Instelling velden bevatten waarin alle in onderdeel C, punt 3, omschreven inlichtingen zijn opgenomen, is geen onderzoek van de papieren dossiers vereist. Indien niet al deze inlichtingen in de elektronische databases zijn opgenomen, moet de Rapporterende Financiële Instelling ter zake van Hogewaarderekeningen ook de actuele gegevens in het stamdossier van de desbetreffende klanten controleren, en indien daarin niet alle gegevens zijn opgenomen, tevens de volgende documenten controleren die verband houden met de rekening en die de Rapporterende Financiële Instelling tijdens de daaraan voorafgaande vijf jaar heeft verkregen, op de in onderdeel B, punt 2, omschreven indicatoren:

a)

de meest recente Bewijsstukken verzameld met betrekking tot de rekening;

b)

de meest recente overeenkomst of documenten omtrent de opening van de rekening;

c)

de meest recente documenten verkregen door de Rapporterende Financiële Instelling in het kader van AML/KYC-procedures of andere regelgeving;

d)

geldige formulieren voor volmachten of tekenbevoegdheid; en

e)

geldende vaste instructies (andere dan ter zake van een Depositorekening) omtrent het overmaken van gelden.

3.

Uitzondering indien de databases voldoende inlichtingen bevatten. Een Rapporterende Financiële Instelling is niet verplicht de in onderdeel C, punt 2, omschreven papieren dossiers te onderzoeken indien haar elektronisch doorzoekbare inlichtingen het volgende bevatten:

a)

de woonplaats van de Rekeninghouder;

b)

het woonadres en het postadres van de Rekeninghouder zoals vastgelegd in de huidige dossiers van de Rapporterende Financiële Instelling;

c)

het (de) eventuele telefoonnummer(s) van de Rekeninghouder zoals vastgelegd in de huidige dossiers van de Rapporterende Financiële Instelling;

d)

in geval van andere Financiële Rekeningen dan Depositorekeningen: of er vaste instructies zijn voor de overmaking van gelden op de rekening naar een andere rekening (met inbegrip van rekeningen bij filialen van de Rapporterende Financiële Instelling of een andere Financiële Instelling);

e)

of er een actueel poste-restanteadres of „per adres” is van de Rekeninghouder; en

f)

of er een volmacht of tekenbevoegdheid voor de rekening is.

4.

Opvragen van feitelijke kennis bij de relatiemanager. Naast de in onderdeel C, onder punten 1 en 2, omschreven onderzoeken van de elektronische en papieren dossiers moet de Rapporterende Financiële Instelling een Hogewaarderekening (met inbegrip van de eventueel daarmee geaggregeerde Financiële Rekeningen) die is toegewezen aan een relatiemanager, behandelen als een Te Rapporteren Rekening indien de relatiemanager beschikt over feitelijke kennis dat de houder van de rekening een Te Rapporteren Persoon is.

5.

Gevolgen van het aantreffen van indicatoren.

a)

Indien bij de in onderdeel C omschreven uitgebreide controle van Hogewaarderekeningen geen van de in onderdeel B, punt 2, genoemde indicatoren wordt aangetroffen en de houder van een rekening niet is geïdentificeerd als een Te Rapporteren Persoon als bedoeld in onderdeel C, punt 4, zijn geen nadere maatregelen vereist, totdat een verandering van omstandigheden ertoe leidt dat een of meer indicatoren in verband worden gebracht met de rekening.

b)

Indien bij de in onderdeel C omschreven uitgebreide controle van Hogewaarderekeningen een van de in onderdeel B, punt 2, onder a) tot en met e), genoemde indicatoren wordt aangetroffen of indien er naderhand een verandering van omstandigheden is opgetreden die ertoe leidt dat een of meer van de indicatoren in verband worden gebracht met de rekening, moet de Rapporterende Financiële Instelling de rekening behandelen als een Te Rapporteren Rekening voor elk Te Rapporteren Rechtsgebied waarvoor een indicator wordt aangetroffen, tenzij zij besluit onderdeel B, punt 6, toe te passen en een van de daar genoemde uitzonderingen van toepassing is op die rekening.

c)

Indien bij de in onderdeel C omschreven uitgebreide controle van Hogewaarderekeningen een poste-restanteadres of „per adres” voor de Rekeninghouder wordt gevonden, en geen ander adres noch een van de andere in onderdeel B, punt 2, onder a) tot en met e), genoemde indicatoren wordt aangetroffen, moet de Rapporterende Financiële Instelling van de Rekeninghouder een eigen verklaring of Bewijsstukken verkrijgen teneinde diens fiscale woonplaats(en) vast te stellen. Indien de Rapporterende Financiële Instelling geen eigen verklaring of Bewijsstuk van de Rekeninghouder kan verkrijgen, moet zij de rekening aan de Bevoegde Autoriteit van haar Lidstaat of van Andorra, naargelang de context, rapporteren als ongedocumenteerde rekening.

6.

Indien een Bestaande Rekening van een Natuurlijke Persoon niet per 31 december van het jaar voorafgaand aan de inwerkingtreding van het op 12 februari 2016 ondertekende wijzigingsprotocol een Hogewaarderekening is, maar er één wordt op de laatste dag van een volgend kalenderjaar, moet de Rapporterende Financiële Instelling de uitgebreide controleprocedures omschreven in onderdeel C met betrekking tot die rekening voltooien binnen het kalenderjaar volgend op het jaar waarin de rekening een Hogewaarderekening wordt. Als, op basis van deze controle, de rekening wordt aangemerkt als een Te Rapporteren Rekening, moet de Rapporterende Financiële Instelling de verlangde informatie over de rekening verstrekken met betrekking tot het jaar waarin de rekening wordt aangemerkt als een Te Rapporteren Rekening en de daaropvolgende jaren jaarlijks, tenzij de Rekeninghouder ophoudt een Te Rapporteren Persoon te zijn.

7.

Wanneer een Rapporterende Financiële Instelling de in onderdeel C omschreven uitgebreide controleprocedures toepast op een Hogewaarderekening, hoeft de Rapporterende Financiële Instelling deze procedures niet opnieuw toe te passen, met uitzondering van het onderzoek bij de relatiemanager omschreven in onderdeel C, punt 4, op dezelfde Hogewaarderekening in elk daaropvolgend jaar, tenzij de rekening niet gedocumenteerd is, in welk geval de Rapporterende Financiële Instelling ze jaarlijks opnieuw dient toe te passen totdat de rekening niet meer ongedocumenteerd is.

8.

Indien zich een verandering voordoet in de omstandigheden met betrekking tot een Hogewaarderekening die ertoe leidt dat een of meer indicatoren omschreven in onderdeel B, punt 2, in verband worden gebracht met de rekening, moet de Rapporterende Financiële Instelling de rekening beschouwen als een Te Rapporteren Rekening met betrekking tot elk Te Rapporteren Rechtsgebied waarvoor een indicator is geïdentificeerd, tenzij de instelling ervoor kiest onderdeel B, punt 6, toe te passen en een van de daar genoemde uitzonderingen van toepassing is op die rekening.

9.

Een Rapporterende Financiële Instelling moet procedures toepassen om ervoor te zorgen dat een relatiemanager elke wijziging in de omstandigheden van een rekening vaststelt. Als bijvoorbeeld aan een relatiemanager is meegedeeld dat de Rekeninghouder een nieuw postadres in een Te Rapporteren Rechtsgebied heeft, moet de Rapporterende Financiële Instelling het nieuwe adres behandelen als een wijziging in de omstandigheden en, indien zij kiest voor toepassing van onderdeel B, punt 6, moet zij van de Rekeninghouder de passende documentatie verkrijgen.

D.

De controle van Bestaande Hogewaarderekeningen van Natuurlijke Personen moet binnen een jaar volgend op de inwerkingtreding van het op12 februari 2016 ondertekende wijzigingsprotocol worden voltooid. De controle van Bestaande Lagewaarderekeningen van Natuurlijke Personen moet binnen twee jaar volgend op de inwerkingtreding van het op 12 februari 2016 ondertekende wijzigingsprotocol worden voltooid.

E.

Elke Bestaande Rekening van een natuurlijk persoon die is aangemerkt als een Te Rapporteren Rekening overeenkomstig dit deel, moet alle daaropvolgende jaren worden behandeld als een Te Rapporteren Rekening, tenzij de Rekeninghouder ophoudt een Te Rapporteren Persoon te zijn.

DEEL IV

DUE DILIGENCE VOOR NIEUWE REKENINGEN VAN NATUURLIJKE PERSONEN

De volgende procedures gelden om na te gaan welke Nieuwe Rekeningen van Natuurlijke Personen moeten worden beschouwd als Te Rapporteren Rekeningen.

A.

Met betrekking tot Nieuwe Rekeningen van Natuurlijke Personen moet de Rapporterende Financiële Instelling, bij het openen van een rekening, een eigen verklaring van de Rekeninghouder verkrijgen die deel kan uitmaken van de documentatie betreffende de opening van de rekening, waarmee de Rapporterende Financiële Instelling de fiscale verblijfplaats(en) van de Rekeninghouder kan nagaan en de redelijkheid kan bevestigen van de eigen verklaring op basis van de informatie die de Rapporterende Financiële Instelling heeft verkregen in verband met de opening van de rekening, met inbegrip van alle stukken die zijn verzameld op grond van de AML/KYC-procedures.

B.

Indien uit de eigen verklaring van de Rekeninghouder blijkt dat deze fiscaal een ingezetene is van een Te Rapporteren Rechtsgebied, moet de Rapporterende Financiële Instelling de rekening behandelen als een Te Rapporteren Rekening en moet de verklaring tevens het fiscaal identificatienummer van de Rekeninghouder met betrekking tot dat Te Rapporteren Rechtsgebied bevatten (onder voorbehoud van onderdeel D van deel I) en zijn geboortedatum.

C.

Indien zich een verandering van omstandigheden met betrekking tot een Nieuwe Rekening van een Natuurlijke Persoon voordoet op basis waarvan de Rapporterende Financiële Instelling weet, of redenen heeft om te weten, dat de oorspronkelijke eigen verklaring van de Rekeninghouder onjuist of onbetrouwbaar is, kan de Rapporterende Financiële Instelling zich niet beroepen op de oorspronkelijke verklaring en moet zij een geldige verklaring verkrijgen waarin de fiscale verblijfplaats(en) van de rekeninghouder staat/staan.

DEEL V

DUE DILIGENCE VOOR BESTAANDE ENTITEITSREKENINGEN

De volgende procedures gelden om na te gaan welke Bestaande Entiteitsrekeningen moeten worden beschouwd als Te Rapporteren Rekeningen.

A.

Entiteitsrekeningen die niet hoeven te worden gecontroleerd, geïdentificeerd of gerapporteerd. Tenzij de Rapporterende Financiële Instelling anders besluit, hetzij voor alle Bestaande Entiteitsrekeningen tezamen hetzij voor elke duidelijk omschreven groep van dat soort rekeningen afzonderlijk, hoeft een Bestaande Entiteitsrekening met een geaggregeerd saldo of een geaggregeerde waarde van niet meer dan 250 000 USD of een bedrag van dezelfde waarde uitgedrukt in de nationale valuta van elke Lidstaat of van Andorra, per 31 december voorafgaand aan de inwerkingtreding van het op 12 februari 2016 ondertekende wijzigingsprotocol, niet te worden onderzocht, geïdentificeerd of gerapporteerd als een Te Rapporteren Rekening totdat het geaggregeerde saldo of de geaggregeerde waarde hoger is dan dat bedrag op de laatste dag van een volgend kalenderjaar.

B.

Entiteitsrekeningen die moeten worden gecontroleerd. Een Bestaande Entiteitsrekening waarvan het geaggregeerde saldo of de geaggregeerde waarde per 31 december voorafgaand aan de inwerkingtreding van het op 12 februari 2016 ondertekende wijzigingsprotocol hoger is 250 000 USD of een bedrag van dezelfde waarde uitgedrukt in de nationale valuta van elke Lidstaat of van Andorra, en een Bestaande Entiteitsrekening die dat bedrag per 31 december voorafgaand aan de inwerkingtreding van het op 12 februari 2016 ondertekende wijzigingsprotocol niet overschrijdt maar waarvan het totale saldo of de totale waarde op de laatste dag van een volgend kalenderjaar hoger is dan dat bedrag, moet worden gecontroleerd overeenkomstig de procedures omschreven in onderdeel D.

C.

Entiteitsrekeningen die gerapporteerd moeten worden. Met betrekking tot Bestaande Entiteitsrekeningen omschreven in onderdeel B worden alleen rekeningen die worden aangehouden door een of meer entiteiten die Te Rapporteren Personen zijn, of door Passieve NFE's met één of meer Uiteindelijk Belanghebbenden die Te Rapporteren Personen zijn, behandeld als Te Rapporteren Rekeningen.

D.

Controleprocedures voor het identificeren van entiteitsrekeningen die gerapporteerd dienen te worden. Voor Bestaande Entiteitsrekeningen omschreven in onderdeel B moet een Rapporterende Financiële Instelling de volgende controleprocedures toepassen teneinde vast te stellen of de rekening wordt aangehouden door een of meer Te Rapporteren Personen of door Passieve NFE's met een of meer Uiteindelijk Belanghebbenden die Te Rapporteren Personen zijn:

1.

Vaststellen of de Entiteit een Te Rapporteren Persoon is.

a)

Informatie controleren die wordt bijgehouden ten behoeve van het toezicht of de klantrelatie (met inbegrip van informatie verzameld uit hoofde van de AML/KYC-procedures) teneinde vast te stellen of dit erop wijst dat de Rekeninghouder een ingezetene is van een Te Rapporteren Rechtsgebied. Voor dit doel omvat informatie waaruit blijkt dat de Rekeninghouder een ingezetene is van een Te Rapporteren Rechtsgebied ook een plaats van oprichting of organisatie, of een adres in een Te Rapporteren Rechtsgebied.

b)

Indien de informatie erop wijst dat de Rekeninghouder ingezetene is van een Te Rapporteren Rechtsgebied, moet de Rapporterende Financiële Instelling de rekening behandelen als een Te Rapporteren Rekening, tenzij zij van de Rekeninghouder een eigen verklaring ontvangt, of redelijkerwijs kan vaststellen op grond van informatie waarover zij beschikt of die publiekelijk beschikbaar is, dat de Rekeninghouder geen Te Rapporteren Persoon is.

2.

Vaststellen of de Entiteit een Passieve NFE is met een of meer Uiteindelijk Belanghebbenden die Te Rapporteren Personen zijn. Ten aanzien van een houder van een Bestaande Entiteitsrekening (met inbegrip van een Entiteit die een Te Rapporteren Persoon is), moet de Rapporterende Financiële Instelling vaststellen of de Rekeninghouder een Passieve NFE is met een of meer Uiteindelijk Belanghebbenden die Te Rapporteren Personen zijn. Indien een van de Uiteindelijk Belanghebbenden van een Passieve NFE een Te Rapporteren Persoon is, moet de rekening worden behandeld als een Te Rapporteren Rekening. Bij deze vaststellingen moet de Rapporterende Financiële Instelling de leidraden volgen in onderdeel D, punt 2, onder a) tot en met c), in de onder de gegeven omstandigheden meest geschikte volgorde.

a)

Vaststellen of de Rekeninghouder een Passieve NFE is. Om te bepalen of de Rekeninghouder een Passieve NFE is moet de Rapporterende Financiële Instelling van de Rekeninghouder een eigen verklaring verkrijgen om diens status vast te stellen, tenzij de instelling informatie in haar bezit heeft of er publiekelijk beschikbare informatie is op basis waarvan zij redelijkerwijs kan vaststellen dat de Rekeninghouder een Actieve NFE is of een Financiële Instelling anders dan een Beleggingsentiteit omschreven in onderdeel A, punt 6, onder b), van deel VIII die geen Financiële Instelling in een Deelnemend Rechtsgebied is.

b)

Vaststellen van de Uiteindelijk Belanghebbenden van een Rekeninghouder. Bij de vaststelling van de Uiteindelijk Belanghebbenden bij een Rekeninghouder kan een Rapporterende Financiële Instelling zich baseren op de informatie die is verzameld en bijgehouden op grond van de AML/KYC-procedures.

c)

Vaststellen of een Uiteindelijk Belanghebbende van een Passieve NFE een Te Rapporteren Persoon is. Om vast te stellen of een Uiteindelijk Belanghebbende van een Passieve NFE een Te Rapporteren Persoon is, kan een Rapporterende Financiële Instelling zich baseren op:

i)

informatie verzameld en bijgehouden overeenkomstig AML/KYC-procedures in het geval van een Bestaande Entiteitsrekening aangehouden door een of meer NFE's met een totaal saldo of een totale waarde van niet meer dan 1 000 000 USD of een bedrag van dezelfde waarde uitgedrukt in de nationale valuta van elke Lidstaat of van Andorra; of

ii)

een eigen verklaring van de Rekeninghouder of de Uiteindelijk Belanghebbende van het/de rechtsgebied(en) (een Lidstaat, Andorra of andere rechtsgebieden) waarvan de Uiteindelijk Belanghebbende voor fiscale doeleinden een ingezetene is.

E.

Tijdstippen voor controles en aanvullende procedures die van toepassing zijn op Bestaande Entiteitsrekeningen.

1.

De controle van Bestaande Entiteitsrekeningen waarvan het geaggregeerd saldo of de geaggregeerde waarde per 31 december voorafgaand aan de inwerkingtreding van het op 12 februari 2016 ondertekende wijzigingsprotocol hoger is dan 250 000 USD of een bedrag van dezelfde waarde uitgedrukt in de nationale valuta van elke Lidstaat of van Andorra, moet binnen twee jaar volgend op de inwerkingtreding worden voltooid.

2.

De controle van reeds Bestaande Entiteitsrekeningen waarvan het totale saldo of de totale waarde per 31 december van het jaar voorafgaand aan de inwerkingtreding van het op 12 februari 2016 ondertekende wijzigingsprotocol niet hoger is dan 250 000 USD of een bedrag van dezelfde waarde uitgedrukt in de nationale valuta van elke Lidstaat of van Andorra, maar per 31 december van een daaropvolgend jaar dat bedrag overschrijdt, moet worden voltooid binnen het kalenderjaar volgend op het jaar waarin het geaggregeerde saldo of de geaggregeerde waarde dat bedrag overschreed.

3.

Indien een verandering optreedt in de omstandigheden in verband met een Bestaande Entiteitsrekening die ertoe leidt dat de Rapporterende Financiële Instelling weet, of redenen heeft om te weten, dat de eigen verklaring van de Rekeninghouder of andere documentatie die verband houdt met een rekening onjuist of onbetrouwbaar is, moet de Rapporterende Financiële Instelling de status van de rekening opnieuw vaststellen in overeenstemming met de procedures omschreven in onderdeel D.

DEEL VI

DUE DILIGENCE VOOR NIEUWE ENTITEITSREKENINGEN

De volgende procedures worden toegepast om na te gaan welke Nieuwe Entiteitsrekeningen moeten worden beschouwd als Te Rapporteren Rekeningen.

A.

Controleprocedures voor het identificeren van entiteitsrekeningen die gerapporteerd dienen te worden. Voor Nieuwe Entiteitsrekeningen dient een Rapporterende Financiële Instelling de volgende controleprocedures toe te passen teneinde vast te stellen of de rekening wordt aangehouden door een of meer Te Rapporteren Personen of door Passieve NFE's met een of meer Uiteindelijk Belanghebbenden die Te Rapporteren Personen zijn:

1.

Vaststellen of de Entiteit een Te Rapporteren Persoon is.

a)

Een eigen verklaring van de Rekeninghouder verkrijgen die deel kan uitmaken van de documentatie betreffende de opening van de rekening, waarmee de Rapporterende Financiële Instelling de fiscale vestigingsplaats(en) van de Rekeninghouder kan nagaan en de redelijkheid kan bevestigen van de eigen verklaring op basis van de informatie die de Rapporterende Financiële Instelling heeft verkregen in verband met de opening van de rekening, met inbegrip van alle documenten die zijn verzameld op grond van de AML/KYC-procedures. Indien de Entiteit verklaart dat zij geen fiscale verblijfplaats heeft, kan de Rapporterende Financiële Instelling zich voor het bepalen van de verblijfplaats van de Rekeninghouder baseren op het adres van het hoofdkantoor van de Entiteit.

b)

Indien de eigen verklaring van de Rekeninghouder aangeeft dat deze in een Te Rapporteren Rechtsgebied verblijft, dient de Rapporterende Financiële Instelling de rekening te behandelen als een Te Rapporteren Rekening, tenzij zij op grond van informatie waarover zij beschikt of die publiekelijk beschikbaar is, redelijkerwijs kan vaststellen dat de Rekeninghouder geen Te Rapporteren Persoon is met betrekking tot dat Te Rapporteren Rechtsgebied.

2.

Vaststellen of de Entiteit een Passieve NFE is met een of meer Uiteindelijk Belanghebbenden die Te Rapporteren Personen zijn. Ten aanzien van een houder van een nieuwe Entiteitsrekening (met inbegrip van een Entiteit die een Te Rapporteren Persoon is), moet de Rapporterende Financiële Instelling vaststellen of de Rekeninghouder een Passieve NFE is met een of meer Uiteindelijk Belanghebbenden die Te Rapporteren Personen zijn. Indien een van de Uiteindelijk Belanghebbenden van een Passieve NFE een Te Rapporteren Persoon is, moet de rekening worden behandeld als een Te Rapporteren Rekening. Bij deze vaststellingen moet de Rapporterende Financiële Instelling de leidraden volgen in onderdeel A, punt 2, onder a) tot en met c), in de onder de gegeven omstandigheden meest geschikte volgorde.

a)

Vaststellen of de Rekeninghouder een Passieve NFE is. Om te bepalen of de Rekeninghouder een Passieve NFE is, moet de Rapporterende Financiële Instelling zich baseren op een eigen verklaring van de Rekeninghouder om diens status vast te stellen, tenzij de instelling informatie in haar bezit heeft of er publiekelijk beschikbare informatie is op basis waarvan zij redelijkerwijs kan vaststellen dat de Rekeninghouder een Actieve NFE is of een Financiële Instelling anders dan een Beleggingsentiteit omschreven in onderdeel A, punt 6, onder b), van deel VIII die geen Financiële Instelling in een Deelnemend Rechtsgebied is.

b)

Vaststellen van de Uiteindelijk Belanghebbenden van een Rekeninghouder. Bij de bepaling van de Uiteindelijk Belanghebbenden van een Rekeninghouder kan een Rapporterende Financiële Instelling zich baseren op de informatie die is verzameld en bijgehouden op grond van de AML/KYC-procedures.

c)

Vaststellen of een Uiteindelijk Belanghebbende van een Passieve NFE een Te Rapporteren Persoon is. Om vast te stellen of een Uiteindelijk Belanghebbende van een Passieve NFE een Te Rapporteren Persoon is, kan een Rapporterende Financiële Instelling zich baseren op de eigen verklaring van de Rekeninghouder of de Uiteindelijk Belanghebbende.

DEEL VII

BIJZONDERE REGELS INZAKE DUE DILIGENCE

De volgende aanvullende regels zijn van toepassing bij de uitvoering van de eerder omschreven due diligence-procedures:

A.

Vertrouwen op eigen verklaringen van Rekeninghouders en Bewijsstukken. Een Rapporterende Financiële Instelling mag niet vertrouwen op een eigen verklaring van een Rekeninghouder of Bewijsstukken indien zij weet of redenen heeft om te weten dat de verklaring of Bewijsstukken onjuist of onbetrouwbaar zijn.

B.

Alternatieve procedures voor Financiële Rekeningen van individuele begunstigden van een Kapitaalverzekering of Lijfrenteverzekering en voor groepskapitaalverzekeringen of groepslijfrenteverzekeringen. Een Rapporterende Financiële Instelling mag veronderstellen dat een individuele begunstigde (niet zijnde de eigenaar) van een Kapitaalverzekering of een Lijfrenteverzekering die een uitkering bij overlijden ontvangt, geen Te Rapporteren Persoon is en mag een dergelijke Financiële Rekening behandelen als een andere dan een Te Rapporteren Rekening tenzij de Rapporterende Financiële Instelling daadwerkelijk weet of redenen heeft om te weten dat de begunstigde een Te Rapporteren Persoon is. Een Rapporterende Financiële Instelling heeft redenen om te weten dat een begunstigde van een Kapitaalverzekering of een Lijfrenteverzekering een Te Rapporteren Persoon is als de door de Rapporterende Financiële Instelling verzamelde informatie over de begunstigde indicatoren bevat zoals omschreven in onderdeel B van deel III. Indien een Rapporterende Financiële Instelling daadwerkelijk weet of redenen heeft om te weten dat de begunstigde een Te Rapporteren Persoon is, moet de Rapporterende Financiële Instelling de procedures van onderdeel B van deel III volgen.

Een Lidstaat of Andorra heeft de keuzemogelijkheid Rapporterende Financiële Instellingen toe te staan een Financiële Rekening die een belang is van een lid in een Groepskapitaalverzekering of een Groepslijfrenteverzekering te behandelen als een Financiële Rekening die geen Te Rapporteren Rekening is, tot de datum waarop een bedrag betaalbaar wordt aan de werknemer/certificaathouder of begunstigde, als de Financiële Rekening die een belang is van een lid in een Groepskapitaalverzekering of een Groepslijfrenteverzekering, voldoet aan de volgende eisen:

a)

de Groepskapitaalverzekering of de Groepslijfrenteverzekering wordt afgegeven aan een werkgever en heeft betrekking op 25 of meer werknemers/certificaathouders;

b)

de werknemer/certificaathouders hebben recht op een contractwaarde gerelateerd aan hun belangen en mogen begunstigden noemen voor de uitkering die betaalbaar is bij overlijden van de werknemer, en

c)

het totale bedrag te betalen aan elke werknemer/certificaathouder of begunstigde bedraagt niet meer dan 1 000 000 USD of een bedrag van dezelfde waarde uitgedrukt in de nationale valuta van elke Lidstaat of van Andorra.

Een „Groepskapitaalverzekering” is een Kapitaalverzekering die: i) dekking biedt aan natuurlijke personen die zijn aangesloten via een werkgever, beroepsvereniging, vakbond of andere vereniging of groep, en ii) voor ieder lid van de groep (of lid van een categorie in de groep) een premie in rekening brengt die wordt bepaald onafhankelijk van andere individuele gezondheidskenmerken dan leeftijd, geslacht en rookgedrag van het lid (of categorie leden) van de groep.

Een „Groepslijfrenteverzekering” is een Lijfrenteverzekering waarvan de rechthebbenden natuurlijke personen zijn die zijn aangesloten via een werkgever, beroepsvereniging, vakbond of een andere vereniging of groep.

Vóór de inwerkingtreding van het op 12 februari 2016 ondertekende wijzigingsprotocol stellen de lidstaten Andorra ervan in kennis en stelt Andorra de Europese Commissie ervan in kennis of zij gebruik hebben gemaakt van de keuzemogelijkheid waarin dit lid voorziet. De Europese Commissie kan de doorgifte van de kennisgevingen van de lidstaten aan Andorra coördineren en de Europese Commissie geeft de kennisgeving van Andorra aan alle lidstaten door. Van alle verdere wijzigingen met betrekking tot de gebruikmaking van die keuzemogelijkheid door een Lidstaat of Andorra wordt op diezelfde wijze kennisgegeven.

C.

Voorschriften voor de aggregatie van saldi en valuta

1.

Aggregatie van Rekeningen van Natuurlijke Personen. Voor het vaststellen van het totale saldo of de totale waarde van Financiële Rekeningen aangehouden door natuurlijke personen is de Rapporterende Financiële Instelling verplicht alle door haar of door een Gelieerde Entiteit aangehouden Financiële Rekeningen te aggregeren, maar uitsluitend voor zover de computersystemen van de Rapporterende Financiële Instelling de Financiële Rekeningen koppelen op grond van een data-element, zoals een klantnummer of fiscaal identificatienummer, en in staat zijn de saldi of waarden te aggregeren. Aan elke houder van een gezamenlijke Financiële Rekening wordt het volledige saldo of de volledige waarde van de gezamenlijke Financiële Rekening toegeschreven ten behoeve van de vereiste aggregatie omschreven in deze alinea.

2.

Aggregatie van Entiteitsrekeningen. Voor het vaststellen van het totale saldo of de totale waarde van Financiële Rekeningen aangehouden door een Entiteit is de Rapporterende Financiële Instelling verplicht rekening te houden met alle door haar of door een Gelieerde Entiteit aangehouden Financiële Rekeningen, maar uitsluitend voor zover de computersystemen van de Rapporterende Financiële Instelling de Financiële Rekeningen koppelen op grond van een data-element, zoals een klantnummer of fiscaal identificatienummer, en in staat zijn de saldi of waarden te aggregeren. Aan elke houder van een gezamenlijke Financiële Rekening wordt het volledige saldo of de volledige waarde van de gezamenlijke Financiële Rekening toegeschreven ten behoeve van de vereiste aggregatie omschreven in deze alinea.

3.

Bijzondere aggregatieregel voor relatiemanagers. Voor het vaststellen van het totale saldo of de totale waarde van Financiële Rekeningen aangehouden door een persoon teneinde te bepalen of een Financiële Rekening een Hogewaarderekening is, is een Rapporterende Financiële Instelling voorts verplicht de saldi van Financiële Rekeningen te aggregeren indien de relatiemanager weet of redenen heeft om te weten dat die rekeningen direct of indirect in het bezit zijn of onder zeggenschap staan van, of zijn geopend door, dezelfde persoon (anders dan als gevolmachtigde).

4.

Bij bedragen wordt het equivalent in andere valuta vermeld. Alle in dollars of de nationale valuta van elke Lidstaat of van Andorra uitgedrukte bedragen worden geacht het equivalent van bedragen in andere valuta's te bevatten, zoals bepaald door het nationale recht.

DEEL VIII

BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN

De volgende definities zijn van toepassing:

A.

Rapporterende Financiële Instelling

1.

Onder „Rapporterende Financiële Instelling” wordt verstaan elke Financiële Instelling van een Lidstaat of Andorrese Financiële Instelling, naargelang de context, die geen Niet-Rapporterende Financiële Instelling is.

2.

Onder „Financiële Instelling in een Deelnemend Rechtsgebied” wordt verstaan i) elke Financiële Instelling die een ingezetene is van een Deelnemend Rechtsgebied, maar uitgezonderd een filiaal van die Financiële Instelling dat zich buiten dat Deelnemend Rechtsgebied bevindt, en ii) elk filiaal van een Financiële Instelling die geen ingezetene is van een Deelnemend Rechtsgebied, indien dat filiaal zich in dat Deelnemend Rechtsgebied bevindt.

3.

Onder „Financiële Instelling” wordt verstaan een Bewaarinstelling, een Instelling die Deposito's Neemt, een Beleggingsentiteit of een Omschreven Verzekeringsmaatschappij.

4.

Onder „Bewaarinstelling” wordt verstaan een Entiteit die voor rekening van derden Financiële Activa in bewaring houdt als een wezenlijk deel van haar bedrijfsactiviteiten. Een instelling houdt Financiële Activa voor rekening van derden als wezenlijk deel van haar bedrijfsactiviteiten, wanneer haar bruto-inkomsten die verband houden met het houden van Financiële Activa en het verlenen van de bijbehorende financiële diensten gelijk is aan of groter is dan 20 % van de bruto-inkomsten van de Entiteit gedurende: i) de periode van drie jaar die eindigt op 31 december (of de laatste dag van het boekjaar indien dat niet gelijk loopt met het kalenderjaar) voorafgaand aan het jaar waarin de vaststelling geschiedt, of ii) de bestaansperiode van de Entiteit, indien deze korter is.

5.

Onder „een Instelling die Deposito's Neemt” wordt verstaan een Entiteit die opvorderbare gelden verkrijgt in het kader van de normale uitoefening van het bankbedrijf of een daarmee vergelijkbaar bedrijf.

6.

Onder „Beleggingsentiteit” wordt verstaan een entiteit

a)

met als voornaamste bedrijfsactiviteit het voor of namens een klant uitvoeren van een of meer van de volgende activiteiten of transacties:

i)

handel in geldmarktinstrumenten (cheques, wissels, depositobewijzen, derivaten, etc.), vreemde valuta's, wisselkoersen, rentepercentage- en indexinstrumenten, overdraagbare effecten, of goederentermijnhandel;

ii)

beheren van een individueel vermogen en collectief portefeuillebeheer; of

iii)

andere vormen van het beleggen, administreren of beheren van Financiële Activa of geld ten behoeve van derden, of

b)

met een bruto-inkomen dat hoofdzakelijk is toe te rekenen aan beleggen, herbeleggen of handel in Financiële Activa, indien de Entiteit wordt beheerd door een andere Entiteit die een Instelling is die Deposito's Neemt, een Bewaarinstelling, een Omschreven Verzekeringsmaatschappij of een Beleggingsentiteit omschreven in onderdeel A, punt 6, onder a).

Een Entiteit wordt gezien als een Entiteit met als bedrijfsactiviteit voornamelijk het uitvoeren van een of meer van de in onderdeel A, onder punt 6, onder a), omschreven activiteiten, of haar bruto-inkomen is hoofdzakelijk toe te rekenen aan beleggen, herbeleggen of handel in Financiële Activa voor de in onderdeel A, punt 6, onder b), bedoelde doelen, als de bruto-inkomsten van de Entiteit die verband houden met deze activiteiten gelijk zijn aan of groter zijn dan 50 % van de bruto-inkomsten van de Entiteit gedurende: i) de periode van drie jaar die eindigt op 31 december van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de vaststelling geschiedt, of ii) de bestaansperiode van de Entiteit, indien deze korter is. De term „Beleggingsentiteit” heeft niet betrekking op een Entiteit die een Actieve NFE is omdat die Entiteit voldoet aan een van de criteria vermeld in onderdeel D, punt 9, onder d) tot en met g).

Deze paragraaf wordt uitgelegd op een wijze die verenigbaar is met de gelijkwaardige bewoordingen vervat in de definitie van „Financiële Instelling” in de aanbevelingen van de Financial Action Task Force.

7.

De term „Financiële Activa” omvat effecten (bijvoorbeeld een aandeel in een vennootschap; partnerschap of uiteindelijk belang in een breed opgezet of een beursgenoteerd samenwerkingsverband of een trust; waardepapier, obligatie, schuldbewijs of andere bewijzen van schuldenlast), partnerschapsbelang, commodity, swap (bijvoorbeeld renteswaps, valutaswaps, basisswaps, interest rate caps, interest rate floors, commodity swaps, equity swaps, equity index swaps en soortgelijke overeenkomsten), Verzekeringsovereenkomst of Lijfrenteverzekering of enig belang (inclusief een termijncontract of optie) in een zekerheid, partnerschapsbelang, commodity, swap, Verzekeringsovereenkomst of Lijfrenteverzekering. De term „Financiële Activa” omvat niet een direct belang, buiten de vreemd vermogenssfeer, in een onroerend goed.

8.

Onder „Omschreven Verzekeringsmaatschappij” wordt verstaan een Entiteit die een verzekeringsmaatschappij is (of de houdstermaatschappij van een verzekeringsmaatschappij) die een Kapitaalverzekering of Lijfrenteverzekering aanbiedt of verplicht is tot het betalen van uitkeringen uit hoofde van een Kapitaalverzekering of Lijfrenteverzekering.

B.

Niet-Rapporterende Financiële Instelling

1.

Onder „Niet-Rapporterende Financiële Instelling” wordt verstaan een Financiële Instelling die:

a)

een Overheidsinstantie is, een Internationale Organisatie of een Centrale Bank, anders dan met betrekking tot een betaling die is afgeleid van een verplichting in het kader van een commerciële financiële activiteit van een soort die wordt uitgeoefend door een Omschreven Verzekeringsmaatschappij, een Bewaarinstelling of een Instelling die Deposito's Neemt;

b)

een Pensioenfonds met Brede Deelname, een Pensioenfonds met Beperkte Deelname, een Pensioenfonds van een overheidsinstantie, een Internationale Organisatie of een Centrale Bank of een Gekwalificeerde Uitgever van een Creditcard;

c)

een andere Entiteit met een laag risico om te worden gebruikt voor belastingontduiking, die in wezen gelijkaardige kenmerken heeft als een van de Entiteiten omschreven in onderdeel B, punt 1, onder a) en b), en die in het nationale recht is omschreven als een Niet-Rapporterende Financiële Instelling en, wat de lidstaten betreft, is opgenomen in de lijst zoals bedoeld in artikel 8, lid 7 bis, van Richtlijn 2011/16/EU van de Raad betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen en aan Andorra is gemeld, en, wat Andorra betreft, aan de Europese Commissie is gemeld, op voorwaarde dat de status van deze Entiteit als Niet-Rapporterende Financiële Instelling geen afbreuk doet aan het doel van de overeenkomst;

d)

een Vrijgesteld Collectief Beleggingsvehikel; of

e)

een trust voor zover de trustee van de trust een Rapporterende Financiële Instelling is en alle informatie rapporteert overeenkomstig deel I met betrekking tot alle Te Rapporteren Rekeningen van de trust.

2.

Onder „Overheidsinstantie” wordt verstaan de regering van een Lidstaat, Andorra of ander rechtsgebied, een staatkundig onderdeel van een Lidstaat, Andorra of ander rechtsgebied (voor alle duidelijkheid, met inbegrip van een staat, provincie, district of gemeente), of een agentschap of instantie van een Lidstaat, Andorra of een ander rechtsgebied of van een of meer van de voorgaande Overheidsinstanties dat/die volledig daartoe behoort/behoren. Deze categorie bestaat uit de integrale delen, entiteiten waarover zeggenschap wordt uitgeoefend, en de staatkundige onderdelen van een Lidstaat, Andorra of een ander rechtsgebied.

a)

Een „integraal deel” van een Lidstaat, Andorra of ander rechtsgebied is elke persoon, organisatie, agentschap, bureau, fonds, instantie of ander lichaam, ongeacht de benaming, die/dat een bestuursautoriteit van een Lidstaat, Andorra of ander rechtsgebied vormt. De netto-inkomsten van de bestuursautoriteit moeten worden gecrediteerd naar de eigen rekening of naar andere rekeningen van de Lidstaat, Andorra of het andere rechtsgebied, zonder dat er een deel ten goede komt van een particulier. Een integraal deel omvat niet een persoon die een staatshoofd, ambtenaar of bestuurder is handelend als privépersoon of op persoonlijke titel.

b)

Een entiteit waarover zeggenschap wordt uitgeoefend is een Entiteit die formeel apart staat van de Lidstaat, Andorra of het andere rechtsgebied, of die anderszins een afzonderlijke juridische entiteit vormt, op voorwaarde dat:

i)

de Entiteit volledig behoort tot en volledig onder de zeggenschap staat van een of meer Overheidsinstanties, rechtstreeks of via één of meer entiteiten waarover zeggenschap wordt uitgeoefend;

ii)

de netto-inkomsten van de Entiteit worden gecrediteerd naar de eigen rekening of de rekeningen van een of meer Overheidsinstanties, zonder dat een deel ervan ten goede komt aan een particulier; en

iii)

de activa van de Entiteit bij ontbinding toekomen aan een of meer Overheidsinstanties.

c)

Inkomsten komen niet ten goede van particulieren als deze personen de beoogde begunstigden zijn van een overheidsprogramma, en de programma-activiteiten voor het grote publiek worden uitgevoerd met betrekking tot het gemeenschappelijke welzijn of betrekking hebben op de administratie van een fase van de overheid. Niettegenstaande het voorgaande worden inkomsten evenwel geacht ten goede te komen van particulieren als de inkomsten voortkomen uit het gebruik van een Overheidsinstantie voor het voeren van een commercieel bedrijf, zoals commerciële bankactiviteiten, dat financiële diensten verleent aan particulieren.

3.

Onder „Internationale Organisatie” wordt verstaan iedere internationale organisatie of een agentschap of instantie daarvan dat/die daar volledig toe behoort. Tot deze categorie behoort iedere intergouvernementele organisatie (en ook een supranationale organisatie): i) die voornamelijk bestaat uit regeringen, ii) die daadwerkelijk een hoofdzetelovereenkomst of soortgelijke overeenkomst heeft met de Lidstaat, Andorra of het andere rechtsgebied, en iii) waarvan de inkomsten niet ten goede komen van particulieren.

4.

Onder „Centrale Bank” wordt verstaan een instelling die bij wet of bij goedkeuring van de overheid de belangrijkste autoriteit is, naast de regering van de Lidstaat, Andorra of het andere rechtsgebied zelf, die middelen uitgeeft die bedoeld zijn om te circuleren als geld. Een dergelijke instelling kan ook een instantie omvatten die los staat van de regering van de Lidstaat, Andorra of het andere rechtsgebied, en al dan niet geheel of gedeeltelijk tot de Lidstaat, Andorra of het andere rechtsgebied behoort.

5.

Onder „Pensioenfonds met Brede Deelname” wordt verstaan een fonds opgericht ten behoeve van pensioen-, invaliditeits- of overlijdensuitkeringen, of een combinatie daarvan, aan begunstigden die huidige of voormalige werknemers zijn (of personen die door de werknemers zijn aangewezen) van een of meer werkgevers, als tegenprestatie voor de geleverde diensten, op voorwaarde dat het fonds:

a)

geen enkele begunstigde heeft met een recht van meer dan 5 % van de activa van het fonds;

b)

onderworpen is aan overheidsregelgeving en informatie verstrekt aan de belastingautoriteiten; en

c)

voldoet aan ten minste één van onderstaande eisen:

i)

het fonds is algemeen vrijgesteld van belasting op inkomsten uit beleggingen, ofwel voor die inkomsten wordt uitstel van belastingheffing verleend of zij worden tegen een verlaagd tarief belast, vanwege de status die het fonds heeft als uittredings- of pensioenregeling;

ii)

het fonds ontvangt ten minste 50 % van zijn totale bijdragen van de aangesloten werkgevers (met uitzondering van overdrachten van activa van andere regelingen omschreven in onderdeel B, onder punten 5 tot en met 7, of van uittredings- en pensioenrekeningen omschreven in onderdeel C, punt 17, onder a);

iii)

uitkeringen of onttrekkingen van het fonds zijn uitsluitend toegestaan wanneer zich bepaalde gebeurtenissen voordoen die verband houden met pensioen, invaliditeit, of overlijden (met uitzondering van overgedragen uitkeringen aan andere uittredingsfondsen omschreven in onderdeel B, onder de punten 5 tot en met 7, of uittredings- en pensioenrekeningen vermeld in onderdeel C, punt 17, onder a), of er zijn sancties van toepassing op dergelijke uitkeringen of onttrekkingen voordat zich dergelijke gebeurtenissen voordoen; of

iv)

bijdragen (met uitzondering van bepaalde toegestane aanvullende bijdragen) aan het fonds door werknemers worden beperkt op grond van de verworven inkomsten van de werknemer of mogen jaarlijks niet hoger zijn dan 50 000 USD of een bedrag van dezelfde waarde uitgedrukt in de nationale valuta van elke Lidstaat of van Andorra, onder toepassing van de regels die zijn omschreven in onderdeel C van deel VII voor rekeningaggregatie en valutaomrekening.

6.

Onder „Pensioenfonds met Beperkte Deelname” wordt verstaan een fonds opgericht ten behoeve van pensioen-, invaliditeits- of overlijdensuitkeringen aan begunstigden die huidige of voormalige werknemers zijn (of personen die door de werknemers zijn aangewezen) van een of meer werkgevers, als tegenprestatie voor geleverde diensten, op voorwaarde dat:

a)

het fonds minder dan 50 deelnemers heeft;

b)

het fonds wordt gefinancierd door een of meer werkgevers die geen Beleggingsentiteiten of Passieve NFE's zijn;

c)

de bijdragen van de werknemer respectievelijk de werkgever aan het fonds (anders dan overdrachten van activa van uittredings- en pensioenrekeningen omschreven in onderdeel C, punt 17, onder a)) beperkt zijn op grond van de verworven inkomsten respectievelijk de beloning van de werknemer;

d)

de deelnemers die geen ingezetenen zijn van het rechtsgebied (een Lidstaat of Andorra) waar het fonds is gevestigd, geen recht hebben op meer dan 20 % van de activa van het fonds; en

e)

het fonds onderworpen is aan overheidsreglementering en informatie verstrekt aan de belastingautoriteiten.

7.

Onder „Pensioenfonds van een Overheidsinstantie, een Internationale Organisatie of een Centrale Bank” wordt verstaan een fonds dat is opgericht door een Overheidsinstantie, een Internationale Organisatie of een Centrale Bank en pensioen-, invaliditeits- of overlijdensuitkeringen uitkeert aan begunstigden of deelnemers die huidige of voormalige werknemers zijn (of personen die door de werknemers zijn aangewezen), of die geen huidige of voormalige werknemers zijn, indien de uitkeringen aan die begunstigden of deelnemers gebaseerd zijn op persoonlijke diensten verricht ten behoeve van de Overheidsinstantie, Internationale Organisatie of Centrale Bank.

8.

Onder „Gekwalificeerde Uitgever van een Creditcard” wordt verstaan een Financiële Instelling die voldoet aan de volgende eisen:

a)

de Financiële Instelling is alleen een Financiële Instelling omdat zij uitgever is van creditcards die alleen deposito's aanvaardt wanneer een klant een betaling verricht hoger dan een verschuldigd bedrag ten opzichte van de kaart en het te veel betaalde bedrag niet onverwijld aan de klant wordt geretourneerd; en

b)

met ingang van of nog vóór de inwerkingtreding van het op 12 februari 2016 ondertekende wijzigingsprotocol voert de Financiële Instelling beleidsmaatregelen en procedures in om te voorkomen dat een klant meer dan 50 000 USD of een bedrag van dezelfde waarde uitgedrukt in de nationale valuta van elke Lidstaat of van Andorra te veel betaalt, of om ervoor te zorgen dat de klant dat te veel betaalde bedrag binnen 60 dagen terugbetaald krijgt, en in elk van die gevallen worden de regels van onderdeel C van deel VII voor rekeningaggregatie en valutaomrekening toegepast. In dit verband heeft een door een klant te veel betaald bedrag geen betrekking op creditsaldi in verband met betwiste afboekingen van de rekening, maar wel op creditsaldi die ontstaan door teruggestuurde goederen;

9.

Onder „Vrijgesteld Collectief Beleggingsvehikel” wordt verstaan een Beleggingsentiteit die wordt gereguleerd als een vehikel voor collectieve beleggingen, op voorwaarde dat alle belangen in het collectief beleggingsvehikel worden gehouden door of via personen of entiteiten die geen Te Rapporteren Personen zijn, behalve een Passieve NFE met Uiteindelijk Belanghebbenden die Te Rapporteren Personen zijn.

Een Beleggingsentiteit die wordt gereguleerd als een vehikel voor collectieve beleggingen, schiet niet krachtens onderdeel B, punt 9, tekort als Vrijgesteld Collectief Beleggingsvehikel alleen omdat het vehikel fysieke aandelen aan toonder heeft uitgegeven, op voorwaarde dat:

a)

het collectieve beleggingsvehikel na 31 december van het jaar voorafgaand aan de inwerkingtreding van het op 12 februari 2016 ondertekende wijzigingsprotocol geen fysieke aandelen aan toonder heeft uitgegeven of uitgeeft;

b)

het collectieve beleggingsvehikel al deze aandelen intrekt bij afkoop;

c)

het collectieve beleggingsvehikel de due diligence-procedures in de delen II tot en met VII uitvoert en alle informatie meldt die over dergelijke aandelen moet worden verstrekt wanneer ze worden aangeboden voor terugkoop of andere betaling; en

d)

het collectieve beleggingsvehikel over beleid en procedures beschikt om te garanderen dat dergelijke aandelen zo spoedig mogelijk worden teruggekocht of ingetrokken, in elk geval binnen twee jaar volgend op de inwerkingtreding van het op 12 februari 2016 ondertekende wijzigingsprotocol.

C.

Financiële Rekening

1.

Onder „Financiële Rekening” wordt verstaan een rekening aangehouden door een Financiële Instelling; deze term omvat ook een Depositorekening, een Bewaarrekening, en:

a)

in het geval van een Beleggingsentiteit, alle Aandelenbelangen of schuldvorderingen in de Financiële Instelling. Niettegenstaande het voorgaande omvat de term „Financiële Rekening” geen Aandelenbelangen of schuldvorderingen in een Entiteit die een Beleggingsentiteit is louter omdat zij: i) beleggingsadvies geeft aan, en handelt namens, of ii) portefeuilles beheert van, en optreedt namens, een klant met het oog op het beleggen in of beheren of administreren van Financiële Activa die op naam van de klant bij een andere Financiële Instelling dan een dergelijke Entiteit zijn gedeponeerd;

b)

in het geval van een Financiële Instelling die niet wordt omschreven in onderdeel C, punt 1, onder a), aandelenbelangen of schuldvorderingen in de Financiële Instelling, indien de categorie belangen is gecreëerd met het doel om de rapportage overeenkomstig deel I te vermijden; en

c)

een Kapitaalverzekering of een Lijfrenteverzekering, aangeboden of aangehouden door een Financiële Instelling, anders dan niet aan beleggingen gekoppelde, niet-overdraagbare, direct ingaande lijfrenten, verstrekt aan natuurlijke personen en die dienen voor het te gelde maken van een pensioen- of arbeidsongeschiktheidsuitkering uit hoofde van een rekening die een Uitgezonderde Rekening is.

De term „Financiële Rekening” omvat geen uitgezonderde rekeningen.

2.

De term „Depositorekening” omvat elke bedrijfsrekening, betaalrekening, spaarrekening, termijnrekening of spaarrekening bij een spaar- of nutsbank of een rekening waarvoor een depositobewijs, een stortingsbewijs, een beleggingscertificaat of een schuldbewijs is overgelegd of een ander daarmee vergelijkbaar instrument aangehouden door een Financiële Instelling in het kader van de uitoefening van het bankbedrijf of een daarmee vergelijkbaar bedrijf. Onder een Depositorekening wordt voorts verstaan een bedrag aangehouden door een verzekeringsmaatschappij uit hoofde van een contract dat terugbetaling van de hoofdsom garandeert of een vergelijkbare overeenkomst voor het betalen of ontvangen van interest over dat bedrag.

3.

Onder „Bewaarrekening” wordt verstaan een rekening (anders dan een Verzekeringsovereenkomst of Lijfrenteverzekering) die één of meer Financiële Activa houdt ten gunste van een derde.

4.

Onder „Aandelenbelang” wordt verstaan, in het geval van een samenwerkingsverband dat een Financiële Instelling is, een kapitaalbelang of een winstaandeel in het samenwerkingsverband. In het geval van een trust die een Financiële Instelling is, wordt een Aandelenbelang geacht te worden aangehouden door degene die optreedt als insteller of begunstigde van de volledige trust of een deel ervan of door een derde natuurlijke persoon die uiteindelijk de feitelijke zeggenschap uitoefent over de trust. Een Te Rapporteren Persoon wordt behandeld als begunstigde van een trust indien de Te Rapporteren Persoon gerechtigd is rechtstreeks of middellijk (bijvoorbeeld via een vertegenwoordiger) een verplichte uitkering te ontvangen of rechtstreeks of middellijk een discretionaire uitkering kan ontvangen uit de trust.

5.

Onder „Verzekeringsovereenkomst” wordt verstaan een overeenkomst (anders dan een Lijfrenteverzekering) uit hoofde waarvan de uitgevende instantie zich verplicht een bedrag uit te keren indien zich een omschreven gebeurtenis voordoet aangaande overlijden, ziekte, ongeval, aansprakelijkheid of vermogensrisico's.

6.

Onder „Lijfrenteverzekering” wordt verstaan een overeenkomst uit hoofde waarvan de uitgevende instantie zich gedurende een tijdvak verplicht uitkeringen te verstrekken die geheel of gedeeltelijk worden vastgesteld op basis van de levensverwachting van een of meer natuurlijke personen. De term omvat voorts een overeenkomst die in overeenstemming met de wet- of regelgeving of in de praktijk van het rechtsgebied (een Lidstaat, Andorra of een ander rechtsgebied) waar de overeenkomst werd gesloten, wordt aangemerkt als Lijfrenteverzekering en uit hoofde waarvan de uitgevende instantie zich verplicht gedurende een aantal jaren uitkeringen te verstrekken.

7.

Onder „Kapitaalverzekering” wordt verstaan een Verzekeringsovereenkomst (anders dan een herverzekeringsovereenkomst gericht op schadeloosstelling tussen twee verzekeringsmaatschappijen) met een Geldswaarde.

8.

Onder „Geldswaarde” wordt verstaan: i) het bedrag waarop de houder van de polis aanspraak kan maken bij afkoop of beëindiging van de overeenkomst (vastgesteld zonder aftrek van een annuleringsvergoeding of polisbelening), of ii) het bedrag dat de polishouder kan lenen uit hoofde van of ter zake van de overeenkomst, indien dat groter is dan het eerste bedrag. Niettegenstaande het voorgaande is „Geldswaarde” niet een bedrag dat verschuldigd is uit hoofde van een verzekeringspolis:

a)

uitsluitend wegens het overlijden van een persoon, verzekerd in het kader van een levensverzekeringsovereenkomst;

b)

als een invaliditeits-, ongevals- of ziekte-uitkering of een andere uitkering wegens economische verliezen door het optreden van de verzekerde gebeurtenis;

c)

als een teruggave aan de polishouder van een eerder betaalde premie (minus de kosten van verzekeringsheffingen al dan niet daadwerkelijk opgelegd) uit hoofde van een verzekeringspolis (anders dan een aan beleggingen gekoppelde levensverzekering of lijfrenteverzekering) vanwege opzegging of beëindiging van de polis, afname van het risico gedurende de looptijd van de polis, of voortvloeiend uit de correctie na de publicatie van onjuiste premies of soortgelijke fouten;

d)

als resultaatdeling voor polishouders (niet bij beëindiging) mits de resultaatdeling verband houdt met een Verzekeringsovereenkomst volgens welke de enige betaalbare uitkeringen worden omschreven in onderdeel C, punt 8, onder b); of

e)

als een teruggave van een voorschotpremie of een vooruitbetaalde premie voor een Verzekeringsovereenkomst waarvoor de premie op zijn minst jaarlijks betaalbaar is als het bedrag van het voorschot of de vooruitbetaling niet hoger is dan de volgende jaarlijkse premie die volgens de overeenkomst betaalbaar wordt.

9.

Onder „Bestaande Rekening” wordt verstaan:

a)

een Financiële Rekening die per 31 december van het jaar voorafgaand aan de inwerkingtreding van het op 12 februari 2016 ondertekende wijzigingsprotocol wordt aangehouden door een Rapporterende Financiële Instelling;

b)

een Lidstaat of Andorra heeft ook de keuzemogelijkheid om het begrip „Bestaande Rekening” te verruimen en er elke Financiële Rekening van een Rekeninghouder onder te verstaan, ongeacht de datum waarop deze Financiële Rekening werd geopend, indien:

i)

de Rekeninghouder tevens bij de Rapporterende Financiële Instelling, of met een Gelieerde Entiteit in hetzelfde rechtsgebied (een Lidstaat of Andorra) als de Rapporterende Financiële Instelling, houder is van een Financiële Rekening die een Bestaande Rekening is krachtens onderdeel C, punt 9, onder a);

ii)

de Rapporterende Financiële Instelling en, voor zover van toepassing, de Gelieerde Entiteit in hetzelfde rechtsgebied (een Lidstaat of Andorra) als de Rapporterende Financiële Instelling beide eerder genoemde Financiële Rekeningen, en andere Financiële Rekeningen van de Rekeninghouder die worden behandeld als Bestaande Rekeningen uit hoofde van punt b), behandelt als één enkele Financiële Rekening om te voldoen aan de normen van kennisvereisten in onderdeel A van deel VII, en met het oog op de bepaling van het saldo of de waarde van elk van de Financiële Rekeningen bij de toepassing van een van de rekeningdrempels;

iii)

met betrekking tot een Financiële Rekening die onderworpen is aan de AML/KYC-procedures, de Rapporterende Financiële Instelling aan dergelijke AML/KYC-procedures voor de Financiële Rekening kan voldoen door te vertrouwen op de AML/KYC-procedures die zijn gevolgd voor de Bestaande Rekening, omschreven in onderdeel C, punt 9, onder a); en

iv)

de Rekeninghouder voor het openen van de Financiële Rekening geen nieuwe, aanvullende of gewijzigde klantinformatie hoeft te verstrekken, naast de voor de toepassing van deze overeenkomst vereiste informatie.

Vóór de inwerkingtreding van het op 12 februari 2016 ondertekende wijzigingsprotocol stellen de lidstaten Andorra ervan in kennis en stelt Andorra de Europese Commissie ervan in kennis of zij gebruik hebben gemaakt van de keuzemogelijkheid waarin dit punt voorziet. De Europese Commissie kan de doorgifte van de kennisgevingen van de lidstaten aan Andorra coördineren en de Europese Commissie geeft de kennisgeving van Andorra aan alle lidstaten door. Van alle verdere wijzigingen met betrekking tot de gebruikmaking van die keuzemogelijkheid door een Lidstaat of Andorra wordt op diezelfde wijze kennisgegeven.

10.

Onder „Nieuwe Rekening” wordt verstaan een Financiële Rekening, aangehouden door een Rapporterende Financiële Instelling, geopend bij of na de inwerkingtreding van het op 12 februari 2016 ondertekende wijzigingsprotocol, tenzij de rekening wordt behandeld als een Bestaande Rekening volgens de verruimde definitie van „Bestaande Rekening” in onderdeel C, punt 9.

11.

Onder „Bestaande Rekening van een Natuurlijke Persoon” wordt verstaan een Bestaande Rekening die door één of meer natuurlijke personen wordt aangehouden.

12.

Onder „Nieuwe Rekening van een Natuurlijke Persoon” wordt verstaan een Nieuwe Rekening die door één of meer natuurlijke personen wordt aangehouden.

13.

Onder „Bestaande Entiteitsrekening” wordt verstaan een Bestaande Rekening die door één of meer Entiteiten wordt aangehouden.

14.

Onder „Lagewaarderekening” wordt verstaan een Bestaande Rekening van een Natuurlijke Persoon met een totaal saldo of een totale waarde per 31 december van het jaar voorafgaand aan de inwerkingtreding van het op 12 februari 2016 ondertekende wijzigingsprotocol van niet meer dan 1 000 000 USD of een bedrag van gelijke waarde uitgedrukt in de nationale valuta van elke Lidstaat of van Andorra.

15.

Onder „Hogewaarderekening” wordt verstaan een Bestaande Rekening van een Natuurlijke Persoon met een totaal saldo of een totale waarde per 31 december van het jaar voorafgaand aan de inwerkingtreding van het op 12 februari 2016 ondertekende wijzigingsprotocol of per 31 december van daaropvolgende jaren, van meer dan 1 000 000 USD of een bedrag van dezelfde waarde uitgedrukt in de nationale valuta van elke Lidstaat of van Andorra.

16.

Onder „Nieuwe Entiteitsrekening” wordt verstaan een Nieuwe Rekening die door één of meer Entiteiten wordt aangehouden.

17.

Onder „Uitgezonderde Rekening” wordt verstaan een van onderstaande rekeningen:

a)

een uittredings- of pensioenrekening die voldoet aan onderstaande voorwaarden:

i)

de rekening is onderworpen aan regelgeving als persoonlijke uittredingsrekening of maakt deel uit van een geregistreerde of gereguleerde uittredings- of pensioenregeling voor de verstrekking van uittredings- of pensioenuitkeringen (met inbegrip van invaliditeits- of overlijdensuitkeringen);

ii)

de rekening is fiscaal gefaciliteerd (d.w.z. bijdragen aan de rekening die anders zouden worden onderworpen aan belasting kunnen worden afgetrokken of uitgesloten van de bruto-inkomsten van de Rekeninghouder of belast tegen een verlaagd tarief, of de belastingheffing op beleggingsinkomsten van de rekening wordt uitgesteld of gebeurt tegen een verlaagd tarief);

iii)

er wordt aan de belastingautoriteiten met betrekking tot de rekening informatie verstrekt;

iv)

opnames zijn afhankelijk gesteld van het bereiken van een bepaalde uittredingsleeftijd, een invaliditeit of het overlijden, of er gelden sancties op opnames die worden gedaan voordat een van deze gebeurtenissen zich voordoet; en

v)

i) de jaarlijkse bijdragen blijven beperkt tot 50 000 USD of een bedrag van dezelfde waarde uitgedrukt in de nationale valuta van elke Lidstaat of van Andorra, of minder, of ii) er is een maximale levenslange beperking van de bijdrage aan de rekening van 1 000 000 USD of een bedrag van dezelfde waarde uitgedrukt in de nationale valuta van elke Lidstaat of van Andorra, of minder, en in beide gevallen gelden de regels van onderdeel C van deel VII inzake rekeningaggregatie en valutaomrekening.

Een Financiële Rekening die activa of middelen kan ontvangen die zijn overgedragen uit één of meer Financiële Rekeningen die voldoen aan de eisen van onderdeel C, punt 17, onder a) of b), of van een of meer uittredings- of pensioenfondsen die voldoen aan een van de vereisten van onderdeel B, punten 5 tot en met 7, maar voor het overige voldoet aan het vereiste in onderdeel C, punt 17, onder a), v), wordt niettemin geacht te voldoen aan dit laatste vereiste.

b)

een rekening die voldoet aan onderstaande voorwaarden:

i)

de rekening is onderworpen aan regelgeving als beleggingsvehikel voor andere doeleinden dan uittreding en wordt regelmatig verhandeld op erkende effectenbeurzen of de rekening is onderworpen aan regelgeving als spaarvehikel voor andere doeleinden dan uittreding;

ii)

de rekening is fiscaal gefaciliteerd (d.w.z. bijdragen aan de rekening die anders zouden worden onderworpen aan belasting kunnen worden afgetrokken of uitgesloten van de bruto-inkomsten van de Rekeninghouder of belast tegen een verlaagd tarief, of de belastingheffing op beleggingsinkomsten van de rekening wordt uitgesteld of gebeurt tegen een verlaagd tarief);

iii)

opnames zijn alleen mogelijk als wordt voldaan aan specifieke criteria die te maken hebben met het doel van de beleggings- of spaarrekening (bijvoorbeeld het opleveren van voordelen op onderwijs- of medisch gebied), of er gelden sancties op opnames die worden gedaan voordat aan deze criteria wordt voldaan; en

iv)

jaarlijkse bijdragen zijn beperkt tot 50 000 USD of een bedrag van dezelfde waarde uitgedrukt in de nationale valuta van elke Lidstaat of van Andorra, of minder, met toepassing van de regels die zijn vastgesteld in onderdeel C van deel VII voor rekeningaggregatie en valutaomrekening.

Een Financiële Rekening die activa of middelen kan ontvangen die zijn overgedragen uit één of meer Financiële Rekeningen die voldoen aan de eisen van onderdeel C, punt 17, onder a) of b), of van een of meer uittredings- of pensioenfondsen die voldoen aan de eisen van onderdeel B, punten 5 tot en met 7, maar voor het overige voldoet aan het vereiste in onderdeel C, punt 17, onder b), iv), wordt niettemin geacht te voldoen aan dit laatste vereiste.

c)

een levensverzekeringsovereenkomst met een dekkingstermijn die verstrijkt voordat de verzekerde de leeftijd van 90 jaar heeft bereikt, mits de overeenkomst voldoet aan de volgende eisen:

i)

periodieke premies, die niet in de loop van de tijd afnemen, zijn ten minste jaarlijks verschuldigd tijdens de periode dat de overeenkomst bestaat of tot de verzekerde de leeftijd van 90 jaar bereikt, indien dat eerder gebeurt;

ii)

het contract heeft geen contractwaarde waartoe enige persoon toegang kan krijgen (door opname, lening of anderszins) zonder beëindiging van de overeenkomst;

iii)

het bedrag (niet zijnde een uitkering bij overlijden) te betalen bij annulering of beëindiging van het contract mag niet hoger zijn dan de geaggregeerde voor het contract betaalde premies, minus de som van mortaliteits-, morbiditeits- en kostentoeslagen (al dan niet daadwerkelijk opgelegd) voor de periode of perioden van het bestaan van het contract en de bedragen die zijn betaald vóór de annulering of beëindiging van het contract; en

iv)

het contract is niet in het bezit van iemand die het onder bezwarende titel verkregen heeft;

d)

een rekening die alleen wordt aangehouden door een nalatenschap indien de documentatie voor deze rekening een kopie bevat van het testament van de overledene of van de overlijdensakte;

e)

een rekening die is geopend in verband met onderstaande:

i)

een rechterlijke beslissing of een vonnis;

ii)

verkoop, ruil of leasen van roerend of onroerend goed, op voorwaarde dat de rekening aan de volgende eisen voldoet:

de rekening wordt louter gefinancierd met een aanbetaling, waarborgsom, deposito van een bedrag nodig om een verplichting zeker te stellen die rechtstreeks verband houdt met de transactie, of een soortgelijke betaling, of wordt gefinancierd met Financiële Activa, gestort op de rekening in verband met de verkoop, ruil, of leasing van het goed;

de rekening wordt geopend en uitsluitend gebruikt om ervoor te zorgen dat de koper zijn verplichting om de koopprijs van het goed te betalen, nakomt, dat de verkoper een eventuele voorwaardelijke verplichting betaalt, of dat de verhuurder of de huurder schade vergoedt met betrekking tot het geleasede goed, zoals overeengekomen in het huurcontract;

de activa van de rekening, inclusief de opbrengst daarvan, zullen worden betaald of anderszins worden uitgekeerd ten behoeve van de koper, de verkoper, de verhuurder of huurder (onder meer om te voldoen aan diens verplichting), wanneer het goed wordt verkocht, geruild, of overgedragen of bij beëindiging van de huur;

de rekening is geen marge- of soortgelijke rekening in verband met een verkoop of ruil van Financiële Activa; en

de rekening is niet verbonden aan een rekening als omschreven in onderdeel C, punt 17, onder f);

iii)

een verplichting van een Financiële Instelling die een lening verstrekt, gedekt door onroerend goed, om een deel van een betaling te reserveren, uitsluitend ter vergemakkelijking van de betaling van belastingen of verzekeringen in verband met het onroerend goed op een later tijdstip;

iv)

een verplichting van een Financiële Instelling uitsluitend ter vergemakkelijking van de betaling van belastingen op een later tijdstip;

f)

een Depositorekening die voldoet aan de volgende eisen:

i)

de rekening bestaat alleen omdat een klant een betaling verricht, hoger dan een saldo ten opzichte van een creditcard of andere kredietfaciliteit en het te veel betaalde bedrag wordt niet onverwijld aan de klant geretourneerd; en

ii)

met ingang van of nog vóór de inwerkingtreding van het op 12 februari 2016 ondertekende wijzigingsprotocol voert de Financiële Instelling beleidsmaatregelen en procedures in om te voorkomen dat een klant meer dan 50 000 USD of een bedrag van dezelfde waarde uitgedrukt in de nationale valuta van elke Lidstaat of van Andorra te veel betaalt, of om ervoor te zorgen dat de klant dat te veel betaalde bedrag binnen 60 dagen terugbetaald krijgt, en in elk van die gevallen worden de regels van onderdeel C van deel VII voor valutaomrekening toegepast. In dit verband heeft een door een klant te veel betaald bedrag geen betrekking op creditsaldi in verband met betwiste afboekingen van de rekening, maar wel op creditsaldi die ontstaan door teruggestuurde goederen;

g)

het nationale recht is omschreven als een Uitgezonderde Rekening en, wat de lidstaten betreft, is opgenomen in de lijst zoals bedoeld in artikel 8, lid 7 bis, van Richtlijn 2011/16/EU van de Raad betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen en aan Andorra is gemeld, en, wat Andorra betreft, aan de Europese Commissie is gemeld, op voorwaarde dat de status van deze rekening als een Uitgezonderde Rekening geen afbreuk doet aan het doel van deze overeenkomst.

D.

Te Rapporteren Rekening

1.

Onder „Te Rapporteren Rekening” wordt verstaan een rekening die wordt aangehouden door één of meer Te Rapporteren Personen of een Passieve NFE met een of meer Uiteindelijk Belanghebbenden die een Te Rapporteren Persoon is, mits de rekening als zodanig is aangemerkt op grond van de due diligence-procedures omschreven in de delen II tot en met VII.

2.

Onder „Te Rapporteren Persoon” wordt verstaan een Persoon van een Te Rapporteren Rechtsgebied, niet zijnde: i) een onderneming waarvan de aandelen regelmatig worden verhandeld op één of meer erkende effectenbeurzen, ii) een onderneming die een Gelieerde Entiteit is van een onderneming omschreven onder i), iii) een Overheidsinstantie, iv) een Internationale Organisatie, v) een Centrale Bank, of vi) een Financiële Instelling.

3.

Onder „Persoon van een Te Rapporteren Rechtsgebied” wordt verstaan een natuurlijke persoon of een Entiteit die een ingezetene is van een Te Rapporteren Rechtsgebied onder de fiscale wetgeving van dat rechtsgebied, of een nalatenschap van een erflater die een ingezetene was van een Te Rapporteren Rechtsgebied. Voor dit doel wordt een Entiteit zoals een samenwerkingsverband, een samenwerkingsverband met beperkte aansprakelijkheid of een soortgelijke juridische constructie zonder fiscale woonplaats, behandeld als een ingezetene van het rechtsgebied waar de plaats van de werkelijke leiding ervan is gelegen.

4.

Onder „Te Rapporteren Rechtsgebied” wordt verstaan Andorra in het geval van een Lidstaat of een Lidstaat in het geval van Andorra, in het kader van de verplichting om de in deel I bedoelde informatie te verstrekken.

5.

Onder „Deelnemend Rechtsgebied” wordt verstaan met betrekking tot een Lidstaat of Andorra:

a)

een Lidstaat met betrekking tot het rapporteren aan Andorra, of

b)

Andorra met betrekking tot het rapporteren aan een Lidstaat, of

c)

een ander rechtsgebied: i) waarmee de betrokken Lidstaat of Andorra, naargelang de context, een overeenkomst heeft op grond waarvan dat andere rechtsgebied de in deel I bedoelde informatie zal verstrekken, en ii) dat voorkomt op een door die Lidstaat of Andorra gepubliceerde en aan Andorra respectievelijk de Europese Commissie toegezonden lijst;

d)

met betrekking tot lidstaten, enig ander rechtsgebied: i) waarmee de Europese Unie een overeenkomst heeft op grond waarvan dat andere rechtsgebied de in deel I bedoelde informatie zal verstrekken, en ii) dat voorkomt op een door de Europese Commissie gepubliceerde lijst.

6.

Onder „Uiteindelijk Belanghebbenden” worden verstaan de natuurlijke personen die zeggenschap uitoefenen over een Entiteit. In het geval van trusts worden hieronder verstaan de insteller(s) van een trust, de trustees, de eventuele protector(en), de begunstigde(n) of categorie(ën) begunstigden en eventuele andere natuurlijke personen die de uiteindelijke feitelijke zeggenschap uitoefenen over de trust en in het geval van andere juridische constructies dan een trust worden hieronder verstaan personen in dezelfde of een vergelijkbare positie. De uitdrukking „Uiteindelijk Belanghebbenden” wordt uitgelegd op een wijze die verenigbaar is met de aanbevelingen van de Financial Action Task Force.

7.

Onder „NFE” wordt verstaan een Entiteit die geen Financiële Instelling is.

8.

Onder „Passieve NFE” wordt verstaan: i) een NFE die geen Actieve NFE is, of ii) een Beleggingsentiteit omschreven in onderdeel A, punt 6, onder b), die geen Financiële Instelling in een Deelnemend Rechtsgebied is.

9.

Onder „Actieve NFE” wordt verstaan een NFE die voldoet aan een van de volgende criteria:

a)

minder dan 50 % van de bruto-inkomsten van de NFE in het voorgaande kalenderjaar of een andere relevante periode waarover gerapporteerd dient te worden, bestaat uit passieve inkomsten en minder dan 50 % van de activa van de NFE gedurende het voorgaande kalenderjaar of een andere relevante periode waarover gerapporteerd dient te worden, bestaat uit activa die passieve inkomsten genereren of die worden aangehouden voor het genereren van passieve inkomsten;

b)

de aandelen van de NFE worden regelmatig verhandeld op een erkende effectenbeurs of de NFE is een Gelieerde Entiteit van een Entiteit waarvan de aandelen regelmatig worden verhandeld op een erkende effectenbeurs;

c)

de NFE is een Overheidsinstantie, een Internationale Organisatie, een Centrale Bank of een Entiteit die volledig in het bezit is van een of meer van de voorgaande instanties;

d)

een substantieel deel van de activiteiten van de NFE bestaat uit het (geheel of gedeeltelijk) aanhouden van de geplaatste aandelen van, of het verschaffen van financiering en diensten aan, een of meer dochterondernemingen die betrokken zijn bij handels- of bedrijfsactiviteiten anders dan die van een Financiële Instelling, met dien verstande dat een Entiteit niet in aanmerking komt voor de status van NFE, indien de Entiteit fungeert als een beleggingsfonds (of zich als zodanig presenteert), zoals een private equity fonds, durfkapitaalfonds, een overnamefonds dat met schulden wordt gefinancierd of een beleggingsvehikel met het doel ondernemingen te verwerven of te financieren en bij wijze van belegging daarin vervolgens belangen aan te houden als vermogensbestanddelen;

e)

de NFE oefent nog geen bedrijfsactiviteiten uit en heeft dat ook in het verleden niet gedaan, maar investeert vermogen in activa teneinde bedrijfsactiviteiten uit te oefenen anders dan die van een Financiële Instelling, op voorwaarde dat de NFE 24 maanden na de datum van haar oprichting niet in aanmerking komt voor deze uitzondering;

f)

de NFE was gedurende de voorgaande vijf jaar geen Financiële Instelling en is bezig met de liquidatie van haar activa of met een reorganisatie teneinde de activiteiten voort te zetten of te hervatten, niet zijnde die van een Financiële Instelling;

g)

de NFE is voornamelijk betrokken bij financierings- en hedgingtransacties met of voor Gelieerde Entiteiten die geen Financiële Instellingen zijn en verschaft geen financiering of hedgingdiensten aan een Entiteit die geen Gelieerde Entiteit is, mits de groep van dergelijke Gelieerde Entiteiten voornamelijk betrokken is bij bedrijfsactiviteiten anders dan die van een Financiële Instelling; of

h)

de NFE voldoet aan alle volgende vereisten:

i)

zij is opgericht in het rechtsgebied waarvan zij een ingezetene is (een Lidstaat, Andorra of een ander rechtsgebied), en wordt aldaar uitsluitend geëxploiteerd voor religieuze, charitatieve, wetenschappelijke, artistieke, culturele, sportieve of educatieve doeleinden, of zij is opgericht in het rechtsgebied waarvan zij een ingezetene is (een Lidstaat, Andorra of een ander rechtsgebied), en wordt aldaar geëxploiteerd als een professionele organisatie, bedrijfsvereniging, kamer van koophandel, arbeidsorganisatie, land- of tuinbouworganisatie, burgerorganisatie of als een organisatie uitsluitend ter bevordering van het sociale welzijn;

ii)

zij is in het rechtsgebied waarvan zij een ingezetene is (een Lidstaat, Andorra of een ander rechtsgebied), vrijgesteld van inkomstenbelasting;

iii)

zij heeft geen aandeelhouders of leden die als eigenaar of rechthebbende aanspraak kunnen maken op haar inkomsten of activa;

iv)

de van toepassing zijnde wetgeving van het rechtsgebied waarvan de NFE een ingezetene is (een Lidstaat, Andorra of een ander rechtsgebied) of haar oprichtingsakten staan niet toe dat inkomsten of activa van de NFE worden uitgedeeld aan of aangewend ten behoeve van een particulier of een niet-charitatieve Entiteit anders dan in het kader van de charitatieve activiteiten van de NFE of ter betaling van een redelijke vergoeding voor verleende diensten of als betaling die een waarde in het economische verkeer vertegenwoordigt voor activa die de NFE heeft verworven; en

v)

de van toepassing zijnde wetgeving van het rechtsgebied (een Lidstaat, Andorra of een ander rechtsgebied) waarvan de NFE een ingezetene is, of haar oprichtingsakten vereisen dat bij liquidatie of opheffing van de NFE al haar activa worden overgedragen aan een Overheidsinstantie of een andere non-profitorganisatie of vervallen aan de overheid van het rechtsgebied (een Lidstaat, Andorra of een ander rechtsgebied) waarvan de NFE een ingezetene is, of een staatkundig onderdeel daarvan.

E.

Diversen

1.

Onder „Rekeninghouder” wordt verstaan de persoon die door de Financiële Instelling die de rekening beheert, is geregistreerd of wordt geïdentificeerd als de houder van een Financiële Rekening. Een persoon, niet zijnde een Financiële Instelling die als gevolmachtigde, bewaarder, vertegenwoordiger, ondertekenaar, beleggingsadviseur of tussenpersoon een Financiële Rekening houdt ten behoeve of voor rekening van een derde, wordt voor de toepassing van deze bijlage niet aangemerkt als de houder van de rekening, maar die derde wordt aangemerkt als de houder van de rekening. In het geval van een Kapitaalverzekering of een Lijfrenteverzekering wordt als Rekeninghouder aangemerkt eenieder die gerechtigd is tot de Geldswaarde of tot wijziging van de begunstigde van de polis. Indien niemand gerechtigd is tot de Geldswaarde of de begunstigde kan wijzigen, is de houder van de polis eenieder die in de polis genoemd wordt als eigenaar alsmede eenieder met een verworven recht op uitkering krachtens de polisvoorwaarden. Aan het eind van de looptijd van een Kapitaalverzekering of Lijfrenteverzekering wordt elke persoon die recht heeft op een uitkering volgens de polis aangemerkt als Rekeninghouder.

2.

Onder „AML/KYC-procedures” worden verstaan de due diligence-procedures voor klanten van een Rapporterende Financiële Instelling uit hoofde van vereisten ter bestrijding van het witwassen van geld of daarmee vergelijkbare vereisten die van toepassing zijn op de Rapporterende Financiële Instelling.

3.

Onder „Entiteit” wordt verstaan een rechtspersoon of een juridische constructie, zoals een vennootschap, samenwerkingsverband, trust of stichting.

4.

Een Entiteit is een „Gelieerde Entiteit” van een andere Entiteit indien een van de Entiteiten zeggenschap heeft over de andere, of indien beide Entiteiten onder een gemeenschappelijk zeggenschap vallen. Daartoe wordt onder zeggenschap mede verstaan de directe of indirecte eigendom van meer dan 50 % van het aantal stemmen en het vermogen in een Entiteit. Een Lidstaat of Andorra heeft ook de keuzemogelijkheid om een Entiteit aan te merken als een Gelieerde Entiteit van een andere Entiteit indien: a) een van de Entiteiten zeggenschap heeft over de andere, of b) indien beide Entiteiten onder een gemeenschappelijke zeggenschap vallen, of c) de twee Entiteiten Beleggingsentiteiten zijn, omschreven in onderdeel A, punt 6, onder b), onder een gemeenschappelijk beheer staan, en een dergelijk beheer voldoet aan de due diligence-verplichtingen van de Beleggingsentiteiten. Daartoe wordt onder zeggenschap mede verstaan de directe of indirecte eigendom van meer dan 50 % van het aantal stemmen en het vermogen in een Entiteit.

Vóór de inwerkingtreding van het op 12 februari 2016 ondertekende wijzigingsprotocol stellen de lidstaten Andorra ervan in kennis en stelt Andorra de Europese Commissie ervan in kennis of zij gebruik hebben gemaakt van de keuzemogelijkheid waarin deze alinea voorziet. De Europese Commissie kan de doorgifte van de kennisgevingen van de lidstaten aan Andorra coördineren en de Europese Commissie geeft de kennisgeving van Andorra aan alle lidstaten door. Van alle verdere wijzigingen met betrekking tot de gebruikmaking van die keuzemogelijkheid door een Lidstaat of Andorra wordt op diezelfde wijze kennisgegeven.

5.

Onder „TIN” wordt verstaan het fiscaal identificatienummer (of een functioneel equivalent bij gebreke van een fiscaal identificatienummer).

6.

Onder „Bewijsstukken” worden verstaan:

a)

een verklaring omtrent de woonplaats afgegeven door een bevoegd overheidsorgaan (bijvoorbeeld een regering, of agentschap daarvan, of een gemeente) van het rechtsgebied (een Lidstaat, Andorra of een ander rechtsgebied) waarvan de rechthebbende verklaart een ingezetene te zijn;

b)

in het geval van natuurlijke personen, een geldig identiteitsbewijs afgegeven door een bevoegd overheidsorgaan (bijvoorbeeld een regering, of een agentschap daarvan, of een gemeente) met daarop de naam van de natuurlijke persoon, en dat gewoonlijk wordt gebruikt als legitimatiebewijs;

c)

in het geval van een Entiteit, een officieel document afgegeven door een bevoegd overheidsorgaan (bijvoorbeeld een regering, of een agentschap daarvan, of een gemeente) met daarin de naam van de Entiteit en het adres van haar hoofdkantoor in het rechtsgebied (een Lidstaat, Andorra of een ander rechtsgebied) waarvan de Entiteit verklaart een ingezetene te zijn, hetzij het rechtsgebied (een Lidstaat, Andorra of een ander rechtsgebied) waar de Entiteit is opgericht of gevestigd;

d)

een gecontroleerd financieel overzicht, een verklaring van derden omtrent kredietwaardigheid, een faillissementsaanvraag of een rapport van de effectentoezichthouder.

Met betrekking tot een Bestaande Entiteitsrekening heeft elke Lidstaat of Andorra ook de keuzemogelijkheid om Rapporterende Financiële Instellingen toe te staan als Bewijsstuk te gebruiken iedere indeling in de dossiers van de Rapporterende Financiële Instelling met betrekking tot de Rekeninghouder, vastgesteld op basis van een gestandaardiseerd bedrijfscoderingssysteem, dat werd vastgesteld door de Rapporterende Financiële Instelling in overeenstemming met haar normale handelspraktijken voor de toepassing van AML/KYC-procedures of andere regelgevende doeleinden (andere dan voor fiscale doeleinden) en dat werd uitgevoerd door de Rapporterende Financiële Instelling vóór de datum van indeling van de Financiële Rekening als een Bestaande Rekening, op voorwaarde dat de Rapporterende Financiële Instelling niet weet of geen redenen heeft om te weten dat deze indeling onjuist of onbetrouwbaar is. Een „gestandaardiseerd bedrijfscoderingssysteem” is een codering voor het indelen van bedrijven per bedrijfssoort voor andere doeleinden dan fiscale doeleinden.

Vóór de inwerkingtreding van het op 12 februari 2016 ondertekende wijzigingsprotocol stellen de lidstaten Andorra ervan in kennis en stelt Andorra de Europese Commissie ervan in kennis of zij gebruik hebben gemaakt van de keuzemogelijkheid waarin deze alinea voorziet. De Europese Commissie kan de doorgifte van de kennisgevingen van de lidstaten aan Andorra coördineren en de Europese Commissie geeft de kennisgeving van Andorra aan alle lidstaten door. Van alle verdere wijzigingen met betrekking tot de gebruikmaking van die keuzemogelijkheid door een Lidstaat of Andorra wordt op diezelfde wijze kennisgegeven.

DEEL IX

DOELTREFFENDE UITVOERING

De lidstaten en Andorra moeten regels en administratieve procedures toepassen om te zorgen voor doeltreffende uitvoering en naleving van de rapportage- en due diligence-procedures zoals hierboven omschreven, met inbegrip van:

1.

voorschriften om te voorkomen dat Financiële Instellingen, personen of tussenpersonen praktijken instellen gericht op het omzeilen van de rapportage- en due diligence-procedures;

2.

regels voor de Rapporterende Financiële Instellingen om dossiers bij te houden van de stappen die zijn gezet en eventuele bewijzen die zijn aangevoerd voor de uitvoering van de rapportage- en due diligence-procedures en adequate maatregelen om die dossiers te verkrijgen;

3.

administratieve procedures om na te gaan of de Rapporterende Financiële Instellingen zich houden aan de rapportage- en due diligence-procedures, en administratieve procedures die met een Rapporterende Financiële Instelling worden gevolgd als er ongedocumenteerde rekeningen worden gerapporteerd;

4.

administratieve procedures om voor de Entiteiten en rekeningen die volgens het nationale recht worden gedefinieerd als Niet-Rapporterende Financiële Instellingen en Uitgezonderde Rekeningen, te garanderen dat een laag risico blijft bestaan dat zij worden gebruikt voor belastingontduiking; en

5.

doeltreffende handhavingsbepalingen om niet-naleving aan te pakken.

BIJLAGE II

AANVULLENDE RAPPORTAGE- EN DUE DILIGENCE-REGELS VOOR INFORMATIE OVER FINANCIËLE REKENINGEN

1.   Wijziging in de omstandigheden

Een „wijziging in de omstandigheden” is onder meer een wijziging die leidt tot de toevoeging van relevante informatie over de status van een persoon of die op enige andere wijze in strijd is met de status van die persoon. Bovendien omvat een wijziging in de omstandigheden elke wijziging van, of toevoeging van informatie aan, de rekening van de Rekeninghouder (met inbegrip van de toevoeging, vervanging of andere wijziging van een Rekeninghouder) of elke wijziging van, of toevoeging van informatie aan, een rekening die gelieerd is met de rekening (met toepassing van de aggregatieregels omschreven in onderdeel C, onder de punten 1 tot en met 3, van deel VII van bijlage I) als de verandering of toevoeging van informatie van invloed is op de status van de Rekeninghouder.

Indien een Rapporterende Financiële Instelling zich heeft gebaseerd op de toets inzake het woonadres omschreven in onderdeel B, punt 1 van deel III van bijlage I en er is sprake van een verandering in de omstandigheden waardoor de Rapporterende Financiële Instelling weet of redenen heeft om te weten dat de oorspronkelijke Bewijsstukken (of andere gelijkwaardige documentatie) onjuist of onbetrouwbaar zijn, moet de Rapporterende Financiële Instelling uiterlijk op de laatste dag van het desbetreffende kalenderjaar of een andere geschikte rapportageperiode, of 90 dagen na de mededeling of de ontdekking van een dergelijke wijziging in de omstandigheden, indien dit later is, een eigen verklaring en nieuwe Bewijsstukken verkrijgen voor het bepalen van de fiscale woonplaats(en) van de Rekeninghouder. Indien de Rapporterende Financiële Instelling de eigen verklaring en de nieuwe Bewijsstukken niet uiterlijk op die datum kan verkrijgen, moet de Rapporterende Financiële Instelling de elektronische zoekprocedure gebruiken zoals omschreven in onderdeel B, onder punten 2 tot en met 6 van deel III van bijlage I.

2.   Eigen verklaring voor Nieuwe Entiteitsrekeningen

Met betrekking tot Nieuwe Entiteitsrekeningen kan een Rapporterende Financiële Instelling, om vast te stellen of een Uiteindelijk Belanghebbende van een Passieve NFE een Te Rapporteren Persoon is, zich alleen baseren op een eigen verklaring van de Rekeninghouder of de Uiteindelijk Belanghebbende.

3.   Vestigingsplaats van een Financiële Instelling

Een Financiële Instelling is een „ingezetene” van een Lidstaat, Andorra of een ander Deelnemend Rechtsgebied, indien zij is onderworpen aan de jurisdictie van die Lidstaat, Andorra of een ander Deelnemend Rechtsgebied (dat wil zeggen dat het Deelnemende Rechtsgebied rapportage door de Financiële Instelling kan afdwingen). In het algemeen geldt dat, wanneer een Financiële Instelling voor fiscale doeleinden een ingezetene is van een Lidstaat, Andorra of een ander Deelnemend Rechtsgebied, zij onderworpen is aan de jurisdictie van die Lidstaat, Andorra of datander Deelnemend Rechtsgebied, en dus een Financiële Instelling van een Lidstaat, een Andorrese Financiële Instelling of een Financiële Instelling in een ander Deelnemend Rechtsgebied is. In het geval van een trust die een Financiële Instelling is (ongeacht of zij een fiscaal ingezetene is van een Lidstaat, Andorra of een ander Deelnemend Rechtsgebied), wordt de trust geacht onder de jurisdictie van een Lidstaat, Andorra of een ander Deelnemend Rechtsgebied te vallen indien een of meer van de trustees ingezetenen zijn van deze Lidstaat, Andorra of een ander Deelnemend Rechtsgebied, tenzij de trust alle informatie die krachtens deze overeenkomst of een andere overeenkomst ter uitvoering van de Mondiale Standaard met betrekking tot Te Rapporteren Rekeningen van de trust moet worden vermeld, verstrekt aan een ander Deelnemend Rechtsgebied (een Lidstaat, Andorra of een ander Deelnemend Rechtsgebied), omdat zij een fiscaal ingezetene is van dat andere Deelnemende Rechtsgebied. Wanneer een Financiële Instelling (anders dan een trust) echter geen fiscale vestigingsplaats heeft (bv. omdat zij wordt behandeld als fiscaal transparant, of gevestigd is in een rechtsgebied dat geen inkomstenbelasting kent), wordt zij geacht onder de jurisdictie van een Lidstaat, Andorra of een ander Deelnemend Rechtsgebied te vallen en is zij dus een Financiële Instelling van een Lidstaat, Andorra of een ander Deelnemend Rechtsgebied indien:

a)

zij is opgericht overeenkomstig de wetten van de Lidstaat, Andorra of een ander Deelnemend Rechtsgebied;

b)

haar leiding (inclusief de werkelijke leiding) zich in de Lidstaat, Andorra of een ander Deelnemend Rechtsgebied bevindt; of

c)

zij is aan financieel toezicht onderworpen in de Lidstaat, Andorra of een ander Deelnemend Rechtsgebied.

Wanneer een Financiële Instelling (anders dan een trust) een ingezetene is van twee of meer Deelnemende Rechtsgebieden (een Lidstaat, Andorra of een ander Deelnemend Rechtsgebied), is die Financiële Instelling onderworpen aan de rapportage- en due diligence-verplichtingen van het Deelnemend Rechtsgebied waar zij de Financiële Rekening/Rekeningen aanhoudt.

4.   Aangehouden rekening

In het algemeen wordt een rekening geacht te worden aangehouden door de volgende Financiële Instelling:

a)

in het geval van een Bewaarrekening, door de Financiële Instelling die het beheer heeft over de activa op de rekening (met inbegrip van een Financiële Instelling die activa aanhoudt namens een Rekeninghouder in die instelling);

b)

in het geval van een Depositorekening, door de Financiële Instelling die verplicht is tot het doen van betalingen met betrekking tot de rekening (met uitzondering van een gevolmachtigde van een Financiële Instelling, ongeacht of die gevolmachtigde een Financiële Instelling is);

c)

in het geval van aandelen in of schuldvorderingen op een Financiële Instelling die een Financiële Rekening vormen, door die Financiële Instelling;

d)

in het geval van een Kapitaalverzekering of een Lijfrenteverzekering, door de Financiële Instelling die verplicht is tot het doen van betalingen met betrekking tot de verzekering.

5.   Trusts die Passieve NFE's zijn

Een Entiteit zoals een samenwerkingsverband, een samenwerkingsverband met beperkte aansprakelijkheid of een soortgelijke juridische constructie zonder fiscale vestigingsplaats, overeenkomstig onderdeel D, punt 3, van deel VIII van bijlage I, wordt behandeld als een ingezetene van het rechtsgebied waar de plaats van de werkelijke leiding ervan is gelegen. In dit verband wordt een rechtspersoon of juridische constructie gezien als „soortgelijk” aan een samenwerkingsverband en een samenwerkingsverband met beperkte aansprakelijkheid, wanneer deze in een Te Rapporteren Rechtsgebied niet worden behandeld als een fiscale eenheid volgens de belastingwetgeving van dat Te Rapporteren Rechtsgebied. Om dubbele rapportage te vermijden (gelet op de ruime reikwijdte van de term „Uiteindelijk Belanghebbende” in het geval van trusts), kan een trust die een Passieve NFE is, echter niet worden gezien als een soortgelijke juridische constructie.

6.   Adres van het hoofdkantoor van de Entiteit

Een van de vereisten bedoeld in onderdeel E, punt 6, onder c), van deel VIII van bijlage I is dat, met betrekking tot een Entiteit, de officiële documentatie het adres bevat van het hoofdkantoor van de Entiteit in de Lidstaat, Andorra of een ander rechtsgebied waarvan zij stelt een ingezetene te zijn of in de Lidstaat, Andorra of een ander rechtsgebied waar de Entiteit is opgericht of georganiseerd. Het adres van het hoofdkantoor van de Entiteit is in het algemeen de plaats waar zich de werkelijke leiding ervan bevindt. Het adres van een Financiële Instelling waar de Entiteit een rekening heeft, een postbusadres, of een adres dat uitsluitend wordt gebruikt als postadres is niet het adres van het hoofdkantoor van de Entiteit, tenzij dit adres het enige adres is dat door de Entiteit wordt gebruikt en dat in de statutaire documenten van de Entiteit staat vermeld als haar geregistreerde adres. Verder is een adres dat wordt opgegeven als poste-restanteadres niet het adres van het hoofdkantoor van de Entiteit.

BIJLAGE III

LIJST VAN BEVOEGDE AUTORITEITEN VAN DE OVEREENKOMSTSLUITENDE PARTIJEN

Voor de toepassing van deze overeenkomst gelden als de Bevoegde Autoriteiten:

a)

in het Vorstendom Andorra: El Ministre encarregat de les Finances of zijn gemachtigde vertegenwoordiger,

b)

in het Koninkrijk België: De Minister van Financiën/Le Ministre des Finances of zijn gemachtigde vertegenwoordiger,

c)

in de Republiek Bulgarije: Изпълнителният директор на Националната агенция за приходите of zijn gemachtigde vertegenwoordiger,

d)

in de Tsjechische Republiek: Ministr financí of zijn gemachtigde vertegenwoordiger,

e)

in het Koninkrijk Denemarken: Skatteministeren of zijn gemachtigde vertegenwoordiger,

f)

in de Bondsrepubliek Duitsland: Der Bundesminister der Finanzen of zijn gemachtigde vertegenwoordiger,

g)

in de Republiek Estland: Rahandusminister of zijn gemachtigde vertegenwoordiger,

h)

in de Helleense Republiek: Ο Υπουργός Οικονομίας και Οικονομικών of zijn gemachtigde vertegenwoordiger,

i)

in het Koninkrijk Spanje: El Ministro de Economía y Hacienda of zijn gemachtigde vertegenwoordiger,

j)

in de Franse Republiek: Le Ministre chargé du budget of zijn gemachtigde vertegenwoordiger,

k)

in de Republiek Kroatië: Ministar financija of zijn gemachtigde vertegenwoordiger,

l)

in Ierland: The Revenue Commissioners of hun gemachtigde vertegenwoordiger,

m)

in de Italiaanse Republiek: Il Direttore Generale delle Finanze of zijn gemachtigde vertegenwoordiger,

n)

in de Republiek Cyprus: Υπουργός Οικονομικών of zijn gemachtigde vertegenwoordiger,

o)

in de Republiek Letland: Finanšu ministrs of zijn gemachtigde vertegenwoordiger,

p)

in de Republiek Litouwen: Finansų ministras of zijn gemachtigde vertegenwoordiger,

q)

in het Groothertogdom Luxemburg: Le Ministre des Finances of zijn gemachtigde vertegenwoordiger,

r)

in Hongarije: A pénzügyminiszter of zijn gemachtigde vertegenwoordiger,

s)

in de Republiek Malta: Il-Ministru responsabbli għall-Finanzi of zijn gemachtigde vertegenwoordiger,

t)

in het Koninkrijk der Nederlanden: De Minister van Financiën of zijn gemachtigde vertegenwoordiger,

u)

in de Republiek Oostenrijk: Der Bundesminister für Finanzen of zijn gemachtigde vertegenwoordiger,

v)

in de Republiek Polen: Minister Finansów of zijn gemachtigde vertegenwoordiger,

w)

in de Portugese Republiek: O Ministro das Finanças of zijn gemachtigde vertegenwoordiger,

x)

in Roemenië: Președintele Agenției Naționale de Administrare Fiscală of zijn gemachtigde vertegenwoordiger,

y)

in de Republiek Slovenië: Minister za finance of zijn gemachtigde vertegenwoordiger,

z)

in de Slowaakse Republiek: Minister financií of zijn gemachtigde vertegenwoordiger,

aa)

in de Republiek Finland: Valtiovarainministeriö/Finansministeriet of zijn gemachtigde vertegenwoordiger,

ab)

in het Koninkrijk Zweden: Chefen för Finansdepartementet of zijn gemachtigde vertegenwoordiger,

ac)

in het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en in de Europese grondgebieden waarvan de externe betrekkingen onder de verantwoordelijkheid van het Verenigd Koninkrijk vallen: de Commissioners of Inland Revenue of hun gemachtigde vertegenwoordiger en de bevoegde autoriteit in Gibraltar, die door het Verenigd Koninkrijk zal worden aangewezen overeenkomstig het Akkoord met betrekking tot de autoriteiten van Gibraltar in de context van EU- en EG-instrumenten en daarmee verband houdende verdragen welke zijn aangemeld bij de lidstaten en instellingen van de Europese Unie van 19 april 2000, waarvan het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie Andorra een kopie zal doen toekomen, en dat van toepassing is op deze overeenkomst..

”.

Artikel 2

Inwerkingtreding en toepassing

1.   Dit wijzigingsprotocol moet door de overeenkomstsluitende partijen volgens hun eigen procedures worden bekrachtigd of goedgekeurd. De overeenkomstsluitende partijen stellen elkaar in kennis van de voltooiing van deze procedures. Dit wijzigingsprotocol treedt in werking op de eerste dag van januari na de laatste kennisgeving.

2.   Wat betreft de uitwisseling van inlichtingen op verzoek, is de uitwisseling van inlichtingen conform dit wijzigingsprotocol van toepassing op verzoeken gedaan op of na de datum van inwerkingtreding waar het gaat om inlichtingen die betrekking hebben op belastingjaren die beginnen op of na de eerste dag van januari van het jaar waarin dit wijzigingsprotocol in werking treedt. Artikel 12 van de overeenkomst in de versie zoals deze luidde tot de wijziging bij dit wijzigingsprotocol, blijft van toepassing, tenzij artikel 5 van de overeenkomst zoals gewijzigd bij dit wijzigingsprotocol van toepassing is.

3.   De vorderingen van natuurlijke personen overeenkomstig artikel 10 van de overeenkomst in de versie zoals deze luidde tot de wijziging bij dit wijzigingsprotocol, blijven na de inwerkingtreding van dit wijzigingsprotocol onverlet.

4.   Het Vorstendom Andorra stelt een eindafrekening op bij het verstrijken van de toepassingstermijn van de overeenkomst in de versie zoals deze luidde tot de wijziging bij dit wijzigingsprotocol, verricht een eindbetaling aan de lidstaten en verstrekt de inlichtingen die het heeft ontvangen van in het Vorstendom Andorra gevestigde uitbetalende instanties overeenkomstig artikel 9 van de overeenkomst in de versie zoals deze luidde tot de wijziging bij dit wijzigingsprotocol, met betrekking tot het laatste jaar van de toepassingstermijn van de overeenkomst in de versie zoals deze luidde tot de wijziging bij dit wijzigingsprotocol, dan wel tot enig voorgaand jaar, indien van toepassing.

Artikel 3

De overeenkomst wordt aangevuld met een protocol met de volgende inhoud:

„Protocol bij de Overeenkomst tussen de Europese Unie en het Vorstendom Andorra over de automatische uitwisseling van inlichtingen over financiële rekeningen ter verbetering van de internationale naleving van de belastingplicht.

Bij de ondertekening van dit wijzigingsprotocol tussen de Europese Unie en het Vorstendom Andorra zijn de daartoe gemachtigde ondergetekenden de volgende bepalingen overeengekomen, die integrerend deel uitmaken van de overeenkomst zoals gewijzigd bij dit wijzigingsprotocol:

1.

Het is wel te verstaan dat pas om een inlichtingenuitwisseling op grond van artikel 5 van deze overeenkomst zal worden verzocht wanneer de verzoekende staat (een Lidstaat of Andorra) alle gebruikelijke mogelijkheden voor het verkrijgen van inlichtingen overeenkomstig de nationale belastingprocedures heeft benut.

2.

Het is wel te verstaan dat de Bevoegde Autoriteit van de verzoekende staat (een Lidstaat of Andorra) bij het indienen van een verzoek om inlichtingen op grond van artikel 5 van deze overeenkomst de volgende inlichtingen verstrekt aan de Bevoegde Autoriteit van de aangezochte staat (Andorra respectievelijk een Lidstaat):

i)

de identiteit van de persoon naar wie het onderzoek of de controle is ingesteld;

ii)

het tijdvak waarop de gevraagde inlichtingen betrekking hebben;

iii)

een verklaring met betrekking tot de gevraagde inlichtingen, waaronder de aard van die inlichtingen en de vorm waarin de verzoekende staat deze wil ontvangen van de aangezochte staat;

iv)

het fiscale doel waarvoor de inlichtingen worden gevraagd;

v)

voor zover bekend, namen en adressen van personen die worden verondersteld in het bezit te zijn van de gevraagde inlichtingen.

3.

Het is wel te verstaan dat de verwijzing naar het criterium „verwacht belang” ertoe strekt te voorzien in een zo ruim mogelijke uitwisseling van inlichtingen op grond van artikel 5 van deze overeenkomst en tegelijkertijd te verduidelijken dat de lidstaten en Andorra niet vrijelijk naar inlichtingen kunnen „vissen” of om inlichtingen kunnen verzoeken die waarschijnlijk niet van belang zijn voor de belastingaangelegenheden van een bepaalde belastingplichtige. Hoewel lid 2 belangrijke procedurele vereisten bevat die moeten waarborgen dat er niet naar inlichtingen wordt „gevist”, mogen de voorwaarden onder i) tot en met v) van genoemd lid niet zodanig worden uitgelegd dat de effectieve uitwisseling van inlichtingen erdoor wordt belemmerd. Aan het criterium „verwacht belang” kan zowel worden voldaan in gevallen met één belastingplichtige (met naam of anderszins aangeduid) of meerdere belastingplichtigen (met naam of anderszins aangeduid).

4.

Het is wel te verstaan dat deze overeenkomst geen betrekking heeft op spontane inlichtingenuitwisseling.

5.

Het is wel te verstaan dat bij een inlichtingenuitwisseling op grond van artikel 5 van deze overeenkomst de in de aangezochte staat (een Lidstaat of Andorra) vastgestelde administratieve procedurevoorschriften inzake de rechten van belastingplichtigen van toepassing blijven. Het is ook wel te verstaan dat deze voorschriften ten doel hebben om de belastingplichtige te verzekeren van een eerlijke procedure en niet om de inlichtingenuitwisseling te voorkomen of onnodig te vertragen.”.

Artikel 4

Talen

Dit wijzigingsprotocol is opgesteld in twee exemplaren in de Bulgaarse, de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Italiaanse, de Kroatische, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de Roemeense, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechische, de Zweedse en de Catalaanse taal, waarbij alle taalversies gelijkelijk authentiek zijn.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekende gevolmachtigden hun handtekening onder deze Overeenkomst hebben geplaatst.

Съставено в Брюксел на дванадесети февруари през две хиляди и шестнадесета година.

Hecho en Bruselas, el doce de febrero de dos mil dieciséis.

V Bruselu dne dvanáctého února dva tisíce šestnáct.

Udfærdiget i Bruxelles den tolvte februar to tusind og seksten.

Geschehen zu Brüssel am zwölften Februar zweitausendsechzehn.

Kahe tuhande kuueteistkümnenda aasta veebruarikuu kaheteistkümnendal päeval Brüsselis.

Έγινε στις Βρυξέλλες, στις δώδεκα Φεβρουαρίου δύο χιλιάδες δεκαέξι.

Done at Brussels on the twelfth day of February in the year two thousand and sixteen.

Fait à Bruxelles, le douze février deux mille seize.

Sastavljeno u Bruxellesu dvanaestog veljače godine dvije tisuće šesnaeste.

Fatto a Bruxelles, addì dodici febbraio duemilasedici.

Briselē, divi tūkstoši sešpadsmitā gada divpadsmitajā februārī.

Priimta du tūkstančiai šešioliktų metų vasario dvyliktą dieną Briuselyje.

Kelt Brüsszelben, a kétezer-tizenhatodik év február havának tizenkettedik napján.

Magħmul fi Brussell, fit-tnax-il jum ta’ Frar fis-sena elfejn u sittax.

Gedaan te Brussel, twaalf februari tweeduizend zestien.

Sporządzono w Brukseli dnia dwunastego lutego roku dwa tysiące szesnastego.

Feito em Bruxelas, em doze de fevereiro de dois mil e dezasseis.

Întocmit la Bruxelles la doisprezece februarie două mii șaisprezece.

V Bruseli dvanásteho februára dvetisícšestnásť.

V Bruslju, dne dvanajstega februarja leta dva tisoč šestnajst.

Tehty Brysselissä kahdentenatoista päivänä helmikuuta vuonna kaksituhattakuusitoista.

Som skedde i Bryssel den tolfte februari år tjugohundrasexton.

Fet a Brussel·les el dia dotze de febrer de l'any dos mil setze.

За Европейския съюз

Por la Unión Europea

Za Evropskou unii

For Den Europæiske Union

Für die Europäische Union

Euroopa Liidu nimel

Για την Ευρωπαϊκή Ένωση

For the European Union

Pour l'Union européenne

Za Evropsku uniju

Per l'Unione europea

Eiropas Savienības vārdā –

Europos Sąjungos vardu

Az Európai Unió részéről

Għall-Unjoni Ewropea

Voor de Europese Unie

W imieniu Unii Europejskiej

Pela União Europeia

Pentru Uniunea Europeană

Za Európsku úniu

Za Evropsko unijo

Euroopan unionin puolesta

För Europeiska unionen

Per la Unió Europea

Image

За Княжество Андора

Por el Principado de Andorra

Za Andorrské knížectví

For Fyrstendømmet Andorra

Für das Fürstentum Andorra

Andorra Vürstiriigi nimel

Για το Πριγκιπάτο της Ανδόρας

For the Principality of Andorra

Pour la Principauté d'Andorre

Za Kneževinu Andoru

Per il Principato di Andorra

Andoras Firstistes vārdā –

Andoros Kunigaikštystės vardu

Az Andorrai Hercegség részéről

Għall-Prinċipat ta' Andorra

Voor het Vorstendom Andorra

W imieniu Księstwa Andory

Pelo Principado de Andorra

Pentru Principatul Andorra

Za Andorské kniežatstvo

Za Kneževino Andoro

Andorran ruhtinaskunnan puolesta

För Furstendömet Andorra

Pel Principat d'Andorra

Image


(1)  PB L 157 van 26.6.2003, blz. 38.

(2)  PB L 359 van 4.12.2004, blz. 33.

(3)  PB L 277 van 21.10.2010, blz. 27.

(4)  PB L 64 van 11.3.2011, blz. 1.


VERKLARINGEN VAN DE OVEREENKOMSTSLUITENDE PARTIJEN

GEZAMENLIJKE VERKLARING VAN DE OVEREENKOMSTSLUITENDE PARTIJEN OVER DE INWERKINGTREDING VAN HET WIJZIGINGSPROTOCOL

De overeenkomstsluitende partijen verklaren dat zij verwachten dat tijdig aan de grondwettelijke vereisten van Andorra en de vereisten op grond van de wetgeving van de Europese Unie inzake de sluiting van internationale overeenkomsten zal worden voldaan, zodat het wijzigingsprotocol op de eerste dag van januari 2017 in werking kan treden. Zij zullen hiertoe alle maatregelen nemen die binnen hun macht liggen.

GEZAMENLIJKE VERKLARING VAN DE OVEREENKOMSTSLUITENDE PARTIJEN OVER DE OVEREENKOMST EN DE BIJLAGEN

De overeenkomstsluitende partijen komen met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de overeenkomst en de bijlagen overeen dat het commentaar op de OESO-modelovereenkomst tussen bevoegde autoriteiten en het commentaar op de gezamenlijke rapportagestandaard als bron voor interpretatie of illustratie dienen te worden gebruikt met het oog op een eenvormige toepassing ervan.

GEZAMENLIJKE VERKLARING VAN DE OVEREENKOMSTSLUITENDE PARTIJEN OVER ARTIKEL 5 VAN DE OVEREENKOMST

De overeenkomstsluitende partijen komen met betrekking tot de tenuitvoerlegging van artikel 5 over de uitwisseling van inlichtingen op verzoek overeen dat het commentaar op artikel 26 van het OESO-modelverdrag inzake belasting naar inkomen en vermogen als bron voor interpretatie dient te worden gebruikt.

GEZAMENLIJKE VERKLARING VAN DE OVEREENKOMSTSLUITENDE PARTIJEN OVER DEEL III, ONDERDEEL A, VAN BIJLAGE I BIJ DE OVEREENKOMST

De overeenkomstsluitende partijen komen overeen dat zij het praktische nut van deel III, onderdeel A, van bijlage I zullen onderzoeken, waarin wordt bepaald dat bestaande Kapitaalverzekeringen en Lijfrenteverzekeringen niet hoeven te worden gecontroleerd, geïdentificeerd of gerapporteerd, mits het de Rapporterende Financiële Instelling daadwerkelijk bij wet verboden is om dergelijke verzekeringen te verkopen aan ingezetenen van een Te Rapporteren Rechtsgebied.

De overeenkomstsluitende partijen onderschrijven de gemeenschappelijke interpretatie dat het de Rapporterende Financiële Instelling op grond van deel III, onderdeel A, van bijlage I uitsluitend daadwerkelijk bij wet verboden is om Kapitaalverzekeringen en Lijfrenteverzekeringen te verkopen aan ingezetenen van een Te Rapporteren Rechtsgebied, wanneer het die Rapporterende Financiële Instelling op grond van het recht van de Europese Unie en het nationale recht van de lidstaten dan wel het Andorrese recht dat van toepassing is op een Rapporterende Financiële Instelling die ingezetene is van een Deelnemend Rechtsgebied (een Lidstaat of Andorra), niet alleen daadwerkelijk bij wet verboden is Kapitaalverzekeringen en Lijfrenteverzekeringen te verkopen in een Te Rapporteren Rechtsgebied (Andorra respectievelijk een Lidstaat), maar het de Rapporterende Financiële Instelling op grond van die wetgeving ook daadwerkelijk bij wet verboden is Kapitaalverzekeringen en Lijfrenteverzekeringen te verkopen aan ingezetenen van dat Te Rapporteren Rechtsgebied onder alle andere omstandigheden.

In dit kader zal elke Lidstaat de Europese Commissie in kennis stellen, die vervolgens Andorra in kennis stelt, indien het Rapporterende Financiële Instellingen in Andorra op grond van het toepasselijke recht van de Europese Unie en het nationale recht van die Lidstaat bij wet verboden is zijn ingezetenen dergelijke verzekeringen te verkopen, ongeacht waar deze worden afgesloten. Evenzo zal Andorra de Europese Commissie in kennis stellen, die vervolgens de lidstaten in kennis stelt, indien het Rapporterende Financiële Instellingen van een of meer lidstaten op grond van het Andorrese recht bij wet verboden is Andorrese ingezetenen dergelijke verzekeringen te verkopen, ongeacht waar deze worden afgesloten. Deze kennisgevingen met betrekking tot de verwachte wettelijke situatie op het tijdstip van de inwerkingtreding van het wijzigingsprotocol zullen plaatsvinden vóór de inwerkingtreding ervan. Bij ontstentenis van een dergelijke kennisgeving wordt ervan uitgegaan dat het de Rapporterende Financiële Instellingen op grond van de wetgeving van het Te Rapporteren Rechtsgebied niet daadwerkelijk verboden is onder één of meer omstandigheden Kapitaalverzekeringen of Lijfrenteverzekeringen te verkopen aan ingezetenen van dat Te Rapporteren Rechtsgebied.

Voorts zal elke Lidstaat de Europese Commissie in kennis stellen, die vervolgens Andorra in kennis stelt, indien het Rapporterende Financiële Instellingen in die Lidstaat op grond van het toepasselijke recht van de Europese Unie en het nationale recht van die Lidstaat bij wet verboden is Andorrese ingezetenen dergelijke verzekeringen te verkopen, ongeacht waar deze worden afgesloten. Evenzo zal Andorra de Europese Commissie in kennis stellen, die vervolgens de lidstaten in kennis stelt, indien het Rapporterende Financiële Instellingen in Andorra op grond van het Andorrese recht bij wet verboden is ingezetenen van een of meer lidstaten dergelijke verzekeringen te verkopen, ongeacht waar deze worden afgesloten. Deze kennisgevingen met betrekking tot de verwachte wettelijke situatie op het tijdstip van de inwerkingtreding van het wijzigingsprotocol zullen plaatsvinden vóór de inwerkingtreding ervan. Bij ontstentenis van een dergelijke kennisgeving wordt ervan uitgegaan dat het de Rapporterende Financiële Instellingen op grond van de wetgeving van het Rechtsgebied van de Financiële Instelling niet daadwerkelijk verboden is onder één of meer omstandigheden Kapitaalverzekeringen of Lijfrenteverzekeringen te verkopen aan ingezetenen van het Te Rapporteren Rechtsgebied.

Bij ontstentenis van een kennisgeving van het Rechtsgebied van de Rapporterende Financiële Instelling en van het Te Rapporteren Rechtsgebied over de betrokken Rapporterende Financiële Instelling en Verzekering is deel III, onderdeel A, van bijlage I niet van toepassing op die Rapporterende Financiële Instelling en Verzekering.


VERKLARING VAN ANDORRA OVER ARTIKEL 5 VAN DE OVEREENKOMST

De Andorrese delegatie heeft de Europese Commissie meegedeeld dat Andorra geen inlichtingen zal uitwisselen in verband met een verzoek dat op illegaal verkregen gegevens is gebaseerd. De Europese Commissie heeft nota genomen van het Andorrese standpunt.


VERORDENINGEN

1.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 268/77


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/1752 VAN DE RAAD

van 30 september 2016

tot uitvoering van artikel 21, lid 2, van Verordening (EU) 2016/44 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Libië

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/44 van de Raad van 18 januari 2016 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Libië en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 204/2011 (1), en met name artikel 21, lid 2,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 18 januari 2016 Verordening (EU) 2016/44 vastgesteld.

(2)

De Raad heeft op 31 maart 2016 drie personen toegevoegd aan de lijst van personen die zijn onderworpen aan beperkende maatregelen als vastgesteld in bijlage III bij Verordening (EU) 2016/44. De informatie betreffende, en de motivering voor drie van die personen moeten worden gewijzigd.

(3)

Verordening (EU) 2016/44 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage III bij Verordening (EU) 2016/44 wordt gewijzigd zoals aangegeven in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 september 2016.

Voor de Raad

De voorzitter

M. LAJČÁK


(1)  PB L 12 van 19.1.2016, blz. 1.


BIJLAGE

De vermeldingen met betrekking tot de onderstaande personen, zoals opgenomen in bijlage III bij Verordening (EU) 2016/44, worden vervangen door de volgende vermeldingen:

„BIJLAGE III

LIJST VAN NATUURLIJKE PERSONEN, RECHTSPERSONEN, ENTITEITEN EN LICHAMEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 6, LID 2

A.   Personen

 

Naam

Identificatiegegevens

Motivering

Datum van plaatsing op de lijst

21.

SALEH ISSA GWAIDER, Agila

Geboortedatum: 1 juni 1942

Geboorteplaats: Elgubba, Libië.

Paspoortnummer: D001001 (Libië), afgegeven op 22 januari 2015.

Agila Saleh is sinds 5 augustus 2014 voorzitter van het Libische Huis van afgevaardigden.

Saleh heeft op 17 december 2015 verklaard tegen het op 17 december 2015 ondertekende politieke akkoord over Libië te zijn.

Als voorzitter van de Raad van afgevaardigden heeft Saleh de politieke overgang in Libië belemmerd en ondergraven, onder meer door meermaals te weigeren om een stemming te houden over de regering van nationale eenheid.

Saleh heeft op 23 augustus 2016 een brief aan de secretaris-generaal van de Verenigde Naties gericht waarin hij kritiek uitte op de steun van de Verenigde Naties aan de regering van nationale eenheid, die hij omschreef als het opdringen „van een groep personen aan het Libisch volk […] in strijd met de grondwet en het Handvest van de Verenigde Naties”. Hij had ook kritiek op de aanneming van Resolutie 2259(2015) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, waarin het akkoord van Skhirat wordt bekrachtigd, en hij dreigde ermee de Verenigde Naties, die hij verantwoordelijk acht voor „onvoorwaardelijke en ongerechtvaardigde” steun aan een onvolledige Presidentiële Raad, alsmede de secretaris-generaal van de VN, voor het Internationaal Strafhof te brengen wegens schending van het Handvest van de VN, de Libische grondwet en de soevereiniteit van Libië. Deze verklaringen ondergraven de steun voor bemiddeling door de VN en de ondersteuningsmissie van de VN in Libië (UNSMIL), zoals die wordt uitgedrukt in alle desbetreffende resoluties van de VN-Veiligheidsraad, met name Resolutie 2259(2015).

Saleh heeft op 6 september 2016 een officieel bezoek aan Niger gebracht met Abdullah al-Thani, de „premier” van de niet-erkende regering van Tobroek, hoewel in Resolutie 2259(2015) wordt opgeroepen tot het stopzetten van steun aan en officiële contacten met vergelijkbare instellingen die beweren het legitieme gezag te vertegenwoordigen, maar geen partij zijn bij het akkoord.

1.4.2016

22.

GHWELL, Khalifa

alias AL GHWEIL, Khalifa

AL-GHAWAIL, Khalifa

Geboortedatum: 1 januari 1956

Geboorteplaats: Misurata, Libië.

Nationaliteit: Libisch.

Paspoortnummer: A005465 (Libië), afgegeven op 12 april 2015, verloopt op 11 april 2017.

Khalifa Ghwell was de zogeheten „premier en minister van Defensie” van het internationaal niet erkende Algemeen Nationaal Congres (ook bekend als de „regering van nationale redding”), en was als zodanig verantwoordelijk voor hun activiteiten.

Khalifa Ghwell nam op 7 juli 2015 met „president” Nuri Abu Sahmain van het Algemeen Nationaal Congres deel aan de ondertekeningsceremonie voor de inwijding van het Steadfastness Front (Alsomood), een nieuwe militaire eenheid van zeven brigades die moet voorkomen dat er in Tripoli een eenheidsregering wordt gevormd, en toonde zo zijn steun voor deze eenheid.

Ghwell heeft als „premier” een centrale rol gespeeld bij het belemmeren van de vorming van de regering van nationale eenheid, ingesteld uit hoofde van het politiek akkoord over Libië.

Op 15 januari 2016 heeft hij, in zijn hoedanigheid van „premier en minister van Defensie” van het Algemeen Nationaal Congres van Tripoli, opdracht gegeven alle leden van het nieuwe veiligheidsteam, benoemd door de aangewezen premier van de regering van nationale eenheid, bij aankomst in Tripoli te arresteren.

Op 31 augustus 2016 heeft hij de „premier” en de „minister van Defensie” van de „regering van nationale redding” opgedragen opnieuw aan het werk te gaan nadat het Huis van afgevaardigden de regering van nationale eenheid had afgewezen.

1.4.2016

23.

ABU SAHMAIN, Nuri

alias BOSAMIN, Nori

BO SAMIN, Nuri

Geboortedatum: 16.5.1956

Geboorteplaats: Zouara, Libië.

Nuri Abu Sahmain was de zogeheten „president” van het internationaal niet erkende Algemeen Nationaal Congres (ook bekend als de „regering van nationale redding”), en is als zodanig verantwoordelijk voor hun activiteiten.

Nuri Abu Sahmain heeft als „president” van het Algemeen Nationaal Congres een centrale rol gespeeld bij het dwarsbomen en tegenhouden van het politiek akkoord over Libië en de instelling van de regering van nationale eenheid.

Op 15 december 2015 riep Sahmain op tot uitstel van het politiek akkoord over Libië, waarover volgens plan tijdens een bijeenkomst op 17 december overeenstemming moest worden bereikt.

Sahmain liet op 16 december 2015 een verklaring uitgaan dat geen van de leden van het Algemeen Nationaal Congres mocht deelnemen aan de bijeenkomst, noch het politiek akkoord over Libië mocht ondertekenen.

Sahmain verwierp op 1 januari 2016 tijdens gesprekken met de speciale vertegenwoordiger van de Verenigde Naties het politieke akkoord over Libië.

1.4.2016”


1.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 268/80


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/1753 VAN DE COMMISSIE

van 30 september 2016

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 september 2016.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MA

173,3

ZZ

173,3

0707 00 05

TR

128,9

ZZ

128,9

0709 93 10

TR

135,5

ZZ

135,5

0805 50 10

AR

94,1

CL

118,2

TR

85,3

UY

93,3

ZA

103,0

ZZ

98,8

0806 10 10

EG

264,7

TR

124,2

US

194,0

ZZ

194,3

0808 10 80

AR

110,6

BR

97,9

CL

122,7

NZ

133,6

ZA

115,9

ZZ

116,1

0808 30 90

CL

126,9

TR

132,1

ZA

155,4

ZZ

138,1


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


BESLUITEN

1.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 268/82


BESLUIT (EU) 2016/1754 VAN DE RAAD

van 29 september 2016

tot wijziging van Besluit (EU) 2015/1601 tot vaststelling van voorlopige maatregelen op het gebied van internationale bescherming ten gunste van Italië en Griekenland

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 78, lid 3,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 78, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) heeft de Raad twee besluiten vastgesteld tot vaststelling van voorlopige maatregelen op het gebied van internationale bescherming ten gunste van Italië en Griekenland. Op grond van Besluit (EU) 2015/1523 van de Raad (2) moeten 40 000 verzoekers om internationale bescherming uit Italië en Griekenland naar andere lidstaten worden herplaatst. Op grond van Besluit (EU) 2015/1601 van de Raad (3) moeten 120 000 verzoekers om internationale bescherming uit Italië en Griekenland naar andere lidstaten worden herplaatst.

(2)

Overeenkomstig artikel 4, lid 2, van Besluit (EU) 2015/1601 moeten op 26 september 201654 000 verzoekers vanuit Italië en Griekenland worden herplaatst naar het grondgebied van andere lidstaten, tenzij uiterlijk op die datum de Commissie overeenkomstig artikel 4, lid 3, van dat besluit met een voorstel komt om dit quotum/aantal toe te wijzen aan een andere begunstigde lidstaat of andere begunstigde lidstaten die word(t)(en) geconfronteerd met een noodsituatie die het gevolg is van een plotselinge toestroom van personen.

(3)

Overeenkomstig artikel 1, lid 2, van Besluit (EU) 2015/1601 moet de Commissie de situatie van massale instroom van onderdanen van derde landen in de lidstaten permanent evalueren. De Commissie moet in voorkomend geval voorstellen tot wijziging van dat besluit indienen, teneinde rekening te houden met de ontwikkeling van de situatie ter plaatse en de gevolgen daarvan voor het herplaatsingsmechanisme, alsmede met de zich ontwikkelende druk op de lidstaten, in het bijzonder de lidstaten in de frontlinie.

(4)

Om een eind te maken aan de irreguliere migratie van Turkije naar de EU, hebben de EU en Turkije op 18 maart 2016 (4) overeenstemming bereikt over een aantal actiepunten, onder meer over hervestiging, in ruil voor iedere door Turkije van de Griekse eilanden overgenomen Syriër, van een Syriër vanuit Turkije in de lidstaten, binnen het kader van de bestaande verbintenissen. Hervestiging krachtens dit mechanisme zal in eerste instantie worden geïmplementeerd door de toezeggingen na te komen die de lidstaten hebben gedaan in de conclusies van de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 20 juli 2015. Verdere noodzakelijke hervestiging moet worden uitgevoerd via een soortgelijke vrijwillige regeling tot een maximum van 54 000 extra personen, door het mogelijk te maken dat eventuele hervestigingstoezeggingen die in het kader van deze regeling worden gedaan, worden verrekend met niet-toegewezen plaatsen uit hoofde van Besluit (EU) 2015/1601.

(5)

Er kan van worden uitgegaan dat hervestiging, toelating op humanitaire gronden en andere vormen van legale toelating vanuit Turkije in het kader van nationale en multilaterale regelingen zullen bijdragen aan het verlichten van de migratiedruk op de lidstaten die begunstigden zijn van de herplaatsing overeenkomstig Besluit (EU) 2015/1601, omdat daarmee legale en veilige mogelijkheden worden geboden om de Unie binnen te komen en irreguliere binnenkomst wordt ontmoedigd. De solidariteitsinspanningen van de lidstaten, die inhouden dat zij in Turkije verblijvende Syrische onderdanen die duidelijk internationale bescherming behoeven, vrijwillig tot hun grondgebied toelaten, moeten derhalve in aanmerking worden genomen ten aanzien van de hierboven bedoelde 54 000 verzoekers om internationale bescherming. Wat die 54 000 verzoekers betreft, moet het aantal personen dat aldus vanuit Turkije tot een lidstaat wordt toegelaten, in mindering worden gebracht op het aantal in die lidstaat overeenkomstig Besluit (EU) 2015/1601 te herplaatsen personen.

(6)

De toelatingsprocedures waarop dit besluit van toepassing is, omvatten hervestiging, toelating op humanitaire gronden of andere legale mogelijkheden voor de toelating van in Turkije verblijvende Syrische onderdanen die duidelijk internationale bescherming behoeven, zoals programma's voor visumverstrekking op humanitaire gronden, overbrenging op humanitaire gronden, programma's voor gezinshereniging, particuliere sponsoringprojecten, programma's voor studiebeurzen, regelingen voor arbeidsmobiliteit enz.

(7)

Dit besluit doet geen afbreuk aan de verbintenissen die de lidstaten zijn aangegaan als onderdeel van de hervestigingsregeling, overeengekomen in de conclusies van de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 20 juli 2015, die niet moeten worden meegeteld voor het voldoen aan de verplichtingen uit hoofde van Besluit (EU) 2015/1601. Een lidstaat die ervoor kiest om aan zijn verplichtingen uit hoofde van Besluit (EU) 2015/1601 te voldoen door in Turkije verblijvende Syriërs toe te laten in het kader van hervestiging, mag die inspanningen derhalve niet kunnen laten meetellen voor zijn verbintenissen in het kader van de hervestigingsregeling van 20 juli 2015.

(8)

Met het oog op doeltreffende monitoring van de situatie dient een lidstaat, wanneer die besluit deze optie te gebruiken, maandelijks aan de Commissie verslag uit te brengen over de in Turkije verblijvende Syriërs die hij tot zijn grondgebied heeft toegelaten in het kader van de optie waarin deze wijziging voorziet, onder vermelding van de nationale of multilaterale regeling in het kader waarvan de betrokkenen zijn toegelaten en de vorm van legale toelating die is toegepast.

(9)

Aangezien de doelstellingen van dit besluit niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang en de gevolgen van het optreden beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat dit besluit niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(10)

Dit besluit eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn neergelegd.

(11)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat aan het VEU en het VWEU is gehecht, en onverminderd artikel 4 van dat protocol, neemt het Verenigd Koninkrijk niet deel aan de vaststelling van dit besluit en is dit besluit niet bindend voor, noch van toepassing in het Verenigd Koninkrijk.

(12)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat aan het VEU en het VWEU is gehecht, en onverminderd artikel 4 van dat protocol, neemt Ierland niet deel aan de vaststelling van dit besluit en is dit besluit niet bindend voor, noch van toepassing in Ierland.

(13)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, dat aan het VEU en het VWEU is gehecht, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van dit besluit, en is dit besluit niet bindend voor, noch van toepassing in Denemarken.

(14)

Gezien het spoedeisende karakter van de situatie dient dit besluit in werking te treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In artikel 4 van Besluit (EU) 2015/1601 wordt het volgende lid ingevoegd:

„3 bis.   Wat de herplaatsing van de in lid 1, onder c), bedoelde verzoekers betreft, mogen lidstaten ervoor kiezen hun verplichting na te komen door in Turkije verblijvende Syrische onderdanen tot hun grondgebied toe te laten in het kader van nationale of multilaterale regelingen voor de legale toelating van personen die duidelijk internationale bescherming behoeven, andere dan de hervestigingsregeling bedoeld in de conclusies van de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 20 juli 2015. Het aantal personen dat aldus door een lidstaat wordt toegelaten, leidt tot een overeenkomstige vermindering van de verplichting van de lidstaat in kwestie.

Artikel 10 is van overeenkomstige toepassing op elke legaal toegelaten persoon die tot een vermindering van de herplaatsingsverplichtingen leidt.

De lidstaten die ervoor kiezen de in dit lid bedoelde optie te gebruiken, brengen maandelijks verslag uit aan de Commissie over het aantal personen dat zij overeenkomstig dit lid legaal hebben toegelaten, onder vermelding van het type regeling in het kader waarvan de betrokkenen zijn toegelaten en de vorm van legale toelating die is toegepast.”.

Artikel 2

1.   Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   Dit besluit is van toepassing tot en met 26 september 2017.

3.   Dit besluit is van toepassing op alle personen die, voor de toepassing van artikel 4, lid 3 bis, van Besluit (EU) 2015/1601, door de lidstaten vanaf 1 mei 2016 zijn toegelaten vanaf het grondgebied van Turkije.

Gedaan te Brussel, 29 september 2016.

Voor de Raad

De voorzitter

P. ŽIGA


(1)  Nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad.

(2)  Besluit (EU) 2015/1523 van de Raad van 14 september 2015 tot vaststelling van voorlopige maatregelen op het gebied van internationale bescherming ten gunste van Italië en Griekenland (PB L 239 van 15.9.2015, blz. 146).

(3)  Besluit (EU) 2015/1601 van de Raad van 22 september 2015 tot vaststelling van voorlopige maatregelen op het gebied van internationale bescherming ten gunste van Italië en Griekenland (PB L 248 van 24.9.2015, blz. 80).

(4)  De verklaring EU-Turkije van 18 maart 2016.


1.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 268/85


BESLUIT (GBVB) 2016/1755 VAN DE RAAD

van 30 september 2016

tot wijziging van Besluit (GBVB) 2015/1333 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Libië

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 29,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 31 juli 2015 Besluit (GBVB) 2015/1333 (1) vastgesteld.

(2)

De Raad heeft op 31 maart 2016 Besluit (GBVB) 2016/478 (2) vastgesteld, waarbij drie personen voor een periode van zes maanden worden toegevoegd aan de lijst van personen die zijn onderworpen aan beperkende maatregelen als vastgesteld in de bijlagen II en IV bij Besluit (GBVB) 2015/1333.

(3)

Gezien de ernst van de situatie heeft de Raad besloten dat de beperkende maatregelen moeten worden gehandhaafd voor een verdere periode van zes maanden, en dat de motivering voor drie personen moet worden gewijzigd.

(4)

Besluit (GBVB) 2015/1333 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Besluit (GBVB) 2015/1333 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 17 worden de leden 3 en 4 vervangen door:

„3.   De maatregelen bedoeld in artikel 8, lid 2, gelden met betrekking tot de nummers 16, 17 en 18 in bijlage II tot en met 2 april 2017.

4.   De maatregelen bedoeld in artikel 9, lid 2, gelden met betrekking tot de nummers 21, 22 en 23 in bijlage IV tot en met 2 april 2017.”.

2)

De bijlagen II en IV bij Besluit (GBVB) 2015/1333 worden gewijzigd zoals aangegeven in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 30 september 2016.

Voor de Raad

De voorzitter

M. LAJČÁK


(1)  Besluit (GBVB) 2015/1333 van de Raad van 31 juli 2015 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Libië en tot intrekking van Besluit 2011/137/GBVB (PB L 206 van 1.8.2015, blz. 34).

(2)  Besluit (GBVB) 2016/478 van de Raad van 31 maart 2016 tot wijziging van Besluit (GBVB) 2015/1333 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Libië (PB L 85 van 1.4.2016, blz. 48).


BIJLAGE

De vermeldingen met betrekking tot de onderstaande personen, zoals opgenomen in de bijlagen II en IV bij Besluit (GBVB) 2015/1333, worden vervangen door de volgende vermeldingen:

 

„BIJLAGE II

LIJST VAN PERSONEN EN ENTITEITEN BEDOELD IN ARTIKEL 8, LID 2

A.   Personen

 

Naam

Informatie ter identificatie

Motivering

Datum van plaatsing op de lijst

16.

SALEH ISSA GWAIDER, Agila

Geboortedatum: 1 juni 1942

Geboorteplaats: Elgubba, Libië.

Paspoortnummer: D001001 (Libië), afgegeven op 22 januari 2015.

Agila Saleh is sinds 5 augustus 2014 voorzitter van het Libische Huis van afgevaardigden.

Saleh heeft op 17 december 2015 verklaard tegen het op 17 december 2015 ondertekende politieke akkoord over Libië te zijn.

Als voorzitter van de Raad van afgevaardigden heeft Saleh de politieke overgang in Libië belemmerd en ondergraven, onder meer door meermaals te weigeren om een stemming te houden over de regering van nationale eenheid.

Saleh heeft op 23 augustus 2016 een brief aan de secretaris-generaal van de Verenigde Naties gericht waarin hij kritiek uitte op de steun van de Verenigde Naties aan de regering van nationale eenheid, die hij omschreef als het opdringen „van een groep personen aan het Libische volk […] in strijd met de grondwet en het Handvest van de Verenigde Naties”. Hij had ook kritiek op de aanneming van Resolutie 2259(2015) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, waarin het akkoord van Skhirat wordt bekrachtigd, en hij dreigde ermee de Verenigde Naties, die hij verantwoordelijk acht voor „onvoorwaardelijke en ongerechtvaardigde” steun aan een onvolledige Presidentiële Raad, alsmede de secretaris-generaal van de VN, voor het Internationaal Strafhof te brengen wegens schending van het Handvest van de VN, de Libische grondwet en de soevereiniteit van Libië. Deze verklaringen ondergraven de steun voor bemiddeling door de VN en de ondersteuningsmissie van de VN in Libië (UNSMIL), zoals die wordt uitgedrukt in alle desbetreffende resoluties van de VN-Veiligheidsraad, met name Resolutie 2259(2015).

Saleh heeft op 6 september 2016 een officieel bezoek aan Niger gebracht met Abdullah al-Thani, de „premier” van de niet-erkende regering van Tobroek, hoewel in Resolutie 2259(2015) wordt opgeroepen tot het stopzetten van steun aan en officiële contacten met vergelijkbare instellingen die beweren het legitieme gezag te vertegenwoordigen, maar geen partij zijn bij het akkoord.

1.4.2016

17.

GHWELL, Khalifa

alias AL GHWEIL, Khalifa

AL-GHAWAIL, Khalifa

Geboortedatum: 1 januari 1956

Geboorteplaats: Misurata, Libië.

Nationaliteit: Libisch.

Paspoortnummer: A005465 (Libië), afgegeven op 12 april 2015, verloopt op 11 april 2017.

Khalifa Ghwell was de zogeheten „premier en minister van Defensie” van het internationaal niet erkende Algemeen Nationaal Congres (ook bekend als de „regering van nationale redding”), en was als zodanig verantwoordelijk voor hun activiteiten.

Khalifa Ghwell nam op 7 juli 2015 met „president” Nuri Abu Sahmain van het Algemeen Nationaal Congres deel aan de ondertekeningsceremonie voor de inwijding van het Steadfastness Front (Alsomood), een nieuwe militaire eenheid van zeven brigades die moet voorkomen dat er in Tripoli een eenheidsregering wordt gevormd, en toonde zo zijn steun voor deze eenheid.

Ghwell heeft als „premier” een centrale rol gespeeld bij het belemmeren van de vorming van de regering van nationale eenheid, ingesteld uit hoofde van het politiek akkoord over Libië.

Op 15 januari 2016 heeft hij, in zijn hoedanigheid van „premier en minister van Defensie” van het Algemeen Nationaal Congres van Tripoli, opdracht gegeven alle leden van het nieuwe veiligheidsteam, benoemd door de aangewezen premier van de regering van nationale eenheid, bij aankomst in Tripoli te arresteren.

Op 31 augustus 2016 heeft hij de „premier” en de „minister van Defensie” van de „regering van nationale redding” opgedragen opnieuw aan het werk te gaan nadat het Huis van afgevaardigden de regering van nationale eenheid had afgewezen.

1.4.2016

18.

ABU SAHMAIN, Nuri

alias BOSAMIN, Nori

BO SAMIN, Nuri

Geboortedatum: 16.5.1956

Geboorteplaats: Zouara, Libië

Nuri Abu Sahmain was de zogeheten „president” van het internationaal niet erkende Algemeen Nationaal Congres (ook bekend als de „regering van nationale redding”), en is als zodanig verantwoordelijk voor hun activiteiten.

Nuri Abu Sahmain heeft als „president” van het Algemeen Nationaal Congres een centrale rol gespeeld bij het dwarsbomen en tegenhouden van het politiek akkoord over Libië en de instelling van de regering van nationale eenheid.

Op 15 december 2015 riep Sahmain op tot uitstel van het politiek akkoord over Libië, waarover volgens plan tijdens een bijeenkomst op 17 december overeenstemming moest worden bereikt.

Sahmain liet op 16 december 2015 een verklaring uitgaan dat geen van de leden van het Algemeen Nationaal Congres mocht deelnemen aan de bijeenkomst, noch het politiek akkoord over Libië mocht ondertekenen.

Sahmain verwierp op 1 januari 2016 tijdens gesprekken met de speciale vertegenwoordiger van de Verenigde Naties het politieke akkoord over Libië.

1.4.2016”

 

„BIJLAGE IV

LIJST VAN PERSONEN EN ENTITEITEN BEDOELD IN ARTIKEL 9, LID 2

A.   Personen

 

Naam

Identificatiegegevens

Motivering

Datum van plaatsing op de lijst

21.

SALEH ISSA GWAIDER, Agila

Geboortedatum: 1 juni 1942

Geboorteplaats: Elgubba, Libië.

Paspoortnummer: D001001 (Libië), afgegeven op 22 januari 2015.

Agila Saleh is sinds 5 augustus 2014 voorzitter van het Libische Huis van afgevaardigden.

Saleh heeft op 17 december 2015 verklaard tegen het op 17 december 2015 ondertekende politieke akkoord over Libië te zijn.

Als voorzitter van de Raad van afgevaardigden heeft Saleh de politieke overgang in Libië belemmerd en ondergraven, onder meer door meermaals te weigeren om een stemming te houden over de regering van nationale eenheid.

Saleh heeft op 23 augustus 2016 een brief aan de secretaris-generaal van de Verenigde Naties gericht waarin hij kritiek uitte op de steun van de Verenigde Naties aan de regering van nationale eenheid, die hij omschreef als het opdringen „van een groep personen aan het Libisch volk […] in strijd met de grondwet en het Handvest van de Verenigde Naties”. Hij had ook kritiek op de aanneming van Resolutie 2259(2015) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, waarin het akkoord van Skhirat wordt bekrachtigd, en hij dreigde ermee de Verenigde Naties, die hij verantwoordelijk acht voor „onvoorwaardelijke en ongerechtvaardigde” steun aan een onvolledige Presidentiële Raad, alsmede de secretaris-generaal van de VN, voor het Internationaal Strafhof te brengen wegens schending van het Handvest van de VN, de Libische grondwet en de soevereiniteit van Libië. Deze verklaringen ondergraven de steun voor bemiddeling door de VN en de ondersteuningsmissie van de VN in Libië (UNSMIL), zoals die wordt uitgedrukt in alle desbetreffende resoluties van de VN-Veiligheidsraad, met name Resolutie 2259(2015).

Saleh heeft op 6 september 2016 een officieel bezoek aan Niger gebracht met Abdullah al-Thani, de „premier” van de niet-erkende regering van Tobroek, hoewel in Resolutie 2259(2015) wordt opgeroepen tot het stopzetten van steun aan en officiële contacten met vergelijkbare instellingen die beweren het legitieme gezag te vertegenwoordigen, maar geen partij zijn bij het akkoord.

1.4.2016

22.

GHWELL, Khalifa

alias AL GHWEIL, Khalifa

AL-GHAWAIL, Khalifa

Geboortedatum: 1 januari 1956

Geboorteplaats: Misurata, Libië.

Nationaliteit: Libisch.

Paspoortnummer: A005465 (Libië), afgegeven op 12 april 2015, verloopt op 11 april 2017.

Khalifa Ghwell was de zogeheten „premier en minister van Defensie” van het internationaal niet erkende Algemeen Nationaal Congres (ook bekend als de „regering van nationale redding”), en was als zodanig verantwoordelijk voor hun activiteiten.

Khalifa Ghwell nam op 7 juli 2015 met „president” Nuri Abu Sahmain van het Algemeen Nationaal Congres deel aan de ondertekeningsceremonie voor de inwijding van het Steadfastness Front (Alsomood), een nieuwe militaire eenheid van zeven brigades die moet voorkomen dat er in Tripoli een eenheidsregering wordt gevormd, en toonde zo zijn steun voor deze eenheid.

Ghwell heeft als „premier” een centrale rol gespeeld bij het belemmeren van de vorming van de regering van nationale eenheid, ingesteld uit hoofde van het politiek akkoord over Libië.

Op 15 januari 2016 heeft hij, in zijn hoedanigheid van „premier en minister van Defensie” van het Algemeen Nationaal Congres van Tripoli, opdracht gegeven alle leden van het nieuwe veiligheidsteam, benoemd door de aangewezen premier van de regering van nationale eenheid, bij aankomst in Tripoli te arresteren.

Op 31 augustus 2016 heeft hij de „premier” en de „minister van Defensie” van de „regering van nationale redding” opgedragen opnieuw aan het werk te gaan nadat het Huis van Afgevaardigden de regering van nationale eenheid had afgewezen.

1.4.2016

23.

ABU SAHMAIN, Nuri

alias BOSAMIN, Nori

BO SAMIN, Nuri

Geboortedatum: 16.5.1956

Geboorteplaats: Zouara, Libië.

Nuri Abu Sahmain was de zogeheten „president” van het internationaal niet erkende Algemeen Nationaal Congres (ook bekend als de „regering van nationale redding”), en is als zodanig verantwoordelijk voor hun activiteiten.

Nuri Abu Sahmain heeft als „president” van het Algemeen Nationaal Congres een centrale rol gespeeld bij het dwarsbomen en tegenhouden van het politiek akkoord over Libië en de instelling van de regering van nationale eenheid.

Op 15 december 2015 riep Sahmain op tot uitstel van het politiek akkoord over Libië, waarover volgens plan tijdens een bijeenkomst op 17 december overeenstemming moest worden bereikt.

Sahmain liet op 16 december 2015 een verklaring uitgaan dat geen van de leden van het Algemeen Nationaal Congres mocht deelnemen aan de bijeenkomst, noch het politiek akkoord over Libië mocht ondertekenen.

Sahmain verwierp op 1 januari 2016 tijdens gesprekken met de speciale vertegenwoordiger van de Verenigde Naties het politieke akkoord over Libië.

1.4.2016”


1.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 268/90


BESLUIT (EU) 2016/1756 VAN DE COMMISSIE

van 28 september 2016

houdende bepaling van het standpunt van de Europese Unie inzake een besluit van de beheersinstanties, in het kader van de Overeenkomst tussen de regering van de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Unie over de coördinatie van programma's voor energie-efficiëntie-etikettering voor kantoorapparatuur, met betrekking tot de herziening van de beeldschermspecificaties in bijlage C bij de overeenkomst

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Besluit 2013/107/EU van de Raad van 13 november 2012 betreffende de ondertekening en de sluiting van de Overeenkomst tussen de regering van de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Unie over de coördinatie van programma's voor energie-efficiëntie-etikettering voor kantoorapparatuur, (1) en met name artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens de overeenkomst dient de Commissie samen met het Environmental Protection Agency (EPA) van de Verenigde Staten gemeenschappelijke specificaties voor kantoorapparatuur te ontwikkelen en op gezette tijden te actualiseren, waardoor bijlage C bij de overeenkomst wordt gewijzigd.

(2)

De Commissie bepaalt het standpunt van de Europese Unie ten aanzien van wijziging van de specificaties.

(3)

Bij de in dit besluit vervatte maatregelen is rekening gehouden met het standpunt van het Energy Star-bestuur van de Europese Unie, zoals bedoeld in artikel 8 van Verordening (EG) nr. 106/2008 van het Europees Parlement en de Raad (2).

(4)

De in bijlage C, deel I, vastgestelde beeldschermspecificaties moeten worden ingetrokken en worden vervangen door de specificaties in de bijlage bij dit besluit,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Enig artikel

In het kader van de Overeenkomst tussen de regering van de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Unie over de coördinatie van programma's voor energie-efficiëntie-etikettering voor kantoorapparatuur dienen de beheersinstanties een besluit te nemen met betrekking tot de herziening van de specificaties in bijlage C bij de overeenkomst. Het door de Europese Unie in te nemen standpunt ten aanzien van dat besluit over de beeldschermspecificaties in deel I van bijlage C bij de overeenkomst moet gebaseerd zijn op het ontwerpbesluit dat als bijlage bij dit besluit is gevoegd.

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 28 september 2016.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 63 van 6.3.2013, blz. 5.

(2)  Verordening (EG) nr. 106/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 betreffende een programma van de Unie voor energie-efficiëntie-etikettering voor kantoorapparatuur (PB L 39 van 13.2.2008, blz. 1).


BIJLAGE I

 

ONTWERPBESLUIT

van …

de beheersinstanties, in het kader van de Overeenkomst tussen de regering van de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Unie over de coördinatie van programma's voor energie-efficiëntie-etikettering voor kantoorapparatuur, met betrekking tot de herziening van de beeldschermspecificaties in bijlage C bij de overeenkomst

DE BEHEERSINSTANTIES,

Gezien de Overeenkomst tussen de regering van de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Unie over de coördinatie van programma's voor energie-efficiëntie-etikettering voor kantoorapparatuur, en met name artikel XII,

Overwegende dat de specificaties voor „beeldschermen” moeten worden herzien,

BESLUITEN:

Deel I. „Beeldschermen”, momenteel in bijlage C bij de Overeenkomst tussen de regering van de Verenigde Staten en de Europese Unie over de coördinatie van energie-efficiëntie-etiketteringsprogramma's voor kantoorapparatuur wordt vervangen door deel I. „Beeldschermen”, zoals hieronder vastgelegd.

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan. Dit besluit, gedaan in tweevoud, wordt ondertekend door de medevoorzitters.

Ondertekend te Washington DC op […] […]

namens het Environmental Protection Agency van de Verenigde Staten

Ondertekend te Brussel op […] […]

namens de Europese Unie


BIJLAGE II

BIJLAGE C

DEEL II BIJ DE OVEREENKOMST

I.   BEELDSCHERMSPECIFICATIES (Versie 7.0)

1.   Definities

A)

Productsoorten:

1.   Elektronisch beeldscherm (beeldscherm): Een product met een beeldscherm en bijbehorende elektronica, vaak in een enkele behuizing, die als primaire functie heeft om visuele informatie te produceren vanaf (1) een computer, werkstation of server via één of meer ingangen (bv. VGA, DVI, HDMI, DisplayPort, IEEE 1394, USB), (2) externe opslag (bv. USB flash drive, geheugenkaart) of (3) een netwerkverbinding.

a)   Monitor: Een elektronisch beeldscherm bedoeld voor één persoon om te bekijken in een bureaugebaseerde omgeving.

b)   Informatiescherm: Een elektronisch beeldscherm bedoeld voor meerdere mensen om te bekijken in een niet-bureaugebaseerde omgeving, zoals in de detailhandel of winkels, restaurants, museums, hotels, buitenlocaties, luchthavens, vergaderzalen of klaslokalen. Met betrekking tot deze specificatie wordt een scherm aangemerkt als een informatiescherm als het voldoet aan twee of meer criteria die hieronder genoemd worden:

(1)

De diagonale grootte van het scherm is groter dan 30 inch;

(2)

De maximaal gerapporteerde illuminantie bedraagt meer dan 400 candela per vierkante meter;

(3)

De pixeldichtheid is minder dan of gelijk aan 5 000 pixels per vierkante inch, of

(4)

Wordt verzonden zonder een montagestandaard.

B)

Operationele modi:

1.   Aanstand: de modus waarin het product geactiveerd is en zijn voornaamste functie levert.

2.   Slaapstand: een energiebesparende modus waarin het beeldscherm één of meer niet-primaire beschermende functies of continue functies levert.

Opmerking: De slaapstand kan de volgende functies hebben: het inschakelen van de aanstand via een externe schakelaar, aanraaktechnologie, een interne sensor of timer; het geven van informatie of statusdisplays inclusief een klok; sensorgebaseerde functies ondersteunen; of de aanwezigheid van een netwerk behouden.

3.   Uitstand: de modus waarin het beeldscherm is aangesloten op een energiebron, geen visuele informatie weergeeft, en niet in een andere modus kan worden gezet met de afstandsbediening, een intern signaal of een extern signaal.

Opmerking: Het beeldscherm kan slechts uit deze modus worden gehaald door directe bediening door de gebruiker van een geïntegreerde stroom-/vermogensschakelaar. Bepaalde producten beschikken niet over een uitstand.

C)

Visuele kenmerken:

1.   Omgevingslichtomstandigheden: de gecombineerde lichtilluminanties in de omgeving rond het beeldscherm, zoals een leefruimte of een kantoor.

2.   Automatische helderheidsregeling (Automatic Brightness Control — ABC): het zelfwerkzame mechanisme dat de helderheid van het beeldscherm regelt op basis van omgevingslichtomstandigheden.

Opmerking: De ABC-functie moet zijn ingeschakeld om de helderheid van een beeldscherm te kunnen regelen.

3.   Kleurenbereik: het kleurenbereikoppervlak zal worden weergegeven als een percentage van de CIE LUV 1976 uv′-kleurruimte en zal worden berekend volgens deel 5.18 Bereikoppervlak van de Information Display Measurements Standard versie 1.03.

Opmerking: Bereikondersteuning in niet-zichtbare/onzichtbare kleuroppervlakken telt niet mee. De grootte van het bereik mag uitsluitend worden uitgedrukt als een percentage van de zichtbare CIE LUV-kleurruimte.

4.   Illuminantie: de fotometrische meting van de lichtintensiteit per oppervlakte-eenheid van licht dat zich in een bepaalde richting verplaatst, uitgedrukt als candela per vierkante meter (cd/m2).

a)   Maximale vermelde illuminantie: de maximale illuminantie die een beeldscherm kan bereiken in een vooraf ingestelde aanstand als gedefinieerd door de fabrikant in bijvoorbeeld de gebruikershandleiding.

b)   Maximale gemeten illuminantie: de maximale gemeten illuminantie die een beeldscherm kan bereiken door manuele configuratie van de instellingen ervan, bijvoorbeeld die voor helderheid en contrast.

c)   Illuminantie af-fabriek: de illuminantie van het beeldscherm bij de door de fabrikant gekozen default-presetting af-fabriek voor het normale thuisgebruik of gebruik op de toepasselijke markt.

5.   Eigen verticale resolutie: het aantal fysieke lijnen langs de verticale as van het beeldscherm binnen het zichtbare oppervlak van het beeldscherm.

Opmerking: Een beeldscherm met een schermresolutie van 1 920 × 1 080 (horizontaal × verticaal) zou een eigen verticale resolutie hebben van 1 080.

6.   Schermoppervlak: het zichtbare oppervlak van het beeldscherm dat afbeeldingen produceert.

Opmerking: Het schermoppervlak wordt berekend door de zichtbareafbeeldingsbreedte te vermenigvuldigen met de zichtbareafbeeldingshoogte. Voor gebogen schermen worden de breedte en hoogte gemeten langs de kromming van het beeldscherm.

D)

Extra functies en kenmerken:

1.   Brugschakeling: een fysieke verbinding tussen twee hubcontrollers (bijvoorbeeld USB of FireWire).

Opmerking: Brugschakelingen maken een uitbreiding van de poorten mogelijk, doorgaans om die poorten naar een geschiktere/handigere plek te brengen of het aantal beschikbare poorten uit te breiden.

2.   Volledig actieve netwerkverbinding: het vermogen van het beeldscherm om een actieve netwerkverbinding te behouden terwijl het in de slaapstand staat. Aanwezigheid van het beeldscherm, de netwerkdiensten ervan en de toepassingen worden onderhouden, zelfs als bepaalde componenten van het beeldscherm in de slaapstand staan. Het beeldscherm kan zo worden ingesteld dat het van vermogenstoestand wisselt op basis van de ontvangst van netwerkgegevens van externe netwerkapparaten, maar moet in andere gevallen in de slaapstand blijven als er geen verzoek om diensten is van een extern netwerkapparaat.

Opmerking: Volledig actieve netwerkverbinding is niet beperkt tot een bepaalde set protocollen. Ook „netwerkproxyfunctionaliteit” genoemd en beschreven in de Ecma-393-norm.

3.   Aanwezigheidssensor: een inrichting die wordt gebruikt om menselijke aanwezigheid vóór of in de omgeving van een beeldscherm te detecteren.

Opmerking: Een aanwezigheidssensor wordt typisch gebruikt om een beeldscherm om te schakelen tussen de aanstand en de slaapstand.

4.   Aanraaktechnologie: hiermee kan de gebruiker communiceren met een product door gebieden op het beeldscherm aan te raken.

5.   Insteekmodule: een modulair insteekapparaat dat één of meer van de volgende functies biedt zonder de expliciete bedoeling een algemene computerfunctie te bieden:

a)

afbeeldingen weergeven, externe content die naar het beeldscherm is gestreamd, of op een andere manier content zichtbaar maken op het scherm vanaf een lokale of externe bron, of

b)

aanraaksignalen verwerken.

Opmerking: Modules die andere extra inputopties bieden, worden niet beschouwd als insteekmodules voor het doel van deze specificatie.

E)

Productlijn: Een groep van productmodellen die (1) worden gemaakt door dezelfde fabrikant, (2) hetzelfde schermoppervlak, resolutie en maximale gemelde illuminantie delen en (3) hetzelfde basis schermontwerp hebben. Modellen binnen een productlijn kunnen van elkaar verschillen volgens één of meer kenmerken of functies. Voor beeldschermen zijn acceptabel variaties binnen een productlijn onder andere:

1.

Externe behuizing;

2.

Aantal en soorten interfaces;

3.

Aantal en soorten gegevens, netwerk of aanvullende poorten, en

4.

Verwerking en geheugencapaciteit.

F)

Representatief model: De productconfiguratie die is getest ten behoeve van ENERGY STAR-kwalificatie en die bedoeld is om als ENERGY STAR-model te worden verhandeld en geëtiketteerd.

G)

Voeding

1.   Externe voeding (External Power Supply — EPS): een circuit voor externe voeding dat wordt gebruikt om huishoudelijke elektrische stroom om te zetten in gelijkstroom of wisselstroom met een lager voltage om een consumentenproduct te laten werken.

2.   Standaard dc: een methode voor het overbrengen van dc-stroom middels een bekende technologiestandaard, die plug-and-play interoperabiliteit biedt.

Opmerking: Bekende voorbeelden zijn USB en Power-over-Ethernet. Standaard dc omvat in de meeste gevallen zowel stroom als communicaties over dezelfde kabel, maar net als bij de 380 V-standaard hoeft dit niet het geval te zijn.

2.   Toepassingsgebied

2.1.   In aanmerking komende producten

2.1.1.   Producten die voldoen aan de hierbij gedefinieerde definitie voor een beeldscherm en die direct worden gevoed via het wisselstroomnet, een externe voeding of Standaard dc, komen in aanmerking voor ENERGY STAR-kwalificatie 2.2. Typische producten die in aanmerking komen voor kwalificatie overeenkomstig deze specificatie zijn onder meer:

i)

monitoren;

ii)

monitoren met toetsenbord, video en muis (KVM)-switch functionaliteit;

iii)

informatiebeeldschermen, en

iv)

informatiebeeldschermen en monitoren met insteekmodules.

2.2.   Uitgesloten producten

2.2.1.   Producten die vallen onder andere ENERGY STAR-productspecificaties komen niet in aanmerking voor kwalificatie in het kader van deze specificatie waaronder televisies en computers (Thin Clients, Slates/Tablets, draagbare alles-in-ééncomputers, geïntegreerde desktops). De lijst met specificaties die momenteel van kracht zijn, kan gevonden worden op http://www.eu-energystar.org/specifications.htm.

2.2.2.   De volgende producten komen niet in aanmerking voor kwalificatie overeenkomstig deze specificatie:

i)

producten met een geïntegreerde televisietuner;

ii)

beeldschermen met geïntegreerde of vervangbare batterijen ontworpen om primair zonder stopcontact of externe gelijkstroom te werken of ontworpen voor mobiliteit (bv. e-readers, batterijaangedreven digitale fotolijstjes), en

iii)

producten die moeten voldoen aan specificaties voor medische apparatuur die de capaciteit van stroombeheer verbieden en/of geen operationele modus hebben die overeenkomt met de definitie van slaapstand.

3.   kwalificatiecriteria

3.1.   Significante cijfers en afronding

3.1.1.   Alle berekeningen gebeuren met direct gemeten waarden (niet-afgerond).

3.1.2.   Tenzij anderszins gedefinieerd, wordt conformiteit met de specificaties geëvalueerd met gebruikmaking van direct gemeten of berekende waarden zonder dat voordeel wordt verkregen door afronding.

3.1.3.   Direct gemeten of berekende waarden die voor rapportage aan de Europese Commissie worden ingediend, moeten worden afgerond op het dichtstbijzijnde significante cijfer zoals verwoord in de desbetreffende specificatievereisten.

3.2.   Algemene vereisten voor het monitoren en informatiebeeldschermen

3.2.1.   Externe voedingen (EPS): EPS'en met een enkel- of meervoudig voltage moeten voldoen aan de prestatie-eisen van niveau VI of hoger overeenkomstig het International Efficiency Marking Protocol wanneer zij worden getest overeenkomstig een uniforme methode voor het meten van het energieverbruik van externe voedingen, CFR (Code of Federal Regulations — wetboek van de VS), titel 10, deel 430, aanhangsel Z.

i)

EPS'en met een enkel of meervoudig voltage omvatten het niveau VI (of hoger).

ii)

Nadere informatie over het etiketteringsprotocol is te vinden op http://www.regulations.gov/#!documentDetail;D=EERE-2008-BT-STD-0005-0218.

3.2.2.   Energiebeheer:

i)

de producten moeten minimaal één functie voor energiebeheer bevatten die bij default geactiveerd is en die kan worden gebruikt om op automatische wijze over te gaan van slaapstand naar aanstand, hetzij via een verbonden hostapparaat, hetzij intern (bv. ondersteuning van VESA Display Power Management Signalling (DPMS), geactiveerd bij default).

ii)

Producten die inhoud genereren voor weergave afkomstig van één of meer interne bronnen moeten over een bij default geactiveerde sensor of timer beschikken om op automatische wijze over te schakelen naar de slaap- of uitstand.

iii)

Bij producten die beschikken over een interne default-inschakelvertraging waarna zij van aanstand overspringen naar slaap- of uitstand, moet die inschakelvertraging worden vermeld.

iv)

Monitors moeten automatisch overschakelen naar slaapstand of uitstand binnen vijf minuten na te zijn afgeschakeld van de hostcomputer.

3.2.3.   Informatiebeeldschermen moeten een reële vermogensfactor hebben in de aanstand van 0,7 of hoger volgens sectie 5.2.F) in de ENERGY STAR-testmethode.

3.3.   Energievereisten voor computermonitors

3.3.1.   De totale energieconsumptie (TEC) in kWh moet worden berekend volgens vergelijking 1 op basis van gemeten waarden.

Vergelijking 1

Berekening van de totale energieconsumptie

ETEC = 8,76 × (0,35 × PON + 0,65 × PSLEEP )

Waarin:

ETEC de berekening van de totale energieconsumptie is in kWh;

PON het gemeten vermogen in de aanstand in watt is;

PSLEEP het gemeten vermogen in de slaapstand in watt is;

het resultaat wordt afgerond tot op het dichtstbijzijnde tiende van een kWh voor het verslag.

3.3.2.   De maximum TEC (ETEC_MAX) in kWh voor monitors moet worden berekend volgens tabel 1.

Tabel 1

Berekening van maximum TEC (ETEC_MAX) voor monitors in kWh

Oppervlakte (in2)

ETEC max (kWh)

Waarin:

Azichtbaar schermoppervlak in in2rschermresolutie in megapixels

De uitkomst moet worden afgerond op de dichtstbijzijnde tiende van een kWh voor rapportage

A < 130

(6,13 × r) + (0,06 × A) + 9

130 ≤ A < 150

(6,13 × r) + (0,69 × A) – 72,38

150 ≤ A < 180

(6,13 × r) + (0,21 × A) – 0,50

180 ≤ A < 200

(6,13 × r) + (0,05 × A) + 28

200 ≤ A < 230

(6,13 × r) + (0,03 × A) + 31,33

230 ≤ A < 280

(6,13 × r) + (0,2 × A) – 7

280 ≤ A < 300

(6,13 × r) + 49

300 ≤ A < 500

(6,13 × r) + (0,2 × A) – 11

A ≥ 500

(6,13 × r) + 89

3.3.3.   Voor alle monitors moet de berekende TEC (ETEC) in kWh minder dan of gelijk zijn aan de berekening van maximum TEC (ETEC_MAX) met de toepasselijke toleranties en aanpassingen (toegepast ten minste eenmaal) per vergelijking 2.

Vergelijking 2

Vereiste totale energieconsumptie voor monitors

ETEC ≤ (ETEC_MAX + EEP + EABC + EN + EOS + ET ) × effAC_DC

Waarin:

ETEC is TEC in kWh berekend volgens vergelijking 1;

ETEC_MAX is de vereiste maximum TEC in kWh berekend volgens tabel 1;

EEP is de tolerantie van beeldschermen met verbeterde prestaties in kWh volgens sectie 3.3.4;

EABC is de tolerantie automatische helderheidsregeling (Automatic Brightness Control, ABC) in kWh volgens vergelijking 4;

EN is de tolerantie volledig actieve netwerkverbinding (Full Network Connectivity) in kWh volgens tabel 3;

EOS is de tolerantie aanwezigheidssensor (Occupancy Sensor, OS) in kWh volgens tabel 4;

ET is de tolerantie aanraaktechnologie (Touch Technology) in kWh volgens vergelijking 5, en

effAC_DC is de standaardinstelling voor gelijkstroom/wisselstroom stroomomvormingsverliezen die optreden op het apparaat dat het beeldscherm voedt, en is 1,0 voor met wisselstroom gevoede beeldschermen en 0,85 voor beeldschermen met Standaard dc.

3.3.4.   Voor monitoren die voldoen aan de vereisten van beeldschermen met verbeterde prestaties (EPD) hieronder, slechts één van de volgende tabel 2 toleranties mag worden gebruikt in vergelijking 2:

i)

een contrastratio van minimaal 60:1 gemeten op een horizontale kijkhoek van minimaal 85° vanaf de loodlijn bij een vlak scherm en minimaal 83° vanaf de loodlijn bij een gebogen scherm, met of zonder schermbeschermingsglas;

ii)

een eigen resolutie van minimaal 2,3 megapixels (MP), en

iii)

een kleurenbereik groter dan of gelijk aan 32,9 % van CIE LUV.

Tabel 2

Berekening van het toegestane vermogen voor beeldschermen met verbeterde prestaties

Criteria voor kleurenbereik

EEP (kWh)

Waarin:

ETEC_MAX is de vereiste maximum TEC in kWh, en

r is schermresolutie in megapixels

Kleurenbereikondersteuning is 32,9 % van CIE LUV of meer.

Formula

Kleurenbereikondersteuning is 38,4 % van CIE LUV of meer.

0,65 × (ETEC_MAX – 6,13 × r)

Opmerking: Een model dat meer dan 99 % van de sRGB kleurruimte ondersteunt vertaalt naar 32,9 % van CIE LUV en een model dat meer dan 99 % van Adobe RGB vertaalt naar 38,4 % van CIE LUV.

3.3.5.   Voor monitoren met een bij default ingeschakelde automatische helderheidsregeling (ABC) wordt een toegestane energie (EABC), als berekend in vergelijking 4, opgeteld bij ETEC_MAX, als berekend in vergelijking 2, wanneer de vermindering van het vermogen in de aanstand (On Mode power reduction — RABC), als berekend in vergelijking 3, groter is dan of gelijk is aan 20 %.

Vergelijking 3

Berekening van de vermindering van de aanstand met een bij default ingeschakelde ABC

Formula

Waarin:

RABC: de procentuele vermogensverlaging is in de aanstand dankzij ABC;

P300 het vermogen is in watt in de aanstand, zoals gemeten bij een omgevingslichtniveau van 300 lux in sectie 6.4 van de testmethode, en

P12 het vermogen is in watt in de aanstand, zoals gemeten bij een omgevingslichtniveau van 12 lux in sectie 6.4 van de testmethode.

Vergelijking 4

Energietoleranties monitors ABC (EABC) voor monitors

EABC = 0,05 × ETEC_MAX

Waarin:

EABC de toegestane energie is voor automatische helderheidsregeling (Automatic Brightness Control, ABC) in kWh, en

ETEC_MAX is de maximum TEC in kWh berekend volgens tabel 1.

3.3.6.   Producten met volledig actieve netwerkverbinding die zijn bevestigd in sectie 6.7 van de ENERGY STAR-testmethode passen de gedefinieerde tolerantie toe in tabel 3.

Tabel 3

Tolerantie volledig actieve netwerkverbinding (EN) voor monitors

EN (kWh)

2,9

3.3.7.   Producten die zijn getest met een actieve aanwezigheidssensor moeten de tolerantie toepassen die is gedefinieerd in tabel 4.

Tabel 4

Extra functies energie monitors ABC (EOS) voor monitors

Soort

Tolerantie (kWh)

Aanwezigheidssensor

EOS

1,7

3.3.8.   Producten die zijn getest met actieve aanraaktechnologie moeten de tolerantie toepassen die is gedefinieerd in vergelijking 5.

Vergelijking 5

Energietolerantie voor aanraaktechnologie (ET) voor monitors

ET = 0,15 × ETEC_MAX

Waarin:

ET de toegestane energie is voor aanraaktechnologie (Touch Technology) in kWh, en

ETEC_MAX de maximum TEC is in kWh berekend volgens tabel 1.

3.4.   Aanstand-vereisten voor informatiebeeldschermen

3.4.1.   Het maximum aanstand-vermogen (PON_MAX) in watt moet worden berekend volgens vergelijking 6.

Vergelijking 6

Berekening van maximum aanstand-vermogen (PON_MAX) in watt voor informatiebeeldschermen

PON MAX = (4,0 × 10– 5 ×  × A) + 119 × tanh(0,0008 × (A – 200,0) + 0,11) + 6

Waarin:

PON_MAX het maximum aanstand-vermogen is, in watt;

A het schermoppervlak is in vierkante inches;

 de maximum gemeten illuminantie van het beeldscherm is in candela per vierkante meter, zoals gemeten in sectie 6.2 van de testmethode;

tanh de hyperbolische tangentfunctie is, en

het resultaat wordt afgerond tot op het dichtstbijzijnde tiende van een watt voor het verslag.

Vergelijking 7

Aanstand-vermogenvereiste voor informatiebeeldschermen

PON PON_MAX + PABC

Waarin:

PON het aanstand-vermogen is in watt, zoals gemeten in sectie 6.3 of 6.4 van de testmethode;

PON_MAX het maximum aanstand-vermogen is in watt, volgens vergelijking 6, en

PABC de aanstand-vermogentolerantie voor ABC is in watt, volgens vergelijking 8.

3.4.2.   Voor informatiebeeldschermen met een bij default ingeschakelde automatische helderheidsregeling (ABC) wordt een toegestaan vermogen (EABC), als berekend via vergelijking 8, opgeteld bij PON_MAX, als berekend in vergelijking 6, wanneer de vermindering van het vermogen in de aanstand (On Mode power reduction — RABC), als berekend in vergelijking 3, groter is dan of gelijk is aan 20 %.

Vergelijking 8

Berekening van het toegestane vermogen in de aanstand voor informatiebeeldschermen met een bij default ingeschakelde ABC

PABC = 0,05 × PON_MAX

Waarin:

PABC de gemeten aanstand-vermogentolerantie voor ABC is in watt, en

PON_MAX de eis betreffende het maximum aanstand-vermogen is in watt.

3.5.   Slaapstand-vereisten voor informatiebeeldschermen

3.5.1.   Het gemeten vermogen in de slaapstand (PSLEEP) in watt moet kleiner zijn dan of gelijk zijn aan de som van de vermogenvereiste maximum slaapstand (PSLEEP_MAX) en eventuele toleranties (minimaal eenmaal toegepast) volgens vergelijking 9.

Vergelijking 9

Slaapstand-vermogenvereiste voor informatiebeeldschermen

Formula

Waarin:

PSLEEP het gemeten vermogen in de slaapstand is in watt;

PMAX_SLEEP het maximum aanstand-vermogen is, in watt volgens tabel 5;

PN de tolerantie volledig actieve netwerkverbinding (Full Network Connectivity) is in watt volgens tabel 6;

POS de tolerantie aanwezigheidssensor (Occupancy Sensor, OS) is in watt volgens tabel 7, en

PI de aanraaktolerantie is in watt volgens tabel 7.

Tabel 5

Maximum slaapstand-vermogenvereiste (PSLEEP_MAX) voor informatiebeeldschermen

PSLEEP_MAX

(watt)

0,5

3.5.2.   Producten met volledig actieve netwerkverbinding die zijn bevestigd in sectie 6.7 van de ENERGY STAR-testmethode passen de gedefinieerde tolerantie toe in tabel 6.

Tabel 6

Tolerantie volledig actieve netwerkverbinding voor informatiebeeldschermen

PSLEEP_MAX

(watt)

3,0

3.5.3.   Producten die zijn getest met een aanwezigheidssensor actieve aanraaktechnologie moeten de toleranties toepassen die is gedefinieerd in tabel 7.

Tabel 7

Extra functies slaapstand-vermogenvereiste voor informatiebeeldschermen

Soort

Schermgrootte

(in)

Tolerantie (watt)

Aanwezigheidssensor

POS

Alle

0,3

Aanraakfunctionaliteit

PT

(Uitsluitend van toepassing op informatiebeeldschermen waar de schermgrootte groter is dan 30 inch)

≤ 30

0,0

> 30

1,5

3.6.   Uitstand-vereisten voor alle beeldschermen

3.6.1.   Een product moet over een uitstand beschikken om in aanmerking te komen voor kwalificatie. Voor producten die beschikken over een uitstand, moet het gemeten uitstand-vermogen (POFF) kleiner zijn dan of gelijk zijn aan de vermogenvereiste maximum uitstand (POFF_MAX) in tabel 8.

Tabel 8

Eis betreffende de vermogenvereiste maximum uitstand (POFF_MAX)

POFF_MAX

(watt)

0,5

3.7.   Illuminantierapportagevoorschriften

3.7.1.   De maximaal gerapporteerde en maximaal gemeten illuminantie moeten worden gerapporteerd voor alle producten; de illuminantie af-fabriek moet worden gerapporteerd voor alle producten behalve voor producten met bij default ingeschakelde ABC.

4.   Testvoorschriften

4.1.   Testmethoden

4.1.1.   De in tabel 9 gedefinieerde testmethoden moeten worden gebruikt met het oog op bepaling van de kwalificatie voor ENERGY STAR.

Tabel 9

Testmethoden voor ENERGY STAR-kwalificatie

Productsoort

Testmethode

Alle producttypes en schermgrootten

ENERGY STAR-testmethode voor het bepalen van de beeldschermenergie

Beeldschermen met verbeterde prestaties

International Committee for Display Metrology (ICDM) Information Display Measurements Standard — Versie 1.03

Beeldschermen die over volledig actieve netwerkverbinding beschikken

CEA-2037-A, bepaling van vermogen van televisie Verbruik

4.2.   Aantal voor tests vereiste eenheden

4.2.1.   Eén eenheid van een representatief model, als gedefinieerd in deel 1, wordt voor beproeving geselecteerd.

4.2.2.   Voor de kwalificatie van een productfamilie wordt de productconfiguratie die het grootste energieverbruik voor elke productcategorie binnen die productfamilie vertoont, beschouwd als het representatieve model.

5.   Gebruikersinterface

5.1.   De fabrikanten worden ertoe aangemoedigd om hun producten te ontwerpen overeenkomstig de norm voor gebruikersinterfaces: IEEE P1621: Standard for User Interface Elements in Power Control of Electronic Devices Employed in Office/Consumer Environments. Voor nadere gegevens, zie http://energy.lbl.gov/controls/.

6.   Ingangsdatum

6.1.   Effectieve datum: Versie 7.0 ENERGY STAR-beeldschermspecificatie gaat in op de effectieve datum van de overeenkomst. Om voor ENERGY STAR in aanmerking te komen, moet een product voldoen aan de ENERGY STAR-specificatie die van kracht is op de datum van productie van het product. De productiedatum is specifiek voor elke eenheid en is de datum waarop de eenheid als volledig geassembleerd wordt beschouwd.

6.2.   Toekomstige herziening van de specificaties: De Europese Commissie behoudt zich het recht voor om deze specificatie te wijzigen wanneer technologische en/of marktontwikkelingen het nut ervan voor de consument, de bedrijfssector of het milieu beïnvloeden. Overeenkomstig het huidige beleid gebeurt een herziening van de specificaties via overleg tussen de betrokken partijen. Merk op dat, in het geval van een herziening van de specificaties, de ENERGY STAR-kwalificatie niet automatisch wordt toegekend voor de levensduur van het model.

7.   Overwegingen in verband met toekomstige herzieningen

7.1.   Gelijkstroomvermogengrens voor aanstand: EPA en de Europese Commissie zijn geïnteresseerd in het beschouwen van een afzonderlijke eis betreffende het maximumvermogen in de aanstand voor Standaard dc-producten die geen gelijkstroom-wisselstroomconversieberekening nodig hebben. EPA en de Europese Commissie verwachten dat deze producten populairder worden in de handel met de laatste USB-standaard en ontvangen graag extra gegevens van directe dc-tests voor deze producten.

UITEINDELIJKE TESTMETHODE VOOR BEELDSCHERMEN

Rev. sep-2015

1.   Overzicht

Om te evalueren of een product in overeenstemming is met de eisen die vervat zijn in de ENERGY STAR-specificatie voor beeldschermen, wordt de volgende testmethode gebruikt.

2.   Toepasselijkheid

De volgende testmethode is toepasselijk voor alle producten die in aanmerking komen voor kwalificatie overeenkomstig de ENERGY STAR-productspecificatie voor beeldschermen.

3.   Definities

Tenzij anderszins gedefinieerd, zijn alle in dit document gebruikte termen consistent met de definities van de ENERGY STAR-specificatie voor beeldschermen.

A)   Hostmachine: De machine of het apparaat die/dat wordt gebruikt als de bron van het video-/audiosignaal voor het testen van beeldschermen. Dat kan een computer zijn of een ander apparaat dat een videosignaal kan bieden.

4.   Testopstelling

A)

Testopstelling en instrumentatie: De testopstelling en de instrumentatie zijn voor alle delen van deze methode in overeenstemming met de eisen van de EN 62301-2011 van de Internationale Elektrotechnische Commissie „Household Electrical Appliances — Measurement of Standby Power”, deel 4, „General Conditions for Measurements”, tenzij anders aangegeven in dit document. Bij conflicterende eisen krijgt de ENERGY STAR-testmethode de voorrang.

B)

AC-ingangsvermogen: Producten die gevoed kunnen worden via een wisselstroomnet, worden verbonden met een spanningsbron die geschikt is voor de bedoelde markt als gedefinieerd in tabel 10. Als een externe voedingsbron samen met het product wordt verzonden, moet deze worden gebruikt om het product aan te sluiten op de gedefinieerde spanningsbron.

Tabel 10

Eisen in verband met de spanningsbron voor producten

Markt

Spanning V

Spanningstolerantie

Maximale totale harmonische vervorming

Frequentie

Frequentietolerantie

Noord-Amerika, Taiwan

115 V wisselstroom

+/– 1,0 %

5,0 %

60 Hz

+/– 1,0 %

Europa, Australië, Nieuw-Zeeland

230 V wisselstroom

+/– 1,0 %

5,0 %

50 Hz

+/– 1,0 %

Japan

100 V wisselstroom

+/– 1,0 %

5,0 %

50 Hz of 60 Hz

+/– 1,0 %

C)

Dc-ingangsvermogen:

1.

Producten mogen uitsluitend met een laagspannings-dc-bron worden getest (bv. via een netwerk- of dataverbinding) wanneer gelijkstroom de enige beschikbare voeding is voor het product (d.w.z. er is geen ac-plug of externe voeding (External Power Supply, EPS) met het product verzonden).

2.

Dc-producten moeten worden geïnstalleerd en gevoed zoals aangegeven door de fabrikant, met behulp van een poort die voldoet aan alle specificaties die worden aanbevolen voor het beeldscherm (bijvoorbeeld Universal Serial Bus (USB) 3.1 indien van toepassing, zelfs als het beeldscherm achterwaarts compatibel is met USB 2.0).

3.

Het meten van het vermogen wordt gedaan tussen de dc-bron (bijvoorbeeld hostmachine) en de kabel die met het product verzonden is, inclusief de verliezen die optreden door de verzonden kabel. Als er geen kabel is verzonden met het product, mag elke kabel met een lengte van 60 tot 180 cm hiervoor worden gebruikt. De weerstand van de kabel die wordt gebruikt om het beeldscherm te verbinden met het meetpunt moet worden gemeten en gerapporteerd.

Opmerking: De gemeten weerstand van dc-stroomkabels is inclusief het totaal van de weerstanden van zowel de dc-voedingskabel als de aardekabel.

4.

Het is toegestaan een gesplitste kabel te gebruiken tussen de verzonden kabel en de dc-bron om de vermogenmeter aan te sluiten. Als deze methode wordt gebruikt, moet worden voldaan aan de volgende eisen:

a)

De gesplitste kabel moet worden gebruikt naast de verzonden kabel die staat beschreven in sectie 4.C)3.

b)

De gesplitste kabel moet worden aangesloten tussen de dc-bron en de verzonden kabel.

c)

De gesplitste kabel mag niet langer zijn dan 30 cm.

d)

Voor het meten van het voltage moet de totale hoeveelheid bedrading die wordt gebruikt tussen de spanningmeter en de verzonden kabel minder dan 50 milli-ohm weerstand hebben. Dit is uitsluitend van toepassing op de bedrading die laststroom draagt.

Opmerking: Spanning en stroom hoeven niet noodzakelijkerwijs te worden gemeten op dezelfde locatie, zolang de spanning wordt gemeten binnen 50 milli-ohm van de verzonden kabel.

e)

De stroommeting kan worden gedaan op de aardekabel of de dc-voedingsdraad.

f)

Afbeelding 1 toont een voorbeeld van een gesplitste kabelset-up met behulp van een USB 2.0-gevoed beeldscherm dat is aangesloten op de hostmachine.

Afbeelding 1

Voorbeeld arrangement met gesplitste USB 2.0-kabel

Image

Tekst van het beeld

D)

Omgevingstemperatuur: De omgevingstemperatuur moet 23 °C ± 5 °C bedragen.

E)

Relatieve vochtigheid: De relatieve vochtigheid ligt tussen 10 % en 80 %.

F)

UUT-uitlijning:

1.

Alle vier hoeken van het scherm van het geteste apparaat (UUT) moeten even ver verwijderd zijn van een verticaal referentievlak (bijvoorbeeld muur).

2.

De onderste twee hoeken van het scherm van het geteste apparaat (UUT) moeten even ver verwijderd zijn van een horizontaal referentievlak (bijvoorbeeld vloer).

G)

Lichtbron voor testen aanstand:

1.

Lamptype:

a)

halogeenspotje met standaardspectrum. De lamp mag niet voldoen aan de definitie van „gewijzigd spectrum” zoals vastgelegd in 10 CFR 430.2 — Definities (1).

b)

Nominale helderheid: 980 ± 5 % lumen.

2.

Uitlijning lichtbron voor het testen van producten waarbij ABC standaard is ingeschakeld:

a)

Er mogen zich geen blokkeringen bevinden tussen de lamp en de ABC-sensor (Automatic Brightness Control) (bijvoorbeeld verstrooiende media, gematteerde lampenkappen enz.).

b)

Het hart van de lamp moet worden geplaatst op een afstand van 1,5 meter vanaf het hart van de ABC-sensor.

c)

Het hart van de lamp moet worden uitgelijnd in een horizontale hoek van 0° ten opzichte van het hart van de ABC-sensor van de UUT.

d)

Het hart van de lamp moet worden uitgelijnd op een hoogte die gelijk is aan het hart van de ABC-sensor van de UUT ten opzichte van de vloer (de lichtbron moet bijvoorbeeld worden geplaatst in een verticale hoek van 0° ten opzichte van het hart van de ABC-sensor van de UUT.

e)

Er mag zich binnen een afstand van 60 cm van het hart van de ABC-sensor van de UUT geen kameroppervlak (bijvoorbeeld vloer, plafond, wand) bevinden.

f)

Illuminantiewaarden moeten worden verkregen door de ingangsspanning van de lamp te variëren.

g)

Afbeelding 2 en afbeelding 3 geven meer informatie over UUT en uitlijning van de lichtbron.

Afbeelding 2

Testopstelling — Bovenaanzicht

Image

Tekst van het beeld

Opmerkingen:

D1 = D2 ten opzichte van het verticale referentievlak

D1 en D2 geven aan dat de hoeken van het scherm van de UUT zich op ten minste 60 cm afstand vanaf het verticale referentievlak moeten bevinden

D3 en D4 geven aan dat het hart van de lichtbron zich op ten minste 60 cm afstand vanaf de kamermuren moeten bevinden

Afbeelding 3

Testopstelling — Zijaanzicht

Image

Tekst van het beeld

Opmerkingen:

D1 = D2 ten opzichte van het verticale referentievlak

D1 en D2 geven aan dat de hoeken van het scherm van de UUT zich op ten minste 60 cm afstand vanaf het verticale referentievlak moeten bevinden

De illuminantiemeter moet worden verwijderd voor aanvang van de vermogensmetingen, nadat de doelilluminantie is bereikt

H1 = H2 ten opzichte van het horizontale referentievlak (bijvoorbeeld vloer)

H3 en H4 geven aan dat het hart van de lichtbron zich op ten minste 60 cm afstand vanaf de vloer en 60 cm afstand van het plafond moeten bevinden

De illuminantiemeter wordt verwijderd voor aanvang van de vermogensmetingen, nadat de doelilluminantie is bereikt

H)

Vermogensmeter: De vermogensmeters hebben de volgende kenmerken

1.

Piekfactor:

a)

een piekfactor voor beschikbare stroom van 3 of meer bij nominaal bereik, en

b)

een ondergrens van het stroombereik van 10 mA of minder.

2.

Minimale frequentierespons: 3,0 kHz

3.

Minimumresolutie:

a)

0,01 W voor meetwaarden die lager zijn dan of gelijk zijn aan 10 W;

b)

0,1 W voor meetwaarden die groter zijn dan of gelijk zijn aan 10 W tot 100 W, en

c)

1,0 W voor meetwaarden groter dan 100 W.

I)

Luminantie- en illuminantiemeters:

1.

luminantiemetingen moeten worden uitgevoerd met behulp van ofwel

a)

een contactmeter, of

b)

een non-contactmeter.

2.

Alle luminantie- en illuminantiemeters moeten accuraat zijn tot ± 2 % (± 2 cijfers) van de digitaal weergegeven waarde.

3.

Non-contact luminantiemeters moeten een openingshoek hebben van 3 graden of minder.

De algemene nauwkeurigheid van een meter wordt gevonden door (±) de absolute som van 2 % van de meting en een tolerantie van 2 cijfers van het minst significante cijfer van de aangegeven waarde te nemen. Als een illuminantiemeter bijvoorbeeld „200,0” aangeeft bij het meten van een schermhelderheid van 200 nits, is 2 % van 200 nits gelijk aan 4,0 nits. Het minst significante cijfer is 0,1 nits. „Twee cijfers” betekent 0,2 nits. De aangegeven waarde zou daarom 200 ± 4,2 nits (4 nits + 0,2 nits) zijn. De nauwkeurigheid is specifiek voor de illuminantiemeter en mag niet worden beschouwd als tolerantie tijdens het effectief meten van het licht.

J)

Meetnauwkeurigheid:

1.

Een vermogen van groter dan of gelijk aan 0,5 W wordt gemeten met een afwijking van 2 % of minder bij een betrouwbaarheidsniveau van 95 %.

2.

Een vermogen van minder dan of gelijk aan 0,5 W wordt gemeten met een afwijking van 0,01 W of minder bij een betrouwbaarheidsniveau van 95 %.

3.

Alle waarden voor omgevingslicht (gemeten lux) moeten worden gemeten op de plaats van de ABC-sensor van de UUT waarbij het licht rechtstreeks op de sensor moet komen en met het hoofdmenu van het testsignaal van IEC 62087:2011, „Methods of measurement for the power consumption of audio, video and related equipment” die is weergegeven op het product. Voor producten die niet compatibel zijn met het IEC-testsignaalformaat, moeten de omgevingslichtwaarden worden gemeten met het Flat Panel Display Measurements Standard versie 2.0 (FPDM2) van de Video Electronics Standard Association (VESA) FK testsignaal dat is weergegeven op het product.

4.

Omgevingslichtwaarden moeten worden gemeten binnen de volgende toleranties:

a)

bij 12 lux moet het omgevingslicht binnen ± 1,0 lux liggen, en

b)

bij 300 lux moet het omgevingslicht binnen ± 9,0 lux liggen.

5.   Uitvoering van de test

5.1.   Richtlijnen voor vermogensmetingen

A)

Testen bij standaardfabrieksinstellingen: Vermogensmetingen moeten worden uitgevoerd met het product in af-fabriekconditie voor de duur van het testen van de slaapstand en de aanstand, met alle door de gebruiker configureerbare opties ingesteld op de fabrieksstandaard, behalve indien anders bepaald door deze testmethode.

1.

Beeldniveau-afstellingen moeten worden uitgevoerd volgens de instructies in deze testmethode.

2.

Producten die beschikken over een „geforceerd menu” waarbij bij het eerste opwarmen de beeldinstellingen worden gekozen, moeten worden getest met de beeldinstelling in de „standaard”- of „thuis”-beeldinstelling. Als er geen standaardinstelling of vergelijkbaar bestaat, moet de standaardinstelling die wordt aangeraden door de fabrikant worden gebruikt voor het testen en worden opgenomen in het rapport. Producten die niet beschikken over een geforceerd menu, moeten worden getest met de standaardbeeldinstelling.

B)

Inzetpuntmodules (Point of Deployment, POD-modules): Optionele POD-modules mogen niet geïnstalleerd zijn.

C)

Insteekmodules: Optionele insteekmodules moeten worden verwijderd van het beeldscherm als het beeldscherm volgens de testmethode kan worden getest zonder geïnstalleerde module.

D)

Slaapstand met meerdere functionaliteiten: Als het apparaat beschikt over meerdere opties voor apparaatgedrag in de slaapstand (bijvoorbeeld snel starten) of meerdere methoden waarop de slaapstand kan worden gestart, moet het vermogen tijdens alle versies van de slaapstand worden gemeten en gerapporteerd. Al het testen van de slaapstanden moet worden uitgevoerd zoals beschreven in sectie 6.5.

5.2.   Richtlijnen voor vermogensmetingen

A)

Vermogensmetingen:

1.

De energie wordt gemeten op een punt tussen de energiebron en de UUT. Er mogen geen onderbrekingsvrije voedingseenheden (UPS) zijn aangesloten tussen de vermogensmeter en de UUT. De vermogensmeter blijft ter plaatse totdat alle gegevens betreffende het vermogen in de aanstand, slaapstand, en uitstand volledig zijn uitgelezen.

2.

Vermogensmetingen moeten worden geregistreerd in watt als rechtstreeks gemeten (niet-afgeronde) waarden bij een snelheid die groter is dan of gelijk is aan 1 aflezing per seconde.

3.

Vermogensmetingen moeten worden geregistreerd nadat de spanningsmetingen stabiel zijn tot op 1 %.

B)

Donkerekamersituatie:

1.

Tenzij anders bepaald, moet de illuminantie die wordt gemeten op het UUT-scherm met de UUT in uitstand minder zijn dan of gelijk zijn aan 1,0 lux. Als de UUT geen uitstand kent, moet de illuminantie worden gemeten op het UUT-scherm met de voedingskabel van de UUT losgekoppeld.

C)

Configuratie en regeling van de UUT:

1.

Randapparaten en netwerkverbindingen:

a)

Externe randapparatuur (bijvoorbeeld muis, toetsenbord, externe harde schijf (HDD) enz.) mogen niet zijn aangesloten op USB-poorten of andere gegevenspoorten van de UUT.

b)

Bruggen: Als de UUT bruggen volgens de definitie in sectie 1 van de ENERGY STAR-specificaties voor beeldschermen versie 7.0, ondersteunt, moet er een brugschakeling worden gemaakt tussen de UUT en de hostmachine. De aansluiting zal worden gemaakt in de volgende voorkeursvolgorde. Er zal slechts één aansluiting worden gemaakt en de aansluiting zal worden behouden gedurende de duur van de test.

i)

Thunderbolt

ii)

USB

iii)

Firewire (IEEE 1394)

iv)

Andere

Opmerking: Voorbeelden van bruggen voor beeldschermen kunnen zijn:

1.

Een situatie waarbij het beeldscherm gegevens converteert tussen twee verschillende poorttypes (bijvoorbeeld Thunderbolt en ethernet). Hierdoor kan een apparaat zowel een Thunderbolt- als een ethernetaansluiting gebruiken, en vice versa.

2.

Toestaan dat een USB-toetsenbord/-muis kan worden aangesloten op een ander systeem (bijvoorbeeld hostmachine) via het beeldscherm met een USB-hubcontroller.

c)

Praktische samenwerking in netwerkverband: Als de UUT beschikt over een netwerkaansluiting (bijvoorbeeld als het een IP-adres kan verkrijgen als het is geconfigureerd voor en aangesloten op een netwerk) kan de netwerkfunctie worden geactiveerd, en zal de UUT worden aangesloten op een live fysiek netwerk (bijvoorbeeld WiFi, ethernet enz.). Het fysieke netwerk ondersteunt de hoogste en laagste gegevenssnelheden van de netwerkfunctie van de UUT. Een actieve verbinding wordt gedefinieerd als een live fysieke verbinding over de fysieke laag van het netwerkprotocol. In het geval van ethernet zal de aansluiting worden gemaakt via een standaard Cat 5e of, nog beter, een ethernetkabel naar een ethernetschakelaar of -router. In het geval van WiFi zal het apparaat worden aangesloten en getest in de nabijheid van een draadloos toegangspunt (AP). De tester moet de adreslaag van het protocol configureren en hierbij het volgende in acht nemen:

i)

Internet Protocol (IP) v4 en IPv6 hebben Neighbour Discovery en configureren over het algemeen automatisch een beperkte, niet-routeerbare aansluiting.

ii)

IP kan handmatig worden geconfigureerd of door gebruik te maken van Dynamic Host Configuration Protocol (DHCP) met een adres in de 192.168.1.x Network Address Translation (NAT)-ruimte als de UUT zich niet normaal gedraagt als een autoIP wordt gebruikt. Het netwerk moet zo worden geconfigureerd dat het de NAT-adresruimte en/of autoIP ondersteunt.

iii)

De UUT moet deze liveaansluiting met het netwerk behouden voor de duur van het testen tenzij anders bepaald in deze testmethode, en daarbij korte onderbrekingen (bijvoorbeeld bij het overgaan van de ene linksnelheid naar de andere) negeren. Als de UUT is uitgerust met de mogelijkheid voor meerdere netwerken, zal slechts één aansluiting worden gemaakt in de volgende voorkeursvolgorde:

a.

WiFi (Institution of Electrical and Electronics Engineers — IEEE 802.11-2007 (2))

b.

Ethernet (IEEE 802.3). Als de UUT Energy Efficient Ethernet (IEEE 802.3az-2010 (3)) ondersteunt, moet hij worden aangesloten op een apparaat dat ook ondersteuning biedt voor IEEE 802.3az

c.

Thunderbolt

d.

USB

e.

Firewire (IEEE 1394)

f.

Andere

d)

Aanraakschermfunctie: Als de UUT beschikt over een aanraakscherm waarvoor een aparte dataverbinding nodig is, moet deze functie zo worden ingesteld als beschreven in de instructies van de fabrikant, inclusief aansluitingen aan de hostmachine en installatie van softwarestuurpakketten.

e)

In het geval van een UUT met één enkele aansluiting die meerdere functies kan hebben (bijvoorbeeld bruggen, netwerken en/of aanraakschermfunctie), kan één enkele connector worden gebruikt om aan deze functies te voldoen als deze de hoogste voorkeursaansluiting is die de UUT ondersteunt voor elke functie.

f)

In het geval van een UUT die geen gegevens-/netwerkmogelijkheden heeft, moet de UUT af-fabriek worden getest.

g)

Ingebouwde luidsprekers en andere functies van het product die niet expliciet worden genoemd in de ENERGY STAR-specificatie of testmethode, moeten worden geconfigureerd in de af-fabriekvermogensconfiguratie.

h)

De beschikbaarheid van andere functies, zoals aanwezigheidssensors, flash memory-card-/smartcardlezers, camera-interfaces, PictBridge, moeten worden gerapporteerd.

2.

Signaalinterface:

a)

Als de UUT beschikt over meerdere signaalinterfaces, moet de UUT worden getest met de eerst beschikbare interface uit onderstaande lijst:

i)

Thunderbolt

ii)

DisplayPort

iii)

HDMI

iv)

DVI

v)

VGA

vi)

andere digitale interface

vii)

andere analoge interface

3.

Aanwezigheidssensor: als de UUT beschikt over een aanwezigheidssensor, moet de UUT worden getest met de instellingen voor de aanwezigheidssensor af-fabriek. Voor UUTs waarbij de aanwezigheidssensor af-fabriek is ingeschakeld:

a)

iemand moet zich dicht bij de aanwezigheidssensor bevinden gedurende de opwarm-, stabilisatie- en luminantietest en het apparaat moet in de aanstand zijn om te voorkomen dat de UUT in lagere vermogenstand komt (bijvoorbeeld de slaapstand of de uitstand). De UUT moet gedurende opwarmperiode, stabilisatieperiode, luminantietest en aanstand-test in de aanstand blijven.

b)

Niemand mag zich dicht bij de aanwezigheidssensor bevinden gedurende duur van de slaapstand- of de uitstand-tests om te voorkomen dat de UUT in een hogere vermogenstand komt (bijvoorbeeld de aanstand). De UUT moet gedurende de slaapstand- en de uitstand-tests in de slaapstand respectievelijk de uitstand blijven.

4.

Oriëntatie: Als de UUT in een horizontale of verticale oriëntatie kan worden gedraaid, moet hij worden getest in de horizontale oriëntatie, waarbij de langste afmeting parallel loopt aan het tafelblad.

D)

Resolutie en verversingsfrequentie:

1.

Vastepixelbeeldschermen:

a)

Het pixelformaat moet worden ingesteld op het natieve niveau zoals aangegeven in de producthandleiding.

b)

Voor niet-Cathode Ray Tube (CRT)-beeldschermen, moet de verversingsfrequentie worden ingesteld op 60 Hz, tenzij een andere standaardverversingsfrequentie is aangegeven in de producthandleiding, in welk geval de gedefinieerde standaardverversingsfrequentie moet worden gebruikt.

c)

Voor CRT-beeldschermen moet het pixelformaat worden ingesteld op de hoogste resolutie die is ontwikkeld om te worden gebruikt bij een verversingsfrequentie van 75 Hz, zoals aangegeven in de producthandleiding. De typische industrienorm voor pixelformaattiming moet worden gebruikt voor het testen. De verversingsfrequentie moet zijn ingesteld op 75 Hz.

E)

Nauwkeurigheid van inkomende signaalniveaus: Bij het gebruik van analoge interfaces moet de video-ingang binnen ± 2 % van de referentieniveaus voor wit en zwart liggen. Bij het gebruik van digitale interfaces mag het bronvideosignaal niet worden aangepast voor kleur, of worden gewijzigd door de tester voor elk doel dat niet het comprimeren/opblazen en coderen/decoderen voor overdracht is, indien nodig.

F)

Reële vermogensfactor: Programmadeelnemers moeten de reële vermogensfactor (PF) van de UUT rapporteren tijdens de aanstand-meting. De vermogensfactorwaarden moeten worden geregistreerd met dezelfde frequentie als dat de vermogenswaarde (PON) wordt geregistreerd. Het gemiddelde van de gerapporteerde vermogensfactor moet worden berekend over de gehele duur van de aanstand-tests.

G)

Testmaterialen:

1.

„IEC 62087:2011 Dynamic Broadcast-Content Signal” moet worden gebruikt voor het testen, zoals bepaald in IEC 62087:2011, sectie 11.6, „On (average) mode testing using dynamic broadcast-content video signal”.

2.

„VESA FPDM2” mag uitsluitend worden gebruikt voor producten die het Dynamic Broadcast-Content-signaal van IEC 62087-2011 niet kunnen weergeven.

H)

Video-ingangssignaal:

1.

De hostmachine moet het video-ingangssignaal genereren in de eigen resolutie van het beeldscherm op een zodanige manier dat het actieve gedeelte van de video het gehele scherm vult. Hiervoor kan het nodig zijn dat de afspeelsoftware de aspectratio van de video moet afstellen.

2.

De framesnelheid van het video-ingangssignaal moet overeenkomen met de framesnelheid die het meest wordt gebruikt in de regio waarin het product wordt verkocht (bijvoorbeeld voor de VS en Japan wordt een framesnelheid van 60 Hz gebruikt; voor Europa en Australië wordt een framesnelheid van 50 Hz gebruikt).

3.

De audio-instellingen op de hostmachine moeten worden uitgeschakeld zodat geen geluid wordt geproduceerd naast het video-ingangssignaal.

6.   Testprocedures voor alle producten

6.1.   Initialisatie voor de test van de UUT

A)

Voorafgaand aan de start van de test wordt de UUT als volgt geïnitialiseerd:

1.

Opstelling van de UUT aan de hand van de instructies in de meegeleverde producthandleiding.

2.

Sluit een acceptabele wattmeter aan op de voedingsbron en sluit de UUT aan op het stopcontact op de wattmeter.

3.

Stel het omgevingslichtniveau zo in dat de gemeten schermilluminantie minder is dan 1,0 lux bij uitgeschakelde UUT (zie sectie 5.2.B)).

4.

Start de UUT en voer de initiële systeemconfiguratie uit, als van toepassing.

5.

Zorg dat de UUT-instellingen de af-fabriekconfiguratie hebben, tenzij in deze testmethode anderszins gedefinieerd.

6.

Warm de UUT gedurende 20 minuten op, of zolang nodig is om de initialisatie van de UUT te voltooien en gebruiksklaar te zijn, welke van de twee het langst duurt. Het testsignaalformaat van IEC 62087:2011, zoals gedefinieerd in sectie 5.2.G)1 moet gedurende de gehele opwarmperiode worden weergegeven. Beeldschermen die het testsignaalformaat van IEC 62087:2011 niet kunnen weergeven, moeten het testsignaal van VESA FPDM2 L80 hebben, zoals gedefinieerd in sectie 5.2.G)2, weergegeven op het scherm.

7.

Rapporteer de ac-ingangsspanning en -frequentie of de dc-ingangsspanning.

8.

Rapporteer de omgevingstemperatuur en de relatieve vochtigheid van de testruimte.

6.2.   Luminantietests

A)

Luminantietests moeten direct na de opwarmperiode worden uitgevoerd en onder donkerekameromstandigheden. De productschermilluminantie die wordt gemeten op het UUT-scherm met de UUT in uitstand, moet minder zijn dan of gelijk zijn aan 1,0 lux.

B)

De luminantie moet haaks op het hart van het productscherm worden gemeten met behulp van een luminantiemeter in overeenstemming met de gebruikershandleiding van de meter.

C)

De positie van de luminantiemeter ten opzichte van het productscherm moet gedurende de duur van de tests ongewijzigd blijven.

D)

Voor producten met ABC, moeten luminantiemetingen worden uitgevoerd met ABC uitgeschakeld. Als ABC niet kan worden uitgeschakeld, moeten de luminantiemetingen worden uitgevoerd haaks op het hart van het productscherm waarbij het licht rechtstreeks op de omgevingslichtsensor van de UUT binnenkomt met 300 lux of meer.

E)

Luminantiemetingen moeten als volgt worden uitgevoerd:

1.

Controleer of de UUT de standaard af-fabriekluminantiewaarde of de „home”-beeldinstelling heeft.

2.

Geef het testvideosignaal weer voor de gedefinieerde productklasse zoals hieronder beschreven:

a)

Alle producten, behalve als gedefinieerd in b): het videosignaal dat bestaat uit drie balken zoals gedefinieerd in IEC 62087:2011, sectie 11.5.5 (drie witte (100 %) balken tegen een zwarte (0 %) achtergrond).

b)

Producten die geen signalen van IEC 62087:2011 kunnen weergeven: VESA FPDM2 L80-testsignaal voor de maximum door het product ondersteunde resolutie.

3.

Geef het testvideosignaal gedurende niet korter dan 10 minuten weer, zodat de luminantie van de UUT kan stabiliseren. Deze stabiliseringsperiode van 10 minuten kan worden verkort als luminantiemetingen stabiel zijn tot minder dan 2 % gedurende een periode van niet korter dan 60 seconden.

4.

Meet en registreer de luminantie in standaard af-fabriekinstelling LAs-shipped.

5.

Stel de helderheids- en contrastniveaus van de UUT in op hun maximale waarden.

6.

Meet en registreer de luminantie als LMax_Measured.

7.

Registreer de door de fabrikant gerapporteerde maximale luminantie LMax_Reported.

F)

De contrastinstelling moet op het maximale niveau worden gelaten voor de erop volgende aanstand-tests tenzij anders gedefinieerd.

6.3.   Aanstand-tests voor producten zonder default ingeschakelde ABC

A)

Na de luminantietests en voorafgaand aan de aanstand-vermogensmeting, moet de luminantie van de UUT als volgt worden ingesteld:

1.

Voor informatiebeeldschermen moet het product worden getest met de luminantie ingesteld op een waarde die groter is dan of gelijk is aan 65 % van de door de fabrikant gerapporteerde maximale luminantie (LMax_Reported). Luminantiewaarden moeten worden gemeten zoals gedefinieerd in sectie 6.2. Deze luminantiewaarde LOn moet worden geregistreerd.

2.

Voor alle andere producten moeten de betreffende luminantieregelingen worden afgesteld totdat de luminantie van het scherm 200 candela per vierkante meter (cd/m2) bedraagt. Als de UUT deze luminantie niet kan bereiken, moet de productluminantie worden ingesteld op de dichtstbijzijnde haalbare waarde. Luminantiewaarden moeten worden gemeten zoals gedefinieerd in sectie 6.2. Deze luminantiewaarde LOn moet worden gerapporteerd. De betreffende luminantieregelaars verwijzen naar alle regelaars die de helderheid van het beeldscherm regelen, maar niet de contrastinstellingen.

B)

Bij een UUT die de IEC-signalen kan weergeven, moet het aanstand-vermogen (PON) worden gemeten volgens IEC 62087:2011 sectie 11.6.1 „Measurements using dynamic broadcast-content video signal”. Voor een UUT die de IEC-signalen niet kan weergeven, moet het aanstand-vermogen (PON) als volgt worden gemeten:

1.

Zorg dat de UUT is geïnitialiseerd zoals staat beschreven in sectie 6.1.

2.

Geef de testpatronen van VESA FPDM2, A112-2F en SET01K (8 grijstinten van volledig zwart (0 volt) tot volledig wit (0,7 volt)).

3.

Controleer dat de sterkte van het ingangssignaal in overeenstemming is met de VESA Video Signal Standard (VSIS), versie 1.0, Rev. 2.0, december 2002.

4.

Controleer, met de regelaars voor helderheid en contrast op maximaal, dat de witte en bijna-witte grijsniveaus kunnen worden onderscheiden. Stel de contrastregelaars indien nodig bij totdat de witte en bijna-witte grijsniveaus kunnen worden onderscheiden.

5.

Geef de testpatronen van VESA FPDM2, A112-2H en L80 (volledig wit vlak (0,7 volt) dat 80 % van het beeld bedekt).

6.

Zorg dat het luminantiemetingsgebied volledig binnen het witte gedeelte van het testpatroon valt.

7.

Stel de betreffende luminantieregelaars af totdat de luminantie van het witte gebied van het scherm is ingesteld zoals beschreven is in sectie 6.3.A).

8.

Registreer de schermluminantie (LOn).

9.

Registreer het aanstand-vermogen (PON) en het totale pixelformaat (horizontaal × verticaal). Het aanstand-vermogen moet worden gemeten gedurende een periode van 10 minuten op vergelijkbare wijze als de dynamic broadcast-content test van IEC 62087:2011.

6.4.   Aanstand-tests voor producten met default ingeschakelde ABC

Het gemiddelde aanstand-vermogensgebruik van het product moet worden bepaald met de dynamic broadcast-content zoals beschreven in IEC 62087:2011. Als het product het IEC-signaal niet kan weergeven, dan moet het VESA FPDM2 L80-testpatroon worden gebruikt, zoals staat beschreven in sectie 6.3.B)5 voor alle hierna beschreven stappen.

A)

Stabiliseer de UUT gedurende 30 minuten. Dit moet worden gedaan door het 10 minuten durende dynamic broadcast-content-signaal drie keer te herhalen.

B)

Stel de lichtuitvoer van de lamp die wordt gebruikt voor de tests op 12 lux, gemeten op de voorkant van de omgevingslichtsensor.

C)

Geef het 10 minuten durende dynamic broadcast-content-videosignaal weer. Meet en registreer het energieverbruik, P12, tijdens het 10 minuten durende dynamic broadcast-content-videosignaal.

D)

Herhaal de stappen 6.4.B) en 6.4.C) bij een omgevingslichtniveau van 300 lux om P300 te meten.

E)

Schakel ABC uit en meet het aanstand-vermogen (PON) als beschreven in sectie 6.3. Als ABC niet kan worden uitgeschakeld moeten de vermogenmetingen als volgt worden uitgevoerd:

1.

Als de helderheid kan worden ingesteld op een vaste waarde zoals gedefinieerd in sectie 6.3, dan moet het aanstand-vermogen voor deze producten worden gemeten zoals beschreven in sectie 6.3, waarbij het licht rechtstreeks binnenkomt in de omgevingslichtsensor van de UUT met 300 lux of meer.

2.

Als de helderheid niet kan worden ingesteld op een vaste waarde, dan moet het aanstand-vermogen voor deze producten worden gemeten zoals beschreven in sectie 6.3, waarbij het licht rechtstreeks binnenkomt in de omgevingslichtsensor van de UUT met 300 lux of meer en zonder de schermhelderheid aan te passen.

6.5.   Testen in slaapstand

A)

Het slaapstand-vermogen (PSLEEP) moet worden gemeten in overeenstemming met IEC 62301:2011, met de extra richtlijnen in sectie 5.

B)

De slaapstand-test moet worden uitgevoerd met de UUT aangesloten op dezelfde manier op de hostmachine als bij de aanstand-test. Indien mogelijk moet de slaapstand worden bepaald door de hostmachine in de slaapstand te zetten. Voor een computerhostmachine is de slaapstand gedefinieerd in de specificatie van versie 6.1 van ENERGY STAR-computers.

C)

Als het product over meerdere slaapstanden beschikt die handmatig gekozen kunnen worden, of als het product op verschillende manieren in de slaapstand kan worden gezet (bijvoorbeeld met afstandsbediening of door de hostmachine in de slaapstand te zetten), moeten de metingen in alle slaapstanden worden uitgevoerd en geregistreerd.

Als het product automatisch in de verschillende slaapstanden treedt, moet de metingtijd lang genoeg zijn om een gemiddelde van alle slaapstanden te verkrijgen. De meting moet nog steeds voldoen aan de vereisten (bijvoorbeeld stabiliteit, metingsperiode enz.) die zijn beschreven in sectie 5.3 van IEC 62301:2011.

6.6.   Testen in uitstand

A)

Voor producten die beschikken over een uitstand-functie, aan het einde van de slaapstand-test, moet de uitstand worden opgestart via de gemakkelijkst toegankelijke aan-uitschakelaar.

B)

Meet het uitstand-vermogen (POFF) zoals beschreven in sectie 5.3.1 van IEC 62301:2011. Documenteer de afstelmethode en volgorde van de gebeurtenissen die nodig zijn om in de uitstand te geraken.

C)

Eventuele ingangssynchronisatiesignaalcontroles mogen worden genegeerd bij het meten van het uitstand-vermogen.

6.7.   Aanvullende tests

A)

Voor producten met gegevens-/netwerkmogelijkheden of een brugschakeling, moeten, naast tests die worden uitgevoerd met de gegevens-/netwerkmogelijkheden geactiveerd en een tot stand gebrachte brugschakeling (zie sectie 5.2.C)1), slaapstand-tests worden uitgevoerd met de gegevens-/netwerkmogelijkheden uitgeschakeld en zonder tot stand gebrachte brugschakeling, zoals beschreven in sectie 5.2.C)1.b) en c).

B)

De aanwezigheid van volledig actieve netwerkverbinding moet worden bepaald door het beeldscherm te testen op netwerkactiviteit in de slaapstand in overeenstemming met sectie 6.7.5.2 van CEA-2037-A, Determination of Television Set Power Consumption, met de volgende richtlijnen:

1.

Het beeldscherm moet voorafgaand aan de test worden aangesloten op een netwerk zoals beschreven in sectie 5.2.C)1.c).

2.

Het beeldscherm moet in de slaapstand worden geplaatst in plaats van stand-by-actief, laag.


(1)  http://www.gpo.gov/fdsys/pkg/CFR-2011-title10-vol3/pdf/CFR-2011-title10-vol3-sec430-2.pdf

(2)  IEEE 802 — Telecommunications and information exchange between systems — Local and metropolitan area networks — Deel 11: Wireless LAN Medium Access Control (MAC) and Physical Layer (PHY) Specifications.

(3)  Deel 3: Carrier Sense Multiple Access with Collision Detection (CSMA/CD) Access Method and Physical Layer Specifications — Amendment 5: Media Access Control Parameters, Physical Layers, and Management Parameters for Energy-Efficient Ethernet.


1.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 268/113


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2016/1757 VAN DE COMMISSIE

van 29 september 2016

tot oprichting van het Europees multidisciplinair waarnemingscentrum voor de zeebodem en de waterkolom — Consortium voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (EMSO ERIC)

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2016) 5542)

(Slechts de teksten in de Engelse, Franse, Griekse, Italiaanse, Portugese, Roemeense en Spaanse taal zijn authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 723/2009 van de Raad van 25 juni 2009 betreffende een communautair rechtskader voor een Consortium voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (ERIC) (1), en met name artikel 6, lid 1, onder a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Ierland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië, Portugal, Roemenië en het Verenigd Koninkrijk hebben de Commissie verzocht het Europees multidisciplinair waarnemingscentrum voor de zeebodem en de waterkolom — Consortium voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (hierna „EMSO ERIC” genoemd) op te richten.

(2)

Ierland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië, Portugal, Roemenië en het Verenigd Koninkrijk zijn overeengekomen dat Italië zal optreden als gastland voor EMSO ERIC.

(3)

De Commissie heeft, overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 723/2009, het verzoek beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat aan de voorschriften van die verordening is voldaan.

(4)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 20 van Verordening (EG) nr. 723/2009 ingestelde comité,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Het Europees multidisciplinair waarnemingscentrum voor de zeebodem en de waterkolom — Consortium voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (EMSO ERIC) wordt opgericht.

2.   De essentiële elementen van de statuten van EMSO ERIC zijn opgenomen in de bijlage.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot Ierland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek, de Portugese Republiek, Roemenië en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.

Gedaan te Brussel, 29 september 2016.

Voor de Commissie

Carlos MOEDAS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 206 van 8.8.2009, blz. 1.


BIJLAGE

ESSENTIËLE ELEMENTEN VAN DE STATUTEN VAN EMSO ERIC

1.   TAKEN EN ACTIVITEITEN

1.

EMSO ERIC voert de volgende taken uit:

a)

het ontwikkelen en aanbieden van de faciliteiten die eigendom zijn van EMSO ERIC, met inbegrip van alle faciliteiten die door de leden ter beschikking worden gesteld van EMSO ERIC voor het uitvoeren van de werkzaamheden door de leden met het oog op het verwezenlijken van de doelstellingen van EMSO ERIC op Europees niveau, zodat de wetenschappelijke wereld en andere geïnteresseerde belanghebbenden toegang krijgen tot de gegevens en faciliteiten van waarnemingscentra voor de oceaan in heel Europa;

b)

het beheren van de bestaande vaste waarnemingscentra voor de diepzeebodem en de waterkolom in Europa om bij te dragen aan EMSO ERIC gedurende overeengekomen perioden voor gebruik door EMSO ERIC, met inbegrip van toegang voor gekwalificeerde Europese en internationale wetenschappelijke gemeenschappen;

c)

het coördineren en ondersteunen van de werkzaamheden van de bestaande vaste waarnemingscentra voor de diepzeebodem en de waterkolom in Europa door de continuïteit en kwaliteit van tijdreeksen en betrouwbaar gegevensbeheer te bevorderen;

d)

het verlenen en rationaliseren van de toegang tot de infrastructuur van EMSO ERIC voor gekwalificeerde Europese en internationale wetenschappelijke gemeenschappen wier projecten daartoe worden geëvalueerd;

e)

het ondersteunen van de leidende rol die Europa speelt op het gebied van mariene technologieën en het duurzaam gebruik van de rijkdommen van de zee via partnerschappen met de bedrijfswereld en andere geïnteresseerde belanghebbenden;

f)

het integreren van activiteiten op het gebied van onderzoek, opleiding en de verspreiding van informatie. EMSO ERIC is het centrale contactpunt voor onderzoek, opleiding, onderwijs en de verspreiding van informatie voor de waarnemingscentra voor de oceaan in Europa zodat wetenschappers en andere geïnteresseerde belanghebbenden op efficiënte wijze gebruik kunnen maken van de waarnemingscentra voor de oceaan in Europa;

g)

het maken van verbindingen met internationale initiatieven die relevant zijn voor de observatie van de open oceaan, om in andere werelddelen op te treden als vertegenwoordiger van Europa op deze gebieden en de internationale samenwerking op deze gebieden te organiseren en te bevorderen, en

h)

het op elkaar afstemmen van investerings- en werkingsfondsen zodat optimaal wordt omgegaan met nationale, Europese en internationale middelen.

2.

Bij het uitoefenen van zijn taken moet EMSO ERIC

a)

verzekeren dat zijn diensten van hoge kwaliteit zijn door:

i)

een algemene wetenschappelijke strategie uit te stippelen via de vaststelling van een strategisch langetermijnplan dat periodiek wordt geactualiseerd;

ii)

toekomstige wetenschappelijke ontwikkelingen af te bakenen en de verwezenlijking van wetenschappelijke doelstellingen te beoordelen;

iii)

experimenten die door gebruikers worden voorgesteld, te evalueren;

iv)

de wetenschappelijke doelstellingen van de sites te herzien, en

v)

de communicatie met gebruikers uit de wetenschappelijke wereld en andere gebruikers te beheren;

b)

toegang verlenen tot de infrastructuur van EMSO ERIC, door onder andere:

i)

selectiecriteria voor toegang vast te stellen die worden ontwikkeld overeenkomstig het advies van de wetenschappelijke gemeenschap waartoe de gebruiker behoort;

ii)

de geïntegreerde toegang tot waarnemingscentra voor de oceaan in Europa te beheren;

iii)

kwesties inzake standaardisering te beheren en richtsnoeren vast te stellen voor de ijking en registratie van instrumenten overeenkomstig vooraf vastgestelde vereisten;

iv)

ernaar te streven het verzamelen van gegevensreeksen op lange termijn op de diepzeebodem en in de hele waterkolom mogelijk te maken, en

v)

de opslag en het gebruik van gegevens voor wetenschappelijk onderzoek en de tijdige levering van gegevens voor gebruik in het kader van de vroegtijdige waarschuwingscapaciteit voor geologische gevaren en operationele oceanografie te coördineren;

c)

capaciteit opbouwen om de gecoördineerde opleiding van wetenschappers, ingenieurs en gebruikers te bevorderen;

d)

optreden als pleitbezorger van de wetenschappelijke gemeenschap die betrokken is bij oceaanobservatie;

e)

innovatie en de overdracht van kennis en technologie stimuleren door diensten aan te bieden en partnerschappen aan te gaan met de bedrijfswereld;

f)

eventuele andere werkzaamheden uitvoeren die noodzakelijk zijn om de taken van EMSO ERIC te vervullen.

2.   STATUTAIRE ZETEL

De statutaire zetel van EMSO ERIC bevindt zich in Rome, op het grondgebied van de Italiaanse Republiek, hierna het „gastland” genoemd.

3.   NAAM

Een Europees multidisciplinair waarnemingscentrum voor de zeebodem en de waterkolom — Consortium voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (EMSO ERIC) wordt opgericht uit hoofde van Verordening (EG) nr. 723/2009.

4.   DUUR EN PROCEDURE VOOR DE ONTBINDING

1.

EMSO ERIC wordt opgericht voor een duur tot en met 31 december 2024.

2.

De ledenvergadering kan besluiten EMSO ERIC te ontbinden met een tweederdemeerderheid van de stemmen van de aanwezige leden.

3.

De directeur-generaal doet kennisgeving van het besluit om EMSO ERIC te ontbinden en de ontbindingsprocedure af te sluiten overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EG) nr. 723/2009.

4.

Activa die na betaling van de schulden van EMSO ERIC resteren, worden over de leden verdeeld naar rato van hun totale bijdrage aan EMSO ERIC op de datum van ontbinding.

5.   BASISBEGINSELEN

5.1.   Beleid inzake toegang voor gebruikers

a)

Waar mogelijk en rekening houdend met licenties van derden en eventuele eerdere regelingen is de toegang tot de gegevens die door EMSO ERIC worden geproduceerd vrij en open voor alle leden van wetenschappelijke instellingen en andere belanghebbenden. Daarnaast wordt toegang verleend tot de infrastructuur van EMSO ERIC aan gekwalificeerde Europese en internationale wetenschappelijke gemeenschappen wier projecten daartoe worden geëvalueerd. EMSO ERIC hanteert selectiecriteria die worden ontwikkeld overeenkomstig het advies van de wetenschappelijke gemeenschap waartoe de gebruiker behoort. Het gebruik en de verzameling van gegevens is onderworpen aan de desbetreffende wettelijke bepalingen inzake gegevensbescherming.

b)

De leden doen redelijke inspanningen om bezoekende wetenschappers, ingenieurs en technici in hun laboratoria te ontvangen met het oog op samenwerking met degenen die rechtstreeks betrokken zijn bij de werkzaamheden van EMSO ERIC.

5.2.   Beleid inzake wetenschappelijke evaluatie

a)

De jaarlijkse wetenschappelijke evaluatie van de werkzaamheden van EMSO ERIC wordt uitgevoerd door het wetenschappelijk, technisch en ethisch adviescomité. Het evaluatieverslag wordt voor goedkeuring voorgelegd aan de ledenvergadering.

b)

Elke vijf jaar worden de werkzaamheden en de werking van EMSO ERIC beoordeeld door een team van onafhankelijke deskundigen dat door de ledenvergadering wordt aangewezen op voorstel van het wetenschappelijk, technisch en ethisch adviescomité.

5.3.   Beleid inzake verspreiding

a)

Op basis van een evaluatie en mits zij daarvoor een bijdrage betalen, kan EMSO ERIC de gegevens die het heeft verzameld, verspreiden onder andere gebruikers dan de leden van wetenschappelijke instellingen en andere belanghebbenden en gekwalificeerde Europese en internationale wetenschappelijke gemeenschappen. Een dergelijke bijdrage wordt berekend op basis van alle kosten die verband houden met het gebruik van de infrastructuur van EMSO ERIC door die gebruiker, in overeenstemming met Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad (1), Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad (2) en ander toepasselijk recht. De voorgaande vereiste voor een financiële bijdrage geldt niet voor verzoeken om toegang tot de catalogus en voor alle andere verzoeken gaat deze een redelijk bedrag niet te boven.

b)

Wanneer gegevens die door EMSO ERIC zijn geproduceerd, worden gedeeld met derden, behoudt EMSO ERIC alle rechten, belangen en titels met betrekking tot deze gegevens.

c)

De gebruikers van EMSO ERIC worden aangemoedigd hun resultaten te publiceren in de door vakgenoten getoetste wetenschappelijke literatuur, lezingen te houden tijdens wetenschappelijke congressen, en te publiceren in andere media die zich richten tot een groter publiek, met inbegrip van het grote publiek, de pers, burgergroepen en onderwijsinstellingen.

d)

EMSO ERIC ontwikkelt gegevensproducten van toegevoegde waarde ten dienste van een breed scala van private en publieke gebruikers met het oog op de ontwikkeling van producten die voldoen aan de behoeften van de belanghebbenden.

5.4.   Beleid inzake intellectuele-eigendomsrechten

a)

Intellectueel eigendom wordt gedefinieerd in overeenstemming met artikel 2 van het Verdrag tot oprichting van de Wereldorganisatie voor de Intellectuele Eigendom, gesloten te Stockholm op 14 juli 1967.

b)

Alle intellectuele-eigendomsrechten die door EMSO ERIC zijn gecreëerd, verkregen of ontwikkeld, berusten bij en zijn volledig eigendom van EMSO ERIC.

c)

De ledenvergadering bepaalt het beleid van EMSO ERIC inzake de identificatie, de bescherming, het beheer en de instandhouding van de intellectuele-eigendomsrechten van EMSO ERIC, met inbegrip van de toegang tot deze rechten, zoals in de uitvoeringsvoorschriften van EMSO ERIC is vastgesteld.

d)

De directeur-generaal stelt in overleg met het uitvoerend comité op basis van het principe van volledige kostendekking een prijsbeleid voor dat door de ledenvergadering wordt goedgekeurd.

e)

Wat vraagstukken inzake intellectuele-eigendomsrechten betreft, worden de betrekkingen tussen de leden en de waarnemers van EMSO ERIC beheerst door het respectieve nationale recht van de leden en de waarnemers en door de internationale overeenkomsten waarbij de leden en waarnemers partij zijn.

f)

De bepalingen van deze statuten en van de uitvoeringsvoorschriften laten de bestaande intellectuele-eigendomsrechten die eigendom zijn van de leden en de waarnemers onverlet.

5.5.   Personeelsbeleid, met inbegrip van het gelijkekansenbeleid

a)

EMSO ERIC past als werkgever het beginsel van gelijke kansen toe. De selectieprocedures voor sollicitanten voor functies bij EMSO ERIC zijn transparant, niet-discriminerend en waarborgen gelijke kansen.

b)

De arbeidsovereenkomsten voldoen aan de toepasselijke nationale wet- en regelgeving van het land waarin het personeel zijn activiteiten uitvoert.

c)

Met inachtneming van de nationale wetgeving bevordert elk lid binnen zijn jurisdictie het verkeer en verblijf van de staatsburgers van de leden die betrokken zijn bij de taken van EMSO ERIC en hun gezinsleden.

5.6.   Aanbestedingsbeleid, met inachtneming van de beginselen inzake transparantie, non-discriminatie en mededinging

a)

Het aankoopbeleid van EMSO ERIC is gebaseerd op de beginselen van transparantie, gelijke behandeling, non-discriminatie en vrije concurrentie.

b)

Het aankoopbeleid wordt nauwkeurig omschreven in de uitvoeringsvoorschriften.


(1)  Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie en tot intrekking van Richtlijn 90/313/EEG van de Raad (PB L 41 van 14.2.2003, blz. 26).

(2)  Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (Inspire) (PB L 108 van 25.4.2007, blz. 1).