ISSN 1977-0758 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 268 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
59e jaargang |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
II Niet-wetgevingshandelingen
INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN
1.10.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 268/1 |
BESLUIT (EU) 2016/1749 VAN DE RAAD
van 17 juni 2016
betreffende de sluiting namens de Europese Unie van het Protocol betreffende de uitbanning van illegale handel in tabaksproducten bij het Kaderverdrag van de Wereldgezondheidsorganisatie inzake tabaksontmoediging, met uitzondering van de bepalingen die onder titel V van het derde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vallen
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 33, 113, 114 en 207, in samenhang met artikel 218, lid 6, onder a), en artikel 218, lid 8, tweede alinea,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Gezien de goedkeuring van het Europees Parlement,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De sluiting van het Kaderverdrag van de Wereldgezondheidsorganisatie inzake tabaksontmoediging (Framework Convention on Tobacco Control — FCTC) is namens de Gemeenschap goedgekeurd bij Besluit 2004/513/EG van de Raad (1). |
(2) |
Overeenkomstig Besluit 2013/744/EU van de Raad (2) en Besluit 2013/745/EU van de Raad (3), is het Protocol betreffende de uitbanning van illegale handel in tabaksproducten bij het FCTC van de Wereldgezondheidsorganisatie („het protocol”) op 20 december 2013 ondertekend, onder voorbehoud van sluiting op een later tijdstip. |
(3) |
Het protocol levert een belangrijke bijdrage tot de internationale inspanningen om alle vormen van illegale handel in tabaksproducten uit te bannen en zodoende de ontduiking van belasting en douanerechten tegen te gaan en het aanbod van tabaksproducten te verminderen in overeenstemming met artikel 15 van het FCTC van de Wereldgezondheidsorganisatie. Het protocol draagt ook bij tot het goed functioneren van de interne markt voor tabaksproducten en het waarborgen van een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid. |
(4) |
De Unie heeft exclusieve bevoegdheid wat betreft een aantal bepalingen van het protocol die onder de gemeenschappelijke handelspolitiek van de Unie vallen of op gebieden waarvoor de Unie gemeenschappelijke regels heeft vastgesteld (4). Het protocol kan invloed hebben op deze gemeenschappelijke regels of het toepassingsgebied ervan wijzigen. Daarom moet het protocol namens de Unie worden goedgekeurd voor aangelegenheden die onder de bevoegdheid van de Unie vallen, uitsluitend voor zover het protocol deze gemeenschappelijke regels kan beïnvloeden of het toepassingsgebied ervan kan wijzigen. |
(5) |
Door de sluiting van het protocol zal de Unie geen gedeelde bevoegdheid uitoefenen, zodat de lidstaten hun bevoegdheid behouden op de door het protocol bestreken gebieden die geen gevolgen hebben voor gemeenschappelijke regels of die het toepassingsgebied ervan niet wijzigen. |
(6) |
De artikelen 14, 16, 26, 29 en 30 van het protocol hebben betrekking op justitiële samenwerking in strafzaken en de definitie van strafbare feiten en vallen dan ook binnen het toepassingsgebied van titel V van het derde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Het parallel aan dit besluit vastgestelde Besluit (EU) 2016/1750 (5) heeft betrekking op die bepalingen. |
(7) |
Het protocol dient te worden goedgekeurd voor aangelegenheden die tot de bevoegdheid van de Unie behoren, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Het Protocol betreffende de uitbanning van illegale handel in tabaksproducten bij het Kaderverdrag van de Wereldgezondheidsorganisatie inzake tabaksontmoediging, met uitzondering van de bepalingen van het protocol die onder het toepassingsgebied van titel V van het derde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vallen, met name de artikelen 14, 16, 26, 29 en 30, wordt namens de Unie goedgekeurd.
De tekst van het protocol is aan dit besluit gehecht.
Artikel 2
De voorzitter van de Raad wijst de persoon (personen) aan die bevoegd is (zijn) om namens de Unie over te gaan tot het neerleggen van:
a) |
de akte als bepaald in artikel 44, lid 1, van het protocol; |
b) |
de bevoegdheidsverklaring als vervat in de bijlage bij dit besluit, overeenkomstig artikel 44, lid 3, van het protocol. |
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Luxemburg, 17 juni 2016.
Voor de Raad
De voorzitter
J.R.V.A. DIJSSELBLOEM
(1) Besluit 2004/513/EG van de Raad van 2 juni 2004 betreffende de sluiting van de Kaderovereenkomst van de Wereldgezondheidsorganisatie voor de bestrijding van tabaksgebruik (PB L 213 van 15.6.2004, blz. 8).
(2) Besluit 2013/744/EU van de Raad van 9 december 2013 betreffende de ondertekening namens de Europese Unie van het Protocol betreffende de uitbanning van illegale handel in tabaksproducten bij het Kaderverdrag van de Wereldgezondheidsorganisatie inzake tabaksontmoediging, wat betreft de bepalingen ervan inzake verplichtingen in verband met justitiële samenwerking in strafzaken, de definitie van strafbare feiten, en politiële samenwerking (PB L 333 van 12.12.2013, blz. 73).
(3) Besluit 2013/745/EU van de Raad van 9 december 2013 betreffende de ondertekening namens de Europese Unie van het Protocol betreffende de uitbanning van illegale handel in tabaksproducten bij het Kaderverdrag van de Wereldgezondheidsorganisatie inzake tabaksontmoediging, met uitzondering van de bepalingen ervan inzake verplichtingen in verband met justitiële samenwerking in strafzaken, de definitie van strafbare feiten, en politiële samenwerking (PB L 333 van 12.12.2013, blz. 75).
(4) Richtlijn 2014/40/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten en tot intrekking van Richtlijn 2001/37/EG (PB L 127 van 29.4.2014, blz. 1);
Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (PB L 309 van 25.11.2005, blz. 15);
Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1);
Richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van Richtlijn 92/12/EEG (PB L 9 van 14.1.2009, blz. 12);
Richtlijn 2011/64/EU van de Raad van 21 juni 2011 betreffende de structuur en de tarieven van de accijns op tabaksfabrikaten (PB L 176 van 5.7.2011, blz. 24).
(5) Besluit (EU) 2016/1750 van de Raad van 17 juni 2016 betreffende de sluiting namens de Europese Unie van het Protocol betreffende de uitbanning van illegale handel in tabaksproducten bij het Kaderverdrag van de Wereldgezondheidsorganisatie inzake tabaksontmoediging, wat betreft de bepalingen ervan inzake verplichtingen in verband met justitiële samenwerking in strafzaken en de definitie van strafbare feiten (zie bladzijde 6 van dit Publicatieblad).
BIJLAGE
BEVOEGDHEIDSVERKLARING VAN DE EUROPESE UNIE VOOR AANGELEGENHEDEN DIE VALLEN ONDER HET PROTOCOL BETREFFENDE DE UITBANNING VAN ILLEGALE HANDEL IN TABAKSPRODUCTEN
(OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 44 VAN HET PROTOCOL)
Overeenkomstig artikel 44 van het Protocol betreffende de uitbanning van illegale handel in tabaksproducten bij het Kaderverdrag van de Wereldgezondheidsorganisatie inzake tabaksontmoediging (hierna „het FCTC-protocol” genoemd) geeft de Europese Unie (EU) de volgende bevoegdheidsverklaring af betreffende de specifieke categorieën en beleidsgebieden waarvoor de lidstaten van de EU bevoegdheden hebben verleend aan de EU in aangelegenheden die onder het FCTC-protocol vallen.
1. Algemene beginselen
De categorieën en gebieden van bevoegdheden van de Unie zijn opgenomen in de artikelen 2 tot en met 6 VWEU. In de gevallen waarin bij de Verdragen op een bepaald gebied een exclusieve bevoegdheid aan de EU wordt toegedeeld, kan alleen de EU wetgevend optreden en juridisch bindende handelingen vaststellen, en kunnen de lidstaten zulks slechts zelf doen als zij daartoe door de EU gemachtigd zijn of ter uitvoering van de handelingen van de EU. In de gevallen waarin bij de Verdragen op een bepaald gebied een bevoegdheid aan de EU wordt toegedeeld die zij met de lidstaten deelt, kunnen de EU en de lidstaten wetgevend optreden en juridisch bindende handelingen vaststellen. De lidstaten oefenen hun bevoegdheid uit voor zover de EU haar bevoegdheid niet heeft uitgeoefend. De lidstaten oefenen hun bevoegdheid weer uit voor zover de EU besloten heeft haar bevoegdheid niet meer uit te oefenen.
Voor de in artikel 3, lid 1, VWEU genoemde beleidsgebieden is de EU exclusief bevoegd om internationale overeenkomsten te sluiten. Voor de in artikel 4, lid 2, VWEU genoemde beleidsgebieden hebben de EU en de lidstaten een gedeelde bevoegdheid, maar is de EU overeenkomstig artikel 3, lid 2, VWEU exclusief bevoegd om op te treden wanneer het voorgenomen optreden noodzakelijk is om de Unie in staat te stellen haar interne bevoegdheid uit te oefenen of voor zover overeenkomstbepalingen gevolgen kunnen hebben voor gemeenschappelijke regels of de strekking daarvan kunnen wijzigen; voor zover dit niet het geval is (dat wil zeggen als de voorwaarden in artikel 3, lid 2, VWEU niet zijn vervuld), kunnen lidstaten hun bevoegdheid uitoefenen om op deze beleidsgebieden op te treden.
Bevoegdheden die in de Verdragen niet aan de EU worden toegekend, zijn bevoegdheden van de lidstaten van de EU.
De EU zal materiële wijzigingen in de mate van haar bevoegdheden overeenkomstig artikel 44 van het protocol naar behoren melden, zonder dat dit een absolute voorwaarde is voor de uitoefening van haar bevoegdheid in aangelegenheden die door het FCTC-protocol worden bestreken.
2. Exclusieve bevoegdheid van de EU
2.1. De EU is exclusief bevoegd om op te treden inzake de aangelegenheden die onder het FCTC-protocol vallen en behoren tot de werkingssfeer van de gemeenschappelijke handelspolitiek van de EU (artikel 207 VWEU).
2.2. Voorts is de EU enkel exclusief bevoegd op te treden voor aangelegenheden die onder het FCTC-protocol vallen en behoren tot de werkingssfeer van de douanesamenwerking (artikel 33 VWEU), de onderlinge aanpassing van de wetgevingen in de interne markt (artikelen 113 en 114 VWEU), de justitiële samenwerking in strafzaken (artikel 82 VWEU) en de definitie van strafbare feiten (artikel 83 VWEU) indien de bepalingen van een handeling van de Unie gemeenschappelijke regels vaststellen die door de bepalingen van het FCTC-protocol kunnen worden beïnvloed, of gewijzigd wat betreft het toepassingsgebied.
Uit de onderstaande lijst van Uniehandelingen blijkt in welke mate de Unie haar interne bevoegdheid in deze gebieden heeft uitgeoefend overeenkomstig het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. De omvang van de exclusieve bevoegdheid van de Unie die uit deze handelingen voortvloeit, moet worden beoordeeld volgens de precieze bepalingen van elke maatregel, en in het bijzonder volgens de mate waarin deze bepalingen gemeenschappelijke regels vaststellen die kunnen worden beïnvloed of waarvan het toepassingsgebied kan worden gewijzigd door de bepalingen van het FCTC-protocol of een handeling ter uitvoering ervan.
— |
Richtlijn 2014/40/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten en tot intrekking van Richtlijn 2001/37/EG (PB L 127 van 29.4.2014, blz. 1); |
— |
Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (PB L 309 van 25.11.2005, blz. 15); |
— |
Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1); |
— |
Richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van Richtlijn 92/12/EEG (PB L 9 van 14.1.2009, blz. 12); |
— |
Richtlijn 2011/64/EU van de Raad van 21 juni 2011 betreffende de structuur en de tarieven van de accijns op tabaksfabrikaten (PB L 176 van 5.7.2011, blz. 24); |
— |
Kaderbesluit 2001/500/JBZ van de Raad van 26 juni 2001 inzake het witwassen van geld, de identificatie, opsporing, bevriezing, inbeslagneming en confiscatie van hulpmiddelen en van opbrengsten van misdrijven (PB L 182 van 5.7.2001, blz. 1); |
— |
Akte van de Raad van 26 juli 1995 tot vaststelling van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB C 316 van 27.11.1995, blz. 48). |
3. Bevoegdheid van de lidstaten
De lidstaten blijven bevoegd voor andere onder het FCTC-protocol vallende aangelegenheden die niet zijn vermeld in de punten 2.1 en 2.2, en waarvoor de EU niet exclusief bevoegd is.
1.10.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 268/6 |
BESLUIT (EU) 2016/1750 VAN DE RAAD
van 17 juni 2016
betreffende de sluiting namens de Europese Unie van het Protocol betreffende de uitbanning van illegale handel in tabaksproducten bij het Kaderverdrag van de Wereldgezondheidsorganisatie inzake tabaksontmoediging, wat betreft de bepalingen ervan inzake verplichtingen in verband met justitiële samenwerking in strafzaken en de definitie van strafbare feiten
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 82, lid 1, en artikel 83, juncto artikel 218, lid 6, onder a),
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Gezien de goedkeuring van het Europees Parlement,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De sluiting van het Kaderverdrag van de Wereldgezondheidsorganisatie inzake tabaksontmoediging (Framework Convention on Tobacco Control — FCTC) is namens de Gemeenschap goedgekeurd bij Besluit 2004/513/EG van de Raad (1). |
(2) |
Overeenkomstig Besluit 2013/744/EU van de Raad (2) en Besluit 2013/745/EU van de Raad (3) is het Protocol betreffende de uitbanning van illegale handel in tabaksproducten bij het FCTC van de Wereldgezondheidsorganisatie („het protocol”) op 20 december 2013 ondertekend, onder voorbehoud van sluiting op een later tijdstip. |
(3) |
Het protocol levert een belangrijke bijdrage tot de internationale inspanningen om alle vormen van illegale handel in tabaksproducten uit te bannen en zodoende de ontduiking van belasting en douanerechten tegen te gaan en het aanbod van tabaksproducten te verminderen in overeenstemming met artikel 15 van het FCTC van de Wereldgezondheidsorganisatie. Het protocol draagt ook bij tot het goed functioneren van de interne markt voor tabaksproducten en het waarborgen van een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid. |
(4) |
De gebieden die onder dit protocol vallen, hebben betrekking op justitiële samenwerking in strafzaken, de definitie van strafbare feiten en politiële samenwerking. Voor zover artikelen 14, 16, 19, 23, 26, 27, 29 en 30 van het protocol kunnen worden uitgevoerd door middel van maatregelen die binnen de werkingssfeer van die gebieden vallen, behoren die bepalingen tot de werkingssfeer van titel V van het derde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. |
(5) |
De Unie heeft via rechtshandelingen gemeenschappelijke regels vastgelegd op het gebied van de justitiële samenwerking in strafzaken en de definitie van strafbare feiten (4). Artikelen 14, 16, 26, 29 en 30 van het protocol kunnen invloed hebben op deze gemeenschappelijke regels of het toepassingsgebied ervan wijzigen. Het protocol dient enkel voor zover het protocol gevolgen kan hebben voor deze gemeenschappelijke regels of de werkingssfeer ervan kan wijzigen, namens de Unie te worden goedgekeurd voor aangelegenheden die tot de bevoegdheid van de Unie behoren. |
(6) |
Door de sluiting van het protocol zal de Unie geen gedeelde bevoegdheid uitoefenen, zodat de lidstaten hun bevoegdheid behouden op de door het protocol bestreken gebieden die geen gevolgen hebben voor gemeenschappelijke regels of die de werkingssfeer ervan niet wijzigen. |
(7) |
Ierland is gebonden door de akte van de Raad van 26 juli 1995 en door Kaderbesluit 2001/500/JBZ, en neemt derhalve deel aan de vaststelling van dit besluit. |
(8) |
Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en onverminderd artikel 4 van dat protocol, neemt het Verenigd Koninkrijk niet deel aan de vaststelling van dit besluit, dat derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in deze lidstaat. |
(9) |
Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, dat is gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van dit besluit, dat derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is deze lidstaat. |
(10) |
Het parallel aan dit besluit vastgestelde Besluit (EU) 2016/1749 (5) heeft betrekking op de sluiting namens de Unie van het protocol, met uitzondering van de bepalingen ervan over de verplichtingen inzake de justitiële samenwerking in strafzaken en de definitie van strafbare feiten. |
(11) |
Het protocol dient te worden goedgekeurd voor aangelegenheden die tot de bevoegdheid van de Unie behoren, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Het Protocol betreffende de uitbanning van illegale handel in tabaksproducten bij het Kaderverdrag van de Wereldgezondheidsorganisatie inzake tabaksontmoediging wordt hierbij namens de Unie goedgekeurd met betrekking tot de in de artikelen 14, 16, 26, 29 en 30 voorziene bepalingen over justitiële samenwerking in strafzaken en de definitie van strafbare feiten.
De tekst van het protocol is aan dit besluit gehecht.
Artikel 2
De voorzitter van de Raad wijst de persoon (personen) aan die bevoegd is (zijn) om namens de Unie over te gaan tot het neerleggen van:
a) |
de akte als bepaald in artikel 44, lid 1, van het protocol; |
b) |
de bevoegdheidsverklaring als vervat in de bijlage bij dit besluit, overeenkomstig artikel 44, lid 3, van het protocol. |
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Luxemburg, 17 juni 2016.
Voor de Raad
De voorzitter
J.R.V.A. DIJSSELBLOEM
(1) Besluit 2004/513/EG van de Raad van 2 juni 2004 betreffende de sluiting van de Kaderovereenkomst van de Wereldgezondheidsorganisatie voor de bestrijding van tabaksgebruik (PB L 213 van 15.6.2004, blz. 8).
(2) Besluit 2013/744/EU van de Raad van 9 december 2013 betreffende de ondertekening namens de Europese Unie van het Protocol betreffende de uitbanning van illegale handel in tabaksproducten bij het Kaderverdrag van de Wereldgezondheidsorganisatie inzake tabaksontmoediging, wat betreft de bepalingen ervan inzake verplichtingen in verband met justitiële samenwerking in strafzaken, de definitie van strafbare feiten, en politiële samenwerking (PB L 333 van 12.12.2013, blz. 73).
(3) Besluit 2013/745/EU van de Raad van 9 december 2013 betreffende de ondertekening namens de Europese Unie van het Protocol betreffende de uitbanning van illegale handel in tabaksproducten bij het Kaderverdrag van de Wereldgezondheidsorganisatie inzake tabaksontmoediging, met uitzondering van de bepalingen ervan inzake verplichtingen in verband met justitiële samenwerking in strafzaken, de definitie van strafbare feiten, en politiële samenwerking (PB L 333 van 12.12.2013, blz. 75).
Kaderbesluit 2001/500/JBZ van de Raad van 26 juni 2001 inzake het witwassen van geld de identificatie, opsporing, bevriezing, inbeslagneming en confiscatie van hulpmiddelen en van opbrengsten van misdrijven (PB L 182 van 5.7.2001, blz. 1);
(4) Akte van de Raad van 26 juli 1995 tot vaststelling van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB C 316 van 27.11.1995, blz. 48).
(5) Besluit (EU) 2016/1749 van de Raad van 17 juni 2016 betreffende de sluiting namens de Europese Unie van het Protocol betreffende de uitbanning van illegale handel in tabaksproducten bij het Kaderverdrag van de Wereldgezondheidsorganisatie inzake tabaksontmoediging, met uitzondering van de bepalingen die onder titel V van het derde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vallen (zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad).
BIJLAGE
BEVOEGDHEIDSVERKLARING DOOR DE EUROPESE UNIE VOOR AANGELEGENHEDEN DIE VALLEN ONDER HET PROTOCOL BETREFFENDE DE UITBANNING VAN ILLEGALE HANDEL IN TABAKSPRODUCTEN
(OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 44 VAN HET PROTOCOL)
Overeenkomstig artikel 44 van het Protocol betreffende de uitbanning van illegale handel in tabaksproducten bij het Kaderverdrag van de Wereldgezondheidsorganisatie inzake tabaksontmoediging (hierna „het FCTC-protocol” genoemd) geeft de Europese Unie (EU) de volgende bevoegdheidsverklaring af betreffende de specifieke categorieën en beleidsgebieden waarvoor de lidstaten van de EU bevoegdheden hebben verleend aan de EU in aangelegenheden die onder het FCTC-protocol vallen.
1. Algemene beginselen
De categorieën en gebieden van bevoegdheden van de Unie zijn opgenomen in de artikelen 2 tot en met 6 VWEU. In de gevallen waarin bij de Verdragen op een bepaald gebied een exclusieve bevoegdheid aan de EU wordt toegedeeld, kan alleen de EU wetgevend optreden en juridisch bindende handelingen vaststellen, en kunnen de lidstaten zulks slechts zelf doen als zij daartoe door de EU gemachtigd zijn of ter uitvoering van de handelingen van de EU. In de gevallen waarin bij de Verdragen op een bepaald gebied een bevoegdheid aan de EU wordt toegedeeld die zij met de lidstaten deelt, kunnen de EU en de lidstaten wetgevend optreden en juridisch bindende handelingen vaststellen. De lidstaten oefenen hun bevoegdheid uit voor zover de EU haar bevoegdheid niet heeft uitgeoefend. De lidstaten oefenen hun bevoegdheid weer uit voor zover de EU besloten heeft haar bevoegdheid niet meer uit te oefenen.
Voor de in artikel 3, lid 1, VWEU genoemde beleidsgebieden is de EU exclusief bevoegd om internationale overeenkomsten te sluiten. Voor de in artikel 4, lid 2, VWEU genoemde beleidsgebieden hebben de EU en de lidstaten een gedeelde bevoegdheid, maar is de EU overeenkomstig artikel 3, lid 2, VWEU exclusief bevoegd om op te treden wanneer het voorgenomen optreden noodzakelijk is om de Unie in staat te stellen haar interne bevoegdheid uit te oefenen of voor zover overeenkomstbepalingen gevolgen kunnen hebben voor gemeenschappelijke regels of de strekking daarvan kunnen wijzigen; voor zover dit niet het geval is (dat wil zeggen als de voorwaarden van artikel 3, lid 2, VWEU niet vervuld zijn), kunnen de lidstaten hun bevoegdheid uitoefenen om in deze beleidsgebieden op te treden.
Bevoegdheden die in de Verdragen niet aan de EU worden toegekend, zijn bevoegdheden van de lidstaten van de EU.
De EU zal materiële wijzigingen in de mate van haar bevoegdheden overeenkomstig artikel 44 van het protocol naar behoren melden, zonder dat dit een absolute voorwaarde is voor de uitoefening van haar bevoegdheid in aangelegenheden die door het FCTC-protocol worden bestreken.
2. Exclusieve bevoegdheid van de EU
2.1. |
De EU is exclusief bevoegd om op te treden inzake de aangelegenheden die onder het FCTC-protocol vallen en behoren tot de werkingssfeer van de gemeenschappelijke handelspolitiek van de EU (artikel 207 VWEU). |
2.2. |
Voorts is de EU enkel exclusief bevoegd op te treden voor aangelegenheden die onder het FCTC-protocol vallen en behoren tot de werkingssfeer van de douanesamenwerking (artikel 33 VWEU), de onderlinge aanpassing van de wetgevingen in de interne markt (artikelen 113 en 114 VWEU), de justitiële samenwerking in strafzaken (artikel 82 VWEU) en de definitie van strafbare feiten (artikel 83 VWEU) indien de bepalingen van een handeling van de Unie gemeenschappelijke regels vaststellen die door bepalingen van het FCTC-protocol kunnen worden beïnvloed of gewijzigd op het vlak van de werkingssfeer. Uit de onderstaande lijst van Uniehandelingen blijkt in welke mate de Unie haar interne bevoegdheid in deze gebieden heeft uitgeoefend overeenkomstig het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. De omvang van de exclusieve bevoegdheid van de Unie die uit deze handelingen voortvloeit, moet worden beoordeeld volgens de precieze bepalingen van elke maatregel, en in het bijzonder volgens de mate waarin deze bepalingen gemeenschappelijke regels vaststellen die op het vlak van de werkingssfeer kunnen worden beïnvloed of gewijzigd door de bepalingen van het FCTC-protocol of een handeling ter uitvoering daarvan.
|
3. Bevoegdheid van de lidstaten
De lidstaten blijven bevoegd voor andere onder het FCTC-protocol vallende aangelegenheden die niet zijn vermeld in de punten 2.1 en 2.2, en waarvoor de EU niet exclusief bevoegd is.
1.10.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 268/10 |
VERTALING
PROTOCOL
betreffende de uitbanning van illegale handel in tabaksproducten
DE PARTIJEN BIJ DIT PROTOCOL
OVERWEGENDE DAT de 56e Wereldgezondheidsvergadering op 21 mei 2003 bij consensus het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging heeft aangenomen, dat op 27 februari 2005 in werking is getreden;
ERKENNENDE DAT het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging één van de snelst geratificeerde verdragen van de Verenigde Naties en een fundamenteel hulpmiddel voor het realiseren van de doelstellingen van de Wereldgezondheidsorganisatie is;
HERINNEREND AAN de inleiding van de Akte van Oprichting van de Wereldgezondheidsorganisatie, welke stelt dat het genieten van de hoogst haalbare standaard van gezondheid een fundamenteel recht is van elk mens, zonder onderscheid te maken tussen ras, religie, politieke overtuiging, economische of sociale omstandigheid;
EVENEENS VASTBERADEN om prioriteit te geven aan hun recht om de volksgezondheid te beschermen;
DIEP BEZORGD dat de illegale handel in tabaksproducten bijdraagt aan het verspreiden van de tabaksepidemie, die een wereldwijd probleem is met serieuze gevolgen voor de volksgezondheid en noopt tot effectieve, geschikte en uitgebreide nationale en internationale reacties;
VERDER ERKENNENDE dat illegale handel in tabaksproducten de prijs- en belastingmaatregelen, die ontworpen zijn om tabaksontmoediging te versterken, ondermijnt en daarbij de toegankelijkheid en betaalbaarheid van tabaksproducten verhoogt;
ERNSTIG BEZORGD over de nadelige gevolgen van de toename van de toegankelijkheid en betaalbaarheid van illegaal verhandelde tabaksproducten voor de volksgezondheid en het welzijn, in het bijzonder van jongeren, de armen en andere kwetsbare groepen;
ERNSTIG BEZORGD over de buitenproportionele economische en sociale gevolgen van illegale handel in tabaksproducten voor ontwikkelingslanden en landen met een overgangseconomie;
ZICH BEWUST van de noodzaak om wetenschappelijke, technische en institutionele capaciteit te ontwikkelen om geschikte nationale, regionale en internationale maatregelen te plannen om alle vormen van illegale handel in tabaksproducten te beëindigen;
ERKENNENDE dat toegang tot middelen en relevante technologieën van groot belang is voor het vergroten van het vermogen van de partijen, vooral in ontwikkelingslanden en landen met een overgangseconomie, om alle vormen van illegale handel in tabaksproducten te beëindigen;
EVENEENS ERKENNENDE dat, hoewel er vrije zones zijn vastgesteld om legale handel mogelijk te maken, deze gebruikt zijn om de globalisering van illegale handel in tabaksproducten mogelijk te maken, zowel met betrekking tot de illegale doorgang van gesmokkelde producten als tot de productie van illegale tabaksproducten;
TEVENS ERKENNENDE dat illegale handel in tabaksproducten de economieën van partijen ondermijnt en hun stabiliteit en veiligheid nadelig beïnvloedt;
EVENEENS ZICH ERVAN BEWUST dat illegale handel in tabaksproducten financiële winsten genereert die gebruikt worden om internationale criminele activiteit te financieren, hetgeen de overheidsdoelstellingen hindert;
ERKENNENDE dat de illegale handel in tabaksproducten de gezondheidsdoelstellingen ondermijnt, gezondheidszorgsystemen extra belast en leidt tot inkomstenverlies voor de economieën van de partijen;
INDACHTIG artikel 5.3 van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging waarin partijen overeenkomen dat partijen bij het vaststellen en ten uitvoer leggen van hun beleid op het gebied van volksgezondheid met betrekking tot tabaksontmoediging zullen handelen om dit beleid te beschermen tegen commerciële en andere gevestigde belangen van de tabaksindustrie in overeenstemming met nationale wetten;
NADRUK LEGGENDE OP de noodzaak om alert te zijn op pogingen van de tabaksindustrie om strategieën ter bestrijding van illegale handel in tabaksproducten te ondermijnen of te verstoren en de noodzaak om op de hoogte te zijn van activiteiten van de tabaksindustrie die nadelige gevolgen hebben voor strategieën om illegale handel in tabaksproducten te bestrijden;
INDACHTIG artikel 6.2 van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging, dat partijen aanmoedigt om verkoop en/of import door internationale reizigers van belasting- en rechtenvrije tabaksproducten te verbieden dan wel te beperken;
BOVENDIEN ERKENNENDE dat tabak en tabaksproducten een kanaal voor illegale handel vinden in internationale doorvoer en overlading;
OVERWEGENDE dat effectieve actie om illegale handel in tabaksproducten te voorkomen en te bestrijden een uitgebreide internationale aanpak van en nauwe samenwerking inzake alle aspecten van illegale handel vereist, met inbegrip van illegale handel in tabak, tabaksproducten en productieapparatuur;
HERINNEREND aan en nadruk leggend op het belang van andere relevante internationale overeenkomsten zoals het Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad, het Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie en het Verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen en de verplichting dat partijen bij deze verdragen, naargelang van de behoefte, de relevante bepalingen van deze verdragen toepassen op illegale handel in tabak, tabaksproducten en productieapparatuur en ter aanmoediging van die partijen, die nog geen partij geworden zijn bij deze verdragen, om dit te overwegen;
De noodzaak ERKENNENDE om nauwere samenwerking op te bouwen tussen het secretariaat van het Verdrag van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging en het kantoor van de Verenigde Naties voor drugs en misdaad, de Werelddouaneorganisatie en andere instellingen, naargelang van de behoefte;
HERINNEREND aan artikel 15 van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging, waarin partijen o.a. erkennen dat de uitbanning van alle vormen van illegale handel in tabaksproducten, met inbegrip van smokkelen en illegale productie, een essentieel onderdeel is van tabaksontmoediging;
OVERWEGENDE dat dit protocol niet gericht is op kwesties met betrekking tot intellectuele eigendomsrechten; en
ERVAN OVERTUIGD dat het aanvullen van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging met een uitgebreid protocol een krachtig, effectief middel zal zijn om illegale handel in tabaksproducten en de ernstige gevolgen hiervan tegen te gaan,
ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:
DEEL I
INLEIDING
Artikel 1
Gebruikte termen
1. „Tussenhandelen” betekent optreden als agent voor anderen, zoals bij het onderhandelen over contracten, aankopen, of verkopen in ruil voor een honorarium of commissie.
2. „Sigaret” betekent een rol gesneden tabak om te roken, omsloten door sigarettenpapier. Dit sluit specifiek regionale producten uit, zoals bidi's, ang hoon, of andere soortgelijke producten die in papier of bladen gewikkeld kunnen worden. Ten behoeve van artikel 8 kan „sigaret” tevens refereren aan fijn gesneden „met de hand gerolde” tabak voor het maken van een sigaret.
3. „Inbeslagneming”, dat waar van toepassing verbeurdverklaring omvat, betekent het ontnemen van eigendom op last van een rechtbank of andere bevoegde instantie.
4. „Gecontroleerde aflevering” betekent de techniek van het toestaan van uitvoer, doorvoer of invoer van illegale of verdachte partijen naar, door of op het grondgebied van één of meer staten met medeweten en onder toezicht van hun bevoegde instanties, met het oog op het onderzoeken van een delict en het identificeren van de personen die betrokken zijn bij het plegen van het delict.
5. „Vrije zone” betekent een deel van het grondgebied van een partij waar ingevoerde goederen over het algemeen, wat betreft importrechten en belastingen, beschouwd worden als zijnde buiten het douanegebied.
6. „Illegale handel” betekent elke bij de wet verboden handeling of manier van optreden en die betrekking heeft op productie, verzending, ontvangst, bezit, distributie, verkoop of aankoop, met inbegrip van elke handeling of manier van optreden bedoeld om een dergelijke activiteit mogelijk te maken.
7. „Vergunning” betekent toestemming van een bevoegde instantie na het indienen van de vereiste aanvraag of andere documentatie bij de bevoegde instantie.
8. |
|
9. „Partij” betekent, tenzij de context anders aangeeft, een partij bij dit protocol.
10. „Persoonsgegevens” betekent elke informatie betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon.
11. „Regionale organisatie voor economische integratie” betekent een organisatie die bestaat uit verschillende soevereine staten en waaraan de lidstaten bevoegdheden hebben overgedragen voor een reeks kwesties, met inbegrip van de bevoegdheid om beslissingen met betrekking tot deze kwesties bindend te maken voor de lidstaten. (2)
12. De „toeleveringsketen” dekt de productie van tabaksproducten en productieapparatuur, en import of export van tabaksproducten en productieapparatuur, en kan uitgebreid worden, indien relevant, naar één of meer van de volgende activiteiten wanneer een partij dit besluit:
a) |
het verkopen van tabaksproducten; |
b) |
het verbouwen van tabak, behalve voor traditionele telers, boeren en producenten op kleine schaal; |
c) |
het transporteren van commerciële hoeveelheden tabaksproducten of productieapparatuur; en |
d) |
in het groot handelen in, het tussenhandelen in, het opslaan of distribueren van tabak en tabaksproducten of productieapparatuur. |
13. „Tabaksproducten” betekent producten die geheel of gedeeltelijk gemaakt zijn met bladtabak als grondstof, die geproduceerd zijn om gerookt, gezogen, gekauwd of gesnoven te worden.
14. „Volgen en traceren” betekent systematisch controleren en recreëren van de route of beweging van artikelen door de toeleveringsketen door bevoegde instanties en andere personen die namens hen handelen, zoals beschreven in artikel 8.
Artikel 2
Relatie tussen dit protocol en andere verdragen en rechtsinstrumenten
1. De bepalingen van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging die van toepassing zijn op de protocollen, zullen van toepassing zijn op dit protocol.
2. Partijen die de soorten overeenkomsten genoemd in artikel 2 van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging zijn aangegaan, zullen dergelijke overeenkomsten melden aan de Vergadering van de partijen via het secretariaat van het Verdrag.
3. Niets in dit protocol zal van invloed zijn op de rechten en verplichtingen van enige partij volgens enige andere voor die partij geldende internationale conventie, verdrag of internationale overeenkomst, die de partij meer bevorderlijk acht voor het uitbannen van illegale handel in tabaksproducten.
4. Niets in dit protocol zal van invloed zijn op andere rechten, verplichtingen en verantwoordelijkheden van partijen op grond van de internationale wetgeving, met inbegrip van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad.
Artikel 3
Doelstelling
De doelstelling van dit protocol is om alle vormen van illegale handel in tabaksproducten uit te bannen volgens de voorwaarden van artikel 15 van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging.
DEEL II
ALGEMENE VERPLICHTINGEN
Artikel 4
Algemene verplichtingen
1. Naast de bepalingen van artikel 5 van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging, zullen partijen:
a) |
effectieve maatregelen aannemen en ten uitvoer leggen om de toeleveringsketen van goederen die onder dit protocol vallen te beheren of te reguleren om illegale handel in dergelijke goederen te voorkomen, te ontmoedigen, op te sporen, te onderzoeken en te vervolgen en zullen hiervoor met elkaar samenwerken. |
b) |
alle nodige maatregelen nemen volgens hun nationale wetgeving om de effectiviteit van hun bevoegde instanties en diensten, met inbegrip van douanediensten en politie verantwoordelijk voor het voorkomen, ontmoedigen, opsporen, onderzoeken, vervolgen en uitbannen van alle vormen van illegale handel in goederen die onder dit protocol vallen, te verhogen. |
c) |
effectieve maatregelen aannemen voor het vergemakkelijken of verkrijgen van technische hulp en financiële ondersteuning, capaciteitsopbouw en internationale samenwerking om de doelstellingen van dit protocol te realiseren en de beschikbaarheid voor, en de veilige uitwisseling met de bevoegde instanties van informatie die op grond van dit protocol uitgewisseld moet worden, te verzekeren. |
d) |
nauw samenwerken met elkaar, in overeenstemming met hun respectievelijke binnenlandse wettelijke en bestuurlijke systemen om de effectiviteit van acties voor wetshandhaving te verbeteren om het onwettige gedrag, met inbegrip van strafbare feiten vastgesteld in overeenstemming met artikel 14 van dit protocol, te bestrijden. |
e) |
zo nodig samenwerken en communiceren met relevante regionale en internationale intergouvernementele organisaties voor de veilige (3) uitwisseling van informatie die onder dit protocol valt om effectieve tenuitvoerlegging van dit protocol te bevorderen; en |
f) |
binnen de grenzen van de middelen en bronnen die tot hun beschikking staan, samenwerken om financiële middelen bijeen te brengen voor de effectieve tenuitvoerlegging van dit protocol door bilaterale en multilaterale financieringsmechanismen. |
2. Bij de nakoming van hun verplichtingen op grond van dit protocol zullen de partijen de grootst mogelijke transparantie garanderen met betrekking tot alle interacties die zij kunnen hebben met de tabaksindustrie.
Artikel 5
Bescherming van persoonsgegevens
De partijen beschermen in het kader van de tenuitvoerlegging van dit protocol alle persoonsgegevens van personen ongeacht nationaliteit of verblijfplaats, overeenkomstig hun nationale wetgeving, daarbij rekening houdende met internationale normen inzake de bescherming van persoonsgegevens.
DEEL III
BEWAKING VAN DE TOELEVERINGSKETEN
Artikel 6
Vergunning, gelijkwaardige goedkeuring of bewakingssysteem
1. Om de doelstellingen van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging te behalen en met het oog op het uitbannen van illegale handel in tabaksproducten en productieapparatuur, zal elke partij het uitvoeren van de volgende activiteiten verbieden aan alle natuurlijke of rechtspersonen, behalve op grond van een door een bevoegde instantie in overeenstemming met de nationale wetgeving afgegeven vergunning of gelijkwaardige goedkeuring (hierna „vergunning” genoemd) of ingesteld bewakingssysteem:
a) |
produceren van tabaksproducten en productieapparatuur; en |
b) |
import of export van tabaksproducten en productieapparatuur. |
2. Elke partij zal ernaar streven om natuurlijke of rechtspersonen die betrokken zijn bij het volgende te voorzien van een vergunning, voor zover passend geacht, tenzij de volgende activiteiten verboden worden door de nationale wetgeving:
a) |
het verkopen van tabaksproducten; |
b) |
het verbouwen van tabak, behalve voor traditionele telers, boeren en producenten op kleine schaal; |
c) |
het transporteren van commerciële hoeveelheden tabaksproducten of productieapparatuur; en |
d) |
in het groot handelen in, het tussenhandelen in, het opslaan of distribueren van tabak en tabaksproducten of productieapparatuur. |
3. Met het oog op het verzekeren van een effectief vergunningstelsel zal elke partij:
a) |
een bevoegde instantie of instanties oprichten of aanwijzen om vergunningen uit te geven, te verlengen, op te schorten, in te trekken en/of te annuleren, afhankelijk van de bepalingen van dit protocol, en in overeenstemming met de nationale wetgeving om de activiteiten die gespecificeerd zijn in lid 1 uit te voeren; |
b) |
eisen dat elke aanvraag voor een vergunning alle vereiste informatie bevat over de aanvrager, die in voorkomend geval het volgende bevat:
|
c) |
in voorkomend geval, vergunningsbijdragen die gevorderd kunnen worden, controleren en innen en overwegen deze te gebruiken voor een doeltreffend beheer en handhaving van het vergunningstelsel of voor volksgezondheidsdoeleinden of andere gerelateerde activiteiten in overeenstemming met de nationale wetgeving; |
d) |
geschikte maatregelen nemen om onregelmatige of frauduleuze praktijken bij de uitvoering van het vergunningstelsel te voorkomen, op te sporen en te onderzoeken; |
e) |
maatregelen nemen, zoals periodieke herziening, vernieuwing, inspectie of controle van vergunningen, indien nodig; |
f) |
in voorkomende gevallen een termijn vaststellen voor het verlopen van vergunningen en de daaropvolgende vereiste heraanvraag of het bijwerken van de informatie van de aanvraag; |
g) |
een natuurlijk of rechtspersoon met vergunning verplichten om de bevoegde instantie vooraf te informeren over een wijziging van de bedrijfslocatie of over significante wijzigingen in de informatie met betrekking tot de activiteiten waarvoor de vergunning verleend is; |
h) |
een natuurlijk of rechtspersoon met vergunning verplichten om de bevoegde instantie te informeren over een aankoop of verwijdering van productieapparatuur om passende maatregelen te nemen; en |
i) |
verzekeren dat de vernietiging van dergelijke productieapparatuur, of een deel daarvan, zal plaatsvinden onder toezicht van de bevoegde instantie. |
4. Elke partij zal erop toezien dat er geen vergunning toegekend en/of overgedragen zal worden zonder de juiste informatie, vermeld in lid 3, ontvangen te hebben van de voorgestelde vergunningnemer en ook niet zonder voorafgaande goedkeuring van de bevoegde instantie.
5. De Vergadering van de partijen zal zich vijf jaar na het van kracht worden van dit protocol op haar eerstvolgende zitting op basis van feitenmateriaal ervan vergewissen of er voor de productie van tabaksproducten essentiële inputs te identificeren zijn die kunnen worden onderworpen aan een effectief controlemechanisme. Op basis van dergelijk onderzoek zal de Vergadering van de partijen gepaste maatregelen overwegen.
Artikel 7
Zorgvuldigheidsvereiste
1. Elke partij zal in overeenstemming met haar nationale wetgeving en de doelstellingen van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging vereisen dat alle natuurlijke en rechtspersonen betrokken bij de toeleveringsketen van tabak, tabaksproducten en productieapparatuur:
a) |
zorgvuldigheid aan de dag leggen voorafgaand aan en gedurende het verloop van een zakelijke relatie; |
b) |
de verkoop aan hun klanten controleren om te verzekeren dat de hoeveelheden evenredig zijn met de vraag naar dergelijke producten binnen de beoogde markt voor verkoop en gebruik; en |
c) |
aan de bevoegde autoriteiten alle inlichtingen verstrekken in het geval dat de klant betrokken is bij activiteiten die in strijd zijn met de verplichtingen voortvloeiend uit dit protocol. |
2. Zorgvuldigheid in de zin van lid 1 houdt, waar zulks passend is, in overeenstemming met de nationale wetgeving en de doelstellingen van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging o.a. vereisten in voor het identificeren van klanten, zoals het verkrijgen en bijwerken van informatie met betrekking tot het volgende:
a) |
vaststellen dat de natuurlijke of rechtspersoon een vergunning heeft in overeenstemming met artikel 6; |
b) |
wanneer de klant een natuurlijk persoon is, informatie met betrekking tot zijn of haar identiteit, met inbegrip van volledige naam, handelsnaam, bedrijfsregistratienummer (indien aanwezig), toepasselijke fiscale registratienummers (indien aanwezig) en verificatie van zijn of haar officiële identificatie; |
c) |
wanneer de klant een rechtspersoon is, informatie met betrekking tot de identiteit, met inbegrip van de volledige naam, handelsnaam, bedrijfsregistratienummer, datum en plaats van inschrijving, locatie van hoofdkantoor en hoofdvestiging, toepasselijke fiscale registratienummers, kopieën van statuten of soortgelijke documenten, de bedrijfspartners, namen van de directeuren en van aangewezen wettelijke vertegenwoordigers, met inbegrip van de namen van de vertegenwoordigers en verificatie van hun officiële identificatie; |
d) |
een beschrijving van het beoogd gebruik en de beoogde verkoopmarkt voor tabak, tabaksproducten of productieapparatuur; en |
e) |
een beschrijving van waar de productieapparatuur geïnstalleerd en gebruikt zal worden. |
3. Zorgvuldigheid in de zin van lid 1 kan vereisten inhouden voor het identificeren van klanten, zoals het verkrijgen en bijwerken van informatie met betrekking tot het volgende:
a) |
documenten of een verklaring met betrekking tot een strafblad; en |
b) |
identificatie van de bankrekeningen die bedoeld zijn voor gebruik bij transacties. |
4. Elke partij zal op basis van de informatie vermeld in lid 1, onder c), alle nodige maatregelen nemen om naleving van de verplichtingen voortvloeiend uit dit protocol te verzekeren, wat het aanmerken van een klant binnen de rechterlijke bevoegdheid van de partij als geblokkeerde klant in de zin van de nationale wetgeving kan omvatten.
Artikel 8
Volgen en traceren
1. Ten behoeve van verdere beveiliging van de toeleveringsketen en het assisteren bij onderzoek naar illegale handel in tabaksproducten stemmen de partijen ermee in om binnen vijf jaar na het in werking treden van dit protocol een regeling voor wereldwijd volgen en traceren vast te stellen, bestaande uit nationale en/of regionale systemen voor volgen en traceren en een wereldwijd steunpunt voor het doorgeven van informatie, gevestigd bij het secretariaat van het Verdrag van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging, dat toegankelijk is voor alle partijen, waardoor partijen in staat zijn om opsporingen te doen en relevante informatie te ontvangen.
2. Elke partij zal in overeenstemming met dit artikel een systeem dat gecontroleerd wordt door de partij vaststellen voor het volgen en traceren van alle tabaksproducten die geproduceerd of ingevoerd worden in haar grondgebied, waarbij rekening wordt gehouden met hun eigen nationale of regionale specifieke behoeften en beschikbare beste praktijk.
3. Met het oog op het mogelijk maken van effectief volgen en traceren, zal elke partij vereisen dat binnen een periode van vijf jaar unieke, veilige en niet-verwijderbare identificatiemarkeringen (hierna „unieke identificatiemarkeringen” genoemd), zoals codes of stempels, bevestigd worden aan of deel uitmaken van alle eenheidspakketten en pakketten en alle buitenverpakking van sigaretten en binnen een periode van tien jaar na het in werking treden van dit protocol voor deze partij voor andere tabaksproducten.
4.1. |
Elke partij zal, ten behoeve van lid 3, als onderdeel van de regeling voor wereldwijd volgen en traceren, vereisen dat de volgende informatie beschikbaar is, ofwel direct of toegankelijk via een link, om partijen te helpen bij het vaststellen van de herkomst van tabaksproducten, alsmede in voorkomend geval het punt van afleiding, en om toezicht en controle uit te oefenen op het verkeer van tabaksproducten en hun wettelijke status:
|
4.2. |
De informatie onder a), b), g) en waar beschikbaar f), zal deel uitmaken van de unieke identificatiemarkeringen. |
4.3. |
Wanneer de informatie onder f) niet beschikbaar is op het moment van markeren, zullen de partijen de opname eisen van dergelijke informatie in overeenstemming met artikel 15.2a) van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging. |
5. Elke partij zal binnen de tijdslimiet gespecificeerd in dit artikel eisen dat de informatie, die vermeld is in lid 4, opgenomen is op het moment van productie, of op het moment van de eerste verzending door een fabrikant of op het moment van import in het grondgebied.
6. Elke partij zal erop toezien dat de informatie opgenomen in lid 5 toegankelijk is voor die partij door middel van een link met de unieke identificatiemarkeringen, die vereist zijn overeenkomstig de leden 3 en 4.
7. Elke partij zal erop toezien dat de informatie opgenomen in overeenstemming met lid 5, evenals de unieke identificatiemarkeringen die dergelijke informatie toegankelijk maken in overeenstemming met lid 6 opgenomen zullen worden in een formaat dat vastgesteld of toegestaan is door de partij en haar bevoegde instanties.
8. Elke partij zal erop toezien dat de informatie opgenomen in lid 5 op verzoek toegankelijk is voor het steunpunt voor het wereldwijd doorgeven van informatie, overeenkomstig het bepaalde in lid 9, door middel van een standaard elektronische veilige interface bij haar nationale en/of regionale centrale punt. Het steunpunt voor het wereldwijd doorgeven van informatie zal een lijst opstellen met de bevoegde instanties van partijen en deze lijst beschikbaar maken voor alle partijen.
9. Elke partij of de bevoegde instantie zal:
a) |
tijdig toegang hebben tot de informatie beschreven in lid 4 door een zoekopdracht in te dienen bij het steunpunt voor het wereldwijd doorgeven van informatie; |
b) |
dergelijke informatie alleen vragen wanneer dit nodig is voor het opsporen of onderzoeken van illegale handel in tabaksproducten; |
c) |
niet zonder reden informatie achterhouden; |
d) |
informatieverzoeken met betrekking tot lid 4 beantwoorden in overeenstemming met de nationale wetgeving; en |
e) |
alle informatie die wordt uitgewisseld beschermen en behandelen als vertrouwelijk, zoals wederzijds overeengekomen. |
10. Elke partij vereist de verdere ontwikkeling en uitbreiding van het bereik van het toepasselijke volg- en traceersysteem tot het punt waarop alle rechten, relevante belastingen en, waar van toepassing, andere verplichtingen voldaan zijn op het moment van productie, import of vrijgave van douane- of accijnscontrole.
11. Partijen zullen, zoals wederzijds overeengekomen, met elkaar en met de bevoegde internationale organisaties samenwerken bij het doorgeven en ontwikkelen van beste praktijken voor volg- en traceersystemen, met inbegrip van:
a) |
het vergemakkelijken van de ontwikkeling, overdracht en aankoop van verbeterde volg- en traceertechnologie, met inbegrip van kennis, vaardigheden, capaciteit en expertise; |
b) |
ondersteuning voor training en programma's voor capaciteitsopbouw voor partijen die uiting geven aan een dergelijke behoefte; en |
c) |
verdere ontwikkeling van de technologie om eenheidspakketten en pakketten met tabaksproducten te markeren en te scannen om de informatie, die vermeld is in lid 4, beschikbaar te maken. |
12. Verplichtingen die opgelegd zijn aan een partij kunnen niet uitgevoerd worden door of gedelegeerd worden aan de tabaksindustrie.
13. Elke partij zal ervoor zorgen dat haar bevoegde instanties, die deelnemen aan het volg- en traceersysteem, uitsluitend interactie met de tabaksindustrie en de vertegenwoordigers van de belangen van de tabaksindustrie aangaan wanneer dit strikt noodzakelijk is voor de tenuitvoerlegging van dit artikel.
14. Elke partij kan eisen dat de tabaksindustrie alle kosten draagt die verbonden zijn aan de verplichtingen van die partij op grond van dit artikel.
Artikel 9
Bijhouden van registers
1. Elke partij zal, zo nodig, eisen dat alle natuurlijke en rechtspersonen die betrokken zijn bij de toeleveringsketen van tabak, tabaksproducten en productieapparatuur volledige en nauwkeurige registers bijhouden over alle relevante transacties. Dergelijke registers moeten het mogelijk maken het gebruik van materialen bij de productie van de tabaksproducten volledig te verantwoorden.
2. Elke partij zal, zo nodig, eisen dat personen die een vergunning hebben in overeenstemming met artikel 6, op verzoek de volgende informatie verschaffen aan de bevoegde instanties:
a) |
algemene informatie over marktvolumes, trends, voorspellingen en andere relevante informatie; en |
b) |
de hoeveelheid tabaksproducten en productieapparatuur in het bezit, in bewaring of in beheer van de vergunninghouder, die bewaard wordt in opslag, in belasting- en douane-entrepots op grond van de doorvoer- of overladingsregeling of schorsing van rechten vanaf de datum van het verzoek. |
3. Elke partij zal, zo nodig, met betrekking tot tabaksproducten en productieapparatuur, die binnen het grondgebied van de partij verkocht of geproduceerd zijn voor export, of die onderhevig zijn aan verkeer met schorsing van rechten in doorvoer of overlading binnen het grondgebied van de partij, eisen dat personen met een vergunning in overeenstemming met artikel 6 op verzoek de volgende informatie verschaffen aan de bevoegde instanties in het land van vertrek (elektronisch waar de infrastructuur bestaat) op het moment van hun vertrek:
a) |
de datum van verzending vanaf het laatste punt waar de producten fysiek gecontroleerd zijn; |
b) |
de details over de verzonden producten (met inbegrip van merk, hoeveelheid, opslagplaats); |
c) |
de beoogde verzendroutes en bestemming; |
d) |
de identiteit van de natuurlijke of rechtsperso(o)n(en) aan wie de producten verzonden worden; |
e) |
het vervoersmiddel, met inbegrip van de identiteit van de vervoerder; |
f) |
de verwachte aankomstdatum van de verzending op de beoogde bestemming van de verzending; en |
g) |
de beoogde markt voor detailhandel of gebruik. |
4. Indien uitvoerbaar zal elke partij eisen dat detailhandelaren en tabakstelers, met uitzondering van traditionele telers die op niet-commerciële basis werken, volledige en nauwkeurige registers bijhouden van alle relevante transacties waarbij zij betrokken zijn, in overeenstemming met de nationale wetgeving.
5. Ten behoeve van de tenuitvoerlegging van lid 1 zal elke partij effectieve wetgevende, uitvoerende, bestuurlijke of andere maatregelen nemen om te eisen dat alle registers:
a) |
gedurende een periode van minimaal vier jaar bewaard worden; |
b) |
ter beschikking gesteld worden aan de bevoegde instanties; en |
c) |
bewaard worden in een indeling die door de bevoegde instanties wordt verlangd. |
6. Elke partij zal, indien mogelijk en afhankelijk van de nationale wetgeving, een systeem vaststellen voor het doorgeven aan andere partijen van informatie uit alle registers die bijgehouden zijn in overeenstemming met dit artikel.
7. Partijen zullen ernaar streven samen te werken met elkaar en met bevoegde internationale organisaties aan het progressief doorgeven en ontwikkelen van verbeterde systemen voor het bijhouden van registers.
Artikel 10
Veiligheid en voorzorgsmaatregelen
1. Elke partij zal waar mogelijk in overeenstemming met de nationale wetgeving en de doelstellingen van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging eisen dat alle natuurlijke en rechtspersonen als bedoeld in artikel 6 de nodige maatregelen nemen om te voorkomen dat tabaksproducten terechtkomen in illegale handelskanalen, onder andere:
a) |
het melden aan de bevoegde instanties:
|
b) |
het uitsluitend leveren van tabaksproducten of productieapparatuur in hoeveelheden die evenredig zijn met de vraag naar dergelijke producten binnen de beoogde markt voor detailhandel of voor gebruik. |
2. Elke partij zal waar mogelijk, in overeenstemming met de nationale wetgeving en de doelstellingen van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging, eisen dat betalingen voor transacties, die uitgevoerd worden door natuurlijke of rechtspersonen als bedoeld in artikel 6, uitsluitend toegestaan worden in de valuta en voor hetzelfde bedrag als op de factuur, en uitsluitend mogelijk zijn via wettige betaalmethoden van financiële instellingen, die zich bevinden binnen het grondgebied van de beoogde markt, en niet uitgevoerd zullen worden via een alternatief geldtransactiesysteem.
3. Een partij mag eisen dat betalingen die uitgevoerd worden door natuurlijke of rechtspersonen als bedoeld in artikel 6 voor materialen die gebruikt worden voor het produceren van tabaksproducten binnen haar rechterlijke bevoegdheid, uitsluitend toegestaan worden in de valuta en voor hetzelfde bedrag als op de factuur en uitsluitend mogelijk zijn via wettige betaalmethoden van financiële instellingen, die zich bevinden binnen het grondgebied van de beoogde markt, en niet uitgevoerd zullen worden via een alternatief geldtransactiesysteem.
4. Elke partij zal ervoor zorgen dat elke schending van de vereisten van dit artikel onderhevig is aan gepaste strafrechtelijke, civielrechtelijke of bestuurlijke procedures en effectieve, proportionele en afschrikkende sancties zoals, naargelang van het geval, opschorting of annulering van een vergunning.
Artikel 11
Verkoop via internet, telecommunicatie of andere nieuwe technologieën
1. Elke partij zal eisen dat alle natuurlijke en rechtspersonen die betrokken zijn bij een transactie met betrekking tot tabaksproducten via internet, telecommunicatie of een andere op nieuwe technologieën gebaseerde verkoopwijze, voldoen aan alle relevante verplichtingen die onder dit protocol vallen.
2. Elke partij zal overwegen om detailhandelverkoop van tabaksproducten via internet, telecommunicatie of een andere op nieuwe technologieën gebaseerde verkoopwijze te verbieden.
Artikel 12
Vrije zones en internationale doorvoer
1. Elke partij zal binnen drie jaar na de inwerkingtreding van dit protocol voor die partij effectieve maatregelen ten uitvoer leggen voor alle productie van en transacties in tabak en tabaksproducten in vrije zones met gebruik van alle relevante maatregelen, zoals bepaald in dit protocol.
2. Bovendien zal het vermengen van tabaksproducten met niet-tabaksproducten in een enkele container of een andere soortgelijke vervoerseenheid op het moment van verwijdering uit vrije zones verboden worden.
3. Elke partij zal in overeenstemming met de nationale wetgeving controle- en verificatiemaatregelen aannemen en toepassen op de internationale doorvoer of overlading binnen haar grondgebied van tabaksproducten en productieapparatuur in overeenstemming met de bepalingen van dit protocol om illegale handel in dergelijke producten te voorkomen.
Artikel 13
Rechtenvrije verkoop
1. Elke partij zal effectieve maatregelen ten uitvoer leggen om alle rechtenvrije verkopen te onderwerpen aan alle relevante bepalingen van dit protocol, rekening houdend met artikel 6 van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging.
2. De Vergadering van de partijen zal niet meer dan vijf jaar na het in werking treden van dit protocol verzekeren dat bij haar volgende bijeenkomst op feiten gebaseerd onderzoek is verricht om de omvang van illegale handel in tabaksproducten in verband met de rechtenvrije verkoop van dergelijke producten te bepalen. Op basis van dergelijk onderzoek zal de Vergadering van de partijen verdere gepaste maatregelen overwegen.
DEEL IV
DELICTEN
Artikel 14
Onwettige gedragingen inclusief strafbare feiten
1. Elke partij zal in overeenstemming met de basisprincipes van haar binnenlandse wetgeving wetgevende en, zo nodig, andere maatregelen aannemen om alle volgende gedragingen in de binnenlandse wetgeving als onwettig aan te merken:
a) |
productie, groothandel, tussenhandel, verkoop, transport, distributie, opslag, verzending, import of export van tabak, tabaksproducten of productieapparatuur in strijd met de bepalingen van dit protocol; |
b) |
|
c) |
|
d) |
tabaksproducten vermengen met niet-tabaksproducten tijdens de voortgang van de toeleveringsketen met het doel om tabaksproducten te verstoppen of te verhullen; |
e) |
vermengen van tabaksproducten met niet-tabaksproducten in strijd met artikel 12.2 van dit protocol; |
f) |
met gebruik van internet, telecommunicatie of andere op nieuwe technologieën gebaseerde verkoopwijzen van tabaksproducten in strijd met dit protocol; |
g) |
het verkrijgen van tabak, tabaksproducten of productieapparatuur door een persoon met een vergunning in overeenstemming met artikel 6 van een persoon die moet beschikken over een vergunning in overeenstemming met artikel 6, maar die hier niet over beschikt; |
h) |
het hinderen van een overheidsfunctionaris of een bevoegde functionaris bij het uitvoeren van taken met betrekking tot het voorkomen, afschrikken, opsporen, onderzoeken of beëindigen van illegale handel in tabak, tabaksproducten of productieapparatuur; |
i) |
|
j) |
witwassen van opbrengsten uit een onrechtmatige gedraging die op grond van lid 2 is vastgesteld als een strafbaar feit. |
2. Elke partij zal afhankelijk van de basisprincipes van haar binnenlandse wetgeving bepalen welke onwettige gedragingen, die vermeld zijn in lid 1, of andere gedragingen met betrekking tot illegale handel in tabak, tabaksproducten en productieapparatuur die in strijd zijn met de bepalingen van dit protocol, strafbare feiten zullen zijn en nemen wetgevende en andere maatregelen die nodig kunnen zijn om een dergelijke bepaling uit te voeren.
3. Elke partij zal het secretariaat van dit Protocol informeren welke van de onwettige gedragingen, die vermeld zijn in lid 1 en 2, de partij aangemerkt heeft als strafbare feiten in overeenstemming met lid 2 en zal het secretariaat voorzien van kopieën van haar wetten, of een beschrijving daarvan, die uitvoering geven aan lid 2, en van latere wijzigingen van dergelijke wetten.
4. Partijen worden aangemoedigd om hun nationale wetgeving met betrekking tot witwassen, wederzijdse rechtshulp en uitlevering te herzien, rekening houdende met internationale verdragen waarbij zij partij zijn, om te waarborgen dat deze effectief is waar het gaat om het handhaven van de bepalingen van dit protocol en zodoende de internationale samenwerking te versterken bij het bestrijden van strafbare feiten met betrekking tot illegale handel in tabak, tabaksproducten en productieapparatuur.
Artikel 15
Aansprakelijkheid van rechtspersonen
1. Elke partij zal de nodige maatregelen aannemen in overeenstemming met haar juridische principes om de aansprakelijkheid van rechtspersonen vast te stellen voor de onwettige gedragingen, met inbegrip van strafbare feiten, die zijn vastgesteld in overeenstemming met artikel 14 van dit protocol.
2. Afhankelijk van de juridische beginselen van elke partij kan de aansprakelijkheid van rechtspersonen strafrechtelijk, civielrechtelijk of bestuurlijk zijn.
3. Dergelijke aansprakelijkheid doet geen afbreuk aan de aansprakelijkheid van de natuurlijke personen die zich bezighouden met de onwettige gedragingen of die de strafbare feiten, die vastgesteld zijn in overeenstemming met de nationale wetgeving, regelingen en artikel 14 van dit protocol, gepleegd hebben.
Artikel 16
Vervolgingen en sancties
1. Elke partij zal de nodige maatregelen aannemen in overeenstemming met de nationale wetgeving om te verzekeren dat natuurlijke en rechtspersonen die verantwoordelijk gehouden worden voor de onwettige gedragingen, met inbegrip van strafbare feiten die vastgesteld zijn in overeenstemming met artikel 14, onderworpen worden aan effectieve, proportionele en afschrikkende strafrechtelijke of niet strafrechtelijke sancties, met inbegrip van geldelijke sancties.
2. Elke partij zal zich inspannen om te verzekeren dat wettelijke beoordelingsbevoegdheid op grond van haar binnenlandse wetgeving met betrekking tot vervolging van personen voor de onwettige gedragingen, met inbegrip van strafbare feiten, die zijn vastgesteld in overeenstemming met artikel 14, uitgevoerd wordt om de effectiviteit van wetshandhavingsmaatregelen met betrekking tot dergelijke onwettige gedragingen, met inbegrip van strafbare feiten, te maximaliseren en met inachtneming van de noodzaak om het begaan van een dergelijke onwettige gedraging, met inbegrip van strafbare feiten, af te schrikken.
3. Niets in dit protocol zal van invloed zijn op het beginsel dat de beschrijving van de onwettige gedragingen, met inbegrip van strafbare feiten, vastgesteld in overeenstemming met dit protocol, en van de toepasselijke juridische verdediging of andere juridische beginselen die de wettigheid van gedragingen regeren, voorbehouden is aan de binnenlandse wetgeving van een partij en dat dergelijke onwettige gedragingen, met inbegrip van strafbare feiten, vervolgd en bestraft zullen worden in overeenstemming met die wetgeving.
Artikel 17
Betalingen bij inbeslagneming
Partijen moeten, in overeenstemming met hun binnenlandse wetgeving, overwegen om dergelijke juridische en andere maatregelen aan te nemen die nodig kunnen zijn om de bevoegde instanties in staat te stellen om een bedrag van de producent, fabrikant, distributeur, importeur of exporteur van in beslag genomen tabak, tabaksproducten en/of productieapparatuur te vorderen dat proportioneel is aan de gederfde belastingen en rechten.
Artikel 18
Verwijdering of vernietiging
Alle in beslag genomen tabak, tabaksproducten en productieapparatuur zullen zoveel mogelijk vernietigd worden met gebruik van milieuvriendelijke methoden, of verwijderd worden in overeenstemming met de nationale wetgeving.
Artikel 19
Speciale opsporingstechnieken
1. Elke partij zal, indien dit wordt toegestaan door de basisbeginselen van haar binnenlandse wetgeving, binnen de mogelijkheden en op grond van de condities die worden voorgeschreven door de binnenlandse wetgeving, de nodige maatregelen nemen om het gepaste gebruik van gecontroleerde aflevering en, waar dit nodig geacht wordt, het gebruik van andere speciale opsporingstechnieken, zoals elektronische of andere vormen van toezicht en undercoveroperaties, door haar bevoegde instanties binnen het grondgebied mogelijk te maken om illegale handel in tabak, tabaksproducten of productieapparatuur effectief te bestrijden.
2. Ten behoeve van het onderzoeken van de strafbare feiten die vastgesteld zijn in overeenstemming met artikel 14 worden de partijen aangemoedigd om, zo nodig, gepaste bilaterale of multilaterale overeenkomsten of regelingen af te sluiten voor het gebruik van de technieken als bedoeld in lid 1 in het kader van samenwerking op internationaal niveau.
3. Bij afwezigheid van een overeenkomst of regeling in de zin van lid 2 moeten besluiten om dergelijke speciale opsporingstechnieken te gebruiken op international niveau genomen worden per geval en kunnen, zo nodig, rekening houden met financiële regelingen en afspraken met betrekking tot het uitoefenen van rechterlijke bevoegdheid door de betrokken partijen.
4. Partijen erkennen het belang en de noodzaak van internationale samenwerking en assistentie op dit gebied en zullen met elkaar en met internationale organisaties samenwerken aan het ontwikkelen van capaciteit om de doelen van dit artikel te bereiken.
DEEL V
INTERNATIONALE SAMENWERKING
Artikel 20
Algemene informatie-uitwisseling
1. Partijen zullen, ten behoeve van het realiseren van de doelstellingen van dit protocol en als onderdeel van het rapportage-instrument van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging waar nodig relevante informatie verstrekken, in overeenstemming met de binnenlandse wetgeving, betreffende onder andere:
a) |
getotaliseeerde gegevens over inbeslagnames van tabak, tabaksproducten of productieapparatuur, hoeveelheid, waarde van inbeslagnames, productbeschrijvingen, data en plaatsen van productie; en ontdoken belastingen; |
b) |
import, export, doorvoer, verkopen met belastingaftrek en rechtenvrije verkopen en hoeveelheid of waarde van de productie van tabak, tabaksproducten of productieapparatuur; |
c) |
trends, verstopmethoden en werkwijzen gebruikt bij illegale handel in tabak, tabaksproducten of productieapparatuur; en |
d) |
alle andere informatie, zoals overeengekomen door de partijen. |
2. Partijen zullen met elkaar en met bevoegde internationale organisaties samenwerken om de capaciteiten van partijen op te bouwen om informatie te verzamelen en uit te wisselen.
3. Partijen zullen de genoemde informatie beschouwen als vertrouwelijk en uitsluitend voor het gebruik van de partijen, tenzij anders vermeld door de verzendende partij.
Artikel 21
Uitwisseling van informatie voor rechtshandhavingsdoeleinden
1. Partijen zullen afhankelijk van de binnenlandse wetgeving of toepasselijke internationale verdragen, indien van toepassing, de volgende informatie verstrekken op eigen initiatief of op verzoek van een partij die gegronde redenen aanvoert dat dergelijke informatie nodig is ten behoeve van opsporing of onderzoek van illegale handel in tabak, tabaksproducten of productieapparatuur:
a) |
vergunningsregisters voor de betrokken natuurlijke en rechtspersonen; |
b) |
informatie voor het identificeren, controleren en vervolgen van natuurlijke of rechtspersonen die betrokken zijn bij de illegale handel in tabak, tabaksproducten of productieapparatuur; |
c) |
registers over onderzoeken en vervolgingen; |
d) |
betalingsregisters voor import, export of rechtenvrije verkopen van tabak, tabaksproducten of productieapparatuur; en |
e) |
details over inbeslagnames van tabak, tabaksproducten of productieapparatuur (inclusief referentie-informatie van de zaak indien van toepassing, hoeveelheid, waarde van inbeslagname, productbeschrijving, betrokken entiteiten, datum en plaats van productie) en werkwijzen (inclusief transportmiddelen, verberging, route en opsporing). |
2. De informatie die op grond van dit artikel ontvangen wordt van de partijen zal exclusief gebruikt worden voor de doelstellingen van dit protocol. Partijen kunnen specificeren dat dergelijke informatie niet doorgegeven mag worden zonder de toestemming van de partij die de informatie heeft verstrekt.
Artikel 22
Informatie-uitwisseling: vertrouwelijkheid en bescherming van informatie
1. Elke partij zal de bevoegde nationale instantie aanwijzen waaraan de gegevens als bedoeld in de artikelen 20, 21 en 24, verstrekt worden en zal de partijen daarvan op de hoogte stellen via het secretariaat van het Verdrag.
2. De uitwisseling van informatie op grond van dit protocol zal onderworpen zijn aan de binnenlandse wetgeving met betrekking tot vertrouwelijkheid en privacy. Partijen zullen, zoals wederzijds overeengekomen, alle uitgewisselde vertrouwelijke informatie beschermen.
Artikel 23
Assistentie en samenwerking: opleiding, technische bijstand en samenwerking in wetenschappelijke, technische en technologische aangelegenheden
1. Partijen zullen met elkaar en/of via bevoegde internationale en regionale organisaties samenwerken voor het verschaffen van opleiding, technische bijstand en samenwerking in wetenschappelijke, technische en technologische aangelegenheden om de doelstellingen van dit protocol te realiseren, zoals wederzijds overeengekomen. Dergelijke assistentie kan bestaan uit het overdragen van expertise of geschikte technologie op het gebied van informatievergaring, wetshandhaving, volgen en traceren, informatiebeheer, bescherming van persoonsgegevens, verboden, elektronisch toezicht, forensische analyse, wederzijdse rechtshulp en uitlevering.
2. Partijen kunnen, zo nodig, bilaterale, multilaterale of andere overeenkomsten of regelingen aangaan om opleiding, technische bijstand en samenwerking in wetenschappelijke, technische en technologische kwesties te bevorderen met inachtneming van de behoeften van partijen in ontwikkelingslanden en partijen met een overgangseconomie.
3. Partijen zullen, zo nodig, samenwerken om de mogelijkheden voor het bepalen van de exacte geografische herkomst van in beslag genomen tabak en tabaksproducten te ontwikkelen en te bestuderen.
Artikel 24
Assistentie en samenwerking: onderzoek en vervolging van delicten
1. Partijen zullen, in overeenstemming met hun binnenlandse wetgeving, alle nodige maatregelen nemen om samenwerking te versterken door middel van multilaterale, regionale of bilaterale regelingen voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken, vervolgen en bestraffen van natuurlijke of rechtspersonen die betrokken zijn bij illegale handel in tabak, tabaksproducten of productieapparatuur.
2. Elke partij zal ervoor zorgen dat bestuurlijke, regelgevende, wetshandhavings- en andere instanties die betrokken zijn bij het bestrijden van illegale handel in tabak, tabaksproducten of productieapparatuur (inclusief justitiële instanties, indien toegestaan op grond van binnenlandse wetgeving) samenwerken en relevante informatie uitwisselen op nationaal en internationaal niveau binnen de voorgeschreven bepalingen van haar binnenlandse wetgeving.
Artikel 25
Bescherming van soevereiniteit
1. Partijen zullen hun verplichtingen op grond van dit protocol uitvoeren op een wijze die consistent is met de beginselen van soevereine gelijkheid en territoriale integriteit van staten en het beginsel van niet-inmenging in de binnenlandse aangelegenheden van andere staten.
2. Niets in dit protocol geeft een partij het recht om op het grondgebied van een andere staat rechtsmacht uit te oefenen en functies uit te voeren die volgens de binnenlandse wetgeving exclusief voorbehouden zijn aan de instanties van die andere staat.
Artikel 26
Rechterlijke bevoegdheid
1. Elke partij zal de nodige maatregelen aannemen om haar rechterlijke bevoegdheid over de in overeenstemming met artikel 14 vastgestelde strafbare feiten te bepalen wanneer:
a) |
het delict gepleegd is op het grondgebied van die partij; of |
b) |
het delict gepleegd is aan boord van een schip dat vaart onder de vlag van die partij of een vliegtuig dat geregistreerd is volgens de wetgeving van die partij op het moment dat het delict gepleegd werd. |
2. Overeenkomstig artikel 25 mag een partij tevens haar rechterlijke bevoegdheid bepalen over een dergelijk strafbaar feit wanneer:
a) |
het delict gepleegd is tegen die partij; |
b) |
het delict gepleegd is door een onderdaan van die partij of een staatloos persoon die zijn of haar normale verblijfplaats op haar grondgebied van de partij heeft; of |
c) |
het delict één van de delicten is die zijn vastgesteld in overeenstemming met artikel 14 en gepleegd werd buiten haar grondgebied met het oog op het begaan van een delict dat in overeenstemming met artikel 14 is vastgesteld binnen het grondgebied. |
3. Ten behoeve van artikel 30 zal elke partij dergelijke maatregelen aannemen die nodig zijn om haar rechterlijke bevoegdheid over de strafbare feiten die vastgesteld zijn in overeenstemming met artikel 14 te bepalen wanneer de vermeende overtreder zich op haar grondgebied bevindt en de partij deze persoon niet uitlevert louter om de reden dat hij of zij onderdaan van de partij is.
4. Elke partij kan tevens dergelijke maatregelen aannemen die nodig zijn om haar rechterlijke bevoegdheid over de strafbare feiten die vastgesteld zijn in overeenstemming met artikel 14 te bepalen wanneer de vermeende overtreder zich bevindt op haar grondgebied van de partij en de partij hem of haar niet uitlevert.
5. Indien een partij die haar rechterlijke bevoegdheid op grond van de leden 1 en 2 uitoefent, geïnformeerd is, of op andere wijze te weten is gekomen dat één of meer partijen een onderzoek, vervolging of gerechtelijke procedure uitvoeren met betrekking tot dezelfde gedraging, zullen de bevoegde instanties van die partijen met elkaar overleggen om hun optreden te coördineren.
6. Ongeacht de normen van de algemene internationale wetgeving sluit dit protocol niet het uitoefenen van strafrechtspraak, die is vastgesteld door een partij in overeenstemming met haar binnenlandse wetgeving, uit.
Artikel 27
Samenwerking op het gebied van rechtshandhaving
1. Elke partij zal, in overeenstemming met haar respectievelijke binnenlandse wetgeving en bestuurlijke systemen, effectieve maatregelen nemen om:
a) |
waar nodig, communicatiekanalen te verbeteren en vast te stellen tussen de bevoegde instanties, agentschappen en diensten om de veilige en snelle uitwisseling van informatie met betrekking tot alle aspecten van de strafbare feiten die vastgesteld zijn in overeenstemming met artikel 14 te vergemakkelijken; |
b) |
te zorgen voor effectieve samenwerking tussen de bevoegde instanties, agentschappen, douanediensten, politie en andere rechtshandhavingsorganen; |
c) |
samen te werken met andere partijen bij het inwinnen van inlichtingen in specifieke zaken met betrekking tot strafbare feiten die zijn vastgesteld in overeenstemming met artikel 14 met betrekking tot:
|
d) |
indien nodig, de nodige artikelen of hoeveelheden van substanties voor analytische of onderzoeksdoeleinden te verschaffen; |
e) |
effectieve coördinatie te vergemakkelijken tussen haar bevoegde instanties, agentschappen en diensten en de uitwisseling van personeel en andere experts te bevorderen, met inbegrip van de inschakeling van verbindingsfunctionarissen, overeenkomstig bilaterale overeenkomsten of regelingen tussen de betrokken partijen; |
f) |
relevante informatie over specifieke middelen en methoden, die door natuurlijke of rechtspersonen gebruikt worden bij het begaan van dergelijke delicten, uit te wisselen met andere partijen, inclusief, waar van toepassing, routes en vervoermiddelen en het gebruik van valse identiteiten, gewijzigde of valse documenten of andere middelen om hun activiteiten te verbergen; en |
g) |
relevante informatie uit te wisselen en bestuurlijke en andere maatregelen, die genomen zijn ten behoeve van het vroeg identificeren van de strafbare feiten die vastgesteld zijn in overeenstemming met artikel 14, te coördineren. |
2. Partijen zullen met het oog op het uitvoeren van dit protocol overwegen om bilaterale of multilaterale overeenkomsten of regelingen over directe samenwerking tussen hun wetshandhavingsdiensten aan te gaan en, indien dergelijke overeenkomsten of regelingen reeds bestaan, deze overeenkomstig aan te passen. Bij afwezigheid van dergelijke overeenkomsten of regelingen tussen de betrokken partijen kunnen de partijen dit protocol beschouwen als de basis voor wederzijdse samenwerking op het gebied van rechtshandhaving met betrekking tot de delicten die vallen onder dit protocol. Partijen zullen, indien mogelijk, volledig gebruikmaken van de overeenkomsten of regelingen met betrekking tot internationale of regionale organisaties om de samenwerking tussen hun wetshandhavingsdiensten te verbeteren.
3. Partijen zullen ernaar streven samen te werken binnen de grenzen van hun middelen om te reageren op internationale illegale handel in tabaksproducten waarbij moderne technologie wordt gebruikt.
Artikel 28
Wederzijdse administratieve bijstand
Partijen zullen in overeenstemming met hun respectievelijke binnenlandse juridische en bestuurlijke systemen elkaar op verzoek of uit eigen initiatief voorzien van informatie om de juiste toepassing van douane- en andere relevante wetgeving bij het voorkomen, opsporen, onderzoeken, vervolgen en bestrijden van illegale handel in tabak, tabaksproducten of productieapparatuur te verzekeren. De partijen zullen de genoemde informatie beschouwen als vertrouwelijk en voor beperkt gebruik, tenzij anders vermeld door de verzendende partij. Dergelijke informatie kan bestaan uit:
a) |
nieuwe douane- en andere technieken voor wetshandhaving met bewezen effectiviteit; |
b) |
nieuwe trends, middelen of methoden om zich bezig te houden met illegale handel in tabak, tabaksproducten en productieapparatuur; |
c) |
goederen waarvan bekend is dat zij het voorwerp van illegale handel in tabak, tabaksproducten en productieapparatuur uitmaken, evenals details van de beschrijving, de verpakking, het transport en de opslag en methoden die gebruikt worden met betrekking tot deze goederen; |
d) |
natuurlijke of rechtspersonen waarvan bekend is dat zij een delict gepleegd hebben of deelgenomen hebben aan een delict in overeenstemming met artikel 14; en |
e) |
andere gegevens die de aangewezen diensten kunnen helpen bij risicoanalyse ten behoeve van controle- en andere handhavingsdoeleinden. |
Artikel 29
Wederzijdse rechtshulp
1. Partijen zullen elkaar zoveel mogelijk wederzijdse rechtshulp verlenen bij onderzoeken, vervolgingen en gerechtelijke procedures met betrekking tot strafbare feiten die vastgesteld zijn in overeenstemming met artikel 14 van dit protocol.
2. Wederzijdse rechtshulp zal zover mogelijk verleend worden door de verzochte partij onder relevante wetgeving, verdragen, overeenkomsten en regelingen met betrekking tot onderzoeken, vervolgingen en gerechtelijke procedures met betrekking tot de delicten waarvoor rechtspersonen verantwoordelijk gehouden kunnen worden in overeenstemming met artikel 15 van dit protocol door de verzoekende partij.
3. Wederzijdse rechtshulp die verleend wordt in overeenstemming met dit artikel kan gevraagd worden voor de volgende doeleinden:
a) |
het opnemen van bewijs of verklaringen van personen; |
b) |
betekening van gerechtelijke stukken; |
c) |
het uitvoeren van huiszoekingen en inbeslagneming, en bevriezing; |
d) |
het onderzoeken van objecten en locaties; |
e) |
het verschaffen van informatie, bewijsstukken en taxaties van experts; |
f) |
het verschaffen van originele of gecertificeerde exemplaren van relevante documenten en registers, met inbegrip van regerings-, bank-, financiële, bedrijfs- of zakelijke registers; |
g) |
het identificeren of traceren van misdaad, eigendom, hulpmiddelen of andere zaken ten behoeve van bewijsvoering; |
h) |
het vergemakkelijken van het vrijwillig verschijnen van personen voor de verzoekende partij; en |
i) |
alle andere hulp die niet in strijd is met de binnenlandse wetgeving van de verzochte partij. |
4. Dit artikel zal geen invloed hebben op de verplichtingen op grond van een ander bilateraal of multilateraal verdrag dat wederzijdse rechtshulp in zijn geheel of gedeeltelijk regeert of zal regeren.
5. De leden 6 tot 24 zullen op basis van wederkerigheid van toepassing zijn op verzoeken die ingediend zijn volgens dit artikel indien de partijen in kwestie niet gebonden zijn door een verdrag of intergouvernementele overeenkomst voor wederzijdse rechtshulp. Indien de partijen gebonden zijn door een dergelijk verdrag of een dergelijke intergouvernementele overeenkomst, zullen de overeenkomstige bepalingen van dat verdrag of die intergouvernementele overeenkomst van toepassing zijn, tenzij de partijen ermee instemmen om lid 6 tot 24 in plaats daarvan toe te passen. Partijen wordt sterk aangeraden om deze leden toe te passen indien zij de samenwerking versoepelen.
6. Partijen zullen een centrale instantie aanwijzen die de verantwoordelijkheid en macht zal hebben om verzoeken voor wederzijdse rechtshulp te ontvangen en om deze ofwel uit te voeren of over te dragen aan hun respectievelijke bevoegde instantie voor uitvoering. Wanneer een partij een speciale regio of speciaal grondgebied heeft met een apart systeem voor wederzijdse rechtshulp, kan de partij een aparte centrale instantie aanwijzen die dezelfde functie heeft voor die regio of voor dat grondgebied. Centrale instanties zullen zorgen voor de snelle en juiste uitvoering of overdracht van de ontvangen verzoeken. Wanneer de centrale instantie het verzoek overdraagt aan een bevoegde instantie voor uitvoering, zal de instantie bij de bevoegde instantie aandringen op de snelle en juiste uitvoering van het verzoek. Elke partij zal het Hoofd van het secretariaat van het Verdrag informeren op het moment van toetreding, aanvaarding, goedkeuring, formele bevestiging of ratificatie van dit protocol van de voor dit doel toegewezen centrale instantie. De overdracht van verzoeken voor wederzijdse rechtshulp en hieraan gerelateerde communicatie zullen van kracht worden tussen de door de partijen aangewezen centrale instanties. Deze eis zal geen afbreuk doen aan het recht van een partij om te vereisen dat dergelijke verzoeken en communicatie gericht zijn aan de instantie via het diplomatieke kanaal en, in dringende omstandigheden, waar de partijen instemmen via gepaste internationale organisaties, indien mogelijk.
7. Verzoeken zullen schriftelijke ingediend worden of, waar mogelijk, op elke wijze die een schriftelijke melding oplevert in een taal die acceptabel is voor de verzochte partij op grond van bepalingen die de partij in staat stellen om authenticiteit vast te stellen. De acceptabele taal of talen voor elke partij zal/zullen gemeld worden aan het Hoofd van het secretariaat van het Verdrag op het moment van toetreding, aanvaarding, goedkeuring, formele bevestiging of ratificatie van dit protocol. In dringende omstandigheden, en indien overeengekomen door de partijen, mogen verzoeken mondeling ingediend worden, waarna zij onmiddellijk schriftelijk bevestigd zullen worden.
8. Een verzoek om wederzijdse rechtshulp bevat:
a) |
de identiteit van de instantie die het verzoek indient; |
b) |
het onderwerp en de aard van het onderzoek, de vervolging of de gerechtelijke procedure waar het verzoek betrekking op heeft en de naam en de functies van de instantie die een dergelijk onderzoek, vervolging of gerechtelijke procedure uitvoert; |
c) |
een samenvatting van de relevante feiten, behalve met betrekking tot verzoeken ten behoeve van betekening van de gerechtelijke stukken; |
d) |
een beschrijving van de gewenste hulp en elke specifieke procedure die de verzoekende partij wenst te volgen; |
e) |
waar mogelijk, de identiteit, locatie en nationaliteit van alle betrokken personen; |
f) |
het doel waarvoor het aangezochte bewijs, de informatie of handeling moet dienen; en |
g) |
de bepalingen van de binnenlandse wetgeving die relevant zijn voor het strafbare feit en de bestraffing daarvan. |
9. De verzochte partij mag aanvullende informatie vragen wanneer dit nodig lijkt voor het uitvoeren van het verzoek in overeenstemming met haar binnenlandse wetgeving of wanneer het een dergelijke uitvoering kan versoepelen.
10. Een verzoek zal uitgevoerd worden in overeenstemming met de binnenlandse wetgeving van de verzochte partij en, voor zover niet in strijd met de binnenlandse wetgeving van de verzochte partij en waar mogelijk, in overeenstemming met de in het verzoek gespecificeerde procedures.
11. De verzoekende partij zal geen andere dan in het verzoek vermelde informatie of bewijs dat door de verzochte partij voor onderzoeken, vervolgingen of gerechtelijke procedures verschaft is overdragen zonder de voorafgaande toestemming van de verzochte partij. Niets in dit lid zal de verzoekende partij weerhouden van het in de procedure openbaren van informatie of bewijs dat ontlastend is voor een beschuldigde persoon. In het laatste geval zal de verzoekende partij de verzochte partij voorafgaand aan de openbaarmaking op de hoogte stellen en, zo nodig, overleggen met de verzochte partij. Indien, in uitzonderlijk geval, melding vooraf niet mogelijk is, zal de verzoekende partij de verzochte partij zo snel mogelijk informeren over de openbaarmaking.
12. De verzoekende partij mag de verzochte partij vragen het feit en de inhoud van het verzoek vertrouwelijk te houden, met uitzondering van de mate die vereist is voor het uitvoeren van het verzoek. Indien de verzochte partij niet kan voldoen aan de eis van vertrouwelijkheid, dan zal zij de verzoekende partij onmiddellijk hierover inlichten.
13. Wanneer een persoon zich bevindt op het grondgebied van een partij en door de justitiële autoriteiten van een andere partij gehoord moet worden als getuige of expert, mag de eerst partij op verzoek van de andere toestaan dat de hoorzitting plaatsvindt via videoconferentie indien het voor de persoon in kwestie niet mogelijk of gewenst is om persoonlijk te verschijnen op het grondgebied van de verzoekende partij, waar dit mogelijk en in overeenstemming is met de fundamentele beginselen van binnenlandse wetgeving. Partijen kunnen overeenkomen dat de hoorzitting uitgevoerd zal worden door een justitiële autoriteit van de verzoekende partij en bijgewoond wordt door een justitiële autoriteit van de verzochte partij.
14. Wederzijdse rechtshulp kan geweigerd worden:
a) |
indien het verzoek niet in overeenstemming met dit artikel is ingediend; |
b) |
indien de verzochte partij van mening is dat het uitvoeren van het verzoek mogelijkerwijs haar soevereiniteit, veiligheid, openbare orde of andere essentiële belangen in gevaar brengt; |
c) |
indien het de instanties van de verzochte partij door hun binnenlandse wetgeving verboden is om de gevraagde handeling met betrekking tot een soortgelijk delict uit te voeren, wanneer dit onder hun rechtsbevoegdheid het voorwerp geweest zou zijn van een onderzoek, vervolging of gerechtelijke procedures; |
d) |
wanneer het verzoek betrekking heeft op een misdaad waarvoor de maximumstraf bij de verzochte partij minder dan twee jaar gevangenisstraf of een andere vorm van vrijheidsberoving is, indien, naar mening van de verzochte partij, het verlenen van de hulp een disproportionele belasting vormt op haar middelen in verhouding met de ernst van de misdaad; of |
e) |
indien het inwilligen van het verzoek in strijd is met het rechtssysteem van de verzochte partij met betrekking tot wederzijdse rechtshulp. |
15. Er dienen redenen opgegeven te worden voor elke weigering van wederzijdse rechtshulp.
16. Een partij zal niet weigeren om wederzijdse rechtshulp te verlenen krachtens dit artikel op grond van het bankgeheim.
17. Partijen mogen geen verzoek om wederzijdse rechtshulp weigeren alleen op grond van de overweging dat het delict tevens fiscale kwesties bevat.
18. Partijen mogen weigeren om wederzijdse rechtshulp te verlenen volgens dit artikel op grond van afwezigheid van dubbele strafbaarheid. Echter, de verzochte partij mag, wanneer deze partij het gepast acht, hulp verschaffen in de mate die de partij naar eigen inzicht besluit, ongeacht of de gedraging een delict vormt op grond van de binnenlandse wetgeving van de verzochte partij.
19. De verzochte partij zal het verzoek om wederzijdse rechtshulp zo snel mogelijk uitvoeren en zal zoveel mogelijk rekening houden met de deadlines die gesuggereerd worden door de verzoekende partij en waarvoor redenen gegeven zijn, bij voorkeur in het verzoek. De verzochte partij zal reageren op redelijke verzoeken van de verzoekende partij met betrekking tot de voortgang van het verzoek. De verzoekende partij dient de verzochte partij onmiddellijk in te lichten wanneer de gezochte hulp niet langer vereist is.
20. Wederzijdse rechtshulp kan uitgesteld worden door de verzochte partij op grond dat het een lopend onderzoek, een vervolging of een gerechtelijke procedure stoort.
21. Voorafgaand aan het weigeren van een verzoek volgens lid 1 of aan het uitstellen van de uitvoering volgens lid 20, moet de verzochte partij de verzoekende partij raadplegen om te overwegen of hulp toegewezen kan worden afhankelijk van de noodzakelijk geachte voorwaarden en bepalingen. Indien de verzoekende partij hulp accepteert die onderworpen is aan die bepalingen, moet de partij de bepalingen naleven.
22. De gebruikelijke kosten voor het uitvoeren van een verzoek zullen gedragen worden door de verzochte partij, tenzij anders overeengekomen door de betrokken partijen. Indien uitgaven van een substantiële of buitengewone aard vereist zijn of zullen zijn om het verzoek in te willigen, zullen de partijen de voorwaarden en bepalingen op grond waarvan het verzoek uitgevoerd zal worden bepalen, evenals hoe de kosten gedragen zullen worden.
23. In het geval van een verzoek:
a) |
zal de verzochte partij de verzoekende partij voorzien van exemplaren van regeringsregisters, documenten of informatie die de verzochte partij in haar bezit heeft en die op grond van de binnenlandse wetgeving beschikbaar zijn voor het algemeen publiek; en |
b) |
mag de verzochte partij, naar eigen inzicht, de verzoekende partij in het geheel, gedeeltelijk, of afhankelijk van de condities die de verzochte partij noodzakelijk acht voorzien van exemplaren van regeringsregisters, documenten of informatie in zijn bezit die onder zijn binnenlandse wetgeving niet beschikbaar zijn voor het algemene publiek. |
24. Partijen zullen, zo mogelijk, de mogelijkheid overwegen van het sluiten van bilaterale of multilaterale overeenkomsten of regelingen die het doel dienen van, praktische uitvoering geven aan, of de bepalingen verbeteren van dit artikel.
Artikel 30
Uitlevering
1. Dit artikel zal van toepassing zijn op de strafbare feiten die vastgesteld zijn in overeenstemming met artikel 14 van dit protocol wanneer:
a) |
de persoon die het onderwerp is van het verzoek om uitlevering zich bevindt op het grondgebied van de verzochte partij; |
b) |
het strafbare feit waarvoor om uitlevering wordt gevraagd, strafbaar is op grond van de binnenlandse wetgeving van zowel de verzoekende partij als van de verzochte partij; en |
c) |
het delict bestraft kan worden met een maximale gevangenisperiode of andere vormen van vrijheidsberoving van minimaal vier jaar of met een ernstigere straf of een kortere periode, zoals overeengekomen door de partijen in overeenstemming met bilaterale en multilaterale verdragen of andere internationale overeenkomsten. |
2. Elk strafbaar feit waarop dit artikel van toepassing is, wordt geacht opgenomen te zijn als een delict waarvoor uitlevering kan worden toegestaan in elk bestaand uitleveringsverdrag tussen de partijen. De partijen verplichten zich tot het opnemen van dergelijke delicten als delicten waarvoor uitlevering kan worden toegestaan in elk uitleveringsverdrag dat tussen hen gesloten wordt.
3. Indien een partij die uitlevering afhankelijk maakt van het bestaan van een verdrag een verzoek om uitlevering vraagt van een andere partij waarmee de partij geen uitleveringsverdrag heeft, kan de partij dit protocol in overweging nemen als de wettelijke basis voor uitlevering met betrekking tot strafbare feiten waarop dit artikel van toepassing is.
4. Partijen die uitwisseling niet afhankelijk maken van het bestaan van een verdrag zullen de strafbare feiten waarop dit artikel van toepassing is onderling erkennen als delicten waarvoor uitlevering kan worden toegestaan.
5. Uitlevering zal onderhevig zijn aan de bepalingen die verschaft worden door de binnenlandse wetgeving van de verzochte partij of door toepasselijke uitleveringsverdragen, met inbegrip van o.a. bepalingen met betrekking tot de minimumstrafeisen voor uitwisseling en de grond waarop de verzochte partij uitlevering mag weigeren.
6. Partijen zullen, afhankelijk van hun nationale wetgeving, proberen om uitwisselingsprocedures snel af te handelen en de vereisten met betrekking tot bewijsvoering te vereenvoudigen voor alle strafbare feiten waarop dit artikel van toepassing is.
7. Indien een partij een persoon, die zich op het grondgebied van de partij bevindt en die een vermeende overtreder is, niet uitlevert voor een strafbaar feit waarop dit artikel van toepassing is, uitsluitend op grond van het feit dat hij of zij één van haar onderdanen is, zal de partij die vraagt om uitlevering verplicht zijn om de kwestie zo snel mogelijk in te dienen bij de bevoegde instanties met het oog op rechtsvervolging. Deze instanties zullen hun beslissing nemen en hun procedures op dezelfde wijze uitvoeren als in het geval van elk ander delict van soortgelijke aard onder de binnenlandse wetgeving van die partij. De betrokken partijen zullen met elkaar overleggen, in het bijzonder over aspecten met betrekking tot de procedure en de bewijslast om de efficiëntie van een dergelijke vervolging te verzekeren.
8. Wanneer het een partij op grond van haar binnenlandse wetgeving toegestaan is één van haar onderdanen uit te leveren of anderszins over te dragen, uitsluitend op voorwaarde dat de persoon teruggestuurd zal worden naar die partij om de opgelegde straf, die voortvloeit uit de rechtszaak of andere procedures waarvoor de uitlevering of overdracht van de persoon gevraagd werd, uit te zitten, en dat de partij en de partij die vraagt om uitlevering van de persoon het eens zijn met deze optie en andere voorwaarden die zij gepast achten, zal een dergelijke voorwaardelijke uitlevering of overdracht voldoende zijn om aan de in lid 7 vermelde verplichting te voldoen.
9. Wanneer een uitlevering, waarom gevraagd werd ten behoeve van het uitvoeren van een vonnis, geweigerd wordt omdat de gevraagde persoon een onderdaan is van de verzochte partij, zal de verzochte partij, indien haar binnenlandse wetgeving dit toestaat en in overeenstemming met de vereisten van een dergelijke wet, na aanvraag van de verzoekende partij overwegen om het vonnis dat opgelegd is op grond van de binnenlandse wetgeving van de verzoekende partij, of het restant daarvan, uit te voeren.
10. Elke persoon waartegen procedures uitgevoerd worden in verband met de strafbare feiten waarop dit artikel van toepassing is, zullen in elk stadium van de procedures verzekerd zijn van een eerlijke behandeling en zij genieten alle rechten en verzekeringen die verschaft worden door de binnenlandse wetgeving van de partij van het grondgebied waar die persoon zich bevindt.
11. Niets in dit protocol zal geïnterpreteerd worden als een verplichting tot uitlevering indien de verzochte partij substantiële reden heeft om te geloven dat het verzoek ingediend is om de persoon te vervolgen of te straffen op grond van het geslacht, het ras, de religie, de nationaliteit, de etnische afkomst of de politieke mening van die persoon of dat het naleven van het verzoek de positie van die persoon om deze redenen in gevaar zal brengen.
12. Partijen mogen een verzoek om uitlevering niet alleen weigeren op grond van de overweging dat het delict tevens fiscale kwesties bevat.
13. Voorafgaand aan de weigering tot uitlevering, zal de verzochte partij, zo nodig, overleggen met de verzoekende partij om deze voldoende gelegenheid te geven om haar meningen te presenteren en om informatie met betrekking tot de beschuldigingen te verschaffen.
14. Partijen zullen proberen om bilaterale en multilaterale overeenkomsten en regelingen aan te gaan om de uitlevering uit te voeren of de effectiviteit hiervan te verbeteren. Waar de partijen gebonden zijn door een bestaand verdrag of intergouvernementele regeling, zullen de overeenkomstige bepalingen van dat verdrag of die intergouvernementele regeling van toepassing zijn, tenzij de partijen ermee instemmen om lid 1 tot 13 in plaats daarvan toe te passen.
Artikel 31
Maatregelen om uitlevering te verzekeren
1. De verzochte partij mag, behoudens haar binnenlandse wetgeving en de uitleveringsverdragen, na overtuigd te zijn dat de omstandigheden dit rechtvaardigen en urgent zijn, op verzoek van de verzoekende partij een persoon om wiens uitlevering gevraagd is en die zich bevindt op het grondgebied van de verzochte partij aanhouden of andere gepaste maatregelen nemen om zijn of haar aanwezigheid bij de uitleveringsprocedures te verzekeren.
2. Maatregelen genomen in overeenstemming met lid 1 zullen overeenkomstig de nationale wetgeving, indien mogelijk en zo snel mogelijk, gemeld worden aan de verzoekende partij.
3. Elke persoon met betrekking tot wie de maatregelen in overeenstemming met lid 1 genomen worden, zal recht hebben op:
a) |
snelle communicatie met de dichtstbijzijnde geschikte vertegenwoordiger van de staat waarvan die persoon een onderdaan is of, indien die persoon staatloos is, van de staat waar die persoon gewoonlijk verblijft; en |
b) |
bezoek door een vertegenwoordiger van die staat. |
DEEL VI
RAPPORTEREN
Artikel 32
Verslaglegging en uitwisseling van informatie
1. Elke partij zal periodieke verslagen over de tenuitvoerlegging van dit protocol indienen bij de Vergadering van de partijen via het secretariaat van het Verdrag.
2. De indeling en inhoud van dergelijke verslagen zal bepaald worden door de Vergadering van de partijen. Deze verslagen zullen deel uitmaken van het standaard rapportage-instrument van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging.
3. De inhoud van de periodieke verslagen genoemd in lid 1 zal bepaald worden met inachtneming van o.a. het volgende:
a) |
informatie over wetgevende, uitvoerende, bestuurlijke en andere maatregelen die genomen zijn om dit protocol ten uitvoer te leggen; |
b) |
informatie, zo nodig, over beperkingen of obstakels waarop men gestuit is tijdens de tenuitvoerlegging van dit protocol en over de maatregelen die genomen zijn om deze obstakels te overwinnen; |
c) |
informatie, zo nodig, over geleverde, ontvangen, of gevraagde financiële en technische hulp voor activiteiten met betrekking tot het beëindigen van de illegale handel in tabaksproducten; en |
d) |
de informatie gespecificeerd in artikel 20. |
In die gevallen waar relevante gegevens reeds verzameld zijn als onderdeel van het verslagleggingsmechanisme van de Conferentie van de partijen, zal de Vergadering van de partijen deze inspanningen niet herhalen.
4. De Vergadering van de partijen zal, volgens artikel 33 en 36, regelingen overwegen om partijen in ontwikkelingslanden en partijen met een overgangseconomie, op hun verzoek, te helpen bij het voldoen aan hun verplichtingen op grond van dit artikel.
5. Op het verstrekken van informatie op grond van die artikelen is de nationale wetgeving met betrekking tot vertrouwelijkheid en privacy van toepassing. Partijen zullen, zoals wederzijds overeengekomen, alle vertrouwelijke informatie die verstrekt of uitgewisseld is beschermen.
DEEL VII
INSTITUTIONELE REGELINGEN EN FINANCIËLE BRONNEN
Artikel 33
Vergadering van de partijen
1. Hierbij wordt een Vergadering van de partijen ingesteld. De eerste zitting van de Vergadering van de partijen zal onmiddellijk voor of onmiddellijk na de volgende gewone zitting van de Conferentie van de partijen na het in werking treden van dit protocol bijeengeroepen worden door het secretariaat van het Verdrag.
2. Daarna zullen gewone zittingen van de Vergadering van de partijen onmiddellijk voor of onmiddellijk na gewone zittingen van de Conferentie van de partijen bijeengeroepen worden door het secretariaat van het Verdrag.
3. Buitengewone zittingen van de Vergadering van de partijen kunnen op elk ander tijdstip worden gehouden indien de Vergadering deze noodzakelijk acht, of op schriftelijk verzoek van een partij, op voorwaarde dat dit verzoek door ten minste een derde van de partijen wordt gesteund binnen zes maanden nadat het aan hen is medegedeeld door het secretariaat van het Verdrag.
4. Het reglement voor de procesvoering en de financiële regelingen van de Conferentie van de partijen van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging zullen van overeenkomstige toepassing zijnop de Vergadering van de partijen, tenzij de Vergadering van de partijen anders besluit.
5. De Vergadering van de partijen zal de tenuitvoerlegging van het protocol regelmatig herzien en de nodige beslissingen nemen om de effectieve tenuitvoerlegging te bevorderen.
6. De Vergadering van de partijen zal besluiten over de schaal en het mechanisme van de vrijwillig vastgestelde bijdragen van de partijen aan het protocol voor de werking van dit protocol evenals andere mogelijke middelen voor de tenuitvoerlegging ervan.
7. Tijdens elke gewone zitting zal de Vergadering van de partijen bij consensus een begroting en werkplan aannemen voor de financiële periode tot de volgende gewone zitting, die zullen afwijken van de begroting en het werkplan van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging.
Artikel 34
Secretariaat
1. Het secretariaat van het Verdrag is het secretariaat van dit protocol.
2. De functies van het secretariaat van het Verdrag met betrekking tot zijn rol als het secretariaat van dit protocol zijn de volgende:
a) |
het treffen van regelingen voor sessies van de Vergadering van de partijen en alle hulporganen, evenals werkgroepen en andere organen die vastgesteld zijn door de Vergadering van de partijen en die hen zo nodig voorzien van diensten; |
b) |
zo nodig het ontvangen, analyseren, overbrengen en verschaffen van feedback aan de betrokken partijen en aan de Vergadering van de partijen over de in overeenstemming met dit protocol ontvangen verslagen en het vergemakkelijken van de uitwisseling van informatie tussen de partijen; |
c) |
het op verzoek verschaffen van ondersteuning aan de partijen, vooral aan partijen in ontwikkelingslanden en partijen met een overgangseconomie, bij het samenstellen, communiceren en uitwisselen van informatie, zoals vereist in overeenstemming met de bepalingen van dit protocol, en hulp bij het identificeren van beschikbare middelen om het uitvoeren van de verplichtingen op grond van dit protocol mogelijk te maken; |
d) |
het opstellen van verslagen over haar activiteiten op grond van dit protocol onder begeleiding van en voor indiening bij de Vergadering van de partijen; |
e) |
het onder de begeleiding van de Vergadering van de partijen verzekeren van de nodige coördinatie met de bevoegde internationale en regionale intergouvernementele organisaties en andere lichamen; |
f) |
het onder begeleiding van de Vergadering van de partijen aangaan van bestuurlijke of contractuele regelingen, die vereist kunnen zijn voor het effectief uitoefenen van haar functies als secretariaat van dit protocol; |
g) |
het ontvangen en herzien van aanvragen van intergouvernementele en niet-gouvernementele organisaties die geaccrediteerd willen worden als waarnemer van de Vergadering van de partijen, het gelijktijdig controleren dat zij niet gerelateerd zijn aan de tabaksindustrie, en het ter overweging voorleggen van de herziene aanvragen aan de Vergadering van de partijen; en |
h) |
het uitvoeren van andere functies van het secretariaat, die gespecificeerd worden in dit protocol en andere soortgelijke functies, die bepaald worden door de Vergadering van de partijen. |
Artikel 35
Betrekkingen tussen de Vergadering van de partijen en intergouvernementele organisaties.
De Vergadering van de partijen kan vragen om de medewerking van geschikte internationale en regionale intergouvernementele organisaties, met inbegrip van financiële en ontwikkelingsinstellingen, om technische en financiële medewerking te verschaffen voor het bereiken van de doelstellingen van dit protocol.
Artikel 36
Financiële middelen
1. Partijen erkennen de belangrijke rol die financiële middelen spelen in het realiseren van de doelstellingen van dit protocol, en erkennen het belang van artikel 26 van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging bij het realiseren van de doelstellingen van het verdrag.
2. Elke partij zal financiële ondersteuning verschaffen met betrekking tot haar nationale activiteiten die bedoeld zijn voor het realiseren van de doelstelling van dit protocol, in overeenstemming met de nationale plannen, prioriteiten en programma's.
3. Partijen zullen zo mogelijk het gebruik van bilaterale, regionale, subregionale en andere multilaterale kanalen aanmoedigen om financiering te verschaffen voor het versterken van de capaciteit van ontwikkelingslanden en landen met een overgangseconomie om te voldoen aan de doelstellingen van dit protocol.
4. Onverminderd artikel 18 worden de partijen aangemoedigd om, afhankelijk van hunnationale wetgeving en beleid en waar mogelijk, de in beslag genomen opbrengsten afkomstig uit de illegale handel in tabak, tabaksproducten en productieapparatuur te gebruiken om de doelstellingen van dit protocol te realiseren.
5. Partijen vertegenwoordigd in relevante regionale en internationale intergouvernementele organisaties en financiële en ontwikkelingsinstellingen moeten deze entiteiten aanmoedigen om financiële hulp te verschaffen aan partijen in ontwikkelingslanden en aan partijen met een overgangseconomie om hen te helpen te voldoen aan hun verplichtingen op grond van dit protocol, zonder de rechten op vertegenwoordiging binnen deze organisaties te beperken.
6. Partijen komen overeen:
a) |
partijen te helpen bij het voldoen aan hun verplichtingen op grond van dit protocol, alle relevante potentiële en bestaande middelen die beschikbaar zijn voor activiteiten met betrekking tot de doelstellingen van dit protocol moeten gemobiliseerd en gebruikt worden ten gunste van alle partijen, vooral partijen in ontwikkelingslanden en partijen met een overgangseconomie; en |
b) |
het secretariaat van het Verdrag zal partijen in ontwikkelingslanden en partijen met een overgangseconomie op verzoek adviseren over beschikbare financieringsmiddelen om hen in staat te stellen hun verplichtingen onder dit protocol na te komen. |
7. Partijen kunnen eisen dat de tabaksindustrie alle kosten draagt die gerelateerd zijn aan de verplichtingen van een partij om de doelstellingen van dit protocol te realiseren, in overeenstemming met artikel 5.3 van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging.
8. Partijen zullen proberen om, afhankelijk van hun binnenlandse wetgeving, zelfstandige financiering voor de tenuitvoerlegging van het protocol te realiseren, inclusief door het heffen van belastingen en andere toeslagen op tabaksproducten.
DEEL VIII
BESLECHTING VAN GESCHILLEN
Artikel 37
Beslechting van geschillen
De beslechting van geschillen tussen de partijen met betrekking tot de interpretatie of toepassing van dit protocol wordt geregeerd door artikel 27 van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging.
DEEL IX
ONTWIKKELING VAN HET PROTOCOL
Artikel 38
Wijzigingen van dit protocol
1. Elke partij kan wijzigingen van dit protocol voorstellen.
2. Wijzigingen van dit protocol worden overwogen en aangenomen door de Vergadering van de partijen. De tekst van een voorgestelde wijziging van dit protocol zal ten minste zes maanden vóór de sessie waarop de tekst behandeld wordt, aan de partijen worden medegedeeld door het secretariaat van het Verdrag. Het secretariaat van het Verdrag zal de voorgestelde wijzigingen tevens communiceren aan de ondertekenaars van dit protocol en, ter informatie, aan de depositaris.
3. De partijen zullen alles proberen om tot een overeenstemming bij consensus te komen over elke voorgestelde wijziging van dit protocol. Indien alle pogingen tot het bereiken van een consensus hebben gefaald en er geen overeenkomst bereikt is, zal de wijziging als laatste redmiddel aangenomen worden met een driekwartmeerderheid van de aanwezige stemgerechtigde partijen. Voor toepassing van dit artikel wordt onder „aanwezige stemgerechtigde partijen” verstaan de partijen die aanwezig zijn en voor- of tegenstemmen. Elke aangenomen wijziging zal door het secretariaat van het Verdrag gecommuniceerd worden aan de depositaris, die de wijziging ter goedkeuring zal rondsturen aan alle partijen.
4. Acceptatie-instrumenten met betrekking tot een wijziging zullen gedeponeerd worden bij de depositaris. Een wijziging die is aangenomen in overeenstemming met lid 3 zal van kracht worden voor de partijen die de wijziging geaccepteerd hebben op de 90e dag na de datum waarop de depositaris een akte van aanvaarding ontvangen heeft van minimaal tweederde van de partijen.
5. De wijziging zal van kracht worden voor elke andere partij op de 90 dag na de datum waarop die partij haar akte van aanvaarding voor de genoemde wijziging deponeert bij de depositaris.
Artikel 39
Aannemen en wijzigen van bijlagen van dit protocol
1. Elke partij kan voorstellen indienen voor een bijlage bij dit protocol en mag wijziging van de bijlagen bij dit protocol voorstellen.
2. Bijlagen zullen beperkt zijn tot lijsten, formulieren en ander beschrijvend materiaal met betrekking tot procedurele, wetenschappelijke, technische of bestuurlijke kwesties.
3. Bijlagen bij dit protocol en wijzigingen hieraan zullen voorgesteld, aangenomen en van kracht worden in overeenstemming met de procedure die is vastgesteld in artikel 38.
DEEL X
SLOTBEPALINGEN
Artikel 40
Voorbehoud
Ten aanzien van dit protocol kan geen enkel voorbehoud worden gemaakt.
Artikel 41
Terugtrekking
1. Twee jaar na de datum waarop dit protocol voor een partij van kracht is geworden, mag die partij zich op elk moment terugtrekken uit het protocol door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de depositaris.
2. De terugtrekking wordt van kracht na het verstrijken van een jaar na de datum waarop de depositaris de kennisgeving van terugtrekking heeft ontvangen of op enige latere datum die vermeld kan zijn in de kennisgeving van terugtrekking.
3. Een partij die zich terugtrekt uit het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging zal tevens geacht worden zich teruggetrokken te hebben uit dit protocol, met ingang vanaf de datum van terugtrekking uit het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging.
Artikel 42
Stemrecht
1. Elke partij van dit protocol heeft één stem, met uitzondering van het bepaalde in lid 2.
2. Regionale organisaties voor economische integratie beschikken ter zake van binnen hun bevoegdheid vallende aangelegenheden over een aantal stemmen dat gelijk is aan het aantal stemmen van hun lidstaten die partij zijn bij het protocol. Een dergelijke organisatie zal haar stemrecht niet uitoefenen als één van haar lidstaten zijn recht uitoefent, en vice versa.
Artikel 43
Ondertekening
Het protocol zal van 10 tot 11 januari 2013 voor alle partijen bij het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging ter ondertekening liggen op het hoofdkantoor van de Wereldgezondheidsorganisatie in Genève en daarna op het hoofdkantoor van de Verenigde Naties in New York tot 9 januari 2014.
Artikel 44
Ratificatie, aanvaarding, goedkeuring, formele bevestiging of toetreding
1. Dit protocol is afhankelijk van ratificatie, aanvaarding, goedkeuring of toetreding door staten en van formele bevestiging of toetreding door regionale organisaties voor economische integratie die partij zijn in het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging. Het zal beschikbaar zijn voor toetreding vanaf de dag na de datum waarop het protocol gesloten is voor ondertekening. De akten van ratificatie, aanvaarding, goedkeuring, formele bevestiging of toetreding dienen te worden neergelegd bij de depositaris.
2. Elke regionale organisatie voor economische integratie die een partij wordt zonder dat haar lidstaten partij zijn, zal gebonden zijn aan alle verplichtingen op grond van dit protocol. In het geval van organisaties waarvan één of meer lidstaten een partij zijn, zullen de organisatie en haar lidstaten besluiten over hun respectievelijke verantwoordelijkheden voor de uitvoering van hun verplichtingen onder dit protocol. In dergelijke gevallen zijn de organisatie en de lidstaten niet gerechtigd de uit dit protocol voortvloeiende rechten gelijktijdig uit te oefenen.
3. Regionale organisaties voor economische integratie zullen in hun akte met betrekking tot formele bevestiging of in hun akte van toetreding hun mate van bevoegdheid met betrekking tot de kwesties, die door dit protocol geregeerd worden, aangeven. Deze organisaties zullen tevens de depositaris informeren, die vervolgens de partijen zal informeren, over materiële wijzigingen in hun mate van bevoegdheid.
Artikel 45
Inwerkingtreding
1. Dit protocol treedt in werking op de negentigste dag na de datum van nederlegging van de 40e akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding bij de depositaris.
2. Voor elke partij van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging die dit protocol ratificeert, aanvaardt, goedkeurt of formeel bevestigt of hiertoe toetreedt nadat de voorwaarden voor inwerkingtreding beschreven in lid 1 vervuld zijn, zal dit protocol in werking treden op de negentigste dag na de datum van deponering van de akte van ratificatie, aanvaarding, toetreding of formele bevestiging.
3. Ten behoeve van dit artikel wordt een door een regionale organisatie voor economische integratie neergelegde akte niet meegeteld naast de door haar lidstaten neergelegde akten van die organisatie.
Artikel 46
Depositaris
De secretaris-generaal van de Verenigde Naties is de depositaris van dit protocol.
Artikel 47
Authentieke teksten
Het oorspronkelijke exemplaar van dit protocol, waarvan de Arabische, de Chinese, de Engelse, de Franse, de Russische en de Spaanse tekst gelijkelijk authentiek zijn, wordt neergelegd bij de secretaris-generaal van de Verenigde Naties.
(1) Partijen kunnen voor dit doel, waar mogelijk, referenties aan het Geharmoniseerd systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen van de Werelddouaneorganisatie bijvoegen.
(2) In voorkomende gevallen zal nationaal of binnenlands eveneens verwijzen naar regionale organisaties voor economische integratie.
(3) Een veilige uitwisseling van informatie tussen twee partijen is bestand tegen onderschepping en manipulatie (vervalsing). Met andere woorden, die informatie die uitgewisseld wordt tussen de twee partijen kan niet gelezen of aangepast worden door een derde.
1.10.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 268/38 |
BESLUIT (EU) 2016/1751 VAN DE RAAD
van 20 september 2016
betreffende de sluiting, namens de Europese Unie, van het wijzigingsprotocol bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Vorstendom Andorra waarbij wordt voorzien in maatregelen van gelijke strekking als die welke zijn vervat in Richtlijn 2003/48/EG van de Raad betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 115, in samenhang met artikel 218, lid 6, onder b), en artikel 218, lid 8, tweede alinea,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Gezien het advies van het Europees Parlement (1),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Overeenkomstig Besluit (EU) 2016/242 van de Raad (2) is op 12 februari 2016 het wijzigingsprotocol bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Vorstendom Andorra waarbij wordt voorzien in maatregelen van gelijke strekking als die welke zijn vervat in Richtlijn 2003/48/EG van de Raad betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling, ondertekend, onder voorbehoud van sluiting op een later tijdstip. |
(2) |
De uit deze onderhandelingen voortgevloeide tekst van het wijzigingsprotocol is in overeenstemming met de door de Raad opgestelde onderhandelingsrichtsnoeren, aangezien hij de overeenkomst aanpast aan de recentste internationale ontwikkelingen inzake automatische uitwisseling van inlichtingen, namelijk aan de Mondiale Standaard voor automatische uitwisseling van inlichtingen over financiële rekeningen in fiscale aangelegenheden, die is ontwikkeld door de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). De Unie, haar lidstaten en het Vorstendom Andorra hebben actief bijgedragen aan de werkzaamheden van het Mondiaal Forum van de OESO om de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van die standaard te ondersteunen. De tekst van de overeenkomst zoals gewijzigd bij het wijzigingsprotocol vormt de rechtsgrondslag voor de toepassing van de Mondiale Standaard in de betrekkingen tussen de Europese Unie en het Vorstendom Andorra. |
(3) |
De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is overeenkomstig artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001 (3) geraadpleegd. |
(4) |
Het wijzigingsprotocol moet namens de Unie worden goedgekeurd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Het wijzigingsprotocol bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Vorstendom Andorra waarbij wordt voorzien in maatregelen van gelijke strekking als die welke zijn vervat in Richtlijn 2003/48/EG van de Raad betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling, wordt namens de Europese Unie goedgekeurd.
De tekst van het wijzigingsprotocol is aan dit besluit gehecht.
Artikel 2
1. De voorzitter van de Raad verricht namens de Unie de in artikel 2, lid 1, van het wijzigingsprotocol bedoelde kennisgeving (4).
2. De Commissie stelt het Vorstendom Andorra en de lidstaten in kennis van de kennisgevingen die worden verricht overeenkomstig artikel l, lid l, onder d), van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en het Vorstendom Andorra over de automatische uitwisseling van inlichtingen over financiële rekeningen ter verbetering van de internationale naleving van de belastingplicht, zoals die uit het wijzigingsprotocol voortvloeit.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 20 september 2016.
Voor de Raad
De voorzitter
I. KORČOK
(1) Advies van 9 maart 2016 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
(2) Besluit (EU) 2016/242 van de Raad van 12 februari 2016 betreffende de ondertekening, namens de Europese Unie, van het wijzigingsprotocol bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Vorstendom Andorra waarbij wordt voorzien in maatregelen van gelijke strekking als die welke zijn vervat in Richtlijn 2003/48/EG van de Raad betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling (PB L 45 van 20.2.2016, blz. 10).
(3) Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).
(4) De datum van inwerkingtreding zal door het secretariaat-generaal van de Raad in het Publicatieblad van de Europese Unie worden bekendgemaakt.
1.10.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 268/40 |
WIJZIGINGSPROTOCOL
bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Vorstendom Andorra waarbij wordt voorzien in maatregelen van gelijke strekking als die welke zijn vervat in Richtlijn 2003/48/EG betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling
DE EUROPESE UNIE,
en
HET VORSTENDOM ANDORRA, hierna „Andorra” genoemd,
beide „de overeenkomstsluitende partij” of, gezamenlijk, „de overeenkomstsluitende partijen” genoemd,
Met het oog op de toepassing van de OESO-standaard voor de automatische uitwisseling van inlichtingen over Financiële Rekeningen, hierna „Mondiale Standaard” genoemd, binnen een kader van samenwerking tussen de overeenkomstsluitende partijen,
OVERWEGENDE dat de overeenkomstsluitende partijen al heel lang een nauwe relatie onderhouden waar het gaat om wederzijdse bijstand in fiscale aangelegenheden, met name inzake de toepassing van maatregelen van gelijke strekking als die welke zijn vervat in Richtlijn 2003/48/EG van de Raad betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling (1), en dat zij die relatie willen uitbouwen om de internationale naleving van belastingverplichtingen te bevorderen,
OVERWEGENDE dat de overeenkomstsluitende partijen een overeenkomst tot stand wensen te brengen teneinde de naleving van belastingverplichtingen op internationaal niveau te verbeteren op basis van wederzijdse automatische uitwisseling van inlichtingen, met inachtneming van bepaalde geheimhoudings- en andere waarborgen, waaronder bepalingen die het gebruik van de uitgewisselde inlichtingen beperken,
OVERWEGENDE dat artikel 12 van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Vorstendom Andorra waarbij wordt voorzien in maatregelen van gelijke strekking als die welke zijn vervat in Richtlijn 2003/48/EG van de Raad betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling (2) (hierna „de overeenkomst” genoemd), in de versie zoals deze luidde tot de wijziging bij dit wijzigingsprotocol, waarbij uitsluitend werd voorzien in de uitwisseling van inlichtingen op verzoek over gedragingen die belastingfraude vormen of soortgelijke aangelegenheden betreffen, dient te worden aangepast aan de OESO-standaard voor transparantie en uitwisseling van inlichtingen in belastingzaken,
OVERWEGENDE dat de overeenkomstsluitende partijen hun onderscheiden gegevensbeschermingswetten en -praktijken zullen toepassen op de verwerking van de persoonsgegevens die worden uitgewisseld overeenkomstig de overeenkomst zoals gewijzigd bij dit wijzigingsprotocol en zich ertoe verbinden elkaar onverwijld in kennis te stellen van inhoudelijke veranderingen in die wetten en praktijken,
OVERWEGENDE dat in Besluit 2010/625/EU van de Commissie van 19 oktober 2010 overeenkomstig Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad over de passende bescherming van persoonsgegevens in Andorra (3) is bepaald dat Andorra voor alle handelingen die onder het toepassingsgebied van die richtlijn vallen, wordt geacht een passend beschermingsniveau te waarborgen voor vanuit de Europese Unie doorgegeven persoonsgegevens,
OVERWEGENDE dat de lidstaten en Andorra uiterlijk op de datum van inwerkingtreding van dit wijzigingsprotocol zullen beschikken over i) passende waarborgen om ervoor te zorgen dat de inlichtingen verkregen uit hoofde van de overeenkomst zoals gewijzigd bij dit wijzigingsprotocol vertrouwelijk blijven en uitsluitend worden gebruikt voor de doeleinden van en door de personen of autoriteiten die betrokken zijn bij de heffing, inning of invordering van, de tenuitvoerlegging of vervolging ter zake van of beslissingen in beroepszaken met betrekking tot belastingen, of bij het toezicht daarop, alsook voor andere toegestane doeleinden, en ii) de infrastructuur voor een doeltreffende uitwisselingsrelatie (met inbegrip van vastgelegde procedures voor tijdige, accurate, veilige en vertrouwelijke inlichtingenuitwisseling, doeltreffende en betrouwbare communicatie, en de capaciteit om kwesties en zorgen omtrent uitwisselingen of uitwisselingsverzoeken snel op te lossen en de bepalingen van artikel 4 van de overeenkomst zoals gewijzigd bij dit wijzigingsprotocol toe te passen),
OVERWEGENDE dat Rapporterende Financiële Instellingen, verzendende Bevoegde Autoriteiten en ontvangende Bevoegde Autoriteiten, als verantwoordelijke voor de verwerking, de inlichtingen die zijn verwerkt in overeenstemming met de overeenkomst zoals gewijzigd bij dit wijzigingsprotocol, niet langer mogen bewaren dan nodig is voor de doeleinden ervan. Gezien de verschillen in de wetgevingen van de lidstaten en van Andorra moet de maximale bewaartermijn voor elke overeenkomstsluitende partij worden vastgesteld op basis van de voorschriften inzake verjaring waarin is voorzien in de nationale belastingwetgeving van elke verantwoordelijke voor de verwerking,
OVERWEGENDE dat de categorieën Rapporterende Financiële Instellingen en Te Rapporteren Rekeningen die worden bestreken door de overeenkomst zoals gewijzigd bij dit wijzigingsprotocol, zijn bedoeld om de belastingplichtigen minder gelegenheid te geven om rapportage te vermijden door hun activa te verplaatsen naar Financiële Instellingen of te investeren in financiële producten die buiten het toepassingsgebied van de overeenkomst zoals gewijzigd bij dit wijzigingsprotocol vallen. Bepaalde Financiële Instellingen en rekeningen met een laag risico om voor belastingontduiking te worden gebruikt, moeten evenwel van het toepassingsgebied worden uitgesloten. Over het algemeen dienen er geen drempels te worden opgenomen, aangezien deze gemakkelijk kunnen worden omzeild door rekeningen over verschillende Financiële Instellingen te splitsen. De financiële inlichtingen die moeten worden gerapporteerd en uitgewisseld, dienen niet alleen betrekking te hebben op alle relevante inkomsten (interesten, dividenden en vergelijkbare soorten inkomsten), maar ook op het saldo van de rekeningen en de opbrengsten van de verkoop van Financiële Activa, zodat situaties kunnen worden aangepakt waarin een belastingplichtige tracht vermogen te verbergen dat zelf inkomsten of activa vertegenwoordigt waarover belasting is ontdoken. Daarom is de verwerking van inlichtingen uit hoofde van de overeenkomst zoals gewijzigd bij dit wijzigingsprotocol noodzakelijk voor, en evenredig met, het doel om de belastingdiensten van de lidstaten en Andorra in staat te stellen correct en ondubbelzinnig te bepalen om welke belastingplichtigen het gaat, hun belastingwetgeving in grensoverschrijdende situaties toe te passen en te handhaven, te beoordelen hoe waarschijnlijk belastingontduiking is en onnodig verder onderzoek te vermijden,
ZIJN OVEREENGEKOMEN ALS VOLGT:
Artikel 1
De overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Vorstendom Andorra waarbij wordt voorzien in maatregelen van gelijke strekking als die welke zijn vervat in Richtlijn 2003/48/EG van de Raad betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling (hierna „de overeenkomst” genoemd), wordt gewijzigd als volgt:
1) |
de titel wordt vervangen door: „Overeenkomst tussen de Europese Unie en het Vorstendom Andorra over de automatische uitwisseling van inlichtingen over Financiële Rekeningen ter verbetering van de internationale naleving van de belastingplicht”; |
2) |
de artikelen 1 tot en met 19 worden vervangen door: „Artikel 1 Definities 1. Voor de toepassing van deze overeenkomst wordt verstaan onder: a) „Europese Unie”: de Unie die is opgericht bij het Verdrag betreffende de Europese Unie, met inbegrip van de grondgebieden waar het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie van toepassing is, overeenkomstig de bepalingen van dat laatste Verdrag. b) „Lidstaat”: een Lidstaat van de Europese Unie. c) „Andorra”: het Vorstendom Andorra. d) „de Bevoegde Autoriteiten van Andorra” en „de Bevoegde Autoriteiten van de lidstaten”: de autoriteiten vermeld in bijlage III, respectievelijk onder a) en onder b) tot en met ac). Bijlage III maakt integrerend deel uit van deze overeenkomst. De lijst van Bevoegde Autoriteiten in bijlage III kan door eenvoudige kennisgeving aan de andere overeenkomstsluitende partij worden gewijzigd door Andorra, wat de onder a) van deze bijlage genoemde autoriteit betreft, en door de Europese Unie, wat de onder b) tot en met ac) genoemde autoriteiten betreft. e) „Financiële Instelling van een Lidstaat”: i) elke Financiële Instelling die een ingezetene is van een Lidstaat, met uitzondering van elk filiaal van een dergelijke Financiële Instelling dat zich buiten die Lidstaat bevindt, en ii) elk filiaal van een Financiële Instelling die geen ingezetene is van die Lidstaat, indien dat filiaal zich in die Lidstaat bevindt. f) „Andorrese Financiële Instelling”: i) elke Financiële Instelling die een ingezetene is van Andorra, met uitzondering van elk filiaal van een dergelijke Financiële Instelling dat zich buiten Andorra bevindt, en ii) elk filiaal van een Financiële Instelling die geen ingezetene is van Andorra, indien dat filiaal zich in Andorra bevindt. g) „Rapporterende Financiële Instelling”: elke Financiële Instelling van een Lidstaat of Andorrese Financiële Instelling, naargelang de context, die geen Niet-Rapporterende Financiële Instelling is. h) „Te Rapporteren Rekening”: een Te Rapporteren Rekening in een Lidstaat of een Andorrese Te Rapporteren Rekening, naargelang de context, mits de rekening als zodanig is aangemerkt op grond van de met de bijlagen I en II sporende due diligence-procedures die gelden in de betrokken Lidstaat of in Andorra. i) „Te Rapporteren Rekening in een Lidstaat”: een Financiële Rekening die wordt beheerd door een Andorrese Rapporterende Financiële Instelling en wordt aangehouden door een of meer Te Rapporteren Personen van een Lidstaat of door een Passieve NFE met een of meer Uiteindelijk Belanghebbenden die een te Rapporteren Persoon van een Lidstaat is. j) „Andorrese Te Rapporteren Rekening”: een Financiële Rekening die wordt beheerd door een Rapporterende Financiële Instelling van een Lidstaat en wordt aangehouden door een of meer Andorrese Te Rapporteren Personen of door een Passieve NFE met een of meer Uiteindelijk Belanghebbenden die een Andorrese Te Rapporteren Persoon is. k) „Persoon van een Lidstaat”: een natuurlijke persoon of een Entiteit die door een Andorrese Rapporterende Financiële Instelling als ingezetene van een Lidstaat is aangemerkt op grond van de met de bijlagen I en II sporende due diligence-procedures, of een nalatenschap van een erflater die een ingezetene was van een Lidstaat. l) „Andorrese Persoon”: een natuurlijke persoon of een Entiteit die door een Rapporterende Financiële Instelling van een Lidstaat als ingezetene van Andorra is aangemerkt op grond van de met de bijlagen I en II sporende due diligence-procedures, of een nalatenschap van een erflater die een ingezetene was van Andorra. 2. Elke in deze overeenkomst niet anderszins omschreven term met een hoofdletter heeft de betekenis die hij op dat ogenblik heeft i) voor de lidstaten, krachtens Richtlijn 2011/16/EU van de Raad betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen (4), of, in voorkomend geval, het nationale recht van de Lidstaat die deze overeenkomst toepast, en ii) voor Andorra, krachtens zijn nationale recht, waarbij een dergelijke betekenis in overeenstemming dient te zijn met de in de bijlagen I en II vastgelegde betekenis. Elke in deze overeenkomst of in de bijlagen I of II niet anderszins omschreven term heeft, tenzij het zinsverband anders vereist of de Bevoegde Autoriteit van een Lidstaat en de Bevoegde Autoriteit van Andorra een gemeenschappelijke betekenis overeenkomen conform artikel 7 (voor zover toegestaan door het nationale recht), de betekenis die hij op dat ogenblik heeft krachtens de wetgeving van het betrokken rechtsgebied dat deze overeenkomst toepast, i) voor de lidstaten, krachtens Richtlijn 2011/16/EU van de Raad betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen, of, in voorkomend geval, het nationale recht van de betrokken Lidstaat, en ii) voor Andorra, krachtens zijn nationale recht, waarbij een dergelijke betekenis krachtens de toepasselijke belastingwetgeving van het betrokken rechtsgebied (een Lidstaat of Andorra) voorrang heeft boven een betekenis die aan de term wordt gegeven op grond van andere wetten van dat rechtsgebied. Artikel 2 Automatische uitwisseling van inlichtingen met betrekking tot Te Rapporteren Rekeningen 1. Overeenkomstig de bepalingen van dit artikel en met inachtneming van de toepasselijke rapportage- en due diligence-voorschriften welke sporen met de bijlagen I en II, die integrerend deel uitmaken van deze overeenkomst, worden de krachtens dergelijke voorschriften verkregen en in lid 2 genoemde inlichtingen jaarlijks uitgewisseld door de Bevoegde Autoriteit van Andorra met de Bevoegde Autoriteit van elk van de lidstaten en door de Bevoegde Autoriteit van elk van de lidstaten met de Bevoegde Autoriteit van Andorra. 2. De uit te wisselen informatie betreft in het geval van een Lidstaat voor elke Andorrese Te Rapporteren Rekening en in het geval van Andorra voor elke Te Rapporteren Rekening in een Lidstaat:
Artikel 3 Tijdstip en wijze van automatische inlichtingenuitwisseling 1. Voor de in artikel 2 bedoelde inlichtingenuitwisseling kunnen het bedrag en de aard van ter zake van een Te Rapporteren Rekening verrichte betalingen worden vastgesteld in overeenstemming met de beginselen van de belastingwetgeving van het rechtsgebied (een Lidstaat of Andorra) dat de inlichtingen verstrekt. 2. Voor de in artikel 2 bedoelde inlichtingenuitwisseling wordt in de uitgewisselde inlichtingen vermeld in welke valuta elk betrokken bedrag is uitgedrukt. 3. De in artikel 2, lid 2, bedoelde inlichtingen dienen te worden uitgewisseld met betrekking tot het eerste jaar vanaf de inwerkingtreding van het op 12 februari 2016 ondertekende wijzigingsprotocol en alle daaropvolgende jaren en zij worden uitgewisseld binnen negen maanden na het einde van het kalenderjaar waarop de inlichtingen betrekking hebben. 4. De Bevoegde Autoriteiten zullen de in artikel 2 beschreven inlichtingen automatisch uitwisselen via een XML-schema voor de gezamenlijke rapportagestandaard. 5. De Bevoegde Autoriteiten komen een of meer methoden voor gegevensoverdracht overeen, met inbegrip van versleutelingsstandaarden. Artikel 4 Samenwerking inzake naleving en handhaving De Bevoegde Autoriteit van een Lidstaat stelt de Bevoegde Autoriteit van Andorra in kennis en de Bevoegde Autoriteit van Andorra stelt de Bevoegde Autoriteit van een Lidstaat in kennis wanneer eerstgenoemde (kennisgevende) Bevoegde Autoriteit redenen heeft om aan te nemen dat er door een fout onjuiste of onvolledige inlichtingen zijn gerapporteerd op grond van artikel 2 of dat een Rapporterende Financiële Instelling de toepasselijke rapportagevoorschriften en due diligence-procedures die met de bijlagen I en II sporen, niet heeft nageleefd. De in kennis gestelde Bevoegde Autoriteit neemt alle passende maatregelen die haar uit hoofde van haar nationale recht ter beschikking staan om de in de kennisgeving vermelde fouten of niet-naleving te corrigeren. Artikel 5 Uitwisseling van inlichtingen op verzoek 1. Niettegenstaande de bepalingen van artikel 2 en van andere overeenkomsten die voorzien in de uitwisseling van inlichtingen op verzoek tussen Andorra en een Lidstaat, wisselen de Bevoegde Autoriteit van Andorra en de Bevoegde Autoriteit van een Lidstaat op verzoek de inlichtingen uit die naar verwachting van belang zijn voor de uitvoering van deze overeenkomst of voor de toepassing of de handhaving van de nationale wetgeving betreffende belastingen van elke soort en benaming die worden geheven ten behoeve van Andorra en de lidstaten of van de staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan, voor zover de heffing van belasting krachtens dergelijke nationale wetgeving niet strijdig is met een toepasselijke overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting tussen Andorra en de betrokken Lidstaat. 2. In geen geval worden de bepalingen van lid 1 van dit artikel en van artikel 6 zodanig uitgelegd dat zij Andorra of een Lidstaat ertoe verplichten:
3. Indien in overeenstemming met dit artikel door een Lidstaat of door Andorra als verzoekend rechtsgebied om inlichtingen wordt verzocht, wendt Andorra of de Lidstaat als aangezocht rechtsgebied zijn maatregelen inzake het verzamelen van inlichtingen aan om de verzochte inlichtingen te verkrijgen, ongeacht het feit dat het aangezochte rechtsgebied ten behoeve van zijn eigen belastingheffing niet over dergelijke inlichtingen hoeft te beschikken. Op de in de vorige zin vervatte verplichting zijn de beperkingen van lid 2 van toepassing, maar deze beperkingen mogen in geen geval zodanig worden uitgelegd dat het het aangezochte rechtsgebied is toegestaan uitsluitend op grond van het feit dat het intern geen belang heeft bij dergelijke inlichtingen, te weigeren inlichtingen te verstrekken. 4. De bepalingen van lid 2 mogen in geen geval zodanig worden uitgelegd dat het Andorra of een Lidstaat is toegestaan het verstrekken van inlichtingen te weigeren, uitsluitend op grond van het feit dat de betreffende gegevens berusten bij een bank, een andere Financiële Instelling, een gevolmachtigde of een persoon die bij wijze van vertegenwoordiging of als vertrouwenspersoon optreedt, of omdat zij betrekking hebben op eigendomsbelangen in een persoon. 5. De Bevoegde Autoriteiten komen de te gebruiken standaardformulieren overeen alsook een of meer methoden voor gegevensoverdracht, met inbegrip van versleutelingsstandaarden. Artikel 6 Vertrouwelijkheid en bescherming van persoonsgegevens 1. Alle door een rechtsgebied (een Lidstaat of Andorra) uit hoofde van deze overeenkomst verkregen inlichtingen worden op dezelfde wijze vertrouwelijk behandeld en beschermd als inlichtingen die krachtens het nationale recht van dat rechtsgebied zijn verkregen en, voor zover nodig voor de bescherming van persoonsgegevens, in overeenstemming met de toepasselijke nationale wetgeving en met de waarborgen die het rechtsgebied dat de inlichtingen verstrekt, kan voorschrijven indien deze worden vereist krachtens zijn nationale recht. 2. In overeenstemming met deze overeenkomst verwerkte inlichtingen worden niet langer bewaard dan voor de verwezenlijking van de doelstellingen van deze overeenkomst noodzakelijk is, en in elk geval in overeenstemming met de nationale voorschriften inzake verjaring van iedere verantwoordelijke voor de verwerking. 3. Dergelijke inlichtingen worden in elk geval uitsluitend ter kennis gebracht van personen of autoriteiten (met inbegrip van rechterlijke instanties en bestuurlijke of toezichthoudende lichamen) die betrokken zijn bij de heffing, inning of invordering van, de tenuitvoerlegging of vervolging ter zake van of beslissingen in beroepszaken met betrekking tot belastingen van dat rechtsgebied (een Lidstaat of Andorra), of bij het toezicht daarop. Uitsluitend de bovenbedoelde personen of autoriteiten mogen van die inlichtingen gebruikmaken en uitsluitend voor de in de vorige zin vermelde doeleinden. Niettegenstaande de bepalingen van lid 1 mogen zij de inlichtingen bekendmaken in openbare rechtszittingen of in rechterlijke beslissingen aangaande die belastingen. 4. Niettegenstaande de bepalingen in de voorgaande leden kan van inlichtingen die een rechtsgebied (een Lidstaat of Andorra) heeft ontvangen, gebruik worden gemaakt voor andere doeleinden indien die inlichtingen zodanig kunnen worden gebruikt krachtens de wetgeving van het rechtsgebied dat de inlichtingen heeft verstrekt (respectievelijk Andorra of een Lidstaat) en indien de Bevoegde Autoriteit van dat rechtsgebied toestemming voor dat gebruik verleent. Door een rechtsgebied (een Lidstaat of Andorra) aan een ander rechtsgebied (respectievelijk Andorra of een Lidstaat) verstrekte inlichtingen kunnen door het laatstbedoelde rechtsgebied worden doorgegeven aan een derde rechtsgebied (een andere Lidstaat), met voorafgaande toestemming van de Bevoegde Autoriteit van het eerstbedoelde rechtsgebied waarvan de inlichtingen afkomstig zijn. Inlichtingen die door de ene Lidstaat aan de andere Lidstaat zijn verstrekt krachtens zijn toepasselijke wetgeving tot uitvoering van Richtlijn 2011/16/EU van de Raad betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen, kunnen aan Andorra worden doorgegeven, met voorafgaande toestemming van de Bevoegde Autoriteit van de Lidstaat waarvan de inlichtingen afkomstig zijn. 5. Elke Bevoegde Autoriteit van een Lidstaat of van Andorra stelt de andere Bevoegde Autoriteit, namelijk die van Andorra of die Lidstaat, onmiddellijk in kennis van schendingen van de vertrouwelijkheid, het ontbreken van waarborgen en alle sancties en corrigerende maatregelen die vervolgens zijn getroffen. Artikel 7 Overleg en schorsing van de overeenkomst 1. Als er moeilijkheden ontstaan in verband met de tenuitvoerlegging of de interpretatie van deze overeenkomst, kunnen de Bevoegde Autoriteiten van Andorra dan wel van een Lidstaat verzoeken om overleg tussen de Bevoegde Autoriteit van Andorra en een of meer Bevoegde Autoriteiten van lidstaten teneinde passende maatregelen te ontwikkelen om de naleving van deze overeenkomst te waarborgen. Die Bevoegde Autoriteiten stellen de Europese Commissie en de Bevoegde Autoriteiten van de andere lidstaten onmiddellijk in kennis van de resultaten van hun overleg. Met betrekking tot interpretatievraagstukken kan de Europese Commissie op verzoek van een van de Bevoegde Autoriteiten deelnemen aan het overleg. 2. Als het overleg betrekking heeft op significante niet-naleving van de bepalingen van deze overeenkomst en de in lid 1 beschreven procedure niet tot een adequate oplossing leidt, kan de Bevoegde Autoriteit van een Lidstaat of van Andorra de uitwisseling van inlichtingen krachtens deze overeenkomst met respectievelijk Andorra of een specifieke Lidstaat schorsen door de andere Bevoegde Autoriteit in kwestie daarvan schriftelijk in kennis te stellen. Een dergelijke schorsing wordt onmiddellijk van kracht. Voor de toepassing van dit lid geldt dat er onder meer sprake is van significante niet-naleving wanneer de bepalingen inzake vertrouwelijkheid en gegevensbescherming die zijn vervat in deze overeenkomst, niet worden nageleefd, wanneer de Bevoegde Autoriteit van een Lidstaat of van Andorra de krachtens deze overeenkomst vereiste inlichtingen niet tijdig of adequaat verstrekt, of wanneer aan entiteiten of rekeningen de status van Niet-Rapporterende Financiële Instelling en Uitgezonderde Rekening wordt toegekend op een wijze die afbreuk doet aan het doel van deze overeenkomst. Artikel 8 Wijzigingen 1. De overeenkomstsluitende partijen overleggen telkens wanneer er op het niveau van de OESO wordt besloten om enig aspect van de Mondiale Standaard in belangrijke mate te wijzigen of — indien de overeenkomstsluitende partijen zulks nodig achten — teneinde de technische werking van deze overeenkomst te verbeteren dan wel andere internationale ontwikkelingen te beoordelen of te verwerken. Het overleg vindt plaats binnen een maand na een verzoek van een van de overeenkomstsluitende partijen of, in dringende gevallen, zo spoedig mogelijk. 2. Op basis van een dergelijk contact kunnen de overeenkomstsluitende partijen met elkaar overleggen om na te gaan of deze overeenkomst moet worden gewijzigd. 3. Met het oog op het in de leden 1 en 2 bedoelde overleg stelt elke overeenkomstsluitende partij de andere overeenkomstsluitende partij in kennis van mogelijke ontwikkelingen die van invloed kunnen zijn op de goede werking van deze overeenkomst. Dit omvat mede relevante overeenkomsten tussen een der overeenkomstsluitende partijen en een derde land. 4. Na het overleg kan deze overeenkomst worden gewijzigd bij een protocol of een nieuwe overeenkomst tussen de overeenkomstsluitende partijen. Artikel 9 Beëindiging Elke partij kan de onderhavige overeenkomst door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de andere partij beëindigen. Een dergelijke beëindiging wordt van kracht op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een tijdvak van twaalf maanden na de datum van de kennisgeving van de beëindiging. In geval van beëindiging blijven alle inlichtingen die voordien uit hoofde van deze overeenkomst zijn ontvangen, vertrouwelijk en onderworpen aan artikel 6 van deze overeenkomst. Artikel 10 Territoriaal toepassingsgebied Deze overeenkomst is van toepassing, enerzijds, op de grondgebieden van de lidstaten waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie van toepassing zijn, onder de in die verdragen neergelegde voorwaarden, en, anderzijds, op het grondgebied van Andorra.”; |
3) |
de bijlagen worden vervangen door: „BIJLAGE I GEZAMENLIJKE STANDAARD VOOR RAPPORTAGE EN DUE DILIGENCE MET BETREKKING TOT INLICHTINGEN OVER FINANCIËLE REKENINGEN („GEZAMENLIJKE RAPPORTAGESTANDAARD”) DEEL I
DEEL II
DEEL III
De volgende procedures gelden om na te gaan welke Bestaande Rekeningen van Natuurlijke Personen als Te Rapporteren Rekeningen moeten worden beschouwd.
DEEL IV
De volgende procedures gelden om na te gaan welke Nieuwe Rekeningen van Natuurlijke Personen moeten worden beschouwd als Te Rapporteren Rekeningen.
DEEL V
De volgende procedures gelden om na te gaan welke Bestaande Entiteitsrekeningen moeten worden beschouwd als Te Rapporteren Rekeningen.
DEEL VI
De volgende procedures worden toegepast om na te gaan welke Nieuwe Entiteitsrekeningen moeten worden beschouwd als Te Rapporteren Rekeningen.
DEEL VII
De volgende aanvullende regels zijn van toepassing bij de uitvoering van de eerder omschreven due diligence-procedures:
DEEL VIII
De volgende definities zijn van toepassing:
DEEL IX
De lidstaten en Andorra moeten regels en administratieve procedures toepassen om te zorgen voor doeltreffende uitvoering en naleving van de rapportage- en due diligence-procedures zoals hierboven omschreven, met inbegrip van:
BIJLAGE II AANVULLENDE RAPPORTAGE- EN DUE DILIGENCE-REGELS VOOR INFORMATIE OVER FINANCIËLE REKENINGEN 1. Wijziging in de omstandigheden Een „wijziging in de omstandigheden” is onder meer een wijziging die leidt tot de toevoeging van relevante informatie over de status van een persoon of die op enige andere wijze in strijd is met de status van die persoon. Bovendien omvat een wijziging in de omstandigheden elke wijziging van, of toevoeging van informatie aan, de rekening van de Rekeninghouder (met inbegrip van de toevoeging, vervanging of andere wijziging van een Rekeninghouder) of elke wijziging van, of toevoeging van informatie aan, een rekening die gelieerd is met de rekening (met toepassing van de aggregatieregels omschreven in onderdeel C, onder de punten 1 tot en met 3, van deel VII van bijlage I) als de verandering of toevoeging van informatie van invloed is op de status van de Rekeninghouder. Indien een Rapporterende Financiële Instelling zich heeft gebaseerd op de toets inzake het woonadres omschreven in onderdeel B, punt 1 van deel III van bijlage I en er is sprake van een verandering in de omstandigheden waardoor de Rapporterende Financiële Instelling weet of redenen heeft om te weten dat de oorspronkelijke Bewijsstukken (of andere gelijkwaardige documentatie) onjuist of onbetrouwbaar zijn, moet de Rapporterende Financiële Instelling uiterlijk op de laatste dag van het desbetreffende kalenderjaar of een andere geschikte rapportageperiode, of 90 dagen na de mededeling of de ontdekking van een dergelijke wijziging in de omstandigheden, indien dit later is, een eigen verklaring en nieuwe Bewijsstukken verkrijgen voor het bepalen van de fiscale woonplaats(en) van de Rekeninghouder. Indien de Rapporterende Financiële Instelling de eigen verklaring en de nieuwe Bewijsstukken niet uiterlijk op die datum kan verkrijgen, moet de Rapporterende Financiële Instelling de elektronische zoekprocedure gebruiken zoals omschreven in onderdeel B, onder punten 2 tot en met 6 van deel III van bijlage I. 2. Eigen verklaring voor Nieuwe Entiteitsrekeningen Met betrekking tot Nieuwe Entiteitsrekeningen kan een Rapporterende Financiële Instelling, om vast te stellen of een Uiteindelijk Belanghebbende van een Passieve NFE een Te Rapporteren Persoon is, zich alleen baseren op een eigen verklaring van de Rekeninghouder of de Uiteindelijk Belanghebbende. 3. Vestigingsplaats van een Financiële Instelling Een Financiële Instelling is een „ingezetene” van een Lidstaat, Andorra of een ander Deelnemend Rechtsgebied, indien zij is onderworpen aan de jurisdictie van die Lidstaat, Andorra of een ander Deelnemend Rechtsgebied (dat wil zeggen dat het Deelnemende Rechtsgebied rapportage door de Financiële Instelling kan afdwingen). In het algemeen geldt dat, wanneer een Financiële Instelling voor fiscale doeleinden een ingezetene is van een Lidstaat, Andorra of een ander Deelnemend Rechtsgebied, zij onderworpen is aan de jurisdictie van die Lidstaat, Andorra of datander Deelnemend Rechtsgebied, en dus een Financiële Instelling van een Lidstaat, een Andorrese Financiële Instelling of een Financiële Instelling in een ander Deelnemend Rechtsgebied is. In het geval van een trust die een Financiële Instelling is (ongeacht of zij een fiscaal ingezetene is van een Lidstaat, Andorra of een ander Deelnemend Rechtsgebied), wordt de trust geacht onder de jurisdictie van een Lidstaat, Andorra of een ander Deelnemend Rechtsgebied te vallen indien een of meer van de trustees ingezetenen zijn van deze Lidstaat, Andorra of een ander Deelnemend Rechtsgebied, tenzij de trust alle informatie die krachtens deze overeenkomst of een andere overeenkomst ter uitvoering van de Mondiale Standaard met betrekking tot Te Rapporteren Rekeningen van de trust moet worden vermeld, verstrekt aan een ander Deelnemend Rechtsgebied (een Lidstaat, Andorra of een ander Deelnemend Rechtsgebied), omdat zij een fiscaal ingezetene is van dat andere Deelnemende Rechtsgebied. Wanneer een Financiële Instelling (anders dan een trust) echter geen fiscale vestigingsplaats heeft (bv. omdat zij wordt behandeld als fiscaal transparant, of gevestigd is in een rechtsgebied dat geen inkomstenbelasting kent), wordt zij geacht onder de jurisdictie van een Lidstaat, Andorra of een ander Deelnemend Rechtsgebied te vallen en is zij dus een Financiële Instelling van een Lidstaat, Andorra of een ander Deelnemend Rechtsgebied indien:
Wanneer een Financiële Instelling (anders dan een trust) een ingezetene is van twee of meer Deelnemende Rechtsgebieden (een Lidstaat, Andorra of een ander Deelnemend Rechtsgebied), is die Financiële Instelling onderworpen aan de rapportage- en due diligence-verplichtingen van het Deelnemend Rechtsgebied waar zij de Financiële Rekening/Rekeningen aanhoudt. 4. Aangehouden rekening In het algemeen wordt een rekening geacht te worden aangehouden door de volgende Financiële Instelling:
5. Trusts die Passieve NFE's zijn Een Entiteit zoals een samenwerkingsverband, een samenwerkingsverband met beperkte aansprakelijkheid of een soortgelijke juridische constructie zonder fiscale vestigingsplaats, overeenkomstig onderdeel D, punt 3, van deel VIII van bijlage I, wordt behandeld als een ingezetene van het rechtsgebied waar de plaats van de werkelijke leiding ervan is gelegen. In dit verband wordt een rechtspersoon of juridische constructie gezien als „soortgelijk” aan een samenwerkingsverband en een samenwerkingsverband met beperkte aansprakelijkheid, wanneer deze in een Te Rapporteren Rechtsgebied niet worden behandeld als een fiscale eenheid volgens de belastingwetgeving van dat Te Rapporteren Rechtsgebied. Om dubbele rapportage te vermijden (gelet op de ruime reikwijdte van de term „Uiteindelijk Belanghebbende” in het geval van trusts), kan een trust die een Passieve NFE is, echter niet worden gezien als een soortgelijke juridische constructie. 6. Adres van het hoofdkantoor van de Entiteit Een van de vereisten bedoeld in onderdeel E, punt 6, onder c), van deel VIII van bijlage I is dat, met betrekking tot een Entiteit, de officiële documentatie het adres bevat van het hoofdkantoor van de Entiteit in de Lidstaat, Andorra of een ander rechtsgebied waarvan zij stelt een ingezetene te zijn of in de Lidstaat, Andorra of een ander rechtsgebied waar de Entiteit is opgericht of georganiseerd. Het adres van het hoofdkantoor van de Entiteit is in het algemeen de plaats waar zich de werkelijke leiding ervan bevindt. Het adres van een Financiële Instelling waar de Entiteit een rekening heeft, een postbusadres, of een adres dat uitsluitend wordt gebruikt als postadres is niet het adres van het hoofdkantoor van de Entiteit, tenzij dit adres het enige adres is dat door de Entiteit wordt gebruikt en dat in de statutaire documenten van de Entiteit staat vermeld als haar geregistreerde adres. Verder is een adres dat wordt opgegeven als poste-restanteadres niet het adres van het hoofdkantoor van de Entiteit. BIJLAGE III LIJST VAN BEVOEGDE AUTORITEITEN VAN DE OVEREENKOMSTSLUITENDE PARTIJEN Voor de toepassing van deze overeenkomst gelden als de Bevoegde Autoriteiten:
|
Artikel 2
Inwerkingtreding en toepassing
1. Dit wijzigingsprotocol moet door de overeenkomstsluitende partijen volgens hun eigen procedures worden bekrachtigd of goedgekeurd. De overeenkomstsluitende partijen stellen elkaar in kennis van de voltooiing van deze procedures. Dit wijzigingsprotocol treedt in werking op de eerste dag van januari na de laatste kennisgeving.
2. Wat betreft de uitwisseling van inlichtingen op verzoek, is de uitwisseling van inlichtingen conform dit wijzigingsprotocol van toepassing op verzoeken gedaan op of na de datum van inwerkingtreding waar het gaat om inlichtingen die betrekking hebben op belastingjaren die beginnen op of na de eerste dag van januari van het jaar waarin dit wijzigingsprotocol in werking treedt. Artikel 12 van de overeenkomst in de versie zoals deze luidde tot de wijziging bij dit wijzigingsprotocol, blijft van toepassing, tenzij artikel 5 van de overeenkomst zoals gewijzigd bij dit wijzigingsprotocol van toepassing is.
3. De vorderingen van natuurlijke personen overeenkomstig artikel 10 van de overeenkomst in de versie zoals deze luidde tot de wijziging bij dit wijzigingsprotocol, blijven na de inwerkingtreding van dit wijzigingsprotocol onverlet.
4. Het Vorstendom Andorra stelt een eindafrekening op bij het verstrijken van de toepassingstermijn van de overeenkomst in de versie zoals deze luidde tot de wijziging bij dit wijzigingsprotocol, verricht een eindbetaling aan de lidstaten en verstrekt de inlichtingen die het heeft ontvangen van in het Vorstendom Andorra gevestigde uitbetalende instanties overeenkomstig artikel 9 van de overeenkomst in de versie zoals deze luidde tot de wijziging bij dit wijzigingsprotocol, met betrekking tot het laatste jaar van de toepassingstermijn van de overeenkomst in de versie zoals deze luidde tot de wijziging bij dit wijzigingsprotocol, dan wel tot enig voorgaand jaar, indien van toepassing.
Artikel 3
De overeenkomst wordt aangevuld met een protocol met de volgende inhoud:
„Protocol bij de Overeenkomst tussen de Europese Unie en het Vorstendom Andorra over de automatische uitwisseling van inlichtingen over financiële rekeningen ter verbetering van de internationale naleving van de belastingplicht.
Bij de ondertekening van dit wijzigingsprotocol tussen de Europese Unie en het Vorstendom Andorra zijn de daartoe gemachtigde ondergetekenden de volgende bepalingen overeengekomen, die integrerend deel uitmaken van de overeenkomst zoals gewijzigd bij dit wijzigingsprotocol:
1. |
Het is wel te verstaan dat pas om een inlichtingenuitwisseling op grond van artikel 5 van deze overeenkomst zal worden verzocht wanneer de verzoekende staat (een Lidstaat of Andorra) alle gebruikelijke mogelijkheden voor het verkrijgen van inlichtingen overeenkomstig de nationale belastingprocedures heeft benut. |
2. |
Het is wel te verstaan dat de Bevoegde Autoriteit van de verzoekende staat (een Lidstaat of Andorra) bij het indienen van een verzoek om inlichtingen op grond van artikel 5 van deze overeenkomst de volgende inlichtingen verstrekt aan de Bevoegde Autoriteit van de aangezochte staat (Andorra respectievelijk een Lidstaat):
|
3. |
Het is wel te verstaan dat de verwijzing naar het criterium „verwacht belang” ertoe strekt te voorzien in een zo ruim mogelijke uitwisseling van inlichtingen op grond van artikel 5 van deze overeenkomst en tegelijkertijd te verduidelijken dat de lidstaten en Andorra niet vrijelijk naar inlichtingen kunnen „vissen” of om inlichtingen kunnen verzoeken die waarschijnlijk niet van belang zijn voor de belastingaangelegenheden van een bepaalde belastingplichtige. Hoewel lid 2 belangrijke procedurele vereisten bevat die moeten waarborgen dat er niet naar inlichtingen wordt „gevist”, mogen de voorwaarden onder i) tot en met v) van genoemd lid niet zodanig worden uitgelegd dat de effectieve uitwisseling van inlichtingen erdoor wordt belemmerd. Aan het criterium „verwacht belang” kan zowel worden voldaan in gevallen met één belastingplichtige (met naam of anderszins aangeduid) of meerdere belastingplichtigen (met naam of anderszins aangeduid). |
4. |
Het is wel te verstaan dat deze overeenkomst geen betrekking heeft op spontane inlichtingenuitwisseling. |
5. |
Het is wel te verstaan dat bij een inlichtingenuitwisseling op grond van artikel 5 van deze overeenkomst de in de aangezochte staat (een Lidstaat of Andorra) vastgestelde administratieve procedurevoorschriften inzake de rechten van belastingplichtigen van toepassing blijven. Het is ook wel te verstaan dat deze voorschriften ten doel hebben om de belastingplichtige te verzekeren van een eerlijke procedure en niet om de inlichtingenuitwisseling te voorkomen of onnodig te vertragen.”. |
Artikel 4
Talen
Dit wijzigingsprotocol is opgesteld in twee exemplaren in de Bulgaarse, de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Italiaanse, de Kroatische, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de Roemeense, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechische, de Zweedse en de Catalaanse taal, waarbij alle taalversies gelijkelijk authentiek zijn.
TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekende gevolmachtigden hun handtekening onder deze Overeenkomst hebben geplaatst.
Съставено в Брюксел на дванадесети февруари през две хиляди и шестнадесета година.
Hecho en Bruselas, el doce de febrero de dos mil dieciséis.
V Bruselu dne dvanáctého února dva tisíce šestnáct.
Udfærdiget i Bruxelles den tolvte februar to tusind og seksten.
Geschehen zu Brüssel am zwölften Februar zweitausendsechzehn.
Kahe tuhande kuueteistkümnenda aasta veebruarikuu kaheteistkümnendal päeval Brüsselis.
Έγινε στις Βρυξέλλες, στις δώδεκα Φεβρουαρίου δύο χιλιάδες δεκαέξι.
Done at Brussels on the twelfth day of February in the year two thousand and sixteen.
Fait à Bruxelles, le douze février deux mille seize.
Sastavljeno u Bruxellesu dvanaestog veljače godine dvije tisuće šesnaeste.
Fatto a Bruxelles, addì dodici febbraio duemilasedici.
Briselē, divi tūkstoši sešpadsmitā gada divpadsmitajā februārī.
Priimta du tūkstančiai šešioliktų metų vasario dvyliktą dieną Briuselyje.
Kelt Brüsszelben, a kétezer-tizenhatodik év február havának tizenkettedik napján.
Magħmul fi Brussell, fit-tnax-il jum ta’ Frar fis-sena elfejn u sittax.
Gedaan te Brussel, twaalf februari tweeduizend zestien.
Sporządzono w Brukseli dnia dwunastego lutego roku dwa tysiące szesnastego.
Feito em Bruxelas, em doze de fevereiro de dois mil e dezasseis.
Întocmit la Bruxelles la doisprezece februarie două mii șaisprezece.
V Bruseli dvanásteho februára dvetisícšestnásť.
V Bruslju, dne dvanajstega februarja leta dva tisoč šestnajst.
Tehty Brysselissä kahdentenatoista päivänä helmikuuta vuonna kaksituhattakuusitoista.
Som skedde i Bryssel den tolfte februari år tjugohundrasexton.
Fet a Brussel·les el dia dotze de febrer de l'any dos mil setze.
За Европейския съюз
Por la Unión Europea
Za Evropskou unii
For Den Europæiske Union
Für die Europäische Union
Euroopa Liidu nimel
Για την Ευρωπαϊκή Ένωση
For the European Union
Pour l'Union européenne
Za Evropsku uniju
Per l'Unione europea
Eiropas Savienības vārdā –
Europos Sąjungos vardu
Az Európai Unió részéről
Għall-Unjoni Ewropea
Voor de Europese Unie
W imieniu Unii Europejskiej
Pela União Europeia
Pentru Uniunea Europeană
Za Európsku úniu
Za Evropsko unijo
Euroopan unionin puolesta
För Europeiska unionen
Per la Unió Europea
За Княжество Андора
Por el Principado de Andorra
Za Andorrské knížectví
For Fyrstendømmet Andorra
Für das Fürstentum Andorra
Andorra Vürstiriigi nimel
Για το Πριγκιπάτο της Ανδόρας
For the Principality of Andorra
Pour la Principauté d'Andorre
Za Kneževinu Andoru
Per il Principato di Andorra
Andoras Firstistes vārdā –
Andoros Kunigaikštystės vardu
Az Andorrai Hercegség részéről
Għall-Prinċipat ta' Andorra
Voor het Vorstendom Andorra
W imieniu Księstwa Andory
Pelo Principado de Andorra
Pentru Principatul Andorra
Za Andorské kniežatstvo
Za Kneževino Andoro
Andorran ruhtinaskunnan puolesta
För Furstendömet Andorra
Pel Principat d'Andorra
(1) PB L 157 van 26.6.2003, blz. 38.
(2) PB L 359 van 4.12.2004, blz. 33.
(3) PB L 277 van 21.10.2010, blz. 27.
(4) PB L 64 van 11.3.2011, blz. 1.
VERKLARINGEN VAN DE OVEREENKOMSTSLUITENDE PARTIJEN
GEZAMENLIJKE VERKLARING VAN DE OVEREENKOMSTSLUITENDE PARTIJEN OVER DE INWERKINGTREDING VAN HET WIJZIGINGSPROTOCOL
De overeenkomstsluitende partijen verklaren dat zij verwachten dat tijdig aan de grondwettelijke vereisten van Andorra en de vereisten op grond van de wetgeving van de Europese Unie inzake de sluiting van internationale overeenkomsten zal worden voldaan, zodat het wijzigingsprotocol op de eerste dag van januari 2017 in werking kan treden. Zij zullen hiertoe alle maatregelen nemen die binnen hun macht liggen.
GEZAMENLIJKE VERKLARING VAN DE OVEREENKOMSTSLUITENDE PARTIJEN OVER DE OVEREENKOMST EN DE BIJLAGEN
De overeenkomstsluitende partijen komen met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de overeenkomst en de bijlagen overeen dat het commentaar op de OESO-modelovereenkomst tussen bevoegde autoriteiten en het commentaar op de gezamenlijke rapportagestandaard als bron voor interpretatie of illustratie dienen te worden gebruikt met het oog op een eenvormige toepassing ervan.
GEZAMENLIJKE VERKLARING VAN DE OVEREENKOMSTSLUITENDE PARTIJEN OVER ARTIKEL 5 VAN DE OVEREENKOMST
De overeenkomstsluitende partijen komen met betrekking tot de tenuitvoerlegging van artikel 5 over de uitwisseling van inlichtingen op verzoek overeen dat het commentaar op artikel 26 van het OESO-modelverdrag inzake belasting naar inkomen en vermogen als bron voor interpretatie dient te worden gebruikt.
GEZAMENLIJKE VERKLARING VAN DE OVEREENKOMSTSLUITENDE PARTIJEN OVER DEEL III, ONDERDEEL A, VAN BIJLAGE I BIJ DE OVEREENKOMST
De overeenkomstsluitende partijen komen overeen dat zij het praktische nut van deel III, onderdeel A, van bijlage I zullen onderzoeken, waarin wordt bepaald dat bestaande Kapitaalverzekeringen en Lijfrenteverzekeringen niet hoeven te worden gecontroleerd, geïdentificeerd of gerapporteerd, mits het de Rapporterende Financiële Instelling daadwerkelijk bij wet verboden is om dergelijke verzekeringen te verkopen aan ingezetenen van een Te Rapporteren Rechtsgebied.
De overeenkomstsluitende partijen onderschrijven de gemeenschappelijke interpretatie dat het de Rapporterende Financiële Instelling op grond van deel III, onderdeel A, van bijlage I uitsluitend daadwerkelijk bij wet verboden is om Kapitaalverzekeringen en Lijfrenteverzekeringen te verkopen aan ingezetenen van een Te Rapporteren Rechtsgebied, wanneer het die Rapporterende Financiële Instelling op grond van het recht van de Europese Unie en het nationale recht van de lidstaten dan wel het Andorrese recht dat van toepassing is op een Rapporterende Financiële Instelling die ingezetene is van een Deelnemend Rechtsgebied (een Lidstaat of Andorra), niet alleen daadwerkelijk bij wet verboden is Kapitaalverzekeringen en Lijfrenteverzekeringen te verkopen in een Te Rapporteren Rechtsgebied (Andorra respectievelijk een Lidstaat), maar het de Rapporterende Financiële Instelling op grond van die wetgeving ook daadwerkelijk bij wet verboden is Kapitaalverzekeringen en Lijfrenteverzekeringen te verkopen aan ingezetenen van dat Te Rapporteren Rechtsgebied onder alle andere omstandigheden.
In dit kader zal elke Lidstaat de Europese Commissie in kennis stellen, die vervolgens Andorra in kennis stelt, indien het Rapporterende Financiële Instellingen in Andorra op grond van het toepasselijke recht van de Europese Unie en het nationale recht van die Lidstaat bij wet verboden is zijn ingezetenen dergelijke verzekeringen te verkopen, ongeacht waar deze worden afgesloten. Evenzo zal Andorra de Europese Commissie in kennis stellen, die vervolgens de lidstaten in kennis stelt, indien het Rapporterende Financiële Instellingen van een of meer lidstaten op grond van het Andorrese recht bij wet verboden is Andorrese ingezetenen dergelijke verzekeringen te verkopen, ongeacht waar deze worden afgesloten. Deze kennisgevingen met betrekking tot de verwachte wettelijke situatie op het tijdstip van de inwerkingtreding van het wijzigingsprotocol zullen plaatsvinden vóór de inwerkingtreding ervan. Bij ontstentenis van een dergelijke kennisgeving wordt ervan uitgegaan dat het de Rapporterende Financiële Instellingen op grond van de wetgeving van het Te Rapporteren Rechtsgebied niet daadwerkelijk verboden is onder één of meer omstandigheden Kapitaalverzekeringen of Lijfrenteverzekeringen te verkopen aan ingezetenen van dat Te Rapporteren Rechtsgebied.
Voorts zal elke Lidstaat de Europese Commissie in kennis stellen, die vervolgens Andorra in kennis stelt, indien het Rapporterende Financiële Instellingen in die Lidstaat op grond van het toepasselijke recht van de Europese Unie en het nationale recht van die Lidstaat bij wet verboden is Andorrese ingezetenen dergelijke verzekeringen te verkopen, ongeacht waar deze worden afgesloten. Evenzo zal Andorra de Europese Commissie in kennis stellen, die vervolgens de lidstaten in kennis stelt, indien het Rapporterende Financiële Instellingen in Andorra op grond van het Andorrese recht bij wet verboden is ingezetenen van een of meer lidstaten dergelijke verzekeringen te verkopen, ongeacht waar deze worden afgesloten. Deze kennisgevingen met betrekking tot de verwachte wettelijke situatie op het tijdstip van de inwerkingtreding van het wijzigingsprotocol zullen plaatsvinden vóór de inwerkingtreding ervan. Bij ontstentenis van een dergelijke kennisgeving wordt ervan uitgegaan dat het de Rapporterende Financiële Instellingen op grond van de wetgeving van het Rechtsgebied van de Financiële Instelling niet daadwerkelijk verboden is onder één of meer omstandigheden Kapitaalverzekeringen of Lijfrenteverzekeringen te verkopen aan ingezetenen van het Te Rapporteren Rechtsgebied.
Bij ontstentenis van een kennisgeving van het Rechtsgebied van de Rapporterende Financiële Instelling en van het Te Rapporteren Rechtsgebied over de betrokken Rapporterende Financiële Instelling en Verzekering is deel III, onderdeel A, van bijlage I niet van toepassing op die Rapporterende Financiële Instelling en Verzekering.
VERKLARING VAN ANDORRA OVER ARTIKEL 5 VAN DE OVEREENKOMST
De Andorrese delegatie heeft de Europese Commissie meegedeeld dat Andorra geen inlichtingen zal uitwisselen in verband met een verzoek dat op illegaal verkregen gegevens is gebaseerd. De Europese Commissie heeft nota genomen van het Andorrese standpunt.
VERORDENINGEN
1.10.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 268/77 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/1752 VAN DE RAAD
van 30 september 2016
tot uitvoering van artikel 21, lid 2, van Verordening (EU) 2016/44 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Libië
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) 2016/44 van de Raad van 18 januari 2016 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Libië en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 204/2011 (1), en met name artikel 21, lid 2,
Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De Raad heeft op 18 januari 2016 Verordening (EU) 2016/44 vastgesteld. |
(2) |
De Raad heeft op 31 maart 2016 drie personen toegevoegd aan de lijst van personen die zijn onderworpen aan beperkende maatregelen als vastgesteld in bijlage III bij Verordening (EU) 2016/44. De informatie betreffende, en de motivering voor drie van die personen moeten worden gewijzigd. |
(3) |
Verordening (EU) 2016/44 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Bijlage III bij Verordening (EU) 2016/44 wordt gewijzigd zoals aangegeven in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 30 september 2016.
Voor de Raad
De voorzitter
M. LAJČÁK
(1) PB L 12 van 19.1.2016, blz. 1.
BIJLAGE
De vermeldingen met betrekking tot de onderstaande personen, zoals opgenomen in bijlage III bij Verordening (EU) 2016/44, worden vervangen door de volgende vermeldingen:
„BIJLAGE III
LIJST VAN NATUURLIJKE PERSONEN, RECHTSPERSONEN, ENTITEITEN EN LICHAMEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 6, LID 2
A. Personen
|
Naam |
Identificatiegegevens |
Motivering |
Datum van plaatsing op de lijst |
21. |
SALEH ISSA GWAIDER, Agila |
Geboortedatum: 1 juni 1942 Geboorteplaats: Elgubba, Libië. Paspoortnummer: D001001 (Libië), afgegeven op 22 januari 2015. |
Agila Saleh is sinds 5 augustus 2014 voorzitter van het Libische Huis van afgevaardigden. Saleh heeft op 17 december 2015 verklaard tegen het op 17 december 2015 ondertekende politieke akkoord over Libië te zijn. Als voorzitter van de Raad van afgevaardigden heeft Saleh de politieke overgang in Libië belemmerd en ondergraven, onder meer door meermaals te weigeren om een stemming te houden over de regering van nationale eenheid. Saleh heeft op 23 augustus 2016 een brief aan de secretaris-generaal van de Verenigde Naties gericht waarin hij kritiek uitte op de steun van de Verenigde Naties aan de regering van nationale eenheid, die hij omschreef als het opdringen „van een groep personen aan het Libisch volk […] in strijd met de grondwet en het Handvest van de Verenigde Naties”. Hij had ook kritiek op de aanneming van Resolutie 2259(2015) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, waarin het akkoord van Skhirat wordt bekrachtigd, en hij dreigde ermee de Verenigde Naties, die hij verantwoordelijk acht voor „onvoorwaardelijke en ongerechtvaardigde” steun aan een onvolledige Presidentiële Raad, alsmede de secretaris-generaal van de VN, voor het Internationaal Strafhof te brengen wegens schending van het Handvest van de VN, de Libische grondwet en de soevereiniteit van Libië. Deze verklaringen ondergraven de steun voor bemiddeling door de VN en de ondersteuningsmissie van de VN in Libië (UNSMIL), zoals die wordt uitgedrukt in alle desbetreffende resoluties van de VN-Veiligheidsraad, met name Resolutie 2259(2015). Saleh heeft op 6 september 2016 een officieel bezoek aan Niger gebracht met Abdullah al-Thani, de „premier” van de niet-erkende regering van Tobroek, hoewel in Resolutie 2259(2015) wordt opgeroepen tot het stopzetten van steun aan en officiële contacten met vergelijkbare instellingen die beweren het legitieme gezag te vertegenwoordigen, maar geen partij zijn bij het akkoord. |
1.4.2016 |
22. |
GHWELL, Khalifa alias AL GHWEIL, Khalifa AL-GHAWAIL, Khalifa |
Geboortedatum: 1 januari 1956 Geboorteplaats: Misurata, Libië. Nationaliteit: Libisch. Paspoortnummer: A005465 (Libië), afgegeven op 12 april 2015, verloopt op 11 april 2017. |
Khalifa Ghwell was de zogeheten „premier en minister van Defensie” van het internationaal niet erkende Algemeen Nationaal Congres (ook bekend als de „regering van nationale redding”), en was als zodanig verantwoordelijk voor hun activiteiten. Khalifa Ghwell nam op 7 juli 2015 met „president” Nuri Abu Sahmain van het Algemeen Nationaal Congres deel aan de ondertekeningsceremonie voor de inwijding van het Steadfastness Front (Alsomood), een nieuwe militaire eenheid van zeven brigades die moet voorkomen dat er in Tripoli een eenheidsregering wordt gevormd, en toonde zo zijn steun voor deze eenheid. Ghwell heeft als „premier” een centrale rol gespeeld bij het belemmeren van de vorming van de regering van nationale eenheid, ingesteld uit hoofde van het politiek akkoord over Libië. Op 15 januari 2016 heeft hij, in zijn hoedanigheid van „premier en minister van Defensie” van het Algemeen Nationaal Congres van Tripoli, opdracht gegeven alle leden van het nieuwe veiligheidsteam, benoemd door de aangewezen premier van de regering van nationale eenheid, bij aankomst in Tripoli te arresteren. Op 31 augustus 2016 heeft hij de „premier” en de „minister van Defensie” van de „regering van nationale redding” opgedragen opnieuw aan het werk te gaan nadat het Huis van afgevaardigden de regering van nationale eenheid had afgewezen. |
1.4.2016 |
23. |
ABU SAHMAIN, Nuri alias BOSAMIN, Nori BO SAMIN, Nuri |
Geboortedatum: 16.5.1956 Geboorteplaats: Zouara, Libië. |
Nuri Abu Sahmain was de zogeheten „president” van het internationaal niet erkende Algemeen Nationaal Congres (ook bekend als de „regering van nationale redding”), en is als zodanig verantwoordelijk voor hun activiteiten. Nuri Abu Sahmain heeft als „president” van het Algemeen Nationaal Congres een centrale rol gespeeld bij het dwarsbomen en tegenhouden van het politiek akkoord over Libië en de instelling van de regering van nationale eenheid. Op 15 december 2015 riep Sahmain op tot uitstel van het politiek akkoord over Libië, waarover volgens plan tijdens een bijeenkomst op 17 december overeenstemming moest worden bereikt. Sahmain liet op 16 december 2015 een verklaring uitgaan dat geen van de leden van het Algemeen Nationaal Congres mocht deelnemen aan de bijeenkomst, noch het politiek akkoord over Libië mocht ondertekenen. Sahmain verwierp op 1 januari 2016 tijdens gesprekken met de speciale vertegenwoordiger van de Verenigde Naties het politieke akkoord over Libië. |
1.4.2016” |
1.10.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 268/80 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/1753 VAN DE COMMISSIE
van 30 september 2016
tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),
Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt. |
(2) |
De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 30 september 2016.
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
Jerzy PLEWA
Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling
(1) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.
(2) PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.
BIJLAGE
Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
(EUR/100 kg) |
||
GN-code |
Code derde landen (1) |
Forfaitaire invoerwaarde |
0702 00 00 |
MA |
173,3 |
ZZ |
173,3 |
|
0707 00 05 |
TR |
128,9 |
ZZ |
128,9 |
|
0709 93 10 |
TR |
135,5 |
ZZ |
135,5 |
|
0805 50 10 |
AR |
94,1 |
CL |
118,2 |
|
TR |
85,3 |
|
UY |
93,3 |
|
ZA |
103,0 |
|
ZZ |
98,8 |
|
0806 10 10 |
EG |
264,7 |
TR |
124,2 |
|
US |
194,0 |
|
ZZ |
194,3 |
|
0808 10 80 |
AR |
110,6 |
BR |
97,9 |
|
CL |
122,7 |
|
NZ |
133,6 |
|
ZA |
115,9 |
|
ZZ |
116,1 |
|
0808 30 90 |
CL |
126,9 |
TR |
132,1 |
|
ZA |
155,4 |
|
ZZ |
138,1 |
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.
BESLUITEN
1.10.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 268/82 |
BESLUIT (EU) 2016/1754 VAN DE RAAD
van 29 september 2016
tot wijziging van Besluit (EU) 2015/1601 tot vaststelling van voorlopige maatregelen op het gebied van internationale bescherming ten gunste van Italië en Griekenland
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 78, lid 3,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Gezien het advies van het Europees Parlement (1),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Krachtens artikel 78, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) heeft de Raad twee besluiten vastgesteld tot vaststelling van voorlopige maatregelen op het gebied van internationale bescherming ten gunste van Italië en Griekenland. Op grond van Besluit (EU) 2015/1523 van de Raad (2) moeten 40 000 verzoekers om internationale bescherming uit Italië en Griekenland naar andere lidstaten worden herplaatst. Op grond van Besluit (EU) 2015/1601 van de Raad (3) moeten 120 000 verzoekers om internationale bescherming uit Italië en Griekenland naar andere lidstaten worden herplaatst. |
(2) |
Overeenkomstig artikel 4, lid 2, van Besluit (EU) 2015/1601 moeten op 26 september 201654 000 verzoekers vanuit Italië en Griekenland worden herplaatst naar het grondgebied van andere lidstaten, tenzij uiterlijk op die datum de Commissie overeenkomstig artikel 4, lid 3, van dat besluit met een voorstel komt om dit quotum/aantal toe te wijzen aan een andere begunstigde lidstaat of andere begunstigde lidstaten die word(t)(en) geconfronteerd met een noodsituatie die het gevolg is van een plotselinge toestroom van personen. |
(3) |
Overeenkomstig artikel 1, lid 2, van Besluit (EU) 2015/1601 moet de Commissie de situatie van massale instroom van onderdanen van derde landen in de lidstaten permanent evalueren. De Commissie moet in voorkomend geval voorstellen tot wijziging van dat besluit indienen, teneinde rekening te houden met de ontwikkeling van de situatie ter plaatse en de gevolgen daarvan voor het herplaatsingsmechanisme, alsmede met de zich ontwikkelende druk op de lidstaten, in het bijzonder de lidstaten in de frontlinie. |
(4) |
Om een eind te maken aan de irreguliere migratie van Turkije naar de EU, hebben de EU en Turkije op 18 maart 2016 (4) overeenstemming bereikt over een aantal actiepunten, onder meer over hervestiging, in ruil voor iedere door Turkije van de Griekse eilanden overgenomen Syriër, van een Syriër vanuit Turkije in de lidstaten, binnen het kader van de bestaande verbintenissen. Hervestiging krachtens dit mechanisme zal in eerste instantie worden geïmplementeerd door de toezeggingen na te komen die de lidstaten hebben gedaan in de conclusies van de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 20 juli 2015. Verdere noodzakelijke hervestiging moet worden uitgevoerd via een soortgelijke vrijwillige regeling tot een maximum van 54 000 extra personen, door het mogelijk te maken dat eventuele hervestigingstoezeggingen die in het kader van deze regeling worden gedaan, worden verrekend met niet-toegewezen plaatsen uit hoofde van Besluit (EU) 2015/1601. |
(5) |
Er kan van worden uitgegaan dat hervestiging, toelating op humanitaire gronden en andere vormen van legale toelating vanuit Turkije in het kader van nationale en multilaterale regelingen zullen bijdragen aan het verlichten van de migratiedruk op de lidstaten die begunstigden zijn van de herplaatsing overeenkomstig Besluit (EU) 2015/1601, omdat daarmee legale en veilige mogelijkheden worden geboden om de Unie binnen te komen en irreguliere binnenkomst wordt ontmoedigd. De solidariteitsinspanningen van de lidstaten, die inhouden dat zij in Turkije verblijvende Syrische onderdanen die duidelijk internationale bescherming behoeven, vrijwillig tot hun grondgebied toelaten, moeten derhalve in aanmerking worden genomen ten aanzien van de hierboven bedoelde 54 000 verzoekers om internationale bescherming. Wat die 54 000 verzoekers betreft, moet het aantal personen dat aldus vanuit Turkije tot een lidstaat wordt toegelaten, in mindering worden gebracht op het aantal in die lidstaat overeenkomstig Besluit (EU) 2015/1601 te herplaatsen personen. |
(6) |
De toelatingsprocedures waarop dit besluit van toepassing is, omvatten hervestiging, toelating op humanitaire gronden of andere legale mogelijkheden voor de toelating van in Turkije verblijvende Syrische onderdanen die duidelijk internationale bescherming behoeven, zoals programma's voor visumverstrekking op humanitaire gronden, overbrenging op humanitaire gronden, programma's voor gezinshereniging, particuliere sponsoringprojecten, programma's voor studiebeurzen, regelingen voor arbeidsmobiliteit enz. |
(7) |
Dit besluit doet geen afbreuk aan de verbintenissen die de lidstaten zijn aangegaan als onderdeel van de hervestigingsregeling, overeengekomen in de conclusies van de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 20 juli 2015, die niet moeten worden meegeteld voor het voldoen aan de verplichtingen uit hoofde van Besluit (EU) 2015/1601. Een lidstaat die ervoor kiest om aan zijn verplichtingen uit hoofde van Besluit (EU) 2015/1601 te voldoen door in Turkije verblijvende Syriërs toe te laten in het kader van hervestiging, mag die inspanningen derhalve niet kunnen laten meetellen voor zijn verbintenissen in het kader van de hervestigingsregeling van 20 juli 2015. |
(8) |
Met het oog op doeltreffende monitoring van de situatie dient een lidstaat, wanneer die besluit deze optie te gebruiken, maandelijks aan de Commissie verslag uit te brengen over de in Turkije verblijvende Syriërs die hij tot zijn grondgebied heeft toegelaten in het kader van de optie waarin deze wijziging voorziet, onder vermelding van de nationale of multilaterale regeling in het kader waarvan de betrokkenen zijn toegelaten en de vorm van legale toelating die is toegepast. |
(9) |
Aangezien de doelstellingen van dit besluit niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang en de gevolgen van het optreden beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat dit besluit niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken. |
(10) |
Dit besluit eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn neergelegd. |
(11) |
Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat aan het VEU en het VWEU is gehecht, en onverminderd artikel 4 van dat protocol, neemt het Verenigd Koninkrijk niet deel aan de vaststelling van dit besluit en is dit besluit niet bindend voor, noch van toepassing in het Verenigd Koninkrijk. |
(12) |
Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat aan het VEU en het VWEU is gehecht, en onverminderd artikel 4 van dat protocol, neemt Ierland niet deel aan de vaststelling van dit besluit en is dit besluit niet bindend voor, noch van toepassing in Ierland. |
(13) |
Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, dat aan het VEU en het VWEU is gehecht, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van dit besluit, en is dit besluit niet bindend voor, noch van toepassing in Denemarken. |
(14) |
Gezien het spoedeisende karakter van de situatie dient dit besluit in werking te treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
In artikel 4 van Besluit (EU) 2015/1601 wordt het volgende lid ingevoegd:
„3 bis. Wat de herplaatsing van de in lid 1, onder c), bedoelde verzoekers betreft, mogen lidstaten ervoor kiezen hun verplichting na te komen door in Turkije verblijvende Syrische onderdanen tot hun grondgebied toe te laten in het kader van nationale of multilaterale regelingen voor de legale toelating van personen die duidelijk internationale bescherming behoeven, andere dan de hervestigingsregeling bedoeld in de conclusies van de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 20 juli 2015. Het aantal personen dat aldus door een lidstaat wordt toegelaten, leidt tot een overeenkomstige vermindering van de verplichting van de lidstaat in kwestie.
Artikel 10 is van overeenkomstige toepassing op elke legaal toegelaten persoon die tot een vermindering van de herplaatsingsverplichtingen leidt.
De lidstaten die ervoor kiezen de in dit lid bedoelde optie te gebruiken, brengen maandelijks verslag uit aan de Commissie over het aantal personen dat zij overeenkomstig dit lid legaal hebben toegelaten, onder vermelding van het type regeling in het kader waarvan de betrokkenen zijn toegelaten en de vorm van legale toelating die is toegepast.”.
Artikel 2
1. Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
2. Dit besluit is van toepassing tot en met 26 september 2017.
3. Dit besluit is van toepassing op alle personen die, voor de toepassing van artikel 4, lid 3 bis, van Besluit (EU) 2015/1601, door de lidstaten vanaf 1 mei 2016 zijn toegelaten vanaf het grondgebied van Turkije.
Gedaan te Brussel, 29 september 2016.
Voor de Raad
De voorzitter
P. ŽIGA
(1) Nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad.
(2) Besluit (EU) 2015/1523 van de Raad van 14 september 2015 tot vaststelling van voorlopige maatregelen op het gebied van internationale bescherming ten gunste van Italië en Griekenland (PB L 239 van 15.9.2015, blz. 146).
(3) Besluit (EU) 2015/1601 van de Raad van 22 september 2015 tot vaststelling van voorlopige maatregelen op het gebied van internationale bescherming ten gunste van Italië en Griekenland (PB L 248 van 24.9.2015, blz. 80).
(4) De verklaring EU-Turkije van 18 maart 2016.
1.10.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 268/85 |
BESLUIT (GBVB) 2016/1755 VAN DE RAAD
van 30 september 2016
tot wijziging van Besluit (GBVB) 2015/1333 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Libië
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 29,
Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De Raad heeft op 31 juli 2015 Besluit (GBVB) 2015/1333 (1) vastgesteld. |
(2) |
De Raad heeft op 31 maart 2016 Besluit (GBVB) 2016/478 (2) vastgesteld, waarbij drie personen voor een periode van zes maanden worden toegevoegd aan de lijst van personen die zijn onderworpen aan beperkende maatregelen als vastgesteld in de bijlagen II en IV bij Besluit (GBVB) 2015/1333. |
(3) |
Gezien de ernst van de situatie heeft de Raad besloten dat de beperkende maatregelen moeten worden gehandhaafd voor een verdere periode van zes maanden, en dat de motivering voor drie personen moet worden gewijzigd. |
(4) |
Besluit (GBVB) 2015/1333 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Besluit (GBVB) 2015/1333 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
In artikel 17 worden de leden 3 en 4 vervangen door: „3. De maatregelen bedoeld in artikel 8, lid 2, gelden met betrekking tot de nummers 16, 17 en 18 in bijlage II tot en met 2 april 2017. 4. De maatregelen bedoeld in artikel 9, lid 2, gelden met betrekking tot de nummers 21, 22 en 23 in bijlage IV tot en met 2 april 2017.”. |
2) |
De bijlagen II en IV bij Besluit (GBVB) 2015/1333 worden gewijzigd zoals aangegeven in de bijlage bij dit besluit. |
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 30 september 2016.
Voor de Raad
De voorzitter
M. LAJČÁK
(1) Besluit (GBVB) 2015/1333 van de Raad van 31 juli 2015 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Libië en tot intrekking van Besluit 2011/137/GBVB (PB L 206 van 1.8.2015, blz. 34).
(2) Besluit (GBVB) 2016/478 van de Raad van 31 maart 2016 tot wijziging van Besluit (GBVB) 2015/1333 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Libië (PB L 85 van 1.4.2016, blz. 48).
BIJLAGE
De vermeldingen met betrekking tot de onderstaande personen, zoals opgenomen in de bijlagen II en IV bij Besluit (GBVB) 2015/1333, worden vervangen door de volgende vermeldingen:
|
„BIJLAGE II LIJST VAN PERSONEN EN ENTITEITEN BEDOELD IN ARTIKEL 8, LID 2 A. Personen
|
|
„BIJLAGE IV LIJST VAN PERSONEN EN ENTITEITEN BEDOELD IN ARTIKEL 9, LID 2 A. Personen
|
1.10.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 268/90 |
BESLUIT (EU) 2016/1756 VAN DE COMMISSIE
van 28 september 2016
houdende bepaling van het standpunt van de Europese Unie inzake een besluit van de beheersinstanties, in het kader van de Overeenkomst tussen de regering van de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Unie over de coördinatie van programma's voor energie-efficiëntie-etikettering voor kantoorapparatuur, met betrekking tot de herziening van de beeldschermspecificaties in bijlage C bij de overeenkomst
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Besluit 2013/107/EU van de Raad van 13 november 2012 betreffende de ondertekening en de sluiting van de Overeenkomst tussen de regering van de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Unie over de coördinatie van programma's voor energie-efficiëntie-etikettering voor kantoorapparatuur, (1) en met name artikel 4,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Krachtens de overeenkomst dient de Commissie samen met het Environmental Protection Agency (EPA) van de Verenigde Staten gemeenschappelijke specificaties voor kantoorapparatuur te ontwikkelen en op gezette tijden te actualiseren, waardoor bijlage C bij de overeenkomst wordt gewijzigd. |
(2) |
De Commissie bepaalt het standpunt van de Europese Unie ten aanzien van wijziging van de specificaties. |
(3) |
Bij de in dit besluit vervatte maatregelen is rekening gehouden met het standpunt van het Energy Star-bestuur van de Europese Unie, zoals bedoeld in artikel 8 van Verordening (EG) nr. 106/2008 van het Europees Parlement en de Raad (2). |
(4) |
De in bijlage C, deel I, vastgestelde beeldschermspecificaties moeten worden ingetrokken en worden vervangen door de specificaties in de bijlage bij dit besluit, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Enig artikel
In het kader van de Overeenkomst tussen de regering van de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Unie over de coördinatie van programma's voor energie-efficiëntie-etikettering voor kantoorapparatuur dienen de beheersinstanties een besluit te nemen met betrekking tot de herziening van de specificaties in bijlage C bij de overeenkomst. Het door de Europese Unie in te nemen standpunt ten aanzien van dat besluit over de beeldschermspecificaties in deel I van bijlage C bij de overeenkomst moet gebaseerd zijn op het ontwerpbesluit dat als bijlage bij dit besluit is gevoegd.
Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 28 september 2016.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 63 van 6.3.2013, blz. 5.
(2) Verordening (EG) nr. 106/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 betreffende een programma van de Unie voor energie-efficiëntie-etikettering voor kantoorapparatuur (PB L 39 van 13.2.2008, blz. 1).
BIJLAGE I
ONTWERPBESLUIT
van …
de beheersinstanties, in het kader van de Overeenkomst tussen de regering van de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Unie over de coördinatie van programma's voor energie-efficiëntie-etikettering voor kantoorapparatuur, met betrekking tot de herziening van de beeldschermspecificaties in bijlage C bij de overeenkomst
DE BEHEERSINSTANTIES,
Gezien de Overeenkomst tussen de regering van de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Unie over de coördinatie van programma's voor energie-efficiëntie-etikettering voor kantoorapparatuur, en met name artikel XII,
Overwegende dat de specificaties voor „beeldschermen” moeten worden herzien,
BESLUITEN:
Deel I. „Beeldschermen”, momenteel in bijlage C bij de Overeenkomst tussen de regering van de Verenigde Staten en de Europese Unie over de coördinatie van energie-efficiëntie-etiketteringsprogramma's voor kantoorapparatuur wordt vervangen door deel I. „Beeldschermen”, zoals hieronder vastgelegd.
Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan. Dit besluit, gedaan in tweevoud, wordt ondertekend door de medevoorzitters.
Ondertekend te Washington DC op […] […]
namens het Environmental Protection Agency van de Verenigde Staten
Ondertekend te Brussel op […] […]
namens de Europese Unie
BIJLAGE II
BIJLAGE C
DEEL II BIJ DE OVEREENKOMST
I. BEELDSCHERMSPECIFICATIES (Versie 7.0)
1. Definities
A) |
Productsoorten: 1. Elektronisch beeldscherm (beeldscherm): Een product met een beeldscherm en bijbehorende elektronica, vaak in een enkele behuizing, die als primaire functie heeft om visuele informatie te produceren vanaf (1) een computer, werkstation of server via één of meer ingangen (bv. VGA, DVI, HDMI, DisplayPort, IEEE 1394, USB), (2) externe opslag (bv. USB flash drive, geheugenkaart) of (3) een netwerkverbinding. a) Monitor: Een elektronisch beeldscherm bedoeld voor één persoon om te bekijken in een bureaugebaseerde omgeving. b) Informatiescherm: Een elektronisch beeldscherm bedoeld voor meerdere mensen om te bekijken in een niet-bureaugebaseerde omgeving, zoals in de detailhandel of winkels, restaurants, museums, hotels, buitenlocaties, luchthavens, vergaderzalen of klaslokalen. Met betrekking tot deze specificatie wordt een scherm aangemerkt als een informatiescherm als het voldoet aan twee of meer criteria die hieronder genoemd worden:
|
B) |
Operationele modi: 1. Aanstand: de modus waarin het product geactiveerd is en zijn voornaamste functie levert. 2. Slaapstand: een energiebesparende modus waarin het beeldscherm één of meer niet-primaire beschermende functies of continue functies levert. Opmerking: De slaapstand kan de volgende functies hebben: het inschakelen van de aanstand via een externe schakelaar, aanraaktechnologie, een interne sensor of timer; het geven van informatie of statusdisplays inclusief een klok; sensorgebaseerde functies ondersteunen; of de aanwezigheid van een netwerk behouden. 3. Uitstand: de modus waarin het beeldscherm is aangesloten op een energiebron, geen visuele informatie weergeeft, en niet in een andere modus kan worden gezet met de afstandsbediening, een intern signaal of een extern signaal. Opmerking: Het beeldscherm kan slechts uit deze modus worden gehaald door directe bediening door de gebruiker van een geïntegreerde stroom-/vermogensschakelaar. Bepaalde producten beschikken niet over een uitstand. |
C) |
Visuele kenmerken: 1. Omgevingslichtomstandigheden: de gecombineerde lichtilluminanties in de omgeving rond het beeldscherm, zoals een leefruimte of een kantoor. 2. Automatische helderheidsregeling (Automatic Brightness Control — ABC): het zelfwerkzame mechanisme dat de helderheid van het beeldscherm regelt op basis van omgevingslichtomstandigheden. Opmerking: De ABC-functie moet zijn ingeschakeld om de helderheid van een beeldscherm te kunnen regelen. 3. Kleurenbereik: het kleurenbereikoppervlak zal worden weergegeven als een percentage van de CIE LUV 1976 u′v′-kleurruimte en zal worden berekend volgens deel 5.18 Bereikoppervlak van de Information Display Measurements Standard versie 1.03. Opmerking: Bereikondersteuning in niet-zichtbare/onzichtbare kleuroppervlakken telt niet mee. De grootte van het bereik mag uitsluitend worden uitgedrukt als een percentage van de zichtbare CIE LUV-kleurruimte. 4. Illuminantie: de fotometrische meting van de lichtintensiteit per oppervlakte-eenheid van licht dat zich in een bepaalde richting verplaatst, uitgedrukt als candela per vierkante meter (cd/m2). a) Maximale vermelde illuminantie: de maximale illuminantie die een beeldscherm kan bereiken in een vooraf ingestelde aanstand als gedefinieerd door de fabrikant in bijvoorbeeld de gebruikershandleiding. b) Maximale gemeten illuminantie: de maximale gemeten illuminantie die een beeldscherm kan bereiken door manuele configuratie van de instellingen ervan, bijvoorbeeld die voor helderheid en contrast. c) Illuminantie af-fabriek: de illuminantie van het beeldscherm bij de door de fabrikant gekozen default-presetting af-fabriek voor het normale thuisgebruik of gebruik op de toepasselijke markt. 5. Eigen verticale resolutie: het aantal fysieke lijnen langs de verticale as van het beeldscherm binnen het zichtbare oppervlak van het beeldscherm. Opmerking: Een beeldscherm met een schermresolutie van 1 920 × 1 080 (horizontaal × verticaal) zou een eigen verticale resolutie hebben van 1 080. 6. Schermoppervlak: het zichtbare oppervlak van het beeldscherm dat afbeeldingen produceert. Opmerking: Het schermoppervlak wordt berekend door de zichtbareafbeeldingsbreedte te vermenigvuldigen met de zichtbareafbeeldingshoogte. Voor gebogen schermen worden de breedte en hoogte gemeten langs de kromming van het beeldscherm. |
D) |
Extra functies en kenmerken: 1. Brugschakeling: een fysieke verbinding tussen twee hubcontrollers (bijvoorbeeld USB of FireWire). Opmerking: Brugschakelingen maken een uitbreiding van de poorten mogelijk, doorgaans om die poorten naar een geschiktere/handigere plek te brengen of het aantal beschikbare poorten uit te breiden. 2. Volledig actieve netwerkverbinding: het vermogen van het beeldscherm om een actieve netwerkverbinding te behouden terwijl het in de slaapstand staat. Aanwezigheid van het beeldscherm, de netwerkdiensten ervan en de toepassingen worden onderhouden, zelfs als bepaalde componenten van het beeldscherm in de slaapstand staan. Het beeldscherm kan zo worden ingesteld dat het van vermogenstoestand wisselt op basis van de ontvangst van netwerkgegevens van externe netwerkapparaten, maar moet in andere gevallen in de slaapstand blijven als er geen verzoek om diensten is van een extern netwerkapparaat. Opmerking: Volledig actieve netwerkverbinding is niet beperkt tot een bepaalde set protocollen. Ook „netwerkproxyfunctionaliteit” genoemd en beschreven in de Ecma-393-norm. 3. Aanwezigheidssensor: een inrichting die wordt gebruikt om menselijke aanwezigheid vóór of in de omgeving van een beeldscherm te detecteren. Opmerking: Een aanwezigheidssensor wordt typisch gebruikt om een beeldscherm om te schakelen tussen de aanstand en de slaapstand. 4. Aanraaktechnologie: hiermee kan de gebruiker communiceren met een product door gebieden op het beeldscherm aan te raken. 5. Insteekmodule: een modulair insteekapparaat dat één of meer van de volgende functies biedt zonder de expliciete bedoeling een algemene computerfunctie te bieden:
Opmerking: Modules die andere extra inputopties bieden, worden niet beschouwd als insteekmodules voor het doel van deze specificatie. |
E) |
Productlijn: Een groep van productmodellen die (1) worden gemaakt door dezelfde fabrikant, (2) hetzelfde schermoppervlak, resolutie en maximale gemelde illuminantie delen en (3) hetzelfde basis schermontwerp hebben. Modellen binnen een productlijn kunnen van elkaar verschillen volgens één of meer kenmerken of functies. Voor beeldschermen zijn acceptabel variaties binnen een productlijn onder andere:
|
F) |
Representatief model: De productconfiguratie die is getest ten behoeve van ENERGY STAR-kwalificatie en die bedoeld is om als ENERGY STAR-model te worden verhandeld en geëtiketteerd. |
G) |
Voeding 1. Externe voeding (External Power Supply — EPS): een circuit voor externe voeding dat wordt gebruikt om huishoudelijke elektrische stroom om te zetten in gelijkstroom of wisselstroom met een lager voltage om een consumentenproduct te laten werken. 2. Standaard dc: een methode voor het overbrengen van dc-stroom middels een bekende technologiestandaard, die plug-and-play interoperabiliteit biedt. Opmerking: Bekende voorbeelden zijn USB en Power-over-Ethernet. Standaard dc omvat in de meeste gevallen zowel stroom als communicaties over dezelfde kabel, maar net als bij de 380 V-standaard hoeft dit niet het geval te zijn. |
2. Toepassingsgebied
2.1. In aanmerking komende producten
2.1.1. Producten die voldoen aan de hierbij gedefinieerde definitie voor een beeldscherm en die direct worden gevoed via het wisselstroomnet, een externe voeding of Standaard dc, komen in aanmerking voor ENERGY STAR-kwalificatie 2.2. Typische producten die in aanmerking komen voor kwalificatie overeenkomstig deze specificatie zijn onder meer:
i) |
monitoren; |
ii) |
monitoren met toetsenbord, video en muis (KVM)-switch functionaliteit; |
iii) |
informatiebeeldschermen, en |
iv) |
informatiebeeldschermen en monitoren met insteekmodules. |
2.2. Uitgesloten producten
2.2.1. Producten die vallen onder andere ENERGY STAR-productspecificaties komen niet in aanmerking voor kwalificatie in het kader van deze specificatie waaronder televisies en computers (Thin Clients, Slates/Tablets, draagbare alles-in-ééncomputers, geïntegreerde desktops). De lijst met specificaties die momenteel van kracht zijn, kan gevonden worden op http://www.eu-energystar.org/specifications.htm.
2.2.2. De volgende producten komen niet in aanmerking voor kwalificatie overeenkomstig deze specificatie:
i) |
producten met een geïntegreerde televisietuner; |
ii) |
beeldschermen met geïntegreerde of vervangbare batterijen ontworpen om primair zonder stopcontact of externe gelijkstroom te werken of ontworpen voor mobiliteit (bv. e-readers, batterijaangedreven digitale fotolijstjes), en |
iii) |
producten die moeten voldoen aan specificaties voor medische apparatuur die de capaciteit van stroombeheer verbieden en/of geen operationele modus hebben die overeenkomt met de definitie van slaapstand. |
3. kwalificatiecriteria
3.1. Significante cijfers en afronding
3.1.1. Alle berekeningen gebeuren met direct gemeten waarden (niet-afgerond).
3.1.2. Tenzij anderszins gedefinieerd, wordt conformiteit met de specificaties geëvalueerd met gebruikmaking van direct gemeten of berekende waarden zonder dat voordeel wordt verkregen door afronding.
3.1.3. Direct gemeten of berekende waarden die voor rapportage aan de Europese Commissie worden ingediend, moeten worden afgerond op het dichtstbijzijnde significante cijfer zoals verwoord in de desbetreffende specificatievereisten.
3.2. Algemene vereisten voor het monitoren en informatiebeeldschermen
3.2.1. Externe voedingen (EPS): EPS'en met een enkel- of meervoudig voltage moeten voldoen aan de prestatie-eisen van niveau VI of hoger overeenkomstig het International Efficiency Marking Protocol wanneer zij worden getest overeenkomstig een uniforme methode voor het meten van het energieverbruik van externe voedingen, CFR (Code of Federal Regulations — wetboek van de VS), titel 10, deel 430, aanhangsel Z.
i) |
EPS'en met een enkel of meervoudig voltage omvatten het niveau VI (of hoger). |
ii) |
Nadere informatie over het etiketteringsprotocol is te vinden op http://www.regulations.gov/#!documentDetail;D=EERE-2008-BT-STD-0005-0218. |
3.2.2. Energiebeheer:
i) |
de producten moeten minimaal één functie voor energiebeheer bevatten die bij default geactiveerd is en die kan worden gebruikt om op automatische wijze over te gaan van slaapstand naar aanstand, hetzij via een verbonden hostapparaat, hetzij intern (bv. ondersteuning van VESA Display Power Management Signalling (DPMS), geactiveerd bij default). |
ii) |
Producten die inhoud genereren voor weergave afkomstig van één of meer interne bronnen moeten over een bij default geactiveerde sensor of timer beschikken om op automatische wijze over te schakelen naar de slaap- of uitstand. |
iii) |
Bij producten die beschikken over een interne default-inschakelvertraging waarna zij van aanstand overspringen naar slaap- of uitstand, moet die inschakelvertraging worden vermeld. |
iv) |
Monitors moeten automatisch overschakelen naar slaapstand of uitstand binnen vijf minuten na te zijn afgeschakeld van de hostcomputer. |
3.2.3. Informatiebeeldschermen moeten een reële vermogensfactor hebben in de aanstand van 0,7 of hoger volgens sectie 5.2.F) in de ENERGY STAR-testmethode.
3.3. Energievereisten voor computermonitors
3.3.1. De totale energieconsumptie (TEC) in kWh moet worden berekend volgens vergelijking 1 op basis van gemeten waarden.
Vergelijking 1
Berekening van de totale energieconsumptie
ETEC = 8,76 × (0,35 × PON + 0,65 × PSLEEP )
Waarin:
— |
ETEC de berekening van de totale energieconsumptie is in kWh; |
— |
PON het gemeten vermogen in de aanstand in watt is; |
— |
PSLEEP het gemeten vermogen in de slaapstand in watt is; |
— |
het resultaat wordt afgerond tot op het dichtstbijzijnde tiende van een kWh voor het verslag. |
3.3.2. De maximum TEC (ETEC_MAX) in kWh voor monitors moet worden berekend volgens tabel 1.
Tabel 1
Berekening van maximum TEC (ETEC_MAX) voor monitors in kWh
Oppervlakte (in2) |
ETEC max (kWh) Waarin: Azichtbaar schermoppervlak in in2rschermresolutie in megapixelsDe uitkomst moet worden afgerond op de dichtstbijzijnde tiende van een kWh voor rapportage |
A < 130 |
(6,13 × r) + (0,06 × A) + 9 |
130 ≤ A < 150 |
(6,13 × r) + (0,69 × A) – 72,38 |
150 ≤ A < 180 |
(6,13 × r) + (0,21 × A) – 0,50 |
180 ≤ A < 200 |
(6,13 × r) + (0,05 × A) + 28 |
200 ≤ A < 230 |
(6,13 × r) + (0,03 × A) + 31,33 |
230 ≤ A < 280 |
(6,13 × r) + (0,2 × A) – 7 |
280 ≤ A < 300 |
(6,13 × r) + 49 |
300 ≤ A < 500 |
(6,13 × r) + (0,2 × A) – 11 |
A ≥ 500 |
(6,13 × r) + 89 |
3.3.3. Voor alle monitors moet de berekende TEC (ETEC) in kWh minder dan of gelijk zijn aan de berekening van maximum TEC (ETEC_MAX) met de toepasselijke toleranties en aanpassingen (toegepast ten minste eenmaal) per vergelijking 2.
Vergelijking 2
Vereiste totale energieconsumptie voor monitors
ETEC ≤ (ETEC_MAX + EEP + EABC + EN + EOS + ET ) × effAC_DC
Waarin:
— |
ETEC is TEC in kWh berekend volgens vergelijking 1; |
— |
ETEC_MAX is de vereiste maximum TEC in kWh berekend volgens tabel 1; |
— |
EEP is de tolerantie van beeldschermen met verbeterde prestaties in kWh volgens sectie 3.3.4; |
— |
EABC is de tolerantie automatische helderheidsregeling (Automatic Brightness Control, ABC) in kWh volgens vergelijking 4; |
— |
EN is de tolerantie volledig actieve netwerkverbinding (Full Network Connectivity) in kWh volgens tabel 3; |
— |
EOS is de tolerantie aanwezigheidssensor (Occupancy Sensor, OS) in kWh volgens tabel 4; |
— |
ET is de tolerantie aanraaktechnologie (Touch Technology) in kWh volgens vergelijking 5, en |
— |
effAC_DC is de standaardinstelling voor gelijkstroom/wisselstroom stroomomvormingsverliezen die optreden op het apparaat dat het beeldscherm voedt, en is 1,0 voor met wisselstroom gevoede beeldschermen en 0,85 voor beeldschermen met Standaard dc. |
3.3.4. Voor monitoren die voldoen aan de vereisten van beeldschermen met verbeterde prestaties (EPD) hieronder, slechts één van de volgende tabel 2 toleranties mag worden gebruikt in vergelijking 2:
i) |
een contrastratio van minimaal 60:1 gemeten op een horizontale kijkhoek van minimaal 85° vanaf de loodlijn bij een vlak scherm en minimaal 83° vanaf de loodlijn bij een gebogen scherm, met of zonder schermbeschermingsglas; |
ii) |
een eigen resolutie van minimaal 2,3 megapixels (MP), en |
iii) |
een kleurenbereik groter dan of gelijk aan 32,9 % van CIE LUV. |
Tabel 2
Berekening van het toegestane vermogen voor beeldschermen met verbeterde prestaties
Criteria voor kleurenbereik |
EEP (kWh) Waarin: ETEC_MAX is de vereiste maximum TEC in kWh, en r is schermresolutie in megapixels |
Kleurenbereikondersteuning is 32,9 % van CIE LUV of meer. |
|
Kleurenbereikondersteuning is 38,4 % van CIE LUV of meer. |
0,65 × (ETEC_MAX – 6,13 × r) |
Opmerking: Een model dat meer dan 99 % van de sRGB kleurruimte ondersteunt vertaalt naar 32,9 % van CIE LUV en een model dat meer dan 99 % van Adobe RGB vertaalt naar 38,4 % van CIE LUV.
3.3.5. Voor monitoren met een bij default ingeschakelde automatische helderheidsregeling (ABC) wordt een toegestane energie (EABC), als berekend in vergelijking 4, opgeteld bij ETEC_MAX, als berekend in vergelijking 2, wanneer de vermindering van het vermogen in de aanstand (On Mode power reduction — RABC), als berekend in vergelijking 3, groter is dan of gelijk is aan 20 %.
Vergelijking 3
Berekening van de vermindering van de aanstand met een bij default ingeschakelde ABC
Waarin:
— |
RABC: de procentuele vermogensverlaging is in de aanstand dankzij ABC; |
— |
P300 het vermogen is in watt in de aanstand, zoals gemeten bij een omgevingslichtniveau van 300 lux in sectie 6.4 van de testmethode, en |
— |
P12 het vermogen is in watt in de aanstand, zoals gemeten bij een omgevingslichtniveau van 12 lux in sectie 6.4 van de testmethode. |
Vergelijking 4
Energietoleranties monitors ABC (EABC) voor monitors
EABC = 0,05 × ETEC_MAX
Waarin:
— |
EABC de toegestane energie is voor automatische helderheidsregeling (Automatic Brightness Control, ABC) in kWh, en |
— |
ETEC_MAX is de maximum TEC in kWh berekend volgens tabel 1. |
3.3.6. Producten met volledig actieve netwerkverbinding die zijn bevestigd in sectie 6.7 van de ENERGY STAR-testmethode passen de gedefinieerde tolerantie toe in tabel 3.
Tabel 3
Tolerantie volledig actieve netwerkverbinding (EN) voor monitors
EN (kWh)
2,9
3.3.7. Producten die zijn getest met een actieve aanwezigheidssensor moeten de tolerantie toepassen die is gedefinieerd in tabel 4.
Tabel 4
Extra functies energie monitors ABC (EOS) voor monitors
Soort |
Tolerantie (kWh) |
Aanwezigheidssensor EOS |
1,7 |
3.3.8. Producten die zijn getest met actieve aanraaktechnologie moeten de tolerantie toepassen die is gedefinieerd in vergelijking 5.
Vergelijking 5
Energietolerantie voor aanraaktechnologie (ET) voor monitors
ET = 0,15 × ETEC_MAX
Waarin:
— |
ET de toegestane energie is voor aanraaktechnologie (Touch Technology) in kWh, en |
— |
ETEC_MAX de maximum TEC is in kWh berekend volgens tabel 1. |
3.4. Aanstand-vereisten voor informatiebeeldschermen
3.4.1. Het maximum aanstand-vermogen (PON_MAX) in watt moet worden berekend volgens vergelijking 6.
Vergelijking 6
Berekening van maximum aanstand-vermogen (PON_MAX) in watt voor informatiebeeldschermen
PON MAX = (4,0 × 10– 5 × × A) + 119 × tanh(0,0008 × (A – 200,0) + 0,11) + 6
Waarin:
— |
PON_MAX het maximum aanstand-vermogen is, in watt; |
— |
A het schermoppervlak is in vierkante inches; |
— |
de maximum gemeten illuminantie van het beeldscherm is in candela per vierkante meter, zoals gemeten in sectie 6.2 van de testmethode; |
— |
tanh de hyperbolische tangentfunctie is, en |
— |
het resultaat wordt afgerond tot op het dichtstbijzijnde tiende van een watt voor het verslag. |
Vergelijking 7
Aanstand-vermogenvereiste voor informatiebeeldschermen
PON ≤ PON_MAX + PABC
Waarin:
— |
PON het aanstand-vermogen is in watt, zoals gemeten in sectie 6.3 of 6.4 van de testmethode; |
— |
PON_MAX het maximum aanstand-vermogen is in watt, volgens vergelijking 6, en |
— |
PABC de aanstand-vermogentolerantie voor ABC is in watt, volgens vergelijking 8. |
3.4.2. Voor informatiebeeldschermen met een bij default ingeschakelde automatische helderheidsregeling (ABC) wordt een toegestaan vermogen (EABC), als berekend via vergelijking 8, opgeteld bij PON_MAX, als berekend in vergelijking 6, wanneer de vermindering van het vermogen in de aanstand (On Mode power reduction — RABC), als berekend in vergelijking 3, groter is dan of gelijk is aan 20 %.
Vergelijking 8
Berekening van het toegestane vermogen in de aanstand voor informatiebeeldschermen met een bij default ingeschakelde ABC
PABC = 0,05 × PON_MAX
Waarin:
— |
PABC de gemeten aanstand-vermogentolerantie voor ABC is in watt, en |
— |
PON_MAX de eis betreffende het maximum aanstand-vermogen is in watt. |
3.5. Slaapstand-vereisten voor informatiebeeldschermen
3.5.1. Het gemeten vermogen in de slaapstand (PSLEEP) in watt moet kleiner zijn dan of gelijk zijn aan de som van de vermogenvereiste maximum slaapstand (PSLEEP_MAX) en eventuele toleranties (minimaal eenmaal toegepast) volgens vergelijking 9.
Vergelijking 9
Slaapstand-vermogenvereiste voor informatiebeeldschermen
Waarin:
— |
PSLEEP het gemeten vermogen in de slaapstand is in watt; |
— |
PMAX_SLEEP het maximum aanstand-vermogen is, in watt volgens tabel 5; |
— |
PN de tolerantie volledig actieve netwerkverbinding (Full Network Connectivity) is in watt volgens tabel 6; |
— |
POS de tolerantie aanwezigheidssensor (Occupancy Sensor, OS) is in watt volgens tabel 7, en |
— |
PI de aanraaktolerantie is in watt volgens tabel 7. |
Tabel 5
Maximum slaapstand-vermogenvereiste (PSLEEP_MAX) voor informatiebeeldschermen
PSLEEP_MAX
(watt)
0,5
3.5.2. Producten met volledig actieve netwerkverbinding die zijn bevestigd in sectie 6.7 van de ENERGY STAR-testmethode passen de gedefinieerde tolerantie toe in tabel 6.
Tabel 6
Tolerantie volledig actieve netwerkverbinding voor informatiebeeldschermen
PSLEEP_MAX
(watt)
3,0
3.5.3. Producten die zijn getest met een aanwezigheidssensor actieve aanraaktechnologie moeten de toleranties toepassen die is gedefinieerd in tabel 7.
Tabel 7
Extra functies slaapstand-vermogenvereiste voor informatiebeeldschermen
Soort |
Schermgrootte (in) |
Tolerantie (watt) |
Aanwezigheidssensor POS |
Alle |
0,3 |
Aanraakfunctionaliteit PT (Uitsluitend van toepassing op informatiebeeldschermen waar de schermgrootte groter is dan 30 inch) |
≤ 30 |
0,0 |
> 30 |
1,5 |
3.6. Uitstand-vereisten voor alle beeldschermen
3.6.1. Een product moet over een uitstand beschikken om in aanmerking te komen voor kwalificatie. Voor producten die beschikken over een uitstand, moet het gemeten uitstand-vermogen (POFF) kleiner zijn dan of gelijk zijn aan de vermogenvereiste maximum uitstand (POFF_MAX) in tabel 8.
Tabel 8
Eis betreffende de vermogenvereiste maximum uitstand (POFF_MAX)
POFF_MAX
(watt)
0,5
3.7. Illuminantierapportagevoorschriften
3.7.1. De maximaal gerapporteerde en maximaal gemeten illuminantie moeten worden gerapporteerd voor alle producten; de illuminantie af-fabriek moet worden gerapporteerd voor alle producten behalve voor producten met bij default ingeschakelde ABC.
4. Testvoorschriften
4.1. Testmethoden
4.1.1. De in tabel 9 gedefinieerde testmethoden moeten worden gebruikt met het oog op bepaling van de kwalificatie voor ENERGY STAR.
Tabel 9
Testmethoden voor ENERGY STAR-kwalificatie
Productsoort |
Testmethode |
Alle producttypes en schermgrootten |
ENERGY STAR-testmethode voor het bepalen van de beeldschermenergie |
Beeldschermen met verbeterde prestaties |
International Committee for Display Metrology (ICDM) Information Display Measurements Standard — Versie 1.03 |
Beeldschermen die over volledig actieve netwerkverbinding beschikken |
CEA-2037-A, bepaling van vermogen van televisie Verbruik |
4.2. Aantal voor tests vereiste eenheden
4.2.1. Eén eenheid van een representatief model, als gedefinieerd in deel 1, wordt voor beproeving geselecteerd.
4.2.2. Voor de kwalificatie van een productfamilie wordt de productconfiguratie die het grootste energieverbruik voor elke productcategorie binnen die productfamilie vertoont, beschouwd als het representatieve model.
5. Gebruikersinterface
5.1. De fabrikanten worden ertoe aangemoedigd om hun producten te ontwerpen overeenkomstig de norm voor gebruikersinterfaces: IEEE P1621: Standard for User Interface Elements in Power Control of Electronic Devices Employed in Office/Consumer Environments. Voor nadere gegevens, zie http://energy.lbl.gov/controls/.
6. Ingangsdatum
6.1. Effectieve datum: Versie 7.0 ENERGY STAR-beeldschermspecificatie gaat in op de effectieve datum van de overeenkomst. Om voor ENERGY STAR in aanmerking te komen, moet een product voldoen aan de ENERGY STAR-specificatie die van kracht is op de datum van productie van het product. De productiedatum is specifiek voor elke eenheid en is de datum waarop de eenheid als volledig geassembleerd wordt beschouwd.
6.2. Toekomstige herziening van de specificaties: De Europese Commissie behoudt zich het recht voor om deze specificatie te wijzigen wanneer technologische en/of marktontwikkelingen het nut ervan voor de consument, de bedrijfssector of het milieu beïnvloeden. Overeenkomstig het huidige beleid gebeurt een herziening van de specificaties via overleg tussen de betrokken partijen. Merk op dat, in het geval van een herziening van de specificaties, de ENERGY STAR-kwalificatie niet automatisch wordt toegekend voor de levensduur van het model.
7. Overwegingen in verband met toekomstige herzieningen
7.1. Gelijkstroomvermogengrens voor aanstand: EPA en de Europese Commissie zijn geïnteresseerd in het beschouwen van een afzonderlijke eis betreffende het maximumvermogen in de aanstand voor Standaard dc-producten die geen gelijkstroom-wisselstroomconversieberekening nodig hebben. EPA en de Europese Commissie verwachten dat deze producten populairder worden in de handel met de laatste USB-standaard en ontvangen graag extra gegevens van directe dc-tests voor deze producten.
UITEINDELIJKE TESTMETHODE VOOR BEELDSCHERMEN
Rev. sep-2015
1. Overzicht
Om te evalueren of een product in overeenstemming is met de eisen die vervat zijn in de ENERGY STAR-specificatie voor beeldschermen, wordt de volgende testmethode gebruikt.
2. Toepasselijkheid
De volgende testmethode is toepasselijk voor alle producten die in aanmerking komen voor kwalificatie overeenkomstig de ENERGY STAR-productspecificatie voor beeldschermen.
3. Definities
Tenzij anderszins gedefinieerd, zijn alle in dit document gebruikte termen consistent met de definities van de ENERGY STAR-specificatie voor beeldschermen.
A) Hostmachine: De machine of het apparaat die/dat wordt gebruikt als de bron van het video-/audiosignaal voor het testen van beeldschermen. Dat kan een computer zijn of een ander apparaat dat een videosignaal kan bieden.
4. Testopstelling
A) |
Testopstelling en instrumentatie: De testopstelling en de instrumentatie zijn voor alle delen van deze methode in overeenstemming met de eisen van de EN 62301-2011 van de Internationale Elektrotechnische Commissie „Household Electrical Appliances — Measurement of Standby Power”, deel 4, „General Conditions for Measurements”, tenzij anders aangegeven in dit document. Bij conflicterende eisen krijgt de ENERGY STAR-testmethode de voorrang. |
B) |
AC-ingangsvermogen: Producten die gevoed kunnen worden via een wisselstroomnet, worden verbonden met een spanningsbron die geschikt is voor de bedoelde markt als gedefinieerd in tabel 10. Als een externe voedingsbron samen met het product wordt verzonden, moet deze worden gebruikt om het product aan te sluiten op de gedefinieerde spanningsbron. Tabel 10 Eisen in verband met de spanningsbron voor producten
|
C) |
Dc-ingangsvermogen:
|
D) |
Omgevingstemperatuur: De omgevingstemperatuur moet 23 °C ± 5 °C bedragen. |
E) |
Relatieve vochtigheid: De relatieve vochtigheid ligt tussen 10 % en 80 %. |
F) |
UUT-uitlijning:
|
G) |
Lichtbron voor testen aanstand:
|
H) |
Vermogensmeter: De vermogensmeters hebben de volgende kenmerken
|
I) |
Luminantie- en illuminantiemeters:
|
J) |
Meetnauwkeurigheid:
|
5. Uitvoering van de test
5.1. Richtlijnen voor vermogensmetingen
A) |
Testen bij standaardfabrieksinstellingen: Vermogensmetingen moeten worden uitgevoerd met het product in af-fabriekconditie voor de duur van het testen van de slaapstand en de aanstand, met alle door de gebruiker configureerbare opties ingesteld op de fabrieksstandaard, behalve indien anders bepaald door deze testmethode.
|
B) |
Inzetpuntmodules (Point of Deployment, POD-modules): Optionele POD-modules mogen niet geïnstalleerd zijn. |
C) |
Insteekmodules: Optionele insteekmodules moeten worden verwijderd van het beeldscherm als het beeldscherm volgens de testmethode kan worden getest zonder geïnstalleerde module. |
D) |
Slaapstand met meerdere functionaliteiten: Als het apparaat beschikt over meerdere opties voor apparaatgedrag in de slaapstand (bijvoorbeeld snel starten) of meerdere methoden waarop de slaapstand kan worden gestart, moet het vermogen tijdens alle versies van de slaapstand worden gemeten en gerapporteerd. Al het testen van de slaapstanden moet worden uitgevoerd zoals beschreven in sectie 6.5. |
5.2. Richtlijnen voor vermogensmetingen
A) |
Vermogensmetingen:
|
B) |
Donkerekamersituatie:
|
C) |
Configuratie en regeling van de UUT:
|
D) |
Resolutie en verversingsfrequentie:
|
E) |
Nauwkeurigheid van inkomende signaalniveaus: Bij het gebruik van analoge interfaces moet de video-ingang binnen ± 2 % van de referentieniveaus voor wit en zwart liggen. Bij het gebruik van digitale interfaces mag het bronvideosignaal niet worden aangepast voor kleur, of worden gewijzigd door de tester voor elk doel dat niet het comprimeren/opblazen en coderen/decoderen voor overdracht is, indien nodig. |
F) |
Reële vermogensfactor: Programmadeelnemers moeten de reële vermogensfactor (PF) van de UUT rapporteren tijdens de aanstand-meting. De vermogensfactorwaarden moeten worden geregistreerd met dezelfde frequentie als dat de vermogenswaarde (PON) wordt geregistreerd. Het gemiddelde van de gerapporteerde vermogensfactor moet worden berekend over de gehele duur van de aanstand-tests. |
G) |
Testmaterialen:
|
H) |
Video-ingangssignaal:
|
6. Testprocedures voor alle producten
6.1. Initialisatie voor de test van de UUT
A) |
Voorafgaand aan de start van de test wordt de UUT als volgt geïnitialiseerd:
|
6.2. Luminantietests
A) |
Luminantietests moeten direct na de opwarmperiode worden uitgevoerd en onder donkerekameromstandigheden. De productschermilluminantie die wordt gemeten op het UUT-scherm met de UUT in uitstand, moet minder zijn dan of gelijk zijn aan 1,0 lux. |
B) |
De luminantie moet haaks op het hart van het productscherm worden gemeten met behulp van een luminantiemeter in overeenstemming met de gebruikershandleiding van de meter. |
C) |
De positie van de luminantiemeter ten opzichte van het productscherm moet gedurende de duur van de tests ongewijzigd blijven. |
D) |
Voor producten met ABC, moeten luminantiemetingen worden uitgevoerd met ABC uitgeschakeld. Als ABC niet kan worden uitgeschakeld, moeten de luminantiemetingen worden uitgevoerd haaks op het hart van het productscherm waarbij het licht rechtstreeks op de omgevingslichtsensor van de UUT binnenkomt met 300 lux of meer. |
E) |
Luminantiemetingen moeten als volgt worden uitgevoerd:
|
F) |
De contrastinstelling moet op het maximale niveau worden gelaten voor de erop volgende aanstand-tests tenzij anders gedefinieerd. |
6.3. Aanstand-tests voor producten zonder default ingeschakelde ABC
A) |
Na de luminantietests en voorafgaand aan de aanstand-vermogensmeting, moet de luminantie van de UUT als volgt worden ingesteld:
|
B) |
Bij een UUT die de IEC-signalen kan weergeven, moet het aanstand-vermogen (PON) worden gemeten volgens IEC 62087:2011 sectie 11.6.1 „Measurements using dynamic broadcast-content video signal”. Voor een UUT die de IEC-signalen niet kan weergeven, moet het aanstand-vermogen (PON) als volgt worden gemeten:
|
6.4. Aanstand-tests voor producten met default ingeschakelde ABC
Het gemiddelde aanstand-vermogensgebruik van het product moet worden bepaald met de dynamic broadcast-content zoals beschreven in IEC 62087:2011. Als het product het IEC-signaal niet kan weergeven, dan moet het VESA FPDM2 L80-testpatroon worden gebruikt, zoals staat beschreven in sectie 6.3.B)5 voor alle hierna beschreven stappen.
A) |
Stabiliseer de UUT gedurende 30 minuten. Dit moet worden gedaan door het 10 minuten durende dynamic broadcast-content-signaal drie keer te herhalen. |
B) |
Stel de lichtuitvoer van de lamp die wordt gebruikt voor de tests op 12 lux, gemeten op de voorkant van de omgevingslichtsensor. |
C) |
Geef het 10 minuten durende dynamic broadcast-content-videosignaal weer. Meet en registreer het energieverbruik, P12, tijdens het 10 minuten durende dynamic broadcast-content-videosignaal. |
D) |
Herhaal de stappen 6.4.B) en 6.4.C) bij een omgevingslichtniveau van 300 lux om P300 te meten. |
E) |
Schakel ABC uit en meet het aanstand-vermogen (PON) als beschreven in sectie 6.3. Als ABC niet kan worden uitgeschakeld moeten de vermogenmetingen als volgt worden uitgevoerd:
|
6.5. Testen in slaapstand
A) |
Het slaapstand-vermogen (PSLEEP) moet worden gemeten in overeenstemming met IEC 62301:2011, met de extra richtlijnen in sectie 5. |
B) |
De slaapstand-test moet worden uitgevoerd met de UUT aangesloten op dezelfde manier op de hostmachine als bij de aanstand-test. Indien mogelijk moet de slaapstand worden bepaald door de hostmachine in de slaapstand te zetten. Voor een computerhostmachine is de slaapstand gedefinieerd in de specificatie van versie 6.1 van ENERGY STAR-computers. |
C) |
Als het product over meerdere slaapstanden beschikt die handmatig gekozen kunnen worden, of als het product op verschillende manieren in de slaapstand kan worden gezet (bijvoorbeeld met afstandsbediening of door de hostmachine in de slaapstand te zetten), moeten de metingen in alle slaapstanden worden uitgevoerd en geregistreerd. Als het product automatisch in de verschillende slaapstanden treedt, moet de metingtijd lang genoeg zijn om een gemiddelde van alle slaapstanden te verkrijgen. De meting moet nog steeds voldoen aan de vereisten (bijvoorbeeld stabiliteit, metingsperiode enz.) die zijn beschreven in sectie 5.3 van IEC 62301:2011. |
6.6. Testen in uitstand
A) |
Voor producten die beschikken over een uitstand-functie, aan het einde van de slaapstand-test, moet de uitstand worden opgestart via de gemakkelijkst toegankelijke aan-uitschakelaar. |
B) |
Meet het uitstand-vermogen (POFF) zoals beschreven in sectie 5.3.1 van IEC 62301:2011. Documenteer de afstelmethode en volgorde van de gebeurtenissen die nodig zijn om in de uitstand te geraken. |
C) |
Eventuele ingangssynchronisatiesignaalcontroles mogen worden genegeerd bij het meten van het uitstand-vermogen. |
6.7. Aanvullende tests
A) |
Voor producten met gegevens-/netwerkmogelijkheden of een brugschakeling, moeten, naast tests die worden uitgevoerd met de gegevens-/netwerkmogelijkheden geactiveerd en een tot stand gebrachte brugschakeling (zie sectie 5.2.C)1), slaapstand-tests worden uitgevoerd met de gegevens-/netwerkmogelijkheden uitgeschakeld en zonder tot stand gebrachte brugschakeling, zoals beschreven in sectie 5.2.C)1.b) en c). |
B) |
De aanwezigheid van volledig actieve netwerkverbinding moet worden bepaald door het beeldscherm te testen op netwerkactiviteit in de slaapstand in overeenstemming met sectie 6.7.5.2 van CEA-2037-A, Determination of Television Set Power Consumption, met de volgende richtlijnen:
|
(1) http://www.gpo.gov/fdsys/pkg/CFR-2011-title10-vol3/pdf/CFR-2011-title10-vol3-sec430-2.pdf
(2) IEEE 802 — Telecommunications and information exchange between systems — Local and metropolitan area networks — Deel 11: Wireless LAN Medium Access Control (MAC) and Physical Layer (PHY) Specifications.
(3) Deel 3: Carrier Sense Multiple Access with Collision Detection (CSMA/CD) Access Method and Physical Layer Specifications — Amendment 5: Media Access Control Parameters, Physical Layers, and Management Parameters for Energy-Efficient Ethernet.
1.10.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 268/113 |
UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2016/1757 VAN DE COMMISSIE
van 29 september 2016
tot oprichting van het Europees multidisciplinair waarnemingscentrum voor de zeebodem en de waterkolom — Consortium voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (EMSO ERIC)
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2016) 5542)
(Slechts de teksten in de Engelse, Franse, Griekse, Italiaanse, Portugese, Roemeense en Spaanse taal zijn authentiek)
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 723/2009 van de Raad van 25 juni 2009 betreffende een communautair rechtskader voor een Consortium voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (ERIC) (1), en met name artikel 6, lid 1, onder a),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Ierland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië, Portugal, Roemenië en het Verenigd Koninkrijk hebben de Commissie verzocht het Europees multidisciplinair waarnemingscentrum voor de zeebodem en de waterkolom — Consortium voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (hierna „EMSO ERIC” genoemd) op te richten. |
(2) |
Ierland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië, Portugal, Roemenië en het Verenigd Koninkrijk zijn overeengekomen dat Italië zal optreden als gastland voor EMSO ERIC. |
(3) |
De Commissie heeft, overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 723/2009, het verzoek beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat aan de voorschriften van die verordening is voldaan. |
(4) |
De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 20 van Verordening (EG) nr. 723/2009 ingestelde comité, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
1. Het Europees multidisciplinair waarnemingscentrum voor de zeebodem en de waterkolom — Consortium voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (EMSO ERIC) wordt opgericht.
2. De essentiële elementen van de statuten van EMSO ERIC zijn opgenomen in de bijlage.
Artikel 2
Dit besluit is gericht tot Ierland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek, de Portugese Republiek, Roemenië en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.
Gedaan te Brussel, 29 september 2016.
Voor de Commissie
Carlos MOEDAS
Lid van de Commissie
(1) PB L 206 van 8.8.2009, blz. 1.
BIJLAGE
ESSENTIËLE ELEMENTEN VAN DE STATUTEN VAN EMSO ERIC
1. TAKEN EN ACTIVITEITEN
1. |
EMSO ERIC voert de volgende taken uit:
|
2. |
Bij het uitoefenen van zijn taken moet EMSO ERIC
|
2. STATUTAIRE ZETEL
De statutaire zetel van EMSO ERIC bevindt zich in Rome, op het grondgebied van de Italiaanse Republiek, hierna het „gastland” genoemd.
3. NAAM
Een Europees multidisciplinair waarnemingscentrum voor de zeebodem en de waterkolom — Consortium voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (EMSO ERIC) wordt opgericht uit hoofde van Verordening (EG) nr. 723/2009.
4. DUUR EN PROCEDURE VOOR DE ONTBINDING
1. |
EMSO ERIC wordt opgericht voor een duur tot en met 31 december 2024. |
2. |
De ledenvergadering kan besluiten EMSO ERIC te ontbinden met een tweederdemeerderheid van de stemmen van de aanwezige leden. |
3. |
De directeur-generaal doet kennisgeving van het besluit om EMSO ERIC te ontbinden en de ontbindingsprocedure af te sluiten overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EG) nr. 723/2009. |
4. |
Activa die na betaling van de schulden van EMSO ERIC resteren, worden over de leden verdeeld naar rato van hun totale bijdrage aan EMSO ERIC op de datum van ontbinding. |
5. BASISBEGINSELEN
5.1. Beleid inzake toegang voor gebruikers
a) |
Waar mogelijk en rekening houdend met licenties van derden en eventuele eerdere regelingen is de toegang tot de gegevens die door EMSO ERIC worden geproduceerd vrij en open voor alle leden van wetenschappelijke instellingen en andere belanghebbenden. Daarnaast wordt toegang verleend tot de infrastructuur van EMSO ERIC aan gekwalificeerde Europese en internationale wetenschappelijke gemeenschappen wier projecten daartoe worden geëvalueerd. EMSO ERIC hanteert selectiecriteria die worden ontwikkeld overeenkomstig het advies van de wetenschappelijke gemeenschap waartoe de gebruiker behoort. Het gebruik en de verzameling van gegevens is onderworpen aan de desbetreffende wettelijke bepalingen inzake gegevensbescherming. |
b) |
De leden doen redelijke inspanningen om bezoekende wetenschappers, ingenieurs en technici in hun laboratoria te ontvangen met het oog op samenwerking met degenen die rechtstreeks betrokken zijn bij de werkzaamheden van EMSO ERIC. |
5.2. Beleid inzake wetenschappelijke evaluatie
a) |
De jaarlijkse wetenschappelijke evaluatie van de werkzaamheden van EMSO ERIC wordt uitgevoerd door het wetenschappelijk, technisch en ethisch adviescomité. Het evaluatieverslag wordt voor goedkeuring voorgelegd aan de ledenvergadering. |
b) |
Elke vijf jaar worden de werkzaamheden en de werking van EMSO ERIC beoordeeld door een team van onafhankelijke deskundigen dat door de ledenvergadering wordt aangewezen op voorstel van het wetenschappelijk, technisch en ethisch adviescomité. |
5.3. Beleid inzake verspreiding
a) |
Op basis van een evaluatie en mits zij daarvoor een bijdrage betalen, kan EMSO ERIC de gegevens die het heeft verzameld, verspreiden onder andere gebruikers dan de leden van wetenschappelijke instellingen en andere belanghebbenden en gekwalificeerde Europese en internationale wetenschappelijke gemeenschappen. Een dergelijke bijdrage wordt berekend op basis van alle kosten die verband houden met het gebruik van de infrastructuur van EMSO ERIC door die gebruiker, in overeenstemming met Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad (1), Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad (2) en ander toepasselijk recht. De voorgaande vereiste voor een financiële bijdrage geldt niet voor verzoeken om toegang tot de catalogus en voor alle andere verzoeken gaat deze een redelijk bedrag niet te boven. |
b) |
Wanneer gegevens die door EMSO ERIC zijn geproduceerd, worden gedeeld met derden, behoudt EMSO ERIC alle rechten, belangen en titels met betrekking tot deze gegevens. |
c) |
De gebruikers van EMSO ERIC worden aangemoedigd hun resultaten te publiceren in de door vakgenoten getoetste wetenschappelijke literatuur, lezingen te houden tijdens wetenschappelijke congressen, en te publiceren in andere media die zich richten tot een groter publiek, met inbegrip van het grote publiek, de pers, burgergroepen en onderwijsinstellingen. |
d) |
EMSO ERIC ontwikkelt gegevensproducten van toegevoegde waarde ten dienste van een breed scala van private en publieke gebruikers met het oog op de ontwikkeling van producten die voldoen aan de behoeften van de belanghebbenden. |
5.4. Beleid inzake intellectuele-eigendomsrechten
a) |
Intellectueel eigendom wordt gedefinieerd in overeenstemming met artikel 2 van het Verdrag tot oprichting van de Wereldorganisatie voor de Intellectuele Eigendom, gesloten te Stockholm op 14 juli 1967. |
b) |
Alle intellectuele-eigendomsrechten die door EMSO ERIC zijn gecreëerd, verkregen of ontwikkeld, berusten bij en zijn volledig eigendom van EMSO ERIC. |
c) |
De ledenvergadering bepaalt het beleid van EMSO ERIC inzake de identificatie, de bescherming, het beheer en de instandhouding van de intellectuele-eigendomsrechten van EMSO ERIC, met inbegrip van de toegang tot deze rechten, zoals in de uitvoeringsvoorschriften van EMSO ERIC is vastgesteld. |
d) |
De directeur-generaal stelt in overleg met het uitvoerend comité op basis van het principe van volledige kostendekking een prijsbeleid voor dat door de ledenvergadering wordt goedgekeurd. |
e) |
Wat vraagstukken inzake intellectuele-eigendomsrechten betreft, worden de betrekkingen tussen de leden en de waarnemers van EMSO ERIC beheerst door het respectieve nationale recht van de leden en de waarnemers en door de internationale overeenkomsten waarbij de leden en waarnemers partij zijn. |
f) |
De bepalingen van deze statuten en van de uitvoeringsvoorschriften laten de bestaande intellectuele-eigendomsrechten die eigendom zijn van de leden en de waarnemers onverlet. |
5.5. Personeelsbeleid, met inbegrip van het gelijkekansenbeleid
a) |
EMSO ERIC past als werkgever het beginsel van gelijke kansen toe. De selectieprocedures voor sollicitanten voor functies bij EMSO ERIC zijn transparant, niet-discriminerend en waarborgen gelijke kansen. |
b) |
De arbeidsovereenkomsten voldoen aan de toepasselijke nationale wet- en regelgeving van het land waarin het personeel zijn activiteiten uitvoert. |
c) |
Met inachtneming van de nationale wetgeving bevordert elk lid binnen zijn jurisdictie het verkeer en verblijf van de staatsburgers van de leden die betrokken zijn bij de taken van EMSO ERIC en hun gezinsleden. |
5.6. Aanbestedingsbeleid, met inachtneming van de beginselen inzake transparantie, non-discriminatie en mededinging
a) |
Het aankoopbeleid van EMSO ERIC is gebaseerd op de beginselen van transparantie, gelijke behandeling, non-discriminatie en vrije concurrentie. |
b) |
Het aankoopbeleid wordt nauwkeurig omschreven in de uitvoeringsvoorschriften. |
(1) Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie en tot intrekking van Richtlijn 90/313/EEG van de Raad (PB L 41 van 14.2.2003, blz. 26).
(2) Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (Inspire) (PB L 108 van 25.4.2007, blz. 1).