ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 219

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

59e jaargang
12 augustus 2016


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2016/1351 van de Raad van 4 augustus 2016 betreffende het statuut van het personeel van het Europees Defensieagentschap en tot intrekking van Besluit 2004/676/EG

1

 

*

Besluit (EU) 2016/1352 van de Raad van 4 augustus 2016 betreffende de regeling die van toepassing is op nationale deskundigen die zijn gedetacheerd bij het Europees Defensieagentschap, en tot intrekking van Besluit 2004/677/EG

82

 

*

Besluit (EU) 2016/1353 van de Raad van 4 augustus 2016 betreffende het financieel reglement van het Europees Defensieagentschap en tot intrekking van Besluit 2007/643/GBVB

98

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

BESLUITEN

12.8.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 219/1


BESLUIT (EU) 2016/1351 VAN DE RAAD

van 4 augustus 2016

betreffende het statuut van het personeel van het Europees Defensieagentschap en tot intrekking van Besluit 2004/676/EG

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien Besluit (GBVB) 2015/1835 van de Raad van 12 oktober 2015 tot vaststelling van het statuut, de zetel en de voorschriften voor de werking van het Europees Defensieagentschap (1), en met name artikel 11, lid 3, onder a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad dient met eenparigheid van stemmen het statuut vast te stellen van het rechtstreeks door het Europees Defensieagentschap (hierna „het Agentschap”) aangeworven personeel met een contract voor bepaalde tijd, geselecteerd uit onderdanen van de deelnemende lidstaten.

(2)

Het statuut van het personeel moet zodanig worden opgesteld dat het Agentschap de beschikking krijgt over personeel dat op het stuk van kundigheid en efficiëntie aan de hoogste normen voldoet, en aangeworven uit kandidaten uit alle deelnemende lidstaten, op een zo breed mogelijke geografische grondslag, en uit de instellingen van de Unie.

(3)

Aangezien de bij dit besluit vastgestelde regels die welke in Besluit 2004/676/EG van de Raad (2) zijn vervat, moeten vervangen, moet Besluit 2004/676/EG worden ingetrokken,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

TITEL I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

1.   Dit statuut is van toepassing op personeel waarmee het Europees Defensieagentschap een arbeidsovereenkomst heeft gesloten (hierna respectievelijk „personeelslid”).

Dit personeel heeft de hoedanigheid van:

tijdelijk functionaris,

arbeidscontractant,

bijzonder adviseur.

2.   Voor de toepassing van dit statuut wordt het tot het sluiten van overeenkomsten bevoegde gezag (hierna „TSOBG”) vastgesteld overeenkomstig de betreffende bepalingen van Besluit (GBVB) 2015/1835.

3.   Iedere bepaling in dit statuut waarin naar een persoon van het mannelijk geslacht wordt verwezen, geldt tevens voor personen van het vrouwelijk geslacht en vice versa, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald.

Artikel 2

Het personeelslid dat een overeenkomst voor langer dan één jaar is aangegaan, heeft actief en passief kiesrecht voor het in artikel 138 genoemde personeelscomité.

Het personeelslid dat een overeenkomst voor minder dan een jaar is aangegaan maar die sedert ten minste zes maanden in dienst is, heeft eveneens actief kiesrecht.

TITEL II

TIJDELIJKE FUNCTIONARISSEN

HOOFDSTUK 1

Algemene bepalingen

Artikel 3

Als „tijdelijk functionaris” in de zin van dit statuut wordt aangemerkt het personeelslid, aangesteld om tijdelijk een ambt te vervullen binnen het maximumaantal ambten dat bij de begroting van het Agentschap is toegestaan.

Als „bijzonder adviseur” in de zin van dit statuut wordt aangemerkt een persoon die op grond van zijn buitengewone kundigheden en niettegenstaande andere beroepsbezigheden is aangesteld om hetzij geregeld, hetzij gedurende bepaalde perioden zijn medewerking aan het Agentschap te verlenen en dat wordt bezoldigd uit de algemene kredieten, hiertoe uitgetrokken in de betrokken afdeling van de begroting.

Artikel 4

Met uitzondering van de aanstelling van de Directeur en de Plaatsvervangend Directeur van het Agentschap, waarop de bepalingen van artikel 10, lid 1, van het Besluit (GBVB) 2015/1835 van toepassing zijn, kan de aanstelling van een tijdelijk functionaris niet langer dan vier jaar gelden, doch wel voor een kortere periode.

De arbeidsovereenkomst van een tijdelijk functionaris kan slechts één keer worden verlengd, en dit met ten hoogste vier jaar. Het bestuur stelt algemene bepalingen ter uitvoering van dit artikel vast.

Artikel 5

Een tijdelijk functionaris kan alleen worden aangesteld om te voorzien, overeenkomstig de bepalingen van dit statuut, in de vacature van een ambt binnen het maximumaantal tijdelijke ambten dat bij de begroting van het Agentschap is toegestaan.

Artikel 6

1.   Voor de toepassing van dit statuut is iedere vorm van discriminatie op grond van geslacht, ras, huidskleur, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, taal, politieke, levensbeschouwelijke, godsdienstige of andere overtuiging, het behoren tot een nationale minderheid, eigendom, geboorte, handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid verboden.

Bij de toepassing van dit statuut zijn de voor het huwelijk geldende bepalingen tevens van toepassing voor andere samenlevingsvormen dan het huwelijk, mits wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 1, lid 2, punt c), van bijlage IV.

2.   Het beginsel van gelijke behandeling — een fundamenteel beginsel dat bij de toepassing van dit statuut in al zijn aspecten in aanmerking moet worden genomen — belet niet dat het Agentschap, om volledige gelijkheid van mannen en vrouwen in het beroepsleven in de praktijk te verzekeren, maatregelen handhaaft of aanneemt waarbij specifieke voordelen worden ingesteld om de uitoefening van een beroepsactiviteit door het ondervertegenwoordigde geslacht te vergemakkelijken of om nadelen in de beroepsloopbaan te voorkomen of te compenseren.

3.   Het Agentschap bepaalt, na raadpleging van het personeelscomité, de maatregelen en acties ter bevordering van de gelijke kansen voor mannen en vrouwen op de gebieden waarop het huidige statuut betrekking heeft, en stelt de passende bepalingen vast om met name een einde te maken aan de bestaande ongelijkheid ten aanzien van de kansen van vrouwen op die gebieden.

4.   Voor de toepassing van lid 1 wordt als persoon met een handicap aangemerkt, de persoon die een langdurige fysieke, mentale, intellectuele of zintuiglijke beperking heeft die hem, in wisselwerking met diverse hinderpalen, kunnen belemmeren om volledig, effectief en op voet van gelijkheid met anderen deel te nemen aan de samenleving. Dit gebrek wordt vastgesteld volgens de procedure van artikel 38.

Een gehandicapt persoon voldoet aan de voorwaarden van artikel 37, lid 2, punt d), indien hij in staat is, mits er een aantal redelijke voorzieningen wordt aangebracht, de fundamentele taken van het betrokken ambt te vervullen.

Onder „redelijke voorzieningen” om de fundamentele taken van een ambt te kunnen vervullen, worden verstaan passende maatregelen, waar nodig, om een persoon met een handicap in staat te stellen om toegang te krijgen tot, deel te nemen aan, en carrière te maken in het arbeidsleven, of opleidingen te volgen, zonder dat dit voor de werkgever een onevenredig zware belasting vormt.

Het beginsel van gelijke behandeling belet het TSOBG niet om maatregelen te handhaven of aan te nemen waarbij voorzien wordt in specifieke voordelen om de uitoefening van een beroepsactiviteit door personen met een handicap te vereenvoudigen of om nadelen in de beroepsloopbaan te voorkomen of te compenseren.

5.   Indien onder dit statuut vallende personen, die zich door niet-toepassing te hunnen aanzien van het in dit artikel genoemde beginsel van gelijke behandeling benadeeld achten, feiten aanbrengen op grond waarvan kan worden aangenomen dat directe of indirecte discriminatie heeft plaatsgevonden, moet het Agentschap het bewijs leveren dat het beginsel van gelijke behandeling niet is geschonden. Deze bepaling is niet van toepassing in het kader van tuchtprocedures.

6.   Iedere beperking ten aanzien van de toepassing van het non-discriminatiebeginsel en het evenredigheidsbeginsel moet op objectieve en redelijke wijze gemotiveerd zijn en moet beantwoorden aan legitieme doelstellingen van algemeen belang in het kader van het personeelsbeleid. Met name de vaststelling van een verplichte pensioenleeftijd en van een minimale pensioengerechtigde leeftijd kunnen door dergelijke doelstellingen worden gerechtvaardigd.

Artikel 7

1.   Tijdelijke functionarissen in actieve dienst hebben toegang tot door het Agentschap genomen maatregelen van sociale aard, waaronder specifieke maatregelen om werk en gezin te combineren, en tot de door het personeelscomité geboden dienstverlening. Gewezen tijdelijke functionarissen kunnen toegang hebben tot beperkte specifieke maatregelen van sociale aard.

2.   Tijdelijke functionarissen in actieve dienst hebben recht op arbeidsomstandigheden die voldoen aan passende veiligheids- en gezondheidsnormen die ten minste gelijkwaardig zijn met de minimumvoorschriften die gelden op grond van maatregelen die krachtens de Verdragen op deze gebieden zijn vastgesteld.

Artikel 8

1.   De ambten waarop dit statuut van toepassing is, zijn in functiegroepen ingedeeld naargelang van de aard en het niveau van de werkzaamheden waarmee zij overeenkomen, te weten de functiegroep „administrateurs” (hierna „AD”), de functiegroep „assistenten” (hierna „AST”) en de functiegroep „secretariaat- en kantoormedewerkers” (hierna „AST/SC”).

2.   De functiegroep AD omvat twaalf rangen, die overeenkomen met administratieve, adviserende, taalkundige en wetenschappelijke functies. De functiegroep AST omvat elf rangen, die overeenkomen met functies met een uitvoerend en technisch karakter en kantoorfuncties. De functiegroep AST/SC omvat zes rangen, die overeenkomen met secretariaat- en kantoorfuncties.

3.   Voor aanstelling in een ambt gelden de volgende minimumeisen:

a)

in de functiegroepen AST en AST/SC:

i)

een diploma van hoger onderwijs,

ii)

een diploma van middelbaar onderwijs dat toegang geeft tot het hoger onderwijs, en relevante beroepservaring van ten minste drie jaar, of

iii)

wanneer het in het belang van de dienst is, een beroepsopleiding of een gelijkwaardige beroepservaring;

b)

in de functiegroep AD voor de rangen 5 en 6:

i)

een diploma van een volledige universitaire opleiding van ten minste drie jaar, of

ii)

wanneer het in het belang van de dienst is, een beroepsopleiding van een gelijkwaardig niveau;

c)

in de functiegroep AD voor de rangen 7 tot en met 16:

i)

een opleidingsniveau dat overeenkomt met een voltooide universitaire opleiding, afgesloten met een diploma, indien de normale duur van de universitaire opleiding vier jaar of meer bedraagt,

ii)

een opleidingsniveau dat overeenkomt met een voltooide universitaire opleiding, afgesloten met een diploma, en relevante beroepservaring van ten minste één jaar, indien de normale duur van de universitaire opleiding ten minste drie jaar bedraagt, of

iii)

wanneer het in het belang van de dienst is, een beroepsopleiding van een gelijkwaardig niveau.

4.   Bijlage VI bevat een overzicht van de verschillende standaardfuncties. Het TSOBG kan op basis van dat overzicht, na raadpleging van het personeelscomité, de bij iedere standaardfunctie behorende taken en bevoegdheden vaststellen.

Artikel 9

1.   Het TSOBG stelt de tijdelijke functionaris, uitsluitend in het belang van de dienst en ongeacht zijn nationaliteit, bij wege van aanstelling of overplaatsing, overeenkomstig zijn rang te werk in een tot zijn functiegroep behorend ambt.

De tijdelijke functionaris kan verzoeken binnen het Agentschap te worden overgeplaatst.

2.   De tijdelijke functionaris kan worden aangewezen om ad interim een ambt te vervullen dat bij een hogere rang in zijn functiegroep behoort dan waarin hij is geplaatst. Met ingang van de vierde maand van zijn tewerkstelling ad interim ontvangt hij een aanvullende toelage, gelijk aan het verschil tussen de bezoldiging, verbonden aan zijn rang en salaristrap, en de bezoldiging welke overeenkomt met de salaristrap die hem zou toekomen indien hij was aangesteld in de rang waarin hij ad interim te werk is gesteld.

Tewerkstelling ad interim kan ten hoogste voor één jaar plaatsvinden, behalve indien zij, direct of indirect, strekt tot vervanging van een tijdelijke functionaris die in het belang van de dienst is gedetacheerd, onder de wapenen is geroepen, dan wel langdurig met ziekteverlof is.

Artikel 10

1.   In de overeenkomst met de tijdelijke functionaris moet worden vermeld in welke rang en salaristrap hij wordt aangesteld.

2.   Tewerkstelling van een tijdelijke functionaris in een ambt dat overeenkomt met een hogere rang dan die waarin hij is aangesteld, vereist een aanvullende overeenkomst.

HOOFDSTUK 2

Rechten en verplichtingen

Artikel 11

1.   Bij het uitoefenen van zijn taken en bij het bepalen van zijn gedrag houdt de tijdelijke functionaris uitsluitend de belangen van het Agentschap voor ogen; hij vraagt of aanvaardt geen aanwijzingen van enige regering of van enig gezag, enige organisatie of persoon buiten het Agentschap. Hij vervult de hem toevertrouwde taken op objectieve en onpartijdige wijze en met inachtneming van zijn loyaliteitsplicht tegenover het Agentschap.

2.   De tijdelijke functionaris mag, zonder machtiging van het TSOBG, van een regering of wie dan ook buiten het Agentschap, geen eerbewijzen, onderscheidingen, gunsten, giften of beloningen van welke aard ook aanvaarden, behalve wegens vóór zijn aanstelling bewezen diensten of wegens diensten welke gedurende een bijzonder verlof in verband met militaire dienst of andere nationale dienst uit hoofde van zodanige dienst zijn bewezen.

Het TSOBG onderzoekt voordat een tijdelijke functionaris wordt aangeworven, of de kandidaat enig persoonlijk belang heeft dat zijn onafhankelijkheid in het gedrang zou kunnen brengen, of enig ander belangenconflict heeft. Daartoe stelt de kandidaat het TSOBG door middel van een specifiek formulier in kennis van alle bestaande of mogelijke belangenconflicten. In dergelijke gevallen houdt het TSOBG hiermee rekening in een naar behoren met redenen omkleed advies. Indien nodig neemt het tot aanstelling bevoegde gezag de in artikel 12, lid 2, bedoelde maatregelen.

Dit artikel is op overeenkomstige wijze van toepassing op tijdelijke functionarissen die terugkeren uit verlof om redenen van persoonlijke aard.

Artikel 12

1.   Tenzij hierna anders is bepaald, mag de tijdelijke functionaris bij de uitoefening van zijn functie geen aangelegenheden behandelen waarbij hij, direct of indirect, enig persoonlijk belang, met name van familiale of financiële aard, heeft dat zijn onafhankelijkheid in het gedrang zou kunnen brengen.

2.   Wanneer een tijdelijke functionaris bij de uitoefening van zijn functie een aangelegenheid als bedoeld in lid 1 moet behandelen, stelt hij het TSOBG daarvan onmiddellijk in kennis. Het TSOBG neemt de maatregelen die nodig zijn en kan met name de tijdelijke functionaris van zijn verplichtingen met betrekking tot deze aangelegenheid ontslaan.

3.   De tijdelijke functionaris mag in ondernemingen die onder het gezag van het Agentschap staan, noch direct, noch indirect, belangen hebben of verwerven die van dien aard of van die omvang zijn dat zij zijn onafhankelijkheid bij de uitoefening van zijn functie in het gedrang kunnen brengen.

Artikel 13

Hij dient zich te onthouden van iedere handeling en van iedere manier van optreden die afbreuk zouden kunnen doen aan de waardigheid van zijn functie als tijdelijke functionaris.

Artikel 14

1.   De tijdelijke functionaris onthoudt zich van iedere vorm van psychisch geweld of seksuele intimidatie.

2.   De tijdelijke functionaris die het slachtoffer is geweest van psychisch geweld of seksuele intimidatie mag daarvan van de kant van het Agentschap geen nadelige effecten ondervinden. De tijdelijke functionaris die in een dergelijke aangelegenheid een getuigenis heeft afgelegd, mag daarvan van de kant van het Agentschap geen nadelige effecten ondervinden, mits de tijdelijke functionaris te goeder trouw heeft gehandeld.

3.   Onder „psychisch geweld” wordt iedere vorm van opzettelijk onbehoorlijk gedrag verstaan dat zich gedurende lange tijd herhaaldelijk of systematisch voordoet in de vorm van gedragingen, woorden, handelingen, gebaren of geschriften die de persoonlijkheid, de waardigheid of de fysieke of de psychische integriteit van de betrokkene kunnen aantasten.

4.   Onder „seksuele intimidatie” wordt ongewenst gedrag van seksuele aard verstaan, met als doel of resultaat een persoon in zijn waardigheid aan te tasten of een intimiderende, vijandige, agressieve of verstorende sfeer te creëren. Seksuele intimidatie wordt beschouwd als discriminatie op grond van geslacht.

Artikel 15

1.   Onverminderd het bepaalde in artikel 17, moet de tijdelijke functionaris die voornemens is om, al dan niet tegen beloning, enige nevenactiviteit uit te oefenen of enigerlei opdracht buiten het Agentschap te vervullen, daartoe vooraf machtiging vragen aan het TSOBG. Deze machtiging wordt alleen geweigerd indien de activiteit of opdracht van dien aard is dat de tijdelijke functionaris erdoor wordt gehinderd in de uitoefening van zijn functie of indien de activiteit of opdracht niet verenigbaar is met de belangen van het Agentschap.

2.   De tijdelijke functionaris stelt het TSOBG in kennis van iedere wijziging van bovenbedoelde activiteit of opdracht die zich voordoet nadat hij overeenkomstig lid 1 machtiging aan het TSOBG heeft gevraagd. De machtiging kan worden ingetrokken indien de activiteit of de opdracht niet meer voldoet aan de voorwaarden bedoeld in de laatste zin van lid 1.

Artikel 16

Indien de echtgenoot van een tijdelijke functionaris een winstgevende beroepsbezigheid uitoefent, stelt de tijdelijke functionaris het TSOBG daarvan in kennis. Indien mocht blijken dat deze bezigheid onverenigbaar is met die van de tijdelijke functionaris en indien laatstgenoemde er niet voor kan instaan dat aan deze bezigheid binnen een bepaalde termijn een einde wordt gemaakt, beslist het TSOBG, na advies van het personeelscomité, of de tijdelijke functionaris in zijn functie dient te worden gehandhaafd dan wel in een ander ambt moet worden geplaatst.

Artikel 17

1.   De tijdelijke functionaris die zich kandidaat wenst te stellen voor een openbaar ambt, stelt het TSOBG daarvan in kennis. Het TSOBG besluit of de betrokkene, gelet op het belang van de dienst:

a)

om verlof om redenen van persoonlijk aard moet verzoeken,

b)

jaarlijks verlof moet opnemen,

c)

toestemming kan krijgen om deeltijds te werken, of

d)

zijn functie op dezelfde wijze kan blijven vervullen.

2.   Indien een tijdelijke functionaris in een openbaar ambt wordt verkozen of benoemd, stelt hij het TSOBG daarvan onmiddellijk in kennis. Het TSOBG neemt, met inachtneming van het belang van de dienst, het gewicht van het ambt, de daaruit voortvloeiende verplichtingen en de daaraan verbonden bezoldiging en onkostenvergoeding, een van de in lid 1 genoemde besluiten. De periode waarvoor verlof om redenen van persoonlijke aard wordt toegekend of waarvoor toestemming wordt gegeven om deeltijds te werken, is gelijk aan de periode van de ambtstermijn van de betrokken tijdelijke functionaris.

Artikel 18

De tijdelijke functionaris is gehouden na beëindiging van de dienst betamelijkheid en kiesheid te betrachten bij het aanvaarden van bepaalde functies of voordelen.

De tijdelijke functionaris die binnen twee jaar na beëindiging van de dienst al dan niet bezoldigde beroepsbezigheden wenst uit te oefenen, stelt het Agentschap daarvan door middel van een specifiek formulier in kennis. Indien deze beroepsbezigheden verband houden met de werkzaamheden die de tijdelijke functionaris heeft verricht gedurende de drie jaren die aan de beëindiging van de dienst voorafgingen en mogelijk niet verenigbaar zijn met de legitieme belangen van het Agentschap, kan het TSOBG, naargelang van het dienstbelang, besluiten de tijdelijke functionaris te verbieden de betrokken beroepsbezigheden uit te oefenen, of de uitoefening ervan aan bepaalde voorwaarden te verbinden. Het TSOBG deelt de betrokkene na raadpleging van het personeelscomité binnen 30 werkdagen na daarvan in kennis te zijn gesteld, zijn besluit mede. Indien na afloop van die termijn geen mededeling is gedaan, wordt het Agentschap geacht stilzwijgend in te stemmen.

Het TSOBG verbiedt het gewezen hooggeplaatste tijdelijke functionarissen in beginsel tijdens de twaalf maanden na hun uitdiensttreding bij het personeel van het Agentschap te lobbyen voor of de belangen te behartigen van hun bedrijf, klanten of werkgevers inzake aangelegenheden waarvoor zij gedurende de voorgaande drie jaar in dienst verantwoordelijk waren.

In overeenstemming met artikel 31 van Besluit (GBVB) 2015/1835, publiceert het Agentschap jaarlijks informatie over de uitvoering van de voorgaande alinea, waaronder een lijst van de beoordeelde gevallen.

Artikel 19

1.   Het is de tijdelijke functionaris verboden informatie waarvan hij in zijn ambt kennis heeft genomen, aan onbevoegden mede te delen, tenzij die informatie reeds openbaar of voor het publiek toegankelijk is gemaakt.

2.   Ook na beëindiging van de dienst blijft deze verplichting op de tijdelijke functionaris rusten.

Artikel 20

1.   De tijdelijke functionaris heeft het recht van vrijheid van meningsuiting mits hij de beginselen van loyaliteit en onpartijdigheid betracht.

2.   De tijdelijke functionaris die enig geschrift dat betrekking heeft op de activiteit van het Agentschap, alleen of in samenwerking met anderen wenst te publiceren of te laten publiceren, moet, onverminderd het bepaalde in de artikelen 13 en 19, het TSOBG daarvan van tevoren in kennis stellen.

Indien het TSOBG kan aantonen dat het geschrift de legitieme belangen van het Agentschap ernstig kan schaden, deelt het de tijdelijke functionaris binnen 30 werkdagen na van het voornemen in kennis te zijn gesteld, schriftelijk zijn besluit mede. Als binnen die termijn geen besluit wordt meegedeeld, wordt het TSOBG geacht geen bezwaren te maken.

Artikel 21

1.   Alle rechten die verband houden met hetgeen door de tijdelijke functionaris in de uitoefening van zijn functie is verricht, vallen toe aan het Agentschap. Het Agentschap kan vorderen dat de auteursrechten ten aanzien van deze activiteiten aan hem worden overgedragen.

2.   Iedere uitvinding die door een tijdelijke functionaris in de uitoefening van zijn functie of in verband daarmee wordt gedaan, komt van rechtswege toe aan het Agentschap. Het Agentschap kan op eigen kosten in alle landen octrooi aanvragen en verkrijgen. Iedere uitvinding met betrekking tot het werk van het Agentschap die een tijdelijke functionaris doet tijdens het jaar dat volgt op de beëindiging van zijn dienst, wordt, zolang het tegendeel niet is bewezen, geacht tijdens of in verband met de uitoefening van zijn functie te zijn gedaan. Indien op een uitvinding octrooi wordt verleend, moet de naam van de uitvinder of van de uitvinders worden vermeld.

3.   Het Agentschap kan een door hem vast te stellen beloning toekennen aan de tijdelijke functionaris die een uitvinding heeft gedaan waarop octrooi is verleend.

Artikel 22

1.   De tijdelijke functionaris mag zonder machtiging van het TSOBG onder geen beding in rechte gewag maken van hetgeen hem in verband met zijn ambtsbezigheden ter kennis is gekomen. Deze machtiging kan slechts worden geweigerd indien de belangen van het Agentschap zulks vorderen en indien weigering niet kan leiden tot strafrechtelijke gevolgen voor de betrokken tijdelijke functionaris. Ook na beëindiging van de dienst blijft deze verplichting op de tijdelijke functionaris rusten.

2.   De bepalingen in lid 1 zijn niet van toepassing op een tijdelijke functionaris of gewezen tijdelijke functionaris die als getuige optreedt voor het Hof van Justitie van de Europese Unie of voor de tuchtraad van het Agentschap voor een aangelegenheid die een personeelslid of een gewezen personeelslid van het Agentschap en/of van de Europese Unie betreft.

Artikel 23

De tijdelijke functionaris is verplicht in zijn standplaats te wonen of op zodanige afstand daarvan dat hij niet gehinderd wordt in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Hij deelt zijn adres mee aan het TSOBG en geeft onmiddellijk kennis van iedere adreswijziging.

Artikel 24

Ongeacht de rang welke hij in het ambtelijk bestel bekleedt, is iedere tijdelijke functionaris verplicht zijn meerderen bij te staan en van raad te dienen; hij is verantwoordelijk voor de uitvoering van de taken welke hem zijn toevertrouwd.

De tijdelijke functionaris, belast met de zorg voor de gang van zaken in een tak van dienst, is verantwoordelijk tegenover zijn chefs voor de uitoefening van het gezag dat hem is toegekend, alsmede voor de uitvoering der door hem verstrekte opdrachten. De eigen verantwoordelijkheid zijner ondergeschikten ontheft hem in genen dele van de verantwoordelijkheid welke hij zelf draagt.

Artikel 25

1.   Wanneer een tijdelijke functionaris een opdracht krijgt die hem onregelmatig voorkomt of waarvan de uitvoering naar zijn mening ernstige gevolgen kan hebben, brengt hij zijn directe chef daarvan al dan niet schriftelijk op de hoogte; wordt de mededeling schriftelijk gedaan, dan moet de directe chef schriftelijk antwoorden. Indien de opdracht door de directe chef schriftelijk wordt bevestigd, en de tijdelijke functionaris van oordeel is dat daarbij niet voldoende rekening is gehouden met de redenen van zijn bezorgdheid, legt hij, onverminderd het bepaalde in lid 2, de kwestie schriftelijk voor aan de hiërarchieke meerdere van zijn chef. Indien deze de opdracht schriftelijk bevestigt, is de tijdelijke functionaris verplicht ze uit te voeren, tenzij de opdracht duidelijk in strijd is met de wet of met de geldende veiligheidsvoorschriften.

2.   Indien de directe chef van oordeel is dat de opdracht onmiddellijk moet worden uitgevoerd, is de tijdelijke functionaris verplicht ze uit te voeren, tenzij de opdracht duidelijk in strijd is met de wet of met de geldende veiligheidsvoorschriften. De directe chef is verplicht dit soort opdrachten schriftelijk te geven, indien de tijdelijke functionaris daarom verzoekt.

3.   Een tijdelijke functionaris die zijn meerderen in kennis stelt van opdrachten die hem onregelmatig voorkwamen of waarvan de uitvoering naar zijn mening ernstige gevolgen zou kunnen hebben, mag om deze reden geen nadelige gevolgen ondervinden.

Artikel 26

De tijdelijke functionaris kan worden verplicht de schade die het Agentschap door grove schuld zijnerzijds in de uitoefening van zijn functie of in verband daarmee heeft geleden, geheel of gedeeltelijk te vergoeden.

Het TSOBG neemt daartoe, met inachtneming van de tuchtrechtelijke procedure, een met redenen omkleed besluit.

Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft volledige rechtsmacht om uitspraak te doen in geschillen die door toepassing van deze bepalingen mochten ontstaan.

Artikel 27

1.   De tijdelijke functionaris die tijdens de uitoefening van zijn functie of in verband daarmee kennis krijgt van feiten die het bestaan doen vermoeden van mogelijke onwettige activiteiten, inclusief fraude of corruptie, waardoor de belangen van het Agentschap worden geschaad, dan wel van gedragingen bij de uitvoering van hun functies die een aanwijzing vormen voor ernstig plichtsverzuim door tijdelijke functionarissen van het Agentschap, meldt dit onverwijld aan zijn directe chef, de Directeur van het Agentschap of, als hij dat nuttig acht, het hoofd van het Agentschap.

De in lid 1 bedoelde informatie wordt schriftelijk verstrekt.

Dit lid is ook van toepassing in het geval van ernstig plichtsverzuim door personen die in dienst zijn van het Agentschap, of dienstverleners die voor rekening van het Agentschap werken.

2.   De tijdelijke functionaris mag van de kant van het Agentschap geen nadelige gevolgen ondervinden van het feit dat hij gegevens als bedoeld in lid 1 heeft meegedeeld, op voorwaarde dat hij redelijk en te goeder trouw heeft gehandeld.

3.   De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op documenten, bewijsstukken, rapporten, nota's of inlichtingen, in welke vorm dan ook, die in het kader van de behandeling van een aanhangige of beëindigde rechtszaak tot stand komen of worden bijgehouden, of die in de loop van een rechtszaak ter kennis van de betrokken tijdelijke functionaris komen.

Artikel 28

1.   De tijdelijke functionaris die de in artikel 27 bedoelde gegevens verstrekt aan de voorzitter van de Raad van de EU of aan de voorzitter van het Europees Parlement, of aan de Europese Ombudsman, mag daarvan van de kant van het Agentschap geen nadelige gevolgen ondervinden, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

hij moet er naar eer en geweten van overtuigd zijn dat de bekendgemaakte informatie en de aantijgingen die ze eventueel bevat, in essentie waar zijn, en

b)

de informatie moet eerder door de tijdelijke functionaris aan het Agentschap zijn meegedeeld en het Agentschap moet over de door het Agentschap in het licht van de complexiteit van de zaak vastgestelde termijn hebben beschikt om passende maatregelen te kunnen nemen. De tijdelijke functionaris wordt binnen 60 dagen naar behoren van deze termijn in kennis gesteld.

2.   De in lid 1 bedoelde termijn is niet van toepassing indien de tijdelijke functionaris kan aantonen dat die, gezien alle omstandigheden van de zaak, onredelijk is.

3.   De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op documenten, bewijsstukken, rapporten, nota's of inlichtingen, in welke vorm dan ook, die in het kader van de behandeling van een aanhangige of beëindigde rechtszaak tot stand komen of worden bijgehouden, of die in de loop van een rechtszaak ter kennis van de betrokken tijdelijke functionaris komen.

4.   Het Agentschap stelt overeenkomstig de artikelen 29 en 168 een procedure in voor de behandeling van door tijdelijke functionarissen ingediende klachten over de wijze waarop zij zijn behandeld nadat, of naar aanleiding van het feit dat, zij hun verplichtingen uit hoofde van artikel 27 of dit artikel zijn nagekomen. Het Agentschap waarborgt dat dergelijke klachten vertrouwelijk worden behandeld en, indien de omstandigheden zulks vereisen, vóór het verstrijken van de in artikel 168 vastgestelde termijnen worden behandeld.

Het TSOGB stelt interne regels vast, onder meer inzake:

de verstrekking aan tijdelijke functionarissen, als bedoeld in artikel 27, lid 1, of in dit artikel, van informatie over de behandeling van zaken die door hen worden gerapporteerd,

de bescherming van de rechtmatige belangen van die functionarissen en hun persoonlijke levenssfeer, en

de procedure voor de behandeling van klachten, bedoeld in de eerste alinea van dit lid.

Artikel 29

Het Agentschap verleent bijstand aan de tijdelijke functionaris, inzonderheid bij rechtsvervolgingen van hen die zich schuldig hebben gemaakt aan bedreigingen, grove beledigingen, beschimpingen, smaad of vergrijpen tegen persoon of goed, waaraan hijzelf of leden van zijn gezin uit hoofde van zijn hoedanigheid of zijn functie blootstaan.

Voor zover de schade die de tijdelijke functionaris door deze feiten heeft geleden, niet uit diens opzet of grove nalatigheid is voortgevloeid en hij geen vergoeding heeft kunnen verkrijgen van degenen die de schade hebben veroorzaakt, wordt zij door het Agentschap vergoed.

Artikel 30

Het Agentschap vergemakkelijkt de bij- en nascholing van de tijdelijke functionarissen, voor zover verenigbaar met de eisen van een goede werking der diensten en in overeenstemming met zijn eigen belangen.

Voor de verdere loopbaan wordt ook met deze bij- en nascholing rekening gehouden.

Artikel 31

De tijdelijke functionarissen hebben het recht van vereniging; zij kunnen met name lid zijn van vak- en beroepsorganisaties.

Artikel 32

De tijdelijke functionarissen kunnen verzoeken betreffende aangelegenheden waarop dit statuut van toepassing is, richten tot het TSOBG.

Elk besluit dat overeenkomstig dit statuut ten aanzien van een tijdelijke functionaris wordt genomen, wordt onverwijld schriftelijk te zijner kennis gebracht. Iedere voor hem nadelige beslissing wordt met redenen omkleed.

Besluiten met betrekking tot aanstelling, benoeming in vaste dienst, bevordering, overplaatsing, vaststelling van de ambtelijke stand en beëindiging van de dienst van een tijdelijke functionaris worden bekendgemaakt in het Agentschap. Deze gegevens kunnen gedurende een passende periode door alle personeelsleden worden geraadpleegd.

Artikel 33

Het persoonsdossier van de tijdelijke functionaris bevat:

a)

alle stukken welke betrekking hebben op zijn ambtelijke stand, alsmede alle beoordelingen van zijn kundigheden, zijn prestaties of zijn gedrag;

b)

de opmerkingen welke de betrokken tijdelijke functionaris ten aanzien van bovengenoemde stukken heeft gemaakt.

Elk dezer stukken wordt ingeschreven, genummerd en in ononderbroken volgorde aan het dossier toegevoegd; de onder a) bedoelde stukken kunnen niet door het Agentschap tegen de tijdelijke functionaris aangevoerd worden, noch te zijnen nadele worden gebruikt, indien zij hem niet zijn medegedeeld voordat ze aan zijn dossier werden toegevoegd.

Als bewijs van de mededeling van de stukken geldt de handtekening die de tijdelijke functionaris daaronder heeft gesteld; bij gebreke daarvan geschiedt deze mededeling per aangetekende brief, die wordt verzonden naar het laatste door de tijdelijke functionaris opgegeven adres.

Het persoonsdossier van de tijdelijke functionaris bevat geen enkele aanduiding van zijn politieke, vakbonds-, levensbeschouwelijke of godsdienstige activiteiten en opvattingen, van zijn ras of etnische afstamming of van zijn seksuele gerichtheid.

De vierde alinea belet evenwel niet dat in het persoonsdossier administratieve besluiten en documenten worden opgenomen die noodzakelijk zijn voor de toepassing van dit statuut en waarvan de inhoud aan de betrokken tijdelijke functionaris bekend is.

Voor iedere tijdelijke functionaris wordt slechts één dossier aangelegd.

Iedere tijdelijke functionaris heeft, ook na beëindiging van de dienst, het recht kennis te nemen van alle stukken die zich in zijn dossier bevinden en daarvan een kopie te nemen.

Het persoonsdossier is van vertrouwelijke aard en kan slechts in de dienstlokalen of op een beveiligde elektronische drager worden geraadpleegd. Het wordt echter aan de Commissie van Beroep toegezonden, wanneer een beroep waarbij de tijdelijke functionaris is betrokken, wordt ingesteld.

Artikel 34

Iedere tijdelijke functionaris heeft, overeenkomstig de door het Agentschap vast te stellen bepalingen, het recht kennis te nemen van zijn medisch dossier.

Artike 35

Het besluit waarbij vergoeding wordt gevorderd van de schade die het Agentschap heeft geleden door grove persoonlijke schuld, wordt overeenkomstig artikel 26 genomen door het TSOBG, na de procedure in geval van ontslag wegens grove schuld te hebben gevolgd.

Besluiten ten aanzien van tijdelijke functionarissen worden bekendgemaakt overeenkomstig artikel 32.

Artike 36

De voorrechten en immuniteiten welke de tijdelijke functionarissen genieten, worden uitsluitend in het belang van het Agentschap toegekend. Tijdelijke functionarissen zijn niet ontheven van het vervullen van hun particuliere verplichtingen, noch van het naleven van de geldende wetten en politievoorschriften.

Wanneer deze voorrechten en immuniteiten in het geding zijn, wordt het Agentschap daarvan onverwijld op de hoogte gebracht door de betrokken tijdelijke functionaris.

Het in het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie bedoelde laissez-passer wordt aan tijdelijke functionarissen verstrekt wanneer het belang van de dienst het vereist.

HOOFDSTUK 3

Aanstelling

Artikel 37

1.   De aanstelling van tijdelijke functionarissen is erop gericht het Agentschap de medewerking te verzekeren van personen die uit een oogpunt van vakbekwaamheid, prestatievermogen en onkreukbaarheid aan de hoogste eisen voldoen en die op basis van een zo breed mogelijke geografische spreiding uit onderdanen van de aan het Agentschap deelnemende lidstaten zijn aangeworven.

De keuze van de tijdelijke functionarissen geschiedt zonder onderscheid ten aanzien van ras, politieke, levensbeschouwelijke of godsdienstige overtuiging, geslacht of seksuele gerichtheid, burgerlijke staat of gezinssituatie.

Geen enkel ambt mag worden bestemd voor onderdanen van een bepaalde lidstaat. Indien een aanzienlijke onevenwichtigheid in de nationaliteiten van de tijdelijke functionarissen wordt vastgesteld die niet op grond van objectieve criteria gerechtvaardigd is, kan het Agentschap op grond van het beginsel van de gelijkheid van de burgers van de Unie passende maatregelen treffen. Die passende maatregelen worden gerechtvaardigd zijn en mogen er nooit toe leiden dat andere aanwervingscriteria gelden dan die welke op verdienste zijn gebaseerd. Voordat deze passende maatregelen door het TSOBG worden vastgesteld, stelt het bestuur algemene bepalingen vast om uitvoering te geven aan deze alinea.

2.   Een tijdelijke functionaris kan slechts worden aangesteld indien hij:

a)

onderdaan is van een der deelnemende lidstaten en zijn rechten als staatsburger bezit;

b)

heeft voldaan aan de verplichtingen welke voor hem voortvloeien uit de wettelijke voorschriften inzake de militaire dienstplicht;

c)

in zedelijk opzicht de waarborgen biedt die voor de uitoefening van zijn functie vereist zijn;

d)

voldoet aan de voor de uitoefening van zijn functie gestelde eisen van lichamelijke geschiktheid, en

e)

blijk geeft van een grondige kennis van een van de talen van de deelnemende lidstaten en van een voldoende kennis van een andere taal van de deelnemende lidstaten voor zover dit voor de door hem te verrichten werkzaamheden noodzakelijk is.

3.   Het TSOBG stelt in het kader van Besluit (GBVB) 2015/1835 de nodige specifieke bepalingen vast met betrekking tot de procedures voor de aanwerving van tijdelijke functionarissen.

Artikel 38

Alvorens wordt overgegaan tot aanstelling van de tijdelijke functionaris, onderwerpt deze zich aan een medisch onderzoek door een door het Agentschap gemachtigd raadgevend arts, opdat door het Agentschap kan worden vastgesteld of hij aan de in artikel 37, lid 2, punt d), gestelde voorwaarden voldoet.

Indien het in de eerste alinea bedoelde medisch onderzoek heeft geleid tot een negatief medisch advies, kan de kandidaat, binnen 20 dagen nadat het Agentschap hem daarvan in kennis heeft gesteld, verzoeken om zijn geval te onderwerpen aan het oordeel van een medische commissie, samengesteld uit drie door het TSOBG uit de raadgevende artsen van het Agentschap gekozen artsen. De raadgevende arts die het eerste negatieve advies heeft uitgebracht, wordt door de medische commissie gehoord. De kandidaat kan aan de medische commissie het advies van een door hem zelf gekozen arts voorleggen. Wanneer het advies van de medische commissie de conclusies van het in de eerste alinea bedoelde medisch onderzoek bevestigt, komen de honoraria en bijkomende kosten voor de helft ten laste van de kandidaat.

Artikel 39

1.   De tijdelijke functionaris kan worden verplicht een proeftijd van ten hoogste negen maanden te volbrengen.

Wanneer de functionaris tijdens zijn proeftijd wegens ziekte, moederschapsverlof overeenkomstig artikel 52, of ongeval gedurende ten minste één maand verhinderd is zijn werkzaamheden te verrichten, kan het TSOBG de proeftijd met een overeenkomstige periode verlengen. De totale duur van de proeftijd kan in geen geval meer dan 15 maanden bedragen.

2.   Ingeval het werk van een tijdelijke functionaris op proef duidelijk ongeschikt blijkt te zijn, kan er op ieder ogenblik van de proeftijd een rapport worden opgesteld.

Het rapport wordt ter kennis gebracht van de betrokkene, die binnen 8 werkdagen schriftelijk zijn opmerkingen kenbaar kan maken. Het rapport en de opmerkingen worden onverwijld door de directe chef van de tijdelijke functionaris aan het TSOBG toegezonden. Op grond van dat rapport kan het TSOBG besluiten die tijdelijke functionaris vóór het verstrijken van de proeftijd te ontslaan met inachtneming van een opzeggingstermijn van een maand, of kan het, bij wijze van uitzondering, de proeftijd met ten hoogste zes maanden verlengen, waarbij de tijdelijke functionaris voor de rest van proeftijd eventueel bij een andere dienst tewerkgesteld wordt.

3.   Uiterlijk een maand vóór het verstrijken van de proeftijd van de tijdelijke functionaris wordt een beoordelingsrapport opgesteld inzake zijn geschiktheid voor het vervullen van de aan zijn functie verbonden taken, zijn prestaties en zijn gedrag in de dienst. Het rapport wordt ter kennis gebracht van de betrokkene, die binnen 8 werkdagen schriftelijk zijn opmerkingen kenbaar kan maken.

Indien in het rapport wordt aanbevolen over te gaan tot ontslag of, in uitzonderlijke omstandigheden, verlenging van de proeftijd, worden het rapport en de opmerkingen onverwijld door de directe chef van de tijdelijke functionaris aan het TSOBG toegezonden.

Een tijdelijke functionaris die geen bewijs van voldoende werkgeschiktheid heeft gegeven, wordt ontslagen.

Het definitieve besluit wordt genomen op basis van het in dit lid bedoelde rapport alsook op basis van de elementen waarover het TSOBG beschikt betreffende het gedrag van de tijdelijke functionaris met betrekking tot titel II, hoofdstuk 2.

Artikel 40

1.   De aangeworven tijdelijke functionaris wordt ingedeeld in de laagste salaristrap van zijn rang.

Het TSOBG kan, teneinde rekening te houden met de beroepservaring van de betrokkene, een salarisanciënniteit van ten hoogste 24 maanden toekennen. Voor de uitvoering van dit artikel worden algemene uitvoeringsbepalingen vastgesteld.

2.   De tijdelijke functionaris die een anciënniteit van twee dienstjaren in een salaristrap van zijn rang heeft, gaat automatisch over naar de volgende salaristrap van die rang, tenzij zijn prestatieniveau in het in artikel 41 bedoelde jaarlijkse beoordelingsrapport als onbevredigend is beoordeeld. Een tijdelijke functionaris gaat ten laatste na vier jaar over naar de volgende salaristrap van zijn rang.

Indien een tijdelijke functionaris tot hoofd van een administratieve eenheid, tot directeur of tot directeur-generaal wordt benoemd, gaat hij, mits hij zijn nieuwe functie in de eerste negen maanden naar tevredenheid heeft vervuld, op het ogenblik dat de benoeming ingaat met terugwerkende kracht over naar de volgende salaristrap van zijn rang. Deze overgang leidt tot een verhoging van het maandelijkse basissalaris met een bedrag dat overeenkomt met het stijgingspercentage tussen de eerste en de tweede salaristrap in de betrokken rang.

3.   Wordt de functionaris overeenkomstig artikel 10, lid 2, tewerkgesteld in een ambt dat met een hogere rang overeenkomt, dan wordt hij ingedeeld in de eerste salaristrap van die rang. Tijdelijke functionarissen in de rangen AD 9 tot en met AD 13 die de functie van hoofd van een administratieve eenheid uitoefenen, worden in de tweede salaristrap van de nieuwe rang geplaatst. Hetzelfde geldt voor tijdelijke functionarissen die worden bevorderd tot het ambt van directeur of hoger.

Artikel 41

Over de bekwaamheid, de prestaties en het gedrag in de dienst van iedere tijdelijke functionaris wordt een jaarlijks beoordelingsrapport opgesteld. In dat rapport wordt vermeld of het prestatieniveau van de tijdelijke functionaris bevredigend was. Het TSOBG stelt bepalingen vast die voorzien in de mogelijkheid van beroep tijdens de rapportageprocedure; betrokkenen maken van dit recht gebruik voordat zij een klacht als bedoeld in artikel 168, lid 2, indienen.

Het rapport wordt ter kennis van de tijdelijke functionaris gebracht. Deze heeft het recht alle door hem dienstig geachte opmerkingen naar voren te brengen.

HOOFDSTUK 4

Arbeidsvoorwaarden

Afdeling A

Ouderschapsverlof of verlof om gezinsredenen

Artikel 42

Iedere tijdelijke functionaris heeft, voor elk van zijn kinderen, recht op onbezoldigd ouderschapsverlof van ten hoogste zes maanden, dat moet worden opgenomen binnen een periode van twaalf jaar na de geboorte of de adoptie van het kind. De duur van het ouderschapsverlof kan worden verdubbeld voor alleenstaande ouders die krachtens de door het TSOBG vastgestelde uitvoeringsbepalingen als zodanig zijn erkend en voor ouders van een kind ten laste met een handicap of ernstige ziekte die door de raadgevend arts is erkend. Het verlof kan in verschillende perioden van ten minste één maand worden opgenomen.

Gedurende het ouderschapsverlof blijft de tijdelijke functionaris bij het socialezekerheidsstelsel aangesloten; hij blijft pensioenrechten verwerven en behoudt het recht op de kindertoelage en de schooltoelage. Hij blijft in zijn ambt gehandhaafd en behoudt het recht om in een hogere salaristrap te worden geplaatst of naar een hogere rang te worden bevorderd. Het verlof kan worden opgenomen in de vorm van volledige werkonderbreking of in de vorm van werkzaamheid op basis van halve werktijd. In laatstgenoemd geval wordt de in de eerste alinea bedoelde maximumperiode verdubbeld. Tijdens het ouderschapsverlof heeft de tijdelijke functionaris recht op een toelage van 919,02 EUR per maand, of op de helft daarvan indien op basis van halve werktijd wordt gewerkt; hij mag in die periode evenwel geen andere bezoldigde beroepsbezigheden verrichten. De bijdragen in de socialezekerheidsregelingen als bedoeld in de artikelen 68 en 69 komen volledig ten laste van het Agentschap en worden berekend over het basissalaris van de tijdelijke functionaris.

In het geval van werkzaamheid op basis van halve werktijd worden de bijdragen berekend over het verschil tussen het volledige basissalaris en het proportioneel verminderde basissalaris. Voor de berekening van de bijdragen over het werkelijk uitbetaalde gedeelte van het basissalaris worden de percentages toegepast die voor volledige werktijd gelden.

Voor een alleenstaande ouder en een ouder van een kind ten laste met een handicap of ernstige ziekte die door de raadgevend arts is erkend als bedoeld in de eerste alinea, en wanneer het ouderschapsverlof door de vader tijdens het moederschapsverlof, dan wel door de vader of de moeder onmiddellijk na het moederschapsverlof, of tijdens of onmiddellijk na het adoptieverlof wordt opgenomen, bedraagt de toelage gedurende de eerste drie maanden van het verlof 1 225,36 EUR per maand of de helft van dat bedrag als op basis van halve werktijd wordt gewerkt.

Het ouderschapsverlof kan met zes maanden worden verlengd, met een toelage die beperkt is tot de helft van het in de tweede alinea vermelde bedrag. Voor een alleenstaande ouder als bedoeld in de eerste alinea kan het ouderschapsverlof worden verlengd met twaalf maanden, met een toelage die beperkt is tot de helft van het in de vierde alinea vermelde bedrag.

Op de in dit artikel genoemde bedragen worden dezelfde coëfficiënten voor de actualisering toegepast als op de bezoldigingen.

Artikel 43

Wanneer de echtgenoot, een bloedverwant in opgaande of in neergaande lijn, of een broer of zuster van de tijdelijke functionaris wordt getroffen door een ernstige ziekte of een handicap, naar behoren gestaafd door een medisch attest, heeft de tijdelijke functionaris recht op onbezoldigd verlof om gezinsredenen. Dit verlof mag over de gehele loopbaan van de tijdelijke functionaris in totaal niet meer dan negen maanden bedragen.

Artikel 42, tweede alinea, is van toepassing.

Afdeling B

Arbeidsduur

Artikel 44

1.   De tijdelijke functionarissen in actieve dienst staan op ieder ogenblik ter beschikking van het Agentschap.

2.   De normale arbeidsduur bedraagt 40 tot 42 uur per week, overeenkomstig een door het TSOBG vastgesteld rooster. Binnen deze grens kan dit gezag, na raadpleging van het personeelscomité, passende roosters vaststellen voor bepaalde groepen tijdelijke functionarissen die met bijzondere werkzaamheden zijn belast.

3.   Bovendien kunnen tijdelijke functionarissen indien het dienstbelang of de normen op het gebied der bedrijfsveiligheid zulks vereisen, verplicht worden om zich buiten de normale arbeidsduur op het werk of thuis ter beschikking van het Agentschap te houden. Het TSOBG bepaalt de wijze van toepassing van deze alinea nadat het het personeelscomité heeft geraadpleegd.

4.   Het TSOBG kan flexibele werktijdregelingen invoeren. De tijdelijke functionarissen in rang AD/AST 9 en hoger kunnen in het kader van deze regelingen geen compensatie krijgen voor volledige werkdagen. Deze regelingen zijn niet van toepassing op tijdelijke functionarissen op wie artikel 40, lid 2, van toepassing is. Deze tijdelijke functionarissen beheren hun werktijd in overleg met hun meerderen.

Artikel 45

1.   Iedere tijdelijke functionaris kan toestemming vragen om deeltijds te werken. Het TSOBG kan toestemming verlenen om deeltijds te werken indien het belang van de dienst daardoor niet wordt geschaad.

2.   Toestemming om deeltijds te werken wordt in de volgende gevallen van rechtswege verleend:

a)

om te zorgen voor een kind ten laste jonger dan 9 jaar,

b)

om te zorgen voor een kind ten laste tussen negen en twaalf jaar en op voorwaarde dat de normale arbeidsduur met niet meer dan 20 % wordt verminderd,

c)

om te zorgen voor een kind ten laste tot het de leeftijd van 14 jaar bereikt ingeval de tijdelijke functionaris een alleenstaande ouder is,

d)

in het geval van ernstige moeilijkheden, om te zorgen voor een kind ten laste tot het de leeftijd van 14 jaar bereikt, indien de vermindering van de arbeidsduur niet meer dan 5 % van de normale arbeidsduur bedraagt. In dat geval zijn de eerste twee leden van artikel 3 van bijlage I niet van toepassing. Indien beide ouders in dienst van de Unie zijn, heeft slechts één van hen beide recht op deze vermindering van de arbeidsduur.

e)

om te zorgen voor een ernstig zieke of gehandicapte echtgenoot, bloedverwant in opgaande of in neergaande lijn, of broer of zuster,

f)

om een aanvullende opleiding te volgen, of

g)

gedurende de laatste drie jaar vóór het bereiken van de pensioenleeftijd, doch niet vóór de leeftijd van 58 jaar.

Indien een verzoek om deeltijds te mogen werken wordt ingediend om een aanvullende opleiding te volgen, of gedurende de laatste drie jaar vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, doch niet vóór de leeftijd van 58 jaar, kan het TSOBG alleen in uitzonderlijke omstandigheden en omwille van redenen van zwaarwegend dienstbelang het verzoek weigeren of de datum waarop de deeltijd ingaat, uitstellen.

Wanneer van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt om voor een ernstig zieke echtgenoot, bloedverwant in opgaande of in neergaande lijn, of broer of zuster te zorgen, of om een aanvullende opleiding te volgen, mogen de perioden van deeltijdse arbeid over de gehele loopbaan van de tijdelijke functionaris in totaal niet meer dan vijf jaar bedragen.

3.   Het TSOBG reageert binnen een termijn van 60 dagen op het verzoek van de ambtenaar.

4.   De voor deeltijdse arbeid geldende voorwaarden en de wijze waarop toestemming wordt verleend, zijn vastgesteld in bijlage I.

Artikel 46

De tijdelijke functionaris kan toestemming vragen om volgens de „job sharing”-formule halftijds te werken in een ambt dat door het TSOBG daartoe geschikt wordt geacht. De toestemming om volgens de „job sharing”-formule halftijds te werken is niet beperkt in de tijd. Het TSOBG kan de toestemming evenwel in het belang van de dienst intrekken, mits de tijdelijke functionaris daarvan zes maanden van tevoren in kennis wordt gesteld. De toestemming kan ook op verzoek van de tijdelijke functionaris worden ingetrokken, mits daarvan ten minste zes maanden van tevoren kennis is gegeven. In dat geval kan de tijdelijke functionaris in een ander ambt worden aangesteld.

Artikel 54 en artikel 3, met uitzondering van de derde zin van de tweede alinea, van bijlage I zijn van toepassing.

Het TSOBG kan bepalingen vaststellen ter uitvoering van dit artikel.

Artikel 47

De tijdelijke functionaris kan slechts in dringende gevallen of bij buitengewone toevloed van werk worden verplicht tot het verrichten van overwerk; machtiging tot het doen verrichten van arbeid gedurende de nacht of op zon- en feestdagen kan slechts worden verleend volgens de door het TSOBG vastgestelde procedure. Het totale aantal aan een tijdelijke functionaris opgedragen overuren mag in geen geval meer dan 150 per periode van zes maanden bedragen.

Overuren welke door ambtenaren van functiegroep AD en de rangen 5 tot en met 11 van functiegroep AST worden verricht, geven geen recht op compensatie of beloning.

De door de tijdelijke functionarissen van de rangen AST 1 tot en met AST 4 verrichte overuren geven overeenkomstig de bepalingen van bijlage III recht op compensatie in vrije tijd of, indien het belang van de dienst niet toestaat compensatie te verlenen in de maand volgende op die waarin de overuren werden verricht, op beloning.

Artikel 48

Tijdelijke functionarissen die in het kader van een continudienst of ploegendienst waartoe het Agentschap heeft besloten omdat het dienstbelang of de veiligheidsvoorschriften zulks vereisen en ten aanzien waarvan het Agentschap van oordeel is dat deze geregeld en ononderbroken moet worden uitgevoerd, verplicht zijn regelmatig nachtarbeid of arbeid op zaterdagen, zondagen en feestdagen te verrichten, kunnen in aanmerking komen voor toeslagen.

Het TSOBG stelt vast aan welke categorieën tijdelijke functionarissen en onder welke voorwaarden deze toelagen moeten worden toegekend en hoeveel zij bedragen.

De normale arbeidsduur van een tijdelijke functionaris die continue dienst of ploegendienst verricht, mag niet meer bedragen dan het jaarlijkse totaal van de normale arbeidsuren.

Artike 49

Tijdelijke functionarissen die ingevolge een uit hoofde van het dienstbelang of de veiligheidsvoorschriften genomen besluit van het TSOBG regelmatig verplicht zijn zich buiten de normale arbeidsduur op het werk of thuis ter beschikking van de instelling te houden, kunnen in aanmerking komen voor toeslagen.

Het TSOBG stelt vast aan welke categorieën tijdelijke functionarissen en onder welke voorwaarden deze toelagen moeten worden toegekend en hoeveel zij bedragen.

Artikel 50

In geval van bezwarende arbeidsomstandigheden kunnen aan bepaalde tijdelijke functionarissen toeslagen worden toegekend.

Het Agentschap stelt vast aan welke categorieën tijdelijke functionarissen en onder welke voorwaarden deze toeslagen moeten worden toegekend en hoeveel zij bedragen.

Afdeling C

Verlof

Artikel 51

De tijdelijke functionaris heeft per kalenderjaar recht op een vakantieverlof van ten minste 24 werkdagen en ten hoogste 30 werkdagen, volgens dezelfde voorschriften als die welke in gemeenschappelijk overleg door de instellingen van de Unie zijn vastgesteld.

Behalve dit verlof kan hem op zijn verzoek bij wijze van uitzondering een buitengewoon verlof worden verleend. Het verlenen van deze verloven geschiedt overeenkomstig de bepalingen van bijlage II.

Artikel 52

Behalve op het in artikel 51 vermelde verlof, hebben zwangere vrouwen, na overlegging van een medisch attest, recht op een verlof van twintig weken. Dat verlof gaat ten vroegste in zes weken vóór de in het attest aangegeven vermoedelijke datum van de bevalling, en eindigt ten vroegste veertien weken na de datum van de bevalling. In geval van geboorte van een meerling, voortijdige bevalling of geboorte van een kind met een handicap, wordt een verlof van vierentwintig weken toegekend. In de zin van dit artikel wordt onder voortijdige bevalling een bevalling verstaan die vóór het einde van de 34ste week van de zwangerschap plaatsvindt.

Artikel 53

1.   De tijdelijke functionaris die aantoont ten gevolge van ziekte of ongeval verhinderd te zijn zijn werkzaamheden te verrichten, komt van rechtswege in aanmerking voor ziekteverlof.

De betrokken tijdelijke functionaris moet het Agentschap zo spoedig mogelijk mededelen dat hij niet in staat is zijn werkzaamheden te verrichten, en moet hierbij de plaats aangeven waar hij zich bevindt. Vanaf de vierde dag van zijn afwezigheid dient hij een medisch attest over te leggen. Dit attest moet uiterlijk op de vijfde dag van de afwezigheid worden toegezonden, waarbij het poststempel als bewijs geldt. Is dit niet het geval, dan wordt de afwezigheid, behoudens onvoorziene omstandigheden buiten de wil van de tijdelijke functionaris, als ongeoorloofd beschouwd.

De tijdelijke functionaris met ziekteverlof kan te allen tijde aan een door het Agentschap georganiseerde medische controle worden onderworpen. Indien deze controle niet kan plaatsvinden om redenen die aan de tijdelijke functionaris toe te schrijven zijn, wordt de afwezigheid met ingang van de dag waarop de medische controle had moeten plaatsvinden, als ongeoorloofd beschouwd.

Indien de medische controle uitwijst dat de tijdelijke functionaris in staat is zijn werkzaamheden te verrichten, wordt zijn afwezigheid, behoudens het bepaalde in de vijfde alinea, vanaf de datum van de medische controle als ongeoorloofd beschouwd.

Wanneer de tijdelijke functionaris van mening is dat de conclusies van de door het TSOBG georganiseerde medische controle medisch niet gerechtvaardigd zijn, kan hij of een arts die hem vertegenwoordigt, binnen twee werkdagen bij het Agentschap een verzoek indienen om een onafhankelijke arts te raadplegen.

Het Agentschap legt dit verzoek onmiddellijk voor aan een andere arts, die in onderlinge overeenstemming door de arts van de tijdelijke functionaris en de raadgevend arts van het Agentschap wordt aangewezen. Indien hierover niet binnen vijf dagen na de indiening van het verzoek overeenstemming is bereikt, kiest het Agentschap een arts uit een lijst van onafhankelijke artsen die ieder jaar door het TSOBG en het personeelscomité in onderlinge overeenstemming wordt opgesteld. De tijdelijke functionaris kan de keuze van het Agentschap binnen twee werkdagen betwisten; in dat geval wijst het Agentschap een andere arts van de lijst aan; deze keuze moet als definitief worden beschouwd.

Het advies dat door de onafhankelijke arts na raadpleging van de arts van de tijdelijke functionaris en de raadgevend arts van het Agentschap wordt uitgebracht, is bindend. Indien het advies van de onafhankelijke arts de conclusie van de door het Agentschap georganiseerde medische controle bevestigt, wordt de afwezigheid als ongeoorloofd beschouwd vanaf de datum van die medische controle. Indien het advies van de onafhankelijke arts de conclusie van die medische controle niet bevestigt, wordt de afwezigheid als gerechtvaardigd aangemerkt.

2.   Wanneer deze afwezigheid wegens ziekte van telkens ten hoogste drie dagen over een tijdvak van twaalf maanden een totaal van twaalf dagen overschrijdt, dient de tijdelijke functionaris een medisch attest over te leggen voor elke nieuwe afwezigheid wegens ziekte. Zijn afwezigheid wordt als ongeoorloofd beschouwd vanaf de dertiende dag afwezigheid wegens ziekte zonder medisch attest.

3.   Onverminderd de toepassing van de voorschriften inzake tuchtprocedures wordt iedere krachtens de leden 1 en 2 als ongeoorloofd beschouwde afwezigheid in mindering gebracht op het jaarlijks verlof van de betrokken tijdelijke functionaris. Indien de tijdelijke functionaris geen verlofdagen meer heeft, ontvangt hij over de desbetreffende periode geen bezoldiging.

4.   Wanneer het totale ziekteverlof van de tijdelijke functionaris over een periode van drie jaar meer dan twaalf maanden bedraagt, kan het TSOBG zijn geval aan de invaliditeitscommissie voorleggen.

5.   De tijdelijke functionaris kan ambtshalve met verlof worden gezonden indien uit een onderzoek door de raadgevend arts van het Agentschap blijkt dat zulks in verband met zijn gezondheidstoestand vereist is of dat te zijnen huize een besmettelijke ziekte heerst.

In geval van betwisting is de procedure van lid 1, vijfde tot en met zevende alinea, van toepassing.

6.   De tijdelijke functionaris onderwerpt zich ieder jaar aan een preventief medisch onderzoek, hetzij bij een door het Agentschap aangewezen raadgevend arts, hetzij bij een door hem gekozen arts.

In laatstgenoemd geval worden de honoraria van de arts door het Agentschap vergoed tot een maximumbedrag dat door het TSOBG voor een periode van ten hoogste drie jaar wordt vastgesteld.

Artikel 54

Het jaarlijkse verlof van de tijdelijke functionaris die toestemming heeft gekregen om deeltijds te werken, wordt voor de duur van de periode van deeltijdse arbeid proportioneel verminderd.

Artikel 55

Behoudens bij ziekte of ongeval mag de tijdelijke functionaris, zonder hiertoe tevoren door zijn chef te zijn gemachtigd, niet afwezig zijn. Onverminderd de eventuele toepassing van tuchtrechtelijke bepalingen, wordt iedere onregelmatige afwezigheid die naar behoren is vastgesteld, op het vakantieverlof in mindering gebracht. Indien de tijdelijke functionaris geen recht meer op zodanig verlof heeft, ontvangt hij over het desbetreffende tijdvak geen bezoldiging.

Wanneer een tijdelijke functionaris zijn ziekteverlof in een andere plaats wenst door te brengen dan waar hij is tewerkgesteld, dient hij daartoe vooraf door het TSOBG te worden gemachtigd.

Buitengewoon verlof, ouderschapsverlof en verlof om gezinsredenen kunnen niet na het einde van de overeenkomst worden voortgezet.

Het ziekteverlof met behoud van bezoldiging, als bedoeld in artikel 53, bedraagt niet meer dan drie maanden of de duur van de reeds door de tijdelijke functionaris volbrachte diensttijd, wanneer die langer is. Dit verlof kan niet na het einde van de overeenkomst worden voortgezet.

Na het verstrijken van bovenstaande termijnen ontvangt de tijdelijk functionaris wiens dienst niet wordt beëindigd ondanks het feit dat hij zijn werkzaamheden nog niet kan hervatten, onbezoldigd ziekteverlof.

De tijdelijk functionaris die een beroepsziekte heeft opgedaan of aan wie ter gelegenheid van de uitoefening van zijn functie een ongeval is overkomen, blijft echter gedurende de gehele periode van zijn arbeidsongeschiktheid zijn volledige bezoldiging ontvangen zolang hij niet in het genot van de in artikel 77 bedoelde invaliditeitsuitkering is gesteld.

Afdeling D

Feestdagen

Artikel 56

Het Agentschap stelt een lijst van feestdagen op.

Artikel 57

In uitzonderlijke omstandigheden kan aan de tijdelijke functionaris op diens verzoek onbezoldigd verlof om dwingende redenen van persoonlijke aard worden verleend. Tijdens het onbezoldigd verlof om redenen van persoonlijke aard blijft artikel 15 van toepassing.

Aan een tijdelijke functionaris wordt geen machtiging krachtens artikel 15 toegekend voor de uitoefening van een al dan niet bezoldigde beroepsbezigheid die lobbyen of belangenbehartiging bij het Agentschap inhoudt en zou kunnen leiden tot het bestaan of de mogelijkheid van een conflict met de legitieme belangen van het Agentschap.

Het TSOBG bepaalt de duur van dit verlof, dat een vierde van de duur van de reeds volbrachte diensttijd niet mag overschrijden en evenmin langer mag duren dan:

drie maanden wanneer de tijdelijk functionaris minder dan vier jaar anciënniteit heeft,

twaalf maanden in de andere gevallen.

De duur van het in de derde alinea bedoelde verlof wordt niet in aanmerking genomen bij de toepassing van artikel 40, lid 2, eerste alinea.

Tijdens de duur van het verlof van de tijdelijke functionaris wordt de dekking van de uit ziekte en ongevallen voortvloeiende kosten als bedoeld in artikel 68 geschorst.

Een tijdelijk functionaris die geen winstgevende beroepsbezigheid uitoefent kan, uiterlijk in de maand volgende op het begin van het onbezoldigde verlof verzoeken, verder in aanmerking te blijven komen voor de dekking van de in artikel 68 bedoelde risico's, op voorwaarde dat hij tijdens de duur van zijn verlof de helft van de in dat artikel bepaalde bijdragen voor zijn rekening neemt; de bijdragen worden berekend over het laatste basissalaris van de tijdelijke functionaris.

Voorts kan een tijdelijke functionaris die aantoont geen pensioenrechten via een andere pensioenregeling te kunnen verkrijgen, op zijn verzoek tijdens de duur van het onbezoldigde verlof verdere pensioenrechten blijven verwerven, op voorwaarde dat hij een bijdrage betaalt gelijk aan driemaal het in artikel 90 bedoelde percentage; de bijdragen worden berekend op grond van het basissalaris van de tijdelijke functionaris, overeenkomstig met zijn rang en salaristrap.

Het moederschapsverlof en de bevallingsuitkering worden gewaarborgd voor vrouwen voor wie het moederschapsverlof is ingegaan vóór het eind van hun contract.

Artikel 58

De tijdelijke functionaris die in een militair verband is opgenomen ten einde zijn wettelijke eerste oefening of vervangende dienst te vervullen, of die voor herhalingsoefeningen dan wel om andere redenen weer onder de wapenen is geroepen, wordt geplaatst in de stand „verlof wegens militaire dienst”; dit verlof kan in geen geval de looptijd van de arbeidsovereenkomst overschrijden.

De tijdelijke functionaris die in een militair verband is opgenomen ten einde zijn wettelijke eerste oefening of vervangende dienst te vervullen, ontvangt geen bezoldiging meer, doch behoudt zijn uit dit statuut voortvloeiende rechten met betrekking tot plaatsing in een hogere salaristrap. Tevens behoudt hij zijn recht op uitkering bij vertrek, mits hij na de vervulling van zijn militaire plichten of van de vervangende dienst over het desbetreffende tijdvak alsnog zijn bijdragen ingevolge de pensioenregeling betaalt.

De tijdelijke functionaris die voor herhalingsoefeningen of om andere redenen weer onder de wapenen is geroepen geniet gedurende het desbetreffende tijdvak zijn bezoldiging; hierop wordt echter de soldij die hij als militair ontvangt, in mindering gebracht.

HOOFDSTUK 5

Bezoldiging en vergoeding van kosten

Artikel 59

De bezoldiging van de tijdelijke functionaris omvat een basissalaris, gezinstoelagen en toelagen van andere aard.

Artikel 60

1.   De bezoldiging van de tijdelijke functionaris luidt in euro's. De aanpassingscoëfficiënten, de inhoudingen, het jaarlijks onderzoek naar het bezoldigingspeil en de aanpassingen worden vastgesteld overeenkomstig de voorschriften die zijn vastgesteld in de artikelen 63, 64, 65, 65 bis en 66 bis van het statuut van de ambtenaren van de Europese Unie, vastgesteld bij Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 (3) (hierna „het EU-statuut”). De overeenkomstig het EU-statuut toegepaste inhoudingen komen ten goede aan de begroting van het Agentschap, behalve de bijdragen voor de ziekte-, ongevallen- en werkeloosheidsverrekeningen.

2.   De basissalarissen worden vastgesteld overeenkomstig de voorschriften die in artikel 66 van het EU-statuut zijn vastgesteld.

3.   De gezinstoelagen omvatten:

a)

de kostwinnerstoelage;

b)

de kindertoelage;

c)

de schooltoelage.

4.   De tijdelijke functionaris die de in dit artikel bedoelde gezinstoelagen geniet, is verplicht opgave te doen van soortgelijke toelagen uit andere bron; deze komen in mindering op die welke uit hoofde van de artikelen 1, 2 en 3 van bijlage IV worden uitbetaald.

5.   De kindertoelage kan bij een bijzonder, met redenen omkleed besluit van het TSOBG worden verdubbeld op grond van medische bewijsstukken waaruit blijkt dat het betrokken kind voor de tijdelijke functionaris zware lasten met zich brengt, omdat het geestelijk of lichamelijk gehandicapt is.

6.   Ingeval voornoemde gezinstoelagen krachtens de artikelen 1, 2 en 3 van bijlage IV aan een andere persoon dan de tijdelijke functionaris worden uitgekeerd, worden deze toelagen betaald in de valuta van het land waar deze persoon zijn verblijfplaats heeft, in voorkomend geval op basis van de in artikel 63, tweede alinea, van het EU-statuut bedoelde pariteiten. Op deze toelagen wordt de aanpassingscoëfficiënt toegepast die voor dat land binnen de Unie is vastgesteld, dan wel een aanpassingscoëfficiënt gelijk aan 100, wanneer deze persoon zijn verblijfplaats heeft in een land buiten de Europese Unie.

De leden 4 en 5 gelden voor de hierboven bedoelde persoon aan wie de gezinstoelagen worden uitgekeerd.

7.   De ontheemdingstoelage bedraagt 16 % van de som van het basissalaris, de kostwinnerstoelage en de kindertoelage waarop de tijdelijke functionaris recht heeft. De ontheemdingstoelage mag niet minder dan 509,43 EUR per maand bedragen.

8.   Bij overlijden van een tijdelijke functionaris ontvangen de overlevende echtgenoot of de kinderen te zijnen laste de totale bezoldiging van de overledene tot en met de derde maand na de maand van overlijden.

Bij overlijden van het personeelslid dat een invaliditeitsuitkering ontvangt, is het bovenstaande van toepassing ten aanzien van de uitkering van de overledene.

Artikel 61

De gezinstoelagen en de ontheemdingstoelage worden vastgesteld volgens de artikelen 1, 2, 3 en 4 van bijlage IV.

Artikel 62

Behoudens de artikelen 63 tot en met 66, heeft de tijdelijke functionaris overeenkomstig de artikelen 5 tot en met 16 van bijlage IV, recht op vergoeding van de kosten door hem gemaakt bij indiensttreding, overplaatsing of beëindiging van de dienst, alsmede van de kosten die hij in of ter gelegenheid van de uitoefening van zijn functie heeft gemaakt.

Artikel 63

De tijdelijke functionaris die voor ten minste twaalf maanden is aangesteld, heeft recht op vergoeding van zijn verhuiskosten overeenkomstig artikel 9 van bijlage IV.

Artikel 64

1.   De tijdelijke functionaris die voor ten minste één jaar is, ontvangt onder de voorwaarden bepaald in artikel 5 van bijlage V een inrichtingsvergoeding, die voor een vermoedelijke diensttijd van:

één jaar of langer, maar korter dan twee jaar,

op 1/3

van het in artikel 5 van bijlage IV vastgestelde bedrag wordt bepaald

twee jaar of langer, maar korter dan drie jaar,

op 2/3

drie jaar of langer,

op 3/3

2.   De in artikel 6 van bijlage IV bedoelde inrichtingsvergoeding bij beëindiging van de dienst wordt toegekend aan de functionaris die vier dienstjaren heeft volbracht. De tijdelijke functionaris die meer dan één en minder dan vier dienstjaren heeft volbracht, ontvangt een deel van deze inrichtingsvergoeding in verhouding tot de volbrachte diensttijd, met dien verstande dat met onvolledige jaren geen rekening wordt gehouden.

3.   De in leden 1 en 2 bedoelde inrichtingsvergoedingen kunnen echter niet minder bedragen dan:

a)

1 123,91 EUR voor de tijdelijke functionaris die recht heeft op de kostwinnerstoelage, en

b)

668,27 EUR voor de tijdelijke functionaris die geen recht heeft op de kostwinnerstoelage.

Indien echtgenoten die beiden tijdelijk functionaris bij het Agentschap zijn, beiden recht hebben op de inrichtingsvergoeding bij indiensttreding of bij beëindiging van de dienst, wordt deze slechts uitgekeerd aan de echtgenoot met het hoogste basissalaris.

Indien de echtgenoot van een tijdelijke functionaris bij het Agentschap ambtenaar of ander personeelslid van de Unie is met recht op de inrichtingsvergoeding en met een hoger salaris, wordt deze vergoeding niet uitgekeerd aan de tijdelijke functionaris.

Artikel 65

De dagvergoeding wordt vastgesteld volgens artikel 10 van bijlage IV. De tijdelijke functionaris die is aangesteld voor een bepaalde tijd van minder dan twaalf maanden en die aantoont dat hij genoodzaakt is van woonplaats te veranderen, heeft voor de gehele duur van zijn overeenkomst, maar voor niet langer dan één jaar, recht op een dagvergoeding.

Artike 66

Artikel 8 van bijlage IV betreffende de jaarlijkse vergoeding van de reiskosten van de standplaats naar de plaats van herkomst is slechts van toepassing op de tijdelijke functionaris die ten minste negen maanden in dienst is.

Artikel 67

De uitbetaling van de verschuldigde bedragen geschiedt overeenkomstig de artikelen 17 en 18 van bijlage IV.

HOOFDSTUK 6

Sociale Zekerheid

Afdeling A

Ziekte- en ongevallenverzekering, socialezekerheidsuitkeringen

Artikel 68

Gedurende de periode waarin hij zijn werkzaamheden verricht, gedurende zijn ziekteverlof en gedurende het onbezoldigde verlof bedoeld in de artikelen 17 en 57, onder de daarin vastgestelde voorwaarden, of gedurende de periode waarin hij een invaliditeitsuitkering ontvangt, zijn de tijdelijke functionaris, zijn echtgenoot, indien deze niet krachtens enige andere wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling prestaties van dezelfde aard of dezelfde hoogte kan verkrijgen, zijn kinderen en andere personen die in de zin van artikel 2 van bijlage V te zijnen laste komen, gedekt, volgens dezelfde regeling als die welke door de instellingen van de Unie uit hoofde van artikel 72 van het EU-statuut in onderlinge overeenstemming zijn opgesteld.

Artike 69

De tijdelijke functionaris is, gedurende de periode waarin hij zijn werkzaamheden verricht, gedurende zijn ziekteverlof en gedurende het onbezoldigde verlof bedoeld in de artikelen 17 en 57, onder de daarin vastgestelde voorwaarden vanaf de datum van indiensttreding tegen beroepsziekten en ongevallen gedekt volgens dezelfde regeling als die welke door de instellingen van de Unie uit hoofde van artikel 73 van het EU-statuut in onderlinge overeenstemming is opgesteld. Voor de dekking van het risico van ongevallen buiten de dienst is hij verplicht ten hoogste 0,1 % van zijn basissalaris bij te dragen.

Artikel 70

1.   Bijdragen van het tijdelijk personeel en het Agentschap aan de ziektekosten- of ongevallenverzekering worden volledig afgedragen aan de in het EU-statuut bedoelde ziektekosten- of ongevallenverzekering.

2.   Wijst evenwel het medisch onderzoek waaraan de tijdelijke functionaris zich krachtens artikel 37 moet onderwerpen uit dat hij aan een ziekte of een gebrek lijdt, dan kan het TSOBG besluiten dat de in artikel 68 bedoelde vergoeding niet geldt voor de door de gevolgen of de nasleep van deze ziekte of dit gebrek veroorzaakte kosten.

Indien de tijdelijke functionaris aantoont dat hij niet in aanmerking komt voor vergoedingen uit hoofde van een andere bij wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling voorgeschreven ziektekostenverzekering, kan hij uiterlijk in de maand volgende op de afloop van zijn overeenkomst verzoeken dat de in de artikelen 68 en 69 bedoelde ziektekostendekking gedurende een periode van maximaal zes maanden na afloop van zijn overeenkomst op hem van toepassing blijft.

De in artikel 68, lid 2, bedoelde bijdrage wordt berekend op de grondslag van het laatste basissalaris van de functionaris; deze bijdrage komt voor de helft te zijnen laste.

3.   Bij besluit van het TSOBG, genomen na advies van de door het Agentschap gemachtigde raadgevend arts, zijn de termijn van een maand voor de indiening van het verzoek en de in lid 2 bedoelde maximumduur van zes maanden niet van toepassing op de functionaris die aan een ernstige of langdurige ziekte lijdt, die hij in de loop van zijn dienstbetrekking heeft opgedaan en waarvan het Agentschap vóór het verstrijken van de in lid 2 bedoelde periode van zes maanden in kennis is gesteld, zulks op voorwaarde dat hij zich aan de medische controle van het Agentschap onderwerpt.

Artikel 71

1.   De gewezen tijdelijke functionaris die na de beëindiging van zijn dienst bij het Agentschap werkloos is en:

geen invaliditeitsuitkering van het Agentschap ontvangt,

wiens beëindiging van de dienst niet het gevolg is van ontslag op verzoek of opzegging van de overeenkomst om redenen van tuchtrechtelijke aard,

ten minste zes maanden in dienst is geweest,

en woonachtig is in een lidstaat,

ontvangt onder de in dit artikel genoemde voorwaarden een maandelijkse werkloosheidsuitkering.

Wanneer hij krachtens een nationale verzekering aanspraak heeft op een werkloosheidsuitkering, is hij gehouden hiervan opgave te doen bij het Agentschap. In dat geval wordt het bedrag van die uitkering in mindering gebracht op de krachtens lid 3 verleende uitkering.

2.   Om voor de werkloosheidsuitkering in aanmerking te komen, dient de gewezen tijdelijke functionaris:

a)

op eigen verzoek als werkzoekende te zijn ingeschreven bij de bureaus voor arbeidsbemiddeling in de lidstaat waar hij zich vestigt;

b)

voldoen aan de verplichtingen die door de wetgeving van die lidstaat zijn voorgeschreven voor personen die op grond van deze wetgeving werkloosheidsuitkeringen genieten;

c)

maandelijks een verklaring van de bevoegde nationale dienst toe te zenden aan het Agentschap, waarin hij vermeldt of hij aan de in de punten a) en b) vastgestelde verplichtingen en voorwaarden heeft voldaan.

Deze uitkering mag, ook wanneer niet aan de in punt b) bedoelde nationale verplichtingen is voldaan, door het Agentschap worden verleend of gehandhaafd in geval van ziekte, ongeval, moederschap, invaliditeit of een als daaraan gelijkaardig erkende situatie, of indien de bevoegde nationale autoriteit ontheffing van die verplichtingen heeft verleend.

Het TSOBG stelt de bepalingen vast die nodig zijn voor de toepassing van dit lid.

3.   De werkloosheidsuitkering wordt vastgesteld op grond van het basissalaris dat de tijdelijke functionaris bij de beëindiging van zijn dienst heeft bereikt. Deze werkloosheidsuitkering bedraagt:

a)

60 % van het basissalaris gedurende een eerste periode van twaalf maanden,

b)

45 % van het basissalaris van de 13e tot en met de 24e maand.

De aldus berekende bedragen mogen niet minder dan 1 347,89 EUR en niet meer dan 2 695,79 EUR bedragen; tijdens de eerste periode van zes maanden is dit maximum evenwel niet van toepassing. Het minimum- en het maximumbedrag worden overeenkomstig artikel 65 van het EU-statuut aangepast volgens dezelfde voorschriften als die welke in artikel 66 van het EU-statuut zijn vastgesteld.

4.   De gewezen tijdelijke functionaris ontvangt de werkloosheidsuitkering gedurende een periode van ten hoogste 24 maanden, ingaande op de dag waarop hij de dienst beëindigt; deze periode mag in geen geval meer bedragen dan een derde van de vervulde diensttijd. Indien de gewezen tijdelijke functionaris in de loop van deze periode evenwel niet langer aan de in de leden 1 en 2 gestelde voorwaarden voldoet, wordt de uitbetaling van de uitkering onderbroken. Indien de gewezen tijdelijke functionaris vóór het verstrijken van deze periode opnieuw aan bovengenoemde voorwaarden voldoet en geen recht heeft op een nationale werkloosheidsuitkering, wordt de uitkering opnieuw uitbetaald.

5.   De gewezen tijdelijke functionaris die de werkloosheidsuitkering ontvangt, heeft recht op de gezinstoelagen overeenkomstig dezelfde voorschriften als die welke in artikel 67 van het EU-statuut zijn vastgesteld. De kostwinnerstoelage wordt berekend aan de hand van de werkloosheidsuitkering onder de voorwaarden van artikel 1 van bijlage IV.

De betrokkene moet opgave doen van soortgelijke toelagen die hijzelf of zijn echtgenoot uit andere bron ontvangt; deze toelagen worden in mindering gebracht op de krachtens dit artikel te betalen toelagen.

De gewezen tijdelijke functionaris die de werkloosheidsuitkering ontvangt, heeft, onder de voorwaarden als bepaald in artikel 68, recht op dekking van ziekterisico's, zonder bijdrage te zijnen laste.

6.   De werkloosheidsuitkering en de gezinstoelagen worden betaald in euro's uit het speciaal werkloosheidsfonds. Er is geen aanpassingscoëfficiënt van toepassing.

7.   Iedere tijdelijke functionaris draagt voor een derde bij aan de financiering van de werkloosheidsverzekering. Deze bijdrage wordt vastgesteld op 0,81 % van het basissalaris, na aftrek van een vast bedrag van 1 225,36 EUR en vóór toepassing van de aanpassingscoëfficiënt als bedoeld in artikel 64 van het EU-statuut.

Deze bijdrage wordt maandelijks ingehouden op het salaris van de betrokkene en, verhoogd met de resterende twee derde die ten laste van het Agentschap komen, gestort in het speciaal werkloosheidsfonds dat is opgericht uit hoofde van artikel 28 bis van de „Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie”, vastgesteld bij Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 (hierna de „RAP van de EU”).

8.   Op de werkloosheidsuitkering die aan de werkloos blijvende gewezen tijdelijke functionaris wordt uitbetaald, is het bepaalde in Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 260/68 (4) van de Raad van toepassing.

9.   De nationale diensten die bevoegd zijn voor werkgelegenheid en werkloosheid, werken, in het kader van hun nationale wetgeving, op doeltreffende wijze samen met het Agentschap ten einde een adequate toepassing van dit artikel te waarborgen.

10.   Onverminderd het bepaalde in de derde alinea van lid 2 is met betrekking tot de uitvoeringsbepalingen van dit artikel eenzelfde regeling van toepassing als die welke de instellingen van de Unie in onderlinge overeenstemming hebben vastgesteld.

Artikel 72

1.   Bij geboorte van een kind van een tijdelijke functionaris wordt een toelage ten bedrage van 198,31 EUR uitgekeerd aan de persoon die daadwerkelijk voor dit kind zorg draagt.

Dezelfde toelage wordt uitgekeerd aan de tijdelijke functionaris die een kind adopteert dat ten hoogste vijf jaar oud is en te zijnen laste komt in de zin van artikel 2, lid 2, van bijlage V.

2.   De uitkering vindt ook plaats bij het einde van een zwangerschap van ten minste zeven maanden.

3.   Degene die een geboortetoelage ontvangt, is verplicht opgave te doen van uit andere bron voor hetzelfde kind ontvangen soortgelijke toelagen; deze komen in mindering op de in lid 1 vermelde toelage. Zijn zowel de vader als de moeder tijdelijke functionaris van het Agentschap, dan wordt de toelage slechts eenmaal uitbetaald.

Artikel 73

Bij overlijden van een tijdelijke functionaris, zijn echtgenoot, zijn kinderen ten laste of andere personen, welke te zijnen laste zijn in de zin van artikel 2 van bijlage IV en die met hem samenwonen, worden de kosten van het vervoer van het stoffelijk overschot van de standplaats naar de plaats van herkomst van de tijdelijke functionaris door het Agentschap vergoed.

Ingeval de tijdelijke functionaris overlijdt tijdens een dienstreis, vergoedt het Agentschap evenwel de kosten van het vervoer van het stoffelijk overschot van de plaats van overlijden naar de plaats van herkomst van de tijdelijke functionaris.

Artikel 74

Aan de tijdelijke functionaris kan een schenking, een lening of een voorschot worden toegekend gedurende de looptijd van zijn overeenkomst, of na het verstrijken daarvan indien de tijdelijke functionaris als gevolg van een ernstige of langdurige ziekte of een handicap die hij tijdens zijn diensttijd heeft opgelopen, of van een ongeval dat hem tijdens zijn diensttijd is overkomen niet in staat is arbeid te verrichten, mits hij aantoont dat hij niet onder een ander stelsel van sociale zekerheid valt.

Afdeling B

Verzekering bij invaliditeit en overlijden

Artikel 75

De tijdelijke functionaris is tijdens zijn diensttijd volgens onderstaande bepalingen verzekerd tegen de risico's van overlijden en invaliditeit.

Wordt de betaling van de aan zijn aanstelling verbonden bezoldiging uit hoofde van dit statuut opgeschort, dan wordt de betaling van de in deze afdeling bedoelde uitkeringen en rechten eveneens opgeschort.

Artikel 76

Indien uit het medisch onderzoek dat aan de aanstelling van de tijdelijke functionaris voorafgaat, blijkt dat hij aan een ziekte of een handicap lijdt, kan het TSOBG besluiten om hem, wat de gevolgen of de nasleep van deze ziekte of handicap betreft, niet eerder dan vijf jaar na zijn indiensttreding bij het Agentschap in aanmerking te laten komen voor de bij invaliditeit of overlijden geldende uitkeringen.

De tijdelijke functionaris kan tegen dat besluit beroep aantekenen bij de door het Agentschap in te stellen invaliditeitscommissie. Het Agentschap kan ingevolge een overeenkomst tussen het Agentschap en de Raad van de Europese Unie gebruik maken van de invaliditeitscommissie van de Raad.

Artikel 77

1.   Indien de tijdelijke functionaris invalide wordt en deze invaliditeit als volledig wordt beschouwd zodat hij zijn dienst bij het Agentschap moet onderbreken, geniet hij, zolang deze invaliditeit duurt, een uitkering waarvan het bedrag als volgt wordt vastgesteld.

Wanneer de betrokken tijdelijke functionaris de leeftijd van 66 jaar bereikt, zijn de algemene bepalingen inzake de uitkering bij vertrek van toepassing. Het bedrag van de uitkering bij vertrek is gebaseerd op het salaris voor de rang en salaristrap van de tijdelijke functionaris op het tijdstip dat hij invalide werd.

2.   De invaliditeitsuitkering bedraagt 70 % van het laatste basissalaris van de tijdelijke functionaris. Zij mag evenwel niet minder bedragen dan het minimum voor levensonderhoud, zijnde het basissalaris van een tijdelijke functionaris van de Unie in de eerste salaristrap van rang 1. Op de invaliditeitsuitkering worden pensioenbijdragen ingehouden; deze worden berekend op basis van het bedrag van de uitkering.

3.   Indien de invaliditeit van de tijdelijke functionaris het gevolg is van een ongeval tijdens of in verband met de dienst, van een beroepsziekte of van een daad van zelfopoffering in het algemeen belang of ten gevolge van het feit dat hij zijn leven heeft gewaagd om een mensenleven te redden, mag de invaliditeitsuitkering niet minder bedragen dan 120 % van het minimum voor levensonderhoud. In dat geval komt de bijdrage in de pensioenregeling volledig ten laste van de begroting van het Agentschap.

4.   Indien de invaliditeit opzettelijk door de tijdelijke functionaris is teweeggebracht, kan het TSOBG beslissen dat hij slechts de in artikel 86 bedoelde uitkering ontvangt.

5.   Degene die een invaliditeitsuitkering ontvangt, heeft recht op de overeenkomstig artikel 60, lid 3, vastgestelde gezinstoelagen; overeenkomstig het bepaalde in bijlage IV wordt de kostwinnerstoelage berekend op basis van de uitkering.

Artikel 78

1.   Invaliditeit wordt vastgesteld door de in artikel 76 bedoelde invaliditeitscommissie.

2.   Het Agentschap kan degene die een invaliditeitsuitkering ontvangt, op gezette tijden laten onderzoeken om na te gaan of hij nog steeds aan de voor die uitkering vereiste voorwaarden voldoet. Indien de invaliditeitscommissie vaststelt dat niet langer aan deze voorwaarden wordt voldaan, hervat de tijdelijke functionaris de dienst bij het Agentschap voor zover de geldigheidsduur van zijn overeenkomst niet is verstreken.

Indien de betrokkene echter niet meer in dienst van het Agentschap kan worden teruggenomen, kan zijn overeenkomst worden opgezegd, in welk geval hij een vergoeding ontvangt waarvan het bedrag overeenkomt met de bezoldiging die hij zou hebben gekregen gedurende zijn opzeggingstermijn alsmede, in voorkomend geval, de in artikel 96 bedoelde vergoeding bij opzegging van de overeenkomst. Artikel 86 is eveneens van toepassing.

Artikel 79

De rechtverkrijgenden van een overleden tijdelijke functionaris, aangewezen volgens dezelfde voorschriften als die welke in hoofdstuk 3 van bijlage V zijn vastgesteld, ontvangen een overlevingspensioen overeenkomstig de bepalingen van artikel 80 tot en met 83.

Bij overlijden van een gewezen tijdelijke functionaris die een invaliditeitsuitkering ontving, hebben de rechtverkrijgenden in de zin van hoofdstuk 3 van bijlage V, onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden recht op overlevingspensioen.

Wanneer de verblijfplaats van een tijdelijke functionaris of gewezen tijdelijke functionaris die een invaliditeitsuitkering ontvangt, gedurende langer dan een jaar onbekend is, worden de voorlopige pensioenen voor de echtgenoot en de personen die als te zijnen laste komend zijn aangemerkt, bepaald volgens dezelfde voorschriften als die welke in de hoofdstukken 5 en 6 van bijlage VIII van het EU-statuut zijn vastgesteld.

Artikel 80

Het recht op pensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgende op die waarin de tijdelijke functionaris is overleden of, indien van toepassing, op de eerste dag van de maand volgende op de periode waarin de bezoldiging van de overleden tijdelijke functionaris aan de overlevende echtgenoot, aan de wezen of aan de personen ten zijnen laste, is doorbetaald overeenkomstig artikel 60, lid 8.

Artikel 81

De overlevende echtgenoot van een tijdelijke functionaris ontvangt, onder de voorwaarden vermeld in hoofdstuk 3 van bijlage V, een overlevingspensioen. Dit pensioen kan niet minder bedragen dan 35 % van het laatstgenoten basissalaris van de tijdelijke functionaris, noch minder dan het basissalaris van een tijdelijke functionaris van de Unie in de eerste salaristrap van rang 1.

Degene die een overlevingspensioen ontvangt, heeft onder de in bijlage IV vermelde voorwaarden recht op de gezinstoelagen bedoeld in artikel 60, lid 3. De kindertoelage bedraagt echter tweemaal de in artikel 60, lid 3, punt b), vermelde kindertoelage.

Artikel 82

Indien de tijdelijke functionaris of degene die recht op een invaliditeitsuitkering heeft, is overleden zonder een echtgenoot na te laten die recht heeft op overlevingspensioen, hebben de kinderen die op het ogenblik van het overlijden te zijnen laste zijn in de zin van artikel 2 van bijlage IV, recht op wezenpensioen overeenkomstig artikel 7 van bijlage V.

Hetzelfde recht hebben de kinderen die aan dezelfde voorwaarden voldoen bij overlijden of hertrouwen van de echtgenoot die recht op overlevingspensioen heeft.

Indien de tijdelijke functionaris of degene die recht op een invaliditeitsuitkering heeft, overleden is zonder dat de in de eerste alinea van dit artikel genoemde voorwaarden vervuld zijn, hebben de kinderen, van wie erkend is dat zij te zijnen laste komen in de zin van artikel 2 van bijlage IV, recht op een wezenpensioen onder de in artikel 10 van bijlage V vastgestelde voorwaarden; het pensioen bedraagt evenwel de helft van het overeenkomstig dat artikel berekende bedrag.

Het wezenpensioen dat wordt toegekend aan een met een ten laste komend kind gelijkgestelde persoon in de zin van artikel 2, lid 4, van bijlage IV mag niet meer bedragen dan het dubbele van de kindertoelage.

In geval van adoptie geeft het overlijden van de natuurlijke ouder in wiens plaats de adoptieouder is getreden, geen recht op een wezenpensioen.

Onder de voorwaarden van artikel 3 van bijlage IV hebben wezen recht op de schooltoelage.

Artikel 83

In geval van echtscheiding of van het naast elkaar bestaan van verscheidene groepen nabestaanden die aanspraak kunnen maken op overlevingspensioen, wordt dit pensioen verdeeld volgens de desbetreffende bepalingen van bijlage VI.

Artikel 84

1.   Onverminderd andere bepalingen en met name die betreffende de minimumbedragen voor de rechthebbenden op een overlevingspensioen, mag het totale bedrag van het overlevingspensioen, vermeerderd met de gezinstoelagen en verminderd met de belasting en de andere verplichte inhoudingen, waarop de weduwe en de andere rechthebbenden aanspraak kunnen maken, niet meer bedragen dan:

a)

in geval van overlijden van de tijdelijke functionaris in actieve dienst, met verlof om redenen van persoonlijke aard, met verlof ter zake van militaire dienst, met ouderschapsverlof of verlof om gezinsredenen, het bedrag van het basissalaris waarop de betrokkene in dezelfde rang en salaristrap recht zou hebben gehad wanneer hij in dienst was gebleven, vermeerderd met de gezinstoelagen die hem in dat geval zouden zijn uitgekeerd en na aftrek van de belasting en de andere verplichte inhoudingen;

b)

voor de periode na de datum waarop de in punt a) bedoelde tijdelijke functionaris de 66-jarige leeftijd zou hebben bereikt, het bedrag van de uitkering bij vertrek waarop de betrokkene, wanneer hij in leven was gebleven, vanaf deze datum recht zou hebben gehad in dezelfde rang en salaristrap als die welke hij bij zijn overlijden had bereikt, vermeerderd met de gezinstoelagen die aan de betrokkene zouden zijn uitgekeerd en verminderd met de belasting en de andere verplichte inhoudingen;

c)

in geval van overlijden van een gewezen tijdelijke functionaris die recht had op een invaliditeitsuitkering, het bedrag van het pensioen waarop de betrokkene, wanneer hij in leven was gebleven, recht zou hebben gehad, vermeerderd en verminderd overeenkomstig het bepaalde in punt b).

2.   Voor de toepassing van lid 1 blijven eventuele aanpassingscoëfficiënten op de verschillende bedragen buiten beschouwing.

3.   De maximumbedragen als bepaald in lid 1, punten a) tot en met c), worden onder de rechthebbenden op het overlevingspensioen verdeeld naar gelang van de rechten die zij ongeacht het bepaalde in lid 1 zouden hebben gehad.

Artikel 85, lid 1, tweede en derde alinea, is van toepassing op de uit deze verdeling voortvloeiende bedragen.

Artikel 85

1.   De pensioenen waarin dit statuut, worden vastgesteld op de grondslag van de salarisschalen die gelden op de eerste dag van de maand waarin het pensioen ingaat.

Op de pensioenen wordt geen aanpassingscoëfficiënt toegepast.

In euro's uitgedrukte pensioenen worden uitbetaald in een van de in artikel 29 van bijlage V bedoelde valuta's.

2.   Wanneer de bezoldigingen overeenkomstig artikel 60 worden aangepast, geldt deze actualisering ook voor de pensioenen.

3.   Het bepaalde in de leden 1 en 2 is van overeenkomstige toepassing op degenen die een invaliditeitsuitkering ontvangen.

Afdeling C

Uitkering bij vertrek

Artikel 86

Bij beëindiging van de dienst heeft de tijdelijke functionaris recht op een uitkering bij vertrek of op overschrijving van de actuariële tegenwaarde, van zijn rechten op ouderdomspensioen onder de voorwaarden vastgesteld in artikel 1 van bijlage V.

Artikel 87

Indien de tijdelijke functionaris gebruik heeft gemaakt van de bij artikel 91 geboden mogelijkheid, wordt zijn uitkering bij vertrek verhoudingsgewijs verlaagd voor het tijdvak waarover de in dat artikel bedoelde betalingen plaatsvonden.

De eerste alinea van dit artikel is niet van toepassing op de tijdelijke functionaris die binnen drie maanden nadat dit statuut op hem van toepassing is geworden, verzoekt om deze bedragen, verhoogd met de samengestelde interest berekend op de grondslag van een rente van 3,5 % per jaar, te mogen terugstorten; deze rente kan worden herzien volgens de procedure van artikel 88.

Artikel 88

1.   De rentepercentages voor de berekening van de samengestelde interest worden als het in de artikelen 2 en 3 bedoelde daadwerkelijke rentepercentage vastgesteld en indien nodig bij de vijfjaarlijkse actuariële raming herzien.

2.   De voor de actuariële berekeningen in aanmerking te nemen rentepercentages worden gebaseerd op de waargenomen gemiddelde jaarlijkse rentepercentages van de langetermijnoverheidsschulden van de lidstaten die door de Europese Commissie worden gepubliceerd. Voor de berekening van het relevante rentepercentage, zonder verrekening van de inflatie, dat bij actuariële berekeningen wordt toegepast, wordt een passend indexcijfer van de consumptieprijzen gebruikt.

3.   Het voor de actuariële berekening in aanmerking te nemen werkelijke jaarlijkse percentage is het gemiddelde van de reële gemiddelde rentepercentages van de twaalf jaar die voorafgaan aan het lopende jaar.

Afdeling D

Financiering van de invaliditeits- en overlijdensverzekering en van de pensioenregeling

Artikel 89

1.   De uitkeringen uitbetaald krachtens de in de Afdelingen B en C vastgestelde socialezekerheidsregeling komen ten laste van de begroting van het Agentschap. De lidstaten die deelnemen aan het Agentschap staan gezamenlijk garant voor de uitbetaling van deze uitkeringen overeenkomstig de tabel die voor de financiering van deze uitgaven is vastgesteld.

2.   De bijdragen in het in afdeling B bedoelde stelsel van sociale zekerheid worden in elk geval ingehouden op de lonen en invaliditeitsuitkeringen.

3.   De financiering van het in de afdelingen B en C bedoelde stelsel van sociale zekerheid geschiedt overeenkomstig artikel 90 en bijlage V, artikelen 21 en 22.

4.   De bijdragen van de tijdelijke functionarissen en het Agentschap aan het in de afdelingen B en C bedoelde stelsel van sociale zekerheid worden volledig afgedragen aan de begroting van het Agentschap.

Artikel 90

De tijdelijke functionarissen dragen voor een derde bij in de financiering van de pensioenregeling. Deze bijdrage wordt vastgesteld op 10,3 % van het basissalaris waarbij geen rekening wordt gehouden met de aanpassingscoëfficiënten bedoeld in artikel 60. Zij wordt maandelijks op het salaris ingehouden. De bijdrage wordt aangepast volgens het bepaalde in bijlage XII van het EU-statuut.

Artikel 91

Onder de door het Agentschap te bepalen voorwaarden kan de tijdelijke functionaris het Agentschap verzoeken de betalingen te doen die hij eventueel moet verrichten voor de totstandkoming of handhaving van zijn pensioenrechten in zijn land van herkomst. Het Agentschap kan ook besluiten de betalingen te doen die een tijdelijke functionaris moet verrichten voor de totstandkoming of handhaving van zijn pensioenrechten in zijn land van herkomst, ook als de tijdelijke functionaris daar niet om verzoekt. In dat geval moet het Agentschap zijn besluit deugdelijk motiveren.

Deze betalingen kunnen niet meer dan het dubbele van het in artikel 90 aangegeven percentage bedragen en komen ten laste van de begroting van het Agentschap.

Afdeling E

Vaststelling van de rechten van het tijdelijk personeel

Artikel 92

De invaliditeitsregeling en de regeling inzake het overlevingspensioen zijn opgenomen in de artikelen 19 tot en met 23 van bijlage VI.

Afdeling F

Betaling van de uitkeringen

Artikel 93

1.   De betaling van de uitkeringen geschiedt overeenkomstig de artikelen 84 en 85 van dit statuut en artikel 28 van bijlage V.

2.   Indien een tijdelijke functionaris uit hoofde van het onderhavige voorzieningsstelsel nog bedragen aan het Agentschap verschuldigd is op het tijdstip waarop het recht op uitkering ingaat, worden deze bedragen op de aan de functionaris of zijn rechtverkrijgenden verschuldigde uitkering in mindering gebracht. Deze inhouding kan over verscheidene maanden worden gespreid.

Afdeling G

Subrogatie van het Agentschap

Artikel 94

1.   Indien het overlijden, een ongeval of een ziekte van een in dit statuut bedoelde persoon aan een derde is te wijten, treedt het Agentschap, ten aanzien van de uit de schadebrengende gebeurtenis op grond van dit statuut voortvloeiende verplichtingen, van rechtswege in alle rechten en rechtsvorderingen van die persoon of zijn rechtverkrijgenden ten aanzien van de derde.

2.   De in lid 1 bedoelde subrogatie is met name van toepassing in de volgende gevallen:

de bezoldiging die overeenkomstig artikel 53 aan de tijdelijke functionaris gedurende zijn tijdelijke arbeidsongeschiktheid is doorbetaald,

de betalingen die overeenkomstig artikel 60, lid 8, zijn verricht als gevolg van het overlijden van een tijdelijke functionaris of van een tijdelijke functionaris die een invaliditeitsuitkering genoot,

de uitkeringen en vergoedingen uit hoofde van de artikelen 68 en 69 en van de desbetreffende uitvoeringsbepalingen, verband houdende met de ziektekosten en de ongevallenverzekering,

de vergoeding van de kosten van het vervoer van het stoffelijk overschot als bedoeld in artikel 73,

de uitbetaling van extra gezinstoelagen uit hoofde van artikel 60, lid 5, en artikel 2, leden 3 en 5, van bijlage IV, wegens een ernstige ziekte, gebrek of handicap van een kind ten laste,

de invaliditeitsuitkeringen wegens een ongeval of ziekte met permanente invaliditeit van de tijdelijke functionaris tot gevolg, waardoor deze zijn werkzaamheden niet meer kan verrichten,

de uitbetalingen van overlevingspensioenen als gevolg van het overlijden van een tijdelijke functionaris of gewezen tijdelijke functionaris of het overlijden van de echtgenoot van een tijdelijke functionaris of gepensioneerde tijdelijke functionaris, die zelf geen tijdelijke functionaris is,

de uitbetaling van wezenpensioenen zonder inachtneming van enige leeftijdsgrens ten behoeve van het kind van een tijdelijke functionaris of gewezen tijdelijke functionaris na diens overlijden, wanneer dat kind ernstig ziek is of een gebrek of handicap heeft waardoor het niet meer in zijn levensonderhoud kan voorzien na het overlijden van de persoon van wie het ten laste was.

3.   De subrogatie van het Agentschap strekt zich evenwel niet uit tot de rechten op schadeloosstelling uit hoofde van strikt persoonlijke schade, zoals met name schadeloosstelling wegens immateriële schade en smartengeld, alsmede dat deel van de schade wegens esthetisch verlies en gederfde levensvreugde dat het bedrag van de eventuele vergoeding uit hoofde van artikel 69 te boven gaat.

4.   Het bepaalde in de leden 1, 2 en 3 kan geen beletsel vormen voor het instellen van een rechtstreekse vordering van de kant van het Agentschap.

HOOFDSTUK 7

Terugvordering van hetgeen onverschuldigd is betaald

Artikel 95

Een onverschuldigd betaald bedrag wordt teruggevorderd, indien de bevoordeelde kennis droeg van de onregelmatigheid van de betaling of indien deze onregelmatigheid zo voor de hand lag dat de bevoordeelde daarvan kennis had moeten dragen.

De terugvordering moet plaatsvinden binnen een termijn van vijf jaar, die ingaat op de datum waarop het bedrag is betaald. Het TSOBG is niet door deze termijn gebonden wanneer kan worden aangetoond dat de betrokkene de administratie opzettelijk heeft misleid om betaling van het betrokken bedrag te verkrijgen.

HOOFDSTUK 8

Beëindiging van de dienst

Artikel 96

Behalve door overlijden eindigt de dienst van tijdelijk functionaris:

a)

op het einde van de maand waarin de tijdelijke functionaris de leeftijd van 66 jaar bereikt;

b)

bij overeenkomsten voor bepaalde tijd:

i)

op het tijdstip dat in de overeenkomst is bepaald;

ii)

na afloop van de opzeggingstermijn die in de overeenkomst is vastgesteld en op grond waarvan de tijdelijke functionaris of het Agentschap de mogelijkheid heeft de overeenkomst op te zeggen voordat de geldigheidsduur ervan is verstreken. Deze opzeggingstermijn moet ten minste één maand per volbracht dienstjaar bedragen, met een minimum van één maand en een maximum van drie maanden.

Voor tijdelijke functionarissen van wie de overeenkomst verlengd is, bedraagt de opzeggingstermijn ten hoogste zes maanden. De opzeggingstermijn mag evenwel niet ingaan tijdens een met een medisch attest bevestigde zwangerschap, tijdens een moederschapsverlof of tijdens een ziekteverlof, voor zover dit ziekteverlof niet langer dan drie maanden duurt. Voorts wordt de opzeggingstermijn tijdens een met een medisch attest bevestigde zwangerschap, tijdens een moederschapsverlof of tijdens een ziekteverlof binnen bovengenoemde grens geschorst. Bij opzegging van de overeenkomst door het Agentschap heeft de tijdelijk functionaris recht op een vergoeding gelijk aan een derde van zijn basissalaris over het tijdvak tussen de datum waarop zijn dienst eindigt en die waarop de geldigheidsduur van zijn overeenkomst verstrijkt;

iii)

wanneer de tijdelijke functionaris niet langer voldoet aan de voorwaarden van artikel 37, lid 2, punt a), met dien verstande dat op die bepaling een uitzondering kan worden toegestaan. Als een dergelijke uitzondering niet wordt toegestaan, is de in punt b), onder ii), bedoelde opzeggingstermijn van toepassing.

Artikel 97

De overeenkomst kan door het Agentschap zonder opzeggingstermijn worden beëindigd;

a)

gedurende of na het verstrijken van de proeftijd, overeenkomstig artikel 39;

b)

indien de tijdelijke functionaris zijn functie niet kan hervatten na afloop van het in artikel 53 bedoelde bezoldigde ziekteverlof. Hij ontvangt in dat geval een vergoeding gelijk aan twee dagen basissalaris, vermeerderd met de gezinstoelagen, per volbrachte dienstmaand.

Artikel 98

1.   Na voltooiing van de tuchtprocedure van titel V, kan de overeenkomst zonder opzeggingstermijn worden beëindigd om redenen van tuchtrechtelijke aard, indien de tijdelijke functionaris opzettelijk of uit nalatigheid ernstig tekortschiet in zijn verplichtingen. Het gemotiveerde besluit wordt genomen door het TSOBG nadat de tijdelijke functionaris in de gelegenheid is gesteld zich te verdedigen.

Voordat de overeenkomst wordt beëindigd, kan de tijdelijke functionaris worden geschorst overeenkomstig artikel 161.

2.   In geval van beëindiging van de overeenkomst krachtens lid 1 kan het TSOBG besluiten:

a)

de in artikel 86 bedoelde uitkering te beperken tot terugbetaling van de in artikel 89 bedoelde bijdrage, verhoogd met de samengestelde interest op de grondslag van een rente van 3,5 % per jaar;

b)

aan de functionaris het recht op de in artikel 64, lid 2, vermelde inrichtingsvergoeding bij beëindiging van de dienst geheel of gedeeltelijk te ontnemen.

Artikel 99

1.   De overeenkomst van een tijdelijke functionaris moet door het TSOBG zonder opzeggingstermijn worden beëindigd, zodra het vaststelt:

a)

dat de functionaris bij zijn aanstelling met opzet onjuiste inlichtingen heeft verstrekt omtrent zijn beroepsbekwaamheden en beroepservaring of zijn vermogen om te voldoen aan de in artikel 37, lid 2, gestelde voorwaarden, en

b)

dat deze onjuiste inlichtingen doorslaggevend zijn geweest voor zijn aanstelling.

2.   In dat geval wordt de overeenkomst door het TSOBG beëindigd, nadat de tijdelijke functionaris gehoord is en na voltooiing van de tuchtprocedure van titel V van dit statuut.

Voordat de overeenkomst wordt beëindigd, kan de tijdelijke functionaris worden geschorst overeenkomstig artikel 161.

Artikel 98, lid 2, is van toepassing.

Artikel 100

Onverminderd de artikelen 98 en 99, stelt de tijdelijke functionaris of gewezen tijdelijke functionaris die opzettelijk of uit nalatigheid de hem door dit statuut opgelegde verplichtingen niet nakomt, zich aan een tuchtmaatregel bloot overeenkomstig titel V.

TITEL III

ARBEIDSCONTRACTANTEN

HOOFDSTUK 1

Algemene bepalingen

Artikel 101

Voor de toepassing van dit statuut wordt als arbeidscontractant aangemerkt het personeelslid dat niet is tewerkgesteld in een ambt dat voorkomt in de lijst van het aantal ambten gevoegd bij de begroting van het Agentschap, en dat voltijds of deeltijds is aangesteld.

Artikel 102

1.   Arbeidscontractanten worden bezoldigd uit de daarvoor bestemde algemene kredieten in de begroting van het Agentschap.

2.   Het TSOBG stelt specifieke bepalingen vast met betrekking tot de aanwerving van arbeidscontractanten.

3.   Het Agentschap verstrekt jaarlijkse ramingen over het gebruik van arbeidscontractanten, zulks per functiegroep en in het kader van de begrotingsprocedure.

Artikel 103

1.   De arbeidscontractanten zijn ingedeeld in vier functiegroepen die overeenkomen met de te verrichten werkzaamheden. Iedere functiegroep is in rangen en salaristrappen onderverdeeld.

2.   Het verband tussen werkzaamheden en de daarmee overeenkomende functiegroepen is in onderstaande tabel aangegeven:

Functiegroep

Rang

Functie

IV

13 tot en met 18

Werkzaamheden van administratieve aard, advisering, werkzaamheden op taalkundig gebied en gelijkwaardige technische werkzaamheden, uitgevoerd onder toezicht van tijdelijke functionarissen.

III

8 tot en met 12

Uitvoerende werkzaamheden, werkzaamheden op redactioneel en boekhoudkundig gebied en gelijkwaardige technische werkzaamheden, uitgevoerd onder toezicht van tijdelijke functionarissen.

II

4 tot en met 7

Kantoor- en secretariaatswerkzaamheden, kantoorbeheer en gelijkwaardige werkzaamheden, uitgevoerd onder toezicht van tijdelijke functionarissen.

I

1 tot en met 3

Handenarbeid en administratieve ondersteunende diensten, uitgevoerd onder toezicht van tijdelijke functionarissen.

3.   Het Agentschap stelt de aan ieder type werkzaamheden verbonden bevoegdheden vast op basis van deze tabel.

4.   Artikel 7 is van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 2

Rechten en verplichtingen

Artikel 104

De artikelen 11 tot en met 35 zijn van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 3

Aanstelling

Artikel 105

1.   Arbeidscontractanten worden op een zo ruim mogelijke geografische basis aangeworven uit de onderdanen van de deelnemende lidstaten, zonder onderscheid ten aanzien van raciale of etnische afkomst, politieke, levensbeschouwelijke of godsdienstige overtuiging, leeftijd of handicap, geslacht of seksuele gerichtheid, en ongeacht de burgerlijke staat of de gezinssituatie.

2.   Om als arbeidscontractant te kunnen worden aangeworven zijn ten minste de volgende kwalificaties vereist:

a)

voor functiegroep I, de verplichte schoolopleiding hebben afgerond;

b)

voor de functiegroepen II en III:

i)

een diploma van hoger onderwijs, of

ii)

een diploma van middelbaar onderwijs dat toegang geeft tot het hoger onderwijs, en relevante beroepservaring van ten minste drie jaar, of

iii)

wanneer het in het belang van de dienst is, een beroepsopleiding of een gelijkwaardige beroepservaring;

c)

voor functiegroep IV:

i)

een diploma van een volledige universitaire opleiding van ten minste drie jaar, of

ii)

wanneer het in het belang van de dienst is, een beroepsopleiding van een gelijkwaardig niveau.

3.   Als arbeidscontractant kan alleen de persoon worden aangesteld die:

a)

onderdaan is van een der lidstaten die in het Agentschap deelnemen en zijn rechten als staatsburger bezit;

b)

heeft voldaan aan de verplichtingen welke voor hem voortvloeien uit de wettelijke voorschriften inzake de militaire dienstplicht;

c)

in zedelijk opzicht de waarborgen biedt die voor de uitoefening van zijn functie vereist zijn;

d)

voldoet aan de voor de uitoefening van zijn functie gestelde eisen van lichamelijke geschiktheid, en

e)

het bewijs levert van een grondige kennis van een van de officiële talen van de instellingen van de Europese Unie en van een voldoende kennis van een andere officiële taal van de instellingen van de Europese Unie, voor zover zulks nodig is voor de uitoefening van zijn taken.

4.   Bij een eerste overeenkomst kan, indien de arbeidscontractant niet voor langer dan drie maanden wordt aangesteld, het TSOBG ervan afzien om van de betrokkene te verlangen dat hij bewijsstukken overlegt waaruit blijkt dat hij aan de in de leden 2 en 3, punten a), b) en c), bedoelde voorwaarden voldoet.

5.   Het TSOBG stelt de nodige specifieke bepalingen vast met betrekking tot de procedures voor de aanwerving van arbeidscontractanten.

Artikel 106

Alvorens tot aanstelling wordt overgegaan onderwerpt de arbeidscontractant zich aan een medisch onderzoek door een door het Agentschap gemachtigd raadgevend arts zodat het Agentschap kan nagaan of aan de in artikel 105, lid 3, punt d), gestelde voorwaarden wordt voldaan.

Artikel 38 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 107

1.   De arbeidscontractant met een overeenkomst voor ten minste één jaar doorloopt een proeftijd gedurende de eerste zes maanden van zijn diensttijd als hij tot functiegroep I behoort en gedurende de eerste negen maanden als hij tot een van de overige functiegroepen behoort.

Wanneer de arbeidscontractant tijdens zijn proeftijd wegens ziekte of ongeval gedurende ten minste één maand verhinderd is zijn werkzaamheden te verrichten, kan het TSOBG de proeftijd met een overeenkomstige periode verlengen.

De totale duur van de proeftijd kan in geen geval meer dan 15 maanden bedragen.

2.   Ingeval het werk van een arbeidscontractant op proef duidelijk ongeschikt blijkt te zijn, kan er op ieder ogenblik vóór het einde van de proeftijd een rapport worden opgesteld.

Dat rapport wordt ter kennis gebracht van de betrokkene, die zijn opmerkingen binnen een termijn van acht werkdagen schriftelijk kenbaar kan maken. Het rapport en de opmerkingen worden onverwijld door de directe chef van de arbeidscontractant aan het TSOBG toegezonden. Op grond van dat rapport kan het TSOBG besluiten de arbeidscontractant vóór het verstrijken van de proeftijd te ontslaan met inachtneming van een opzeggingstermijn van een maand, of kan het, bij wijze van uitzondering, de proeftijd met ten hoogste zes maanden verlengen, waarbij de arbeidscontractant voor de rest van proeftijd eventueel bij een andere dienst tewerkgesteld wordt.

3.   Uiterlijk één maand vóór het verstrijken van zijn proeftijd wordt van de arbeidscontractant een beoordelingsrapport opgesteld inzake zijn geschiktheid voor het vervullen van de aan zijn functie verbonden taken, zijn prestaties en zijn gedrag in de dienst. Dat rapport wordt ter kennis gebracht van de arbeidscontractant, die zijn opmerkingen binnen een termijn van acht werkdagen schriftelijk kenbaar kan maken.

Indien het rapport ontslag of, in uitzonderlijke gevallen, verlenging van de proeftijd aanbeveelt, worden het rapport en de opmerkingen onverwijld door de directe chef van de arbeidscontractant aan het TSOBG toegezonden.

Een arbeidscontractant die qua werk of gedrag ongeschikt blijkt te zijn om in zijn ambt te worden aangesteld, wordt ontslagen.

Het definitieve besluit wordt genomen op basis van het in lid 3 bedoelde rapport, alsmede op basis van de elementen waarover het TSOBG beschikt betreffende het gedrag van de tijdelijke functionaris met betrekking tot hoofdstuk 2.

4.   Wanneer een arbeidscontractant tijdens zijn proeftijd wordt ontslagen, ontvangt hij een vergoeding gelijk aan een derde van zijn basissalaris per doorlopen proeftijdmaand.

Artikel 108

Een overeenkomst met een arbeidscontractant wordt gesloten voor bepaalde tijd, namelijk voor ten minste drie maanden en ten hoogste vier jaar. De overeenkomst mag ten hoogste eenmaal voor bepaalde tijd verlengd worden, voor ten hoogste vijf jaar. De totale minimumlooptijd van de oorspronkelijke overeenkomst en de eerste verlenging is zes maanden voor functiegroep I en negen maanden voor de andere functiegroepen.

Artikel 109

1.   Arbeidscontractanten kunnen alleen worden aangesteld:

a)

in de rangen 13, 14 of 16 voor functiegroep IV,

b)

in de rangen 8, 9 of 10 voor functiegroep III,

c)

in de rangen 4 of 5 voor functiegroep II, en

d)

in rang 1 voor functiegroep I.

Deze arbeidscontractanten worden in iedere functiegroep ingedeeld met inachtneming van hun bekwaamheid en beroepservaring. Om aan specifieke behoeften van het Agentschap te voldoen kunnen ook de arbeidsmarktomstandigheden in de Europese Unie in aanmerking worden genomen. Bij aanwerving wordt de arbeidscontractant in de eerste salaristrap van zijn rang ingedeeld.

2.   Een arbeidscontractant die een andere functie binnen zijn functiegroep krijgt, mag niet in een lagere rang of een lagere salaristrap worden ingedeeld dan de rang en de salaristrap die bij zijn vroegere functie hoorden.

Een arbeidscontractant die naar een hogere functiegroep overgaat, wordt ingedeeld in een rang en een salaristrap overeenkomende met een bezoldiging die ten minste gelijk is aan de bezoldiging die hij in het kader van zijn vorige overeenkomst ontving.

Artikel 110

1.   Artikel 41, eerste alinea, is van overeenkomstige toepassing op de arbeidscontractant die voor ten minste een jaar is aangeworven.

2.   De arbeidscontractant die een anciënniteit van twee dienstjaren in een salaristrap van zijn rang heeft, gaat automatisch over naar de volgende salaristrap van die rang.

3.   In het geval van arbeidscontractanten geschiedt de indeling in de eerstvolgende hogere rang binnen dezelfde functiegroep bij besluit van het Agentschap en leidt zij tot de indeling van de betrokken arbeidscontractant in de eerste salaristrap van de eerstvolgende hogere rang. Zij geschiedt uitsluitend bij selectie onder de arbeidscontractanten die voor een periode van ten minste drie jaar zijn aangesteld en een diensttijd van ten minste twee jaar in hun rang hebben volbracht, op grond van een vergelijkend onderzoek van de verdiensten van de arbeidscontractanten die voor indeling in een hogere rang in aanmerking komen, en van de beoordelingsrapporten die over hen zijn uitgebracht. Bij dit vergelijkend onderzoek van de verdiensten houdt het TSOBG rekening met de beoordelingsrapporten van de arbeidscontractanten, het gebruik, in de uitoefening van hun ambt, van andere talen dan de taal waarvoor zij overeenkomstig artikel 105, lid 3, punt e), het bewijs hebben geleverd van een grondige kennis, en zo nodig met de door hen gedragen verantwoordelijkheden.

4.   Een arbeidscontractant kan alleen naar een hogere functiegroep overgaan als hij met succes aan een algemene selectieprocedure heeft deelgenomen.

HOOFDSTUK 4

Arbeidsvoorwaarden

Artikel 111

De artikelen 42 tot en met 58 zijn van overeenkomstige toepassing.

Overuren die door arbeidscontractanten in functiegroep IV worden verricht, geven geen recht op compensatie of beloning.

Overuren die door arbeidscontractanten in de functiegroepen I, II en II worden verricht, geven, onder de voorwaarden van bijlage III bij het statuut, recht op compensatie in vrije tijd of, indien het belang van de dienst niet toestaat compensatie te verlenen in de twee maanden volgende op die waarin de overuren werden verricht, op beloning.

HOOFDSTUK 5

Bezoldiging en vergoeding van kosten

Artikel 112

De artikelen 59 tot en met 67 zijn van overeenkomstige toepassing, onder voorbehoud van de in de artikelen 113 en 114 opgenomen wijzigingen.

Artikel 113

De basissalarissen worden vastgesteld overeenkomstig de tabel in artikel 93 van de RAP van de EU.

Artikel 114

In afwijking van artikel 64, lid 3, kunnen de in de leden 1 en 2 van dat artikel bedoelde inrichtingsvergoedingen niet minder bedragen dan respectievelijk:

845,37 EUR voor de arbeidscontractant die recht heeft op de kostwinnerstoelage, en

501,20 EUR voor de arbeidscontractant die geen recht heeft op de kostwinnerstoelage.

HOOFDSTUK 6

Afdeling A

Sociale zekerheid

Artikel 115

De artikelen 68 tot en met 70 zijn van overeenkomstige toepassing. Artikel 68, leden 4 en 5, is evenwel niet van toepassing op de arbeidscontractant die tot de leeftijd van 63 jaar in dienst is gebleven bij het Agentschap, tenzij hij langer dan drie jaar als arbeidscontractant werkzaam is geweest.

Artikel 116

1.   De gewezen arbeidscontractant die na beëindiging van zijn dienst bij het Agentschap werkloos is en:

a)

geen invaliditeitsuitkering van het Agentschap ontvangt,

b)

wiens beëindiging van de dienst niet het gevolg is van ontslag op verzoek of opzegging van de overeenkomst om redenen van tuchtrechtelijke aard,

c)

ten minste zes maanden in dienst is geweest,

d)

woonachtig is in een lidstaat,

ontvangt onder de onderstaande voorwaarden een maandelijkse werkloosheidsuitkering.

Wanneer hij krachtens een nationale verzekering aanspraak heeft op een werkloosheidsuitkering, is hij gehouden hiervan opgave te doen bij het Agentschap. In dat geval wordt het bedrag van die uitkering in mindering gebracht op de krachtens lid 3 verleende uitkering.

2.   Om voor de werkloosheidsuitkering in aanmerking te komen, moet de gewezen arbeidscontractant:

a)

op eigen verzoek als werkzoekende zijn ingeschreven bij de bureaus voor arbeidsbemiddeling in de lidstaat waar hij zich vestigt;

b)

voldoen aan de verplichtingen die door de wetgeving van die lidstaat zijn voorgeschreven voor personen die op grond van deze wetgeving werkloosheidsuitkeringen genieten;

c)

maandelijks een verklaring van de bevoegde nationale dienst toezenden aan het Agentschap, waarin wordt aangegeven of hij al dan niet aan de in de punten a) en b) bedoelde verplichtingen en voorwaarden heeft voldaan.

Deze uitkering mag, ook wanneer niet aan de in punt b) bedoelde nationale verplichtingen is voldaan, door het Agentschap worden verleend of gehandhaafd in geval van ziekte, ongeval, moederschap, invaliditeit of een als daaraan gelijkaardig erkende situatie, of wanneer de bevoegde nationale autoriteit ontheffing van die verplichtingen heeft verleend.

Het bestuur stelt de bepalingen vast die nodig zijn voor de toepassing van dit lid.

3.   De werkloosheidsuitkering wordt vastgesteld op grond van het basissalaris dat de arbeidscontractant bij de beëindiging van zijn dienst heeft bereikt. Deze werkloosheidsuitkering bedraagt:

a)

60 % van het basissalaris gedurende een eerste periode van twaalf maanden,

b)

45 % van het basissalaris van de 13e tot en met de 24e maand,

c)

30 % van het basissalaris van de 25e tot en met de 36e maand.

De aldus berekende bedragen mogen niet minder dan 1 010,92 EUR en niet meer dan 2 021,83 EUR bedragen; tijdens de eerste periode van zes maanden is dit maximum evenwel niet van toepassing. Het minimum- en het maximumbedrag worden, net als de bezoldigingen vermeld in de tabel van artikel 66 van het EU-statuut, aangepast overeenkomstig dezelfde regels als die welke in artikel 65 van het EU-statuut zijn vastgesteld.

4.   De gewezen arbeidscontractant ontvangt de werkloosheidsuitkering gedurende een periode van ten hoogste 36 maanden, ingaande op de dag waarop hij de dienst beëindigt; deze periode mag in geen geval meer bedragen dan een derde van de vervulde diensttijd. Wanneer de gewezen arbeidscontractant in de loop van deze periode evenwel niet langer aan de in de leden 1 en 2 gestelde voorwaarden voldoet, wordt de uitbetaling van de uitkering onderbroken. Als de gewezen arbeidscontractant vóór het verstrijken van deze periode opnieuw aan bovengenoemde voorwaarden voldoet, wordt de uitkering opnieuw uitbetaald, voor zover hij geen recht op een nationale werkloosheidsuitkering heeft verworven.

5.   De gewezen arbeidscontractant die de werkloosheidsuitkering ontvangt, heeft recht op de gezinstoelagen overeenkomstig dezelfde regels als die welke in artikel 67 van het EU-statuut zijn vastgesteld. De kostwinnerstoelage wordt berekend aan de hand van de werkloosheidsuitkering onder de voorwaarden van artikel 1 van bijlage IV.

De betrokkene moet opgave doen van soortgelijke toelagen die hijzelf of zijn echtgenoot uit andere bron ontvangt; deze toelagen worden in mindering gebracht op de krachtens dit artikel te betalen toelagen.

De gewezen arbeidscontractant die de werkloosheidsuitkering ontvangt, heeft, onder de voorwaarden bepaald in artikel 68, dat van overeenkomstige toepassing is, recht op dekking van ziekterisico's, zonder bijdrage te zijnen laste.

6.   De werkloosheidsuitkering en de gezinstoelagen worden betaald in euro's uit het speciaal werkloosheidsfonds. Er is geen aanpassingscoëfficiënt van toepassing.

7.   Iedere arbeidscontractant draagt voor een derde bij aan de financiering van de werkloosheidsverzekering. Deze bijdrage wordt vastgesteld op 0,81 % van het basissalaris, na aftrek van een vast bedrag van 919,02 euro en vóór toepassing van aanpassingscoëfficiënten als bedoeld in artikel 64 van het EU-statuut. Deze bijdrage wordt maandelijks ingehouden op het salaris van de betrokkene en, verhoogd met de resterende twee derden die ten laste van het Agentschap komen, gestort in het speciaal werkloosheidsfonds dat uit hoofde van artikel 28 bis van de RAP van de EU is ingesteld. Na zes jaar wordt het bijdragepercentage door het Agentschap geëvalueerd en waar nodig aangepast in het licht van het werkloosheidsrisico van de arbeidscontractanten van het Agentschap.

8.   Dezelfde regels als die welke zijn vastgesteld bij Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 260/68 zijn van toepassing op de werkloosheidsuitkering die aan de gewezen arbeidscontractant wordt uitbetaald.

9.   De nationale diensten die bevoegd zijn voor werkgelegenheid en werkloosheid, werken, in het kader van hun nationale wetgeving, op doeltreffende wijze samen met het Agentschap ten einde een adequate toepassing van dit artikel te waarborgen.

10.   De krachtens artikel 71, lid 10, vastgestelde regeling is van toepassing op dit artikel, onverminderd het bepaalde in de derde alinea van lid 2 van dit artikel.

Artikel 117

De artikelen 72 en 73 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 118

Schenkingen, leningen en voorschotten mogen aan de arbeidscontractant worden toegekend gedurende de looptijd van zijn overeenkomst, of na het verstrijken daarvan wanneer de gewezen arbeidscontractant als gevolg van een ernstige of langdurige ziekte of een handicap die hij tijdens zijn diensttijd heeft opgelopen, of van een ongeval dat hem tijdens zijn diensttijd is overkomen niet in staat is arbeid te verrichten, mits hij aantoont dat hij niet onder een ander stelsel van sociale zekerheid valt.

Afdeling B

Verzekering bij invaliditeit en overlijden

Artikel 119

De arbeidscontractant is onder de hierna vermelde voorwaarden verzekerd tegen de risico's van overlijden en invaliditeit tijdens zijn diensttijd.

Als de aan zijn aanstelling verbonden beloning krachtens de bepalingen van dit statuut tijdelijk is opgeschort, worden de in deze afdeling bedoelde uitkeringen en betalingen eveneens opgeschort.

Artikel 120

Wanneer uit het medisch onderzoek dat aan de aanstelling van de arbeidscontractant voorafgaat, blijkt dat hij aan een ziekte of een handicap lijdt, kan het TSOBG besluiten om hem, wat de gevolgen of de nasleep van deze ziekte of handicap betreft, niet eerder dan vijf jaar na zijn indiensttreding bij het Agentschap in aanmerking te laten komen voor de bij invaliditeit of overlijden geldende uitkeringen.

Tegen dit besluit kan beroep worden aangetekend bij de in artikel 76 bedoelde invaliditeitscommissie.

Artikel 121

1.   Indien de arbeidscontractant volledig arbeidsongeschikt wordt zodat hij zijn dienst bij het Agentschap moet onderbreken, geniet hij, zolang deze invaliditeit duurt, een uitkering waarvan het bedrag als volgt wordt vastgesteld.

Wanneer de betrokken arbeidscontractant de pensioenleeftijd bereikt, zijn de algemene bepalingen inzake de uitkering bij vertrek van toepassing. Het bedrag van de uitkering bij vertrek is gebaseerd op het salaris voor de rang en salaristrap van de arbeidscontractant op het tijdstip dat hij invalide werd.

2.   De invaliditeitsuitkering bedraagt 70 % van het laatste basissalaris van de arbeidscontractant. Zij mag in geen geval lager zijn dan het maandelijkse basissalaris van een arbeidscontractant in functiegroep I, rang 1, salaristrap 1. Over de ontvangen invaliditeitsuitkering worden bijdragen ten bate van de pensioenregeling betaald, die op grond van die uitkering worden berekend.

3.   Wanneer de invaliditeit het gevolg is van een ongeval dat zich tijdens of naar aanleiding van de uitoefening van de functie heeft voorgedaan, van een beroepsziekte, van een daad van zelfopoffering in het algemeen belang of van het feit dat hij zijn leven heeft gewaagd om een mensenleven te redden, mag de invaliditeitsuitkering niet minder bedragen dan 120 % van het maandelijks basissalaris van een arbeidscontractant van functiegroep I, rang 1, salaristrap 1. In dat geval komt de bijdrage in de pensioenregeling volledig ten laste van de begroting van de vroegere werkgever.

4.   Wanneer de invaliditeit opzettelijk door de arbeidscontractant is teweeggebracht, kan het TSOBG besluiten dat de betrokkene slechts de in artikel 129 bedoelde toelage ontvangt.

5.   Degene die een invaliditeitsuitkering ontvangt, heeft recht op de overeenkomstig artikel 60, lid 3, bepaalde gezinstoelagen; de kostwinnerstoelage wordt overeenkomstig bijlage IV berekend op basis van de uitkering.

Artikel 122

1.   Invaliditeit wordt vastgesteld door de in artikel 76 bedoelde invaliditeitscommissie.

2.   Het recht op de invaliditeitsuitkering gaat in op de dag die volgt op die waarop de dienst van de arbeidscontractant is geëindigd als bedoeld in de artikele 96 en 97, die van overeenkomstige toepassing zijn.

3.   Het Agentschap kan degene die een invaliditeitsuitkering ontvangt, op gezette tijden laten onderzoeken om na te gaan of hij nog steeds aan de voor die uitkering vereiste voorwaarden voldoet. Wanneer de invaliditeitscommissie vaststelt dat niet langer aan deze voorwaarden wordt voldaan, hervat de arbeidscontractant de dienst bij het Agentschap voor zover de geldigheidsduur van zijn overeenkomst niet is verstreken.

Indien de betrokkene echter niet meer in dienst van het Agentschap kan worden teruggenomen, kan zijn overeenkomst worden opgezegd, in welk geval hij een vergoeding ontvangt waarvan het bedrag overeenkomt met de bezoldiging die hij zou hebben gekregen gedurende zijn opzeggingstermijn alsmede, in voorkomend geval, de in artikel 96 bedoelde vergoeding bij opzegging van de overeenkomst. Artikel 129 is eveneens van toepassing.

Artikel 123

1.   De rechtverkrijgenden van een overleden arbeidscontractant, als bepaald volgens dezelfde voorschriften als die welke in hoofdstuk 3 van bijlage V zijn vastgesteld, ontvangen een overlevingspensioen overeenkomstig de bepalingen van artikel 124 tot en met 127.

2.   Bij overlijden van een gewezen arbeidscontractant die een invaliditeitsuitkering ontvangt, hebben de rechtverkrijgenden, bedoeld in hoofdstuk 3 van bijlage V, recht op een overlevingspensioen onder de in die bijlage vermelde voorwaarden.

3.   Wanneer de verblijfplaats van een arbeidscontractant of gewezen arbeidscontractant die een invaliditeitsuitkering ontvangt, gedurende langer dan een jaar onbekend is, worden de voorlopige pensioenen voor de echtgenoot en de personen die als te zijnen laste komend zijn aangemerkt, bepaald volgens dezelfde regels als die welke in de hoofdstukken 5 en 6 van bijlage VIII bij het EU-statuut zijn vastgesteld.

Artikel 124

Het recht op overlevingspensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgende op die waarin de arbeidscontractant overlijdt of, indien van toepassing, op de eerste dag van de maand volgende op de periode waarin de bezoldiging van de overleden arbeidscontractant aan de overlevende echtgenoot, aan de wezen of aan de personen te zijnen laste, is doorbetaald overeenkomstig artikel 60, lid 8.

Artikel 125

De overlevende echtgenoot van een arbeidscontractant ontvangt, overeenkomstig hoofdstuk 3 van bijlage V, een overlevingspensioen. Dit pensioen mag niet minder bedragen dan 35 % van het laatstgenoten basissalaris van de arbeidscontractant, en in geen geval minder dan het maandelijks basissalaris van een arbeidscontractant van functiegroep I, rang 1, salaristrap 1.

Degene die een overlevingspensioen ontvangt, heeft onder de in bijlage V vermelde voorwaarden recht op de gezinstoelagen bedoeld in artikel 60, lid 3. De kindertoelage bedraagt echter tweemaal de in artikel 60, lid 3, punt b), vermelde kindertoelage.

Artikel 126

1.   Wanneer een arbeidscontractant of een gewezen arbeidscontractant die een invaliditeitsuitkering ontvangt, overlijdt zonder een echtgenoot na te laten die recht heeft op overlevingspensioen, hebben de kinderen die op het ogenblik van het overlijden als te zijnen laste zijn aangemerkt, recht op een wezenpensioen overeenkomstig artikel 82, dat van overeenkomstige toepassing is.

2.   Hetzelfde geldt voor kinderen die aan dezelfde voorwaarden voldoen bij overlijden of hertrouwen van een echtgenoot die recht op overlevingspensioen heeft.

3.   Wanneer een arbeidscontractant of een gewezen arbeidscontractant die een invaliditeitsuitkering ontving, is overleden zonder dat de voorwaarden van lid 1 van dit artikel zijn vervuld, is artikel 82, derde alinea, van overeenkomstige toepassing.

4.   Het wezenpensioen van met een ten laste komend kind gelijkgestelde personen in de zin van artikel 2, lid 4, van bijlage IV kan niet meer bedragen dan het dubbele van de kindertoelage. Het recht op dit pensioen houdt op te bestaan zodra een derde verantwoordelijk wordt voor het levensonderhoud krachtens de toepasselijke nationale wetgeving.

5.   In geval van adoptie geeft het overlijden van de natuurlijke ouder in wiens plaats de adoptieouder is getreden, geen recht op een wezenpensioen.

6.   Onder de voorwaarden van artikel 3 van bijlage IV hebben wezen recht op de schooltoelage.

Artikel 127

In geval van echtscheiding of van het naast elkaar bestaan van verscheidene groepen nabestaanden die aanspraak kunnen maken op overlevingspensioen, wordt dit pensioen verdeeld volgens de desbetreffende bepalingen van hoofdstuk 3 van bijlage V.

Artikel 128

De artikelen 84 en 85 zijn van overeenkomstige toepassing.

Afdeling C

Uitkering bij vertrek

Artikel 129

Bij beëindiging van de dienst heeft de arbeidscontractant recht op een uitkering bij vertrek of op overschrijving van de actuariële tegenwaarde van zijn rechten op ouderdomspensioen onder de voorwaarden vastgesteld in artikel 1 van bijlage V.

Artikel 130

1.   Indien de arbeidscontractant gebruik heeft gemaakt van de bij artikel 132 geboden mogelijkheid, wordt zijn uitkering bij vertrek verhoudingsgewijs verlaagd voor het tijdvak waarover de in dat artikel bedoelde betalingen plaatsvonden.

2.   Lid 1 van dit artikel is niet van toepassing op de arbeidscontractant die binnen drie maanden nadat dit statuut op hem van toepassing is geworden, verzoekt om deze bedragen, verhoogd met de samengestelde interest berekend op de grondslag van een rente van 3,5 % per jaar, te mogen terugstorten; deze rente kan worden herzien volgens de procedure van artikel 88.

Afdeling D

Financiering van de invaliditeits- en overlijdensverzekering en van de pensioenregeling

Artikel 131

De artikelen 89 en 90 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 132

Onder door het Agentschap te bepalen voorwaarden kan de arbeidscontractant het Agentschap verzoeken de betalingen te doen die hij eventueel moet verrichten voor de totstandkoming of handhaving van zijn pensioenrechten, werkloosheidsverzekering, invaliditeitsverzekering, levensverzekering en ziektekostenverzekering in het land waarin hij het laatst door dergelijke regelingen was gedekt. Het Agentschap kan ook besluiten betalingen te doen die een arbeidscontractant moet verrichten voor de totstandkoming of handhaving van zijn pensioenrechten in zijn land van herkomst, ook als de arbeidscontractant hier niet om verzoekt. In dat geval moet het Agentschap zijn besluit deugdelijk motiveren. Tijdens het tijdvak van die bijdragen heeft de arbeidscontractant geen recht op vergoedingen uit de ziekteverzekeringsregeling van het Agentschap. Bovendien is hij in dat tijdvak niet gedekt door de levensverzekerings- en invaliditeitsregeling van het Agentschap en verkrijgt hij geen rechten op grond van de werkloosheids- en pensioenregeling van het Agentschap.

Deze betalingen voor de arbeidscontractant mogen niet langer duren dan zes maanden.

Het Agentschap kan evenwel zelf beslissen de periode tot één jaar te verlengen. De betalingen komen ten laste van de begroting van het Agentschap. Betalingen om pensioenrechten tot stand te brengen of te handhaven mogen niet meer dan het dubbele van het in artikel 90 aangegeven percentage bedragen.

Afdeling E

Vaststelling van de rechten van arbeidscontractanten

Artikel 133

De invaliditeitsregeling en de regeling inzake het overlevingspensioen zijn opgenomen in de artikelen 19 tot en met 23 van bijlage VI.

Afdeling F

Betaling van de uitkeringen

Artikel 134

1.   De artikelen 84 en 85 zijn van overeenkomstige toepassing, evenals artikel 29 van bijlage V.

2.   Als een arbeidscontractant op het tijdstip waarop het recht op uitkering ingaat, nog bedragen in het kader van deze socialezekerheidsregeling aan het Agentschap verschuldigd is, worden deze bedragen in mindering gebracht op het bedrag van de aan de arbeidscontractant of aan zijn rechtverkrijgenden verschuldigde uitkering. Deze inhouding kan over verscheidene maanden worden gespreid.

Afdeling G

Subrogatie van het Agentschap

Artikel 135

Artikel 94 is van overeenkomstige toepassing op het Agentschap.

HOOFDSTUK 7

Terugvordering van hetgeen onverschuldigd is betaald

Artikel 136

Het bepaalde in artikel 95 is van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 8

Beëindiging van de dienst

Artikel 137

De artikelen 96 tot en met 100 zijn van overeenkomstige toepassing op arbeidscontractanten.

Bij een tuchtprocedure tegen een arbeidscontractant vergadert de in artikel 143 bedoelde tuchtraad met twee extra leden, die tot dezelfde functiegroep en dezelfde rang behoren als de arbeidscontractant tegen wie de betrokken tuchtprocedure loopt. Deze twee extra leden worden aangewezen volgens een ad-hocprocedure die is overeengekomen door het TSOBG en het personeelscomité.

TITEL IV

VERTEGENWOORDIGING VAN HET PERSONEEL

Artikel 138

1.   Er wordt een personeelscomité opgericht volgens door het bestuur te bepalen regels.

2.   Het personeelscomité behartigt de belangen van het personeel bij het Agentschap en zorgt voor een voortdurend contact tussen het Agentschap en het personeel. Het draagt bij aan de goede werking van de dienst door de mening van het personeel aan de dag te doen treden en deze naar voren te brengen.

Het personeelscomité brengt moeilijkheden van algemene aard aangaande de interpretatie en de toepassing van dit statuut ter kennis van de bevoegde organen van het Agentschap. Het comité kan inzake deze moeilijkheden worden geraadpleegd.

Het personeelscomité legt alle denkbeelden betreffende de organisatie en de werking van de dienst, alsmede alle voorstellen tot verbetering van de arbeidsvoorwaarden of in het algemeen van de levensomstandigheden van het personeel, aan de bevoegde organen van het Agentschap voor.

Het personeelscomité neemt deel aan het beheer van en het toezicht op de organen van sociale aard welke door het Agentschap in het belang van het personeel zijn opgericht. Het kan met toestemming van het Agentschap diensten van deze aard in het leven roepen.

TITEL V

TUCHTPROCEDURE

Afdeling A

Algemene bepalingen

Artikel 139

1.   Een personeelslid of gewezen personeelslid dat, opzettelijk of uit nalatigheid, de hem door dit statuut opgelegde verplichtingen niet nakomt, stelt zich aan een tuchtmaatregel bloot.

2.   Wanneer het TSOBG kennis krijgt van gegevens die het bestaan van een verzuim in de zin van lid 1 doen vermoeden, kan het een administratief onderzoek instellen teneinde na te gaan of er inderdaad sprake is van een dergelijk verzuim.

Artikel 140

1.   Wanneer bij een intern onderzoek de mogelijke persoonlijke betrokkenheid van een personeelslid of een voormalig personeelslid aan het licht wordt gebracht, wordt dit personeelslid hiervan spoedig op de hoogte gesteld zolang het onderzoek daardoor niet wordt gehinderd. In ieder geval mogen conclusies die specifiek een met name genoemd personeelslid betreffen, na afronding van het onderzoek pas worden vastgesteld nadat de betrokkene zijn oordeel over de feiten heeft kunnen geven. In de conclusies wordt naar dat oordeel verwezen.

2.   In gevallen waarin voor het onderzoek absolute geheimhouding is vereist en waarin gebruik moet worden gemaakt van onderzoekprocedures die onder de bevoegdheid van een nationale gerechtelijke instantie vallen, kan de nakoming van de verplichting om het personeelslid te vragen zijn oordeel te geven, in overleg met het TSOBG worden opgeschort. In dat geval kan geen tuchtprocedure worden ingeleid voordat het betrokken personeelslid zijn oordeel heeft kunnen geven.

3.   Als na een intern onderzoek blijkt dat een personeelslid jegens wie bepaalde aantijgingen zijn geuit, niets ten laste kan worden gelegd, wordt het onderzoek zonder verder gevolg afgesloten bij besluit van het TSOBG, dat het personeelslid daarvan schriftelijk op de hoogte stelt. Het personeelslid kan vragen dat dit besluit in zijn persoonsdossier wordt opgenomen.

4.   Wanneer het onderzoek is afgerond brengt het TSOBG de betrokkene daarvan op de hoogte en doet het hem de conclusies van het onderzoeksrapport toekomen, alsmede, als hij daarom vraagt, alle documenten die rechtstreeks verband houden met de jegens hem geuite aantijgingen, mits de legitieme belangen van derden worden beschermd.

Artikel 141

Op grond van het onderzoeksrapport kan het TSOBG, nadat het het betrokken personeelslid inzage in al het bewijsmateriaal uit het dossier heeft gegeven en hem heeft gehoord:

a)

besluiten dat het betrokken personeelslid niets ten laste kan worden gelegd; het betrokken personeelslid krijgt daarvan schriftelijk bericht, of

b)

besluiten dat, zelfs indien verplichtingen niet zijn of lijken te zijn nagekomen, geen tuchtmaatregel wordt getroffen en, in voorkomend geval, het betrokken personeelslid een terechtwijzing geven, of

c)

in geval van niet-nakoming van de verplichtingen, als bedoeld in artikel 139:

i)

besluiten de in afdeling D van deze titel bedoelde tuchtprocedure in te leiden, of

ii)

besluiten een tuchtprocedure bij de tuchtraad te starten.

Artikel 142

Als het betrokken personeelslid om objectieve redenen niet kan worden gehoord op grond van de bepalingen van deze titel, kan hem worden gevraagd schriftelijk commentaar te geven of zich door een persoon van zijn keuze te laten vertegenwoordigen.

Afdeling B

Tuchtraad

Artikel 143

1.   In het Agentschap wordt een tuchtraad ingesteld. In de tuchtraad heeft ten minste één uit het personeel van de Raad van de Europese Unie gekozen lid zitting, die voorzitter kan zijn.

2.   De tuchtraad is samengesteld uit een voorzitter en vier permanente leden, die elk door een plaatsvervanger kunnen worden vervangen; ten minste één lid van de tuchtraad behoort tot dezelfde functiegroep als het personeelslid tegen wie de betrokken tuchtprocedure loopt.

Artikel 144

1.   Het TSOBG en het in artikel 138 bedoelde personeelscomité benoemen elk, tegelijkertijd, twee permanente leden en twee plaatsvervangers.

2.   De voorzitter en zijn plaatsvervanger worden benoemd door het TSOBG.

3.   De voorzitter, de leden en de plaatsvervangers worden benoemd voor een periode van drie jaar.

Het Agentschap kan echter voor de leden en de plaatsvervangers een kortere periode vaststellen, met dien verstande dat die periode ten minste één jaar moet bedragen.

4.   Binnen vijf dagen na de samenstelling van de tuchtraad kan het betrokken personeelslid één maal een van de leden van de raad wraken. Ook het Agentschap kan een van de leden van de tuchtraad wraken.

Binnen diezelfde periode mogen de leden van de tuchtraad zich om legitieme redenen laten verontschuldigen en moeten zij bij een belangenconflict aftreden.

Artikel 145

De tuchtraad wordt bijgestaan door een door het TSOBG benoemde secretaris.

Artikel 146

1.   De voorzitter en de leden van de tuchtraad genieten volledige onafhankelijkheid bij het vervullen van hun taak.

2.   De besprekingen en de werkzaamheden van de tuchtraad zijn geheim.

Afdeling C

Tuchtmaatregelen

Artikel 147

1.   Het TSOBG kan de volgende tuchtmaatregelen opleggen:

a)

schriftelijke waarschuwing;

b)

berisping;

c)

tijdelijke opschorting van de plaatsing in een hogere salaristrap gedurende een periode van ten minste 1 maand en ten hoogste 23 maanden;

d)

plaatsing in een lagere salaristrap;

e)

tijdelijke terugzetting in rang gedurende een periode van ten minste 15 dagen en ten hoogste één jaar;

f)

terugzetting in rang binnen dezelfde functiegroep;

g)

indeling in een lagere functiegroep, met of zonder terugzetting;

h)

tuchtrechtelijk ontslag, al dan niet met een inhouding, voor een bepaalde periode, op de invaliditeitsuitkering; deze maatregel mag geen gevolgen hebben voor de rechtverkrijgenden van het personeelslid. Bij een dergelijke verlaging mag het inkomen van het gewezen personeelslid echter niet lager zijn dan het minimum voor levensonderhoud dat overeenkomt met het basissalaris van een tijdelijk personeelslid in de eerste salaristrap van rang 1, in voorkomend geval verhoogd met de gezinstoelagen.

2.   In het geval van een personeelslid dat een invaliditeitsuitkering ontvangt, kan het TSOBG voor een bepaalde periode besluiten tot een inhouding op de invaliditeitsuitkering, waarbij deze maatregel geen gevolgen mag hebben voor de rechtverkrijgenden van het personeelslid. Het inkomen van het betrokken personeelslid mag echter niet lager zijn dan het minimum voor levensonderhoud dat overeenkomt met het basissalaris van een tijdelijke functionaris in de eerste salaristrap van rang 1, in voorkomend geval verhoogd met de gezinstoelagen.

3.   Een en dezelfde fout kan aanleiding geven tot slechts één enkele tuchtmaatregel.

Artikel 148

De opgelegde tuchtmaatregel moet in verhouding staan tot de ernst van de begane fout. Bij het bepalen van de ernst van de begane fout en van de te treffen tuchtmaatregel wordt in het bijzonder rekening gehouden met:

a)

de aard van de fout en de omstandigheden waarin de fout is gemaakt,

b)

de mate waarin ten gevolge van de begane fout schade is toegebracht aan de integriteit, de reputatie en de belangen van het Agentschap;

c)

de mate waarin bij het begaan van de fout sprake was van opzet of nalatigheid;

d)

de redenen die het personeelslid ertoe hebben gebracht de fout te begaan;

e)

de rang en de anciënniteit van het personeelslid;

f)

de mate waarin het personeelslid persoonlijk verantwoordelijk is;

g)

het niveau van de taken en verantwoordelijkheden van het personeelslid;

h)

de vraag of er sprake is van recidive;

i)

het gedrag van het personeelslid gedurende zijn loopbaan tot dusver.

Afdeling D

Tuchtprocedure buiten de tuchtraad om

Artikel 149

Het TSOBG kan, zonder raadpleging van de tuchtraad, besluiten om als tuchtmaatregel een schriftelijke waarschuwing of een berisping te geven. Het betrokken personeelslid wordt gehoord voordat het TSOBG deze maatregelen neemt.

Afdeling E

Tuchtprocedure bij de tuchtraad

Artikel 150

1.   Aan de tuchtraad wordt een rapport van het TSOBG voorgelegd waarin de ten laste gelegde feiten en, zo nodig, de — zowel verzwarende als verzachtende — omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgehad duidelijk zijn omschreven.

2.   Dit rapport wordt overgelegd aan het personeelslid en aan de voorzitter van de tuchtraad, die het ter kennis brengt van de leden van de tuchtraad.

Artikel 151

1.   Zodra het rapport ter kennis van het personeelslid is gebracht, heeft dat het recht om inzage te verkrijgen in zijn volledige persoonsdossier en om van alle ter zake dienende stukken een kopie te maken, met inbegrip van de stukken die zijn onschuld kunnen aantonen.

2.   Na de dag van kennisneming van het rapport waardoor de tuchtprocedure wordt ingeleid, heeft het personeelslid ten minste 15 dagen de tijd om zijn verdediging voor te bereiden.

3.   Het betrokken personeelslid mag zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.

Artikel 152

1.   Als het betrokken personeelslid, in aanwezigheid van de voorzitter van de tuchtraad, ongeoorloofd gedrag zijnerzijds erkent en zonder voorbehoud akkoord gaat met het in artikel 149 bedoelde rapport, kan het TSOBG met inachtneming van het beginsel dat de op te leggen tuchtmaatregel in verhouding moet staan tot de ernst van de begane fout, de zaak aan de tuchtraad onttrekken. Hierna brengt de voorzitter van de tuchtraad advies uit over de op te leggen tuchtmaatregel.

2.   In afwijking van artikel 149 kan het TSOBG overeenkomstig deze procedure een van de in artikel 147, lid 1, punten a) tot en met d), van het onderhavige statuut genoemde tuchtmaatregelen opleggen.

3.   Alvorens het personeelslid zijn fout toegeeft, wordt hij in kennis gesteld van de mogelijke gevolgen hiervan.

Artikel 153

Vóór de eerste vergadering van de tuchtraad geeft de voorzitter één van zijn leden opdracht een algemeen verslag over de zaak uit te brengen en stelt hij de andere leden van de tuchtraad daarvan in kennis.

Artikel 154

1.   Het betrokken personeelslid wordt door de tuchtraad gehoord; daarbij kan hij persoonlijk of via een tussenpersoon schriftelijk of mondeling commentaar geven. Hij kan getuigen laten oproepen.

2.   Het Agentschap wordt voor de tuchtraad vertegenwoordigd door een personeelslid dat daartoe door het TSOBG is gemachtigd en dat dezelfde rechten heeft als het betrokken personeelslid.

Artikel 155

1.   Indien de tuchtraad zich onvoldoende voorgelicht acht aangaande de ten laste gelegde feiten of de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgehad, kan hij een onderzoek op tegenspraak gelasten.

2.   De voorzitter of een lid van de tuchtraad voert namens de raad het onderzoek uit. Ten behoeve van het onderzoek kan de tuchtraad overlegging verlangen van alle stukken die op de zaak betrekking hebben. Het Agentschap reageert op zulke verzoeken binnen de eventueel door de tuchtraad vastgestelde termijn. Als het verzoek tot het personeelslid wordt gericht, wordt akte genomen van elke eventuele weigering om daaraan gehoor te geven.

Artikel 156

Na kennisneming van de hem voorgelegde bescheiden en rekening houdende met de eventuele schriftelijke of mondelinge verklaringen alsmede met de resultaten van het eventuele onderzoek, brengt de raad met meerderheid van stemmen een met redenen omkleed advies uit over de vraag of de ten laste gelegde feiten inderdaad bestaan en, in voorkomend geval, over de tuchtmaatregel die naar zijn oordeel naar aanleiding van de ten laste gelegde feiten moet worden opgelegd. Dit advies wordt door alle leden van de tuchtraad ondertekend. Elk lid van de raad mag daaraan een afwijkende mening toevoegen. Het advies wordt binnen twee maanden na de datum waarop het rapport van het TSOBG is ontvangen, naar het TSOBG en naar het personeelslid doorgestuurd voor zover deze termijn in overeenstemming is met de complexiteit van het dossier. Als een onderzoek is ingesteld op initiatief van de tuchtraad, bedraagt de termijn vier maanden voor zover deze termijn in overeenstemming is met de complexiteit van het dossier.

Artikel 157

1.   De voorzitter van de tuchtraad neemt niet deel aan de besluiten van de raad, behalve wanneer het procedurekwesties betreft of in geval van staking van de stemmen.

2.   De voorzitter van de tuchtraad ziet toe op de uitvoering van de besluiten van de tuchtraad en brengt alle informatie en elk document over de zaak ter kennis van elk van de leden.

Artikel 158

De secretaris stelt een verslag op van de zittingen van de tuchtraad. De getuigen ondertekenen het verslag hunner verklaringen.

Artikel 159

1.   Indien de tuchtprocedure leidt tot een van de maatregelen, genoemd in artikel 147, komen de tijdens de procedure op initiatief van het personeelslid ontstane kosten, met name het honorarium van een persoon die hij heeft gekozen om hem bij te staan of hem te verdedigen, te zijnen laste.

2.   Het TSOBG kan echter in uitzonderlijke gevallen waarin die last voor het betrokken personeelslid onevenredig zwaar zou zijn, anders beslissen.

Artikel 160

1.   Na het personeelslid te hebben gehoord neemt het TSOBG binnen een termijn van twee maanden na ontvangst van het advies van de raad, zijn besluit overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 147 en 148. Dit besluit dient met redenen te zijn omkleed.

2.   Als het TSOBG besluit de zaak af te sluiten zonder een tuchtmaatregel op te leggen, stelt het het personeelslid daarvan onverwijld schriftelijk in kennis. Het personeelslid kan vragen dat dit besluit in zijn persoonsdossier wordt opgenomen.

Afdeling F

Schorsing

Artikel 161

1.   Indien het TSOBG het personeelslid grove schuld ten laste legt, bestaande in een verzuim van zijn professionele plichten of in een inbreuk op het recht, kan het personeelslid op ieder moment door het TSOBG voor bepaalde of onbepaalde duur worden geschorst.

2.   Het TSOBG neemt dat besluit na het betrokken personeelslid te hebben gehoord, behalve in uitzonderlijke omstandigheden.

Artikel 162

1.   In het besluit tot schorsing van het personeelslid wordt bepaald of hij gedurende de tijd van zijn schorsing zijn gehele bezoldiging behoudt, dan wel of op de bezoldiging een bedrag wordt ingehouden dat bij hetzelfde besluit wordt vastgesteld. Het aan het personeelslid betaalde bedrag mag in geen geval lager zijn dan het minimum voor levensonderhoud dat overeenkomt met het basissalaris van een tijdelijke functionaris in de eerste salaristrap van rang 1, in voorkomend geval verhoogd met de gezinstoelagen.

2.   De positie van het geschorste personeelslid dient definitief te worden geregeld binnen zes maanden na de dag waarop het schorsingsbesluit van kracht werd. Wanneer na zes maanden geen besluit is genomen, ontvangt de betrokkene weer zijn volledige bezoldiging, behoudens toepassing van lid 3.

3.   De inhouding kan na de in lid 2 genoemde periode van zes maanden gehandhaafd blijven indien tegen het personeelslid naar aanleiding van dezelfde feiten een strafrechtelijke vervolging is ingesteld en hij in verband met die vervolging in hechtenis is. In dergelijke gevallen ontvangt het personeelslid pas weer zijn volledige bezoldiging wanneer de bevoegde rechter de hechtenis heeft beëindigd.

4.   Indien hetzij jegens de betrokkene geen tuchtmaatregel is genomen, hetzij hem slechts een schriftelijke waarschuwing of een berisping is gegeven of zijn plaatsing in een hogere salaristrap tijdelijk is opgeschort, heeft hij alsnog recht op ontvangst van de bedragen die op grond van lid 1 van dit artikel op zijn bezoldiging zijn ingehouden; in dit geval wordt het te betalen bedrag verhoogd met de samengestelde interest berekend op de grondslag van het in artikel 88 vastgestelde percentage.

Afdeling G

Parallelle strafrechtelijke vervolging

Artikel 163

Indien tegen het personeelslid naar aanleiding van dezelfde feiten een strafrechtelijke vervolging is ingesteld, wordt zijn positie pas definitief geregeld nadat de rechterlijke beslissing onherroepelijk is geworden.

Afdeling H

Slotbepalingen

Artikel 164

Het personeelslid tegen wie een andere tuchtmaatregel dan tuchtrechtelijk ontslag is genomen, kan na drie jaar in geval van een schriftelijke waarschuwing of berisping en na zes jaar in geval van een andere tuchtmaatregel, verzoeken dat geen enkele aanwijzing betreffende de op hem toegepaste tuchtmaatregel meer in de stukken van zijn persoonsdossier voorkomt. Het TSOBG besluit of het dit verzoek inwilligt.

Artikel 165

Op grond van nieuwe, door relevante bewijsmiddelen gestaafde feiten kan het TSOBG de tuchtprocedure op eigen initiatief of op verzoek van het personeelslid heropenen.

Artikel 166

Als de betrokkene niets ten laste kan worden gelegd overeenkomstig artikel 160, lid 2, heeft deze het recht te vragen dat ter vergoeding van de geleden schade passende bekendheid wordt gegeven aan het besluit van het TSOBG.

Artikel 167

Het bestuur stelt de bepalingen voor de uitvoering van deze procedures vast.

TITEL VI

VERZOEKEN EN BEROEP

Artikel 168

1.   Iedere in dit statuut bedoelde persoon kan bij het TSOBG een verzoek indienen om jegens hem een besluit te nemen. Het TSOBG brengt zijn met redenen omklede besluit binnen vier maanden, te rekenen vanaf de dag van indiening van dit verzoek, ter kennis van de betrokkene. Is bij het verstrijken van deze termijn een antwoord op het verzoek uitgebleven, dan geldt dit als een stilzwijgend besluit tot afwijzing, waartegen een klacht overeenkomstig lid 2 kan worden ingediend.

2.   Iedere in dit statuut bedoelde persoon kan bij het TSOBG een klacht indienen tegen een handeling waardoor hij zich bezwaard acht, hetzij omdat het TSOBG een besluit heeft genomen, hetzij omdat het een bij dit statuut verplichte maatregel niet heeft genomen. De klacht moet binnen een termijn van drie maanden worden ingediend. Deze termijn gaat in:

op de dag van bekendmaking van de handeling, indien het een algemene maatregel betreft;

op de dag waarop het besluit ter kennis wordt gebracht van degene tot wie het gericht is en in elk geval uiterlijk op de dag waarop de betrokkene ervan kennis krijgt indien het een individuele maatregel betreft; indien evenwel door een handeling van individuele aard een andere persoon dan degene tot wie het gericht is, zich bezwaard kan gevoelen, gaat de termijn voor deze persoon in op de dag waarop hij van dit besluit kennis krijgt en in elk geval uiterlijk op de dag van bekendmaking ervan;

op de dag waarop de antwoordtermijn verstrijkt, indien de klacht betrekking heeft op een stilzwijgend besluit tot afwijzing van een krachtens lid 1 ingediend verzoek.

Het TSOBG brengt zijn met redenen omklede besluit binnen vier maanden, te rekenen vanaf de dag van indiening van de klacht, ter kennis van de betrokkene. Is bij het verstrijken van deze termijn een antwoord op de klacht uitgebleven, dan geldt dit als een stilzwijgend besluit tot afwijzing, waartegen beroep in de zin van artikel 170 kan worden ingesteld.

Artikel 169

1.   Het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd uitspraak te doen in geschillen tussen de Unie en ieder in dit statuut bedoelde persoon met betrekking tot de wettigheid van een handeling waardoor deze persoon zich bezwaard acht in de zin van artikel 168, lid 2. Bij geschillen van geldelijke aard heeft het Hof van Justitie volledige rechtsmacht.

2.   Een beroep bij het Hof van Justitie van de Europese Unie is slechts ontvankelijk indien:

reeds eerder bij het TSOBG een klacht is ingediend uit hoofde van artikel 168, lid 2, binnen de daarin genoemde termijn, en

de klacht bij uitdrukkelijk of stilzwijgend besluit is afgewezen.

3.   Het in lid 2 bedoelde beroep moet binnen een termijn van drie maanden worden ingesteld. Deze termijn gaat in:

op de dag van kennisgeving van het naar aanleiding van de klacht genomen besluit;

op de dag waarop de antwoordtermijn verstrijkt, indien het beroep betrekking heeft op een stilzwijgend besluit tot afwijzing van een krachtens artikel 168, lid 2, ingediende klacht; wanneer echter een uitdrukkelijk besluit tot afwijzing van een klacht is genomen na het stilzwijgende besluit tot afwijzing, doch binnen de termijn voor het instellen van beroep, gaat laatstgenoemde termijn hierdoor opnieuw in.

4.   In afwijking van lid 2 kan de betrokkene echter, na bij het TSOBG een klacht als bedoeld in artikel 168, lid 2, te hebben ingediend, onmiddellijk beroep instellen bij het Hof van Justitie, mits bij dit beroep een verzoek wordt gevoegd tot opschorting van de tenuitvoerlegging van de betwiste handeling of tot het nemen van voorlopige maatregelen. In dit geval wordt de procedure ten principale voor het Hof van Justitie opgeschort totdat een uitdrukkelijk of stilzwijgend besluit tot afwijzing van de klacht wordt genomen.

5.   Het in dit artikel bedoelde beroep wordt onderzocht en beoordeeld volgens de bepalingen van het reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

TITEL VII

BIJZONDER ADVISEURS

Artikel 170

1.   De bezoldiging van bijzondere adviseur wordt rechtstreeks overeengekomen tussen de betrokken adviseur en het TSOGB. De duur van een contract van een bijzonder adviseur bedraagt hoogstens twee jaar, voor een maximumaantal dagen in die periode. Het contract kan worden verlengd.

2.   Indien het Agentschap voornemens is een bijzonder adviseur aan te werven of diens contract te verlengen, legt het zijn voorstel voor aan het bestuur, met vermelding van de beoogde bezoldiging, het mandaat, de motivering van het voorstel en alle andere relevante elementen.

Het Agentschap kan het contract sluiten, tenzij het bestuur binnen een maand na ontvangst van de in de eerste alinea bedoelde informatie anders besluit.

3.   Het TSOBG stelt de specifieke regels tot uitvoering van de bepalingen van dit artikel vast.

Artikel 171

Artikel 1, lid 2, de artikelen 6, 11, 12, 13 en 14, artikel 18, eerste alinea, de artikelen 19 en 20, artikel 21, lid 1, de artikelen 22, 27 en 28, artikel 32, tweede alinea, en artikel 36 betreffende de rechten en verplichtingen van personeelsleden van het Agentschap, alsmede de artikelen 168 en 169, betreffende verzoeken en beroep, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 172

1.   De bepalingen van dit statuut betreffende rechten en verplichtingen (artikelen 11 tot en met 35 en 104), de voorwaarden voor aanwerving (artikel 37 met uitzondering van lid 2, punt a), artikel 38 tot en met artikel 41 en artikel 105, met uitzondering van lid 3, punt a), en de artikelen 106 tot en met 110), de arbeidsomstandigheden (artikelen 42 tot en met 58 en 111), de beëindiging van het dienstverband (artikelen 96 tot en met 100 en 137) en de tuchtprocedure (artikelen 139 tot en met 167), kunnen, voor zover nodig, worden gewijzigd door het bestuur van het Agentschap, overeenkomstig artikel 9, lid 1, punt j), en artikel 11, lid 3, punt a), van Besluit (GBVB) 2015/1835. Alle dergelijke wijzigingsvoorstellen worden aan de Raad toegezonden. Deze wijzigingsvoorstellen worden geacht te zijn goedgekeurd, tenzij de Raad binnen twee maanden met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit ze te wijzigen.

2.   Wijzigingen van andere bepalingen van dit statuut, met name die betreffende bezoldiging, uitkeringen en socialezekerheidsuitkeringen, worden door de Raad, op voorstel van het bestuur, met eenparigheid van stemmen vastgesteld.

Artikel 173

Binnen drie jaar na de inwerkingtreding van dit statuut evalueert en wijzigt de Raad van de Europese Unie dit statuut of neemt hij in voorkomend geval een besluit over het verstrijken ervan.

Artikel 174

Besluit 2004/676/EG wordt ingetrokken.

Artikel 175

Dit besluit wordt van kracht op de dag waarop het bekend wordt gemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 4 augustus 2016.

Voor de Raad

De voorzitter

M. LAJČÁK


(1)  PB L 266 van 13.10.2015, blz. 55.

(2)  Besluit van de Raad van 24 september 2004 betreffende het statuut van het personeel van het Europees Defensieagentschap (PB L 310 van 7.10.2004, blz. 9).

(3)  Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad van 29 februari 1968 tot vaststelling van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen, alsmede van bijzondere maatregelen welke tijdelijk op de ambtenaren van de Commissie van toepassing zijn (PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1).

(4)  Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 260/68 van de Raad van 29 februari 1968 tot vaststelling van de voorwaarden en de wijze van heffing van de belasting ten bate van de Europese Gemeenschappen (PB L 56 van 4.3.1968, blz. 8).


BIJLAGE I

DEELTIJDWERK

Artikel 1

Het verzoek om deeltijds te werken moet, behalve in naar behoren gemotiveerde dringende gevallen, ten minste twee maanden vóór de gevraagde aanvangsdatum door het personeelslid via zijn directe chef worden ingediend.

Behalve in de gevallen bedoeld in artikel 17 en in artikel 45, lid 2, punt e), kan toestemming om deeltijds te werken worden gegeven voor een periode van ten minste één maand en ten hoogste drie jaar.

De toestemming kan onder dezelfde voorwaarden worden verlengd. Hiertoe dient het betrokken personeelslid ten minste twee maanden vóór het verstrijken van de periode waarvoor toestemming is verleend, een verzoek in. De deeltijdse werktijd mag niet minder bedragen dan de helft van de normale werktijd.

Behalve in naar behoren gemotiveerde gevallen vangt de periode waarin deeltijds wordt gewerkt, aan op de eerste van een maand.

Artikel 2

Op verzoek van het betrokken personeelslid kan het TSOBG de toestemming intrekken voordat de periode waarvoor zij is verleend, is verstreken. De intrekking mag niet later plaatsvinden dan twee maanden na de door het personeelslid gevraagde datum; wanneer toestemming is verleend voor een periode van meer dan een jaar, mag de intrekking niet later dan vier maanden na die datum plaatsvinden.

In uitzonderlijke gevallen kan het TSOBG de toestemming in het belang van de dienst intrekken voordat de periode waarvoor zij is verleend is verstreken, mits daarvan twee maanden van tevoren kennis is gegeven.

Artikel 3

Gedurende de periode waarvoor het personeelslid toestemming heeft gekregen om deeltijds te werken, heeft hij recht op het gedeelte van zijn bezoldiging dat overeenkomt met de in procent van de volledige werktijd uitgedrukte gedeeltelijke werktijd. Op de kindertoelage, op het basisbedrag van de kostwinnerstoelage en op de schooltoelage wordt dit percentage echter niet toegepast.

De bijdragen voor het stelsel van ziektekostenverzekering worden berekend over het gehele basissalaris. De bijdragen voor de pensioenregeling worden berekend over het basissalaris van het deeltijds werkende personeelslid. Het personeelslid kan ook vragen zijn pensioenbijdrage over het gehele basissalaris te berekenen, zulks overeenkomstig artikel 90. Voor de toepassing van artikel 1 van bijlage VI worden de verworven rechten berekend in verhouding tot het percentage van de betaalde bijdragen.

Het is een personeelslid dat deeltijds werkzaam is, niet toegestaan overwerk te verrichten of enige andere bezoldigde activiteit uit te oefenen, behalve in overeenstemming met artikel 17.

Artikel 4

Het TSOBG kan gedetailleerde regels vaststellen voor de toepassing van deze bepalingen.


BIJLAGE II

VERLOF

AFDELING 1

Vakantieverlof

Artikel 1

In het jaar van indiensttreding en in dat van de beëindiging van de dienst heeft het personeelslid recht op een verlof van twee werkdagen per volle dienstmaand; voor een deel van een maand heeft hij recht op een verlof van twee werkdagen indien dat deel langer is dan vijftien dagen, en op één werkdag indien het vijftien dagen of minder bedraagt.

Artikel 2

Het vakantieverlof kan in zijn geheel of in delen worden opgenomen, al naar de wens van het personeelslid en met inachtneming van het belang van de dienst. Het moet echter ten minste een tijdvak van twee achtereenvolgende weken bevatten. Aan personeelsleden die in dienst treden, kan eerst verlof worden verleend nadat zij ten minste drie maanden in dienst zijn; in bijzondere gevallen die deugdelijk gemotiveerd zijn, kan het verlof reeds vóór het verstrijken van deze termijn worden verleend.

Artikel 3

Indien een personeelslid tijdens zijn vakantieverlof ziek wordt en deze ziekte hem zou hebben belet zijn ambtsbezigheden te verrichten indien hij niet met verlof was geweest, wordt het vakantieverlof verlengd met de periode van zijn arbeidsongeschiktheid, die door een doktersattest deugdelijk moet worden aangetoond.

Artikel 4

Indien het personeelslid zijn vakantieverlof anders dan om redenen van dienstbelang vóór het einde van het kalenderjaar niet volledig heeft opgenomen, kan hij ten hoogste twaalf verlofdagen naar het volgende jaar doen overboeken.

Indien het personeelslid zijn vakantieverlof bij beëindiging van de dienst niet volledig heeft opgenomen, wordt hem als compensatie voor elke niet genoten verlofdag een bedrag uitbetaald, gelijk aan 1/30 van zijn maandelijkse bezoldiging op het ogenblik van beëindiging van de dienst.

Indien het personeelslid bij beëindiging van de dienst meer vakantieverlof heeft genoten dan waarop hij op dat tijdstip recht had, wordt op zijn bezoldiging een bedrag ingehouden dat op dezelfde wijze wordt berekend als bij de tweede alinea bepaald.

Artikel 5

Wordt om redenen van dienstbelang het personeelslid van vakantieverlof teruggeroepen of een verleend verlof ingetrokken, dan ontvangt hij na overlegging van deugdelijke bewijsstukken vergoeding van de hierdoor ontstane kosten en worden hem opnieuw reisdagen toegekend.

AFDELING 2

Buitengewoon verlof

Artikel 6

Behalve vakantieverlof kan aan het personeelslid, op zijn verzoek, buitengewoon verlof worden verleend. Onderstaande gevallen geven in het bijzonder recht op dit verlof binnen de daarbij aangegeven grenzen:

huwelijk van het personeelslid: vier dagen;

verhuizing van het personeelslid: ten hoogste twee dagen;

ernstige ziekte van de echtgenoot: ten hoogste drie dagen;

overlijden van de echtgenoot: vier dagen;

ernstige ziekte van een bloedverwant in opgaande lijn: ten hoogste twee dagen;

overlijden van een bloedverwant in opgaande lijn: twee dagen;

huwelijk van een kind: twee dagen;

geboorte van een kind: tien dagen, op te nemen binnen veertien weken na de geboorte;

geboorte van een kind met een handicap of een ernstige ziekte: twintig dagen, op te nemen binnen veertien weken na de geboorte;

overlijden van de echtgenote tijdens het moederschapsverlof: een aantal dagen dat gelijk is aan het nog resterende moederschapsverlof; wanneer de echtgenote geen personeelslid is, worden voor de berekening van de duur van het nog resterende moederschapsverlof de bepalingen van artikel 51 toegepast;

ernstige ziekte van een kind: ten hoogste twee dagen;

bijzonder ernstige ziekte van een kind, gestaafd door een medisch attest, of opname in een ziekenhuis van een kind van ten hoogste twaalf jaar: ten hoogste vijf dagen;

overlijden van een kind: vier dagen;

adoptie van een kind: 20 weken; in geval van adoptie van een gehandicapt kind: 24 weken.

De adoptie van een kind kan slechts recht geven op één periode van buitengewoon verlof, die over de adoptieouders kan worden verdeeld indien beiden personeelslid zijn. Het verlof wordt alleen toegestaan als de echtgenoot van het personeelslid ten minste halftijds een bezoldigde activiteit uitoefent. Indien de echtgenoot buiten de EU-instellingen werkzaam is en recht heeft op soortgelijk verlof, wordt een overeenkomstig aantal dagen op het verlof van het personeelslid in mindering gebracht.

Het TSOBG kan de adoptieouders zo nodig extra buitengewoon verlof toekennen wanneer volgens de wetgeving van het land waar de adoptieprocedure plaatsvindt (een ander land dan dat van de standplaats van het personeelslid), een verblijf ter plaatse van een van de adoptieouders vereist is.

Aan het personeelslid dat op grond van de eerste zin van dit streepje geen recht heeft op het buitengewoon verlof van 20 of 24 weken wordt een buitengewoon verlof van tien dagen toegekend; dit extra buitengewoon verlof wordt slechts één keer per adoptie toegekend.

Bovendien kan het Agentschap buitengewoon verlof toekennen in het geval van bij- en nascholing, binnen de grenzen van het door het Agentschap krachtens artikel 30 vastgestelde bij- en nascholingsprogramma.

Buitengewoon verlof kan voorts bij wijze van uitzondering aan een personeelslid worden toegekend ingeval van buitengewoon werk dat verder gaat dan de normale verplichtingen van het personeelslid. Dergelijk buitengewoon verlof wordt uiterlijk drie maanden nadat het TSOBG een besluit over de bijzondere aard van het werk van het personeelslid heeft genomen, toegekend.

Voor de toepassing van dit artikel wordt de ongetrouwde partner van een personeelslid als de echtgenoot beschouwd indien aan de eerste drie voorwaarden van artikel 1, lid 2, punt c), van bijlage IV wordt voldaan.

In geval van buitengewoon verlof als bedoeld in deze afdeling worden, naargelang van de behoeften, de eventuele reisdagen bij bijzonder besluit vastgesteld.

AFDELING 3

Reisdagen

Artikel 7

Personeelsleden die recht hebben op de ontheemdingstoelage of de toelage voor verblijf in het buitenland hebben elk jaar recht op twee en een halve dag bijkomend verlof om hun thuisland te bezoeken.


BIJLAGE III

COMPENSATIE IN VRIJE TIJD EN BELONING VAN OVERWERK

Artikel 1

Binnen de in artikel 48 gestelde grenzen geeft overwerk, verricht door personeelsleden van de rangen AST 1 tot en met AST 4, recht op compensatie in vrije tijd of beloning volgens onderstaande regels:

a)

ieder uur overwerk geeft recht op compensatie in de vorm van anderhalf uur vrij; een overuur, verricht tussen 22 uur en 7 uur of op een zon- of feestdag, wordt echter met twee uur vrij gecompenseerd; bij de toekenning van vrije tijd wordt rekening gehouden met het belang van de dienst en met de wensen van de betrokkene;

b)

indien het belang van de dienst deze compensatie in vrije tijd niet mogelijk maakt vóór het einde van de maand volgende op die waarin het overwerk is verricht, verleent het TSOBG machtiging tot beloning van de niet gecompenseerde overuren ten bedrage van 0,56 % van het maandelijkse basissalaris voor elk overuur, met inachtneming van het in punt a) bepaalde;

c)

slechts overwerk gedurende meer dan 30 minuten wordt als overuur gecompenseerd of beloond.

Artikel 2

De reistijd naar en van de plaats van bestemming van een dienstreis wordt niet beschouwd als overwerk in de zin van deze bijlage. Arbeidsuren verricht op de plaats van bestemming boven het normale aantal, kunnen bij besluit van het TSOBG worden gecompenseerd of eventueel beloond.

Artikel 3

In afwijking van de artikelen 1 en 2 kan overwerk, verricht door bepaalde groepen personeelsleden van de rangen AST 1 tot en met AST 4, die in bijzondere omstandigheden werkzaam zijn, worden beloond met een vaste toelage; het TSOBG bepaalt, na advies van het personeelscomité, het bedrag van deze toelage en de omstandigheden waaronder zij wordt toegekend.


BIJLAGE IV

BEZOLDIGING EN VERGOEDING VAN KOSTEN

AFDELING 1

Gezinstoelagen

Artikel 1

1.   De kostwinnerstoelage wordt vastgesteld op een basisbedrag van 171,88 EUR, vermeerderd met 2 % van het basissalaris van het personeelslid.

2.   De volgende personeelsleden hebben recht op de kostwinnerstoelage:

a)

het gehuwde personeelslid;

b)

het personeelslid dat weduwnaar, van echt gescheiden, wettelijk gescheiden of ongehuwd is, en dat een of meer te zijnen laste komende kinderen in de zin van artikel 2, leden 2 en 3, heeft;

c)

het personeelslid dat een geregistreerd partnerschap buiten het huwelijk heeft gesloten, op voorwaarde dat:

i)

een officieel document wordt overgelegd dat door een lidstaat of een bevoegde autoriteit van een lidstaat als zodanig is erkend en waaruit het geregistreerde partnerschap blijkt,

ii)

geen van de partners gehuwd is of een ander partnerschap buiten het huwelijk heeft gesloten,

iii)

geen van de volgende verwantschapsbetrekkingen tussen de partners bestaat: ouder en kind, grootouder en kleinkind, broer en zuster, tante of oom en neef of nicht, schoonzoon of schoondochter,

iv)

de partners in een lidstaat geen toegang hebben tot het burgerlijk huwelijk; in de zin van dit punt worden partners geacht toegang tot het burgerlijk huwelijk te hebben wanneer zij aan alle voorwaarden voldoen die in de wetgeving van een lidstaat voor het aangaan van een huwelijk zijn vastgesteld;

d)

krachtens een bijzonder en gemotiveerd besluit van het TSOBG, genomen op grond van bewijsstukken, het personeelslid dat hoewel hij niet voldoet aan de in de punten a), b) en c) gestelde voorwaarden, in feite gezinslasten draagt.

3.   Het personeelslid dat recht heeft op de kostwinnerstoelage en wiens echtgenoot een winstgevende bezigheid als beroep uitoefent die een beroepsinkomen vóór belasting oplevert van meer dan het jaarlijkse basissalaris van een personeelslid van rang 3 in de tweede salaristrap, op welk salaris de aanpassingscoëfficiënt is toegepast van het land waar de echtgenoot zijn beroep uitoefent, geniet deze toelage niet, behoudens bijzonder besluit van het TSOBG. Het genot van de toelage wordt evenwel in elk geval gehandhaafd indien de echtgenoten een of meer te hunnen laste komende kinderen hebben.

4.   Indien krachtens de leden 1, 2 en 3 echtgenoten die in dienst van het Agentschap zijn beiden recht hebben op de kostwinnerstoelage, wordt deze slechts uitgekeerd aan de echtgenoot met het hoogste basissalaris.

5.   Wanneer het personeelslid uitsluitend uit hoofde van lid 2, punt b), recht heeft op de kostwinnerstoelage en al zijn kinderen die in de zin van artikel 2, leden 2 en 3, te zijnen laste zijn, op grond van wettelijke bepalingen dan wel een uitspraak van de rechter of van de bevoegde administratieve autoriteit aan een andere persoon zijn toevertrouwd, wordt de kostwinnerstoelage aan deze persoon uitgekeerd voor rekening van en namens het personeelslid. Voor de meerderjarige kinderen ten laste wordt zulks geacht het geval te zijn wanneer zij gewoonlijk bij de andere ouder wonen.

Wanneer de kinderen van het personeelslid evenwel aan meer personen zijn toevertrouwd, wordt de kostwinnerstoelage over deze personen verdeeld, en wel naar verhouding van het aantal kinderen dat ieder van hen verzorgt.

Wanneer de persoon aan wie de kostwinnerstoelage van een personeelslid op grond van de bovenstaande bepalingen moet worden uitgekeerd, zelf recht op deze toelage heeft, doordat hij personeelslid is, wordt hem slechts de hoogste kostwinnerstoelage uitgekeerd.

Artikel 2

1.   Het personeelslid geniet onder de in leden 2 en 3 vermelde voorwaarden voor ieder kind te zijnen laste een maandelijkse toelage van 375,59 EUR.

2.   Als „te zijnen laste komend kind” wordt aangemerkt: een wettig, natuurlijk of geadopteerd kind van het personeelslid of van diens echtgenoot, dat daadwerkelijk door het personeelslid wordt onderhouden.

Dit geldt ook voor een kind waarvoor een adoptieaanvraag is ingediend en waarvoor de adoptieprocedure aanhangig is gemaakt.

Een kind ten aanzien van wie het personeelslid krachtens een rechterlijke beslissing op grond van de wetgeving inzake de bescherming van minderjarigen van een EU-lidstaat een onderhoudsplicht heeft, wordt met een te zijnen laste komend kind gelijkgesteld.

Het bedrag bedoeld in lid 1 wordt herzien bij elk onderzoek naar het bezoldigingspeil overeenkomstig artikel 60.

3.   De toelage wordt toegekend:

a)

ambtshalve, voor een kind dat de 18-jarige leeftijd nog niet heeft bereikt;

b)

op een met redenen omkleed verzoek van het personeelslid, voor een kind tussen 18 en 26 jaar dat een school- of beroepsopleiding ontvangt.

4.   In uitzonderlijke gevallen kan een persoon ten aanzien van wie het personeelslid een wettelijke onderhoudsplicht heeft welke hem zware lasten oplegt, bij bijzonder, met redenen omkleed besluit van het TSOBG, genomen op grond van bewijsstukken, met een te zijnen laste komend kind worden gelijkgesteld.

5.   De toelage wordt doorbetaald zonder inachtneming van enige leeftijdsgrens, indien het kind gebrekkig is of aan een ernstige ziekte lijdt waardoor het niet in zijn behoeften kan voorzien, en wel zolang die ziekte of dat gebrek duurt.

6.   Voor een ten laste komend kind in de zin van dit artikel kan slechts één enkele kindertoelage worden genoten.

7.   Wanneer het kind dat ten laste is in de zin van de leden 2 en 3, op grond van wettelijke bepalingen dan wel een uitspraak van de rechter of van de bevoegde administratieve autoriteit aan een andere persoon is toevertrouwd, wordt de toelage aan deze persoon uitgekeerd voor rekening van en namens het personeelslid.

Artikel 3

1.   Onder de voorwaarden vastgelegd in de algemene uitvoeringsbepalingen, ontvangt het personeelslid voor ieder te zijnen laste komend kind in de zin van artikel 2, lid 2, dat ten minste vijf jaar oud is en regelmatig volledig dagonderwijs volgt bij een instelling voor lager of middelbaar onderwijs waar schoolgeld moet worden betaald, of bij een instelling voor hoger onderwijs, een schooltoelage ten bedrage van de werkelijk door hem gedragen schoolkosten, tot ten hoogste 254,83 EUR per maand. De voorwaarde dat schoolgeld moet worden betaald, geldt echter niet voor de vergoeding van de kosten van schoolvervoer.

Het recht op de toelage gaat in op de eerste dag van de maand waarin het kind voor het eerst een instelling voor lager onderwijs gaat bezoeken, en eindigt aan het einde van de maand waarin het zijn opleiding voltooit of, indien dat eerder is, aan het einde van de maand waarin het de 26-jarige leeftijd bereikt.

Er kan een toelage tot het dubbele van het in de eerste alinea genoemde maximumbedrag worden uitgekeerd aan:

het personeelslid wiens standplaats ten minste 50 km verwijderd is,

hetzij van een Europese school,

hetzij van een onderwijsinstelling waar onderricht in zijn taal wordt gegeven en waar het kind om deugdelijk gemotiveerde dwingende pedagogische redenen onderwijs volgt;

het personeelslid wiens standplaats ten minste 50 km verwijderd is van een instelling voor hoger onderwijs van het land waarvan hij de nationaliteit bezit of waar onderricht in zijn taal wordt gegeven, op voorwaarde dat het kind metterdaad een instelling voor hoger onderwijs bezoekt op ten minste 50 km afstand van de standplaats en dat het personeelslid in aanmerking komt voor de ontheemdingstoelage; aan deze laatste voorwaarde behoeft niet te worden voldaan indien in het land waarvan het personeelslid de nationaliteit bezit, een dergelijke instelling niet aanwezig is, of indien het kind een instelling voor hoger onderwijs bezoekt in een ander land dan het land waar de standplaats van het personeelslid gelegen is;

de persoon die niet in actieve dienst is, maar recht heeft op schooltoelage; in dat geval gelden de in het eerste en tweede streepje genoemde voorwaarden, waarbij rekening wordt gehouden met de woonplaats in plaats van met de standplaats.

De voorwaarde dat schoolgeld moet worden betaald, geldt echter niet voor betalingen overeenkomstig de derde alinea.

Wanneer het kind waarvoor recht op de schooltoelage bestaat, op grond van wettelijke bepalingen dan wel een uitspraak van de rechter of van de bevoegde administratieve autoriteit aan een andere persoon is toevertrouwd, wordt de schooltoelage aan deze persoon uitgekeerd voor rekening van en namens het personeelslid. In dat geval wordt de in de derde alinea bedoelde afstand van 50 km berekend vanaf de woonplaats van de persoon aan wie het kind is toevertrouwd.

2.   Voor ieder ten laste komend kind in de zin van artikel 2, lid 2, van deze bijlage dat nog geen vijf jaar oud is of nog niet voltijds een school voor lager of voortgezet onderwijs bezoekt, bedraagt deze toelage 91,75 EUR per maand.

Dat bedrag wordt herzien bij elk onderzoek naar het bezoldigingspeil overeenkomstig artikel 60 van het statuut.

AFDELING 2

Ontheemdingstoelage

Artikel 4

1.   Een ontheemdingstoelage van 16 % van de som van het basissalaris, de kostwinnerstoelage en de kindertoelage waarop het personeelslid recht heeft, wordt toegekend aan:

a)

het personeelslid:

dat niet de nationaliteit bezit van de staat op welks grondgebied zijn standplaats is gelegen, en die deze ook nooit heeft bezeten, en

dat gedurende een periode van vijf jaar, eindigend zes maanden vóór zijn indiensttreding, niet regelmatig woonachtig is geweest of zijn voornaamste beroepsbezigheden heeft uitgeoefend op het grondgebied in Europa van bedoelde staat. Voor de toepassing van deze bepaling blijven buiten omstandigheden die voortvloeien uit diensten, verricht voor een andere staat of een internationale organisatie;

b)

het personeelslid dat de nationaliteit van de staat op welks grondgebied zijn standplaats is gelegen, bezit of heeft bezeten, maar die gedurende een periode van tien jaar, eindigend op het ogenblik van zijn indiensttreding, regelmatig woonachtig is geweest buiten het grondgebied in Europa van die staat, en wel om een andere reden dan het uitoefenen van een functie in dienst van een staat of van een internationale organisatie.

De ontheemdingstoelage bedraagt ten minste 509,43 EUR per maand.

2.   Het personeelslid dat niet de nationaliteit bezit van de staat op welks grondgebied zijn standplaats is gelegen, en deze nationaliteit ook nooit bezeten heeft, doch niet voldoet aan de in lid 1 genoemde voorwaarden, heeft recht op een toelage voor verblijf in het buitenland gelijk aan een vierde van de ontheemdingstoelage.

3.   Voor de toepassing van de leden 1 en 2 wordt het personeelslid dat door huwelijk automatisch en zonder mogelijkheid tot verwerping de nationaliteit heeft verkregen van de staat op welks grondgebied zijn standplaats is gelegen, gelijkgesteld met het personeelslid dat wordt bedoeld in lid 1, punt a), eerste streepje.

AFDELING 3

Vergoeding van kosten

A.   INRICHTINGSKOSTEN

Artikel 5

1.   Het personeelslid dat zijn proeftijd heeft voltooid en dat aantoont verplicht te zijn geweest van woonplaats te veranderen ten einde aan de verplichtingen van artikel 23 te voldoen, ontvangt een inrichtingsvergoeding ten bedrage van twee maanden basissalaris indien hij recht heeft op de kostwinnerstoelage, en van één maand basissalaris indien dat niet het geval is.

Indien echtgenoten die personeelslid van het Agentschap zijn, beiden recht hebben op een inrichtingsvergoeding, wordt deze slechts uitgekeerd aan de echtgenoot met het hoogste basissalaris.

Op de inrichtingsvergoeding is de voor de standplaats van het personeelslid vastgestelde aanpassingscoëfficiënt van toepassing.

2.   De inrichtingsvergoeding wordt eveneens uitbetaald aan het personeelslid dat in een andere standplaats wordt tewerkgesteld en daardoor genoodzaakt is van woonplaats te veranderen ten einde de in artikel 23 vermelde verplichting na te komen.

3.   De inrichtingsvergoeding wordt berekend volgens de burgerlijke staat en het salaris van het personeelslid op het tijdstip van beëindiging van de proeftijd of van tewerkstelling in de nieuwe standplaats.

De inrichtingsvergoeding wordt uitbetaald na overlegging van bewijsstukken waaruit blijkt dat het personeelslid zich, met zijn gezin indien hij recht heeft op de kostwinnerstoelage, in zijn standplaats heeft gevestigd.

4.   Het personeelslid dat recht heeft op de kostwinnerstoelage en zich zonder zijn gezin in zijn standplaats vestigt, ontvangt slechts de helft van de vergoeding waarop hij anders recht zou hebben gehad; de andere helft wordt hem uitbetaald bij vestiging van zijn gezin in zijn standplaats indien deze vestiging geschiedt binnen de in artikel 9, lid 3, gestelde termijnen. Heeft deze vestiging niet plaatsgevonden en wordt het personeelslid tewerkgesteld in de plaats waar zijn gezin verblijft, dan heeft hij uit dien hoofde geen recht op een inrichtingsvergoeding.

5.   Het personeelslid dat de inrichtingsvergoeding heeft ontvangen en dat eigener beweging binnen twee jaar na zijn indiensttreding de dienst van het Agentschap verlaat, is verplicht bij zijn vertrek een gedeelte van de vergoeding terug te betalen, en wel naar rato van het resterende deel van dat tijdvak.

6.   Het personeelslid dat recht heeft op een inrichtingsvergoeding is verplicht opgave te doen van soortgelijke vergoedingen die hij uit een andere bron mocht ontvangen; deze vergoedingen komen in mindering op die welke in dit artikel zijn vermeld.

B.   INRICHTINGSVERGOEDING BIJ BEËINDIGING VAN DE DIENST

Artikel 6

1.   Bij beëindiging van de dienst heeft het personeelslid dat zijn proeftijd heeft voltooid en dat aantoont dat hij van woonplaats is veranderd, opnieuw recht op een inrichtingsvergoeding ten bedrage van twee maanden basissalaris indien hij recht heeft op de kostwinnerstoelage en van één maand indien dit niet het geval is, mits hij vier dienstjaren heeft volbracht en in zijn nieuwe betrekking geen soortgelijke vergoeding geniet. Indien echtgenoten die personeelslid van het Agentschap zijn, beiden recht hebben op een inrichtingsvergoeding bij beëindiging van de dienst, wordt deze slechts uitgekeerd aan de echtgenoot met het hoogste basissalaris.

Voor de berekening van deze vier dienstjaren wordt rekening gehouden met de jaren in actieve dienst, verlof wegens militaire dienst en ouderschapsverlof of verlof om gezinsredenen.

Op de inrichtingsvergoeding bij beëindiging van de dienst is de voor de laatste standplaats van het personeelslid vastgestelde aanpassingscoëfficiënt van toepassing.

2.   Indien een personeelslid dat zijn proeftijd heeft voltooid, komt te overlijden, wordt vorengenoemde inrichtingsvergoeding uitbetaald aan de overlevende echtgenoot, of, bij gebreke van deze, aan de personen die in de zin van artikel 2 te zijnen laste waren, zonder dat het tijdsbeding van lid 1 van dit artikel geldt.

3.   Deze inrichtingsvergoeding wordt berekend volgens de burgerlijke staat en het salaris van het personeelslid op het ogenblik van beëindiging van de dienst.

4.   De inrichtingsvergoeding wordt uitbetaald na overlegging van bewijsstukken waaruit blijkt dat het personeelslid met zijn gezin, of, indien hij is overleden, zijn gezin, zich elders heeft gevestigd in een plaats die ten minste 70 km van zijn standplaats is verwijderd.

De vestiging elders van het personeelslid, of, indien hij is overleden, van zijn gezin, moet uiterlijk drie jaar na beëindiging van de dienst hebben plaatsgevonden.

Het verstrijken van deze termijn kan de rechtverkrijgende van het personeelslid echter niet worden tegengeworpen, indien hij kan aantonen dat hij geen kennis droeg van bovenstaande bepalingen.

C.   REISKOSTEN

Artikel 7

1.   Het personeelslid heeft recht op betaling van een forfaitair bedrag voor reiskosten voor zichzelf, zijn echtgenoot en de personen te zijnen laste die daadwerkelijk met hem samenwonen:

a)

bij zijn indiensttreding en wel van de plaats van aanwerving naar de standplaats;

b)

bij beëindiging van de dienst in de zin van artikel 96, van de standplaats naar de plaats van herkomst zoals omschreven in lid 3 van dit artikel;

c)

bij overplaatsing die een verandering van standplaats met zich brengt.

Bij overlijden van het personeelslid hebben zijn overlevende echtgenoot en de personen te zijnen laste naar dezelfde maatstaven recht op betaling van een forfaitair bedrag.

De reiskosten voor kinderen die gedurende het volledige kalenderjaar jonger dan twee jaar zijn, worden niet vergoed.

2.   Het forfaitair bedrag is gebaseerd op een vergoeding per kilometer geografische afstand tussen de in lid 1 bedoelde plaatsen.

Deze vergoeding bedraagt:

0 EUR per km voor het gedeelte van de afstand tussen 0 en 200 km;

0,1895 EUR per km voor het gedeelte van de afstand tussen 201 en 1 000 km;

0,3158 EUR per km voor het gedeelte van de afstand tussen 1 001 en 2 000 km;

0,1895 EUR per km voor het gedeelte van de afstand tussen 2 001 en 3 000 km;

0,0631 EUR per km voor het gedeelte van de afstand tussen 3 001 en 4 000 km;

0,0305 EUR per km voor het gedeelte van de afstand tussen 4 001 en 10 000 km;

0 EUR per km voor het gedeelte van de afstand boven 10 000 km.

Aan deze kilometervergoeding wordt een forfaitair supplement toegevoegd van:

94,74 EUR indien de geografische afstand tussen de in lid 1 bedoelde plaatsen tussen 600 en 1 200 km ligt;

189,46 EUR als de geografische afstand tussen de in lid 1 bedoelde plaatsen meer dan 1 200 km bedraagt.

De bovenstaande kilometervergoedingen en forfaitaire supplementen worden ieder jaar in dezelfde verhouding geactualiseerd als de bezoldigingen.

De plaats van herkomst van het personeelslid wordt bij zijn indiensttreding vastgesteld, hierbij wordt in beginsel rekening gehouden met de plaats van aanwerving of, op uitdrukkelijk en gemotiveerd verzoek, met de plaats die het centrum van zijn belangen vormt. Deze vaststelling kan later, gedurende de tijd waarin het personeelslid in dienst is, en ter gelegenheid van zijn vertrek, bij bijzonder besluit van het TSOBG worden herzien. Zolang het personeelslid in dienst is, kan dit besluit echter slechts bij uitzondering worden genomen na overlegging van bewijsstukken die zijn verzoek deugdelijk staven. Deze herziening mag echter niet leiden tot verplaatsing van het centrum van de belangen van het personeelslid van een plaats binnen naar een plaats buiten het grondgebied van de lidstaten en buiten de landen en gebieden die worden genoemd in bijlage II bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en de lidstaten van de Europese Vrijhandelsassociatie.

Artikel 8

1.   Het personeelslid dat recht heeft op de ontheemdingstoelage of de toelage voor verblijf in het buitenland, heeft binnen de in lid 2 gestelde grens voor zichzelf en, indien hij recht heeft op de kostwinnerstoelage, voor zijn echtgenoot en de personen te zijnen laste in de zin van artikel 2, eenmaal per kalenderjaar recht op een forfaitaire vergoeding van de reiskosten van zijn standplaats naar zijn plaats van herkomst in de zin van artikel 7.

Wanneer beide echtgenoten personeelslid van het Agentschap zijn heeft elk van hen recht op de forfaitaire reiskostenvergoeding voor hemzelf en voor de ten laste komende personen, volgens bovenstaande bepalingen; voor elke ten laste komende persoon wordt slechts éénmaal betaald. Voor de ten laste komende kinderen wordt de vergoeding overeenkomstig het verzoek van de echtgenoten vastgesteld op basis van de plaats van herkomst van een van beide echtgenoten.

Wanneer het personeelslid in de loop van het jaar in het huwelijk treedt en daardoor het recht op de kostwinnerstoelage verkrijgt, worden de voor de echtgenoot verschuldigde reiskosten berekend naar rato van de tijd tussen de huwelijksdag en het einde van het lopende jaar.

Eventuele wijziging van de berekeningsgrondslag, voortvloeiende uit verandering in de samenstelling van het gezin na uitbetaling van de desbetreffende bedragen, verplicht de betrokkene niet tot terugbetaling.

De reiskosten voor kinderen die gedurende het volledige kalenderjaar jonger dan twee jaar zijn, worden niet vergoed.

2.   Het forfaitair bedrag is gebaseerd op een vergoeding per kilometer geografische afstand tussen de standplaats van het personeelslid en zijn plaats van herkomst.

Wanneer de plaats van herkomst in de zin van artikel 7 gelegen is buiten het grondgebied van de lidstaten en buiten de landen en gebieden die worden genoemd in bijlage II bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en de lidstaten van de Europese Vrijhandelsassociatie, wordt het forfaitair bedrag gebaseerd op een vergoeding per kilometer geografische afstand tussen de standplaats van het personeelslid en de hoofdstad van de lidstaat waarvan hij een onderdaan is. Personeelsleden van wie de plaats van herkomst is gelegen buiten het grondgebied van de lidstaten en buiten de landen en gebieden die worden genoemd in bijlage II bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en de lidstaten van de Europese Vrijhandelsassociatie, en die geen onderdaan zijn van een van die lidstaten, hebben geen recht op betaling van het forfaitair bedrag.

Deze vergoeding bedraagt:

0 EUR per km voor het gedeelte van de afstand tussen 0 en 200 km;

0,3820 EUR per km voor het gedeelte van de afstand tussen 201 en 1 000 km;

0,6367 EUR per km voor het gedeelte van de afstand tussen 1 001 en 2 000 km;

0,3820 EUR per km voor het gedeelte van de afstand tussen 2 001 en 3 000 km;

0,1272 EUR per km voor het gedeelte van de afstand tussen 3 001 en 4 000 km;

0,0614 EUR per km voor het gedeelte van de afstand tussen 4 001 en 10 000 km;

0 EUR per km voor het gedeelte van de afstand boven 10 000 km.

Aan deze vergoeding wordt een forfaitair supplement toegevoegd van:

191,00 EUR indien de afstand per spoor tussen de standplaats en de plaats van herkomst tussen 725 km en 1 450 km bedraagt;

381,96 EUR indien de afstand per spoor tussen de standplaats en de plaats van herkomst 1 450 km of meer bedraagt.

De kilometervergoeding en het forfaitair supplement worden ieder jaar in dezelfde verhouding geactualiseerd als de bezoldigingen.

3.   Het personeelslid wiens dienst tijdens een kalenderjaar anders dan door overlijden eindigt of aan wie om redenen van persoonlijke aard verlof wordt verleend, heeft, indien hij in dat jaar minder dan negen maanden in actieve dienst van een instelling van de Europese Unie is geweest, slechts recht op het forfaitair deel van de in de leden 1 en 2 bedoelde vergoeding, berekend naar rato van de in actieve dienst doorgebrachte tijd.

4.   De leden 1 tot en met 3 zijn van toepassing op het personeelslid van wie de standplaats op het grondgebied van de lidstaten gelegen is. Het personeelslid van wie de standplaats buiten dat grondgebied is gelegen, heeft, voor zichzelf en, indien hij recht heeft op de kostwinnerstoelage, voor zijn echtgenoot en de personen te zijnen laste in de zin van artikel 2, eenmaal per kalenderjaar recht op een forfaitaire vergoeding van de reiskosten naar zijn plaats van herkomst of op vergoeding van de reiskosten naar een andere plaats, voor zover die de kosten van een reis naar de plaats van herkomst niet overschrijden. Wanneer de echtgenoot en de in de zin van artikel 2, lid 2, ten laste komende personen evenwel niet met het personeelslid in de standplaats samenwonen, hebben zij eenmaal per kalenderjaar recht op vergoeding van de reiskosten van de plaats van herkomst naar de standplaats of op vergoeding van de reiskosten naar een andere plaats, voor zover deze de kosten van een reis van de plaats van herkomst naar de standplaats niet overschrijden.

Het forfaitair bedrag wordt berekend op basis van de reiskosten per vliegtuig in de economy class.

D.   VERHUISKOSTEN

Artikel 9

1.   Aan het personeelslid dat bij indiensttreding of bij een latere verandering van standplaats tijdens de dienst verplicht is van woonplaats te veranderen teneinde aan het bepaalde in artikel 23 te voldoen, en dat geen vergoeding van dezelfde kosten uit andere bron heeft ontvangen, worden de kosten van verhuizing van zijn persoonlijke inboedel, met inbegrip van verzekeringskosten ter dekking van eenvoudig risico (breuk, diefstal, brand), binnen de grenzen van de plafonds voor de kosten, vergoed.

Bij de vaststelling van de plafonds wordt rekening gehouden met de gezinssituatie van het personeelslid op het ogenblik van de verhuizing, en met de gemiddelde verhuis- en bijbehorende verzekeringskosten.

Het TSOBG van elke instelling stelt ter uitvoering van dit lid algemene uitvoeringsbepalingen vast.

2.   Bij beëindiging van de dienst of bij overlijden van een personeelslid worden de verhuiskosten van de standplaats naar zijn plaats van herkomst binnen de in lid 1 vastgestelde grenzen vergoed. Indien het overleden personeelslid ongehuwd was, worden deze kosten aan zijn rechtverkrijgenden vergoed.

3.   Het personeelslid dat zijn proeftijd heeft voltooid, moet binnen één jaar na het verstrijken van de proeftijd verhuizen. Bij beëindiging van de dienst moet de verhuizing plaatsvinden binnen een termijn van drie jaar, zoals bepaald in artikel 6, lid 4, tweede alinea. Als de verhuizing na het verstrijken van bovenvermelde termijnen plaatsvindt, kunnen de kosten slechts in uitzonderingsgevallen en krachtens bijzonder besluit van het TSOBG worden vergoed.

E.   DAGVERGOEDING

Artikel 10

1.   Het personeelslid dat aantoont dat hij genoodzaakt is van woonplaats te veranderen om aan de verplichtingen van artikel 23 te voldoen, heeft gedurende een in lid 2 bepaalde periode recht op een dagvergoeding per kalenderdag, die als volgt is vastgesteld:

personeelslid dat recht heeft op de kostwinnerstoelage: 39,48 EUR;

personeelslid dat geen recht heeft op de kostwinnerstoelage: 31,83 EUR.

De bovenstaande schaal wordt herzien bij elk onderzoek naar het bezoldigingspeil krachtens artikel 60.

2.   De periode gedurende welke de dagvergoeding wordt toegekend, is als volgt vastgesteld:

a)

voor het personeelslid dat geen recht heeft op de kostwinnerstoelage: 120 dagen;

b)

voor het personeelslid dat recht heeft op de kostwinnerstoelage: 180 dagen of — voor een personeelslid op proef, de proeftijd plus één maand.

Wanneer echtgenoten die personeelslid van het Agentschap zijn, beiden recht hebben op de dagvergoeding, geldt de in punt b) bepaalde periode gedurende welke deze wordt toegekend, ten aanzien van de echtgenoot met het hoogste basissalaris. De in punt a) bepaalde periode geldt ten aanzien van de andere echtgenoot.

In geen geval wordt de dagvergoeding toegekend na de datum waarop het personeelslid zijn verhuizing heeft volbracht ten einde te voldoen aan de verplichtingen van artikel 23.

F.   KOSTEN VAN DIENSTREIZEN

Artikel 11

1.   Het personeelslid dat krachtens een reisopdracht op dienstreis is, heeft overeenkomstig onderstaande bepalingen recht op vergoeding van vervoerkosten en op dagvergoeding.

2.   Bij de reisopdracht wordt onder meer de vermoedelijke duur van de dienstreis bepaald op grond waarvan het voorschot wordt berekend dat het personeelslid op de dagvergoeding kan opnemen. Behoudens bijzonder besluit wordt geen voorschot gegeven indien de vermoedelijke duur der dienstreis niet meer dan 24 uur bedraagt en deze reis plaatsvindt in een land waar de valuta van de standplaats van het personeelslid als betaalmiddel wordt aanvaard.

3.   Behalve in bij bijzonder besluit vast te stellen uitzonderlijke gevallen, en met name wanneer een personeelslid zijn verlof moet onderbreken of uit verlof wordt teruggeroepen, wordt de vergoeding van de dienstreiskosten beperkt tot de vergoeding van de kosten van de goedkoopste verplaatsing tussen de standplaats en de plaats van de dienstopdracht, zonder dat het personeelslid verplicht is zijn verblijf ter plaatse aanzienlijk te verlengen.

Artikel 12

De vervoerkosten voor personeelsleden op dienstreis die per trein reizen worden, na overlegging van bewijsstukken, vergoed op basis van het spoortarief eerste klasse langs de kortste route tussen de standplaats en de plaats van de dienstopdracht.

Indien de reisafstand per spoor heen en terug 800 km of meer bedraagt, kunnen de personeelsleden worden gemachtigd per vliegtuig te reizen.

Voor de vergoeding van de kosten van bootreizen bepaalt het TSOBG per geval en naargelang van de duur en kosten van de reis, welke klasse en hutaccommodatie worden vergoed.

De reiskosten worden forfaitair vergoed op basis van de spoortarieven overeenkomstig het bepaalde in lid 1; er worden geen supplementen betaald.

Het TSOBG kan evenwel besluiten om aan een personeelslid dat een dienstreis onder bijzondere omstandigheden maakt, waarbij het gebruik van het openbaar vervoer op onmiskenbare bezwaren stuit, in plaats van de bovengenoemde reiskostenvergoeding een kilometervergoeding toe te kennen.

Artikel 13

1.   De dagvergoeding voor dienstreizen is een forfaitair bedrag dat alle uitgaven van het personeelslid op dienstreis omvat: het ontbijt, twee maaltijden en alle overige courante uitgaven, inclusief kosten voor plaatselijk vervoer. Verblijfkosten, inclusief de plaatselijke belastingen, worden na overlegging van bewijsstukken vergoed tot een voor ieder land vastgesteld maximumbedrag.

2.

a)

Voor de lidstaten gelden de volgende bedragen:

Bestemming

Dagvergoeding

(in EUR)

Maximum hotel

(in EUR)

Oostenrijk

95

130

België

92

140

Bulgarije

58

169

Kroatië

60

120

Tsjechië

55

175

Cyprus

93

145

Denemarken

120

150

Estland

71

110

Finland

104

140

Frankrijk

95

150

Duitsland

93

115

Griekenland

82

140

Spanje

87

125

Hongarije

72

150

Ierland

104

150

Italië

95

135

Letland

66

145

Litouwen

68

115

Luxemburg

92

145

Malta

90

115

Nederland

93

170

Polen

72

145

Portugal

84

120

Roemenië

52

170

Slovenië

70

110

Slowakije

80

125

Zweden

97

160

Verenigd Koninkrijk

101

175

Wanneer het personeelslid op dienstreis deelneemt aan een maaltijd of gebruik maakt van huisvesting aangeboden of vergoed door een van de instellingen van de Unie, of door een overheidsinstantie of een ander orgaan buiten de Unie, is hij verplicht daarvan opgave te doen. Een overeenkomstig bedrag wordt dan in mindering gebracht.

b)

De bedragen die gelden voor dienstreizen buiten het grondgebied van de lidstaten worden door het TSOBG vastgesteld en regelmatig herzien.

3.   De in lid 2, punt a), van dit artikel genoemde bedragen worden om de twee jaar geëvalueerd op basis van de evaluatie die plaatsvindt overeenkomstig artikel 13, lid 3, van bijlage VII bij het EU-statuut.

Artikel 14

De wijze van toepassing van de artikelen 11, 12 en 13 wordt door het Agentschap vastgesteld.

G.   VASTE KOSTENVERGOEDING

Artikel 15

1.   Aan personeelsleden wier taak van dien aard is dat zij geregeld uitgaven voor representatiedoeleinden moeten doen, kan het TSOBG een vaste, door dit gezag te bepalen ambtsvergoeding toekennen.

In bijzondere gevallen kan het TSOBG bovendien besluiten dat een gedeelte van de huisvestingskosten der betrokkenen ten laste van het Agentschap komt.

2.   Voor personeelsleden die op grond van bijzondere opdrachten incidenteel genoodzaakt zijn tot uitgaven voor representatiedoeleinden in het belang van de dienst, wordt de representatievergoeding voor ieder geval afzonderlijk aan de hand van bewijsstukken bepaald volgens regels, vastgesteld door het TSOBG.

Artikel 16

Bij besluit van het TSOBG kan aan leden van het hoger leidinggevend personeel (directeuren-generaal of daarmee gelijkgestelden in de rangen AD 16 of 15 en directeuren of daarmee gelijkgestelden in de rangen AD 15 of 14) die niet over een dienstauto beschikken, een vaste vergoeding van ten hoogste 892,42 EUR per jaar worden toegekend voor hun vervoerkosten binnen het gebied van hun standplaats.

Deze vergoeding kan bij met redenen omkleed besluit van het TSOBG eveneens worden toegekend aan het personeelslid wiens werkzaamheden geregeld verplaatsingen medebrengen waarvoor hij van zijn particuliere auto gebruik mag maken.

AFDELING 4

Uitbetaling van de verschuldigde bedragen

Artikel 17

1.   Op de 15e van elke maand wordt de bezoldiging voor de lopende maand aan het personeelslid uitbetaald. Het bedrag van deze bezoldiging wordt naar boven afgerond in gehele centen.

2.   Indien niet de gehele maandbezoldiging verschuldigd is, wordt deze in dertigsten verdeeld:

a)

indien het werkelijke aantal te betalen dagen vijftien of minder bedraagt, is het aantal verschuldigde dertigsten gelijk aan het werkelijk aantal te betalen dagen;

b)

indien het werkelijke aantal te betalen dagen meer dan vijftien bedraagt, is het aantal verschuldigde dertigsten gelijk aan het verschil tussen dertig en het werkelijke aantal niet te betalen dagen.

3.   Wanneer het recht op gezinstoelagen en op de ontheemdingstoelage ontstaat na de datum van indiensttreding van het personeelslid, geniet hij deze vanaf de eerste dag van de maand waarin het recht is ontstaan. Wanneer het recht op deze toelagen eindigt, blijft hij in het genot ervan tot het einde van de maand waarin dit recht eindigt.

Artikel 18

1.   De aan het personeelslid verschuldigde bedragen worden uitbetaald op de plaats en in de valuta van het land waar het personeelslid zijn functies uitoefent of, op diens verzoek, in euro's via een bank binnen de Unie.

2.   Het personeelslid kan verzoeken om een bijzondere regelmatige overmaking van een deel van zijn bezoldiging, onder de voorwaarden die zijn vastgelegd in een regeling die het TSOBG, na raadpleging van het comité voor het statuut, in gemeenschappelijk overleg vaststelt.

Hiervoor kunnen een of meer van de volgende bedragen in aanmerking komen:

a)

per ten laste komend kind dat in een andere lidstaat een onderwijsinstelling bezoekt, een bedrag dat niet hoger ligt dan de werkelijk ontvangen schooltoelage voor dat kind;

b)

geregeld terugkerende betalingen ten behoeve van enige andere persoon die in de betrokken lidstaat verblijft en ten aanzien van wie het personeelslid op grond van een rechterlijke beslissing of een besluit van de bevoegde autoriteit een onderhoudsplicht heeft, mits daarvan geldige bewijsstukken zijn overgelegd.

De in punt b) bedoelde overmakingen mogen niet meer dan 5 % van het basissalaris van het personeelslid bedragen.

3.   De in lid 2 van dit artikel bedoelde overmakingen geschieden in de valuta van de betrokken lidstaat, op basis van dezelfde wisselkoersen als bedoeld in artikel 63, tweede alinea, van het EU-statuut. De overgemaakte bedragen worden vermenigvuldigd met een coëfficiënt die overeenkomt met het verschil tussen de in artikel 3, lid 5, punt b), van bijlage XI van het EU-statuut bepaalde aanpassingscoëfficiënt voor het land waarnaar de overmaking geschiedt en de op de bezoldiging van het personeelslid toegepaste aanpassingscoëfficiënt (artikel 3, lid 5, punt a), van bijlage XI van het EU-statuut).

4.   Naast de in de leden 1 tot en met 3 bedoelde overmakingen kan een personeelslid verzoeken om regelmatig een bedrag naar een andere lidstaat over te maken in de lokale valuta en tegen de maandelijkse wisselkoers, zonder toepassing van een coëfficiënt. Dit bedrag mag niet hoger dan 25 % van het basissalaris van het personeelslid liggen.


BIJLAGE V

UITKERING BIJ VERTREK EN PENSIOEN

HOOFDSTUK 1

Uitkering bij vertrek

Artikel 1

1.   Het personeelslid wiens dienst anders dan door overlijden of wegens invaliditeit eindigt, heeft bij zijn vertrek recht op:

a)

een uitkering bij vertrek gelijk aan driemaal de op zijn basissalaris ingehouden pensioenbijdragen, verminderd met de bedragen die zijn betaald bij toepassing van de artikelen 91 en 132, indien hij gedurende minder dan een jaar in dienst is geweest;

b)

in de andere gevallen heeft hij er recht op:

dat de actuariële tegenwaarde van zijn overlevingspensioenrechten bij het Agentschap, berekend tot aan de datum van de feitelijke overdracht, wordt overgedragen naar het pensioenfonds van een overheid of organisatie of naar het pensioenfonds waarbij hij overlevingspensioenrechten verwerft uit hoofde van de bezigheid die hij als werknemer of zelfstandige uitoefent, of

dat een bedrag gelijk aan de actuariële tegenwaarde van zijn pensioenrechten naar een particuliere verzekeringsmaatschappij of een pensioenfonds van zijn keuze wordt overgedragen, waarbij wordt gegarandeerd dat:

i)

het kapitaal niet wordt uitgekeerd;

ii)

ten vroegste vanaf de leeftijd van 60 jaar en ten laatste vanaf de leeftijd van 66 jaar een maandelijks bedrag wordt uitbetaald;

iii)

voorzieningen inzake overlevingspensioenen worden getroffen;

iv)

de overdracht naar een andere verzekering of een ander fonds alleen wordt toegestaan onder de in de punten i), ii) en iii), genoemde voorwaarden.

2.   In afwijking van lid 1, punt b), heeft het personeelslid dat sinds zijn indiensttreding ter wille van het behoud of de opbouw van zijn pensioenrechten pensioenbijdragen heeft betaald aan een nationaal pensioenstelsel, een particuliere verzekeringsregeling of een pensioenfonds van zijn keuze die voldoen aan de in lid 1 genoemde voorwaarden,en wiens dienst anders dan door overlijden of invaliditeit eindigt, bij zijn vertrek recht op een uitkering bij vertrek gelijk aan de actuariële tegenwaarde van zijn tijdens zijn loopbaan bij het Agentschap opgebouwde pensioenrechten. In die gevallen worden de bijdragen die hij heeft betaald ter wille van het behoud of de opbouw van zijn pensioenrechten uit hoofde van een nationaal pensioenstelsel overeenkomstig artikel 91 of 132 in mindering gebracht van de uitkering bij vertrek.

3.   Wanneer de dienst van het personeelslid eindigt door tuchtrechtelijk ontslag, wordt de uitkering bij vertrek, of in voorkomend geval de over te schrijven actuariële tegenwaarde, vastgesteld overeenkomstig het besluit dat krachtens artikel 147 is genomen.

HOOFDSTUK 2

Invaliditeitsuitkering

Artikel 2

1.   Onverminderd het in artikel 76 bepaalde, heeft het personeelslid dat de 65-jarige leeftijd nog niet heeft bereikt, indien hij tijdens de periode gedurende welke hij recht op pensioen verkreeg, door de invaliditeitscommissie als blijvend invalide wordt aangemerkt, en deze invaliditeit als volledig wordt beschouwd, waardoor het hem niet mogelijk is werkzaamheden te verrichten die met een ambt in zijn loopbaan overeenkomen, zodat hij de dienst bij het Agentschap moet onderbreken, gedurende de tijd van zijn arbeidsongeschiktheid recht op de in artikel 77 bedoelde invaliditeitsuitkering.

2.   Degene die een invaliditeitsuitkering ontvangt, mag geen winstgevende beroepsactiviteit uitoefenen zonder de voorafgaande goedkeuring van het TSOBG. Wanneer hij een bezoldigde activiteit uitoefent die hem een inkomen oplevert dat, opgeteld bij de invaliditeitsuitkering, meer bedraagt dan het laatste salaris dat hij als personeelslid in actieve dienst heeft ontvangen, vastgesteld aan de hand van de salaristabel die geldt op de eerste dag van de maand waarop de uitkering wordt uitbetaald, wordt het bedrag waarmee dat salaris wordt overschreden, op de invaliditeitsuitkering in mindering gebracht.

De betrokkene moet alle schriftelijke bewijsstukken verstrekken waarom wordt verzocht, en moet ieder gegeven dat van invloed kan zijn op het recht op een invaliditeitsuitkering, aan het Agentschap meedelen.

Artikel 3

Zolang een gewezen personeelslid dat invaliditeitsuitkering geniet, de pensioenleeftijd niet heeft bereikt, kan het Agentschap hem op gezette tijden doen onderzoeken ten einde zich te vergewissen of hij nog voldoet aan de voor deze uitkering vereiste voorwaarden.

HOOFDSTUK 3

Overlevingspensioen

Artikel 4

De overlevende echtgenoot van een personeelslid dat is overleden terwijl hij in actieve dienst, met verlof om redenen van persoonlijke aard, verlof ter zake van militaire dienst, ouderschapsverlof of verlof om gezinsredenen was, verkrijgt, indien het huwelijk ten tijde van zijn overlijden ten minste een jaar had geduurd en behoudens artikel 76 van dit statuut en artikel 11 van deze bijlage, een overlevingspensioen ten bedrage van 60 % van het ouderdomspensioen dat het personeelslid op het tijdstip van zijn overlijden heeft verworven.

De voorwaarde betreffende de duur van het huwelijk geldt niet indien uit het huwelijk of uit een vorig huwelijk van het personeelslid één of meer kinderen zijn geboren, voor zover de overlevende echtgenoot in de behoeften van deze kinderen voorziet of heeft voorzien, of indien het overlijden van het personeelslid te wijten is aan een gebrek of ziekte, opgedaan ter gelegenheid van het verrichten van zijn werkzaamheden, dan wel aan een ongeval.

Artikel 5

De overlevende echtgenoot van een gewezen personeelslid dat recht had op een invaliditeitsuitkering, heeft, indien het echtpaar gehuwd was op het tijdstip waarop het recht op deze uitkering is ontstaan en behoudens artikel 8, recht op een overlevingspensioen ten bedrage van 60 % van de invaliditeitsuitkering die de echtgenoot op de dag van zijn overlijden genoot.

Het minimum van het overlevingspensioen bedraagt 35 % van het laatste basissalaris; het bedrag van het overlevingspensioen kan evenwel in geen geval hoger zijn dan het bedrag van de invaliditeitsuitkering dat de echtgenoot op de dag van zijn overlijden genoot.

Artikel 6

De in de artikelen 4 en 5 genoemde voorwaarde betreffende het tijdstip van het huwelijk geldt niet indien het huwelijk ten minste vijf jaar heeft geduurd, zelfs niet wanneer het is aangegaan na beëindiging van de dienst.

Artikel 7

1.   Het in artikel 82, eerste, tweede en derde alinea, van dit statuut genoemde wezenpensioen bedraagt voor de eerste wees 8/10e van het overlevingspensioen waarop de overlevende echtgenoot van het personeelslid of gewezen personeelslid dat recht heeft op een invaliditeitsuitkering, recht zou hebben gehad; hierbij blijft de in artikel 10 van deze bijlage genoemde aftrek buiten beschouwing.

Het mag niet minder bedragen dan het minimum voor levensonderhoud, behoudens artikel 8 van deze bijlage.

2.   Het aldus vastgestelde pensioen wordt vanaf het tweede kind voor ieder ten laste komend kind verhoogd met een bedrag gelijk aan tweemaal de kindertoelage.

Onder de voorwaarden van artikel 3 van bijlage V hebben wezen recht op de schooltoelage.

3.   Het aldus verkregen totaal van pensioen en toelagen wordt gelijkelijk onder de rechthebbende wezen verdeeld.

Artikel 8

Indien een personeelslid zowel een overlevende echtgenoot als wezen uit een vorig huwelijk of andere rechthebbenden nalaat, wordt het totale pensioen berekend als dat van een overlevende echtgenoot te wiens laste deze personen komen, en verdeeld over de verschillende groepen belanghebbenden in de verhouding waarin de pensioenen aan deze verschillende groepen, afzonderlijk beschouwd, zouden zijn toegekend.

Indien het personeelslid wezen uit verschillende huwelijken nalaat, wordt het totale pensioen berekend als dat van wezen uit hetzelfde huwelijk en verdeeld over de verschillende groepen belanghebbenden in de verhouding waarin de pensioenen aan deze verschillende groepen, afzonderlijk beschouwd, zouden zijn toegekend.

Voor de berekening van deze verdeling worden kinderen uit een vorig huwelijk van een der echtgenoten, die ten laste zijn in de zin van artikel 2 van bijlage IV, geacht te behoren tot de groep kinderen die uit het huwelijk met het personeelslid of gewezen personeelslid dat recht heeft op een invaliditeitsuitkering, zijn geboren.

In het in de tweede alinea van dit artikel vermelde geval worden bloedverwanten in opgaande lijn, die worden aangemerkt als ten laste komend overeenkomstig artikel 2 van bijlage IV, gelijkgesteld met ten laste komende kinderen en bij de berekening van de verdeling geacht te behoren tot de groep der nakomelingen.

Artikel 9

Het recht op overlevingspensioen ontstaat op de eerste dag van de kalendermaand volgende op die waarin het personeelslid of gewezen personeelslid dat recht heeft op een invaliditeitsuitkering, overlijdt. Geeft het overlijden van het personeelslid of van degene die een pensioen ontving echter aanleiding tot de in artikel 60, lid 8, genoemde betaling, dan ontstaat het recht op de eerste dag van de vierde maand na die van overlijden.

Het recht op overlevingspensioen eindigt aan het einde van de kalendermaand waarin de pensioengerechtigde overlijdt of waarin hij ophoudt aan de voorwaarden voor toekenning van dit pensioen te voldoen.

Het recht op wezenpensioen houdt op te bestaan wanneer de betrokkene niet meer kan worden beschouwd als een ten laste komend kind in de zin van artikel 2 van bijlage IV.

Artikel 10

Indien het leeftijdsverschil tussen het overleden personeelslid of gewezen personeelslid dat recht heeft op een invaliditeitsuitkering en zijn overlevende echtgenoot, na aftrek van de duur van het huwelijk, meer dan tien jaar bedraagt, wordt het overlevingspensioen, vastgesteld overeenkomstig de voorgaande bepalingen, per vol jaar verschil verminderd met:

1 % voor de jaren, gelegen tussen het 10e en het 20e jaar;

2 % voor de jaren, gerekend van het 20e tot aan het 25e jaar;

3 % voor de jaren, gerekend van het 25e tot aan het 30e jaar;

4 % voor de jaren, gerekend van het 30e tot aan het 35e jaar;

5 % voor de jaren, gerekend vanaf het 35e jaar.

Artikel 11

Bij hertrouwen verliest de overlevende echtgenoot het recht op overlevingspensioen. Hij of zij ontvangt een bedrag ineens van tweemaal het jaarlijkse overlevingspensioen, tenzij artikel 82, tweede alinea van toepassing is.

Artikel 12

De van echt gescheiden echtgenoot van een personeelslid of gewezen personeelslid heeft recht op het overlevingspensioen overeenkomstig dit hoofdstuk, mits hij/zij bij het overlijden van de gewezen echtgenoot aantoont voor eigen rekening ten laste van deze gewezen echtgenoot recht te hebben op een alimentatie welke was vastgesteld bij rechterlijke uitspraak of door een officieel geregistreerde en ten uitvoer gelegde overeenkomst tussen de gewezen echtgenoten.

Het overlevingspensioen mag evenwel niet meer bedragen dan de op het ogenblik van het overlijden van de vroegere echtgenoot uitgekeerde alimentatie nadat deze uitkering is aangepast op de wijze bedoeld in artikel 85.

De van echt gescheiden echtgenoot verliest zijn recht op overlevingspensioen indien hij vóór het overlijden van de gewezen echtgenoot is hertrouwd. Hertrouwt hij na dat overlijden, dan is artikel 11 van deze bijlage van toepassing.

Artikel 13

Wanneer er meer dan één van echt gescheiden echtgenoot met recht op overlevingspensioen is of één of meer van echt gescheiden echtgenoten en een overlevende echtgenoot met recht op overlevingspensioen, wordt dit pensioen verdeeld in de verhouding van de duur van de huwelijken. De voorwaarden van artikel 12, tweede en derde alinea, van deze bijlage zijn van toepassing.

Ziet een der rechthebbenden van deze pensioenrechten af of komt hij of zij te overlijden, dan wordt dat deel bij dat van de anderen gevoegd, tenzij het recht op pensioen krachtens artikel 82, tweede alinea, in een wezenpensioen wordt omgezet.

De aftrek wegens leeftijdsverschil ingevolge artikel 10 van deze bijlage wordt afzonderlijk toegepast op de volgens het onderhavige artikel vastgestelde pensioenen.

Artikel 14

Indien de van echt gescheiden echtgenoot ingevolge artikel 19 van deze bijlage het recht op pensioen heeft verloren, wordt het volledige pensioen aan de overlevende echtgenoot toegekend, tenzij artikel 82, tweede alinea, van dit statuut van toepassing is.

HOOFDSTUK 4

Voorlopige pensioenen

Artikel 15

De echtgenoot of de personen die worden aangemerkt als ten laste komend van een personeelslid in actieve dienst, met verlof om redenen van persoonlijke aard, verlof ter zake van militaire dienst, ouderschapsverlof of verlof om gezinsredenen, wiens verblijfplaats sedert meer dan een jaar onbekend is, kunnen voorlopig in het genot worden gesteld van het overlevingspensioen dat hen op grond van deze bijlage zou toekomen.

Artikel 16

De echtgenoot of de personen die worden aangemerkt als ten laste komend van een gewezen personeelslid dat een invaliditeitsuitkering genoot, kunnen, wanneer diens verblijfplaats sedert meer dan een jaar onbekend is, voorlopig in het genot worden gesteld van het overlevingspensioen dat hen op grond van deze bijlage zou toekomen.

Artikel 17

Artikel 16 is mede van toepassing op personen die worden aangemerkt als ten laste komend van een persoon die overlevingspensioen geniet of daarop recht heeft, en wiens verblijfplaats sedert meer dan een jaar onbekend is.

Artikel 18

De voorlopige pensioenen uit hoofde van de artikelen 15, 16, en 17 worden omgezet in definitieve pensioenen, wanneer officieel is vastgesteld dat het personeelslid of gewezen personeelslid is overleden of wanneer het vonnis waarbij hij afwezig werd verklaard, in kracht van gewijsde is gegaan.

HOOFDSTUK 5

Verhoging van pensioenen voor ten laste komende kinderen

Artikel 19

Artikel 81, tweede alinea, van dit statuut is mede van toepassing op hen die een voorlopig pensioen genieten.

De artikelen 81 en 82 zijn tevens van toepassing op de kinderen die minder dan 300 dagen na het overlijden van het personeelslid of gewezen personeelslid dat recht heeft op een invaliditeitsuitkering, zijn geboren.

Artikel 20

Toekenning van een overlevingspensioen, van een invaliditeitsuitkering of van een voorlopig pensioen geeft geen recht op de ontheemdingstoelage.

Artikel 21

Over ieder ontvangen salaris en iedere invaliditeitsuitkering wordt een bijdrage betaald ten bate van de in de artikelen 78 tot en met 88 bedoelde pensioenregeling.

Artikel 22

Het personeelslid met verlof om redenen van persoonlijke aard, dat nieuwe pensioenrechten blijft verwerven onder de voorwaarden vastgesteld in artikel 57, lid 3 zet de betaling van de in artikel 21 van deze bijlage bedoelde pensioenbijdrage voort op de grondslag van het salaris dat aan zijn rang en bezoldigingstrap is verbonden.

Alle uitkeringen waarop dit personeelslid of zijn rechtverkrijgenden krachtens deze pensioenregeling recht kunnen hebben, worden op de grondslag van dit salaris berekend.

Artikel 23

Op regelmatige wijze betaalde bijdragen kunnen niet worden teruggevorderd. Op onregelmatige wijze betaalde bijdragen geven geen recht op pensioen; zij worden op verzoek van de belanghebbende of zijn rechtverkrijgenden zonder interest terugbetaald.

HOOFDSTUK 6

Vaststelling van de rechten

Artikel 24

De vaststelling van een overlevings- of voorlopig pensioen of van een invaliditeitsuitkering geschiedt door het Agentschap. Gelijktijdig met het besluit waarbij het pensioen wordt toegekend, wordt aan het personeelslid of aan zijn rechtverkrijgenden een gespecificeerde berekening overgelegd.

Een invaliditeitsuitkering kan niet samengaan met een salaris ten laste van de algemene begroting van het Agentschap. Een invaliditeitsuitkering kan evenmin samengaan met enige bezoldiging verbonden aan een mandaat bij een van de instellingen dan wel bureaus of agentschappen van de Unie.

Artikel 25

In geval van vergissingen of verzuimen van welke aard ook kunnen de pensioenen te allen tijde worden herzien.

Zij kunnen worden gewijzigd of ingetrokken indien toekenning in strijd was met de voorschriften van het statuut of van deze bijlage.

Artikel 26

De rechtverkrijgenden van een overleden personeelslid of gewezen personeelslid dat recht heeft op een invaliditeitsuitkering, die niet binnen een jaar na diens overlijden vaststelling van hun rechten op pensioen of uitkering verlangen, verliezen deze rechten behoudens deugdelijk bewijs van overmacht.

Artikel 27

Het gewezen personeelslid en zijn rechtverkrijgenden, aan wie op grond van deze pensioenregeling uitkeringen worden toegekend, zijn gehouden de schriftelijke bewijsstukken die kunnen worden verlangd, over te leggen en het Agentschap van alle feiten in kennis te stellen waardoor hun recht op uitkering zou kunnen worden gewijzigd.

Artikel 28

Het personeelslid wiens recht op pensioen ingevolge artikel 147 tijdelijk geheel of gedeeltelijk is ingetrokken, kan aanspraak maken op terugbetaling van de door hem betaalde pensioenbijdragen, in de verhouding van zijn pensioenverlaging.

HOOFDSTUK 7

Betaling van de uitkeringen

Artikel 29

De uitkeringen op grond van deze pensioenregeling worden aan het einde van iedere maand betaald.

De uitkeringen worden verricht door het Agentschap.

Uitkeringen aan gepensioneerden die binnen de Europese Unie verblijven, worden in euro's betaald, via een bank in de lidstaat waar zij hun verblijfplaats hebben.

Aan gepensioneerden die buiten de Unie verblijven, worden de uitkeringen in euro's betaald, via een bank in het land waar zij hun verblijfplaats hebben. Bij wijze van uitzondering kan de uitkering in euro's worden betaald via een bank in het land van vestiging van de zetel van het Agentschap, dan wel in een andere valuta in het land van verblijf, waarbij de omrekening geschiedt op basis van de meest recente wisselkoersen die voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap worden gebruikt.

Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de uitbetaling van invaliditeitsuitkeringen.


BIJLAGE VI

STANDAARDFUNCTIES IN ELK VAN DE IN ARTIKEL 7, LID 3, BEDOELDE FUNCTIEGROEPEN

1.   

Functiegroep AD

Directeur van het Agentschap

AD 16

Plaatsvervangend Directeur van het Agentschap

AD 15

Directeur

AD 14

Plaatsvervangend directeur of gelijkwaardig

AD 13

Afdelingshoofd of gelijkwaardig

AD 9 — AD 13

Administrateur

AD 5 — AD 12

2.   

Functiegroep AST

AST senior assistent

Uitvoering van administratieve, technische of opleidingsactiviteiten die een hoge mate van autonomie vereisen met een grote verantwoordelijkheid voor personeelsbeheer, uitvoering van begroting of politieke coördinatie.

AST 10 — AST 11

Assistent

Uitvoering van administratieve, technische of opleidingsactiviteiten die een zekere mate van autonomie vereisen, met name wat betreft de uitvoering van de voorschriften en regelgeving of algemene instructies, of als persoonlijk assistent van een lid van het Agentschap, van een kabinetschef van een lid of van een (adjunct-) directeur-generaal of een gelijkwaardige senior manager.

AST 1 — AST 9

3.   

Functiegroep AST/SC

Secretariaatsmedewerker/administratief medewerker

Uitvoering van kantoor- en secretariaatswerkzaamheden, kantoorleiding en andere gelijkwaardige werkzaamheden die een zekere mate van autonomie vereisen

SC 1 — SC 6


12.8.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 219/82


BESLUIT (EU) 2016/1352 VAN DE RAAD

van 4 augustus 2016

betreffende de regeling die van toepassing is op nationale deskundigen die zijn gedetacheerd bij het Europees Defensieagentschap, en tot intrekking van Besluit 2004/677/EG

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name de artikelen 42 en 45,

Gezien Besluit (GBVB) 2015/1835 van de Raad van 12 oktober 2015 tot vaststelling van het statuut, de zetel en de voorschriften voor de werking van het Europees Defensieagentschap (1), en met name artikel 11,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Door detachering van deskundigen moet het Europees Defensieagentschap (hierna „het Agentschap”) een beroep kunnen doen op de kennis en ervaring van hoog niveau van deze deskundigen, met name op gebieden waarvoor het Agentschap niet onmiddellijk over dergelijke expertise beschikt.

(2)

De uitwisseling van beroepservaring en -kennis op het gebied van defensie, zoals bedoeld in Besluit (GBVB) 2015/1835, en daarmee verband houdende ondersteunende functies dienen te worden geschraagd door de tijdelijke aanstelling van gedetacheerde nationale deskundigen („GND's”) uit de overheidssectoren van de lidstaten.

(3)

Door middel van rechten en plichten van GND's dient te worden gewaarborgd dat zij bij de uitvoering van hun taken uitsluitend het belang van het Agentschap voor ogen houden.

(4)

De term „detachering” dient in het kader van dit besluit te worden uitgelegd.

(5)

Aangezien de regeling vastgesteld bij Besluit 2004/677/EG van de Raad (2) dient te worden vervangen door de bij dit besluit vastgestelde regeling, dient eerstgenoemd besluit te worden ingetrokken,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

Algemene bepalingen

Artikel 1

Toepassingsgebied

De bij dit besluit vastgestelde regeling is van toepassing op GND's die aan de in artikel 2 gestelde voorwaarden voldoen, die gedetacheerd zijn bij het Agentschap en door de deelnemende overheidsdiensten van de lidstaten op regionaal of nationaal niveau, in het bijzonder de ministeries van Defensie en/of hun agentschappen, organen, nationale defensiecolleges, onderzoeksinstellingen, waaronder die welke in overeenstemming zijn met artikel 11, lid 4, onder b), van Besluit (GBVB) 2015/1835.

In overeenstemming met artikel 11, lid 4, onder a), van Besluit (GBVB) 2015/1835 worden deskundigen:

uit een derde land waarmee het Agentschap een administratieve regeling heeft gesloten, of

uit organisaties/entiteiten die een administratieve regeling met het Agentschap hebben gesloten, mits de GND een onderdaan is van een lidstaat of van een derde land waarmee het Agentschap een administratieve regeling heeft gesloten;

krachtens artikel 26, lid 1, van dat besluit, met goedkeuring van het bestuur gedetacheerd bij of toegewezen aan het Agentschap, overeenkomstig de in die regelingen vast te stellen voorwaarden.

Artikel 2

Voorwaarden voor detachering

Om voor detachering bij het Agentschap in aanmerking te komen, voldoen de deskundigen aan de volgende voorwaarden:

1.

zij hebben voorafgaand aan hun detachering ten minste twaalf maanden op permanente of contractuele basis voor hun werkgever gewerkt;

2.

zij blijven tijdens hun detachering in dienst van hun werkgever en worden door hem bezoldigd;

3.

zij hebben een voltijdse beroepservaring van ten minste drie jaar opgedaan in een defensie-, administratieve, wetenschappelijke, technische, operationele, adviserende of toezichthoudende functie die relevant is voor de uitoefening van de hun toevertrouwde taken. Voorafgaand aan de detachering verstrekt de werkgever het Agentschap een werkgeversverklaring voor de afgelopen twaalf maanden;

4.

zij zijn onderdaan van een deelnemende lidstaat of vallen onder de bepalingen van artikel 1, tweede alinea;

5.

zij beschikken voor de uitvoering van hun taken over een grondige kennis van één officiële taal van een van deelnemende lidstaten en een voldoende kennis van een andere van deze talen.

Artikel 3

Selectieprocedure

1.   GND's worden geselecteerd volgens een open en transparante procedure die in overeenstemming met artikel 42 is vastgelegd.

2.   Onverminderd artikel 2, lid 4, worden GND's gedetacheerd om te waarborgen dat het Agentschap beschikt over personeel dat qua bekwaamheid, efficiëntie, integriteit en verdienste aan de hoogste eisen voldoet. De detachering van GND's vindt plaats op basis van een zo breed mogelijke geografische spreiding over de onderdanen van de deelnemende lidstaten. De deelnemende lidstaten en het Agentschap werken samen om zoveel mogelijk het evenwicht tussen mannen en vrouwen te betrachten en het beginsel van gelijke kansen in acht te nemen.

3.   Een oproep tot het indienen van blijken van belangstelling wordt toegezonden aan de permanente vertegenwoordigingen van de deelnemende lidstaten, missies van de derde landen, de organisatie of entiteit, naargelang van het geval, en wordt op de website van het Agentschap gepubliceerd. In deze oproep worden de functiebeschrijvingen, de selectiecriteria en de uiterste datum voor het indienen van de kandidaturen vermeld. Kandidaten voor een functie als GND moeten door hun nationale autoriteiten, organisatie of entiteit gefinancierd worden. Kandidaturen moeten in de vorm van een financieringsbrief aan het Agentschap zo vroeg mogelijk vóór de uiterste datum van ontvangst van kandidaturen worden bevestigd, en in elk geval uiterlijk op datum van aanwerving.

4.   In geval van kosteloze GND's en nationale deskundigen in beroepsopleiding (hierna „NDBO's”), kan het Agentschap besluiten een GND te selecteren zonder de in de leden 1 en 2 bedoelde selectieprocedure te volgen.

5.   De detachering van deskundigen is afhankelijk van de specifieke behoeften en de begrotingscapaciteit van het Agentschap.

6.   Het Agentschap legt een individueel dossier voor de GND aan. Dat dossier bevat relevante administratieve informatie.

Artikel 4

Administratieve procedure voor detachering

Detacheringen komen tot stand door middel van een briefwisseling tussen de Directeur van het Agentschap en de permanente vertegenwoordiging of missie van de betrokken staat of de organisatie of entiteit, naar gelang van het geval. De standplaats en de functiegroep waartoe de GND zal behoren, te weten de functiegroep „administrateurs” (hierna „AD”) of de functiegroep „assistenten” (hierna „AST”), worden in de briefwisseling vermeld. In de briefwisseling wordt tevens vermeld bij welk directoraat of welke eenheid de GND wordt gedetacheerd en wordt gedetailleerd beschreven welke taken de GND dient te verrichten. Bij de briefwisseling wordt een afschrift gevoegd van de regeling die van toepassing is op GND's bij het Agentschap.

Artikel 5

Duur van de detachering

1.   De detachering duurt ten minste twee maanden en ten hoogste drie jaar. Zij kan achtereenvolgens worden vernieuwd, zonder dat de totale duur meer dan vier jaar bedraagt.

Op verzoek van de betrokken directeur en na voorafgaande toestemming van de werkgever, kan de Directeur van het Agentschap in uitzonderlijke gevallen echter één of meer verlengingen van de detachering voor ten hoogste nog eens twee jaar toestaan bovenop de in de eerste alinea bedoelde maximumduur van vier jaar.

2.   De duur van de detachering wordt van het begin af aan vastgesteld in de in artikel 4 bedoelde briefwisseling. In geval van vernieuwing of verlenging van de detachering of van verandering van functie wordt dezelfde procedure toegepast.

3.   Een GND die reeds eerder bij het Agentschap gedetacheerd was, kan opnieuw worden gedetacheerd na overleg met de nationale overheidsdienst van oorsprong, op voorwaarde dat de GND blijft voldoen aan de in artikel 2 bedoelde voorwaarden voor detachering blijft voldoen en de in artikel 11, lid 5, van Besluit (GBVB) 2015/1835 vastgelegde algemene maximale duur in acht wordt genomen.

Artikel 6

Verplichtingen van de werkgever

Tijdens de duur van de detachering blijft de werkgever van de GND:

a)

de bezoldiging van de GND betalen;

b)

verantwoordelijk voor alle sociale rechten van de GND, met name inzake sociale zekerheid, verzekering en pensioen, en

c)

de ambtelijke stand van de GND als ambtenaar in vaste dienst of arbeidscontractant handhaven, onverminderd artikel 10, lid 2, onder d), en blijft hij de Directeur van het Agentschap in kennis stellen van eventuele wijzigingen in de ambtelijke stand van de GND als ambtenaar in vaste dienst of arbeidscontractant.

Artikel 7

Taakomschrijving

1.   GND's staan het personeel van het Agentschap bij en verrichten de opdrachten en taken die de Directeur van het Agentschap hun heeft toevertrouwd.

2.   Rekening houdend met de samenstelling van het personeel van het Agentschap en in het bijzonder met het belang van dat personeel voor de prestaties van het Agentschap, kan de Directeur managementtaken aan een GND toevertrouwen wanneer het belang van de dienst dat vereist.

Een GND kan het Agentschap in geen geval in rechte binden.

3.   Een GND mag aan missies en vergaderingen deelnemen. De Directeur kan evenwel bepalen dat de GND uitsluitend aan missies en vergaderingen mag deelnemen:

a)

om een personeelslid van het Agentschap te vergezellen, of

b)

indien hij alleen is, op te treden als waarnemer of louter voor informatiedoeleinden.

4.   Alleen het Agentschap is bevoegd om de resultaten van door een GND uitgevoerde taken goed te keuren.

5.   Het Agentschap, de werkgever van de GND en de GND zelf stellen alles in het werk om daadwerkelijke of potentiële belangenconflicten in samenhang met diens taken tijdens zijn detachering te vermijden. Daartoe deelt het Agentschap de GND en diens werkgever tijdig mee welke taken het voornemens is aan de GND op te dragen en verzoekt het hun schriftelijk te bevestigen dat er volgens hen geen reden bestaat om deze taken niet aan de GND toe te vertrouwen.

De GND wordt met name verzocht opgave te doen van ieder potentieel conflict tussen zijn gezinssituatie (in het bijzonder wat betreft de beroepsbezigheden van naaste of andere familieleden of aanzienlijke financiële belangen van de GND of die familieleden) en zijn taken tijdens de detachering.

De werkgever en de GND verbinden zich ertoe het Agentschap in kennis te stellen van iedere verandering van de omstandigheden tijdens de detachering die aanleiding kan geven tot enig belangenconflict.

6.   Indien het Agentschap van mening is dat de aard van de aan de GND toevertrouwde taken bijzondere voorzorgsmaatregelen op veiligheidsgebied vereist, moet de GND vóór de detachering een veiligheidsmachtiging kunnen overleggen.

Artikel 8

Rechten en plichten van GND's

1.   Gedurende de detachering handelt een GND op integere wijze. Daarbij geldt met name het volgende:

a)

de GND verricht de hem opgedragen taken en handelt voor het overige met enkel de belangen van het Agentschap voor ogen.

Bij de uitvoering van zijn taken aanvaardt de GND met name geen instructies van zijn werkgever, regeringen of andere personen, particuliere bedrijven of overheidsinstanties, en verricht hij evenmin werkzaamheden voor hen;

b)

de GND onthoudt zich van iedere handeling, en in het bijzonder van iedere meningsuiting in het openbaar, die afbreuk zou kunnen doen aan de waardigheid van zijn functie bij het Agentschap;

c)

de GND informeert zijn meerdere wanneer hij zich bij de uitvoering van zijn taken moet uitspreken over de behandeling of de afwikkeling van een aangelegenheid waarin hij een zodanig persoonlijk belang heeft dat zijn onafhankelijkheid in het geding kan komen;

d)

zonder machtiging, verleend onder de voorwaarden en volgens de regels van het Agentschap, is het de GND niet toegestaan om alleen of in samenwerking met anderen enig geschrift waarvan het onderwerp betrekking heeft op de werkzaamheden van Unie, openbaar te maken of openbaar te doen maken. Deze machtiging wordt alleen geweigerd als de overwogen publicatie schadelijk kan zijn voor de belangen van het Agentschap of de Unie;

e)

alle rechten die verband houden met de werkzaamheden die de GND bij de uitoefening van zijn functie verricht, komen toe aan het Agentschap;

f)

de GND woont in zijn standplaats of op zodanige afstand daarvan dat hij bij de uitvoering van de hem toevertrouwde taken niet gehinderd wordt;

g)

de GND staat zijn meerdere bij de dienst waarbij hij is gedetacheerd bij en adviseert hem; hij is tegenover die meerdere verantwoordelijk voor de uitvoering van de hem toevertrouwde taken.

2.   Tijdens en na zijn detachering neemt de GND de grootste discretie in acht met betrekking tot alle feitelijke gegevens en inlichtingen die bij de uitvoering van zijn taken of ter gelegenheid daarvan te zijner kennis komen. Het is de GND verboden enig document of gegeven dat niet eerder op rechtmatige wijze openbaar is gemaakt, in welke vorm dan ook te verstrekken aan personen die niet gemachtigd zijn daarvan kennis te nemen, of deze ten eigen bate aan te wenden.

3.   Aan het einde van de detachering blijft de GND gehouden op integere wijze en discreet te handelen wanneer hij nieuwe taken verricht en bepaalde functies of voordelen aanvaardt.

Daartoe stelt de GND het Agentschap gedurende drie jaar na de beëindiging van zijn detachering onverwijld in kennis van alle functies of taken die kunnen leiden tot een belangenconflict in verband met de door hem tijdens de detachering verrichte taken.

4.   De GND is onderworpen aan de bij het Agentschap geldende beveiligingsregels, met inbegrip van gegevensbeschermingsregels en beschermingsregels voor netwerken van het Agentschap. De GND is tevens onderworpen aan de regels inzake de bescherming van de financiële belangen van het Agentschap.

5.   Bij niet-naleving van het bepaalde in de leden 1, 2 en 4 van dit artikel kan het Agentschap de detachering van een GND overeenkomstig artikel 10, lid 2, onder c), beëindigen.

6.   De GND doet onmiddellijk schriftelijke melding bij zijn meerdere indien hij tijdens zijn detachering kennis krijgt van feiten die het bestaan doen vermoeden van:

a)

mogelijke onwettige activiteiten, inclusief fraude of corruptie, die de belangen van de Unie schaden, of

b)

gedragingen bij de uitvoering van de werkzaamheden in dienstverband die een aanwijzing vormen voor ernstig plichtsverzuim door personeelsleden van het Agentschap of door GND's.

Dit lid is ook van toepassing in het geval van ernstig plichtsverzuim door een personeelslid van een instelling van de Unie, of enige andere persoon die in dienst is van of werkt voor rekening van een instelling van de Unie.

7.   Indien een meerdere een melding als bedoeld in lid 6 van dit artikel ontvangt, neemt hij de maatregelen bedoeld in artikel 27 van Besluit (EU) 2016/1351 van de Raad (3) (hierna „het statuut van het Agentschap”). De artikelen 27, 28 en 29 van het statuut van het Agentschap zijn van toepassing op de meerdere in de zin van artikel 4 van dit besluit. Die bepalingen zijn van overeenkomstige toepassing op de betrokken GND, teneinde te waarborgen dat zijn rechten worden geëerbiedigd.

Artikel 9

Schorsing van de detachering

1.   Op schriftelijk verzoek van de GND of diens werkgever, en met instemming van de werkgever, kan het Agentschap schorsing van de detachering toestaan en de voorwaarden daarvoor vaststellen. Tijdens deze schorsing:

a)

worden de in de artikel 19 bedoelde vergoedingen en toelagen niet uitgekeerd;

b)

worden de in de artikel 20 bedoelde kosten alleen vergoed wanneer het Agentschap zelf om de schorsing heeft verzocht.

2.   Het Agentschap stelt de werkgever en de permanente vertegenwoordiging of missie van de betrokken staat in kennis van de schorsing.

Artikel 10

Beeïndiging van de detachering

1.   Onverminderd lid 2 kan de detachering op verzoek van het Agentschap of van de werkgever van de GND worden beëindigd mits de andere partij drie maanden van tevoren daarvan in kennis is gesteld. De detachering kan ook op verzoek van de GND worden beëindigd, mits de werkgever en het Agentschap daarmee instemmen en dezelfde opzeggingstermijn in acht wordt genomen.

2.   In uitzonderlijke gevallen kan de detachering zonder opzeggingstermijn worden beëindigd:

a)

door de werkgever van de GND, indien diens wezenlijke belangen zulks vereisen;

b)

in onderlinge overeenstemming tussen het Agentschap en de werkgever, op een door de GND aan beide partijen gericht verzoek, indien zijn wezenlijke persoonlijke of beroepsbelangen zulks vereisen;

c)

door het Agentschap, in geval van ernstige niet-naleving door de GND van de bij dit besluit vastgestelde verplichtingen. Het Agentschap overlegt met de permanente vertegenwoordiging of missie van de betrokken staat en houdt rekening met alle opmerkingen die in verband met zijn besluit;

d)

door het Agentschap, ingeval de ambtelijke stand van de GND als ambtenaar in vaste dienst of arbeidscontractant van de werkgever wordt beëindigd of gewijzigd; de GND wordt vooraf in de gelegenheid gesteld om opmerkingen in te dienen.

3.   In geval van beëindiging van de detachering uit hoofde van lid 2, onder c), overlegt het Agentschap onverwijld met de werkgever en de permanente vertegenwoordiging of missie van de betrokken staat.

HOOFDSTUK II

Arbeidsvoorwaarden

Artikel 11

Sociale zekerheid

1.   Vóór de detachering bevestigt de werkgever aan het Agentschap dat de GND tijdens zijn detachering onderworpen zal blijven aan de socialezekerheidswetgeving die van toepassing is op de nationale overheidsdienst of de organisatie of entiteit waar de deskundige in dienst is. Daartoe verstrekt de betrokken overheidsdienst het Agentschap de verklaring als bedoeld in artikel 19, lid 2, van Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad (4) (hierna „Portable document A1”). De organisatie of entiteit verstrekt het Agentschap een aan Portable document A1 gelijkwaardig certificaat en zij toont aan dat de toepasselijke socialezekerheidswetgeving voorziet in de vergoeding van in het buitenland gemaakte gezondheidszorgkosten.

2.   Vanaf de aanvang van zijn detachering is de GND door het Agentschap verzekerd tegen ongevallen. Op de dag waarop de GND zich bij de Directeur van het Agentschap aanmeldt om de administratieve formaliteiten in verband met de detachering te vervullen, verstrekt het Agentschap de GND een afschrift van de voor deze verzekering geldende voorwaarden.

3.   Indien in het kader van een missie waaraan de GND uit hoofde van artikel 7, lid 2, en artikel 29 deelneemt, een aanvullende of specifieke verzekering vereist is, komen de daarmee verband houdende kosten voor rekening van het Agentschap, of, in geval van kosteloze GND's en NDBO's, van de nationale overheidsdienst van oorsprong, nadat de betrokken staat is geraadpleegd over de betrokken missie.

Artikel 12

Arbeidstijden

1.   De GND is onderworpen aan de bij het Agentschap geldende arbeidstijdregeling, afhankelijk van de behoeften van de functie die hem binnen het Agentschap is toegewezen.

2.   De GND werkt gedurende de hele detacheringsperiode op voltijdse basis. Wanneer een directeur daartoe een naar behoren gemotiveerd verzoek indient, kan het Agentschap een GND toestemming verlenen om deeltijds te werken, mits de werkgever daarmee instemt en voor zover dit met de belangen van het Agentschap verenigbaar is.

3.   Wanneer een GND toestemming heeft gekregen om deeltijds te werken, werkt hij ten minste de helft van de normale arbeidstijd.

Artikel 13

Afwezigheid wegens ziekte of ongeval

1.   In geval van afwezigheid wegens ziekte of ongeval stelt de GND zijn meerdere zo spoedig mogelijk daarvan in kennis, met vermelding van het adres waar hij verblijft. Wanneer de afwezigheid langer dan drie achtereenvolgende dagen duurt, legt de GND een medisch attest over en kan hij aan een door het Agentschap georganiseerde medische controle worden onderworpen.

2.   Wanneer de afwezigheid wegens ziekte of ongeval van telkens ten hoogste drie dagen over een periode van twaalf maanden een totaal van twaalf dagen overschrijdt, legt de GND voor elke nieuwe afwezigheid wegens ziekte of ongeval een medisch attest over.

3.   Wanneer de afwezigheid wegens ziekte of ongeval langer duurt dan een maand of, indien die langer is, de door de GND reeds volbrachte diensttijd, worden de in artikel 19, leden 1 en 2, bedoelde vergoedingen en toelagen geschorst. Dit lid geldt niet wanneer de ziekte verband houdt met zwangerschap. Afwezigheid wegens ziekte of ongeval mag niet langer duren dan de periode van detachering van de betrokkene.

4.   Wanneer de GND evenwel tijdens de detacheringsperiode door een arbeidsongeval wordt getroffen, blijft hij gedurende de hele periode van arbeidsongeschiktheid en zolang de detacheringsperiode niet is verstreken, de volledige in artikel 19, leden 1 en 2, bedoelde vergoedingen en toelagen ontvangen.

Artikel 14

Vakantieverlof, buitengewoon verlof en feestdagen

1.   Onverminderd specifieke bepalingen van dit besluit, is de GND onderworpen aan de bij het Agentschap geldende regels inzake vakantieverlof, buitengewoon verlof en feestdagen.

2.   Een verlof moet van tevoren worden goedgekeurd door de eenheid waarbij de GND is aangesteld.

3.   Op een naar behoren gemotiveerd verzoek van de werkgever kan door het Agentschap een aanvullend buitengewoon verlof van ten hoogste twee dagen per periode van twaalf maanden worden toegekend. De verzoeken worden per geval beoordeeld.

4.   Vakantiedagen die bij het verstrijken van de detacheringsperiode niet zijn opgenomen, worden niet vergoed.

5.   Aan een GND wiens duur van detachering minder dan zes maanden bedraagt, kan, op grond van een met redenen omkleed verzoek zijnerzijds, buitengewoon verlof worden toegekend bij besluit van de Directeur van het Agentschap. Dit buitengewoon verlof bedraagt ten hoogste drie dagen voor de gehele duur van de detachering. Vóór de toekenning van een dergelijk verlof raadpleegt de betrokken directeur de eenheid personeelszaken (hierna „eenheid personeelszaken”) van het Agentschap.

Artikel 15

Buitengewoon verlof voor opleiding

Onverminderd artikel 14, lid 3, kan het Agentschap op een met redenen omkleed verzoek van de werkgever een aanvullend buitengewoon verlof toekennen aan GND's wiens duur van detachering zes maanden of langer duurt, voor een door de werkgever te verstrekken opleiding met het oog op de re-integratie van de GND.

Artikel 16

Moederschaps- en vaderschapsverlof

1.   De GND is onderworpen aan de bij het Agentschap geldende regels inzake moederschaps- en vaderschapsverlof.

2.   Wanneer de GND op grond van de voor de werkgever geldende nationale wetgeving recht heeft op een langer moederschapsverlof, wordt de detachering, op verzoek van de GND en na voorafgaande toestemming van de werkgever, gedurende de tijd waarmee deze periode het door het Agentschap toegekende moederschapsverlof overschrijdt, geschorst. Als het belang van het Agentschap zulks rechtvaardigt, wordt de detacheringsperiode in dat geval dienovereenkomstig verlengd.

3.   Onverminderd lid 1, kan de GND na voorafgaande toestemming van de werkgever ook verzoeken de detachering te schorsen gedurende de gehele periode van het moederschapsverlof. Als de belangen van het Agentschap zulks rechtvaardigen, wordt de detacheringsperiode in dat geval dienovereenkomstig verlengd.

4.   De leden 2 en 3 gelden ook in het geval van adoptie.

5.   Aan moeders die borstvoeding geven, kan op hun verzoek en na overlegging van een medisch attest waaruit blijkt dat zij borstvoeding geven, buitengewoon verlof worden toegekend voor een periode van ten hoogste vier weken, die ingaat op het ogenblik dat het moederschapsverlof verstrijkt; tijdens deze periode blijft de GND de in artikel 19 bedoelde vergoedingen en toelagen ontvangen.

Artikel 17

Beheer en controle

Het beheer van en de controle op arbeidstijden en afwezigheid worden toevertrouwd aan de eenheid personeelszaken en het directoraat of de eenheid waarbij de GND is aangesteld, overeenkomstig de geldende regels en procedures binnen het Agentschap.

HOOFDSTUK III

Vergoedingen en kosten

Artikel 18

Berekening van vergoedingen en reiskosten

1.   Voor de toepassing van dit besluit moeten de plaats van aanwerving, de standplaats en de plaats van terugkeer van een GND door het Agentschap worden vastgesteld op basis van de geografische ligging van deze plaatsen in lengte- en breedtegraden, zoals berekend door de eenheid personeelszaken.

2.   In het kader van dit besluit wordt verstaan onder:

a)

de plaats van aanwerving: de plaats waar de GND onmiddellijk vóór zijn detachering zijn werkzaamheden voor zijn werkgever uitoefende;

b)

de standplaats: Brussel;

c)

de plaats van terugkeer: de plaats waar de GND na zijn detachering zijn hoofdwerkzaamheden zal verrichten.

De plaats van aanwerving wordt bepaald in de in artikel 4 bedoelde briefwisseling.

3.   De omstandigheden die verband houden met werkzaamheden die de GND voor een andere staat dan de staat van de standplaats heeft verricht, worden voor de toepassing van dit artikel niet in aanmerking genomen.

Artikel 19

Vergoedingen en toelagen

1.   De GND heeft gedurende de gehele periode van zijn detachering recht op een dagvergoeding volgens dezelfde criteria als de ontheemdingstoelage van de tijdelijke functionarissen bedoeld in artikel 4 van bijlage IV bij het statuut van het Agentschap. Indien aan die criteria wordt voldaan, bedraagt de dagvergoeding 128,67 EUR. Anders bedraagt deze vergoeding 32,18 EUR. Deze vergoedingen stemmen overeen met de vergoeding die wordt uitgekeerd aan een bij het secretariaat-generaal van de Raad gedetacheerd nationaal deskundige.

2.   De GND heeft gedurende de gehele periode van zijn detachering recht op een bijkomende maandelijkse toelage die wordt toegekend volgens de onderstaande tabel:

Geografische afstand tussen de plaats van aanwerving en de standplaats (in km)

Bedrag in EUR

0-150

0,00

> 150

82,70

> 300

147,03

> 500

238,95

> 800

385,98

> 1 300

606,55

> 2 000

726,04

3.   De in de leden 1 en 2 bedoelde vergoedingen zijn bedoeld om ook de verhuiskosten van de GND en eventuele jaarlijkse reiskosten tijdens de detachering te dekken. Deze worden doorbetaald tijdens perioden van dienstreizen, vakantieverlof, moederschapsverlof, vaderschaps- of adoptieverlof, buitengewoon verlof en door het Agentschap toegekende vrije dagen, onverminderd de artikelen 14, 15 en 16. Wanneer de GND toestemming heeft gekregen om deeltijds te werken, heeft hij recht op pro rata verlaagde vergoedingen.

4.   Bij de aanvang van zijn detachering ontvangt de GND bij wijze van voorschot een bedrag, gelijk aan de dagvergoeding voor 75 dagen. Door deze betaling vervalt elk recht op nieuwe dagvergoedingen voor de overeenkomstige periode. Wanneer de GND zijn dienst bij het Agentschap definitief beëindigt vóór het verstrijken van de periode waarvan is uitgegaan voor de berekening van het voorschot, wordt het gedeelte van dat voorschot dat overeenkomt met het resterende aantal dagen teruggevorderd.

5.   In de in artikel 4 bedoelde briefwisseling wordt het Agentschap door de werkgever in kennis gesteld van door de GND ontvangen soortgelijke betalingen als die welke worden vermeld in de leden 1 en 2 van het onderhavige artikel. Deze bedragen worden in mindering gebracht op de overeenkomstige vergoedingen die door het Agentschap aan de GND worden toegekend.

6.   De aanpassing van de bezoldigingen en vergoedingen die wordt vastgesteld door toepassing van artikel 60 van het statuut van het Agentschap, is automatisch van toepassing op de maandelijkse vergoedingen en dagvergoedingen in de maand na de vaststelling ervan, zonder terugwerkende kracht. De nieuwe bedragen die voortvloeien uit de aanpassing worden bekendgemaakt in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 20

Reiskosten

1.   De GND heeft recht op een forfaitaire vergoeding van de reiskosten voor hemzelf aan het begin van de detachering.

2.   De forfaitaire vergoeding is gebaseerd op een vergoeding per kilometer geografische afstand tussen de plaats van aanwerving en de standplaats. De kilometervergoeding wordt bepaald overeenkomstig artikel 7 van bijlage IV bij het statuut van het Agentschap.

3.   De GND heeft recht op terugbetaling van de reiskosten voor hemzelf naar de plaats van terugkeer aan het einde van de detachering. De vergoeding van die reiskosten mag niet meer bedragen dan het bedrag waarop de GND recht zou hebben indien hij naar zijn plaats van aanwerving zou terugkeren.

4.   De reiskosten van de gezinsleden van de GND worden niet vergoed.

Artikel 21

Dienstreizen en vergoeding van kosten van dienstreizen

1.   De GND kan op dienstreis worden gezonden.

2.   Kosten van dienstreizen worden vergoed overeenkomstig de voorwaarden die bij het Agentschap gelden.

Artikel 22

Opleiding

De GND kan aan door het Agentschap georganiseerde opleidingscursussen deelnemen, indien het belang van het Agentschap dat rechtvaardigt. Bij het nemen van een besluit betreffende de toelating van een GND tot een opleidingscursus, wordt het billijke belang van de betrokkene, met name gelet op de ontwikkeling van zijn loopbaan, na de detachering in aanmerking genomen.

Artikel 23

Administratieve bepalingen

1.   De GND moet zich de eerste dag van zijn detachering bij de bevoegde eenheid personeelszaken aanmelden om de vereiste administratieve formaliteiten te vervullen. Indiensttreding vindt plaats op de eerste of de zestiende dag van de maand.

2.   Betalingen door het Agentschap geschieden in euro's.

HOOFDSTUK IV

Op kosteloze basis gedetacheerde deskundigen

Artikel 24

Op kosteloze basis gedetacheerde deskundigen

1.   Een GND kan tijdens de periode van detachering als kosteloze GND bij het Agentschap worden gedetacheerd.

Voor een dergelijke detachering betaalt het Agentschap geen vergoedingen of onkosten behalve, in voorkomend geval, de in artikel 25 bedoelde.

2.   De artikelen 18, 19 en 20 zijn niet van toepassing op kosteloze GND's.

Onverminderd artikel 8 dient uit het gedrag van een kosteloze GND steeds te blijken dat hij bij het Agentschap is gedetacheerd; het gedrag dient steeds in overeenstemming te zijn met de waardigheid van zijn functie bij het Agentschap.

Artikel 25

Dienstreizen

1.   Een kosteloze GND die deelneemt aan dienstreizen buiten zijn standplaats, wordt vergoed volgens de regels die gelden voor de vergoeding van dienstreizen voor ambtenaren, tenzij tussen het Agentschap en de werkgever anders is overeengekomen.

2.   Indien het Agentschap in het kader van een dienstreis een bijzondere aanvullende verzekering tegen hoge risico's afsluit voor ambtenaren, geldt dit voordeel tevens voor de kosteloze GND die aan dezelfde dienstreis deelneemt.

3.   Een kosteloze GND die deelneemt aan een dienstreis buiten het grondgebied van de Unie, is onderworpen aan de beveiligingsregeling die bij het Agentschap in het kader van die dienstreizen geldt.

Artikel 26

Kosteloze GND's worden niet opgenomen in de personeelsformatie. Niettemin wordt hun aantal met het oog op transparantie en voor informatieve doeleinden gemeld aan het bestuur, als onderdeel van de jaarlijkse verslaglegging door de Directeur.

HOOFDSTUK V

GND's die worden betaald met middelen uit ad-hocprojecten of -programma's

Artikel 27

Dit besluit is ook van toepassing op GND's wier vergoedingen worden betaald met middelen in het kader van ad-hocprojecten of -programma's van het Agentschap, als bedoeld in de artikelen 19 en 20 van Besluit (GBVB) 2015/1835 (hierna „ad-hoc-GND's”).

Artikel 28

Ad-hoc-GND's worden uitsluitend toegewezen aan de ad-hocprojecten of -programma's met de middelen waarvoor hun respectieve vergoedingen en onkosten worden betaald.

De aanwerving van ad-hoc-GND's is onderworpen aan de voorafgaande goedkeuring van de betrokken bijdragende lidstaten, op basis van een voorstel door een of meer van de bijdragende lidstaten of door het Agentschap, waarin voor elke functie het ontwerp van de kennisgeving van vacature is opgenomen.

Artikel 29

Ad-hoc-GND's worden niet opgenomen in de personeelsformatie. Niettemin wordt hun aantal met het oog op transparantie en voor informatieve doeleinden gemeld aan het bestuur, als onderdeel van de jaarlijkse verslaglegging door de Directeur.

Artikel 30

De begroting van ad-hocprojecten of -programma's waarmee de vergoedingen en onkosten van ad-hoc-GND's worden betaald, kan bijdragen omvatten van derde landen die aan die projecten en programma's deelnemen, krachtens artikel 26, lid 5, van Besluit (GBVB) 2015/1835.

Niettegenstaande het bepaalde in artikel 1,, tweede alinea, komen de onderdanen van de betrokken derde landen omwille van deze bijdragen niet in aanmerking voor aanwervingsprocedures voor ad-hoc-GND's.

HOOFDSTUK VI

Nationale deskundigen in beroepsopleiding

Artikel 31

Algemene bepalingen en definities

Nationale deskundigen in beroepsopleiding (hierna NDBO's zijn GND's die tot het Agentschap worden toegelaten voor doeleinden die verband houden met beroepsopleiding.

Artikel 32

Doel van de beroepsopleiding

1.   Het doel van de beroepsopleiding bestaat erin:

a)

de NDBO's ervaring te laten opdoen met de werkmethoden en projecten van het Agentschap;

b)

hen in staat te stellen praktische ervaring op te doen en zich een begrip te vormen van de dagelijkse werkzaamheden van het Agentschap en hen in de gelegenheid te stellen in een multiculturele, meertalige omgeving te werken;

c)

het personeel van nationale overheden, in het bijzonder ministeries van Defensie, in staat te stellen de kennis die zij tijdens hun studie hebben verworven in de praktijk te brengen, met name in hun respectieve bevoegdheidsgebieden.

2.   Het Agentschap, van zijn kant heeft baat bij de inbreng van personen die een nieuw perspectief en actuele kennis kunnen bieden, die het dagelijkse werk van de instelling zullen verrijken en — bouwt een netwerk op van personen die rechtstreekse ervaring met zijn procedures hebben.

Artikel 33

Ontvankelijkheid

De bepalingen van artikel 2, met uitzondering van lid 3, zijn van overeenkomstige toepassing op NDBO's.

Artikel 34

Duur van de beroepsopleiding

1.   De beroepsstages duren van drie tot en met 24 maanden. De duur wordt bij de aanvang vastgesteld en kan om naar behoren gemotiveerde redenen worden verlengd, tot een maximum van 24 maanden.

2.   Een NDBO mag slechts één beroepsstage doen.

Artikel 35

Organisatie van de beroepsopleiding

Gedurende de hele beroepsstage staan de NDBO's onder toezicht van een opleidingsadviseur. De opleidingsadviseur moet de eenheid personeelszaken in kennis stellen van eventuele belangrijke voorvallen tijdens de beroepsstage met name afwezigheden, ziekte, ongevallen of onderbreking waar hij weet van heeft of die hem door de NDBO zijn gemeld.

NDBO's gehoorzamen aan de instructies van hun opleidingsadviseur, hun hiërarchieke meerderen in het directoraat of de dienst waarbij ze zijn gedetacheerd, en de eenheid personeelszaken.

NDBO's hebben toestemming om vergaderingen bij te wonen, tenzij deze vergaderingen beperkt toegankelijk of vertrouwelijk zijn en de NDBO geen veiligheidsmachtiging heeft, om documentatie te ontvangen en om deel te nemen aan de activiteiten van de afdeling waarbij zij zijn gedetacheerd.

Artikel 36

Opschorting van de beroepsstage

Op schriftelijk verzoek van de NDBO of zijn werkgever, en met voorafgaande toestemming van deze laatste, kan de Directeur van het Agenschap een zeer korte opschorting of de voortijdige beëindiging van de beroepsstage toestaan. De NDBO kan terugkeren om de resterende periode van de beroepsstage te voltooien, maar slechts tot het einde van die periode. De stage kan onder geen beding worden verlengd.

Artikel 37

Arbeidsomstandigheden en bezoldiging

1.   Artikel 2, lid 3, en de artikelen 3, 5, 18, 19 en 20 zijn niet van toepassing op NDBO's.

2.   NDBO's worden beschouwd als kosteloze GND's in de zin van hoofdstuk IV. Zij worden door hun werkgever doorbetaald, zonder enige financiële compensatie door het Agentschap.

Het Agentschap aanvaardt geen verzoeken om subsidies of vergoedingen of om de terugbetaling van reis- of andere kosten, behalve voor de terugbetaling van kosten die zijn gemaakt in het kader van dienstreizen welke deel uitmaken van de beroepsstage.

Artikel 38

Verslagen en deelnamecertificaat

NDBO's die de afgesproken periode van beroepsopleiding hebben voltooid, vullen aan het eind van hun stage de door de eenheid personeelszaken gevraagde evaluatieverslagen in. Ook opleidingsadviseurs vullen het betrokken evaluatieverslag in.

Onder voorbehoud van het invullen van deze verslagen, ontvangen NDBO's die hun beroepsstage voltooid hebben, een certificaat waarop de data van de beroepsopleiding en de afdeling waar die heeft plaatsgevonden, staan vermeld.

Artikel 39

NDBO's worden niet opgenomen in de personeelsformatie. Niettemin wordt hun aantal met het oog op transparantie en voor informatieve doeleinden gemeld aan het bestuur, als onderdeel van de jaarlijkse verslaglegging door de Directeur.

HOOFDSTUK VII

Klachten

Artikel 40

Klachten

Onverminderd de mogelijkheden tot het instellen van een beroep na aanvaarding van een betrekking, kan een GND, onder de voorwaarden en binnen de termijnen die zijn vastgesteld in artikel 263 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, bij het krachtens het statuut van het Agentschap tot het sluiten van overeenkomsten bevoegde gezag (hierna „TSOBG”) een klacht indienen over een handeling van het TSOBG uit hoofde van dit besluit die voor hem een negatief effect heeft, met uitzondering van handelingen die rechtstreeks voortvloeien uit door de werkgever genomen besluiten.

De klacht moet binnen twee maanden worden ingediend. Deze periode begint op de datum van kennisgeving van het besluit aan de betrokkene, maar in geen geval later dan de datum waarop de betrokkene de kennisgeving heeft ontvangen. Het TSOBG brengt zijn met redenen omklede besluit binnen vier maanden, te rekenen vanaf de dag van indiening van de klacht, ter kennis van de betrokkene. Indien de GND aan het eind van die periode geen antwoord op de klacht heeft ontvangen, wordt de klacht geacht impliciet te zijn verworpen.

HOOFDSTUK VIII

Slotbepalingen

Artikel 41

Verstrekking van informatie

De permanente vertegenwoordigingen van alle lidstaten worden op jaarbasis op de hoogte gehouden over het aantal GND's in het Agentschap. Deze informatie omvat tevens:

a)

de nationaliteit van GND's die zijn gedetacheerd door een organisatie of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, tweede alinea;

b)

eventuele uitzonderingen op de selectieprocedure overeenkomstig artikel 3, lid 3;

c)

de aanstelling van alle GND's;

d)

eventuele opschorting en voortijdige beëindiging van de detachering van deskundigen overeenkomstig de artikelen 9 en 10;

e)

de jaarlijkse aanpassing van de vergoedingen en toelagen van de GND's in overeenstemming met artikel 19.

Artikel 42

Bevoegdheidsdelegatie

Alle bevoegdheden die op grond van dit besluit aan het Agentschap worden toegekend, worden uitgeoefend door het TSOBG.

Artikel 43

Intrekking

Besluit 2004/677/EG wordt ingetrokken. De artikelen 15 tot en met 19 daarvan blijven evenwel van toepassing op GND's die hierom verzoeken voor detacheringen die bij de inwerkingtreding van dit besluit lopende zijn, onverminderd artikel 44.

Artikel 44

Inwerkingtreding en toepassing

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Het is op elke nieuwe detachering, hernieuwing of verlenging van detachering van toepassing vanaf de eerste dag van de maand volgende op die waarin het in werking treedt.

Gedaan te Brussel, 4 augustus 2016.

Voor de Raad

De voorzitter

M. LAJČÁK


(1)  PB L 266 van 13.10.2015, blz. 55.

(2)  Besluit 2004/677/EG van de Raad van 24 september 2004 betreffende de regeling die van toepassing is op nationale deskundigen en militairen die bij het Europees Defensieagentschap zijn gedetacheerd (PB L 310 van 7.10.2004, blz. 64).

(3)  Besluit (EU) 2016/1351 van de Raad van 4 augustus 2016 betreffende het statuut van het personeel van het Europees Defensieagentschap (zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad).

(4)  Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 284 van 30.10.2009, blz. 1).


12.8.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 219/98


BESLUIT (EU) 2016/1353 VAN DE RAAD

van 4 augustus 2016

betreffende het financieel reglement van het Europees Defensieagentschap en tot intrekking van Besluit 2007/643/GBVB

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien Besluit (GBVB) 2015/1835 van de Raad van 12 oktober 2015 tot vaststelling van het statuut, de zetel en de voorschriften voor de werking van het Europees Defensieagentschap (1), en met name artikel 18,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 18 september 2007 heeft de Raad Besluit 2007/643/GBVB (2) betreffende het financieel reglement van het Europees Defensieagentschap, alsmede de regels voor het plaatsen van opdrachten en de regels inzake de financiële bijdragen uit de operationele begroting van het Europees Defensieagentschap, vastgesteld.

(2)

Ten gevolge van de vaststelling van Besluit (GBVB) 2015/1835 moet Besluit 2007/643/GBVB worden ingetrokken en moet er een nieuw financieel reglement voor het Europees Defensieagentschap worden vastgesteld,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

TITEL I

ONDERWERP EN DEFINITIES

Artikel 1

Onderwerp

Dit besluit bevat de financiële basisregels voor het Europees Defensieagentschap (hierna „het Agentschap”).

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

a)   „deelnemende lidstaten”: de lidstaten die aan het Agentschap deelnemen;

b)   „bijdragende lidstaten”: de deelnemende lidstaten die bijdragen aan een specifiek project of programma van het Agentschap;

c)   „algemene begroting”: de algemene begroting vastgesteld overeenkomstig artikel 13 van Besluit (GBVB) 2015/1835;

d)   „extra ontvangsten”: de extra ontvangsten waarvan de inhoud wordt omschreven in artikel 15 van Besluit (GBVB) 2015/1835;

e)   „ordonnateur”: de Directeur van het Agentschap die de in artikel 10, lid 5, van Besluit (GBVB) 2015/1835 omschreven bevoegdheden uitoefent;

f)   „begroting”: het instrument waarbij voor elk begrotingsjaar alle voor het Agentschap noodzakelijk geachte ontvangsten en uitgaven worden geraamd en toegestaan;

g)   „controle”: alle maatregelen ter verkrijging van redelijke zekerheid inzake de doeltreffendheid, efficiëntie en zuinigheid van verrichtingen, de betrouwbaarheid van de verslaglegging, de bescherming van activa en informatie, de voorkoming, opsporing en correctie van fraude en onregelmatigheden en de follow-up daarvan, en de adequate beheersing van de risico's in verband met de wettigheid en de regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen, rekening houdend met het meerjarige karakter van de programma's en met de aard van de betrokken betalingen. De controle hiervan kan diverse toetsen inhouden, alsmede de tenuitvoerlegging van beleid en procedures om de in de eerste zin beschreven doelstellingen te bereiken;

h)   „toets”: de verificatie van een specifiek aspect van een uitgaven- of ontvangstenverrichting.

TITEL II

BEGROTING VAN HET AGENTSCHAP

Artikel 3

Begroting van het agentschap

De begroting van het Agentschap omvat de algemene begroting, de aan de activiteiten in het kader van ad-hocprojecten of ad-hocprogramma's verbonden begrotingen als bedoeld in hoofdstuk IV van Besluit (GBVB) 2015/1835 en begrotingen voortvloeiend uit extra ontvangsten.

HOOFDSTUK 1

Begrotingsbeginselen

Artikel 4

Eerbiediging van begrotingsbeginselen

De begroting van het Agentschap wordt overeenkomstig artikel 12 van Besluit (GBVB) 2015/1835 opgesteld en uitgevoerd in overeenstemming met de in dit besluit omschreven begrotingsbeginselen.

Artikel 5

Eenheidsbeginsel en begrotingswaarachtigheidsbeginsel

1.   Slechts door aanwijzing op een onderdeel van de begroting van het Agentschap kunnen ontvangsten worden geïnd en uitgaven worden verricht.

2.   Voor geen enkele uitgave kan een verplichting worden aangegaan of een betalingsopdracht gegeven boven het bedrag van de in de begroting van het Agentschap goedgekeurde kredieten.

3.   In de begroting van het Agentschap kan slechts een krediet worden opgenomen als er een noodzakelijk geachte uitgave tegenover staat.

4.   De rente op uit de begroting van het Agentschap betaalde voorfinanciering is niet verschuldigd aan het Agentschap.

Artikel 6

Jaarperiodiciteitsbeginsel

1.   De in de begroting van het Agentschap opgenomen kredieten worden toegestaan voor de duur van een begrotingsjaar, dat begint op 1 januari en eindigt op 31 december.

2.   Vastleggingskredieten dekken de totale kosten van de juridische verbintenissen die tijdens het begrotingsjaar worden aangegaan, of tot en met 31 maart van het volgende begrotingsjaar in het geval van juridische verbintenissen waarvan de meeste voorbereidende stadia op 31 december zijn beëindigd.

3.   Betalingskredieten dekken de betalingen die voortvloeien uit de uitvoering van de juridische verbintenissen die tijdens het begrotingsjaar of voorafgaande begrotingsjaren zijn aangegaan.

4.   Gelet op de behoeften van het Agentschap, kunnen ongebruikte kredieten, onder voorbehoud van goedkeuring door het bestuur overeenkomstig artikel 15, in de raming van ontvangsten en uitgaven van het volgende begrotingsjaar worden opgenomen. Deze kredieten moeten het eerst worden gebruikt.

5.   De leden 1 tot en met 4 beletten niet dat vastleggingen in de begroting voor acties waarvan detenuitvoerlegging zich over meer dan één begrotingsjaar uitstrekt, in jaartranches worden verdeeld.

Artikel 7

Evenwichtsbeginsel

1.   De begroting is wat ontvangsten en betalingskredieten betreft in evenwicht.

2.   Het Agentschap mag binnen het kader van de begroting van het Agentschap geen leningen aangaan.

3.   Indien in een bepaald begrotingsjaar een overschot op de begroting van het Agentschap wordt geboekt, wordt dat overschot beschouwd als een krediet dat beschikbaar is voor de deelnemende lidstaten en aan hen wordt teruggegeven als aftrek van de derde bijdrage van het volgende begrotingsjaar.

Artikel 8

Rekeneenheidsbeginsel

De begroting van het Agentschap wordt in euro opgesteld, uitgevoerd en onderworpen aan rekening en verantwoording. Voor kasbehoeften is de rekenplichtige evenwel gemachtigd transacties in andere valuta's te verrichten.

Artikel 9

Universaliteitsbeginsel

De totale ontvangsten dekken de totale betalingskredieten. De ontvangsten en de uitgaven moeten in hun geheel in de begroting worden opgenomen en mogen niet met elkaar worden gecompenseerd.

Artikel 10

Specialiteitsbeginsel

1.   De kredieten worden ten minste per titel en hoofdstuk gespecificeerd.

2.   De ordonnateur kan kredieten overschrijven van het ene hoofdstuk naar het andere zonder beperking en van de ene titel naar de andere tot maximaal 10 % van de kredieten van het jaar dat vermeld staat op het begrotingsonderdeel waarvan kredieten worden overgeschreven.

Bij overschrijding van de in de eerste alinea bedoelde grens stelt de ordonnateur het bestuur kredietoverschrijvingen van de ene titel naar de andere voor. Het bestuur heeft drie weken tijd om tegen dergelijke overschrijvingen bezwaar aan te tekenen. Na deze termijn worden zij geacht te zijn aanvaard.

De ordonnateur stelt het bestuur in kennis van alle overeenkomstig de eerste alinea verrichte overschrijvingen. Voorstellen voor kredietoverschrijvingen en uitgevoerde overschrijvingen gaan vergezeld van passende en gedetailleerde motiveringen waaruit de besteding van de kredieten en de verwachte behoeften tot het einde van het begrotingsjaar blijken, voor zowel de begrotingsonderdelen die worden verhoogd als die welke worden verlaagd.

Artikel 11

Beginsel van goed financieel beheer

1.   De kredieten worden aangewend volgens de beginselen van goed financieel beheer, met name de beginselen van zuinigheid, efficiëntie en doeltreffendheid.

2.   Zuinigheid betekent dat de door het Agentschap voor zijn activiteiten ingezette middelen tijdig, in passende hoeveelheid en kwaliteit en tegen de best mogelijke prijs beschikbaar worden gesteld.

Efficiëntie betekent dat de beste verhouding tussen de ingezette middelen en de verkregen resultaten wordt nagestreefd.

Doeltreffendheid betekent dat de gestelde doelen en de beoogde resultaten worden bereikt.

Artikel 12

Interne controle op de begrotingsuitvoering

1.   Op de uitvoering van de begroting van het Agentschap wordt een doeltreffende en efficiënte interne controle uitgeoefend.

2.   Voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap wordt interne controle gedefinieerd als een proces dat op alle niveaus van het beheer van toepassing is en redelijke zekerheid moet verschaffen over de verwezenlijking van de volgende doelstellingen:

a)

doeltreffendheid, efficiëntie en zuinigheid van de verrichtingen;

b)

betrouwbaarheid van de verslaglegging;

c)

bescherming van activa en informatie;

d)

preventie, opsporing, correctie en follow-up van fraude en onregelmatigheden;

e)

adequate beheersing van de risico's in verband met de wettigheid en de regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen.

3.   Een doeltreffende en efficiënte interne controle is gebaseerd op beproefde internationale methoden en omvat in het bijzonder de in artikel 32, leden 3 en 4, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (3) vastgelegde elementen, rekening houdend met de structuur en de grootte van het Agentschap, de aard van de aan het Agentschap toevertrouwde taken en de in het geding zijnde bedragen en financiële en operationele risico's.

Artikel 13

Ttransparantiebeginsel

1.   De begroting van het Agentschap wordt opgesteld, uitgevoerd en aan rekening en verantwoording onderworpen in overeenstemming met het transparantiebeginsel.

2.   De begroting van het Agentschap, met inbegrip van de personeelsformatie en de gewijzigde begrotingen, wordt, behoudens artikel 35, lid 3, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, binnen vier weken na de vaststelling ervan op de website van het Agentschap bekendgemaakt.

TITEL III

BEPALINGEN BETREFFENDE DE ALGEMENE BEGROTING

HOOFDSTUK 1

Financiële planning

Artikel 14

De algemene begroting

1.   Het hoofd van het Agentschap legt het bestuur uiterlijk op 31 maart van elk jaar een voorlopige raming van het ontwerp van algemene begroting voor het volgende jaar voor.

2.   Het hoofd van het Agentschap legt het bestuur uiterlijk op 30 juni van elk jaar een herziene voorlopige raming van het ontwerp van algemene begroting voor het volgend jaar voor, samen met het ontwerp van het driejarig planningskader.

3.   Het hoofd van het Agentschap legt het bestuur uiterlijk op 30 september van elk jaar het ontwerp van algemene begroting voor, samen met het ontwerp van het driejarig planningskader. Dit ontwerp omvat:

a)

de kredieten die noodzakelijk worden geacht:

i)

ter dekking van de kosten van het Agentschap voor het beheer, het personeel en de vergaderingen;

ii)

voor het inwinnen van extern advies, met name operationele analyse, dat voor het Agentschap essentieel is om zijn taken te kunnen vervullen en voor specifieke activiteiten voor het gezamenlijk nut van alle deelnemende lidstaten;

b)

een raming van de ontvangsten die nodig zijn om de uitgaven te dekken.

4.   Het bestuur tracht te bewerkstelligen dat de in lid 3, punt a), onderdeel ii), bedoelde kredieten een significant deel vormen van de totale kredieten bedoeld in dat lid. Die kredieten zijn een afspiegeling van feitelijke behoeften en maken een operationele rol voor het Agentschap mogelijk.

5.   Het ontwerp van algemene begroting gaat vergezeld van uitvoerige motiveringen en een personeelsformatie.

6.   Het bestuur kan met eenparigheid van stemmen besluiten dat het ontwerp van algemene begroting daarenboven een welbepaald project of programma bestrijkt indien dit duidelijk alle deelnemende lidstaten ten goede komt.

7.   De kredieten worden gespecificeerd per titel en hoofdstuk waarin de uitgaven naar hun aard of bestemming worden gegroepeerd, en worden, voor zover nodig, onderverdeeld in artikelen.

8.   Elke titel kan een hoofdstuk „voorzieningen” omvatten. In dit hoofdstuk worden kredieten opgenomen bij op ernstige gronden berustende onzekerheid over het benodigde bedrag aan kredieten of over de mogelijkheid om de opgevoerde kredieten te besteden.

9.   De ontvangsten bestaan uit:

a)

bijdragen die verschuldigd zijn door de deelnemende lidstaten, op basis van de verdeelsleutel aan de hand van het bruto nationaal inkomen (bni);

b)

andere ontvangsten, onder meer inhoudingen op de bezoldigingen van het personeel en rente op de bankrekeningen van het Agentschap.

Het ontwerp van algemene begroting bevat begrotingsonderdelen voor de opneming van bestemmingsontvangsten en vermeldt, voor zover mogelijk, de geraamde bedragen.

10.   Het bestuur stelt het ontwerp van algemene begroting uiterlijk op 31 december van elk jaar met eenparigheid van stemmen vast. Daarbij wordt het bestuur voorgezeten door het hoofd van het Agentschap of een door hem aangewezen vertegenwoordiger, of door een lid van het bestuur dat daartoe door het hoofd van het Agentschap is aangesteld. De Directeur verklaart dat de begroting is vastgesteld en stelt de deelnemende lidstaten daarvan in kennis.

11.   Indien aan het begin van het begrotingsjaar het ontwerp van algemene begroting niet is vastgesteld, kan elke maand voor elk hoofdstuk of andere afdeling van de begroting een bedrag worden besteed van ten hoogste een twaalfde van de begrotingskredieten van het voorgaande begrotingsjaar. Deze regeling mag evenwel niet tot gevolg hebben dat het Agentschap kredieten ter beschikking krijgt van meer dan een twaalfde van de kredieten zoals die beoogd werden tijdens de voorbereiding van het ontwerp van algemene begroting. Het bestuur kan op voorstel van de Directeur met gekwalificeerde meerderheid van stemmen uitgaven van meer dan een twaalfde toestaan, op voorwaarde dat de totale begrotingskredieten voor dat begrotingsjaar die van het vorige begrotingsjaar niet overschrijden. De Directeur kan de bijdragen die noodzakelijk zijn ter dekking van de volgens deze bepaling toegestane kredieten, afroepen, waarna deze bijdragen binnen 30 dagen betaalbaar zijn.

Artikel 15

Gewijzigde begrotingen

1.   De Directeur kan in geval van niet te vermijden, uitzonderlijke of onvoorziene omstandigheden aan het bestuur een ontwerp van gewijzigde begroting voorleggen.

2.   Het ontwerp van gewijzigde begroting wordt opgesteld, voorgelegd, vastgesteld en bekendgemaakt volgens dezelfde procedure als de algemene begroting. Het bestuur houdt rekening met de door die omstandigheden vereiste spoed.

HOOFDSTUK 2

Financiële actoren en begrotingsuitvoering volgens het beginsel van goed financieel beheer

Artikel 16

Bevoegdheden en taken van de ordonnateur

1.   De Directeur voert de taken van ordonnateur uit. De ordonnateur voert de algemene begroting uit overeenkomstig dit financieel reglement en het beginsel van goed financieel beheer, onder zijn eigen verantwoordelijkheid en binnen de grenzen van de toegestane kredieten. De ordonnateur is verantwoordelijk voor het waarborgen van de vereiste wettigheid en regelmatigheid.

2.   De Directeur kan de bevoegdheden tot uitvoering van de begroting delegeren aan personeelsleden van het Agentschap die onder Besluit (EU) 2016/1351 van de Raad (4) (hierna „het statuut”) vallen, onder de voorwaarden die zijn bepaald in dit financieel reglement. Deze delegatieverkrijgers kunnen slechts handelen binnen de grenzen van de uitdrukkelijk aan hen verleende bevoegdheden.

3.   Technische expertises en administratieve, voorbereidende of bijkomende opdrachten die geen overheidstaak of de uitoefening van een discretionaire beoordelingsbevoegdheid inhouden, kunnen langs contractuele weg worden toevertrouwd aan externe entiteiten of organen.

4.   Terdege rekening houdend met de aan de beheersomstandigheden en de aard van de gefinancierde acties verbonden risico's stelt de Directeur aan het bestuur de voor de uitoefening van zijn taken geschikte organisatiestructuur en interne controlesystemen voor en stelt hij die in. De totstandbrenging van die structuur en die systemen geschiedt op basis van een risicoanalyse, die mede een kosten-batenanalyse omvat.

Het bestuur stemt in met besluiten in verband met de organisatiestructuur van het Agentschap.

De Directeur kan deskundigen en adviseurs aanstellen om hem de aan zijn activiteiten verbonden risico's te helpen beheersen.

5.   De ordonnateur bewaart de bewijsstukken van de uitgevoerde verrichtingen gedurende een periode van vijf jaar te rekenen vanaf de datum van het besluit tot het verlenen van kwijting aan het Agentschap voor de uitvoering van de begroting voor het betrokken jaar.

6.   Artikel 31 van Besluit (GBVB) 2015/1835 is van toepassing op de behandeling van persoonsgegevens.

Artikel 17

Controles vooraf

1.   Elke verrichting wordt ten minste onderworpen aan een controle vooraf aan de hand van stukken en van de beschikbare resultaten van reeds verrichte controles op de operationele en de financiële aspecten van de verrichting.

De controles vooraf omvatten de inleiding en de verificatie van een verrichting.

Inleiding en verificatie van een verrichting zijn gescheiden functies.

2.   Onder inleiding van een verrichting worden alle handelingen verstaan die worden verricht ter voorbereiding van handelingen tot uitvoering van de begroting van het Agentschap.

3.   Onder verificatie vooraf van een verrichting worden alle controles vooraf verstaan die door de ordonnateur zijn ingesteld om de operationele en financiële aspecten ervan te verifiëren. Voor een bepaalde verrichting geschiedt de verificatie door andere personeelsleden dan diegenen die de verrichting hebben ingeleid.

4.   De controles vooraf zijn gericht op de samenhang tussen de vereiste bewijsstukken en alle andere beschikbare informatie.

De frequentie en de reikwijdte van de controles vooraf worden bepaald door de ordonnateur op grond van risico- en kosteneffectiviteitsoverwegingen. Bij twijfel vraagt de ordonnateur die voor de betaalbaarstelling verantwoordelijk is, aanvullende inlichtingen of voert hij in het kader van de controle vooraf een controle ter plaatse uit om redelijke zekerheid te verkrijgen.

De controles vooraf dienen om met name het volgende vast te stellen:

a)

de ontvangsten en uitgaven zijn regelmatig en in overeenstemming met de geldende bepalingen;

b)

het in artikel 11 bedoelde beginsel van goed financieel beheer is toegepast.

Ten behoeve van de controles kan een serie soortgelijke individuele transacties in verband met lopende uitgaven voor salarissen, pensioenen, vergoeding van kosten van dienstreizen en ziektekosten door de ordonnateur als één verrichting worden beschouwd.

Artikel 18

Controles achteraf

1.   De ordonnateur kan controles achteraf instellen met betrekking tot verrichtingen die reeds zijn goedgekeurd na controles vooraf. De controles achteraf kunnen steekproefsgewijs volgens het risico worden ingericht.

De controles achteraf kunnen geschieden aan de hand van documenten en, zo nodig, ter plaatse.

2.   De controles vooraf en de controles achteraf worden niet door dezelfde personeelsleden uitgevoerd. De voor de controles achteraf verantwoordelijke personeelsleden zijn geen ondergeschikten van de voor de controles vooraf verantwoordelijke personeelsleden.

De personeelsleden die verantwoordelijk zijn voor de controle van het beheer van de financiële verrichtingen, bezitten de vereiste beroepsbekwaamheden.

Artikel 19

Jaarlijkse verslaglegging

De Directeur brengt jaarlijks verslag uit aan het bestuur over de uitoefening van zijn taken. Daartoe dient de Directeur binnen de in artikel 44 bepaalde termijn de jaarrekening van het Agentschap in.

De jaarrekening van het Agentschap bestaat uit verschillende onderdelen, met name:

a)

het activiteitenverslag, waarin de belangrijke aspecten van het begrotingsjaar worden beschreven;

b)

de financiële staten;

c)

het verslag over de uitvoering van de begroting.

De definitieve rekening gaat vergezeld van een nota van de rekenplichtige waarin deze verklaart dat de jaarrekening is opgesteld overeenkomstig de toepasselijke boekhoudbeginselen, -regels en -methoden.

De definitieve rekening bevat financiële en beheersinformatie, waaronder de resultaten van controles, en een verklaring dat, tenzij anders vermeld in specifieke punten van voorbehoud ten aanzien van welbepaalde ontvangsten- en uitgavengebieden, de Directeur redelijke zekerheid heeft dat:

a)

de in het verslag opgenomen gegevens een juist en getrouw beeld geven;

b)

de middelen die zijn bestemd voor de activiteiten waarover verslag wordt uitgebracht, zijn gebruikt voor het opgegeven doel en in overeenstemming met het begrip van goed financieel beheer;

c)

de ingevoerde controleprocedures de nodige zekerheid verstrekken in verband met de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen. Het activiteitenverslag behelst de resultaten van de verrichtingen ten opzichte van de gestelde doelstellingen, de aan die verrichtingen verbonden risico's, het gebruik van de ter beschikking gestelde middelen en de efficiëntie en doeltreffendheid van de systemen voor interne controle, met inbegrip van een globale kosten-batenanalyse van de controles.

Artike 20

Financiële staten

1.   De financiële staten zijn uitgedrukt in euro en omvatten:

a)

de balans en de staat van de financiële resultaten, die de volledige vermogenssituatie en de financiële situatie, alsmede het economisch resultaat op 31 december van het voorgaande begrotingsjaar weergeven. Zij worden ingericht volgens de in artikel 39 bedoelde boekhoudregels;

b)

de kasstaat, die de inningen en uitbetalingen van het begrotingsjaar, alsmede de afsluitende kaspositie weergeeft;

c)

de staat van de veranderingen van de nettoactiva, die een overzicht geeft van de gedurende het jaar opgetreden mutaties van de reserves en van de gecumuleerde resultaten.

2.   De toelichtingen bij de financiële staten vullen de in de in lid 1 bedoelde staten opgenomen informatie aan, lichten deze toe, en verstrekken alle door de internationaal aanvaarde boekhoudpraktijk voorgeschreven aanvullende inlichtingen wanneer die relevant zijn voor de activiteiten van het Agentschap.

Artikel 21

Verslag over de uitvoering van de begroting

Het verslag over de uitvoering van de begroting van het Agentschap omvat de algemene begroting en de aan ad-hocactiviteiten verbonden budgetten en extra ontvangsten, en wordt in euro uitgedrukt. Het verslag over de uitvoering van de begroting wordt opgesteld volgens dezelfde structuur als die van de begroting zelf.

Het bestaat uit:

a)

een verslag dat een samenvatting is van de begrotingsverrichtingen van het begrotingsjaar aan de ontvangsten- en de uitgavenzijde;

b)

verklarende toelichtingen, die de in het verslag gegeven informatie aanvullen en toelichten.

Artikel 22

Bescherming van de financiële belangen van het agentschap

1.   Indien een bij het financieel beheer en de controle van de verrichtingen betrokken personeelslid van oordeel is dat een besluit dat zijn hiërarchie hem verplicht toe te passen of te accepteren, onregelmatig is of strijdig met het beginsel van goed financieel beheer of de beroepscode die dat personeelslid gehouden is te respecteren, deelt hij dit schriftelijk mee aan de Directeur, die hierop schriftelijk antwoordt. Indien de Directeur niet optreedt of het aanvankelijke besluit of voorschrift bevestigt en het personeelslid van oordeel is dat een dergelijke bevestiging geen redelijk antwoord vormt op zijn bezorgdheid, stelt het personeelslid het hoofd van het Agentschap hiervan in kennis.

2.   In geval van illegale activiteiten, fraude of corruptie die de belangen van het Agentschap of zijn leden kunnen schaden, waarschuwt het personeelslid de in de geldende wetgeving aangewezen autoriteiten en instanties. Het accountantscollege, alsmede externe controleurs die financiële controles van het Agentschap verrichten, stellen de ordonnateur in kennis van enige vermoede illegale activiteit, fraude of corruptie die de belangen van het Agentschap of zijn leden kan schaden.

Artikel 23

De rekenplichtige

1.   Het bestuur stelt een onder het statuut van het Agentschap vallende rekenplichtige aan, die bij de uitvoering van zijn taken binnen het Agentschap volledig functioneel onafhankelijk is en verantwoording verschuldigd is aan het bestuur. De rekenplichtige wordt binnen het Agentschap belast met:

a)

de goede uitvoering van de betalingen, de inning van de ontvangsten en de invordering van de vastgestelde schuldvorderingen;

b)

het bijhouden, voorbereiden en presenteren van de rekeningen overeenkomstig hoofdstuk 6 van deze titel en de artikelen 19, 20 en 21;

c)

het uitvoeren van de boekhoudregels en het rekeningstelsel overeenkomstig hoofdstuk 6 van deze titel;

d)

het valideren van de door de ordonnateur vastgestelde systemen die tot doel hebben boekhoudkundige gegevens te verstrekken of te motiveren; desbetreffend is de rekenplichtige bevoegd om te allen tijde na te gaan of de valideringscriteria zijn nageleefd;

e)

het beheer van de kasmiddelen.

2.   De rekenplichtige ontvangt van de ordonnateur alle gegevens die nodig zijn voor de opstelling van rekeningen die een juist en getrouw beeld geven van de financiële situatie van het Agentschap en de uitvoering van de begroting. De ordonnateur garandeert de betrouwbaarheid van deze gegevens.

3.   Voordat de rekeningen door de Directeur worden goedgekeurd, tekent de rekenplichtige ze af, waarmee hij verklaart dat hij een redelijke zekerheid heeft dat de rekeningen een juist en getrouw beeld van de financiële situatie van het Agentschap geven.

Met het oog op de toepassing van de eerste alinea vergewist de rekenplichtige zich ervan dat de rekeningen zijn opgesteld volgens de in artikel 39 bedoelde boekhoudregels, en dat alle uitgaven en ontvangsten in de rekeningen zijn geboekt.

De ordonnateur of de delegatieverkrijgers blijven volledig verantwoordelijk voor het juiste gebruik van de door hen beheerde middelen, de wettigheid en de regelmatigheid van de door hen beheerde uitgaven en de volledigheid en juistheid van de aan de rekenplichtige verstrekte informatie.

De rekenplichtige is bevoegd de ontvangen informatie te controleren en alle verdere toetsen uit te voeren die hij noodzakelijk acht om de rekeningen te kunnen aftekenen.

Zo nodig maakt de rekenplichtige voorbehoud, waarbij hij de aard en de draagwijdte van het voorbehoud precies omschrijft.

Behoudens lid 4 is de rekenplichtige als enige bevoegd het beheer te voeren over de geldmiddelen en de kasequivalenten. De rekenplichtige is voor de bewaring ervan aansprakelijk.

4.   Wanneer dit van essentieel belang is voor de uitoefening van zijn functie volgens het financieel reglement van het Agentschap, kan de rekenplichtige bij de uitoefening van zijn functie een aantal van zijn taken delegeren aan personeelsleden die onderworpen zijn aan het statuut van het Agentschap.

5.   Onverminderd eventuele tuchtrechtelijke maatregelen kan de rekenplichtige te allen tijde door het bestuur tijdelijk of definitief uit zijn functie worden ontheven. In dat geval wordt door het bestuur een plaatsvervangend rekenplichtige aangesteld.

Artikel 24

Verantwoordelijkheid van de financiële actoren

1.   De artikelen 16 tot en met 26 doen niet af aan de eventuele strafrechtelijke verantwoordelijkheid van de financiële actoren krachtens het toepasselijke nationale recht en de geldende bepalingen aangaande de bescherming van de financiële belangen van het Agentschap en de bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Unie of van de lidstaten betrokken zijn.

2.   Elke ordonnateur en rekenplichtige is tuchtrechtelijk verantwoordelijk en geldelijk aansprakelijk onder de voorwaarden vastgesteld in het statuut van het Agentschap. Gevallen van illegale activiteit, fraude of corruptie die de belangen van het Agentschap of zijn leden kunnen schaden, worden voorgelegd aan de in de geldende wetgeving aangewezen autoriteiten en instanties, met name aan het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF).

3.   Elk personeelslid kan worden verplicht de schade die het Agentschap door grove schuld zijnerzijds in de uitoefening van zijn functie of ter gelegenheid daarvan heeft geleden, geheel of gedeeltelijk te vergoeden. Het met redenen omklede besluit daartoe wordt genomen door het tot aanstelling bevoegde gezag na vervulling van de door de toepasselijke wetgeving voorgeschreven tuchtrechtelijke formaliteiten.

4.   Wat de aansprakelijkheid van ordonnateurs betreft, is artikel 73, leden 1 en 2, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van toepassing.

Artikel 25

Belangenconflicten

1.   Financiële actoren in de zin van hoofdstuk 2 van titel III en andere personen die bij de uitvoering en het beheer, met inbegrip van voorbereidende handelingen op dit gebied, de audit of de controle van de begroting betrokken zijn, verrichten geen handeling waarbij hun eigen belangen in conflict kunnen komen met die van het Agentschap.

Indien een dergelijk risico bestaat, ziet de betrokkene van die handeling af en wendt hij zich tot de Directeur, die schriftelijk meedeelt of er sprake is van een belangenconflict. De betrokkene stelt ook zijn directe meerdere op de hoogte. Is de betrokkene de Directeur, moet hij zich tot het hoofd van het Agentschap wenden.

Indien er sprake blijkt te zijn van een belangenconflict beëindigt de betrokkene zijn activiteiten in verband met de zaak. De Directeur of, indien het belangenconflict de Directeur betreft, het hoofd van het Agentschap neemt de nodige verdere maatregelen.

2.   Voor de toepassing van lid 1 doet een belangenconflict zich voor wanneer de onpartijdige en objectieve uitoefening van de functies van de in lid 1 bedoelde financiële actor of andere persoon in gevaar wordt gebracht als gevolg van familiebanden, vriendschap, politieke gezindheid of nationaliteit, economische belangen of elke andere eventuele belangengemeenschap met de ontvanger.

Artikel 26

Scheiding van functies

De functies van ordonnateur en rekenplichtige zijn gescheiden en zijn onderling onverenigbaar.

HOOFDSTUK 3

Interne controle

Artikel 27

Aanwijzing, bevoegdheden en taken van de intern controleur

1.   Het Agentschap stelt een internecontrolefunctie in, die wordt uitgeoefend met inachtneming van de desbetreffende internationale normen.

2.   De intern controleur kan noch ordonnateur noch rekenplichtige zijn.

3.   De interne controleurs adviseren het Agentschap bij het beheersen van risico's door onafhankelijke adviezen uit te brengen over de kwaliteit van de beheer- en controlesystemen en aanbevelingen te formuleren ter verbetering van de uitvoeringsvoorwaarden van de verrichtingen en ter bevordering van een goed financieel beheer.

De intern controleur is met name belast met:

a)

het beoordelen van de toereikendheid en de doeltreffendheid van de interne beheersystemen alsmede van de prestaties van de diensten bij de uitvoering van de programma's en acties in relatie met de ermee verbonden risico's;

b)

het beoordelen van de efficiëntie en de doeltreffendheid van de systemen voor interne beheersing en controle die worden toegepast op elke verrichting tot uitvoering van de begroting.

4.   De werkzaamheden van de intern controleur strekken zich uit tot alle activiteiten en diensten van het Agentschap. De intern controleur heeft volledige en onbeperkte toegang tot alle informatie die hij voor de uitvoering van zijn taken nodig heeft. De intern controleur neemt kennis van het jaarlijks verslag van de Directeur en van de andere geïdentificeerde informatie.

5.   De intern controleur stelt een jaarlijks controleplan op en legt het voor aan de Directeur.

6.   De intern controleur neemt kennis van het verslag van de ordonnateur overeenkomstig artikel 19 en van de andere geïdentificeerde informatie.

7.   De intern controleur brengt aan de Directeur verslag uit van zijn bevindingen en aanbevelingen.

De intern controleur brengt ook verslag uit in een van de volgende gevallen:

fundamentele risico's en aanbevelingen hebben niet de nodige aandacht gekregen,

er is grote vertraging met de uitvoering van de aanbevelingen van vorige jaren.

De Directeur waarborgt dat regelmatig wordt toegezien op de uitvoering van uit controles voortvloeiende aanbevelingen.

De Directeur zendt het bestuur jaarlijks een verslag toe met een overzicht van het aantal en de soorten uitgevoerde interne controles, de gedane aanbevelingen en het gevolg dat aan die aanbevelingen is gegeven. Het bestuur onderzoekt de informatie en gaat na of de aanbevelingen volledig en tijdig ten uitvoer zijn gelegd.

8.   Het Agentschap stelt de contactgegevens van de intern controleur beschikbaar aan elke natuurlijke of rechtspersoon die betrokken is bij uitgavenverrichtingen, zodat er vertrouwelijk contact kan worden opgenomen met de intern controleur.

9.   De verslagen en de bevindingen van de intern controleur zijn slechts voor het publiek toegankelijk nadat de intern controleur de maatregelen voor uitvoering ervan heeft gevalideerd.

Artikel 28

Onafhankelijkheid van de intern controleur

De onafhankelijkheid van de intern controleur, zijn aansprakelijkheid voor maatregelen die zijn genomen bij de uitoefening van zijn functie, en het recht van de intern controleur beroep in te stellen bij het Hof van Justitie van de Europese Unie worden bepaald overeenkomstig artikel 100 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

HOOFDSTUK 4

Ontvangsten en uitgaven

Artikel 29

Inning van de ontvangsten

1.   De inning van de ontvangsten behelst de opstelling van schuldvorderingsramingen, de vaststelling van de te innen rechten en de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen. Ook wordt voorzien in de mogelijkheid om, in voorkomend geval, van het invorderen van een vastgestelde schuldvordering af te zien.

2.   Ten onrechte betaalde bedragen worden teruggevorderd.

Indien op de in de debetnota genoemde vervaldatum geen inning heeft plaatsgevonden, stelt de rekenplichtige de ordonnateur hiervan in kennis en tracht hij onverwijld de inning alsnog te bewerkstelligen met aanwending van alle passende rechtsmiddelen, eventueel door middel van verrekening, en, indien een en ander niet mogelijk is, door over te gaan tot inning met dwangmiddelen.

Wanneer de ordonnateur overweegt geheel of gedeeltelijk van het invorderen van een vastgestelde schuldvordering af te zien, vergewist hij zich ervan dat dit regelmatig is en strookt met de beginselen van goed financieel beheer en evenredigheid. Het besluit om van invordering af te zien, wordt gemotiveerd. Het vermeldt de voor de invordering gedane stappen en de juridische en feitelijke elementen waarop het berust.

De rekenplichtige houdt een lijst van in te vorderen bedragen bij. De lijst van vorderingen van het Agentschap wordt ingedeeld naar datum van uitgifte van de invorderingsopdracht. De rekenplichtige vermeldt op de lijst ook besluiten om geheel of gedeeltelijk af te zien van het invorderen van een vastgestelde schuldvordering. De lijst wordt aan de jaarrekening van het Agentschap gehecht.

3.   Iedere schuld die niet is voldaan op de in de debetnota genoemde vervaldatum, is rentedragend overeenkomstig artikel 83 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie (5).

4.   Voor vorderingen van het Agentschap op derden en vorderingen van derden op het Agentschap geldt een verjaringstermijn van vijf jaar.

Artike 30

Bijdrage van de lidstaten aan de algemene begroting van het agentschap

1.   De vaststelling van de bijdragen wanneer de bni-verdeelsleutel geldt, geschiedt als volgt:

a)

wanneer de bni-verdeelsleutel geldt, wordt de verdeling van de bijdragen tussen de lidstaten die wordt gevraagd bij te dragen, berekend volgens de bruto nationaal product-verdeelsleutel als omschreven in artikel 41, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en overeenkomstig Besluit 2007/436/EG, Euratom van de Raad (6), dan wel elk ander besluit dat daarvoor in de plaats komt;

b)

voor de berekening van elke bijdrage worden de gegevens gebruikt die staan in de kolom „eigen middelen bni” van de tabel „Overzicht van de financiering van de algemene begroting per soort eigen middelen en per lidstaat”, die aan de meest recente begroting van de Unie is gehecht. De bijdrage van elke lidstaat die wordt gevraagd bij te dragen, is evenredig aan het aandeel van het bni van die lidstaat in het totale bni van de lidstaten die wordt gevraagd bij te dragen.

2.   Het schema voor de betaling van de bijdragen is als volgt:

a)

de deelnemende lidstaten betalen hun bijdrage voor de financiering van de algemene begroting van het Agentschap in drie gelijke termijnen, en wel per 15 maart, 15 juni en 15 oktober van het betrokken begrotingsjaar. Het Agentschap stuurt de deelnemende lidstaten de brieven waarin om een bijdrage wordt verzocht uiterlijk 60 dagen vóór het verstrijken van de termijn.

b)

wanneer een gewijzigde begroting wordt aangenomen, worden de noodzakelijke bijdragen binnen 60 dagen na de afroep van de bijdragen door de deelnemende lidstaten betaald.

c)

iedere lidstaat betaalt de bankkosten voor de betaling van zijn bijdragen.

d)

indien de jaarlijkse begroting op 30 november nog niet is goedgekeurd, kan het Agentschap op verzoek van een lidstaat een individuele voorlopige afroep van bijdragen voor die lidstaat uitvaardigen die binnen 60 dagen na de afroep van de bijdragen dienen te worden betaald.

Wanneer de betaling binnen de termijn geschiedt en door het Agentschap binnen tien dagen na het verstrijken van de termijn wordt ontvangen, is er geen rente als bedoeld in artikel 29, lid 3, aan het Agentschap verschuldigd. Wanneer er meer dan tien dagen te laat betaald wordt, wordt achterstandsrente aangerekend voor de volledige duur van de achterstand.

Artikel 31

Uitvoering van de uitgaven

1.   Voor het verrichten van de uitgaven gaat de ordonnateur vastleggingen in de begroting en juridische verbintenissen aan, stelt hij de uitgaven betaalbaar, geeft hij betalingsopdrachten en verricht hij de voor de besteding van de kredieten vereiste voorafgaande handelingen.

2.   De vastlegging in de begroting is de handeling waarbij de kredieten worden gereserveerd die later nodig zijn voor betalingen ter uitvoering van juridische verbintenissen. Het aangaan van een juridische verbintenis is de handeling waarbij de ordonnateur een verplichting doet ontstaan of constateert die tot een last leidt. De vastleggingen en de juridische verbintenissen worden door dezelfde ordonnateur aangegaan, behoudens naar behoren gemotiveerde gevallen.

Vastleggingen in de begroting vallen onder een van de volgende categorieën:

a)

individuele: bij een individuele vastlegging zijn de begunstigde en het bedrag van de uitgave bepaald;

b)

globale: van een globale vastlegging is sprake wanneer ten minste een van de elementen die nodig zijn voor de identificatie van de individuele vastlegging, niet is bepaald;

c)

voorlopige: een voorlopige vastlegging heeft betrekking op lopende uitgaven van administratieve aard waarvan hetzij het bedrag, hetzij de eindbegunstigden niet definitief zijn bepaald.

Vastleggingen in de begroting voor acties waarvan de tenuitvoerlegging zich over meer dan een begrotingsjaar uitstrekt, mogen slechts in jaartranches worden verdeeld wanneer de basishandeling daarin voorziet of wanneer zij betrekking hebben op administratieve uitgaven.

3.   Elke uitgave is voorwerp van een vastlegging, een betaalbaarstelling, een betalingsopdracht en een betaling.

De betaalbaarstelling is de handeling waarbij de ordonnateur:

a)

het bestaan van de rechten van de crediteur verifieert;

b)

het bestaan en het bedrag van de schuldvordering vaststelt of verifieert;

c)

de invorderbaarheid van de schuld verifieert.

De betalingsopdracht is de handeling waarbij de ordonnateur, nadat hij heeft geverifieerd of de kredieten beschikbaar zijn, de rekenplichtige opdraagt het bedrag van de betaalbaar gestelde uitgaven te betalen.

4.   Voor elke maatregel waardoor een uitgave ten laste van de begroting van het Agentschap ontstaat, verricht de ordonnateur een vastlegging in de begroting alvorens een individuele juridische verbintenis met derden te sluiten.

5.   Jaar 1 van het driejarige planningskader van het Agentschap vormt de goedkeuring van het bestuur voor de operationele uitgaven van het Agentschap voor de in het planningskader opgenomen activiteiten, op voorwaarde dat de in dit lid genoemde elementen duidelijk zijn omschreven.

In het planningskader worden gedetailleerde doelstellingen en beoogde resultaten opgenomen. Tevens bevat het een beschrijving van de te financieren actie(s) en een vermelding van het aan elke actie toegewezen bedrag.

Iedere wezenlijke wijziging van jaar 1 van het driejarige planningskader van het Agentschap wordt aangenomen volgens dezelfde procedure als die welke voor het oorspronkelijke planningskader geldt.

Het bestuur kan de bevoegdheid om niet-essentiële wijzigingen aan te brengen in het planningskader, delegeren aan de ordonnateur van het Agentschap.

Artikel 32

Termijnen

De betaling van de uitgaven wordt verricht binnen de termijnen van en overeenkomstig artikel 92 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 en artikel 111 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012.

HOOFDSTUK 5

Uitvoering van de begroting

Artikel 33

Aanbestedingen

1.   Voor aanbestedingen zijn titel V van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 en titel V van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van toepassing, onverminderd de leden 2 en 3 van dit artikel.

2.   Voor opdrachten met een waarde tussen 60 000 EUR en de in artikel 118 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 vastgestelde drempelwaarden kan de in Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 vastgestelde procedure voor opdrachten met een geringe waarde van ten hoogste 60 000 EUR worden gebruikt.

3.   Het Agentschap kan, zonder dat daarvoor een openbare aanbestedingsprocedure nodig is, overeenkomsten sluiten met de Europese Commissie, de interinstitutionele bureaus, het bij Verordening (EG) nr. 2965/94 van de Raad (7) opgerichte Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie, en met andere organen van de Unie, voor goederen, diensten of werken die door hen worden geleverd, verleend of uitgevoerd.

Artikel 34

Gezamenlijke aanbesteding

1.   Het Agentschap kan op verzoek als aanbestedende dienst worden betrokken bij de gunning van opdrachten van de Commissie of van interinstitutionele opdrachten, alsook bij de gunning van opdrachten van andere Unieorganen of -agentschappen.

2.   Het Agentschap kan in het kader van samenwerkingsactiviteiten met de lidstaten als bedoeld in hoofdstuk IV van Besluit (GBVB) 2015/1835 gebruikmaken van gezamenlijke aanbestedingsprocedures.

3.   Bij een gezamenlijke aanbestedingsprocedure tussen het Agentschap en de aanbestedende diensten van één of meer lidstaten zijn de voor het Agentschap geldende procedurele bepalingen van toepassing.

Indien het aandeel van, of beheerd door, de aanbestedende dienst van een lidstaat in de geraamde totale waarde van de overeenkomst gelijk is aan of hoger is dan 50 %, of in andere naar behoren gemotiveerde gevallen, gelden de procedureregels van Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad (8), Richtlijn 2009/81/EG van het Europees Parlement en de Raad (9), of enige andere rechtshandeling van de Unie die van toepassing is op het voorwerp van de aanbesteding.

4.   Het Agentschap kan, om zijn administratieve behoeften te dekken, gebruikmaken van gezamenlijke aanbestedingsprocedures met aanbestedende diensten van de lidstaten die als gastheer voor het orgaan optreden. In dergelijke gevallen is artikel 133 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 35

Deskundigen

Voor de selectie van deskundigen kan het Agentschap het bepaalde in artikel 287 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 toepassen, behoudens specifieke procedures die zijn vastgelegd in het basisbesluit van het programma waarvan de tenuitvoerlegging is toevertrouwd aan het Agentschap. Deze deskundigen worden bezoldigd op basis van een vast, van tevoren meegedeeld bedrag en geselecteerd op basis van hun professionele geschiktheid.

Externe deskundigen worden geselecteerd op basis van de vaardigheden, ervaring en kennis die vereist zijn voor de uitvoering van de aan hen toevertrouwde taken, en overeenkomstig de beginselen van non-discriminatie, gelijke behandeling en afwezigheid van belangenconflicten.

Artikel 36

Subsidies

Ten aanzien van subsidies zijn titel VI van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 en titel VI van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van toepassing, behoudens specifieke bepalingen in het instellingsbesluit.

Artikel 37

Prijzen

1.   Ten aanzien van prijzen zijn titel VII van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 en titel VII van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van toepassing, behoudens lid 2 van dit artikel.

2.   Wedstrijden voor prijzen met een eenheidswaarde van 10 000 EUR of meer mogen uitsluitend worden bekendgemaakt indien zij zijn opgenomen in het planningskader van het Agentschap.

Artikel 38

Vermelding van beroepsmogelijkheden

1.   Wanneer een procedurele handeling van een ordonnateur negatieve gevolgen heeft voor de rechten van een aanvrager, inschrijver, begunstigde of contractant, vermeldt deze handeling de beschikbare administratieve en/of gerechtelijke beroepsmogelijkheden om haar aan te vechten.

2.   Meer in het bijzonder worden de aard van het beroep, de instantie of instanties waar beroep kan worden aangetekend en de termijn om beroep aan te tekenen, vermeld.

HOOFDSTUK 6

Boekhouding

Artikel 39

Regels betreffende de rekeningen

Het Agentschap zet een boekhoudsysteem op dat tijdig nauwkeurige, volledige en betrouwbare informatie verstrekt.

De rekenplichtige van het Agentschap stelt regels vast op basis van de internationaal aanvaarde boekhoudnormen voor de overheidssector. De rekenplichtige kan van deze normen afwijken indien hij zulks nodig acht om een juist en getrouw beeld te kunnen geven van de activa en passiva, de lasten en baten en de kasstromen. Wanneer een rekenplichtige substantieel van die normen afwijkt, wordt dit in de opmerkingen bij de financiële staten gemeld en gemotiveerd.

Artikel 40

Boekhoudbeginselen

De financiële staten verschaffen informatie, die relevant, betrouwbaar, vergelijkbaar en begrijpelijk is, waaronder informatie over het gevoerde boekhoudbeleid. De financiële staten worden opgemaakt in overeenstemming met artikel 39.

Artikel 41

Boekhoudsysteem

1.   Het boekhoudsysteem bestaat uit een algemene boekhouding en een begrotingsboekhouding. Deze boekhoudingen worden per kalenderjaar en in euro gevoerd.

2.   De algemene boekhouding weerspiegelt op chronologische wijze, en volgens de methode van dubbel boekhouden, de gebeurtenissen en verrichtingen die van invloed zijn op de economische, financiële en vermogenssituatie van het Agentschap.

3.   De begrotingsboekhouding maakt het mogelijk de uitvoering van de begroting van het Agentschap nauwgezet te volgen. Zij registreert alle verrichtingen aan de ontvangsten- en de uitgavenzijde van de begroting.

Artikel 42

Voorraden

Het Agentschap houdt van alle materiële, immateriële en financiële vaste activa die tot zijn vermogen behoren, naar aantal en waarde gespecificeerde inventarislijsten bij. Het Agentschap controleert of de stand op de inventarislijsten overeenstemt met de werkelijkheid.

HOOFDSTUK 7

Externe controle en fraudebestrijding

Artikel 43

Externe controle

1.   Het bestuur benoemt een accountantscollege voor de uitoefening van de externecontrolefunctie van de administratieve en operationele begroting, de jaarrekeningen en financiële staten van het Agentschap. De controle is in overeenstemming met internationaal aanvaarde boekhoudnormen en, indien het bestuur daarmee instemt, met aanvullende specificaties.

Ten minste om de drie jaar verschaft het college onafhankelijke garanties en brengt het advies uit aan het bestuur dat de werkzaamheden van het Agentschap volgens de beginselen van goed financieel beheer zijn uitgevoerd. Bij de uitvoering van die taak kan het college een beroep doen op tijdelijk bijkomend personeel, met instemming van het bestuur.

2.   Het accountantscollege bestaat uit ten minste drie accountants uit verschillende deelnemende lidstaten en krijgt ondersteuning van personeelsleden die door het college worden benoemd. Ieder personeelslid kan werkzaam blijven zolang het lid van het accountantscollege dat hem heeft benoemd, zijn functie bekleedt.

3.   De leden van het accountantscollege worden benoemd voor een termijn van drie opeenvolgende controles. Voor de deelnemende lidstaten die accountants wensen te sturen, wordt een billijk toerbeurtsysteem ingesteld.

4.   Het bestuur benoemt het accountantscollege uit kandidaten die door de deelnemende lidstaten worden voorgedragen. De kandidaten moeten bij voorkeur lid zijn van het hoogste nationaal controleorgaan van de deelnemende lidstaat en voldoende waarborgen inzake veiligheid en onafhankelijkheid bieden. Zij moeten beschikbaar zijn om in voorkomend geval opdrachten namens het Agentschap uit te voeren. Tijdens de uitoefening van die opdrachten:

a)

blijven de leden van het college en hun ondersteunend personeel bezoldigd door hun controleorgaan van oorsprong en krijgen zij van het Agentschap enkel hun dienstreiskosten terugbetaald op dezelfde basis als bepaald in de regels die van toepassing zijn op het Agentschap;

b)

mogen zij uitsluitend van het bestuur instructies vragen of ontvangen; binnen het controlemandaat zijn het accountantscollege en zijn leden volledig onafhankelijk en als enige verantwoordelijk voor het verloop van de externe controle;

c)

rapporteren zij over hun opdracht enkel aan het bestuur;

d)

gaan zij na of de door het bestuur beheerde ontvangsten en uitgaven zijn uitgevoerd overeenkomstig de toepasselijke wetgeving en de beginselen van goed financieel beheer.

5.   Het accountantscollege kiest elk jaar zijn voorzitter voor het komende begrotingsjaar. Het neemt voor de door zijn leden uitgevoerde controles regels aan die aan de strengste internationale normen voor accountantscontrole beantwoorden. Het accountantscollege keurt de door zijn leden opgestelde verslagen goed alvorens ze aan de Directeur en het bestuur te doen toekomen.

6.   De accountants zorgen ervoor dat de vertrouwelijkheid van de gegevens wordt geëerbiedigd, en dat de gegevens waarvan zij tijdens hun controleopdracht kennis nemen, beschermd worden overeenkomstig de op die gegevens toepasselijke regels.

7.   De accountants krijgen onmiddellijk en zonder voorafgaande kennisgeving toegang tot de documenten en de inhoud van elke informatiedrager in verband met die ontvangsten en uitgaven, alsook tot de ruimten waar die documenten en informatiedragers worden bewaard. Zij kunnen hiervan kopieën maken. De personen die bij de uitvoering van de ontvangsten en uitgaven van het Agentschap betrokken zijn, verlenen de Directeur en de personen belast met de controle van de uitgaven de medewerking die nodig is voor de uitvoering van hun opdrachten. De uitgaven in verband met de controle komen ten laste van de algemene begroting.

8.   Op voorstel van de Directeur of een van de lidstaten kan het bestuur in specifieke gevallen besluiten een beroep te doen op andere externe organen voor het verrichten van bijzondere controles, zulks in coördinatie met de opdracht van het accountantscollege.

9.   In specifieke gevallen kunnen de nationale controle-instanties van de deelnemendelidstaten -op eigen kosten en met instemming van het bestuur — alle informatie inwinnen en inzage krijgen in alle documenten die zij nodig achten voor het controleren van de respectieve nationale bijdragen of voor verslaglegging aan de regering en het parlement, zonder daarbij inbreuk te maken op de rechten van andere deelnemende lidstaten en de verantwoordelijkheden van het accountantscollege en met inachtneming van de regels van het Agentschap, met name de regels inzake gegevensbescherming.

Artikel 44

Jaarlijkse controle en kwijting van de begroting van het agentschap

1.   Uiterlijk op 31 maart volgend op de afsluiting van het begrotingsjaar dient de Directeur het ontwerp van de jaarrekening bedoeld in artikel 19 bij het accountantscollege in voor onderzoek en advies.

2.   Uiterlijk op 30 juni volgend op de afsluiting van het begrotingsjaar dient het accountantscollege bij de Directeur zijn jaarlijks controleverslag in, dat het advies en de opmerkingen van het college over het in lid 1 bedoelde ontwerp van de jaarrekening bevat.

3.   Uiterlijk op 15 juli volgend op de afsluiting van het begrotingsjaar dient de Directeur de gecontroleerde jaarrekening en het controleverslag en de antwoorden van het Agentschap daarop in bij het bestuur.

4.   Uiterlijk op 30 oktober volgend op de afsluiting van het begrotingsjaar keurt het bestuur de gecontroleerde jaarrekening goed en verleent hij kwijting aan de Directeur en de rekenplichtige voor het begrotingsjaar.

5.   Zodra zij door het bestuur zijn goedgekeurd, wordt de gecontroleerde jaarrekening bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

6.   De rekenplichtige bewaart alle rekeningen en inventarissen gedurende een periode van vijf jaar te rekenen vanaf de datum waarop de desbetreffende kwijting is verleend.

Artikel 45

OLAF

1.   OLAF kan overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (10) en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad (11) onderzoeken, waaronder controles en verificaties ter plaatse, uitvoeren om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten in verband met een subsidie of een contract gefinancierd door het Agentschap, waardoor de financiële belangen van het Agentschap zijn geschaad.

2.   Onverminderd lid 1 bevatten contracten, overeenkomsten en besluiten van het Agentschap bepalingen die het accountantscollege en OLAF uitdrukkelijk machtigen om controles en onderzoeken te verrichten overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden.

TITEL IV

SPECIFIEKE BEPALINGEN MET BETREKKING TOT EXTRA ONTVANGSTEN

Artikel 46

Extra ontvangsten

1.   In het kader van zijn opdracht overeenkomstig artikel 2 van Besluit (GBVB) 2015/1835 kan het Agentschap voor specifieke doelen extra middelen ontvangen:

a)

uit de algemene begroting van de Unie, in specifieke gevallen en met volledige inachtneming van de toepasselijke voorschriften, procedures en besluitvormingsprocessen;

b)

van de lidstaten, derde landen of andere derden, tenzij het bestuur binnen een maand na de ontvangst van deze informatie van het Agentschap anders besluit.

2.   De in lid 1 bedoelde ontvangsten mogen uitsluitend worden gebruikt voor het specifieke doel waarvoor zij bestemd zijn.

3.   De extra administratieve kosten in verband met het beheer van de extra ontvangsten moeten, in voorkomend geval, worden gedekt door de begroting voor die extra ontvangsten.

4.   Op extra ontvangsten zijn de bepalingen van de hoofdstukken 2 tot en met 7 van titel III van toepassing, tenzij bij de betrokken overeenkomst(en) is voorzien in andere regels, die in ieder geval moeten voldoen aan de begrotingsbeginselen van titel II.

5.   Begrotingsoverschotten aan het einde van de uitvoeringsperiode die voortvloeien uit extra ontvangsten worden beschouwd als een krediet dat beschikbaar is voor de entiteiten die daaraan hebben meegewerkt, en worden aan hen teruggegeven. Zij kunnen tevens worden gebruikt voor andere specifieke doeleinden als bepaald in de betrokken overeenkomst(en) of op grond van een voorstel van de betrokken entiteit, tenzij het bestuur binnen één maand na de ontvangst van deze informatie van het Agentschap anders besluit.

6.   De rekenplichtige neemt passende maatregelen om te zorgen voor het gescheiden volgen van het gebruik van extra ontvangsten en van de bijbehorende kredieten. Daarom worden bijdragen die uit extra ontvangsten voortvloeien, afzonderlijk gerekend, en gebruikt voor het doeleinde waarvoor zij zijn bestemd. Terwille van de transparantie worden zij op afzonderlijke bankrekeningen overgemaakt. Tevens worden zij apart vermeld in het verslag over de uitvoering van de begroting van het Agentschap als bedoeld in artikel 21.

TITEL V

SPECIFIEKE BEPALINGEN BETREFFENDE AAN AD-HOCACTIVITEITEN VERBONDEN BUDGETTEN

Artikel 47

Beheer door het agentschap van aan ad-hocactiviteiten verbonden budgetten

1.   Het bestuur kan op voorstel van de Directeur of een lidstaat besluiten dat aan het Agentschap het administratieve en financiële beheer van bepaalde binnen zijn mandaat vallende activiteiten kan worden toevertrouwd, in overeenstemming met hoofdstuk IV van Besluit (GBVB) 2015/1835.

2.   Het bestuur kan het Agentschap toestaan om in het kader van ad-hocprojecten en ad-hocprogramma's van het Agentschap — onder de voorwaarden van de regelingen voor de betrokken activiteiten — contracten en subsidieovereenkomsten aan te gaan en vooraf de nodige bijdragen voor die contracten en subsidieovereenkomsten te innen bij de lidstaten in kwestie, met inachtneming van hun budgettaire manoeuvreerruimte.

3.   De bepalingen van de hoofdstukken 2 tot en met 7 van titel III van dit besluit zijn van toepassing op de ad-hocactiviteiten die worden georganiseerd uit hoofde van artikel 19 of 20 van Besluit (GBVB) 2015/1835, tenzij in de basishandeling(en) van het programma of het project is voorzien in andere regels, die in ieder geval moeten voldoen aan de begrotingsbeginselen van titel II van dit besluit.

4.   Begrotingsoverschotten aan het eind van ad-hocprojecten of -programma's worden beschouwd als een krediet dat beschikbaar is voor de deelnemende lidstaten en andere entiteiten die daaraan hebben bijgedragen, en worden aan het eind van de uitvoeringsperiode aan hen teruggegeven, of worden gebruikt voor de andere specifieke doeleinden die zijn bepaald in de betrokken overeenkomst(en) of door de betrokken lidstaat of entiteit.

TITEL VI

SLOTBEPALINGEN

Artikel 48

Wijzigingen

Wanneer wordt verwezen naar Verordening (EU, Euratim) nr. 966/2012, wordt ook rekening gehouden met de wijzigingen van die verordening.

Artikel 49

Intrekking van Besluit 2007/643/GBVB

Besluit 2007/643/GBVB wordt ingetrokken.

Artikel 50

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 4 augustus 2016.

Voor de Raad

De voorzitter

M. LAJČÁK


(1)  PB L 266 van 13.10.2015, blz. 55.

(2)  PB L 269 van 12.10.2007, blz. 1.

(3)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).

(4)  Besluit (EU) 2016/1351 van de Raad van 4 augustus 2016 betreffende het statuut van het personeel van het Europees Defensieagentschap en tot intrekking van Besluit 2004/676/EG (zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad).

(5)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie van 29 oktober 2012 houdende uitvoeringsvoorschriften voor Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (PB L 362 van 31.12.2012, blz. 1).

(6)  Besluit 2007/436/EG, Euratom van de Raad van 7 juni 2007 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen (PB L 163 van 23.6.2007, blz. 17).

(7)  Verordening (EG) nr. 2965/94 van de Raad van 28 november 1994 tot oprichting van een Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie (PB L 314 van 7.12.1994, blz. 1).

(8)  Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65).

(9)  Richtlijn 2009/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen door aanbestedende diensten van bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied en tot wijziging van de Richtlijnen 2004/17/EG n 2004/18/EG (PB L 216 van 20.8.2009, blz. 76).

(10)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(11)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).