ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 210

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

59e jaargang
4 augustus 2016


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1328 van de Commissie van 29 juli 2016 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op bepaalde koudgewalste platte staalproducten van oorsprong uit de Volksrepubliek China en de Russische Federatie

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1329 van de Commissie van 29 juli 2016 houdende de heffing van een definitief antidumpingrecht op bepaalde koudgewalste platte staalproducten van oorsprong uit de Volksrepubliek China en de Russische Federatie waarvan de invoer wordt geregistreerd

27

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1330 van de Commissie van 2 augustus 2016 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1235/2008 houdende bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad wat de regeling voor de invoer van biologische producten uit derde landen betreft ( 1 )

43

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1331 van de Commissie van 3 augustus 2016 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

97

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2016/1332 van de Commissie van 28 juli 2016 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur aan meubelen (Kennisgeving geschied onder nummer C(2016) 4778)  ( 1 )

100

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

4.8.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 210/1


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/1328 VAN DE COMMISSIE

van 29 juli 2016

tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op bepaalde koudgewalste platte staalproducten van oorsprong uit de Volksrepubliek China en de Russische Federatie

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (1) („de basisverordening”), en met name artikel 9, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1.   Voorlopige maatregelen

(1)

Op 12 februari 2016 heeft de Europese Commissie (de „Commissie”) bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/181 van de Commissie (2) (de „voorlopige verordening”) een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op bepaalde gewalste platte producten van ijzer of niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal, met uitzondering van roestvrij staal, van alle breedten, koud gewalst, niet geplateerd noch bekleed, en enkel koud gewalst („koudgewalste platte staalproducten”) van oorsprong uit de Volksrepubliek China de („VRC”) en de Russische Federatie („Rusland”) (tezamen „de betrokken landen”).

(2)

Het onderzoek is op 14 mei 2015 (3) geopend naar aanleiding van een klacht die op 1 april 2015 door de European Steel Association („Eurofer” of „de klager”) was ingediend namens producenten die samen meer dan 25 % van de totale productie van bepaalde koudgewalste platte staalproducten in de Unie voor hun rekening nemen.

(3)

Zoals vermeld in overweging 19 van de voorlopige verordening, had het onderzoek naar de dumping en schade betrekking op de periode van 1 april 2014 tot en met 31 maart 2015 (het „onderzoektijdvak” of „OT”). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die van belang zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 2011 tot het einde van het onderzoektijdvak (de „beoordelingsperiode”).

1.2.   Registratie

(4)

De Commissie onderwierp bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2325 van de Commissie (4) de invoer van het betrokken product van oorsprong of verzonden uit de VRC en Rusland aan registratie. De verplichte registratie van de invoer werd opgeheven bij de instelling van de voorlopige maatregelen op 12 februari 2016.

(5)

Op het punt van registratie en de mogelijke toepassing met terugwerkende kracht van het antidumpingrecht in kwestie, alsook de desbetreffende ontvangen opmerkingen, wordt nader ingegaan in Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1329 van de Commissie (5). In deze verordening komen alleen de ontvangen opmerkingen aan bod over de voorlopige bevindingen inzake dumping, schade, oorzakelijk verband en het belang van de Unie, en het definitieve standpunt van de Commissie over deze aangelegenheden.

1.3.   Vervolg van de procedure

(6)

Na de mededeling van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan werd besloten een voorlopig antidumpingrecht in te stellen („mededeling van de voorlopige bevindingen”), hebben meerdere belanghebbenden schriftelijke opmerkingen over de voorlopige bevindingen gemaakt. De belanghebbenden die daartoe een verzoek indienden, kregen de gelegenheid te worden gehoord.

(7)

Een verbonden staalservicebedrijf en staalhandelaar hebben verzocht de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures (de „raadadviseur-auditeur”) in te schakelen met betrekking tot terugbetalingen. De raadadviseur-auditeur heeft het verzoek onderzocht en schriftelijk een antwoord gestuurd. Voorts heeft op 3 mei 2016 op verzoek van Eurofer een hoorzitting met de raadadviseur-auditeur plaatsgevonden.

(8)

De Commissie heeft vervolgens alle gegevens verzameld en gecontroleerd die zij voor haar definitieve bevindingen nodig achtte. Om te kunnen beschikken over uitgebreidere informatie over winstgevendheid, heeft zij de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie gevraagd om winstgevendheidscijfers van 2005 tot en met 2010 te verstrekken met betrekking tot de verkoop in de Unie van het onderzochte product. Alle in de steekproef opgenomen producenten in de Unie hebben de gevraagde informatie ingediend.

(9)

Om de antwoorden op de vragenlijsten voor de in overweging 8 genoemde informatie te controleren, werden bezoeken ter plaatse uitgevoerd bij de volgende producenten in de Unie die de betreffende gegevens hadden ingediend:

ThyssenKrupp Germany, Duisburg, Duitsland;

ArcelorMittal Belgium NV, Gent, België;

ArcelorMittal Sagunto SL, Puerto de Sagunto, Spanje.

(10)

De Commissie heeft alle belanghebbenden in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan zij voornemens was een definitief antidumpingrecht in te stellen op de invoer in de Unie van koudgewalste platte staalproducten van oorsprong uit de VRC en Rusland, en de uit hoofde van het voorlopige recht als zekerheid gestelde bedragen definitief te innen (de „mededeling van de definitieve bevindingen”). Alle belanghebbenden hebben binnen een bepaalde termijn opmerkingen kunnen maken ten aanzien van deze mededeling van de definitieve bevindingen.

(11)

De opmerkingen van de belanghebbenden zijn onderzocht en indien passend in aanmerking genomen.

1.4.   Argumenten inzake het verzoek om aanvullende informatie, controle en gebruik

(12)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen dienden verschillende producenten-exporteurs opmerkingen in met betrekking tot de aan de producenten in de Unie verleende termijn voor het verstrekken van de gevraagde informatie, en uitten zij twijfel over de juistheid van de betreffende gegevens en de controleprocedure in dit verband. Deze belanghebbenden concludeerden hieruit dat de bedrijfstak van de Unie mogelijk geen juiste cijfers had verstrekt en dat aan deze bedrijfstak een gunstige behandeling was toegekend waarmee de rechten van andere belanghebbenden op een objectief, onpartijdig en niet-discriminerend onderzoek waren geschonden. Deze vermeende gunstige behandeling voor de bedrijfstak van de Unie zou tevens worden geïllustreerd door de clemente opstelling van de Commissie jegens die bedrijfstak met betrekking tot het niet aanleveren van bepaalde belangrijke informatie (de belanghebbenden noemden ontbrekende facturen).

(13)

Wat de gestelde gunstige behandeling betreft, wordt het argument afgewezen. Het betreft hier de bewoordingen van overweging 59 van de voorlopige verordening. In die overweging wordt toegelicht dat voor interne overdrachten geen facturen worden opgesteld, wat in overeenstemming is met aanvaardbare boekhoudkundige praktijken. Er is geen sprake van dat de bedrijfstak van de Unie wordt toegestaan informatie waarom is verzocht, niet te verstrekken.

(14)

Dezelfde producenten-exporteurs voerden aan dat de Commissie, door aanvullende gegevens van de producenten in de Unie te verzamelen en te controleren, de Russische producenten-exporteurs die om een tweede controle hadden verzocht, had gediscrimineerd.

(15)

In de eerste plaats zij opgemerkt dat de Commissie als met het onderzoek belaste autoriteit duidelijk gerechtigd is te verzoeken om aanvullende gegevens indien zij dat voor haar analyse nodig en gewenst acht, om het even of dit de voorlopige of de definitieve fase van het onderzoek betreft. In dit geval had de Commissie, zoals uiteengezet in overweging 154, goede redenen om deze aanvullende gegevens te verlangen en deze vervolgens te controleren. De controle betrof alleen de verstrekte aanvullende gegevens waarom niet eerder was gevraagd en met die controle werd er zorg voor gedragen dat de gegevens waarop de Commissie uiteindelijk haar bevindingen baseerde, betrouwbaar waren. Ten tweede hadden de verzoeken van de Russische producenten-exporteurs om een tweede controle in feite betrekking op dezelfde gegevens als die waarop de oorspronkelijke controle betrekking had, terwijl de tweede controle ter plaatse bij een aantal producenten in de Unie nodig was om de in overweging 8 bedoelde aanvullende gegevens te controleren en vast te stellen of antidumpingrechten met terugwerkende kracht zouden worden geheven. De voorgaande argumenten zijn derhalve afgewezen.

1.5.   Betrokken product en soortgelijk product

(16)

De overwegingen 21 en 22 van de voorlopige verordening bevatten de voorlopige omschrijving van het betrokken product. Geen enkele belanghebbende heeft opmerkingen over deze omschrijving ingediend.

(17)

Het betrokken product is definitief omschreven als gewalste platte producten van ijzer of niet-gelegeerd staal of ander gelegeerd staal, met uitzondering van roestvrij staal, van alle breedten, koud gewalst, niet geplateerd noch bekleed, en enkel koud gewalst, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 7209 15 00, 7209 16 90, 7209 17 90, 7209 18 91, ex 7209 18 99, ex 7209 25 00, 7209 26 90, 7209 27 90, 7209 28 90, 7211 23 30, ex 7211 23 80, ex 7211 29 00, 7225 50 80, 7226 92 00, van oorsprong uit de VRC en Rusland.

De volgende productsoorten vallen niet onder de productomschrijving van het betrokken product:

gewalste platte producten van ijzer of niet-gelegeerd staal, van alle breedten, koud gewalst, niet geplateerd noch bekleed, enkel koud gewalst, ook indien opgerold, van alle dikten, elektrisch;

gewalste platte producten van ijzer of niet-gelegeerd staal, van alle breedten, koud gewalst, niet geplateerd noch bekleed, opgerold, met een dikte van minder dan 0,35 mm, gegloeid (bekend als „onvertind blik”);

gewalste platte producten van ander gelegeerd staal, van alle breedten, van siliciumstaal, en

gewalste platte producten van gelegeerd staal, enkel koud gewalst, van sneldraaistaal.

(18)

Aangezien geen opmerkingen over het betrokken product en het soortgelijke product werden ontvangen, worden de in de overwegingen 22 tot en met 24 van de voorlopige verordening getrokken conclusies bevestigd.

2.   DUMPING

2.1.   De VRC

2.1.1.   Behandeling als marktgerichte onderneming („BMO”)

(19)

Zoals toegelicht in overweging 34 van de voorlopige verordening, heeft geen van de bij dit onderzoek betrokken producenten-exporteurs BMO aangevraagd.

2.1.2.   Referentieland

(20)

In de voorlopige verordening heeft de Commissie Canada in overeenstemming met artikel 2, lid 7, van de basisverordening aangewezen als referentieland.

(21)

Eén belanghebbende had op basis van het verschil tussen de schade- en dumpingmarge twijfels bij de nauwkeurigheid van de berekeningen van de Commissie. Dezelfde belanghebbende stelde ook dat, ook indien dit verschil feitelijk juist zou zijn, de keuze van Canada als referentieland niet geldig zou zijn wegens het prijsniveau van het betrokken product in dat land.

(22)

De Commissie bevestigt haar berekeningen. Daarnaast brengt de Commissie in herinnering dat het referentieland wordt gekozen uit landen waar de prijs voor het soortgelijke product tot stand komt in omstandigheden die zo vergelijkbaar mogelijk zijn met die van het land van uitvoer. Het prijsniveau zelf is dus geen selectiecriterium.

(23)

Op grond van het bovenstaande wordt de stelling dat Canada geen geschikt referentieland zou zijn, afgewezen. De Commissie bevestigt de in de overwegingen 27 tot en met 34 van de verordening uiteengezette redenering en de keuze van Canada als referentieland in de zin van artikel 2, lid 7, van de basisverordening.

2.1.3.   Normale waarde

(24)

Aangezien geen opmerkingen over de bepaling van de normale waarde werden ontvangen, worden de overwegingen 35 tot en met 45 van de voorlopige verordening bevestigd.

2.1.4.   Uitvoerprijs

(25)

Eén ondernemingsgroep heeft in zijn opmerkingen over de voorlopige verordening gewezen op een inconsistentie van de schade- en de dumpingberekeningen, die volgens hem het gevolg is van een verschrijving van de Commissie. De Commissie heeft echter vastgesteld dat deze inconsistentie het gevolg was van een kleine verschrijving van deze ondernemingsgroep die doorwerkte in de uitvoerprijs. De Commissie heeft deze verschrijving gecorrigeerd.

2.1.5.   Vergelijking

(26)

Aangezien geen opmerkingen over de vergelijking van de normale waarde en de uitvoerprijs zijn ontvangen, worden de overwegingen 49 en 50 van de voorlopige verordening bevestigd.

2.1.6.   Dumpingmarges

(27)

Als gevolg van de gewijzigde uitvoerprijs zoals bedoeld in overweging 25, werd de dumpingmarge van één ondernemingsgroep opnieuw berekend. Het resultaat was een iets hogere dumpingmarge. Deze hogere dumpingmarge leidde ook tot een hogere dumpingmarge voor alle andere Chinese ondernemingen, aangezien hun dumpingmarge op deze ondernemingsgroep is gebaseerd.

(28)

Onderstaande tabel bevat de definitieve dumpingmarges, uitgedrukt als percentage van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring:

Tabel 1

Dumpingmarges, VRC

Onderneming

Definitieve dumpingmarge (%)

Angang Group

59,2

Shougang Group

52,7

Andere medewerkende ondernemingen

56,9

Alle andere ondernemingen

59,2

2.2.   Rusland

2.2.1.   Inleiding

(29)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen is één Russische producent-exporteur opgekomen tegen de toepassing van artikel 18 van de basisverordening. Hij diende nieuwe gegevens in om de in overweging 60 van de voorlopige verordening beschreven bevindingen van de Commissie, met name dat het totale verkoopcijfer dat de producent-exporteur had opgegeven, hoger lag dan wat op basis van de productie fysiek mogelijk was, te betwisten.

(30)

De Commissie organiseerde twee hoorzittingen, waarop de betrokken producent-exporteur de kans kreeg om zijn beweringen toe te lichten.

(31)

Tijdens deze hoorzittingen benadrukte de Commissie dat voor alle opmerkingen of toelichtingen die na de controle zijn gegeven, geldt dat deze slechts kunnen worden aanvaard als de gegevens waarop ze zijn gebaseerd al zijn ingediend of in verband kunnen worden gebracht met de gegevens die samen met het antwoord op de vragenlijst of ten laatste tijdens het controlebezoek zijn ingediend. De producent-exporteur kon zijn argumenten niet onderbouwen met informatie uit zijn antwoord op de vragenlijst of informatie uit de ter plaatse verzamelde bewijsstukken. Bijgevolg worden de bevindingen van de voorlopige fase op basis waarvan de Commissie heeft beslist artikel 18 van de basisverordening toe te passen en die zijn opgenomen in de overwegingen 60 en 61 van de voorlopige verordening, bevestigd. Overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening heeft de Commissie daarom de dumpingmarge voor de onderneming in kwestie definitief vastgesteld op basis van de beschikbare gegevens.

(32)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft één producent-exporteur erop gewezen dat hij in het kader van het onderhavige antidumpingonderzoek op discriminerende wijze is behandeld, waardoor zijn procedurele rechten, waaronder zijn rechten van verdediging, zijn geschonden. Hij voerde aan dat de Commissie niet had ingestemd met een tweede controle ter plaatse bij zijn dochteronderneming in België, terwijl er wel een tweede controle was uitgevoerd ter plaatse bij importeurs en producenten van de bedrijfstak van de Unie. Om de in overweging 15 uiteengezette redenen moet dit argument worden afgewezen.

(33)

Deze producent-exporteur verklaarde ook dat de Commissie gebruik had kunnen maken van de uitvoerprijzen van de met hem verbonden handelaar/importeur en de gegevens inzake de productiekosten van de enige producent-exporteur die volledig met de Commissie heeft meegewerkt. Hierdoor zou de Commissie de toepassing van artikel 18 van de basisverordening hebben kunnen vermijden aangezien zij deze verbonden handelaar/importeur afzonderlijk had gecontroleerd en geen problemen aan de orde had gesteld wat betreft diens medewerking. Zoals hierboven is uiteengezet, heeft het feit dat de door de producent-exporteur opgegeven totale verkoophoeveelheid (na aftrek van het interne gebruik en toepassing van een correctie voor de voorraadschommelingen) hoger lag dan de geproduceerde hoeveelheden, de Commissie niet in staat gesteld te concluderen dat de verkoop ten uitvoer naar de Unie volledig was gerapporteerd. Derhalve verwierp de Commissie het voorstel van de onderneming om gebruik te maken van een reeks transacties die de totale verkoop naar de Unie slechts gedeeltelijk kunnen weergeven. Bijgevolg maakte de Commissie geen gebruik van gegevens inzake de productiekosten, aangezien er geen voor de vergelijking bruikbare uitvoergegevens ter beschikking stonden.

(34)

Twee producenten-exporteurs hebben opmerkingen ingediend met betrekking tot de uitvoering van de controlebezoeken en hebben de Commissie verzocht om het onderzoek op te schorten totdat hun argumenten zijn onderzocht. In dit verband komen de producenten-exporteurs op tegen de toepassing van artikel 18 van de basisverordening door de Commissie. Voorts heeft het Ministerie van Economische Ontwikkeling van de Russische Federatie gevraagd om schorsing van de toepassing van de in te stellen definitieve antidumpingmaatregelen totdat de formele klacht van de twee producenten-exporteurs naar behoren zal zijn beoordeeld door de bevoegde instellingen van de Unie.

(35)

De Commissie merkt op dat de controle slechts één stap betreft in het kader van het door haar als met het onderzoekend belastende autoriteit verrichte onderzoek. De Commissie heeft de inhoudelijke redenen op grond waarvan zij heeft besloten artikel 18 van de basisverordening toe te passen, uitvoerig toegelicht. De toepassing van artikel 18 van de basisverordening is gebaseerd op het schriftelijke bewijsmateriaal dat door de ondernemingen is ingediend bij de Commissie en op de betrouwbaarheid en samenhang van dat bewijsmateriaal. De producenten-exporteurs hebben gedurende de procedure gelegenheid gekregen hun rechten van verdediging ten volle uit te oefenen door indiening van gegevens en opmerkingen alsmede door hoorzittingen en bijeenkomsten, met inbegrip van twee bijeenkomsten die specifiek aan de aan de orde gestelde punten waren gewijd.

(36)

Wat het verzoek om schorsing betreft, merkt de Commissie op dat de ingevolge de basisverordening ingestelde maatregelen alleen mogen worden geschorst op grond van artikel 14, lid 4. Zij merkt voorts op dat de in voornoemd artikel neergelegde voorwaarden voor schorsing niet zijn vervuld. Dit artikel bepaalt dat maatregelen enkel mogen worden geschorst in het belang van de Unie, indien de marktverhoudingen tijdelijk zodanig zijn gewijzigd dat het onwaarschijnlijk is dat door de schorsing opnieuw schade ontstaat. Niets wijst erop dat deze voorwaarden in het onderhavige geval zouden worden vervuld, en de Commissie merkt op dat dergelijke omstandigheden niet zijn gesteld. Integendeel, uit het onderzoek is gebleken dat aan de voorwaarden voor instelling van definitieve maatregelen, zoals neergelegd in artikel 9, lid 4, van de basisverordening, was voldaan. De Commissie wijst derhalve dit verzoek af.

2.2.2.   Normale waarde

(37)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen heeft één producent-exporteur de correctie betwist die de Commissie heeft toegepast voor zijn productiekosten van koudgewalste platte staalproducten zoals beschreven in overweging 76 en gemotiveerd in overweging 80 van de voorlopige verordening. De betrokken producent-exporteur heeft echter geen argumenten op tafel gelegd om de Commissie te overtuigen haar mening te herzien dat de door de onderneming in haar antwoord op de vragenlijst gemelde grondstoffenverbruiksratio's ontoereikend waren voor de Commissie om een juiste evaluatie te maken van de kosten van het materiaal dat de onderneming gebruikt voor de productie van koudgewalste platte staalproducten. De Commissie heeft dit argument derhalve afgewezen.

(38)

Dezelfde producent-exporteur heeft ook gesteld dat voor de bepaling van de verkoopkosten, algemene kosten en administratieve kosten („VAA-kosten”) geen rekening mag worden gehouden met de verliezen als gevolg van de liquidatie van zijn twee overzeese dochterondernemingen. Volgens hem zijn ook de verpakkingskosten dubbel geteld: in de productiekosten en de VAA-kosten. Aangezien de toelichting die de onderneming na de mededeling van de voorlopige bevindingen heeft gegeven, werd geschraagd door informatie die ze samen met haar antwoord op de vragenlijst of tijdens of vóór het controlebezoek naar behoren had ingediend, heeft de Commissie haar bevindingen dienovereenkomstig herzien.

(39)

Tijdens het nieuwe onderzoek van de VAA-kosten stelde de Commissie vast dat bepaalde binnenlandse verkoop winstgevend was. Hierdoor kon de Commissie de dumpingmarge berekenen op basis van de eigen VAA-kosten en winst van de onderneming. In het stadium van het voorlopige onderzoek vond de Commissie geen winstgevende binnenlandse verkoop, reden waarom zij de dumpingmarge berekende op basis van de VAA-kosten en winst volgens externe bronnen.

(40)

Twee producenten-exporteurs waren het niet eens met de Commissie over de berekening van hun VAA-kosten zoals beschreven in overweging 75 van de voorlopige verordening. Ze verklaarden dat de Commissie de verliezen als gevolg van de herwaardering van de leningen in buitenlandse valuta niet mag achten deel uit te maken van de VAA-kosten, aangezien de ondernemingen in feite geen kosten hebben gemaakt, maar slechts de balansen hebben geherwaardeerd op basis van de wisselkoers op de laatste dag van hun financiële verslagleggingsperiode. De Commissie is het niet eens met dit argument. Ze verwijst hiervoor naar zowel de International Financial Reporting Standards als naar de Russische GAAP. Deze verliezen werden correct opgenomen in de rekeningen van de producenten en werden tijdens het onderzoektijdvak gemaakt. De Commissie heeft dit argument derhalve afgewezen.

(41)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen herhaalden de producenten-exporteurs hun argumenten zonder nieuwe feiten naar voren te brengen met betrekking tot de litigieuze verliezen. De producenten-exporteurs verwezen naar Verordening (EG) nr. 2852/2000 van de Raad (6) (stapelvezels van polyester van oorsprong uit India en de Republiek Korea), waar de Commissie de nettowisselkoerswinst had geschrapt uit de VAA-kosten.

(42)

De Commissie merkt op dat de feitelijke situatie van de door de producenten-exporteurs aangehaalde zaak anders is. Zoals uiteengezet in overweging 34 van voornoemde Verordening (EG) nr. 2852/2000, werd geconstateerd dat de wisselskoerswinst niet hoofdzakelijk betrekking had op de productie en de verkoop.

(43)

De producenten-exporteurs hebben geen vraagtekens geplaatst bij de relevantie van hun leningen voor de productiekosten van het soortgelijke product. De Commissie concludeerde derhalve dat de verliezen verband hielden met die leningen, die zijn gebruikt voor de financiering van de vaste activa die nodig waren voor de productie van het soortgelijke product. Hieruit volgt dat die verliezen in aanmerking moeten worden genomen bij het bepalen van de VAA-kosten van de onderneming. Derhalve verwerpt de Commissie dit argument.

(44)

De Russische producent-exporteur herhaalde zijn argument nogmaals na de aanvullende definitieve mededeling. Dit argument gaat echter het kader van de specifieke aspecten van de aanvullende mededeling te buiten. De Commissie handhaaft het in de voorgaande paragrafen weergegeven standpunt.

(45)

Eén producent-exporteur heeft de methodiek betwist die de Commissie heeft gebruikt om de totale VAA-kosten van de verbonden binnenlandse handelaren te berekenen. Ze gebruikte hiervoor immers de gerapporteerde VAA-kosten voor de verkoop aan niet-verbonden afnemers op de binnenlandse markt. De Commissie heeft dit argument aanvaard en de definitieve berekening gecorrigeerd. Aangezien deze gecorrigeerde VAA-kosten in wezen niet veel verschillen van de oorspronkelijke en slechts invloed hebben op een beperkt deel van de verkoop, heeft deze correctie geen invloed op de resulterende dumpingmarge.

(46)

Eén producent-exporteur heeft gesteld dat Commissie de verpakkingskosten dubbel heeft geteld bij de vaststelling van de totale productiekosten in de winstgevendheidstest. De Commissie heeft dit argument afgewezen. De Commissie heeft, zoals uitgebreid beschreven in de mededeling van de voorlopige bevindingen, de verpakkingskosten uit de VAA-kosten gehaald vóór de berekening van de totale productiekosten.

(47)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen kwamen de producenten-exporteurs op tegen de methode die werd gebruikt om de normale waarde te berekenen. Zij stelden dat de Commissie een onjuist percentage voor de VAA-kosten had gehanteerd en dat de normale waarde veel te hoog was uitgevallen doordat zij de VAA-kosten alleen ten aanzien van de winstgevende verkoop had gehanteerd.

(48)

De Commissie verricht haar onderzoeken op een objectieve wijze. De methode die wordt gevolgd voor het berekenen van de normale waarde wordt consistent gebruikt in alle gevallen waarin aan de desbetreffende criteria is voldaan. De Commissie past artikel 2, lid 6, van de basisverordening toe, op grond waarvan de bedragen voor VAA-kosten en winst moeten worden gebaseerd op de verkoop in het kader van normale handelstransacties. Het argument van de producenten-exporteurs om het vaste bedrag van de VAA-kosten te gebruiken ongeacht of die kosten verband houden met de verkoop in het kader van normale handelstransacties, druist in tegen deze bepaling. De Commissie heeft dit argument derhalve afgewezen.

(49)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft één producent-exporteur de kwestie aan de orde gesteld van de negatieve boekingen in de lijst van binnenlandse transacties met betrekking tot de berekening van de normale waarde. De producent-exporteur lichtte toe dat deze boekingen betrekking hadden op correcties van facturen en het gevolg waren van de configuratie van zijn boekhoudsysteem, waarbinnen een correctie op een factuur slechts kan worden aangebracht door de eerste boeking volledig te compenseren met een dienovereenkomstige negatieve boeking. Hij voerde aan dat bij de berekening van de normale waarde door de Commissie geen rekening is gehouden met de specifieke configuratie van zijn boekhoudsysteem en dat deze derhalve onjuist was.

(50)

De Commissie merkt ten eerste op dat de producent-exporteur, in strijd met de aanwijzingen in de vragenlijst van de Commissie, deze correcties in de lijst als transacties had vermeld, in plaats van de correctieboekingen in de juiste kolom van de vragenlijst van de Commissie op te nemen. Ten tweede heeft de producent-exporteur na de mededeling van de definitieve bevindingen inderdaad een herziene dumpingmarge verstrekt, maar zonder daarbij een herziene lijst van binnenlandse transacties of een herziene dumpingberekening in te dienen. Ten derde merkt de Commissie op dat dit argument in werkelijkheid betrekking heeft op de kwaliteit van de gegevens die de producent-exporteur zelf bij de Commissie in de loop van het onderzoek heeft ingediend. Ten vierde is de berekening van de normale waarde, met inbegrip van de lijst van binnenlandse transacties zoals ingediend door de producent-exporteur, naar behoren meegedeeld in het voorlopige stadium van het onderzoek. Desondanks heeft de producent-exporteur geen opmerkingen gemaakt over deze berekening in zijn opmerkingen over de mededeling van de voorlopige bevindingen. Dezelfde lijst van binnenlandse transacties werd gebruikt voor de berekening van de dumpingmarge in de definitieve mededeling. De producent-exporteur verklaart niet waarom hij dit punt niet in een eerder stadium van het onderzoek aan de orde heeft gesteld.

(51)

Ondanks al deze tekortkomingen in de gedragingen van de producent-exporteur wat dit onderwerp betreft, heeft de Commissie, als een objectieve en onpartijdige met het onderzoek belaste autoriteit, dit argument geanalyseerd en geconcludeerd dat de berekening van de normale waarde inderdaad moest worden gecorrigeerd om dubbeltelling te voorkomen. Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft de exporteur een methode aangereikt volgens welke zijn transactielijst kon worden gefilterd teneinde alle correcties buiten beschouwing te laten en enkel de definitieve boekingen over te houden. De Commissie heeft ten aanzien van de gecontroleerde gegevens de methode voor het corrigeren van de lijst toegepast die door de producent-exporteur na de mededeling van de definitieve bevindingen was voorgesteld, en derhalve het argument in zijn geheel aanvaard.

(52)

De Commissie heeft een aanvullende mededeling van de definitieve bevindingen gestuurd aan alle belanghebbenden om hen te informeren over de aanvaarding van het argument, en de belanghebbenden verzocht om opmerkingen te maken.

(53)

Na de aanvullende mededeling van de definitieve bevindingen voerde één belanghebbende aan dat de aanvullende mededeling in feite de tekortkomingen in de medewerking van de Russische producenten-exporteurs nader onderstreepte. Verder betoogde die belanghebbende dat de aanvullende mededeling in feite suggereerde dat aanvullende reeksen gegevens buiten beschouwing hadden kunnen blijven en niet hadden mogen worden aanvaard. De Commissie heeft de kwestie van de kwaliteit van de ingediende informatie en de samenwerking inderdaad aan de orde gesteld, maar heeft in dit specifieke geval beslist dat het argument objectief kon worden aanvaard.

(54)

Na de aanvullende mededeling van de definitieve bevindingen heeft de Russische producent-exporteur ingestemd met het principe en de omvang van de correctie die de Commissie in zijn dumpingmarge heeft aangebracht.

(55)

De producent-exporteur voerde aan dat hij de lijst van binnenlandse transacties met zijn beantwoording van de vragenlijst had ingediend. Dit feit wordt niet betwist. Het is de kwaliteit van dat document die wordt betwist. Voorts heeft de producent-exporteur aangevoerd dat hij na de mededeling van de voorlopige bevindingen geen opmerkingen over de hiervoor genoemde transactielijst had ingediend omdat deze gegevens geen gevolgen hadden voor de berekening van de dumpingmarge. De Commissie merkt op dat de producent-exporteur meerdere keren argumenten heeft herhaald inzake de methodologie en aspecten van de berekening die — indien deze door de Commissie zouden zijn aanvaard (quod non) — de Commissie ertoe zouden hebben gebracht die gegevens te gebruiken. Het was dus van wezenlijk belang voor de betrokken belanghebbende om ervoor te zorgen dat de gegevens die in de voorlopige fase werden meegedeeld, juist waren en voor de berekening van de dumpingmarge konden worden gebruikt. Hoewel de onderneming de kwestie van schrappingen en daaruit voortvloeiende vele identieke boekingen tijdens het controlebezoek heeft genoemd, werd het probleem pas na de definitieve mededeling in zijn volle omvang duidelijk, wat tevens blijkt uit de gevolgen voor de berekening van de dumpingmarge. Ofschoon de onderneming aanvoert dat de posten geen creditnota's inhouden, vermeldt de door de onderneming zelf verstrekte sleutel waarmee die boekingen in kaart kunnen worden gebracht, als opschrift „nummer creditnota”. Niettemin heeft de Commissie het argument in zijn geheel aanvaard en de de onderneming heeft de nieuwe berekening van de dumpingmarge niet betwist.

(56)

Eén producent-exporteur heeft aangevoerd dat de Commissie in de berekening van de VAA-kosten niet de inkomsten uit de vrijgave van de reserves heeft opgenomen die voorafgaand aan het onderzoektijdvak waren opgebouwd. Volgens die producent-exporteur meet de Commissie met verschillende maten en beoordeelt zij asymmetrisch wanneer wordt gekeken naar de verliezen bij de herwaardering van de buitenlandse valuta's die wel zijn opgenomen.

(57)

De Commissie wijst erop dat haar benadering consistent is. De VAA-kosten omvatten noch inkomsten noch kosten die een impact hebben op de winst van het betrokken jaar, ten aanzien waarvan de Commissie heeft vastgesteld dat er een verband was met de buitenlandse activiteiten van de producent-exporteur. Dit feit werd vermeld in de mededeling van de definitieve bevindingen en werd door de producent-exporteur niet betwist. De Commissie heeft dit argument derhalve afgewezen.

2.2.3.   Uitvoerprijs

(58)

De Commissie heeft de verkoop van een van de producenten-exporteurs aan een niet-verbonden handelaar in Zwitserland, zoals beschreven in overweging 84 van de voorlopige verordening, verder onderzocht. De Commissie nam zowel met de producent-exporteur als met de niet-verbonden handelaar contact op en voerde zelf een onderzoek ter zake uit om aanvullende informatie over hun betrekkingen te verkrijgen.

(59)

Eurofer heeft in zijn opmerkingen naar aanleiding van de mededeling van de voorlopige bevindingen de Commissie verzocht om de betrekkingen tussen de producent-exporteur en de Zwitserse handelaar zorgvuldig te onderzoeken en de berekening op basis van de resultaten van dit onderzoek aan te passen.

(60)

Na de beoordeling van de resultaten van dit onderzoek, heeft de Commissie beslist deze Zwitserse handelaar te beschouwen als niet-verbonden met de Russische producent-exporteur. De Commissie vond geen elementen ter ondersteuning van de stelling dat deze partijen verbonden partijen waren tijdens het onderzoektijdvak. Bijgevolg heeft de Commissie deze stelling verworpen.

(61)

De producent-exporteur heeft ook aanvullende informatie ingediend op basis waarvan de Commissie de verkoop aan onafhankelijke partijen in de Unie kon corrigeren. De producent-exporteur heeft deze verkoop al eerder gerapporteerd aan de hand van interne facturen in Russische roebel. Deze facturen vermeldden de originele waarde van deze verkoop in vreemde valuta, omgerekend tegen de dagkoers van de onderneming. De Commissie kon deze nieuwe informatie in verband brengen met de ter plaatse gecontroleerde informatie. Deze correctie heeft geleid tot een kleine verlaging van de dumpingmarge ten opzichte van de voorlopige berekening.

(62)

De producenten-exporteurs hebben, naar aanleiding van de mededeling van de voorlopige bevindingen, de toepasbaarheid van de correcties aan de VAA-kosten en winst krachtens artikel 2, lid 9, van de basisverordening voor de verkoop via hun verbonden Zwitserse handelaren/importeurs, betwist.

(63)

Volgens hen zijn de correcties uitsluitend aanvaardbaar voor specifieke transacties, met name wanneer volgens de verkoopvoorwaarden een product moet worden geleverd na inklaring, d.w.z. in het geval van transacties waarbij de betrokken partij handelt als een importeur, zoals bij DDP-voorwaarden. Ze stelden tegelijkertijd dat hun verbonden handelaren/importeurs in Zwitserland moeten worden beschouwd als deel van het uitvoernetwerk van de producenten.

(64)

In antwoord hierop bevestigt de Commissie dat voor alle verkooptransacties via de verbonden Zwitserse handelaren/importeurs overeenkomstig artikel 2, lid 9, tweede en derde alinea, van de basisverordening een correctie voor de VAA-kosten en een redelijke winstmarge moeten worden toegepast.

(65)

Hoewel de goederen, overeenkomstig de door de producenten-exporteurs gerapporteerde transactievoorwaarden, worden geleverd vóór zij in het vrije verkeer worden gebracht en de verantwoordelijkheid voor de inklaring bij de koper ligt (in tegenstelling tot transacties onder DDP-voorwaarden), verandert dit niets aan het feit dat de verkoop wordt verricht door de verbonden handelaar, die de VAA-kosten draagt en die met zijn diensten normaal gezien winst probeert te maken.

(66)

In het licht van het feit dat de handelaar/importeur is verbonden met de producent-exporteur, houdt artikel 2, lid 9, van de basisverordening in dat de gegevens van een dergelijke handelaar/importeur per definitie onbetrouwbaar zijn en dat zijn winst door de met het onderzoek belaste autoriteit op een redelijke grondslag moet worden vastgesteld. Daarnaast sluit artikel 2, lid 9, van de basisverordening niet uit dat kosten die vóór de invoer worden gemaakt, worden gecorrigeerd, voor zover die kosten normaal gezien door de handelaar/importeur worden gedragen. De Commissie heeft dit argument derhalve afgewezen.

(67)

De producenten-exporteurs herhaalden dit argument na de mededeling van de definitieve bevindingen, zonder daarbij nieuwe informatie aan te dragen over de taken van de Zwitserse handelaren/importeurs. De Commissie merkt op dat haar standpunt in overeenstemming is met de rechtspraak van de rechterlijke instanties van de Unie. Het feit dat de verbonden ondernemingen slechts bepaalde functies uitoefenen, belet inderdaad niet dat de Commissie correcties overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening doorvoert, maar kan tot uiting komen in lagere VAA-kosten die in mindering moeten worden gebracht op de prijs waartegen het betrokken product wordt doorverkocht aan de eerste onafhankelijke koper. De bewijslast rust bij de belanghebbenden die voornemens zijn de omvang van de op grond van artikel 2, lid 9, van de basisverordening toegepaste correcties te betwisten. Indien deze partijen menen dat de correcties buitensporig zijn, dan moeten zij dus specifiek bewijsmateriaal en berekeningen verstrekken om die beweringen te staven. De producenten-exporteurs hebben evenwel geen bewijsmateriaal verstrekt waaruit blijkt dat de VAA-kosten of het winstpercentage zoals gehanteerd in twijfel trekt. De Commissie heeft dit argument derhalve afgewezen.

2.2.4.   Vergelijking

(68)

De producenten-exporteurs waren het blijkens hun opmerkingen niet eens met de gebruikmaking van de datum van het contract/van de kooporder om de uitvoer in vreemde valuta om te rekenen naar Russische roebel. De producenten-exporteurs waren het echter ermee eens dat dit meer in overeenstemming kan zijn met de materiële verkoopvoorwaarden dan de factuurdatum, ofschoon de Commissie volgens hen niet eerder gebruikgemaakt heeft van deze optie. De Commissie heeft dit argument derhalve afgewezen.

(69)

De producenten-exporteurs herhaalden dit argument na de mededeling van de definitieve bevindingen en beklemtoonden dat de Commissie de gebruikmaking van de datum van het contract/van de kooporder ontoereikend had gemotiveerd. Voorts voerden zij aan, door te verwijzen naar de duurzame veranderingen van de wisselkoersen overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder j), van de basisverordening, dat de Commissie gebruik had moeten maken van de wisselkoers die ten hoogste zestig dagen voorafgaand aan de factuurdatum gold.

(70)

De Commissie kende in dit geval geen correctie voor duurzame veranderingen toe, aangezien de wisselkoers EUR/RUB veeleer grote schommelingen laat zien dan duurzame veranderingen tegen het einde van het onderzoektijdvak. Voorts zouden, als de Commissie de correctie voor duurzame veranderingen zou hebben toegepast in het kader van een gedeprecieerde valuta van de producent-exporteur, de uitvoerprijzen lager zijn, en de dumpingmarges dus hoger. Verder moet de correctie voor duurzame veranderingen worden gebruikt om de daarmee verband houdende schommelingen van de wisselkoers te weerspiegelen en niet om de termijn van ten hoogste zestig dagen voorafgaand aan de factuurdatum op te leggen zoals de producenten-exporteur suggereert. De Commissie heeft dit argument derhalve afgewezen.

(71)

Door gebruik te maken van de datum van het contract/van de kooporder heeft de Commissie ruimschoots de gevolgen van de aanzienlijke en onvoorzienbare schommelingen van de wisselkoersen tegen het einde van het onderzoektijdvak tot een minimum beperkt. De Commissie is het niet eens met het argument van de producenten-exporteurs dat dit een ongerechtvaardigde wijziging van de methode inhield. De Commissie heeft gebruikgemaakt van de wisselkoers van de datum van verkoop, in volledige overeenstemming met artikel 2, lid 10, onder j), van de basisverordening, en zij heeft voldoende toegelicht waarom in dit geval de datum van het contract/van de kooporder in overeenstemming is met de materiële verkoopvoorwaarden. De Commissie heeft dit argument derhalve afgewezen.

2.2.5.   Dumpingmarges

(72)

Rekening houdend met de gewijzigde vaststelling van de normale waarde zoals uiteengezet in de overwegingen 37 tot en met 51 en ter bevestiging van de andere bevindingen in de overwegingen 65 tot en met 93 van de voorlopige verordening, zijn de definitieve dumpingmarges, uitgedrukt in procenten van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring, als volgt:

Tabel 2

Dumpingmarges, Rusland

Onderneming

Definitieve dumpingmarge (%)

Magnitogorsk Iron & Steel Works OJSC

18,7

PAO Severstal

35,9

PJSC Novolipetsk Steel (7)

38,9

Alle andere ondernemingen

38,9

3.   SCHADE

3.1.   Definitie van de bedrijfstak van de Unie en de productie in de Unie

(73)

Eén belanghebbende trok de representativiteit van de klagers in twijfel en gaf aan dat herwalserijen niet in de berekeningen waren opgenomen. In dit verband wordt opgemerkt dat de berekening van de totale productie het productievolume van de herwalserijen omvatte. Deze opmerking wordt daarom afgewezen.

(74)

Aangezien er geen andere opmerkingen over de omschrijving van de bedrijfstak van de Unie en de productie in de Unie werden ontvangen, worden de bevindingen in de overwegingen 94 tot en met 98 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.2.   Verbruik in de Unie

(75)

Verschillende belanghebbenden hebben opgemerkt dat het verbruik globaal had moeten worden geanalyseerd, met name door het verbruik op de markt voor intern verbruik en het verbruik op de vrije markt te combineren.

(76)

In dit verband werd in tabellen 5 en 6 van de voorlopige verordening de ontwikkeling van het verbruik op de markt voor intern verbruik en het verbruik op de vrije markt gerapporteerd en toegelicht. Door deze twee tabellen samen te voegen, ziet de ontwikkeling van het algemene verbruik (dus markt voor intern gebruik en vrije markt samen) er tijdens de beoordelingsperiode als volgt uit:

Tabel 3

Totale verbruik (markt voor intern verbruik en vrije markt) (ton)

 

2011

2012

2013

2014

OT

Totale verbruik

36 961 744

34 375 474

36 277 064

37 461 260

37 306 302

Index (2011 = 100)

100

93

98

101

101

Bron: Gecontroleerd antwoord van Eurofer op de vragenlijst en Eurostat.

(77)

Uit bovenstaande tabel blijkt dat na een sterke daling van het verbruik in 2012, het totale verbruik toenam tot een iets hoger niveau in het tijdvak van het onderzoek ten opzichte van het begin van de beoordelingsperiode. Deze tendens is het gevolg van de toename van het interne verbruik, die in absolute termen sterker was dan de daling van het verbruik op de vrije markt.

(78)

Eén belanghebbende was van mening dat de stelling dat het interne verbruik niet concurreert met de invoer, niet voldoende is gemotiveerd. Deze belanghebbende gelooft dat indien invoer onder concurrerende voorwaarden beschikbaar is, de producenten in de Unie er gebruik van zouden maken. Het interne verbruik moet dus in acht worden genomen.

(79)

In dit verband wordt opgemerkt dat het vanuit economisch standpunt geen zin heeft dat geïntegreerde producenten producten van concurrenten kopen die bestemd zijn voor downstreamproductie als er capaciteit beschikbaar is om dergelijke producten zelf te produceren. In een kapitaalintensieve bedrijfstak zoals staal moet immers de bezettingsgraad zo hoog mogelijk worden gehouden om de vaste kosten te spreiden en de productiekosten zo laag mogelijk te houden. Op deze basis moet het argument in overweging 78 worden afgewezen.

(80)

Meerdere belanghebbenden kwamen terug op het punt van verbruik in hun opmerkingen na de mededeling van de definitieve bevindingen. Sommigen voerden aan dat de markt voor intern gebruik en de vrije markt niet naar behoren waren geanalyseerd of toegelicht. Het is echter duidelijk dat, zoals vermeld in de overwegingen 103 tot en met 106 van de voorlopige verordening, het verbruik op elke markt anders was en dat dit de prestaties van de belangrijkste betrokken verwerkende industrieën weerspiegelde. De markt voor intern gebruik is groter geworden door de ontwikkeling van sectoren als de automobielsector. Daarentegen ontwikkelden de voornamelijk algemene industriesectoren die via de vrije markt worden beleverd, zich in mindere mate. Het argument dat de vrije markt en de markt voor intern gebruik niet naar behoren waren geanalyseerd, werd afgewezen.

(81)

Aangezien er geen andere opmerkingen over het verbruik in de Unie werden ontvangen, worden de bevindingen in de overwegingen 99 tot en met 106 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.3.   Invoer uit de betrokken landen

3.3.1.   Cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de invoer uit de betrokken landen

(82)

Aangezien er geen opmerkingen over de cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de invoer uit de betrokken landen werden ontvangen, worden de bevindingen in de overwegingen 107 tot en met 111 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.3.2.   Hoeveelheid, marktaandeel en prijs van de invoer uit de betrokken landen

(83)

Zoals hiervoor vermeld, hebben bepaalde belanghebbenden gesteld dat de algemene situatie van zowel de markt voor intern verbruik als de vrije markt had moeten worden geanalyseerd met betrekking tot de verschillende indicatoren. Voor wat het marktaandeel betreft, wordt opgemerkt dat, wegens het gebrek aan concurrentie tussen het interne verbruik (verkoop) en de invoer uit de betrokken landen, en gezien de specifieke kenmerken van de downstreammarkt voor intern verbruik, geen marktaandeel uitgedrukt als percentage van het totale verbruik werd geanalyseerd. Dit is ook in overeenstemming met de vaste rechtspraak van de rechterlijke instanties van de Unie (8).

(84)

Aangezien er geen andere opmerkingen over de hoeveelheid en het marktaandeel van de invoer uit de betrokken landen werden ontvangen, worden de bevindingen in de overwegingen 112 tot en met 114 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.3.3.   Prijzen van de invoer uit de betrokken landen en prijsonderbieding

(85)

Er moet eerst worden opgemerkt dat ten gevolge van een verschrijving de door de bedrijfstak van de Unie verkochte hoeveelheden moesten worden gecorrigeerd. Aangezien deze fout geen aanzienlijke invloed had op de gemiddelde prijzen, was ook de invloed op de berekende marges verwaarloosbaar.

(86)

Eén belanghebbende heeft geargumenteerd dat het percentage dat werd toegevoegd aan de cif-waarde om de kosten na invoer te dekken, moet worden herberekend op basis van een bedrag per ton. Dit argument werd aanvaard en de berekeningen werden dienovereenkomstig aangepast. De invloed hiervan op de marges was echter marginaal.

(87)

De definitieve prijsonderbiedingsmarges werden dus herzien en bedragen respectievelijk 8,1 % en 15,1 % voor de VRC en Rusland.

(88)

Aangezien er geen andere opmerkingen over de hoeveelheid, het marktaandeel en de prijs van de invoer uit de betrokken landen werden ontvangen, en met uitzondering van de herziene prijsonderbiedingsmarges als toegelicht in overweging 87, worden de bevindingen in de overwegingen 115 tot en met 119 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.4.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

3.4.1.   Methodiek

(89)

Verschillende belanghebbenden hebben opmerkingen ingediend met betrekking tot de gebruikte methodiek voor het analyseren van de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie. De belanghebbenden gaven met name aan dat, ondanks de grote omvang van de markt voor intern verbruik, deze markt bij de economische analyse grotendeels werd uitgesloten en dat de conclusies uitsluitend op de bevindingen met betrekking tot de vrije markt waren gebaseerd. Volgens hen hadden de verkoopprijs en de winstgevendheid op de markt voor intern verbruik afzonderlijk moeten worden geanalyseerd. Daarnaast argumenteerden de belanghebbenden dat de algemene situatie van zowel de markt voor intern verbruik als de vrije markt had moeten worden geanalyseerd en dat een dergelijke analyse zou hebben geleid tot de conclusie dat er geen schade is voor de bedrijfstak van de Unie.

(90)

In dit verband en zoals toegelicht in overweging 123 van de voorlopige verordening, heeft de Commissie de markt voor intern verbruik, de vrije markt en de algemene prestaties van de bedrijfstak van de Unie, indien passen, afzonderlijk geanalyseerd. De markt voor intern verbruik bestaat grotendeels uit interne overdrachten binnen eenzelfde juridische entiteit, waarbij geen facturen worden opgesteld en er bijgevolg geen verkoopprijs is. Voor wat de verkoop voor intern verbruik tussen verbonden entiteiten betreft, was het duidelijk dat ten gevolge van de verschillende verrekenprijzen die de verschillende in de steekproef opgenomen producenten toepassen, er geen zinvolle analyse van de indicatoren prijs en winstgevendheid kon worden uitgevoerd. Anderzijds was een ontwikkeling van het verbruiksvolume op de markt voor intern verbruik mogelijk en is deze ontwikkeling geanalyseerd. Voor de vrije markt werden de productiekosten per eenheid, de verkoopprijs, het verkoopvolume en de winstgevendheid geanalyseerd. Voor wat de totale activiteiten betreft, d.w.z. die van de onderling verweven markt voor intern verbruik en de vrije markt samen, konden verschillende indicatoren zoals productievolume, capaciteit, de bezettingsgraad, werkgelegenheid, productiviteit, voorraden, loonkosten, kasstroom, investeringen en rendement van investeringen worden geanalyseerd.

(91)

Op grond van het voorgaande moet het argument dat de analyse van de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie uitsluitend is gebaseerd op de vrije markt en ook een analyse van de markt voor intern verbruik en de totale activiteiten had moeten omvatten, worden afgewezen. Alle relevante aspecten betreffende de ontwikkeling van de economische situatie op deze markten werden afzonderlijk of geaggregeerd geanalyseerd.

(92)

Eén belanghebbende voerde aan dat de analyse van de vrije markt ook de analyse van andere indicatoren, zoals productie, voorraden en kasstroom, voor uitsluitend de vrije markt had moeten omvatten. Volgens deze belanghebbende geeft de analyse geen waarheidsgetrouw beeld van de vermeende schade.

(93)

In dit verband wordt opgemerkt dat de analyse van andere schade-indicatoren voor alleen de vrije markt praktisch onuitvoerbaar was gezien de nauwe banden tussen de markt voor intern gebruik en de vrije markt. Bovendien zou een dergelijke analyse ook niet tot relevante conclusies hebben geleid. Bijgevolg moest dit argument worden afgewezen.

(94)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen kwamen sommige producenten-exporteurs in hun opmerkingen terug op deze kwestie. Zij voerden aan dat de methode die was gehanteerd voor de analyse van de markt voor intern gebruik en de vrije markt een schending van het beginsel van een eerlijk en objectief onderzoek behelsde. Echter, zowel de markt voor intern gebruik als de vrije markt is onderzocht telkens wanneer dat mogelijk was en er relevante gegevens waren, en een cumulatieve beoordeling heeft indien passend ook plaatsgevonden. Derhalve is duidelijk aangetoond dat de conclusie inzake schade tot stand is gekomen op grond van een driewegbeoordeling (markt voor intern gebruik, vrije markt en gecumuleerde analyse) met gebruikmaking van alle relevante gegevens. Waar geen beoordeling mogelijk was, werden de onderliggende redenen eveneens vermeld.

(95)

Voorts gaat het bij de door de producenten-exporteurs aan de orde gestelde punten op grond van deze omvattende methode veeleer om de weergave dan om de inhoud, aangezien alle relevante gegevens zijn weergegeven. Uit de gepresenteerde gegevens blijkt dat het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie op de vrije markt en op de markt voor intern gebruik met minder dan 1 % licht is toegenomen, maar dat deze toename lager is dan de groei van het verbruik op die markten. Wat de prijzen en de winstgevendheid op de markt van de Unie betreft, zijn deze alleen van belang voor de verkoop tussen niet-verbonden partijen. Er zijn immers geen verkoopprijzen voor interne overdrachten en geen betrouwbare prijzen voor interne verkopen om de redenen die reeds in overweging 142 van de voorlopige verordening zijn vermeld. Derhalve kon er geen relevante analyse van de winstgevendheid op de markt voor intern gebruik worden uitgevoerd. Wat de productiekosten betreft, zij erop gewezen dat de ontwikkeling van deze indicator op de vrije markt werd geanalyseerd, ook al wordt dit in de basisverordening niet uitdrukkelijk vereist. De ontwikkeling van de productiekosten op de markt voor intern gebruik werd niet geanalyseerd om de in dezelfde overweging genoemde redenen.

(96)

Op basis van het voorgaande is duidelijk aangetoond dat de conclusie inzake schade tot stand is gekomen op grond van een driewegbeoordeling (markt voor intern gebruik, vrije markt en gecumuleerde analyse) met gebruikmaking van alle relevante gegevens. Het argument van schending van het beginsel van een eerlijk en objectief onderzoek, wordt afgewezen.

(97)

Gezien het bovenstaande en bij ontbreken van andere opmerkingen betreffende dit punt, wordt de methode voor beoordeling van de situatie van de bedrijfstak van de Unie zoals beschreven in de overwegingen 120 tot en met 123 van de voorlopige verordening, bevestigd.

3.4.2.   Macro-economische indicatoren

3.4.2.1.   Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

(98)

Eén belanghebbende heeft verklaard dat de aandacht van de bedrijfstak van de Unie is verschoven van de vrije markt naar de markt voor intern verbruik en dat de bedrijfstak van de Unie nu meer interesse heeft in verkoop op de markt voor intern verbruik, waarop producten met een hogere toegevoegde waarde worden verkocht.

(99)

In dit verband wordt opgemerkt dat de bedrijfstak van de Unie niet onafhankelijk beslist om zijn aandacht te richten op de markt voor intern verbruik of de vrije markt. Integendeel, aangezien de markt van koudgewalste platte staalproducten door de vraag en niet door het aanbod wordt aangedreven, hetgeen blijkt uit de beschikbare capaciteit van de producenten in de Unie, heeft de bedrijfstak van de Unie niet beslist om zijn aandacht te richten op de markt voor intern verbruik, maar is het zo dat deze bedrijfstak door de ruime en sterk toegenomen beschikbaarheid van invoer met dumping uit de betrokken landen marktaandeel en verkoopvolume heeft verloren op de vrije markt. De markt voor intern verbruik kende die problemen niet. Het argument moet dientengevolge worden afgewezen.

(100)

Dezelfde belanghebbende voerde aan dat de verbetering van de bezettingsgraad niet met een capaciteitsafname verband houdt, maar met een toename van het productievolume.

(101)

In dit verband wordt opgemerkt dat de verhoging van de bezettingsgraad weliswaar niet alleen verband houdt met de capaciteitsafname aangezien het productievolume eveneens is toegenomen, maar de capaciteitsafname is veruit de belangrijkste oorzaak van de verhoging van de bezettingsgraad. Uit de absolute cijfers blijkt immers dat het productievolume slechts is toegenomen met 337 348 ton, terwijl de capaciteit is afgenomen met 1 873 141 ton. Op grond van het voorgaande moest het argument worden afgewezen.

(102)

Aangezien geen andere opmerkingen werden ontvangen, worden de conclusies in de overwegingen 124 tot en met 126 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.4.2.2.   Omvang van de verkoop en marktaandeel

(103)

Volgens de Russische producenten-exporteurs is het lagere verkoopvolume geen bewijs van schade, aangezien het grotendeels overeenstemde met het dalende verbruik gedurende de beoordelingsperiode. Ze voerden aan dat het lagere verkoopvolume verband hield met de sterke daling van de grondstofprijzen wereldwijd, wat leidde tot lagere prijzen voor het betrokken product, met de toenemende invoer uit derde landen vanaf 2012 en met de invoer van het betrokken product door de bedrijfstak van de Unie.

(104)

In dit verband wordt eerst en vooral opgemerkt dat het verschil tussen de dalende verkoop (– 14 %) en het dalende verbruik (– 9 %) niet onbeduidend kan worden geacht. Daarnaast kunnen de lagere grondstofprijzen wereldwijd niet worden beschouwd als een geldige reden voor het dalende verkoopvolume, aangezien deze elementen, d.w.z. de grondstofprijzen en het verkoopvolume, niet rechtstreeks met elkaar verband houden. Bovendien zou de daling van de grondstofprijzen wereldwijd niet alleen van invloed zijn op de bedrijfstak van de Unie, maar ook op de invoer uit derde landen. Voor wat de invoer uit derde landen betreft, moet de tendens worden geanalyseerd voor de gehele beoordelingsperiode en niet voor de helft ervan. In deze context wordt opgemerkt dat de invoer uit derde landen zowel in absolute (– 206 571 ton) als in relatieve termen (marktaandeel van 10,9 % naar 9,1 %) is afgenomen. Daarnaast moet worden opgemerkt dat, voor wat de invoer door de bedrijfstak van de Unie uit de betrokken landen betreft, dergelijke aankopen tijdens de beoordelingsperiode stabiel waren en minder dan 1 % van de totale omzet van de bedrijfstak van de Unie uitmaakten. Op grond van het voorgaande moest dit argument worden afgewezen.

(105)

Voor wat het marktaandeel betreft, stelden dezelfde belanghebbenden zich de vraag hoe de Commissie tot de voorlopige conclusie was gekomen dat de daling van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie (van 74,8 % naar 70,8 %) een teken van schade was, terwijl het marktaandeel van 5,4 % van de invoer uit India, Iran en Oekraïne het oorzakelijk verband tussen de vermeende schade en de invoer uit de betrokken landen niet kon breken.

(106)

In dit verband moet worden opgemerkt dat het marktaandeel van de genoemde landen moet worden geanalyseerd voor de gehele beoordelingsperiode en niet op basis van een specifieke periode van een jaar. Hieruit blijkt dat het marktaandeel van de invoer uit India, Iran en Oekraïne steeg van 4 % naar slechts 5,4 % gedurende de beoordelingsperiode, dus met slechts 1,4 procentpunten, terwijl, zoals vermeld in overweging 105, de totale invoer uit derde landen daalde van 10,9 % naar 9,1 % in het voordeel van de invoer uit de betrokken landen. Uit het bovenstaande volgt dat het dalende marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie in strikte zin niet kan worden vergeleken met het marktaandeel van de genoemde landen en dat deze daling kan worden beschouwd als een teken van schade. Op grond van het voorgaande moest dit argument worden afgewezen.

(107)

Aangezien geen andere opmerkingen werden ontvangen, worden de conclusies in de overwegingen 127 tot en met 132 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.4.2.3.   Werkgelegenheid, loonkosten en productiviteit

(108)

Eén belanghebbende heeft opgemerkt dat de daling in de werkgelegenheid niet in verband mag worden gebracht met de invoer met dumping uit de betrokken landen, maar dat deze daling wel verband houdt met de modernisering van de uitrusting waardoor hoger gekwalificeerde personeelsleden dienden te worden aangenomen, met als gevolg hogere loonkosten.

(109)

In dit verband wordt opgemerkt dat de beweringen inzake de modernisering van de uitrusting en de aanwerving van hoger gekwalificeerde personeelsleden niet worden ondersteund met bewijsmateriaal en bijgevolg moeten worden afgewezen.

(110)

Een andere belanghebbende had twijfels bij de omgekeerde tendens van werkgelegenheid (– 10 %) en loonkosten (+ 11 %) gedurende de beoordelingsperiode. Deze belanghebbende stelde zich ook de vraag of de ontwikkeling gold voor zowel de markt voor intern verbruik alsook de vrije markt.

(111)

In dit verband wordt verwezen naar overweging 144 van de voorlopige verordening. Hierin staat dat de stijging van de loonkosten inderdaad verband hield met forse personeelsinkrimpingen. Deze inkrimpingen hebben geleid tot ontslagvergoedingen, wat de loonkosten per VTE heeft doen toenemen. Er wordt ook opgemerkt dat de lagere werkgelegenheid niet uitsluitend verband hield met het personeel op de vrije markt of het personeel op de markt voor intern gebruik, maar met de algemene werkgelegenheid, aangezien de producten voor de vrije markt en die voor de markt voor intern verbruik worden geproduceerd door hetzelfde personeel en met dezelfde uitrusting. Op grond van het voorgaande moest dit argument worden afgewezen.

(112)

Aangezien geen andere opmerkingen werden ontvangen, worden de conclusies in de overwegingen 133 en 134 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.4.2.4.   Voorraden, hoogte van de dumpingmarge, groei, prijzen, winstgevendheid, kasstroom, investeringen en rendement van investeringen

(113)

Bij ontbreken van opmerkingen over voorraden, hoogte van de dumpingmarge, groei, prijzen, winstgevendheid, kasstroom, investeringen en rendement van investeringen, worden de conclusies in de overwegingen 135 tot en met 151 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.4.3.   Conclusie inzake schade

(114)

Verschillende belanghebbenden hebben gesteld dat de schadeanalyse uitsluitend was gebaseerd op de negatieve ontwikkeling van de indicatoren op de vrije markt en dat de conclusies van deze analyse ontoereikend waren om te concluderen dat de bedrijfstak van de Unie in zijn geheel aanmerkelijke schade heeft geleden.

(115)

In dit verband, en zoals toegelicht in overweging 96, wordt in herinnering gebracht dat de Commissie haar analyse niet heeft beperkt tot met name de vrije markt, maar dat zij ook, waar van toepassing, haar analyse en conclusies heeft gebaseerd op de ontwikkeling van de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie in zijn geheel en met name op de markt voor intern verbruik.

(116)

Daarnaast moet worden opgemerkt dat de conclusie dat de bedrijfstak aanmerkelijke schade heeft geleden, niet alleen is gebaseerd op de negatieve ontwikkeling van de micro- en macro-indicatoren op de vrije markt. Hoewel bepaalde micro- en macro-indicatoren zich inderdaad op de vrije markt negatief hebben ontwikkeld, zijn er ook andere indicatoren met betrekking tot de globale prestaties van de bedrijfstak van de Unie, zoals werkgelegenheid, loonkosten per VTE, investeringen en rendement van investeringen, die wijzen op een verslechtering van de situatie van de bedrijfstak van de Unie. Gezien de respectieve omvang van zowel de vrije markt als de markt voor intern verbruik, wordt opgemerkt dat de positieve ontwikkeling van de prestaties van de bedrijfstak van de Unie op de markt voor intern verbruik (voor wat bepaalde indicatoren betreft) niet opwegen tegen de negatieve prestaties op de vrije markt, waarvan blijkt uit de negatieve ontwikkeling van de genoemde indicatoren betreffende de algemene activiteit. Op grond van het voorgaande moet het argument worden afgewezen.

(117)

Op basis van de analyse van de opmerkingen, zoals samengevat in de overwegingen 73 tot en met 115, worden de conclusies in de overwegingen 152 tot en met 155 van de voorlopige verordening hierbij bevestigd.

4.   OORZAKELIJK VERBAND

(118)

Verschillende belanghebbenden voerden aan dat de schade niet kan worden toegeschreven aan de invoer met dumping uit de betrokken landen en dat andere factoren het oorzakelijk verband verbreken. Sommige argumenten waren slechts een herhaling van de argumenten die tijdens de voorlopige fase werden geformuleerd, zonder enige nieuwe elementen. De nieuwe opmerkingen worden hieronder geanalyseerd.

4.1.   Herstel van de Europese economie

(119)

Eén belanghebbende heeft betwist dat er sprake was van een langzaam herstelproces na de crisis van 2012 betwist en aangevoerd dat de invoer uit de betrokken landen de bedrijfstak van de Unie niet had belet te profiteren van een dergelijk herstel. Het niet herstellen van de crisis van 2012 zou zijn veroorzaakt door een aanhoudend kleine vraag naar koudgewalste platte staalproducten.

(120)

Eerst zij opgemerkt dat het verbruik van 2012 tot het OT is toegenomen met 4,4 %. Dit kan, ofschoon het niveau van 2011 niet werd bereikt, worden beschouwd als een teken van langzaam herstel. Voor wat de invoer uit de betrokken landen betreft, zij in de context van langzaam herstel opgemerkt dat het marktaandeel van deze invoer is toegenomen van 13,5 % in 2012 tot 18,7 % in 2013 en zelfs tot 20,1 % in het onderzoektijdvak. Op basis van het voorgaande moet het argument worden afgewezen.

4.2.   Investeringen, capaciteit en productietoename

(121)

Dezelfde belanghebbende heeft geargumenteerd dat de bedrijfstak van de Unie onopzettelijk verkeerde bedrijfsbeslissingen heeft genomen door in 2011 en 2012 dure investeringen uit te voeren en de capaciteit in 2011 te verhogen.

(122)

Op dit punt zij erop gewezen dat dit de analyse in het kader van dit onderzoek werd toegespitst op de ontwikkeling van de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie in de periode 2011 — onderzoektijdvak. Derhalve kan de toename van de productiecapaciteit tussen 2010 en 2011 niet worden geacht deel van de reikwijdte van de analyse uit te maken. Voorts zij opgemerkt dat het argument dat de bedrijfstak van de Unie dure investeringen heeft gedaan in 2011 en 2012, niet geschraagd door feitelijk bewijs. Tot slot wordt opgemerkt dat de investeringen die de in de steekproef opgenomen bedrijfstak van de Unie tijdens de beoordelingsperiode heeft uitgevoerd, goed waren voor minder dan 2,5 % van hun nettovermogen en voornamelijk bestonden uit investeringen voor vervangingen en rationalisatie. Gezien de hoogte en de aard van de investeringen, kunnen ze niet worden beschouwd als voldoende significant om van invloed te zijn op de economische prestaties van de bedrijfstak van de Unie. Het argument moet derhalve worden afgewezen.

(123)

Na de instelling van voorlopige maatregelen en opnieuw na de mededeling van de definitieve bevindingen hebben sommige belanghebbenden aangevoerd dat niet de invoer uit de betrokken landen, maar de toename van het productievolume van de bedrijfstak van de Unie terwijl het verbruik aan het dalen was, als de oorzaak van de schade moet worden beschouwd.

(124)

In dit verband en zoals vermeld in overweging 152 van de voorlopige verordening wordt eraan herinnerd dat de bedrijfstak van de Unie zijn productie heeft verhoogd om tegemoet te komen aan de toename van het interne verbruik. Aangezien de bedrijfstak van de Unie voornamelijk produceert op basis van bestellingen, zoals wordt bevestigd door de relatief kleine voorraden (zie ook overweging 136 van de voorlopige verordening), kan een dergelijk hoger productievolume niet worden beschouwd als een oorzaak van de schade. Op basis van het voorgaande moet het argument worden afgewezen.

4.3.   Grondstofprijzen

(125)

Verschillende belanghebbenden hebben de conclusies met betrekking tot de invloed van de dalende grondstofprijzen op de prijzen van de bedrijfstak van de Unie betwist. Ten eerste werd door hen betwist dat de daling van de invoerprijzen minder groot was dan de daling van de grondstofprijzen, waarbij zij ijzererts als voorbeeld namen. Volgens de door een belanghebbende overgelegde informatie zou de prijs van ijzererts (RMB/ton) tijdens de beoordelingsperiode met 39 % zijn gedaald. Ten tweede stelden ze dat de argumentatie van de Commissie in de overwegingen 171 tot en met 175 van de voorlopige verordening geen weerlegging is van de stelling dat dalende grondstofprijzen hebben geleid tot een sterke daling van de prijzen van het onderzochte product en dat de Commissie onvoldoende aandacht heeft besteed aan de daling van de grondstofprijzen wereldwijd.

(126)

In dit verband wordt er eerst en vooral aan herinnerd dat de invoerprijzen van de betrokken landen zijn gedaald met gemiddeld 20 % tijdens de beoordelingsperiode, hetgeen meer is dan de daling van de productiekosten van de industrietak van de Unie. Bovendien blijkt dat, voor wat ijzererts betreft en na de omrekening van de ingediende prijsinformatie in RMB naar EUR per ton, de ijzerertsprijzen gedurende de beoordelingsperiode met slechts ongeveer 31 % zijn gedaald. Als het aandeel van ijzererts volgens conservatieve ramingen goed zou zijn voor 35 % van de kosten in de betrokken landen, zou de daling van de grondstofprijs slechts kunnen leiden tot een prijsdaling van maximaal ongeveer 11 % bij een daling van de invoerprijzen van de betrokken landen met 20 %, zoals hiervoor toegelicht.

(127)

Voor wat het tweede argument betreft, moet worden opgemerkt dat de Commissie het feit dat de lagere grondstofprijzen van invloed waren op de prijs van het onderzochte product tijdens de beoordelingsperiode, niet heeft uitgesloten. Zij heeft echter betoogd dat de prijs van het onderzochte product in de Unie niet uitsluitend een wereldwijde tendens, die in feite de ontwikkeling van de grondstofprijzen weerspiegelt, volgde. De Commissie analyseerde ook andere factoren die van invloed zijn op de prijzen, met name regionale verschillen en overcapaciteit. Zij gaf ook aan dat indien de prijs van het betrokken product niet sterker was gedaald dan die van de grondstoffen, de concurrentievoorwaarden op de markt eerlijk zouden zijn gebleven en de bedrijfstak van de Unie had kunnen profiteren van de lagere kosten en opnieuw winstgevend zou kunnen zijn geworden. Op grond hiervan moeten de argumenten worden afgewezen.

(128)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen kwamen sommige producenten-exporteurs in hun opmerkingen terug op deze kwestie. Er werden echter geen nieuwe argumenten aangevoerd.

4.4.   Invoer door de bedrijfstak van de Unie

(129)

Een belanghebbende heeft geargumenteerd dat de invoer van het betrokken product door de bedrijfstak van de Unie onvoldoende aandacht kreeg in de beoordeling van het oorzakelijk verband door de Commissie, met als gevolg een onvolledige en onnauwkeurige beoordeling van het oorzakelijk verband.

(130)

Zoals in overweging 104 vermeld, was de invoer uit de betrokken landen door de bedrijfstak van de Unie tijdens de beoordelingsperiode stabiel en maakte deze minder dan 1 % van de totale omzet van de bedrijfstak van de Unie uit. Bovendien, en zoals uitgelegd in overweging 191 van de voorlopige verordening, werden deze aankopen gedaan door commerciële afdelingen die de vrijheid hebben om de vereiste koudgewalste platte staalproducten bij verschillende leveranciers te kopen. Deze commerciële afdelingen worden ertoe aangezet het goedkoopst mogelijke materiaal aan te bieden met het oog op het behoud van hun commerciële relaties. Gezien de beperkte hoeveelheden waarover het gaat en het feit dat dergelijke hoeveelheden gedurende de beoordelingsperiode niet zijn toegenomen, heeft de invoer uit de betrokken landen voldoende aandacht gekregen. Dit argument moet daarom worden afgewezen.

(131)

Sommige producenten-exporteurs kwamen in hun opmerkingen na de mededeling van de definitieve bevindingen op dit punt terug en voerden aan dat de Commissie de cijfers had geherinterpreteerd ter rechtvaardiging van de vaststelling van schade, door de ratio van de invoer in procenten van de totale verkoop opnieuw te beoordelen. De Commissie heeft de facto de cijfers niet geherinterpreteerd, maar een nauwkeuriger cijfer (minder dan 1 %) dan de bredere bandbreedte van de voorlopige verordening (0 %-5 %) aangegeven.

4.5.   Het bestaan van een voordien geldende overeenkomst betreffende de handel in bepaalde ijzer- en staalproducten tussen Rusland en de Unie

(132)

Dezelfde belanghebbenden hebben na de mededeling van de voorlopige bevindingen en ook die van de definitieve bevindingen het argument herhaald dat de Russische invoer binnen de niet schade veroorzakende quota, als vastgesteld in de voordien geldende handelsovereenkomst betreffende bepaalde staalproducten tussen Rusland en de Unie, is gebleven. De belanghebbende was het met name niet eens met de conclusie dat het quotaniveau „te hoog” zou zijn en merkte op dat er een aanzienlijke overlapping is tussen het toepassingsgebied van het onderzochte product en de categorie „andere gewalste platte producten” (zoals omschreven in de overeenkomsten).

(133)

In dit verband wordt eraan herinnerd dat de genoemde overeenkomst werd beëindigd vóór de aanvang van het onderzoektijdvak, namelijk op 22 augustus 2012, na de toetreding van de Russische Federatie tot de Wereldhandelsorganisatie (WTO). Er wordt ook opgemerkt dat de overeenkomst geen bepaling bevat betreffende de indexering van de invoerquota in overeenstemming met de werkelijke jaarlijkse ontwikkeling van de vraag/het verbruik. Een inkrimpende markt zou met andere woorden niet leiden tot een dienovereenkomstige aanpassing van de quota. Sterker nog, artikel 10 van de genoemde overeenkomst bepaalt dat bij elke jaarlijkse vernieuwing de hoeveelheden moeten worden verhoogd met 2,5 % in elke productgroep. Het is bijgevolg niet verrassend dat de quota voor de productgroep met de producten waarop dit onderzoek betrekking heeft, nooit werd bereikt gedurende de looptijd van de overeenkomst.

(134)

Gezien het bovenstaande blijkt dat de quota in de bijlagen bij dergelijke jaarlijkse overeenkomsten geen verband houden met de marktrealiteit en de ontwikkeling van het verbruik, aangezien de quota automatisch werden verhoogd, ongeacht de ontwikkeling van het verbruik/de vraag. Bovendien en aangezien de quota tijdens de looptijd van de overeenkomst nooit werden bereikt, kunnen dergelijke quota inderdaad worden beschouwd als „te hoog”, niet alleen voor de looptijd van de overeenkomsten, maar ook ten opzichte van de ontwikkeling van het verbruik gedurende de beoordelingsperiode. Bijgevolg is elke vergelijking tussen het niveau van dergelijke quota, dat niet meer van toepassing was na 22 augustus 2012, en het niveau van de invoer uit Rusland tijdens de beoordelingsperiode zinloos. Dit argument moet bijgevolg worden verworpen.

(135)

De vermeende overlapping tussen het toepassingsgebied van het onderzochte product en de dienovereenkomstige „andere gewalste platte producten” werd verder geanalyseerd. Het toepassingsgebied van het onderzochte product bleek ten eerste ook producten te omvatten die tot de productgroep „gelegeerde koudgewalste en beklede plaat” behoren. Ten tweede bleek dat van de 42 Taric-codes waarop de overeenkomst, voor wat de hiervoor genoemde productgroepen betreft, van toepassing is, slechts zeven volledig overeenkomen met de codes in de voorlopige verordening (7209169000, 7209179000, 7209189100, 7209269000, 7209279000, 7209289000 en 7225508000). Bijgevolg behoren 35 Taric-codes die in de bijlage bij de overeenkomst zijn opgenomen, niet tot het toepassingsgebied van het onderzochte product. Anderzijds zijn er ongeveer tien Taric-codes waarop dit onderzoek betrekking heeft, niet opgenomen in de genoemde overeenkomst. Op basis van het bovenstaande blijkt dat de vermeende overlapping niet is onderbouwd met feitelijk bewijs en dat dergelijke argumenten moeten worden verworpen.

4.6.   Overcapaciteit van de bedrijfstak van de Unie

(136)

Een andere belanghebbende heeft geargumenteerd dat de bedrijfstak van de Unie ernstig lijdt onder de gevolgen van zijn overcapaciteit, met name overaanbod, toenemende kosten en lagere winsten, maar ook kleinere stimulansen voor nieuwe investeringen. Deze belanghebbende heeft ook aangevoerd dat zonder de invoer de bezettingsgraad slechts meer dan 72 % zou hebben bedragen.

(137)

Er wordt ten eerste aan herinnerd dat de bedrijfstak van de Unie gedurende de beoordelingsperiode zijn capaciteit met 3 % heeft verlaagd om zich aan te passen aan de veranderende situatie op de wereldmarkt. Terwijl de bezettingsgraad van de bedrijfstak van de Unie gedurende de beoordelingsperiode niet als toereikend kan worden beschouwd en er niet wordt betwist dat een lage bezettingsgraad van invloed kan zijn op de prestaties van een bedrijfstak, wordt opgemerkt dat de bedrijfstak van de Unie in 2011, met op dat moment een geïnstalleerde capaciteit die hoger was dan gedurende het OT en de benutting ervan onder die van het OT, nog steeds rendabel was. Derhalve, en gezien de verbetering van de bezettingsgraad in verband met de capaciteitsvermindering, wordt geconcludeerd dat de bezettingsgraad niet kan worden beschouwd als een element waardoor het oorzakelijk verband wordt verbroken. Op basis van het voorgaande moet het argument worden afgewezen.

4.7.   Invoer uit derde landen

(138)

Verschillende belanghebbenden hebben geargumenteerd dat de Commissie het effect van de invoer uit derde landen niet goed heeft beoordeeld. Ze voerden aan dat het niveau van hun invoer in de buurt kwam van dat van de Russische invoer en dat de invoer uit Iran en Oekraïne plaatsvond tegen lagere prijzen dan de invoer uit Rusland en China. Daarnaast, en zoals vermeld in overweging 105, beweerde een belanghebbende dat de invoer uit Oekraïne, India en Iran, die goed is voor een marktaandeel van 5,4 % gedurende de beoordelingsperiode, niet correct werd beoordeeld ten aanzien van het dalende marktaandeel van de bedrijfstak van Unie.

(139)

In dit verband wordt eerst opgemerkt dat, zoals vermeld in overweging 104, het marktaandeel van de invoer uit derde landen gedurende de beoordelingsperiode is afgenomen van 10,9 % naar 9,1 % (van 854 281 naar 647 710 ton), terwijl het marktaandeel van de invoer uit alleen Rusland is toegenomen van 5,9 % tot 9,8 % (en van 466 165 tot 697 661 ton). Hieruit volgt dat de invoer uit Rusland en uit andere derde landen zich omgekeerd ontwikkelden. Er wordt ook opgemerkt dat, in het kader van dit onderzoek, de invoer uit Rusland en die uit China werden samengeteld en dat het marktaandeel van de betrokken landen is toegenomen van 14,3 % in 2011 tot 20,1 % in het OT.

(140)

Ten tweede wordt niet ontkend dat de invoer uit Iran en Oekraïne plaatsvond tegen lagere gemiddelde prijzen dan de gemiddelde prijzen van de betrokken landen, maar wordt opgemerkt dat het gemiddelde prijsniveau van deze invoer de invoer uit de betrokken landen gedurende de gehele beoordelingsperiode onderbood en dat gedurende deze periode er geen aanzienlijke wijzigingen in het prijsgedrag waren. Aangezien het marktaandeel van de invoer slechts toenam van 2,9 % naar 3,4 %, is het onwaarschijnlijk dat dergelijke invoer het oorzakelijk verband verbreekt.

(141)

Ten derde, en zoals vermeld in overweging 106, moet het marktaandeel van Oekraïne, India en Iran worden geanalyseerd voor de gehele beoordelingsperiode en niet op basis van een specifieke periode van een jaar. Hieruit volgt dat het marktaandeel van de invoer uit India, Iran en Oekraïne gedurende de beoordelingsperiode wel licht is toegenomen van 4 % tot 5,4 %, maar dat de invoer uit andere derde landen (met inbegrip van de hiervoor genoemde landen) in het algemeen is gedaald van 10,9 % naar 9,1 %. Uit het bovenstaande volgt dat de daling van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie (– 4 %) niet kan worden vergeleken met het marktaandeel van alleen de hiervoor genoemde landen tijdens het OT en dat de toename van het marktaandeel niet belangrijk genoeg is om het oorzakelijk verband te verbreken.

(142)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerden verschillende producenten-exporteurs aan dat, in absolute cijfers, de invoer uit alle derde landen vergelijkbaar met die uit Rusland was en dat zij eveneens schadelijk moest worden geacht. In dit verband wordt ten eerste opgemerkt dat, zoals in de overwegingen 107 tot en met 111 van de voorlopige verordening aangegeven, aan de voorwaarden om de Russische en Chinese invoer cumulatief te beoordelen was voldaan. Daarom moet de invoer uit Rusland niet afzonderlijk worden geanalyseerd. Anderzijds wordt ook opgemerkt dat waar de analyse van de invoer inderdaad zou moeten worden gemaakt aan de hand van de absolute cijfers, ook de ontwikkeling van de absolute cijfers moet worden geanalyseerd. In dit verband, en zoals hierboven aangegeven, wordt erop gewezen dat de invoer uit alle derde landen in de beoordelingsperiode daalde met 206 571 ton, terwijl de invoer uit Rusland met 231 496 ton steeg. De invoer uit de betrokken landen cumulatief beoordeeld volgde een zelfde trend en steeg met 312 224 ton. Zoals hierboven is aangegeven, was de invoer uit alle derde landen veel geringer dan de invoer uit de betrokken landen in de beoordelingsperiode. Die invoer maakte ook een ontwikkeling door die tegengesteld was aan die van de Russische invoer of de invoer uit de betrokken landen. Op grond hiervan wordt bevestigd dat de invoer uit derde landen juist werd geanalyseerd, rekening houdend met de ontwikkeling van het volume, de prijs en het marktaandeel ervan. Het argument werd daarom afgewezen.

4.8.   Conclusie inzake het oorzakelijke verband

(143)

Op basis van het bovenstaande en aangezien geen andere opmerkingen werden ontvangen, worden de conclusies in de overwegingen 202 tot en met 204 van de voorlopige verordening bevestigd.

5.   BELANG VAN DE UNIE

5.1.   Belang van de bedrijfstak van de Unie

(144)

Aangezien er geen opmerkingen over het belang van de bedrijfstak van de Unie werden ontvangen, wordt de conclusie in overweging 209 van de voorlopige verordening bevestigd.

5.2.   Belang van de importeurs en de gebruikers

(145)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen hebben verschillende belanghebbenden geargumenteerd dat het niet in het belang van de Unie zou zijn om antidumpingmaatregelen tegen de betrokken landen te stellen. Dit argument werd herhaald na de mededeling van de definitieve bevindingen. Ze beweerden dat antidumpingmaatregelen niet in het belang van de kleinere gebruikers zouden zijn, omdat ze mededingingverstorend zijn (de producenten in de Unie zullen hun prijzen verhogen) en omdat de producenten in de Unie bepaalde soorten koudgewalste platte staalproducten niet produceren.

(146)

Deze argumenten werden reeds besproken in de overwegingen 220 tot en met 223 van de voorlopige verordening, maar er werd noch na de mededeling van de voorlopige bevindingen noch na de mededeling van de definitieve bevindingen belangrijke aanvullende informatie aangaande deze argumenten verstrekt. Het argument wordt derhalve verworpen.

5.3.   Overige argumenten

(147)

Sommige belanghebbenden voerden aan dat de Commissie de producenten in de Unie heeft bevooroordeeld en koste wat het kost probeerde dumping te vinden.

(148)

Dit argument was verder niet onderbouwd. De Commissie benadrukt dat het onderzoek binnen het toepasselijke rechtskader wordt gevoerd en dat de hoogste normen inzake neutraliteit en transparantie worden nageleefd.

(149)

Sommige belanghebbenden zijn van mening dat het feit dat de producenten in de Unie het onderzochte product invoeren, aantoont dat ze niet kunnen voldoen aan de vraag in de Unie.

(150)

Zoals ook in overweging 191 van de voorlopige verordening is vermeld, behoort een aantal producenten in de Unie tot geïntegreerde staalconcerns met onafhankelijke commerciële afdelingen. Deze handelaren hebben de vrijheid om hun producten bij gelijk welke leverancier te kopen, met inbegrip van leveranciers uit de betrokken landen. Er moet worden herhaald dat deze aankopen minder dan 1 % van de verkoop van de klagers vertegenwoordigen. Dergelijke invoer vond plaats uit zelfverdedigingsoverwegingen en om commerciële betrekkingen te handhaven en er is niets in het dossier dat erop wijst dat dergelijke invoer plaatsvond omdat de producenten in de Unie niet tegemoet konden komen aan de vraag.

5.4.   Conclusie inzake belang van de Unie

(151)

Aangezien er geen andere opmerkingen over het belang van de Unie werden ontvangen, worden de conclusies in de overwegingen 229 tot en met 232 van de voorlopige verordening bevestigd.

6.   DEFINITIEVE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

6.1.   Schade opheffend prijsniveau

(152)

Naar aanleiding van de mededeling van de voorlopige bevindingen hebben verschillende belanghebbenden opmerkingen ingediend over de streefwinst van 5 %, die voorlopig werd gebruikt voor de prijsbederfberekeningen, zoals toegelicht in de overwegingen 237 en 238 van de voorlopige verordening. Eén belanghebbende stelde dat de winst in de sector niet meer zou hebben bedragen dan 5 % en een andere belanghebbende dat een streefwinst van 5 % buitensporig was. Deze argumenten werden niet onderbouwd.

(153)

Volgens Eurofer is de streefwinst van 5 % veel te laag. Ten eerste ging Eurofer niet akkoord met de verwijzing naar de streefwinst van GOES, omdat onder andere O&O, de markten en het soort staal verschillend zijn. Ten tweede stelde Eurofer dat uit beschikbaar en controleerbaar bewijsmateriaal van voor 2009 blijkt dat de gebruikte streefwinst minstens 10 % moet zijn. Voor dit argument baseerde Eurofer zich gedeeltelijk op de informatie van de klagende producenten die in de steekproef werden opgenomen en die, op verzoek van de Commissie, winstgevendheidscijfers hebben overgelegd voor onder meer de periode 2005-2008, en gedeeltelijk op de gerealiseerde winst van bepaalde andere producenten in de Unie gedurende die periode. Eurofer voegde eraan toe dat de streefwinst niet mag worden afgeleid uit jaren die zijn beïnvloed door de economische crisis of door de invoer met dumping uit de betrokken landen. Ten derde argumenteerde Eurofer dat de streefwinst moet worden aangepast in het licht van de invoer na het onderzoektijdvak en een voortdurende aanvullende oneerlijke prijsvermindering van de betrokken invoer. Eurofer wees ook op het feit dat in het verleden de instellingen van de Unie al gebruik hebben gemaakt van een abnormaal hoog winstniveau om de schade als gevolg van de invoer met dumping te compenseren (9).

(154)

Deze opmerkingen werden naar behoren onderzocht. Er dient ten eerste aan te worden herinnerd dat, zoals toegelicht in overweging 236 van de voorlopige verordening, uit het onderzoek is gebleken dat gedurende de gehele beoordelingsperiode de aanzienlijke invoer uit de betrokken landen negatieve gevolgen had voor onder andere de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie. Bijgevolg kon geen enkel jaar van de beoordelingsperiode worden gebruikt voor de vaststelling van de winst die redelijkerwijs zou kunnen worden behaald onder normale mededingingsvoorwaarden. Aangezien de enige desbetreffende opmerkingen die tijdens de voorlopige fase werden ontvangen, onvoldoende waren onderbouwd, koos de Commissie ervoor om de streefwinst voorlopig vast te stellen op basis van de bevindingen in de onderzoeken betreffende andere staalproducten. Na de instelling van de voorlopige maatregelen heeft de Commissie deze kwestie echter nader onderzocht, niet alleen op basis van de ontvangen opmerkingen na de mededeling van de voorlopige bevindingen, maar ook door om aanvullende informatie te verzoeken en deze e analyseren.

(155)

De Commissie heeft immers, zoals reeds vermeld in overweging 8, na de instelling van voorlopige maatregelen de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie verzocht winstgevendheidscijfers over te leggen met betrekking tot het soortgelijke product dat tussen 2005 en 2010 op de markt van de Unie werd verkocht (dezelfde informatie voor de periode van 2011 tot het OT hadden ze reeds overgelegd via hun oorspronkelijk antwoord op de vragenlijst). Deze informatie werd verstrekt en naar behoren gecontroleerd. De gewogen gemiddelde winstgevendheid voor de jaren 2005 tot en met 2008 die op die basis kon worden berekend, bedroeg voor elk van de betrokken jaren 9 tot 15 %. De jaren 2005 tot en met 2008 bleken representatieve jaren te zijn voor de vaststelling van een streefwinst, aangezien ze niet werden beïnvloed door de economische crisis, die een sterk effect had op de sector vanaf 2009, noch werden gekenmerkt door uitzonderlijk gunstige marktomstandigheden. Bovendien bleek uit het volume van de invoer uit de betrokken landen en andere landen in deze jaren dat er een sterke mededinging was.

(156)

Op basis van het bovenstaande is de Commissie van mening dat de winstmarge van de bedrijfstak van de Unie in het meest recente representatieve jaar, d.w.z. 2008, een betere basis is voor het vaststellen van een streefwinst voor deze bedrijfstak, dan de voorlopig gebruikte streefwinst van 5 %. Deze gewogen gemiddelde winstmarge bedraagt 9,9 % en de prijsbederfberekeningen werden dienovereenkomstig aangepast. Aangezien dit percentage is gebaseerd op actuele winstgevendheidsgegevens voor het betrokken product, is dit de beste beschikbare informatie voor dit doel.

(157)

Sommige producenten-exporteurs kwamen in hun opmerkingen naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen terug op het punt van de schademarges die werden gebruikt om het schade opheffende prijsniveau te bepalen. Uit punt 60 van het EFMA-arrest (10) volgt dat „ter berekening van de richtprijs waarbij de schade kan worden opgeheven, [de te hanteren winstmarge] ten hoogste de winstmarge dient te zijn die de communautaire industrie onder normale concurrentievoorwaarden, zonder invoer met dumping, in redelijkheid mag verwachten”. Voorts wezen zij erop dat de in 2011 behaalde winst een betrouwbare winstmarge vormt bij ontbreken van invoer met dumping. Rekening houdend met het feit dat de gegevens in het dossier voor de periode van 2009 tot en met het onderzoektijdvak duidelijk niet passend waren als gevolg van de significante aanwezigheid van laaggeprijsde invoer met dumping en de financiële crises van 2009 die ook in 2010 en 2011 gevolgen hadden voor de staalsector, was duidelijk dat de Commissie redelijke gronden had om verder terug te gaan in de tijd (indien gegevens beschikbaar waren) teneinde het meest recente representatieve jaar te bepalen en dat de periode 2005-2008 derhalve diende te worden onderzocht. De conclusie uit de beschikbare gegevens luidde dat 2008 jaar het meest geschikte jaar was, om de bovengenoemde redenen. Het argument dat er sprake is van „cherry picking” is ongegrond, aangezien 2008 geenszins het meest winstgevende jaar uit de periode 2005-2008 betreft. Het jaar 2008 werd gekozen omdat dit het meest recente jaar was waarin van normale marktomstandigheden sprake was. Uit een onderzoek van de prijzen op de markt van de Unie, de invoergegevens en het verbruik in de Unie bleek namelijk dat er sprake was van een normale concurrerentievoorwaarden.

(158)

De methode die is gebruikt voor het bepalen van een normale winst voor het schade opheffende prijsniveau is derhalve volledig in overeenstemming met het EFMA-arrest, en het argument werd afgewezen.

(159)

Dezelfde producenten-exporteurs voerden aan dat, zoals vermeld in overweging 122, de Commissie gebeurtenissen die in 2010 hebben plaatsgevonden buiten beschouwing had gelaten bij haar analyse van de situatie van de bedrijfstak van de Unie op grond dat deze hadden plaatsgevonden vóór de analyseperiode, terwijl zij was uitgegaan van het jaar 2008 om de streefwinst te bepalen. In dit verband zij opgemerkt dat ofschoon de beoordelingsperiode voor de analyse van de situatie van de bedrijfstak van de Unie beperkt was tot de periode van 2011 tot en met het onderzoektijdvak, zoals gedefinieerd in overweging 20 van de voorlopige verordening, er geen wettelijke grenzen die de Commissie beletten te kijken naar perioden buiten de beoordelingsperiode met het oog op vaststelling van een redelijke streefwinst, zolang de gekozen periode representatief is voor de winst die kan worden behaald in afwezigheid van invoer met dumping. Dit is naar behoren toegelicht in overweging 157. Bijgevolg moet dit argument worden afgewezen.

(160)

Dezelfde belanghebbenden voerden ook aan dat de belanghebbenden bij gebreke van „andere schade-indicatoren” voor de periode 2005-2008 geen bruikbare opmerkingen over de adequaatheid van het winststreefniveau konden indienen. In dit verband wordt erop gewezen dat de bepaling van het meest recente jaar waarin van normale marktvoorwaarden sprake was en de beoordeling van de situatie van de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode twee afzonderlijke handelingen zijn waarbij de Commissie niet dezelfde gegevens verlangt en/of analyseert. De „andere schade-indicatoren” zijn niet relevant om te bepalen of in een bepaald jaar normale marktvoorwaarden gelden. Dit argument werd derhalve afgewezen.

(161)

Sommige producenten-exporteurs voerden aan dat de gegevens over de winstgevendheid in 2008 niet hadden moeten worden gebruikt omdat deze niet binnen de periode van 2011 tot en met het onderzoektijdvak vallen. Uit voornoemd EFMA-arrest blijkt echter dat gedurende de beoordelingsperiode er geen in aanmerking komt om een streefwinst te bepalen. Zoals in het voorlopige stadium beschikte de Commissie niet over betrouwbare, gecontroleerde en bruikbare winstgevendheidsinformatie van de bedrijfstak, en maakte zij gebruik van de winstgevendheidspecentages die in andere onderzoeken waren gebruikt. Aangezien zij na de mededeling van de voorlopige bevindingen echter aanvullende winstgevendheidsinformatie heeft verkregen en gecontroleerd en deze informatie indicatief bleek voor een winst die redelijkerwijs kon worden behaald bij normale concurrentievoorwaarden in deze sector, is het gebruik van dergelijke winst passender dan het gebruik van een cijfer dat is beïnvloed door verschillende marktomstandigheden (producten, concurrentie), zelfs indien deze recenter zijn. Dit argument werd derhalve afgewezen.

(162)

Eén Russische producent-exporteur heeft geargumenteerd dat de prijsbederfmarge voor productsoorten die werden verwerkt door verbonden importeurs bij binnenkomst in de Unie niet werden berekend. Aangezien gegevens beschikbaar waren om dergelijke verkoop op te nemen, werd dit argument aanvaard en werden de prijsonderbiedings- en de prijsbederfmarges dienovereenkomstig bijgewerkt.

(163)

Dezelfde Russische producent-exporteur heeft geargumenteerd dat het prijsbederfniveau niet nauwkeurig werd vastgesteld. Hij stelde dat de productiekosten van de bedrijfstak van de Unie die werden gebruikt voor de berekening van het prijsbederf voor sommige productsoorten zeer hoog waren in vergelijking met nagenoeg identieke productsoorten en dat de Commissie deze niet mag gebruiken of ze moet aanpassen aan een realistisch niveau. Hij stelde ook dat, hoewel de gemiddelde cif-uitvoerprijzen voor Chinese invoer 3 % hoger zijn, de prijsbederfmarge van Russische exporteurs het dubbele is. Tot slot stelde hij dat de hoeveelheid vergelijkbare producten die de bedrijfstak van de Unie heeft verkocht, goed was voor slechts 6,4 % van zijn totale uitgevoerde hoeveelheid.

(164)

De Commissie stelde na een nieuwe controle echter vast dat de gegevens over de productiekosten van de bedrijfstak van de Unie juist waren. Voor wat het verschil in cif-waarde en de prijsbederfmarge betreft, wordt opgemerkt dat een dergelijke vergelijking simplistisch is en voorbijgaat aan mogelijke schommelingen in prijzen en kosten tussen de productsoorten aan de kant van de Unie of van de producent-exporteur. Er wordt verder opgemerkt dat de basisverordening geen drempel vaststelt met betrekking tot de vergelijking tussen de uitgevoerde hoeveelheid en de dienovereenkomstige door de bedrijfstak van de Unie verkochte hoeveelheid gelijksoortige producten. In elk geval, en na inachtneming van het argument in overweging 162, was de hoeveelheid door de bedrijfstak van de Unie verkochte vergelijkbare producten 10 % van zijn totaal uitgevoerde hoeveelheid. In dit verband wordt ook opgemerkt dat aan meer dan 90 % van de door deze specifieke producent-exporteur naar de Unie uitgevoerde producten vergelijkbare producten van de Unie kunnen worden gekoppeld. Op grond van het voorgaande moet dit argument worden afgewezen.

(165)

Verschillende producenten-exporteurs hebben de toepassing betwist van artikel 2, lid 9, voor de berekening van de schade door de Commissie, op grond van het argument dat artikel 2, lid 9, tot de bepalingen van de basisverordening over dumping behoort en niet naar analogie kan worden toegepast voor de schadeberekening. Ze stelden dat de prijs in het vrije verkeer moet worden gebaseerd op de prijs die zijn verbonden importeurs in de Unie in rekening brachten bij de eerste onafhankelijke afnemers in de Unie.

(166)

De berekening van een schademarge heeft tot doel te bepalen of de instelling van een lager recht (dan het recht op basis van de dumpingmarge) op de uitvoerprijs van de invoer met dumping volstaat om de door de invoer met dumping veroorzaakte schade op te heffen. Deze beoordeling moet worden gebaseerd op de uitvoerprijs aan de grens van de Unie, daar deze zich bevindt op een niveau dat vergelijkbaar wordt geacht met de prijs af fabriek van de bedrijfstak van de Unie. In het geval van uitvoer via verbonden importeurs, wordt de uitvoerprijs naar analogie met de aanpak die wordt gevolgd voor de berekening van de dumpingmarge berekend op basis van de wederverkoopprijs aan de eerste onafhankelijke afnemer en terdege gecorrigeerd overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening. Aangezien de uitvoerprijs een onmisbaar element is in de berekening van de schademarge, en aangezien dit artikel het enige artikel van de basisverordening is met aanwijzingen over de berekening van de uitvoerprijs, is de analoge toepassing van dit artikel gerechtvaardigd.

(167)

Verder wordt overwogen dat de door deze partij voorgestane methode leidt tot een ongelijke behandeling bij de berekening van haar marges en die van andere in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs die aan onafhankelijke importeurs verkopen. De voor de andere in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs gebruikte methode was gebaseerd op een uitvoerprijs op cif-niveau, waarbij uiteraard geen rekening wordt gehouden met de VAA-kosten en de winst bij wederverkoop in de Unie na de inklaring. De Commissie is van mening dat het voor de vaststelling van de voor de berekening van prijsonderbieding en prijsbederf relevante invoerprijs niet van belang mag zijn of de uitvoer bestemd is voor verbonden of voor onafhankelijke afnemers in de Unie. Dankzij de door de Commissie gevolgde methode worden beide gevallen gelijk behandeld.

(168)

Derhalve meende de Commissie dat de gevolgde aanpak correct was en verwierp zij deze argumenten.

(169)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft één belanghebbende aangevoerd dat als gevolg van de aftrek van VAA-kosten en winst van de verkoopprijs, het prijsbederf en de dumpingmarges niet langer correct konden worden vergeleken omdat de noemer voor de berekening (d.w.z. de cif-prijs) niet meer dezelfde zou zijn. Dit argument werd afgewezen omdat de aftrek van VAA-kosten en winst alleen van invloed is op de teller van de ratio, en niet op de noemer.

(170)

Voorts voerden sommige belanghebbenden na de mededeling van de definitieve bevindingen aan dat de aftrek van VAA-kosten en winst de werking van de regel van het laagste recht verstoorde. Aangezien er bij de berekening van de dumping echter een vergelijkbare methode werd toegepast, is er echter duidelijk geen sprake van een verstoring van de regel van het laagste recht. Dit argument werd derhalve afgewezen.

(171)

Eén belanghebbende heeft gesteld dat de zogenoemde regel van het laagste recht ontoereikend was om de schade voor de bedrijfstak van de Unie in onderhavig geval weg te nemen omdat de productiekosten van de bedrijfstak van de Unie na het onderzoektijdvak weliswaar stabiel zijn gebleven, maar de invoerprijzen van Rusland en China tussen april en december 2015 met respectievelijk 19 en 22 % zijn gedaald. Op basis hiervan argumenteerde de belanghebbende dat het respectieve niveau van de voorlopige antidumpingrechten (26,2 % en 16 %) ontoereikend was, omdat de rechten al grotendeels of volledig werden geabsorbeerd door de hiervoor genoemde prijsdalingen. Ten gevolge van deze prijsdalingen konden de producenten in de betrokken landen hun uitgevoerde hoeveelheid naar de Unie aanzienlijk verhogen. De belanghebbende verwees ook naar overweging 26 van Verordening (EG) nr. 437/2004 van de Raad (11), waarin de Commissie stelde dat de bevindingen zich dienen te beperken tot het onderzoektijdvak, tenzij wordt aangetoond dat de gevolgen van nieuwe omstandigheden duidelijk, onbetwist en blijvend zijn, niet gemanipuleerd kunnen worden en niet het gevolg zijn van doelbewuste actie van belanghebbenden.

(172)

Dit argument moet worden afgewezen. Enerzijds werd het argument dat de productiekosten van de bedrijfstak van de Unie stabiel bleven, niet ondersteund door feitelijk bewijs. Anderzijds zijn er meerdere aanwijzingen dat de invoerprijzen van de betrokken landen, die inderdaad vanaf het einde van het onderzoektijdvak aanzienlijk zijn gedaald, opnieuw aan het stijgen zijn in het tweede kwartaal van 2016. Bijgevolg blijkt de daling van de verkoopprijzen niet van blijvende aard te zijn en zou het dus voorbarig zijn om deze daling als zodanig te behandelen.

(173)

Aangezien er een hoge mate van medewerking was, werd de definitieve schademarge voor de VRC, voor de niet in de steekproef opgenomen medewerkende producenten-exporteurs berekend als het gemiddelde van de twee in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs. De definitieve schademarge voor de VRC, voor de niet-medewerkende producenten-exporteurs, werd vastgesteld op het niveau van de hoogste marge van de twee medewerkende ondernemingen.

(174)

Voor Rusland werd de definitieve schademarge voor de niet-medewerkende producenten-exporteurs vastgesteld op basis van de schademarge van een representatieve productsoort van de medewerkende producenten-exporteurs. Deze marge is van toepassing op PJSC Novolipetsk Steel omdat zijn niet-medewerking, als uitgelegd onder „Dumping”, ook betrekking had op zijn uitvoerprijs en bijgevolg zijn schademarge.

(175)

Rekening houdend met de in de overwegingen 152 tot en met 172 genoemde aspecten, zijn de definitieve schade- en dumpingmarges, uitgedrukt in procenten van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring, als volgt: (dit zijn ook de definitieve rechten).

Tabel 4

Definitieve marges en rechten

Chinese producenten-exporteurs

Definitieve dumpingmarge (%)

Definitieve schademarge (%)

Definitief recht (%)

Angang Group

59,2

19,7

19,7

Shougang Group

52,7

22,1

22,1

Andere medewerkende ondernemingen

56,9

20,5

20,5

Alle andere ondernemingen

59,2

22,1

22,1

Russische producenten-exporteurs

 

 

 

Magnitogorsk Iron & Steel Works OJSC

18,7

26,4

18,7

PAO Severstal

35,9

34,0

34,0

PJSC Novolipetsk Steel

38,9

36,1

36,1

Alle andere ondernemingen

38,9

36,1

36,1

(176)

Voornoemde schademarges werden, indien nodig, naar beneden afgerond op het naaste tiende, na opmerkingen van een producent-exporteur na de mededeling van de definitieve bevindingen.

(177)

De bij deze verordening specifiek voor bepaalde ondernemingen vastgestelde antidumpingrechten zijn gebaseerd op de bevindingen van dit onderzoek. Zij weerspiegelen dan ook de situatie die bij het onderzoek voor die ondernemingen werd geconstateerd. Deze rechten (in tegenstelling tot het voor het hele land geldende recht dat van toepassing is op „alle andere ondernemingen”) zijn dus uitsluitend van toepassing op het betrokken product van oorsprong uit de betrokken landen dat door die ondernemingen en derhalve de specifiek vermelde juridische entiteiten is vervaardigd. Deze rechten zijn niet van toepassing op de invoer van het betrokken product dat door andere, niet specifiek in het dispositief van deze verordening genoemde ondernemingen is vervaardigd, ook al gaat het hierbij om entiteiten die verbonden zijn met de specifiek genoemde ondernemingen; op die producten is het recht van toepassing dat geldt voor „alle andere ondernemingen”.

(178)

Verzoeken om toepassing van deze specifiek voor bepaalde ondernemingen geldende antidumpingrechten (bijvoorbeeld na de naamswijziging van een onderneming of na de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen) dienen aan de Commissie (12) te worden gericht, onder opgave van alle relevante gegevens, met name indien deze naamswijziging of oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen verband houdt met wijzigingen van de activiteiten van de onderneming op het gebied van de productie en de verkoop in binnen- en buitenland. Indien het verzoek gerechtvaardigd is, zal deze verordening dienovereenkomstig worden gewijzigd door bijwerking van de lijst van ondernemingen die voor een individueel recht in aanmerking komen.

(179)

Om het gevaar van ontwijking zoveel mogelijk te beperken, moeten in dit geval bijzondere maatregelen worden genomen om een goede toepassing van de antidumpingmaatregelen te garanderen. De bijzondere maatregelen omvatten onder meer: overlegging aan de douaneautoriteiten van de lidstaten van een geldige handelsfactuur die voldoet aan de vereisten die zijn vermeld in artikel 1, lid 3, van deze verordening. Voor invoer die niet van een dergelijke factuur vergezeld gaat, geldt het recht dat van toepassing is op alle andere ondernemingen.

6.2.   Definitieve inning van de voorlopige rechten

(180)

Gezien de hoogte van de vastgestelde dumpingmarges en van de schade die de bedrijfstak van de Unie werd berokkend, dienen de bedragen die uit hoofde van het bij de voorlopige verordening ingestelde voorlopige antidumpingrecht als zekerheid zijn gesteld, definitief te worden geïnd.

6.3.   Uitvoerbaarheid van de maatregelen

(181)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen heeft de klager aangevoerd dat sommige producenten-exporteurs een begin heeft gemaakt met de absorptie van de ingestelde voorlopige rechten door te weigeren zijn prijzen te verhogen. Dit argument kan in het kader van dit onderzoek niet worden geverifieerd. Mocht een afzonderlijk verzoek om een absorptieonderzoek worden ingediend, dan zou een nieuw onderzoek krachtens artikel 12, lid 1, van de basisverordening kunnen worden geopend bij overlegging van voorlopig bewijsmateriaal.

(182)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) 2016/1036 ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op gewalste platte producten van ijzer of niet-gelegeerd staal of ander gelegeerd staal, met uitzondering van roestvrij staal, van alle breedten, koud gewalst, niet geplateerd noch bekleed, en enkel koud gewalst, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 7209 15 00 (Taric-code 7209150090), 7209 16 90, 7209 17 90, 7209 18 91, ex 7209 18 99 (Taric-code 7209189990), ex 7209 25 00 (Taric-code 7209250090), 7209 26 90, 7209 27 90, 7209 28 90, 7211 23 30, ex 7211 23 80 (Taric-codes 7211238019, 7211238095 en 7211238099), ex 7211 29 00 (Taric-codes 7211290019 en 7211290099), 7225 50 80 en 7226 92 00, van oorsprong uit de Volksrepubliek China en de Russische Federatie.

De volgende productsoorten vallen niet onder de productomschrijving van het betrokken product:

gewalste platte producten van ijzer of niet-gelegeerd staal, van alle breedten, koud gewalst, niet geplateerd noch bekleed, enkel koud gewalst, ook indien opgerold, van alle dikten, elektrisch;

gewalste platte producten van ijzer of niet-gelegeerd staal, van alle breedten, koud gewalst, niet geplateerd noch bekleed, opgerold, met een dikte van minder dan 0,35 mm, gegloeid (bekend als „onvertind blik”);

gewalste platte producten van ander gelegeerd staal, van alle breedten, van siliciumstaal, en

gewalste platte producten van gelegeerd staal, enkel koud gewalst, van sneldraaistaal.

2.   Het definitieve antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van het in lid 1 omschreven en door onderstaande ondernemingen vervaardigde product is als volgt:

Land

Onderneming

Definitief recht (%)

Aanvullende Taric-code

VRC

Angang Steel Company Limited, Anshan

19,7

C097

Tianjin Angang Tiantie Cold Rolled Sheets Co. Ltd, Tianjin

19,7

C098

Andere medewerkende ondernemingen opgenomen in bijlage

20,5

 

Alle andere ondernemingen

22,1

C999

Rusland

Magnitogorsk Iron & Steel Works OJSC, Magnitogorsk

18,7

C099

PAO Severstal, Cherepovets

34

C100

Alle andere ondernemingen

36,1

C999

3.   De individuele antidumpingrechten voor de in lid 2 vermelde ondernemingen worden uitsluitend toegepast indien aan de douaneautoriteiten van de lidstaten een geldige handelsfactuur wordt overgelegd die naast naam en functie volgende, door een medewerker van de entiteit die deze factuur heeft opgesteld gedateerde en ondertekende verklaring bevat: „Ondergetekende verklaart dat de (hoeveelheid) koudgewalste platte staalproducten die naar de Europese Unie wordt uitgevoerd en waarop deze factuur betrekking heeft, is vervaardigd door (naam en adres van de onderneming) (aanvullende Taric-code) in (betrokken land). Ik verklaar dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is.” Als een dergelijke factuur niet wordt overgelegd, wordt het recht toegepast dat voor „alle andere ondernemingen” geldt.

4.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

De krachtens Uitvoeringsverordening (EU) 2016/181 uit hoofde van de voorlopige antidumpingrechten als zekerheid gestelde bedragen worden definitief geïnd. Als zekerheid gestelde bedragen die de bedragen van het definitieve antidumpingrecht overschrijden, worden vrijgegeven.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 juli 2016.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2016/181 van de Commissie van 10 februari 2016 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op bepaalde koudgewalste platte staalproducten van oorsprong uit de Volksrepubliek China en de Russische Federatie (PB L 37 van 12.2.2016, blz. 1).

(3)  PB C 161 van 14.5.2015, blz. 9.

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2325 van de Commissie van 11 december 2015 tot onderwerping van de invoer van bepaalde koudgewalste platte staalproducten van oorsprong uit de Volksrepubliek China en de Russische Federatie aan registratie (PB L 328 van 12.12.2015, blz. 104).

(5)  Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1329 van de Commissie van 29 juli 2016 houdende de heffing van een definitief antidumpingrecht op bepaalde koudgewalste platte staalproducten van oorsprong uit de Volksrepubliek China en de Russische Federatie waarvan de invoer wordt geregistreerd (zie bladzijde 27 van dit Publicatieblad).

(6)  Verordening (EG) nr. 2852/2000 van de Raad van 22 december 2000 houdende instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van stapelvezels van polyesters uit India en de Republiek Korea en tot definitieve inning van het op deze invoer ingestelde voorlopige antidumpingrecht (PB L 332 van 28.12.2000, blz. 17).

(7)  De onderneming heeft de Commissie op de hoogte gebracht van het feit dat ze, in overeenstemming met wijzigingen aan het Russisch recht, haar rechtsvorm heeft gewijzigd van Open Joint Stock Company (OJSC) naar Public Joint Stock Company (PJSC). Deze wijziging werd van kracht op 1 januari 2016.

(8)  Zaak C-315/90, Gimelec e.a./Commissie, arrest van 27 november 1991, EU:C:1991:447, punt 23.

(9)  Verordening (EEG) nr. 3262/90 van 5 november 1990 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op de invoer van geluidsbanden in cassettes van oorsprong uit Japan, de Republiek Korea en Hong-Kong (PB L 313 van 13.11.1990, blz. 5).

(10)  Zaak T-210/95, European Fertilizer Manufacturer's Association (EFMA)/Raad, Jurispr. 1999 II-3291.

(11)  Verordening (EG) nr. 437/2004 van de Raad van 8 maart 2004 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op de invoer van grote regenboogforellen van oorsprong uit Noorwegen en de Faeröer (PB L 72 van 11.3.2004, blz. 23).

(12)  Europese Commissie, directoraat-generaal Handel, directoraat H, 1049 Brussel, BELGIË.


BIJLAGE

Niet in de steekproef opgenomen medewerkende Chinese producenten-exporteurs:

Land

Naam

Aanvullende Taric-code

VRC

Hebei Iron and Steel Co., Ltd, Shijiazhuang

C103

VRC

Handan Iron & Steel Group Han-Bao Co., Ltd, Handan

C104

VRC

Baoshan Iron & Steel Co., Ltd, Shanghai

C105

VRC

Shanghai Meishan Iron & Steel Co., Ltd, Nanjing

C106

VRC

BX Steel POSCO Cold Rolled Sheet Co., Ltd, Benxi

C107

VRC

Bengang Steel Plates Co., Ltd, Benxi

C108

VRC

WISCO International Economic & Trading Co. Ltd, Wuhan

C109

VRC

Maanshan Iron & Steel Co., Ltd, Maanshan

C110

VRC

Tianjin Rolling-one Steel Co., Ltd, Tianjin

C111

VRC

Zhangjiagang Yangtze River Cold Rolled Sheet Co., Ltd, Zhangjiagang

C112

VRC

Inner Mongolia Baotou Steel Union Co., Ltd, Baotou City

C113


4.8.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 210/27


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/1329 VAN DE COMMISSIE

van 29 juli 2016

houdende de heffing van een definitief antidumpingrecht op bepaalde koudgewalste platte staalproducten van oorsprong uit de Volksrepubliek China en de Russische Federatie waarvan de invoer wordt geregistreerd

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (1) („de basisverordening”), en met name artikel 10, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Inleiding

(1)

Op 14 mei 2015 heeft de Europese Commissie („de Commissie”) naar aanleiding van een klacht van de European Steel Association („Eurofer” of „de klager”) op grond van artikel 5 van de basisverordening een antidumpingonderzoek geopend met betrekking tot de invoer in de Unie van bepaalde gewalste platte producten van ijzer of niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal, met uitzondering van roestvrij staal, van alle breedten, koud gewalst, niet geplateerd noch bekleed, en enkel koud gewalst („koudgewalste platte staalproducten”) van oorsprong uit de Volksrepubliek China („de VRC”) en de Russische Federatie („Rusland”) (tezamen „de betrokken landen”).

(2)

Op 12 november 2015 heeft de klager een verzoek om registratie ingediend in overeenstemming met artikel 14, lid 5, van de basisverordening. De Commissie heeft de invoer van bepaalde koudgewalste platte staalproducten van oorsprong uit de Volksrepubliek China en de Russische Federatie bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2325 van de Commissie (2) („de registratieverordening”) aan registratie onderworpen. Alle belanghebbenden werd in artikel 1, lid 2, van die verordening verzocht om binnen een bepaalde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken, bewijsmateriaal te verstrekken of te verzoeken te worden gehoord. Er werden opmerkingen over de registratie ontvangen van de klager, de China Iron & Steel Association (CISA), het Ministerie van Economische Ontwikkeling van de Russische Federatie, Russische producenten-exporteurs, importeurs en/of gebruikers.

(3)

De Commissie heeft bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/181 van de Commissie (3) een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op bepaalde koudgewalste platte staalproducten van oorsprong uit de Volksrepubliek China en de Russische Federatie.

(4)

De door de Commissie vastgestelde definitieve analyse en bepaling van de dumping, schade, het oorzakelijk verband en het belang van de Unie zijn opgenomen in Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1328 (4) („de definitieve verordening”). De onderhavige verordening heeft enkel betrekking op de registratie, de opmerkingen die naar aanleiding van de registratie werden ontvangen en de heffing van het desbetreffende antidumpingrecht met terugwerkende kracht.

2.   Procedure voor de heffing met terugwerkende kracht na de instelling van voorlopige maatregelen

(5)

Om te onderzoeken of het dienstig was de rechten met terugwerkende kracht toe te passen, heeft de Commissie het verbruik, de prijzen, de invoer en de verkochte hoeveelheden voor en na de opening van het onderzoek geanalyseerd. De Commissie heeft in het kader van die analyse ook vragenlijsten gestuurd naar importeurs en/of gebruikers van het desbetreffende product, met vragen over hun ingevoerde hoeveelheden, invoerprijzen en voorraden in het tijdvak volgend op het onderzoektijdvak, d.w.z. van 1 april 2015 tot 31 januari 2016. Er werden antwoorden ontvangen van 22 niet-verbonden en verbonden importeurs en/of gebruikers. Daarnaast werd een vragenlijst gestuurd naar de klager en naar vijf in de steekproef opgenomen producenten in de Unie over de verkoop in het tijdvak volgend op het onderzoektijdvak („OT”), d.w.z. van 1 april 2015 tot 31 januari 2016. Er werden antwoorden ontvangen van de klager en alle in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(6)

Om de antwoorden op de in overweging 5 genoemde vragenlijsten te controleren, werden controles ter plaatse verricht van de gegevens die werden ingediend door de volgende partijen:

a)

producenten in de Unie:

ThyssenKrupp Germany, Duisburg, Duitsland,

ArcelorMittal Belgium NV, Gent, België,

ArcelorMittal Sagunto SL, Puerto de Sagunto, Spanje;

b)

niet-verbonden importeurs/gebruikers:

Duferco SA, Lugano, Zwitserland,

Marcegaglia Carbon Steel, Mantova, Italië.

(7)

Op 3 mei 2016 werd op verzoek van Eurofer een hoorzitting met de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures gehouden. Deze hoorzitting werd gehouden in het kader van de antidumpingprocedure betreffende de invoer van bepaalde koudgewalste platte staalproducten van oorsprong uit de Volksrepubliek China en de Russische Federatie en een van de kwesties die aan de orde kwamen was de mogelijkheid om het definitieve antidumpingrecht met terugwerkende kracht te innen.

(8)

Op verzoek van importeurs hielden de diensten van de Commissie eveneens twee hoorzittingen over de inning van het antidumpingrecht met terugwerkende kracht.

(9)

De Commissie heeft alle partijen in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan zij voornemens was een definitief antidumpingrecht te heffen op koudgewalste platte staalproducten waarvan de invoer wordt geregistreerd („de aanvullende mededeling”). De partijen konden hierover binnen een bepaalde termijn na de aanvullende mededeling opmerkingen maken. Met de opmerkingen van de belanghebbenden werd waar nodig rekening gehouden.

(10)

Na de aanvullende mededeling hebben verschillende partijen opmerkingen ingediend. Op 15 juni 2016 werd een hoorzitting van een groep importeurs met de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures gehouden. Na deze hoorzitting diende één belanghebbende opmerkingen over de na de hoorzitting ingediende opmerkingen in.

B.   HEFFING VAN ANTIDUMPINGRECHTEN MET TERUGWERKENDE KRACHT

1.   Algemene beginselen voor registratie en heffing van antidumpingrechten met terugwerkende kracht

(11)

Volgens haar mededeling „Staalindustrie: behoud van duurzame banen en groei in Europa” (5), wil de Commissie verzekeren dat de sector daadwerkelijk aanzienlijke ademruimte krijgt alvorens voorlopige maatregelen worden ingesteld. Dit wordt bereikt door de invoer al vóór de vaststelling van de voorlopige maatregelen te registreren. Deze regeling stelt de Commissie in staat om in de drie maanden voor het vaststellen van voorlopige maatregelen met terugwerkende kracht definitieve antidumpingrechten toe te passen, voor zover aan de relevante wettelijke voorwaarden is voldaan. Die wettelijke voorwaarden zijn vastgelegd in de artikelen 10, lid 4, en 14, lid 5, van de basisverordening, die gebaseerd zijn op artikel 10, leden 6 en 7, van de Antidumpingovereenkomst van de WTO („WTO ADA”).

(12)

In die wettelijke voorwaarden is een mechanisme met twee stappen uiteengezet dat moet waarborgen dat het corrigerende effect van het toe te passen definitieve antidumpingrecht niet wordt ondermijnd.

(13)

Aangezien dit de eerste zaak is waarin werd vastgesteld dat aan de voorwaarden voor het met terugwerkende kracht innen van antidumpingrechten is voldaan, acht de Commissie het nodig om de methode die werd gevolgd om tot dat besluit te komen, nader toe te lichten.

(14)

De eerste stap, die is gebaseerd op het idee dat moet worden vermeden dat het corrigerende effect van rechten wordt ondermijnd, is registratie volgens artikel 14, lid 5, van de basisverordening en artikel 10, lid 7, van de WTO ADA, waarin niet alleen is bepaald dat de invoer moet worden geregistreerd, maar ook dat belanghebbenden, in het bijzonder importeurs, in kennis moeten worden gesteld van het feit er met terugwerkende kracht definitieve rechten kunnen worden geïnd indien aan de materiële voorwaarden zou zijn voldaan. De tweede stap, die wordt toegepast als preventie niet volstaat om het corrigerende effect van de definitieve rechten veilig te stellen, houdt in dat een definitief antidumpingrecht wordt geheven op producten die ten hoogste 90 dagen vóór de datum van inwerkingtreding van de voorlopige maatregelen, maar niet vóór de datum waarop het onderzoek is geopend, ten verbruike zijn aangegeven, in overeenstemming met artikel 10, lid 4, van de basisverordening en artikel 10, lid 6, van de WTO ADA.

(15)

Deze twee stappen kunnen enkel worden ondernomen als aan de voorwaarden van artikel 10, lid 4, van de basisverordening en artikel 10, lid 6, van de WTO ADA is voldaan.

(16)

De Commissie acht het dienstig om te beschrijven hoe zij de voorwaarden „aanzienlijke toename van invoer” en „dreiging het corrigerende effect van het toe te passen definitieve antidumpingrecht ernstig te ondermijnen” uit artikel 10, lid 4, onder d), van de basisverordening opvat en toepast wanneer zij besluit om al dan niet met terugwerkende kracht antidumpingrechten in te stellen.

(17)

Aan de tweede van de twee alternatieve voorwaarden van artikel 10, lid 4, onder c), van de basisverordening is altijd voldaan zodra de inleiding van de procedure is gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie. Artikel 10, lid 4, onder c), van de basisverordening hoeft bijgevolg niet nader te worden toegelicht.

(18)

In artikel 10, lid 4, onder d), van de basisverordening is bepaald dat:

„naast de invoer die in het onderzoektijdvak schade heeft veroorzaakt, er een aanzienlijke toename is vastgesteld van invoer die, gezien het tijdstip waarop en de omvang waarin hij plaatsvindt en andere omstandigheden, het corrigerende effect van het toe te passen definitieve antidumpingrecht ernstig dreigt te ondermijnen”.

(19)

Volgens de interpretatie van artikel 10, lid 4, onder d), van de basisverordening door de Commissie, worden er in dat artikel twee voorwaarden vastgesteld waaraan moet worden voldaan opdat de Commissie het definitieve antidumpingrecht met terugwerkende kracht kan heffen (naast de voorwaarden die worden beschreven in artikel 10, lid 4, onder c), van de basisverordening en in de aanhef van artikel 10, lid 4, gelezen in samenhang met artikel 14, lid 5, van de basisverordening). De twee voorwaarden luiden als volgt:

a)

naast de invoer die in het onderzoektijdvak schade heeft veroorzaakt, is er een aanzienlijke toename vastgesteld van invoer; en

b)

die invoer dreigt, gezien het tijdstip waarop en de omvang waarin hij plaatsvindt en andere omstandigheden, het corrigerende effect van het toe te passen definitieve antidumpingrecht ernstig te ondermijnen.

1.1.   Aanzienlijke toename van invoer

(20)

Om te kunnen bepalen of er sprake is van een aanzienlijke toename van invoer, moeten er gegevens worden vergeleken (6). Daartoe moet worden bepaald welke tijdvakken moeten worden vergeleken.

1.1.1.   Te vergelijken tijdvakken

(21)

Enerzijds wordt in de basisverordening verwezen naar de invoer in het onderzoektijdvak. Anderzijds houdt de bewoording „naast” in dat de invoer in het onderzoektijdvak moet worden vergeleken met de invoer na het onderzoektijdvak.

(22)

Tegelijkertijd kan het tijdvak dat met het onderzoektijdvak moet worden vergeleken, niet starten voordat aan een van de twee alternatieve voorwaarden van artikel 10, lid 4, onder c), van de basisverordening is voldaan. Als importeurs pas bij de bekendmaking van het bericht van inleiding in het Publicatieblad van de Europese Unie op de hoogte geraken van de waarschijnlijke dumping, moet dat tijdstip bijgevolg als beginpunt van het tweede tijdvak worden genomen.

(23)

Bij de algemene analyse moet worden beoordeeld of aan de voorwaarden is voldaan om het recht toe te passen vóór de datum van toepassing van de voorlopige maatregelen. Het tweede tijdvak moet daarom eindigen met de instelling van de voorlopige maatregelen, het moment waarop de registratie van invoer (7) niet langer van toepassing is.

(24)

Invoerstatistieken zijn uitsluitend op maandbasis beschikbaar. De Commissie zou voor het tweede tijdvak dan ook de gegevens voor de volledige kalendermaand volgend op de bekendmaking van de inleiding in het Publicatieblad van de Europese Unie gebruiken wanneer de importeurs door de inleiding weet hebben gekregen van de beweerde dumping. Wanneer die wetenschap voortvloeit uit een andere oorzaak, bijvoorbeeld een langere periode van dumping in het verleden, zou de maand worden gebruikt die volgt op de gebeurtenis waardoor zij er weet van hebben gekregen, maar ten vroegste de eerste volledige maand na het onderzoektijdvak. Wat het eindpunt betreft, zou de Commissie twee waarden vaststellen: een waarin de maand waarin de voorlopige maatregelen van start gaan, is opgenomen, en een waarin die maand niet is opgenomen.

(25)

De Commissie zou normaal gesproken een gemiddelde invoer per maand bepalen voor het volledige onderzoektijdvak, dat in beginsel twaalf maanden duurt, en een gemiddelde invoer per maand voor het tijdvak tussen het moment van het verkrijgen van die wetenschap en de voorlopige maatregelen. Het begin- en eindpunt voor dat laatste gemiddelde worden bepaald zoals beschreven in de vorige alinea.

(26)

Daarnaast zou de Commissie ook de evolutie van de invoer in absolute cijfers bepalen, de effecten ervan op de evolutie van de voorraden van het betrokken product en op het marktaandeel, en het verbruik van het product in de beoordelingsperiode.

1.1.2.   Toename die als aanzienlijk wordt beschouwd

(27)

Of de toename van de invoer als aanzienlijk wordt beschouwd, moet geval per geval worden beoordeeld. De Commissie zal niet alleen de maandelijkse gewogen gemiddelden vergelijken, maar ook rekening houden met alle andere relevante overwegingen. Het gaat dan met name om: de ontwikkeling van het totale verbruik van het betrokken product in de Unie, de evolutie van de voorraden en de evolutie van het marktaandeel. De analyse moet dus tweeledig zijn: absoluut en relatief. Een vergelijking van de twee bovengenoemde maandgemiddelden is bijgevolg belangrijk, maar hoeft niet noodzakelijk de doorslag te geven om te bepalen of de toename van de invoer „aanzienlijk” is.

1.1.3.   Redenering achter deze benadering

(28)

Op invoer die de Unie binnenkomt vóór registratie, kunnen in geen geval antidumpingrechten worden geheven. Deze invoer is evenwel relevant om te bepalen of invoer die de Unie binnenkomt ná registratie het corrigerende effect van de rechten dreigt te ondermijnen, en wel om de volgende reden: onder meer vanwege het bestaan van voorraden is het corrigerende effect van rechten (d.w.z. een stijging van de prijs van ingevoerde producten, hetzij vanwege een prijsstijging, hetzij vanwege het recht) nooit onmiddellijk voelbaar, maar treedt het pas op zodra de voorraden zijn verkocht. Een aanzienlijke toename van de invoer vóór registratie zou normaal gesproken tot een aanzienlijke toename van de voorraden moeten leiden. Dat betekent dat het corrigerende effect van rechten verder wordt vertraagd in vergelijking met een situatie met normale voorraden. Alle verdere invoer tussen de registratie en de voorlopige maatregelen, bovenop voorraden die aanzienlijk groter zijn dan normaal, zou het corrigerende effect verder vertragen.

1.2.   De toename van de invoer dreigt het corrigerende effect van rechten ernstig te ondermijnen

(29)

In een tweede stap moet worden bepaald of deze toename het corrigerende effect van het toe te passen definitieve recht ernstig dreigt te ondermijnen. De formulering „dreigt te ondermijnen” geeft aan dat deze beoordeling op de toekomst gericht moet zijn. Elk geval moet steeds afzonderlijk worden beoordeeld, en het resultaat van die beoordeling zal afhangen van de concrete omstandigheden in elk specifiek geval waarin registratie van invoer is gelast teneinde met terugwerkende kracht rechten in te stellen.

(30)

Bij die beoordeling moet onder meer rekening worden gehouden met het effect van de invoer die de Unie is binnengekomen tussen de registratie en de voorlopige maatregelen. Wanneer er geen, of slechts een verwaarloosbare invoer heeft plaatsgevonden, volstond de registratie om te voorkomen dat de bedrijfstak van de Unie meer schade zou lijden. Er is normaal gesproken dus geen reden om de tweede stap, instelling met terugwerkende kracht, toe te passen.

(31)

Wanneer zij nagaat of het effect van invoer die de Unie is binnengekomen tussen de registratie en de voorlopige maatregelen het corrigerende effect van rechten ernstig dreigt te ondermijnen, zou de Commissie in het bijzonder de volgende factoren beoordelen:

a)

omvang van die invoer;

b)

tijdstip van die invoer;

c)

prijzen van die invoer;

d)

eventuele andere relevante omstandigheden. De Commissie zal onder meer de volgende andere omstandigheden beoordelen:

i)

de voorraden van het ingevoerde product vóór registratie;

ii)

de prijsontwikkeling van het ingevoerde product sinds de importeur op de hoogte is tot de voorlopige maatregelen;

iii)

veranderingen in het handelspatroon die wijzen op pogingen om registratie te omzeilen.

1.3.   Cumulatie

(32)

In onderzoeken waarbij meer dan een land betrokken is, hangt het al dan niet cumuleren van de invoer uit die landen met het oog op de beoordeling zoals beschreven in de punten 1.1 en 1.2 hierboven, ervan af of de Commissie in het onderliggende antidumpingonderzoek heeft besloten om de invoer uit die landen te cumuleren.

2.   Toepassing op de onderhavige zaak

(33)

De registratie heeft betrekking op invoer die plaatsvond tussen 12 december 2015 en de datum waarop de voorlopige antidumpingmaatregelen werden ingesteld, namelijk 12 februari 2016. Tijdens dat tijdvak bedroeg de invoer uit de betrokken landen ongeveer 165 000 ton.

(34)

Zoals vermeld in overweging 5 werd er informatie overgelegd door de klager, alle in de steekproef opgenomen producenten in de Unie en 22 niet-verbonden en verbonden importeurs en/of gebruikers. Hun invoer maakte 46 % uit van alle invoer uit de betrokken landen tijdens het tijdvak waarvoor de gegevens werden verzameld, d.w.z. van april 2015 tot januari 2016.

(35)

Om te bepalen of het dienstig was de rechten met terugwerkende kracht te innen, evalueerde de Commissie de in artikel 10, lid 4, van de basisverordening vastgestelde criteria.

(36)

Er werden opmerkingen ingediend ten aanzien van de registratie van invoer en de mogelijke toepassing van de antidumpingmaatregelen met terugwerkende kracht, die hieronder worden geanalyseerd.

2.1.   Verleden van dumping of wetenschap van de dumping of schade bij de importeur

(37)

In overeenstemming met artikel 10, lid 4, onder c), van de basisverordening moet er „in het verleden over een langere periode dumping zijn vastgesteld of moet de importeur van de dumping op de hoogte zijn of had hij dat moeten zijn gezien de omvang van de dumping en de gestelde of vastgestelde schade”. In de onderhavige zaak is de Commissie van oordeel dat de importeurs sinds de datum waarop het onderzoek werd geopend van de dumping op de hoogte waren of hadden moeten zijn gezien de omvang van de dumping en de gestelde of vastgestelde schade, om de redenen die in overweging 17 en hieronder worden toegelicht.

(38)

Eén importeur beweerde dat het voorlopige bewijsmateriaal voor dumping in de klacht niet volstond om aan te tonen dat de importeurs van de dumping op de hoogte waren of hadden moeten zijn gezien de omvang van de dumping en de gestelde of vastgestelde schade. Deze partij merkte meer in het bijzonder op dat de klacht als dusdanig geen afdoend bewijs vormt dat er daadwerkelijk dumping heeft plaatsgevonden. Als zou worden aanvaard dat het bewijs in de klacht volstaat om te concluderen dat importeurs op de hoogte hadden moeten zijn van dumping, zou het bovendien in elk onderzoek mogelijk zijn om met terugwerkende kracht rechten in te stellen. Tot slot werd betoogd dat het argument van Eurofer dat importeurs het bestaan van dumping onmogelijk over het hoofd konden zien vanwege de extreem lage prijzen van de Chinese en Russische invoer misleidend is, aangezien vermeende lage prijzen op zich niet bewijzen dat er invoer met dumping werd verkocht.

(39)

Een andere belanghebbende merkte op dat Eurofer geen persberichten of andere publieke, voor importeurs van koudgewalste platte staalproducten in de Unie toegankelijke informatie heeft overgelegd waarin werd verwezen nar eventuele dumping door Chinese producenten van specifieke koudgewalste platte staalproducten. Deze partij benadrukte dat de persberichten die werden overgelegd, betrekking hadden op staal in het algemeen, en niet specifiek op koudgewalste platte staalproducten. Bovendien waren de Indiase en Amerikaanse persberichten die door Eurofer werden overgelegd niet relevant voor wat betreft het al dan niet op de hoogte zijn van dumping door importeurs in de Unie.

(40)

Om te beginnen moet worden benadrukt dat de vraag of de importeur op de hoogte is, als bedoeld in artikel 10, lid 4, onder c), van de basisverordening, betrekking heeft op de omvang van de dumping en de gestelde of vastgestelde schade (onderstreping toegevoegd). De Commissie is van mening dat importeurs op grond van objectieve factoren van de dumping op de hoogte waren of hadden moeten zijn gezien de omvang van de dumping en de gestelde of vastgestelde schade, niet alleen via de niet-vertrouwelijke versie van de klacht, maar ook via het bericht van inleiding voor deze procedure, die beide op het moment van de inleiding beschikbaar waren voor en medegedeeld waren aan alle bekende belanghebbenden, met inbegrip van importeurs, gebruikers en hun vertegenwoordigende organisaties. Daarnaast hadden de belanghebbenden volledige toegang tot de niet-vertrouwelijke versie van het verzoek om registratie van Eurofer dat in feite reeds was aangekondigd in de klacht zelf. Het onderzoek werd geopend omdat men van oordeel was dat het voorlopige bewijsmateriaal in de klacht afdoende aantoonde dat de invoer uit de betrokken landen naar alle waarschijnlijkheid op de markt van de Unie met dumping werd verkocht. Dat bewijsmateriaal had betrekking op het tijdvak oktober 2013 tot september 2014, d.w.z. een langer tijdvak. Voorts werd voorlopig bevonden en ook definitief bevestigd dat met betrekking tot het onderzoektijdvak van de procedure, dat liep van april 2014 tot maart 2015, eveneens sprake was van dumping. Derhalve wordt bevestigd dat de importeurs sinds de bekendmaking van het bericht van inleiding in het Publicatieblad van de Europese Unie van de dumping en de gestelde schade op de hoogte waren of hadden moeten zijn.

(41)

Er zij voorts op gewezen dat het met terugwerkende kracht heffen van antidumpingrechten enkel is toegestaan voor invoer die onderworpen was aan registratie, en enkel wanneer aan de criteria van artikel 10, lid 4, van de basisverordening is voldaan. Het is dan ook niet juist om te beweren dat de instelling van rechten met terugwerkende kracht „in elk onderzoek” mogelijk is. Wat de bewering betreft dat de door Eurofer overgelegde persberichten niet relevant zouden zijn, erkent de Commissie dat deze berichten niet specifiek betrekking hadden op koudgewalste platte staalproducten, maar dat zij wel een betrouwbare indicatie gaven van het prijsbeleid van uitvoerende staalproducenten in de betrokken landen. Bovendien moeten de persberichten worden bekeken in het licht van andere objectieve feiten, zoals beschreven in de overwegingen.

(42)

Daarom worden de argumenten met betrekking tot de kwestie of de importeurs op de hoogte waren van de dumping, afgewezen.

(43)

In hun antwoord op de mededeling betoogden bepaalde importeurs dat de kwestie van het op de hoogte zijn van dumping en schade moet worden gezien in het licht van het feit dat terugwerkende kracht een „uitzonderlijke maatregel” is en dat dit hoge eisen stelt aan de onderzoekende autoriteit en/of dat het voorgestelde uitgangspunt van het „op de hoogte zijn” van de importeurs met betrekking tot artikel 10, lid 4, onder c), van de basisverordening bijzonder ruim is. Zij concluderen daarom dat het bericht van inleiding niet voldoende is om te zorgen dat importeurs op de hoogte zijn van het bestaan van dumping en schade, of van de omvang ervan. Niettemin gaven het bericht van inleiding, waaraan de vakpers van de staalsector veel aandacht heeft besteed, en de open versie van de klacht, die naar alle bekende importeurs en/of gebruikers zijn verstuurd en die vanaf de eerste dag van het onderzoek voor alle belangstellenden beschikbaar waren, in onderlinge samenhang een duidelijk en gedetailleerd overzicht van de toegepaste methodiek, de gebruikte informatiebron en specificeerde hoge niveaus van dumping en schade voor zowel de VRC als Rusland. De mate van dumping werd daarbij meegedeeld in de vorm van een percentage van de cif-prijs bij invoer. Bovendien herinnerde de Commissie in de overwegingen 5 tot en met 11 van de registratieverordening alle belanghebbenden eraan dat zij voldoende bewijsmateriaal over de dumping had, wat de omvang van de dumping en de gestelde of vastgestelde schade betreft. Daarom concludeert de Commissie dat de importeurs ervan op de hoogte waren, of hadden moeten zijn, dat er sprake was van werkelijke of gestelde dumping en schade. Het feit dat niet alle onderzoeken in antidumpingmaatregelen resulteren, betekent niet dat het voorlopige bewijsmateriaal voor dumping en schade niet aan de importeurs beschikbaar is gesteld. De Commissie concludeert derhalve dat aan de noodzakelijke maatstaven in verband met deze kwestie is voldaan.

(44)

De Russische producenten-exporteurs en een importeur betoogden dat de vaststelling door de Commissie op grond van artikel 10, lid 4, onder c), van de basisverordening zeker niet voldeed aan de norm van artikel 10, lid 6, onder i), van de ADA, op grond waarvan de importeur ervan op de hoogte had moeten zijn dat de exporteur dumping toepast en dat deze dumping schade veroorzaakt. Bovendien werd betoogd dat de interpretatie van de Commissie ertoe leidt dat telkens wanneer een kennisgeving van inleiding wordt gepubliceerd, aan de voorwaarde van het „op de hoogte zijn” wordt voldaan, hetgeen onaanvaardbaar is. Voorts werd betoogd dat de beoordeling van dumping een complex proces is, waarvoor toegang noodzakelijk is tot bedrijfsgeheimen die niet kunnen worden bekendgemaakt.

(45)

In de eerste plaats moet erop worden gewezen dat elke WTO-lidstaat het recht heeft om zijn antidumpingprocedures en -praktijken in te voeren die bij zijn eigen omstandigheden passen, zolang zij niet in strijd zijn met de WTO-normen. De Commissie is van mening dat zij zeer hoge normen heeft voor het openen van onderzoeken, en zoals opgemerkt in overweging 43 is er een zeer gedetailleerd onderzoek naar dumping en schade op basis van het beschikbare bewijsmateriaal verricht en beschikbaar gesteld aan de belanghebbenden. Deze gegevens omvatten bedrijfsspecifieke binnenlandse en uitvoerprijzen, die importeurs gemakkelijk hadden kunnen vergelijken met de prijzen die zij voor invoer uit de betrokken landen betaalden, om vast te stellen of dit dumpingprijzen waren, is zo ja in welke mate. Ook moet worden opgemerkt dat, zoals vermeld in overweging 5, enkele van de antwoorden werden ontvangen van verbonden importeurs die toegang hadden tot de relevante informatie over binnenlandse en uitvoerprijzen. Bovendien wordt in de WTO-voorschriften niet bepaald dat importeurs in staat moeten zijn een gedetailleerde berekening van de dumping te maken, maar dat zij zich bewust moeten zijn van de mate van de dumping. Voorts is ook de analyse van de verschillende schade-indicatoren, samen met gedetailleerde berekeningen van prijsonderbieding en prijsbederf, beschikbaar gesteld, en bleek hieruit dat deze invoer met dumping schade zou veroorzaken.

(46)

Eén importeur beweerde ook dat zijn leveranciers hem hadden verzekerd dat zij geen dumpingpraktijken toepasten, zonder dit echter met bewijzen te onderbouwen. Dit argument moet dan ook worden verworpen.

(47)

De Russische producenten-exporteurs betwistten de vaststelling dat er sprake was van dumping, en betoogden dat de importeurs zich pas op 12 februari 2016 bewust werden van de toepasselijkheid van artikel 18 van de basisverordening en van de mate van dumping. In dit verband moet worden opgemerkt dat de bovengenoemde informatie in het dossier — en met name het bericht van inleiding en de niet-vertrouwelijke versie van de klacht die werd verzonden naar of beschikbaar gesteld aan de importeurs — een duidelijke indicatie van de mate van dumping gaf en dat de instelling van voorlopige maatregelen deze informatie slechts bevestigde. Dit argument moet dan ook worden verworpen.

(48)

De Commissie bevestigt daarom in dit specifieke geval dat de importeurs over duidelijke informatie beschikten dat de Chinese en Russische exporteurs schadelijke dumping toepasten.

2.2.   Een aanzienlijke toename van invoer die het corrigerende effect van het definitieve antidumpingrecht dreigt te ondermijnen.

(49)

Volgens artikel 10, lid 4, onder d), van de basisverordening moet er „naast de invoer die in het onderzoektijdvak schade heeft veroorzaakt, een aanzienlijke toename van invoer worden vastgesteld”.

2.2.1.   Een aanzienlijke toename van invoer

(50)

Volgens gegevens van Eurostat (8) (die op het tijdstip van de beoordeling beschikbaar waren tot en met maart 2016) bedroeg de gemiddelde maandelijkse ingevoerde hoeveelheid uit de betrokken landen gedurende het onderzoektijdvak 118 912 ton. De gemiddelde maandelijkse ingevoerde hoeveelheid uit de betrokken landen in het tijdvak dat begint in de eerste volledige maand na de bekendmaking van de opening van het onderzoek in het Publicatieblad van de Europese Unie en eindigt in de laatste volledige maand voorafgaand aan de instelling van voorlopige maatregelen (juni 2015-januari 2016) was 162 457 ton, d.w.z. 37 % meer dan in het onderzoektijdvak. In hetzelfde tijdvak werd in het totaal 1 299 658 ton ingevoerd, waarvan 721 386 ton uit de VRC en 578 272 ton uit Rusland. Wanneer we de gemiddelde maandelijkse ingevoerde hoeveelheid uit de VRC en Rusland afzonderlijk vergelijken, zien we een toename van de gemiddelde maandelijkse invoerhoeveelheden met 48 % en 25 % voor respectievelijk de VRC en Rusland.

(51)

Als we het tijdvak nemen dat begint met de eerste volledige maand na de inleiding en loopt tot en met de maand waarin voorlopige maatregelen werden ingesteld (d.w.z. juni 2015-februari 2016), krijgen we een gemiddelde maandelijkse ingevoerde hoeveelheid van 150 673 ton; dit is 27 % hoger dan het maandgemiddelde in het onderzoektijdvak. Wat de maandelijkse ingevoerde hoeveelheden uit de VRC en Rusland betreft, werd een toename van respectievelijk 34 % en 19 % geconstateerd.

(52)

De invoer van de 22 importeurs en/of gebruikers die informatie over de invoer tijdens het tijdvak na de inleiding (van juni 2015 tot januari 2016) hadden overgelegd, maakte 46 % van alle invoer uit de betrokken landen uit. Uit de informatie die aldus werd verkregen, bleek voor al deze medewerkende importeurs en/of gebruikers tezamen dat de voorraden van het betrokken product aan het eind van 2015 met 22 % waren gestegen ten opzichte van eind 2014. Deze bevinding bevestigt niet alleen de bevinding van een sterke toename van de invoer op basis van de statistieken, maar geeft ook aan dat er mogelijk voorraden worden opgebouwd.

(53)

Uit beide beoordelingen blijkt dat de ingevoerde hoeveelheden inderdaad aanzienlijk waren toegenomen na de inleiding.

(54)

Verschillende Russische producenten-exporteurs betwistten de conclusie dat de toename in de invoer aanzienlijk was, en verwezen daarbij naar „vooraanstaande commentatoren en professionals” die stellen dat de toename van de ingevoerde hoeveelheden werkelijk omvangrijk moet zijn. In dit verband moet in de eerste plaats worden opgemerkt dat de literatuur waarnaar wordt verwezen geen harde wetgeving is, en dat deze geen specifieke richtsnoeren geeft over wat als „omvangrijk” of „aanzienlijk” moet worden beschouwd, hetgeen hoe dan ook van geval tot geval moet worden bekeken.

(55)

Op deze basis concludeert de Commissie dat de toename van de invoer als aanzienlijk kan worden beschouwd, en wordt dit argument afgewezen.

(56)

Verschillende Russische producenten-exporteurs en een importeur merkten op dat de Commissie in haar beoordeling van het verzoek om registratie van Eurofer onvoldoende aandacht had geschonken aan het tijdelijke effect van sancties van de Unie op de handel met Rusland. Wat dat betreft, golden op het tijdstip van registratie geen „sancties” voor het betrokken product, en dergelijke sancties werden evenmin opgelegd tijdens of na het onderzoektijdvak, tot de voorlopige maatregelen werden ingesteld op 12 februari 2016. Dit argument wordt derhalve afgewezen.

(57)

De Russische producenten-exporteurs kwamen terug op deze kwestie in hun opmerkingen over de mededeling, en betoogden dat hoewel er geen „sancties” voor het betrokken product waren, er toch een domino-effect op het betrokken product was als gevolg van de algemene weerstand van de klanten van de Unie tegen het kopen van goederen uit Rusland. Dit argument is niet onderbouwd. Bovendien is het duidelijk dat de ontwikkeling van de invoer van het betrokken product na het onderzoektijdvak eerder wordt beïnvloed door deze procedure dan door het ingeroepen domino-effect als gevolg van sancties op andere producten. De aan sancties onderworpen goederen werden duidelijk gedefinieerd, en daarom kan niet worden geconcludeerd dat sancties een wezenlijk effect hadden op de sterke schommelingen in het volume na het onderzoektijdvak.

(58)

Daarnaast voerden dezelfde Russische producenten-exporteurs en de Russische autoriteiten aan dat de argumenten van Eurofer bij de beoordeling inzake de aanzienlijke toename van de invoer gebaseerd waren op vergelijkingen van willekeurig gekozen tijdvakken. Een andere belanghebbende gaf aan dat de keuze voor een bepaald tijdvak dat met een ander wordt vergeleken, vanwege de extreme schommelingen van maand tot maand in de invoerhoeveelheid van koudgewalste platte staalproducten zeer sterk uiteenlopende resultaten zou kunnen opleveren. De gegevens in het verzoek van Eurofer duidden met andere woorden niet op de aanwezigheid van een „aanzienlijke toename van invoer”.

(59)

De tijdvakken die in de klacht die aanleiding gaf tot registratie werden vergeleken, omvatten zowel een aanzienlijke periode na het onderzoektijdvak als een aanzienlijke periode die ermee samenviel. Bovendien hebben verschillende belanghebbenden andere tijdvakken voorgesteld voor de vergelijkende analyse betreffende een aanzienlijke toename van de invoer, die allemaal tot dezelfde conclusie leidden (d.w.z. een aanzienlijke toename van de invoer in vergelijking met de ingevoerde hoeveelheid tijdens het onderzoektijdvak). Het argument wordt derhalve afgewezen.

(60)

Verschillende Russische producenten-exporteurs argumenteerden dat er volgens hen geen sprake was van een aanzienlijke toename van de invoer. Zij staafden deze bewering met cijfers voor januari 2016, februari 2016 en maart 2016. Het is de Commissie niet duidelijk waarom er enkel cijfers voor bepaalde Russische producenten-exporteurs werden verstrekt in de opmerkingen, in plaats van cijfers over de gehele invoer uit Rusland.

(61)

Het is inderdaad zo dat de maandelijkse ingevoerde hoeveelheden in de statistische gegevens als bedoeld in overweging 50 voor januari, februari en maart 2016 — d.w.z. na de registratie van de invoer — lager waren en dat er voorlopige maatregelen van kracht waren, in februari (gedeeltelijk) en maart. In dat verband moet het volgende worden opgemerkt. Ten eerste had de Commissie, zoals vermeld in overweging 9 van de registratieverordening, het verzoek om registratie beoordeeld op basis van een beoordeling van een tijdvak dat liep tot en met september 2015. Uit die beoordeling bleek dat er onder meer voorlopig bewijsmateriaal was voor een aanzienlijke toename van de invoer, zelfs na de inleiding, die het corrigerende effect van het antidumpingrecht ernstig zou ondermijnen (overweging 5 van de registratieverordening). De aanzienlijke toename op basis waarvan de invoer werd geregistreerd, heeft dus slechts gedeeltelijk betrekking op dezelfde invoer als die waarop de Commissie zich baseert om te bepalen of het recht met terugwerkende kracht moet worden geheven. Het laatste tijdvak, zo wordt benadrukt, is het tijdvak van de eerste volledige maand na de inleiding, d.w.z. juni 2015, tot en met de laatste volledige maand voorafgaand aan voorlopige maatregelen, d.w.z. januari 2016, of tot en met de maand waarin voorlopige maatregelen werden ingesteld, d.w.z. februari 2016. Ook over dat veel langere tijdvak is er opnieuw een aanzienlijke toename van de invoer te zien in vergelijking met het onderzoektijdvak. Het feit dat de ingevoerde hoeveelheid uit de betrokken landen relatief laag was in januari, februari en maart 2016, verandert niets aan die conclusie.

(62)

Ten tweede werd de hoogste ingevoerde hoeveelheid uit de betrokken landen genoteerd in oktober 2015, d.w.z. na de beoordelingsperiode voor registratie, en lagen de invoerhoeveelheden in november 2015 nog steeds bijzonder hoog in vergelijking met het onderzoektijdvak. De relatief bescheiden invoer na registratie die door de producent-exporteur werd aangehaald, moet bijgevolg worden bekeken in samenhang met die piek net voor de registratie, die enkel kan worden verklaard door de ophanden zijnde registratie. Als niet om registratie was verzocht en deze niet zou zijn toegepast, zou de totale hoeveelheid naar alle waarschijnlijkheid van dezelfde grootteorde zijn geweest, maar zou de gemiddelde maandelijkse toename constanter zijn geweest, in tegenstelling tot de plotselinge piek die in oktober en november 2015 werd geconstateerd. De Commissie kan bij haar beoordeling van de vraag of aan de voorwaarden van artikel 10, lid 4, onder d), is voldaan, niet voorbijgaan aan de sterke toename van de invoer in dit tijdvak na de beoordelingsperiode voor het registreren van de invoer, maar voorafgaand aan de eigenlijke registratie.

(63)

Eén belanghebbende merkte op dat hoewel uit de vergelijking van de invoercijfers van mei 2014-september 2014 met die van mei 2015-september 2015 inderdaad een absolute toename van de invoer blijkt, Eurofer geen rekening heeft gehouden met de cyclische aard van de invoer van het betrokken product en de ontwikkeling van het verbruik in de Unie. Dit argument werd niet met afdoend bewijsmateriaal gestaafd. We kunnen stellen dat het betrokken product tot op zekere hoogte de economische conjunctuur volgt, die volatiel kan zijn. Dat betekent echter niet dat de invoer van koudgewalste platte staalproducten een cyclisch patroon volgt. Het argument wordt afgewezen.

(64)

Voorts moeten we met betrekking tot de evolutie van het verbruik in de Unie, zoals uitgelegd in de overwegingen 103 tot en met 106 van de voorlopige verordening, daaraan toevoegen dat het interne verbruik enigszins is toegenomen, met 4 %, terwijl het verbruik op de vrije markt met 9 % is afgenomen. Aangezien de invoer van het betrokken product meedingt op de vrije markt, begrijpt de Commissie dit argument niet goed.

(65)

De China Iron & Steel Association (CISA) was het ook niet eens met de door Eurofer gekozen tijdvakken. CISA gaf aan dat het na de bevestiging van een order minstens vier à vijf maanden duurt eer staalproducten daadwerkelijk worden ingevoerd uit de VRC. De invoer van het betrokken product in mei-september 2015 vloeit in werkelijkheid dus voort uit contracten die werden gesloten voordat de zaak werd ingeleid.

(66)

Volgens de basisverordening doet een dergelijke aanzienlijke toename van invoer zich voor naast de invoer die in het onderzoektijdvak schade heeft veroorzaakt. De beoordeling van dit aspect wordt dus gebaseerd op een representatief tijdvak tussen de inleiding en de voorlopige maatregelen en het onderzoektijdvak. De bevinding dat er in mei-september 2015 sprake was van een aanzienlijke toename van de invoer wordt zelfs geschraagd door het argument van CISA, aangezien er ondanks de „vertraging” vanwege lopende contracten toch nog een aanzienlijke toename van de invoer werd vastgesteld tijdens het voornoemde tijdvak. Het argument wordt derhalve afgewezen.

(67)

Voorts merkten verschillende belanghebbenden op dat koudgewalste platte staalproducten geen product zijn waarvan voorraden worden aangelegd, maar een product dat op bestelling wordt geproduceerd.

(68)

Gezien de eigenschappen van het betrokken product, is het inderdaad niet gebruikelijk dat het lang wordt opgeslagen. Bepaalde weersomstandigheden kunnen de kwaliteit van het product bijvoorbeeld aantasten. De Commissie ontving evenwel geen bewijsmateriaal dat de bevinding zou ontkrachten dat er in dit geval daadwerkelijk voorraden werden aangelegd na inleiding van de procedure. Ook moet worden onderstreept dat het aanleggen van voorraden doorgaans ongebruikelijk is en enkel voorkomt in bijzondere omstandigheden en/of wanneer er bijzondere verwachtingen heersen op de markt, bijvoorbeeld met betrekking tot de toekomstige prijzen van het desbetreffende product. Het feit dat een product gewoonlijk niet in voorraad wordt gehouden, betekent niet dat er geen voorraden kunnen worden aangelegd wanneer dergelijke omstandigheden zich voordoen of dergelijke verwachtingen ontstaan. Op basis van de cijfers die door de niet-verbonden en verbonden importeurs en/of gebruikers werden ingediend na de instelling van voorlopige maatregelen, werd vastgesteld dat de voorraden aan het eind van 2015 22 % hoger waren dan aan het eind van 2014. Aangezien er geen aanwijzingen zijn die de bevinding ontkrachten dat de aanzienlijke toename van de invoer een indicatie kan vormen dat er voorraden worden aangelegd, wordt dit argument afgewezen.

(69)

In hun antwoord op de mededeling herhaalden de belanghebbenden dat van het betrokken product doorgaans geen voorraden worden aangelegd, maar dat het op bestelling wordt geleverd. In de eerste plaats worden koudgewalste platte staalproducten niet uitsluitend op bestelling geproduceerd, en zelfs bij de soorten die voornamelijk op bestelling worden geproduceerd weerhoudt niets de importeurs en/of gebruikers ervan om op prijsstijgingen te anticiperen door grotere hoeveelheden te kopen en een voorraad aan te leggen. Bovendien was de opening van dit onderzoek van invloed op de verrichte invoer waarbij — zoals uit het bewijsmateriaal blijkt — de vorming van voorraden van de doorgaans ingevoerde standaardkwaliteit aanzienlijk toenam. Ook wordt eraan herinnerd dat de 22 importeurs en/of gebruikers die informatie over de invoer tijdens het tijdvak na de inleiding hadden overgelegd, goed waren voor 46 % van alle invoer uit de betrokken landen. Aangezien de importeurs en/of gebruikers die meer dan de helft van de invoer vertegenwoordigden de Commissie niet de gevraagde informatie hebben verschaft, en gezien de grote hoeveelheden die in de maanden na de inleiding in de Unie zijn ingevoerd, beschikt de Commissie over voldoende bewijsmateriaal om te concluderen dat er daadwerkelijk aanzienlijke voorraden zijn gevormd en dat de verkregen en gebruikte informatie resulteerde in een relatief voorzichtige schatting van de voorraadvorming.

(70)

Op basis van het bovenstaande concludeert de Commissie dat er na het onderzoektijdvak een aanzienlijke toename van de invoer heeft plaatsgevonden.

(71)

In hun antwoord op de bekendmaking argumenteerden de belanghebbenden dat het een vaste praktijk van de Commissie is om de invoer in de onderzoeksperiode te vergelijken met de invoer in de registratieperiode, hetgeen zou betekenen dat de invoer niet was gestegen. Dezelfde partijen betoogden dat de Commissie geen redenen had gegeven om deze door hen beweerde vaste praktijk te veranderen.

(72)

In de eerste plaats merkt de Commissie op dat zij niet is gebonden aan een vroegere praktijk (als die praktijk al zou bestaan, quod non, zie volgende overweging), maar alleen aan de objectieve normen van de verdragen en secundair recht. In elk geval kan de Commissie op elk moment, bijvoorbeeld gezien de specifieke omstandigheden die zich tijdens het onderzoek voordoen, haar analyse dienovereenkomstig verfijnen of ontwikkelen, mits zij dit naar behoren motiveert. De Commissie heeft in het algemene bekendmakingsdocument uitvoerig de economische, juridische en beleidsmatige redenen gegeven die aan de benadering in de onderhavige zaak ten grondslag liggen (zie de overwegingen 11 tot en met 32).

(73)

In de tweede plaats kon de importeur slechts twee eerdere zaken noemen (Zonnepanelen en Koudgewalste platte producten van roestvrij staal) als gesteld bewijs van een dergelijke praktijk, en in geen van deze zaken werden met terugwerkende kracht rechten opgelegd. In deze omstandigheden kan er dus geen sprake zijn van een vaste praktijk. Bovendien heeft de Commissie, in tegenstelling tot hetgeen de partijen beweerden, in Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1429 (9) van de Commissie de perioden na de initiatie van het onderzoek geanalyseerd bij het beoordelen of met terugwerkende kracht een antidumpingrecht moet worden geheven. Ook waren in die zaken niet alle omstandigheden vergelijkbaar met de omstandigheden in deze zaak. Zo was de invoer — hoewel deze in de registratieperiode op maandbasis gemiddeld lager was dan in de voorgaande periode na de opening van het onderzoek — in absolute termen nog zeer significant in de desbetreffende zaak. Aangezien dit de eerste keer was dat de Commissie concludeert dat — gezien de feiten in de onderhavige zaak — rechten met terugwerkende kracht moeten worden geheven, zijn de in de overwegingen 11 tot en met 32 weergegeven beginselen in dit onderzoek strikt opgevolgd. Daarom analyseerde de Commissie niet alleen de invoer in de registratieperiode, maar hield zij ook rekening met de invoer in de periode tussen de opening van het onderzoek en de registratie. Dit stemt overeen met de bepalingen van artikel 10, lid 4, onder d), van de basisverordening die, zoals uiteengezet in de overwegingen 21 tot en met 25, de Commissie toestaat om de periode na de onderzoeksperiode te onderzoeken die, in onze praktijk, duurt vanaf de opening van een onderzoek tot het moment waarop de registratie niet meer van toepassing is. De analyseperiode die aldus volledig in overeenstemming met de wet is vastgesteld, maakt een volledige beoordeling mogelijk van de stijging van de invoer en de weerslag ervan en het vermogen om het corrigerende effect van het antidumpingrecht te ondermijnen.

(74)

In hun antwoord op de bekendmaking maakten de Russische producenten-exporteurs en het Ministerie van economische ontwikkeling van de Russische Federatie bezwaar tegen de door de Commissie gekozen aanpak van een cumulatieve beoordeling (die zowel de Chinese als de Russische invoer omvatte) om aan artikel 10, lid 4, van de basisverordening te voldoen. De basisverordening verbiedt echter geen cumulatieve uitlegging van artikel 10, lid 4, en aan de voorwaarden voor cumulatie wordt in dit verband duidelijk voldaan. Bovendien is zo nodig een afzonderlijke analyse van de Russische en de Chinese invoer gemaakt, die ook tot de conclusie leidde dat er een verdere wezenlijke stijging van de invoer was (zie overweging 50) en waaruit niet bleek dat voor de Russische Federatie een afwijkende benadering nodig was. Dit argument werd dan ook verworpen.

2.2.2.   Ondermijning van het corrigerende effect van het definitieve antidumpingrecht

2.2.2.1.   Hoeveelheden en marktaandelen

(75)

Om de invloed van de aanzienlijke toename van de invoer op het corrigerende effect van het definitieve antidumpingrecht te beoordelen, werd een vragenlijst over de verkoop na het onderzoektijdvak verstuurd naar Eurofer en vijf in de steekproef opgenomen producenten in de Unie. Het tijdvak waarvoor cijfers over het tijdvak na het onderzoek werden gevraagd, liep van april 2015 tot januari 2016 (op het moment waarop de vragenlijst over het tijdvak na het onderzoek werd verstuurd, was dit het meest recente tijdvak).

(76)

Uit de informatie die aldus werd ontvangen, blijkt dat het verbruik in de Unie op de vrije markt in dat tijdvak met 14 % toenam, terwijl de verkochte hoeveelheden van de producenten in de Unie veeleer stabiel bleven en slechts een lichte stijging van 3 % vertoonden. Als gevolg daarvan daalde het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie met 7 procentpunten (van 71 % naar 64 %). Dit is een duidelijk teken van bijkomende schade voor de bedrijfstak van de Unie.

(77)

In termen van hoeveelheden moet worden verduidelijkt dat invoer in de registratieperiode is opgenomen in de beoordeling van de „verdere toename in invoer” en dat de invoer in de registratieperiode op zichzelf daalde in vergelijking met de niveaus van voor de registratie, maar dat de hoeveelheden nog altijd aanzienlijk waren.

(78)

Door verschillende partijen werd betoogd dat uit deze daling van de invoer in de registratieperiode bleek dat de stap van de registratie geslaagd was. Niettemin blijkt uit de wezenlijke ingevoerde hoeveelheid tijdens de registratieperiode (ongeveer 165 000 ton) duidelijk dat de importeurs en/of gebruikers niet zijn afgeschrikt door de stap van de registratie en is — zoals hieronder wordt uiteengezet — de oplegging van rechten met terugwerkende kracht noodzakelijk om het corrigerende effect van het antidumpingrecht niet te ondermijnen.

2.2.2.2.   Prijzen en prijsonderbieding

(79)

Als we de gemiddelde maandelijkse invoerprijzen vergelijken op basis van gegevens van Eurostat, blijkt dat de gemiddelde maandelijkse invoerprijzen uit de VRC en Rusland gedurende de elf maanden na het onderzoektijdvak met respectievelijk 13 % en 12 % zijn gedaald ten opzichte van de gemiddelde maandelijkse invoerprijzen tijdens het onderzoektijdvak.

(80)

Het is juist dat de grondstofprijzen in dezelfde periode eveneens zijn gedaald. Uit de verrichte beoordeling blijkt evenwel dat de daling van de grondstofprijzen geen verklaring kan zijn voor een daling van de verkoopprijzen met meer dan 4 %. Dat deze beduidend lagere invoerprijzen het corrigerende effect van het antidumpingrecht ondermijnen, blijkt uit een algemene vergelijking van de gemiddelde invoerprijs uit de betrokken landen met de gemiddelde verkoopprijs van de bedrijfstak in de Unie tijdens het onderzoektijdvak en daarna. Die vergelijking wijst op een prijsonderbieding van 7 % gedurende het onderzoektijdvak, terwijl de prijsonderbieding na die periode toenam tot 14 %.

(81)

Voorts bleven de invoerprijzen in de registratieperiode meer dalen dan die van de producenten van de Unie. De gemiddelde invoerprijs in die periode (10) bedroeg 408 EUR voor China (19 % beneden de gemiddelde invoerprijs in de onderzoeksperiode en 6 % beneden de gemiddelde invoerprijs in de periode van inleiding tot registratie (11)) en 371 EUR voor Rusland (24 % beneden de gemiddelde invoerprijs in de onderzoeksperiode en 15 % beneden de gemiddelde invoerprijs in de periode van inleiding tot registratie). Voor de twee landen samen bedroeg de gemiddelde invoerprijs tijdens de registratie 386 EUR (22 % beneden de gemiddelde invoerprijs in de onderzoeksperiode en 11 % beneden de gemiddelde invoerprijs in de periode van inleiding tot registratie). Daardoor is de prijsonderbieding in de registratieperiode verder toegenomen tot gemiddeld bijna 20 %.

(82)

Gezien het bovenstaande concludeert de Commissie dat de aanzienlijke toename van de invoer, gezien het tijdstip waarop en de omvang waarin hij plaatsvindt en gezien de verdere daling van de gemiddelde prijzen, het corrigerende effect van het toe te passen definitieve antidumpingrecht ernstig dreigt te ondermijnen.

2.2.2.3.   Aanleggen van voorraden

(83)

Zoals in overweging 52 is vermeld, beschikt de Commissie over bewijsmateriaal waaruit blijkt dat er voorraden werden aangelegd na de opening van het onderzoek. Daar het waarschijnlijk is dat de producten waarvan voorraden worden aangelegd uiteindelijk op de markt van de Unie zullen komen, is de Commissie van mening dat het aanleggen van dergelijke voorraden een indicatie te meer vormt dat de invoer zelfs na registratie het corrigerende effect van de rechten zal ondermijnen.

(84)

Sommige belanghebbenden brachten tegen het argument van de aangelegde voorraden in dat de vorming van voorraden niet was aangetoond. Het is echter duidelijk dat de invoer na de onderzoeksperiode aanzienlijk is toegenomen ten opzichte van de invoer voor de opening van het onderzoek, en dat de samenwerkende importeurs en/of gebruikers melding maakten van toenemende voorraden. Bovendien wordt de markt van koudgewalste producten gekenmerkt door invoer door zowel handelaars als eindgebruikers. Hoewel de prijzen daalden in de maanden na de opening van dit onderzoek, hadden de handelaars en de gebruikers redenen om de omvang van hun gemiddelde maandelijkse invoer en voorraad te vergroten, en deden zij dit ook. Het is dan ook duidelijk dat er voorraden werden aangelegd.

(85)

Eén groep van importeurs beweerde te hebben aangetoond dat de omvang van zijn voorraden een dalende tendens vertoonde en dat zijn aankopen in de periode na de opening niet op voorraadvorming waren gericht. Dezelfde belanghebbende betoogde dat de perioden voor het vergelijken van der omvang van de voorraden niet goed waren gekozen omdat de voorraden eind 2014 abnormaal laag waren omdat de banken niet bereid waren om voorraden te financieren. Tot slot bracht hij naar voren dat de Commissie niet had aangetoond dat de betrokken goederen nog in voorraad zijn en zei hij te verwachten dat het in de registratieperiode aangekochte materiaal verkocht zou zijn voordat voorlopige maatregelen zouden worden opgelegd. In dit verband moet in de eerste plaats worden opgemerkt dat uit de beoordeling van de omvang van de voorraad individuele verschillen tussen de ondernemingen die het betrokken product invoeren naar voren kunnen komen. De beoordeling door de Commissie zal echter niet worden beperkt tot individuele ondernemingen en uit de informatie in het dossier, waaronder die van deze groep importeurs, blijkt dat er een toename met 22 % was. In de tweede plaats wordt opgemerkt dat dit argument niet wordt ondersteund door bewijsmateriaal wat de banken of de omvang van de voorraden betreft. Als het argument betreffende de beschikbaarheid van financiering nog altijd geldt, vraagt de Commissie zich af hoe de importeurs de aanzienlijke verhoging van de invoer na de opening van het onderzoek hebben kunnen financieren als er geen financiering beschikbaar was. Op basis van het bovenstaande moeten deze argumenten worden afgewezen.

2.2.2.4.   Conclusie

(86)

In het licht van het bovenstaande concludeert de Commissie dat de aanzienlijke toename van de invoer volgend op het onderzoektijdvak het corrigerende effect van het definitieve antidumpingrecht ernstig heeft ondermijnd.

2.3.   Andere opmerkingen

(87)

Verschillende Russische producenten-exporteurs merkten op dat artikel 10, lid 4, van de basisverordening geen argumenten bevat die een cumulatieve beoordeling met betrekking tot de in artikel 10, lid 4, van de basisverordening vastgestelde voorwaarden ondersteunen. Zij gaven bovendien aan dat volgens hen niet aan de voorwaarden voor de instelling van antidumpingrechten met terugwerkende kracht is voldaan voor de Russische invoer van koudgewalste platte staalproducten. Aangezien in artikel 10, lid 4, van de basisverordening niet wordt verwezen naar een cumulatieve beoordeling, zou de Commissie geen rechtsgrond hebben om met terugwerkende kracht antidumpingrechten toe te passen op de invoer uit Rusland. Er werd in dat verband ook verwezen naar het fundamentele beginsel van non-discriminatie.

(88)

De Commissie wenst te benadrukken dat zij het niet eens is met het argument dat de voorwaarden die zijn vastgelegd in artikel 10, lid 4, niet zijn vervuld. In dit geval wordt onderstreept dat zowel in de cumulatieve beoordeling van de betrokken landen als in de individuele beoordeling van de betrokken landen voor beide landen aan de voorwaarden van artikel 10, lid 4, is voldaan. Het argument wordt derhalve afgewezen.

(89)

Verscheidene belanghebbenden betoogden dat importeurs en/of gebruikers zich als gevolg van de registratie in een situatie van rechtsonzekerheid bevonden en dat dit nadelige gevolgen heeft gehad voor de activiteiten van importeurs en/of gebruikers. Voorts betoogden zij dat een heffing van antidumpingrechten met terugwerkende kracht op geregistreerde invoer de nadelige gevolgen nog zou versterken voor de importeurs en/of gebruikers in de Unie, die redelijkerwijze vertrouwden op hun leveranciers, in de veronderstelling dat deze niet bij dumping betrokken zijn. Bovendien zouden de maatregelen met terugwerkende kracht volgens hen de importeurs en/of gebruikers schaden wat betreft de invoer op basis van contracten die zijn gesloten voordat de procedure werd ingeleid.

(90)

In dit verband merkt de Commissie ten eerste op dat het recht van de onderzoekende autoriteit om invoer te registreren wanneer aan bepaalde voorwaarden is voldaan, is vastgelegd in de basisverordening uit hoofde waarvan dit onderzoek werd geopend, en dat zij enkel in uitzonderlijke gevallen overgaat tot registratie, aangezien zij de wettelijke voorwaarden die in artikel 14, lid 5, van de basisverordening zijn vastgelegd, strikt uitlegt. Zoals reeds toegelicht, is de Commissie van mening dat in dit geval duidelijk aan de voorwaarden voor registratie was voldaan. Ten tweede vond de daadwerkelijke registratie pas zeven maanden na de opening van dit onderzoek plaats. Zij heeft bijgevolg betrekking op invoer die heeft plaatsgevonden met volledige kennis van het feit dat er een antidumpingonderzoek liep en dat de mogelijkheid bestond dat er antidumpingrechten zouden worden ingesteld. Bovendien onderstreept de Commissie dat de basisverordening en de WTO ADA voorzien in de mogelijkheid om met terugwerkende kracht antidumpingmaatregelen in te stellen als aan bepaalde voorwaarden is voldaan.

(91)

Gezien het bovenstaande betwist de Commissie niet dat de registratie van invoer als zodanig tot enige rechtsonzekerheid bij de betrokken importeurs en/of de gebruikers kan leiden, aangezien dit er niet automatisch toe leidt dat er met terugwerkende kracht definitieve rechten worden geïnd, zo hier al sprake van is. De Commissie betwist evenmin dat als er uiteindelijk met terugwerkende kracht rechten worden geheven op invoer die wordt geregistreerd, dit nadelige gevolgen kan hebben voor partijen die de betrokken goederen hebben ingevoerd gedurende de registratieperiode van twee maanden, die afliep toen voorlopige rechten werden ingesteld. De Commissie herinnert er evenwel aan dat registratie tot doel heeft te voorkomen dat het corrigerende effect van rechten wordt ondermijnd, bijvoorbeeld bij omvangrijke invoer tijdens de registratie, na een aanzienlijke toename van de invoer en het aanleggen van voorraden voorafgaand aan de registratie. Als registratie haar doel voorbijschiet omdat marktdeelnemers de waarschuwing in de vorm van registratie negeren, moeten er met terugwerkende kracht rechten worden toegepast om te verzekeren dat het corrigerende effect van rechten niet nog langer wordt vertraagd vanwege invoer die plaatsvindt na registratie. Het is waarschijnlijk dat in dit geval sommige importeurs en/of gebruikers, die zich bewust zijn van de duidelijke waarschuwing dat er met terugwerkende kracht rechten kunnen worden geïnd, de invoer hebben stopgezet maar dat anderen ervoor hebben gekozen het risico te nemen. De Commissie is er bijgevolg van overtuigd dat zij het beginsel van rechtszekerheid niet heeft geschonden.

(92)

Bovendien kunnen de importeurs indien de dumping na de registratie stopt, verzoeken om terugstorting van de betaalde rechten.

2.4.   Conclusie over heffing met terugwerkende kracht

(93)

Krachtens artikel 10, lid 4, van de basisverordening kunnen antidumpingrechten met terugwerkende kracht worden geheven, voor zover de invoer is geregistreerd in overeenstemming met artikel 14, lid 5, en de Commissie de betrokken importeurs in de gelegenheid heeft gesteld om opmerkingen te maken bij de vraag of aan de in artikel 10, lid 4, van de basisverordening vastgestelde criteria is voldaan.

(94)

Na onderzoek van de ingediende concludeert de Commissie dat de importeurs en/of gebruikers zich bewust waren of hadden moeten zijn van de gestelde dumping en schade, sinds de bekendmaking van de kennisgeving van inleiding van 14 mei 2015. Naast de invoer die in het onderzoektijdvak schade heeft veroorzaakt, zijn er na de inleiding beduidend grotere hoeveelheden van het betrokken product ingevoerd, tegen prijzen die nog lager waren dan tijdens het onderzoektijdvak. Die invoer van het betrokken product in grote hoeveelheden en tegen lage prijzen heeft al verdere nadelige gevolgen gehad voor de prijzen en het marktaandeel in de Unie van de bedrijfstak van de Unie. Aangezien de ingevoerde hoeveelheden, in combinatie met het hierboven beschreven prijsbeleid en de ontwikkeling van het marktaandeel, aanzienlijk zijn en bovenop de sterk toegenomen voorraden komen, dreigt de invoer die plaatsvond na registratie het corrigerende effect van het definitieve antidumpingrecht ernstig te ondermijnen.

(95)

Op basis hiervan concludeert de Commissie dat aan de voorwaarden van artikel 10, lid 4, van de basisverordening voor de toepassing met terugwerkende kracht van de definitieve antidumpingrechten is voldaan. Daarom moet een definitief antidumpingrecht worden geheven op het betrokken product, dat was onderworpen aan registratie bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2325.

(96)

Volgens artikel 10, lid 3, van de basisverordening moet de hoogte van het recht dat met terugwerkende kracht wordt geïnd, worden vastgesteld op de hoogte van de voorlopige rechten die zijn vastgesteld bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/181, voor zover zij lager zijn dan het definitieve recht dat is vastgesteld bij Uitvoeringsverordening (UE) 2016/1328 van de Commissie.

(97)

Het bij artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) 2016/1036 ingestelde comité heeft geen advies uitgebracht,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht geheven op gewalste platte producten van ijzer of niet-gelegeerd staal of ander gelegeerd staal, met uitzondering van roestvrij staal, van alle breedten, koud gewalst, niet geplateerd noch bekleed, en enkel koud gewalst, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 7209 15 00 (Taric-code 7209150090), 7209 16 90, 7209 17 90, 7209 18 91, ex 7209 18 99 (Taric-code 7209189990), ex 7209 25 00 (Taric-code 7209250090), 7209 26 90, 7209 27 90, 7209 28 90, 7211 23 30, ex 7211 23 80 (Taric-codes 7211238019, 7211238095 en 7211238099), ex 7211 29 00 (Taric-codes 7211290019 en 7211290099), 7225 50 80 en 7226 92 00, van oorsprong uit de Volksrepubliek China en de Russische Federatie, die zijn geregistreerd uit hoofde van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2325.

De volgende productsoorten vallen niet onder de productomschrijving van het betrokken product:

gewalste platte producten van ijzer of niet-gelegeerd staal, van alle breedten, koud gewalst, niet geplateerd noch bekleed, enkel koud gewalst, ook indien opgerold, van alle dikten, elektrisch;

gewalste platte producten van ijzer of niet-gelegeerd staal, van alle breedten, koud gewalst, niet geplateerd noch bekleed, opgerold, met een dikte van minder dan 0,35 mm, gegloeid (bekend als „onvertind blik”);

gewalste platte producten van ander gelegeerd staal, van alle breedten, van siliciumstaal, en

gewalste platte producten van gelegeerd staal, enkel koud gewalst, van sneldraaistaal.

2.   Het definitieve antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van het in lid 1 omschreven en door de hieronder vermelde ondernemingen vervaardigde product is als volgt:

Land

Onderneming

Definitieve recht (%)

Aanvullende Taric-code

VRC

Angang Steel Company Limited, Anshan

13,7

C097

Tianjin Angang Tiantie Cold Rolled Sheets Co. Ltd, Tianjin

13,7

C098

Andere medewerkende ondernemingen, opgenomen in de bijlage

14,5

 

Alle andere ondernemingen

16

C999

Rusland

Magnitogorsk Iron & Steel Works OJSC, Magnitogorsk

18,7

C099

PAO Severstal, Cherepovets

25,4

C100

Alle andere ondernemingen

26,2

C999

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 juli 2016.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2325 van de Commissie van 11 december 2015 tot onderwerping van de invoer van bepaalde koudgewalste platte staalproducten van oorsprong uit de Volksrepubliek China en de Russische Federatie aan registratie (PB L 328 van 12.12.2015, blz. 104).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2016/181 van de Commissie van 10 februari 2016 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op bepaalde koudgewalste platte staalproducten van oorsprong uit de Volksrepubliek China en de Russische Federatie (PB L 37 van 12.2.2016, blz. 1).

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1328 van de Commissie van 29 juli 2016 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op bepaalde koudgewalste platte staalproducten van oorsprong uit de Volksrepubliek China en de Russische Federatie (zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad).

(5)  COM(2016) 155 final van 16 maart 2016.

(6)  Panelverslag, VS — warmgewalst staal, punt 7.166.

(7)  Registratie van invoer uit hoofde van artikel 14, lid 5, van de basisverordening is een andere voorwaarde om het definitieve recht met terugwerkende kracht te kunnen heffen.

(8)  Net zoals tijdens de voorlopige fase (zie overweging 99 van Uitvoeringsverordening (EU) 2016/181) is de invoer van producten met een GN-ex-code volledig meegeteld bij de berekening van het verbruik in de Unie, aangezien het betrokken product grotendeels wordt ingedeeld onder volledige GN-codes.

(9)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1429 van de Commissie van 26 augustus 2015 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op koudgewalste platte producten van roestvrij staal van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Taiwan (PB L 224 van 27.8.2015, blz. 10).

(10)  Bij gebrek aan nauwkeurige statistieken en om een eerlijke vergelijking met andere statistische gegevensbronnen mogelijk te maken, zijn de invoerstatistieken voor de registratieperiode beoordeeld op basis van invoer in december 2015 en januari 2016.

(11)  Bij gebrek aan nauwkeurige statistieken en om een eerlijke vergelijking met andere statistische gegevens mogelijk te maken, zijn de invoerstatistieken voor de periode van de inleiding tot de registratie beoordeeld op basis van invoer van juni tot november 2015.


BIJLAGE

Niet in de steekproef opgenomen medewerkende Chinese producenten-exporteurs/

Land

Naam

Aanvullende Taric-code

VRC

Hebei Iron and Steel Co., Ltd, Shijiazhuang

C103

VRC

Handan Iron & Steel Group Han-Bao Co., Ltd, Handan

C104

VRC

Baoshan Iron & Steel Co., Ltd, Shanghai

C105

VRC

Shanghai Meishan Iron & Steel Co., Ltd, Nanjing

C106

VRC

BX Steel POSCO Cold Rolled Sheet Co., Ltd, Benxi

C107

VRC

Bengang Steel Plates Co., Ltd, Benxi

C108

VRC

WISCO International Economic & Trading Co. Ltd, Wuhan

C109

VRC

Maanshan Iron & Steel Co., Ltd, Maanshan

C110

VRC

Tianjin Rolling-one Steel Co., Ltd, Tianjin

C111

VRC

Zhangjiagang Yangtze River Cold Rolled Sheet Co., Ltd, Zhangjiagang

C112

VRC

Inner Mongolia Baotou Steel Union Co., Ltd, Baotou City

C113


4.8.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 210/43


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/1330 VAN DE COMMISSIE

van 2 augustus 2016

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1235/2008 houdende bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad wat de regeling voor de invoer van biologische producten uit derde landen betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (1), en met name artikel 33, leden 2 en 3, en artikel 38, onder d),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1235/2008 van de Commissie (2) bevat de lijst van derde landen die beschikken over productiesystemen en controlemaatregelen voor de biologische productie van landbouwproducten die als gelijkwaardig met die van Verordening (EG) nr. 834/2007 zijn erkend.

(2)

Volgens door Australië verstrekte informatie is het internetadres van het controleorgaan „Australian Certified Organic Pty. Ltd” gewijzigd.

(3)

Volgens door Canada verstrekte informatie is de erkenning van één controleorgaan ingetrokken.

(4)

Het controleorgaan „SGS India Pvt. Ltd” was in 2014 uit de tekst met betrekking tot India in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1235/2008 verwijderd omdat het het toepassingsgebied van de erkenning van India wat betreft de producten die mochten worden ingevoerd, niet in acht had genomen. Op basis van de resultaten van het door India uitgeoefende toezicht kan dit controleorgaan nu opnieuw worden opgenomen in de tekst met betrekking tot India in bijlage III bij die verordening.

(5)

De Commissie heeft informatie ontvangen betreffende het gewijzigde internetadres van het controleorgaan „IMO Control Private Limited” in India.

(6)

Volgens door de Verenigde Staten verstrekte informatie is de erkenning van één controleorgaan ingetrokken en is één controleorgaan toegevoegd aan de lijst van controleorganen die door de Verenigde Staten worden erkend.

(7)

De Commissie heeft informatie ontvangen betreffende het gewijzigde internetadres van het controleorgaan „AsureQuality Limited” in Nieuw-Zeeland.

(8)

Vanwege een administratieve vergissing is „Doalnara Organic Certificated Korea” bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2345 van de Commissie (3) geschrapt in bijlage III. Aangezien het nooit de bedoeling is geweest dit orgaan te schrappen, dient het opnieuw te worden opgenomen in de lijst van controleorganen die door de Republiek Korea zijn gecertificeerd.

(9)

Bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 1235/2008 bevat de lijst van controleorganen en controlerende autoriteiten die bevoegd zijn om in derde landen voor gelijkwaardigheidsdoeleinden controles uit te voeren en certificaten af te geven.

(10)

„Egyptian Center of Organic Agriculture (ECOA)”, „Istituto Certificazione Etica e Ambientale”, „Letis SA”, „Oregon Tilth” en „Organic Standard” hebben de Commissie laten weten dat hun adres gewijzigd is.

(11)

In artikel 33, lid 3, van Verordening (EG) nr. 834/2007 is bepaald dat de Commissie voor producten die niet worden ingevoerd krachtens artikel 32 van die verordening noch uit een op grond van artikel 33, lid 2, van die verordening erkend derde land, controlerende autoriteiten en controleorganen kan erkennen die bevoegd zijn om de taken uit te voeren die nodig zijn voor de invoer van producten van gegarandeerde gelijkwaardigheid. In artikel 10, lid 2, onder b), en lid 3, van Verordening (EG) nr. 1235/2008 is dan ook bepaald dat een controlerende autoriteit of een controleorgaan niet kan worden erkend voor een product dat van oorsprong is uit een in bijlage III bij die verordening opgenomen derde land en dat behoort tot een productcategorie waarvoor dat derde land is erkend.

(12)

Aangezien Australië een erkend derde land is in de zin van artikel 33, lid 2, van Verordening (EG) nr. 834/2007 en in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1235/2008 in de lijst voor productcategorie F is opgenomen, blijkt dat deze bepalingen in het verleden onvoldoende in acht zijn genomen wat betreft de erkenning van „Australian Certified Organic”, dat in bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 1235/2008 is erkend voor producten van oorsprong uit Australië die tot productcategorie F behoren. Die erkenning moet bijgevolg worden geschrapt.

(13)

„AsureQuality Limited” heeft de Commissie meegedeeld dat het zijn certificeringsactiviteiten in alle derde landen waarvoor het was erkend, heeft stopgezet; bijgevolg mag „AsureQuality Limited” niet langer op de lijst van bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 1235/2008 staan.

(14)

De Commissie heeft een verzoek van „Bio.inspecta AG” tot wijziging van zijn specifieke gegevens ontvangen en onderzocht. Op basis van de ontvangen informatie heeft de Commissie geconcludeerd dat het gerechtvaardigd is het geografische toepassingsgebied van zijn erkenning voor de productcategorieën A en D uit te breiden met Ivoorkust.

(15)

De Commissie heeft een verzoek van „CCPB Srl” tot wijziging van zijn specifieke gegevens ontvangen en onderzocht. Uit onderzoek van de ontvangen informatie blijkt dat het gerechtvaardigd is het toepassingsgebied van zijn erkenning voor productcategorie D uit te breiden met wijn.

(16)

De Commissie heeft een verzoek van „Certisys” tot wijziging van zijn specifieke gegevens ontvangen en onderzocht. Op basis van de ontvangen informatie heeft de Commissie geconcludeerd dat het gerechtvaardigd is het geografische toepassingsgebied van zijn erkenning voor de productcategorieën A en D uit te breiden met Burundi, Kameroen, Rwanda, Tanzania en Uganda.

(17)

Voorts heeft de Commissie van „Certisys” vernomen dat het zijn certificeringsactiviteit in Vietnam heeft stopgezet; bijgevolg mag „Certisys” niet langer voor dat land op de lijst van bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 1235/2008 staan.

(18)

De Commissie heeft een verzoek van „Control Union Certifications” tot wijziging van zijn specifieke gegevens ontvangen en onderzocht. Op basis van de ontvangen informatie heeft de Commissie geconcludeerd dat het gerechtvaardigd is het geografische toepassingsgebied van zijn erkenning voor de productcategorieën B, C, D, E en F uit te breiden met Bangladesh, voor de productcategorieën A en D met Kaapverdië en voor de productcategorieën A, C en D met de Maldiven.

(19)

De Commissie heeft een verzoek van „Ecocert SA” tot wijziging van zijn specifieke gegevens ontvangen en onderzocht. Op basis van de ontvangen informatie heeft de Commissie geconcludeerd dat het gerechtvaardigd is het geografische toepassingsgebied van zijn erkenning voor productcategorie A uit te breiden met Liechtenstein, voor de productcategorieën A en D met Albanië, de Bahama's, Belarus, Frans-Polynesië, Gambia, Jordanië, Lesotho, Montenegro, de bezette Palestijnse gebieden en Oman, voor de productcategorieën A, D en E met Bangladesh, voor de productcategorieën A, B en F met Chili, voor productcategorie B met Ethiopië, voor de productcategorieën B en E met Namibië, voor productcategorie D met Botswana en voor productcategorie E met de Verenigde Arabische Emiraten en Zambia.

(20)

„Ecocert SA” heeft de Commissie ook meegedeeld dat het een aantal entiteiten van de IMO-groep heeft verworven, waaronder „IMO-Control Sertifikasyon Tic. Ltd Ști”. Het heeft er ook op gewezen dat die entiteit en een dochteronderneming van Ecocert SA in Turkije, d.i. „Ecocert Denetim ve Belgelendirme Ltd. Ști”, zijn gefuseerd. De uit de fusie ontstane entiteit, „ECOCERT IMO Denetim ve Belgelendirme Ltd. Ști”, zal de activiteiten van „IMO-Control Sertifikasyon Tic. Ltd Ști” overnemen. Daarom is het passend „IMO-Control Sertifikasyon Tic. Ltd Ști” uit bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 1235/2008 te schrappen en in plaats daarvan „ECOCERT IMO Denetim ve Belgelendirme Ltd. Ști” in te voegen, met de nodige wijzigingen wat adres en internetadres betreft.

(21)

„IBD Certifications Ltd” heeft de Commissie ervan in kennis gesteld dat het officieel is ingeschreven onder de naam „IBD Certificações Ltda.”.

(22)

De Commissie heeft een verzoek van „IMO Control Latinoamérica Ltda.” tot wijziging van zijn specifieke gegevens ontvangen en onderzocht. Op basis van de ontvangen informatie heeft de Commissie geconcludeerd dat het gerechtvaardigd is het geografische toepassingsgebied van zijn erkenning voor de productcategorieën A en D uit te breiden met Brazilië, Chili, Cuba, Trinidad en Tobago en Uruguay. Voorts heeft „IMO Control Latinoamérica Ltda.” meegedeeld dat zijn bedrijfsnaam „IMOcert Latinoámerica Ltda.” is geworden en dat zijn internetadres gewijzigd is.

(23)

De Commissie heeft een verzoek van „IMO Control Private Limited” tot wijziging van zijn specifieke gegevens ontvangen en onderzocht. Op basis van de ontvangen informatie heeft de Commissie geconcludeerd dat het gerechtvaardigd is het geografische toepassingsgebied van zijn erkenning voor de productcategorieën A en D uit te breiden met Laos, de Maldiven en Papoea-Nieuw-Guinea.

(24)

„IMOswiss AG” heeft de Commissie meegedeeld dat het zijn certificeringsactiviteit in Oekraïne heeft stopgezet; bijgevolg mag „IMOswiss AG” niet langer voor dat land op de lijst van bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 1235/2008 staan.

(25)

„International Certification Services, Inc.” heeft de Commissie meegedeeld dat het zijn certificeringsactiviteiten in alle derde landen waarvoor het was erkend, heeft stopgezet; bijgevolg mag „International Certification Services, Inc.” niet langer op de lijst van bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 1235/2008 staan.

(26)

De Commissie heeft een verzoek van „OneCert International PVT Ltd” tot wijziging van zijn specifieke gegevens ontvangen en onderzocht. Op basis van de ontvangen informatie heeft de Commissie geconcludeerd dat het gerechtvaardigd is het geografische toepassingsgebied van zijn erkenning voor de productcategorieën A en D uit te breiden met Ethiopië, Mozambique, Tanzania en Sri Lanka en voor productcategorie D met Singapore.

(27)

De Commissie heeft een verzoek van „Organización Internacional Agropecuaria” tot wijziging van zijn specifieke gegevens ontvangen en onderzocht. Op basis van de ontvangen informatie heeft de Commissie geconcludeerd dat het gerechtvaardigd is het geografische toepassingsgebied van zijn erkenning voor productcategorie C uit te breiden met Chili.

(28)

„Quality Assurance International” heeft de Commissie meegedeeld dat het zijn certificeringsactiviteit in Paraguay heeft stopgezet; bijgevolg mag „Quality Assurance International” niet langer voor dat land op de lijst van bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 1235/2008 staan.

(29)

Overeenkomstig artikel 12, lid 1, onder c), van Verordening (EG) nr. 1235/2008 kan de Commissie, in het licht van de ontvangen informatie of omdat de vereiste informatie niet is verstrekt, te allen tijde de specifieke gegevens wijzigen of de opneming van een controleorgaan in bijlage IV bij die verordening schorsen. Op grond daarvan moeten de specifieke gegevens van de controleorganen waarvoor uit het onderzoek van alle ontvangen informatie blijkt dat niet meer aan de betrokken eisen wordt voldaan, worden gewijzigd.

(30)

„Uganda Organic Certification Ltd”, dat in bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 1235/2008 is opgenomen, heeft op 18 maart 2016 zijn jaarverslag ingediend overeenkomstig artikel 12, lid 1, onder b), van diezelfde verordening. In het jaarverslag heeft het accreditatieorgaan IOAS meegedeeld dat het de accreditatie van „Uganda Organic Certification Ltd” heeft geschorst. Het controleorgaan werd door de Commissie verzocht een geldig accreditatiecertificaat voor te leggen, vergezeld van een positief evaluatierapport overeenkomstig Verordening (EG) nr. 834/2007, maar heeft niet binnen de gestelde termijn geantwoord. De tekst met betrekking tot „Uganda Organic Certification Ltd” moet bijgevolg uit bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 1235/2008 worden geschorst totdat voldoende informatie zal zijn verstrekt.

(31)

Duidelijkheidshalve, en met name om ervoor te zorgen dat de derde landen waarvoor de controlerende autoriteiten of controleorganen in bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 1235/2008 zijn opgenomen, in alle taalversies in dezelfde volgorde staan, is het passend de landennamen te herschikken op basis van de codenummers en die bijlage in haar geheel te vervangen.

(32)

De bijlagen III en IV bij Verordening (EG) nr. 1235/2008 moeten bijgevolg dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(33)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor biologische productie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 1235/2008 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Bijlage III wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij de onderhavige verordening.

2)

Bijlage IV wordt vervangen door de tekst die is opgenomen in bijlage II bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 2 augustus 2016.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 189 van 20.7.2007, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 1235/2008 van de Commissie van 8 december 2008 houdende bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad wat de regeling voor de invoer van biologische producten uit derde landen betreft (PB L 334 van 12.12.2008, blz. 25).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2345 van de Commissie van 15 december 2015 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1235/2008 houdende bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad wat de regeling voor de invoer van biologische producten uit derde landen betreft (PB L 330 van 16.12.2015, blz. 29).


BIJLAGE I

Bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1235/2008 wordt als volgt gewijzigd:

(1)

In de tekst met betrekking tot Australië wordt in punt 5 het internetadres van het controleorgaan „Australian Certified Organic Pty. Ltd” vervangen door „www.aco.net.au”;

(2)

In de tekst met betrekking tot Canada wordt in punt 5 de rij betreffende codenummer CA-ORG-001 geschrapt;

(3)

In de tekst met betrekking tot India wordt punt 5 als volgt gewijzigd:

a.

de rij betreffende codenummer IN-ORG-007 wordt vervangen door:

„IN-ORG-007

IMO Control Private Limited

www.imocontrol.in”,

b.

de volgende rij wordt toegevoegd na de rij voor IN-ORG-012:

„IN-ORG-013

SGS India Pvt. Ltd

www.sgsgroup.in”.

(4)

In de tekst met betrekking tot de Verenigde Staten wordt punt 5 als volgt gewijzigd:

a.

de rij betreffende codenummer US-ORG-032 wordt geschrapt;

b.

de volgende rij wordt toegevoegd:

„US-ORG-061

Basin and Range Organics (BARO)

www.basinandrangeorganics.org”.

(5)

In de tekst met betrekking tot Nieuw-Zeeland wordt in punt 5 het internetadres van het controleorgaan „AsureQuality Limited” vervangen door „http://www.asurequality.com”.

(6)

In de tekst met betrekking tot de Republiek Korea wordt punt 5 als volgt gewijzigd:

a.

de volgende rij wordt toegevoegd:

„KR-ORG-002

Doalnara Organic Certificated Korea

www.doalnara.or.kr”.


BIJLAGE II

„BIJLAGE IV

LIJST VAN DE VOOR GELIJKWAARDIGHEIDSDOELEINDEN ERKENDE CONTROLEORGANEN EN CONTROLERENDE AUTORITEITEN MET DE DESBETREFFENDE SPECIFIEKE GEGEVENS ALS BEDOELD IN ARTIKEL 10

Voor de toepassing van deze bijlage worden de productcategorieën aangeduid met de volgende codes:

A: Onverwerkte plantaardige producten

B: Levende dieren en onverwerkte dierlijke producten

C: Aquacultuurproducten en zeewieren

D: Verwerkte landbouwproducten voor gebruik als levensmiddel (*)

E: Verwerkte landbouwproducten voor gebruik als diervoeder (*)

F: Vegetatief teeltmateriaal en zaaizaad

Tenzij anders vermeld, wordt bij elk controleorgaan en elke controlerende autoriteit onder punt 2 een internetadres opgegeven waarop de in artikel 10, lid 2, onder e), bedoelde internetsite met de lijst van aan het controlesysteem onderworpen marktdeelnemers te vinden is, alsmede een contactpunt waar gemakkelijk informatie kan worden verkregen over de certificeringsstatus van de marktdeelnemers, de betrokken productcategorieën en de geschorste en gedecertificeerde marktdeelnemers en producten.

”Abcert AG”

1.

Adres: Martinstraße 42-44, 73728 Esslingen am Neckar, Duitsland

2.

Internetadres: http://www.abcert.de

3.

Betrokken codenummers, derde landen en productcategorieën:

Codenummer

Derde land

Productcategorie

A

B

C

D

E

F

AL-BIO-137

Albanië

x

x

AM-BIO-137

Armenië

x

x

AZ-BIO-137

Azerbeidzjan

x

x

BA-BIO-137

Bosnië en Herzegovina

x

x

BY-BIO-137

Belarus

x

x

GE-BIO-137

Georgië

x

x

IR-BIO-137

Iran

x

x

KG-BIO-137

Kirgizië

x

x

KZ-BIO-137

Kazachstan

x

MD-BIO-137

Moldavië

x

x

ME-BIO-137

Montenegro

x

x

MK-BIO-137

voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië

x

x

RS-BIO-137

Servië

x

x

RU-BIO-137

Rusland

x

x

x

TJ-BIO-137

Tadzjikistan

x

x

TM-BIO-137

Turkmenistan

x

x

UA-BIO-137

Oekraïne

x

x

UZ-BIO-137

Oezbekistan

x

x

XK-BIO-137

Kosovo (**)

x

x

4.

Uitzonderingen: omschakelingsproducten en wijn.

5.

Geldigheidsduur van de opneming in de lijst: tot en met 30 juni 2018.

”Agreco R.F. Göderz GmbH”

1.

Adres: Mündener Straße 19, 37218 Witzenhausen, Duitsland

2.

Internetadres: http://agrecogmbh.de

3.

Betrokken codenummers, derde landen en productcategorieën:

Codenummer

Derde land

Productcategorie

A

B

C

D

E

F

AZ-BIO-151

Azerbeidzjan

x

x

BA-BIO-151

Bosnië en Herzegovina

x

x

BF-BIO-151

Burkina Faso

x

x

BO-BIO-151

Bolivia

x

x

CM-BIO-151

Kameroen

x

x

CO-BIO-151

Colombia

x

x

CU-BIO-151

Cuba

x

x

CV-BIO-151

Kaapverdië

x

DO-BIO-151

Dominicaanse Republiek

x

x

EC-BIO-151

Ecuador

x

x

EG-BIO-151

Egypte

x

x

ET-BIO-151

Ethiopië

x

x

FJ-BIO-151

Fiji

x

GE-BIO-151

Georgië

x

x

GH-BIO-151

Ghana

x

x

GT-BIO-151

Guatemala

x

x

HN-BIO-151

Honduras

x

x

ID-BIO-151

Indonesië

x

x

IR-BIO-151

Iran

x

KE-BIO-151

Kenia

x

x

KG-BIO-151

Kirgizië

x

x

KH-BIO-151

Cambodja

x

KZ-BIO-151

Kazachstan

x

x

LK-BIO-151

Sri Lanka

x

x

MA-BIO-151

Marokko

x

x

MD-BIO-151

Moldavië

x

x

ME-BIO-151

Montenegro

x

x

MG-BIO-151

Madagaskar

x

x

MK-BIO-151

voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië

x

ML-BIO-151

Mali

x

x

MX-BIO-151

Mexico

x

NG-BIO-151

Nigeria

x

x

NI-BIO-151

Nicaragua

x

x

NP-BIO-151

Nepal

x

x

PE-BIO-151

Peru

x

x

PG-BIO-151

Papoea-Nieuw-Guinea

x

x

PH-BIO-151

Filipijnen

x

x

PY-BIO-151

Paraguay

x

x

RS-BIO-151

Servië

x

x

RU-BIO-151

Rusland

x

x

SB-BIO-151

Salomonseilanden

x

SN-BIO-151

Senegal

x

x

SR-BIO-151

Suriname

x

x

SV-BIO-151

El Salvador

x

TG-BIO-151

Togo

x

x

TH-BIO-151

Thailand

x

x

TM-BIO-151

Turkmenistan

x

x

TO-BIO-151

Tonga

x

TV-BIO-151

Tuvalu

x

x

TZ-BIO-151

Tanzania

x

x

UA-BIO-151

Oekraïne

x

x

UG-BIO-151

Uganda

x

x

UY-BIO-151

Uruguay

x

UZ-BIO-151

Oezbekistan

x

x

VE-BIO-151

Venezuela

x

x

VN-BIO-151

Vietnam

x

x

WS-BIO-151

Samoa

x

ZA-BIO-151

Zuid-Afrika

x

x

4.

Uitzonderingen: omschakelingsproducten en wijn.

5.

Geldigheidsduur van de opneming in de lijst: tot en met 30 juni 2018.

”Albinspekt”

1.

Adres: Sheshi Hari Trumen, Nd. 1, Hy. 25, Ap. 10, 1016 Tirana, Albanië

2.

Internetadres: http://www.albinspekt.com

3.

Betrokken codenummers, derde landen en productcategorieën:

Codenummer

Derde land

Productcategorie

A

B

C

D

E

F

AL-BIO-139

Albanië

x

x

x

XK-BIO-139

Kosovo (***)

x

x

x

4.

Uitzonderingen: omschakelingsproducten en wijn.

5.

Geldigheidsduur van de opneming in de lijst: tot en met 30 juni 2018.

”ARGENCERT SA”

1.

Adres: Bernardo de Irigoyen 972 4 piso ‘B’, C1072AAT Buenos Aires, Argentinië

2.

Internetadres: www.argencert.com.ar

3.

Betrokken codenummers, derde landen en productcategorieën:

Codenummer

Derde land

Productcategorie

A

B

C

D

E

F

AR-BIO-138

Argentinië

x

CL-BIO-138

Chili

x

x

PY-BIO-138

Paraguay

x

x

UY-BIO-138

Uruguay

x

x

4.

Uitzonderingen: omschakelingsproducten en onder bijlage III vallende producten.

5.

Geldigheidsduur van de opneming in de lijst: tot en met 30 juni 2018.

”Australian Certified Organic”

1.

Adres: PO Box 810 — 18 Eton St, Nundah, QLD 4012, Australië

2.

Internetadres: http://www.aco.net.au

3.

Betrokken codenummers, derde landen en productcategorieën:

Codenummer

Derde land

Productcategorie

A

B

C

D

E

F

AU-BIO-107

Australië

x

x

CK-BIO-107

Cookeilanden

x

x

CN-BIO-107

China

x

x

x

FJ-BIO-107

Fiji

x

x

FK-BIO-107

Falklandeilanden

x

HK-BIO-107

Hongkong

x

x

ID-BIO-107

Indonesië

x

x

MG-BIO-107

Madagaskar

x

x

MM-BIO-107

Myanmar/Birma

x

x

MY-BIO-107

Maleisië

x

x

PG-BIO-107

Papoea-Nieuw-Guinea

x

x

SG-BIO-107

Singapore

x

x

TH-BIO-107

Thailand

x

x

TO-BIO-107

Tonga

x

x

TW-BIO-107

Taiwan

x

x

VU-BIO-107

Vanuatu

x

x

x

4.

Uitzonderingen: omschakelingsproducten en onder bijlage III vallende producten.

5.

Geldigheidsduur van de opneming in de lijst: tot en met 30 juni 2018.

”Balkan Biocert Skopje”

1.

Adres: 2/9, Frederik Sopen Str., 1000 Skopje, voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië

2.

Internetadres: http://www.balkanbiocert.mk

3.

Betrokken codenummers, derde landen en productcategorieën:

Codenummer

Derde land

Productcategorie

A

B

C

D

E

F

MK-BIO-157

voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië

x

x

x

4.

Uitzonderingen: omschakelingsproducten en wijn.

5.

Geldigheidsduur van de opneming in de lijst: tot en met 30 juni 2018.

”Bioagricert S.r.l.”

1.

Adres: Via dei Macabraccia 8, Casalecchio di Reno, 40033 Bologna, Italië

2.

Internetadres: http://www.bioagricert.org

3.

Betrokken codenummers, derde landen en productcategorieën:

Codenummer

Derde land

Productcategorie

A

B

C

D

E

F

BR-BIO-132

Brazilië

x

x

CN-BIO-132

China

x

x

EC-BIO-132

Ecuador

x

x

IN-BIO-132

India

x

IR-BIO-132

Iran

x

x

KH-BIO-132

Cambodja

x

x

KR-BIO-132

Republiek Korea

x

LA-BIO-132

Laos

x

x

MA-BIO-132

Marokko

x

x

MM-BIO-132

Myanmar/Birma

x

x

MX-BIO-132

Mexico

x

x

x

NP-BIO-132

Nepal

x

x

PF-BIO-132

Frans-Polynesië

x

x

RS-BIO-132

Servië

x

x

SM-BIO-132

San Marino

x

TG-BIO-132

Togo

x

x

TH-BIO-132

Thailand

x

x

x

TR-BIO-132

Turkije

x

x

UA-BIO-132

Oekraïne

x

x

VN-BIO-132

Vietnam

x

x

4.

Uitzonderingen: omschakelingsproducten en wijn.

5.

Geldigheidsduur van de opneming in de lijst: tot en met 30 juni 2018.

”BioGro New Zealand Limited”

1.

Adres: P.O. Box 9693 Marion Square, Wellington 6141, Nieuw- Zeeland

2.

Internetadres: http://www.biogro.co.nz

3.

Betrokken codenummers, derde landen en productcategorieën:

Codenummer

Derde land

Productcategorie

A

B

C

D

E

F

FJ-BIO-130

Fiji

x

x

MY-BIO-130

Maleisië

x

NU-BIO-130

Niue

x

x

VU-BIO-130

Vanuatu

x

x

WS-BIO-130

Samoa

x

x

4.

Uitzonderingen: omschakelingsproducten en wijn.

5.

Geldigheidsduur van de opneming in de lijst: tot en met 30 juni 2018.

”Bio.inspecta AG”

1.

Adres: Ackerstrasse, 5070 Frick, Zwitserland

2.

Internetadres: http://www.bio-inspecta.ch

3.

Betrokken codenummers, derde landen en productcategorieën:

Codenummer

Derde land

Productcategorie

A

B

C

D

E

F

AE-BIO-161

Verenigde Arabische Emiraten

x

x

AL-BIO-161

Albanië

x

x

AM-BIO-161

Armenië

x

x

AZ-BIO-161

Azerbeidzjan

x

x

BA-BIO-161

Bosnië en Herzegovina

x

x

BF-BIO-161

Burkina Faso

x

BJ-BIO-161

Benin

x

BR-BIO-161

Brazilië

x

x

CI-BIO-161

Ivoorkust

x

x

CU-BIO-161

Cuba

x

x

DO-BIO-161

Dominicaanse Republiek

x

x

ET-BIO-161

Ethiopië

x

x

GE-BIO-161

Georgië

x

x

GH-BIO-161

Ghana

x

x

ID-BIO-161

Indonesië

x

x

IR-BIO-161

Iran

x

x

KE-BIO-161

Kenia

x

x

KG-BIO-161

Kirgizië

x

x

KR-BIO-161

Republiek Korea

x

KZ-BIO-161

Kazachstan

x

x

LB-BIO-161

Libanon

x

x

MA-BIO-161

Marokko

x

x

MD-BIO-161

Moldavië

x

x

PH-BIO-161

Filipijnen

x

x

RU-BIO-161

Rusland

x

x

SN-BIO-161

Senegal

x

x

TJ-BIO-161

Tadzjikistan

x

x

TR-BIO-161

Turkije

x

x

TZ-BIO-161

Tanzania

x

x

UA-BIO-161

Oekraïne

x

x

UZ-BIO-161

Oezbekistan

x

x

VN-BIO-161

Vietnam

x

x

XK-BIO-161

Kosovo (****)

x

x

ZA-BIO-161

Zuid-Afrika

x

x

4.

Uitzonderingen: omschakelingsproducten en wijn.

5.

Geldigheidsduur van de opneming in de lijst: tot en met 30 juni 2018.

”Bio Latina Certificadora”

1.

Adres: Jr. Domingo Millán 852, Jesús Maria, Lima 11, Lima, Peru

2.

Internetadres: http://www.biolatina.com

3.

Betrokken codenummers, derde landen en productcategorieën:

Codenummer

Derde land

Productcategorie

A

B

C

D

E

F

BO-BIO-118

Bolivia

x

x

x

CO-BIO-118

Colombia

x

x

GT-BIO-118

Guatemala

x

x

HN-BIO-118

Honduras

x

x

MX-BIO-118

Mexico

x

x

NI-BIO-118

Nicaragua

x

x

x

PA-BIO-118

Panama

x

x

PE-BIO-118

Peru

x

x

x

SV-BIO-118

El Salvador

x

x

VE-BIO-118

Venezuela

x

x

4.

Uitzonderingen: omschakelingsproducten en wijn.

5.

Geldigheidsduur van de opneming in de lijst: tot en met 30 juni 2018.

”Bolicert Ltd”

1.

Adres: Street Colon 756, floor 2, office 2A, Edif. Valdivia Casilla 13030, La Paz, Bolivia

2.

Internetadres: http://www.bolicert.org

3.

Betrokken codenummers, derde landen en productcategorieën:

Codenummer

Derde land

Productcategorie

A

B

C

D

E

F

BO-BIO-126

Bolivia

x

x

4.

Uitzonderingen: omschakelingsproducten en wijn.

5.

Geldigheidsduur van de opneming in de lijst: tot en met 30 juni 2018.

”Bureau Veritas Certification France SAS”

1.

Adres: Immeuble Le Guillaumet, 60 avenue du Général de Gaulle, 92046 Paris La Défense Cedex, Frankrijk

2.

Internetadres: http://www.qualite-france.com

3.

Betrokken codenummers, derde landen en productcategorieën:

Codenummer

Derde land

Productcategorie

A

B

C

D

E

F

MA-BIO-165

Marokko

x

x

MC-BIO-165

Monaco

x

x

MG-BIO-165

Madagaskar

x

x

x

MU-BIO-165

Mauritius

x

x

x

NI-BIO-165

Nicaragua

x

x

x

4.

Uitzonderingen: omschakelingsproducten.

5.

Geldigheidsduur van de opneming in de lijst: tot en met 30 juni 2018.

”Caucacert Ltd”

1.

Adres: 2, Marshal Gelovani Street, 5th floor, Suite 410, Tbilisi 0159, Georgië

2.

Internetadres: http://www.caucascert.ge

3.

Betrokken codenummers, derde landen en productcategorieën:

Codenummer

Derde land

Productcategorie

A

B

C

D

E

F

GE-BIO-117

Georgië

x

x

x

x

4.

Uitzonderingen: omschakelingsproducten.

5.

Geldigheidsduur van de opneming in de lijst: tot en met 30 juni 2018.

”CCOF Certification Services”

1.

Adres: 2155 Delaware Avenue, Suite 150, Santa Cruz, CA 95060, Verenigde Staten

2.

Internetadres: http://www.ccof.org

3.

Betrokken codenummers, derde landen en productcategorieën:

Codenummer

Derde land

Productcategorie

A

B

C

D

E

F

MX-BIO-105

Mexico

x

x

x

4.

Uitzonderingen: omschakelingsproducten en wijn.

5.

Geldigheidsduur van de opneming in de lijst: tot en met 30 juni 2018.

”CCPB Srl”

1.

Adres: Viale Masini 36, 40126 Bologna, Italië

2.

Internetadres: http://www.ccpb.it

3.

Betrokken codenummers, derde landen en productcategorieën:

Codenummer

Derde land

Productcategorie

A

B

C

D

E

F

CN-BIO-102

China

x

x

EG-BIO-102

Egypte

x

x

x

IQ-BIO-102

Irak

x

x

LB-BIO-102

Libanon

x

x

x

MA-BIO-102

Marokko

x

x

x

ML-BIO-102

Mali

x

x

PH-BIO-102

Filipijnen

x

x

SM-BIO-102

San Marino

x

x

x

SY-BIO-102

Syrië

x

x

TN-BIO-102

Tunesië

x

TR-BIO-102

Turkije

x

x

x

4.

Uitzonderingen: omschakelingsproducten.

5.

Geldigheidsduur van de opneming in de lijst: tot en met 30 juni 2018.

”CERES Certification of Environmental Standards GmbH”

1.

Adres: Vorderhaslach 1, 91230 Happurg, Duitsland

2.

Internetadres: http://www.ceres-cert.com

3.

Betrokken codenummers, derde landen en productcategorieën:

Codenummer

Derde land

Productcategorie

A

B

C

D

E

F

AE-BIO-140

Verenigde Arabische Emiraten

x

AL-BIO-140

Albanië

x

x

x

AZ-BIO-140

Azerbeidzjan

x

x

BF-BIO-140

Burkina Faso

x

x

BJ-BIO-140

Benin

x

x

BO-BIO-140

Bolivia

x

x

x

BR-BIO-140

Brazilië

x

x

x

BT-BIO-140

Bhutan

x

x

CD-BIO-140

Democratische Republiek Congo

x

x

CL-BIO-140

Chili

x

x

x

CM-BIO-140

Kameroen

x

x

x

CN-BIO-140

China

x

x

x

x

x

CO-BIO-140

Colombia

x

x

x

DO-BIO-140

Dominicaanse Republiek

x

x

x

EC-BIO-140

Ecuador

x

x

x

EG-BIO-140

Egypte

x

x

x

ET-BIO-140

Ethiopië

x

x

x

GD-BIO-140

Grenada

x

x

x

GH-BIO-140

Ghana

x

GT-BIO-140

Guatemala

x

x

HN-BIO-140

Honduras

x

x

ID-BIO-140

Indonesië

x

x

x

IR-BIO-140

Iran

x

x

JM-BIO-140

Jamaica

x

x

x

KE-BIO-140

Kenia

x

x

x

KG-BIO-140

Kirgizië

x

x

KH-BIO-140

Cambodja

x

x

KZ-BIO-140

Kazachstan

x

x

LA-BIO-140

Laos

x

x

LC-BIO-140

Saint Lucia

x

x

x

MA-BIO-140

Marokko

x

x

x

MD-BIO-140

Moldavië

x

x

x

ME-BIO-140

Montenegro

x

x

MG-BIO-140

Madagaskar

x

x

MK-BIO-140

voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië

x

x

x

x

ML-BIO-140

Mali

x

x

MM-BIO-140

Myanmar/Birma

x

x

x

MX-BIO-140

Mexico

x

x

x

MY-BIO-140

Maleisië

x

x

MZ-BIO-140

Mozambique

x

x

NA-BIO-140

Namibië

x

x

NG-BIO-140

Nigeria

x

x

x

NI-BIO-140

Nicaragua

x

x

NP-BIO-140

Nepal

x

x

PA-BIO-140

Panama

x

x

PE-BIO-140

Peru

x

x

x

PG-BIO-140

Papoea-Nieuw-Guinea

x

x

x

PH-BIO-140

Filipijnen

x

x

x

PK-BIO-140

Pakistan

x

x

PS-BIO-140

bezette Palestijnse gebieden

x

x

PY-BIO-140

Paraguay

x

x

x

RS-BIO-140

Servië

x

x

x

x

RU-BIO-140

Rusland

x

x

x

RW-BIO-140

Rwanda

x

x

x

SA-BIO-140

Saudi-Arabië

x

x

x

SG-BIO-140

Singapore

x

x

x

SN-BIO-140

Senegal

x

x

SV-BIO-140

El Salvador

x

x

TG-BIO-140

Togo

x

x

TH-BIO-140

Thailand

x

x

x

TL-BIO-140

Oost-Timor

x

x

TR-BIO-140

Turkije

x

x

x

TW-BIO-140

Taiwan

x

x

x

x

TZ-BIO-140

Tanzania

x

x

x

UA-BIO-140

Oekraïne

x

x

x

UG-BIO-140

Uganda

x

x

x

UY-BIO-140

Uruguay

x

x

x

UZ-BIO-140

Oezbekistan

x

x

x

VE-BIO-140

Venezuela

x

x

VN-BIO-140

Vietnam

x

x

x

WS- BIO-140

Samoa

x

x

ZA-BIO-140

Zuid-Afrika

x

x

x

ZW-BIO-140

Zimbabwe

x

x

4.

Uitzonderingen: omschakelingsproducten.

5.

Geldigheidsduur van de opneming in de lijst: tot en met 30 juni 2018.

”Certificadora Mexicana de productos y procesos ecológicos S.C.”

1.

Adres: Calle 16 de septiembre No 204, Ejido Guadalupe Victoria, Oaxaca, Mexico, C.P. 68026

2.

Internetadres: http://www.certimexsc.com

3.

Betrokken codenummers, derde landen en productcategorieën:

Codenummer

Derde land

Productcategorie

A

B

C

D

E

F

CO-BIO-104

Colombia

x

x

DO-BIO-104

Dominicaanse Republiek

x

GT-BIO-104

Guatemala

x

MX-BIO-104

Mexico

x

x

x

SV-BIO-104

El Salvador

x

4.

Uitzonderingen: omschakelingsproducten en wijn.

5.

Geldigheidsduur van de opneming in de lijst: tot en met 30 juni 2018.

”Certisys”

1.

Adres: Rue Joseph Bouché 57/3, 5310 Bolinne, België

2.

Internetadres: http://www.certisys.eu

3.

Betrokken codenummers, derde landen en productcategorieën:

Codenummer

Derde land

Productcategorie

A

B

C

D

E

F

BF-BIO-128

Burkina Faso

x

x

BI-BIO-128

Burundi

x

x

BJ-BIO-128

Benin

x

x

CI-BIO-128

Ivoorkust

x

x

CM-BIO-128

Kameroen

x

x

GH-BIO-128

Ghana

x

x

ML-BIO-128

Mali

x

x

RW-BIO-128

Rwanda

x

x

SN-BIO-128

Senegal

x

x

TG-BIO-128

Togo

x

x

TZ-BIO-128

Tanzania

x

x

UG-BIO-128

Uganda

x

x

4.

Uitzonderingen: omschakelingsproducten en wijn.

5.

Geldigheidsduur van de opneming in de lijst: tot en met 30 juni 2018.

Company of Organic Agriculture in Palestine (*)”

1.

Adres: Alsafa building- first floor Al-Masaeif, Ramallah, Palestina (*)

2.

Internetadres: http://coap.org.ps

3.

Betrokken codenummers, derde landen en productcategorieën:

Codenummer

Derde land

Productcategorie

A

B

C

D

E

F

PS-BIO-163

bezette Palestijnse gebieden

x

x

(*)

Deze benaming mag niet worden uitgelegd als een erkenning van de staat Palestina en laat de afzonderlijke standpunten van de lidstaten ter zake onverlet.

4.

Uitzonderingen: omschakelingsproducten en wijn.

5.

Geldigheidsduur van de opneming in de lijst: tot en met 30 juni 2018.

”Control Union Certifications”

1.

Adres: Meeuwenlaan 4-6, 8011 BZ Zwolle, Nederland

2.

Internetadres: http://certification.controlunion.com

3.

Betrokken codenummers, derde landen en productcategorieën:

Codenummer

Derde land

Productcategorie

A

B

C

D

E

F

AE-BIO-149

Verenigde Arabische Emiraten

x

x

x

x

x

x

AF-BIO-149

Afghanistan

x

x

x

x

x

x

AL-BIO-149

Albanië

x

x

x

x

x

x

AM-BIO-149

Armenië

x

x

x

x

x

x

AZ-BIO-149

Azerbeidzjan

x

x

x

x

x

x

BD-BIO-149

Bangladesh

x

x

x

x

x

BF-BIO-149

Burkina Faso

x

x

x

x

x

x

BJ-BIO-149

Benin

x

x

x

BM-BIO-149

Bermuda

x

x

x

x

x

x

BO-BIO-149

Bolivia

x

x

x

BR-BIO-149

Brazilië

x

x

x

x

x

x

BT-BIO-149

Bhutan

x

x

x

x

x

x

BW-BIO-149

Botswana

x

x

x

CA-BIO-149

Canada

x

CH-BIO-149

Zwitserland

x

CI-BIO-149

Ivoorkust

x

x

x

x

x

x

CL-BIO-149

Chili

x

x

x

CM-BIO-149

Kameroen

x

x

x

CN-BIO-149

China

x

x

x

x

x

x

CO-BIO-149

Colombia

x

x

x

x

x

x

CR-BIO-149

Costa Rica

x

x

x

CU-BIO-149

Cuba

x

x

x

CV-BIO-149

Kaapverdië

x

x

CW-BIO-149

Curaçao

x

x

x

DO-BIO-149

Dominicaanse Republiek

x

x

x

x

x

x

DZ-BIO-149

Algerije

x

x

x

EC-BIO-149

Ecuador

x

x

x

x

x

x

EG-BIO-149

Egypte

x

x

x

x

x

x

ET-BIO-149

Ethiopië

x

x

x

x

x

x

GH-BIO-149

Ghana

x

x

x

x

x

x

GM-BIO-149

Gambia

x

x

x

GN-BIO-149

Guinee

x

x

x

x

x

x

GT-BIO-149

Guatemala

x

x

x

HK-BIO-149

Hongkong

x

x

x

x

x

x

HN-BIO-149

Honduras

x

x

x

x

x

x

HT-BIO-149

Haïti

x

x

x

ID-BIO-149

Indonesië

x

x

x

x

x

x

IL-BIO-149

Israel (*****)

x

x

x

IN-BIO-149

India

x

x

x

x

IQ-BIO-149

Irak

x

x

x

x

x

IR-BIO-149

Iran

x

x

x

x

x

x

JP-BIO-149

Japan

x

x

x

KE-BIO-149

Kenia

x

x

x

KG-BIO-149

Kirgizië

x

x

x

x

x

x

KH-BIO-149

Cambodja

x

x

x

x

x

x

KR-BIO-149

Republiek Korea

x

x

x

x

x

KZ-BIO-149

Kazachstan

x

x

x

x

x

x

LA-BIO-149

Laos

x

x

x

x

x

x

LK-BIO-149

Sri Lanka

x

x

x

x

x

x

LS-BIO-149

Lesotho

x

x

x

MA-BIO-149

Marokko

x

x

x

MD-BIO-149

Moldavië

x

x

x

x

x

x

MK-BIO-149

voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië

x

x

x

x

x

x

ML-BIO-149

Mali

x

x

x

x

x

x

MM-BIO-149

Myanmar/Birma

x

x

x

x

x

x

MN-BIO-149

Mongolië

x

x

x

MU-BIO-149

Mauritius

x

x

x

x

x

x

MV-BIO-149

Maldiven

x

x

x

MW-BIO-149

Malawi

x

x

x

MX-BIO-149

Mexico

x

x

x

x

x

x

MY-BIO-149

Maleisië

x

x

x

x

x

x

MZ-BIO-149

Mozambique

x

x

x

x

x

x

NA-BIO-149

Namibië

x

x

x

NG-BIO-149

Nigeria

x

x

x

x

x

x

NI-BIO-149

Nicaragua

x

x

x

NP-BIO-149

Nepal

x

x

x

x

x

x

PA-BIO-149

Panama

x

x

x

x

x

x

PE-BIO-149

Peru

x

x

x

x

x

x

PH-BIO-149

Filipijnen

x

x

x

x

x

x

PK-BIO-149

Pakistan

x

x

x

x

x

x

PS-BIO-149

bezette Palestijnse gebieden

x

x

x

x

x

x

PY-BIO-149

Paraguay

x

x

x

x

x

x

RS-BIO-149

Servië

x

x

x

x

x

x

RU-BIO-149

Rusland

x

x

x

x

x

x

RW-BIO-149

Rwanda

x

x

x

x

x

x

SD-BIO-149

Sudan

x

x

x

SG-BIO-149

Singapore

x

x

x

x

x

x

SL-BIO-149

Sierra Leone

x

x

x

x

x

x

SN-BIO-149

Senegal

x

x

x

SR-BIO-149

Suriname

x

x

x

SV-BIO-149

El Salvador

x

x

x

SY-BIO-149

Syrië

x

x

x

x

x

x

SZ-BIO-149

Swaziland

x

x

x

TG-BIO-149

Togo

x

x

x

TH-BIO-149

Thailand

x

x

x

x

x

x

TL-BIO-149

Oost-Timor

x

x

x

x

x

x

TR-BIO-149

Turkije

x

x

x

x

x

x

TW-BIO-149

Taiwan

x

x

x

TZ-BIO-149

Tanzania

x

x

x

x

x

x

UA-BIO-149

Oekraïne

x

x

x

x

x

x

UG-BIO-149

Uganda

x

x

x

x

x

x

US-BIO-149

Verenigde Staten

x

UY-BIO-149

Uruguay

x

x

x

x

x

x

UZ-BIO-149

Oezbekistan

x

x

x

x

x

x

VN-BIO-149

Vietnam

x

x

x

x

x

x

ZA-BIO-149

Zuid-Afrika

x

x

x

x

x

x

ZM-BIO-149

Zambia

x

x

x

x

x

x

ZW-BIO-149

Zimbabwe

x

x

x

4.

Uitzonderingen: omschakelingsproducten.

5.

Geldigheidsduur van de opneming in de lijst: tot en met 30 juni 2018.

”Ecocert SA”

1.

Adres: BP 47, 32600 L'Isle-Jourdain, Frankrijk

2.

Internetadres: http://www.ecocert.com

3.

Betrokken codenummers, derde landen en productcategorieën:

Codenummer

Derde land

Productcategorie

A

B

C

D

E

F

AD-BIO-154

Andorra

x

x

AE-BIO-154

Verenigde Arabische Emiraten

x

x

x

AF-BIO-154

Afghanistan

x

x

x

AL-BIO-154

Albanië

x

x

AM-BIO-154

Armenië

x

x

AZ-BIO-154

Azerbeidzjan

x

x

BA-BIO-154

Bosnië en Herzegovina

x

x

BD-BIO-154

Bangladesh

x

x

x

BF-BIO-154

Burkina Faso

x

x

x

x

x

BH-BIO-154

Bahrein

x

BI-BIO-154

Burundi

x

x

BJ-BIO-154

Benin

x

x

x

BN-BIO-154

Brunei

x

BR-BIO-154

Brazilië

x

x

x

x

x

BS-BIO-154

Bahama's

x

x

BW-BIO-154

Botswana

x

x

BY-BIO-154

Belarus

x

x

BZ-BIO-154

Belize

x

x

CD-BIO-154

Democratische Republiek Congo

x

x

CF-BIO-154

Centraal-Afrikaanse Republiek

x

x

CG-BIO-154

Congo (Brazzaville)

x

x

CI-BIO-154

Ivoorkust

x

x

x

CL-BIO-154

Chili

x

x

x

x

CM-BIO-154

Kameroen

x

x

x

CN-BIO-154

China

x

x

x

x

x

x

CO-BIO-154

Colombia

x

x

x

x

x

CU-BIO-154

Cuba

x

x

x

CV-BIO-154

Kaapverdië

x

x

DO-BIO-154

Dominicaanse Republiek

x

x

DZ-BIO-154

Algerije

x

x

EC-BIO-154

Ecuador

x

x

x

x

x

ET-BIO-154

Ethiopië

x

x

x

FJ-BIO-154

Fiji

x

x

GE-BIO-154

Georgië

x

x

GH-BIO-154

Ghana

x

x

GM-BIO-154

Gambia

x

x

GN-BIO-154

Guinee

x

x

GQ-BIO-154

Equatoriaal-Guinea

x

x

GT-BIO-154

Guatemala

x

x

GW-BIO-154

Guinee-Bissau

x

x

GY-BIO-154

Guyana

x

x

HK-BIO-154

Hongkong

x

x

HN-BIO-154

Honduras

x

x

HT-BIO-154

Haïti

x

x

ID-BIO-154

Indonesië

x

x

x

IN-BIO-154

India

x

x

x

IR-BIO-154

Iran

x

x

JO-BIO-154

Jordanië

x

x

JP-BIO-154

Japan

x

x

KE-BIO-154

Kenia

x

x

x

x

KG-BIO-154

Kirgizië

x

x

x

KH-BIO-154

Cambodja

x

x

KM-BIO-154

Comoren

x

x

KR-BIO-154

Republiek Korea

x

x

KW-BIO-154

Koeweit

x

x

KZ-BIO-154

Kazachstan

x

x

x

LA-BIO-154

Laos

x

x

LI-BIO-154

Liechtenstein

x

LK-BIO-154

Sri Lanka

x

x

LR-BIO-154

Liberia

x

x

LS-BIO-154

Lesotho

x

x

MA-BIO-154

Marokko

x

x

x

x

x

x

MC-BIO-154

Monaco

x

x

x

x

MD-BIO-154

Moldavië

x

x

ME-BIO-154

Montenegro

x

x

MG-BIO-154

Madagaskar

x

x

x

x

x

x

MK-BIO-154

voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië

x

x

x

ML-BIO-154

Mali

x

x

MM-BIO-154

Myanmar/Birma

x

x

MN-BIO-154

Mongolië

x

x

MR-BIO-154

Mauritanië

x

x

MU-BIO-154

Mauritius

x

x

MW-BIO-154

Malawi

x

x

MX-BIO-154

Mexico

x

x

x

x

x

MY-BIO-154

Maleisië

x

x

x

MZ-BIO-154

Mozambique

x

x

x

NA-BIO-154

Namibië

x

x

x

x

NE-BIO-154

Niger

x

x

NG-BIO-154

Nigeria

x

x

NI-BIO-154

Nicaragua

x

x

NP-BIO-154

Nepal

x

x

OM-BIO-154

Oman

x

x

PA-BIO-154

Panama

x

x

PE-BIO-154

Peru

x

x

x

x

x

PF-BIO-154

Frans-Polynesië

x

x

PH-BIO-154

Filipijnen

x

x

x

x

x

PK-BIO-154

Pakistan

x

x

x

PS-BIO-154

bezette Palestijnse gebieden

x

x

PY-BIO-154

Paraguay

x

x

x

x

RS-BIO-154

Servië

x

x

x

x

RU-BIO-154

Rusland

x

x

x

RW-BIO-154

Rwanda

x

x

SA-BIO-154

Saudi-Arabië

x

x

x

x

SC-BIO-154

Seychellen

x

x

SD-BIO-154

Sudan

x

x

SG-BIO-154

Singapore

x

x

SL-BIO-154

Sierra Leone

x

x

x

SN-BIO-154

Senegal

x

x

SO-BIO-154

Somalië

x

x

SR-BIO-154

Suriname

x

x

ST-BIO-154

Sao Tomé en Principe

x

x

SV-BIO-154

El Salvador

x

x

SY-BIO-154

Syrië

x

x

x

SZ-BIO-154

Swaziland

x

x

TD-BIO-154

Tsjaad

x

x

TG-BIO-154

Togo

x

x

TH-BIO-154

Thailand

x

x

x

x

x

x

TJ-BIO-154

Tadzjikistan

x

x

TL-BIO-154

Oost-Timor

x

x

TM-BIO-154

Turkmenistan

x

x

x

TN-BIO-154

Tunesië

x

x

x

TR-BIO-154

Turkije

x

x

x

x

x

x

TW-BIO-154

Taiwan

x

x

TZ-BIO-154

Tanzania

x

x

UA-BIO-154

Oekraïne

x

x

x

x

UG-BIO-154

Uganda

x

x

x

x

US-BIO-154

Verenigde Staten

x

UY-BIO-154

Uruguay

x

x

x

x

UZ-BIO-154

Oezbekistan

x

x

x

VE-BIO-154

Venezuela

x

x

VN-BIO-154

Vietnam

x

x

x

VU-BIO-154

Vanuatu

x

x

x

WS-BIO-154

Samoa

x

x

ZA-BIO-154

Zuid-Afrika

x

x

x

x

x

ZM-BIO-154

Zambia

x

x

x

x

ZW-BIO-154

Zimbabwe

x

x

x

4.

Uitzonderingen: omschakelingsproducten en onder bijlage III vallende producten.

5.

Geldigheidsduur van de opneming in de lijst: tot en met 30 juni 2018.

”ECOCERT IMO Denetim ve Belgelendirme Ltd. Ști”

1.

Adres: 2132/2 sk. No:3 D:50 Bayraklı/İZMİR, Turkije

2.

Internetadres: http://www.ecocert.com.tr

3.

Betrokken codenummers, derde landen en productcategorieën:

Codenummer

Derde land

Productcategorie

A

B

C

D

E

F

AE-BIO-158

Verenigde Arabische Emiraten

x

AF-BIO-158

Afghanistan

x

x

AZ-BIO-158

Azerbeidzjan

x

x

GE-BIO-158

Georgië

x

KG-BIO-158

Kirgizië

x

x

KZ-BIO-158

Kazachstan

x

x

RU-BIO-158

Rusland

x

x

TJ-BIO-158

Tadzjikistan

x

x

TM-BIO-158

Turkmenistan

x

x

TR-BIO-158

Turkije

x

x

x

x

UA-BIO-158

Oekraïne

x

x

x

UZ-BIO-158

Oezbekistan

x

x

4.

Uitzonderingen: omschakelingsproducten en wijn.

5.

Geldigheidsduur van de opneming in de lijst: tot en met 30 juni 2018.

”Ecoglobe”

1.

Adres: 1, Aram Khachatryan Street, apt. 66, 0033 Yerevan, Armenië

2.

Internetadres: http://www.ecoglobe.am

3.

Betrokken codenummers, derde landen en productcategorieën:

Codenummer

Derde land

Productcategorie

A

B

C

D

E

F

AF-BIO-112

Afghanistan

x

x

x

AM-BIO-112

Armenië

x

x

x

BY-BIO-112

Belarus

x

x

x

IR-BIO-112

Iran

x

x

x

KG-BIO-112

Kirgizië

x

x

x

KZ-BIO-112

Kazachstan

x

x

x

PK-BIO-112

Pakistan

x

x

x

RU-BIO-112

Rusland

x

x

x

TJ-BIO-112

Tadzjikistan

x

x

x

TM-BIO-112

Turkmenistan

x

x

x

UA-BIO-112

Oekraïne

x

x

x

UZ-BIO-112

Oezbekistan

x

x

x

4.

Uitzonderingen: omschakelingsproducten.

5.

Geldigheidsduur van de opneming in de lijst: tot en met 30 juni 2018.

”Egyptian Center of Organic Agriculture (ECOA)”

1.

Adres: 15 Nady El-Seid Street, Dokki, Cairo, Egypte

2.

Internetadres: http://www.ecoa.com.eg/

3.

Betrokken codenummers, derde landen en productcategorieën:

Codenummer

Derde land

Productcategorie

A

B

C

D

E

F

EG-BIO-164

Egypte

x

x

4.

Uitzonderingen: omschakelingsproducten en wijn.

5.

Geldigheidsduur van de opneming in de lijst: tot en met 30 juni 2018.

”Florida Certified Organic Growers and Consumers, Inc. (FOG), DBA as Quality Certification Services (QCS)”

1.

Adres: P.O. Box 12311, Gainesville FL, 32604 Verenigde Staten

2.

Internetadres: http://www.qcsinfo.org

3.

Betrokken codenummers, derde landen en productcategorieën:

Codenummer

Derde land

Productcategorie

A

B

C

D

E

F

BS-BIO-144

Bahama's

x

x

x

CN-BIO-144

China

x

x

x

x

DO-BIO-144

Dominicaanse Republiek

x

x

x

x

EC-BIO-144

Ecuador

x

x

x

x

GT-BIO-144

Guatemala

x

x

HN-BIO-144

Honduras

x

x

x

x

MX-BIO-144

Mexico

x

x

x

MY-BIO-144

Maleisië

x

x

x

NI-BIO-144

Nicaragua

x

x

x

x

PE-BIO-144

Peru

x

x

x

PH-BIO-144

Filipijnen

x

x

x

x

SV-BIO-144

El Salvador

x

x

x

x

TR-BIO-144

Turkije

x

x

x

TW-BIO-144

Taiwan

x

x

x

x

ZA-BIO-144

Zuid-Afrika

x

x

x

4.

Uitzonderingen: omschakelingsproducten en wijn.

5.

Geldigheidsduur van de opneming in de lijst: tot en met 30 juni 2018.

”IBD Certificações Ltda.”

1.

Adres: Rua Amando de Barros 2275, Centro, CEP: 18.602.150, Botucatu SP, Brazilië

2.

Internetadres: http://www.ibd.com.br

3.

Betrokken codenummers, derde landen en productcategorieën:

Codenummer

Derde land

Productcategorie

A

B

C

D

E

F

BR-BIO-122

Brazilië

x

x

x

x

x

CN-BIO-122

China

x

x

x

MX-BIO-122

Mexico

x

x

4.

Uitzonderingen: omschakelingsproducten en wijn.

5.

Geldigheidsduur van de opneming in de lijst: tot en met 30 juni 2018.

”IMOcert Latinoamérica Ltda.”

1.

Adres: Calle Pasoskanki 2134, Cochabamba, Bolivia

2.

Internetadres: http://www.imocert.bio

3.

Betrokken codenummers, derde landen en productcategorieën:

Codenummer

Derde land

Productcategorie

A

B

C

D

E

F

BO-BIO-123

Bolivia

x

x

BR-BIO-123

Brazilië

x

x

BZ-BIO-123

Belize

x

x

CL-BIO-123

Chili

x

x

CO-BIO-123

Colombia

x

x

CU-BIO-123

Cuba

x

x

DO-BIO-123

Dominicaanse Republiek

x

x

EC-BIO-123

Ecuador

x

x

GT-BIO-123

Guatemala

x

x

HT-BIO-123

Haïti

x

x

MX-BIO-123

Mexico

x

x

NI-BIO-123

Nicaragua

x

x

PA-BIO-123

Panama

x

x

PE-BIO-123

Peru

x

x

PY-BIO-123

Paraguay

x

x

SR-BIO-123

Suriname

x

x

SV-BIO-123

El Salvador

x

x

TT-BIO-123

Trinidad en Tobago

x

x

UY-BIO-123

Uruguay

x

x

VE-BIO-123

Venezuela

x

x

4.

Uitzonderingen: omschakelingsproducten en wijn.

5.

Geldigheidsduur van de opneming in de lijst: tot en met 30 juni 2018.

”IMO Control Private Limited”

1.

Adres: No 3627, 1st Floor, 7th Cross, 13th ’G’ Main, H.A.L. 2nd Stage, Bangalore 560008, India

2.

Internetadres: www.imocontrol.in

3.

Betrokken codenummers, derde landen en productcategorieën:

Codenummer

Derde land

Productcategorie

A

B

C

D

E

F

AF-BIO-147

Afghanistan

x

x

BD-BIO-147

Bangladesh

x

x

BT-BIO-147

Bhutan

x

x

ID-BIO-147

Indonesië

x

x

IN-BIO-147

India

x

IR-BIO-147

Iran

x

x

LA-BIO-147

Laos

x

x

LK-BIO-147

Sri Lanka

x

x

MV-BIO-147

Maldiven

x

x

MY-BIO-147

Maleisië

x

x

NP-BIO-147

Nepal

x

x

PG-BIO-147

Papoea-Nieuw-Guinea

x

x

PH-BIO-147

Filipijnen

x

x

PK-BIO-147

Pakistan

x

x

TH-BIO-147

Thailand

x

x

VN-BIO-147

Vietnam

x

x

4.

Uitzonderingen: omschakelingsproducten en wijn.

5.

Geldigheidsduur van de opneming in de lijst: tot en met 30 juni 2018.

”IMOswiss AG”

1.

Adres: Weststrasse 1, 8570 Weinfelden, Zwitserland

2.

Internetadres: http://www.imo.ch

3.

Betrokken codenummers, derde landen en productcategorieën:

Codenummer

Derde land

Productcategorie

A

B

C

D

E

F

AE-BIO-143

Verenigde Arabische Emiraten

x

AF-BIO-143

Afghanistan

x

x

x

AL-BIO-143

Albanië

x

x

AM-BIO-143

Armenië

x

x

AZ-BIO -143

Azerbeidzjan

x

x

BA-BIO-143

Bosnië en Herzegovina

x

x

BD-BIO-143

Bangladesh

x

x

x

BF-BIO-143

Burkina Faso

x

BO-BIO-143

Bolivia

x

x

BS-BIO-143

Bahama's

 

x

CD-BIO-143

Democratische Republiek Congo

x

x

CI-BIO-143

Ivoorkust

x

x

CL-BIO-143

Chili

x

x

x

x

x

CM-BIO-143

Kameroen

x

CO-BIO-143

Colombia

x

x

DO-BIO-143

Dominicaanse Republiek

x

x

EC-BIO-143

Ecuador

x

x

ET-BIO-143

Ethiopië

x

x

x

GE-BIO-143

Georgië

x

x

GH-BIO-143

Ghana

x

x

GM-BIO-143

Gambia

x

x

GT-BIO-143

Guatemala

x

x

HN-BIO-143

Honduras

x

HT-BIO-143

Haïti

x

x

ID-BIO-143

Indonesië

x

x

IN-BIO-143

India

x

x

IR-BIO-143

Iran

x

x

JO-BIO-143

Jordanië

x

x

JP-BIO-143

Japan

x

KE-BIO-143

Kenia

x

x

KG-BIO-143

Kirgizië

x

x

KH-BIO-143

Cambodja

x

x

KZ-BIO-143

Kazachstan

x

x

LA-BIO-143

Laos

x

x

LI-BIO-143

Liechtenstein

x

LK-BIO-143

Sri Lanka

x

x

MA-BIO-143

Marokko

x

x

ML-BIO-143

Mali

x

MM-BIO-143

Myanmar/Birma

x

x

MX-BIO-143

Mexico

x

x

MY-BIO-143

Maleisië

x

x

NA-BIO-143

Namibië

x

x

NE-BIO-143

Niger

x

x

NG-BIO-143

Nigeria

x

x

NI-BIO-143

Nicaragua

x

x

NP-BIO-143

Nepal

x

x

OM-BIO-143

Oman

x

x

PE-BIO-143

Peru

x

x

x

PH-BIO-143

Filipijnen

x

x

PK-BIO-143

Pakistan

x

x

PS-BIO-143

bezette Palestijnse gebieden

x

x

PY-BIO-143

Paraguay

x

x

RU-BIO-143

Rusland

x

x

x

RW-BIO-143

Rwanda

x

x

SA-BIO-143

Saudi-Arabië

x

x

SD-BIO-143

Sudan

x

x

SG-BIO-143

Singapore

x

SL-BIO-143

Sierra Leone

x

x

SR-BIO-143

Suriname

x

x

SV-BIO-143

El Salvador

x

x

SY-BIO-143

Syrië

x

TG-BIO-143

Togo

x

x

TH-BIO-143

Thailand

x

x

TJ-BIO-143

Tadzjikistan

x

x

TW-BIO-143

Taiwan

x

x

TZ-BIO-143

Tanzania

x

x

UG-BIO-143

Uganda

x

x

x

UZ-BIO-143

Oezbekistan

x

x

x

VE-BIO-143

Venezuela

x

x

VN-BIO-143

Vietnam

x

x

x

ZA-BIO-143

Zuid-Afrika

x

x

4.

Uitzonderingen: omschakelingsproducten en onder bijlage III vallende producten.

5.

Geldigheidsduur van de opneming in de lijst: tot en met 30 juni 2018.

”Indocert”

1.

Adres: Thottumugham post, Aluva, Ernakulam, Kerala, India

2.

Internetadres: http://www.indocert.org

3.

Betrokken codenummers, derde landen en productcategorieën:

Codenummer

Derde land

Productcategorie

A

B

C

D

E

F

IN-BIO-148

India

x

x

KH-BIO-148

Cambodja

x

LK-BIO-148

Sri Lanka

x

4.

Uitzonderingen: omschakelingsproducten en wijn.

5.

Geldigheidsduur van de opneming in de lijst: tot en met 30 juni 2018.

”Istituto Certificsazione Etica e Ambientale”

1.

Adres: Via Giovanni Brugnoli, 15, 40122 Bologna, Italië

2.

Internetadres: http://www.icea.info

3.

Betrokken codenummers, derde landen en productcategorieën:

Codenummer

Derde land

Productcategorie

A

B

C

D

E

F

AE-BIO-115

Verenigde Arabische Emiraten

x

x

x

AL-BIO-115

Albanië

x

x

AM-BIO-115

Armenië

x

x

CI-BIO-115

Ivoorkust

x

x

EC-BIO-115

Ecuador

x

x

ET-BIO-115

Ethiopië

x

IR-BIO-115

Iran

x

x

JP-BIO-115

Japan

x

KZ-BIO-115

Kazachstan

x

LB-BIO-115

Libanon

x

LK-BIO-115

Sri Lanka

x

x

MD-BIO-115

Moldavië

x

x

MG-BIO-115

Madagaskar

x

x

MX-BIO-115

Mexico

x

x

x

MY-BIO-115

Maleisië

x

RU-BIO-115

Rusland

x

x

x

SM-BIO-115

San Marino

x

SN-BIO-115

Senegal

x

x

SY-BIO-115

Syrië

x

x

TH-BIO-115

Thailand

x

TR-BIO-115

Turkije

x

x

UA-BIO-115

Oekraïne

x

x

UY-BIO-115

Uruguay

x

x

UZ-BIO-115

Oezbekistan

x

x

VN-BIO-115

Vietnam

x

4.

Uitzonderingen: omschakelingsproducten, wijn en onder bijlage III vallende producten.

5.

Geldigheidsduur van de opneming in de lijst: tot en met 30 juni 2018.

”Japan Organic and Natural Foods Association”

1.

Adres: Takegashi Bldg. 3rd Fl., 3-5-3 Kyobashi, Chuo-ku, Tokyo, Japan

2.

Internetadres: http://jona-japan.org

3.

Betrokken codenummers, derde landen en productcategorieën:

Codenummer

Derde land

Productcategorie

A

B

C

D

E

F

CN-BIO-145

China

x

x

JP-BIO-145

Japan

x

TW-BIO-145

Taiwan

x

x

4.

Uitzonderingen: omschakelingsproducten, wijn en onder bijlage III vallende producten.

5.

Geldigheidsduur van de opneming in de lijst: tot en met 30 juni 2018.

”Kiwa BCS Öko-Garantie GmbH”

1.

Adres: Marientorgraben 3-5, 90402 Nürnberg, Duitsland

2.

Internetadres: http://www.bcs-oeko.com

3.

Betrokken codenummers, derde landen en productcategorieën:

Codenummer

Derde land

Productcategorie

A

B

C

D

E

F

AE-BIO-141

Verenigde Arabische Emiraten

x

x

x

x

AL-BIO-141

Albanië

x

x

AM-BIO-141

Armenië

x

x

AO-BIO-141

Angola

x

x

AZ-BIO-141

Azerbeidzjan

x

x

BD-BIO-141

Bangladesh

x

x

x

BJ-BIO-141

Benin

x

x

BO-BIO-141

Bolivia

x

x

BR-BIO-141

Brazilië

x

x

x

x

BT-BIO-141

Bhutan

x

x

x

BW-BIO-141

Botswana

x

x

BY-BIO-141

Belarus

x

x

x

CI-BIO-141

Ivoorkust

x

x

x

CL-BIO-141

Chili

x

x

x

x

x

CN-BIO-141

China

x

x

x

x

x

x

CO-BIO-141

Colombia

x

x

x

x

CR-BIO-141

Costa Rica

x

CU-BIO-141

Cuba

x

x

x

DO-BIO-141

Dominicaanse Republiek

x

x

DZ-BIO-141

Algerije

x

x

EC-BIO-141

Ecuador

x

x

x

x

x

EG-BIO-141

Egypte

x

x

ET-BIO-141

Ethiopië

x

x

x

x

FJ-BIO-141

Fiji

x

x

x

GE-BIO-141

Georgië

x

x

x

GH-BIO-141

Ghana

x

x

GM-BIO-141

Gambia

x

x

GT-BIO-141

Guatemala

x

x

x

x

GW-BIO-141

Guinee-Bissau

x

x

x

HK-BIO-141

Hongkong

x

x

HN-BIO-141

Honduras

x

x

x

HT-BIO-141

Haïti

x

x

ID-BIO-141

Indonesië

x

x

IN-BIO-141

India

x

IR-BIO-141

Iran

x

x

x

JP-BIO-141

Japan

x

KE-BIO-141

Kenia

x

x

x

x

KG-BIO-141

Kirgizië

x

x

x

x

KH-BIO-141

Cambodja

x

x

KR-BIO-141

Republiek Korea

x

x

x

KZ-BIO-141

Kazachstan

x

x

x

LA-BIO-141

Laos

x

x

LK-BIO-141

Sri Lanka

x

x

LR-BIO-141

Liberia

x

x

LS-BIO-141

Lesotho

x

x

MA-BIO-141

Marokko

x

x

MD-BIO-141

Moldavië

x

x

ME-BIO-141

Montenegro

x

x

MK-BIO-141

voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië

x

x

MM-BIO-141

Myanmar/Birma

x

x

x

MN-BIO-141

Mongolië

x

x

x

x

MW-BIO-141

Malawi

x

x

MX-BIO-141

Mexico

x

x

x

x

MY-BIO-141

Maleisië

x

x

MZ-BIO-141

Mozambique

x

x

NA-BIO-141

Namibië

x

x

NI-BIO-141

Nicaragua

x

x

x

x

NP-BIO-141

Nepal

x

x

x

OM-BIO-141

Oman

x

x

x

PA-BIO-141

Panama

x

x

PE-BIO-141

Peru

x

x

x

x

PF-BIO-141

Frans-Polynesië

x

x

PG-BIO-141

Papoea-Nieuw-Guinea

x

x

x

PH-BIO-141

Filipijnen

x

x

x

PK-BIO-141

Pakistan

x

x

PY-BIO-141

Paraguay

x

x

x

x

RS-BIO-141

Servië

x

x

RU-BIO-141

Rusland

x

x

x

x

SA-BIO-141

Saudi-Arabië

x

x

x

x

SD-BIO-141

Sudan

x

x

SG-BIO-141

Singapore

x

x

x

SN-BIO-141

Senegal

x

x

SV-BIO-141

El Salvador

x

x

x

x

SZ-BIO-141

Swaziland

x

x

TD-BIO-141

Tsjaad

x

x

TH-BIO-141

Thailand

x

x

x

x

TJ-BIO-141

Tadzjikistan

x

x

TM-BIO-141

Turkmenistan

x

x

TR-BIO-141

Turkije

x

x

x

x

TW-BIO-141

Taiwan

x

x

x

TZ-BIO-141

Tanzania

x

x

UA-BIO-141

Oekraïne

x

x

x

UG-BIO-141

Uganda

x

x

UY-BIO-141

Uruguay

x

x

x

x

UZ-BIO-141

Oezbekistan

x

x

VE-BIO-141

Venezuela

x

x

VN-BIO-141

Vietnam

x

x

x

x

XK-BIO-141

Kosovo (******)

x

x

x

ZA-BIO-141

Zuid-Afrika

x

x

x

x

x

4.

Uitzonderingen: omschakelingsproducten en onder bijlage III vallende producten.

5.

Geldigheidsduur van de opneming in de lijst: tot en met 30 juni 2018.

”LACON GmbH”

1.

Adres: Moltkestrasse 4, 77654 Offenburg, Duitsland

2.

Internetadres: http://www.lacon-institut.com

3.

Betrokken codenummers, derde landen en productcategorieën:

Codenummer

Derde land

Productcategorie

A

B

C

D

E

F

AE-BIO-134

Verenigde Arabische Emiraten

x

x

AZ-BIO-134

Azerbeidzjan

x

x

BD-BIO-134

Bangladesh

x

x

BF-BIO-134

Burkina Faso

x

x

x

BR-BIO-134

Brazilië

x

x

x

BT-BIO-134

Bhutan

x

x

GH-BIO-134

Ghana

x

x

ID-BIO-134

Indonesië

x

x

IN-BIO-134

India

x

x

KZ-BIO-134

Kazachstan

x

LK-BIO-134

Sri Lanka

x

x

MA-BIO-134

Marokko

x

x

x

MG-BIO-134

Madagaskar

x

x

x

ML-BIO-134

Mali

x

x

MU-BIO-134

Mauritius

x

x

MX-BIO-134

Mexico

x

x

NA-BIO-134

Namibië

x

x

NG-BIO-134

Nigeria

x

x

NP-BIO-134

Nepal

x

x

RS-BIO-134

Servië

x

x

x

RU-BIO-134

Rusland

x

SN-BIO-134

Senegal

x

x

x

TG-BIO-134

Togo

x

x

TR-BIO-134

Turkije

x

x

TZ-BIO-134

Tanzania

x

x

x

UA-BIO-134

Oekraïne

x

UG-BIO-134

Uganda

x

x

ZA-BIO-134

Zuid-Afrika

x

x

4.

Uitzonderingen: omschakelingsproducten.

5.

Geldigheidsduur van de opneming in de lijst: tot en met 30 juni 2018.

”Letis S.A.”

1.

Adres: San Lorenzo 2261, S2000KPA, Rosario, Santa Fe, Argentinië

2.

Internetadres: http://www.letis.org

3.

Betrokken codenummers, derde landen en productcategorieën:

Codenummer

Derde land

Productcategorie

A

B

C

D

E

F

AR-BIO-135

Argentinië

x

x

BO-BIO-135

Bolivia

x

x

EC-BIO-135

Ecuador

x

x

KY-BIO-135

Kaaimaneilanden

x

x

MX-BIO-135

Mexico

x

PE-BIO-135

Peru

x

x

PY-BIO-135

Paraguay

x

x

UY-BIO-135

Uruguay

x

4.

Uitzonderingen: omschakelingsproducten en onder bijlage III vallende producten.

5.

Geldigheidsduur van de opneming in de lijst: tot en met 30 juni 2018.

”Mayacert”

1.

Adres: 18 calle 7-25 zona 11, Colonia Mariscal, 01011 Guatemala City, Guatemala

2.

Internetadres: http://www.mayacert.com

3.

Betrokken codenummers, derde landen en productcategorieën:

Codenummer

Derde land

Productcategorie

A

B

C

D

E

F

CO-BIO-169

Colombia

x

DO-BIO-169

Dominicaanse Republiek

x

GT-BIO-169

Guatemala

x

x

HN-BIO-169

Honduras

x

x

MX-BIO-169

Mexico

x

x

x

NI-BIO-169

Nicaragua

x

x

SV-BIO-169

El Salvador

x

4.

Uitzonderingen: omschakelingsproducten en wijn.

5.

Geldigheidsduur van de opneming in de lijst: tot en met 30 juni 2018.

”NASAA Certified Organic Pty Ltd”

1.

Adres: Unit 7/3 Mount Barker Road, Stirling SA 5152, Australië

2.

Internetadres: http://www.nasaa.com.au

3.

Betrokken codenummers, derde landen en productcategorieën:

Codenummer

Derde land

Productcategorie

A

B

C

D

E

F

AU-BIO-119

Australië

x

CN-BIO-119

China

x

x

ID-BIO-119

Indonesië

x

x

LK-BIO-119

Sri Lanka

x

x

MY-BIO-119

Maleisië

x

x

NP-BIO-119

Nepal

x

x

PG-BIO-119

Papoea-Nieuw-Guinea

x

x

SB-BIO-119

Salomonseilanden

x

x

SG-BIO-119

Singapore

x

x

TL-BIO-119

Oost-Timor

x

x

TO-BIO-119

Tonga

x

x

WS-BIO-119

Samoa

x

x

4.

Uitzonderingen: omschakelingsproducten en onder bijlage III vallende producten.

5.

Geldigheidsduur van de opneming in de lijst: tot en met 30 juni 2018.

”ÖkoP Zertifizierungs GmbH”

1.

Adres: Schlesische Straße 17d, 94315 Straubing, Duitsland

2.

Internetadres: http://www.oekop.de

3.

Betrokken codenummers, derde landen en productcategorieën:

Codenummer

Derde land

Productcategorie

A

B

C

D

E

F

RS-BIO-133

Servië

x

x

4.

Uitzonderingen: omschakelingsproducten en wijn.

5.

Geldigheidsduur van de opneming in de lijst: tot en met 30 juni 2018.

”OneCert International PVT Ltd”

1.

Adres: H-08, Mansarovar Industrial Area, Mansarovar, Jaipur-302020, Rajasthan, India

2.

Internetadres: http://www.onecert.com

3.

Betrokken codenummers, derde landen en productcategorieën:

Codenummer

Derde land

Productcategorie

A

B

C

D

E

F

AE-BIO-152

Verenigde Arabische Emiraten

x

ET-BIO-152

Ethiopië

x

x

IN-BIO-152

India

x

LK-BIO-152

Sri Lanka

x

x

MZ-BIO-152

Mozambique

x

x

NP-BIO-152

Nepal

x

x

SG-BIO-152

Singapore

x

TH-BIO-152

Thailand

x

x

TZ-BIO-152

Tanzania

x

x

UG-BIO-152

Uganda

x

x

VN-BIO-152

Vietnam

x

x

WS-BIO-152

Samoa

x

x

4.

Uitzonderingen: omschakelingsproducten en wijn.

5.

Geldigheidsduur van de opneming in de lijst: tot en met 30 juni 2018.

”Oregon Tilth”

1.

Adres: 2525 SE 3rd Street, Corvallis, OR 97333, Verenigde Staten

2.

Internetadres: http://tilth.org

3.

Betrokken codenummers, derde landen en productcategorieën:

Codenummer

Derde land

Productcategorie

A

B

C

D

E

F

BO-BIO-116

Bolivia

x

CL-BIO-116

Chili

x

x

CN-BIO-116

China

x

HN-BIO-116

Honduras

x

MX-BIO-116

Mexico

x

x

PA-BIO-116

Panama

x

x

4.

Uitzonderingen: omschakelingsproducten en wijn.

5.

Geldigheidsduur van de opneming in de lijst: tot en met 30 juni 2018.

”Organic agriculture certification Thailand”

1.

Adres: 619/43 Kiatngamwong Building, Ngamwongwan Rd., Tambon Bangkhen, Muang District, Nonthaburi 11000, Thailand

2.

Internetadres: http://www.actorganic-cert.or.th

3.

Betrokken codenummers, derde landen en productcategorieën:

Codenummer

Derde land

Productcategorie

A

B

C

D

E

F

ID-BIO-121

Indonesië

x

x

LA-BIO-121

Laos

x

x

MM-BIO-121

Myanmar/Birma

x

MY-BIO-121

Maleisië

x

NP-BIO-121

Nepal

x

TH-BIO-121

Thailand

x

x

VN-BIO-121

Vietnam

x

x

4.

Uitzonderingen: omschakelingsproducten en wijn.

5.

Geldigheidsduur van de opneming in de lijst: tot en met 30 juni 2018.

”Organic Certifiers”

1.

Adres: 6500 Casitas Pass Road, Ventura, CA 93001, Verenigde Staten

2.

Internetadres: http://www.organiccertifiers.com

3.

Betrokken codenummers, derde landen en productcategorieën:

Codenummer

Derde land

Productcategorie

A

B

C

D

E

F

KR-BIO-106

Republiek Korea

x

MX-BIO-106

Mexico

x

PH-BIO-106

Filipijnen

x

x

4.

Uitzonderingen: omschakelingsproducten en wijn.

5.

Geldigheidsduur van de opneming in de lijst: tot en met 30 juni 2018.

”Organic Control System”

1.

Adres: Trg cara Jovana Nenada 15, 24000 Subotica, Servië

2.

Internetadres: www.organica.rs

3.

Betrokken codenummers, derde landen en productcategorieën:

Codenummer

Derde land

Productcategorie

A

B

C

D

E

F

ME-BIO-162

Montenegro

x

x

RS-BIO-162

Servië

x

x

4.

Uitzonderingen: omschakelingsproducten en wijn.

5.

Geldigheidsduur van de opneming in de lijst: tot en met 30 juni 2018.

”Organic crop improvement association”

1.

Adres: 1340 North Cotner Boulevard, Lincoln, NE 68505-1838, Verenigde Staten

2.

Internetadres: http://www.ocia.org

3.

Betrokken codenummers, derde landen en productcategorieën:

Codenummer

Derde land

Productcategorie

A

B

C

D

E

F

GT-BIO-120

Guatemala

x

x

x

JP-BIO-120

Japan

x

x

MX-BIO-120

Mexico

x

x

x

NI-BIO-120

Nicaragua

x

x

x

PE-BIO-120

Peru

x

x

x

SV-BIO-120

El Salvador

x

x

x

4.

Uitzonderingen: omschakelingsproducten, wijn en onder bijlage III vallende producten.

5.

Geldigheidsduur van de opneming in de lijst: tot en met 30 juni 2018.

”Organic Standard”

1.

Adres: 38-B Velyka Vasylkivska St, office 20, Kyiv city, 01004 Oekraïne

2.

Internetadres: http://www.organicstandard.com.ua

3.

Betrokken codenummers, derde landen en productcategorieën:

Codenummer

Derde land

Productcategorie

A

B

C

D

E

F

AM-BIO-108

Armenië

x

x

AZ-BIO-108

Azerbeidzjan

x

x

BY-BIO-108

Belarus

x

x

x

x

x

x

GE-BIO-108

Georgië

x

x

x

KG-BIO-108

Kirgizië

x

x

KZ-BIO-108

Kazachstan

x

x

x

MD-BIO-108

Moldavië

x

x

RU-BIO-108

Rusland

x

x

x

TJ-BIO-108

Tadzjikistan

x

x

UA-BIO-108

Oekraïne

x

x

x

x

x

x

UZ-BIO-108

Oezbekistan

x

x

4.

Uitzonderingen: omschakelingsproducten en wijn.

5.

Geldigheidsduur van de opneming in de lijst: tot en met 30 juni 2018.

”Organización Internacional Agropecuaria”

1.

Adres: Av. Santa Fe 830, B1641ABN, Acassuso, Buenos Aires, Argentinië

2.

Internetadres: http://www.oia.com.ar

3.

Betrokken codenummers, derde landen en productcategorieën:

Codenummer

Derde land

Productcategorie

A

B

C

D

E

F

AR-BIO-110

Argentinië

x

x

BO-BIO-110

Bolivia

x

x

BR-BIO-110

Brazilië

x

x

x

CL-BIO-110

Chili

x

x

x

EC-BIO-110

Ecuador

x

x

MX-BIO-110

Mexico

x

x

PA-BIO-110

Panama

x

x

PE-BIO-110

Peru

x

x

PY-BIO-110

Paraguay

x

x

UY-BIO-110

Uruguay

x

x

x

x

4.

Uitzonderingen: omschakelingsproducten en onder bijlage III vallende producten.

5.

Geldigheidsduur van de opneming in de lijst: tot en met 30 juni 2018.

”Organska Kontrola”

1.

Adres: Dzemala Bijedića br.2, 71000 Sarajevo, Bosnië en Herzegovina

2.

Internetadres: http://www.organskakontrola.ba

3.

Betrokken codenummers, derde landen en productcategorieën:

Codenummer

Derde land

Productcategorie

A

B

C

D

E

F

BA-BIO-101

Bosnië en Herzegovina

x

x

ME-BIO-101

Montenegro

x

x

RS-BIO-101

Servië

x

x

4.

Uitzonderingen: omschakelingsproducten en wijn.

5.

Geldigheidsduur van de opneming in de lijst: tot en met 30 juni 2018.

”ORSER”

1.

Adres: Paris Caddesi No: 6/15, Ankara 06540, Turkije

2.

Internetadres: http://orser.com.tr

3.

Betrokken codenummers, derde landen en productcategorieën:

Codenummer

Derde land

Productcategorie

A

B

C

D

E

F

TR-BIO-166

Turkije

x

x

4.

Uitzonderingen: omschakelingsproducten.

5.

Geldigheidsduur van de opneming in de lijst: tot en met 30 juni 2018.

”Overseas Merchandising Inspection Co., Ltd”

1.

Adres: 15-6 Nihonbashi Kabuto-cho, Chuo-ku, Tokyo 103-0026, Japan

2.

Internetadres: http://www.omicnet.com/omicnet/services-en/organic-certification-en.html

3.

Betrokken codenummers, derde landen en productcategorieën:

Codenummer

Derde land

Productcategorie

A

B

C

D

E

F

JP-BIO-167

Japan

x

4.

Uitzonderingen: omschakelingsproducten, wijn en onder bijlage III vallende producten.

5.

Geldigheidsduur van de opneming in de lijst: tot en met 30 juni 2018.

”QC&I GmbH”

1.

Adres: Tiergartenstraße 32, 54595 Prüm, Duitsland

2.

Internetadres: http://www.qci.de

3.

Betrokken codenummers, derde landen en productcategorieën:

Codenummer

Derde land

Productcategorie

A

B

C

D

E

F

AZ-BIO-153

Azerbeidzjan

x

x

BZ-BIO-153

Belize

x

x

LK-BIO-153

Sri Lanka

x

x

MA-BIO-153

Marokko

x

x

x

TH-BIO-153

Thailand

x

x

UA-BIO-153

Oekraïne

x

x

4.

Uitzonderingen: omschakelingsproducten.

5.

Geldigheidsduur van de opneming in de lijst: tot en met 30 juni 2018.

”Quality Assurance International”

1.

Adres: 9191 Towne Centre Drive, Suite 200, San Diego, CA 92122, Verenigde Staten

2.

Internetadres: http://www.qai-inc.com

3.

Betrokken codenummers, derde landen en productcategorieën:

Codenummer

Derde land

Productcategorie

A

B

C

D

E

F

MX-BIO-113

Mexico

x

x

4.

Uitzonderingen: omschakelingsproducten en wijn.

5.

Geldigheidsduur van de opneming in de lijst: tot en met 30 juni 2018.

”Quality Partner”

1.

Adres: Rue Hayeneux, 62, 4040 Herstal, België

2.

Internetadres: http://www.quality-partner.be

3.

Betrokken codenummers, derde landen en productcategorieën:

Codenummer

Derde land

Productcategorie

A

B

C

D

E

F

ID-BIO-168

Indonesië

x

x

4.

Uitzonderingen: omschakelingsproducten, algen en wijn.

5.

Geldigheidsduur van de opneming in de lijst: tot en met 30 juni 2018.

”Soil Association Certification Limited”

1.

Adres: South Plaza, Marlborough Street, Bristol, BS1 3NX, Verenigd Koninkrijk

2.

Internetadres: http://www.soilassociation.org/certification

3.

Betrokken codenummers, derde landen en productcategorieën:

Codenummer

Derde land

Productcategorie

A

B

C

D

E

F

BS-BIO-142

Bahama's

x

x

BZ-BIO-142

Belize

x

x

CM-BIO-142

Kameroen

x

x

CO-BIO-142

Colombia

x

DZ-BIO-142

Algerije

x

x

EG-BIO-142

Egypte

x

x

GH-BIO-142

Ghana

x

x

HK-BIO-142

Hongkong

x

x

IR-BIO-142

Iran

x

x

KE-BIO-142

Kenia

x

x

MW-BIO-142

Malawi

x

x

SG-BIO-142

Singapore

x

x

TH-BIO-142

Thailand

x

x

UG-BIO-142

Uganda

x

x

VE-BIO-142

Venezuela

x

VN-BIO-142

Vietnam

x

x

WS-BIO-142

Samoa

x

x

ZA-BIO-142

Zuid-Afrika

x

x

x

4.

Uitzonderingen: omschakelingsproducten en wijn.

5.

Geldigheidsduur van de opneming in de lijst: tot en met 30 juni 2018.

”Suolo e Salute srl”

1.

Adres: Via Paolo Borsellino 12, 61032 Fano (PU), Italië

2.

Internetadres: http://www.suoloesalute.it

3.

Betrokken codenummers, derde landen en productcategorieën:

Codenummer

Derde land

Productcategorie

A

B

C

D

E

F

SM-BIO-150

San Marino

x

SN-BIO-150

Senegal

x

UA-BIO-150

Oekraïne

x

4.

Uitzonderingen: omschakelingsproducten.

5.

Geldigheidsduur van de opneming in de lijst: tot en met 30 juni 2018.

”TÜV Nord Integra”

1.

Adres: Statiestraat 164, 2600 Berchem (Antwerpen), België

2.

Internetadres: http://www.tuv-nord-integra.com

3.

Betrokken codenummers, derde landen en productcategorieën:

Codenummer

Derde land

Productcategorie

A

B

C

D

E

F

BF-BIO-160

Burkina Faso

x

x

CI-BIO-160

Ivoorkust

x

x

CM-BIO-160

Kameroen

x

x

CW-BIO-160

Curaçao

x

x

EG-BIO-160

Egypte

x

x

JO-BIO-160

Jordanië

x

x

MA-BIO-160

Marokko

x

x

MG-BIO-160

Madagaskar

x

x

ML-BIO-160

Mali

x

x

SN-BIO-160

Senegal

x

x

4.

Uitzonderingen: omschakelingsproducten en wijn.

5.

Geldigheidsduur van de opneming in de lijst: tot en met 30 juni 2018.”


(*)  De ingrediënten moeten worden gecertificeerd door een overeenkomstig artikel 33, lid 3, van Verordening (EG) nr. 834/2007 erkend controleorgaan of erkende controlerende autoriteit, ofwel worden geproduceerd en gecertificeerd met inachtneming van het toepassingsgebied van een overeenkomstig artikel 33, lid 2, van die verordening erkend derde land, ofwel overeenkomstig die verordening in de Unie worden geproduceerd en gecertificeerd.

(**)  Deze benaming laat de standpunten over de status van Kosovo onverlet en is in overeenstemming met Resolutie 1244/1999 van de VN-Veiligheidsraad en het advies van het Internationaal Gerechtshof over de onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo.

(***)  Deze benaming laat de standpunten over de status van Kosovo onverlet en is in overeenstemming met Resolutie 1244/1999 van de VN-Veiligheidsraad en het advies van het Internationaal Gerechtshof over de onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo.

(****)  Deze benaming laat de standpunten over de status van Kosovo onverlet en is in overeenstemming met Resolutie 1244/1999 van de VN-Veiligheidsraad en het advies van het Internationaal Gerechtshof over de onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo.

(*****)  Producten die afkomstig zijn uit de gebieden die sinds juni 1967 door Israël worden bezet, mogen niet als biologisch worden gecertificeerd.

(******)  Deze benaming laat de standpunten over de status van Kosovo onverlet en is in overeenstemming met Resolutie 1244/1999 van de VN-Veiligheidsraad en het advies van het Internationaal Gerechtshof over de onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo.


4.8.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 210/97


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/1331 VAN DE COMMISSIE

van 3 augustus 2016

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 3 augustus 2016.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MA

175,1

ZZ

175,1

0709 93 10

TR

136,4

ZZ

136,4

0805 50 10

AR

170,3

CL

187,2

MA

157,0

TR

153,3

UY

185,1

ZA

180,4

ZZ

172,2

0806 10 10

BR

163,2

EG

214,6

MA

179,4

MX

378,3

TR

153,5

US

233,8

ZZ

220,5

0808 10 80

AR

114,2

BR

102,1

CL

140,4

CN

137,7

NZ

128,1

PE

106,8

US

80,4

UY

99,9

ZA

102,1

ZZ

112,4

0808 30 90

AR

105,9

CL

119,7

NZ

141,8

TR

159,8

ZA

125,4

ZZ

130,5

0809 29 00

CA

331,3

TR

262,8

US

485,5

ZZ

359,9

0809 30 10 , 0809 30 90

TR

166,5

ZZ

166,5


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


BESLUITEN

4.8.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 210/100


BESLUIT (EU) 2016/1332 VAN DE COMMISSIE

van 28 juli 2016

tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur aan meubelen

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2016) 4778)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 66/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de EU-milieukeur (1), en met name artikel 6, lid 7, en artikel 8, lid 2,

Na raadpleging van het Bureau voor de milieukeur van de Europese Unie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens Verordening (EG) nr. 66/2010 kan de EU-milieukeur worden toegekend aan producten die gedurende hun volledige levenscyclus een verminderd milieueffect hebben.

(2)

In Verordening (EG) nr. 66/2010 is bepaald dat per productengroep specifieke criteria voor de EU-milieukeur worden vastgesteld.

(3)

In Beschikking 2009/894/EG van de Commissie (2) zijn de milieucriteria vastgesteld, alsook de daarmee verband houdende eisen inzake beoordeling en verificatie voor houten meubelen, die geldig zijn tot en met 31 december 2016.

(4)

Om het assortiment meubelstukken op de markt en de nieuwste ontwikkelingen voor deze producten beter te weerspiegelen en om rekening te houden met de innovatie van de laatste jaren, is het passend om het toepassingsgebied van de productengroep uit te breiden door hierin ook niet-houten meubelen op te nemen en herziene milieucriteria vast te stellen.

(5)

De herziene milieucriteria zijn gericht op het gebruik van materiaal dat op duurzamere wijze is geproduceerd (uitgaande van een aanpak op basis van de analyse van de levenscyclus), de beperking van het gebruik van gevaarlijke stoffen, de vermindering van het niveau van gevaarlijke reststoffen, de bijdrage van meubelen aan luchtvervuiling binnenshuis en de bevordering van een duurzaam product van hoge kwaliteit dat eenvoudig te repareren en te demonteren is. Gezien de innovatiecyclus voor deze productengroep moeten de herziene criteria en de daarmee samenhangende eisen voor beoordeling en verificatie zes jaar geldig zijn vanaf de datum van vaststelling van dit besluit.

(6)

Beschikking 2009/894/EG moet derhalve worden vervangen.

(7)

Er moet worden voorzien in een overgangsperiode voor producenten van wie de producten de EU-milieukeur voor houten meubelen hebben ontvangen op grond van de milieucriteria die zijn vastgesteld in Beschikking 2009/894/EG, zodat zij voldoende tijd hebben om hun producten aan te passen aan de herziene milieucriteria en eisen. Het moet producenten ook worden toegestaan om gedurende een voldoende lange periode aanvragen in te dienen op basis van de milieucriteria van Beschikking 2009/894/EG.

(8)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 16 van Verordening (EG) nr. 66/2010 ingestelde comité,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De productengroep „meubelen” omvat vrijstaande of ingebouwde eenheden die in eerste instantie worden gebruikt voor het opbergen of ophangen van artikelen en/of die voorzien in oppervlakken waarop of waaraan de gebruikers kunnen rusten, zitten, eten, studeren of werken, en die bestemd zijn voor gebruik binnenshuis of buitenshuis. Het toepassingsgebied omvat meubelen voor huishoudelijk gebruik en meubelen die onderdeel vormen van een contract voor gebruik in een huishoudelijke of niet-huishoudelijke omgeving. Ook frames, poten, bodems en hoofdborden van bedden behoren tot het toepassingsgebied.

2.   De volgende producten behoren niet tot de productengroep:

a)

matrassen die vallen onder de criteria vastgesteld in Besluit 2014/391/EU van de Commissie (3);

b)

producten die niet in eerste instantie worden gebruikt volgens lid 1, zoals straatlantaarns, relingen en hekwerk, ladders, klokken, speeltuigen, vrijstaande of aan de wand bevestigde spiegels, elektrische leidingen, verkeerszuiltjes en bouwproducten zoals trappen, deuren, vensters, vloer- en muurbekleding;

c)

tweedehandse, opnieuw afgewerkte, opgeknapte of opnieuw vervaardigde meubelen;

d)

meubelen die zijn aangebracht in voertuigen voor particulier of openbaar vervoer;

e)

meubelen die bestaan uit meer dan 5 gewichtsprocent materialen die niet in de volgende lijst zijn opgenomen: massief hout, van hout vervaardigde platen, kurk, bamboe, rotan, kunststof, metaal, leder, gecoate stoffen, textiel, glas en opvulmateriaal.

Artikel 2

Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

a)   „anilineleder”: leder met een duidelijke en volledig zichtbare natuurlijke korrel. Een eventuele oppervlaktecoating met een afwerkingsproduct zonder pigmenten is minder dan of gelijk aan 0,01 mm, zoals gedefinieerd in EN 15987;

b)   „semianilineleder”: leder dat een coating heeft gekregen met een afwerkingsproduct dat een kleine hoeveelheid pigment bevat, zodat de natuurlijke korrel duidelijk zichtbaar is, zoals gedefinieerd in EN 15987;

c)   „gepigmenteerd leder en gepigmenteerd splitleder”: leder of splitleder waarvan de natuurlijke korrel of het natuurlijke oppervlak volledig schuilgaat onder een afwerkingsproduct dat pigmenten bevat, zoals gedefinieerd in EN 15987;

d)   „lakleder en laksplitleder”: leder of splitleder met doorgaans een spiegelend effect, verkregen door het aanbrengen van een laag vernissen met of zonder pigmenten, of synthetische harsen, met een dikte die niet groter is dan een derde van de volledige dikte van het product, zoals gedefinieerd in EN 15987;

e)   „gecoat leder en gecoat splitleder”: leder of splitleder waarvan de dikte van de oppervlaktecoating, die aan de buitenkant is aangebracht, niet groter is dan een derde van de totale dikte van het product, maar toch meer is dan 0,15 mm, zoals gedefinieerd in EN 15987;

f)   „vluchtige organische stof” (VOS): een organische verbinding met een beginkookpunt van ten hoogste 250 °C, gemeten bij een standaarddruk van 101,3 kPa, als bepaald in Richtlijn 2004/42/EG van het Europees Parlement en de Raad (4), die, in een capillaire kolom, elueert tot en met tetradecaan (C14H30);

g)   „semivluchtige organische stof” (SVOC): een organische verbinding met een kookpunt hoger dan 250 °C en minder dan 370 °C gemeten bij een standaarddruk van 101,3 kPa, en die, in een capillaire kolom, elueert met een retentiebereik tussen n-tetradecaan (C14H30) (exclusief) en n-docosaan (C22H46) (inclusief);

h)   „recyclinggehalte”: het aandeel, in massa, van gerecycleerde materialen in een product of verpakking; alleen pre- en postconsumptiematerialen worden in aanmerking genomen voor het recyclinggehalte, zoals gedefinieerd in ISO 14021;

i)   „preconsumptiemateriaal”: materiaal dat tijdens een fabricageproces uit de afvalstroom wordt gehaald, met uitzondering van hergebruik van materialen zoals herwerking, naslijping of afval dat tijdens een proces wordt voortgebracht en dat kan worden geregenereerd tijdens hetzelfde proces als datgene waardoor het werd voortgebracht, zoals gedefinieerd in ISO 14021, en ook met uitzondering van afvalhout, spaanders en vezels afkomstig van de houtkap of houtzagerij;

j)   „postconsumptiemateriaal”: materiaal dat door huishoudens of door commerciële, industriële en institutionele voorzieningen wordt gegenereerd in hun rol van eindgebruiker van het product en niet langer kan worden gebruikt voor het oorspronkelijke doeleinde, met inbegrip van materiaal uit de distributieketen, zoals gedefinieerd in ISO 14021;

k)   „uit afval herwonnen/geregenereerd materiaal”: materiaal dat zou zijn weggegooid als afval of zou zijn gebruikt voor de herwinning van energie, maar dat in plaats daarvan is ingezameld en is herwonnen/geregenereerd als uitgangsmateriaal, ter vervanging van nieuw primair materiaal, voor een recycling- of fabricageproces, zoals gedefinieerd in ISO 14021;

l)   „gerecycleerd materiaal”: materiaal dat met behulp van een fabricageproces op basis van uit afval herwonnen/geregenereerd materiaal opnieuw verwerkt is tot een eindproduct of een component voor opname in een product, zoals gedefinieerd in ISO 14021, maar met uitzondering van afvalhout, spaanders en vezels afkomstig van de houtkap of houtzagerij;

m)   „van hout vervaardigde platen”: platen vervaardigd van houtvezels door een of meer verschillende processen waarbij mogelijk hoge temperaturen, hoge druk en bindharsen of kleefstoffen worden gebruikt;

n)   „OSB-plaat”: plaat die is samengesteld uit verschillende lagen houtschilfers die onderling zijn verbonden met een bindmiddel, zoals gedefinieerd in EN 300. De schilfers in de deklaag zijn uitgelijnd en liggen parallel aan de lengte of breedte van de plaat. De schilfers in de binnenlaag of -lagen zijn ofwel willekeurig gestrooid ofwel dwars gericht op de lengterichting van de schilfers in de deklaag;

o)   „spaanplaat”: plaatmateriaal dat onder druk en met warmte vervaardigd wordt uit houtdeeltjes (houtschilfers, spaanders, schaafkrullen, zaagsel en dergelijke) en/of ander deeltjesvormig houtcellulose bevattend materiaal (vlas- en henneplemen, bagasse en dergelijke), met toevoeging van een kleefstof, zoals gedefinieerd in EN 309;

p)   „multiplex”: van hout vervaardigde platen bestaande uit een aantal lagen die doorgaans kruiselings aan elkaar zijn gelijmd, zoals gedefinieerd in EN 313. Tal van verschillende subcategorieën kunnen worden onderscheiden op basis van de manier waarop het multiplex gestructureerd is (bijvoorbeeld fineer, kernplaat, gebalanceerd multiplex) of op basis van het eindgebruik (bijvoorbeeld watervast multiplex);

q)   „vezelplaten”: een hele reeks plaattypes die worden gedefinieerd in EN 316 en EN 622 en die kunnen worden onderverdeeld in de subcategorieën hardboard, middelhardboard, zachtboard en vezelplaat verkregen via droogproces (MDF, HDF) op basis van hun fysische eigenschappen en het productieproces;

r)   „gemakkelijk biologisch afbreekbare stof”: een stof die met gebruik van een van de volgende testmethoden binnen 28 dagen een afbreekbaarheid van opgeloste organische koolstof van 70 % ofwel 60 % van de theoretisch maximale zuurstofdepletie of koolstofdioxidevorming laat zien: OESO 301 A, ISO 7827, OESO 301 B, ISO 9439, OESO 301 C, OESO 301 D, ISO 10708, OESO 301 E, OESO 301 F, ISO 9408;

s)   „inherent biologisch afbreekbare stof”: een stof die met gebruik van een van de volgende testmethoden binnen 28 dagen een afbreekbaarheid van opgeloste organische koolstof van 70 % ofwel 60 % van de theoretisch maximale zuurstofdepletie of koolstofdioxidevorming laat zien: ISO 14593, OECD 302 A, ISO 9887, OECD 302 B, ISO 9888, OECD 302 C;

t)   „afwerking”: de methoden waarbij een deklaag of coating wordt aangebracht op het oppervlak van een materiaal. Deze methoden zijn onder meer het aanbrengen van verf, bedrukking, vernis, fineer, laminaat, geïmpregneerd papier en afwerkingsfolie;

u)   „biocide” zoals gedefinieerd in Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5) :

alle stoffen of mengsels die, in de vorm waarin zij aan de gebruiker worden geleverd, uit een of meer werkzame stoffen bestaan dan wel die stoffen bevatten of genereren, met als doel een schadelijk organisme te vernietigen, af te schrikken, onschadelijk te maken, de effecten daarvan te voorkomen of op een andere dan louter fysieke of mechanische wijze te bestrijden;

alle stoffen of mengsels die worden gegenereerd door stoffen of mengsels die zelf niet vallen onder het eerste streepje, en die gebruikt worden met als doel een schadelijk organisme te vernietigen, af te schrikken, onschadelijk te maken, de effecten daarvan te voorkomen of op een andere dan louter fysieke of mechanische wijze te bestrijden;

behandelde voorwerpen waarvan de primaire werking een biocidale werking is, worden beschouwd als biociden;

v)   „houtconserveringsmiddelen”: biociden die met behulp van processen voor oppervlaktebehandeling (bv. verstuiving, aanbrengen met een kwast) of voor diepe inwerking (bv. vacuüm-drukmethode, dubbel vacuüm) worden aangebracht op of in hout (namelijk boomstammen die in de zagerij aankomen voor commercieel gebruik en voor alle verdere gebruik van het hout en de producten die van hout worden vervaardigd) of de van hout vervaardigde producten zelf, of die worden aangebracht op of in onderlagen die niet van hout vervaardigd zijn (bv. metselwerk of funderingen van gebouwen) met de bedoeling het aangrenzende hout of de aangrenzende van hout vervaardigde producten te beschermen tegen aanvallen van organismen die hout aantasten (bv. droogrot en termieten) volgens de definitie overeengekomen door het Europees Comité voor Normalisatie (bron CEN/TC 38 „Durability of wood and wood-based products”);

w)   „E1”: een in alle EU-lidstaten toegepaste classificatie voor van hout vervaardigde platen die formaldehyde bevatten, die is gebaseerd op de formaldehyde-emissies. Overeenkomstig de definitie in bijlage B bij EN 13986 wordt een van hout vervaardigde plaat als E1 geclassificeerd indien de emissies equivalent zijn aan concentraties in stationaire toestand van ten hoogste 0,1 ppm (0,124 mg/m3) formaldehyde na 28 dagen in een testruimte bij een test uitgevoerd volgens EN 717-1, of indien het bepaalde formaldehydegehalte ten hoogste 8 mg/100 g ovendroge plaat bedraagt wanneer wordt gemeten volgens EN 120, of indien de formaldehyde-emissies ten hoogste 3,5 mg/m2.h bedragen volgens EN 717-2, of ten hoogste 5,0 mg/m2.h volgens dezelfde methode, maar binnen drie dagen na productie;

x)   „gecoate stoffen”: stoffen met een aan een of beide oppervlakken ervan gehechte, afzonderlijk doorlopende laag van materiaal vervaardigd van rubber en/of kunststof, zoals gedefinieerd in EN 13360, met inbegrip van bekledingsmateriaal dat doorgaans „imitatieleer” wordt genoemd;

y)   „textiel”: natuurlijke vezels, synthetische vezels en synthetische cellulosevezels;

z)   „natuurlijke vezels”: katoen en andere natuurlijke cellulosezaadvezels, vlas en andere bastvezels, wol en andere keratinevezels;

aa)   „synthetische vezels”: acryl-, elastaan-, polyamide-, polyester- en polypropyleenvezels;

bb)   „synthetische cellulosevezels”: lyocell-, modal- en viscosevezels;

cc)   „bekledingsmateriaal”: materiaal dat wordt gebruikt voor de vervaardiging van de bekleding en de opvulling van zitmeubelen, slaapmeubelen of andere meubelen en dat bedekkingsmaterialen kan omvatten zoals leder, gecoate stoffen en textiel, alsmede vulmaterialen zoals van polymeren vervaardigde soepele materialen met een cellenstructuur op basis van rubberlatex en polyurethaan;

dd)   „stof”: een chemisch element en de verbindingen ervan, zoals zij voorkomen in natuurlijke toestand of bij vervaardiging ontstaan, met inbegrip van alle additieven die nodig zijn voor het behoud van de stabiliteit ervan, en alle onzuiverheden ten gevolge van het toegepaste procedé, doch met uitzondering van elk oplosmiddel dat kan worden afgescheiden zonder dat de stabiliteit van de stof wordt aangetast of de samenstelling ervan wordt gewijzigd, zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (6);

ee)   „mengsel”: een mengsel of oplossing bestaande uit twee of meer stoffen zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1907/2006;

ff)   „onderdeel”: stevige en afzonderlijke eenheid met een vorm die niet gewijzigd hoeft te worden vóór de assemblage van het eindproduct in zijn volle functionele vorm, hoewel de plaats ervan kan veranderen tijdens het gebruik van het eindproduct; omvat onder meer scharnieren, schroeven, frames, laden, wielen en planken;

gg)   „onderdeelmaterialen”: materialen waarvan de vorm vóór de assemblage van het meubel of tijdens gebruik van het meubelproduct kan wijzigen; omvat onder meer textiel, leder, gecoate stoffen en polyurethaanschuimen die voor de bekleding en opvulling worden gebruikt. Hout kan bij levering als onderdeelmateriaal worden aangemerkt, maar na zagen en verwerking een onderdeel vormen.

Artikel 3

Om krachtens Verordening (EG) nr. 66/2010 in aanmerking te komen voor de EU-milieukeur, moet een product behoren tot de productengroep „meubelen” zoals gedefinieerd in artikel 1 van dit besluit, en moet het voldoen aan de milieucriteria en de daarmee samenhangende beoordelings- en verificatievereisten die zijn uiteengezet in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 4

De milieucriteria voor de productengroep „meubelen” en de daarmee samenhangende beoordelings- en verificatievereisten zijn zes jaar geldig vanaf de datum van vaststelling van dit besluit.

Artikel 5

Voor administratieve doeleinden wordt aan de productengroep „meubelen” het codenummer „049” toegekend.

Artikel 6

Beschikking 2009/894/EG wordt ingetrokken.

Artikel 7

1.   In afwijking van artikel 6 worden aanvragen voor de EU-milieukeur voor producten die vallen in de productengroep „houten meubelen” die zijn ingediend vóór de datum waarop dit besluit is vastgesteld, beoordeeld aan de hand van de voorwaarden die zijn vastgelegd in Beschikking 2009/894/EG.

2.   Aanvragen voor de EU-milieukeur voor producten die vallen in de productengroep „houten meubelen” die binnen twee maanden na de datum van vaststelling van dit besluit worden ingediend, mogen gebaseerd zijn op zowel de in Beschikking 2009/894/EG als de in dit besluit vastgestelde criteria.

Die aanvragen worden geëvalueerd overeenkomstig de criteria waarop ze zijn gebaseerd.

3.   Een EU-milieukeur die is toegekend op basis van de in Beschikking 2009/894/EG uiteengezette criteria, mag worden gebruikt gedurende een periode van twaalf maanden vanaf de datum waarop dit besluit is vastgesteld.

Artikel 8

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 28 juli 2016.

Voor de Commissie

Karmenu VELLA

Lid van de Commissie


(1)  PB L 27 van 30.1.2010, blz. 1.

(2)  Beschikking 2009/894/EG van de Commissie van 30 november 2009 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de communautaire milieukeur voor houten meubelen (PB L 320 van 5.12.2009, blz. 23).

(3)  Besluit 2014/391/EU van de Commissie van 23 juni 2014 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur aan matrassen (PB L 184 van 25.6.2014, blz. 18).

(4)  Richtlijn 2004/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 inzake de beperking van emissies van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen in bepaalde verven en vernissen en producten voor het overspuiten van voertuigen, en tot wijziging van Richtlijn 1999/13/EG (PB L 143 van 30.4.2004, blz. 87).

(5)  Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1).

(6)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).


BIJLAGE

KADER

CRITERIA VOOR DE EU-MILIEUKEUR

Criteria voor de toekenning van de EU-milieukeur voor meubelen:

1.

Productomschrijving

2.

Algemene vereisten voor gevaarlijke stoffen en mengsels

3.

Hout, kurk, bamboe en rotan

4.

Kunststof

5.

Metalen

6.

Bekledingsmaterialen

7.

Opvulmaterialen

8.

Glas: gebruik van zware metalen

9.

Vereisten in verband met het eindproduct

10.

Consumenteninformatie

11.

Informatie op de EU-milieukeur

EISEN INZAKE BEOORDELING EN CONTROLE

Bij elk criterium worden de specifieke eisen inzake beoordeling en controle vermeld.

Wanneer de aanvrager verplicht is verklaringen, documentatie, analyses, testverslagen of ander bewijsmateriaal in te dienen waaruit blijkt dat aan de criteria is voldaan, kunnen deze afkomstig zijn van de aanvrager en/of diens leverancier(s) en/of hun leveranciers enz., naargelang het geval.

De bevoegde instanties baseren zich bij voorkeur op verklaringen die zijn afgegeven door instellingen die volgens de toepasselijke geharmoniseerde norm voor test- en kalibratielaboratoria erkend zijn, en op controles door instellingen die erkend zijn volgens de toepasselijke geharmoniseerde norm voor instellingen die producten, processen en diensten certificeren.

In voorkomend geval mogen andere testmethoden worden gebruikt dan die voor elk criterium worden vermeld, indien deze door de bevoegde instantie die de aanvraag beoordeelt, als gelijkwaardig worden geaccepteerd.

In voorkomend geval kunnen de bevoegde instanties aanvullende documentatie verlangen en onafhankelijke controles uitvoeren.

Voorwaarde is dat het product voldoet aan alle respectieve wettelijke eisen van het land/de landen waar het product op de markt zal worden gebracht. De aanvrager bevestigt in een verklaring dat het product aan dit vereiste voldoet.

De criteria voor de EU-milieukeur weerspiegelen de producten die vanuit milieuoogpunt het best presteren binnen de meubelmarkt. Voor een gemakkelijkere beoordeling zijn de criteria gegroepeerd per materiaal aangezien veel meubelen slechts een of twee van de bovenvermelde materialen bevatten.

Hoewel het gebruik van chemische producten en het vrijkomen van verontreinigende stoffen onderdeel vormen van het productieproces, wordt het gebruik van gevaarlijke stoffen zo veel mogelijk voorkomen of beperkt tot het laagste niveau dat nodig is om een correcte functie van de meubelen te verkrijgen en tegelijk te voldoen aan strenge kwaliteits- en veiligheidsnormen. Om deze reden worden in uitzonderlijke omstandigheden afwijkende voorwaarden vastgesteld voor specifieke stoffen/groepen stoffen om zo de milieubelasting niet te verschuiven naar andere fasen in de levenscyclus of andere gevolgen, en uitsluitend wanneer er op de markt geen andere haalbare alternatieven zijn.

Criterium 1 — Beschrijving van het product

Technische tekeningen die de assemblage beschrijven van de onderdelen/onderdeelmaterialen en subonderdelen/subonderdeelmaterialen die het eindproduct vormen, en de afmetingen van dat eindproduct, worden aan de bevoegde instantie verstrekt samen met een lijst van materialen voor het product die het totale gewicht van het product zelf vermeldt, evenals de opsplitsing van dat gewicht in de volgende verschillende materialen: massief hout, van hout vervaardigde platen, kurk, bamboe, rotan, kunststof, metaal, leder, gecoate stoffen, textiel, glas en opvulmateriaal.

Resterende materialen die niet onder de bovenvermelde categorieën vallen, worden in de lijst opgenomen als „andere” materialen.

De totale hoeveelheid „andere” materialen mag niet meer dan 5 % van het totale productgewicht bedragen.

Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt documentatie aan de bevoegde instantie, namelijk:

i)

technische tekeningen ter illustratie van de verschillende onderdelen/onderdeelmaterialen en subonderdelen/subonderdeelmaterialen die bij de assemblage van het meubel zijn gebruikt;

ii)

een algemene lijst van materialen die het totaalgewicht van het product vermeldt en de manier waarop dat gewicht is verdeeld over massief hout, van hout vervaardigde platen, kurk, bamboe, rotan, kunststof, metaal, leder, gecoate stoffen, textiel, glas, opvulmateriaal en „andere” materialen. Het gewicht van de verschillende materialen wordt uitgedrukt in gram of kilogram en als percentage van het totaalgewicht van het product.

Criterium 2 — Algemene vereisten voor gevaarlijke stoffen en mengsels

De aanwezigheid in het product en in de onderdelen/onderdeelmaterialen daarvan van stoffen die voldoen aan de criteria om volgens artikel 59, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1907/2006 te worden ingedeeld bij de zeer zorgwekkende stoffen (SVHC) of bij de stoffen en mengsels die voldoen aan de criteria voor indeling, etikettering en verpakking (CLP) conform Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad (1) voor de gevaren vermeld in tabel 1, wordt beperkt in overeenstemming met de criteria 2.1, 2.2 a) en 2.2 b).

Met het oog op dit criterium zijn in tabel 1 de stoffen op de kandidaatslijst voor SVHC's en de gevarenindelingen van de CLP-verordening op basis van hun gevaarlijke eigenschappen in groepen ingedeeld.

Tabel 1

Groepering van gevaren waarvoor een beperking geldt

Gevaren van groep 1 — SVHC's en CLP

Gevaren op grond waarvan een stof of mengsel in groep 1 wordt ingedeeld:

 

Stoffen op de kandidaatslijst voor SVHC's

 

Kankerverwekkend, mutageen en/of giftig voor de voortplanting (CMR) uit categorie 1A of 1B: H340, H350, H350i, H360, H360F, H360D, H360FD, H360Fd, H360Df

Gevaren van groep 2 — CLP

Gevaren op grond waarvan een stof of mengsel in groep 2 wordt ingedeeld:

 

CMR categorie 2: H341, H351, H361f, H361d, H361fd, H362

 

Aquatische toxiciteit categorie 1: H400, H410

 

Acute toxiciteit categorie 1 en 2: H300, H310, H330

 

Aspiratietoxiciteit categorie 1: H304

 

Specifieke doelorgaantoxiciteit (STOT) categorie 1: H370, H372

 

Huidallergeen categorie 1: H317

Gevaren van groep 3 — CLP

Gevaren op grond waarvan een stof of mengsel in groep 3 wordt ingedeeld:

 

Aquatische toxiciteit categorie 2, 3 en 4: H411, H412, H413

 

Acute toxiciteit categorie 3: H301, H311, H331, EUH070

 

STOT categorie 2: H371, H373

2.1.   Beperking van SVHC

Het product en de onderdelen/onderdeelmaterialen ervan mogen geen SVHC's bevatten in concentraties hoger dan 0,10 gewichtsprocent.

Er wordt met betrekking tot dit vereiste geen vrijstelling verleend voor stoffen op de kandidaatslijst voor SVHC's die in concentraties boven de 0,10 gewichtsprocent aanwezig zijn in het product of in de onderdelen/onderdeelmaterialen ervan.

Textiel waaraan de EU-milieukeur is toegekend op grond van de milieucriteria van Besluit 2014/350/EU van de Commissie (2) wordt geacht te voldoen aan criterium 2.1.

Beoordeling en controle: de aanvrager bundelt voor het product en alle onderdelen/onderdeelmaterialen die bij de assemblage van het meubel zijn gebruikt, verklaringen van afwezigheid van SVHC's in concentraties op of boven de aangegeven concentratiegrens. Bij de verklaringen wordt uitgegaan van de recentste versie van de kandidaatslijst van het ECHA (3).

Voor textiel waaraan de EU-milieukeur is toegekend in overeenstemming met Besluit 2014/350/EU, moet een kopie van het EU-milieukeurcertificaat worden verstrekt als bewijs van conformiteit.

2.2.   Beperking op in het meubel gebruikte stoffen en mengsels die zijn ondergebracht in de CLP

De eisen worden in twee delen onderverdeeld op grond van de productiefase van het meubel. Deel a) verwijst naar stoffen en mengsels die worden gebruikt tijdens de afwerking of assemblage die rechtstreeks bij de meubelfabrikant wordt verricht. Deel b) verwijst naar stoffen en mengsels die worden gebruikt tijdens de productie van geleverde onderdelen/onderdeelmaterialen.

Textiel waaraan de EU-milieukeur is toegekend op grond van de milieucriteria van Besluit 2014/350/EU, wordt geacht te voldoen aan de criteria 2.2 a) en 2.2. b).

2.2 a)   Stoffen en mengsels gebruikt door de meubelfabrikant

Geen van de kleefstoffen, vernissen, verven, primers, houtbeitsen, biociden (zoals houtbeschermingsmiddelen), vlamvertragers, vulstoffen, wassen, oliën, voegkitten, dichtingsproducten, kleurstoffen, harsen of smeeroliën die door de fabrikant worden gebruikt, zijn ondergebracht bij de in tabel 1 vermelde CLP-gevaren, tenzij er in tabel 2 specifiek een uitzondering voor wordt gemaakt.

2.2 b)   Stoffen en mengsels gebruikt door leveranciers van welbepaalde onderdelen/onderdeelmaterialen

Dit criterium geldt niet voor afzonderlijke onderdelen/onderdeelmaterialen van leveranciers die: i) minder wegen dan 25 g en die ii) bij normaal gebruik niet in contact komen met de gebruikers.

Geen van de door de leveranciers gebruikte stoffen of mengsels die binnen het hieronder omschreven toepassingsgebied vallen, zijn ondergebracht bij de in tabel 1 vermelde CLP-gevaren tenzij er in tabel 2 specifiek een uitzondering voor wordt gemaakt.

Massief hout en van hout vervaardigde platen: gebruikte kleefstoffen, vernissen, verven, houtbeitsen, biociden (zoals houtbeschermingsmiddelen), primers, vlamvertragers, vulstoffen, wassen, oliën, voegkitten, dichtingsproducten en harsen.

Kunststof: pigmenten, weekmakers, biociden en vlamvertragers gebruikt als additieven.

Metalen: verven, primers of vernissen aangebracht op het metalen oppervlak.

Bekleding van textiel, leder en gecoate stof: gebruikte kleurstoffen, vernissen, optische witmakers, stabilisatiemiddelen, hulpstoffen, vlamvertragers, weekmakers, biociden of water-/vuil-/vlekafstotende middelen.

Opvulmaterialen: op het materiaal aangebrachte biociden, vlamvertragers of weekmakers.

Tabel 2

Afwijkingen van de gevarenbeperkingen in tabel 1 en toepasselijke voorwaarden

Soort stof/mengsel

Toepasselijkheid

Afwijkende indeling(en)

Uitzonderingsvoorwaarden

a)

Biociden (zoals houtbeschermingsmiddelen)

Behandeling van meubelonderdelen en/of bekledingsmaterialen die in het eindproduct zullen worden gebruikt

Alle gevaren van groep 2 en 3 in tabel 1, behalve voor CMR-gevaren

Uitsluitend indien de werkzame stof in de biocide is goedgekeurd of wordt onderzocht in afwachting van een besluit tot goedkeuring, krachtens Verordening (EU) nr. 528/2012 of in bijlage I bij die verordening is opgenomen en in de volgende omstandigheden, in voorkomend geval:

i)

voor in-blik-conserveringsmiddelen die aanwezig zijn in coatingformuleringen die worden aangebracht op onderdelen/onderdeelmaterialen van binnen- of buitenmeubelen;

ii)

voor drogefilmconserveringsmiddelen die aanwezig zijn in coatings die uitsluitend op buitenmeubelen worden aangebracht;

iii)

voor de beschermende behandeling van hout dat wordt gebruikt voor buitenmeubelen, maar alleen als het originele hout niet voldoet aan de vereisten voor duurzaamheidsklasse 1 of 2 volgens EN 350.

iv)

Voor textielstoffen of gecoate stoffen die worden gebruikt in buitenmeubelen.

Controle:

De aanvrager verklaart of en welke werkzame stoffen van de biocide zijn gebruikt bij de vervaardiging van verschillende onderdelen/onderdeelmaterialen van meubelen, gestaafd met verklaringen van leveranciers, desbetreffende veiligheidsinformatiebladen, CAS-nummers en resultaten van tests volgens EN 350, naargelang het geval.

b)

Vlamvertragers

Textiel, leder, gecoate stoffen in meubelbekleding en opvulmaterialen

H317, H373, H411, H412, H413

Het product moet bestemd zijn voor gebruik in toepassingen waarbij voldaan moet worden aan de eisen voor brandbeveiliging in aanbestedingsnormen en -voorschriften van ISO, EN, een lidstaat of de publieke sector.

c)

Vlamvertragers/antimoontrioxide

H351

Antimoontrioxide is uitsluitend toegestaan wanneer is voldaan aan alle volgende voorwaarden:

i)

het product moet bestemd zijn voor gebruik in toepassingen waarbij voldaan moet worden aan de eisen voor brandbeveiliging in aanbestedingsnormen en -voorschriften van ISO, EN, een lidstaat of de publieke sector;

ii)

het wordt gebruikt als synergist met textiel of gecoate stoffen;

iii)

de uitstoot in de lucht op de werkplek waar de vlamvertrager op het textielproduct wordt aangebracht, mag niet hoger zijn dan de grenswaarde voor een acht uur durende beroepsmatige blootstelling van 0,50 mg/m3.

d)

Nikkel

Metalen onderdelen

H317, H351, H372

Uitsluitend toegestaan wanneer het wordt gebruikt in roestvrijstalen of vernikkelde onderdelen en wanneer overeenkomstig EN 1811 minder dan 0,5 μg nikkel/cm2/week vrijkomt.

e)

Chroomverbindingen

H317, H411

Deze afwijking geldt uitsluitend voor chroom-III-verbindingen die worden gebruikt tijdens het galvaniseren (bv. chroom(III)chloride).

f)

Zinkverbindingen

H300, H310, H330, H400, H410

De afwijking geldt alleen voor zinkverbindingen die worden gebruikt tijdens het galvaniseren of dompelverzinken (bijvoorbeeld zinkoxide, zinkchloride en zinkcyanide).

g)

Kleurstoffen voor verven en ongepigmenteerd bedrukken

Textiel, leder, gecoate stoffen in meubelbekleding

H301, H311, H317, H331

Wanneer ververijen en printers gebruikmaken van stofvrije kleurstofformuleringen of automatische dosering en toevoer van kleurstoffen om de blootstelling van werknemers te minimaliseren.

H411, H412, H413

Verfprocessen waarbij gebruik wordt gemaakt van reactieve, directe, kuip- of zwavelkleurstoffen met deze aanduidingen moeten minimaal aan een van de volgende voorwaarden voldoen:

i)

gebruik van kleurstoffen met een hoge affiniteit;

ii)

verwezenlijking van een uitvalpercentage van minder dan 3,0 %;

iii)

gebruik van instrumentatie voor kleuraanpassing;

iv)

invoering van operationele standaardprocedures voor het verfproces;

v)

gebruik van kleurverwijdering voor de afvalwaterbehandeling (*).

Het gebruik van kleuroplossingen en/of digitale drukprocessen is van deze voorwaarden vrijgesteld.

h)

Optische witmakers

Textiel, leder, gecoate stoffen in meubelbekleding

H411, H412, H413

Optische witmakers mogen alleen in onderstaande gevallen worden gebruikt:

i)

bij witte bedrukking,

ii)

als additieven tijdens de productie van acryl, polyamide of polyester met gerecycleerd materiaal.

i)

Water-, vuil- en vlekafstotende middelen

Mogen worden gebruikt in oppervlaktebehandelingen van meubelonderdelen/onderdeelmaterialen

H413

Het afstotende middel en de afbraakproducten ervan moeten ofwel:

i)

gemakkelijk en/of inherent biologisch afbreekbaar zijn, ofwel

ii)

een laag potentieel voor bioaccumulatie hebben (een verdelingscoëfficiënt octanol/water log Kow ≤ 3,2 of een bioconcentratiefactor (BCF) < 100) in het aquatisch milieu, met inbegrip van aquatisch sediment.

j)

Stabilisatiemiddelen en vernissen

Mogen worden gebruikt bij de productie van gecoate stoffen

H411, H412, H413

Automatische dosering en/of persoonlijke beschermingsmiddelen moeten worden gebruikt om blootstelling van de werknemers zo miniem mogelijk te houden. Ten minste 95 % van deze additieven moet binnen 28 dagen een afbraak van ten minste 80 % van de opgeloste organisch gebonden koolstof te zien geven met behulp van de testmethoden OESO 303 A/B en/of ISO 11733.

k)

Hulpstoffen (omvat draagstoffen, uitloopmiddelen, dispergeermiddelen, oppervlakteactieve stoffen, verdikkingsmiddelen en bindmiddelen)

Mogen worden gebruikt bij de behandeling van meubelbekledingsmaterialen (textiel, leder of gecoate stoffen)

H301, H311, H317, H331, H371, H373, H411, H412, H413, EUH070

Recepten worden geformuleerd met behulp van automatische doseersystemen en processen volgen de operationele standaardprocedures.

Stoffen die zijn ingedeeld in H311 of H331, mogen niet op het materiaal aanwezig zijn in hogere concentraties dan 1,0 gewichtsprocent.

l)

Verven, vernissen, harsen en kleefstoffen

Elk meubelonderdeel/-onderdeelmateriaal

H304, H317, H412, H413, H371, H373

Er moet een veiligheidsinformatieblad (SDS) van het chemische mengsel worden verstrekt, dat duidelijk de correcte persoonlijke beschermingsmiddelen vermeldt evenals de passende procedures voor opslag, hantering, gebruik of verwijdering van deze mengsels tijdens gebruik, en een verklaring dat deze maatregelen worden nageleefd.

H350

Alleen van toepassing op harsen op basis van formaldehyde waarbij het gehalte aan vrij formaldehyde in de formulering van de hars (harsen, kleefstoffen en verharders) niet meer bedraagt dan 0,2 gewichtsprocent, zoals bepaald door middel van ISO 11402 of een gelijkwaardige methode.

m)

Smeeroliën

In onderdelen die bij normaal gebruik herhaaldelijk zullen worden bewogen.

Alle in tabel 1 vermelde gevaren uit groep 2, behalve CMR, en uit groep 3

Smeeroliën zijn uitsluitend toegestaan als aan de hand van de desbetreffende OESO- of ISO-proeven kan worden aangetoond dat ze gemakkelijk of inherent biologisch afbreekbaar zijn in het aquatisch milieu, met inbegrip van aquatisch sediment.

Beoordeling en controle: de aanvrager overlegt een verklaring van overeenstemming met de criteria 2.2 a) en 2.2 b), in voorkomend geval gestaafd met verklaringen van de leveranciers. De verklaringen worden gestaafd met lijsten van de desbetreffende gebruikte mengsels of stoffen, in combinatie met informatie over de indeling of niet-indeling ervan als gevaarlijke stof.

Voor elk van de stoffen of mengsels wordt de verklaring van indeling of niet-indeling als gevaarlijke stof met de volgende informatie gestaafd:

i)

het CAS-, EG- of lijstnummer (zo mogelijk ook voor mengsels);

ii)

de fysieke vorm en toestand waarin de stof of het mengsel wordt gebruikt;

iii)

geharmoniseerde gevarenindelingen volgens de CLP-verordening voor stoffen;

iv)

zelfverklaarde indelingen in de databank van krachtens REACH geregistreerde stoffen van het ECHA (4) (indien er geen geharmoniseerde indeling beschikbaar is);

v)

mengselindelingen volgens de criteria van de CLP-verordening.

Bij de beschouwing van zelfverklaarde indelingen in de databank van krachtens REACH geregistreerde stoffen wordt voorrang gegeven aan indelingen van gezamenlijke aanvragen.

Als een indeling volgens de databank van krachtens REACH geregistreerde stoffen is opgenomen met de aantekening „gegevens ontbreken” („data-lacking”) of „niet afdoende” („inconclusive”), of als een stof nog niet in het REACH-systeem is geregistreerd, worden toxicologische gegevens overgelegd die voldoen aan de vereisten van bijlage VII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 en voldoende onderbouwing vormen voor zelfverklaarde indelingen overeenkomstig bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 en de ondersteunende richtsnoeren van het ECHA. Wanneer een vermelding in de databank de aantekening „gegevens ontbreken” of „niet afdoende” bevat, worden de zelfverklaarde indelingen gecontroleerd, waarbij de volgende informatiebronnen worden geaccepteerd:

i)

toxicologische onderzoeken en gevarenbeoordelingen van soortgelijke regelgevende agentschappen (5), regelgevende instanties van de lidstaten of intergouvernementele instanties;

ii)

een veiligheidsinformatieblad (SDS) dat volledig is ingevuld overeenkomstig bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1907/2006;

iii)

een gedocumenteerde beoordeling door een deskundige, afkomstig van een professionele toxicoloog. Deze beoordeling is gebaseerd op een overzicht van de wetenschappelijke literatuur en op bestaande testgegevens, zo nodig aangevuld met de resultaten van nieuwe tests, uitgevoerd door onafhankelijke laboratoria met methoden die door het ECHA zijn erkend;

iv)

een verklaring, in voorkomend geval gebaseerd op een beoordeling door een deskundige, afgegeven door een geaccrediteerde conformiteitsbeoordelingsinstantie die gevarenbeoordelingen uitvoert op basis van de gevarenindelingen van het mondiaal geharmoniseerd classificatie- en etiketteringssysteem voor chemische stoffen (GHS) of de CLP-verordening.

Overeenkomstig bijlage XI bij de Verordening (EG) nr. 1907/2006 mag informatie over de gevaarlijke eigenschappen van stoffen of mengsels ook worden verkregen door andere middelen dan met tests, bijvoorbeeld met behulp van alternatieve methoden, zoals in-vitromethoden, via kwantitatieve structuuractiviteitsmodellen of door gebruik te maken van groepering of „read-across”.

Voor de vrijgestelde stoffen en mengsels uit tabel 2 toont de aanvrager aan dat aan alle voorwaarden voor vrijstelling is voldaan.

Van textiel vervaardigde materialen waaraan de EU-milieukeur is toegekend in overeenstemming met Besluit 2014/350/EU, worden geacht te voldoen aan de criteria 2.2 a) en 2.2 b). Er moet echter een kopie van het EU-milieukeurcertificaat worden verstrekt.

Criterium 3 — Hout, kurk, bamboe en rotan

De term „hout” geldt niet alleen voor massief hout, maar ook voor houtschilfers en houtvezels. Wanneer de criteria alleen verwijzen naar van hout vervaardigde platen, wordt dit vermeld in de titel van die criteria.

Met behulp van vinylchloridemonomeer (vcm) vervaardigde kunstoffolies mogen in geen enkel onderdeel van het meubel worden gebruikt.

3.1.   Duurzaam hout, duurzame kurk, bamboe en rotan

Dit criterium geldt uitsluitend wanneer het houtgehalte of het gehalte aan van hout vervaardigde platen meer dan 5 gewichtsprocent van het eindproduct (exclusief de verpakking) uitmaakt.

Voor alle hout, kurk, bamboe en rotan zijn geldige certificaten inzake de controleketen afgegeven in het kader van een certificeringsregeling van een onafhankelijke derde partij, zoals Forest Stewardship Council (FSC — Raad voor duurzaam bosbeheer), het Programme for the Endorsement of Forest Certification (PEFC — programma ter ondersteuning van boscertificering) of een gelijkwaardige certificering.

Voor alle primair hout, primaire kurk, bamboe en rotan, die niet afkomstig mogen zijn van ggo-soorten, zijn geldige certificaten van duurzaam bosbeheer vereist, afgegeven op basis van een onafhankelijk, door derden beheerd certificatiesysteem zoals FSC, PEFC of gelijkwaardig.

Wanneer een certificeringsregeling toestaat dat ongecertificeerd materiaal met gecertificeerd en/of gerecycleerd materiaal wordt gemengd in een product of productlijn, is ten minste 70 % van het hout, de kurk, bamboe of rotan, naargelang het geval, primair materiaal en/of gerecycleerd materiaal met een certificaat inzake duurzaamheid.

Voor ongecertificeerd materiaal is een controlesysteem vereist dat garandeert dat het materiaal afkomstig is van een legale bron en voldoet aan eventuele andere eisen van de certificeringsregeling met betrekking tot ongecertificeerd materiaal.

De certificeringsinstanties die certificaten met betrekking tot bosbeheer en/of controleketens afgeven, worden door die certificeringsregeling geaccrediteerd/erkend.

Beoordeling en controle: de aanvrager of, in voorkomend geval, de leverancier van het materiaal, verstrekt een verklaring van overeenstemming, gestaafd met een of meer geldige certificaten inzake de controleketen afgegeven in het kader van een certificeringsregeling van een onafhankelijke derde partij voor alle hout, kurk, bamboe of rotan dat in het product of de productielijn gebruikt is, en toont aan dat ten minste 70 % van het materiaal afkomstig is van bossen of gebieden die worden beheerd volgens de beginselen van duurzaam bosbeheer, en/of van gerecycleerde bronnen die voldoen aan de vereisten vastgesteld door de desbetreffende certificeringsregeling inzake de controleketen van een onafhankelijke derde partij. FSC, PEFC en gelijkwaardige systemen worden aanvaard als een onafhankelijk, door derden beheerd certificatiesysteem. Indien het systeem niet specifiek vereist dat al het primair materiaal afkomstig is van niet-ggo-soorten, moet dit met aanvullende bewijsstukken worden aangetoond.

Indien het product of de productielijn ongecertificeerd primair materiaal bevat, worden bewijsstukken verstrekt die aantonen dat het ongecertificeerde primaire materiaal minder dan 30 % uitmaakt en wordt ondersteund door een controlesysteem dat garandeert dat het materiaal afkomstig is van een legale bron en voldoet aan eventuele andere vereisten van het certificatiesysteem met betrekking tot ongecertificeerd materiaal.

3.2.   Aan beperkingen onderworpen stoffen

Naast de algemene voorwaarden inzake gevaarlijke stoffen, vastgesteld in criterium 2, gelden de volgende voorwaarden specifiek voor meubelonderdelen vervaardigd van hout, kurk, bamboe of rotan of specifiek uitsluitend voor van hout vervaardigde platen wanneer die term in de titel van het criterium wordt vermeld:

3.2 a)   Contaminanten in gerecycleerd hout dat is gebruikt in van hout vervaardigde platen

Eventuele gerecycleerde houtvezels of houtschilfers die zijn gebruikt bij de productie van van hout vervaardigde platen, worden getest in overeenstemming met de norm van de European Panel Federation (EPF) betreffende de leveringsvoorwaarden van gerecycleerd hout (6) en moeten voldoen aan de in tabel 3 vermelde grenswaarden voor contaminanten.

Tabel 3

Grenswaarden voor contaminanten in gerecycleerd hout

Contaminant

Grenswaarden

(mg/kg gerecycleerd hout)

Contaminant

Grenswaarden

(mg/kg gerecycleerd hout)

Arseen (As)

25

Kwik (Hg)

25

Cadmium (Cd)

50

Fluor (F)

100

Chroom (Cr)

25

Chloor (Cl)

1 000

Koper (Cu)

40

Pentachloorfenol (PCP)

5

Lood (Pb)

90

Creosoot (Benzo(a)pyreen)

0,5

Beoordeling en controle: de aanvrager moet het volgende verstrekken:

i)

een verklaring van de fabrikant van de van hout vervaardigde platen dat er in de plaat geen gerecycleerde houtvezels werden gebruikt, of

ii)

een verklaring van de fabrikant van de van hout vervaardigde platen dat alle gebruikte gerecycleerde houtvezels representatief getest zijn overeenkomstig de „EPF Standard conditions for the delivery of recycled wood” van 2002, gestaafd met de nodige testverslagen die aantonen dat de monsters van gerecycleerd hout beantwoorden aan de grenswaarden in tabel 3, of

iii)

een verklaring van de fabrikant van de van hout vervaardigde platen dat alle gebruikte gerecycleerde houtvezels representatief getest zijn overeenkomstig andere normen die gelijkwaardige of striktere grenswaarden hebben dan de „EPF Standard conditions for the delivery of recycled wood” van 2002, gestaafd met de nodige testverslagen die aantonen dat de monsters van gerecycleerd hout beantwoorden aan de grenswaarden in tabel 3.

3.2 b)   Zware metalen in verven, primers en vernissen

Verven, primers of vernissen die worden gebruikt op hout of op van hout vervaardigde materialen, mogen geen stoffen op basis van cadmium, lood, chroom VI, kwik, arseen of selenium bevatten in concentraties hoger dan 0,010 gewichtsprocent voor elk afzonderlijk metaal in de formulering van de verf, primer of vernis in het blik.

Beoordeling en controle: de aanvrager of, in voorkomend geval, de leverancier van het materiaal verstrekt een verklaring van overeenstemming met dit criterium evenals het respectieve veiligheidsinformatieblad van de leveranciers van de gebruikte verven, primers en/of vernissen.

3.2 c)   VOS in verven, primers en vernissen

Dit criterium geldt niet voor onbehandelde houten oppervlakken of natuurlijke houten oppervlakken die zijn behandeld met zeep, was of olie.

Dit criterium geldt alleen wanneer het gehalte aan gecoat hout of gecoate van hout vervaardigde platen (m.u.v. onbehandelde houten oppervlakken of natuurlijke houten oppervlakken die zijn behandeld met zeep, was of olie) hoger is dan 5 gewichtsprocent in het eindproduct (exclusief de verpakking).

Dit criterium hoeft niet te worden nageleefd als kan worden aangetoond dat voldaan is aan criterium 9.5.

Het VOS-gehalte van de verf, primer of vernis die gebruikt is voor het coaten van hout of van hout vervaardigde platen die in het meubel zijn gebruikt, mag niet hoger zijn dan 5 % (concentratie in het blik).

Er mogen echter coatings met een hoger VOS-gehalte worden gebruikt, als kan worden aangetoond dat:

de totale hoeveelheid VOS in de verf, primer of vernis die tijdens de coatingwerkzaamheden wordt gebruikt, minder bedraagt dan 30 g/m2 van het gecoate oppervlak, of

de totale hoeveelheid VOS in de verf, primer of vernis die tijdens de coatingwerkzaamheden wordt gebruikt, tussen 30 en 60 g/m2 van het gecoate oppervlak bedraagt en dat de kwaliteit van de afwerking van het oppervlak voldoet aan alle eisen in tabel 4.

Tabel 4

Kwaliteitseisen voor de afwerking van het oppervlak indien het VOS-gehalte van de aangebrachte coating 30-60 g/m2 bedraagt

Testnorm

Voorwaarde

Vereist resultaat

EN 12720 Meubelen — Beoordeling van de weerstand van het oppervlak tegen koude vloeistoffen

Contact met water

Geen verandering na contact dat 24 uur duurt

Contact met vet

Geen verandering na contact dat 24 uur duurt

Contact met alcohol

Geen verandering na contact dat 1 uur duurt

Contact met koffie

Geen verandering na contact dat 1 uur duurt

EN 12721 Meubelen — Beoordeling van de weerstand van het oppervlak tegen vochtige warmte

Contact met een hittebron van 70 °C

Geen verandering na testen

EN 12722 Meubelen — Beoordeling van de weerstand van het oppervlak tegen droge warmte

Contact met een hittebron van 70 °C

Geen verandering na testen

EN 15186 Meubelen — Beoordeling van de oppervlakteweerstand tegen krassen

Contact met diamanten kraspen

Methode A: geen krassen ≥ 0,30 mm wanneer er een belasting van 5 N is toegepast, of

Methode B: geen zichtbare krassen in ≥ 6 gleuven in het modelplaatje wanneer er een belasting van 5 N is toegepast

Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een conformiteitsverklaring, met vermelding of het meubel conform is omdat het van dit criterium is vrijgesteld, dan wel of het conform is door het gecontroleerde gebruik van VOS tijdens de coating.

In het laatste geval wordt de verklaring van de aanvrager gestaafd met informatie van de verf-, primer- of vernisleverancier waarin het VOS-gehalte en de dichtheid van de verf, primer of vernis (beide in g/L) worden vermeld, evenals een berekening van het effectieve percentage VOS-gehalte.

Als het VOS-gehalte van de verf, primer of vernis meer dan 5 % (concentratie in het blik) bedraagt, moet de aanvrager:

i)

berekeningen overleggen die aantonen dat de effectieve hoeveelheid VOS die op het gecoate oppervlak van het definitieve, geassembleerde meubel is aangebracht, minder dan 30 g/m2 bedraagt in overeenstemming met de in aanhangsel I verstrekte richtsnoeren, of

ii)

berekeningen overleggen die aantonen dat de effectieve hoeveelheid VOS die op het gecoate oppervlak van het definitieve, geassembleerde meubel is aangebracht, minder dan 60 g/m2 bedraagt in overeenstemming met de in aanhangsel I verstrekte richtsnoeren, en testverslagen verstrekken die bewijzen dat de afwerking van het oppervlak voldoet aan de vereisten van tabel 4.

3.3.   Formaldehyde-emissies uit van hout vervaardigde platen

Dit criterium geldt uitsluitend wanneer het percentage van hout vervaardigde platen in het eindproduct (met uitzondering van de verpakking) hoger is dan 5 gewichtsprocent.

Formaldehyde-emissies uit alle geleverde van hout vervaardigde platen, in de vorm waarin ze worden gebruikt in het meubel (anders gezegd, al dan niet gecoat, gefineerd of van een beschermende deklaag voorzien), en die zijn vervaardigd met behulp van harsen op basis van formaldehyde, moeten:

lager zijn dan 50 % van de grenswaarde waardoor ze kunnen worden ingedeeld als E1;

lager zijn dan 65 % van de E1-grenswaarde, als er sprake is van middelhardboard (MDF);

lager zijn dan de grenswaarden vastgesteld in CARB Phase II of de Japanse normen F-3- of F-4-sterren.

Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een verklaring van overeenstemming met dit criterium, waarin hij verklaart de platen niet te hebben gewijzigd of behandeld op een andere manier die de naleving van de formaldehyde-emissiegrenswaarden van de geleverde platen in het gedrang zou brengen. De beoordeling en controle van platen met een lage formaldehyde-emissie verschillen afhankelijk van de certificeringsregeling waartoe ze behoren. De verificatiedocumentatie die voor elke regeling is vereist, wordt beschreven in tabel 5.

Tabel 5

Beoordeling en controle van platen met een lage formaldehyde-emissie

Certificeringsregeling

Verificatiedocumentatie

E1 (zoals gedefinieerd in bijlage B bij EN 13986)

Een verklaring van de fabrikant van de van hout vervaardigde platen die vermeldt dat de plaat voldoet aan 50 % van de E1-emissiegrenswaarden of, als er sprake is van middelhardboard (MDF), aan 65 % van de E1-emissiewaarden, gestaafd met testverslagen overeenkomstig EN 717-2, EN 120, EN 717-1 of gelijkwaardige methoden.

CARB — California Air Resources Board: Phase II-grenswaarden

Een verklaring van de fabrikant van de van hout vervaardigde platen, gestaafd met testresultaten overeenkomstig ASTM E1333 of ASTM D6007, die aantonen dat de platen voldoen aan de Phase II-formaldehyde-emissiegrenswaarden zoals gedefinieerd in de California Composite Wood Products Regulation 93120 (7).

De van hout vervaardigde plaat mag worden geëtiketteerd overeenkomstig hoofdstuk 93120.3(e), met gegevens betreffende de naam van de producent, het partijnummer van het product en het door CARB toegekende nummer voor de derde partij die het certificaat heeft afgegeven (dit onderdeel is niet verplicht als de producten buiten Californië worden verkocht of als ze werden vervaardigd zonder toevoeging van formaldehyde of bepaalde harsen op basis van formaldehyde met zeer lage formaldehyde-emissies).

Grenswaarden volgens F-3- of 4-sterren

Een verklaring van de fabrikant van de van hout vervaardigde platen in verband met de conformiteit met de formaldehyde-emissiegrenswaarden volgens JIS A 5905 (voor houtvezelplaat) of JIS A 5908 (voor spaanplaat en multiplex), gestaafd met testgegevens volgens de JIS A 1460-exsiccatormethode.

Criterium 4 — Kunststof

Met behulp van vinylchloridemonomeer (vcm) vervaardigde kunstoffen mogen in geen enkel onderdeel van het meubel worden gebruikt.

4.1.   Markering van kunststofonderdelen

Kunststofonderdelen met een massa groter dan 100 g worden gemarkeerd conform EN ISO 11469 en EN ISO 1043 (delen 1-4). De letters die voor de markeringen worden gebruikt, zijn ten minste 2,5 mm hoog.

Wanneer er doelbewust vulstoffen, vlamvertragers of weekmakers in de kunststof zijn opgenomen in verhoudingen groter dan 1 gewichtsprocent, moet de aanwezigheid ervan ook worden opgenomen in de markering conform EN ISO 1043 delen 2-4.

In uitzonderlijke gevallen is het niet verplicht om kunststofonderdelen met een groter gewicht dan 100 g te markeren:

als de markering invloed zou hebben op de prestaties of de functionaliteit van het kunststofonderdeel;

als de productiemethode het aanbrengen van de markering technisch onmogelijk maakt;

als onderdelen niet kunnen worden gemarkeerd omdat ze niet voldoende ruimte bieden voor een leesbaar opschrift dat door een recyclingmedewerker kan worden herkend.

In bovenstaande gevallen, wanneer markering niet verplicht is, worden verdere gegevens over het polymeertype en eventuele additieven conform de vereisten van EN ISO 11469 en EN ISO 1043 (delen 1-4) opgenomen bij de in criterium 10 bedoelde consumenteninformatie.

Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een verklaring van overeenstemming met dit criterium, met daarbij een lijst van alle kunststofonderdelen met een gewicht van meer dan 100 g in het meubel en de vermelding of deze al dan niet gemarkeerd zijn in overeenstemming met EN ISO 11469 en EN ISO 1043 (delen 1-4).

De markering van kunststofonderdelen moet duidelijk zichtbaar zijn tijdens een visueel onderzoek van het kunststofonderdeel. De markering hoeft niet noodzakelijk duidelijk zichtbaar te zijn op het meubel na de eindassemblage.

Als kunststofonderdelen met een hoger gewicht dan 100 g niet gemarkeerd zijn, verstrekt de aanvrager een rechtvaardiging daarvoor en geeft hij aan waar de desbetreffende informatie is opgenomen in de consumenteninformatie.

Bij twijfel over de aard van de kunststof voor onderdelen met een hoger gewicht dan 100 g en ingeval leveranciers de vereiste informatie niet verstrekken, worden als bewijs gegevens verstrekt van laboratoriumproeven met behulp van infrarood- of Ramanspectroscopie of andere geschikte analytische technieken die de aard van het kunststofpolymeer en de hoeveelheid vulstoffen of andere additieven vaststellen, ter staving van de EN ISO 11469- en EN ISO 1043-markering.

4.2.   Aan beperkingen onderworpen stoffen

Naast de in criterium 2 vastgestelde algemene vereisten voor gevaarlijke stoffen gelden de onderstaande voorwaarden voor kunststofonderdelen.

4.2 a)   Zware metalen in kunststofadditieven

Kunststofonderdelen en oppervlaktelagen mogen niet worden vervaardigd met behulp van additieven die verbindingen met cadmium (Cd), chroom VI (CrVI), lood (Pb), kwik (Hg) of tin (Sn) bevatten.

Beoordeling en controle: de aanvrager dient een verklaring in waaruit blijkt dat aan dit criterium is voldaan.

Wanneer er uitsluitend primaire kunststof wordt gebruikt, wordt een verklaring van de leverancier van het primaire kunststofmateriaal aanvaard dat er geen additieven zijn gebruikt die cadmium, chroom VI, lood, kwik of tin bevatten.

Wanneer primaire kunststof gecombineerd is met kunststofrecyclaten vóór consumptie die afkomstig zijn van bekende bronnen, en/of met polyethyleentereftalaat (pet), polystyreen (PS), polyethyleen (PE) of polypropyleen (PP) na consumptie die afkomstig is van de gemeentelijke afvalophaling, wordt een verklaring van de leverancier van het gerecycleerde kunststofmateriaal aanvaard dat er geen verbindingen met cadmium, chroom VI, lood, kwik of tin doelbewust zijn toegevoegd.

Als er geen passende verklaringen worden verstrekt door de leverancier, of wanneer primaire kunststof wordt gecombineerd met recyclaten vóór consumptie die afkomstig zijn van gemengde of onbekende bronnen, tonen representatieve tests van de kunststofonderdelen aan dat de in tabel 6 vermelde voorwaarden zijn nageleefd.

Tabel 6

Beoordeling en controle van onzuiverheden van zware metalen in kunststof

Metaal

Methode

Grenswaarde (mg/kg)

Primair

Gerecycleerd

Cd

XRF (röntgenfluorescentieanalyse) of zuur digereren gevolgd door spectrofotometrie met inductief gekoppeld plasma of atomaire absorptiespectrofotometrie of andere evenwaardige methoden voor het meten van het totale metaalgehalte

100

1 000

Pb

100

1 000

Sn

100

1 000

Hg

100

1 000

CrVI

EN 71-3

0,020

0,20

4.3.   Gehalte aan gerecycleerde kunststof

Dit criterium geldt uitsluitend wanneer het totale gehalte aan kunststofmateriaal in het meubel hoger is dan 20 % van het totale productgewicht (m.u.v. de verpakking).

Het gemiddelde recyclinggehalte van kunststofonderdelen (m.u.v. de verpakking) moet ten minste 30 gewichtsprocent zijn.

Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een verklaring van de leverancier(s) van de kunststof die het gemiddelde gehalte aan gerecycleerde kunststof in het eindproduct vermeldt. Wanneer de kunststofonderdelen afkomstig zijn van verschillende bronnen of leveranciers, wordt het gemiddelde recyclinggehalte voor elke kunststofbron berekend en wordt het totale gemiddelde gehalte aan gerecycleerde kunststof in het eindproduct vermeld.

De verklaring betreffende het gehalte aan gerecycleerde kunststof van de kunststoffabrikant(en) wordt gestaafd met traceerbaarheidsdocumentatie voor de kunststofrecyclaten. Het is ook mogelijk om leveringsinformatie van een partij te verstrekken, volgens het kader vastgesteld in tabel 1 van EN 15343.

Criterium 5 — Metalen

Naast de in criterium 2 vastgestelde algemene vereisten voor gevaarlijke stoffen gelden de onderstaande voorwaarden voor de metalen onderdelen van het meubel.

5.1.   Beperkingen in verband met galvaniseren

Verbindingen met chroom VI of cadmium worden niet gebruikt voor het galvaniseren van metalen onderdelen die in het eindproduct worden gebruikt.

Het gebruik van nikkel bij het galvaniseren is uitsluitend toegestaan wanneer overeenkomstig EN 1811 minder dan 0,5 μg nikkel/cm2/week uit het gegalvaniseerde onderdeel vrijkomt.

Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een verklaring afkomstig van de leverancier van het metalen onderdeel/de metalen onderdelen dat er geen galvanisatie met chroom VI of cadmium op is toegepast.

Wanneer bij het galvaniseren nikkel is gebruikt, verstrekt de aanvrager een verklaring van de leverancier van het metalen onderdeel/de metalen onderdelen, gestaafd met een testverslag overeenkomstig EN 1811, waarbij de resultaten aangeven dat minder dan 0,5 μg nikkel/cm2/week vrijkomt.

5.2.   Zware metalen in verven, primers en vernissen

Verven, primers of vernissen die op metalen onderdelen worden gebruikt, mogen geen additieven op basis van cadmium, lood, chroom VI, kwik, arseen of selenium bevatten in concentraties hoger dan 0,010 gewichtsprocent voor elk afzonderlijk metaal in de formulering van de verf, primer of vernis in het blik.

Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een verklaring van overeenstemming met dit criterium evenals het respectieve veiligheidsinformatieblad van de leveranciers van de gebruikte verven, primers en/of vernissen.

5.3.   Het VOS-gehalte in verven, primers en vernissen

Dit subcriterium geldt uitsluitend wanneer het gehalte aan gecoate metalen onderdelen meer dan 5 gewichtsprocent van het eindproduct (exclusief de verpakking) uitmaakt.

Dit subcriterium hoeft niet te worden nageleefd als kan worden aangetoond dat voldaan is aan criterium 9.5.

Het VOS-gehalte van de verf, primer of vernis die gebruikt is voor het coaten van metalen onderdelen die in het meubel zijn gebruikt, mag niet hoger zijn dan 5 % (concentratie in het blik).

Er mogen echter coatings met een hoger VOS-gehalte worden gebruikt, als kan worden aangetoond dat:

de totale hoeveelheid VOS in de verf, primer of vernis die tijdens de coatingwerkzaamheden wordt gebruikt, minder bedraagt dan 30 g/m2 van het gecoate oppervlak, of

de totale hoeveelheid VOS in het volume aan verf, primer of vernis dat tijdens de coatingwerkzaamheden wordt gebruikt, tussen 30 en 60 g/m2 van het gecoate oppervlak bedraagt en dat de kwaliteit van de afwerking van het oppervlak voldoet aan alle eisen vastgesteld in tabel 7.

Tabel 7

Kwaliteitseisen voor de afwerking van het oppervlak indien het VOS-gehalte van de aangebrachte coating 30-60 g/m2 bedraagt.

Testnorm

Voorwaarde

Vereist resultaat

EN 12720 Meubelen — Beoordeling van de weerstand van het oppervlak tegen koude vloeistoffen

Contact met water

Geen verandering na contact dat 24 uur duurt

Contact met vet

Geen verandering na contact dat 24 uur duurt

Contact met alcohol

Geen verandering na contact dat 1 uur duurt

Contact met koffie

Geen verandering na contact dat 1 uur duurt

EN 12721 Meubelen — Beoordeling van de weerstand van het oppervlak tegen vochtige warmte

Contact met een hittebron van 70 °C

Geen verandering na testen

EN 12722 Meubelen — Beoordeling van de weerstand van het oppervlak tegen droge warmte

Contact met een hittebron van 70 °C

Geen verandering na testen

EN 15186 Meubelen — Beoordeling van de oppervlakteweerstand tegen krassen

Contact met diamanten kraspen

Methode A: geen krassen ≥ 0,30 mm wanneer er een belasting van 5 N is toegepast, of

Methode B: geen zichtbare krassen in ≥ 6 gleuven in het modelplaatje wanneer er een belasting van 5 N is toegepast

Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een conformiteitsverklaring, met vermelding of het meubel conform is omdat het van dit criterium is vrijgesteld, dan wel of het conform is door het gecontroleerde gebruik van VOS tijdens de coating.

In het laatste geval wordt de verklaring van de aanvrager gestaafd met informatie van de verf-, primer- of vernisleverancier waarin het VOS-gehalte en de dichtheid van de verf, primer of vernis (beide in g/L) worden vermeld, evenals een berekening van het effectieve percentage VOS-gehalte.

Als het VOS-gehalte van de verf, primer of vernis meer dan 5 % (concentratie in het blik) bedraagt, moet de aanvrager:

berekeningen overleggen die aantonen dat de effectieve hoeveelheid VOS die op het gecoate oppervlak van het definitieve, geassembleerde meubel is aangebracht, minder dan 30 g/m2 bedraagt in overeenstemming met de in aanhangsel I verstrekte richtsnoeren, of

berekeningen overleggen die aantonen dat de effectieve hoeveelheid VOS die op het gecoate oppervlak van het definitieve, geassembleerde meubel is aangebracht minder dan 60 g/m2 bedraagt in overeenstemming met de in aanhangsel I verstrekte richtsnoeren, en testverslagen verstrekken die aantonen dat de afwerking van het oppervlak voldoet aan de vereisten van tabel 7.

Criterium 6 — Bekledingsmaterialen

Met behulp van vinylchloridemonomeer (vcm) vervaardigde bekledingsmaterialen mogen in geen enkel onderdeel van het meubel worden gebruikt.

6.1.   Eisen in verband met fysische kwaliteit

Leder dat als bekledingsmateriaal wordt gebruikt, voldoet aan de eisen in verband met fysische kwaliteit vermeld in aanhangsel II.

Textiel dat als bekledingsmateriaal wordt gebruikt, voldoet aan de eisen in verband met fysische kwaliteit vermeld in tabel 8.

Gecoate stoffen die als bekledingsmateriaal worden gebruikt, voldoen aan de eisen in verband met fysische kwaliteit vermeld in tabel 9.

Tabel 8

Fysische eisen voor bekledingsmaterialen van textiel voor de bekleding van meubelen

Testfactor

Methode

Afneembare en wasbare bekleding

Niet-afneembare en wasbare bekleding

Verandering van de afmetingen bij wassen en drogen

Huishoudelijke wasprocedures: ISO 6330 + EN ISO 5077 (driemaal wassen op de temperatuur die aangegeven is op het product met na elke wascyclus een droogcyclus in de droogtrommel)

Industriële wasprocedures: ISO 15797 + EN ISO 5077 (bij ten minste 75 °C)

Geweven meubelstoffen: ± 2,0 %

Geweven tijk: ± 3,0 %

Niet-geweven tijk: ± 5,0 %

Niet-geweven meubelstoffen: ± 6,0 %

n.v.t.

Kleurvastheid bij wassen

Huishoudelijke wasprocedures: ISO 105-C06

Industriële wasprocedures: ISO 15797 + ISO 105-C06 (bij ten minste 75 °C)

≥ niveau 3-4 voor kleurverandering

≥ niveau 3-4 voor vlekken

n.v.t.

Kleurvastheid bij nat wrijven (**)

ISO 105 X12

≥ niveau 2-3

≥ niveau 2-3

Kleurvastheid bij droog wrijven (**)

ISO 105 X12

≥ niveau 4

≥ niveau 4

Kleurvastheid ten opzichte van licht

ISO 105 B02

≥ niveau 5 (***)

≥ niveau 5 (***)

Stofbestendigheid tegen pluizen en slijtage

Gebreide en niet-geweven producten: ISO 12945-1

Geweven stoffen: ISO 12945-2

ISO 12945-1 resultaat > 3

ISO 12945-2 resultaat > 3

ISO 12945-1 resultaat > 3

ISO 12945-2 resultaat > 3


Tabel 9

Fysische eisen voor gecoate stoffen die dienen voor de bekleding van meubelen

Eigenschap

Methode

Eis

Treksterkte

ISO 1421

CH ≥ 35 daN en TR ≥ 20 daN

Scheursterkte van gecoate stoffen door middel van de broekscheurmethode

ISO 13937/2

CH ≥ 2,5 daN en TR ≥ 2 daN

Kleurechtheid bij kunstmatige veroudering — proef met xenonbooglamp

EN ISO 105-B02

Gebruik binnen ≥ 6;

Gebruik buiten ≥ 7

Textiel — bepaling van de slijtweerstand volgens de methode van Martindale

ISO 5470/2

≥ 75 000

Bepaling van de hechting van de deklaag

EN 2411

CH ≥ 1,5 daN en TR ≥ 1,5 daN

waarbij: daN = deca Newtons, CH = schering en TR = inslag

Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een verklaring van de leverancier van het leder, het textiel of de gecoate stof, naargelang het geval, gestaafd met relevante testverslagen die vermelden dat het bekledingsmateriaal voldoet aan de fysische vereisten voor leder, textiel of gecoate stoffen, zoals vermeld in resp. aanhangsel II, tabel 8 of tabel 9.

Van textiel vervaardigde materialen waaraan de EU-milieukeur is toegekend in overeenstemming met Besluit 2014/350/EU, worden geacht te voldoen aan dit criterium. Er moet echter een kopie van het EU-milieukeurcertificaat worden verstrekt.

6.2.   Chemische testvoorschriften

Dit criterium geldt voor de bekledingsmaterialen in de definitieve behandelde vorm waarin ze in het meubel zullen worden gebruikt. Naast de algemene voorwaarden in verband met gevaarlijke stoffen, vastgesteld in criterium 2, gelden de volgende beperkingen die in tabel 10 zijn opgenomen, specifiek voor bekledingsmaterialen:

Tabel 10

Chemische testvoorschriften voor bekledingsmaterialen van leder, textiel en gecoate stoffen

Chemische stof

Toepasselijkheid

Grenswaarden (mg/kg)

Testmethode

Beperkte arylamines uit de splitsing van azokleurstoffen (****)

Leder

≤ 30 voor elk amine (****)

EN ISO 17234-1

Textiel en gecoate stoffen:

EN ISO 14362-1 en EN ISO 14362-3

Chroom VI

Leder

< 3 (*****)

EN ISO 17075

Vrij formaldehyde

Leder

≤ 20 (voor kindermeubelen) (******) of ≤ 75 voor andere meubelen

EN ISO 17226-1

Textiel en gecoate stoffen:

EN ISO 14184-1

Extraheerbare zware metalen

Leder

Arseen ≤ 1,0

Antimoon ≤ 30,0

EN ISO 17072-1

Chroom ≤ 200,0

Cadmium ≤ 0,1

Kobalt ≤ 4,0

Koper ≤ 50,0

Lood ≤ 1,0

Kwik ≤ 0,02

Nikkel ≤ 1,0

 

Textiel en gecoate stoffen:

Arseen ≤ 1,0

Antimoon ≤ 30,0 (*******)

EN ISO 105 E04

Chroom ≤ 2,0

Cadmium ≤ 0,1

Kobalt ≤ 4,0

Koper ≤ 50,0

Lood ≤ 1,0

Kwik ≤ 0,02

Nikkel ≤ 1,0

 

Chloorfenolen

Leder

Pentachloorfenol ≤ 0,1 mg/kg

Tetrachloorfenol ≤ 0,1 mg/kg

EN ISO 17070

Alkylfenolen

Leder, textiel en gecoate stoffen

Nonylfenol, gemengde isomeren (CAS-nr. 25154-52-3)

4-Nonylfenol (CAS-nr. 104-40-5)

4-Nonylfenol, vertakt (CAS-nr. 84852-15-3)

Octylfenol (CAS-nr. 27193-28-8)

4-Octylfenol (CAS-nr. 1806-26-4)

4-tert-Octylfenol (CAS-nr. 140-66-9)

Alkylfenolethoxylaten (APEO's) en derivaten daarvan:

 

Polyoxyethyloctylfenol (CAS-nr. 9002-93-1)

 

Polyoxyethylnonylfenol (CAS-nr. 9016-45-9)

 

Polyoxyethyl-p-nonylfenol (CAS-nr. 26027-38-3)

De opgetelde totale grenswaarde:

 

≤ 25 mg/kg — textiel of gecoate stoffen

 

≤ 100 mg/kg — leder

Voor leder:

EN ISO 18218-2 (indirecte methode)

Voor textiel en gecoate stoffen:

EN ISO 18254 voor alkylfenolethoxylaten. Voor alkylfenolen worden de tests van het eindproduct verricht door solventextractie gevolgd door vloeistofchromatografie-massaspectrometrie of door gaschromatografie-massaspectrometrie.

Polycyclische aromatische koolwaterstoffen

Textiel, gecoate stoffen of leder

PAK's beperkt door Verordening (EG) nr. 1907/2006:

 

Chryseen (CAS-nr. 218-01-9)

 

Benzo[a]antraceen (CAS-nr. 56-55-3)

 

Benzo[k]fluorantheen (CAS-nr. 207-08-9)

 

Benzo[a]pyreen (CAS-nr. 50-32-8)

 

Dibenzo[a,h]antraceen (CAS-nr. 53-70-3)

 

Benzo[j]fluorantheen (CAS-nr. 205-82-3)

 

Benzo[b]fluorantheen (CAS-nr. 205-99-2)

 

Benzo[e]pyreen (CAS-nr. 192-97-2)

Individuele grenswaarden voor de 8 bovenvermelde PAK's:

≤ 1 mg/kg

Andere PAK's die aan beperkingen zijn onderworpen:

 

Naftaleen (CAS-nr. 91-20-3)

 

Acenaftyleen (CAS-nr. 208-96-8)

 

Acenafteen (CAS-nr. 83-32-9)

 

Fluoreen (CAS-nr. 86-73-7)

 

Fenantreen (CAS-nr. 85-1-8)

 

Antraceen (CAS-nr. 120-12-7)

 

Fluorantheen (CAS-nr. 206-44-0)

 

Pyreen (CAS-nr. 129-00-0)

 

Indeno[1,2,3-c,d]pyreen (CAS-nr. 193-39-5)

 

Benzo[g,h,i]peryleen (CAS-nr. 191-24-2)

De opgetelde totale grenswaarden voor de 18 bovenvermelde PAK's:

≤ 10 mg/kg

AfPS GS 2014:01 PAK

N,N-Dimethylaceetamide (CAS-nr. 127-19-5)

Textiel op basis van elastaan of acryl

Resultaat ≤ 0,005 gewichtsprocent (≤ 50 mg/kg)

Solventextractie gevolgd door GC-MS of LC-MS

Chlooralkanen

Leder

C10-C13 (SCCP) chlooralkanen niet aantoonbaar

C14-C17 (MCCP) chlooralkanen ≤ 1 000  mg/kg;

EN ISO 18219

Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een verklaring dat het leder, het textiel of de gecoate stof voor het bekledingsmateriaal voldoet aan de grenswaarden van tabel 10; dit wordt gestaafd met testverslagen.

Van textiel vervaardigde materialen waaraan de EU-milieukeur is toegekend in overeenstemming met Besluit 2014/350/EU, worden geacht te voldoen aan dit criterium. Er moet echter een kopie van het EU-milieukeurcertificaat worden verstrekt.

6.3.   Beperkingen tijdens productieprocessen

Als de bekledingsmaterialen meer dan 1,0 gewichtsprocent van het totale gewicht van het meubel uitmaken (met uitzondering van de verpakking), moet de leverancier van het materiaal aan de in tabel 11 vastgestelde beperkingen inzake het gebruik van gevaarlijke stoffen tijdens de productie voldoen.

Tabel 11

Beperkingen op stoffen die worden gebruikt tijdens de productiefasen van leder, textiel en gecoate stof

1 —   Gevaarlijke stoffen die in verschillende productiefasen worden gebruikt

a)   Detergenten, oppervlakteactieve stoffen, verzachters en complexvormers

Toepasselijkheid:

van toepassing op verf- en afwerkingsprocessen bij de productie van textiel, leder of gecoate stoffen

Alle niet-ionische en kationische detergenten en oppervlakteactieve stoffen moeten uiteindelijk biologisch afbreekbaar zijn in anaerobe omstandigheden.

Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een verklaring van de producent van het leder, het textiel of de gecoate stof, gestaafd met een verklaring van diens leverancier(s) van chemische stoffen, met de desbetreffende veiligheidsinformatiebladen en de resultaten van tests volgens EN ISO 11734 of ECETOC nr. 28 OESO 311.

De recentste herziening van de databank voor ingrediënten van detergenten wordt gebruikt als referentiepunt voor de biologische afbreekbaarheid en kan, volgens eigen inzicht van de bevoegde instantie, worden aanvaard als een alternatief voor het verstrekken van testverslagen.

http://ec.europa.eu/environment/ecolabel/documents/did_list/didlist_part_a_en.pdf

Perfluoroalkylsulfonaten met een lange keten (≥ C6) en perfluorcarbonzuren (≥ C8) mogen niet worden gebruikt tijdens de productieprocessen.

Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een verklaring van de producent van het leder, het textiel of de gecoate stof, gestaafd met een verklaring van diens leverancier(s) van chemische stoffen en met de desbetreffende veiligheidsinformatiebladen, waaruit blijkt dat deze stoffen in geen enkele productiefase worden gebruikt.

b)   Hulpstoffen (gebruikt in mengsels, formuleringen en kleefstoffen)

Toepasselijkheid:

verf- en afwerkingsprocessen bij de productie van leder, textiel of gecoate stoffen

De volgende stoffen mogen niet worden gebruikt in mengsels of formuleringen voor het verven en afwerken van leder, textiel of gecoate stoffen:

 

bis(gehydrogeneerde talkalkyl)dimethylammoniumchloride (DTDMAC)

 

distearyldimethylammoniumchloride (DSDMAC)

 

di(geharde talk)dimethylammoniumchloride (DHTDMAC)

 

ethyleendiaminetetra-acetaat (EDTA)

 

diethyleentriaminepenta-acetaat (DTPA)

 

4-(1,1,3,3-tetramethylbutyl)fenol

 

nitrilotriazijnzuur (NTA)

Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een verklaring van de leverancier van het leder, het textiel of de gecoate stof, gestaafd met desbetreffende veiligheidsinformatiebladen, waaruit blijkt dat deze verbindingen niet zijn gebruikt in de op het leder, het textiel of de gecoate stof toegepaste verf- en afwerkingsprocessen.

c)   Solventen

Toepasselijkheid:

verwerking van materialen van leder, textiel of gecoate stoffen

De volgende stoffen mogen niet worden gebruikt in mengsels of formuleringen voor de verwerking van materialen van leder, textiel of gecoate stoffen:

 

2-methoxyethanol

 

N,N-dimethylformamide

 

1-methyl-2-pyrrolidon

 

bis(2-methoxyethyl)ether

 

4,4′-diaminodifenylmethaan

 

1,2,3-trichloorpropaan

 

1,2-dichloorethaan (ethyleenchloride)

 

2-ethoxyethanol

 

benzeen-1,4-diamine-dihydrochloride

 

bis(2-methoxyethyl)ether

 

formamide

 

N-methyl-2-pyrrolidon

 

trichloorethyleen

Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een verklaring van de leverancier van het leder, het textiel of de gecoate stof, gestaafd met desbetreffende veiligheidsinformatiebladen, waaruit blijkt dat deze solventen in geen enkel productieproces van het leder, het textiel of de gecoate stof zijn gebruikt.

2 —   Kleurstoffen gebruikt in verf- en drukprocessen

i)

Dragers gebruikt in het verfproces

Toepasselijkheid:

verf- en drukprocessen

Wanneer gedispergeerde kleurstoffen worden gebruikt, mogen er geen gehalogeneerde verfversnellers (dragers) worden gebruikt (voorbeelden van dragers zijn: 1,2-dichloorbenzeen, 1,2,4-trichloorbenzeen, chloorfenoxyethanol).

Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een verklaring, gestaafd met verklaringen van de producenten van het leder, het textiel of de gecoate stof, diens leverancier(s) van chemische stoffen en met de desbetreffende veiligheidsinformatiebladen, waaruit blijkt dat er geen gehalogeneerde dragers zijn gebruikt tijdens het verfproces van het leder, textiel of de gecoate stof die zijn gebruikt in het meubel.

ii)

Chroombeitskleuring

Toepasselijkheid:

verf- en drukprocessen

Chroombeitskleuringen mogen niet worden gebruikt.

Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een verklaring, gestaafd met verklaringen van de producenten van het leder, het textiel of de gecoate stof, diens leverancier(s) van chemische stoffen en met de desbetreffende veiligheidsinformatiebladen, waaruit blijkt dat er geen chroombeitskleuringen zijn gebruikt tijdens het verfproces van het leder, textiel of de gecoate stof die zijn gebruikt in het meubel.

iii)

Pigmenten

Toepasselijkheid:

verf- en drukprocessen

Pigmenten op basis van cadmium, lood, chroom VI, kwik, arseen en antimoon mogen niet worden gebruikt.

Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een verklaring, gestaafd met verklaringen van de producenten van het leder, het textiel of de gecoate stof, diens leverancier(s) van chemische stoffen en met de desbetreffende veiligheidsinformatiebladen, waaruit blijkt dat er geen pigmenten op basis van de vermelde zware metalen zijn gebruikt tijdens het verf- of drukproces van het leder, textiel of de gecoate stof die zijn gebruikt in het meubel.

3 —   Afwerkingsprocessen

Gefluoreerde verbindingen

Toepasselijkheid:

bekledingsmaterialen met geïntegreerde water- of vlekafstotende functie

Gefluoreerde verbindingen mogen niet worden geïmpregneerd in de afwerking van meubelbekledingsmateriaal om deze een water-, vlek- en olieafstotende functie te geven. Deze beperking geldt ook voor stoffen op basis van per- en polyfluor. Behandelingen die niet gebaseerd zijn op fluor en die gebruikmaken van gemakkelijk of inherent biologisch afbreekbare stoffen of die weinig bioaccumuleerbaar zijn in een waterig milieu, zijn wel toegestaan.

Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een conformiteitsverklaring, gestaafd met verklaringen van de producenten van het leder, het textiel of de gecoate stof, verklaringen van leverancier(s) van chemische stoffen en de desbetreffende veiligheidsinformatiebladen, waaruit blijkt dat er geen stoffen op basis van fluor, perfluor of polyfluor zijn gebruikt tijdens de afwerking van het leder, het textiel of de gecoate stof.

Wanneer een aanvaardbare verklaring ontbreekt, kan de bevoegde instantie vragen om het bekledingsmateriaal te testen volgens de methoden omschreven in CEN/TS 15968.

Bij behandelingen zonder gebruik van fluor kan de gemakkelijke of inherente bioafbreekbaarheid worden aangetoond aan de hand van proeven die conform de volgende methoden worden verricht: OESO 301 A, ISO 7827, OESO 301 B, ISO 9439, OESO 301 C, OESO 301 D, ISO 10708, OESO 301 E, OESO 301 F, ISO 9408.

Een lage bioaccumuleerbaarheid wordt aangetoond aan de hand van proeven met als uitkomst een octanol/waterverdelingscoëfficiënt (log Kow) van < 3,2 of een bioconcentratiefactor (BCF) < 100.

Bij behandelingen zonder gebruik van fluor wordt de recentste herziening van de databank voor ingrediënten van detergenten gebruikt als referentiepunt voor de biologische afbreekbaarheid en kan deze, volgens eigen inzicht van de bevoegde instantie, worden aanvaard als een alternatief voor het verstrekken van testverslagen.

http://ec.europa.eu/environment/ecolabel/documents/did_list/didlist_part_a_nl.pdf

4 —   Kwaliteit van het afvalwater afkomstig van leerlooierijen en specifiek waterverbruik

Toepasselijkheid:

lederproductieproces

i)

De CZV-waarde in afvalwater afkomstig van leerlooierijen mag niet hoger zijn dan 200 mg/l wanneer het afvalwater na verwerking (al dan niet ter plaatse) wordt geloosd in het oppervlaktewater.

Beoordeling en controle: de aanvrager of, in voorkomend geval, de leverancier van het materiaal, verstrekt een verklaring van overeenstemming, gestaafd met uitvoerige documentatie en testverslagen overeenkomstig ISO 6060 die naleving van dit criterium aantonen aan de hand van maandelijkse gemiddelden voor de zes maanden die aan de aanvraag zijn voorafgegaan. Uit de gegevens blijkt de naleving door de productielocatie of, indien het afvalwater elders wordt behandeld, door de exploitant van de afvalwaterzuivering.

ii)

Het totale chroomgehalte in het afvalwater van leerlooierijen na verwerking mag niet hoger zijn dan 1,0 mg/l, zoals gespecificeerd in Uitvoeringsbesluit 2013/84/EU van de Commissie (8).

Beoordeling en controle: de aanvrager of, in voorkomend geval, de leverancier van het materiaal, verstrekt een verklaring van overeenstemming, gestaafd met een testverslag overeenkomstig een van de volgende testmethoden: ISO 9174, EN 1233 of EN ISO 11885 voor chroom, waarbij naleving van dit criterium wordt aangetoond aan de hand van maandelijkse gemiddelden voor de zes maanden die aan de aanvraag zijn voorafgegaan. De aanvrager verstrekt een verklaring van conformiteit met BBT 10 en BBT 11 of 12, naargelang het geval, van Uitvoeringsbesluit 2013/84/EU voor het verminderen van het chroomgehalte van effluent.

iii)

Het waterverbruik wordt uitgedrukt als het jaarlijks gemiddelde volume water dat wordt verbruikt per ton ongelooide huiden en vellen. Dit waterverbruik mag niet hoger zijn dan de hieronder aangegeven maxima:

Huiden

28 m3/t

Vellen

45 m3/t

Plantaardig gelooid leder

35 m3/t

Varkenshuiden

80 m3/t

Schapenvellen

180 l/vel

Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een conformiteitsverklaring van de lederleverancier of van de lederfabrikant, naargelang het geval. De verklaring vermeldt de jaarlijkse hoeveelheid lederproductie en het bijbehorende waterverbruik op basis van de maandelijkse gemiddelde waarden van de laatste twaalf maanden die aan de aanvraag zijn voorafgegaan, gemeten naar de hoeveelheid geloosd afvalwater.

Als het lederproductieproces wordt verricht op verschillende geografische locaties, moet de aanvrager of leverancier van half afgewerkt leder documentatie verstrekken die de hoeveelheid geloosd water (m3) vermeldt voor de hoeveelheid half afgewerkt leder uitgedrukt in ton (t) of het aantal vellen voor schapenvellen, naargelang het geval, op basis van de maandelijkse gemiddelden tijdens de twaalf maanden die aan de aanvraag zijn voorafgegaan.

Beoordeling en controle: de aanvrager bundelt alle desbetreffende verklaringen, veiligheidsinformatiebladen en ter staving dienende testresultaten van de producenten van leder, textiel of gecoate stoffen of hun leveranciers, die relevant zijn om naleving aan te tonen van het vereiste dat er geen gebruik is gemaakt van de in tabel 11 vermelde gevaarlijke stoffen.

Bekledingsmaterialen vervaardigd van textiel waaraan de EU-milieukeur is toegekend in overeenstemming met Besluit 2014/350/EU, worden geacht te voldoen aan dit criterium dat er tijdens het productieproces geen gebruik is gemaakt van de vermelde gevaarlijke stoffen. Er moet echter een kopie van het EU-milieukeurcertificaat worden verstrekt.

6.4.   Katoen en andere natuurlijke cellulosezaadvezels

Katoen die 70,0 gewichtsprocent of meer gerecycleerde inhoud bevat, is vrijgesteld van de vereisten van criterium 6.4.

Katoen en andere natuurlijke cellulosezaadvezels (hierna katoen genoemd) die geen gerecycleerde vezels zijn, moeten een minimumgehalte aan biologische katoen (zie criterium 6.4 a) of een minimumgehalte aan IPM-katoen (IPM staat voor „integrated pest management” ofwel geïntegreerde plaagbestrijding) bevatten (zie criterium 6.4 b).

Textiel waaraan de EU-milieukeur is toegekend op grond van de milieucriteria van Besluit 2014/350/EU, wordt geacht te voldoen aan criterium 6.4.

Beoordeling en controle: de aanvrager of de leverancier van het materiaal, naargelang het geval, verstrekt een conformiteitsverklaring.

Wanneer textiel met de EU-milieukeur wordt gebruikt, verstrekt de aanvrager een kopie van het EU-milieukeurcertificaat dat aantoont dat de EU-milieukeur werd toegekend in overeenstemming met Besluit 2014/350/EU.

Waar van toepassing moet gerecycleerde inhoud helemaal tot aan het recycleproces van de grondstoffen traceerbaar zijn. Dit moet worden gecontroleerd door de certificering door een onafhankelijke derde partij in de controleketen of door documentatie die door grondstofleveranciers en -recyclers wordt verstrekt.

6.4 a)   Biologische productienorm

Ten minste 10 gewichtsprocent van de in de bekledingsmaterialen gebruikte niet-gerecycleerde katoenvezels moet zijn geteeld volgens de voorschriften van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad (9), het National Organic Programme (NOP) van de Verenigde Staten of gelijkwaardige wettelijke verplichtingen vastgesteld door handelspartners van de EU. De biologische katoen mag biologisch geteelde katoen en biologische overgangskatoen bevatten.

Indien de biologische katoen bedoeld is om met conventionele of IPM-katoen te worden gemengd, moet de katoen afkomstig zijn van niet genetisch gemodificeerde rassen.

Claims inzake het gehalte aan biologische katoen zijn alleen toegestaan als dat gehalte ten minste 95 % bedraagt.

Beoordeling en controle: de aanvrager of de leverancier van het materiaal, naargelang het geval, verstrekt een verklaring van overeenstemming voor het gehalte aan biologische katoen, gestaafd met bewijsstukken die aantonen dat door een onafhankelijke controle-instantie is gecertificeerd dat deze katoen is vervaardigd in overeenstemming met de productie- en inspectievoorschriften vastgesteld in Verordening (EG) nr. 834/2007, het National Organic Programme (NOP) van de Verenigde Staten of voorschriften vastgesteld door andere handelspartners. Voor elk land van herkomst moeten er controles plaatsvinden.

De aanvrager of de leverancier van het materiaal, naargelang het geval, toont voor elke productlijn aan de hand van het op jaarbasis voor de vervaardiging van het eindproduct (de eindproducten) ingekochte katoen aan dat aan het vereiste inzake het minimumgehalte biologische katoen is voldaan. Hij moet transactiegegevens en/of facturen verstrekken waarmee de ingekochte hoeveelheid gecertificeerde katoen wordt gedocumenteerd.

Voor conventionele of IPM-katoen die wordt gemengd met biologische katoen, wordt een screening op gangbare genetische modificaties aanvaard om aan te tonen dat het katoenras aan de vereisten voldoet.

6.4 b)   Katoenproductie volgens IPM-beginselen en beperking op bestrijdingsmiddelen

Ten minste 20 gewichtsprocent van de in de bekledingsmaterialen gebruikte niet-gerecycleerde katoenvezels moet zijn geteeld volgens de IPM-beginselen zoals gedefinieerd door het IPM-programma van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO) of systemen van geïntegreerd gewasbeheer waarin IPM-beginselen zijn opgenomen.

IPM-katoen bestemd voor gebruik in het eindproduct moet zijn geteeld zonder gebruik van de volgende stoffen: aldicarb, aldrin, toxafeen, captafol, chloordaan, 2,4,5-T, chloordimeform, cypermethrin, DDT, dieldrin, dinoseb en de zouten daarvan, endosulfan, endrin, fosfamidon, heptachloor, hexachloorbenzeen, hexachloorcyclohexaan (alle isomeren samen), methamidofos, methylparathion, monocrotofos, neonicotinoïden (clothianidin, imidacloprid, thiametoxam), parathion, pentachloorfenol.

Beoordeling en controle: de aanvrager of leverancier van het materiaal, naargelang het geval, verstrekt een verklaring van overeenstemming met criterium 6.4 b), gestaafd met bewijsstukken die aantonen dat ten minste 20 gewichtsprocent van de niet-gerecycleerde katoenvezels in het product geteeld is door landbouwers die hebben deelgenomen aan formele opleidingsprogramma's van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties of IPM- of ICM-programma's van de overheid en/of die zijn gecontroleerd als onderdeel van gecertificeerde IPM-programma's van derden. Controles worden ofwel op jaarbasis voor elk land van herkomst uitgevoerd, ofwel op basis van certificeringen voor al de IPM-katoen die voor de vervaardiging van het product ingekocht wordt.

De aanvrager of de leverancier van het materiaal, naargelang het geval, verklaart tevens dat de IPM-katoen niet is geteeld onder gebruikmaking van de in criterium 6.4 b) genoemde stoffen. IPM-certificeringsprogramma's die het gebruik van de vermelde stoffen uitsluiten, worden aanvaard als bewijs van conformiteit.

Criterium 7 — Opvulmaterialen

7.1.   Latexschuimrubber

7.1 a)   Aan beperkingen onderworpen stoffen

De concentraties van de hieronder vermelde stoffen in het latexschuimrubber mogen de in tabel 12 vermelde waarden niet overschrijden:

Tabel 12

Aan beperkingen onderworpen stoffen in latexschuimrubber gebruikt als opvulmateriaal

Groep stoffen

Stof

Grenswaarde (ppm)

Voorwaarden voor beoordeling en controle

Chloorfenolen

Mono- en dichloorfenolen (zouten en esters)

1

A

Andere chloorfenolen

0,1

A

Zware metalen

As (arseen)

0,5

B

Cd (cadmium)

0,1

B

Co (kobalt)

0,5

B

Cr (chroom), totaal

1

B

Cu (koper)

2

B

Hg (kwik)

0,02

B

Ni (nikkel)

1

B

Pb (lood)

0,5

B

Sb (antimoon)

0,5

B

Bestrijdingsmiddelen (uitsluitend te testen voor schuimrubber dat voor minstens 20 gewichtsprocent uit natuurlijke latex bestaat)

Aldrin

0,04

C

o,p-DDE

0,04

C

p,p-DDE

0,04

C

o,p-DDD

0,04

C

p,p-DDD

0,04

C

o,p-DDT

0,04

C

p,p-DDT

0,04

C

Diazinon

0,04

C

Dichloorfenthion

0,04

C

Dichloorvos

0,04

C

Dieldrin

0,04

C

Endrin

0,04

C

Heptachloor

0,04

C

Heptachloorepoxide

0,04

C

Hexachloorbenzeen

0,04

C

Hexachloorcyclohexaan

0,04

C

α-Hexachloorcyclohexaan

0,04

C

β-Hexachloorcyclohexaan

0,04

C

γ-Hexachloorcyclohexaan (lindaan)

0,04

C

δ-Hexachloorcyclohexaan

0,04

C

Malathion

0,04

C

Methoxychloor

0,04

C

Mirex

0,04

C

Parathion-ethyl

0,04

C

Parathion-methyl

0,04

C

Andere specifieke stoffen waarvan het gebruik beperkt is

Butadieen

1

D

Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een verklaring van overeenstemming met criterium 7.1 a) en, indien van toepassing, testverslagen volgens de volgende methoden:

A.

De aanvrager overlegt voor chloorfenolen een verslag waarin de resultaten van de volgende testprocedure zijn opgenomen: 5 g van het monster wordt gemalen en de chloorfenolen worden geëxtraheerd in de vorm van fenol (PCP), natriumzout (SPP) of esters. De extracten worden geanalyseerd met behulp van gaschromatografie (GC). De detectie vindt plaats met behulp van een massaspectrometer of elektronenvangstdetector (ECD).

B.

De aanvrager overlegt voor zware metalen een verslag waarin de resultaten van de volgende testprocedure zijn opgenomen. Het gemalen monster wordt geëlueerd in overeenstemming met DIN 38414-S4 of een gelijkwaardige norm in een verhouding van 1:10. Het daaruit verkregen filtraat wordt door een membraanfilter van 0,45 μm gefilterd (indien nodig met behulp van drukfiltratie). De verkregen oplossing wordt onderzocht op het gehalte aan zware metalen door middel van optische emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma (ICP-OES), ook bekend als atoomemissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma (ICP-AES), of door middel van atoomabsorptiespectrometrie met behulp van een hydride of koudedampproces.

C.

De aanvrager overlegt voor bestrijdingsmiddelen een verslag waarin de resultaten van de volgende testprocedure zijn opgenomen: 2 g van het monster wordt geëxtraheerd in een ultrasoon bad met een mengsel van hexaan en dichloormethaan (85/15). Het extract wordt schoongemaakt door middel van schudden in acetonitril of door adsorptiechromatografie met behulp van florisil. De meting en kwantificatie worden bepaald door middel van gaschromatografie met detectie op een elektronenvangstdetector of door gekoppelde gaschromatografie/massaspectrometrie. Het testen op bestrijdingsmiddelen is vereist voor latexschuimrubber met een gehalte aan natuurlijk schuimrubber van minstens 20 %.

D.

De aanvrager overlegt voor butadieen een verslag waarin de resultaten van de volgende testprocedure zijn opgenomen. Na het vermalen en wegen van het latexschuimrubber worden monsters genomen van de damp boven de vloeistof (head space). Het butadieengehalte wordt bepaald middels gaschromatografie met detectie door vlamionisatie.

7.1 b)   VOS-emissies na 24 uur

Na 24 uur mogen de concentraties van de hieronder vermelde VOS in de testkamer de in tabel 13 vermelde grenswaarden niet overschrijden:

Tabel 13

VOS-emissiegrenswaarden voor latexschuimrubber

Stof

Grenswaarde (mg/m3)

1,1,1-Trichloorethaan

0,2

4-Fenylcyclohexeen

0,02

Koolstofdisulfide

0,02

Formaldehyde

0,005

Nitrosaminen (********)

0,0005

Styreen

0,01

Tetrachloorethyleen

0,15

Tolueen

0,1

Trichloorethyleen

0,05

Vinylchloride

0,0001

Vinylcyclohexeen

0,002

Aromatische koolwaterstoffen (totaal)

0,3

VOS'en (totaal)

0,5

Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een verklaring van overeenstemming met criterium 7.1 b) die, indien van toepassing, wordt gestaafd met een testverslag waarin de resultaten van een testkameranalyse overeenkomstig ISO 16000-9 zijn opgenomen.

Het ingepakte monster moet minstens 24 uur op kamertemperatuur worden bewaard. Na deze periode wordt het monster uitgepakt en direct naar de testkamer overgebracht. Het monster wordt geplaatst op een monsterhouder die luchttoegang van alle kanten mogelijk maakt. De klimaatfactoren worden aangepast in overeenstemming met ISO-norm 16000-9. Ten behoeve van de vergelijking van testresultaten moet de plaatsspecifieke ventilatiesnelheid (q = n/l) 1 zijn. De ventilatiesnelheid moet tussen 0,5 en 1 liggen. De luchtbemonstering wordt uitgevoerd 24 + 1 uur nadat het monster in de testkamer is geplaatst gedurende 1 uur op DNPH-patronen voor de analyse van formaldehyde en andere aldehyden en op Tenax TA voor de analyse van vluchtige organische stoffen. De bemonstering van andere stoffen mag langer duren, maar moet binnen 30 uur zijn voltooid.

De analyse van formaldehyde en andere aldehyden moet voldoen aan de ISO-norm 16000-3. Tenzij anders is aangegeven, moet de analyse van andere vluchtige organische stoffen voldoen aan de ISO-norm 16000-6.

Tests die worden uitgevoerd overeenkomstig de norm CEN/TS 16516, worden als gelijkwaardig beschouwd aan die van de ISO-16000-serie.

De analyse van nitrosaminen wordt uitgevoerd met behulp van gaschromatografie in combinatie met een detector voor thermische energieanalyse (GC-TEA) in overeenstemming met de methode BGI 505-23 (voorheen: ZH 1/120.23) of gelijkwaardig.

7.2.   Polyurethaanschuim (PUR-schuim)

7.2 a)   Aan beperkingen onderworpen stoffen en mengsels

De concentraties van de hieronder vermelde stoffen en mengsels in het PUR-schuim mogen de in tabel 14 vermelde waarden niet overschrijden.

Tabel 14

Lijst van aan beperkingen onderworpen stoffen en mengsels in PUR-schuim

Stofgroep

Stof (acroniem, CAS-nummer, elementsymbool)

Grenswaarde

Methode

Biociden

 

Niet doelbewust toegevoegd

A

Vlamvertragers

 

Niet toegevoegd (tenzij in overeenstemming met de voorwaarden in tabel 2, onder b) en c)

A

Zware metalen

As (arsenicum)

0,2 ppm

B

Cd (cadmium)

0,1 ppm

B

Co (kobalt)

0,5 ppm

B

Cr (chroom), totaal

1,0 ppm

B

CrVI (chroom VI)

0,01 ppm

B

Cu (koper)

2,0 ppm

B

Hg (kwik)

0,02 ppm

B

Ni (nikkel)

1,0 ppm

B

Pb (lood)

0,2 ppm

B

Sb (antimoon)

0,5 ppm

B

Se (seleen)

0,5 ppm

B

Weekmakers

Dibutylftalaat (DBP, 84-74-2) (*********)

0,01 gewichtsprocent (totaal van alle zes ftalaten in meubelen voor kinderen jonger dan drie jaar)

C

Di-n-octylftalaat (DNOP, 117-84-0) (*********)

Di (2-ethylhexyl)-ftalaat (DEHP, 117-81-7) (*********)

Butylbenzylftalaat (bbp, 85-68-7) (*********)

Di-iso-decylftalaat (DIDP, 26761-40-0)

Di-iso-nonylftalaat (DINP, 28553-12-0)

Kandidaatslijst van het ECHA (**********) ftalaten

Niet doelbewust toegevoegd

A

TDA en MDA

2,4-tolueendiamine (2,4-TDA, 95-80-7)

5,0 ppm

D

4,4′-Diaminodifenylmethaan

(4,4′-MDA, 101-77-9)

5,0 ppm

D

Tin-organische stoffen

Tributyltin (TBT)

50 ppb

E

Dibutyltin (DBT)

100 ppb

E

Monobutyltin (MBT)

100 ppb

E

Tetrabutyltin (TeBT)

Mono-octyltin (MOT)

Dioctyltin (DOT)

Tricyclohexyltin (TcyT)

Trifenyltin (TPhT)

Som

500 ppb

E

Andere specifieke stoffen waarvan het gebruik beperkt is

Gechloreerde of broomhoudende dioxinen of furanen

Niet doelbewust toegevoegd

A

Gechloreerde koolwaterstoffen: (1,1,2,2-tetrachloorethaan, pentachloorethaan, 1,1,2-trichloorethaan, 1,1-dichloorethyleen)

Niet doelbewust toegevoegd

A

Gechloreerde fenolen (PCP, TeCP, 87-86-5)

Niet doelbewust toegevoegd

A

Hexachloorcyclohexaan (58-89-9)

Niet doelbewust toegevoegd

A

Monomethyldibroomdifenylmethaan (99688-47-8)

Niet doelbewust toegevoegd

A

Monomethyldichloordifenylmethaan (81161-70-8)

Niet doelbewust toegevoegd

A

Nitrieten

Niet doelbewust toegevoegd

A

Polygebromineerde bifenylen (PBB, 59536-65-1)

Niet doelbewust toegevoegd

A

Pentabroomdifenylether (PeBDE, 32534-81-9)

Niet doelbewust toegevoegd

A

Octabroomdifenylether (OBDE, 32536-52-0)

Niet doelbewust toegevoegd

A

Polygechloreerde bifenylen (PCB, 1336-36-3)

Niet doelbewust toegevoegd

A

Polygechloreerde terfenylen (PCT, 61788-33-8)

Niet doelbewust toegevoegd

A

Tris(2,3-dibromo-propyl)fosfaat (TRIS, 126-72-7)

Niet doelbewust toegevoegd

A

Trimethylfosfaat (512-56-1)

Niet doelbewust toegevoegd

A

Tris-(aziridinyl)-fosfinoxide (TEPA, 545-55-1)

Niet doelbewust toegevoegd

A

Tris(2-chloorethyl)-fosfaat (TCEP, 115-96-8)

Niet doelbewust toegevoegd

A

Dimethylmethylfosfonaat (DMMP, 756-79-6)

Niet doelbewust toegevoegd

A

Beoordeling en controle: de aanvrager dient een verklaring in waaruit blijkt dat aan criterium 7.2 a) is voldaan. Wanneer proeven vereist zijn, verstrekt de aanvrager de testresultaten om naleving met de grenswaarden in tabel 14 aan te tonen. Voor de methoden B, C, D en E worden, waar een analyse vereist is, zes composietmonsters genomen op een maximumdiepte van 2 cm onder het oppervlak van het materiaal dat naar het betrokken laboratorium is verzonden.

A.

De aanvrager overlegt voor biociden, ftalaten en andere specifieke stoffen die aan beperkingen zijn onderworpen, een verklaring die wordt gestaafd met verklaringen van fabrikanten van het schuim waarin wordt bevestigd dat die stoffen niet doelbewust zijn toegevoegd aan de formulering van het schuim.

B.

De aanvrager overlegt voor zware metalen een verslag waarin de resultaten van de volgende testprocedure zijn opgenomen. Het gemalen monster wordt geëlueerd in overeenstemming met DIN 38414-S4 of een gelijkwaardige norm in een verhouding van 1:10. Het daaruit verkregen filtraat wordt door een membraanfilter van 0,45 μm gefilterd (indien nodig met behulp van drukfiltratie). De verkregen oplossing wordt onderzocht op het gehalte aan zware metalen door middel van atoomemissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma (ICP-AES of ICP-OES) of door middel van atoomabsorptiespectrometrie met behulp van een hydride of koudedampproces.

C.

De aanvrager overlegt voor het totaalgehalte aan weekmakers een verslag waarin de resultaten van de volgende testprocedure zijn opgenomen. Er wordt een extractie verricht met behulp van een gevalideerde methode zoals de subsone extractie van 0,3 g van een monster in een kolf met 9 ml t-butylmethylether gedurende 1 uur, gevolgd door de bepaling van het gehalte aan ftalaten via GC met behulp van een massaselectieve detector in SIM-modus (single ion monitoring).

D.

De aanvrager overlegt voor TDA en MDA een verslag waarin de resultaten van de volgende testprocedure zijn opgenomen. Er wordt een extractie van een composietmonster van 0,5 g verricht in een injectiespuitje van 5 ml met 2,5 ml azijnzuur in 1 % waterige oplossing. Het injectiespuitje wordt leeggespoten en de vloeistof wordt terug in het injectiespuitje gebracht. Nadat deze handeling twintig keer is herhaald, wordt het uiteindelijk verkregen extract behouden voor analyse. Er wordt vervolgens opnieuw 2,5 ml azijnzuur in 1 % waterige oplossing in het injectiespuitje gebracht en dezelfde handeling wordt opnieuw twintig keer herhaald. Daarna wordt het extract gecombineerd met het eerste extract en tot 10 ml verdund in een maatkolf met azijnzuur. De extracten worden geanalyseerd met behulp van hogedrukvloeistofchromatografie (HPLC-UV) of hogeprestatievloeistofchromatografie gekoppeld aan massaspectrometrie (HPLC-MS). Als er HPLC-UV wordt verricht en er vermoedelijk interferentie is opgetreden, wordt een nieuwe analyse verricht met HPLC-MS.

E.

De aanvrager overlegt voor organische tinstoffen een verslag waarin de resultaten van de volgende testprocedure zijn opgenomen. Een composietmonster dat 1-2 g weegt, wordt gedurende 1 uur vermengd met ten minste 30 ml extractieagens in een ultrasoon bad op kamertemperatuur. Het extractieagens is een mengsel dat als volgt is samengesteld: 1 750 ml methanol + 300 ml azijnzuur + 250 ml buffer (pH 4.5). De buffer is een oplossing van 164 g natriumacetaat in 1 200 ml water en 165 ml azijnzuur, te verdunnen met water totdat een volume van 2 000 ml bereikt is. Na extractie wordt de alkyl-tinsoort gederivatiseerd door toevoeging van 100 μl natriumtetraethylboraat in tetrahydrofuraan (THF) (200 mg/ml THF). Het derivaat wordt geëxtraheerd met n-hexaan en het monster ondergaat een tweede extractieprocedure. Beide hexaanextracten worden gecombineerd en verder gebruikt om de organische tinverbindingen te bepalen door middel van gaschromatografie met massaselectieve detectie in SIM-modus.

7.2 b)   VOS-emissies na 72 uur

Na 72 uur mogen de concentraties van de hieronder vermelde stoffen in de testkamer de in tabel 15 vermelde grenswaarden niet overschrijden.

Tabel 15

VOS-emissiegrenswaarden voor PUR-schuim na 72 uur

Stof (CAS-nummer)

Grenswaarde (mg/m3)

Formaldehyde (50-00-0)

0,005

Tolueen (108-88-3)

0,1

Styreen (100-42-5)

0,005

Elke gedetecteerde verbinding die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 is ingedeeld in categorie C1A of C1B

0,005

Som van alle gedetecteerde verbindingen die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 zijn ingedeeld in categorie C1A of C1B

0,04

Aromatische koolwaterstoffen

0,5

VOS'en (totaal)

0,5

Beoordeling en controle: de aanvrager dient een verklaring in waaruit blijkt dat aan criterium 7.2 b) is voldaan. Indien van toepassing wordt de verklaring onderbouwd met testresultaten die aantonen dat de in tabel 15 vermelde grenswaarden zijn nageleefd. De combinatie monster/testkamer is:

 

Eén monster met de afmetingen 25 × 20 × 15 cm wordt in een testkamer van 0,5 m3 geplaatst, of

 

Twee monsters met de afmetingen 25 × 20 × 15 cm worden in een testkamer van 1,0 m3 geplaatst.

Het schuimmonster wordt onder in een ruimte voor de emissieproef geplaatst en gedurende drie dagen geconditioneerd op 23 °C en 50 % relatieve vochtigheid, waarbij een luchtverversingssnelheid wordt toegepast van 0,5 per uur en een ruimtelading L van 0,4 m2/m3 (= totaal blootgesteld oppervlak van het monster in verhouding tot de afmetingen van de ruimte zonder afdichtingsranden en achterkant) in overeenstemming met de ISO-normen 16000-9 en 16000-11.

De bemonstering vindt 72 ± 2 uur na het laden van de ruimte plaats gedurende 1 uur met behulp van Tenax TA en DNHP-patronen voor de analyse van respectievelijk VOS en formaldehyde. De VOS-emissies worden gevangen in Tenax TA-absorptiebuizen en vervolgens geanalyseerd door middel van GC-MS met thermische desorptie overeenkomstig ISO-norm 16000-6.

De resultaten worden semikwantitatief uitgedrukt als tolueenequivalenten. Alle gespecificeerde afzonderlijke analyten worden gerapporteerd vanaf een concentratiegrens ≥ 1 μg/m3. De totale VOS-waarde is de som van alle analyten met een concentratie ≥ 1 μg/m3 die binnen het retentietijdvenster van n-hexaan (C6) tot n-hexadecaan (C16) elueren, beide inclusief. De som van alle detecteerbare componenten die volgens Verordening (EG) nr. 1272/2008 zijn ingedeeld in categorie C1A of C1B is de som van al deze stoffen met een concentratie ≥ 1 μg/m3. Indien de testresultaten de standaardgrenzen overschrijden, moet een stofspecifieke kwantificering worden uitgevoerd. Formaldehyde kan worden bepaald door het verzamelen van de bemonsterde lucht op een DNPH-patroon en daaropvolgende analyse met behulp van HPLC/UV in overeenstemming met ISO-norm 16000-3.

Tests die worden uitgevoerd overeenkomstig de norm CEN/TS 16516, worden als gelijkwaardig beschouwd aan die van de ISO 16000-serie.

7.2 c)   Blaasmiddelen

Gehalogeneerde organische verbindingen mogen niet worden gebruikt als blaasmiddel of hulpblaasmiddel.

Beoordeling en controle: de aanvrager moet een verklaring indienen van de fabrikant van het schuim dat dergelijke stoffen niet zijn gebruikt.

7.3.   Andere opvulmaterialen

Andere materialen mogen worden toegestaan voor gebruik als vulling in meubelen als ze voldoen aan de volgende voorwaarden:

de algemene vereisten voor gevaarlijke stoffen die in criterium 2 zijn vastgesteld, moeten worden nageleefd;

gehalogeneerde organische verbindingen mogen niet worden gebruikt als blaasmiddel of hulpblaasmiddel;

veren of dons mogen — alleen of in mengsels — niet worden gebruikt als opvul-/vulmateriaal.

Als het opvul-/vulmateriaal gebruikmaakt van met latexrubber omgeven kokosvezels, moet de naleving van criteria 7.1 a) en 7.1 b) worden aangetoond.

Beoordeling en controle: de aanvrager moet een conformiteitsverklaring indienen met vermelding:

i)

van de aard van het gebruikte opvul-/vulmateriaal en eventuele andere gemengde materialen;

ii)

dat het materiaal geen SVHC's of andere gevaarlijke stoffen bevat die niet specifiek als uitzondering in tabel 2 zijn opgenomen;

iii)

dat er geen gehalogeneerde organische verbindingen zijn gebruikt als blaasmiddel of hulpblaasmiddel;

iv)

dat er geen dons of dierenveren zijn gebruikt in het vul-/opvulmateriaal, hetzij alleen hetzij in mengsels;

v)

Als de kokosvezels met latexrubber zijn omgeven, moet naleving van criterium 7.1 worden aangetoond voor stoffen waarvoor beperkingen gelden en voor VOS-emissies.

Criterium 8 — Glas: gebruik van zware metalen

Dit criterium geldt voor alle materialen van glas die zijn gebruikt in het eindproduct, ongeacht hun gewichtsfractie.

Alle glas dat in het meubel wordt gebruikt, moet voldoen aan de volgende voorwaarden:

het mag geen loodglas bevatten;

het mag onzuiverheden van lood, kwik of cadmium bevatten tot ten hoogste 100 mg/kg per metaal;

bij spiegelglas moet de verf, primer of vernis die op de onderlaag van de spiegel is aangebracht, een loodgehalte hebben van minder dan 2 000 mg/kg van de stof in het blik. Deklagen moeten worden aangebracht met behulp van het „tinproces” in plaats van het „koperproces”.

Beoordeling en controle:

i)

De aanvrager verstrekt een verklaring van de glasleverancier dat er geen loodglas in het eindproduct zit. Wanneer een passende verklaring ontbreekt, kan de bevoegde instantie vragen om het glas in het eindproduct te analyseren via een niet-destructieve methode met behulp van een draagbaar röntgenfluorescentietoestel.

ii)

De aanvrager verstrekt een verklaring van de glasleverancier dat het in het meubel aanwezige glas niet meer dan 100 mg/kg (0,01 gewichtsprocent) onzuiverheden van lood, kwik of cadmium bevat. Wanneer een passende verklaring ontbreekt, kan de bevoegde instantie vragen om deze metalen in het glas te testen met behulp van een röntgenfluorescentietoestel volgens de beginselen van ASTM F2853-10 of een gelijkwaardige norm.

iii)

De aanvrager verstrekt een verklaring van de spiegelleverancier dat alle verf-, primer- en vernisformuleringen die zijn gebruikt op de onderlaag van de spiegel, minder dan 2 000 mg/kg (0,2 gewichtsprocent) lood bevatten. De verklaring wordt gestaafd met een desbetreffend veiligheidsinformatieblad of soortgelijke documentatie. Voorts verstrekt de leverancier van het spiegelglas een verklaring die vermeldt dat de onderlaag is aangebracht met behulp van het „tinproces” en niet met het „koperproces”.

Criterium 9 — Vereisten in verband met het eindproduct

9.1.   Geschiktheid voor gebruik

Meubelen met de EU-milieukeur worden geschikt geacht voor gebruik indien zij voldoen aan de vereisten die zijn vastgesteld in de recentste versie van de desbetreffende in aanhangsel IV opgenomen EN-normen betreffende de duurzaamheid, afmetingen, veiligheid en sterkte van het product.

Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een verklaring die vermeldt welke normen in aanhangsel IV (in voorkomend geval) gelden voor het product, en verstrekt vervolgens een verklaring van overeenstemming met de desbetreffende EN-normen, gestaafd met testverslagen van de meubelfabrikant of van leveranciers van onderdelen/onderdeelmaterialen, naargelang het geval.

9.2.   Verlengde productgarantie

De aanvrager geeft zonder extra kosten minimaal vijf jaar garantie vanaf de leveringsdatum van het product. Deze garantie geldt onverminderd de wettelijke verplichtingen van de fabrikant en de verkoper op grond van de nationale wetgeving.

Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een conformiteitsverklaring en vermeldt de algemene voorwaarden van de verlengde productgarantie die zijn opgenomen in de informatie voor de consument en die voldoen aan de in dit criterium vastgestelde minimale vereisten.

9.3.   Levering van reserveonderdelen

De meubelfabrikant stelt reserveonderdelen ter beschikking van de klanten gedurende een periode van minimaal vijf jaar vanaf de leveringsdatum van het product. De (eventuele) kostprijs van reserveonderdelen is evenredig met de totale kostprijs van het meubel. Er worden contactgegevens verstrekt die moeten worden gebruikt om de levering van reserveonderdelen te regelen.

Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een verklaring dat reserveonderdelen beschikbaar zullen zijn gedurende een periode van minimaal vijf jaar vanaf de leveringsdatum van het product. De reserveonderdelen zijn gratis beschikbaar tijdens de garantieperiode indien de goederen gebreken vertonen tijdens normaal gebruik. Ze zijn verkrijgbaar voor een evenredige prijs indien de goederen door foutief gebruik beschadigd zijn geraakt. In de consumenteninformatie worden contactgegevens opgenomen.

9.4.   Productontwerp gericht op demontage

Bij meubelen die uit verschillende onderdelen/onderdeelmaterialen bestaan, moet het productontwerp demontage toelaten ter bevordering van reparaties, hergebruik en recycling. Er worden eenvoudige en geïllustreerde instructies verstrekt voor de demontage en vervanging van beschadigde onderdelen/onderdeelmaterialen. De demontage en vervanging kunnen door ongeschoolde personen worden uitgevoerd met behulp van gewoon basisgereedschap.

Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt technische tekeningen die illustreren hoe het meubel door ongeschoolde personen kan worden gemonteerd/gedemonteerd met behulp van basisgereedschap. Bij bekleding kan die demontage het gebruik van ritssluitingen en klittenband met zich brengen om sofakussens vast/los te maken van het onderstel en om opvulmateriaal aan te brengen in/te verwijderen uit bekledingsmaterialen. Zo nodig moet er zijn voorzien in openingen voor schroeven die rechtstreeks in van hout vervaardigde platen worden aangebracht zodat de schroef tijdens de hermontage opnieuw kan worden aangebracht, maar op een andere plaats dan die waar ze tijdens de demontage werd verwijderd.

9.5.   VOS-emissies

Als het meubel een van de hieronder vermelde onderdelen/onderdeelmaterialen bevat, moeten de VOS-emissies worden getest:

bekledingsmaterialen vervaardigd van leder;

bekledingsmaterialen vervaardigd van gecoate stoffen;

onderdelen die meer dan 5 % van het totale meubelgewicht vormen (met uitzondering van de verpakking) en die behandeld zijn met coatingformuleringen met een hoog VOS-gehalte (meer dan 5 %) waarvan de aangebrachte hoeveelheid meer dan 30 g/m2 van het gecoate oppervlak bedraagt of waarvan de gebruikte hoeveelheid niet berekend is.

De verpakking en levering van monsters verzonden voor tests, de behandeling en conditionering ervan, de vereisten die gesteld worden aan de testkamer, en de gasanalysemethoden volgen de procedures beschreven in de normenreeks ISO 16000.

De tests kunnen worden verricht op het gehele meubelstuk (zie voorwaarden en grenswaarden in tabel 16) of in kleinere testkamers die speciaal bedoeld zijn voor de hierboven vermelde onderdelen/materialen (zie voorwaarden en grenswaarden in tabel 17).

De VOS-emissies mogen niet hoger zijn dan de in tabellen 16 en 17 vermelde grenswaarden.

Tabel 16

Maximale VOS-emissiegrenswaarden voor specifieke meubelen

Testparameter

Leunstoelen en sofa's

Kantoorstoelen

Andere meubelen

Volume van de testkamer

In het bereik 2-10 m3

Densiteit

Het product neemt ongeveer 25 % van het volume van de testkamer in

 (***********) 0,5-1,5 m2/m3

Ventilatievoud

4,0 m3/h

2,0 m3/h

 (***********) 0,5-1,5 h– 1

Stof

3 d

28 d

3 d

28 d

28 d

Formaldehyde

60 μg/m3

60 μg/m3

60 μg/m3

TVOS (***********)

≤ 3 000  μg/m3

≤ 400 μg/m3

≤ 450 μg/m3

≤ 450 μg/m3

TSVOS

≤ 100 μg/m3

≤ 80 μg/m3

≤ 80 μg/m3

C-stoffen (10)

≤ 10 μg/m3 (totale limiet)

≤ 1 μg/m3 (per stof)

≤ 10 μg/m3 (totale limiet)

≤ 1 μg/m3 (per stof)

≤ 1 μg/m3 (per stof)

R-waarde voor LCI-stoffen (11)

≤ 1

≤ 1

≤ 1


Tabel 17

Maximale VOS-emissiegrenswaarden voor specifieke meubelmaterialen/-onderdelen

Testparameter

Gecoate onderdelen

Bekledingsmaterialen vervaardigd van leder of gecoate stof

Minimaal toegestaan volume van de testkamer

200 l voor van hout vervaardigde onderdelen

20 l voor andere onderdelen

20 l

Ventilatievoud

0,5 h– 1

1,5 m3/m2.h

Stof

3 d

28 d

3 d

28 d

Formaldehyde

60 μg/m3

60 μg/m3

TVOS

≤ 3 000  μg/m3

≤ 400 μg/m3

≤ 450 μg/m3

TSVOS

≤ 100 μg/m3

≤ 80 μg/m3

C-stoffen (12)

≤ 10 μg/m3 (totale limiet)

≤ 1 μg/m3 (per stof)

≤ 10 μg/m3 (totale limiet)

≤ 1 μg/m3 (per stof)

R-waarde voor LCI-stoffen (13)

≤ 1

≤ 1

Beoordeling en controle: wanneer voor het meubel een VOS-emissietest van het eindproduct nodig wordt geacht, verstrekt de aanvrager een conformiteitsverklaring, gestaafd met een testverslag van de tests in testkamers die verricht zijn volgens de normenreeks ISO 16000. Tests die verricht zijn volgens CEN/TS 16516, worden gelijkwaardig aan ISO 16000 geacht. Als de concentratiegrenswaarden in de testkamer na 28 dagen kunnen worden behaald 3 dagen na het plaatsen van het monster in de testkamer of een andere periode tussen 3 en 27 dagen na het plaatsen van het monster in de testkamer, kunnen de vereisten als nageleefd worden aangemerkt en mag de test voortijdig worden gestopt.

Testgegevens van maximaal twaalf maanden vóór de aanvraag van de EU-milieukeur zijn geldig voor producten of onderdelen/onderdeelmaterialen op voorwaarde dat er geen wijzigingen zijn aangebracht aan het toegepaste fabricageproces of de gebruikte chemische formuleringen die geacht worden de VOS-emissies van het eindproduct of de betrokken onderdelen/materialen te doen stijgen.

Testgegevens die naleving van de grenswaarden in tabel 17 aantonen voor de betrokken onderdelen/onderdeelmaterialen en die rechtstreeks door leveranciers worden verstrekt, worden ook aanvaard indien zij vergezeld gaan van een verklaring van de desbetreffende leverancier.

Criterium 10 — Consumenteninformatie

Samen met het product wordt één document met consumenteninformatie verstrekt dat informatie bevat in de taal van het land waar het product in de handel wordt gebracht en dat over de volgende aspecten handelt:

een beschrijving van het product volgens de vereisten van criterium 1;

de consument moet een gedetailleerde beschrijving krijgen van de beste manieren om het product te verwijderen (hergebruik, recycling, terugneemregeling van de aanvrager, energieherwinning), gerangschikt volgens de effecten op het milieu;

informatie over de polymeersoorten van kunststofonderdelen met een gewicht van meer dan 100 g die niet zijn gemarkeerd overeenkomstig de vereisten van criterium 4.1;

een verklaring dat de benaming, beschrijving, etikettering of markering van leder is gebruikt in overeenstemming met de vereisten vastgesteld in EN 15987 en EN 16223;

een mededeling die duidelijk vermeldt in welke omstandigheden het meubelstuk mag worden gebruikt, bijvoorbeeld binnenshuis, buitenshuis, temperatuurbereiken, draagvermogen en de correcte manier om het product te reinigen;

informatie over de gebruikte glassoort, eventuele veiligheidsinformatie, geschiktheid voor contact met harde materialen zoals glas, metaal of steen en informatie over de correcte verwijdering van het glas, bijvoorbeeld de verenigbaarheid of onverenigbaarheid met verpakkingsglas na consumptie;

een conformiteitsverklaring met de desbetreffende brandveiligheidsverordeningen in het land van verkoop voor meubelen met bekleding, nadere gegevens over de vlamvertragers die zijn gebruikt (in voorkomend geval) en in welke materialen deze zijn gebruikt (in voorkomend geval);

een verklaring dat er geen biociden zijn gebruikt om een desinfecterend effect te bereiken in meubelen die duidelijk in de handel worden gebracht voor gebruik binnenshuis, en voor meubelen voor gebruik buitenshuis, een verklaring welke werkzame stoffen van biociden zijn gebruikt (in voorkomend geval) en in welke materialen (in voorkomend geval);

een verklaring dat de betrokken EN-normen zijn nageleefd, zoals bedoeld in criterium 9.1 en aanhangsel IV;

informatie over de algemene voorwaarden van de productgarantie volgens de vereisten van criterium 9.2;

contactgegevens betreffende de levering van reserveonderdelen volgens de vereisten van criterium 9.3;

duidelijk geïllustreerde instructies voor montage en demontage volgens de vereisten van criterium 9.4.

Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een kopie van het document met de consumenteninformatie die met het product zal worden meegeleverd en die aantoont dat elk van de in het criterium opgesomde punten wordt nageleefd.

Criterium 11 — Informatie op de EU-milieukeur

Als gebruik wordt gemaakt van het facultatieve etiket met tekstruimte, dan bevat het, voor zover relevant, drie van de volgende vermeldingen:

hout, kurk, bamboe en rotan uit duurzaam beheerde bossen

gerecycleerde inhoud (hout of kunststof, indien van toepassing)

gevaarlijke stoffen waarvoor een beperking geldt

niet behandeld met biociden (indien van toepassing)

niet behandeld met vlamvertragers (indien van toepassing)

product met lage formaldehyde-emissies

product met lage VOS-emissies

product ontworpen voor demontage en eenvoudige reparatie

wanneer er in de meubelbekleding katoenen stoffen zijn gebruikt met biologische of IPM-katoen, mag de tekst als volgt worden weergegeven in vak 2 van de EU-milieukeur:

Tabel 18

Informatie die mag worden vermeld bij de EU-milieukeur in verband met katoen in textiel

Productiespecificatie

Tekst die mag worden weergegeven

Gehalte aan biologische katoen hoger dan 95 %

Textiel gemaakt van biologisch katoen

IPM-gehalte hoger dan 70 %

Katoenteelt met een lager gebruik van bestrijdingsmiddelen

De richtsnoeren voor het gebruik van het facultatief etiket met tekstruimte kunnen worden geraadpleegd in de „Guidelines for the use of the EU Ecolabel logo” op de website:

http://ec.europa.eu/environment/ecolabel/documents/logo_guidelines.pdf

Beoordeling en controle: de aanvrager dient een verklaring in waaruit blijkt dat aan dit criterium is voldaan.


(1)  Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1).

(2)  Besluit 2014/350/EU van de Commissie van 5 juni 2014 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur aan textielproducten (PB L 174 van 13.6.2014, blz. 45).

(3)  ECHA, Kandidaatslijst van zeer zorgwekkende stoffen voor autorisatie, http://www.echa.europa.eu/candidate-list-table

(*)  Kleurverwijdering in afvalwaterzuivering wordt geacht plaats te vinden wanneer de afvalstromen van de ververij voldoen aan de volgende spectraalcoëfficiënten: i) 7 m– 1 bij 436 nm, 5 m– 1 bij 525 nm en 3 m– 1 bij 620 nm.

(4)  ECHA, databank van krachtens REACH geregistreerde stoffen: http://www.echa.europa.eu/information-on-chemicals/registered-substances

(5)  ECHA, Samenwerking met soortgelijke regelgevende agentschappen, http://echa.europa.eu/nl/about-us/partners-and-networks/international-cooperation/cooperation-with-peer-regulatory-agencies

(6)  „EPF Standard for delivery conditions of recycled wood”, oktober 2002. Te raadplegen op http://www.europanels.org/upload/EPF-Standard-for-recycled-wood-use.pdf

(7)  Regulation 93120 „Airborne toxic control measure to reduce formaldehyde emissions from composite wood products” California Code of Regulations.

(**)  Geldt niet voor witte producten of producten die niet geverfd of bedrukt zijn.

(***)  Niveau 4 is echter toegestaan wanneer meubelbekledingstoffen licht gekleurd zijn (standaarddiepte < 1/12) en tevens gemaakt zijn van meer dan 20 % wol of andere keratinevezels, of meer dan 20 % zijde, of meer dan 20 % linnen of andere bastvezels.

(****)  In totaal zijn er 22 arylamines opgenomen in punt 43 van bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 plus twee andere verbindingen (zie tabel 1 in aanhangsel III voor een volledige lijst van de te testen arylamines). De aantoonbaarheidsgrens volgens EN ISO 17234-1 bedraagt 30 mg/kg.

(*****)  De aantoonbaarheidsgrens volgens EN ISO 17075 wordt doorgaans gelegd bij 3 mg/kg.

(******)  Meubelen die speciaal zijn ontworpen voor zuigelingen en kinderen jonger dan drie jaar.

(*******)  Als het geteste textiel met antimoontrioxide (ATO) is behandeld als synergist, in overeenstemming met de uitzonderingsvoorwaarden voor het gebruik van ATO in punt c) van tabel 2, dan hoeft het niet te voldoen aan de uitlogingsgrens voor antimoon.

(8)  Uitvoeringsbesluit 2013/84/EU van de Commissie van 11 februari 2013 tot vaststelling van de BBT-conclusies (beste beschikbare technieken) op grond van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad inzake industriële emissies voor het looien van huiden en vellen (PB L 45 van 16.2.2013, blz. 13).

(9)  Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (PB L 189 van 20.7.2007, blz. 1).

(********)  N-nitrosodimethylamine (NDMA), N-nitrosodiethylamine (NDEA), N-nitrosomethylethylamine (NMEA), N-nitrosodiiso-propylamine (NDIPA), N-nitrosodi-n- propylamine (NDPA), N-nitrosodi-n-butylamine (NDBA), N-nitrosopyrrolidinon (NPYR), N-nitrosopiperidine (NPIP), N-nitrosomorfoline (NMOR).

(*********)  0,01 gewichtsprocent (totaal van vier ftalaten in alle andere meubelen)

(**********)  Met verwijzing naar de recentste Kandidaatslijst van het ECHA op het ogenblik van de aanvraag.

(***********)  Hoewel er ruimte is om de laadcapaciteit en het ventilatievoud te variëren voor andere meubelstukken, moet de verhouding tussen laadcapaciteit (m2/m3) en het ventilatievoud (h– 1) behouden blijven op 1,0.

(10)  Formaldehyde wordt niet in overweging genomen bij de berekening van cumulatieve carcinogene VOS-emissies maar heeft zijn eigen grenswaarde.

(11)  R-waarde = totaal van alle quotiënten (Ci/LCIi) < 1 (waarbij Ci = stofconcentratie in de lucht van de testkamer, LCIi = LCI-waarde van de stof zoals gedefinieerd door de recentste gegevens die zijn gedefinieerd in het kader van de Europese samenwerkingsactie „Urban air, indoor environment and human exposure”.

(12)  Formaldehyde wordt niet in overweging genomen bij de berekening van cumulatieve carcinogene VOS-emissies maar heeft zijn eigen grenswaarde.

(13)  R-waarde = totaal van alle quotiënten (Ci/LCIi) < 1 (waarbij Ci = stofconcentratie in de lucht van de testkamer, LCIi = LCI-waarde van de stof zoals gedefinieerd door de recentste gegevens die zijn gedefinieerd in het kader van de Europese samenwerkingsactie „Urban air, indoor environment and human exposure”.

Aanhangsel I

RICHTSNOEREN VOOR DE BEREKENING VAN VOS IN OPPERVLAKTECOATINGS

De berekeningsmethode vereist de volgende informatie:

totaal gecoat oppervlak van het gemonteerde eindproduct;

VOS-gehalte van de coatingmassa (in g/l);

aanwezig volume van coatingmassa vóór de coating;

aantal identieke eenheden die tijdens de coating worden verwerkt;

resterend volume van coatingmassa na de coating.

Een berekening ziet er bijvoorbeeld als volgt uit:

Totaal gecoat oppervlak van het gemonteerde eindproduct

= 1,5 m2

VOS-gehalte van de coatingmassa (in g/l)

= 120 g/l

Aanwezig volume (1) van coatingmassa vóór de coating

= 18,5 l

Aantal identieke eenheden die tijdens de coating worden verwerkt

= 4

Resterend volume (1) van coatingmassa na de coating

= 12,5 l


Totaal gecoat oppervlak

= 4 × 1,5 m2

= 6 m2

Totaal volume gebruikte coatingmassa

= 18,5 — 12,5

= 6 l

Totaal VOS aangebracht op oppervlak

= 3,9 l × 120 g/l

= 468 g

Totaal VOS aangebracht per m2

= 468 g/6 m2

= 78 g/m2

Wanneer er meer dan één coatingmassa wordt aangebracht, bijvoorbeeld primers of deklagen, moeten het volumetrische verbruik en het VOS-gehalte ook worden berekend en bij elkaar worden opgeteld.

De mogelijkheden om de totale hoeveelheid tijdens coatingswerkzaamheden gebruikte VOS te verlagen, omvatten onder meer het gebruik van doeltreffendere technieken. De indicatieve doeltreffendheid van verschillende coatingtechnieken wordt hieronder vermeld.

Tabel

Indicatieve efficiëntiefactoren voor coatingtechnieken:

Coatingtechniek

Doeltreffendheid

(%)

Efficiëntiefactor

Spuittoestel zonder recycling

50

0,5

Elektrostatisch spuiten

65

0,65

Spuittoestel met recycling

70

0,7

Spuitschijf

80

0,8

Vernis aanbrengen met een rol

95

0,95

Vernis aanbrengen met een doek

95

0,95

Vacuümvernissen

95

0,95

Dompelen

95

0,95

Spoelen

95

0,95


(1)  Merk op dat gewicht kan worden gebruikt in plaats van het volume op voorwaarde dat de densiteit van de coatingmassa gekend is en in de berekening in aanmerking wordt genomen.

Aanhangsel II

VEREISTEN VOOR MEUBELLEDER VOLGENS EN 13336

Tabel

Fysische vereisten van leder gebruikt in meubelen met de EU-milieukeur (volgens EN 13336)

Fundamentele kenmerken

Testmethode

Aanbevolen waarden

Nubuck, suède en aniline (*)

Semianiline (*)

Gecoat, gepigmenteerd en ander (*)

pH en ΔpH

EN ISO 4045

≥ 3,5 (als de pH < 4,0 is, moet ΔpH ≤ 0,7 zijn)

Scheursterkte, gemiddelde waarde

EN ISO 3377-1

> 20 N

Kleurechtheid bij herhaald wrijven

EN ISO 11640.

Totale massa van vinger 1 000  g

Basische zweetoplossing zoals bepaald in EN ISO 11641

Te evalueren aspecten

Wijziging van lederkleur en viltvlekken

Wijziging van lederkleur en viltvlekken. Geen aantasting van afwerking

met behulp van droog vilt

50 cycli, ≥ 3 grijsschaal

500 cycli, ≥ 4 grijsschaal

met behulp van nat vilt

20 cycli, ≥ 3 grijsschaal

80 cycli, ≥ 3/4 grijsschaal

250 cycli, ≥ 3/4 grijsschaal

met behulp van vilt dat met kunstmatig zweet bevochtigd is

20 cycli, ≥ 3 grijsschaal

50 cycli, ≥ 3/4 grijsschaal

80 cycli, ≥ 3/4 grijsschaal

Kleurvastheid ten opzichte van kunstlicht

EN ISO 105-B02 (methode 3)

≥ 3 blauwschaal

≥ 4 blauwschaal

≥ 5 blauwschaal

Hechting van de droge afwerking

EN ISO 11644

≥ 2 N/10 mm

Buigweerstand bij droog buigen

EN ISO 5402-1

Uitsluitend voor anilineleder met niet-gepigmenteerde afwerking, 20 000 cycli (geen barsten in afwerkingslaag)

50 000 cycli (geen barsten in afwerkingslaag)

50 000 cycli (geen barsten in afwerkingslaag)

Kleurechtheid tegen waterdruppels

EN ISO 15700

≥ 3 grijsschaal (geen permanente zwelling)

Koudebreukweerstand van afwerkingslaag

EN ISO 17233

– 15 °C (geen barsten in afwerkingslaag)

Brandbestendigheid

EN 1021 of desbetreffende nationale normen

Geslaagd


(*)  Definities van deze ledersoorten volgens EN 15987.

Aanhangsel III

VERBODEN ARYLAMINEVERBINDINGEN IN LEDER, TEXTIEL EN GECOATE STOF ALS EINDMATERIAAL

Hierin zijn opgenomen de stoffen onder punt 43 van bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 waarop moet worden getest in geverfd leder (met behulp van de norm EN 17234) of textiel (met behulp van de normen EN 14362-1 en EN 14362-3).

Tabel 1

Carcinogene arylamines die moeten worden getest in textiel of leder

Arylamine

CAS-nummer

Arylamine

CAS-nummer

4-aminodifenyl

92-67-1

4,4′-oxydianiline

101-80-4

Benzidine

92-87-5

4,4′-thiodianiline

139-65-1

4-chloor-o-toluïdine

95-69-2

o-toluïdine

95-53-4

2-nafthylamine

91-59-8

2,4-diaminotolueen

95-80-7

o-amino-azotolueen

97-56-3

2,4,5-trimethylaniline

137-17-7

2-amino-4-nitrotolueen

99-55-8

4-aminoazobenzeen

60-09-3

4-chlooraniline

106-47-8

o-anisidine

90-04-0

2,4-diaminoanisool

615-05-4

2,4-xylidine

95-68-1

4,4′-diaminodifenylmethaan

101-77-9

2,6-xylidine

87-62-7

3,3′-dichloorbenzidine

91-94-1

p-kresidine

120-71-8

3,3′-dimethoxybenzidine

119-90-4

3,3′-dimethylbenzidine

119-93-7

3,3′-dimenthyl-4,4′-diaminodifenylmethaan

838-88-0

4,4′-methyleen-bis-(2-chlooraniline)

101-14-4

Van een aantal andere kleurstofverbindingen, die niet rechtstreeks aan beperkingen zijn onderworpen door punt 43 van bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006, is bekend dat zij tijdens de verwerking splitsen en dan enkele van de in tabel 1 vermelde verboden stoffen vormen. Om onzekerheid over de naleving van de vastgestelde grenswaarde van 30 mg/kg voor de in tabel 1 vermelde stoffen zo veel mogelijk te beperken, wordt de fabrikanten aangeraden, maar worden ze niet verplicht, om het gebruik van de in tabel 2 vermelde kleurstoffen te vermijden.

Tabel 2

Indicatieve lijst van kleurstoffen die kunnen splitsen en daardoor carcinogene arylamines vormen

Gedispergeerde kleurstoffen

Basische kleurstoffen

Disperse Orange 60

Disperse Yellow 7

Basic Brown 4

Basic Red 114

Disperse Orange 149

Disperse Yellow 23

Basic Red 42

Basic Yellow 82

Disperse Red 151

Disperse Yellow 56

Basic Red 76

Basic Yellow 103

Disperse Red 221

Disperse Yellow 218

Basic Red 111

 

Zure kleurstoffen

CI Acid Black 29

CI Acid Red 4

CI Acid Red 85

CI Acid Red 148

CI Acid Black 94

CI Acid Red 5

CI Acid Red 104

CI Acid Red 150

CI Acid Black 131

CI Acid Red 8

CI Acid Red 114

CI Acid Red 158

CI Acid Black 132

CI Acid Red 24

CI Acid Red 115

CI Acid Red 167

CI Acid Black 209

CI Acid Red 26

CI Acid Red 116

CI Acid Red 170

CI Acid Black 232

CI Acid Red 26:1

CI Acid Red 119:1

CI Acid Red 264

CI Acid Brown 415

CI Acid Red 26:2

CI Acid Red 128

CI Acid Red 265

CI Acid Orange 17

CI Acid Red 35

CI Acid Red 115

CI Acid Red 420

CI Acid Orange 24

CI Acid Red 48

CI Acid Red 128

CI Acid Violet 12

CI Acid Orange 45

CI Acid Red 73

CI Acid Red 135

 

Directe kleurstoffen

Direct Black 4

Direct Blue 192

Direct Brown 223

Direct Red 28

Direct Black 29

Direct Blue 201

Direct Green 1

Direct Red 37

Direct Black 38

Direct Blue 215

Direct Green 6

Direct Red 39

Direct Black 154

Direct Blue 295

Direct Green 8

Direct Red 44

Direct Blue 1

Direct Blue 306

Direct Green 8,1

Direct Red 46

Direct Blue 2

Direct Brown 1

Direct Green 85

Direct Red 62

Direct Blue 3

Direct Brown 1:2

Direct Orange 1

Direct Red 67

Direct Blue 6

Direct Brown 2

Direct Orange 6

Direct Red 72

Direct Blue 8

Basic Brown 4

Direct Orange 7

Direct Red 126

Direct Blue 9

Direct Brown 6

Direct Orange 8

Direct Red 168

Direct Blue 10

Direct Brown 25

Direct Orange 10

Direct Red 216

Direct Blue 14

Direct Brown 27

Direct Orange 108

Direct Red 264

Direct Blue 15

Direct Brown 31

Direct Red 1

Direct Violet 1

Direct Blue 21

Direct Brown 33

Direct Red 2

Direct Violet 4

Direct Blue 22

Direct Brown 51

Direct Red 7

Direct Violet 12

Direct Blue 25

Direct Brown 59

Direct Red 10

Direct Violet 13

Direct Blue 35

Direct Brown 74

Direct Red 13

Direct Violet 14

Direct Blue 76

Direct Brown 79

Direct Red 17

Direct Violet 21

Direct Blue 116

Direct Brown 95

Direct Red 21

Direct Violet 22

Direct Blue 151

Direct Brown 101

Direct Red 24

Direct Yellow 1

Direct Blue 160

Direct Brown 154

Direct Red 26

Direct Yellow 24

Direct Blue 173

Direct Brown 222

Direct Red 22

Direct Yellow 48

Aanhangsel IV

NORMEN VOOR DE DUURZAAMHEID, STERKTE EN ERGONOMIE VAN MEUBELEN

Tabel

Indicatieve lijst van EN-meubelnormen (opgesteld door het Technisch Comité CEN/TC 207 „Meubelen”) met betrekking tot criterium 9.1

Norm

Titel

Beklede meubelen

EN 1021-1

Meubelen — Bepaling van de ontvlambaarheid van beklede meubelen — Deel 1: Smeulende sigaret als ontstekingsbron

EN 1021-2

Meubelen — Bepaling van de ontvlambaarheid van beklede meubelen — Deel 2: Equivalent van de lucifervlam als ontstekingsbron

Kantoormeubelen

EN 527-1

Kantoormeubelen — Werktafels en -bureaus — Deel 1: Afmetingen

EN 527-2

Kantoormeubelen — Werktafels en -bureaus — Deel 2: Mechanische veiligheidseisen

EN 1023-2

Kantoormeubelen — Scheidingswanden — Deel 2: Mechanische veiligheidseisen

EN 1335-1

Kantoormeubelen — Kantoorstoelen — Deel 1: Afmetingen — Bepaling van de afmetingen

EN 1335-2

Kantoormeubelen — Kantoorstoelen — Deel 2: Veiligheidseisen

EN 14073-2

Kantoormeubelen — Bergmeubelen — Deel 2: Veiligheidseisen

EN 14074

Kantoormeubelen — Tafels en bureaus en bergmeubelen — Beproevingsmethoden voor de bepaling van de sterkte en duurzaamheid van bewegende delen. (na het testen mogen de onderdelen niet beschadigd zijn en moeten ze nog steeds functioneren zoals bedoeld)

Buitenmeubelen

EN 581-1

Buitenmeubelen — Zitmeubelen en tafels voor gebruik op campings, in huishoudens en voor verhuurdoeleinden — Deel 1: Algemene veiligheidseisen

EN 581-2

Buitenmeubelen — Zitmeubelen en tafels voor gebruik op campings, in huishoudens en voor verhuurdoeleinden — Deel 2: Mechanische veiligheidseisen en beproevingsmethoden voor zitmeubelen

EN 581-3

Buitenmeubelen — Zitmeubelen en tafels voor gebruik op campings, in huishoudens en voor verhuurdoeleinden — Deel 3: Mechanische veiligheidseisen en beproevingsmethoden voor tafels

Zitmeubelen

EN 1022

Woonmeubelen — Zitmeubelen — Bepaling van de stabiliteit

EN 12520

Meubelen — Sterkte, duurzaamheid en veiligheid — Eisen voor zitmeubelen voor huishoudelijk gebruik

EN 12727

Meubelen — Vast opgestelde zitmeubelen in rijen — Beproevingsmethoden en eisen aan de sterkte en de duurzaamheid

EN 13759

Meubelen — Bedieningsmechanismen van uitklapbare slaapbanken — Beproevingsmethoden

EN 14703

Meubelen — Verbindingen voor niet-huishoudelijke, gekoppelde zitmeubelen in een rij — Eisen aan de sterkte en beproevingsmethoden

EN 16139

Meubelen — Sterkte, duurzaamheid en veiligheid — Eisen voor zitmeubelen voor niet-huishoudelijk gebruik

Tafels

EN 12521

Meubelen — Sterkte, duurzaamheid en veiligheid — Eisen voor tafels voor huishoudelijk gebruik

EN 15372

Meubelen — Sterkte, duurzaamheid en veiligheid — Eisen voor tafels voor niet-huishoudelijk gebruik

Keukenmeubelen

EN 1116

Keukenmeubelen — Coördinatiematen voor keukenmeubelen en keukentoestellen

EN 14749

Woon- en keukenopslagunits en werkbladen — Veiligheidseisen en beproevingsmethoden

Bedden

EN 597-1

Meubelen — Bepaling van de ontvlambaarheid van matrassen en bedbodems — Deel 1: Ontstekingsbron: smeulende sigaret

EN 597-2

Meubelen — Bepaling van de ontvlambaarheid van matrassen en bedbodems — Deel 2: Ontstekingsbron: equivalent van de lucifervlam

EN 716-1

Meubelen — Kinderledikanten en opvouwbare kinderbedjes voor huishoudelijk gebruik — Deel 1: Veiligheidseisen

EN 747-1

Meubelen — Stapelbedden en hoogslapers — Deel 1: Eisen aan veiligheid, sterkte en duurzaamheid

EN 1725

Woonmeubelen — Bedden en matrassen — Veiligheidseisen en beproevingsmethoden

EN 1957

Meubelen — Bedden en matrassen — Beproevingsmethoden voor de bepaling van de functionele eigenschappen en beoordelingscriteria

EN 12227

Kinderboxen voor huishoudelijk gebruik — Veiligheidseisen en beproevingsmethoden

Opbergmeubelen

EN 16121

Niet-huishoudelijke opbergmeubelen — Eisen voor veiligheid, sterkte, duurzaamheid en stabiliteit

Andere soorten meubelen

EN 1729-1

Meubelen — Stoelen en tafels voor onderwijsinstellingen — Deel 1: Functionele afmetingen

EN 1729-2

Meubelen — Stoelen en tafels voor onderwijsinstellingen — Deel 2: Veiligheidseisen en beproevingsmethoden

EN 13150

Werkbanken voor laboratoria — Afmetingen, veiligheidseisen en beproevingsmethoden

EN 14434

Schrijfborden voor onderwijsinstellingen — Ergonomische, technische en veiligheidseisen en hun beproevingsmethoden