ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 198

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

59e jaargang
23 juli 2016


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

 

*

Besluit (EU) 2016/1197 van de Raad van 26 oktober 2015 betreffende de ondertekening, namens de Europese Unie, en de voorlopige toepassing van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Kiribati inzake de vrijstelling van de visumplicht voor kort verblijf

1

 

 

Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Kiribati inzake de vrijstelling van de visumplicht voor kort verblijf

3

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2016/1198 van de Commissie van 22 juli 2016 tot wijziging van bijlage V bij Verordening (EG) nr. 1223/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende cosmetische producten ( 1 )

10

 

*

Verordening (EU) 2016/1199 van de Commissie van 22 juli 2016 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 965/2012 wat betreft de operationele goedkeuring van prestatiegebaseerde navigatie, certificering en toezicht op leveranciers van datadiensten en offshore-vluchtuitvoeringen met helikopters, en tot rectificatie van die verordening

13

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1200 van de Commissie van 22 juli 2016 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

38

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU, Euratom) 2016/1201 van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van 13 juli 2016 betreffende de benoeming van de leden van het Comité van toezicht van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF)

40

 

*

Besluit (EU) 2016/1202 van de Raad van 18 juli 2016 tot vaststelling van het standpunt dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen in de Algemene Raad van de Wereldhandelsorganisatie over het verzoek van de Verenigde Staten om een WTO-ontheffing met het oog op de verlenging van het systeem van toekenning van een preferentiële behandeling aan het voormalige Trustschap van de Pacifische Eilanden

43

 

*

Besluit (EU) 2016/1203 van de Raad van 18 juli 2016 houdende benoeming van een lid en een plaatsvervanger van het Comité van de Regio's, voorgedragen door het Koninkrijk Spanje

44

 

*

Besluit (EU) 2016/1204 van de Raad van 18 juli 2016 tot benoeming van een lid van het Comité van de Regio's, voorgedragen door de Bondsrepubliek Duitsland

45

 

*

Besluit (EU) 2016/1205 van de Raad van 18 juli 2016 tot benoeming van twee plaatsvervangers van het Comité van de Regio's, voorgedragen door het Koninkrijk der Nederlanden

46

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/1206 van de Raad van 18 juli 2016 tot wijziging van Uitvoeringsbesluit 2013/676/EU waarbij Roemenië wordt gemachtigd een bijzondere maatregel te blijven toepassen die afwijkt van artikel 193 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

47

 

*

Besluit (GBVB) 2016/1207 van het Politiek en Veiligheidscomité van 20 juli 2016 tot benoeming van het hoofd van de rechtsstaatmissie van de Europese Unie in Kosovo, EULEX KOSOVO (EULEX KOSOVO/1/2016) ( 2 )

49

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

 

(2)   Deze benaming laat de standpunten over de status van Kosovo onverlet, en is in overeenstemming met Resolutie 1244 (1999) van de VN-Veiligheidsraad en het advies van het Internationaal Gerechtshof over de onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

23.7.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 198/1


BESLUIT (EU) 2016/1197 VAN DE RAAD

van 26 oktober 2015

betreffende de ondertekening, namens de Europese Unie, en de voorlopige toepassing van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Kiribati inzake de vrijstelling van de visumplicht voor kort verblijf

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 77, lid 2, onder a), in samenhang met artikel 218, lid 5,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) nr. 509/2014 van het Europees Parlement en de Raad (1) is de Republiek Kiribati verplaatst van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad (2) naar bijlage II daarbij.

(2)

Bij de Republiek Kiribati staat een voetnoot volgens welke de visumvrijstelling geldt vanaf de datum van inwerkingtreding van een met de Europese Unie te sluiten visumvrijstellingsovereenkomst.

(3)

Op 9 oktober 2014 heeft de Raad een besluit vastgesteld waarbij de Commissie wordt gemachtigd onderhandelingen te openen met de Republiek Kiribati over het sluiten van een Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Kiribati inzake de vrijstelling van de visumplicht voor kort verblijf (de „overeenkomst”).

(4)

De onderhandelingen over de overeenkomst zijn op 17 december 2014 geopend en zijn succesvol afgerond door het paraferen ervan middels een uitwisseling van brieven, op 6 mei 2015 door de Republiek Kiribati en op 10 juni 2015 door de Unie.

(5)

De overeenkomst dient te worden ondertekend en de aan de overeenkomst gehechte verklaringen dienen te worden goedgekeurd, namens de Unie. In afwachting van de voltooiing van de procedures voor de formele sluiting ervan dient de overeenkomst met ingang van de dag volgende op de datum van de ondertekening ervan voorlopig te worden toegepast.

(6)

Dit besluit vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan het Verenigd Koninkrijk niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2000/365/EG van de Raad (3); het Verenigd Koninkrijk neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van dit besluit en het besluit is niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat.

(7)

Dit besluit vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad (4); Ierland neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van dit besluit en het besluit is niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Er wordt machtiging verleend tot ondertekening namens de Unie van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Kiribati inzake de vrijstelling van de visumplicht voor kort verblijf (de „overeenkomst”), onder voorbehoud van de sluiting ervan.

De tekst van de overeenkomst is aan dit besluit gehecht.

Artikel 2

De aan dit besluit gehechte verklaringen worden namens de Unie goedgekeurd.

Artikel 3

De voorzitter van de Raad wordt gemachtigd de persoon (personen) aan te wijzen die bevoegd is (zijn) de overeenkomst namens de Unie te ondertekenen.

Artikel 4

In afwachting van de voltooiing van de procedures voor de sluiting ervan wordt de overeenkomst voorlopig toegepast vanaf de dag volgende op de datum van de ondertekening ervan (5).

Artikel 5

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Luxemburg, 26 oktober 2015.

Voor de Raad

De voorzitter

C. DIESCHBOURG


(1)  Verordening (EU) nr. 509/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld (PB L 149 van 20.5.2014, blz. 67).

(2)  Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad van 15 maart 2001 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld (PB L 81 van 21.3.2001, blz. 1).

(3)  Besluit 2000/365/EG van de Raad van 29 mei 2000 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis (PB L 131 van 1.6.2000, blz. 43).

(4)  Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan bepalingen van het Schengenacquis (PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20).

(5)  De datum van ondertekening van de overeenkomst zal door het secretariaat-generaal van de Raad worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.


23.7.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 198/3


OVEREENKOMST

tussen de Europese Unie en de Republiek Kiribati inzake de vrijstelling van de visumplicht voor kort verblijf

DE EUROPESE UNIE, hierna „de Unie” of „de EU” genoemd, en

DE REPUBLIEK KIRIBATI, hierna „Kiribati” genoemd,

hierna samen „de partijen” genoemd,

MET HET OOG OP de verdere ontwikkeling van de vriendschappelijke betrekkingen tussen de partijen en vanuit de wens om het reizen gemakkelijker te maken door voor hun burgers te zorgen voor vrijstelling van de visumplicht voor toegang en kort verblijf,

GEZIEN Verordening (EU) nr. 509/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van deze plicht zijn vrijgesteld (1), waarbij onder meer 19 derde landen, waaronder Kiribati, worden verplaatst naar de lijst van derde landen waarvan de onderdanen voor korte verblijven in de lidstaten zijn vrijgesteld van de visumplicht,

INDACHTIG artikel 1 van Verordening (EU) nr. 509/2014, waarin wordt bepaald dat voor deze 19 landen de vrijstelling van de visumplicht pas van toepassing wordt vanaf de datum van inwerkingtreding van een met de Unie te sluiten visumvrijstellingsovereenkomst,

GELEID DOOR DE WENS het beginsel van gelijke behandeling van alle EU-burgers te waarborgen,

REKENING HOUDEND met het feit dat personen die reizen om een bezoldigde bezigheid te verrichten tijdens hun korte verblijf, niet onder deze overeenkomst vallen, en dat derhalve voor deze categorie personen de desbetreffende regels van het Unierecht en het nationale recht van de lidstaten en het nationale recht van Kiribati inzake de visumplicht of de visumvrijstelling en inzake de toegang tot werk van toepassing blijven,

REKENING HOUDEND met het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht en het Protocol betreffende het Schengenacquis dat is opgenomen in het kader van de Europese Unie, beide gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en bevestigend dat de bepalingen van deze overeenkomst niet van toepassing zijn op het Verenigd Koninkrijk en Ierland,

ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:

Artikel 1

Doel

Deze overeenkomst voorziet in visumvrij reizen voor de burgers van de Unie en voor de burgers van Kiribati die naar het grondgebied van de andere partij reizen voor maximaal 90 dagen binnen een tijdvak van 180 dagen.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze overeenkomst wordt verstaan onder:

a)   „lidstaat”: alle lidstaten van de Unie met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk en Ierland;

b)   „burger van de Unie”: een onderdaan van een lidstaat als bedoeld onder a);

c)   „burger van Kiribati”: eenieder die het staatsburgerschap van Kiribati bezit;

d)   „Schengengebied”: het gebied zonder binnengrenzen bestaande uit het grondgebied van de lidstaten, als bedoeld onder a), die het Schengenacquis volledig toepassen.

Artikel 3

Toepassingsgebied

1.   Burgers van de Europese Unie die in het bezit zijn van een door een lidstaat afgegeven gewoon paspoort, diplomatiek paspoort, dienstpaspoort, officieel paspoort of speciaal paspoort kunnen zonder visum het grondgebied van Kiribati inreizen en er verblijven gedurende de in artikel 4, lid 1, van deze overeenkomst bedoelde periode.

Burgers van Kiribati die in het bezit zijn van een door Kiribati afgegeven gewoon paspoort, diplomatiek paspoort, dienstpaspoort, officieel paspoort of speciaal paspoort kunnen zonder visum het grondgebied van de lidstaten inreizen en er verblijven gedurende de in artikel 4, lid 2, van deze overeenkomst bedoelde periode.

2.   Lid 1 is niet van toepassing op personen die reizen om een bezoldigde bezigheid te verrichten.

Voor deze categorie personen kan elke lidstaat afzonderlijk beslissen de visumplicht aan de burgers van Kiribati op te leggen of de visumplicht op te heffen, overeenkomstig artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad (2).

Voor deze categorie personen kan Kiribati over de visumplicht of de visumvrijstelling voor de burgers van elke lidstaat afzonderlijk beslissen overeenkomstig hun nationale wetgeving.

3.   De bij deze overeenkomst geregelde visumvrijstelling laat de wetgeving van de partijen inzake de voorwaarden voor toegang en kort verblijf onverlet. De lidstaten en Kiribati behouden zich het recht voor de toegang tot en het kort verblijf op hun grondgebied te weigeren indien aan een of meer van deze voorwaarden niet wordt voldaan.

4.   De visumvrijstelling geldt ongeacht de wijze van vervoer die wordt gebruikt om de grenzen van de partijen te overschrijden.

5.   Vraagstukken die niet onder deze overeenkomst vallen, worden geregeld door het Unierecht, het nationale recht van de lidstaten en het nationale recht van Kiribati.

Artikel 4

Duur van het verblijf

1.   Burgers van de Unie mogen gedurende maximaal 90 dagen per tijdvak van 180 dagen op het grondgebied van Kiribati verblijven.

2.   Burgers van Kiribati mogen gedurende maximaal 90 dagen per tijdvak van 180 dagen op het grondgebied verblijven van de lidstaten die het Schengenacquis volledig toepassen. Bij de berekening van deze termijn wordt geen rekening gehouden met het verblijf in lidstaten die het Schengenacquis nog niet volledig toepassen.

De burgers van Kiribati mogen gedurende maximaal 90 dagen per tijdvak van 180 dagen op het grondgebied verblijven van elk van de lidstaten die het Schengenacquis nog niet volledig toepassen, onafhankelijk van de verblijfsperiode die is berekend voor het grondgebied van de lidstaten die het Schengenacquis volledig toepassen.

3.   Deze overeenkomst laat onverlet dat zowel Kiribati als de lidstaten de verblijfsduur van 90 dagen kunnen verlengen overeenkomstig hun respectieve nationale recht en het Unierecht.

Artikel 5

Territoriale toepassing

1.   De bepalingen van deze overeenkomst zijn, wat de Franse Republiek betreft, uitsluitend van toepassing op het Europese grondgebied van de Franse Republiek.

2.   De bepalingen van deze overeenkomst zijn, wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, uitsluitend van toepassing op het Europese grondgebied van het Koninkrijk der Nederlanden.

Artikel 6

Gemengd comité voor het beheer van de overeenkomst

1.   De partijen stellen een gemengd comité van deskundigen in, hierna het „comité” genoemd, dat bestaat uit vertegenwoordigers van de Unie en vertegenwoordigers van Kiribati. De Unie wordt vertegenwoordigd door de Europese Commissie.

2.   Het comité heeft onder andere de volgende taken:

a)

het ziet toe op de toepassing van de overeenkomst;

b)

het stelt wijzigingen van of toevoegingen aan de overeenkomst voor;

c)

het beslecht geschillen die voortvloeien uit de interpretatie of de toepassing van deze overeenkomst.

3.   Het comité wordt op verzoek van een van de partijen bijeengeroepen wanneer dat nodig is.

4.   Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 7

Verhouding van deze overeenkomst ten opzichte van bestaande bilaterale visumvrijstellingsovereenkomsten tussen de lidstaten en Kiribati

Deze overeenkomst heeft voorrang op de bepalingen van bilaterale overeenkomsten of regelingen die zijn gesloten tussen afzonderlijke lidstaten en Kiribati, voor zover zij betrekking hebben op aangelegenheden die bij deze overeenkomst worden geregeld.

Artikel 8

Slotbepalingen

1.   Deze overeenkomst wordt door de partijen volgens hun eigen nationale procedures geratificeerd of goedgekeurd en treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand volgende op de datum van de laatste van de twee kennisgevingen waarmee de partijen elkaar ervan in kennis stellen dat deze procedures zijn voltooid.

Deze overeenkomst wordt voorlopig toegepast met ingang van de dag volgende op de datum van de ondertekening ervan.

2.   Deze overeenkomst wordt voor onbepaalde tijd gesloten, maar kan worden opgezegd overeenkomstig lid 5.

3.   Deze overeenkomst kan met wederzijdse schriftelijke instemming van de partijen worden gewijzigd. Wijzigingen worden van kracht nadat de partijen elkaar ervan in kennis hebben gesteld dat hun daartoe benodigde interne procedures zijn voltooid.

4.   Elk van beide partijen kan deze overeenkomst geheel of gedeeltelijk opschorten, met name in verband met de openbare orde, de bescherming van de nationale veiligheid of de bescherming van de volksgezondheid, illegale immigratie of bij de herinvoering van de visumplicht door een partij. Het besluit tot opschorting wordt uiterlijk twee maanden vóór de voorgenomen inwerkingtreding ervan meegedeeld aan de andere partij. Een partij die de toepassing van de overeenkomst heeft opgeschort, stelt de andere partij ervan in kennis dat de redenen voor de opschorting niet langer bestaan, zodra dit het geval is, en maakt een einde aan de opschorting.

5.   Elke partij kan deze overeenkomst opzeggen door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de andere partij. Deze overeenkomst wordt 90 dagen daarna beëindigd.

6.   Kiribati kan deze overeenkomst alleen ten aanzien van alle lidstaten opschorten of beëindigen.

7.   De Unie kan deze overeenkomst alleen ten aanzien van al haar lidstaten opschorten of beëindigen.

Gedaan in tweevoud in de Bulgaarse, de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Italiaanse, de Kroatische, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de Roemeense, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechische en de Zweedse taal, waarbij alle teksten gelijkelijk authentiek zijn.

Съставено в Брюксел на двадесет и трети юни през две хиляди и шестнадесета година.

Hecho en Bruselas, el veintitrés de junio de dos mil dieciséis.

V Bruselu dne dvacátého třetího června dva tisíce šestnáct.

Udfærdiget i Bruxelles den treogtyvende juni to tusind og seksten.

Geschehen zu Brüssel am dreiundzwanzigsten Juni zweitausendsechzehn.

Kahe tuhande kuueteistkümnenda aasta juunikuu kahekümne kolmandal päeval Brüsselis.

Έγινε στις Βρυξέλλες, στις είκοσι τρεις Ιουνίου δύο χιλιάδες δεκαέξι.

Done at Brussels on the twenty-third day of June in the year two thousand and sixteen.

Fait à Bruxelles, le vingt-trois juin deux mille seize.

Sastavljeno u Bruxellesu dvadeset trećeg lipnja godine dvije tisuće šesnaeste.

Fatto a Bruxelles, addì ventitré giugno duemilasedici.

Briselē, divi tūkstoši sešpadsmitā gada divdesmit trešajā jūnijā.

Priimta du tūkstančiai šešioliktų metų birželio dvidešimt trečią dieną Briuselyje.

Kelt Brüsszelben, a kétezer-tizenhatodik év június havának huszonharmadik napján.

Magħmul fi Brussell, fit-tlieta u għoxrin jum ta’ Ġunju fis-sena elfejn u sittax.

Gedaan te Brussel, drieëntwintig juni tweeduizend zestien.

Sporządzono w Brukseli dnia dwudziestego trzeciego czerwca roku dwa tysiące szesnastego.

Feito em Bruxelas, em vinte e três de junho de dois mil e dezasseis.

Întocmit la Bruxelles la douăzeci și trei iunie două mii șaisprezece.

V Bruseli dvadsiateho tretieho júna dvetisícšestnásť.

V Bruslju, dne triindvajsetega junija leta dva tisoč šestnajst.

Tehty Brysselissä kahdentenakymmenentenäkolmantena päivänä kesäkuuta vuonna kaksituhattakuusitoista.

Som skedde i Bryssel den tjugotredje juni år tjugohundrasexton.

За Европейския съюз

Рог la Unión Europea

Za Evropskou Unii

For Den Europæiske Union

Für die Europäische Union

Euroopa Liidu nimel

Για την Ευρωπαϊκή Ένωση

For the European Union

Pour l'Union européenne

Za Europsku uniju

Per l'Unione europea

Eiropas Savienības vārdā –

Europos Sąjungos vardu

Az Európai Unió részéről

Għall-Unjoni Ewropea

Voor de Europese Unie

W imieniu Unii Europejskiej

Pela União Europeia

Pentru Uniunea Europeană

Za Európsku úniu

Za Evropsko unijo

Euroopan unionin puolesta

För Europeiska unionen

Image

За Република Кирибати

Por la República de Kiribati

Za Republiku Kiribati

Por Republikken Kiribati

Für die Republik Kiribati

Kiribati Vabariigi nimel

Για τη Δημοκρατία της Kιριμπάτι

For the Republic of Kiribati

Pour la République de Kiribati

Za Republiku Kiribati

Per la Repubblica di Kiribati

Kiribati Republikas vārdā –

Kiribačio Respublikos vardu

Kiribati Köztársaság részéről

Għar-Repubblika ta' Kiribati

Voor de Republiek Kiribati

W imieniu Republiki Kiribati

Pela República da Quiribáti

Pentru Republica Kiribati

Za Kiribatskú republiku

Za Republiko Kiribati

Kiribatin tasavallan puolesta

För Republiken Kiribati

Image


(1)  PBEU L 149 van 20.5.2014, blz. 67.

(2)  Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad van 15 maart 2001 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld (PBEU L 81 van 21.3.2001, blz. 1).


GEMEENSCHAPPELIJKE VERKLARING

BETREFFENDE IJSLAND, NOORWEGEN, ZWITSERLAND EN LIECHTENSTEIN

De partijen nemen nota van de nauwe band tussen de Europese Unie en Noorwegen, IJsland, Zwitserland en Liechtenstein, met name uit hoofde van de overeenkomsten van 18 mei 1999 en 26 oktober 2004 inzake de wijze waarop deze landen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis.

Daarom is het wenselijk dat de autoriteiten van Noorwegen, IJsland, Zwitserland en Liechtenstein enerzijds, en Kiribati anderzijds, onverwijld bilaterale overeenkomsten sluiten over de vrijstelling van de visumplicht voor kort verblijf, die vergelijkbaar zijn met de onderhavige overeenkomst.


GEMEENSCHAPPELIJKE VERKLARING

BETREFFENDE DE INTERPRETATIE VAN DE IN ARTIKEL 3, LID 2, VAN DEZE OVEREENKOMST BEDOELDE CATEGORIE PERSONEN DIE REIZEN OM EEN BEZOLDIGDE BEZIGHEID TE VERRICHTEN

Met het oog op een gemeenschappelijke interpretatie komen de partijen overeen dat in de zin van deze overeenkomst de categorie personen die een bezoldigde bezigheid verrichten, personen omvat die naar het grondgebied van de andere partij reizen om daar als werknemer of als dienstverlener winstgevende beroepswerkzaamheden of een betaalde activiteit uit te oefenen.

Onder deze categorie vallen niet:

zakenlieden, dat wil zeggen personen die reizen in verband met zakelijke besprekingen (zonder in loondienst te zijn in het land van de andere partij),

sporters of artiesten die op ad-hocbasis een activiteit verrichten,

journalisten die worden uitgezonden door de media van hun land van verblijf, en

stagiairs van de eigen onderneming.

In het kader van zijn taken op grond van artikel 6 van deze overeenkomst houdt het gemengd comité toezicht op de uitvoering van deze verklaring en kan het wijzigingen voorstellen indien het dit, op basis van de ervaringen van de partijen, nodig acht.


GEMEENSCHAPPELIJKE VERKLARING

BETREFFENDE DE INTERPRETATIE VAN DE TERMIJN VAN 90 DAGEN PER TIJDVAK VAN 180 DAGEN ZOALS BEDOELD IN ARTIKEL 4 VAN DEZE OVEREENKOMST

De partijen komen overeen dat de maximumtermijn van 90 dagen per tijdvak van 180 dagen, als bedoeld in artikel 4 van deze overeenkomst, kan bestaan uit één aaneengesloten bezoek of uit meerdere opeenvolgende bezoeken die in totaal niet meer dan 90 dagen per tijdvak van 180 dagen beslaan.

Hierbij wordt uitgegaan van een referentieperiode van 180 dagen die zodanig wordt berekend dat op elke dag van het verblijf wordt gekeken naar de aan die dag voorafgaande periode van 180 dagen om na te gaan of nog steeds aan de voorwaarde van 90 dagen per 180 dagen wordt voldaan. Dit betekent onder meer dat een ononderbroken afwezigheid van 90 dagen recht geeft op een nieuw verblijf van ten hoogste 90 dagen.


GEMEENSCHAPPELIJKE VERKLARING

BETREFFENDE INFORMATIEVERSTREKKING AAN DE BURGERS OVER DE VISUMVRIJSTELLINGSOVEREENKOMST

Gezien het belang van transparantie voor de burgers van de Europese Unie en Kiribati komen de partijen overeen dat zij zullen zorgen voor volledige verspreiding van informatie over de inhoud en de gevolgen van de visumvrijstellingsovereenkomst en aanverwante kwesties, zoals de toegangsvoorwaarden.


VERORDENINGEN

23.7.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 198/10


VERORDENING (EU) 2016/1198 VAN DE COMMISSIE

van 22 juli 2016

tot wijziging van bijlage V bij Verordening (EG) nr. 1223/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende cosmetische producten

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 betreffende cosmetische producten (1), en met name artikel 31, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Methylisothiazolinone is door middel van vermelding 57 in bijlage V bij Verordening (EG) nr. 1223/2009 als conserveermiddel in cosmetische producten toegestaan in concentraties van ten hoogste 0,01 gewichtsprocent (100 ppm).

(2)

Het Wetenschappelijk Comité voor consumentenveiligheid (WCCV) heeft op 12 december 2013 een advies uitgebracht over de veiligheid van methylisothiazolinone (uitsluitend sensibilisatie) (2).

(3)

Het WCCV heeft geconcludeerd dat uit de huidige klinische gegevens blijkt dat 100 ppm methylisothiazolinone in cosmetische producten niet veilig is voor de consument. Voor cosmetische producten die niet worden af-, uit- of weggespoeld (met inbegrip van „vochtige doekjes”) werden geen veilige concentraties van methylisothiazolinone voor de inductie van contactallergie of elicitatie aangetoond.

(4)

In het licht van bovenvermeld advies van het WCCV is het van belang het stijgende aantal allergieën ten gevolge van methylisothiazolinone tegen te gaan en derhalve mag deze stof niet worden gebruikt in producten die niet worden af-, uit- of weggespoeld.

(5)

Verordening (EG) nr. 1223/2009 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

De toepassing van bovenvermeld verbod moet worden uitgesteld om de bedrijven in staat te stellen de nodige aanpassingen in hun productformuleringen aan te brengen. In het bijzonder moeten ondernemingen nadat deze verordening in werking is getreden zes maanden de tijd krijgen om producten die aan de eisen voldoen in de handel te brengen en om producten die niet langer aan de eisen voldoen uit de handel te nemen.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor cosmetische producten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage V bij Verordening (EG) nr. 1223/2009 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Vanaf 12 februari 2017 worden alleen cosmetische producten die aan de eisen van deze verordening voldoen op de markt van de Unie aangeboden.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 22 juli 2016.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 342 van 22.12.2009, blz. 59.

(2)  SCCS/1521/13 Herziening van 27 maart 2014.


BIJLAGE

In bijlage V bij Verordening (EG) nr. 1223/2009 wordt vermelding 57 vervangen door:

Ref. nr.

Identiteit van de stof

Voorwaarden

Te vermelden gebruiksvoorwaarden en waarschuwingen

Chemische benaming/INN

Naam volgens de woordenlijst van gemeenschappelijke benamingen van ingrediënten

CAS-nummer

EG-nummer

Producttype, lichaamsdelen

Maximumconcentratie in het gebruiksklare product

Andere

 

a

b

c

d

e

f

g

h

i

„57

2-Methyl-2H-isothiazool-3-on

Methylisothiazolinone (1)

2682-20-4

220-239-6

Producten die worden af-, uit- of weggespoeld

0,01 %

 

 


(1)  Methylisothiazolinone is ook gereguleerd in vermelding 39 van bijlage V in een mengsel met methylchloroisothiazolinone. De twee vermeldingen sluiten elkaar uit: het gebruik van het mengsel van methylchloroisothiazolinone (en) methylisothiazolinone is onverenigbaar met het gebruik van methylisothiazolinone alleen in hetzelfde product.”.


23.7.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 198/13


VERORDENING (EU) 2016/1199 VAN DE COMMISSIE

van 22 juli 2016

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 965/2012 wat betreft de operationele goedkeuring van prestatiegebaseerde navigatie, certificering en toezicht op leveranciers van datadiensten en offshore-vluchtuitvoeringen met helikopters, en tot rectificatie van die verordening

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, houdende intrekking van Richtlijn 91/670/EEG, Verordening (EG) nr. 1592/2002 en Richtlijn 2004/36/EG van de Raad (1), en met name artikel 8, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) nr. 965/2012 van de Commissie (2) zijn voorwaarden voor veilige vluchtuitvoering vastgesteld.

(2)

Als onjuiste luchtvaartgegevens of -informatie in de boordsystemen worden ingevoerd, kan dat een ernstig gevaar voor de vliegveiligheid inhouden. Er moet derhalve voor worden gezorgd dat leveranciers van datadiensten luchtvaartgegevens en -informatie zodanig verwerken dat de kwaliteit wordt gewaarborgd en dat wordt voldaan aan de eisen die fabrikanten van luchtvaartuigen hebben gesteld voor het door eindgebruikers van het luchtruim beoogde gebruik.

(3)

Volgens Verordening (EU) nr. 965/2012 moet, behalve voor enkele basisnavigatiemethoden, specifieke toestemming worden verleend voor alle vluchtuitvoeringen op basis van prestatiegebaseerde navigatie (PBN). Het aantal gevallen waarin specifieke toestemming nodig is, moet aanzienlijk worden verlaagd om onnodige economische en administratieve belasting voor de „general aviation”-exploitanten te vermijden, waarbij rekening wordt gehouden met de reeds bij naderingsoperaties opgedane ervaring en rijpheid door het gebruik van het wereldwijde satellietnavigatiesysteem (global navigation satellite system, GNSS), en om samenhang met de recentste internationale veiligheidsnormen te garanderen.

(4)

Om ervoor te zorgen dat exploitanten de regels betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen en betreffende schoudergordels voor cockpitbemanningsstoelen en passagiersstoelen van bepaalde kleine vliegtuigen gemakkelijker kunnen naleven, en om dus de veiligheid te verbeteren, moeten die regels worden aangepast aan het soort vlucht en de complexiteit van het gebruikte luchtvaartuig.

(5)

Volgens Verordening (EU) nr. 965/2012 moeten bepaalde kleine niet-commerciële exploitanten binnen hun organisatie een beheersysteem opzetten omdat zij vluchten uitvoeren met complexe motoraangedreven luchtvaartuigen. In bepaalde gevallen, zoals niet-commerciële vluchtuitvoeringen met lichtere vliegtuigen met twin-turbopropmotoren, kan het voor dergelijke exploitanten echter moeilijk zijn om te voldoen aan de vereisten van het beheersysteem in bijlage III bij die verordening. Omdat de inspanning die dergelijke exploitanten moeten leveren om aan die vereisten te voldoen niet in verhouding staat tot de veiligheid die zij daardoor bereiken, moeten die exploitanten worden uitgesloten van het toepassingsgebied van bijlage VI bij Verordening (EU) nr. 965/2012 en moeten zij in plaats daarvan toestemming krijgen om te voldoen aan de vereisten van bijlage VII. Met het oog op de samenhang moet aan opleidingsorganisaties die vliegopleidingen op dezelfde lichtere twin-turbopropvliegtuigen geven, ook worden toegestaan dat zij mogen voldoen aan de voorschriften van bijlage VII.

(6)

Volgens bijlage VII bij Verordening (EU) nr. 965/2012 is de aanwezigheid en het gebruik van zuurstof verplicht tijdens het vliegen boven een vaste drukhoogte. Op basis van het beginsel van risicodifferentiatie, waarbij het niveau van de regulerende bescherming die aan belanghebbenden wordt geboden afhangt van hun vermogen om risico's te beoordelen en te beheersen, moet de behoefte aan zuurstof in luchtvaartuigen zonder drukcabine tijdens niet-commerciële vluchtuitvoeringen worden vastgesteld door de piloot van dergelijk luchtvaartuig, waarbij rekening wordt gehouden met bepaalde objectieve factoren.

(7)

Offshore-vluchtuitvoeringen met helikopters (helicopter offshore operations, HOFO's) houden bepaalde specifieke veiligheidsrisico's in die door Verordening (EU) nr. 965/2012 in haar huidige vorm onvoldoende worden ondervangen. Om dergelijke risico's te beperken en het veiligheidsniveau te handhaven, hebben sommige lidstaten extra eisen vastgesteld, waaronder het verplichte gebruik van nieuwe technologieën. Om er evenwel voor te zorgen dat de veiligheidsdoelstellingen van Verordening (EG) nr. 216/2008 worden gehaald en om een gelijk speelveld voor alle luchtvaartexploitanten te garanderen, moeten op het niveau van de Unie gemeenschappelijke veiligheidsmaatregelen worden vastgesteld, waarbij rekening wordt gehouden met de ervaring van de lidstaten en de ontwikkelingen in de sector van offshore-vluchtuitvoeringen met helikopters.

(8)

In Verordening (EU) nr. 965/2012 zijn ook bepaalde redactionele fouten vastgesteld die de uitvoering bemoeilijken.

(9)

Verordening (EU) nr. 965/2012 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd en gerectificeerd.

(10)

De betrokken exploitanten en bevoegde autoriteiten van de lidstaten moeten voldoende tijd krijgen om zich aan te passen aan de in deze verordening opgenomen nieuwe regels inzake luchtvaartgegevens en -informatie en offshore-vluchtuitvoeringen met helikopters.

(11)

De Commissie is van plan de regels van Verordening (EU) nr. 965/2012 met betrekking tot luchtballonnen en zweefvliegtuigen te herzien in het kader van het initiatief voor een eenvoudigere, lichtere en betere wetgeving voor de burgerluchtvaart. Die herziening wordt momenteel voorbereid. De toepassingsdatum van die regels moet daarom nu worden aangepast, zodat de herziening kan worden afgerond en de regels indien nodig kunnen worden gewijzigd vóór ze van toepassing worden.

(12)

In het belang van de juridische duidelijkheid en de geharmoniseerde uitvoering van de gemeenschappelijke eisen in de hele Unie moeten vaste datums voor de toepassing van die eisen worden vastgesteld, hetzij onmiddellijk bij de inwerkingtreding, hetzij op een later tijdstip. De overgangsmaatregelen en taken die alle lidstaten naar behoren moeten uitvoeren, worden in de rechtshandeling opgenomen om juridische bezwaren en onzekerheid te voorkomen. De mogelijkheid om gebruik te maken van opt-outregelingen zoals bedoeld in bepaalde uitvoeringsverordeningen van de Commissie op het gebied van de veiligheid van de luchtvaart, moet worden beperkt tot naar behoren gemotiveerde gevallen waarin dit absoluut noodzakelijk is; in plaats daarvan moet een voorspelbaar en transparant systeem worden gebruikt. Verordening (EU) nr. 965/2012 moet derhalve worden gewijzigd om met deze overwegingen rekening te houden.

(13)

De maatregelen van deze verordening zijn gebaseerd op de adviezen (3) die door het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart zijn verstrekt volgens artikel 17, lid 2, onder b), en artikel 19, lid 1, van Verordening (EG) nr. 216/2008.

(14)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 65 van Verordening (EG) nr. 216/2008 ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EU) nr. 965/2012 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 5, lid 2, wordt als volgt gewijzigd:

a)

het woord „en” aan het einde van punt e) wordt geschrapt;

b)

het volgende punt g) wordt toegevoegd:

„g)

helikopters voor offshore-vluchtuitvoeringen (HOFO).”.

2)

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 4 wordt vervangen door:

„4.   Onverminderd artikel 5 mogen de lidstaten tot en met 30 juni 2018 een specifieke erkenning blijven eisen en aanvullende eisen blijven stellen voor operationele procedures, apparatuur, kwalificaties van de bemanning en opleiding met betrekking tot commerciële offshore-vluchtuitvoeringen met helikopters, overeenkomstig hun nationale wetgeving. De lidstaten stellen de Commissie en het Agentschap in kennis van de aanvullende eisen voor dergelijke specifieke erkenningen. Deze eisen mogen niet minder restrictief zijn dan die van de bijlagen III en IV.”;

b)

lid 7 wordt geschrapt;

c)

de volgende leden 8 en 9 worden toegevoegd:

„8.   In afwijking van de eerste zin van artikel 5, lid 3, voeren exploitanten van complexe motoraangedreven vleugelvliegtuigen met een gecertificeerde maximale startmassa (MCTOM) die niet groter is dan 5 700 kg, uitgerust met schroefturbinemotoren, die niet-commerciële vluchten met die luchtvaartuigen exploiteren, alleen vluchten met die luchtvaartuigen uit in overeenstemming met bijlage VII.

9.   In afwijking van de eerste zin van artikel 5, lid 5, onder a), voeren opleidingsorganisaties, wanneer zij opleidingsvluchten uitvoeren met complexe motoraangedreven vleugelvliegtuigen met een gecertificeerde maximale startmassa (MCTOM) die niet groter is dan 5 700 kg, uitgerust met schroefturbinemotoren, vluchten met die luchtvaartuigen uit in overeenstemming met bijlage VII.”.

3)

Artikel 10 wordt vervangen door:

„Artikel 10

Inwerkingtreding

1.   Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing vanaf 28 oktober 2012, onder voorbehoud van de leden 2, 3, 4, 5 en 6.

2.   Bijlagen II en VII zijn vanaf 25 augustus 2013 van toepassing op niet-commerciële vluchtuitvoeringen met luchtballonnen en zweefvliegtuigen, behalve voor lidstaten die hebben besloten die bijlagen geheel of gedeeltelijk niet toe te passen overeenkomstig de bepalingen die ten tijde van dat besluit van kracht waren, en in welke mate zij besloten hebben dat te doen. Die lidstaten passen de bijlagen II en VII toe op niet-commerciële vluchtuitvoeringen met luchtballonnen vanaf 8 april 2018 en op niet-commerciële vluchtuitvoeringen met zweefvliegtuigen vanaf 8 april 2019, of vanaf de datum die zij in hun besluit hebben opgenomen, al naargelang het geval.

3.   Bijlagen II, III, VII en VIII zijn vanaf 1 juli 2014 van toepassing op gespecialiseerde vluchtuitvoeringen met luchtballonnen en zweefvliegtuigen, behalve voor lidstaten die hebben besloten die bijlagen geheel of gedeeltelijk niet toe te passen overeenkomstig de bepalingen die ten tijde van dat besluit van kracht waren, en in welke mate zij besloten hebben dat te doen. Die lidstaten passen de bijlagen II, III, VII en VIII toe op gespecialiseerde vluchtuitvoeringen met luchtballonnen vanaf 8 april 2018 en op gespecialiseerde vluchtuitvoeringen met zweefvliegtuigen vanaf 8 april 2019, of vanaf de datum die zij in hun besluit hebben opgenomen, al naargelang het geval.

4.   Bijlagen II, III, VII en VIII zijn vanaf 1 juli 2014 van toepassing op gespecialiseerde vluchtuitvoeringen met vleugelvliegtuigen en helikopters, behalve voor lidstaten die hebben besloten die bijlagen geheel of gedeeltelijk niet toe te passen overeenkomstig de bepalingen die ten tijde van dat besluit van kracht waren, en in welke mate zij besloten hebben dat te doen. Die lidstaten passen de bijlagen II, III, VII en VIII toe op gespecialiseerde vluchtuitvoeringen met vleugelvliegtuigen en helikopters vanaf 21 april 2017, of vanaf de datum die zij in hun besluit hebben opgenomen, al naargelang het geval.

5.   Bijlagen II, III en IV zijn van toepassing op:

a)

commerciële luchtvervoersactiviteiten met vliegtuigen van prestatieklasse B of niet-complexe helikopters die beginnen en eindigen op hetzelfde luchtvaartterrein of dezelfde operatielocatie vanaf 1 juli 2014, behalve voor lidstaten die hebben besloten die bijlagen geheel of gedeeltelijk niet toe te passen overeenkomstig de bepalingen die ten tijde van dat besluit van kracht waren, en in welke mate zij besloten hebben dat te doen. Die lidstaten passen de bijlagen II, III en IV toe op commerciële luchtvervoersactiviteiten met vliegtuigen van prestatieklasse B of niet-complexe helikopters die beginnen en eindigen op hetzelfde luchtvaartterrein of dezelfde operatielocatie vanaf 21 april 2017, of vanaf de datum die zij in hun besluit hebben opgenomen, al naargelang het geval;

b)

commerciële luchtvervoersactiviteiten met luchtballonnen en zweefvliegtuigen vanaf 1 juli 2014, behalve voor lidstaten die hebben besloten die bijlagen geheel of gedeeltelijk niet toe te passen overeenkomstig de bepalingen die ten tijde van dat besluit van kracht waren, en in welke mate zij besloten hebben dat te doen. Die lidstaten passen de bijlagen II, III en IV toe op commerciële luchtvervoersactiviteiten met luchtballonen vanaf 8 april 2018 en op commerciële luchtvervoersactiviteiten met zweefvliegtuigen vanaf 8 april 2019, of vanaf de datum die zij in hun besluit hebben opgenomen, al naargelang het geval.

6.   Het volgende is van toepassing gedurende de perioden als bedoeld in de leden 2, 3, 4 en 5 van dit artikel, al naargelang het geval:

a)

de bevoegde autoriteiten nemen vanaf de datum van inwerkingtreding van de eisen van deze verordening, geleidelijke en doeltreffende maatregelen om aan die eisen te voldoen, onder meer door de aanpassing van hun organisatie en beheersysteem, opleiding van personeel, procedures en handleidingen en toezichtprogramma;

b)

de exploitanten brengen hun beheersysteem, opleidingsprogramma's, procedures en handleidingen in overeenstemming met de eisen van deze verordening, al naargelang het geval, uiterlijk op de datum van toepassing van deze eisen;

c)

tot de datum van toepassing van de desbetreffende eisen van deze verordening blijven de lidstaten certificaten, vergunningen en goedkeuringen afgeven, verlengen of wijzigen volgens de regels die van kracht zijn vóór deze eisen van kracht worden of, in het geval van commerciële luchtvervoersactiviteiten met vliegtuigen van prestatieklasse B of niet-complexe helikopters die beginnen en eindigen op hetzelfde luchtvaartterrein of dezelfde operatielocatie, overeenkomstig:

voor vliegtuigen: bijlage III bij Verordening (EEG) nr. 3922/91 en bijbehorende nationale uitzonderingen overeenkomstig artikel 8, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 3922/91; en

voor helikopters: nationale eisen;

d)

certificaten, vergunningen en goedkeuringen afgegeven door lidstaten vóór de datum van toepassing van de desbetreffende voorschriften van deze verordening, worden geacht te zijn afgegeven in overeenstemming met deze eisen. Zij worden echter vervangen door certificaten, vergunningen en goedkeuringen, al naargelang het geval, die uiterlijk zes maanden na de datum van toepassing van de desbetreffende eisen van deze verordening worden afgegeven overeenkomstig deze verordening;

e)

exploitanten die onder een aangifteplicht volgens deze verordening vallen, dienen hun aangiften in uiterlijk op de datum van toepassing van de desbetreffende eisen van die verordening.”.

4)

De bijlagen I, II, IV, V, VI, VII en VIII worden gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze verordening.

Artikel 2

Verordening (EU) nr. 965/2012 wordt als volgt gerectificeerd:

1)

In bijlage IV (Deel-CAT) wordt CAT.POL.A.240, punt b), onder 4), vervangen door:

„4)

de cockpitbemanning heeft voldoende kennis opgedaan over de te vliegen route en de in overeenstemming met subdeel FC van Deel-ORO te volgen procedures.”.

2)

In bijlage VII (Deel-NCO) wordt de tekst van NCO.GEN.103 vervangen door:

„Introductievluchten als bedoeld in artikel 6, lid 4 bis, onder c), van deze verordening, wanneer ze worden uitgevoerd overeenkomstig deze bijlage, moeten:

a)

beginnen en eindigen op hetzelfde luchtvaartterrein of dezelfde operatielocatie, behalve voor luchtballonnen en zweefvliegtuigen;

b)

overdag als VFR-vluchten worden uitgevoerd;

c)

onder toezicht staan van een persoon die is aangesteld als verantwoordelijke voor de veiligheid van deze vluchten; en

d)

voldoen aan alle andere voorwaarden die zijn vastgesteld door de bevoegde autoriteit.”.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 25 augustus 2016.

Hierbij geldt echter het volgende:

a)

punt 1 van artikel 1 en de punten 1 a), 1 b), 1 c), 1 d), 2 c), 3 a), 3 e), 3 g), 3 m), 3 n), 3 o), 4 c), 5 d), 5 j), 5 k), 5 l), 7 d), 7 k) en 7 l), van de bijlage zijn van toepassing vanaf 1 juli 2018;

b)

de punten 3 l), 3 q), 5 i), 5 n), 6 k), 6 n), 7 j) en 7 n) van de bijlage zijn van toepassing vanaf 1 januari 2019.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 22 juli 2016.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 79 van 19.3.2008, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) nr. 965/2012 van de Commissie van 5 oktober 2012 tot vaststelling van technische eisen en administratieve procedures voor vluchtuitvoering, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 296 van 25.10.2012, blz. 1).

(3)  Advies van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart nr. 02/2015 van 12 maart 2015 voor een verordening van de Commissie tot vaststelling van technische eisen en operationele procedures voor de verstrekking van gegevens aan luchtruimgebruikers met het oog op luchtvaartnavigatie; Advies van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart nr. 03/2015 van 31 maart 2015 voor een verordening van de Commissie tot herziening van de operationele goedkeuringscriteria voor prestatiegebaseerde navigatie (PBN); Advies van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart nr. 04/2015 van 8 mei 2015 voor een verordening van de Commissie tot specifieke goedkeuring van offshore-vluchtuitvoeringen met helikopters.


BIJLAGE

De bijlagen I, II, IV, V, VI, VII en VIII bij Verordening (EU) nr. 965/2012 worden als volgt gewijzigd:

(1)

In bijlage I (Definities):

a)

punt 69 wordt vervangen door:

„69.   „Vijandige omgeving”:

a)

een omgeving waarin:

i)

geen veilige noodlanding kan worden verricht doordat het oppervlak ongeschikt is; of

ii)

de helikopterpassagiers niet adequaat kunnen worden beschermd tegen de elementen; of

iii)

de geboden reactie/capaciteit voor opsporing en redding niet strookt met de verwachte blootstelling; of

iv)

sprake is van een onaanvaardbaar risico voor personen of goederen op de grond;

b)

en in elk geval de volgende omgevingen:

i)

voor operaties over water, de gebieden in de open zee ten noorden van 45N en ten zuiden van 45S, tenzij een deel als niet-vijandig is aangewezen door de verantwoordelijke instantie van de staat waarin de operaties plaatsvinden; en

ii)

delen van een agglomeratie zonder adequate gebieden voor een veilige noodlanding.”;

b)

punt 86 wordt vervangen door:

„86.   „Offshore-operatie”: een helikopteroperatie waarbij een aanzienlijk deel van de vlucht wordt uitgevoerd over gebieden in de open zee naar of vanaf een offshore-locatie.”;

c)

het volgende punt 86 bis wordt ingevoegd:

„86 bis.   „Offshore-locatie”: een voorziening die bestemd is om te worden gebruikt voor helikopteroperaties op een vaste of drijvende offshore-structuur of een schip.”;

d)

het volgende punt 86 ter wordt ingevoegd:

„86 ter.   „Gebied in de open zee”: het wateroppervlak dat zich vanaf de kustlijn zeewaarts uitstrekt.”;

e)

het volgende punt 103 bis wordt ingevoegd:

„103 bis.   „Specificatie voor vereiste navigatieprestatie”: een navigatiespecificatie voor operaties op basis van PBN waarbij on-board navigation performance monitoring and alerting verplicht is.”;

(2)

In bijlage II (Deel-ARO):

a)

ARO.OPS.240 wordt als volgt ingevoegd:

„ARO.OPS.240   Specifieke goedkeuring voor RNP AR APCH

a)

Als de aanvrager heeft aangetoond dat hij aan de eisen van SPA.PBN.105 voldoet, verleent de bevoegde autoriteit een algemene specifieke goedkeuring of een procedurespecifieke goedkeuring voor RNP AR APCH.

b)

In het geval van een procedurespecifieke goedkeuring moet de bevoegde autoriteit:

1)

de goedgekeurde instrumentnaderingsprocedures voor specifieke luchtvaartterreinen opnemen in de PBN-goedkeuring;

2)

zorgen voor coördinatie met de bevoegde autoriteiten voor deze luchthavens, indien van toepassing; en

3)

rekening houden met mogelijke credits die afkomstig zijn van specifieke goedkeuringen voor RNP AR APCH die reeds aan de aanvrager zijn afgegeven.”;

b)

Aanhangsel II wordt vervangen door:

Aanhangsel II

Image

Tekst van het beeld

Image

Tekst van het beeld
”;

c)

noot 6 bij EASA-FORMULIER 140 in aanhangsel V wordt vervangen door:

„(6)

Vermeld in deze kolom alle erkende activiteiten, bv. gevaarlijke goederen, LVO, RVSM, PBN, MNPS, HOFO.”;

(3)

In bijlage IV (Deel-CAT):

a)

CAT.OP.MPA.120 wordt geschrapt;

b)

CAT.OP.MPA.126 wordt als volgt ingevoegd:

„CAT.OP.MPA.126   Prestatiegebaseerde navigatie

De exploitant dient ervoor te zorgen dat, wanneer prestatiegebaseerde navigatie (performance-based navigation, PBN) vereist is voor de te vliegen route of procedure:

a)

de betrokken PBN-navigatiespecificatie wordt vermeld in het vlieghandboek (AFM) of een ander document dat door de certificerende autoriteit is goedgekeurd als onderdeel van een luchtwaardigheidsbeoordeling of op dergelijke goedkeuring is gebaseerd; en

b)

het luchtvaartuig wordt geëxploiteerd overeenkomstig de desbetreffende navigatiespecificaties en beperkingen in het vlieghandboek (AFM) of een ander document waarnaar hierboven wordt verwezen.”;

c)

CAT.OP.MPA.135 a) 1) wordt vervangen door:

„1)

voor de geplande vlucht benodigde in de ruimte gebaseerde voorzieningen, grondvoorzieningen en -diensten, met inbegrip van meteorologische diensten, zijn aanwezig;”;

d)

in CAT.OP.MPA.175 b):

i)

wordt punt 6 vervangen door:

„6)

de in de ruimte gebaseerde faciliteiten en de faciliteiten en diensten op de grond die vereist zijn voor de geplande vlucht, aanwezig en toereikend zijn;”

ii)

wordt aan het einde van punt 7 het woord „en” geschrapt;

iii)

wordt het volgende punt 7 bis ingevoegd:

„7 bis)

elke navigatiedatabank die voor prestatiegebaseerde navigatie vereist is, is geschikt en actueel; en”;

e)

CAT.OP.MPA.181 wordt vervangen door:

„CAT.OP.MPA.181   Selectie van luchtvaartterreinen en exploitatievestigingen — helikopters

a)

Voor vluchten onder instrumentweersomstandigheden kiest de gezagvoerder een startuitwijkluchtvaartterrein binnen een uur vliegtijd op normale kruissnelheid als het wegens de weersomstandigheden niet mogelijk zou zijn terug te keren naar de plaats van vertrek.

b)

Voor IFR- of VFR-vluchten waarbij op andere wijze wordt genavigeerd dan op basis van visuele oriëntatiepunten, vermeldt de gezagvoerder ten minste één bestemmingsuitwijkluchtvaartterrein in het navigatieplan, tenzij:

1)

voor een vlucht naar enige andere landingsbestemming de duur van de vlucht en de weersomstandigheden zodanig zijn dat nadering en landing op het geschatte tijdstip van aankomst op de geplande landingslocatie mogelijk zijn onder zichtweersomstandigheden; of

2)

de geplande landingslocatie afgelegen is en er geen uitwijkluchtvaartterrein beschikbaar is; in dit geval wordt een uiterst omkeerpunt (PNR) bepaald.

c)

De exploitant kiest twee bestemmingsuitwijkluchtvaartterreinen wanneer:

1)

de toepasselijke weerberichten en/of weersvoorspellingen voor het bestemmingsluchtvaartterrein aangeven dat de weersomstandigheden gedurende een periode van één uur vóór tot één uur na de verwachte aankomsttijd op het bestemmingsluchtvaartterrein gelijk zullen zijn aan of slechter zullen zijn dan de toepasselijke planningsminima; of

2)

geen meteorologische informatie beschikbaar is voor het bestemmingsluchtvaartterrein.

d)

De exploitant dient de vereiste uitwijkluchtvaartterreinen in het navigatieplan te vermelden.”;

f)

CAT.OP.MPA.182 wordt als volgt ingevoegd:

„CAT.OP.MPA.182   Bestemmingsluchtvaartterreinen — instrumentnaderingen

De exploitant zorgt voor voldoende middelen om te navigeren en te landen op het bestemmingsluchtvaartterrein of op elk bestemmingsuitwijkluchtvaartterrein in het geval van capaciteitsverlies voor de beoogde nadering en landing.”;

g)

punt b) van CAT.OP.MPA.247 wordt geschrapt;

h)

CAT.OP.MPA.295 wordt vervangen door:

„CAT.OP.MPA.295   Waarschuwingssysteem ter voorkoming van botsingen in de lucht (ACAS)

De exploitant stelt operationele procedures en opleidingsprogramma's op wanneer er een ACAS is geïnstalleerd en gebruiksklaar is, zodat de bemanning een passende opleiding heeft genoten in het vermijden van botsingen en bekwaam is om ACAS II-apparatuur te gebruiken.”;

i)

punt a) 3) van CAT.IDE.A.205 wordt vervangen door:

„3)

een veiligheidsgordel met een schoudersysteem voor elke passagiersstoel en koppelriemen voor elke ligplaats in geval van vliegtuigen met een gecertificeerde maximale startmassa van minder dan 5 700 kg en een maximale operationele passagiersconfiguratie van minder dan negen, waarvoor een individueel bewijs van luchtwaardigheid voor het eerst is afgegeven op of na 8 april 2015;”;

j)

punt b) van CAT.IDE.A.205 wordt vervangen door:

„b)

Een veiligheidsgordel met een schoudersysteem:

1)

dient te zijn voorzien van een éénpuntsontkoppelingsmechanisme;

2)

dient voor de stoelen voor de minimaal vereiste cabinebemanning te zijn voorzien van twee schouderbanden en een veiligheidsgordel die onafhankelijk kunnen worden gebruikt; en

3)

dient voor elke cockpitbemanningsstoel en voor elke stoel naast een pilotenstoel te zijn voorzien van:

i)

twee schouderbanden en een veiligheidsgordel die onafhankelijk kan worden gebruikt; of

ii)

een diagonale schouderband en een veiligheidsgordel die onafhankelijk kan worden gebruikt in de volgende vliegtuigen:

a)

vliegtuigen met een gecertificeerde maximale startmassa van minder dan 5 700 kg en een maximale operationele passagiersconfiguratie van minder dan negen die in overeenstemming zijn met de dynamische omstandigheden voor noodlandingen zoals omschreven in de toepasselijke certificeringsspecificatie;

b)

vliegtuigen met een gecertificeerde maximale startmassa van minder dan 5 700 kg en een maximale operationele passagiersconfiguratie van minder dan negen die niet in overeenstemming zijn met de dynamische omstandigheden voor noodlandingen zoals omschreven in de toepasselijke certificeringsspecificatie en waarvoor een individueel bewijs van luchtwaardigheid voor het eerst is afgegeven vóór 28 oktober 2014; en

c)

vliegtuigen die zijn gecertificeerd in overeenstemming met CS-VLA of gelijkwaardig en CS-LSA of gelijkwaardig.”;

k)

het volgende punt f) wordt aan CAT.IDE.A.345 toegevoegd:

„f)

Voor vluchtuitvoeringen met PBN dient het vliegtuig te voldoen aan de vereisten van de luchtwaardigheidscertificering voor de passende navigatiespecificatie.”

l)

CAT.IDE.A.355 wordt vervangen door:

„CAT.IDE.A.355   Beheer van luchtvaartdatabanken

a)

Luchtvaartdatabanken die worden gebruikt in gecertificeerde toepassingen voor vliegtuigsystemen moeten voldoen aan kwaliteitseisen voor gegevens die toereikend zijn voor het voorgenomen gebruik van de gegevens.

b)

De exploitant dient te garanderen dat actuele en ongewijzigde luchtvaartdatabanken tijdig worden verstrekt aan en geïntegreerd in alle luchtvaartuigen die deze gegevens nodig hebben.

c)

Onverminderd eventuele andere voorschriften voor de melding van voorvallen zoals gedefinieerd in Verordening (EU) nr. 376/2014, meldt de exploitant aan de aanbieder van de databank gevallen van onjuiste, inconsistente of ontbrekende gegevens waarvan redelijkerwijze verwacht kan worden dat die een gevaar vormen voor de vlucht.

In dergelijke gevallen stelt de exploitant de cockpitbemanning en ander betrokken personeel op de hoogte en ziet hij erop toe dat de desbetreffende gegevens niet worden gebruikt.”;

m)

punt b) van CAT.IDE.H.280 wordt geschrapt;

n)

CAT.IDE.H.295 wordt vervangen door:

„CAT.IDE.H.295   Overlevingspakken voor bemanningsleden

Elk bemanningslid dient een overlevingspak te dragen bij vluchten in prestatieklasse 3 boven water op een afstand tot land die niet met autorotatie is te overbruggen of die het niet mogelijk maakt om een veilige noodlanding te maken, wanneer de weerberichten of weersverwachtingen waarover de gezagvoerder beschikt, aangeven dat de zeetemperatuur tijdens de vlucht lager zal zijn dan 10 °C.”;

o)

CAT.IDE.H.310 wordt geschrapt;

p)

het volgende punt e) wordt aan CAT.IDE.H.345 toegevoegd:

„e)

Voor vluchtuitvoeringen op basis van PBN dient het vliegtuig te voldoen aan de vereisten van de luchtwaardigheidscertificering voor de passende navigatiespecificatie.”;

q)

CAT.IDE.H.355 wordt als volgt ingevoegd:

„CAT.IDE.H.355   Beheer van luchtvaartdatabanken

a)

Luchtvaartdatabanken die worden gebruikt in gecertificeerde toepassingen voor vliegtuigsystemen moeten voldoen aan kwaliteitseisen voor gegevens die toereikend zijn voor het voorgenomen gebruik van de gegevens.

b)

De exploitant dient te garanderen dat actuele en ongewijzigde luchtvaartdatabanken tijdig worden verstrekt aan en geïntegreerd in alle luchtvaartuigen die deze gegevens nodig hebben.

c)

Onverminderd eventuele andere voorschriften voor de melding van voorvallen zoals gedefinieerd in Verordening (EU) nr. 376/2014, meldt de exploitant aan de aanbieder van de databank gevallen van onjuiste, inconsistente of ontbrekende gegevens waarvan redelijkerwijze verwacht kan worden dat die een gevaar vormen voor de vlucht.

In dergelijke gevallen stelt de exploitant de cockpitbemanning en ander betrokken personeel op de hoogte en ziet hij erop toe dat de desbetreffende gegevens niet worden gebruikt.”;

(4)

In bijlage V (Deel-SPA):

a)

SPA.PBN.100 wordt vervangen door:

„SPA.PBN.100   Vluchtuitvoeringen op basis van PBN

a)

Een goedkeuring is vereist voor elk van de volgende PBN-specificaties:

1)

RNP AR APCH; en

2)

RNP 0.3 voor helikoptervluchten.

b)

Een goedkeuring voor RNP AR APCH-operaties maakt operaties op publieke instrumentnaderingsprocedures mogelijk die voldoen aan de toepasselijke ICAO-criteria voor het ontwerpen van procedures.

c)

Een procedurespecifieke goedkeuring voor RNP AR APCH of RNP 0.3 is vereist voor particuliere instrumentnaderingsprocedures of elke publieke instrumentnaderingsprocedure die niet voldoet aan de toepasselijke ICAO-criteria voor het ontwerpen van procedures, of indien vereist op grond van de luchtvaartinlichtingenaankondiging (AIP) of de bevoegde autoriteit.”;

b)

SPA.PBN.105 wordt vervangen door:

„SPA.PBN.105   Operationele goedkeuring voor vluchtuitvoeringen op basis van PBN

Om van de bevoegde autoriteit een specifieke goedkeuring voor vluchtuitvoeringen op basis van PBN te verkrijgen, dient de exploitant aan te tonen dat:

a)

de betrokken luchtwaardigheidsgoedkeuring voor de voorgenomen vluchtuitvoering op basis van PBN wordt vermeld in het vlieghandboek (AFM) of een ander document dat door de certificerende autoriteit is goedgekeurd als onderdeel van een luchtwaardigheidsbeoordeling of op dergelijke goedkeuring is gebaseerd;

b)

een opleidingsprogramma is vastgesteld voor de leden van de cockpitbemanning en de relevante personeelsleden die bij de voorbereiding van de vlucht zijn betrokken;

c)

er een veiligheidsbeoordeling is uitgevoerd;

d)

operationele procedures zijn vastgesteld waarin het volgende wordt gespecificeerd:

1)

de te vervoeren uitrusting, met inbegrip van de operationele beperkingen ervan en de toepasselijke vermeldingen in de minimumuitrustingslijst (MUL);

2)

de samenstelling van de cockpitbemanning en haar kwalificaties en ervaring;

3)

normale, abnormale en noodprocedures; en

4)

het beheer van elektronische navigatiegegevens;

e)

er een lijst van te melden voorvallen is opgesteld; en

f)

er een beheersprogramma voor de monitoring van de RNP is vastgesteld voor RNP AR APCH-vluchtuitvoeringen, indien van toepassing.”;

c)

het volgende subdeel K wordt toegevoegd:

„SUBDEEL K

OFFSHORE-HELIKOPTEROPERATIES

SPA.HOFO.100   Offshore-helikopteroperaties (HOFO)

De eisen van dit subdeel zijn van toepassing op:

a)

een exploitant van commercieel luchtvervoer die in overeenstemming met deel-ORO over een geldige AOC beschikt;

b)

een exploitant van gespecialiseerde vluchtuitvoeringen die in overeenstemming met Deel-ORO zijn activiteiten heeft gemeld; of

c)

een exploitant van niet-commercieel luchtvervoer die in overeenstemming met Deel-ORO zijn activiteiten heeft gemeld.

SPA.HOFO.105   Goedkeuring voor offshore-helikopteroperaties

a)

Alvorens vluchtuitvoeringen uit hoofde van dit subdeel te beginnen moet aan de exploitant een specifieke goedkeuring zijn afgegeven door de bevoegde autoriteit.

b)

Om dergelijke goedkeuring te verkrijgen dient de exploitant bij de bevoegde autoriteit een aanvraag in zoals gespecificeerd in SPA.GEN.105 en toont hij aan dat hij voldoet aan de eisen van dit subdeel.

c)

Alvorens vluchten uit te voeren vanuit een andere lidstaat dan de lidstaat die de goedkeuring krachtens a) heeft afgegeven, stelt de exploitant de bevoegde autoriteiten van beide lidstaten op de hoogte van de voorgenomen vluchtuitvoering.

SPA.HOFO.110   Operationele procedures

a)

De exploitant dient in het kader van zijn veiligheidsbeheerproces de risico's en gevaren die specifiek gelden voor offshore-helikopteroperaties te beperken en minimaliseren. De exploitant dient in het vluchthandboek het volgende te specificeren.

1)

de selectie, samenstelling en opleiding van bemanningen;

2)

de taken en verantwoordelijkheden van bemanningsleden en ander betrokken personeel;

3)

de vereiste uitrusting en criteria voor het ondernemen van een vlucht; en

4)

de operationele procedures en minima, zodat normale en waarschijnlijke abnormale vluchtuitvoeringen worden beschreven en op passende wijze worden beperkt.

b)

De exploitant ziet erop toe dat:

1)

er voorafgaand aan elke vlucht een navigatieplan wordt opgesteld;

2)

de voorlichting van de passagiers wat betreft de veiligheid ook alle eventuele specifieke informatie bevat over punten die verband houden met offshore en dat die wordt gegeven vóór zij aan boord van de helikopter gaan;

3)

elk lid van de cockpitbemanning een goedgekeurd overlevingspak draagt:

i)

wanneer het weerbericht of de weersverwachting waarover de gezagvoerder/piloot met gezagvoerdersbevoegdheid beschikt, aangeeft dat de zeetemperatuur tijdens de vlucht lager zal zijn dan 10 °C; of

ii)

wanneer de geschatte reddingstijd langer is dan de berekende overlevingstijd; of

iii)

wanneer de geplande vlucht 's nachts in een vijandige omgeving wordt uitgevoerd;

4)

in voorkomend geval, de offshore-routestructuur wordt gevolgd die door de betreffende ATS is verstrekt;

5)

piloten tijdens de vlucht optimaal gebruikmaken van de automatische besturingssystemen (AFCS);

6)

specifieke offshore-naderingsprofielen worden vastgesteld, inclusief stabiele naderingsparameters en de corrigerende maatregelen die moeten worden genomen als een nadering onstabiel wordt;

7)

vluchtuitvoeringen met meerkoppige bemanning over procedures beschikken waardoor een lid van de bemanning tijdens een offshore-vlucht toezicht kan houden op de vluchtinstrumenten, met name tijdens de nadering of het vertrek, om ervoor te zorgen dat een veilige vliegroute wordt aangehouden;

8)

de cockpitbemanning onmiddellijke en passende maatregelen neemt wanneer een hoogtealarm wordt geactiveerd;

9)

er procedures bestaan om de nooddrijfsystemen te activeren, indien dat veilig kan gebeuren, voor alle aankomsten en vertrekken boven water; en

10)

de vluchten worden uitgevoerd in overeenstemming met alle beperkingen die de bevoegde autoriteit of de autoriteit die verantwoordelijk is voor het luchtruim heeft vastgesteld met betrekking tot vliegroutes en -gebieden.

SPA.HOFO.115   Gebruik van offshore-locaties

De exploitant mag alleen offshore-locaties gebruiken die geschikt zijn voor de omvang en het gewicht van de helikopter en voor de desbetreffende operaties.

SPA.HOFO.120   Selectie van luchtvaartterreinen en operatielocaties

a)

Onshore-bestemmingsuitwijkluchtvaartterrein. Onverminderd CAT.OP.MPA.181, NCC.OP.152 en SPO.OP.151 hoeft de gezagvoerder/piloot met gezagvoerdersbevoegdheid geen bestemmingsuitwijkluchtvaartterrein in het navigatieplan te specificeren voor vluchten van een offshore-locatie naar een luchtvaartterrein op het land, indien:

1)

de luchthaven van bestemming is gedefinieerd als een aan de kust gelegen luchtvaartterrein, of

2)

aan de volgende criteria is voldaan:

i)

de luchthaven van bestemming heeft een gepubliceerde instrumentnadering;

ii)

de vluchttijd bedraagt minder dan 3 uur; en

iii)

in de gepubliceerde weersvoorspelling, geldig van 1 uur vóór tot 1 uur na het verwachte tijdstip van landing, is bepaald dat:

A)

de wolkenbasis zich op minstens 700 voet boven de minima voor de instrumentnadering bevindt, of 1 000 voet boven het bestemmingsluchtvaartterrein, indien dit hoger is; en

B)

de zichtbaarheid ten minste 2 500 meter bedraagt.

b)

Offshore-bestemmingsuitwijkhelikopterdek. De exploitant kan een offshore-bestemmingsuitwijkhelikopterdek kiezen wanneer aan de volgende criteria is voldaan:

1)

Een offshore-bestemmingsuitwijkhelikopterdek mag alleen worden gebruikt voorbij het uiterste omkeerpunt (PNR) en wanneer een onshore-bestemmingsuitwijkluchtvaartterrein geografisch niet beschikbaar is. Vóór het PNR moet een onshore-bestemmingsuitwijkluchtvaartterrein worden gebruikt.

2)

Het moet mogelijk zijn om op het offshore-betemmingsuitwijkhelikopterdek te landen met één uitgeschakelde motor.

3)

Voor zover mogelijk wordt de beschikbaarheid van het helikopterdek gegarandeerd vóór het PNR. De afmetingen, de configuratie en het houden van afstand tot hindernissen van afzonderlijke helikopterdekken of andere locaties zijn geschikt voor gebruik als uitwijkhelikopterdek door ieder te gebruiken helikoptertype.

4)

Bij de vaststelling van weerminima wordt rekening gehouden met de nauwkeurigheid en betrouwbaarheid van weersinformatie.

5)

De MUL bevat specifieke bepalingen voor dit type operatie.

6)

Een offshore-bestemmingsuitwijkhelikopterdek wordt alleen geselecteerd als de exploitant hiertoe in het vluchthandboek een procedure heeft vastgelegd.

SPA.HOFO.125   Naderingen met radar aan boord (airborne radar approaches, ARA's) voor offshore locaties — Commerciële luchtvervoersactiviteiten

a)

Een exploitant van commercieel luchtvervoer dient operationele procedures op te stellen en ervoor te zorgen dat ARA's alleen worden uitgevoerd als:

1)

de helikopter is uitgerust met een radar waarmee informatie kan worden verzameld over de hindernissen in de omgeving; en

2)

aan een van de volgende twee voorwaarden is voldaan:

i)

de minimumdalingshoogte (MDH) wordt bepaald vanaf een radiohoogtemeter; of

ii)

de minimumdalingshoogte (MDA) plus een passende marge wordt toegepast.

b)

ARA's naar boortorens of vaartuigen op doorvaart worden uitgevoerd met meerdere bemanningsleden.

c)

Het beslissingsbereik moet voldoende ruimte bieden om afstand te houden tot hindernissen in de afgebroken nadering van een bestemming waarvoor een nadering met radar aan boord is gepland.

d)

De nadering mag na het beslissingsbereik of onder de minimumdalingshoogte (MDA/H) alleen worden voortgezet als er een visueel referentiepunt op de bestemming is vastgesteld.

e)

Voor door één piloot uitgevoerde commerciële luchtvervoersactiviteiten moeten de MDA/H en het beslissingsbereik met gepaste stappen worden verhoogd.

f)

Als een ARA wordt uitgevoerd naar een niet-bewegende offshore-locatie (bv. een vaste installatie of een afgemeerd vaartuig) en het navigatiesysteem een betrouwbare GPS-positie van de locatie bevat, wordt het GPS- of gebiedsnavigatiesysteem gebruikt om de veiligheid van de ARA te verhogen.

SPA.HOFO.130   Weersomstandigheden

Onverminderd CAT.OP.MPA.247, NCC.OP.180 en SPO.OP.170 mogen VFR-vluchten tussen offshore-locaties in klasse G-luchtruim waarbij de sector over water minder dan 10 NM bedraagt, worden uitgevoerd wanneer de grenzen minstens de volgende waarden hebben bereikt:

Minima voor vluchten tussen offshore-locaties in klasse G-luchtruim

 

Dag

Nacht

 

Hoogte (*)

Zichtbaarheid

Hoogte (*)

Zichtbaarheid

Eén piloot

300 voet

3 km

500 voet

5 km

Twee piloten

300 voet

2 km (**)

500 voet

5 km (***)

SPA.HOFO.135   Grenswaarden met betrekking tot de wind voor offshore-locaties

Vluchten naar een offshore-locatie mogen alleen worden uitgevoerd als de aangegeven windsnelheid op het helikopterdek, met inbegrip van windstoten, niet meer dan 60 knopen bedraagt.

SPA.HOFO.140   Prestatievoorschriften voor offshore-locaties

Helikopters die van en naar offshore-locaties vliegen, worden naargelang de soort vluchtuitvoering geëxploiteerd overeenkomstig de prestatievoorschriften van de desbetreffende bijlage.

SPA.HOFO.145   Systeem voor vluchtgegevenscontrole (flight data monitoring, FDM)

a)

Als een exploitant commerciële luchtvervoersactiviteiten verricht met een helikopter die is uitgerust met een vluchtgegevensrecorder, moet hij uiterlijk 1 januari 2019 een FDM-systeem instellen en onderhouden als onderdeel van zijn geïntegreerd beheerssysteem.

b)

Het FDM-systeem mag geen bestraffend karakter hebben en moet voldoende garanties ter bescherming van de gegevensbron(nen) bieden.

SPA.HOFO.150   Systeem voor het traceren van luchtvaartuigen

De exploitant zorgt voor de instelling en het onderhoud van een gecontroleerd systeem voor het traceren van luchtvaartuigen voor offshore-operaties in een vijandige omgeving, vanaf het tijdstip van vertrek tot en met de aankomst op de eindbestemming van de helikopter.

SPA.HOFO.155   Systeem voor vibratiemonitoring (vibration health monitoring, VHM)

a)

De volgende categorieën helikopters waarmee commerciële offshore-vluchten in een vijandige omgeving worden uitgevoerd, moeten uiterlijk 1 januari 2019 voorzien zijn van een systeem dat de status van kritieke rotor- en rotoraandrijfsystemen controleert:

1)

complexe motoraangedreven helikopters waarvoor een eerste individueel bewijs van luchtwaardigheid is afgegeven na 31 december 2016;

2)

alle helikopters met een maximale operationele passagiersconfiguratie van meer dan 9 en waarvoor een eerste individueel bewijs van luchtwaardigheid is afgegeven vóór 1 januari 2017;

3)

alle helikopters waarvoor een eerste individueel bewijs van luchtwaardigheid is afgegeven na 31 december 2018;

b)

De exploitant beschikt over een systeem om:

1)

gegevens te verzamelen, met inbegrip van door het systeem gegenereerde alarmsignalen;

2)

de goede werking van onderdelen te analyseren en vast te stellen; en

3)

te reageren op vastgestelde beginnende storingen.

SPA.HOFO.160   Uitrustingsvoorschriften

a)

De exploitant dient zich aan de volgende uitrustingsvoorschriften te houden:

1)

omroepsysteem in helikopters die worden gebruikt voor commerciële luchtvervoersactiviteiten en niet-commerciële vluchtuitvoeringen met complexe motoraangedreven helikopters:

i)

helikopters met een maximale operationele passagiersconfiguratie van meer dan 9 dienen te zijn uitgerust met een omroepsysteem;

ii)

helikopters met een maximale operationele passagiersconfiguratie van 9 of minder hoeven niet te zijn uitgerust met een omroepsysteem als de exploitant kan aantonen dat de stem van de piloot tijdens de vlucht verstaanbaar is op alle passagiersstoelen.

2)

radiohoogtemeter

Helikopters dienen te zijn uitgerust met een radiohoogtemeter die in staat is een auditieve waarschuwing uit te zenden onder een vooraf vastgestelde hoogte en een visuele waarschuwing op een door de piloot te selecteren hoogte.

b)

Nooduitgangen

Alle nooduitgangen, waaronder nooduitgangen voor de bemanning, en alle deuren, ramen of andere openingen die geschikt zijn om te worden gebruikt als nooduitgang, alsook de inrichtingen om ze te openen, dienen opvallend te zijn gemarkeerd als geleiding voor inzittenden die de uitgangen bij daglicht of in het donker gebruiken. Die markeringen zijn zodanig aangebracht dat ze zichtbaar blijven als de helikopter kapseist en de cabine onder water komt te liggen.

c)

Terreinvermijdings- en waarschuwingssysteem voor helikopters (HTAWS)

Helikopters die worden gebruikt voor commerciële luchtvervoersactiviteiten, met een maximale gecertificeerde startmassa van meer dan 3 175 kg of een maximale operationele passagiersconfiguratie van meer dan 9 en waarvoor een eerste individueel bewijs van luchtwaardigheid is afgegeven op of na 31 december 2018, dienen te zijn uitgerust met een HTAWS dat voldoet aan de eisen voor klasse A-uitrusting, zoals vermeld in een aanvaardbare norm.

SPA.HOFO.165   Aanvullende procedures en apparatuur voor vluchtuitvoeringen in een vijandige omgeving

a)   Zwemvesten

Zwemvesten dienen te allen tijde te worden gedragen door alle personen aan boord, tenzij geïntegreerde overlevingspakken worden gedragen die voldoen aan de gecombineerde eisen voor overlevingspakken en zwemvesten.

b)   Overlevingspakken

Alle passagiers aan boord moeten een goedgekeurd overlevingspak dragen:

1)

wanneer het weerbericht of de weersverwachting waarover de gezagvoerder/piloot met gezagvoerdersbevoegdheid beschikt, aangeeft dat de zeetemperatuur tijdens de vlucht lager zal zijn dan 10 °C; of

2)

wanneer de geschatte reddingstijd langer is dan de berekende overlevingstijd; of

3)

wanneer de geplande vlucht 's nachts wordt uitgevoerd.

c)   Noodademhalingssysteem

Alle passagiers aan boord dragen een noodademhalingssysteem en hebben instructies voor het gebruik gekregen.

d)   Reddingsvlotten

1)

Alle reddingsvlotten dienen zodanig te zijn geïnstalleerd dat ze kunnen worden gebruikt in zeeomstandigheden waarin de landings-, drijf- en trimkenmerken van de helikopter zijn geëvalueerd voor certificatie.

2)

Alle reddingsvlotten dienen zodanig te zijn geïnstalleerd dat ze klaar zijn voor gebruik in noodgevallen.

3)

Het aantal geïnstalleerde reddingsvlotten bedraagt:

i)

in het geval van een helikopter die minder dan 12 personen vervoert, ten minste één reddingsvlot met een nominale capaciteit die niet kleiner is dan het maximale aantal personen aan boord; of

ii)

in het geval van een helikopter die meer dan 11 personen vervoert, ten minste twee reddingsvlotten, die samen voldoende plaats bieden aan alle personen die aan boord kunnen worden vervoerd; indien één vlot verloren is gegaan, moet(en) het (de) resterende reddingsvlot(ten) voldoende capaciteit hebben om plaats te bieden aan alle personen in de helikopter.

4)

Elk reddingsvlot bevat ten minste één plaatsaanduidende noodzender voor overlevenden (ELT(S)); en

5)

Elk reddingsvlot bevat levensreddende uitrusting, met inbegrip van middelen om in leven te blijven, als passend voor de uit te voeren vlucht.

e)   Noodcabineverlichting

De helikopter is uitgerust met een noodverlichtingsinstallatie met een eigen stroomvoorziening als bron van generieke verlichting van de cabine om het ontruimen van de helikopter te vergemakkelijken.

f)   Automatisch inzetbare plaatsaanduidende noodzender (ELT(AD))

De helikopter dient te zijn uitgerust met een automatisch inzetbare plaatsaanduidende noodzender die tegelijk op 121,5 MHz en 406 MHz kan uitzenden.

g)   Vastzetten van niet-afwerpbare deuren

Niet-afwerpbare deuren die zijn aangewezen als nooduitgang bij een noodlanding op het water, zijn uitgerust met een middel om ze in de open positie vast te zetten zodat ze de inzittenden niet hinderen bij het verlaten van de helikopter in alle zeeomstandigheden tot de maximale omstandigheden waarbij noodlanding en drijven op het water moet worden overwogen.

h)   Nooduitgangen en noodluiken

Alle nooduitgangen, waaronder nooduitgangen voor de bemanning, en alle deuren, ramen of andere openingen die geschikt zijn om onder water te ontsnappen, worden zodanig uitgerust dat ze in een noodsituatie kunnen worden gebruikt.

i)   Onverminderd de punten a), b) en c) mag de exploitant op basis van een risicobeoordeling toestaan dat passagiers die op een offshore-locatie medisch ongeschikt zijn verklaard, het zwemvest, overlevingspak of noodademhalingssysteem gedeeltelijk of helemaal niet dragen op terugvluchten of vluchten tussen offshore-locaties.

SPA.HOFO.170   Bemanningseisen

a)

De exploitant bepaalt:

1)

de criteria voor de selectie van leden van de cockpitbemanning, waarbij rekening wordt gehouden met de eerdere ervaring van de cockpitbemanningsleden;

2)

de minimumervaring die is vereist voor de gezagvoerder/piloot met gezagvoerdersbevoegdheid om offshore-operaties te verrichten; en

3)

een programma voor opleiding en toetsing van de cockpitbemanning dat elk lid van de cockpitbemanning met succes dient af te ronden. Dergelijk programma wordt aangepast aan de offshore-omgeving en bevat normale, abnormale en noodprocedures, boordpersoneelsbeheer en een opleiding voor noodlandingen en het overleven op zee.

b)

Eisen inzake recentheid

Een piloot mag alleen een helikopter met passagiers besturen:

1)

op een offshore-locatie, als gezagvoerder of piloot met gezagvoerdersbevoegdheid of tweede piloot als hij of zij in de voorafgaande 90 dagen ten minste 3 starts, vertrekken, naderingen en landingen heeft uitgevoerd op een offshore-locatie in een helikopter van hetzelfde type of een volledige vluchtnabootser (FFS) die representatief is voor dat type; of

2)

op een offshore-locatie bij nacht, als gezagvoerder of piloot met gezagvoerdersbevoegdheid of tweede piloot als hij of zij in de voorafgaande 90 dagen ten minste 3 starts, vertrekken, naderingen en landingen bij nacht heeft uitgevoerd op een offshore-locatie in een helikopter van hetzelfde type of een volledige vluchtnabootser (FFS) die representatief is voor dat type.

De 3 starts en landingen worden uitgevoerd met één- of meerpilootbediening, naargelang van de vlucht die moet worden uitgevoerd.

c)

Specifieke eisen voor commercieel luchtvervoer:

1)

De in het bovenstaande punt b), onder 1) en 2), voorgeschreven periode van 90 dagen mag worden verlengd tot maximaal 120 dagen, mits de piloot lijnvluchten uitvoert onder toezicht van een instructeur of examinator voor typeaantekening.

2)

Als de piloot niet voldoet aan de eisen onder 1), moet hij of zij een trainingsvlucht uitvoeren in de helikopter of een FFS van het te gebruiken type helikopter, met inbegrip van ten minste de eisen beschreven in punt b), onder 1) en 2), vooraleer hij of zij zijn of haar bevoegdheden kan uitoefenen.”

(5)

In bijlage VI (Deel-NCC):

a)

NCC.GEN.106 wordt als volgt gewijzigd:

i)

aan het einde van punt a) 4) vii) wordt het woord „en” geschrapt;

i)

aan het einde van punt a) 4) viii) wordt het woord „en” ingevoegd;

iii)

punt a) 4) ix) wordt als volgt ingevoegd:

„ix)

elke navigatiedatabank die voor prestatiegebaseerde navigatie vereist is, is geschikt en actueel.”;

b)

NCC.OP.116 wordt als volgt ingevoegd:

„NCC.OP.116   Prestatiegebaseerde navigatie — vleugelvliegtuigen en helikopters

De exploitant dient ervoor te zorgen dat, wanneer prestatiegebaseerde navigatie (performance-based navigation, PBN) vereist is voor de te vliegen route of procedure:

a)

de betrokken PBN-navigatiespecificatie wordt vermeld in het vlieghandboek (AFM) of een ander document dat door de certificerende autoriteit is goedgekeurd als onderdeel van een luchtwaardigheidsbeoordeling of op dergelijke goedkeuring is gebaseerd; en

b)

het luchtvaartuig wordt geëxploiteerd overeenkomstig de desbetreffende navigatiespecificaties en beperkingen in het vlieghandboek of een ander document waarnaar hierboven wordt verwezen.”;

c)

punt a) van NCC.OP.145 wordt vervangen door:

„a)

Alvorens een vlucht te beginnen, gaat de gezagvoerder met alle beschikbare redelijke middelen na of de in de ruimte, op de grond en/of op het water gebaseerde faciliteiten, inclusief de beschikbare communicatiefaciliteiten en navigatiehulpmiddelen die rechtstreeks vereist zijn voor de veilige vluchtuitvoering met het luchtvaartuig, volstaan voor de omstandigheden waaronder de vlucht zal plaatsvinden.”;

d)

NCC.OP.152 wordt als volgt gewijzigd:

i)

aan het einde van punt b) 2) ii) wordt het woord „en” geschrapt;

ii)

punt b) 3) wordt geschrapt;

e)

NCC.OP.153 wordt als volgt ingevoegd:

„NCC.OP.153   Bestemmingsluchtvaartterreinen — instrumentnaderingen

De gezagvoerder zorgt voor voldoende middelen om te navigeren en te landen op het bestemmingsluchtvaartterrein of op elk bestemmingsuitwijkluchtvaartterrein in het geval van capaciteitsverlies voor de beoogde nadering en landing.”;

f)

NCC.OP.220 wordt als volgt gewijzigd:

„NCC.OP.220   Systeem voor het vermijden van botsingen in de lucht (Airborne Collision Avoidance System, ACAS)

De exploitant stelt operationele procedures en opleidingsprogramma's op wanneer er een ACAS is geïnstalleerd en gebruiksklaar is, zodat de bemanning een passende opleiding heeft genoten in het vermijden van botsingen en bekwaam is om ACAS II-apparatuur te gebruiken.”;

g)

punt b) van NCC.IDE.A.180 wordt vervangen door:

„b)

Een veiligheidsgordel met een schoudersysteem:

1)

dient te zijn voorzien van een éénpuntsontkoppelingsmechanisme;

2)

dient voor de stoelen voor de minimaal vereiste cabinebemanning te zijn voorzien van twee schouderbanden en een veiligheidsgordel die onafhankelijk kunnen worden gebruikt; en

3)

dient voor elke cockpitbemanningsstoel en voor elke stoel naast een pilotenstoel te zijn voorzien van:

i)

twee schouderbanden en een veiligheidsgordel die onafhankelijk kan worden gebruikt; of

ii)

een diagonale schouderband en een veiligheidsgordel die onafhankelijk kan worden gebruikt in de volgende vliegtuigen:

A)

vliegtuigen met een gecertificeerde maximale startmassa van minder dan 5 700 kg en een maximale operationele passagiersconfiguratie van minder dan negen die in overeenstemming zijn met de dynamische omstandigheden voor noodlandingen zoals omschreven in de toepasselijke certificeringsspecificatie;

B)

vliegtuigen met een gecertificeerde maximale startmassa van minder dan 5 700 kg en een maximale operationele passagiersconfiguratie van minder dan negen die niet in overeenstemming zijn met de dynamische omstandigheden voor noodlandingen zoals omschreven in de toepasselijke certificeringsspecificatie en waarvoor een individueel bewijs van luchtwaardigheid voor het eerst is afgegeven vóór 25 augustus 2016.”;

h)

aan NCC.IDE.A.250 wordt het volgende punt d) toegevoegd:

„d)

Voor vluchtuitvoeringen op basis van PBN dient het vliegtuig te voldoen aan de vereisten van de luchtwaardigheidscertificering voor de passende navigatiespecificatie.”;

i)

NCC.IDE.A.260 wordt vervangen door:

„NCC.IDE.A.260   Beheer van luchtvaartdatabanken

a)

Luchtvaartdatabanken die worden gebruikt in gecertificeerde toepassingen voor vliegtuigsystemen moeten voldoen aan kwaliteitseisen voor gegevens die toereikend zijn voor het voorgenomen gebruik van de gegevens.

b)

De exploitant dient te garanderen dat actuele en ongewijzigde luchtvaartdatabanken tijdig worden verstrekt aan en geïntegreerd in alle luchtvaartuigen die deze gegevens nodig hebben.

c)

Onverminderd eventuele andere voorschriften voor de melding van voorvallen zoals gedefinieerd in Verordening (EU) nr. 376/2014, meldt de exploitant aan de aanbieder van de databank gevallen van onjuiste, inconsistente of ontbrekende gegevens waarvan redelijkerwijze verwacht kan worden dat die een gevaar vormen voor de vlucht.

In dergelijke gevallen stelt de exploitant de cockpitbemanning en ander betrokken personeel op de hoogte en ziet hij erop toe dat de desbetreffende gegevens niet worden gebruikt.”;

j)

punt b) van NCC.IDE.H.215 wordt geschrapt;

k)

NCC.IDE.H.226 wordt vervangen door:

„NCC.IDE.H.226   Overlevingspakken voor bemanningsleden

Elk bemanningslid dient een overlevingspak te dragen wanneer de gezagvoerder dat op basis van een risicobeoordeling heeft besloten, rekening houdend met de volgende voorwaarden:

a)

het betreft een vlucht boven water op een afstand tot het land die niet met autorotatie is te overbruggen of die het niet mogelijk maakt om een veilige noodlanding te maken, waarbij de helikopter geen horizontale vlucht kan aanhouden als de kritieke motor uitvalt; en

b)

het weerbericht of de weersverwachting waarover de gezagvoerder/piloot met gezagvoerdersbevoegdheid beschikt, geeft aan dat de zeetemperatuur tijdens de vlucht lager zal zijn dan 10 °C.”;

l)

NCC.IDE.H.231 wordt geschrapt;

m)

aan NCC.IDE.H.250 wordt het volgende punt d) toegevoegd:

„d)

Voor vluchtuitvoeringen op basis van PBN dient het luchtvaartuig te voldoen aan de vereisten van de luchtwaardigheidscertificering voor de passende navigatiespecificatie.”;

n)

NCC.IDE.H.260 wordt als volgt ingevoegd:

„NCC.IDE.H.260   Beheer van luchtvaartdatabanken

a)

Luchtvaartdatabanken die worden gebruikt in gecertificeerde toepassingen voor vliegtuigsystemen moeten voldoen aan kwaliteitseisen voor gegevens die toereikend zijn voor het voorgenomen gebruik van de gegevens.

b)

De exploitant dient te garanderen dat actuele en ongewijzigde luchtvaartdatabanken tijdig worden verstrekt aan en geïntegreerd in alle luchtvaartuigen die deze gegevens nodig hebben.

c)

Onverminderd eventuele andere voorschriften voor de melding van voorvallen zoals gedefinieerd in Verordening (EU) nr. 376/2014, meldt de exploitant aan de aanbieder van de databank gevallen van onjuiste, inconsistente of ontbrekende gegevens waarvan redelijkerwijze verwacht kan worden dat die een gevaar vormen voor de vlucht.

In dergelijke gevallen stelt de exploitant de cockpitbemanning en ander betrokken personeel op de hoogte en ziet hij erop toe dat de desbetreffende gegevens niet worden gebruikt.”;

(6)

In bijlage VII (Deel-NCO):

a)

NCO.GEN.105 wordt als volgt gewijzigd:

i)

aan het einde van punt a) 4) v) wordt het woord „en” geschrapt;

ii)

aan het einde van punt a) 4) vi) wordt het woord „en” ingevoegd;

iii)

het volgende punt a) 4) vii) wordt ingevoegd:

„vii)

elke navigatiedatabank die voor prestatiegebaseerde navigatie vereist is, is geschikt en actueel.”;

b)

het volgende punt f) wordt aan NCO.GEN.140 toegevoegd:

„f)

Redelijke hoeveelheden artikelen en stoffen die anders zouden worden geclassificeerd als gevaarlijke goederen en die worden gebruikt om de vliegveiligheid te bevorderen daar waar het meevoeren ervan redelijkerwijs nodig is om te waarborgen dat ze tijdig voor operationele doeleinden beschikbaar zijn, worden als toegestaan beschouwd overeenkomstig lid 1.2.2.1, onder a), van de technische instructies. Dat is ongeacht de vraag of dergelijke artikelen en stoffen moeten worden meegevoerd of zijn bestemd om te worden gebruikt in verband met een bepaalde vlucht.

De bovengenoemde artikelen en stoffen worden verpakt en aan boord gebracht onder de verantwoordelijkheid van de gezagvoerder en op zodanige wijze dat de risico's voor bemanningsleden, passagiers, vracht of het luchtvaartuig tijdens de vluchtuitvoering worden geminimaliseerd.”;

c)

NCO.OP.116 wordt als volgt ingevoegd:

„NCO.OP.116   Prestatiegebaseerde navigatie — vleugelvliegtuigen en helikopters

De gezagvoerder dient ervoor te zorgen dat, wanneer prestatiegebaseerde navigatie (performance-based navigation, PBN) vereist is voor de te vliegen route of procedure:

a)

de betrokken PBN-navigatiespecificatie wordt vermeld in het vlieghandboek (AFM) of een ander document dat door de certificerende autoriteit is goedgekeurd als onderdeel van een luchtwaardigheidsbeoordeling of op dergelijke goedkeuring is gebaseerd; en

b)

het luchtvaartuig wordt geëxploiteerd overeenkomstig de desbetreffende navigatiespecificaties en beperkingen in het vlieghandboek of een ander document waarnaar hierboven wordt verwezen.”;

d)

punt a) van NCO.OP.135 wordt vervangen door:

„a)

Alvorens een vlucht te beginnen, gaat de gezagvoerder met alle beschikbare redelijke middelen na of de in de ruimte, op de grond en/of op het water gebaseerde faciliteiten, inclusief de beschikbare communicatiefaciliteiten en navigatiehulpmiddelen die rechtstreeks vereist zijn voor de veilige vluchtuitvoering met het luchtvaartuig, volstaan voor het desbetreffende type vluchtuitvoering.”;

e)

NCO.OP.142 wordt als volgt ingevoegd:

„NCO.OP.142   Bestemmingsluchtvaartterreinen — instrumentnaderingen

De gezagvoerder zorgt voor voldoende middelen om te navigeren en te landen op het bestemmingsluchtvaartterrein of op elk bestemmingsuitwijkluchtvaartterrein in het geval van capaciteitsverlies voor de beoogde nadering en landing.”;

f)

NCO.OP.190 wordt vervangen door:

„NCO.OP.190   Gebruik van aanvullende zuurstof

a)

De gezagvoerder zorgt ervoor dat alle cockpitbemanningsleden die bezig zijn met essentiële taken voor het veilig functioneren van een luchtvaartuig in vlucht, voortdurend aanvullende zuurstof gebruiken wanneer hij/zij vaststelt dat op de hoogte van de voorgenomen vlucht het gebrek aan zuurstof de vermogens van de bemanningsleden kan aantasten, en zorgt ervoor dat aanvullende zuurstof beschikbaar is voor de passagiers als het gebrek aan zuurstof schadelijke gevolgen voor hen kan hebben.

b)

Wanneer de gezagvoerder niet kan bepalen welke gevolgen het gebrek aan zuurstof kan hebben voor alle personen aan boord, moet hij/zij er in alle andere gevallen voor zorgen dat:

1.

alle cockpitbemanningsleden die betrokken zijn bij essentiële taken voor het veilig functioneren van een vliegtuig tijdens de vlucht, aanvullende zuurstof gebruiken wanneer de cabinedrukhoogte gedurende meer dan 30 minuten tussen 10 000 ft en 13 000 ft bedraagt; en

2.

alle personen aan boord aanvullende zuurstof gebruiken telkens wanneer de cabinedrukhoogte in de passagiersruimte meer dan 13 000 ft bedraagt.”;

g)

NCO.OP.220 wordt als volgt ingevoegd:

„NCO.OP.220   Systeem voor het vermijden van botsingen in de lucht (Airborne Collision Avoidance System, ACAS II)

Wanneer ACAS II wordt gebruikt, past de gezagvoerder de geschikte operationele procedures toe en is hij/zij daartoe voldoende opgeleid.”;

h)

punt a) 4) van NCO.IDE.A.140 wordt vervangen door:

„4)

een veiligheidsgordel met een schoudersysteem voor elke cockpitbemanningsstoel en een éénpuntsontkoppelingsmechanisme voor vliegtuigen met een bewijs van luchtwaardigheid dat voor het eerst is afgegeven op of na 25 augustus 2016.”;

i)

NCO.IDE.A.155 wordt vervangen door:

„NCO.IDE.A.155   Aanvullende ademhalingszuurstof — vliegtuigen zonder drukcabine

Vliegtuigen zonder drukcabine waarmee vluchten worden uitgevoerd op een hoogte die zuurstofvoorziening vereist overeenkomstig NCO.OP.190, worden uitgerust met zuurstofapparatuur waarmee de vereiste zuurstofvoorraden kunnen worden opgeslagen en toegediend.”;

j)

aan NCO.IDE.A.195 wordt het volgende punt d) toegevoegd:

„d)

Voor vluchtuitvoeringen op basis van PBN dient het luchtvaartuig te voldoen aan de vereisten van de luchtwaardigheidscertificering voor de passende navigatiespecificatie.”;

k)

NCO.IDE.A.205 wordt als volgt ingevoegd:

„NCO.IDE.A.205   Beheer van luchtvaartdatabanken

a)

Luchtvaartdatabanken die worden gebruikt in gecertificeerde toepassingen voor vliegtuigsystemen moeten voldoen aan kwaliteitseisen voor gegevens die toereikend zijn voor het voorgenomen gebruik van de gegevens.

b)

De gezagvoerder dient te garanderen dat actuele en ongewijzigde luchtvaartdatabanken tijdig worden verstrekt aan en geïntegreerd in alle luchtvaartuigen die deze gegevens nodig hebben.

c)

Onverminderd eventuele andere voorschriften voor de melding van voorvallen zoals gedefinieerd in Verordening (EU) nr. 376/2014, meldt de gezagvoerder aan de aanbieder van de databank gevallen van onjuiste, inconsistente of ontbrekende gegevens waarvan redelijkerwijze verwacht kan worden dat die een gevaar vormen voor de vlucht.

In dergelijke gevallen mag de gezagvoerder de betrokken gegevens niet gebruiken.”;

l)

NCO.IDE.H.155 wordt vervangen door:

„NCO.IDE.H.155   Aanvullende zuurstof — helikopters zonder drukcabine

Helikopters zonder drukcabine waarmee vluchten worden uitgevoerd op een hoogte die zuurstofvoorziening vereist overeenkomstig NCO.OP.190, worden uitgerust met zuurstofapparatuur waarmee de vereiste zuurstofvoorraden kunnen worden opgeslagen en toegediend.”;

m)

aan NCO.IDE.H.195 wordt het volgende punt d) toegevoegd:

„d)

Voor vluchtuitvoeringen op basis van PBN dient het luchtvaartuig te voldoen aan de vereisten van de luchtwaardigheidscertificering voor de passende navigatiespecificatie.”;

n)

NCO.IDE.H.205 wordt als volgt ingevoegd:

„NCO.IDE.H.205   Beheer van luchtvaartdatabanken

a)

Luchtvaartdatabanken die worden gebruikt in gecertificeerde toepassingen voor vliegtuigsystemen moeten voldoen aan kwaliteitseisen voor gegevens die toereikend zijn voor het voorgenomen gebruik van de gegevens.

b)

De exploitant dient te garanderen dat actuele en ongewijzigde luchtvaartdatabanken tijdig worden verstrekt aan en geïntegreerd in alle luchtvaartuigen die deze gegevens nodig hebben.

c)

Onverminderd eventuele andere voorschriften voor de melding van voorvallen zoals gedefinieerd in Verordening (EU) nr. 376/2014, meldt de exploitant aan de aanbieder van de databank gevallen van onjuiste, inconsistente of ontbrekende gegevens waarvan redelijkerwijze verwacht kan worden dat die een gevaar vormen voor de vlucht.

In dergelijke gevallen mag de gezagvoerder de betrokken gegevens niet gebruiken.”;

o)

NCO.IDE.S.130 wordt vervangen door:

„NCO.IDE.S.130   Aanvullende zuurstof

Zweefvliegtuigen waarmee vluchten worden uitgevoerd op een hoogte die zuurstofvoorziening vereist overeenkomstig NCO.OP.190, worden uitgerust met zuurstofapparatuur waarmee de vereiste zuurstofvoorraden kunnen worden opgeslagen en toegediend.”;

p)

In NCO.SPEC.110 wordt punt f) vervangen door:

„f)

zorgt ervoor dat taakspecialisten en bemanningsleden ononderbroken aanvullende zuurstof gebruiken wanneer hij/zij vaststelt dat op de hoogte van de voorgenomen vlucht het gebrek aan zuurstof de vermogens van de bemanningsleden kan aantasten of schadelijke gevolgen voor de taakspecialisten kan hebben. Indien de gezagvoerder niet kan bepalen welke gevolgen het gebrek aan zuurstof kan hebben voor de personen aan boord, moet hij/zij erop toezien dat taakspecialisten en bemanningsleden ononderbroken aanvullende zuurstof gebruiken wanneer de cabinedrukhoogte gedurende meer dan 30 minuten meer dan 10 000 ft bedraagt en telkens wanneer de cabinedrukhoogte meer dan 13 000 ft bedraagt.”;

(7)

In bijlage VIII (Deel-SPO):

a)

SPO.GEN.107 wordt als volgt gewijzigd:

i)

aan het einde van punt a) 4) v) wordt het woord „en” geschrapt;

ii)

aan het einde van punt a) 4) vi) wordt het woord „en” ingevoegd;

iii)

punt a) 4) vii) wordt als volgt ingevoegd:

„vii)

elke navigatiedatabank die voor prestatiegebaseerde navigatie vereist is, is geschikt en actueel.”;

b)

SPO.OP.116 wordt als volgt ingevoegd:

„SPO.OP.116   Prestatiegebaseerde navigatie — vleugelvliegtuigen en helikopters

De exploitant dient ervoor te zorgen dat, wanneer prestatiegebaseerde navigatie (performance-based navigation, PBN) vereist is voor de te vliegen route of procedure:

a)

de betrokken PBN-navigatiespecificatie wordt vermeld in het vlieghandboek (AFM) of een ander document dat door de certificerende autoriteit is goedgekeurd als onderdeel van een luchtwaardigheidsbeoordeling of op dergelijke goedkeuring is gebaseerd; en

b)

het luchtvaartuig wordt geëxploiteerd overeenkomstig de desbetreffende navigatiespecificaties en beperkingen in het vlieghandboek of een ander document waarnaar hierboven wordt verwezen.”;

c)

punt a) van SPO.OP.140 wordt vervangen door:

„a)

Alvorens een vlucht te beginnen, gaat de gezagvoerder met alle beschikbare redelijke middelen na of de in de ruimte, op de grond en/of op het water gebaseerde faciliteiten, inclusief de beschikbare communicatiefaciliteiten en navigatiehulpmiddelen die rechtstreeks vereist zijn voor de veilige vluchtuitvoering met het luchtvaartuig, volstaan voor de omstandigheden waaronder de vlucht zal plaatsvinden.”;

d)

punt b) 3) van SPO.OP.151 wordt geschrapt;

e)

SPO.OP.152 wordt als volgt ingevoegd:

„SPO.OP.152   Bestemmingsluchtvaartterreinen — instrumentnaderingen

De gezagvoerder zorgt voor voldoende middelen om te navigeren en te landen op het bestemmingsluchtvaartterrein of op elk bestemmingsuitwijkluchtvaartterrein in het geval van capaciteitsverlies voor de beoogde nadering en landing.”;

f)

punt a) van SPO.OP.205 wordt vervangen door:

„a)

De exploitant stelt operationele procedures en opleidingsprogramma's op wanneer er een ACAS is geïnstalleerd en gebruiksklaar is, zodat de bemanning een passende opleiding heeft genoten in het vermijden van botsingen en bekwaam is om ACAS II-apparatuur te gebruiken.”;

g)

de punten c) en d) in SPO.IDE.A.160 worden vervangen door:

„c)

voor andere dan complexe motoraangedreven vliegtuigen, een veiligheidsgordel met een schoudersysteem en een éénpuntsontkoppelingsmechanisme voor elke cockpitbemanningsstoel aan boord van vliegtuigen met een bewijs van luchtwaardigheid dat voor het eerst is afgegeven op of na 25 augustus 2016.”;

d)

voor complexe motoraangedreven vliegtuigen, een veiligheidsgordel met een schoudersysteem dat is voorzien van een mechanisme dat het bovenlichaam van de inzittende automatisch tegenhoudt in geval van snelle vaartvermindering:

1)

voor elke cockpitbemanningsstoel en voor elke stoel naast een pilotenstoel; en

2)

voor elke waarnemersstoel in de cockpit.”;

h)

het volgende punt e) wordt aan SPO.IDE.A.160 toegevoegd:

„e)

Een volgens punt d) vereiste veiligheidsgordel met een schoudersysteem:

1)

dient te zijn voorzien van een éénpuntsontkoppelingsmechanisme;

2)

dient voor elke cockpitbemanningsstoel en voor elke stoel naast een pilotenstoel te zijn voorzien van:

i)

twee schouderbanden en een veiligheidsgordel die onafhankelijk kan worden gebruikt; of

ii)

een diagonale schouderband en een veiligheidsgordel die onafhankelijk kan worden gebruikt in de volgende vliegtuigen:

A)

vliegtuigen met een gecertificeerde maximale startmassa van minder dan 5 700 kg en een maximale operationele passagiersconfiguratie van minder dan negen die in overeenstemming zijn met de dynamische omstandigheden voor noodlandingen zoals omschreven in de toepasselijke certificeringsspecificatie;

B)

vliegtuigen met een gecertificeerde maximale startmassa van minder dan 5 700 kg en een maximale operationele passagiersconfiguratie van minder dan negen die niet in overeenstemming zijn met de dynamische omstandigheden voor noodlandingen zoals omschreven in de toepasselijke certificeringsspecificatie en waarvoor een individueel bewijs van luchtwaardigheid voor het eerst is afgegeven vóór 25 augustus 2016.”;

i)

aan SPO.IDE.A.220 wordt het volgende punt d) toegevoegd:

„d)

Voor vluchtuitvoeringen op basis van PBN dient het luchtvaartuig te voldoen aan de vereisten van de luchtwaardigheidscertificering voor de passende navigatiespecificatie.”;

j)

SPO.IDE.A.230 wordt als volgt ingevoegd:

„SPO.IDE.A.230   Beheer van luchtvaartdatabanken

a)

Luchtvaartdatabanken die worden gebruikt in gecertificeerde toepassingen voor vliegtuigsystemen moeten voldoen aan kwaliteitseisen voor gegevens die toereikend zijn voor het voorgenomen gebruik van de gegevens.

b)

De exploitant dient te garanderen dat actuele en ongewijzigde luchtvaartdatabanken tijdig worden verstrekt aan en geïntegreerd in alle luchtvaartuigen die deze gegevens nodig hebben.

c)

Onverminderd eventuele andere voorschriften voor de melding van voorvallen zoals gedefinieerd in Verordening (EU) nr. 376/2014, meldt de exploitant aan de aanbieder van de databank gevallen van onjuiste, inconsistente of ontbrekende gegevens waarvan redelijkerwijze verwacht kan worden dat die een gevaar vormen voor de vlucht.

In dergelijke gevallen stelt de exploitant de cockpitbemanning en ander betrokken personeel op de hoogte en ziet hij erop toe dat de desbetreffende gegevens niet worden gebruikt.”;

k)

SPO.IDE.H.198 wordt vervangen door:

„SPO.IDE.H.198   Overlevingspakken — complexe motoraangedreven helikopters

Iedere persoon aan boord dient een overlevingspak te dragen wanneer de gezagvoerder dat op basis van een risicobeoordeling heeft besloten, rekening houdend met de volgende voorwaarden:

a)

het betreft een vlucht boven water op een afstand tot het land die niet met autorotatie is te overbruggen of die het niet mogelijk maakt om een veilige noodlanding te maken, waarbij de helikopter geen horizontale vlucht kan aanhouden als de kritieke motor uitvalt; en

b)

het weerbericht of de weersverwachting waarover de gezagvoerder beschikt, geeft aan dat de zeetemperatuur tijdens de vlucht lager zal zijn dan 10 °C.”;

l)

SPO.IDE.H.201 wordt geschrapt;

m)

aan SPO.IDE.H.220 wordt het volgende punt d) toegevoegd:

„d)

Voor vluchtuitvoeringen op basis van PBN dient het luchtvaartuig te voldoen aan de vereisten van de luchtwaardigheidscertificering voor de passende navigatiespecificatie.”;

n)

SPO.IDE.H.230 wordt als volgt ingevoegd:

„SPO.IDE.H.230   Beheer van luchtvaartdatabanken

a)

Luchtvaartdatabanken die worden gebruikt in gecertificeerde toepassingen voor vliegtuigsystemen moeten voldoen aan kwaliteitseisen voor gegevens die toereikend zijn voor het voorgenomen gebruik van de gegevens.

b)

De exploitant dient te garanderen dat actuele en ongewijzigde luchtvaartdatabanken tijdig worden verstrekt aan en geïntegreerd in alle luchtvaartuigen die deze gegevens nodig hebben.

c)

Onverminderd eventuele andere voorschriften voor de melding van voorvallen zoals gedefinieerd in Verordening (EU) nr. 376/2014, meldt de exploitant aan de aanbieder van de databank gevallen van onjuiste, inconsistente of ontbrekende gegevens waarvan redelijkerwijze verwacht kan worden dat die een gevaar vormen voor de vlucht.

In dergelijke gevallen stelt de exploitant de cockpitbemanning en ander betrokken personeel op de hoogte en ziet hij erop toe dat de desbetreffende gegevens niet worden gebruikt.”


(*)  De wolkenbasis moet een vlucht op de opgegeven hoogte, eronder en buiten de wolken mogelijk maken.

(**)  Er mag met helikopters worden gevlogen wanneer het vliegzicht beperkt is tot 800 m, mits de bestemming of een tussenliggende structuur continu zichtbaar is.

(***)  Er mag met helikopters worden gevlogen wanneer het vliegzicht beperkt is tot 1 500 m, mits de bestemming of een tussenliggende structuur continu zichtbaar is.


23.7.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 198/38


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/1200 VAN DE COMMISSIE

van 22 juli 2016

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 22 juli 2016.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MA

144,8

ZZ

144,8

0707 00 05

TR

103,7

ZZ

103,7

0709 93 10

TR

142,5

ZZ

142,5

0805 50 10

AR

187,5

AU

158,0

BO

223,6

CL

192,7

TR

164,0

UY

192,0

ZA

172,2

ZZ

184,3

0806 10 10

EG

272,8

MA

245,1

ZZ

259,0

0808 10 80

AR

125,6

BR

101,4

CL

130,9

CN

131,8

NZ

137,9

US

157,1

UY

72,1

ZA

109,0

ZZ

120,7

0808 30 90

AR

111,0

CL

122,4

NZ

171,3

TR

197,6

ZA

113,7

ZZ

143,2

0809 10 00

TR

198,0

ZZ

198,0

0809 29 00

TR

218,9

US

535,2

ZZ

377,1


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


BESLUITEN

23.7.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 198/40


BESLUIT (EU, Euratom) 2016/1201 VAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD EN DE COMMISSIE

van 13 juli 2016

betreffende de benoeming van de leden van het Comité van toezicht van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF)

HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD EN DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,

Gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (1), en met name artikel 15, lid 2, van deze verordening,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Artikel 15, lid 2, van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 bepaalt dat het Comité van toezicht van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) is samengesteld uit vijf onafhankelijke leden, die ervaring hebben in een hoge gerechtelijke of onderzoeksfunctie of in een vergelijkbare functie op de werkterreinen van het Bureau. Zij worden door het Europees Parlement, de Raad en de Commissie in onderlinge overeenstemming aangewezen. Het besluit tot benoeming van de leden van het Comité van toezicht voorziet tevens in een reservelijst met potentiële leden die zijn aangewezen om de leden van het Comité van toezicht voor de verdere duur van hun ambtstermijn te vervangen in het geval dat een of meer van die leden zich terugtrekken, overlijden of permanent arbeidsongeschikt worden.

(2)

Overeenkomstig artikel 15, lid 3, bedraagt de ambtstermijn van de leden van het Comité van toezicht vijf jaar en kan deze niet worden verlengd. Er worden beurtelings drie en twee leden vervangen om ervoor te zorgen dat de deskundigheid van het Comité van toezicht behouden blijft.

(3)

Krachtens artikel 21, lid 2, eindigen de taken van de twee leden van het Comité van toezicht, die bij loting worden gekozen, in afwijking van de eerste zin van artikel 15, lid 3, bij het verstrijken van de eerste 36 maanden van hun ambtstermijn. Aan de taken van twee leden die met ingang van 23 januari 2012 waren benoemd, is dan ook op 22 januari 2015 een einde gekomen. Overeenkomstig artikel 15, lid 4, van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013, blijven deze leden na afloop van hun ambtstermijn in functie, totdat de procedure voor de aanstelling van nieuwe leden voor het Comité van toezicht is afgerond. Er moeten dus nieuwe leden worden benoemd om deze leden te vervangen.

(4)

Na een selectieprocedure hebben het Europees Parlement, de Raad en de Commissie zich ervan vergewist dat de personen die als leden en potentiële leden van het Comité van toezicht zullen worden benoemd, voldoen aan de vereisten van onafhankelijkheid en ervaring in een hoge gerechtelijke of onderzoeksfunctie of in een vergelijkbare functie op de werkterreinen van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), zoals vastgelegd in artikel 15, lid 2, van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013,

HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De volgende personen worden vanaf de datum van inwerkingtreding van onderhavig besluit benoemd tot lid van het Comité van toezicht van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF):

mevrouw Colette DRINAN,

mevrouw Grażyna Maria STRONIKOWSKA.

2.   De volgende personen worden met ingang van 23 januari 2017 benoemd tot lid van het Comité van toezicht van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF):

mevrouw Maria Helena Pereira Loureiro Correia FAZENDA,

de heer Petr KLEMENT,

de heer Jan MULDER.

3.   Indien een van de bovengenoemde personen zich uit het Comité van toezicht terugtrekt, overlijdt of permanent arbeidsongeschikt wordt, wordt hij of zij voor de rest van de ambtstermijn onverwijld vervangen door de eerstgenoemde persoon op de volgende lijst die nog geen lid van het Comité van toezicht heeft vervangen:

de heer Rafael MUÑOZ LÓPEZ-CARMONA,

mevrouw Anca JURMA,

mevrouw Dobrinka MIHAYLOVA,

de heer Gerhard JAROSCH,

mevrouw Kalliopi THEOLOGITOU,

de heer Antonio BALSAMO,

de heer Angelo Maria QUAGLINI.

Artikel 2

Bij de uitoefening van hun taken vragen noch aanvaarden de leden van het Comité van toezicht instructies van welk(e) regering, instelling, orgaan of instantie dan ook.

Zij behandelen geen aangelegenheden waarbij zij, direct of indirect, enig persoonlijk belang, met name van familiale of financiële aard, hebben dat hun onafhankelijkheid in het gedrang zou kunnen brengen.

De leden van het Comité van toezicht zijn gebonden aan de verplichting van het beroepsgeheim tijdens het uitoefenen van hun functie en blijven na het beëindigen van hun mandaat gehouden aan die verplichting.

Artikel 3

De kosten die de leden van het Comité van toezicht bij de uitoefening van hun taken maken, worden vergoed, en zij ontvangen een dagvergoeding voor elke dag die zij aan de uitoefening van deze taken besteden. De hoogte van deze vergoeding en de uitkeringsprocedure worden door de Commissie vastgesteld.

Artikel 4

De Commissie stelt de bovengenoemde personen van dit besluit in kennis en stelt elke persoon die overeenkomstig artikel 1, lid 3, een lid van het Comité van toezicht vervangt, onverwijld in kennis.

Artikel 5

Dit besluit treedt in werking op 13 juli 2016.

Gedaan te Brussel, 13 juli 2016.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Martin SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

Peter KAŽIMÍR

Voor de Commissie

Vicevoorzitter

Kristalina GEORGIEVA


(1)  PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1.


23.7.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 198/43


BESLUIT (EU) 2016/1202 VAN DE RAAD

van 18 juli 2016

tot vaststelling van het standpunt dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen in de Algemene Raad van de Wereldhandelsorganisatie over het verzoek van de Verenigde Staten om een WTO-ontheffing met het oog op de verlenging van het systeem van toekenning van een preferentiële behandeling aan het voormalige Trustschap van de Pacifische Eilanden

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207, lid 4, eerste alinea, in samenhang met artikel 218, lid 9,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel IX, leden 3 en 4, van de Overeenkomst van Marrakesh tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie („de WTO-overeenkomst”) worden de procedures vastgesteld voor de verlening van ontheffingen van aan een lid door de WTO-overeenkomst of andere multilaterale handelsovereenkomsten opgelegde verplichtingen.

(2)

De aan de Verenigde Staten verleende ontheffing van de verplichtingen uit hoofde van artikel I, lid 1, van de Algemene Overeenkomst inzake tarieven en handel 1994 („de GATT 1994”) werd meest recentelijk op 1 augustus 2007 verlengd, voor de periode tot en met 31 december 2016.

(3)

De Verenigde Staten hebben overeenkomstig artikel IX, lid 3, van de WTO-overeenkomst een verzoek ingediend om tot en met 31 december 2026 zodanig te worden ontheven van hun verplichtingen uit hoofde van artikel I, lid 1, van de GATT 1994 dat zij in een preferentiële behandeling kunnen blijven voorzien voor in aanmerking komende producten van het voormalige Trustschap van de Pacifische Eilanden (Republiek der Marshalleilanden, de Federale Staten van Micronesia, het Gemenebest der Noordelijke Marianen en de Republiek Palau) die in het douanegebied van de Verenigde Staten worden ingevoerd.

(4)

Het inwilligen van het verzoek van de Verenigde Staten om een WTO-ontheffing zou geen negatieve invloed hebben op de economie van de Unie, noch op de handelsbetrekkingen met de begunstigden van de ontheffing.

(5)

Daarom moet worden vastgesteld dat namens de Unie in de Algemene Raad van de WTO ten aanzien van het ontheffingsverzoek van de Verenigde Staten een positief standpunt moet worden ingenomen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het standpunt dat namens de Unie in de Algemene Raad van de Wereldhandelsorganisatie moet worden ingenomen is dat zij het door de Verenigde Staten ingediende verzoek om een ontheffing van verplichtingen uit hoofde van artikel I, lid 1, van de Algemene Overeenkomst inzake tarieven en handel 1994 tot en met 31 december 2026, in overeenstemming met de voorwaarden in dat verzoek, steunt.

Dit standpunt zal door de Commissie tot uitdrukking worden gebracht.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 18 juli 2016.

Voor de Raad

De voorzitter

G. MATEČNÁ


23.7.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 198/44


BESLUIT (EU) 2016/1203 VAN DE RAAD

van 18 juli 2016

houdende benoeming van een lid en een plaatsvervanger van het Comité van de Regio's, voorgedragen door het Koninkrijk Spanje

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 305,

Gezien de voordracht door de Spaanse regering,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 26 januari 2015, 5 februari 2015 en 23 juni 2015 heeft de Raad de Besluiten (EU) 2015/116 (1), (EU) 2015/190 (2) en (EU) 2015/994 (3) houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 vastgesteld.

(2)

In het Comité van de Regio's is een zetel van lid vrijgekomen door het verstrijken van de ambtstermijn van de heer Francesc HOMS i MOLIST.

(3)

In het Comité van de Regio's is een zetel van plaatsvervanger vrijgekomen door het verstrijken van de ambtstermijn van de heer Roger ALBINYANA i SAIGÍ,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Worden benoemd in het Comité van de Regio's voor de resterende duur van de ambtstermijn, te weten tot en met 25 januari 2020:

a)

tot lid:

de heer Jordi SOLÉ i FERRANDO, Secretario de Asuntos Exteriores y de la Unión Europea, Comunidad Autónoma de Cataluña,

en

b)

tot plaatsvervangend lid:

de heer Amadeu ALTAFAJ i TARDIO, Representante Permanente ante la Unión Europea  (*) , Comunidad Autónoma de Cataluña.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 18 juli 2016.

Voor de Raad

De voorzitter

G. MATEČNÁ


(1)  Besluit (EU) 2015/116 van de Raad van 26 januari 2015 houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 (PB L 20 van 27.1.2015, blz. 42).

(2)  Besluit (EU) 2015/190 van de Raad van 5 februari 2015 houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 (PB L 31 van 7.2.2015, blz. 25).

(3)  Besluit (EU) 2015/994 van de Raad van 23 juni 2015 houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 (PB L 159 van 25.6.2015, blz. 70).

(*)  De omschrijving „permanente vertegenwoordiger van de autonome gemeenschap Catalonië bij de Europese Unie” wordt door de Spaanse regering betwist bij het hooggerechtshof van Catalonië.


23.7.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 198/45


BESLUIT (EU) 2016/1204 VAN DE RAAD

van 18 juli 2016

tot benoeming van een lid van het Comité van de Regio's, voorgedragen door de Bondsrepubliek Duitsland

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 305,

Gezien de voordracht van de Duitse regering,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 26 januari 2015, 5 februari 2015 en 23 juni 2015 heeft de Raad de Besluiten (EU) 2015/116 (1), (EU) 2015/190 (2) en (EU) 2015/994 (3) houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 vastgesteld.

(2)

In het Comité van de Regio's is een zetel van lid vrijgekomen vanwege het einde van de ambtstermijn van de heer Tilman TÖGEL,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In het Comité van de Regio's wordt voor de resterende duur van de ambtstermijn, dat wil zeggen tot en met 25 januari 2020, tot lid benoemd:

mevrouw Katrin BUDDE, Mitglied des Landtages von Sachsen-Anhalt.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 18 juli 2016.

Voor de Raad

De voorzitter

G. MATEČNÁ


(1)  Besluit (EU) 2015/116 van de Raad van 26 januari 2015 houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 (PB L 20 van 27.1.2015, blz. 42).

(2)  Besluit (EU) 2015/190 van de Raad van 5 februari 2015 houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 (PB L 31 van 7.2.2015, blz. 25).

(3)  Besluit (EU) 2015/994 van de Raad van 23 juni 2015 houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 (PB L 159 van 25.6.2015, blz. 70).


23.7.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 198/46


BESLUIT (EU) 2016/1205 VAN DE RAAD

van 18 juli 2016

tot benoeming van twee plaatsvervangers van het Comité van de Regio's, voorgedragen door het Koninkrijk der Nederlanden

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 305,

Gezien de voordracht van de Nederlandse regering,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 26 januari 2015, 5 februari 2015 en 23 juni 2015 heeft de Raad de Besluiten (EU) 2015/116 (1), (EU) 2015/190 (2) en (EU) 2015/994 (3) houdende benoeming van de leden en de plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 vastgesteld. Op 13 juli 2015 is de heer N.A. (André) VAN DE NADORT bij Besluit (EU) 2015/1140 van de Raad (4) als plaatsvervanger vervangen door de heer H.J.J. (Henri) LENFERINK. Op 18 september 2015 is de heer J.H.J. (Hans) KONST bij Besluit (EU) 2015/1573 van de Raad (5) als plaatsvervanger vervangen door de heer A. (Ard) VAN DER TUUK.

(2)

In het Comité van de Regio's zijn twee zetels van plaatsvervanger vrijgekomen vanwege het einde van de ambtstermijn van de heren H.J.J. (Henri) LENFERINK en A. (Ard) VAN DER TUUK,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In het Comité van de Regio's wordt voor de resterende duur van de ambtstermijn, dat wil zeggen tot en met 25 januari 2020, tot plaatsvervanger benoemd:

de heer B.R. (Bouke) ARENDS, Wethouder van de gemeente Emmen,

de heer T. (Tjisse) STELPSTRA, Gedeputeerde van de provincie Drenthe.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 18 juli 2016.

Voor de Raad

De voorzitter

G. MATEČNÁ


(1)  Besluit (EU) 2015/116 van de Raad van 26 januari 2015 houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 (PB L 20 van 27.1.2015, blz. 42).

(2)  Besluit (EU) 2015/190 van de Raad van 5 februari 2015 houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 (PB L 31 van 7.2.2015, blz. 25).

(3)  Besluit (EU) 2015/994 van de Raad van 23 juni 2015 houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 (PB L 159 van 25.6.2015, blz. 70).

(4)  Besluit (EU) 2015/1140 van de Raad van 13 juli 2015 houdende benoeming van twee Nederlandse leden en twee Nederlandse plaatsvervangers van het Comité van de Regio's (PB L 185 van 14.7.2015, blz. 17).

(5)  Besluit (EU) 2015/1573 van de Raad van 18 september 2015 houdende benoeming van vier Nederlandse leden en vijf Nederlandse plaatsvervangers van het Comité van de Regio's (PB L 245 van 22.9.2015, blz. 10).


23.7.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 198/47


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2016/1206 VAN DE RAAD

van 18 juli 2016

tot wijziging van Uitvoeringsbesluit 2013/676/EU waarbij Roemenië wordt gemachtigd een bijzondere maatregel te blijven toepassen die afwijkt van artikel 193 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1), en met name artikel 395, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 193 van Richtlijn 2006/112/EG is een belastingplichtige die goederen levert of diensten verricht, in de regel ook de persoon die tot voldoening van de btw is gehouden.

(2)

Bij Uitvoeringsbesluit 2010/583/EU van de Raad (2) en vervolgens Uitvoeringsbesluit 2013/676/EU van de Raad (3) werd Roemenië gemachtigd om op leveringen van houtproducten door belastingplichtigen een derogatiemaatregel toe te passen waarbij de afnemer tot voldoening van de btw wordt gehouden.

(3)

Bij brief, ingekomen bij de Commissie op 9 februari 2016, heeft Roemenië verzocht om de maatregel te mogen blijven toepassen na 31 december 2016.

(4)

Bij brief van 23 maart 2016 heeft de Commissie de overige lidstaten van het verzoek van Roemenië in kennis gesteld. Bij brief van 29 maart 2016 heeft de Commissie Roemenië meegedeeld dat zij over alle gegevens beschikte die zij nodig achtte voor de beoordeling van het verzoek.

(5)

Voordat Roemenië de verleggingsregeling op de leveringen van houtproducten mocht toepassen, had het op de timmerhoutmarkt te maken met problemen die het gevolg waren van het soort markt en de bedrijven die erop actief zijn. Volgens het verslag dat Roemenië samen met het verzoek om verlenging van de derogatie heeft voorgelegd, heeft de maatregel waarbij de afnemer tot voldoening van de btw wordt gehouden, belastingontduiking en -ontwijking in die sector voorkomen en blijft hij derhalve gerechtvaardigd.

(6)

De maatregel staat in verhouding tot de beoogde doelstellingen, omdat hij geen algemene strekking heeft, maar slechts geldt voor specifieke handelingen in een sector met aanzienlijke problemen op het gebied van belastingontduiking en -ontwijking.

(7)

De Commissie verwacht niet dat de maatregel negatief zal uitwerken ten aanzien van de fraudepreventie op het niveau van de detailhandel, in andere sectoren of in andere lidstaten.

(8)

De machtiging moet worden beperkt in de tijd tot en met 31 december 2019.

(9)

Indien Roemenië een verdere verlenging na 2019 nodig acht, moet het de Commissie uiterlijk op 1 april 2019 een nieuw verslag voorleggen, samen met het verzoek om verlenging.

(10)

De maatregel heeft geen negatieve gevolgen voor de eigen middelen van de Unie uit de btw.

(11)

Uitvoeringsbesluit 2013/676/EU moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Uitvoeringsbesluit 2013/676/EU wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 1 wordt de datum „31 december 2016” vervangen door de datum „31 december 2019”.

2)

In artikel 3 wordt de datum „1 april 2016” vervangen door de datum „1 april 2019”.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot Roemenië.

Gedaan te Brussel, 18 juli 2016.

Voor de Raad

De voorzitter

G. MATEČNÁ


(1)  PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsbesluit 2010/583/EU van de Raad van 27 september 2010 waarbij Roemenië wordt gemachtigd een bijzondere maatregel toe te passen die afwijkt van artikel 193 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 256 van 30.9.2010, blz. 27).

(3)  Uitvoeringsbesluit 2013/676/EU van de Raad van 15 november 2013 waarbij Roemenië wordt gemachtigd een bijzondere maatregel te blijven toepassen die afwijkt van artikel 193 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 316 van 27.11.2013, blz. 31).


23.7.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 198/49


BESLUIT (GBVB) 2016/1207 VAN HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ

van 20 juli 2016

tot benoeming van het hoofd van de rechtsstaatmissie van de Europese Unie in Kosovo (*), EULEX KOSOVO (EULEX KOSOVO/1/2016)

HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 38, derde alinea,

Gezien Gemeenschappelijk Optreden 2008/124/GBVB van de Raad van 4 februari 2008 inzake de rechtsstaatmissie van de Europese Unie in Kosovo, EULEX KOSOVO (1), en met name artikel 12, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 12, lid 2, van Gemeenschappelijk Optreden 2008/124/GBVB is bepaald dat het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) gemachtigd is om overeenkomstig artikel 38 van het Verdrag de relevante besluiten te nemen met het oog op het politieke toezicht op en de strategische aansturing van de rechtsstaatmissie van de Europese Unie in Kosovo (EULEX KOSOVO), met inbegrip van een besluit tot benoeming van het hoofd van de missie.

(2)

Op 14 juni 2016 heeft de Raad Besluit (GBVB) 2016/947 (2) tot wijziging van Gemeenschappelijk Optreden 2008/124/GBVB en tot verlenging van EULEX KOSOVO tot en met 14 juni 2018 vastgesteld.

(3)

Op 11 juli 2016 heeft de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid voorgesteld mevrouw Alexandra PAPADOPOULOU te benoemen tot missiehoofd van EULEX KOSOVO voor de periode van 1 september 2016 tot en met 14 juni 2017,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Mevrouw Alexandra PAPADOPOULOU wordt benoemd tot hoofd van de rechtsstaatmissie van de Europese Unie in Kosovo, EULEX KOSOVO, voor de periode van 1 september 2016 tot en met 14 juni 2017.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 20 juli 2016.

Voor het Politiek en Veiligheidscomité

De voorzitter

W. STEVENS


(*)  Deze benaming laat de standpunten over de status van Kosovo onverlet, en is in overeenstemming met Resolutie 1244 (1999) van de VN-Veiligheidsraad en het advies van het Internationaal Gerechtshof over de onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo.

(1)  PB L 42 van 16.2.2008, blz. 92.

(2)  Besluit (GBVB) 2016/947 van de Raad van 14 juni 2016 tot wijziging van Gemeenschappelijk Optreden 2008/124/GBVB inzake de rechtsstaatmissie van de Europese Unie in Kosovo (EULEX KOSOVO) (PB L 157 van 15.6.2016, blz. 26).