ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 176

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

59e jaargang
30 juni 2016


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2016/1035 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 inzake bescherming tegen schade veroorzakende prijzen van vaartuigen

1

 

*

Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie

21

 

*

Verordening (EU) 2016/1037 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie

55

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

30.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 176/1


VERORDENING (EU) 2016/1035 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 8 juni 2016

inzake bescherming tegen schade veroorzakende prijzen van vaartuigen

(codificatie)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 385/96 van de Raad (2) is ingrijpend gewijzigd (3). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van die verordening te worden overgegaan.

(2)

De onder auspiciën van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling gevoerde multilaterale onderhandelingen hebben geleid tot de sluiting, op 21 december 1994, van een overeenkomst inzake normale concurrentievoorwaarden in de commerciële scheepsbouw- en scheepsreparatiesector (hierna „Scheepsbouwovereenkomst” genoemd).

(3)

In de Scheepsbouwovereenkomst wordt erkend dat, gezien de bijzondere kenmerken van transacties in verband met de aankoop van vaartuigen, de compenserende rechten en anti-dumpingrechten waarin is voorzien bij artikel VI van de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel, de Overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen en de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VI van de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel 1994 (hierna „Antidumpingovereenkomst van 1994” genoemd), die als bijlage aan de overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie zijn gehecht, zijn in de praktijk moeilijk toepasbaar. Er is behoefte is aan een doeltreffend instrument om te voorkomen dat vaartuigen onder hun normale waarde worden verkocht en de betrokken bedrijfstak schade lijdt. Met het oog hierop is een code inzake schade veroorzakende prijzen in de scheepsbouw vastgesteld, die tezamen met de grondbeginselen in bijlage III bij de Scheepsbouwovereenkomst is opgenomen (hierna „SVP-code” genoemd).

(4)

De tekst van de SVP-code is in hoofdzaak gebaseerd op de Antidumpingovereenkomst van 1994, doch wijkt van die overeenkomst af in gevallen waarin dit gerechtvaardigd is wegens het specifieke karakter van de transacties in verband met de verkoop van vaartuigen. De tekst van de SVP-code dient derhalve in het Unierecht tot uitdrukking te komen, voor zover zulks mogelijk is op basis van Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad (4).

(5)

De Scheepsbouwovereenkomst en de daaruit voortvloeiende wettelijke bepalingen zijn van aanzienlijk belang voor het Unierecht.

(6)

Teneinde het in de Scheepsbouwovereenkomst vastgestelde evenwicht van rechten en verplichtingen te handhaven, dient de Unie maatregelen te nemen ten aanzien van elk vaartuig dat wordt verkocht tegen een schade veroorzakende prijs die lager is dan de normale waarde en die daardoor schade toebrengt aan de bedrijfstak van de Unie.

(7)

Voor scheepsbouwers uit landen die overeenkomstsluitende partij zijn bij de Scheepsbouwovereenkomst kan de verkoop van een vaartuig slechts aan een onderzoek van de Unie worden onderworpen indien de koper van het vaartuig in de Unie gevestigd is en het geen militair vaartuig betreft.

(8)

Het is dienstig duidelijke en gedetailleerde bepalingen betreffende de berekening van de normale waarde vast te stellen en, in het bijzonder, voor te schrijven dat deze in zoverre mogelijk op de representatieve verkoop van een soortgelijk vaartuig in het kader van normale handelstransacties in het land van uitvoer gebaseerd dient te zijn. Het is wenselijk nader aan te geven onder welke omstandigheden een verkoop op de binnenlandse markt wordt geacht met verlies te hebben plaatsgevonden en derhalve buiten beschouwing kan worden gelaten, en onder welke omstandigheden van de verkoop van een soortgelijk vaartuig aan een derde land of van een door berekening vastgestelde normale waarde kan worden uitgegaan. Het is bovendien wenselijk, zelfs voor de startfase van een bepaalde productie, in een correcte kostenallocatie te voorzien. Wanneer de normale waarde door berekening wordt vastgesteld, dient tevens te worden aangegeven op welke wijze de bedragen voor verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten worden vastgesteld en welke winstmarge in een dergelijke waarde wordt ingecalculeerd.

(9)

Om het instrument ter bestrijding van schade veroorzakende prijzen correct te kunnen toepassen, moet de Commissie alle nodige maatregelen nemen om bij de grote conglomeraten of holdings van derde landen na te gaan of boekingen terecht zijn gemaakt wanneer het gaat om de beoordeling van de kostprijsstructuur.

(10)

Voor het geval dat de normale waarde voor een land zonder markteconomie moet worden vastgesteld, lijkt het wenselijk voorschriften voor het selecteren van een geschikt derde land met een markteconomie op te nemen en te bepalen dat, wanneer geen geschikt derde land wordt gevonden, de normale waarde op elke andere redelijke grondslag kan worden vastgesteld.

(11)

Het is dienstig het begrip uitvoerprijs nader te omschrijven en aan te geven welke correcties dienen te worden aangebracht wanneer het noodzakelijk wordt geacht die prijs op basis van de eerste prijs op de vrije markt samen te stellen.

(12)

Het verdient aanbeveling, met het oog op een billijke vergelijking tussen de uitvoerprijs en de normale waarde, melding te maken van alle factoren, met inbegrip van contractuele sancties, die van invloed kunnen zijn op de prijzen en de onderlinge vergelijkbaarheid daarvan.

(13)

Het is wenselijk duidelijk en gedetailleerd aan te geven welke factoren relevant kunnen zijn voor het beantwoorden van de vraag of de verkoop tegen een schade veroorzakende prijs aanmerkelijke schade heeft veroorzaakt dan wel dreigt te veroorzaken. Bij het aantonen van het oorzakelijk verband tussen de prijs van het betrokken vaartuig en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade, dient aandacht te worden geschonken aan de gevolgen van andere factoren en, in het bijzonder, aan de marktomstandigheden in de Unie.

(14)

Het is dienstig het begrip „bedrijfstak van de Unie” zodanig te omschrijven dat dit eveneens van toepassing is op scheepswerven die in staat zijn een soortgelijk vaartuig te bouwen en te bepalen dat met exporteurs verbonden partijen van deze begripsomschrijving kunnen worden uitgesloten. Ook het begrip „verbonden” dient te worden gedefinieerd.

(15)

Het is noodzakelijk de procedurevoorschriften en de materiële voorwaarden voor het indienen van klachten tegen schade veroorzakende prijzen aan te geven en te bepalen in welke mate deze door de bedrijfstak van de Unie dienen te worden gesteund en welke gegevens betreffende de koper van het vaartuig, de schade veroorzakende prijzen, de schade en het verband daartussen de klacht dient te bevatten. Het is tevens wenselijk de procedure voor de afwijzing van klachten of de inleiding van procedures te omschrijven.

(16)

Wanneer de koper van het tegen een schade veroorzakende prijs verkochte vaartuig op het grondgebied van een andere overeenkomstsluitende partij bij de Scheepsbouwovereenkomst is gevestigd, kan de klacht bovendien een verzoek om een onderzoek door de autoriteiten van die overeenkomstsluitende partij bevatten. Een dergelijk verzoek dient, indien het gerechtvaardigd is, aan de autoriteiten van die overeenkomstsluitende partij te worden voorgelegd.

(17)

Wanneer zulks dienstig wordt geacht, kan een onderzoek eveneens naar aanleiding van een schriftelijke klacht van de autoriteiten van een overeenkomstsluitende partij bij de Scheepsbouwovereenkomst worden geopend, overeenkomstig het bepaalde in deze verordening en in de Scheepsbouwovereenkomst.

(18)

Er dient te worden bepaald op welke wijze belanghebbenden ervan in kennis worden gesteld welke informatie de autoriteiten nodig hebben. Zij moeten over voldoende tijd beschikken om het nodige bewijsmateriaal over te leggen en in de gelegenheid worden gesteld hun belangen te verdedigen. Het is bovendien wenselijk de bij het onderzoek te volgen regels en procedures duidelijk aan te geven en, in het bijzonder, te bepalen dat belanghebbenden zich binnen de gestelde termijn kenbaar dienen te maken, hun standpunt naar voren dienen te brengen en informatie dienen te verstrekken. Dergelijke standpunten en informatie worden slechts in aanmerking genomen indien zij binnen de gestelde termijn worden voorgelegd. Het is bovendien wenselijk te bepalen op welke voorwaarden een belanghebbende toegang heeft tot en opmerkingen kan maken over de door andere belanghebbenden verschafte informatie. De lidstaten dienen met de Commissie samen te werken bij het verzamelen van deze informatie.

(19)

Het is noodzakelijk te bepalen dat, ongeacht of een prijsschadeheffing wordt opgelegd of niet, een procedure, al naar gelang van het geval, hetzij uiterlijk één jaar na de datum van inleiding van de procedure, hetzij uiterlijk één jaar na de opleveringsdatum van het vaartuig wordt beëindigd.

(20)

Een onderzoek of procedure dient te worden beëindigd wanneer de prijsschademarge minimaal is.

(21)

Een onderzoek kan zonder het opleggen van een prijsschadeheffing worden beëindigd indien de verkoop van het vaartuig tegen een schade veroorzakende prijs definitief en onvoorwaardelijk ongedaan wordt gemaakt of een alternatieve gelijkwaardige oplossing wordt aanvaard. Het met deze verordening nagestreefde doel mag daarbij evenwel niet uit het oog worden verloren.

(22)

Wanneer aan alle in deze verordening vastgestelde voorwaarden is voldaan, dient bij besluit een prijsschadeheffing die gelijk is aan de prijsschademarge te worden opgelegd aan de scheepsbouwer die een vaartuig heeft verkocht tegen een prijs die schade toebrengt aan de bedrijfstak van de Unie. Er dienen nauwkeurige en gedetailleerde voorschriften te worden vastgesteld voor de tenuitvoerlegging van dit besluit, met inbegrip van alle voor de handhaving ervan vereiste maatregelen, meer bepaald de mogelijkheid tot het nemen van tegenmaatregelen indien de scheepsbouwer de prijsschadeheffing niet binnen de gestelde termijn voldoet.

(23)

Het is noodzakelijk gedetailleerde bepalingen vast te stellen voor de ontzegging van het recht tot laden en lossen in havens van de Unie voor vaartuigen die zijn gebouwd door een scheepsbouwer waarop tegenmaatregelen van toepassing zijn.

(24)

De verplichting tot betaling van de prijsschadeheffing vervalt alleen wanneer deze heffing geheel voldaan is of de periode gedurende welke de tegenmaatregelen van toepassing zijn, verstrijkt.

(25)

Optreden op grond van deze verordening mag nooit strijdig zijn met het belang van de Unie.

(26)

Bij de toepassing van deze verordening moet de Unie snel en doeltreffend optreden.

(27)

Het is dienstig te bepalen dat controlebezoeken dienen plaats te vinden ter verificatie van de verstrekte informatie betreffende de schade veroorzakende prijzen en de schade, met dien verstande dat dergelijke bezoeken afhankelijk worden gesteld van de wijze waarop de vragenlijsten zijn ingevuld.

(28)

Het is noodzakelijk te bepalen dat voor belanghebbenden die onvoldoende medewerking verlenen aan het onderzoek, andere informatie kan worden gebruikt en dat dergelijke informatie voor de betrokken belanghebbenden minder gunstig kan zijn dan indien zij wel medewerking aan het onderzoek hadden verleend.

(29)

Bepalingen betreffende de vertrouwelijke behandeling van informatie dienen te worden vastgesteld om de openbaarmaking van zakengeheimen te voorkomen.

(30)

Het is absoluut noodzakelijk te bepalen dat de belangrijkste feiten en overwegingen ter kennis worden gebracht van de partijen die voor een dergelijke behandeling in aanmerking komen en dat deze kennisgeving, met inachtneming van het besluitvormingsproces van de Unie, dient plaats te vinden binnen een termijn die de belanghebbenden voldoende tijd geeft om hun belangen naar behoren te verdedigen.

(31)

De uitvoering van de procedures waarin deze verordening voorziet, vereist eenvormige voorwaarden voor de vaststelling van maatregelen voor de uitvoering ervan overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (5),

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Beginselen en definities

1.   Een prijsschadeheffing kan worden opgelegd aan de bouwer van een vaartuig waarvan de verkoop tegen een schade veroorzakende prijs aan een in een ander land dan het land van oorsprong van het vaartuig gevestigde koper schade ten gevolge heeft.

2.   Een vaartuig wordt geacht tegen een schade veroorzakende prijs te worden verkocht indien zijn uitvoerprijs lager is dan een vergelijkbare prijs van een soortgelijk vaartuig dat in het kader van normale handelstransacties aan een koper in het land van uitvoer wordt verkocht.

3.   Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a)   „vaartuig”: elk zeegaand vaartuig van 100 brt en meer met eigen beweegkracht voor het vervoer van goederen of personen of voor speciale werkzaamheden (bijvoorbeeld ijsbrekers en baggerschepen), evenals sleepboten van 365 kW en meer;

b)   „soortgelijk vaartuig”: een vaartuig van hetzelfde type, voor hetzelfde doel bestemd en van ongeveer dezelfde grootte als het betrokken vaartuig en dat kenmerken bezit die grote overeenkomst vertonen met die van het betrokken vaartuig;

c)   „hetzelfde algemene type vaartuig”: een vaartuig van hetzelfde type en voor hetzelfde doel bestemd, maar van een aanmerkelijk verschillende grootte;

d)   „verkoop”: het ontstaan of de overdracht van een eigendomsrecht op het vaartuig, met uitzondering van eigendomsrechten die ontstaan of worden verworven uitsluitend om als zekerheid voor een gewone commerciële lening te worden gebruikt;

e)   „eigendomsrecht”: ieder contractueel recht of recht als eigenaar dat de persoon of personen die in het genot zijn van dat recht de mogelijkheid biedt van de exploitatie van het vaartuig profijt te trekken op een wijze die in aanzienlijke mate vergelijkbaar is met de wijze waarop een eigenaar baat vindt bij de exploitatie van een vaartuig. Om te bepalen of deze aanzienlijke mate van vergelijkbaarheid aanwezig is, baseren de bevoegde instanties zich onder meer op de volgende factoren:

i)

de voorwaarden en omstandigheden van de transactie,

ii)

de gangbare commerciële praktijken binnen de betrokken sector,

iii)

de vraag of het vaartuig waarop de transactie betrekking heeft, in de activiteiten van de rechthebbende of rechthebbenden wordt geïntegreerd, en

iv)

de vraag of in de praktijk mag worden aangenomen dat de rechthebbende of rechthebbenden gedurende een aanzienlijk gedeelte van de levensduur van het vaartuig de voordelen genieten en de risico's dragen die aan de exploitatie van het vaartuig verbonden zijn;

f)   „koper”: elke persoon of onderneming die bij de oorspronkelijke overdracht door de scheepsbouwer, hetzij rechtstreeks, hetzij onrechtstreeks, een eigendomsrecht verwerft, onder meer door leasing of in het kader van een rompbevrachtingscontract op lange termijn, met inbegrip van een persoon of onderneming die eigenaar is van of zeggenschap heeft over een koper of deze instructies geeft. Een persoon of onderneming is eigenaar van een koper wanneer deze persoon of onderneming voor meer dan 50 % in de koper participeert. Een persoon of onderneming wordt geacht zeggenschap te hebben over een koper wanneer deze persoon of onderneming rechtens of feitelijk in staat is beperkingen op te leggen of instructies te geven aan de koper, hetgeen verondersteld wordt het geval te zijn bij een kapitaalparticipatie van 25 %. Indien wordt bewezen dat een persoon of onderneming eigenaar is van een koper, wordt ervan uitgegaan dat met betrekking tot die persoon of onderneming er niet ook nog een van dat eigendomsrecht te onderscheiden zeggenschap bestaat, tenzij anders wordt bewezen. Er kan voor elk vaartuig meer dan een koper zijn;

g)   „onderneming”: vennootschappen naar burgerlijk recht of handelsrecht, coöperatieve verenigingen of vennootschappen daaronder begrepen, alsmede andere rechtspersonen naar publiek- of privaatrecht, met inbegrip van vennootschappen welke geen winst beogen;

h)   „overeenkomstsluitende partij”: elk derde land dat partij is bij de Scheepsbouwovereenkomst.

Artikel 2

Vaststelling van prijsschade

1.   De normale waarde is in beginsel gebaseerd op de prijs die door een onafhankelijke koper in het land van uitvoer in het kader van een normale handelstransactie voor een soortgelijk vaartuig wordt betaald of dient te worden betaald.

2.   Prijzen die worden toegepast tussen belanghebbenden die kennelijk geassocieerd zijn of met elkaar een compensatieregeling hebben getroffen, mogen niet worden beschouwd als in het kader van normale handelstransacties te zijn toegepast en mogen niet voor de berekening van de normale waarde worden gebruikt, tenzij wordt vastgesteld dat de relatie tussen deze belanghebbenden de prijs niet heeft beïnvloed.

3.   Wanneer in het kader van normale handelstransacties geen soortgelijke vaartuigen zijn verkocht of indien, wegens de bijzondere marktsituatie, deze verkoop geen duidelijke vergelijking mogelijk maakt, wordt de normale waarde van het soortgelijke vaartuig berekend op basis van de prijs bij uitvoer van een soortgelijk vaartuig in het kader van normale handelstransacties naar een passend derde land, mits deze prijs representatief is. Indien geen verkoop van een dergelijk vaartuig, naar een passend derde land heeft plaatsgevonden of indien deze verkoop geen deugdelijke vergelijking mogelijk maakt, wordt de normale waarde van het soortgelijke vaartuig berekend op basis van de productiekosten in het land van oorsprong vermeerderd met een redelijk bedrag voor verkoopkosten, algemene kosten, administratiekosten en winst.

4.   De verkoop van soortgelijke vaartuigen op de binnenlandse markt van het land van uitvoer of de verkoop voor uitvoer naar een derde land tegen prijzen die lager zijn dan de (vaste en variabele) productiekosten per eenheid, vermeerderd met verkoopkosten, administratiekosten en algemene kosten, mag worden beschouwd als een verkoop die, wegens de prijs, niet in het kader van normale handelstransacties heeft plaatsgevonden en bij de vaststelling van de normale waarde buiten beschouwing worden gelaten, enkel indien wordt vastgesteld dat dergelijke verkoop plaatsvindt tegen prijzen die het niet mogelijk maakten binnen een redelijke termijn, die normaliter vijf jaar bedraagt, alle kosten terug te verdienen.

5.   De kosten worden normaal berekend aan de hand van de administratie van de scheepsbouwer waarop het onderzoek betrekking heeft, mits deze administratie wordt gevoerd overeenkomstig de algemeen aanvaarde boekhoudkundige beginselen van het betrokken land en wordt aangetoond dat deze een redelijk beeld geeft van de aan de vervaardiging en de verkoop van het betrokken vaartuig verbonden kosten.

Al het voorgelegde bewijsmateriaal betreffende de correcte kostenallocatie wordt in aanmerking genomen, op voorwaarde dat wordt aangetoond dat deze methode van kostenallocatie ook in het verleden is gebruikt. Bij gebreke van een geschiktere methode, wordt de voorkeur gegeven aan kostenallocatie op basis van de omzet. Tenzij bij de in dit lid bedoelde kostenallocatie hiermede reeds rekening is gehouden, worden de kosten op passende wijze gecorrigeerd voor éénmalige kosten die ten behoeve van de toekomstige en/of de huidige productie zijn gemaakt, of voor omstandigheden waarin de kosten door het opstarten van productieprocessen werden beïnvloed.

6.   De bedragen voor verkoopkosten, algemene kosten, administratiekosten en winst worden gebaseerd op feitelijke gegevens betreffende de bouw en de verkoop, in het kader van normale handelstransacties, van soortgelijke vaartuigen door de scheepsbouwer waarop het onderzoek betrekking heeft. Wanneer deze bedragen niet op de bovenomschreven grondslag kunnen worden vastgesteld, mogen zij worden vastgesteld op basis van:

a)

het gewogen gemiddelde van de werkelijke bedragen die voor andere scheepsbouwers van het land van oorsprong zijn vastgesteld in verband met de bouw en de verkoop van soortgelijke vaartuigen op de binnenlandse markt van dat land;

b)

de werkelijke bedragen die in het kader van normale handelstransacties van toepassing zijn bij de bouw en de verkoop van dezelfde algemene categorie van vaartuigen door de betrokken scheepsbouwer op de binnenlandse markt van het land van oorsprong;

c)

elke andere redelijke methode, mits het aldus vastgestelde bedrag voor winst niet hoger is dan de winst die andere scheepsbouwers gewoonlijk maken bij de verkoop van vaartuigen van dezelfde algemene categorie op de binnenlandse markt van het land van oorsprong.

De bij de berekening van de waarde toegevoegde winst is, in alle gevallen, gebaseerd op de gemiddelde winst over een redelijke termijn van normaal zes maanden, zowel voor als na de verkoop waarop het onderzoek betrekking heeft, en stemt met een redelijke winst op het tijdstip van de verkoop overeen. Bij deze berekening worden bijzondere omstandigheden waarvan wordt aangetoond dat zij een winst opleveren die op het tijdstip van de verkoop niet als redelijk kan worden aangemerkt buiten beschouwing gelaten.

7.   Gezien het lange tijdsverloop tussen de ondertekening van het contract en de oplevering van het vaartuig worden in de normale waarde niet de feitelijke kosten opgenomen waarvan de scheepsbouwer aantoont dat zij het gevolg zijn van overmacht en aanmerkelijk hoger zijn dan de kostenstijging die hij redelijkerwijze kon voorzien en waarmee bij de vaststelling van de materiële verkoopvoorwaarden rekening werd gehouden.

8.   Bij de verkoop van vaartuigen door scheepsbouwers uit landen zonder markteconomie, in het bijzonder die waarop Verordening (EU) 2015/755 van het Europees Parlement en de Raad (6) van toepassing is, wordt de normale waarde vastgesteld op basis van de prijs of de door berekening vastgestelde waarde in een derde land met een markteconomie, dan wel op basis van de prijs bij uitvoer uit een dergelijk derde land naar andere landen, met inbegrip van de Unie, of, indien zulks niet mogelijk is, op elke andere redelijke grondslag, met inbegrip van de werkelijk betaalde of te betalen prijs van het soortgelijke vaartuig in de Unie, indien nodig verhoogd met een redelijke winstmarge.

Er wordt op redelijke wijze een geschikt derde land met een markteconomie geselecteerd, met inachtneming van alle betrouwbare informatie die op het tijdstip van de selectie beschikbaar is. Voorts wordt rekening gehouden met de termijnen.

De naam van het derde land met een markteconomie wordt de bij het onderzoek betrokken partijen kort na de opening van het onderzoek medegedeeld, waarna deze tien dagen tijd hebben om opmerkingen te maken.

9.   De uitvoerprijs is de werkelijk betaalde of te betalen prijs van het betrokken vaartuig.

10.   Wanneer geen uitvoerprijs voorhanden is of deze onbetrouwbaar blijkt wegens het bestaan van een associatie of een compensatieregeling tussen de scheepsbouwer en de koper of een derde partij, mag de uitvoerprijs worden samengesteld op basis van de prijs waartegen het vaartuig voor het eerst aan een onafhankelijke koper wordt doorverkocht of, indien het vaartuig niet aan een onafhankelijke koper wordt doorverkocht of niet wordt doorverkocht in de staat waarin het oorspronkelijk werd verkocht, op elke redelijke grondslag.

In dergelijke gevallen wordt voor alle tussen de oorspronkelijke verkoop en de wederverkoop gemaakte kosten, met inbegrip van rechten en heffingen, en voor de winst, een correctie toegepast teneinde een betrouwbare uitvoerprijs te verkrijgen.

De elementen waarvoor een correctie wordt toegepast zijn, onder meer, die welke gewoonlijk door een koper worden gedragen, doch worden betaald door een partij binnen of buiten de Unie die kennelijk met de scheepsbouwer of de koper is geassocieerd of met deze een compensatieregeling heeft. Bedoeld worden, onder meer, de gebruikelijke kosten van vervoer, verzekering, lading, overlading, lossing en bijkomende kosten, evenals de douanerechten en alle andere heffingen die in het land van invoer uit hoofde van de aankoop van het vaartuig verschuldigd zijn, alsmede een redelijke marge voor verkoopkosten, algemene kosten, administratiekosten en winst.

11.   De uitvoerprijs wordt op billijke wijze met de normale waarde vergeleken. Deze vergelijking geschiedt in hetzelfde handelsstadium voor verkopen op zo dicht mogelijk bij elkaar liggende data, normaliter binnen een termijn van drie maanden voor of na de verkoop waarop het onderzoek betrekking heeft, dan wel, bij gebreke van een dergelijke verkoop, binnen elke passende termijn. Bij elke zaak wordt, al naar gelang van het geval, rekening gehouden met verschillen die van invloed zijn op de vergelijkbaarheid van de prijzen, zoals verschillen in verkoopvoorwaarden, contractuele sancties, belastingen en heffingen, handelsstadium, hoeveelheden, fysieke kenmerken en alle andere verschillen waarvan wordt aangetoond dat zij eveneens van invloed zijn op de vergelijkbaarheid van de prijzen. Wanneer, in de in lid 10 bedoelde gevallen de prijzen niet geheel vergelijkbaar zijn, wordt de normale waarde vastgesteld in een handelsstadium dat gelijkwaardig is aan het handelsstadium van de door berekening vastgestelde exportprijs of worden de krachtens dit lid toegestane correcties aangebracht. Dubbele correcties dienen te worden vermeden, in het bijzondere wat de kortingen en de contractuele sancties betreft. Wanneer ten behoeve van de prijsvergelijking valuta dienen te worden omgerekend, wordt daarvoor de wisselkoers op de datum van verkoop gebruikt. Is de verkoop van vreemde valuta op de termijnmarkt rechtstreeks aan de betrokken verkoop voor uitvoer gekoppeld, dan dient de bij de termijnverkoop gebruikte wisselkoers te worden toegepast. Voor de toepassing van deze bepaling wordt onder de verkoopdatum de datum verstaan waarop de materiële voorwaarden van de verkoop zijn vastgesteld. Deze datum is normalerwijze de datum van het contract. Worden de materiële verkoopvoorwaarden op een latere datum ingrijpend gewijzigd, dan wordt de wisselkoers gebruikt die op de datum van de wijziging van toepassing was. In dergelijk geval worden de nodige correcties aangebracht ter compensatie van onredelijke gevolgen voor de prijsschademarge die enkel aan het koersverschil tussen de oorspronkelijke verkoopdatum en de datum van de wijziging te wijten zijn.

12.   Onverminderd de bepalingen betreffende de billijke vergelijking, wordt het bestaan van prijsschademarges normaal vastgesteld door vergelijking van een gewogen gemiddelde normale waarde met een gewogen gemiddelde prijs van alle verkooptransacties, dan wel door vergelijking, per transactie, van afzonderlijke normale waarden en afzonderlijke uitvoerprijzen. Een op een gewogen gemiddelde gebaseerde normale waarde mag evenwel met de prijzen van alle afzonderlijke verkooptransacties worden vergeleken indien die uitvoerprijzen voor de verschillende afnemers, gebieden of tijdvakken sterk uiteenlopen en de in de eerste zin omschreven methoden de prijsschade niet volledig tot uitdrukking zouden brengen.

13.   De prijsschademarge is het bedrag waarmee de normale waarde de uitvoerprijs overschrijdt. Wanneer prijsschademarges variëren, kan een gewogen gemiddelde prijsschademarge worden vastgesteld.

Artikel 3

Vaststelling van schade

1.   Voor de toepassing van deze verordening wordt onder „schade”, tenzij anders bepaald, verstaan aanmerkelijke schade of dreiging van aanmerkelijke schade voor de bedrijfstak van de Unie dan wel een aanmerkelijke vertraging van de vestiging van een dergelijke bedrijfstak, en wordt dit begrip overeenkomstig de bepalingen van dit artikel uitgelegd.

2.   De vaststelling van schade is gebaseerd op positief bewijsmateriaal en houdt een objectief onderzoek in van:

a)

de gevolgen van de verkoop onder de normale waarde voor de prijzen van soortgelijke vaartuigen op de markt van de Unie, en

b)

de gevolgen van deze verkoop voor de bedrijfstak van de Unie.

3.   Om de gevolgen van de verkoop onder de normale waarde voor de prijzen te beoordelen, wordt nagegaan of bij de verkoop van het vaartuig onder de normale waarde een aanzienlijke prijsonderbieding heeft plaatsgevonden in vergelijking met de prijs van soortgelijke vaartuigen van de bedrijfstak van de Unie, dan wel of deze verkoop op enige andere wijze een sterke neerwaartse druk uitoefent op de prijzen of prijsverhogingen die zonder deze invoer hadden plaatsgevonden grotendeels onmogelijk maakt, met dien verstande dat geen van deze factoren op zich, noch verscheidene van deze factoren tezamen noodzakelijkerwijze doorslaggevend is of zijn.

4.   Wanneer verkooptransacties in verband met uit meerdere landen herkomstige vaartuigen gelijktijdig aan een prijsschadeonderzoek worden onderworpen, worden de gevolgen van deze verkooptransacties uitsluitend cumulatief beoordeeld indien wordt vastgesteld dat:

a)

de prijsschademarge voor het in elk land aangekochte vaartuig meer dan minimaal is in de zin van artikel 7, lid 3, en

b)

een cumulatieve beoordeling van de gevolgen van deze verkooptransacties aangewezen lijkt in het licht van de concurrentieverhoudingen tussen de door scheepsbouwers van buiten de Unie aan de koper verkochte vaartuigen en de concurrentieverhoudingen tussen dergelijke vaartuigen en soortgelijke vaartuigen uit de Unie.

5.   Het onderzoek naar de gevolgen van de verkoop onder de normale waarde voor de betrokken bedrijfstak van de Unie houdt een beoordeling in van alle relevante economische factoren en indicatoren die op de situatie van die bedrijfstak van invloed zijn, zoals het feit dat een bedrijfstak nog steeds herstellende is van de gevolgen van eerdere invoer met dumping, schade veroorzakende prijzen of subsidiëring; de werkelijke hoogte van de prijsschademarge; de werkelijke en potentiële daling van de verkoop, de winst, de productie, het marktaandeel, de productiviteit, de rentabiliteit en de bezettingsgraad; factoren die van invloed zijn op de prijzen in de Unie, de werkelijke en potentiële negatieve gevolgen voor de cashflow, de voorraden, de werkgelegenheid, de lonen, de groei en het vermogen om kapitaal of investeringen aan te trekken. Deze lijst is niet limitatief, noch zijn één of meer van deze factoren noodzakelijkerwijze doorslaggevend.

6.   Aan de hand van het overeenkomstig lid 2 voorgelegde bewijsmateriaal moet worden aangetoond dat de verkoop onder de normale waarde schade in de zin van deze verordening veroorzaakt of heeft veroorzaakt. Hierbij moet in het bijzonder worden aangetoond dat de overeenkomstig lid 3 vastgestelde prijzen de in lid 5 omschreven gevolgen kunnen hebben voor de bedrijfstak van de Unie en dat deze gevolgen als ernstig kunnen worden beschouwd.

7.   Andere bekende factoren dan de verkoop onder de normale waarde die de bedrijfstak van de Unie terzelfder tijd schade toebrengen, worden ook onderzocht om te voorkomen dat de door deze andere factoren veroorzaakte schade overeenkomstig het bepaalde in lid 6 aan de invoer met dumping wordt toegeschreven. Relevant kunnen wat dit betreft bijvoorbeeld zijn: de omvang en de prijzen van de verkoop door scheepsbouwers uit andere landen dan het uitvoerland die niet onder de normale waarde plaatsvinden; een inkrimping van de vraag of wijzigingen in de consumptiepatronen; handelsbeperkende praktijken van en concurrentie tussen buitenlandse producenten en producenten in de Unie; technologische ontwikkelingen; en exportprestaties en productiviteit van de bedrijfstak van de Unie.

8.   De gevolgen van de verkoop onder de normale waarde worden beoordeeld met betrekking tot de productie van soortgelijke vaartuigen door de bedrijfstak van de Unie, mits deze productie duidelijk kan worden onderscheiden aan de hand van de beschikbare gegevens betreffende, onder meer, het productieproces, de omzet en de winst van de producenten. Is deze productie niet op de bovenomschreven wijze te onderscheiden, dan worden de gevolgen van de verkoop onder de normale waarde beoordeeld aan de hand van een onderzoek van de kleinste groep of het kleinste assortiment vaartuigen waartoe het soortgelijke vaartuig behoort en waarover de nodige gegevens kunnen worden verkregen.

9.   De vaststelling dat aanmerkelijke schade dreigt, is op feiten gebaseerd en niet enkel op veronderstellingen, ramingen of vage mogelijkheden. De verandering van omstandigheden waardoor een situatie zou ontstaan waarin een verkoop onder de normale waarde schade veroorzaakt, moet duidelijk te voorzien zijn en op handen zijn.

Ten behoeve van de vaststelling van dreigende aanmerkelijke schade worden onder meer de volgende factoren in aanmerking genomen:

a)

voldoende vrij beschikbare productiecapaciteit van de scheepsbouwer of een aanmerkelijke toename daarvan in de zeer nabije toekomst, waardoor de verkoop onder de normale waarde waarschijnlijk nog aanzienlijk zal toenemen, waarbij evenwel rekening moet worden gehouden met de beschikbaarheid van andere exportmarkten die de eventuele extra uitvoer kunnen absorberen;

b)

het feit dat vaartuigen worden uitgevoerd tegen prijzen die een sterke neerwaartse druk op de binnenlandse prijzen zullen uitoefenen of een stijging van deze prijzen zullen verhinderen en die de vraag naar vaartuigen uit andere landen vermoedelijk nog zullen doen toenemen.

Geen van deze factoren behoeft op zich doorslaggevend te zijn, maar alle in aanmerking genomen factoren tezamen moeten als zodanig tot de conclusie leiden dat op korte termijn nog meer vaartuigen onder de normale waarde zullen worden verkocht en dat, tenzij beschermende maatregelen worden genomen, aanzienlijke schade zal worden veroorzaakt.

Artikel 4

Omschrijving van het begrip „bedrijfstak van de Unie”

1.   Voor de toepassing van deze verordening wordt onder „bedrijfstak van de Unie” verstaan de gezamenlijke producenten in de Unie die met hun bestaande uitrusting een soortgelijk vaartuig kunnen bouwen of waarvan de uitrusting op korte termijn voor de bouw van een soortgelijk vaartuig kan worden aangepast, dan wel dat deel van de producenten in de Unie wier gezamenlijke vermogen om een soortgelijk vaartuig te bouwen een groot deel van het totale in de Unie aanwezige vermogen om een soortgelijk vaartuig te bouwen, als omschreven in artikel 5, lid 6, vertegenwoordigt. Wanneer producenten evenwel met de scheepsbouwer of met de exporteurs of kopers verbonden zijn dan wel zelf kopers zijn van het vaartuig dat tegen een schade veroorzakende prijs zou zijn verkocht, dan kunnen onder de term „bedrijfstak van de Unie” de overige producenten worden verstaan.

2.   Voor de toepassing van lid 1 worden producenten uitsluitend geacht met scheepsbouwers, exporteurs of kopers te zijn verbonden indien:

a)

één van hen rechtstreeks of onrechtstreeks zeggenschap over de ander heeft;

b)

een derde persoon rechtstreeks of onrechtstreeks zeggenschap over hen beiden heeft, of

c)

zij tezamen rechtstreeks of onrechtstreeks zeggenschap over een derde persoon hebben, voor zover er redenen zijn om aan te nemen of te vermoeden dat de betrokken producent zich door deze relatie anders gedraagt dan niet verbonden producenten.

Voor de toepassing van dit lid wordt een persoon geacht zeggenschap over een andere persoon te hebben wanneer hij rechtens of feitelijk in een positie is het handelen van de andere persoon te beperken of te leiden.

3.   De bepalingen van artikel 3, lid 8, zijn op dit artikel van toepassing.

Artikel 5

Inleiding van de procedure

1.   Behoudens het bepaalde in lid 8, wordt een onderzoek naar het bestaan, de omvang en de gevolgen van schadeveroorzakende prijzen geopend naar aanleiding van een schriftelijke klacht die door een natuurlijke persoon, een rechtspersoon of een vereniging zonder rechtspersoonlijkheid namens de bedrijfstak van de Unie wordt ingediend.

De klacht kan worden ingediend bij de Commissie of bij een lidstaat die deze aan de Commissie doet toekomen. De Commissie doet de lidstaten een afschrift toekomen van elke klacht die zij ontvangt. De klacht wordt geacht te zijn ingediend op de eerste werkdag volgende op de dag van bezorging bij de Commissie als aangetekend poststuk of de dag van afgifte van een ontvangstbewijs door de Commissie.

Wanneer geen klacht wordt ingediend maar een lidstaat over voldoende bewijsmateriaal ten aanzien van de toepassing van schade veroorzakende prijzen en daaruit voortvloeiende schade voor de bedrijfstak van de Unie beschikt, doet hij dit bewijsmateriaal onverwijld aan de Commissie toekomen.

2.   De in lid 1 bedoelde klacht wordt ingediend uiterlijk:

a)

zes maanden nadat de aanvrager kennis heeft genomen of had dienen te nemen van de verkoop van het vaartuig, indien:

i)

de klager was uitgenodigd een offerte voor het betrokken contract in te dienen in het kader van een openbare aanbesteding of een andere aanbestedingsprocedure;

ii)

de klager dit daadwerkelijk heeft gedaan, en

iii)

zijn offerte grotendeels aan de voorwaarden van de aanbesteding voldeed;

b)

negen maanden nadat de klager kennis heeft genomen of had dienen te nemen van de verkoop van het vaartuig indien hij geen uitnodiging tot inschrijving heeft ontvangen, mits uiterlijk zes maanden na dit tijdstip een kennisgeving van het voornemen tot inschrijving, bevattende informatie waarover de klager redelijkerwijze kon beschikken om de betrokken transactie te identificeren, bij de Commissie of bij een lidstaat werd ingediend.

In geen geval mag een klacht later dan zes maanden na de opleveringsdatum van het vaartuig worden ingediend.

De klager mag worden geacht in kennis te zijn geweest van de verkoop van het vaartuig vanaf het tijdstip van bekendmaking van de sluiting van het contract, en van de publicatie van zeer algemene informatie betreffende het vaartuig, in de internationale vakpers.

Voor de toepassing van dit artikel wordt onder openbare aanbesteding verstaan een procedure waarbij de toekomstige koper een aanbesteding uitschrijft waarop ten minste alle scheepsbouwers kunnen inschrijven waarvan de koper bekend is dat zij in staat zijn het betrokken vaartuig te bouwen.

3.   De in lid 1 bedoelde klacht bevat het bewijs:

a)

van schade veroorzakende prijzen;

b)

van schade;

c)

van een oorzakelijk verband tussen de verkoop van het voertuig tegen een schade veroorzakende prijs en de beweerde schade, en

d)

i)

dat de klager, indien het vaartuig door middel van een openbare aanbesteding werd verkocht, een uitnodiging tot inschrijving heeft ontvangen, dat hij daadwerkelijk heeft ingeschreven en zijn offerte grotendeels aan de voorwaarden van de aanbesteding voldeed (met name wat de leveringstermijn en de technische specificaties betreft), of

ii)

dat de klager, indien het vaartuig door middel van een andere aanbestedingsprocedure werd verkocht en de aanvrager een uitnodiging tot inschrijving op de aanbesteding voor het betrokken contract heeft ontvangen, hij inderdaad heeft ingeschreven en zijn offerte grotendeels aan de voorwaarden van de aanbesteding voldeed, of

iii)

dat de klager, in afwezigheid van een andere inschrijvingsprocedure dan een openbare aanbesteding, in staat was het betrokken vaartuig te bouwen en, indien hij van de voorgenomen aankoop op de hoogte was of had dienen te zijn, aantoonbare pogingen heeft gedaan om met de koper een contract te sluiten overeenkomstig de specificaties van de aanbesteding. De klager mag worden geacht op de hoogte te zijn geweest van de voorgenomen aankoop indien wordt aangetoond dat de meeste ondernemingen van de betrokken bedrijfstak pogingen hebben ondernomen om met deze koper een contract voor de verkoop van het betrokken vaartuig te sluiten of indien wordt aangetoond dat algemene informatie betreffende de voorgenomen aankoop beschikbaar was bij makelaars, financiers, classificatiebureaus, bevrachters, handelsorganisaties of andere entiteiten die normalerwijze bij scheepsbouwtransacties betrokken zijn en waarmee de scheepsbouwer regelmatige contacten had of zaken deed.

4.   De klacht bevat de navolgende gegevens waarover de klager redelijkerwijze beschikt:

a)

de identiteit van de klager en de omvang en de waarde van de productie van soortgelijke vaartuigen door de klager in de Unie. Wordt namens de bedrijfstak van de Unie een schriftelijke klacht ingediend, dan wordt deze bedrijfstak daarin omschreven door middel van een lijst van alle bekende producenten in de Unie die in staat zijn een soortgelijk vaartuig te bouwen en worden, voor zover mogelijk, de omvang en de waarde van de productie van soortgelijke vaartuigen door deze producenten in de Unie opgegeven;

b)

een volledige omschrijving van het naar beweren tegen een schade veroorzakende prijs verkochte vaartuig, de naam van het betrokken land of de betrokken landen van oorsprong of van uitvoer, de identiteit van elke bekende exporteur of buitenlandse producent en de identiteit van de koper van het betrokken vaartuig;

c)

de prijzen waartegen dergelijke vaartuigen op de binnenlandse markt van het land of de landen van oorsprong of van uitvoer worden verkocht (of, indien van toepassing, de prijzen waartegen dergelijke vaartuigen vanuit het land of de landen van oorsprong of van uitvoer naar één of meer derde landen worden verkocht, of de door berekening vastgestelde waarde van het vaartuig) alsmede de uitvoerprijzen of, indien van toepassing, de prijzen waartegen dergelijke vaartuigen voor het eerst aan een onafhankelijke koper worden wederverkocht;

d)

de gevolgen van de schade veroorzakende prijs voor de prijzen van het soortgelijke vaartuig op de markt van de Unie en de gevolgen van de verkoop voor de bedrijfstak van de Unie, zoals blijkt uit relevante factoren en indicatoren in verband met de situatie van de bedrijfstak van de Unie, waaronder die welke zijn genoemd in artikel 3, leden 3 en 5.

5.   De Commissie onderzoekt voor zover mogelijk de juistheid en de toereikendheid van het in de klacht vermelde bewijsmateriaal, teneinde vast te stellen of dit de opening van een onderzoek rechtvaardigt.

6.   Een onderzoek op grond van lid 1 wordt eerst geopend nadat aan de hand van een onderzoek naar de mate waarin de klacht wordt gesteund door de producenten in de Unie die in staat zijn het soortgelijke vaartuig te bouwen, is vastgesteld dat de klacht door of namens de bedrijfstak van de Unie is ingediend. De klacht wordt geacht door of namens de bedrijfstak van de Unie te zijn ingediend wanneer zij wordt gesteund door de producenten in de Unie wier gezamenlijke productiecapaciteit voor de bouw van het soortgelijke vaartuig meer dan 50 % bedraagt van de totale productiecapaciteit voor de bouw van het soortgelijke vaartuig waarover dat deel van de bedrijfstak van de Unie dat zich voor of tegen de klacht heeft uitgesproken, beschikt. Er wordt evenwel geen onderzoek geopend wanneer de producenten in de Unie die de klacht uitdrukkelijk steunen, minder dan 25 % vertegenwoordigen van de totale productiecapaciteit van de producenten in de Unie die in staat zijn het soortgelijke vaartuig te bouwen.

7.   De autoriteiten geven aan de met het oog op de opening van een onderzoek ingediende klacht geen bekendheid voordat het besluit daartoe is genomen. Voor de opening van een onderzoek wordt de overheid van het betrokken land van uitvoer evenwel op de hoogte gebracht.

8.   Indien de Commissie in bijzondere omstandigheden besluit een onderzoek te openen zonder dat van of namens de bedrijfstak van de Unie een met het oog daarop ingediende schriftelijke klacht is ontvangen, wordt hiertoe slechts overgegaan indien er voldoende bewijs is van schade veroorzakende prijzen, schade en een oorzakelijk verband daartussen, en indien een bedrijf dat deel uitmaakt van de bedrijfstak van de Unie die benadeeld zou zijn aan de criteria bedoeld in lid 3, onder d), voldoet.

In bepaalde daarvoor in aanmerking komende gevallen kan een onderzoek eveneens naar aanleiding van een schriftelijke klacht van de autoriteiten van een overeenkomstsluitende partij worden geopend. Een dergelijke klacht dient te worden gestaafd door het nodige bewijsmateriaal waaruit blijkt dat een vaartuig tegen een schade veroorzakende prijs werd of wordt verkocht en de beweerde verkoop aan een koper in de Unie onder de normale waarde schade toebrengt of heeft toegebracht aan de binnenlandse bedrijfstak van de betrokken overeenkomstsluitende partij.

9.   Bij het besluit om al dan niet een onderzoek te openen wordt het bewijsmateriaal ten aanzien van de schade veroorzakende prijzen en de schade gelijktijdig in overweging genomen. Een klacht wordt afgewezen wanneer er onvoldoende bewijs van schade veroorzakende prijzen of schade is om voortzetting van de procedure te rechtvaardigen.

10.   De klacht kan voor de opening van het onderzoek worden ingetrokken, in welk geval zij wordt geacht niet te zijn ingediend.

11.   Wanneer duidelijk is dat er voldoende bewijsmateriaal is om de inleiding van een procedure te rechtvaardigen, gaat de Commissie binnen 45 dagen na de datum van indiening van de klacht daartoe over of, ingeval de procedure overeenkomstig lid 8 wordt ingeleid, binnen zes maanden na de datum waarop de verkoop van het vaartuig bekend was of had moeten zijn, en maakt zij dit in het Publicatieblad van de Europese Unie bekend. Wanneer onvoldoende bewijsmateriaal is ingediend, wordt de klager daarvan in kennis gesteld binnen 45 dagen na de datum waarop de klacht bij de Commissie is ingediend. De Commissie doet de lidstaten informatie toekomen zodra zij heeft besloten dat het nodig is deze procedure in te leiden.

12.   In het bericht van inleiding van de procedure wordt de opening van een onderzoek aangekondigd, worden de naam en het land van de scheepsbouwer en van de koper of kopers, alsmede een omschrijving van het betrokken vaartuig en een samenvatting van de ontvangen informatie gegeven en wordt vermeld dat alle relevante informatie aan de Commissie dient te worden medegedeeld.

Voorts worden in dit bericht de termijnen bekendgemaakt waarbinnen belanghebbenden zich kenbaar kunnen maken, hun standpunt schriftelijk naar voren kunnen brengen en inlichtingen kunnen verstrekken wanneer dit standpunt en deze inlichtingen tijdens het onderzoek in aanmerking moeten worden genomen. Tevens wordt hierin de termijn bekendgemaakt waarbinnen belanghebbenden kunnen verzoeken overeenkomstig artikel 6, lid 5, door de Commissie te worden gehoord.

13.   De Commissie stelt de haar bekende betrokken exporteur, koper of kopers van het vaartuig en representatieve verenigingen van producenten, exporteurs of kopers van dergelijke vaartuigen evenals de vertegenwoordigers van het land van oorsprong, van het vaartuig waarop het onderzoek betrekking heeft en de klagers ervan in kennis dat de procedure is ingeleid en zendt de volledige tekst van de overeenkomstig lid 1 ontvangen schriftelijke klacht, met inachtneming van de verplichting tot bescherming van vertrouwelijke informatie, aan de exporteur en de autoriteiten van het land van uitvoer en stelt deze tekst op hun verzoek ter beschikking van de andere belanghebbenden.

Artikel 6

Onderzoek

1.   Na de inleiding van de procedure maakt de Commissie, in samenwerking met de lidstaten en, indien nodig, met de autoriteiten van derde landen, een aanvang met het onderzoek op het vlak van de Unie. Dit onderzoek heeft zowel betrekking op de schade veroorzakende prijs als op de schade en deze beide elementen worden gelijktijdig onderzocht.

2.   Belanghebbenden die een bij een prijsschadeonderzoek gebruikte vragenlijst ontvangen, beschikken over ten minste 30 dagen om deze te beantwoorden. Voor de exporteurs gaat de termijn in op de dag van ontvangst van de vragenlijst, die voor dit doel wordt geacht te zijn ontvangen binnen één week nadat zij de exporteur of de geëigende diplomatieke vertegenwoordiger van het land van uitvoer is toegezonden. De termijn van 30 dagen kan worden verlengd op voorwaarde dat rekening wordt gehouden met de voor het onderzoek vastgestelde termijn en de belanghebbende zijn verzoek naar behoren motiveert, door opgave van de bijzondere omstandigheden waarin hij zich bevindt.

3.   De Commissie kan, in voorkomend geval, de autoriteiten van derde landen evenals de lidstaten om inlichtingen verzoeken en de lidstaten nemen alle noodzakelijke maatregelen om aan dit verzoek gevolg te geven.

Zij doen de Commissie de gevraagde gegevens toekomen, tezamen met de resultaten van alle inspecties, controles en onderzoeken die zij hebben uitgevoerd.

De Commissie deelt deze gegevens, zowel die van algemeen belang als die welke door een lidstaat zijn gevraagd, aan de lidstaten mede, tenzij het om vertrouwelijke informatie gaat, in welk geval een niet vertrouwelijke samenvatting wordt toegezonden.

4.   De Commissie kan, in voorkomend geval, zowel de autoriteiten van derde landen als de lidstaten verzoeken alle noodzakelijke controles en inspecties uit te voeren, in het bijzonder bij producenten in de Unie, en een onderzoek in te stellen in derde landen, op voorwaarde dat de betrokken ondernemingen hiervoor toestemming geven en de overheid van het betrokken land hiervan officieel in kennis wordt gesteld en geen bezwaar maakt.

De lidstaten nemen alle noodzakelijke maatregelen om aan dergelijke verzoeken van de Commissie te voldoen.

Ambtenaren van de Commissie kunnen op verzoek van de Commissie of van een lidstaat de ambtenaren van de lidstaten in hun werkzaamheden bijstaan. Bovendien kunnen in overleg tussen de Commissie en de autoriteiten van derde landen, ambtenaren van de Commissie de ambtenaren van de autoriteiten van deze derde landen in hun werkzaamheden bijstaan.

5.   De belanghebbenden die zich overeenkomstig artikel 5, lid 12, kenbaar hebben gemaakt, worden gehoord indien zij binnen de termijn die in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte bericht is vastgesteld, een daartoe strekkend schriftelijk verzoek indienen, waarin zij aantonen dat zij belanghebbenden zijn voor wie de resultaten van de procedure vermoedelijk consequenties zullen hebben en dat zij geldige redenen hebben om te worden gehoord.

6.   De scheepsbouwer, de koper of kopers, de vertegenwoordigers van de overheid van het land van uitvoer, de klagers en andere belanghebbenden die zich overeenkomstig artikel 5, lid 12, kenbaar hebben gemaakt, worden op verzoek in de gelegenheid gesteld andere partijen met tegengestelde belangen te ontmoeten, zodat afwijkende standpunten en tegenargumenten naar voren kunnen worden gebracht.

Hierbij wordt rekening gehouden met de verplichting tot bescherming van vertrouwelijke informatie en met de wensen van de belanghebbenden.

Geen enkele belanghebbende is verplicht aan een vergadering deel te nemen, noch mag de afwezigheid van een belanghebbende op een bijeenkomst zijn belangen schaden.

Met de overeenkomstig dit lid verstrekte mondelinge informatie wordt rekening gehouden, voor zover zij later in schriftelijke vorm wordt bevestigd.

7.   De klagers, de scheepsbouwer, de koper of kopers en andere belanghebbenden die zich overeenkomstig artikel 5, lid 12, kenbaar hebben gemaakt, alsmede de vertegenwoordigers van het land van uitvoer, hebben op schriftelijk verzoek inzage in alle door een bij het onderzoek betrokken partij verstrekte informatie, doch niet in de interne documenten van de autoriteiten van de Unie of haar lidstaten, die betrekking heeft op hun zaak, die niet vertrouwelijk is in de zin van artikel 13 en die bij het onderzoek wordt gebruikt.

Deze belanghebbenden mogen opmerkingen maken over vorenbedoelde informatie en met hun opmerkingen moet rekening worden gehouden indien deze met voldoende bewijsmateriaal zijn gestaafd.

8.   Behoudens in de in artikel 12 bedoelde omstandigheden wordt, voor zover mogelijk, gecontroleerd of de door belanghebbenden verstrekte inlichtingen waarop de bevindingen worden gebaseerd, juist zijn.

9.   Bij procedures waarbij prijzen met elkaar worden vergeleken in het geval dat een soortgelijk vaartuig is opgeleverd, moet het onderzoek binnen een jaar na de opening ervan worden voltooid.

Bij procedures waarbij het soortgelijke vaartuig in aanbouw is, wordt het onderzoek binnen één jaar na de oplevering van dat soortgelijke vaartuig voltooid.

Onderzoeken waarbij de waarde door berekening wordt vastgesteld, worden voltooid, hetzij één jaar na de opening ervan, hetzij binnen één jaar na de oplevering van het schip, indien dit later is.

Deze termijnen worden opgeschort indien artikel 16, lid 2, van toepassing is.

Artikel 7

Beëindiging zonder maatregelen, instelling en inning van prijsschadeheffingen

1.   Wanneer de klacht wordt ingetrokken, kan de procedure worden beëindigd.

2.   Wanneer blijkt dat beschermende maatregelen overbodig zijn, wordt het onderzoek of de procedure beëindigd. De Commissie beëindigt het onderzoek volgens de in artikel 10, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

3.   De procedure wordt onmiddellijk beëindigd indien wordt vastgesteld dat de prijsschademarge minder dan 2 % bedraagt, uitgedrukt als een percentage van de uitvoerprijs.

4.   Wanneer uit de definitief vastgestelde feiten blijkt dat er sprake is van schade veroorzakende prijzen en daaruit voortvloeiende schade, legt de Commissie de betrokken scheepsbouwer, overeenkomstig de in artikel 10, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure, een prijsschadeheffing op. Het bedrag van de prijsschadeheffing is gelijk aan de vastgestelde prijsschademarge. Nadat zij de lidstaten heeft geïnformeerd, neemt de Commissie de nodige maatregelen voor de tenuitvoerlegging van haar besluit, met name wat de inning van de prijsschadeheffing betreft.

5.   De scheepsbouwer betaalt de prijsschadeheffing binnen 180 dagen nadat deze hem ter kennis is gebracht. Voor de toepassing van deze verordening wordt de scheepsbouwer geacht het desbetreffende bericht één week na de datum waarop het werd verzonden te hebben ontvangen. De Commissie kan de scheepsbouwer een redelijke verlenging van de vorengenoemde betalingstermijn toestaan, indien deze aantoont dat betaling binnen 180 dagen hem insolvent zou maken of onverenigbaar zou zijn met een onder rechterlijk toezicht uitgevoerde reorganisatie, in welk geval over het onbetaalde gedeelte van de heffing een intrest wordt geheven waarvan het percentage gelijk is aan het rendement op de secundaire markt van euro-obligaties op middellange termijn op de Luxemburgse effectenbeurs, vermeerderd met 50 basispunten.

Artikel 8

Alternatieve maatregelen

Het onderzoek kan zonder de instelling van een prijsschadeheffing worden beëindigd indien de scheepsbouwer de verkoop van het vaartuig tegen een schade veroorzakende prijs definitief en onvoorwaardelijk ongedaan maakt of een alternatieve door de Commissie goedgekeurde gelijkwaardige maatregel aanvaardt.

Een verkoop wordt uitsluitend geacht ongedaan te zijn gemaakt wanneer alle contractuele betrekkingen tussen de bij de verkoop betrokken partijen zijn beëindigd, alle in verband met de verkoop betaalde bedragen zijn terugbetaald en alle rechten met betrekking tot het betrokken vaartuig of delen daarvan opnieuw aan de scheepsbouwer zijn overgedragen.

Artikel 9

Tegenmaatregelen, ontzegging van ladings- en lossingsrechten

1.   Indien de betrokken scheepsbouwer de overeenkomstig artikel 7 opgelegde prijsschadeheffing niet betaalt, neemt de Commissie tegenmaatregelen in de vorm van de ontzegging van ladings- en lossingsrechten ten aanzien van de door de betrokken scheepsbouwer gebouwde vaartuigen.

De Commissie doet de lidstaten informatie toekomen zodra er redenen zijn voor de in de eerste alinea bedoelde tegenmaatregelen.

2.   Het besluit tot het nemen van tegenmaatregelen treedt in werking 30 dagen na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie en wordt ingetrokken wanneer de scheepsbouwer de prijsschadeheffing volledig heeft betaald. De tegenmaatregel is van toepassing op alle vaartuigen waarvoor een contract wordt afgesloten in de periode van vier jaar na de datum van inwerkingtreding van het besluit. Elk vaartuig is gedurende een periode van vier jaar na zijn oplevering aan de tegenmaatregel onderworpen. Deze termijnen kunnen uitsluitend worden verminderd na de afwikkeling van en overeenkomstig de resultaten van een internationale geschillenbeslechtingsprocedure in verband met de ingestelde tegenmaatregelen.

De vaartuigen waaraan de ladings- en lossingsrechten worden ontzegd, worden vervuld in een door de Commissie te nemen besluit dat in het Publicatieblad van de Europese Unie wordt bekendgemaakt.

3.   De douaneautoriteiten van de lidstaten weigeren de toestemming tot laden of lossen van vaartuigen waaraan de ladings- en lossingsrechten ontzegd zijn.

Artikel 10

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij Verordening (EU) 2016/1036 ingestelde comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 11

Controlebezoeken

1.   Ingeval zij dit nuttig oordeelt, legt de Commissie bezoeken af om de administratie van exporteurs, scheepsbouwers, handelaren, vertegenwoordigers, producenten, handelsverenigingen en -organisaties ter plaatse te onderzoeken, teneinde de ingewonnen inlichtingen over de schade veroorzakende prijzen en de schade te controleren. Indien niet tijdig een correct antwoord wordt ontvangen, kan de Commissie besluiten van controle ter plaatse af te zien.

2.   De Commissie kan zo nodig onderzoeken in derde landen verrichten, mits de betrokken ondernemingen hiermee instemmen, de vertegenwoordigers van de regering van het betrokken land op de hoogte worden gebracht en deze tegen het onderzoek geen bezwaar maakt. Zodra de toestemming van de betrokken ondernemingen is verkregen, deelt de Commissie de autoriteiten van het land van uitvoer de namen en adressen van de te bezoeken ondernemingen en de overeengekomen bezoekdata mede.

3.   De betrokken ondernemingen worden in kennis gesteld van de aard van de tijdens het bezoek te controleren inlichtingen en van alle tijdens het bezoek te verstrekken aanvullende gegevens, hetgeen echter niet belet dat ter plaatse in het licht van de verkregen inlichtingen nadere bijzonderheden kunnen worden gevraagd.

4.   Bij controles ingevolge de leden 1, 2 en 3 wordt de Commissie bijgestaan door ambtenaren van de lidstaten die hiertoe de wens te kennen geven.

Artikel 12

Niet-medewerking

1.   Indien een belanghebbende binnen de bij deze verordening vastgestelde termijnen de toegang tot de voor het onderzoek noodzakelijke gegevens weigert of deze anderszins niet verstrekt, dan wel het onderzoek ernstig belemmert, kunnen aan de hand van de beschikbare gegevens voorlopige of definitieve conclusies, zowel in positieve als in negatieve zin, worden getrokken.

Blijkt dat een belanghebbende onjuiste of misleidende inlichtingen heeft verstrekt, dan worden deze buiten beschouwing gelaten en wordt van de beschikbare gegevens gebruikgemaakt.

Belanghebbenden worden van de gevolgen van niet-medewerking in kennis gesteld.

2.   Indien de belanghebbende zijn antwoord niet door middel van systemen voor automatische gegevensverwerking verstrekt, wordt dit niet als het niet-verlenen van medewerking beschouwd, mits deze belanghebbende aantoont dat het verstrekken van het antwoord in de gevraagde vorm voor hem een onredelijke extra belasting zou betekenen of onredelijke extra kosten zou meebrengen.

3.   Wanneer de door de belanghebbende verstrekte inlichtingen niet in alle opzichten toereikend zijn, mogen zij niet buiten beschouwing worden gelaten, mits de tekortkomingen niet van dien aard zijn dat zij het bereiken van redelijk betrouwbare conclusies onnodig bemoeilijken, de inlichtingen op passende wijze binnen de termijnen worden verstrekt en controleerbaar zijn en de betrokkene naar best vermogen heeft gehandeld.

4.   Indien bewijzen of inlichtingen niet worden aanvaard, dient de partij die deze heeft verstrekt onverwijld in kennis te worden gesteld van de redenen van deze afwijzing en dient zij de gelegenheid te krijgen binnen de gestelde termijn nadere toelichtingen te verstrekken. Indien de toelichtingen ontoereikend worden geacht, dienen de redenen voor de afwijzing van de bewijzen of inlichtingen te worden medegedeeld en in de gepubliceerde bevindingen te worden vermeld.

5.   Vaststellingen, met inbegrip van die betreffende de normale waarde, die zijn gebaseerd op de bepalingen van lid 1, met inbegrip van de in de klacht verstrekte gegevens, dienen voor zover praktisch mogelijk en met inachtneming van de voor het onderzoek vastgestelde termijnen te worden getoetst aan andere beschikbare gegevens uit onafhankelijke bronnen, zoals gepubliceerde prijslijsten, officiële verkoopstatistieken en douaneaangiften, of aan de inlichtingen die in de loop van het onderzoek van andere belanghebbenden zijn verkregen.

6.   Indien een belanghebbende geen of slechts gedeeltelijke medewerking verleent, waardoor relevante inlichtingen niet worden verstrekt, kan dit tot gevolg hebben dat de resultaten van het onderzoek voor deze belanghebbende minder gunstig zijn dan indien hij wel medewerking had verleend.

Artikel 13

Vertrouwelijkheid

1.   Inlichtingen die wegens hun aard vertrouwelijk zijn (bijvoorbeeld omdat de bekendmaking ervan een concurrent aanmerkelijke mededingingsvoordelen zou geven aan een concurrent of de persoon die de inlichtingen heeft verstrekt of de persoon van wie de persoon die de inlichtingen verstrekt, deze inlichtingen heeft verkregen, ernstig zou benadelen) of die door de partijen bij een onderzoek op vertrouwelijke grondslag worden verstrekt, dienen, indien daarvoor geldige redenen worden opgegeven, als dusdanig door de autoriteiten te worden behandeld.

2.   Belanghebbenden die vertrouwelijke inlichtingen verstrekken, dienen daarvan een niet vertrouwelijke samenvatting beschikbaar te stellen. Deze samenvatting moet gedetailleerd genoeg zijn om een redelijk inzicht in de wezenlijke inhoud van de als vertrouwelijk verstrekte inlichtingen te verschaffen. In buitengewone omstandigheden kunnen belanghebbenden aangeven dat deze inlichtingen niet kunnen worden samengevat. In dergelijke buitengewone omstandigheden wordt aangegeven waarom het niet mogelijk is een samenvatting te verstrekken.

3.   Indien de Commissie van oordeel is dat een verzoek om vertrouwelijke behandeling niet gegrond is en degene die de inlichtingen verstrekt niet bereid is deze bekend te maken, noch de bekendmaking daarvan in algemene bewoordingen of in samengevatte vorm toe te staan, kunnen deze inlichtingen buiten beschouwing worden gelaten, tenzij uit goede bronnen blijkt dat ze juist zijn. Verzoeken om vertrouwelijke behandeling mogen niet willekeurig worden afgewezen.

4.   Dit artikel vormt geen beletsel voor de bekendmaking van algemene gegevens door de autoriteiten van de Unie en, in het bijzonder, van de motivering van ingevolge deze verordening genomen besluiten of voor de bekendmaking van het bewijsmateriaal waarop de autoriteiten van de Unie steunen, voor zover bekendmaking noodzakelijk is om deze motivering in gerechtelijke procedures toe te lichten. Bij deze bekendmaking wordt rekening gehouden met het rechtmatige belang van de betrokkenen dat hun zakengeheimen niet worden bekendgemaakt.

5.   De Commissie en de lidstaten, inclusief de functionarissen van beide, maken zonder de uitdrukkelijke toestemming van de persoon die ze heeft verstrekt geen gegevens bekend die zij ingevolge deze verordening hebben verkregen en waarvoor die persoon om een vertrouwelijke behandeling heeft verzocht. Informatie die tussen de Commissie en de lidstaten wordt uitgewisseld of interne documenten die door de autoriteiten van de Unie of van de lidstaten zijn opgesteld, worden, behalve wanneer in deze verordening uitdrukkelijk anders is bepaald, niet bekendgemaakt.

6.   De op grond van deze verordening verkregen informatie wordt uitsluitend gebruikt voor het doel waarvoor zij werd gevraagd.

Artikel 14

Mededeling van feiten en overwegingen

1.   De indieners van de klacht, de scheepsbouwer, de exporteur, de koper of kopers van het vaartuig en hun representatieve verenigingen evenals de vertegenwoordigers van het land van uitvoer kunnen verzoeken om mededeling van bijzonderheden betreffende de voornaamste feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie voornemens is de instelling van een prijsschadeheffing dan wel de beëindiging van een onderzoek of procedure zonder het instellen van een heffing aan te bevelen.

2.   De in lid 1 bedoelde verzoeken om definitieve mededeling worden schriftelijk aan de Commissie gericht en moeten binnen de door de Commissie vastgestelde termijnen worden ontvangen.

3.   De mededeling wordt schriftelijk gedaan. Zij geschiedt, met inachtneming van de verplichting tot bescherming van vertrouwelijke gegevens, zo spoedig mogelijk en normaal uiterlijk één maand voordat de Commissie een definitief besluit neemt. Kan de Commissie bepaalde feiten of overwegingen op dat tijdstip niet mededelen, dan deelt zij die mede zodra dit mogelijk is.

De mededeling doet geen afbreuk aan besluiten die de Commissie daarna neemt, maar indien deze besluiten op andere feiten en overwegingen zijn gebaseerd, worden die zo spoedig mogelijk medegedeeld.

4.   Na de mededeling gemaakte opmerkingen worden uitsluitend in aanmerking genomen indien zij zijn ontvangen binnen een termijn die de Commissie in elk afzonderlijk geval met inachtneming van de urgentie van de zaak vaststelt doch die ten minste tien dagen bedraagt.

Artikel 15

Verslag

De Commissie neemt in haar jaarlijks verslag aan het Europees Parlement en de Raad inzake de toepassing en uitvoering van handelsbeschermende maatregelen, bedoeld in artikel 23 van Verordening (EU) 2016/1036, informatie op over de uitvoering van deze verordening.

Artikel 16

Slotbepalingen

1.   Deze verordening doet geen afbreuk aan de toepassing van:

a)

bijzondere voorschriften in overeenkomsten tussen de Unie en derde landen;

b)

bijzondere maatregelen, mits deze niet strijdig zijn met de verplichtingen uit hoofde van de Scheepsbouwovereenkomst.

2.   Een onderzoek ingevolge deze verordening wordt niet uitgevoerd, noch worden maatregelen genomen of gehandhaafd wanneer dergelijke maatregelen strijdig zijn met de verplichtingen van de Unie uit hoofde van de Scheepsbouwovereenkomst of enige andere relevante internationale overeenkomst.

Deze verordening belet de Unie niet om aan haar verplichtingen uit hoofde van de Scheepsbouwovereenkomst betreffende geschillenbeslechting te voldoen.

Artikel 17

Intrekking

Verordening (EG) nr. 385/96 wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage II.

Artikel 18

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing vanaf de datum van inwerkingtreding van de Scheepsbouwovereenkomst (7).

Zij is niet van toepassing op vaartuigen waarvoor het contract vóór de datum van inwerkingtreding van de Scheepsbouwovereenkomst is gesloten, met uitzondering van vaartuigen waarvoor het contract na 21 december 1994 is gesloten en die meer dan vijf jaar na de datum van het contract dienen te worden opgeleverd. Dergelijke vaartuigen zijn aan deze verordening onderworpen, tenzij de scheepsbouwer aantoont dat de opleveringsdatum om normale commerciële redenen werd uitgesteld en niet met het doel de toepassing van deze verordening te ontwijken.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 8 juni 2016.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

A.G. KOENDERS


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 7 juli 2015 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 15 januari 2016.

(2)  Verordening (EG) nr. 385/96 van de Raad van 29 januari 1996 inzake bescherming tegen schade veroorzakende prijzen van vaartuigen (PB L 56 van 6.3.1996, blz. 21).

(3)  Zie bijlage I.

(4)  Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (zie bladzijde 21 van dit Publicatieblad).

(5)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de voorschriften en algemene beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(6)  Verordening (EU) 2015/755 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2015 betreffende de gemeenschappelijke regeling voor de invoer uit bepaalde derde landen (PB L 123 van 19.5.2015, blz. 33).

(7)  De datum van inwerkingtreding van de Scheepsbouwovereenkomst wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, serie L.


BIJLAGE I

INGETROKKEN VERORDENING MET DE WIJZIGING ERVAN

Verordening (EG) nr. 385/96 van de Raad

(PB L 56 van 6.3.1996, blz. 21)

 

Verordening (EU) nr. 37/2014 van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 18 van 21.1.2014, blz. 1)

Uitsluitend punt 5 van de bijlage


BIJLAGE II

CONCORDANTIETABEL

Verordening (EG) nr. 385/96

De onderhavige verordening

Artikelen 1 tot en met 4

Artikelen 1 tot en met 4

Artikel 5, lid 1

Artikel 5, lid 1

Artikel 5, lid 2, eerste alinea, aanhef

Artikel 5, lid 2, eerste alinea, aanhef

Artikel 5, lid 2, eerste alinea, onder a), aanhef

Artikel 5, lid 2, eerste alinea, onder a), aanhef

Artikel 5, lid 2, eerste alinea, onder a), eerste streepje

Artikel 5, lid 2, eerste alinea, onder a), i)

Artikel 5, lid 2, eerste alinea, onder a), tweede streepje

Artikel 5, lid 2, eerste alinea, onder a), ii)

Artikel 5, lid 2, eerste alinea, onder a), derde streepje

Artikel 5, lid 2, eerst alinea, onder a), iii)

Artikel 5, lid 2, tweede, derde en vierde alinea

Artikel 5, lid 2, tweede, derde en vierde alinea

Artikel 5, leden 3 tot en met 10

Artikel 5, leden 3 tot en met 10

Artikel 5, lid 11, eerste alinea

Artikel 5, lid 11, eerste en tweede zin

Artikel 5, lid 11, tweede alinea

Artikel 5, lid 11, derde zin

Artikel 5, lid 12, eerste zin

Artikel 5, lid 12, eerste alinea

Artikel 5, lid 12, tweede en derde zin

Artikel 5, lid 12, tweede alinea

Artikel 6, leden 1 en 2

Artikel 6, leden 1 en 2

Artikel 6, lid 3, eerste zin

Artikel 6, lid 3, eerste alinea

Artikel 6, lid 3, tweede zin

Artikel 6, lid 3, tweede alinea

Artikel 6, lid 3, derde zin

Artikel 6, lid 3, derde alinea

Artikel 6, lid 4, eerste zin

Artikel 6, lid 4, eerste alinea

Artikel 6, lid 4, tweede zin

Artikel 6, lid 4, tweede alinea

Artikel 6, lid 4, derde en vierde zin

Artikel 6, lid 4, derde alinea

Artikel 6, lid 5

Artikel 6, lid 5

Artikel 6, lid 6, eerste zin

Artikel 6, lid 6, eerste alinea

Artikel 6, lid 6, tweede zin

Artikel 6, lid 6, tweede alinea

Artikel 6, lid 6, derde zin

Artikel 6, lid 6, derde alinea

Artikel 6, lid 6, vierde zin

Artikel 6, lid 6, vierde alinea

Artikel 6, lid 7, eerste zin

Artikel 6, lid 7, eerste alinea

Artikel 6, lid 7, tweede zin

Artikel 6, lid 7, tweede alinea

Artikel 6, leden 8 en 9

Artikel 6, leden 8 en 9

Artikelen 7 tot en met 11

Artikelen 7 tot en met 11

Artikel 12, lid 1, eerste zin

Artikel 12, lid 1, eerste alinea

Artikel 12, lid 1, tweede zin

Artikel 12, lid 1, tweede alinea

Artikel 12, lid 1, derde zin

Artikel 12, lid 1, derde alinea

Artikel 12, leden 2 tot en met 6

Artikel 12, leden 2 tot en met 6

Artikel 13

Artikel 13

Artikel 14, leden 1 en 2

Artikel 14, leden 1 en 2

Artikel 14, lid 3, eerste, tweede en derde zin

Artikel 14, lid 3, eerste alinea

Artikel 14, lid 3, vierde zin

Artikel 14, lid 3, tweede alinea

Artikel 14, lid 4

Artikel 14, lid 4

Artikel 14 bis

Artikel 15

Artikel 15

Artikel 16

Artikel 17

Artikel 16

Artikel 18

Bijlage I

Bijlage II


30.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 176/21


VERORDENING (EU) 2016/1036 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 8 juni 2016

betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie

(codificatie)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad (2) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd (3). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van die verordening te worden overgegaan.

(2)

De Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VI van de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel 1994 (hierna „antidumpingovereenkomst van 1994” genoemd), bevat gedetailleerde bepalingen, meer bepaald met betrekking tot de berekening van de dumping, de procedures voor de opening en de verrichting van een onderzoek, met inbegrip van de vaststelling van de feiten en de behandeling van de gegevens, de instelling van voorlopige maatregelen, de instelling en de inning van antidumpingrechten, de duur en de herziening van antidumpingmaatregelen en de openbaarmaking van informatie betreffende het antidumpingonderzoek.

(3)

Ter verzekering van een correcte en doorzichtige uitvoering van de regels van de antidumpingovereenkomst van 1994, dienen de bewoordingen van die overeenkomst zoveel mogelijk in het Unierecht tot uitdrukking te komen.

(4)

Het is bij de toepassing van de bepalingen van de antidumpingovereenkomst van 1994 van wezenlijk belang, ter handhaving van het evenwicht tussen rechten en verplichtingen waarin werd voorzien door de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel (hierna „GATT” genoemd), dat de Unie rekening houdt met de interpretatie van de desbetreffende bepalingen door haar belangrijkste handelspartners.

(5)

Het is dienstig, duidelijke en gedetailleerde bepalingen betreffende de berekening van de normale waarde vast te stellen en in het bijzonder voor te schrijven dat deze steeds op de representatieve verkoop in het kader van normale handelstransacties in het land van uitvoer gebaseerd dient te zijn. Het verdient aanbeveling een nadere omschrijving te geven van het begrip „geassocieerde partijen” in het kader van de vaststelling van dumping. Het is wenselijk nader aan te geven onder welke omstandigheden de verkoop op de binnenlandse markt wordt geacht met verlies te hebben plaatsgevonden en derhalve buiten beschouwing kan worden gelaten en onder welke omstandigheden van de resterende verkopen, van de door berekening vastgestelde normale waarde of de verkoop aan een derde land kan worden uitgegaan. Het is eveneens dienstig in een correcte kostenallocatie te voorzien, onder meer voor de startfase van een bepaalde productie, en in een nadere omschrijving van het begrip „startfase” en de omvang en wijze van kostenallocatie. Bij het door berekening vaststellen van de normale waarde, is het tevens noodzakelijk aan te geven op welke wijze de bedragen voor verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten worden vastgesteld en welke winstmarge in een dergelijke waarde wordt ingecalculeerd.

(6)

Het verdient voor de vaststelling van de normale waarde voor landen zonder markteconomie aanbeveling, in regels te voorzien voor de keuze van een geschikt derde land met markteconomie dat te dien einde dient te worden gebruikt, en te bepalen dat, wanneer geen geschikt derde land kan worden gevonden, de normale waarde op elke andere redelijke grondslag kan worden vastgesteld.

(7)

Het is noodzakelijk een nadere omschrijving te geven van het begrip „uitvoerprijs” en aan te geven welke correcties dienen te worden toegepast wanneer het noodzakelijk wordt geacht deze prijs samen te stellen op basis van de eerste prijs op de vrije markt.

(8)

Het verdient aanbeveling, om tot een billijke vergelijking tussen de uitvoerprijs en de normale waarde te komen, melding te maken van alle factoren die van invloed kunnen zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen en nauwkeurig aan te geven wanneer en hoe correcties moeten worden toegepast, rekening houdend met het feit dat dubbele correcties moeten worden vermeden. Het is voorts noodzakelijk te bepalen, dat voor deze vergelijking gemiddelde prijzen mogen worden gebruikt, hoewel individuele uitvoerprijzen met een gemiddelde normale waarde mogen worden vergeleken indien de eerstgenoemde prijzen per afnemer, gebied of periode verschillen.

(9)

Het is wenselijk, duidelijk en gedetailleerd aan te geven welke factoren relevant kunnen zijn ter bepaling, of de invoer met dumping aanmerkelijke schade heeft veroorzaakt dan wel dreigt te veroorzaken. Bij het aantonen van het oorzakelijk verband tussen de omvang en de prijzen van de betrokken invoer en de schade die de bedrijfstak van de Unie lijdt, dient aandacht te worden geschonken aan de gevolgen van andere factoren en in het bijzonder aan de marktomstandigheden in de Unie.

(10)

Het is dienstig het begrip „bedrijfstak van de Unie” te omschrijven en te bepalen dat met exporteurs verbonden partijen van de begripsomschrijving kunnen worden uitgesloten. Ook het begrip „verbonden” dient te worden gedefinieerd. Het is eveneens noodzakelijk te bepalen dat antidumpingmaatregelen ten behoeve van producenten in een gebied van de Unie kunnen worden genomen, en aan te geven wat onder dat gebied wordt verstaan.

(11)

Het is noodzakelijk aan te geven wie een klacht wegens dumping mag indienen en in welke mate deze door de bedrijfstak van de Unie dient te worden gesteund en te bepalen welke gegevens over dumping, schade en het verband daartussen in die klacht moeten zijn opgenomen. Het is tevens wenselijk de procedures voor de afwijzing van klachten of de inleiding van procedures te omschrijven.

(12)

Er dient te worden bepaald hoe de belanghebbenden ervan in kennis worden gesteld welke informatie de autoriteiten nodig hebben. De belanghebbenden moeten voldoende tijd hebben om het nodige bewijsmateriaal over te leggen en moeten in de gelegenheid worden gesteld hun belangen te verdedigen. Het is bovendien wenselijk de bij het onderzoek te volgen regels en procedures duidelijk aan te geven en in het bijzonder te bepalen dat de belanghebbende zich binnen de gestelde termijn kenbaar dienen te maken, hun standpunt naar voren dienen te brengen en informatie dienen te verstrekken. Dergelijke standpunten en informatie worden slechts in aanmerking genomen indien zij binnen de gestelde termijn worden voorgelegd. Het is bovendien wenselijk te bepalen op welke voorwaarden een belanghebbende toegang heeft tot en opmerkingen kan maken over op de door andere belanghebbenden verschafte informatie. De lidstaten dienen met de Commissie samen te werken bij het verzamelen van deze informatie.

(13)

Het is noodzakelijk te bepalen onder welke omstandigheden voorlopige rechten kunnen worden ingesteld en deze mogen niet eerder dan 60 dagen en niet later dan negen maanden na de inleiding van de procedure worden ingesteld. Het is om administratieve redenen tevens noodzakelijk te bepalen dat dergelijke rechten in alle gevallen door de Commissie kunnen worden ingesteld, hetzij onmiddellijk voor een periode van negen maanden, hetzij in twee fasen van respectievelijk zes en drie maanden.

(14)

Het is noodzakelijk procedures vast te stellen voor de aanvaarding van verbintenissen die een einde maken aan dumping en schade in plaats van de instelling van voorlopige of definitieve rechten. Het is tevens wenselijk aan te geven, welke consequenties aan de schending of de opzegging van een verbintenis zijn verbonden en te bepalen dat voorlopige rechten kunnen worden ingesteld wanneer het vermoeden bestaat dat een verbintenis wordt geschonden of wanneer nader onderzoek noodzakelijk is om aanvullende gegevens te verzamelen. Bij de aanvaarding van verbintenissen moet erop worden toegezien dat de voorgestelde verbintenissen en de naleving daarvan niet in strijd met de mededinging zijn.

(15)

Het is noodzakelijk voor te schrijven dat antidumpingzaken, hetzij zonder dat maatregelen worden ingesteld, hetzij door de instelling van definitieve maatregelen, normaal binnen twaalf maanden en in ieder geval niet later dan 15 maanden na de opening van het onderzoek dienen te worden beëindigd.

(16)

Een onderzoek of procedure dient te worden beëindigd wanneer de dumping minimaal of de schade te verwaarlozen is en deze omstandigheden dienen nader te worden omschreven. Wanneer maatregelen noodzakelijk zijn, dienen bepalingen betreffende de beëindiging van het onderzoek te worden vastgesteld en dient te worden voorgeschreven dat de maatregelen lager moeten zijn dan de dumpingmarge indien een dergelijk lager bedrag de schade zou wegnemen en ook dient de wijze van berekening van de hoogte van de maatregelen in het geval van een steekproefonderzoek te worden vastgesteld.

(17)

Het is noodzakelijk te voorzien in de inning van voorlopige rechten met terugwerkende kracht, indien nodig, en de omstandigheden te bepalen die aanleiding geven tot de toepassing van rechten met terugwerkende kracht, teneinde de ondermijning van de definitief te nemen maatregelen te vermijden. Het is bovendien noodzakelijk te bepalen dat in geval van schending of intrekking van verbintenissen eveneens rechten met terugwerkende kracht kunnen worden toegepast.

(18)

Het is noodzakelijk te bepalen dat maatregelen na vijf jaar vervallen, tenzij bij een nieuw onderzoek blijkt dat zij moeten worden gehandhaafd. In gevallen waarin voldoende bewijsmateriaal in verband met gewijzigde omstandigheden wordt overgelegd, dient tevens te worden voorzien in tussentijdse nieuwe onderzoeken of onderzoeken om te bepalen of terugbetaling van antidumpingrechten gerechtvaardigd is. Het is tevens dienstig te bepalen dat, bij de herberekening van dumping die een samenstelling van de uitvoerprijzen noodzakelijk maakt, de rechten niet worden behandeld als tussen de invoer en de wederverkoop gemaakte kosten indien die rechten tot uitdrukking is gebracht in de prijzen van de producten die in de Unie aan maatregelen zijn onderworpen.

(19)

Er moet uitdrukkelijk worden voorzien in de mogelijkheid van een herwaardering van de uitvoerprijzen en de dumpingmarges wanneer de exporteur door middel van een compenserende regeling het recht voor eigen rekening neemt en de maatregelen niet worden weerspiegeld in de prijzen van de producten die in de Unie aan maatregelen zijn onderworpen.

(20)

De antidumpingovereenkomst van 1994 bevat geen bepalingen met betrekking tot de ontwijking van antidumpingmaatregelen, hoewel een afzonderlijk ministerieel besluit in het kader van de GATT ontwijking als probleem onderkent en dit ter behandeling naar de antidumpingcommissie van de GATT heeft verwezen. Aangezien bij de multilaterale handelsbesprekingen nog geen oplossing voor dit probleem is gevonden en in afwachting van het resultaat van de doorverwijzing naar de antidumpingcommissie van de Wereldhandelsorganisatie (hierna „WTO” genoemd), dienen in de Uniewetgeving bepalingen te worden opgenomen om bepaalde praktijken, zoals de loutere assemblage van producten in de Unie of in een derde land, tegen te gaan die hoofdzakelijk de ontwijking van antidumpingmaatregelen ten doel hebben.

(21)

Het is eveneens wenselijk nader te omschrijven welke praktijken ontwijking van de geldende maatregelen inhouden. Ontwijking kan zowel binnen als buiten de Unie plaatsvinden. Daarom moet worden vastgelegd dat vrijstellingen van de eventueel reeds aan importeurs verleende uitgebreide rechten ook aan exporteurs kunnen worden verleend wanneer rechten worden toegepast om ontwijking buiten de Unie te bestrijden.

(22)

Het is dienstig te voorzien in de mogelijkheid tot schorsing van antidumpingmaatregelen in geval van tijdelijke wijzigingen in de marktomstandigheden die de toepassing van dergelijke maatregelen tijdelijk inopportuun maken.

(23)

Het is noodzakelijk te voorzien in de mogelijkheid tot registratie bij invoer van goederen die aan onderzoek zijn onderworpen, zodat achteraf maatregelen ten aanzien van deze invoer kunnen worden toegepast.

(24)

De lidstaten dienen toezicht te houden op de invoer van de aan een onderzoek en maatregelen onderworpen goederen om de naleving van de maatregelen te waarborgen en zij dienen hun bevindingen hieromtrent evenals de uit hoofde van deze verordening geïnde bedragen aan rechten aan de Commissie mede te delen.

(25)

Het is dienstig te bepalen dat controlebezoeken dienen plaats te vinden ter verificatie van de toegezonden informatie betreffende dumping en schade, met dien verstande dat dergelijke bezoeken afhankelijk worden gesteld van de wijze waarop de vragenlijsten zijn ingevuld.

(26)

Teneinde ervoor te zorgen dat onderzoeken binnen de gestelde termijnen worden voltooid, is het van wezenlijk belang te bepalen dat, wanneer het aantal partijen of transacties groot is, een onderzoek steekproefsgewijze mag worden uitgevoerd.

(27)

Het is noodzakelijk te bepalen dat voor belanghebbenden die niet voldoende medewerking aan het onderzoek verlenen, andere informatie kan worden gebruikt en dat dergelijke informatie voor de betrokken belanghebbenden minder gunstig kan zijn dan in het geval waarin zij wel medewerking aan het onderzoek hadden verleend.

(28)

Bepalingen betreffende de vertrouwelijke behandeling van informatie dienen te worden vastgesteld om de openbaarmaking van zakengeheimen te voorkomen.

(29)

Het is van wezenlijk belang te voorzien in de mededeling van de belangrijkste feiten en overwegingen aan de partijen die voor een dergelijke behandeling in aanmerking komen en dat deze mededeling, met inachtneming van het in de Unie geldende besluitvormingsproces, tijdig dient plaats te vinden, zodat de belanghebbenden hun belangen kunnen verdedigen.

(30)

Het verdient aanbeveling te voorzien in een administratieve regeling waarbij argumenten naar voren kunnen worden gebracht met betrekking tot de vraag of maatregelen in het belang van de Unie en van de consument zijn, termijnen vast te stellen waarbinnen dergelijke gegevens dienen te worden verstrekt en nadere bepalingen op te nemen betreffende de rechten van de belanghebbenden ten aanzien van de openbaarmaking van gegevens.

(31)

De uitvoering van deze verordening vereist eenvormige voorwaarden voor de vaststelling van voorlopige en definitieve rechten, en voor het beëindigen van een onderzoek zonder maatregelen. Deze maatregelen moeten door de Commissie worden vastgesteld overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (4).

(32)

De raadplegingsprocedure moet worden toegepast voor de vaststelling van voorlopige maatregelen, gelet op de effecten van dergelijke maatregelen en de sequentiële logica ervan met betrekking tot de vaststelling van definitieve maatregelen. De raadplegingsprocedure moet ook worden toegepast voor de aanvaarding van verbintenissen, het al dan niet openen van nieuwe onderzoeken in verband met het vervallen van de maatregelen, de schorsing van maatregelen, de verlenging van de schorsing van maatregelen en de wederinvoering van maatregelen, gelet op de effecten van dergelijke maatregelen in vergelijking met de definitieve maatregelen. Als vertraging bij de oplegging van maatregelen schade zou veroorzaken die moeilijk te herstellen zou zijn, moet de Commissie onmiddellijk toepasselijke voorlopige maatregelen kunnen nemen,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Beginselen

1.   Een antidumpingrecht kan worden ingesteld op ieder product ten aanzien waarvan dumping plaatsvindt, wanneer het in de Unie in het vrije verkeer brengen daarvan schade veroorzaakt.

2.   Ten aanzien van een product wordt geacht dumping plaats te vinden indien de prijs van dit product bij uitvoer naar de Unie lager is dan een vergelijkbare prijs die in het kader van normale handelstransacties voor het soortgelijke product voor het land van uitvoer is vastgesteld.

3.   Het land van uitvoer is normaal het land van oorsprong. Het kan ook een tussenland zijn, behalve wanneer, bijvoorbeeld, de betrokken producten enkel door dat land worden doorgevoerd, zij niet in dat land worden vervaardigd of in dat land voor deze producten geen vergelijkbare prijs voorhanden is.

4.   Voor de toepassing van deze verordening wordt onder „soortgelijk product” verstaan een product dat identiek is, dat wil zeggen in ieder opzicht gelijk aan het betrokken product of, bij gebrek aan een dergelijk product, een ander product dat, hoewel het niet in ieder opzicht gelijk is, kenmerken bezit die grote overeenkomst vertonen met die van het betrokken product.

Artikel 2

Vaststelling van dumping

1.   De normale waarde is normaal gebaseerd op de prijzen die door onafhankelijke afnemers in het land van uitvoer in het kader van normale handelstransacties worden betaald of dienen te worden betaald.

Wanneer de exporteur in het land van uitvoer het soortgelijke product niet vervaardigt of niet verkoopt, kan de normale waarde op basis van de prijzen van andere verkopers of producenten worden vastgesteld.

De prijzen die worden toegepast tussen belanghebbenden die kennelijk geassocieerd zijn of met elkaar een compensatieregeling hebben getroffen, mogen niet worden beschouwd als in het kader van normale handelstransacties te zijn toegepast en mogen niet voor de berekening van de normale waarde worden gebruikt, tenzij wordt vastgesteld dat de relatie tussen deze belanghebbenden de prijzen niet heeft beïnvloed.

Om te bepalen of twee partijen geassocieerd zijn, kan rekening worden gehouden met de definitie van verbonden partijen in artikel 127 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie (5).

2.   De normale waarde wordt normaal vastgesteld op basis van de verkoop van het voor gebruik in het binnenland bestemde soortgelijke product indien de op de binnenlandse markt verkochte hoeveelheid ten minste 5 % bedraagt van de naar de Unie verkochte hoeveelheid van het betrokken product, met dien verstande dat een lager percentage mag worden gebruikt, bijvoorbeeld wanneer de toegepaste prijzen representatief voor de betrokken markt worden geacht.

3.   Wanneer het soortgelijke product niet of niet in voldoende hoeveelheden in het kader van normale handelstransacties is verkocht of indien, wegens de bijzondere marktsituatie, deze verkoop geen deugdelijke vergelijking mogelijk maakt, wordt de normale waarde van het soortgelijke product berekend aan de hand van de productiekosten in het land van oorsprong, vermeerderd met een redelijk bedrag voor verkoopkosten, algemene kosten, administratiekosten en winst, of aan de hand van de prijzen bij uitvoer naar een geschikt derde land in het kader van normale handelstransacties, mits deze prijzen representatief zijn.

Een bijzondere marktsituatie voor het betrokken product in de zin van de eerste alinea wordt onder meer geacht aanwezig te zijn wanneer de prijzen kunstmatig laag zijn, wanneer er een aanzienlijke ruilhandel is of wanneer er niet-commerciële regelingen zijn voor de be- of verwerking van goederen.

4.   De verkoop van het soortgelijke product op de binnenlandse markt van het land van uitvoer of de verkoop bij uitvoer naar een derde land tegen prijzen die lager zijn dan de (vaste en variabele) productiekosten per eenheid, vermeerderd met verkoopkosten, administratiekosten en algemene kosten, mag uitsluitend worden beschouwd als verkoop die, wegens de prijs, niet in het kader van normale handelstransacties heeft plaatsgevonden en bij de vaststelling van de normale waarde buiten beschouwing wordt gelaten, indien wordt vastgesteld dat een dergelijke verkoop over een langere periode en in aanzienlijke hoeveelheden plaatsvindt tegen prijzen die het niet mogelijk maken binnen een redelijke termijn alle kosten terug te verdienen.

Prijzen die op het tijdstip van de verkoop beneden de kostprijs liggen, doch hoger zijn dan de gewogen gemiddelde kostprijs in het onderzoektijdvak, worden geacht toereikend te zijn om de betrokken producenten in staat te stellen hun kosten binnen een redelijke termijn terug te verdienen.

De langere periode bedraagt normaal één jaar, doch in geen geval minder dan zes maanden; de verkoop beneden de kostprijs per eenheid wordt geacht in aanzienlijke hoeveelheden binnen deze periode te hebben plaatsgevonden, wanneer wordt vastgesteld dat de gewogen gemiddelde verkoopprijs lager is dan de gewogen gemiddelde kostprijs per eenheid of dat de hoeveelheid die beneden de kostprijs per eenheid is verkocht, niet minder dan 20 % bedraagt van de hoeveelheid die voor de vaststelling van de normale waarde in aanmerking wordt genomen.

5.   De kosten worden normaal berekend aan de hand van de administratie van diegene waarop het onderzoek betrekking heeft, mits deze wordt gevoerd overeenkomstig de algemeen aanvaarde boekhoudkundige beginselen van het betrokken land en wordt aangetoond, dat deze een redelijk beeld geeft van de aan de vervaardiging en de verkoop van het betrokken product verbonden kosten.

Indien de administratie van de betrokkene geen redelijk beeld geeft van de kosten in verband met de productie en de verkoop van het onderzochte product, worden deze gecorrigeerd of vastgesteld aan de hand van de kosten van producenten of exporteurs in hetzelfde land of, wanneer dergelijke gegevens niet beschikbaar zijn of niet kunnen worden gebruikt, op een andere redelijke basis, zoals aan de hand van gegevens over andere representatieve markten.

Al het voorgelegde bewijsmateriaal betreffende de correcte kostenallocatie wordt in aanmerking genomen, op voorwaarde dat wordt aangetoond dat deze methode van kostenallocatie ook in het verleden is gebruikt. Bij gebreke van een geschiktere methode, wordt de voorkeur gegeven aan kostenallocatie op basis van de omzet. Tenzij bij de in deze alinea bedoelde kostenallocatie hiermede reeds rekening is gehouden, worden de kosten op passende wijze gecorrigeerd voor eenmalige kostenelementen die aan de toekomstige en/of de huidige productie worden toegerekend.

Wanneer de kosten voor een gedeelte van de terugverdientijd zijn beïnvloed door het gebruik van nieuwe productievoorzieningen die aanzienlijke nieuwe investeringen vereisen en door een lage bezettingsgraad ten gevolge van het starten, geheel of ten dele binnen het onderzoektijdvak, van nieuwe productieprocessen, zijn de gemiddelde kosten voor de startfase de kosten die overeenkomstig de bovenstaande allocatiemethoden aan het einde van deze fase van toepassing zijn en worden zij op dat niveau, voor de betrokken periode, in de in lid 4, tweede alinea, bedoelde gewogen gemiddelde kosten opgenomen. Bij de bepaling van de duur van een startfase wordt rekening gehouden met de situatie waarin de betrokken producent of exporteur zich bevindt, met dien verstande dat deze fase niet langer mag zijn dan een passend gedeelte van het begin van de terugverdientijd. Bij deze aanpassing voor de gedurende het onderzoektijdvak gemaakte kosten wordt rekening gehouden met informatie betreffende de startfase die zich verder uitstrekt dan dit tijdvak, op voorwaarde dat zij vóór de controlebezoeken en binnen drie maanden na de opening van het onderzoek wordt verstrekt.

6.   De bedragen voor verkoopkosten, algemene kosten, administratiekosten en winst worden gebaseerd op feitelijke gegevens over de productie en de verkoop van het soortgelijke product, in het kader van normale handelstransacties, door de exporteur of de producent op wie het onderzoek betrekking heeft. Wanneer deze bedragen niet op de bovenomschreven grondslag kunnen worden vastgesteld, mogen zij worden vastgesteld op basis van:

a)

het gewogen gemiddelde van de werkelijke bedragen die voor andere bij het onderzoek betrokken exporteurs of producenten zijn vastgesteld in verband met de vervaardiging en de verkoop van het soortgelijke product op de binnenlandse markt van het land van oorsprong;

b)

de werkelijke bedragen die in het kader van normale handelstransacties voor de betrokken exporteur of producent op de binnenlandse markt van het land van oorsprong van toepassing zijn bij de productie en de verkoop van dezelfde algemene categorie van producten;

c)

elke andere redelijke methode, mits het aldus vastgestelde bedrag voor winst niet hoger is dan de winst die andere exporteurs of producenten gewoonlijk maken bij de verkoop van producten van dezelfde algemene categorie op de binnenlandse markt van het land van oorsprong.

7.

a)

Bij invoer uit landen zonder markteconomie (6) wordt de normale waarde vastgesteld aan de hand van de prijs of de berekende waarde in een land met markteconomie of aan de hand van de prijs bij uitvoer uit een dergelijk derde land naar andere landen, waaronder de Unie of, indien dit niet mogelijk is, op een andere redelijke grondslag zoals de werkelijk betaalde of te betalen prijs van het soortgelijke product in de Unie, indien nodig verhoogd met een redelijke winstmarge.

Een geschikt derde land met een markteconomie wordt op redelijke wijze geselecteerd, met inachtneming van alle betrouwbare gegevens die op het tijdstip van de selectie beschikbaar zijn. Voorts wordt rekening gehouden met termijnen. In voorkomend geval wordt gebruikgemaakt van een derde land met markteconomie dat bij hetzelfde onderzoek betrokken is.

De naam van het voorziene derde land met een markteconomie wordt de bij het onderzoek betrokken partijen, kort na de inleiding van de procedure medegedeeld. Zij hebben tien dagen de tijd om opmerkingen te maken.

b)

Bij antidumpingonderzoeken betreffende producten uit de Volksrepubliek China, Vietnam en Kazachstan en landen met staatshandel die op het tijdstip van de opening van het onderzoek lid zijn van de WTO, wordt de normale waarde vastgesteld overeenkomstig de leden 1 tot en met 6, indien naar aanleiding van met bewijsmateriaal gestaafde verzoeken van een of meer producenten bij wie een onderzoek moet worden ingesteld, overeenkomstig de onder c) vermelde criteria en procedures wordt aangetoond dat deze producent of producenten het betrokken soortgelijke product op marktvoorwaarden vervaardigen en verkopen. Indien dit niet het geval is, is het bepaalde onder a) van toepassing.

c)

De onder b) bedoelde verzoeken moeten schriftelijk worden ingediend en voldoende bewijs bevatten van het feit dat de producenten op marktvoorwaarden opereren, dat wil zeggen, wanneer:

besluiten van bedrijven inzake prijzen, kosten en productiemiddelen, met inbegrip van bijvoorbeeld grondstoffen, kosten van technologie en arbeid, productie, verkoop en investeringen worden genomen als reactie op marktsignalen van vraag en aanbod, en zonder staatsinmenging van betekenis op dat punt, en kosten van de belangrijkste productiemiddelen hoofdzakelijk de marktwaarde weergeven;

bedrijven beschikken over een duidelijke basisboekhouding die onder controle staat van een onafhankelijke instantie in overeenstemming met de hiervoor internationaal geldende normen en die alle terreinen bestrijkt;

de productiekosten en financiële situatie van bedrijven niet onderhevig zijn aan verstoringen van betekenis die nog voortvloeien uit het vroegere systeem zonder markteconomie, in het bijzonder met betrekking tot depreciatie van activa, andere afschrijvingen, ruilhandel en betaling middels schuldvergelijking;

de betrokken bedrijven onderworpen zijn aan faillissements- en eigendomswetten die juridische zekerheid en stabiliteit verschaffen voor het voeren van een bedrijf;

omrekening van munteenheden geschiedt tegen de marktkoers.

Binnen normaliter zeven maanden maar uiterlijk binnen acht maanden na de inleiding van de procedure, wordt, nadat de industrie van de Unie in de gelegenheid is gesteld opmerkingen te maken, vastgesteld of de producent voldoet aan de in dit punt bedoelde criteria. Deze vaststelling blijft gedurende de hele procedure van kracht. De Commissie verstrekt de lidstaten informatie betreffende haar onderzoek van de naar aanleiding van punt b) ingediende klachten normaliter binnen 28 weken nadat het onderzoek is geopend.

d)

Wanneer de Commissie haar onderzoek overeenkomstig artikel 17 heeft beperkt, wordt een vaststelling overeenkomstig de punten b) en c) van dit lid beperkt tot de partijen die in het onderzoek zijn opgenomen en elke producent die overeenkomstig artikel 17, lid 3, een individuele behandeling krijgt.

8.   De uitvoerprijs is de werkelijk betaalde of te betalen prijs van het product dat vanuit het land van uitvoer met het oog op uitvoer naar de Unie wordt verkocht.

9.   Wanneer geen uitvoerprijs voorhanden is of deze onbetrouwbaar blijkt wegens het bestaan van een associatie of een compensatieregeling tussen de exporteur en de importeur of een derde partij, mag de uitvoerprijs worden samengesteld op basis van de prijs waartegen de ingevoerde producten voor het eerst aan een onafhankelijke afnemer worden doorverkocht of, indien de producten niet aan een onafhankelijke afnemer worden doorverkocht of niet worden doorverkocht in de staat waarin zij zijn ingevoerd, op elke redelijke grondslag.

In die gevallen wordt voor alle tussen de invoer en wederverkoop gemaakte kosten, met inbegrip van rechten en heffingen, en voor winst een correctie toegepast, teneinde een betrouwbare uitvoerprijs franco grens Unie vast te stellen.

De elementen waarvoor een correctie wordt toegepast, omvatten die welke gewoonlijk door een importeur worden gedragen, doch worden betaald door een partij binnen of buiten de Unie die kennelijk met de importeur of de exporteur is geassocieerd of met deze een compensatieregeling heeft. Zij omvatten met name de gebruikelijke kosten van vervoer, verzekering, lading, overlading, lossing, en bijkomende kosten, evenals de douanerechten, alle antidumpingrechten en andere belastingen die in het land van invoer verschuldigd zijn uit hoofde van de invoer of de verkoop van de goederen, alsmede een redelijke marge voor verkoopkosten, algemene kosten, administratiekosten en winst.

10.   De uitvoerprijs wordt op billijke wijze met de normale waarde vergeleken. Deze vergelijking geschiedt in hetzelfde handelsstadium, voor verkopen op zo dicht mogelijk bij elkaar liggende data en met inachtneming van andere verschillen die van invloed zijn op de vergelijkbaarheid van de prijzen. Wanneer de vastgestelde normale waarde en de uitvoerprijs niet op deze grondslag kunnen worden vergeleken, wordt door middel van correcties, naar gelang van de bijzondere kenmerken van elke zaak, rekening gehouden met verschillen tussen factoren waarvan wordt beweerd en aangetoond dat zij van invloed op de prijzen zijn en, dientengevolge, op de vergelijkbaarheid daarvan. Hierbij dienen dubbele correcties te worden vermeden, in het bijzonder wat de kortingen, rabatten, hoeveelheden en het handelsstadium betreft. Wanneer aan de gestelde voorwaarden is voldaan, kunnen correcties worden toegepast voor de hierna volgende factoren:

a)

Fysieke kenmerken

Er wordt een correctie toegepast voor verschillen in fysieke kenmerken van het betrokken product. Het bedrag van de correctie komt overeen met een redelijke raming van de marktwaarde van het verschil.

b)

Invoerheffingen en indirecte belastingen

De normale waarde wordt gecorrigeerd voor een bedrag dat overeenkomt met alle invoerheffingen of indirecte belastingen die op een soortgelijk product en de fysiek daarin verwerkte materialen worden geheven, wanneer dat bestemd is voor verbruik in het land van uitvoer, en die voor het naar de Unie uitgevoerde product niet worden geïnd of worden terugbetaald.

c)

Kortingen, rabatten en hoeveelheden

Er wordt een correctie toegepast voor verschillen in kortingen en rabatten, met inbegrip van die welke worden toegekend voor verschillen in hoeveelheden, indien deze naar behoren zijn gekwantificeerd en rechtstreeks met de betrokken verkoop verband houden. Tevens kan een correctie voor uitgestelde kortingen en rabatten worden toegepast indien het verzoek daartoe gebaseerd is op een gevestigd gebruik in vroegere perioden, waaronder de inachtneming van de voorwaarden voor de toekenning van kortingen of rabatten.

d)

Handelsstadium

i)

Er wordt een correctie toegepast voor verschillen in handelsstadium, met inbegrip van de verschillen die voortvloeien uit OEM (original equipment manufacturers)-verkopen, wanneer, met betrekking tot de distributiekanalen van beide markten, wordt aangetoond, dat de uitvoerprijs, die een samengestelde uitvoerprijs kan zijn, in een ander handelsstadium dan de normale waarde wordt gehanteerd en het verschil tussen beide de vergelijkbaarheid van de prijzen heeft beïnvloed, hetgeen dient te blijken uit permanente en duidelijke verschillen tussen de functies die de verkoper vervult en de prijzen die hij hanteert in de onderscheiden handelsstadia op de binnenlandse markt van het land van uitvoer. De omvang van de correctie is op de marktwaarde van het verschil gebaseerd.

ii)

Wanneer evenwel in niet onder i) genoemde gevallen een bestaand verschil in handelsstadium niet kan worden gekwantificeerd bij ontstentenis van de relevante stadia op de binnenlandse markt van de uitvoerende landen, of indien bepaalde functies klaarblijkelijk betrekking hebben op andere handelsstadia dan het in de vergelijking gebruikte stadium, kan een speciale correctie worden toegepast.

e)

Vervoer, verzekering, lading, overlading, lossing en aanverwante kosten

Er wordt een correctie toegepast voor verschillen in kosten die rechtstreeks verband houden met de overbrenging van het product van de bedrijfsruimten van de exporteur naar een onafhankelijke afnemer wanneer dergelijke kosten in de prijzen zijn begrepen. Deze kosten omvatten de kosten van vervoer, verzekering, lading, overlading, lossing en aanverwante kosten.

f)

Verpakking

Er wordt een correctie toegepast voor verschillen in de kosten die rechtstreeks verband houden met het verpakken van het betrokken product.

g)

Krediet

Er wordt een correctie toegepast voor verschillen in de kosten van de kredieten die voor de verkoop van de betrokken producten zijn verleend, voor zover deze factor bij de vaststelling van de prijzen in aanmerking wordt genomen.

h)

Kosten van dienstverlening na verkoop

Er wordt een correctie toegepast voor verschillen in de directe kosten in verband met waarborgen, garanties, technische bijstand en dienstverlening waarin de wet en/of het verkoopcontract voorzien.

i)

Commissies

Er wordt een correctie toegepast voor verschillen in de commissies die in verband met de verkoop van de betrokken producten worden betaald.

Onder „commissies” wordt ook verstaan de marge van een handelaar die in het product of het soortgelijke product handelt indien de functies van deze handelaar vergelijkbaar zijn met die van een op commissiebasis werkende agent.

j)

Omrekening van valuta

Wanneer ten behoeve van de prijsvergelijking valuta dienen te worden omgerekend, wordt daarvoor de wisselkoers op de datum van verkoop gebruikt. Wanneer echter de verkoop van vreemde valuta op de termijnmarkt rechtstreeks aan de betrokken verkoop voor uitvoer is gekoppeld, wordt de bij de termijnverkoop gebruikte wisselkoers toegepast. De datum van verkoop is normaal de factuurdatum. Indien evenwel de datum van het contract, van de kooporder of van de orderbevestiging meer in overeenstemming is met de verkoopvoorwaarden, mag één van deze data worden gebruikt. Met wisselkoersschommelingen wordt geen rekening gehouden en exporteurs hebben 60 dagen de tijd om met duurzame veranderingen van de wisselkoersen gedurende het onderzoektijdvak rekening te houden.

k)

Anderen factoren

Er kunnen ook correcties worden toegepast voor verschillen voor andere factoren dan vermeld onder a) tot en met j), indien wordt aangetoond dat die van invloed zijn op de prijsvergelijking als bedoeld in dit lid, met name wanneer klanten bij voortduring verschillende prijzen op de binnenlandse markt betalen ten gevolge van deze factoren.

11.   Onder voorbehoud van de relevante bepalingen betreffende de billijke vergelijking, wordt het bestaan van dumpingmarges in het onderzoektijdvak normaal vastgesteld door vergelijking van een gewogen gemiddelde normale waarde met een gewogen gemiddelde prijs van alle vergelijkbare exporttransacties naar de Unie of door vergelijking, per transactie, van de afzonderlijke normale waarden en de afzonderlijke prijzen bij uitvoer naar de Unie. Een op een gewogen gemiddelde gebaseerde normale waarde mag evenwel met de prijzen van alle afzonderlijke uitvoertransacties naar de Unie worden vergeleken indien de uitvoerprijzen voor de verschillende afnemers, gebieden of tijdvakken sterk uiteenlopen en de in de eerste zin omschreven methoden ontoereikend zouden zijn om de dumping volledig tot uitdrukking te brengen. De bepalingen van dit lid vormen geen beletsel voor het gebruik van de steekproefmethode overeenkomstig artikel 17.

12.   De dumpingmarge is het bedrag waarmee de normale waarde de uitvoerprijs overschrijdt. Wanneer dumpingmarges variëren, kan een gewogen gemiddelde dumpingmarge worden vastgesteld.

Artikel 3

Vaststelling van schade

1.   Voor de toepassing van deze verordening wordt onder „schade”, tenzij anders bepaald, verstaan aanmerkelijke schade voor een bedrijfstak van de Unie, dreiging van aanmerkelijke schade voor een bedrijfstak van de Unie of aanmerkelijke vertraging van de vestiging van een dergelijke bedrijfstak en wordt dit begrip overeenkomstig de bepalingen van dit artikel uitgelegd.

2.   De vaststelling van schade is gebaseerd op positief bewijsmateriaal en houdt een objectief onderzoek in van:

a)

de omvang van de invoer met dumping en de gevolgen daarvan voor de prijzen van soortgelijke producten in de Unie, en

b)

de gevolgen van deze invoer voor de bedrijfstak van de Unie.

3.   Wat de omvang van de invoer met dumping betreft, wordt nagegaan of deze, in absolute cijfers dan wel in verhouding tot de productie of het verbruik in de Unie, aanzienlijk is toegenomen. Wat de weerslag van de invoer met dumping op de prijzen betreft, wordt nagegaan of een aanzienlijke prijsonderbieding door het met dumping ingevoerde product ten opzichte van de prijzen van soortgelijke producten van de bedrijfstak van de Unie heeft plaatsgevonden, dan wel of deze invoer de prijzen op enige andere wijze sterk drukt of een aanzienlijke belemmering vormt voor prijsverhogingen die zonder deze invoer hadden plaatsgevonden, met dien verstande dat geen van deze factoren op zich, noch verscheidene van deze factoren tezamen noodzakelijkerwijze doorslaggevend is of zijn.

4.   Wanneer de invoer van een product uit meer dan één land terzelfder tijd aan een antidumpingonderzoek wordt onderworpen, worden de gevolgen van deze invoer uitsluitend cumulatief beoordeeld indien wordt vastgesteld, dat:

a)

de dumpingmarge voor het uit elk land ingevoerde product meer dan minimaal is in de zin van artikel 9, lid 3, en de uit elk land ingevoerde hoeveelheid niet te verwaarlozen is, en

b)

een cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de invoer gezien de concurrentieverhoudingen tussen de ingevoerde producten onderling en tussen de ingevoerde producten en het soortgelijke product uit de Unie, opportuun is.

5.   Het onderzoek naar de gevolgen van de invoer met dumping voor de betrokken bedrijfstak van de Unie omvat een beoordeling van alle relevante economische factoren en indicatoren die op de situatie van die bedrijfstak van invloed zijn, zoals het feit dat een bedrijfstak nog steeds herstellende is van de gevolgen van invoer met dumping of subsidiëring die in het verleden heeft plaatsgevonden; de werkelijke hoogte van de dumpingmarge; de werkelijke en potentiële daling van de verkoop, de winst, de productie, het marktaandeel, de productiviteit, de rentabiliteit en de bezettingsgraad; de factoren die van invloed zijn op de prijzen in de Unie; de werkelijke en potentiële negatieve gevolgen voor de „cash flow”, de voorraden, de werkgelegenheid, de lonen, de groei en het vermogen om kapitaal of investeringen aan te trekken. Deze lijst is niet limitatief, noch zijn één of meer van deze factoren noodzakelijkerwijze doorslaggevend.

6.   Aan de hand van het overeenkomstig lid 2 voorgelegde relevante bewijsmateriaal moet worden aangetoond, dat de invoer met dumping schade in de zin van deze verordening veroorzaakt. Hierbij moet meer in het bijzonder worden aangetoond, dat de overeenkomstig lid 3 vastgestelde omvang en/of prijzen de in lid 5 omschreven gevolgen hebben voor de bedrijfstak van de Unie en dat deze gevolgen als aanmerkelijk kunnen worden aangemerkt.

7.   Andere gekende factoren dan de invoer met dumping die de bedrijfstak van de Unie terzelfder tijd schade toebrengen, worden ook onderzocht, om te voorkomen dat de door deze andere factoren veroorzaakte schade overeenkomstig het bepaalde in lid 6 aan de invoer met dumping wordt toegeschreven. Relevant in dit verband zijn onder andere: de hoeveelheden en de prijzen van de niet tegen dumpingprijzen verkochte invoer; een inkrimping van de vraag of wijzigingen in het consumentengedrag; handelsbeperkende praktijken van en de concurrentie tussen buitenlandse producenten en producenten in de Unie; technologische ontwikkelingen en de exportprestaties, en productiviteit van de bedrijfstak van de Unie.

8.   De gevolgen van de invoer met dumping worden beoordeeld met betrekking tot de productie van het soortgelijke product door de bedrijfstak van de Unie, mits de beschikbare gegevens een duidelijk onderscheid van deze productie aan de hand van criteria zoals het productieproces, de omzet en de winst van de producenten, mogelijk maken. Is deze productie niet op bovenomschreven wijze te onderscheiden, dan worden de gevolgen van de invoer met dumping beoordeeld aan de hand van een onderzoek van de kleinste groep of het kleinste assortiment producten waartoe het soortgelijke product behoort en waarover de nodige gegevens kunnen worden verkregen.

9.   De vaststelling dat aanmerkelijke schade dreigt, is op feiten gebaseerd en niet enkel op veronderstellingen, ramingen of vage mogelijkheden. De verandering van omstandigheden waardoor een situatie zou ontstaan waarin dumping schade veroorzaakt, moet duidelijk zijn te voorzien en moet ophanden zijn.

Ten behoeve van de vaststelling van dreigende aanmerkelijke schade worden onder meer de volgende factoren in aanmerking genomen:

a)

een aanzienlijke toename van de invoer met dumping op de markt van de Unie waardoor de invoer waarschijnlijk nog aanzienlijk in omvang zal toenemen;

b)

er is voldoende vrij beschikbare productiecapaciteit van de exporteur of een aanmerkelijke toename daarvan in de nabije toekomst, waardoor de uitvoer met dumping naar de Unie waarschijnlijk nog aanzienlijk zal toenemen waarbij evenwel rekening moet worden gehouden met de beschikbaarheid van andere exportmarkten die de extra voor uitvoer beschikbare hoeveelheden kunnen absorberen;

c)

het feit dat de producten al dan niet worden ingevoerd tegen prijzen die een sterke druk op de binnenlandse prijzen zullen uitoefenen of een stijging van deze prijzen zullen verhinderen en de vraag naar importproducten vermoedelijk nog zullen doen toenemen;

d)

de bestaande voorraad van het product waarop het onderzoek betrekking heeft.

Geen van deze factoren behoeft op zich doorslaggevend te zijn, maar alle in aanmerking genomen factoren tezamen moeten als dusdanig tot de conclusie leiden, dat de invoer met dumping op korte termijn zal toenemen en dat deze invoer, tenzij beschermende maatregelen worden genomen, aanmerkelijke schade zal veroorzaken.

Artikel 4

Omschrijving van het begrip „bedrijfstak van de Unie”

1.   Voor de toepassing van deze verordening wordt onder „bedrijfstak van de Unie” verstaan de gezamenlijke producenten in de Unie van soortgelijke producten of diegenen van deze producenten wier gezamenlijke productie van de betrokken producten een groot deel van de totale productie van deze producten in de Unie als omschreven in artikel 5, lid 4, uitmaakt, met dien verstande dat:

a)

wanneer producenten met exporteurs of importeurs zijn verbonden, of zelf importeur zijn van het product waarvan naar beweren dumping plaatsvindt, onder „bedrijfstak van de Unie” de overige producenten kunnen worden verstaan;

b)

in uitzonderlijke omstandigheden, het grondgebied van de Unie, wat de betrokken productie betreft, in twee of meer concurrerende markten kan worden verdeeld en de producenten binnen elke markt als een afzonderlijke bedrijfstak kunnen worden beschouwd indien:

i)

de producenten binnen die markt hun gehele of nagenoeg hun gehele productie van het betrokken product op die markt verkopen, en

ii)

aan de vraag op die markt niet in aanzienlijke mate wordt voldaan door elders in de Unie gevestigde producenten van het betrokken product.

In deze omstandigheden kan zelfs tot het bestaan van schade worden geconcludeerd indien een groot deel van de totale bedrijfstak van de Unie geen schade lijdt, mits de invoer met dumping op deze afzonderlijke markt is geconcentreerd en bovendien die invoer met dumping de producenten van de gehele of vrijwel de gehele productie op die markt schade veroorzaakt.

2.   Voor de toepassing van lid 1 worden producenten uitsluitend geacht met exporteurs of importeurs te zijn verbonden indien:

a)

één van hen rechtstreeks of onrechtstreeks zeggenschap over de anderen heeft;

b)

een derde persoon rechtstreeks of onrechtstreeks zeggenschap over hen beiden heeft, of

c)

zij tezamen rechtstreeks of onrechtstreeks zeggenschap over een derde persoon hebben, voor zover er redenen zijn om aan te nemen of te vermoeden, dat de betrokken producent zich door deze relatie anders gedraagt dan niet verbonden producenten.

Voor de toepassing van dit lid wordt een persoon geacht zeggenschap over een andere persoon te hebben wanneer hij rechtens of feitelijk in een positie is het handelen van de andere persoon te beperken of te leiden.

3.   Wanneer onder „bedrijfstak van de Unie” de producenten in een bepaald gebied worden verstaan, wordt de exporteurs gelegenheid gegeven overeenkomstig artikel 8 verbintenissen voor het betrokken gebied aan te bieden. In dat geval wordt bij de beoordeling van het belang van de Unie in het bijzonder rekening gehouden met het belang van dat gebied. Indien niet onmiddellijk een passende verbintenis wordt aangeboden of indien de in artikel 8, leden 9 en 10, omschreven situatie zich voordoet, kan voor de Unie in haar geheel een voorlopig of definitief recht worden opgelegd. In dergelijke gevallen kunnen de rechten, indien zulks in de praktijk uitvoerbaar is, tot specifieke producenten of exporteurs worden beperkt.

4.   De bepalingen van artikel 3, lid 8, zijn op dit artikel van toepassing.

Artikel 5

Inleiding van de procedure

1.   Behoudens het bepaalde in lid 6, wordt een onderzoek naar het bestaan, de omvang en de gevolgen van dumping geopend naar aanleiding van een schriftelijke klacht die door een natuurlijke persoon of een rechtspersoon of een vereniging zonder rechtspersoonlijkheid namens een bedrijfstak van de Unie wordt ingediend.

De klacht kan worden ingediend bij de Commissie of bij een lidstaat, die deze aan de Commissie doet toekomen. De Commissie doet de lidstaten een afschrift toekomen van elke klacht die zij ontvangt. De klacht wordt geacht te zijn ingediend op de eerste werkdag volgende op de dag van bezorging bij de Commissie als aangetekend poststuk of de dag van afgifte van een ontvangstbewijs door de Commissie.

Wanneer geen klacht wordt ingediend maar een lidstaat over voldoende bewijsmateriaal inzake dumping en daaruit voortvloeiende schade voor een bedrijfstak van de Unie beschikt, doet hij dit bewijsmateriaal onmiddellijk aan de Commissie toekomen.

2.   Een klacht overeenkomstig lid 1 behoort bewijsmateriaal te bevatten ten aanzien van dumping, schade en het oorzakelijke verband tussen de beweerde invoer met dumping en de gestelde schade. De klacht behoort alle navolgende gegevens te bevatten waarover de klager redelijkerwijze beschikt:

a)

de identiteit van de klager en de omvang en de waarde van het soortgelijke product dat de klager in de Unie vervaardigt. Wordt namens de bedrijfstak van de Unie een schriftelijke klacht ingediend, dan wordt deze bedrijfstak daarin omschreven door middel van een lijst van alle bekende producenten van het soortgelijke product in de Unie (of verenigingen van producenten van het soortgelijke product in de Unie) en, voor zover mogelijk, een opgave van de hoeveelheid en de waarde van het soortgelijke product dat door deze producenten in de Unie wordt vervaardigd;

b)

een volledige omschrijving van het naar beweren met dumping ingevoerde product, de naam van het betrokken land of de betrokken landen van oorsprong of uitvoer, de identiteit van elke bekende exporteur of buitenlandse producent en een lijst van bekende personen die het betrokken product invoeren;

c)

de prijzen waartegen het betrokken product voor verbruik op de binnenlandse markt van het land of de landen van oorsprong of uitvoer wordt verkocht (of, indien van toepassing, de prijzen waartegen het product vanuit het land of de landen van oorsprong of uitvoer naar een of meer derde landen wordt verkocht, of de door berekening vastgestelde waarde van het product), alsmede de uitvoerprijzen of, indien van toepassing, de prijzen waartegen het product voor het eerst aan een onafhankelijke afnemer in de Unie wordt wederverkocht;

d)

gegevens omtrent de veranderingen in de omvang van de beweerde invoer met dumping, de weerslag van deze invoer op de prijzen van het soortgelijke product op de markt van de Unie en de weerslag van de invoer op de bedrijfstak van de Unie, zoals blijkt uit relevante factoren en indicatoren met betrekking tot de situatie van de bedrijfstak van de Unie, waaronder die welke zijn genoemd in artikel 3, leden 3 en 5.

3.   De Commissie onderzoekt, voor zover mogelijk, de juistheid en de toereikendheid van het in de klacht vermelde bewijsmateriaal teneinde vast te stellen of dit voldoende is om de opening van een onderzoek te rechtvaardigen.

4.   Een onderzoek op grond van lid 1 wordt eerst geopend nadat aan de hand van een onderzoek naar de mate waarin de klacht door de producenten van het soortgelijke product in de Unie wordt gesteund dan wel betwist wordt, is vastgesteld dat deze door of namens de bedrijfstak van de Unie is ingediend. De klacht wordt geacht „door of namens de bedrijfstak van de Unie te zijn ingediend” indien zij wordt gesteund door de producenten in de Unie wier gezamenlijke productie meer dan 50 % bedraagt van de totale productie van het soortgelijke product dat wordt vervaardigd door dat deel van de bedrijfstak van de Unie dat zich voor of tegen de klacht heeft uitgesproken. Er wordt evenwel geen onderzoek geopend wanneer de producenten in de Unie die de klacht uitdrukkelijk steunen, minder dan 25 % van de totale productie van het soortgelijke product door de bedrijfstak van de Unie voor hun rekening nemen.

5.   De autoriteiten geven aan de met het oog op de opening van het onderzoek ingediende klacht geen bekendheid voordat het besluit tot opening van een onderzoek is genomen. Na ontvangst van een door het nodige bewijsmateriaal gestaafde klacht en vóór de opening van een onderzoek wordt de overheid van het betrokken land van uitvoer op de hoogte gebracht.

6.   Indien de Commissie in bijzondere omstandigheden besluit een onderzoek te openen, zonder dat een daartoe strekkende schriftelijke klacht van of namens de bedrijfstak van de Unie is ontvangen, wordt hiertoe slechts overgegaan indien er voldoende bewijs is voor het bestaan van dumping, schade en een oorzakelijk verband, zoals bedoeld in lid 2, om de opening van het onderzoek te rechtvaardigen. De Commissie doet de lidstaten informatie toekomen zodra zij heeft besloten dat het nodig is dit onderzoek te openen.

7.   Bij het besluit om al dan niet een onderzoek te openen wordt het bewijsmateriaal ten aanzien van dumping en schade terzelfder tijd in overweging genomen. Een klacht wordt afgewezen wanneer er onvoldoende bewijs van dumping of schade is om voortzetting van de procedure te rechtvaardigen. Er worden geen procedures ingeleid tegen landen waarvan de invoer een marktaandeel van minder dan 1 % bedraagt, tenzij die landen tezamen ten minste 3 % van het verbruik in de Unie voor hun rekening nemen.

8.   De klacht kan vóór de opening van het onderzoek worden ingetrokken, in welk geval zij wordt geacht niet te zijn ingediend.

9.   Wanneer duidelijk is dat er voldoende bewijsmateriaal is om de inleiding van een procedure te rechtvaardigen, gaat de Commissie binnen 45 dagen na de datum van indiening van de klacht daartoe over en maakt zij dit in het Publicatieblad van de Europese Unie bekend. Wanneer onvoldoende bewijsmateriaal is ingediend, wordt de klager daarvan in kennis gesteld binnen 45 dagen na de datum waarop de klacht bij de Commissie is ingediend. De Commissie verstrekt de lidstaten informatie betreffende haar onderzoek van de klacht normaliter binnen 21 dagen nadat de klacht bij de Commissie is ingediend.

10.   In het bericht van inleiding van de procedure wordt de opening van een onderzoek aangekondigd, worden het betrokken product en de betrokken landen bekendgemaakt, wordt een samenvatting gegeven van de ontvangen informatie en wordt vermeld dat alle relevante informatie aan de Commissie dient te worden meegedeeld.

Voorts worden in dit bericht de termijnen bekendgemaakt waarbinnen belanghebbenden zich kenbaar kunnen maken, hun standpunt schriftelijk naar voren kunnen brengen en de inlichtingen kunnen verstrekken wanneer dit standpunt en deze inlichtingen tijdens het onderzoek in aanmerking moeten worden genomen. Tevens wordt hierin de termijn bekendgemaakt, waarbinnen belanghebbenden kunnen verzoeken overeenkomstig artikel 6, lid 5, door de Commissie te worden gehoord.

11.   De Commissie stelt de haar bekende betrokken exporteurs en importeurs en representatieve verenigingen van importeurs en exporteurs evenals de vertegenwoordigers van het land van uitvoer en de klagers ervan in kennis dat de procedure is ingeleid en zendt de volledige tekst van de overeenkomstig lid 1 ontvangen schriftelijke klacht, met inachtneming van de verplichting tot bescherming van vertrouwelijke informatie, aan de bekende exporteurs en de autoriteiten van het land van uitvoer en stelt deze tekst op hun verzoek aan de andere belanghebbenden ter beschikking. Wanneer het aantal betrokken exporteurs bijzonder groot is, mag de volledige tekst van de schriftelijke klacht enkel aan de autoriteiten van het land van uitvoer of aan de betrokken handelsvereniging worden gezonden.

12.   Een antidumpingonderzoek mag de inklaringsprocedures van de douane niet hinderen.

Artikel 6

Het onderzoek

1.   Na de inleiding van de procedure maakt de Commissie, in samenwerking met de lidstaten, een aanvang met het onderzoek op het vlak van de Unie. Dit onderzoek heeft zowel betrekking op de dumping als op de schade en deze beide elementen worden terzelfder tijd onderzocht.

Om ervoor te zorgen dat de bevindingen representatief zijn, wordt een onderzoektijdvak vastgesteld, dat normaal een onmiddellijk aan de procedure voorafgaande periode van ten minste zes maanden beslaat.

Informatie die betrekking heeft op een na het onderzoektijdvak volgende periode wordt normaal niet in aanmerking genomen.

2.   Belanghebbenden die een bij een antidumpingonderzoek gebruikte vragenlijst ontvangen, beschikken over ten minste 30 dagen om deze te beantwoorden. Voor de exporteurs gaat de termijn in op de dag van ontvangst van de vragenlijst, die voor dit doel geacht wordt te zijn ontvangen binnen één week nadat zij de exporteur of de geëigende diplomatieke vertegenwoordiger van het land van uitvoer is toegezonden. De termijn van 30 dagen kan worden verlengd, op voorwaarde dat rekening wordt gehouden met de voor het onderzoek vastgestelde termijn en dat de belanghebbende zijn verzoek naar behoren motiveert door opgave van de bijzondere omstandigheden waarin hij zich bevindt.

3.   De Commissie kan de lidstaten verzoeken gegevens te verstrekken en de lidstaten nemen alle noodzakelijke maatregelen om aan dit verzoek gevolg te geven.

Zij doen de Commissie de gevraagde gegevens toekomen tezamen met de resultaten van alle inspecties, controles en onderzoeken die zij hebben uitgevoerd.

De Commissie deelt deze gegevens, zowel die van algemeen belang als die welke door een lidstaat zijn gevraagd, aan de lidstaten mede, tenzij het om vertrouwelijke informatie gaat, in welk geval een niet-vertrouwelijke samenvatting wordt toegezonden.

4.   De Commissie kan de lidstaten verzoeken alle noodzakelijke controles en inspecties uit te voeren, in het bijzonder bij importeurs, handelaren en producenten in de Unie, en een onderzoek in te stellen in derde landen, op voorwaarde dat de betrokken ondernemingen hiervoor toestemming geven en de overheid van het betrokken land hiervan officieel in kennis wordt gesteld en geen bezwaar maakt.

De lidstaten nemen alle noodzakelijke maatregelen om aan dergelijke verzoeken van de Commissie te voldoen.

Ambtenaren van de Commissie kunnen op verzoek van de Commissie of van een lidstaat de ambtenaren van de lidstaten in hun werkzaamheden bijstaan.

5.   De belanghebbenden die zich overeenkomstig artikel 5, lid 10, kenbaar hebben gemaakt, worden gehoord indien zij binnen de termijn die in het in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt bericht is vastgesteld, een daartoe strekkend schriftelijk verzoek indienen, waarin zij aantonen dat zij belanghebbenden zijn, voor wie de resultaten van de procedure vermoedelijk consequenties zullen hebben en dat zij geldige redenen hebben om te worden gehoord.

6.   De importeurs, de exporteurs, de vertegenwoordigers van de overheid van het land van uitvoer en de klagers, die zich overeenkomstig artikel 5, lid 10, kenbaar hebben gemaakt, worden op verzoek in de gelegenheid gesteld andere partijen met tegengestelde belangen te ontmoeten, zodat afwijkende standpunten en tegenargumenten naar voren kunnen worden gebracht.

Hierbij dient rekening te worden gehouden met de verplichting tot bescherming van vertrouwelijke informatie en met de wensen van de belanghebbenden.

Geen enkele belanghebbende is verplicht aan een vergadering deel te nemen, noch mag de afwezigheid van een belanghebbende op een bijeenkomst zijn belangen schaden.

Met de overeenkomstig dit lid verstrekte mondelinge informatie wordt rekening gehouden, voor zover zij later in schriftelijke vorm wordt bevestigd.

7.   De klagers, de importeurs, de exporteurs, de representatieve verenigingen van importeurs en exporteurs, de gebruikers en de consumentenorganisaties, die zich overeenkomstig artikel 5, lid 10, kenbaar hebben gemaakt, alsmede de vertegenwoordigers van het land van uitvoer, hebben op schriftelijk verzoek inzage in alle door een bij het onderzoek betrokken partij verstrekte informatie, — doch niet in de interne documenten van de autoriteiten van de Unie of haar lidstaten -, die betrekking heeft op hun zaak, die niet vertrouwelijk is in de zin van artikel 19 en die bij het onderzoek wordt gebruikt.

Deze belanghebbenden mogen opmerkingen maken over vorenbedoelde informatie en met hun opmerkingen moet rekening worden gehouden indien zij met voldoende bewijsmateriaal zijn gestaafd.

8.   Behoudens in de in artikel 18 bedoelde omstandigheden wordt, voor zover mogelijk, gecontroleerd of de door de belanghebbenden verstrekte inlichtingen waarop de bevindingen worden gebaseerd, juist zijn.

9.   Het onderzoek in de overeenkomstig artikel 5, lid 9, ingeleide procedures wordt, voor zover mogelijk, binnen één jaar afgesloten. Het wordt in ieder geval binnen 15 maanden na de opening beëindigd, overeenkomstig artikel 8 of artikel 9 gedane bevindingen.

Artikel 7

Voorlopige maatregelen

1.   Voorlopige rechten kunnen worden ingesteld indien:

a)

een procedure is ingeleid overeenkomstig artikel 5;

b)

hiervan bericht is gegeven en belanghebbenden overeenkomstig artikel 5, lid 10, voldoende in de gelegenheid zijn gesteld inlichtingen te verstrekken en opmerkingen te maken;

c)

er voorlopig is vastgesteld dat dumping plaatsvindt en daaruit schade voor een bedrijfstak van de Unie voortvloeit, en

d)

het belang van de Unie maatregelen ter voorkoming van dergelijke schade noodzakelijk maakt.

Voorlopige rechten worden niet eerder dan 60 dagen en niet later dan negen maanden na de inleiding van de procedure ingesteld.

2.   Het voorlopige antidumpingrecht mag niet hoger zijn dan de voorlopig vastgestelde dumpingmarge en dient lager te zijn dan deze marge indien dit lagere recht toereikend is om de schade aan de bedrijfstak van de Unie weg te nemen.

3.   De voorlopige rechten worden door een zekerheid gewaarborgd waarbij het in het vrije verkeer brengen in de Unie van de betrokken producten afhankelijk is van de bepalingen van een dergelijke zekerheid.

4.   De Commissie stelt voorlopige maatregelen vast volgens de in artikel 15, lid 4, bedoelde procedure.

5.   Wanneer een lidstaat om het onmiddellijke optreden van de Commissie verzoekt en aan de voorwaarden van lid 1 is voldaan, beslist de Commissie binnen ten hoogste vijf werkdagen na de ontvangst van het verzoek, of een voorlopig antidumpingrecht wordt ingesteld.

6.   Een voorlopig recht kan voor zes maanden worden ingesteld en vervolgens met drie maanden worden verlengd, dan wel voor negen maanden worden ingesteld. Het recht kan evenwel uitsluitend worden verlengd of voor een periode van negen maanden ingesteld, indien de exporteurs die een aanzienlijk percentage van de bedrijfstak uitmaken, daarom verzoeken of bij kennisgeving door de Commissie geen bezwaar maken.

Artikel 8

Verbintenissen

1.   Mits er voorlopig is vastgesteld dat dumping plaatsvindt en daaruit schade voortvloeit, kan de Commissie volgens de in artikel 15, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure, overgaan tot aanvaarding van een door een exporteur op vrijwillige basis aangeboden bevredigende verbintenis om zijn prijzen te herzien of de uitvoer met dumping te staken, indien zij ervan overtuigd is dat de schadelijke gevolgen van de dumping hierdoor worden weggenomen.

In dergelijke gevallen en voor de duur van de verbintenis zijn de door de Commissie op grond van artikel 7, lid 1, ingestelde voorlopige rechten of de op grond van artikel 9, lid 4, ingestelde definitieve rechten niet van toepassing op de invoer van de betreffende producten die geproduceerd worden door de ondernemingen die worden genoemd in het besluit van de Commissie tot aanvaarding van verbintenissen, en eventuele wijzigingen daarvan.

De prijzen worden ingevolge deze verbintenissen niet sterker verhoogd dan nodig is om de dumpingmarge te doen verdwijnen, en de prijsverhoging moet lager zijn dan de dumpingmarge als dat toereikend is om de schade voor de bedrijfstak van de Unie weg te nemen.

2.   De Commissie kan zelf verbintenissen voorstellen, maar een exporteur kan niet worden gedwongen hierop in te gaan. Het feit dat een exporteur geen verbintenissen aanbiedt of niet op een voorstel daartoe ingaat, heeft geen enkele invloed op het onderzoek van de zaak.

Niettemin kan worden vastgesteld, dat bij voortzetting van de invoer met dumping de neiging tot schade groter is. Van de exporteurs worden geen verbintenissen gevraagd, noch aanvaard, tenzij voorlopig is vastgesteld dat dumping plaatsvindt en daardoor schade is veroorzaakt.

Behoudens uitzonderlijke omstandigheden kunnen na het verstrijken van de periode waarin overeenkomstig artikel 20, lid 5, opmerkingen kunnen worden gemaakt, geen verbintenissen meer worden aangeboden.

3.   Verbintenissen behoeven niet te worden aanvaard wanneer deze aanvaarding, bijvoorbeeld omdat het aantal feitelijke of potentiële exporteurs te groot is, of om andere redenen, onder meer van algemeen beleid, niet uitvoerbaar is. De betrokken exporteur kan worden medegedeeld om welke redenen wordt overwogen een aangeboden verbintenis af te wijzen en kan gelegenheid worden gegeven hierover opmerkingen te maken. De redenen voor de afwijzing worden in het definitieve besluit uiteengezet.

4.   Partijen die een verbintenis aanbieden, dienen een niet-vertrouwelijke versie daarvan te verschaffen die ter beschikking van de bij het onderzoek betrokken partijen kan worden gesteld.

5.   Wanneer verbintenissen worden aanvaard wordt het onderzoek beëindigd. De Commissie beëindigt het onderzoek volgens de in artikel 15, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

6.   Worden de verbintenissen aanvaard, dan wordt het onderzoek naar dumping en schade op normale wijze voltooid. Indien in een dergelijk geval wordt vastgesteld, dat er geen dumping of schade is, komt de verbintenis automatisch te vervallen, behalve wanner een dergelijke vaststelling grotendeels het gevolg is van het bestaan van een verbintenis. In dergelijke gevallen kan worden verlangd, dat een verbintenis gedurende een redelijke termijn wordt gehandhaafd.

Ingeval wordt vastgesteld dat zich dumping en schade voordoen, wordt de verbintenis gehandhaafd overeenkomstig de eraan verbonden voorwaarden en de bepalingen van deze verordening.

7.   De Commissie eist van elke exporteur van wie een verbintenis is aanvaard, dat hij op gezette tijden inlichtingen verstrekt omtrent de naleving van deze verbintenis en dat hij de autoriteiten de gelegenheid geeft relevante gegevens te verifiëren. Indien een exporteur niet aan deze eisen voldoet, wordt hij geacht zijn verbintenis te hebben geschonden.

8.   Wanneer tijdens het onderzoek van bepaalde exporteurs verbintenissen worden aanvaard, worden deze voor de toepassing van artikel 11 geacht van kracht te worden op de datum waarop het onderzoek voor het betrokken exporterende land wordt beëindigd.

9.   Wanneer een verbintenis door een partij wordt geschonden of opgezegd, of wanneer de aanvaarding van de verbintenis door de Commissie wordt opgezegd, wordt de aanvaarding van de verbintenis ingetrokken door middel van hetzij een besluit hetzij een verordening van de Commissie, en zijn automatisch de door de Commissie op grond van artikel 7 ingestelde voorlopige rechten of de op grond van artikel 9, lid 4, ingestelde definitieve rechten van toepassing, op voorwaarde dat de betrokken exporteur de gelegenheid heeft gehad opmerkingen te maken, tenzij deze exporteur de verbintenis heeft opgezegd. De Commissie doet de lidstaten informatie toekomen zodra zij heeft besloten een verbintenis op te zeggen.

Elke belanghebbende en elke lidstaat kan informatie indienen waaruit blijkt dat er aanwijzingen zijn voor de schending van een verbintenis. Daarna moet doorgaans binnen zes maanden, maar in elk geval binnen negen maanden na een naar behoren ingediend verzoek, beoordeeld worden of er inderdaad sprake is van een schending.

De Commissie kan in verband met het toezicht op verbintenissen een beroep doen op de bevoegde autoriteiten van de lidstaten.

10.   Overeenkomstig artikel 7 kan op basis van de beste informatie die beschikbaar is, een voorlopig recht worden ingesteld, hetzij indien er redenen zijn om aan te nemen dat een verbintenis wordt geschonden, hetzij, in geval van schending of opzegging van een verbintenis, indien het onderzoek dat aanleiding tot de verbintenis heeft gegeven niet is voltooid.

Artikel 9

Beëindiging zonder maatregelen; instelling van definitieve rechten

1.   Wanneer de klacht wordt ingetrokken, kan de procedure worden beëindigd, tenzij dit strijdig met het belang van de Unie is.

2.   Wanneer beschermende maatregelen niet nodig zijn, wordt het onderzoek of de procedure beëindigd. De Commissie beëindigt het onderzoek volgens de in artikel 15, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

3.   Bij een overeenkomstig artikel 5, lid 9, ingeleide procedure wordt de schade normaal als te verwaarlozen beschouwd wanneer de betrokken invoer minder bedraagt dan de in artikel 5, lid 7, aangegeven hoeveelheden. Deze procedure wordt onmiddellijk beëindigd indien wordt vastgesteld dat de dumpingmarge minder dan 2 % bedraagt, uitgedrukt als percentage van de uitvoerprijs, met dien verstande dat wanneer de marge voor individuele exporteurs minder dan 2 % bedraagt enkel het onderzoek wordt beëindigd en de procedure op deze exporteurs van toepassing blijft en zij bij een latere herziening voor het betrokken land overeenkomstig artikel 11 aan een nieuw onderzoek kunnen worden onderworpen.

4.   Wanneer uit de definitief vastgestelde feiten blijkt dat er dumping plaatsvindt en daardoor schade wordt veroorzaakt, en het in het belang van de Unie is om maatregelen in de zin van artikel 21 te nemen, stelt de Commissie volgens de in artikel 15, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure, een definitief antidumpingrecht in. Voor zover voorlopige rechten van kracht zijn, leidt de Commissie deze procedure uiterlijk een maand vóór het vervallen van die rechten in.

Het antidumpingrecht mag niet hoger zijn dan de vastgestelde dumpingmarge en dient lager te zijn dan de marge als een dergelijk lager recht toereikend is om een einde te maken aan de schade voor de bedrijfstak van de Unie.

5.   Een antidumpingrecht wordt, op niet-discriminerende wijze, in een passend percentage, ingesteld op producten uit alle bronnen waarvan de invoer met dumping plaatsvindt en schade veroorzaakt, tenzij in verband met die invoer overeenkomstig deze verordening verbintenissen zijn aanvaard.

In de verordening waarbij het antidumpingrecht wordt ingesteld, wordt de heffing voor elke leverancier vermeld of, indien dit onmogelijk is, voor het desbetreffende land van levering. Leveranciers die juridisch gescheiden zijn van andere leveranciers of die juridisch gescheiden zijn van de staat, kunnen niettemin voor de vaststelling van de heffing als één eenheid worden beschouwd. Voor de toepassing van deze alinea kan rekening worden gehouden met factoren als het bestaan van structurele of zakelijke banden tussen de leveranciers en de staat of tussen leveranciers onderling, zeggenschap of wezenlijke invloed van de staat met betrekking tot prijsstelling en productie, of de economische structuur van het land van levering.

6.   Wanneer de Commissie haar onderzoek overeenkomstig artikel 17 heeft beperkt, mag het antidumpingrecht op de invoer van exporteurs of producenten die zich bekend hebben gemaakt overeenkomstig artikel 17, maar niet in het onderzoek zijn opgenomen, de gewogen gemiddelde dumpingmarge die voor de partijen in de steekproef is vastgesteld, niet overschrijden, ongeacht of de normale waarde voor deze partijen op grond van artikel 2, leden 1 tot en met 6, of artikel 2, lid 7, onder a), is vastgesteld.

Voor de toepassing van dit lid houdt de Commissie geen rekening met nihilmarges en minimale marges noch met marges die onder de in artikel 18 bedoelde omstandigheden zijn vastgesteld.

Individuele rechten worden ingesteld voor de invoer van elke exporteur of producent aan wie de in artikel 17 bedoelde individuele behandeling wordt toegekend.

Artikel 10

Terugwerkende kracht

1.   Voorlopige maatregelen en definitieve antidumpingrechten worden uitsluitend toegepast op producten die na de inwerkingtreding van de respectievelijk krachtens artikel 7, lid 1, en artikel 9, lid 4, genomen maatregel in het vrije verkeer worden gebracht, behoudens de bij deze verordening vastgestelde uitzonderingen.

2.   Wanneer een voorlopig recht is toegepast en uit de definitief vastgestelde feiten blijkt dat er sprake is van dumping en schade, beslist de Commissie, ongeacht of een definitief antidumpingrecht dient te worden ingesteld, welk deel van het voorlopige recht definitief dient te worden geïnd.

Onder „schade” wordt voor dit doel niet verstaan een aanmerkelijke vertraging van de vestiging van een bedrijfstak van de Unie, noch de dreiging van aanmerkelijke schade, tenzij wordt vastgesteld dat die dreiging bij gebreke van voorlopige maatregelen, tot aanmerkelijke schade zou hebben geleid. In alle andere gevallen waarin een dergelijke dreiging of vertraging zich voordoet, worden alle voorlopig betaalde bedragen vrijgegeven en kunnen definitieve rechten uitsluitend worden ingesteld vanaf de datum waarop de dreiging van schade of de aanmerkelijke vertraging definitief wordt vastgesteld.

3.   Is het definitieve antidumpingrecht hoger dan het voorlopige recht, dan wordt het verschil niet geïnd. Is het definitieve recht lager dan het voorlopig recht, dan wordt het recht opnieuw berekend. Is de definitieve vaststelling negatief, dan wordt het voorlopige recht niet bevestigd.

4.   Een definitief antidumpingrecht kan worden geheven op producten die ten hoogste 90 dagen vóór de datum van inwerkingtreding van de voorlopige maatregelen, maar niet vóór de datum waarop het onderzoek is geopend, ten verbruike zijn aangegeven, op voorwaarde dat:

a)

de invoer overeenkomstig artikel 14, lid 5, is geregistreerd;

b)

de betrokken importeurs door de Commissie in de gelegenheid zijn gesteld opmerkingen te maken;

c)

voor het betrokken product in het verleden over een langere periode dumping is vastgesteld of de importeur van de dumping op de hoogte was of had moeten zijn gezien de omvang van de dumping en de gestelde of vastgestelde schade, en

d)

naast de invoer die in het onderzoektijdvak schade heeft veroorzaakt, er een aanzienlijke toename is vastgesteld van invoer die, gezien het tijdstip waarop en de omvang waarin hij plaatsvindt en andere omstandigheden, het corrigerende effect van het toe te passen definitieve antidumpingrecht ernstig dreigt te ondermijnen.

5.   In geval van schending of opzegging van verbintenissen kunnen definitieve rechten worden geheven op goederen die ten hoogste 90 dagen vóór de inwerkingtreding van de voorlopige maatregelen in het vrije verkeer zijn gebracht, op voorwaarde dat de invoer overeenkomstig artikel 14, lid 5, is geregistreerd en deze terugwerking niet wordt toegepast ten aanzien van producten die vóór de schending of de intrekking van de verbintenis in het vrije verkeer zijn gebracht.

Artikel 11

Duur, nieuw onderzoek en terugbetaling

1.   Een antidumpingmaatregel blijft slechts van toepassing zolang en voor zover dit nodig is om de schade veroorzakende invoer met dumping tegen te gaan.

2.   Een definitieve antidumpingmaatregel vervalt vijf jaar nadat hij is ingesteld of vijf jaar na de datum van beëindiging van het meest recente nieuwe onderzoek dat zowel op de dumping als op de schade betrekking heeft gehad, tenzij bij een nieuw onderzoek wordt vastgesteld dat het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk tot een voortzetting of herhaling van dumping en schade zal leiden. Een nieuw onderzoek bij het vervallen van een maatregel wordt op initiatief van de Commissie dan wel op verzoek van of namens een bedrijfstak van de Unie geopend en de maatregel blijft van kracht, totdat de resultaten van dit onderzoek bekend zijn.

Een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van een maatregel wordt geopend, wanneer het verzoek daartoe voldoende bewijs bevat, dat het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk tot voortzetting of herhaling van dumping en schade zou leiden. Deze waarschijnlijkheid kan bijvoorbeeld worden aangetoond door het bewijs, dat nog steeds invoer met dumping plaatsvindt en dat daardoor schade ontstaat, dat het verdwijnen van de schade geheel of ten dele aan de bestaande maatregelen is toe te schrijven of dat de omstandigheden van de exporteurs dan wel de marktsituatie van zodanige aard zijn, dat de schade veroorzakende dumping waarschijnlijk zal voortduren.

Bij een overeenkomstig dit lid uitgevoerd onderzoek worden de exporteurs, de importeurs, de vertegenwoordigers van het land van uitvoer en de producenten in de Unie in de gelegenheid gesteld de in het verzoek om een nieuw onderzoek verstrekte informatie aan te vullen, te weerleggen of daarover opmerkingen te maken en in de conclusies wordt passend rekening gehouden met al het relevante, naar behoren gestaafde bewijsmateriaal met betrekking tot de vraag of het al dan niet waarschijnlijk is dat het vervallen van de maatregelen tot voortzetting of herhaling van dumping en schade zal leiden.

Op een passend tijdstip in de loop van het laatste jaar waarin de in dit lid omschreven maatregelen van toepassing zijn, wordt in het Publicatieblad van de Europese Unie een bericht gepubliceerd waarin wordt aangekondigd dat de maatregelen op korte termijn zullen vervallen. Na de publicatie van dit bericht kunnen de producenten in de Unie, uiterlijk drie maanden vóór het einde van de termijn van vijf jaar, overeenkomstig de tweede alinea een verzoek tot een nieuw onderzoek indienen. Tevens wordt een bericht gepubliceerd waarin het feitelijke vervallen van de maatregelen uit hoofde van dit lid wordt aangekondigd.

3.   De noodzaak tot handhaving van maatregelen kan eveneens worden onderzocht, hetzij op initiatief van de Commissie, hetzij op verzoek van een lidstaat, hetzij, op voorwaarde dat sedert de instelling van de definitieve maatregel een redelijke termijn van ten minste één jaar is verstreken, op verzoek van een exporteur, een importeur of de producenten van de Unie, dat is gestaafd met voldoende bewijs van de noodzaak van een dergelijk tussentijds nieuw onderzoek.

Een tussentijds nieuw onderzoek wordt geopend wanneer het verzoek daartoe voldoende bewijs bevat dat handhaving van de maatregel niet langer noodzakelijk is om een einde te maken aan de dumping en/of dat het onwaarschijnlijk is dat de schade zal blijven bestaan of zich opnieuw zal voordoen indien de maatregel wordt ingetrokken of gewijzigd, dan wel dat de bestaande maatregel niet of niet langer toereikend is om de dumping en de daaruit voortvloeiende schade tegen te gaan.

Bij een overeenkomstig dit lid uitgevoerd onderzoek kan de Commissie onder meer nagaan, of de omstandigheden met betrekking tot dumping en schade ingrijpend zijn gewijzigd, dan wel of met de bestaande maatregelen het beoogde resultaat, namelijk het wegnemen van de eerder overeenkomstig artikel 3 vastgestelde schade, wordt bereikt. Dienaangaande wordt bij de definitieve vaststelling rekening gehouden met al het relevante, naar behoren gestaafde bewijsmateriaal.

4.   Een nieuw onderzoek kan eveneens ten doel hebben individuele dumpingmarges vast te stellen voor nieuwe exporteurs in het betrokken uitvoerland die het product gedurende het onderzoektijdvak waarop de maatregelen zijn gebaseerd, niet hebben uitgevoerd.

Een nieuw onderzoek wordt geopend wanneer een nieuwe exporteur of producent kan aantonen, dat hij niet is verbonden met enige exporteur of producent in het land van uitvoer waarop de antidumpingmaatregelen voor het betrokken product van toepassing zijn, en hij het betrokken product eerst na het verstrijken van het onderzoektijdvak naar de Unie heeft uitgevoerd, of kan aantonen dat hij een onherroepelijke contractuele verplichting is aangegaan om een aanzienlijke hoeveelheid naar de Unie uit te voeren.

Een nieuw onderzoek voor een nieuwe exporteur wordt geopend, en versneld ten uitvoer gelegd, nadat de producenten van de Unie in de gelegenheid zijn gesteld opmerkingen te maken. De verordening van de Commissie waarbij het nieuwe onderzoek wordt geopend, wijzigt de verordening waarbij het recht is ingesteld, door dit recht ten aanzien van de betrokken nieuwe exporteur in te trekken en voor te schrijven dat de invoer overeenkomstig artikel 14, lid 5, dient te worden geregistreerd zodat, mocht tijdens het nieuwe onderzoek dumping met betrekking tot deze exporteur worden vastgesteld, antidumpingrechten kunnen worden geheven met terugwerking tot de datum waarop dit onderzoek is geopend.

De bepalingen van dit lid zijn niet van toepassing wanneer rechten overeenkomstig artikel 9, lid 6, zijn ingesteld.

5.   De bepalingen van deze verordening betreffende procedures en onderzoeken, met uitzondering van die welke betrekking hebben op termijnen, zijn van toepassing op alle herzieningsprocedures op grond van de leden 2, 3 en 4.

Herzieningen op grond van de leden 2 en 3 worden versneld ten uitvoer gelegd en moeten normaal gesproken voltooid zijn binnen twaalf maanden na de datum waarop de herzieningsprocedure werd ingeleid. Herzieningsprocedures op grond van de leden 2 en 3 moeten in ieder geval voltooid zijn binnen vijftien maanden na de datum waarop zij werden ingeleid.

Herzieningen op grond van lid 4 moeten in alle gevallen binnen negen maanden na de datum van inleiding van de procedure voltooid zijn.

Als een herzieningsprocedure op grond van lid 2 wordt ingeleid terwijl een herzieningsprocedure op grond van lid 3 binnen dezelfde procedure nog gaande is, moet de herzieningsprocedure op grond van lid 3 binnen dezelfde termijn worden voltooid als een herzieningsprocedure op grond van lid 2.

Als het onderzoek niet binnen de in de tweede, derde en vierde alinea genoemde termijnen is voltooid:

verstrijken de maatregelen op grond van lid 2,

verstrijken de maatregelen ingeval van onderzoeken die tegelijkertijd op grond van de leden 2 en 3 worden uitgevoerd en waarbij, hetzij het onderzoek op grond van lid 2 werd ingeleid terwijl een herziening op grond van lid 3 in dezelfde procedure gaande was, hetzij zulke herzieningen op hetzelfde tijdstip werden ingeleid, of

blijven de maatregelen ongewijzigd van kracht op grond van de leden 3 en 4.

Een bericht van het feitelijk verstrijken of de feitelijke handhaving van de maatregelen krachtens dit lid wordt in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt.

6.   Nieuwe onderzoeken uit hoofde van dit artikel worden door de Commissie ingeleid. De Commissie besluit al dan niet de in lid 2 van dit artikel bedoelde onderzoeken te openen volgens de in artikel 15, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure. De Commissie verstrekt de lidstaten ook informatie zodra een marktdeelnemer of een lidstaat een toereikend verzoek tot het openen van een nieuw onderzoek overeenkomstig de leden 3 en 4 van dit artikel heeft ingediend en de Commissie haar onderzoek daarvan heeft beëindigd, of zodra de Commissie zelf heeft bepaald dat de noodzaak tot handhaving van maatregelen aan een nieuw onderzoek moet worden onderworpen.

Wanneer deze onderzoeken daartoe aanleiding geven, worden de maatregelen volgens de in artikel 15, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure ingetrokken of gehandhaafd overeenkomstig lid 2 van dit artikel, dan wel ingetrokken, gehandhaafd of gewijzigd overeenkomstig de leden 3 en 4 van dit artikel.

Wanneer maatregelen ten aanzien van individuele exporteurs, maar niet ten aanzien van een land in zijn geheel worden ingetrokken, blijft de procedure van toepassing op deze exporteurs, die automatisch kunnen worden onderworpen aan enig nieuw onderzoek dat overeenkomstig dit artikel voor het betrokken land wordt ingesteld.

7.   Wanneer bij het einde van de geldigheidsduur van de in lid 2 omschreven maatregelen reeds een nieuw onderzoek op grond van lid 3 lopende is, strekt dat onderzoek zich eveneens uit tot de in lid 2 bedoelde omstandigheden.

8.   In afwijking van het bepaalde in lid 2 kan een importeur om terugbetaling van geïnde rechten verzoeken wanneer wordt aangetoond dat de dumpingmarge op basis waarvan de rechten zijn betaald, niet meer bestaat of tot een lager niveau dan dat van de geldende rechten is teruggevallen.

Om terugbetaling van antidumpingrechten te verkrijgen, doet de importeur de Commissie een daartoe strekkend verzoek toekomen. Het verzoek wordt ingediend via de lidstaat op het grondgebied waarvan de producten in het vrije verkeer zijn gebracht en dit binnen zes maanden nadat de hoogte van de definitieve rechten door de bevoegde autoriteiten naar behoren is vastgesteld of is besloten de bedragen waarvoor zekerheid was gesteld uit hoofde van het voorlopige recht, definitief in te vorderen. De lidstaten zenden een dergelijk verzoek onverwijld aan de Commissie.

Een verzoek om terugbetaling wordt slechts geacht naar behoren met bewijsmateriaal te zijn gestaafd indien het nauwkeurige gegevens bevat met betrekking tot het bedrag van de antidumpingrechten waarvan terugbetaling wordt gevraagd en het vergezeld gaat van alle douanedocumenten betreffende de berekening en de betaling van dit bedrag. Tevens dient het, voor een representatieve periode, bewijsmateriaal te bevatten betreffende de normale waarden en de prijzen bij uitvoer naar de Unie voor de exporteur of producent waarop de rechten van toepassing zijn. Wanneer de importeur niet met de betrokken exporteur of de producent is geassocieerd en dergelijke informatie niet onmiddellijk beschikbaar is, of de exporteur of de producent niet bereid is deze informatie aan de importeur te verschaffen, wordt in het verzoek een verklaring van de exporteur of de producent opgenomen, dat de dumpingmarge lager of nihil is geworden in de zin van dit artikel en dat het desbetreffende bewijsmateriaal aan de Commissie zal worden toegezonden. Wanneer dit bewijsmateriaal niet binnen een redelijke termijn door de exporteur of de producent wordt overgelegd, wordt het verzoek afgewezen.

De Commissie besluit of en in hoeverre het verzoek wordt ingewilligd en kan zij op ieder ogenblik besluiten een tussentijds nieuw onderzoek te openen; op basis van de informatie die wordt verkregen bij dit nieuwe onderzoek, dat wordt uitgevoerd overeenkomstig de bepalingen die op dergelijke onderzoeken van toepassing zijn, en de conclusies die eruit worden getrokken, wordt bepaald, of en in hoeverre terugbetaling gerechtvaardigd is. De Commissie doet de lidstaten informatie toekomen zodra zij haar onderzoek van het verzoek heeft beëindigd.

Terugbetalingen van rechten vinden normaal plaats binnen twaalf maanden en in ieder geval binnen 18 maanden nadat het naar behoren met bewijsmateriaal gestaafde verzoek om terugbetaling door een importeur van het aan antidumpingrechten onderworpen product is ingediend.

De toegestane terugbetalingen moeten door de lidstaten normaal binnen 90 dagen na het besluit van de Commissie worden verricht.

9.   Bij alle overeenkomstig dit artikel uitgevoerde nieuwe onderzoeken of met het oog op de terugbetaling van rechten ingestelde onderzoeken gaat de Commissie, voor zover de omstandigheden niet zijn gewijzigd, op dezelfde wijze te werk als bij het onderzoek dat tot instelling van het recht heeft geleid, met inachtneming van het bepaalde in artikel 2, in het bijzonder de leden 11 en 12 daarvan, en artikel 17.

10.   Bij elk uit hoofde van dit artikel uitgevoerd onderzoek gaat de Commissie overeenkomstig artikel 2 na of de uitvoerprijzen betrouwbaar zijn. Wordt evenwel besloten de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 9, samen te stellen, dan worden de betaalde antidumpingrechten bij de berekening van deze prijs niet in mindering gebracht indien afdoende bewijs wordt geleverd dat het recht behoorlijk in de wederverkoopprijzen en de latere verkoopprijzen in de Unie tot uitdrukking is gebracht.

Artikel 12

Absorptie

1.   Als de bedrijfstak van de Unie of een andere belanghebbende normaal gesproken binnen twee jaar na de inwerkingtreding van de maatregelen voldoende inlichtingen verstrekt waaruit blijkt dat na het oorspronkelijke onderzoek en vóór of na de instelling van de maatregelen de uitvoerprijzen zijn gedaald of dat de wederverkoopprijs of de latere verkoopprijs van het ingevoerde product in de Unie niet of nauwelijks is veranderd, kan de Commissie het onderzoek heropenen om te beoordelen of de maatregel effect heeft gehad op deze prijzen. De Commissie doet de lidstaten informatie toekomen zodra een belanghebbende partij een toereikend verzoek tot heropening van het onderzoek heeft ingediend en de Commissie haar onderzoek daarvan heeft beëindigd.

Het onderzoek kan ook op initiatief van de Commissie of op verzoek van een lidstaat worden heropend, onder de in de eerste alinea beschreven voorwaarden.

2.   Bij een nieuw onderzoek op grond van dit artikel worden de exporteurs, importeurs en producenten in de Unie in de gelegenheid gesteld, de situatie ten aanzien van de wederverkoopprijzen en de latere verkoopprijzen nader toe te lichten. Indien de conclusie is, dat de maatregel tot wijzigingen in deze prijzen had moeten leiden om de voordien overeenkomstig artikel 3 vastgestelde schade weg te nemen, worden de uitvoerprijzen overeenkomstig artikel 2 opnieuw bezien en worden de dumpingmarges, rekening houdend met de herziene uitvoerprijzen, opnieuw berekend. Als wordt geoordeeld dat aan de in artikel 12, lid 1, genoemde voorwaarden wordt voldaan door een daling van de uitvoerprijzen, die na het oorspronkelijke onderzoek en voor of na de instelling van de maatregelen heeft plaatsgevonden, dan kunnen die dumpingmarges met inachtneming van deze lagere uitvoerprijzen opnieuw worden berekend.

3.   Wanneer bij een nieuw onderzoek op grond van dit artikel de dumping blijkt te zijn toegenomen, kunnen de geldende maatregelen door de Commissie volgens de in artikel 15, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure, overeenkomstig de nieuwe bevindingen inzake de uitvoerprijzen worden gewijzigd. Het op grond van dit artikel ingestelde antidumpingrecht mag niet hoger zijn dan tweemaal het oorspronkelijk ingestelde recht.

4.   De relevante bepalingen van de artikelen 5 en 6 zijn van toepassing op alle nieuwe onderzoeken die op grond van dit artikel worden verricht, met dien verstande dat dergelijke nieuwe onderzoeken versneld worden verricht en normaal gesproken moeten worden voltooid binnen zes maanden na de datum waarop het nieuwe onderzoek werd geopend. Dergelijke nieuwe onderzoeken moeten in ieder geval binnen negen maanden na opening van het onderzoek voltooid zijn.

Als het nieuwe onderzoek niet binnen de in de eerste alinea genoemde termijnen voltooid is, worden de maatregelen ongewijzigd gehandhaafd. Een bericht van de feitelijke handhaving van de maatregelen krachtens het bepaalde in dit lid wordt gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie.

5.   Met beweerde wijzigingen van de normale waarde wordt op grond van dit artikel slechts rekening gehouden, indien de Commissie binnen de in het bericht van opening van een onderzoek gestelde termijnen uitvoerige en naar behoren met bewijsmateriaal gestaafde gegevens over de herziene normale waarden ontvangt. Indien een nieuw onderzoek betrekking heeft op een herziening van de normale waarden, kan de invoer, hangende de uitkomst van dit onderzoek, overeenkomstig artikel 14, lid 5, worden geregistreerd.

Artikel 13

Ontwijking

1.   De overeenkomstig deze verordening ingestelde antidumpingrechten kunnen worden uitgebreid tot de invoer van al dan niet enigszins gewijzigde soortgelijke producten uit derde landen of van enigszins gewijzigde soortgelijke producten uit landen waarop maatregelen van toepassing zijn, of delen daarvan, wanneer er ontwijking van de geldende maatregelen plaatsvindt.

Antidumpingrechten die het op grond van artikel 9, lid 5, ingestelde residuele antidumpingrecht niet overschrijden, kunnen worden uitgebreid tot de invoer via ondernemingen waarvoor individuele rechten gelden in landen waarop maatregelen van toepassing zijn, wanneer er ontwijking van de geldende maatregelen plaatsvindt.

Ontwijking wordt omschreven als een verandering in de structuur van het handelsverkeer tussen derde landen en de Unie of tussen individuele ondernemingen in een land waarop maatregelen van toepassing zijn en de Unie als gevolg van praktijken, processen of werkzaamheden waarvoor, afgezien van de instelling van het recht, onvoldoende reden of economische rechtvaardiging bestaat en waarbij wordt bewezen dat er sprake is van schade of dat de corrigerende werking van het recht, gezien de prijzen en/of de hoeveelheden van het soortgelijke product, wordt ondermijnd, en dat dumping plaatsvindt ten aanzien van de voor de soortgelijke producten eerder vastgestelde normale waarden, eventueel overeenkomstig artikel 2.

De in de derde alinea bedoelde praktijken, processen of werkzaamheden omvatten onder andere:

a)

het enigszins wijzigen van het betreffende product om het te laten vallen onder douanecodes waarop geen maatregelen van toepassing zijn, mits de wijziging de wezenlijke kenmerken van het product niet aantast;

b)

het verzenden van het product waarop maatregelen van toepassing zijn via derde landen;

c)

het reorganiseren door exporteurs of producenten van hun verkoopkanalen en afzetmethoden in het land waarop maatregelen van toepassing zijn om hun producten uiteindelijk naar de Unie te laten exporteren via producenten waarop lagere individuele rechten van toepassing zijn dan op de producten van de producenten;

d)

in de in lid 2 beschreven situatie, de assemblage van delen in de Unie of een derde land.

2.   Assemblage in de Unie of een derde land wordt geacht ontwijking van de maatregelen in te houden wanneer:

a)

de assemblagewerkzaamheden sinds of kort vóór de opening van het antidumpingonderzoek zijn aangevangen of aanmerkelijk zijn toegenomen en de betrokken delen afkomstig zijn uit het land waarop de maatregelen van toepassing zijn, en

b)

de delen 60 % of meer uitmaken van de totale waarde van de delen van het geassembleerde product; ontwijking wordt echter niet geacht plaats te vinden indien de waarde die tijdens de assemblage- of voltooiingswerkzaamheden aan de ingevoerde delen wordt toegevoegd meer dan 25 % van de fabricagekosten bedraagt, en

c)

de corrigerende werking van het recht, gezien de prijzen en/of hoeveelheden van het geassembleerde soortgelijke product, wordt ondermijnd, en wordt bewezen dat er dumping plaatsvindt ten aanzien van de voor soortgelijke producten eerder vastgestelde normale waarden.

3.   Onderzoeken op grond van dit artikel worden geopend op initiatief van de Commissie of op verzoek van een lidstaat of een belanghebbende, op basis van voldoende bewijsmateriaal met betrekking tot de in lid 1 omschreven factoren. Het onderzoek wordt geopend door middel van een verordening van de Commissie, die de douaneautoriteiten tevens de instructie kan geven de invoer overeenkomstig artikel 14, lid 5, te registreren of zekerheidstelling te eisen. De Commissie verstrekt de lidstaten ook informatie zodra een belanghebbende of een lidstaat een toereikend verzoek tot het inleiden van een nieuw onderzoek heeft ingediend en de Commissie haar onderzoek daarvan heeft beëindigd, of zodra de Commissie zelf heeft bepaald dat de noodzaak tot handhaving van maatregelen aan een nieuw onderzoek moet worden onderworpen.

De onderzoeken worden door de Commissie uitgevoerd. De Commissie kan zich laten bijstaan door douaneautoriteiten en het onderzoek wordt binnen negen maanden voltooid.

Wanneer de definitief vastgestelde feiten uitbreiding van de maatregelen rechtvaardigen, neemt de Commissie volgens de in artikel 15, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure, het daartoe strekkende besluit. De uitbreiding geldt vanaf de datum waarop overeenkomstig artikel 14, lid 5, registratie of zekerheidstelling werd geëist. De procedurele bepalingen van deze verordening betreffende de opening en de uitvoering van een onderzoek zijn op dit artikel van toepassing.

4.   De invoer door ondernemingen waarop een vrijstelling van toepassing is, hoeft niet overeenkomstig artikel 14, lid 5, te worden geregistreerd en hierop zijn geen rechten van toepassing.

Een voldoende door bewijsmateriaal gestaafd verzoek tot vrijstelling moet worden ingediend binnen de in de verordening van de Commissie tot opening van het onderzoek gestelde termijn.

Wanneer de praktijken, processen of werkzaamheden ter ontwijking buiten de Unie geschieden, kunnen vrijstellingen worden verleend aan producenten van het betreffende product die kunnen aantonen dat er geen enkele relatie bestaat tussen hen en de producent waarop maatregelen van toepassing zijn en dat zij niet betrokken zijn bij enige ontwijking zoals beschreven in de leden 1 en 2 van dit artikel.

Wanneer de praktijken, processen of werkzaamheden ter ontwijking binnen de Unie geschieden, kunnen vrijstellingen worden verleend aan importeurs die kunnen aantonen dat er geen enkele relatie bestaat tussen hen en de producent waarop maatregelen van toepassing zijn.

Deze vrijstellingen worden verleend door middel van een besluit van de Commissie en zijn van toepassing gedurende de periode en onder de voorwaarden zoals vastgesteld in dat besluit. De Commissie doet de lidstaten informatie toekomen zodra zij haar onderzoek heeft beëindigd.

Mits voldaan is aan de in artikel 11, lid 4, vastgestelde voorwaarden, kunnen vrijstellingen ook worden verleend na afloop van het onderzoek dat leidt tot uitbreiding van de maatregelen.

Als een groot aantal partijen een verzoek tot vrijstelling indient of kan indienen en er minimaal een jaar verstreken is sinds de uitbreiding van de maatregelen, kan de Commissie besluiten een herzieningsprocedure in te leiden voor de uitbreiding van de maatregelen. Een dergelijke herzieningsprocedure moet worden uitgevoerd overeenkomstig artikel 11, lid 5, dat van toepassing is op herzieningsprocedures op grond van artikel 11, lid 3.

5.   Dit artikel doet geen afbreuk aan de normale toepassing van de geldende bepalingen inzake douanerechten.

Artikel 14

Algemene bepalingen

1.   Voorlopige of definitieve antidumpingrechten worden bij verordening ingesteld en door de lidstaten geïnd in de vorm, voor het bedrag en met inachtneming van de criteria die in die verordening zijn vermeld. Deze rechten worden geïnd onafhankelijk van de douanerechten, belastingen en andere heffingen die normaal bij invoer van toepassing zijn.

Op geen enkel product kunnen zowel antidumpingrechten als compenserende rechten worden geheven ter verhelping van een zelfde situatie die door dumping of toekenning van uitvoersubsidies is ontstaan.

2.   Verordeningen tot instelling van voorlopige of definitieve antidumpingrechten en verordeningen of besluiten tot aanvaarding van verbintenissen of tot beëindiging van onderzoeken of procedures worden in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt.

Deze verordeningen of besluiten bevatten in het bijzonder, met inachtneming van de verplichtingen tot bescherming van vertrouwelijke gegevens, de namen van de betrokken exporteurs, indien mogelijk, of van de betrokken landen, een beschrijving van het product en een samenvatting van de belangrijkste feiten en overwegingen die voor de vaststellingen inzake dumping en schade relevant zijn. In elk afzonderlijk geval wordt een exemplaar van de verordening of het besluit aan de bekende belanghebbenden toegezonden. De bepalingen van dit lid zijn van overeenkomstige toepassing op nieuwe onderzoeken.

3.   Krachtens deze verordening kunnen bijzondere bepalingen worden vastgesteld, in het bijzonder betreffende de gemeenschappelijke definitie van het begrip „oorsprong van goederen”, zoals bedoeld in Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad (7).

4.   Als het in het belang van de Unie is, mogen maatregelen die op grond van deze verordening zijn vastgesteld, bij besluit van de Commissie volgens de in artikel 15, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure, voor een periode van negen maanden worden geschorst. De Commissie kan, volgens de in artikel 15, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure, besluiten de schorsing met ten hoogste één jaar te verlengen.

Maatregelen mogen uitsluitend worden geschorst als de marktverhoudingen tijdelijk zodanig zijn gewijzigd dat het onwaarschijnlijk is dat door de schorsing opnieuw schade ontstaat, en mits de bedrijfstak van de Unie in de gelegenheid is gesteld opmerkingen te maken en met die opmerkingen rekening is gehouden. Maatregelen kunnen, overeenkomstig de in artikel 15, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure, te allen tijde weer worden ingesteld wanneer de reden van de schorsing niet meer bestaat.

5.   De Commissie kan, nadat zij de lidstaten tijdig heeft geïnformeerd, de douaneautoriteiten opdracht geven passende maatregelen te nemen om de invoer te registreren, zodat vervolgens, met ingang van de datum van registratie, op de betrokken producten maatregelen kunnen worden toegepast. Tot registratie van de invoer kan worden overgegaan naar aanleiding van een door de bedrijfstak van de Unie ingediend verzoek dat voldoende bewijsmateriaal bevat om een dergelijke maatregel te rechtvaardigen. De registratieverplichting wordt opgelegd door middel van een verordening waarin het doel van de maatregel en, zo nodig, een schatting van de bedragen die eventueel later verschuldigd zullen zijn, worden vermeld. De invoer wordt voor een periode van ten hoogste negen maanden aan registratieplicht onderworpen.

6.   De lidstaten brengen de Commissie maandelijks verslag uit over de invoer van goederen die voorwerp van onderzoeken en maatregelen zijn, onder opgave van het bedrag van de rechten dat op grond van de onderhavige verordening is geheven.

7.   Onverminderd lid 6, kan de Commissie lidstaten verzoeken informatie te verstrekken in verband met het toezicht op de toepassing van de maatregelen. In dit verband zijn artikel 6, leden 3 en 4, van toepassing. Op alle door de lidstaten op grond van dit artikel verstrekte informatie is artikel 19, lid 6, van toepassing.

Artikel 15

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

4.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011 in samenhang met artikel 4 daarvan, van toepassing.

5.   Indien ingevolge artikel 3, lid 5, van Verordening (EU) nr. 182/2011 een schriftelijke procedure wordt gevolgd om overeenkomstig lid 3 van dit artikel definitieve maatregelen vast te stellen of om overeenkomstig artikel 11, lid 6, van deze verordening te besluiten al dan niet een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen te openen, wordt deze procedure afgesloten zonder verder vervolg, indien binnen de door de voorzitter vastgestelde termijn deze zulks besluit of een meerderheid van de leden van het comité zoals omschreven in artikel 5, lid 1, van Verordening (EU) nr. 182/2011 daarom verzoekt. Wanneer in andere gevallen een schriftelijke procedure wordt gevolgd voor de ontwerpmaatregel die in het comité is besproken, wordt deze procedure afgesloten zonder verder vervolg indien binnen de door de voorzitter vastgestelde termijn deze zulks besluit of een meerderheid van de leden van het comité daarom verzoekt. Wanneer in andere gevallen een schriftelijke procedure wordt gevolgd zonder dat de ontwerpmaatregel in een comité is besproken, wordt deze procedure afgesloten zonder verder vervolg, indien binnen de door de voorzitter vastgestelde termijn deze zulks besluit of een vierde van de leden van het comité daarom verzoekt.

6.   Het comité kan elke kwestie in verband met de toepassing van deze verordening die door de Commissie of op verzoek van een lidstaat aan de orde wordt gesteld, in overweging nemen. De lidstaten mogen om informatie verzoeken en mogen van gedachten wisselen in het comité of rechtstreeks met de Commissie.

Artikel 16

Controlebezoeken

1.   Ingeval zij dit nuttig oordeelt, legt de Commissie bezoeken af om de administratie van importeurs, exporteurs, handelaars, vertegenwoordigers, producenten, handelsverenigingen en -organisaties ter plaatse te onderzoeken, teneinde de ingewonnen inlichtingen over dumping en schade te controleren. Indien niet tijdig een correct antwoord wordt ontvangen, kan de Commissie besluiten van een controlebezoek af te zien.

2.   De Commissie kan zo nodig onderzoeken in derde landen verrichten, mits de betrokken ondernemingen hiermee instemmen en de vertegenwoordigers van de regering van het betrokken land op de hoogte worden gesteld en dit tegen het onderzoek geen bezwaar maakt. Zodra de toestemming van de betrokken ondernemingen is verkregen, deelt de Commissie de autoriteiten van het land van uitvoer de namen en adressen mede van de te bezoeken ondernemingen en de overeengekomen bezoekdata.

3.   De betrokken ondernemingen worden in kennis gesteld van de aard van de tijdens het bezoek te controleren inlichtingen en van alle tijdens het bezoek te verstrekken aanvullende gegevens, hetgeen echter niet belet dat ter plaatse in het licht van de verkregen inlichtingen nadere bijzonderheden kunnen worden gevraagd.

4.   Bij controles ingevolge de leden 1, 2 en 3 wordt de Commissie bijgestaan door ambtenaren van de lidstaten die hiertoe de wens te kennen hebben gegeven.

Artikel 17

Steekproeven

1.   Indien het aantal klagers, exporteurs of importeurs, productsoorten of transacties groot is, kan het onderzoek worden beperkt tot een redelijk aantal partijen, producten of transacties, door gebruik te maken van statistisch geldige steekproeven op basis van op het tijdstip van de selectie beschikbare gegevens, of tot de grootste representatieve productie-, verkoop- of exporthoeveelheden die binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kunnen worden onderzocht.

2.   De definitieve selectie van partijen, productsoorten of transacties ingevolge dit artikel geschiedt door de Commissie, bij voorkeur in overleg en met toestemming van de betrokken partijen, mits deze zich binnen drie weken na de opening van het onderzoek bij de Commissie aanmelden en voldoende inlichtingen verstrekken om de keuze van een representatieve steekproef mogelijk te maken.

3   Ingeval, overeenkomstig dit artikel, een beperkt onderzoek heeft plaatsgevonden, wordt niettemin een individuele dumpingmarge vastgesteld voor elke exporteur of producent die niet in de oorspronkelijke selectie was opgenomen, maar die binnen de bij deze verordening bepaalde termijnen de nodige inlichtingen verstrekt, tenzij het aantal exporteurs of producenten zo groot is dat individuele onderzoeken te belastend zijn en aan een tijdige afsluiting van het onderzoek in de weg staan.

4.   Wanneer tot een steekproefonderzoek wordt besloten en enkele of alle geselecteerde partijen medewerking weigeren in een mate die de resultaten van het onderzoek aanmerkelijk zal beïnvloeden, kan een nieuwe selectie worden gemaakt.

Wanneer echter een groot aantal geselecteerden medewerking blijft weigeren of wanneer er niet genoeg tijd is om een nieuwe selectie te maken, zijn de desbetreffende bepalingen van artikel 18 van toepassing.

Artikel 18

Niet-medewerking

1.   Indien een belanghebbende binnen de bij deze verordening vastgestelde termijnen de toegang tot de nodige gegevens weigert of deze anderszins niet verstrekt of het onderzoek aanmerkelijk belemmert, kunnen aan de hand van de beschikbare gegevens voorlopige of definitieve conclusies, zowel in positieve als in negatieve zin, worden getrokken.

Blijkt dat een belanghebbende onjuiste of misleidende inlichtingen heeft verstrekt, dan worden deze buiten beschouwing gelaten en kan van de beschikbare gegevens gebruik worden gemaakt.

Belanghebbenden worden van de gevolgen van niet-medewerking in kennis gesteld.

2.   Indien de belanghebbende zijn antwoord niet door middel van systemen voor automatische gegevensverwerking verstrekt, wordt dit niet als het niet verlenen van medewerking beschouwd, mits deze belanghebbende aantoont dat het verstrekken van het antwoord in de gevraagde vorm voor hem een onredelijke extra belasting zou betekenen of onredelijke extra kosten zou meebrengen.

3.   Wanneer de door een belanghebbende verstrekte inlichtingen niet in alle opzichten toereikend zijn, worden zij niet buiten beschouwing gelaten, mits de tekortkomingen niet van dien aard zijn dat zij het bereiken van redelijk betrouwbare conclusies onnodig bemoeilijken, de inlichtingen op passende wijze binnen de termijnen worden verstrekt en controleerbaar zijn en de betrokkene naar beste vermogen heeft gehandeld.

4.   Indien bewijzen of inlichtingen niet worden aanvaard, dient de partij die deze heeft verstrekt onverwijld in kennis te worden gesteld van de redenen van deze afwijzing en dient zij de gelegenheid te krijgen binnen de gestelde termijn nadere toelichtingen te verstrekken. Indien de toelichtingen ontoereikend worden geacht, dienen de redenen voor de afwijzing van de bewijzen of inlichtingen te worden medegedeeld en in de gepubliceerde bevindingen te worden vermeld.

5.   Vaststellingen, met inbegrip van die betreffende de normale waarde, die zijn gebaseerd op de bepalingen van lid 1, met inbegrip van in de klacht verstrekte gegevens, dienen, indien praktisch mogelijk en met inachtneming van de voor het onderzoek vastgestelde termijnen, te worden getoetst aan gegevens uit andere beschikbare onafhankelijke bronnen, zoals gepubliceerde prijslijsten, officiële invoerstatistieken en douaneaangiften, of aan de inlichtingen die in de loop van het onderzoek van andere belanghebbenden zijn verkregen.

Deze informatie kan relevante gegevens omvatten over de wereldmarkt of andere representatieve markten, indien van toepassing.

6.   Indien een belanghebbende geen of slechts gedeeltelijke medewerking verleent waardoor relevante inlichtingen niet beschikbaar zijn, kan dit tot gevolg hebben dat de resultaten van het onderzoek voor deze belanghebbende minder gunstig zijn dan indien hij wel medewerking had verleend.

Artikel 19

Vertrouwelijkheid

1.   Inlichtingen die wegens hun aard vertrouwelijk zijn (bijvoorbeeld omdat de bekendmaking ervan een concurrent aanmerkelijke mededingingsvoordelen zou geven of degene die de inlichtingen heeft verstrekt of degene van wie degene die de inlichtingen heeft verstrekt deze inlichtingen heeft verkregen, ernstig zou benadelen) of die door de partijen bij een onderzoek als vertrouwelijk worden verstrekt, worden, indien daarvoor geldige redenen worden opgegeven, als dusdanig door de autoriteiten behandeld.

2.   Belanghebbenden die vertrouwelijke inlichtingen verstrekken, dienen daarvan een niet-vertrouwelijke samenvatting te verstrekken. Deze samenvatting moet gedetailleerd genoeg zijn om een redelijk inzicht in de wezenlijke inhoud van de als vertrouwelijk verstrekte inlichtingen te verschaffen. In buitengewone omstandigheden kunnen belanghebbenden aangeven dat deze inlichtingen niet kunnen worden samengevat. In dergelijke buitengewone omstandigheden wordt aangegeven waarom het niet mogelijk is een samenvatting te verstrekken.

3.   Indien de Commissie van oordeel is, dat een verzoek om vertrouwelijke behandeling niet gegrond is en degene die de inlichtingen heeft verstrekt niet bereid is, deze bekend te maken of de bekendmaking ervan in algemene bewoordingen of in samengevatte vorm toe te staan, kunnen deze inlichtingen buiten beschouwing worden gelaten, tenzij uit goede bronnen blijkt dat ze juist zijn. Verzoeken om vertrouwelijke behandeling mogen niet willekeurig worden afgewezen.

4.   Dit artikel vormt geen beletsel voor de bekendmaking van algemene gegevens door de autoriteiten van de Unie en, in het bijzonder, van de motivering van ingevolge deze verordening genomen besluiten of voor de bekendmaking van het bewijsmateriaal waarop de autoriteiten van de Unie steunen, voor zover het noodzakelijk is deze motivering in gerechtelijke procedures toe te lichten. Bij deze bekendmaking wordt rekening gehouden met het rechtmatige belang van de betrokkenen dat hun zakengeheimen niet worden bekendgemaakt.

5.   De Commissie en de lidstaten, inclusief de functionarissen van beide, maken zonder de uitdrukkelijke toestemming van de persoon die ze heeft verstrekt geen gegevens bekend die zij ingevolge deze verordening hebben verkregen en waarvoor die persoon om een vertrouwelijke behandeling heeft verzocht. Informatie die tussen de Commissie en de lidstaten wordt uitgewisseld of interne documenten die door de autoriteiten van de Unie of van de lidstaten zijn opgesteld, worden, behalve wanneer in deze verordening anders is bepaald, niet bekendgemaakt.

6   De op grond van deze verordening verkregen informatie wordt uitsluitend gebruikt voor het doel waarvoor zij werd gevraagd.

Dit sluit niet uit dat in het kader van het ene onderzoek verkregen informatie kan worden gebruikt voor het openen van een ander onderzoek binnen dezelfde procedure betreffende het betrokken product.

Artikel 20

Mededeling van feiten en overwegingen

1.   De klagers, de importeurs, de exporteurs, de representatieve verenigingen van importeurs en exporteurs, en de vertegenwoordigers van het land van uitvoer kunnen verzoeken om mededeling van bijzonderheden betreffende de voornaamste feiten en overwegingen op grond waarvan voorlopige maatregelen zijn ingesteld. Deze verzoeken dienen onmiddellijk na de instelling van de voorlopige maatregelen schriftelijk te worden ingediend en de mededeling wordt zo spoedig mogelijk daarna schriftelijk gedaan.

2.   De in lid 1 genoemde partijen mogen om definitieve mededeling verzoeken van de essentiële feiten en overwegingen op grond waarvan wordt overwogen de instelling van definitieve maatregelen of de beëindiging van een onderzoek of procedure zonder maatregelen aan te bevelen, waarbij bijzondere aandacht wordt geschonken aan de mededeling van feiten of overwegingen die afwijken van die waarop de voorlopige maatregelen zijn gebaseerd.

3.   De in lid 2 bedoelde verzoeken om definitieve mededelingen worden schriftelijk aan de Commissie gericht en moeten, wanneer een voorlopig recht is ingesteld, uiterlijk één maand na de bekendmaking van de instelling van dat recht zijn ontvangen. Wanneer geen voorlopig recht is ingesteld, worden partijen in de gelegenheid gesteld om binnen de door de Commissie gestelde termijnen om de definitieve mededeling te verzoeken.

4.   Definitieve mededeling geschiedt schriftelijk. Zij geschiedt, met inachtneming van de verplichting tot bescherming van vertrouwelijke gegevens, zo spoedig mogelijk en normaal uiterlijk één maand vóór de inleiding van de in artikel 9 bedoelde procedures. Kan de Commissie bepaalde feiten of overwegingen op dat tijdstip niet mededelen, dan deelt zij die mede zodra dit mogelijk is.

Deze mededeling doet geen afbreuk aan besluiten die de Commissie nadien mocht nemen, maar indien dergelijke besluiten op andere feiten en overwegingen zijn gebaseerd, worden die zo spoedig mogelijk medegedeeld.

5.   Na de definitieve mededeling gemaakte opmerkingen worden uitsluitend in aanmerking genomen binnen een door de Commissie in elk afzonderlijk geval vast te stellen termijn van ten minste tien dagen, waarbij de spoedeisendheid van de aangelegenheid op passende wijze in aanmerking wordt genomen. Indien een aanvullende definitieve mededeling moet worden gedaan, kan een kortere termijn worden gegeven.

Artikel 21

Belang van deUnie

1.   De vaststelling, of het belang van de Unie ingrijpen noodzakelijk maakt, is gebaseerd op een beoordeling van alle onderscheiden belangen van alle betrokkenen, waaronder de binnenlandse producenten, de gebruikers en de consumenten. Een vaststelling op grond van dit artikel wordt slechts gedaan indien alle partijen de gelegenheid hebben gehad hun standpunt overeenkomstig lid 2 kenbaar te maken. Bij dit onderzoek wordt in het bijzonder aandacht besteed aan de noodzaak de handel verstorende gevolgen van schade veroorzakende dumping weg te nemen en een daadwerkelijke mededinging te herstellen. Maatregelen die op basis van de geconstateerde dumping en schade zijn vastgesteld, mogen niet worden toegepast indien het de autoriteiten op grond van de overgelegde gegevens tot de duidelijke conclusie kunnen komen, dat toepassing van deze maatregelen niet in het belang van de Unie is.

2.   Teneinde de autoriteiten een deugdelijke basis te verschaffen om bij het besluit, of de instelling van maatregelen in het belang van de Unie is, met alle standpunten en gegevens rekening te kunnen houden, kunnen de klagers, de importeurs en hun representatieve verenigingen, de representatieve gebruikers en de representatieve consumentenorganisaties binnen de in het bericht van opening van een antidumpingonderzoek gestelde termijnen, zich bij de Commissie bekendmaken en haar inlichtingen verstrekken. Deze inlichtingen, of passende samenvattingen daarvan, worden aan de andere in dit artikel genoemde partijen ter beschikking gesteld, die het recht hebben daarover opmerkingen te maken.

3.   Partijen die overeenkomstig lid 2 hebben gehandeld, kunnen verzoeken om te worden gehoord. Deze verzoeken worden ingewilligd indien zij binnen de in lid 2 bedoelde termijnen zijn ingediend en daarin de redenen zijn vermeld, waarom in het belang van de Unie een mondeling onderhoud nodig wordt geacht.

4.   Partijen die overeenkomstig lid 2 hebben gehandeld, kunnen over de toepassing van ingestelde voorlopige rechten opmerkingen maken. Om in aanmerking te worden genomen, moeten deze opmerkingen uiterlijk 25 dagen na de datum van toepassing van deze maatregelen zijn ontvangen. Deze opmerkingen, of passende samenvattingen daarvan, worden aan de andere partijen ter beschikking gesteld, die het recht hebben daarover opmerkingen te maken.

5.   De Commissie onderzoekt de informatie die op passende wijze is verstrekt, en gaat na of deze representatief is. Het resultaat van dit onderzoek, tezamen met een oordeel over de waarde van de informatie, wordt aan het in artikel 15 bedoelde comité voorgelegd als onderdeel van de overeenkomstig artikel 9 ingediende ontwerpmaatregel. De in het comité tot uiting gebrachte standpunten worden door de Commissie in aanmerking genomen onder de in Verordening (EU) nr. 182/2011 genoemde voorwaarden.

6.   Partijen die overeenkomstig lid 2 hebben gehandeld, mogen verzoeken dat de gegevens en overwegingen op grond waarvan waarschijnlijk definitieve besluiten worden genomen, aan hen worden meegedeeld. Dergelijke informatie wordt voor zover mogelijk ter beschikking gesteld en doet geen afbreuk aan de later door de Commissie te nemen besluiten.

7.   Inlichtingen worden slechts in aanmerking genomen, indien zij door bewijsmateriaal worden gestaafd dat de geldigheid ervan bevestigt.

Artikel 22

Slotbepalingen

Deze verordening doet geen afbreuk aan de toepassing van:

a)

bijzondere voorschriften in overeenkomsten tussen de Unie en derde landen;

b)

de verordeningen van de Unie in de landbouwsector en Verordening (EG) nr. 1667/2006 van de Raad (8), Verordening (EG) nr. 614/2009 van de Raad (9) en Verordening (EG) nr. 1216/2009 van de Raad (10). De onderhavige verordening vormt een aanvulling op die verordeningen en houdt een afwijking in van de daarin vervatte bepalingen die aan de toepassing van antidumpingrechten in de weg staan;

c)

bijzondere maatregelen, mits deze niet strijdig zijn met de verplichtingen uit hoofde van de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel 1994.

Artikel 23

Verslag

1.   De Commissie dient, naar behoren rekening houdend met de bescherming van vertrouwelijke informatie in de zin van artikel 19, jaarlijks een verslag over de toepassing en uitvoering van deze verordening in bij het Europees Parlement en de Raad. Het verslag omvat informatie over de vaststelling van voorlopige en definitieve maatregelen, de beëindiging van onderzoeken zonder maatregelen, nieuwe onderzoeken, controles en controlebezoeken, en de activiteiten van de diverse instanties die bevoegd zijn voor het toezicht op de uitvoering van deze verordening en de naleving van de verplichtingen uit hoofde van deze verordening.

2.   Het Europees Parlement kan de Commissie binnen een maand nadat deze het verslag heeft gepresenteerd, op een ad-hocvergadering van zijn bevoegde commissie uitnodigen om alle aspecten met betrekking tot de uitvoering van deze verordening uiteen te zetten en toe te lichten.

3.   Uiterlijk zes maanden na de indiening van het verslag bij het Europees Parlement en de Raad, maakt de Commissie het verslag openbaar.

Artikel 24

Intrekking

Verordening (EG) nr. 1225/2009 wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage II.

Artikel 25

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 8 juni 2016.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

A.G. KOENDERS


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 10 mei 2016 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 30 mei 2016.

(2)  Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51).

(3)  Zie bijlage I.

(4)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de voorschriften en algemene beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(5)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie van 24 november 2015 houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 343 van 29.12.2015, blz. 558).

(6)  Albanië, Armenië, Azerbeidzjan, Belarus, Georgië, Kirgizië, Moldavië, Mongolië, Noord-Korea, Oezbekistan, Tadzjikistan, Turkmenistan.

(7)  Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1).

(8)  Verordening (EG) nr. 1667/2006 van de Raad van 7 november 2006 betreffende glucose en lactose (PB L 312 van 11.11.2006, blz. 1).

(9)  Verordening (EG) nr. 614/2009 van de Raad van 7 juli 2009 betreffende een gemeenschappelijke regeling van het handelsverkeer voor ovoalbumine en lactoalbumine (PB L 181 van 14.7.2009, blz. 8).

(10)  Verordening (EG) nr. 1216/2009 van de Raad van 30 november 2009 tot vaststelling van de handelsregeling voor bepaalde, door verwerking van landbouwproducten verkregen goederen (PB L 328 van 15.12.2009, blz. 10).


BIJLAGE I

INGETROKKEN VERORDENING MET OVERZICHT VAN DE ACHTEREENVOLGENDE WIJZIGINGEN ERVAN

Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad

(PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51)

 

Verordening (EU) nr. 765/2012 van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 237 van 3.9.2012, blz. 1)

 

Verordening (EU) nr. 1168/2012 van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 344 van 14.12.2012, blz. 1)

 

Verordening (EU) nr. 37/2014 van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 18, 21.1.2014, blz. 1)

Uitsluitend punt 22 van de bijlage


BIJLAGE II

CONCORDANTIETABEL

Verordening (EG) nr. 1225/2009

De onderhavige verordening

Artikelen 1 tot en met 4

Artikelen 1 tot en met 4

Artikel 5, leden 1 tot en met 9

Artikel 5, leden 1 tot en met 9

Artikel 5, lid 10, eerste zin

Artikel 5, lid 10, eerste alinea

Artikel 5, lid 10, tweede en derde zin

Artikel 5, lid 10, tweede alinea

Artikel 5, leden 11 en 12

Artikel 5, leden 11 en 12

Artikel 6, lid 1, eerste en tweede zin

Artikel 6, lid 1, eerste alinea

Artikel 6, lid 1, derde zin

Artikel 6, lid 1, tweede alinea

Artikel 6, lid 1, vierde zin

Artikel 6, lid 1, derde alinea

Artikel 6, lid 2

Artikel 6, lid 2

Artikel 6, lid 3, eerste zin

Artikel 6, lid 3, eerste alinea

Artikel 6, lid 3, tweede zin

Artikel 6, lid 3, tweede alinea

Artikel 6, lid 3, derde zin

Artikel 6, lid 3, derde alinea

Artikel 6, lid 4, eerste zin

Artikel 6, lid 4, eerste alinea

Artikel 6, lid 4, tweede zin

Artikel 6, lid 4, tweede alinea

Artikel 6, lid 4, derde zin

Artikel 6, lid 4, derde alinea

Artikel 6, lid 5

Artikel 6, lid 5

Artikel 6, lid 6, eerste zin

Artikel 6, lid 6, eerste alinea

Artikel 6, lid 6, tweede zin

Artikel 6, lid 6, tweede alinea

Artikel 6, lid 6, derde zin

Artikel 6, lid 6, derde alinea

Artikel 6, lid 6, vierde zin

Artikel 6, lid 6, vierde alinea

Artikel 6, lid 7, eerste zin

Artikel 6, lid 7, eerste alinea

Artikel 6, lid 7, tweede zin

Artikel 6, lid 7, tweede alinea

Artikel 6, leden 8 en 9

Artikel 6, leden 8 en 9

Artikel 7, lid 1, eerste zin

Artikel 7, lid 1, eerste alinea

Artikel 7, lid 1, tweede zin

Artikel 7, lid 1, tweede alinea

Artikel 7, leden 2 tot en met 5

Artikel 7, leden 2 tot en met 5

Artikel 7, lid 7

Artikel 7, lid 6

Artikel 8, lid 1, eerste zin

Artikel 8, lid 1, eerste alinea

Artikel 8, lid 1, tweede zin

Artikel 8, lid 1, tweede alinea

Artikel 8, lid 1, derde zin

Artikel 8, lid 1, derde alinea

Artikel 8, lid 2, eerste en tweede zin

Artikel 8, lid 2, eerste alinea

Artikel 8, lid 2, derde en vierde zin

Artikel 8, lid 2, tweede alinea

Artikel 8, lid 2, vijfde zin

Artikel 8, lid 2, derde alinea

Artikel 8, leden 3, 4 en 5

Artikel 8, leden 3, 4 en 5

Artikel 8, lid 6, eerste en tweede zin

Artikel 8, lid 6, eerste alinea

Artikel 8, lid 6, derde zin

Artikel 8, lid 6, tweede alinea

Artikel 8, leden 7 en 8

Artikel 8, leden 7 en 8

Artikel 8, lid 9, eerste alinea

Artikel 8, lid 9, eerste alinea

Artikel 8, lid 9, tweede alinea, eerste en tweede zin

Artikel 8, lid 9, tweede alinea

Artikel 8, lid 9, tweede alinea, derde zin

Artikel 8, lid 9, derde alinea

Artikel 8, lid 10

Artikel 8, lid 10

Artikel 9, leden 1, 2 en 3

Artikel 9, leden 1, 2 en 3

Artikel 9, lid 4, eerste zin

Artikel 9, lid 4, eerste alinea

Artikel 9, lid 4, tweede zin

Artikel 9, lid 4, tweede alinea

Artikel 9, lid 5

Artikel 9, lid 5

Artikel 9, lid 6, eerste zin

Artikel 9, lid 6, eerste alinea

Artikel 9, lid 6, tweede zin

Artikel 9, lid 6, tweede alinea

Artikel 9, lid 6, derde zin

Artikel 9, lid 6, derde alinea

Artikel 10, lid 1

Artikel 10, lid 1

Artikel 10, lid 2, eerste zin

Artikel 10, lid 2, eerste alinea

Artikel 10, lid 2, tweede en derde zin

Artikel 10, lid 2, tweede alinea

Artikel 10, lid 3

Artikel 10, lid 3

Artikel 10, lid 4, aanhef

Artikel 10, lid 4, aanhef en punten a) en b)

Artikel 10, lid 4, onder a)

Artikel 10, lid 4, onder c)

Artikel 10, lid 4, onder b)

Artikel 10, lid 4, onder d)

Artikel 10, lid 5

Artikel 10, lid 5

Artikel 11, leden 1 tot en met 4

Artikel 11, leden 1 tot en met 4

Artikel 11, lid 5, eerste alinea, eerste zin

Artikel 11, lid 5, eerste alinea

Artikel 11, lid 5, eerste alinea, tweede en derde zin

Artikel 11, lid 5, tweede alinea

Artikel 11, lid 5, eerste alinea, vierde zin

Artikel 11, lid 5, derde alinea

Artikel 11, lid 5, eerste alinea, vijfde zin

Artikel 11, lid 5, vierde alinea

Artikel 11, lid 5, tweede alinea

Artikel 11, lid 5, vijfde alinea

Artikel 11, lid 5, derde alinea

Artikel 11, lid 5, zesde alinea

Artikel 11, lid 6, eerste, tweede en derde zin

Artikel 11, lid 6, eerste alinea

Artikel 11, lid 6, vierde zin

Artikel 11, lid 6, tweede alinea

Artikel 11, lid 6, zesde zin

Artikel 11, lid 6, derde alinea

Artikel 11, lid 7

Artikel 11, lid 7

Artikel 11, lid 8, eerste, tweede en derde alinea

Artikel 11, lid 8, eerste, tweede en derde alinea

Artikel 11, lid 8, vierde alinea, eerste en tweede zin

Artikel 11, lid 8, vierde alinea

Artikel 11, lid 8, vierde alinea, derde zin

Artikel 11, lid 8, vijfde alinea

Artikel 11, lid 8, vierde alinea, vierde zin

Artikel 16, lid 4, zesde alinea

Artikel 11, leden 9 en 10

Artikel 11, leden 9 en 10

Artikel 12

Artikel 12

Artikel 13, lid 1, eerste alinea, eerste zin

Artikel 13, lid 1, eerste alinea

Artikel 13, lid 1, eerste alinea, tweede zin

Artikel 13, lid 1, tweede alinea

Artikel 13, lid 1, eerste alinea, derde zin

Artikel 13, lid 1, derde alinea

Artikel 13, lid 1, tweede alinea

Artikel 13, lid 1, vierde alinea

Artikel 13, leden 2 en 3

Artikel 13, leden 2 en 3

Artikel 13, lid 4, eerste alinea, eerste zin

Artikel 13, lid 4, eerste alinea

Artikel 13, lid 4, eerste alinea, tweede zin

Artikel 13, lid 4, tweede alinea

Artikel 13, lid 4, eerste alinea, derde zin

Artikel 13, lid 4, derde alinea

Artikel 13, lid 4, eerste alinea, vierde zin

Artikel 13, lid 4, vierde alinea

Artikel 13, lid 4, tweede alinea

Artikel 13, lid 4, vijfde alinea

Artikel 13, lid 4, derde alinea

Artikel 13, lid 4, zesde alinea

Artikel 13, lid 4, vierde alinea

Artikel 13, lid 4, zevende alinea

Artikel 13, lid 5

Artikel 13, lid 5)

Artikel 14, lid 1, eerste en tweede zin

Artikel 14, lid 1, eerste alinea

Artikel 14, lid 1, derde zin

Artikel 14, lid 1, tweede alinea

Artikel 14, lid 2, eerste zin

Artikel 14, lid 2, eerste alinea

Artikel 14, lid 2, tweede, derde en vierde zin

Artikel 14, lid 2, tweede alinea

Artikel 14, lid 3

Artikel 14, lid 3

Artikel 14, lid 4, eerste en tweede zin

Artikel 14, lid 4, eerste alinea

Artikel 14, lid 4, derde en vierde zin

Artikel 14, lid 4, tweede alinea

Artikel 14, leden 5, 6 en 7

Artikel 14, leden 5, 6 en 7

Artikelen 15 en 16

Artikelen 15 en 16

Artikel 17, leden 1, 2 en 3

Artikel 17, leden 1, 2 en 3

Artikel 17, lid 4, eerste zin

Artikel 17, lid 4, eerste alinea

Artikel 17, lid 4, tweede zin

Artikel 17, lid 4, tweede alinea

Artikel 18, lid 1, eerste zin

Artikel 18, lid 1, eerste alinea

Artikel 18, lid 1, tweede zin

Artikel 18, lid 1, tweede alinea

Artikel 18, lid 1, derde zin

Artikel 18, lid 1, derde alinea

Artikel 18, leden 2 tot en met 6

Artikel 18, leden 2 tot en met 6

Artikel 19, leden 1 tot en met 5

Artikel 19, leden 1 tot en met 5

Artikel 19, lid 6, eerste zin

Artikel 19, lid 6, eerste alinea

Artikel 19, lid 6, tweede zin

Artikel 19, lid 6, tweede alinea

Artikel 20, leden 1, 2 en 3

Artikel 20, leden 1, 2 en 3

Artikel 20, lid 4, eerste, tweede en derde zin

Artikel 20, lid 4, eerste alinea

Artikel 20, lid 4), vierde zin

Artikel 20, lid 4, tweede alinea

Artikel 20, lid 5

Artikel 20, lid 5

Artikelen 21 en 22

Artikelen 21 en 22

Artikel 22 bis

Artikel 23

Artikel 23

Artikel 24

Artikel 24

Artikel 25

Bijlage I

Bijlage II

Bijlage I

Bijlage II


30.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 176/55


VERORDENING (EU) 2016/1037 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 8 juni 2016

betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie

(codificatie)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad (3) is ingrijpend gewijzigd (4). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van die verordening te worden overgegaan.

(2)

Bijlage 1A bij de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (hierna de „WTO-overeenkomst” genoemd) bevat onder meer de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel 1994 (hierna de „GATT 1994” genoemd), een overeenkomst inzake de landbouw, hierna de „Landbouwovereenkomst” genoemd, een overeenkomst inzake de toepassing van artikel VI van de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel 1994 en een overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen (hierna de „Subsidieovereenkomst” genoemd).

(3)

Om een correcte en transparante toepassing van de regels van de Subsidieovereenkomst te waarborgen, dienen de bewoordingen van die overeenkomst zoveel mogelijk in het Unierecht tot uitdrukking te komen.

(4)

Het is voorts wenselijk in voldoende bijzonderheden te bepalen wanneer geacht moet worden dat er subsidiëring is, volgens welke beginselen daartegen compenserende maatregelen moeten kunnen worden genomen, in het bijzonder indien de subsidie specifiek is toegekend, en volgens welke criteria de hoogte van de subsidie wordt berekend die tot compenserende maatregelen kan leiden.

(5)

Om het bestaan van een subsidie te kunnen vaststellen, is het noodzakelijk aan te tonen dat de overheid of een overheidsinstantie op het grondgebied van een land een financiële bijdrage heeft verstrekt, of dat er enige vorm van inkomens- of prijzensteun in de zin van artikel XVI van de GATT 1994 is geweest en dat de onderneming die deze heeft genoten, daarmee een voordeel heeft verkregen.

(6)

Voor de berekening van het voordeel voor de subsidieontvanger, in die gevallen waarin het betrokken land geen marktvoorwaarden kent, moet het ijkpunt worden vastgesteld door een correctie van de voorwaarden in dat land aan de hand van in dat land aanwezige factoren. Indien dit niet praktisch mogelijk is, onder meer vanwege het ontbreken of de onbetrouwbaarheid van marktprijzen en -kosten, moet een passend ijkpunt worden vastgesteld aan de hand van de voorwaarden op andere markten.

(7)

Het is wenselijk duidelijke nadere richtsnoeren te bieden ten aanzien van de factoren die voor de vaststelling of de invoer met subsidiëring aanmerkelijke schade heeft veroorzaakt dan wel deze dreigt te veroorzaken, relevant kunnen zijn. Bij het aantonen dat de schade die de bedrijfstak van de Unie heeft geleden, aan het volume van de invoer en aan het niveau van de prijzen ervan is toe te schrijven, dient aandacht te worden geschonken aan de gevolgen van andere factoren, en met name aan de in de Unie heersende marktomstandigheden.

(8)

Het is dienstig het begrip „bedrijfstak van de Unie” te omschrijven en te bepalen dat met exporteurs verbonden partijen van de begripsomschrijving kunnen worden uitgesloten. Ook het begrip „verbonden” dient te worden gedefinieerd. Het is ook noodzakelijk te bepalen dat ten behoeve van producenten in een gebied van de Unie maatregelen voor compenserende rechten kunnen worden genomen en aan te geven wat onder dat gebied wordt verstaan.

(9)

Het is noodzakelijk aan te geven wie een klacht met het oog op compenserende rechten mag indienen, in welke mate deze door de bedrijfstak van de Unie dient te worden gesteund en welke informatie die klacht dient te bevatten betreffende tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies, schade en het oorzakelijk verband daartussen. Het is tevens wenselijk regels te stellen voor de procedures voor afwijzing van klachten of voor het inleiden van de procedure.

(10)

Er dient te worden bepaald op welke wijze de belanghebbenden ervan in kennis worden gesteld welke informatie de autoriteiten verlangen. De belanghebbenden moeten voldoende gelegenheid hebben om al het relevante bewijsmateriaal over te leggen en om hun belangen te verdedigen. Het is voorts wenselijk duidelijk de bij het onderzoek te volgen regels en procedures te regelen, in het bijzonder de regels volgens welke de belanghebbenden zich binnen de gestelde termijnen kenbaar dienen te maken, hun standpunt naar voren dienen te brengen en informatie dienen te verstrekken teneinde deze standpunten en informatie in aanmerking te kunnen nemen. Het is bovendien dienstig te bepalen op welke voorwaarden een belanghebbende toegang heeft tot en commentaar kan leveren op de door andere belanghebbenden verschafte informatie. Voorts dienen de lidstaten en de Commissie bij het verzamelen van informatie samen te werken.

(11)

Het is noodzakelijk te bepalen onder welke omstandigheden voorlopige rechten kunnen worden ingesteld, onder meer dat dit niet eerder dan 60 dagen en niet later dan negen maanden na de opening van het onderzoek mag geschieden. De Commissie kan dergelijke rechten in alle gevallen slechts voor een tijdvak van vier maanden instellen.

(12)

Het is noodzakelijk procedures vast te stellen voor de aanvaarding van verbintenissen die de gevolgen van de subsidies of van schade compenseren of wegnemen, waardoor de instelling van voorlopige of van definitieve rechten overbodig wordt. Het is tevens wenselijk aan te geven, welke consequenties aan de schending of aan de opzegging van verbintenissen zijn verbonden en voorlopige rechten kunnen worden ingesteld wanneer het vermoeden bestaat dat een verbintenis wordt geschonden of wanneer nader onderzoek noodzakelijk is om de bevindingen aan te vullen. Bij de aanvaarding van verbintenissen moet ervoor worden zorg gedragen dat de voorgestelde verbintenissen en de handhaving daarvan niet tot mededinging verstorende gedragingen leiden.

(13)

Het is wenselijk te bepalen dat voor de opzegging van een verbintenis en de toepassing van het recht slechts één juridisch instrument nodig is. Er moet ook voor worden gezorgd dat de opzeggingsprocedure binnen een termijn van normaal gesproken zes maanden wordt afgerond, en in geen geval langer dan negen maanden in beslag neemt, zodat de geldende maatregelen correct kunnen worden toegepast.

(14)

Het is noodzakelijk te bepalen dat onderzoeken, ongeacht of definitieve maatregelen worden ingesteld, normalerwijze binnen twaalf en in ieder geval niet later dan dertien maanden na de opening van het onderzoek dienen te worden beëindigd.

(15)

Een onderzoek of procedure dient te worden beëindigd indien het bedrag van de subsidie minimaal is of, met name bij invoer uit ontwikkelingslanden, het volume van de invoer met subsidie of de schade te verwaarlozen is en dat deze omstandigheden dienen te worden omschreven. Wanneer maatregelen dienen te worden getroffen, dient in beëindiging van het onderzoek te worden voorzien en dient te worden bepaald dat het recht lager dan het bedrag van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies moet zijn indien dat lagere bedrag de schade zou wegnemen en bovendien dient in het geval van een steekproefonderzoek de wijze van berekening van de hoogte van het recht te worden vastgesteld.

(16)

Het is noodzakelijk in bepalingen te voorzien die het mogelijk maken de voorlopige rechten met terugwerkende kracht in te vorderen indien dat dienstig wordt geacht en te bepalen onder welke omstandigheden rechten met terugwerkende kracht kunnen worden opgelegd om te vermijden dat aan de toe te passen definitieve maatregelen afbreuk wordt gedaan. Het is bovendien noodzakelijk te bepalen dat ingeval van schending of van opzegging van verbintenissen de rechten eveneens met terugwerkende kracht kunnen worden toegepast.

(17)

Het is noodzakelijk te bepalen dat maatregelen na vijf jaar vervallen tenzij een nieuw onderzoek uitwijst dat zij dienen te worden gehandhaafd. In gevallen waarin toereikend bewijsmateriaal in verband met gewijzigde omstandigheden wordt voorgelegd, dient tevens te worden voorzien in tussentijdse nieuwe onderzoeken of in onderzoeken om vast te stellen of de terugbetaling van compenserende rechten gerechtvaardigd is.

(18)

Hoewel de Subsidieovereenkomst geen bepalingen bevat met betrekking tot de ontwijking van compenserende maatregelen, bestaat wel de mogelijkheid van ontwijking op een gelijkaardige, doch niet identieke wijze als bij antidumpingmaatregelen. Het is derhalve wenselijk in deze verordening bepalingen inzake ontwijking op te nemen.

(19)

Het is wenselijk vast te leggen welke partijen het recht hebben om een verzoek tot opening van een onderzoek naar de ontwijking van rechten te mogen indienen.

(20)

Het is eveneens wenselijk nader te omschrijven welke praktijken ontwijking van de geldende maatregelen inhouden. Ontwijking kan zowel binnen als buiten de Unie plaatsvinden. Daarom moet vastgelegd worden dat vrijstellingen van de eventueel aan importeurs verleende uitgebreide rechten ook aan exporteurs kunnen worden verleend wanneer rechten worden toegepast om ontwijking buiten de Unie te bestrijden.

(21)

Het is dienstig in de mogelijkheid tot schorsing van compenserende maatregelen te voorzien in geval van tijdelijke wijzigingen in de marktomstandigheden die de voortzetting van dergelijke maatregelen tijdelijk inopportuun maken.

(22)

Het is noodzakelijk in de mogelijkheid te voorzien dat in onderzoek verkerende invoer bij de invoer wordt geregistreerd, zodat ten aanzien van deze invoer vervolgens maatregelen toepassing kunnen vinden.

(23)

De lidstaten dienen op de invoer van de aan een onderzoek of maatregelen onderworpen producten toezicht uit te oefenen om de naleving van de maatregelen te waarborgen en zij dienen hun bevindingen hieromtrent evenals de uit hoofde van deze verordening ingevorderde bedragen aan rechten aan de Commissie mede te delen. De Commissie dient eveneens de mogelijkheid te krijgen om de lidstaten te verzoeken informatie te verstrekken, met naleving van de bepalingen met betrekking tot vertrouwelijkheid, om prijsverbintenissen en de doelmatigheid van de maatregelen te controleren.

(24)

Ter verificatie van de voorgelegde informatie betreffende tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidiëring en betreffende schade, is het dienstig in controlebezoeken te voorzien, met dien verstande dat ontvangst van behoorlijk beantwoorde vragenlijsten voorwaarde voor dergelijke bezoeken is.

(25)

Teneinde ervoor te zorgen dat onderzoeken binnen de gestelde termijnen worden voltooid, is het van wezenlijk belang te bepalen dat, wanneer het aantal partijen of transacties groot is, van steekproeven gebruik mag worden gemaakt.

(26)

Het is noodzakelijk te bepalen dat wanneer belanghebbenden onvoldoende medewerking verlenen, andere informatie kan worden gebruikt om tot vaststellingen te komen en dat dergelijke informatie voor de betrokken belanghebbenden minder gunstig kan zijn dan het geval zou zijn geweest wanneer zij wel medewerking hadden verleend.

(27)

Er dient te worden voorzien in de vertrouwelijke behandeling van informatie om de openbaarmaking van zaken- of van staatsgeheimen te beletten.

(28)

Het is van wezenlijk belang erin te voorzien dat partijen die voor een dergelijke behandeling in aanmerking komen, kennis krijgen van de belangrijkste feiten en overwegingen en dat de bekendmaking ervan, met inachtneming van het besluitvormingsproces in de Unie, binnen een zodanig tijdsbestek dient te geschieden dat de partijen hun belangen kunnen verdedigen.

(29)

Het verdient aanbeveling in een administratieve regeling te voorzien welke het mogelijk maakt argumenten naar voren te brengen met betrekking tot de vraag of maatregelen in het belang van de Unie zijn, met inbegrip van het belang van de consument, en om termijnen vast te stellen waarbinnen dergelijke informatie dient te worden verstrekt en tevens om bepalingen op te nemen betreffende de rechten van de belanghebbenden ten aanzien van de openbaarmaking van gegevens.

(30)

Het is bij de toepassing van de bepalingen van de Subsidieovereenkomst van wezenlijk belang teneinde het evenwicht tussen rechten en plichten te bewaren dat met die overeenkomst wordt nagestreefd dat door de Unie rekening wordt gehouden met de daaraan door haar voornaamste handelspartners gegeven interpretatie, zoals die in de wetgeving of in de gevestigde praktijk tot uiting komt.

(31)

De uitvoering van deze verordening vereist eenvormige voorwaarden voor de vaststelling van voorlopige en definitieve rechten, en voor het beëindigen van een onderzoek zonder maatregelen. Deze maatregelen moeten door de Commissie worden vastgesteld overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (5).

(32)

De raadplegingsprocedure moet worden toegepast voor de vaststelling van voorlopige maatregelen, gelet op de effecten van dergelijke maatregelen en de sequentiële logica ervan met betrekking tot de vaststelling van definitieve maatregelen. De raadplegingsprocedure moet ook worden toegepast voor de aanvaarding van verbintenissen, het al dan niet openen van nieuwe onderzoeken in verband met het vervallen van de maatregelen, de schorsing van maatregelen, de verlenging van de schorsing van maatregelen en de wederinvoering van maatregelen, gelet op de effecten van dergelijke maatregelen in vergelijking met de definitieve maatregelen. Als vertraging bij de oplegging van maatregelen schade zou veroorzaken die moeilijk te herstellen zou zijn, moet de Commissie onmiddellijk toepasselijke voorlopige maatregelen kunnen nemen,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Beginselen

1.   Compenserende rechten kunnen worden ingesteld om elke subsidie te neutraliseren die rechtstreeks of onrechtstreeks wordt toegekend voor de vervaardiging, de productie, de uitvoer of het vervoer van een product waarvan het in de Unie in het vrije verkeer brengen schade veroorzaakt.

2.   In afwijking van lid 1 zijn de bepalingen van deze verordening volledig van toepassing op producten die niet rechtstreeks vanuit het land van oorsprong, maar vanuit een tussenliggend land naar de Unie worden uitgevoerd. De desbetreffende transactie(s) wordt, respectievelijk worden beschouwd als tussen het land van oorsprong en de Unie te zijn geschied.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening:

a)

wordt een product geacht te worden gesubsidieerd indien daarvoor een subsidie wordt toegekend waartegen compenserende maatregelen kunnen worden genomen zoals omschreven in de artikelen 3 en 4. Een dergelijke subsidie kan worden verleend door de overheid van het land van oorsprong van het ingevoerde product of door die van een tussenliggend land van waaruit het product naar de Unie wordt uitgevoerd, welk laatstbedoeld land voor de toepassing van deze verordening „land van uitvoer” wordt genoemd;

b)

wordt onder „overheid” verstaan, elke overheidsinstantie op het grondgebied van het land van oorsprong of van uitvoer;

c)

wordt onder „soortgelijk product” verstaan, een product dat identiek is, hetgeen wil zeggen een product dat in ieder opzicht gelijk aan het betrokken product is of, bij gebreke van een dergelijk product, een ander product dat, hoewel het niet in ieder opzicht gelijk is, kenmerken vertoont die sterk op die van het betrokken product gelijken;

d)

wordt, tenzij anders bepaald, onder „schade” verstaan, aanmerkelijke schade voor de bedrijfstak van de Unie, dreiging van aanmerkelijke schade voor de bedrijfstak van de Unie of aanmerkelijke vertraging bij de vestiging van een dergelijke bedrijfstak en wordt dit begrip volgens de bepalingen van artikel 8 uitgelegd.

Artikel 3

Definitie van subsidie

Subsidie wordt geacht aanwezig te zijn indien:

1.

a)

de overheid in het land van oorsprong of in dat van uitvoer een financiële bijdrage levert, dat wil zeggen wanneer:

i)

een overheidspraktijk rechtstreekse overdracht van middelen (bijvoorbeeld schenkingen, leningen, kapitaalinbreng), of mogelijke rechtstreekse overdracht van middelen of van passiva (bijvoorbeeld leninggaranties) inhoudt;

ii)

de overheid afstand doet van inkomsten die haar normaal toekomen of deze niet int, bijvoorbeeld fiscale stimuli zoals belastingkredieten. In dit verband wordt de vrijstelling, ten behoeve van een uitgevoerd product, van op het soortgelijke product, indien dat voor binnenlands ge- of verbruik is bestemd, rustende rechten en belastingen of de gehele of gedeeltelijke terugbetaling of kwijtschelding van deze rechten en belastingen voor bedragen die niet hoger zijn dan de betaalde of verschuldigde bedragen, niet als subsidie beschouwd, mits een dergelijke terugbetaling of kwijtschelding overeenkomstig de bepalingen van de bijlagen I, II en III geschiedt;

iii)

de overheid goederen levert of diensten biedt, niet bestaande uit algemene infrastructuur, of goederen aankoopt;

iv)

de overheid:

betalingen aan een financieringsmechanisme verricht, of

aan een particulier lichaam een of meer van de onder i), ii) en iii) genoemde soorten functies toevertrouwt of dat lichaam daarmee belast, welke functies zij normaal zelf zou vervullen en de praktijk in werkelijkheid niet afwijkt van praktijken die overheidsinstanties plegen te volgen;

of

b)

er enige vorm van inkomens- of prijzensteun in de zin van artikel XVI van de GATT 1994 is; en

2.

daarbij een voordeel wordt toegekend.

Artikel 4

Tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies

1.   Subsidies worden slechts dan aan compenserende maatregelen onderworpen indien zij specifiek zijn, zoals omschreven in de leden 2, 3 en 4.

2.   Om te bepalen of een subsidie specifiek is voor een onderneming of een bedrijfstak of voor een groep van ondernemingen of bedrijfstakken (hierna „bepaalde ondernemingen” genoemd) binnen het gebied van de bevoegdheden van de subsidieverlenende autoriteit, gelden de volgende beginselen:

a)

een subsidie is specifiek wanneer de subsidieverlenende autoriteit of de wetgeving op grond waarvan deze autoriteit handelt, de mogelijkheid om subsidie te verkrijgen uitdrukkelijk tot bepaalde ondernemingen beperkt;

b)

een subsidie is niet-specifiek indien de subsidieverlenende autoriteit of de wetgeving op grond waarvan deze subsidieverlenende autoriteit handelt, voor de toekenning van subsidies en voor de vaststelling van de hoogte ervan objectieve criteria of voorwaarden hanteert en voor zover het in aanmerking komen voor subsidie automatisch is en de criteria en voorwaarden strikt in acht worden genomen;

c)

indien er, ondanks het feit dat er op grond van het bepaalde onder a) en b) geen specificiteit lijkt te zijn, toch redenen zijn om aan te nemen dat de subsidie in feite specifiek kan zijn, mogen andere factoren in aanmerking worden genomen, zoals gebruik van een subsidieprogrammering door een beperkt aantal bepaalde ondernemingen, gebruik ervan overwegend door bepaalde ondernemingen, de toekenning aan bepaalde ondernemingen van onevenredig hoge subsidiebedragen en de wijze waarop de subsidieverlenende autoriteit bij het besluit tot verlening van de subsidie van haar discretionaire bevoegdheid gebruik maakt. In dit verband worden met name de frequentie waarmee aanvragen om subsidies worden afgewezen, respectievelijk ingewilligd en de redenen daarvan in aanmerking genomen.

Voor de toepassing van het bepaalde onder b) wordt onder „objectieve criteria of voorwaarden” verstaan, criteria of voorwaarden die neutraal zijn, die bepaalde ondernemingen niet ten opzichte van andere ondernemingen begunstigen en die economisch van aard en horizontaal van toepassing zijn, zoals het aantal werknemers of de ondernemingsgrootte.

De criteria of voorwaarden moeten in wetten, in regelgeving of in andere officiële documenten duidelijk zijn omschreven zodat een en ander kan worden nagegaan.

Bij de toepassing van de eerste alinea, onder c), wordt rekening gehouden met de mate van diversificatie van de economische activiteiten binnen het gebied van de bevoegdheden van de subsidieverlenende autoriteit en met het tijdvak waarin de subsidieregeling toepassing heeft gevonden.

3.   Een subsidie die tot bepaalde ondernemingen is beperkt welke in een afgebakend geografisch gebied binnen het gebied van de bevoegdheden van een subsidieverlenende autoriteit zijn gevestigd, is specifiek. De vaststelling of wijziging van algemeen geldende belastingtarieven door de daartoe bevoegde overheidsinstanties wordt voor de toepassing van deze verordening niet geacht een specifieke subsidie te zijn.

4.   Niettegenstaande het bepaalde in de leden 2 en 3, worden de volgende subsidies geacht specifiek te zijn:

a)

subsidies die, rechtens of in feite, uitsluitend of als een van verscheidene andere voorwaarden van uitvoerprestaties afhankelijk zijn, met inbegrip van de in bijlage I genoemde subsidies;

b)

subsidies die uitsluitend of onder meer afhankelijk zijn van het gebruik van binnenlandse in plaats van dat van ingevoerde goederen.

Voor de toepassing van het bepaalde onder a), worden subsidies geacht van uitvoerprestaties afhankelijk te zijn wanneer uit de feiten blijkt dat de toekenning van een subsidie, zonder dat deze rechtens van uitvoerprestaties afhankelijk is, in feite aan bestaande of verwachte uitvoer of aan inkomsten uit uitvoer is gebonden. Het loutere feit dat een subsidie aan exporterende ondernemingen wordt toegekend, is op zich niet voldoende om aan te nemen dat deze subsidie een uitvoersubsidie in de zin van deze bepaling is.

5.   De vaststelling van specificiteit uit hoofde van de bepalingen van dit artikel, moet duidelijk met positief bewijsmateriaal worden onderbouwd.

Artikel 5

Berekening van de hoogte van tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies

De hoogte van tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies wordt berekend in termen van het door de ontvanger daarmee verkregen voordeel waarvan het bestaan wordt vastgesteld in het onderzoektijdvak voor de subsidiëring. Dit tijdvak is in de regel het recentste boekjaar van de begunstigde, maar kan ook een ander tijdvak van ten minste zes, aan de opening van het onderzoek voorafgaande maanden zijn, waarvoor betrouwbare financiële en andere relevante gegevens beschikbaar zijn.

Artikel 6

Berekening van het voordeel voor de ontvanger

Voor de berekening van het voordeel voor de ontvanger geldt het volgende:

a)

de deelneming in aandelenkapitaal door de overheid wordt niet als voordeeltoekenning beschouwd, tenzij die investering kan worden beschouwd als niet overeen te stemmen met de normale investeringspraktijk (verstrekking van risicokapitaal inbegrepen) van particuliere investeerders op het grondgebied van het land van oorsprong en/of van uitvoer;

b)

een door de overheid verstrekte lening wordt niet als voordeeltoekenning beschouwd, tenzij er een verschil is tussen het bedrag dat de leningontvangende onderneming op die lening betaalt en dat wat de onderneming zou betalen voor een vergelijkbare commerciële lening die zij daadwerkelijk op de markt zou kunnen verkrijgen. In dat geval bestaat het voordeel uit het verschil tussen die twee bedragen;

c)

een door de overheid verstrekte garantie voor een lening wordt niet als voordeeltoekenning beschouwd, tenzij er een verschil is tussen het bedrag dat de garantieontvangende onderneming op een door de overheid gegarandeerde lening betaalt en dat wat de onderneming zou betalen voor een vergelijkbare commerciële lening zonder overheidsgarantie. In dat geval bestaat het voordeel uit het verschil tussen deze twee bedragen, gecorrigeerd voor eventuele verschillen in commissies;

d)

de levering van goederen, de verrichting van diensten of de aankoop van goederen door de overheid wordt niet als voordeeltoekenning beschouwd, tenzij de levering tegen een minder dan toereikende beloning of de aankoop tegen een meer dan toereikende beloning geschiedt. De toereikendheid van de beloning wordt vastgesteld door een vergelijking te maken met de heersende marktvoorwaarden voor het betreffende product, respectievelijk de betrokken diensten in het land van levering of van aankoop (waaronder prijs, kwaliteit, beschikbaarheid, verhandelbaarheid, vervoer en andere aan- of verkoopvoorwaarden).

Indien er geen marktvoorwaarden voor het betrokken product of de betrokken dienst zijn in het land van levering of aankoop die als ijkpunt kunnen dienen, zijn de volgende regels van toepassing:

i)

de voorwaarden in het betrokken land worden gecorrigeerd, aan de hand van de werkelijke kosten, prijzen en andere factoren in dat land, met een passend bedrag dat met normale marktvoorwaarden overeenstemt, of

ii)

indien van toepassing, worden de voorwaarden gebruikt die gelden op de markt van een ander land of op de wereldmarkt en die voor de ontvanger beschikbaar zijn.

Artikel 7

Algemene bepalingen inzake de berekening

1.   De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies wordt vastgesteld per eenheid van het naar de Unie uitgevoerde, gesubsidieerde product.

Bij de vaststelling van die hoogte van de subsidie mogen de volgende elementen van de totale subsidie worden afgetrokken:

a)

kosten van de aanvraag of andere kosten die noodzakelijk waren om voor de subsidie in aanmerking te komen of om deze te verkrijgen;

b)

uitvoerbelastingen, rechten of andere heffingen op de uitvoer van het product naar de Unie die specifiek ten doel hebben de subsidie te compenseren.

Wanneer een belanghebbende aftrek van kosten aanvraagt, moet hij bewijzen dat zijn aanvraag gerechtvaardigd is.

2.   Wanneer de subsidie niet wordt verleend op basis van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden, wordt de hoogte van de subsidie waartegen compenserende maatregelen kunnen worden genomen, vastgesteld door de waarde van de totale subsidie om te slaan, naar gelang van het geval, over het niveau van de productie, de afzet of de uitvoer van de betrokken producten in het onderzoektijdvak voor subsidiëring.

3.   Wanneer verband kan worden gelegd tussen de subsidie en de verwerving of de toekomstige verwerving van vaste activa, wordt de hoogte van de subsidie waartegen compenserende maatregelen kunnen worden genomen, berekend door de subsidie te spreiden over een tijdvak dat in de betrokken bedrijfstak met de door normaal gevolgde afschrijvingspraktijk voor deze activa overeenstemt.

Het aldus berekende, aan het onderzoektijdvak toe te rekenen bedrag, met inbegrip van het bedrag dat van vóór dat tijdvak verworven vaste activa is afgeleid, wordt toegerekend zoals bepaald in lid 2.

Indien de activa niet in waarde verminderen, wordt de subsidie gelijkgesteld met een renteloze lening en behandeld overeenkomstig artikel 6, onder b).

4.   Wanneer tussen een subsidie en de verwerving van vaste activa geen verband kan worden gelegd, wordt het bedrag van het voordeel dat tijdens het onderzoektijdvak werd verkregen in beginsel aan dat tijdvak toegerekend en over de kosten verdeeld als bepaald in lid 2, tenzij er zich buitengewone omstandigheden voordoen die toerekening aan een ander tijdvak rechtvaardigen.

Artikel 8

Schadevaststelling

1.   De schadevaststelling dient op positief bewijsmateriaal te berusten en houdt een objectief onderzoek in van zowel:

a)

de omvang van de invoer van gesubsidieerde producten en de gevolgen daarvan voor de prijzen van soortelijke producten in de Unie, als

b)

de uit deze invoer voortvloeiende neerslag op de bedrijfstak van de Unie.

2.   Wat het volume van de gesubsidieerde invoer betreft, wordt nagegaan of deze in absolute cijfers dan wel in verhouding tot de productie of tot het verbruik in de Unie aanzienlijk is toegenomen. Wat de gevolgen van de gesubsidieerde invoer op de prijzen betreft, wordt nagegaan of er door de invoer met subsidie aanzienlijke prijsonderbieding is ten opzichte van de prijzen van een soortgelijk product van de bedrijfstak van de Unie, dan wel of deze invoer op enige andere wijze sterke druk op de prijzen uitoefent of een belemmering voor prijsverhogingen vormt die zonder deze invoer zouden zijn opgetreden, met dien verstande dat geen van deze factoren op zich, noch een aantal van deze factoren tezamen, noodzakelijk doorslaggevend is.

3.   Wanneer de invoer van een product uit meer dan één land gelijktijdig aan een onderzoek voor compenserende rechten wordt onderworpen, worden de gevolgen van deze invoer slechts dan cumulatief beoordeeld indien wordt vastgesteld dat:

a)

de hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies voor het uit elk land ingevoerde product meer dan minimaal in de zin van artikel 14, lid 5, is en het volume van de invoer uit elk land als niet te verwaarlozen kan worden aangemerkt, en

b)

een cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de invoer in het licht van de concurrentievoorwaarden tussen de ingevoerde producten onderling en die tussen de ingevoerde producten en het soortgelijke product uit de Unie, dienstig is.

4.   Het onderzoek naar de weerslag van de invoer met subsidie op de betrokken bedrijfstak van de Unie omvat een beoordeling van alle relevante economische factoren en indicatoren die op de situatie van die bedrijfstak van invloed zijn, waaronder het feit dat een bedrijfstak van de gevolgen van subsidiëring of van dumping die in het verleden is geschied, nog steeds herstellende is; de hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies; de werkelijke en de potentiële daling van de afzet, de winst, de omzet, het marktaandeel, de productiviteit, de rentabiliteit en de bezettingsgraad; de factoren die op de prijzen in de Unie van invloed zijn; de werkelijke en de potentiële negatieve gevolgen voor „cash flow”, de voorraden, de werkgelegenheid, de lonen, de groei en het vermogen om kapitaal of investeringen aan te trekken, en in het geval van landbouw, of er een toenemende last op steunprogramma's van de overheid is geweest. Deze lijst is niet limitatief, noch kan één of meer van deze factoren noodzakelijkerwijze doorslaggevend zijn bij de beoordeling.

5.   Aan de hand van het in het raam van lid 1 voorgelegde relevante bewijsmateriaal moet worden aangetoond dat de invoer met subsidie schade veroorzaakt. Hierbij moet in het bijzonder worden aangetoond dat de in lid 4 omschreven gevolgen voor de bedrijfstak van de Unie aan het overeenkomstig lid 2 vastgestelde invoervolume en/of aan het niveau van de prijzen zijn toe te schrijven en dat deze weerslag dusdanig is dat deze als aanmerkelijk kan worden beschouwd.

6.   Ook wordt een onderzoek ingesteld naar andere bekende factoren dan de invoer met subsidie die terzelfder tijd de bedrijfstak van de Unie schade toebrengen om zekerheid te hebben dat de door deze andere factoren veroorzaakte schade niet aan de invoer met subsidie overeenkomstig lid 5 wordt toegeschreven. Relevant in dit verband zijn: factoren als het volume en de prijzen van de invoer zonder subsidie; inkrimping van de vraag of wijzigingen in het consumptiepatroon; beperkende handelspraktijken van en concurrentie tussen de producenten uit derde landen en die in de Unie; technologische ontwikkelingen en de uitvoerprestaties; en de productiviteit van de bedrijfstak van de Unie.

7.   De gevolgen van de invoer met subsidie worden beoordeeld in verband met de productie van het soortgelijke product door de bedrijfstak van de Unie, indien de beschikbare gegevens een mogelijkheid verschaffen om deze productie aan de hand van criteria zoals het productieproces, de omzet en de winst van de producenten, apart te identificeren. Is aparte identificatie van die productie niet mogelijk, dan worden de gevolgen van de invoer met subsidie beoordeeld aan de hand van een onderzoek van de beperktste groep of het beperktste gamma producten waaronder het soortgelijke product is begrepen, en waarover de nodige gegevens kunnen worden verkregen.

8.   Vaststelling van dreiging van aanmerkelijke schade berust op feiten en niet louter op beweringen, gissingen of vage mogelijkheden. De verandering van omstandigheden waardoor een situatie zou ontstaan waarin de subsidie schade zou veroorzaken, moet duidelijk zijn te voorzien en moet ophanden zijn.

Bij de vaststelling van het bestaan van dreiging van aanmerkelijke schade worden onder meer de volgende factoren in aanmerking genomen:

a)

de aard van de betrokken subsidie(s) en de waarschijnlijke gevolgen daarvan voor de handel;

b)

een aanzienlijke mate van toeneming van de invoer met subsidie op de markt van de Unie die erop wijst dat deze invoer waarschijnlijk nog aanzienlijk zal toenemen;

c)

er is voldoende vrij beschikbare capaciteit bij de exporteur of een in de nabije toekomst aanmerkelijke toeneming van die capaciteit, welke erop wijst dat de uitvoer met subsidie naar de Unie waarschijnlijk nog aanzienlijk zal toenemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de beschikbaarheid van andere exportmarkten die de bijkomende, voor uitvoer beschikbare hoeveelheden kunnen absorberen;

d)

of de producten worden ingevoerd tegen prijzen die in aanzienlijke mate druk op de prijzen zouden uitoefenen of die prijsverhogingen die anders zouden zijn geschied, zouden verhinderen en die de vraag naar meer invoer vermoedelijk nog zouden doen toenemen;

e)

de bestaande voorraden van het product waarop het onderzoek betrekking heeft.

Geen van deze factoren behoeft op zich doorslaggevend te zijn, maar alle in overweging genomen factoren tezamen moeten als dusdanig tot de conclusie leiden dat er op korte termijn nog uitvoer met subsidie zal geschieden en dat er, tenzij beschermingsmaatregelen worden genomen, aanmerkelijke schade zal optreden.

Artikel 9

Omschrijving van het begrip „bedrijfstak van de Unie”

1.   Voor de toepassing van deze verordening wordt onder „bedrijfstak van de Unie” verstaan, de gezamenlijke producenten in de Unie van soortgelijke producten of diegenen van deze producenten wier gezamenlijke productie van de betrokken producten een groot deel van de totale productie van deze producten in de Unie als omschreven in artikel 10, lid 6, uitmaakt, met dien verstande dat:

a)

wanneer producenten met exporteurs of importeurs zijn verbonden of zelf importeur van het naar beweren gesubsidieerde product zijn, onder „bedrijfstak van de Unie” de overige producenten kunnen worden verstaan;

b)

in uitzonderlijke omstandigheden het grondgebied van de Unie, wat de betrokken productie betreft, in twee of meer concurrerende markten kan worden verdeeld en de producenten binnen elke markt als een afzonderlijke bedrijfstak kunnen worden beschouwd indien:

i)

de producenten binnen die markt hun gehele of nagenoeg gehele productie van het betrokken product op die markt verkopen, en

ii)

aan de vraag op die markt niet in belangrijke mate wordt voldaan door elders in de Unie gevestigde producenten van het betrokken product.

In deze omstandigheden kan tot het bestaan van schade worden geconcludeerd zelfs indien een groot deel van de totale bedrijfstak van de Unie geen schade lijdt, mits de invoer met subsidie op deze afzonderlijke markt geconcentreerd is en de producenten van alle of vrijwel alle producten op die markt door de invoer met subsidie schade lijden.

2.   Voor de toepassing van lid 1 worden producenten uitsluitend geacht met exporteurs of importeurs te zijn verbonden indien:

a)

een van hen rechtstreeks of onrechtstreeks zeggenschap heeft over de anderen,

b)

een derde persoon rechtstreeks of onrechtstreeks zeggenschap heeft over hen beiden, of

c)

zij tezamen rechtstreeks of onrechtstreeks zeggenschap hebben over een derde persoon, voor zover er redenen zijn om aan te nemen of te vermoeden dat de betrokken producent zich door deze relatie anders gedraagt dan niet verbonden producenten.

Voor de toepassing van dit lid wordt men geacht zeggenschap over een andere persoon te hebben wanneer men rechtens of feitelijk in staat is het handelen van de ander te beperken of te leiden.

3.   Wanneer „bedrijfstak van de Unie” is uitgelegd als te bestaan uit de producenten in een bepaald gebied, wordt de exporteurs of de subsidieverlenende overheid de gelegenheid geboden overeenkomstig artikel 13 verbintenissen voor het betrokken gebied aan te bieden. In dergelijke gevallen wordt bij de beoordeling van het belang van de Unie bij de maatregelen, in het bijzonder met het belang van het betrokken gebied rekening gehouden. Indien niet onmiddellijk een passende verbintenis wordt aangeboden of indien zich de in artikel 13, leden 9 en 10, omschreven situaties voordoen, kan voor de Unie in haar geheel een voorlopig of een definitief recht worden opgelegd. In dergelijke gevallen kunnen de rechten, indien zulks in de praktijk uitvoerbaar is, tot specifieke producten of exporteurs worden beperkt.

4.   De bepalingen van artikel 8, lid 7, zijn op dit artikel van toepassing.

Artikel 10

Inleiding van de procedure

1.   Behoudens het bepaalde in lid 8 wordt een onderzoek geopend naar het bestaan, de mate en de gevolgen van beweerde subsidiëring naar aanleiding van een schriftelijke klacht die namens de bedrijfstak van de Unie door een natuurlijke persoon, door een rechtspersoon of door een vereniging zonder rechtspersoonlijkheid wordt ingediend.

De klacht kan worden ingediend bij de Commissie of bij een lidstaat, die deze aan de Commissie doet toekomen. De Commissie doet de lidstaten van elke klacht die zij ontvangt een afschrift toekomen. De klacht wordt geacht te zijn ingediend op de eerste werkdag volgende op de dag van bezorging bij de Commissie als aangetekend poststuk of op die van afgifte van een ontvangstbewijs door de Commissie.

Wanneer geen klacht wordt ingediend maar een lidstaat over voldoende bewijsmateriaal inzake subsidiëring en daaruit voortvloeiende schade voor de bedrijfstak van de Unie beschikt, doet zij dit bewijsmateriaal onverwijld aan de Commissie toekomen.

2.   Een klacht uit hoofde van lid 1 bevat voldoende bewijsmateriaal betreffende het bestaan van tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies (en, zo mogelijk, de hoogte ervan), de schade en het oorzakelijke verband tussen de beweerde subsidie en de beweerde schade. De klacht bevat alle gegevens waarover de klager redelijkerwijze dient te beschikken met betrekking tot:

a)

de identiteit van de klager en het volume alsmede de waarde van de productie in de Unie van het soortgelijke product door de klager. Indien namens de bedrijfstak in de Unie een schriftelijke klacht wordt ingediend, wordt de bedrijfstak namens welke de klacht wordt ingediend, daarin omschreven door middel van een lijst van alle bekende producenten van de Unie van het soortgelijke product (of van verenigingen van die producenten) en, voor zover mogelijk, een opgave van het volume en van de waarde van het soortgelijke product dat door deze producenten in de Unie wordt vervaardigd;

b)

een volledige omschrijving van het naar beweren met subsidiëring ingevoerde product, de naam van het betrokken land, respectievelijk die van de betrokken landen van oorsprong of van uitvoer, de identiteit van elke bekende exporteur of buitenlandse producent en een lijst van bekende personen die het betrokken product invoeren;

c)

bewijsmateriaal ten aanzien van het bestaan, de hoogte en de aard van de betrokken subsidies en de mogelijkheid tegen die subsidies compenserende maatregelen te treffen;

d)

veranderingen in het volume van de beweerde invoer met subsidie, de weerslag van deze invoer op de prijzen van het soortgelijke product op de markt van de Unie en de daaruit voortvloeiende weerslag van de invoer op de bedrijfstak van de Unie, zoals blijkt uit relevante factoren en indicatoren met betrekking tot de situatie van de bedrijfstak van de Unie, waaronder die welke in artikel 8, leden 2 en 4, zijn genoemd.

3.   De Commissie onderzoekt voor zover mogelijk de juistheid en de toereikendheid van het in de klacht verschafte bewijsmateriaal teneinde vast te stellen of dit voldoende is om tot de opening van een onderzoek over te gaan.

4.   Een onderzoek kan worden geopend om vast te stellen of de beweerde subsidies specifiek zijn in de zin van artikel 4, leden 2 en 3.

5.   Een onderzoek kan tevens worden geopend met betrekking tot de in bijlage IV vermelde soorten maatregelen voor zover deze een in artikel 3 omschreven subsidie-element bevatten, teneinde vast te stellen of deze maatregelen volledig aan de bepalingen van genoemde bijlage beantwoorden.

6.   Een onderzoek op grond van lid 1 wordt eerst geopend nadat, aan de hand van een onderzoek naar de mate waarin de klacht door de producenten van het soortgelijke product in de Unie wordt gesteund dan wel betwist, is vastgesteld dat deze door of namens de bedrijfstak van de Unie is ingediend. De klacht wordt geacht „door of namens de bedrijfstak van de Unie te zijn ingediend”, indien zij wordt gesteund door de producenten in de Unie wier gezamenlijke productie meer dan 50 % bedraagt van de totale productie van het soortgelijke product dat door dat deel van de bedrijfstak in de Unie wordt vervaardigd dat zich vóór, respectievelijk tegen de klacht heeft uitgesproken. Evenwel wordt geen onderzoek geopend wanneer de producenten in de Unie die de klacht uitdrukkelijk steunen, minder dan 25 % van de totale, door de bedrijfstak van de Unie opgeleverde productie van het soortgelijke product vertegenwoordigen.

7.   De autoriteiten vermijden aan de met het oog op de opening van het onderzoek ingediende klacht bekendheid te geven alvorens het besluit tot opening van een onderzoek is genomen. Na ontvangst van een door het nodige bewijsmateriaal gestaafde klacht ingevolge dit artikel en in ieder geval vóór de opening van een onderzoek doet de Commissie kennisgeving aan de overheid van het betrokken land van oorsprong en/of van uitvoer en wordt deze voor overleg uitgenodigd teneinde de situatie ten aanzien van de in lid 2 bedoelde punten op te helderen en om overeenstemming te bereiken over een oplossing.

8.   Indien de Commissie in bijzondere omstandigheden besluit een onderzoek te openen, zonder dat een daartoe strekkende schriftelijke klacht van of namens de bedrijfstak van de Unie is ontvangen, wordt hiertoe slechts overgegaan indien er voldoende bewijs is voor het bestaan van tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies, van schade en van een oorzakelijk verband, zoals bedoeld in lid 2, om de opening van het onderzoek te rechtvaardigen. De Commissie doet de lidstaten informatie toekomen zodra zij heeft besloten dat het nodig is dit onderzoek te openen.

9.   Bij het besluit om al dan niet een onderzoek te openen wordt het bewijsmateriaal ten aanzien van subsidiëring en schade gelijktijdig in overweging genomen. Een klacht wordt afgewezen wanneer er onvoldoende bewijs van tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidiëring of van schade is om de procedure te kunnen voortzetten. Er wordt geen procedure ingeleid tegen landen waarvan de invoer een marktaandeel van minder dan 1 % vertegenwoordigt, tenzij die landen tezamen 3 % of meer van het verbruik in de Unie voor hun rekening nemen.

10.   De klacht kan vóór de opening van het onderzoek worden ingetrokken, in welk geval zij wordt geacht niet te zijn ingediend.

11.   Wanneer duidelijk is dat er voldoende bewijsmateriaal is om de inleiding van een procedure te rechtvaardigen, gaat de Commissie binnen 45 dagen na de datum van indiening van de klacht, daartoe over en maakt zij dit in het Publicatieblad van de Europese Unie bekend. Wanneer onvoldoende bewijsmateriaal is ingediend, wordt de klager daarvan in kennis gesteld binnen 45 dagen na de datum waarop de klacht bij de Commissie is ingediend. De Commissie verstrekt de lidstaten informatie betreffende haar onderzoek van de klacht normaliter binnen 21 dagen nadat de klacht bij de Commissie is ingediend.

12.   In het bericht van inleiding van de procedure wordt de opening van een onderzoek aangekondigd en worden het betrokken product alsmede de betrokken landen bekendgemaakt; voorts wordt daarin een samenvatting van de ontvangen informatie gegeven en wordt bepaald dat alle relevante informatie aan de Commissie dient te worden medegedeeld.

Tevens worden in dit bericht de termijnen bekendgemaakt waarbinnen belanghebbenden zich kenbaar kunnen maken, schriftelijk hun standpunt naar voren kunnen brengen en inlichtingen kunnen verstrekken indien hun standpunt en inlichtingen tijdens het onderzoek in aanmerking dienen te worden genomen. Ook wordt daarin de termijn bekendgemaakt waarbinnen belanghebbenden kunnen verzoeken overeenkomstig artikel 11, lid 5, door de Commissie te worden gehoord.

13.   De Commissie stelt de haar bekende betrokken exporteurs, importeurs en representatieve verenigingen van importeurs of van exporteurs, evenals het land van oorsprong en/of van uitvoer en de klagers ervan in kennis dat de procedure werd ingeleid en stelt, met inachtneming van de verplichting tot bescherming van vertrouwelijke informatie, de volledige tekst van de in lid 1 bedoelde schriftelijke klacht ter beschikking van de bekende exporteurs en van de autoriteiten van het land van oorsprong en/of uitvoer en, op verzoek, ook aan andere betrokken belanghebbenden. Wanneer het aantal betrokken exporteurs bijzonder groot is, mag de volledige tekst van de schriftelijke klacht evenwel slechts aan de autoriteiten van het land van oorsprong en/of van uitvoer of aan de relevante vereniging van bedrijfstak- of beroepsgenoten worden verstrekt.

14.   Een onderzoek met het oog op een compenserend recht mag de inklaringsprocedures van de douane niet hinderen.

Artikel 11

Het onderzoek

1.   Na de inleiding van de procedure maakt de Commissie, in samenwerking met de lidstaten, een aanvang met het onderzoek op het niveau van de Unie. Dit onderzoek heeft zowel betrekking op de subsidiëring als op de schade en beide elementen worden gelijktijdig onderzocht.

Om ervoor te zorgen dat de bevindingen representatief zijn, wordt in geval van subsidiëring een onderzoektijdvak vastgesteld dat in de regel met het bij artikel 5 vastgestelde onderzoektijdvak overeenstemt.

Informatie die betrekking heeft op een na het onderzoektijdvak volgende periode wordt normaal niet in aanmerking genomen.

2.   Belanghebbenden die bij een onderzoek met het oog op een compenserend recht gebruikte vragenlijsten ontvangen, beschikken over ten minste 30 dagen om deze te beantwoorden. Voor de exporteurs gaat de termijn in op de dag van ontvangst van de vragenlijst, die voor dit doel geacht wordt te zijn ontvangen binnen één week nadat deze de geënquêteerde of de geëigende diplomatieke vertegenwoordiger van het land van oorsprong en/of van uitvoer werd toegezonden. De termijn van 30 dagen kan worden verlengd waarbij rekening dient te worden gehouden met de voor het onderzoek vastgestelde termijnen en mits de belanghebbende redenen voor die verlenging aanvoert, door voor hem geldende bijzondere omstandigheden aan te tonen.

3.   De Commissie kan de lidstaten verzoeken informatie te verstrekken en deze nemen alle noodzakelijke maatregelen om aan een dergelijk verzoek gevolg te geven.

Zij doen de Commissie de gevraagde informatie toekomen tezamen met de resultaten van alle door hen verrichte inspecties, controles en onderzoeken.

De Commissie deelt deze informatie, zowel die welke van algemeen belang is als die waarom door een lidstaat is gevraagd, aan de lidstaten mede, op voorwaarde dat deze informatie niet-vertrouwelijk is; indien dat wel het geval is, wordt een niet-vertrouwelijke samenvatting verstrekt.

4.   De Commissie kan de lidstaten verzoeken alle noodzakelijke controles en inspecties te verrichten, in het bijzonder bij importeurs, handelaren en producenten in de Unie, en in derde landen een onderzoek in te stellen, op voorwaarde dat de betrokken ondernemingen daarvoor toestemming geven en het betrokken land hiervan officieel in kennis is gesteld en daartegen geen bezwaar maakt.

De lidstaten nemen alle noodzakelijke maatregelen om aan dergelijke verzoeken van de Commissie te voldoen.

Ambtenaren van de Commissie kunnen op verzoek van de Commissie of van een lidstaat, die van de lidstaten in hun werkzaamheden bijstaan.

5.   De belanghebbenden die zich overeenkomstig artikel 10, lid 12, tweede alinea, kenbaar hebben gemaakt, kunnen worden gehoord indien zij binnen de termijn die in het Publicatieblad van de Europese Unie is bekendgemaakt, een daartoe strekkend schriftelijk verzoek indienen waarin zij aantonen dat zij belanghebbenden zijn voor wie de resultaten van de procedure consequenties kunnen hebben en dat er bijzondere redenen zijn om hen te horen.

6.   De importeurs, de exporteurs en de klagers die zich overeenkomstig artikel 10, lid 12, tweede alinea, kenbaar hebben gemaakt, en vertegenwoordigers van het land van oorsprong en/of van uitvoer worden, op verzoek, in de gelegenheid gesteld andere partijen met tegengestelde belangen te ontmoeten, zodat afwijkende standpunten en tegenargumenten naar voren kunnen worden gebracht.

Hierbij wordt rekening gehouden met de verplichting tot bescherming van vertrouwelijke informatie en met de wensen van de belanghebbenden.

Geen enkele belanghebbende is verplicht aan een dergelijke bijeenkomst deel te nemen, noch mag de afwezigheid van een partij op een dergelijke bijeenkomst haar belangen schaden.

Met de overeenkomstig dit lid verstrekte mondelinge informatie wordt door de Commissie rekening gehouden voor zover die informatie nadien schriftelijke wordt bevestigd.

7.   De klagers, de overheid van het land van oorsprong en/of van uitvoer, de importeurs en de exporteurs, alsmede hun representatieve verenigingen, de representatieve gebruikers- en consumentenorganisaties die zich overeenkomstig artikel 10, lid 12, tweede alinea, kenbaar hebben gemaakt, mogen op schriftelijk verzoek inzage krijgen van alle, door een bij het onderzoek betrokken partij aan de Commissie verstrekte informatie, doch niet van de door de autoriteiten van de Unie of van haar lidstaten opgestelde interne documenten, die voor de presentatie van hun zaak relevant is, niet-vertrouwelijk in de zin van artikel 29 is en die bij het onderzoek wordt gebruikt.

Deze partijen mogen over vorenbedoelde informatie opmerkingen maken, waarmee rekening wordt gehouden indien die opmerkingen met voldoende bewijsmateriaal worden gestaafd.

8.   Behoudens in de in artikel 28 bedoelde omstandigheden wordt voor zover mogelijk nagegaan of de door belanghebbenden verstrekte informatie waarop de bevindingen worden gebaseerd, juist zijn.

9.   Een onderzoek wordt in de overeenkomstig artikel 10, lid 11, ingeleide procedure zoveel mogelijk binnen één jaar afgesloten. Het wordt in ieder geval binnen 13 maanden na de opening ervan afgesloten in overeenstemming met de bevindingen als bedoeld in artikel 13 voor verbintenissen of met die als bedoeld in artikel 15 voor definitieve maatregelen.

10.   Zolang het onderzoek duurt, geeft de Commissie het land van oorsprong en/of van uitvoer redelijke gelegenheid om het overleg voort te zetten teneinde de feitelijke situatie op te helderen en om overeenstemming te bereiken over een oplossing.

Artikel 12

Voorlopige maatregelen

1.   Voorlopige rechten kunnen worden ingesteld, indien:

a)

een procedure is ingeleid overeenkomstig artikel 10;

b)

hierover is bericht en belanghebbenden hebben voldoende gelegenheid gehad inlichtingen te verstrekken en opmerkingen te maken overeenkomstig artikel 10, lid 12, tweede alinea;

c)

er een voorlopige, positieve vaststelling van tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidiëring en daaruit voortvloeiende schade voor de bedrijfstak van de Unie is geschied; en

d)

het belang van de Unie vergt dat maatregelen worden genomen om verdere schade te voorkomen.

Voorlopige rechten worden niet eerder ingesteld dan 60 dagen en niet later dan negen maanden na de inleiding van de procedure.

Het voorlopige compenserende recht mag niet hoger zijn dan het voorlopig vastgestelde totale bedrag van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies maar zou lager dan dat bedrag moeten zijn indien dit lagere recht toereikend zou zijn om de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade weg te nemen.

2.   Voor het bedrag van de voorlopige rechten dient zekerheid te worden gesteld. De betrokken producten kunnen in de Unie eerst in het vrije verkeer worden gebracht, nadat daarvoor zekerheid is gesteld.

3.   De Commissie stelt voorlopige maatregelen vast volgens de in artikel 25, lid 4, bedoelde procedure.

4.   Wanneer een lidstaat om onverwijld optreden van de Commissie verzoekt en aan de voorwaarden van lid 1, eerste en tweede alinea, is voldaan, besluit de Commissie binnen ten hoogste vijf werkdagen na de ontvangst van het verzoek, of een voorlopig compenserend recht moet worden ingesteld.

5.   Een voorlopig compenserend recht wordt voor ten hoogste vier maanden ingesteld.

Artikel 13

Verbintenissen

1.   Mits er voorlopig is vastgesteld dat subsidiering plaatsvindt en daaruit schade voortvloeit, kan de Commissie volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure, overgaan tot aanvaarding van op vrijwillige basis aangeboden bevredigende verbintenissen, die inhouden dat:

a)

het land van oorsprong en/of van uitvoer ermee instemt de subsidie in te trekken of te beperken of andere maatregelen te nemen met betrekking tot de gevolgen ervan, of

b)

een exporteur zich ertoe verbindt zijn prijzen te herzien of zijn uitvoer naar het betrokken gebied te staken zolang voor deze uitvoer tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies worden verleend, mits de Commissie ervan overtuigd is dat daarmee de schadelijke gevolgen van de subsidiëring worden weggenomen.

In dergelijke gevallen en voor de duur van de verbintenis gelden de door de Commissie op grond van artikel 12, lid 3, ingestelde voorlopige rechten of de op grond van artikel 15, lid 1, ingestelde definitieve rechten niet voor de invoer van de betreffende producten die worden geproduceerd door de ondernemingen die worden genoemd in het besluit van de Commissie tot aanvaarding van verbintenissen, en eventuele wijzigingen daarvan.

De prijzen worden ingevolge deze verbintenissen niet meer verhoogd dan nodig is om de hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie te compenseren; de prijsverhogingen zouden lager moeten zijn dan de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies als dat toereikend is om de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade weg te nemen.

2.   De Commissie kan zelf verbintenissen voorstellen, maar een land of een exporteur kan niet worden verplicht daarop in te gaan. Het feit dat landen of exporteurs geen verbintenissen aanbieden of niet op een voorstel daartoe ingaan, heeft op het onderzoek van de zaak geen invloed.

Niettemin kan worden vastgesteld dat het bij voortzetting van de invoer met subsidie waarschijnlijker wordt dat de dreiging van schade op werkelijke schade uitloopt. Van een land of van een exporteur worden, tenzij een voorlopige vaststelling van subsidiëring of van daaruit voortvloeiende schade is gedaan, geen verbintenissen verlangd, noch worden deze aanvaard.

Behoudens uitzonderlijke omstandigheden mogen verbintenissen na het verstrijken van de termijn waarbinnen overeenkomstig artikel 30, lid 5, opmerkingen mogen worden gemaakt, niet meer worden aangeboden.

3.   Aangeboden verbintenissen behoeven niet te worden aanvaard indien aanvaarding ervan moeilijkheden van praktische aard zou opleveren, bijvoorbeeld omdat het aantal feitelijke of potentiële exporteurs te groot is of om andere redenen, onder meer van algemeen beleid. Aan de betrokken exporteur en/of het land van oorsprong en/of van uitvoer mag mededeling worden gedaan van de redenen op grond waarvan wordt overwogen een aangeboden verbintenis af te wijzen. De exporteur of dat land kan in de gelegenheid worden gesteld daarop commentaar te leveren. De redenen voor de afwijzing worden in het definitieve besluit vermeld.

4.   Partijen die een verbintenis aanbieden, dienen een niet-vertrouwelijke versie daarvan te verstrekken die aan de bij het onderzoek betrokken partijen ter beschikking kan worden gesteld.

5.   Wanneer verbintenissen worden aanvaard, wordt het onderzoek beëindigd. De Commissie beëindigt het onderzoek volgens de in artikel 25, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

6.   Indien de verbintenissen worden aanvaard, wordt het onderzoek naar subsidiëring en schade normaal voltooid. Indien in een dergelijk geval wordt vastgesteld dat er geen subsidiëring of schade is, komt de verbintenis automatisch te vervallen, behalve wanneer een dergelijke vaststelling grotendeels het gevolg is van het bestaan van een verbintenis. Dan kan worden geëist dat een verbintenis gedurende een redelijke termijn wordt gehandhaafd.

Indien wordt vastgesteld dat er inderdaad subsidiëring en schade is, blijft de verbintenis volgens de daarin vervatte bepalingen en overeenkomstig de bepalingen van deze verordening voortbestaan.

7.   De Commissie verlangt van een land waarvan of van een exporteur van wie een verbintenis is aanvaard dat deze op gezette tijden over de naleving van deze verbintenis informatie verstrekt en verificatie van relevante gegevens toestaat. Indien daaraan niet wordt voldaan, wordt zulks als schending van de verbintenis aangemerkt.

8.   Wanneer tijdens het onderzoek van bepaalde exporteurs verbintenissen worden aanvaard, worden deze voor de toepassing van de artikelen 18, 19, 20 en 22 geacht van kracht te worden op de datum waarop het onderzoek voor het land van oorsprong en/of van uitvoer wordt beëindigd.

9.   Wanneer een verbintenis door een partij wordt geschonden of opgezegd, of wanneer de aanvaarding van de verbintenis door de Commissie wordt opgezegd, wordt de aanvaarding van de verbintenis, zo nodig, door de Commissie ingetrokken, en zijn de door de Commissie op grond van artikel 12 ingestelde voorlopige rechten of de op grond van artikel 15, lid 1, ingestelde definitieve rechten van toepassing, op voorwaarde dat de betrokken exporteur of het land van oorsprong en/of uitvoer, de gelegenheid heeft gehad opmerkingen te maken, tenzij deze exporteur of dit land de verbintenis heeft opgezegd. De Commissie doet de lidstaten informatie toekomen zodra zij heeft besloten een verbintenis op te zeggen.

Elke belanghebbende en elke lidstaat kan informatie indienen waaruit blijkt dat er aanwijzingen zijn voor de schending van een verbintenis. Daarna moet normaal gesproken binnen zes maanden, maar uiterlijk binnen negen maanden na een naar behoren ingediend verzoek, worden beoordeeld of er inderdaad sprake is van een schending.

De Commissie kan in verband met het toezicht op verbintenissen een beroep doen op de bevoegde autoriteiten van de lidstaten.

10.   Overeenkomstig artikel 12 kan op basis van de beste informatie die beschikbaar is, een voorlopig recht worden ingesteld, hetzij indien er redenen zijn om aan te nemen dat een verbintenis wordt geschonden, hetzij, in geval van schending of opzegging van een verbintenis, indien het onderzoek dat aanleiding tot de verbintenis heeft gegeven niet is voltooid.

Artikel 14

Beëindiging zonder maatregelen

1.   Wanneer de klacht wordt ingetrokken, kan de procedure worden beëindigd, tenzij die beëindiging niet het belang van de Unie dient.

2.   Wanneer beschermende maatregelen niet nodig zijn, wordt het onderzoek of de procedure beëindigd. De Commissie beëindigt het onderzoek volgens de in artikel 25, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

3.   Overeenkomstig lid 5 wordt de procedure onverwijld beëindigd indien wordt vastgesteld dat de hoogte van de subsidies waartegen compenserende maatregelen kunnen worden genomen, minimaal is, of indien het volume van zowel de werkelijke als de potentiële invoer met subsidie of de schade te verwaarlozen is.

4.   Bij een overeenkomstig artikel 10, lid 11, ingeleide procedure wordt de schade normalerwijze als te verwaarlozen beschouwd indien het marktaandeel van de betrokken invoer minder bedraagt dan het aandeel dat in artikel 10, lid 9, is bepaald. Bij onderzoek naar de invoer met subsidie uit ontwikkelingslanden wordt het volume van deze invoer als te verwaarlozen beschouwd indien deze minder dan 4 % van de totale invoer van het soortgelijke product in de Unie uitmaakt, tenzij de invoer uit ontwikkelingslanden waarvan het afzonderlijke aandeel in de totale invoer minder dan 4 % vertegenwoordigt, tezamen meer dan 9 % van de totale invoer van het soortgelijke product in de Unie beloopt.

5.   De hoogte van de subsidies waartegen compenserende maatregelen kunnen worden genomen, wordt als minimaal beschouwd indien deze minder dan 1 % ad valorem bedraagt, met dien verstande dat bij onderzoeken naar de invoer uit ontwikkelingslanden de drempel voor het als minimaal te beschouwen 2 % ad valorem bedraagt, op voorwaarde dat slechts het onderzoek wordt beëindigd, indien de hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies onder het voor individuele exporteurs relevante niveau voor het als minimaal te beschouwden ligt. De procedure blijft echter op hen van toepassing en bij een eventueel later volgend nieuw onderzoek dat voor het betrokken land op grond van de artikelen 18 en 19 wordt verricht, kunnen zij opnieuw aan een onderzoek worden onderworpen.

Artikel 15

Instelling van definitieve rechten

1.   Wanneer uit de definitief vastgestelde feiten blijkt dat er sprake is van tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies en daardoor schade wordt veroorzaakt, en het in het belang van de Unie is om maatregelen te nemen in de zin van artikel 31, stelt de Commissie een definitief compenserend recht in volgens de in artikel 25, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure. Voor zover voorlopige rechten van kracht zijn, leidt de Commissie deze procedure uiterlijk een maand vóór het vervallen van die rechten in.

Er worden geen maatregelen genomen als de subsidies zijn ingetrokken of als de exporteurs hierdoor niet langer een voordeel verkrijgen.

Het compenserende recht mag niet hoger zijn dan de vastgestelde, tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies en moet lager zijn dan de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies, als dat toereikend is om een einde te maken aan de schade die de bedrijfstak van de Unie lijdt.

2.   In elke zaak wordt op alle producten, ongeacht de bron ervan, waarvan is geconstateerd dat zij met tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies worden ingevoerd en dat daardoor schade ontstaat, met uitzondering van de invoer uit die bronnen, waarvan krachtens deze verordening verbintenissen zijn aanvaard, op niet-discriminerende grondslag een passend compenserend recht ingesteld.

In de verordening waarbij het recht wordt ingesteld, wordt bekendgemaakt welk recht voor elke leverancier of, indien dit praktisch niet mogelijk is, welk recht voor het land van levering is ingesteld.

3.   Wanneer de Commissie haar onderzoek overeenkomstig artikel 27 heeft beperkt, mag het compenserende recht op de invoer door exporteurs of producenten die zich, overeenkomstig artikel 27, kenbaar hebben gemaakt maar die niet bij het onderzoek werden betrokken, niet hoger zijn dan het voor de in de steekproef opgenomen partijen vastgestelde, gewogen gemiddelde bedrag van de subsidies waartegen compenserende maatregelen kunnen worden ingesteld.

Voor de toepassing van dit lid houdt de Commissie geen rekening met nihil- noch met minimale bedragen van subsidies waartegen compenserende maatregelen kunnen worden ingesteld noch met de bedragen van dergelijke subsidies die onder de in artikel 28 bedoelde omstandigheden werden vastgesteld.

Individuele rechten worden toegepast op de invoer van elke exporteur of producent voor wie een individueel bedrag aan subsidie is berekend zoals bepaald in artikel 27.

Artikel 16

Terugwerkende kracht

1.   Voorlopige maatregelen en definitieve compenserende rechten worden uitsluitend toegepast op producten die na het van kracht worden van de krachtens artikel 12, lid 1, of artikel 15, lid 1, genomen maatregel in het vrije verkeer worden gebracht, behoudens de bij deze verordening vastgestelde uitzonderingen.

2.   Wanneer een voorlopig recht is toegepast en uit de definitief vastgestelde feiten het bestaan blijkt van subsidies die tot compenserende maatregelen aanleiding kunnen geven en van schade, besluit de Commissie, ongeacht of al dan niet een definitief compenserend recht dient te worden ingesteld, welk deel van het voorlopige recht definitief dient te worden ingevorderd.

Onder „schade” wordt in dit verband niet verstaan, een aanzienlijke vertraging bij de vestiging van een bedrijfstak van de Unie, noch de dreiging van aanzienlijke schade, tenzij wordt vastgesteld dat deze zich, zonder voorlopige maatregelen, tot aanmerkelijke schade zou hebben ontwikkeld. In alle andere gevallen waarin zich een dergelijke dreiging of vertraging voordoet, worden alle voorlopig betaalde bedragen vrijgegeven en kunnen definitieve rechten uitsluitend worden opgelegd vanaf de datum waarop de dreiging van schade of de aanzienlijke vertraging definitief wordt vastgesteld.

3.   Indien het definitieve compenserende recht hoger is dan het voorlopige recht, wordt het verschil niet geïnd. Indien het definitieve recht lager is dan het voorlopige recht, wordt het recht opnieuw berekend. Indien de definitieve vaststelling negatief is, wordt het voorlopige recht niet bevestigd.

4.   Een definitief compenserend recht kan worden geheven van producten die ten hoogste 90 dagen vóór de datum van inwerkingtreding van de voorlopige maatregelen, maar niet vóór de datum waarop het onderzoek werd geopend, ten verbruik zijn aangegeven, op voorwaarde dat:

a)

de invoer, overeenkomstig het bepaalde in artikel 24, lid 5, werd geregistreerd;

b)

de Commissie de betrokken importeurs de gelegenheid heeft gegeven opmerkingen te maken;

c)

er kritieke omstandigheden bestaan waarin het betrokken product, waarvoor in de zin van deze verordening tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies zijn toegekend, moeilijk te herstellen schade veroorzaakt doordat het product in een betrekkelijk kort tijdvak massaal wordt ingevoerd; en

d)

het, om herhaling van dergelijke schade te voorkomen, nodig wordt geoordeeld op deze invoer met terugwerkende kracht compenserende rechten in te stellen.

5.   In geval van schending of van opzegging van verbintenissen kunnen van goederen die ten hoogste 90 dagen vóór de inwerkingtreding van voorlopige maatregelen in het vrije verkeer zijn gebracht, definitieve rechten worden geheven op voorwaarde dat de invoer overeenkomstig artikel 24, lid 5, werd geregistreerd en deze terugwerking niet wordt toegepast op vóór de schending of vóór de opzegging van de verbintenis geschiede invoer.

Artikel 17

Duur

Een compenserende maatregel blijft van kracht zolang en voor zover deze nodig is om de schadeveroorzakende, tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies te neutraliseren.

Artikel 18

Nieuw onderzoek bij het vervallen van maatregelen

1.   Een definitieve compenserende maatregel vervalt vijf jaar nadat deze werd ingesteld of vijf jaar na de datum van het recentste nieuwe onderzoek in verband met zowel de subsidiëring als de schade, tenzij bij een nieuw onderzoek wordt vastgesteld dat het vervallen van de maatregel waarschijnlijk tot een voortzetting of tot een herhaling van subsidiëring en van schade zal leiden. Een dergelijk nieuw onderzoek wordt op initiatief van de Commissie of op verzoek van of namens de producenten van de Unie geopend en de maatregel blijft in afwachting van de resultaten van dat onderzoek van kracht.

2.   Een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van een maatregel wordt geopend wanneer het daartoe strekkende verzoek voldoende bewijs bevat dat het vervallen van de maatregel waarschijnlijk tot voortzetting of tot herhaling van subsidiëring en van schade zal leiden, bijvoorbeeld bewijsmateriaal waaruit blijkt dat de subsidiëring wordt voortgezet en dat er nog schade wordt toegebracht, dat het verdwijnen van de schade geheel of ten dele aan het bestaan van maatregelen is toe te schrijven of dat de omstandigheden waarin de exporteurs zich bevinden dan wel de marktsituatie van zodanige aard zijn dat deze erop wijzen dat de schadeveroorzakende subsidiëring waarschijnlijk zal voortduren.

3.   Bij overeenkomstig dit artikel uitgevoerde onderzoeken worden de exporteurs, de importeurs, het land van oorsprong en/of van uitvoer en de producenten van de Unie in de gelegenheid gesteld de in het verzoek om herziening verstrekte informatie aan te vullen, deze te weerleggen of daarop commentaar te geven en in de conclusies zal terdege met al het relevante bewijsmateriaal met betrekking tot de vraag of het al dan niet waarschijnlijk is dat het vervallen van de maatregelen tot voortzetting of herhaling van subsidiëring en van schade zal leiden, rekening worden gehouden.

4.   Op een passend tijdstip in de loop van het laatste jaar dat de in dit artikel omschreven maatregelen van toepassing zijn, wordt in het Publicatieblad van de Europese Unie een bericht bekendgemaakt dat de maatregelen weldra komen te vervallen. Na dit bericht kunnen de producenten in de Unie, uiterlijk drie maanden vóór het einde van de termijn van vijf jaar, overeenkomstig lid 2, een verzoek om herziening indienen. Tevens wordt een bericht bekendgemaakt waarin het feitelijke vervallen van de maatregelen uit hoofde van dit artikel wordt aangekondigd.

Artikel 19

Tussentijdse nieuwe onderzoeken

1.   De noodzaak tot handhaving van maatregelen kan eveneens aan een nieuw onderzoek worden onderworpen, hetzij op initiatief van de Commissie, hetzij op verzoek van een lidstaat, hetzij, op voorwaarde dat sedert de instelling van de definitieve maatregel een redelijke termijn van ten minste één jaar is verstreken, op verzoek van een exporteur, van een importeur, van de producenten van de Unie dan wel van het land van oorsprong en/of van uitvoer, welk verzoek ten aanzien van de noodzaak van een dergelijk tussentijds nieuw onderzoek voldoende bewijsmateriaal dient te bevatten.

2.   Een tussentijds nieuw onderzoek wordt geopend wanneer het daartoe strekkende verzoek voldoende bewijs bevat dat handhaving van de maatregel niet langer noodzakelijk is om de tot tegenmaatregelen aanleiding gevende subsidie te compenseren en/of dat het onwaarschijnlijk is dat de schade zal blijven bestaan of zich opnieuw zal voordoen indien de maatregel wordt ingetrokken of gewijzigd, dan wel dat de bestaande maatregel niet of niet langer toereikend is om de schadeveroorzakende, tot tegenmaatregelen aanleiding gevende subsidie te neutraliseren.

3.   Als de ingestelde compenserende rechten lager zijn dan de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies, kan een tussentijds onderzoek worden geopend als de producenten in de Unie of een andere belanghebbende normaal gesproken binnen twee jaar na het oorspronkelijk onderzoek en voor of na de inwerkingtreding van de maatregelen afdoende kan aantonen dat de exportprijzen zijn gedaald of dat de wederverkoopprijzen van het in de Unie ingevoerde product niet of nauwelijks zijn veranderd. Als uit het onderzoek blijkt dat deze beweringen juist zijn, kunnen de compenserende rechten worden verhoogd om een prijsverhoging te bewerkstelligen waarmee de schade wordt weggenomen. Het verhoogde recht mag echter niet hoger zijn dan de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies.

Het tussentijdse onderzoek kan ook op initiatief van de Commissie of op verzoek van een lidstaat worden geopend, onder de hierboven beschreven voorwaarden.

4.   Bij onderzoeken op grond van dit artikel kan de Commissie onder meer nagaan of de omstandigheden met betrekking tot subsidiëring en schade ingrijpend zijn gewijzigd dan wel het beoogde resultaat, namelijk het wegnemen van de eerder overeenkomstig artikel 8 vastgestelde schade, met de bestaande maatregelen wordt bereikt. Bij de definitieve vaststelling wordt met al het relevante en met stukken behoorlijk gestaafde bewijsmateriaal rekening gehouden.

Artikel 20

Versnelde nieuwe onderzoeken

Elke exporteur, op wiens uitgevoerde producten geen definitief compenserend recht van toepassing is, maar die tijdens het oorspronkelijke onderzoek om andere redenen dan een weigering om de Commissie medewerking te verlenen, niet individueel werd onderzocht, is op zijn verzoek gerechtigd om aan een versneld onderzoek te worden onderworpen zodat de Commissie voor die exporteur onverwijld een individueel compenserend recht kan vaststellen.

Alvorens een dergelijk nieuw onderzoek wordt geopend, worden de producenten in de Unie in de gelegenheid gesteld commentaar te leveren.

Artikel 21

Terugbetalingen

1.   Onverminderd artikel 18 kan een importeur om terugbetaling van rechten verzoeken wanneer wordt aangetoond dat het bedrag van de tot tegenmaatregelen aanleiding gevende subsidies op grond waarvan de rechten werden betaald, niet meer bestaat of is verminderd tot een lager niveau dan dat van de geldende rechten.

2.   Om terugbetaling van compenserende rechten te verkrijgen, dient de importeur bij de Commissie een daartoe strekkend verzoek in. De indiening van dat verzoek geschiedt via de lidstaat op het grondgebied waarvan de producten in het vrije verkeer werden gebracht, binnen zes maanden nadat het bedrag van de definitieve rechten door de bevoegde autoriteiten naar behoren werd vastgesteld of werd besloten de uit hoofde van een voorlopig recht als zekerheid gestelde bedragen definitief in te vorderen. De lidstaten geven de Commissie van een dergelijk verzoek onverwijld kennis.

3.   Een verzoek om terugbetaling wordt slechts geacht met voldoende bewijsmateriaal te zijn gestaafd wanneer het nauwkeurige gegevens bevat over het bedrag van de compenserende rechten waarvan terugbetaling wordt gevraagd en vergezeld gaat van alle douanedocumenten in verband met de berekening en de betaling van dat bedrag. Tevens dient het, voor een representatieve periode, bewijsmateriaal te bevatten betreffende het bedrag van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies dat de exporteur of producent waarop het recht van toepassing is, heeft ontvangen. Wanneer de importeur niet met de betrokken exporteur of producent is verbonden en dergelijke informatie niet onmiddellijk beschikbaar is, of de exporteur of de producent niet bereid is deze informatie aan de importeur te verschaffen, wordt in het verzoek een verklaring van de exporteur of producent opgenomen dat de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies zijn verminderd of zijn komen te vervallen zoals in dit artikel is omschreven en dat het desbetreffende bewijsmateriaal aan de Commissie zal worden verschaft. Wanneer dit bewijsmateriaal niet binnen een redelijke termijn door de exporteur of de producent wordt voorgelegd, wordt het verzoek afgewezen.

4.   De Commissie besluit of en in hoeverre het verzoek wordt ingewilligd en kan te allen tijde besluiten een tussentijds nieuw onderzoek te openen; op basis van de informatie die bij dit nieuwe onderzoek, dat wordt uitgevoerd overeenkomstig de bepalingen die op dergelijke onderzoeken van toepassing zijn, wordt verkregen en de conclusies die eruit worden getrokken, wordt bepaald of en in hoeverre terugbetaling gerechtvaardigd is.

Terugbetalingen van rechten geschieden normaal binnen twaalf en in ieder geval binnen achttien maanden nadat het met bewijsmateriaal gestaafde verzoek om terugbetaling door een importeur van het aan compenserende rechten onderworpen product is ingediend.

De lidstaten betalen deze rechten normaal binnen 90 dagen nadat het in de eerste alinea bedoelde besluit is genomen, terug.

Artikel 22

Algemene bepalingen inzake nieuwe onderzoeken en terugbetalingen

1.   De bepalingen van deze verordening betreffende procedures en onderzoeken, met uitzondering van die welke betrekking hebben op termijnen, zijn van toepassing op alle nieuwe onderzoeken op grond van de artikelen 18, 19 en 20.

Herzieningen op grond van de artikelen 18 en 19 worden versneld ten uitvoer gelegd en moeten normaal gesproken voltooid zijn binnen twaalf maanden na de datum waarop de herzieningsprocedure werd ingeleid. Herzieningsprocedures op grond van de artikelen 18 en 19 moeten in ieder geval voltooid zijn binnen 15 maanden na de datum waarop zij werden ingeleid.

Herzieningen op grond van artikel 20 moeten in alle gevallen binnen negen maanden na de datum van inleiding van de procedure voltooid zijn.

Als een herzieningsprocedure op grond van artikel 18 wordt ingeleid terwijl een herzieningsprocedure op grond van artikel 19 binnen dezelfde procedure nog gaande is, moet de herzieningsprocedure op grond van artikel 19 binnen dezelfde termijn worden voltooid als hierboven bepaald voor een herzieningsprocedure op grond van artikel 18.

Als het onderzoek niet binnen de in de tweede, derde en vierde alinea genoemde termijnen voltooid is:

a)

verstrijken de maatregelen krachtens artikel 18;

b)

verstrijken de maatregelen ingeval van onderzoeken die tegelijkertijd krachtens de artikelen 18 en 19 worden uitgevoerd, waarbij het onderzoek krachtens artikel 18 werd ingeleid terwijl een herziening krachtens artikel 19 in dezelfde procedure gaande was of waarbij zulke herzieningen op hetzelfde tijdstip werden ingeleid; of

c)

blijven de maatregelen ongewijzigd van kracht overeenkomstig artikel 19 en 20.

Een bericht van het feitelijk verstrijken of de feitelijke handhaving van de maatregelen krachtens dit lid wordt in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt.

2.   Nieuwe onderzoeken uit hoofde van de artikelen 18, 19 en 20 worden door de Commissie geopend. De Commissie besluit de in artikel 18 bedoelde onderzoeken al dan niet te openen volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure. De Commissie verstrekt de lidstaten ook informatie zodra een marktdeelnemer of een lidstaat een toereikend verzoek tot het openen van een nieuw onderzoek overeenkomstig de artikelen 19 en 20 heeft ingediend en de Commissie haar onderzoek daarvan heeft beëindigd, of zodra de Commissie zelf heeft bepaald dat de noodzaak tot handhaving van maatregelen aan een nieuw onderzoek moet worden onderworpen.

3.   Wanneer deze onderzoeken daartoe aanleiding geven, worden de maatregelen volgens de in artikel 25, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure overeenkomstig artikel 18 ingetrokken of gehandhaafd, dan wel overeenkomstig de artikelen 19 en 20 ingetrokken, gehandhaafd of gewijzigd.

4.   Wanneer maatregelen ten aanzien van individuele exporteurs maar niet ten aanzien van het land in zijn geheel worden ingetrokken, blijft de procedure op deze exporteurs van toepassing en kunnen zij bij een eventueel volgend nieuw onderzoek dat overeenkomstig dit artikel voor het betrokken land wordt verricht, opnieuw worden onderzocht.

5.   Indien aan het einde van de geldigheidsduur van de in artikel 18 omschreven maatregelen een nieuw onderzoek van maatregelen op grond van artikel 19 loopt, worden de maatregelen eveneens uit hoofde van de bepalingen van artikel 18 aan een onderzoek onderworpen.

6.   Bij alle overeenkomstig de artikelen 18 tot en met 21 verrichte nieuwe onderzoeken of onderzoeken in verband met de terugbetaling van rechten gaat de Commissie, mits de omstandigheden niet zijn gewijzigd, op dezelfde wijze te werk als bij het onderzoek dat tot de instelling van het recht heeft geleid, waarbij de artikelen 5, 6, 7 en 27 in acht worden genomen.

Artikel 23

Ontwijking

1.   Op grond van deze verordening ingestelde compenserende maatregelen kunnen worden uitgebreid tot de invoer van al dan niet enigszins gewijzigde soortgelijke producten uit derde landen, of tot de invoer van enigszins gewijzigde soortgelijke producten uit landen waarop maatregelen van toepassing zijn, of tot delen daarvan, wanneer er ontwijking van de geldende maatregelen plaatsvindt.

2.   Compenserende rechten die het op grond van artikel 15, lid 2, ingestelde residuele compenserende recht niet overschrijden, kunnen worden uitgebreid tot de invoer via ondernemingen waarvoor individuele rechten gelden in de landen waarop maatregelen van toepassing zijn, wanneer er ontwijking van de geldende maatregelen plaatsvindt.

3.   Ontwijking wordt omschreven als een verandering in de structuur van het handelsverkeer tussen derde landen en de Unie of tussen individuele ondernemingen in een land waarop maatregelen van toepassing zijn en de Unie ten gevolge van praktijken, processen of werkzaamheden waarvoor, afgezien van de instelling van het recht, onvoldoende reden of economische rechtvaardiging bestaat en waarbij wordt bewezen dat er sprake is van schade of dat de corrigerende werking van het recht, gezien de prijzen en/of hoeveelheden van het soortgelijke product, wordt ondermijnd en dat de soortgelijke ingevoerde producten en/of delen daarvan nog steeds gesubsidieerd worden.

De in de eerste alinea bedoelde praktijken, processen of werkzaamheden omvatten onder andere:

a)

het enigszins wijzigen van het betreffende product om het te laten vallen onder douanecodes waarop geen maatregelen van toepassing zijn, mits de wijziging de wezenlijke kenmerken van het product niet aantast;

b)

het verzenden van het product waarop maatregelen van toepassing zijn via derde landen;

c)

het reorganiseren door exporteurs of producenten van hun verkoopkanalen en afzetmethoden in het land waarop maatregelen van toepassing zijn om hun producten uiteindelijk naar de Unie te laten exporteren via producenten waarop lagere individuele rechten van toepassing zijn dan op de producten van de producenten.

4.   Onderzoeken op grond van dit artikel worden geopend op initiatief van de Commissie of op verzoek van een lidstaat of een belanghebbende, op basis van voldoende bewijsmateriaal met betrekking tot de in de leden 1, 2 en 3 omschreven factoren. Het onderzoek wordt geopend door middel van een verordening van de Commissie, die de douaneautoriteiten tevens de instructie kan geven de invoer overeenkomstig artikel 24, lid 5, te registreren of zekerheidstelling te eisen. De Commissie verstrekt de lidstaten informatie zodra een marktdeelnemer of een lidstaat een toereikend verzoek tot het openen van een nieuw onderzoek heeft ingediend en de Commissie haar onderzoek daarvan heeft beëindigd, of zodra de Commissie zelf heeft bepaald dat er een nieuw onderzoek moet worden geopend.

De onderzoeken worden door de Commissie uitgevoerd. De Commissie kan zich laten bijstaan door douaneautoriteiten en het onderzoek wordt binnen negen maanden voltooid.

Wanneer de definitief vastgestelde feiten uitbreiding van de maatregelen rechtvaardigen, neemt de Commissie een besluit volgens de in artikel 25, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

De uitbreiding geldt vanaf de datum waarop overeenkomstig artikel 24, lid 5, registratie of zekerheidstelling werd geëist. De desbetreffende procedurele bepalingen van deze verordening betreffende de opening en de uitvoering van een onderzoek zijn op dit artikel van toepassing.

5.   Invoer door ondernemingen waarop een vrijstelling van toepassing is, hoeft niet overeenkomstig artikel 24, lid 5, te worden geregistreerd en hierop zijn geen rechten van toepassing.

6.   Een voldoende door bewijsmateriaal gestaafd verzoek tot vrijstelling moet worden ingediend binnen de in de verordening van de Commissie tot opening van het onderzoek gestelde termijn.

Wanneer de praktijken, processen of werkzaamheden ter ontwijking buiten de Unie geschieden, kunnen vrijstellingen worden verleend aan producenten van het betreffende product als zij kunnen aantonen dat er geen enkele relatie bestaat tussen hen en de producent waarop maatregelen van toepassing zijn en dat zij niet betrokken zijn bij enige ontwijking zoals beschreven in lid 3.

Wanneer de praktijken, processen of werkzaamheden ter ontwijking binnen de Unie geschieden, kunnen vrijstellingen worden verleend aan importeurs die kunnen aantonen dat er geen enkele relatie bestaat tussen hen en de producent waarop maatregelen van toepassing zijn.

Deze vrijstellingen worden verleend door middel van een besluit van de Commissie en zijn van toepassing gedurende de periode en onder de voorwaarden zoals vastgesteld in dat besluit. De Commissie doet de lidstaten informatie toekomen zodra zij haar onderzoek heeft beëindigd.

Mits voldaan is aan voorwaarden van artikel 20 kunnen vrijstellingen ook worden verleend na afloop van het onderzoek dat leidt tot uitbreiding van de maatregelen.

7.   Als een groot aantal partijen een verzoek tot vrijstelling indient of kan indienen en er minimaal een jaar verstreken is sinds de uitbreiding van de maatregelen, kan de Commissie besluiten een herzieningsprocedure in te leiden voor de uitbreiding van de maatregelen. Een dergelijke herzieningsprocedure moet worden uitgevoerd overeenkomstig artikel 22, lid 1, voor zover dat van toepassing is op herzieningsprocedures op grond van artikel 19.

8.   Geen enkele bepaling van dit artikel doet afbreuk aan de normale toepassing van de voorschriften inzake douanerechten.

Artikel 24

Algemene bepalingen

1.   Voorlopige of definitieve compenserende rechten worden bij verordening ingesteld en worden door de lidstaten geïnd in de vorm en voor het bedrag als in die verordening vermeld en met inachtneming van de andere daarin vermelde criteria. Deze rechten worden ook onafhankelijk van de normaal op invoer rustende douanerechten, belastingen en andere heffingen geïnd.

Van geen enkel product kunnen met het doel het hoofd te bieden aan een en dezelfde situatie die door dumping of door de subsidiëring bij uitvoer ontstaat, zowel antidumpingrechten als compenserende rechten worden geheven.

2.   Verordeningen tot instelling van voorlopige of van definitieve compenserende rechten en verordeningen of besluiten tot aanvaarding van verbintenissen of tot beëindiging van onderzoeken of procedures worden in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt.

Deze verordeningen of besluiten bevatten, in het bijzonder, en met inachtneming van de verplichting tot bescherming van vertrouwelijke gegevens, indien mogelijk, de namen van de betrokken exporteurs, of van de betrokken landen, een omschrijving van het product en een samenvatting van de belangrijkste feiten en overwegingen die voor de bevindingen inzake subsidiëring en schade relevant zijn. In elk afzonderlijk geval wordt een kopie van de verordening of van het besluit aan de bekende belanghebbenden gezonden. De bepalingen van dit lid zijn op nieuwe onderzoeken van overeenkomstige toepassing.

3.   Uit hoofde van deze verordening kunnen bijzondere bepalingen worden vastgesteld, in het bijzonder wat de gemeenschappelijke definitie betreft van het begrip „oorsprong van goederen” als bedoeld in Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad (6).

4.   Als het in het belang van de Unie is, mogen maatregelen die op grond van deze verordening zijn vastgesteld, bij een volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure genomen besluit van de Commissie, voor een periode van negen maanden worden geschorst. De Commissie kan volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure, besluiten de schorsing met ten hoogste één jaar te verlengen.

Maatregelen mogen uitsluitend worden geschorst als de marktverhoudingen tijdelijk zodanig zijn gewijzigd dat het onwaarschijnlijk is dat door de schorsing opnieuw schade ontstaat, en mits de bedrijfstak van de Unie in de gelegenheid is gesteld opmerkingen te maken en met die opmerkingen rekening is gehouden. Maatregelen kunnen, volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure, te allen tijde weer worden ingesteld wanneer de reden van de schorsing niet meer bestaat.

5.   De Commissie kan, nadat zij de lidstaten tijdig heeft geïnformeerd, de douaneautoriteiten opdracht geven passende maatregelen te nemen om de invoer te registreren, zodat vervolgens, met ingang van de datum van registratie, op de betrokken producten maatregelen kunnen worden toegepast.

Tot registratie van de invoer kan worden overgegaan naar aanleiding van een door de bedrijfstak van de Unie ingediend verzoek dat voldoende bewijsmateriaal bevat om een dergelijke maatregel te rechtvaardigen.

De registratie wordt ingevoerd bij verordening waarin het doel van de maatregel wordt uiteengezet en waarin, zo nodig, een raming van de bedragen aan rechten die in de toekomst verschuldigd kunnen zijn, wordt opgenomen. Registratie van de invoer geschiedt niet voor een periode van langer dan negen maanden.

6.   De lidstaten brengen de Commissie over de invoer van producten die het voorwerp van onderzoeken en van maatregelen zijn, maandelijks verslag uit en doen daarbij opgave van het op grond van deze verordening geheven bedrag aan rechten.

7.   Onverminderd lid 6, kan de Commissie lidstaten per geval verzoeken informatie te verstrekken in verband met het toezicht op de toepassing van de maatregelen. In dit verband zijn artikel 11, leden 3 en 4, van toepassing. Op alle door de lidstaten op grond van dit artikel verstrekte informatie is artikel 29, lid 6, van toepassing.

Artikel 25

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad (7) ingestelde comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

4.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011 in samenhang met artikel 4 van toepassing.

5.   Indien ingevolge artikel 3, lid 5, van Verordening (EU) nr. 182/2011 een schriftelijke procedure wordt gevolgd om overeenkomstig lid 3 van dit artikel definitieve maatregelen vast te stellen of om overeenkomstig artikel 18 van deze verordening te besluiten al dan niet een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen te openen, wordt deze procedure afgesloten zonder verder vervolg, indien binnen de door de voorzitter vastgestelde termijn deze zulks besluit of een meerderheid van de leden van het comité zoals omschreven in artikel 5, lid 1, van Verordening (EU) nr. 182/2011 daarom verzoekt. Wanneer in andere gevallen een schriftelijke procedure wordt gevolg voor de ontwerpmaatregel die in het comité is besproken, wordt die procedure afgesloten zonder verder vervolg indien binnen de door de voorzitter vastgestelde termijn deze zulks besluit of een meerderheid van de leden van het comité daarom verzoekt. Wanneer in andere gevallen een schriftelijke procedure wordt gevolg zonder dat de ontwerpmaatregel in het comité is besproken, wordt die procedure afgesloten zonder verder vervolg indien binnen de door de voorzitter vastgestelde termijn deze zulks besluit of een vierde van de leden van het comité daarom verzoekt.

6.   Het comité kan elke kwestie in verband met de toepassing van deze verordening die door de Commissie of op verzoek van een lidstaat aan de orde wordt gesteld, in overweging nemen. De lidstaten mogen om informatie verzoeken en mogen van gedachten wisselen in het comité of rechtstreeks met de Commissie.

Artikel 26

Controlebezoeken

1.   Indien zij dit nuttig oordeelt, verricht de Commissie bezoeken om de administratie van importeurs, exporteurs, handelaars, vertegenwoordigers, producenten, bedrijfstak- of beroepsverenigingen en -organisaties te onderzoeken en teneinde de verstrekte inlichtingen over subsidiëring en schade te controleren. Indien niet tijdig een correct antwoord is ontvangen, kan de Commissie besluiten van een controlebezoek af te zien.

2.   De Commissie kan zo nodig onderzoeken in derde landen verrichten, mits de betrokken ondernemingen ermee instemmen en het betrokken land op de hoogte wordt gebracht en dat land tegen het onderzoek geen bezwaar maakt. Zodra de toestemming van de betrokken ondernemingen is verkregen, deelt de Commissie het land van oorsprong en/of van uitvoer de namen en adressen van de te bezoeken ondernemingen en de overeengekomen bezoekdata mede.

3.   De betrokken ondernemingen worden in kennis gesteld van de aard van de inlichtingen die tijdens controlebezoeken zullen worden nagetrokken en van alle tijdens die bezoeken te verstrekken aanvullende informatie, hetgeen echter niet belet dat in het licht van de verkregen inlichtingen gedurende de controle nadere bijzonderheden kunnen worden gevraagd.

4.   Bij controles ingevolge de leden 1, 2 en 3 wordt de Commissie bijgestaan door ambtenaren van die lidstaten die daarom hebben verzocht.

Artikel 27

Steekproeven

1.   Indien het aantal klagers, exporteurs of importeurs, productsoorten of transacties groot is, kan het onderzoek worden beperkt tot:

a)

een redelijk aantal partijen, producten of transacties door aan de hand van op het tijdstip van de selectie beschikbare informatie van statistisch significante steekproeven gebruik te maken; of

b)

het grootste representatieve productie, afzet- of uitvoervolume dat redelijkerwijs binnen de beschikbare tijd kan worden onderzocht.

2.   De definitieve selectie van partijen, productsoorten of transacties ingevolge dit artikel geschiedt door de Commissie, bij voorkeur in overleg en met toestemming van de betrokken partijen, mits deze zich binnen drie weken na de opening van het onderzoek bij de Commissie aanmelden en voldoende inlichtingen verstrekken om de keuze van een representatieve steekproef mogelijk te maken.

3.   Indien overeenkomstig dit artikel een beperkt onderzoek is geschied, wordt de hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies voor elke exporteur of producent die niet in de oorspronkelijke selectie was opgenomen, maar die binnen de bij deze verordening bepaalde termijnen de nodige informatie verstrekt, individueel vastgesteld, tenzij het aantal exporteurs of producenten zo groot is dat individuele onderzoeken te belastend zijn en een tijdige voltooiing van het onderzoek beletten.

4.   Wanneer tot een steekproefonderzoek wordt besloten en enkele of alle geselecteerde partijen medewerking weigeren in een mate die waarschijnlijk de resultaten van het onderzoek in aanmerkelijke mate ongunstig zal beïnvloeden, kan een nieuwe selectie worden gemaakt.

Indien echter een groot aantal geselecteerden medewerking blijft weigeren of indien er onvoldoende tijd is om een nieuwe selectie te maken, zijn de relevante bepalingen van artikel 28 van toepassing.

Artikel 28

Niet-medewerking

1.   Indien belanghebbenden binnen de bij deze verordening vastgestelde termijnen geen toegang geven tot de nodige informatie of deze anderszins niet verstrekken of het onderzoek aanmerkelijk belemmeren, kunnen aan de hand van de beschikbare gegevens voorlopige of definitieve conclusies, in zowel positieve als negatieve zin, worden getrokken.

Blijkt dat een belanghebbende onjuiste of misleidende informatie heeft verstrekt, dan wordt deze buiten beschouwing gelaten en kan van de beschikbare gegevens gebruik worden gemaakt.

Belanghebbenden worden in kennis gesteld wat de gevolgen van niet-medewerking zijn.

2.   Indien de belanghebbende zijn antwoord niet door middel van systemen voor automatische gegevensverwerking verstrekt, wordt dit niet als niet-medewerking beschouwd, mits deze belanghebbende aantoont dat verstrekking van het antwoord in de gevraagde vorm voor hem een onredelijke extra belasting zou betekenen of onredelijke extra kosten met zich zou brengen.

3.   Indien de informatie die een belanghebbende verstrekt, niet in alle opzichten volmaakt is, wordt deze niet buiten beschouwing gelaten mits de tekortkomingen niet van dien aard zijn dat zij het bereiken van redelijk betrouwbare conclusies onnodig bemoeilijken, de informatie op passende wijze en tijdig wordt verstrekt en controleerbaar is en de belanghebbende naar beste vermogen heeft gehandeld.

4.   Indien bewijzen of inlichtingen niet worden aanvaard, wordt de partij die deze heeft verstrekt, onverwijld van de redenen die aan deze afwijzing ten grondslag liggen, in kennis gesteld en dient haar de gelegenheid te worden geboden binnen de gestelde termijn nadere toelichtingen te verstrekken. Indien de verstrekte toelichtingen ontoereikend worden geacht, dienen de redenen voor de afwijzing van de bewijzen of inlichtingen te worden medegedeeld en dienen die redenen in conclusies openbaar te worden gemaakt.

5.   De op lid 1 gebaseerde vaststellingen, met inbegrip van die welke betrekking hebben op de hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies en de in de klacht vervatte informatie, worden indien praktisch mogelijk en met inachtneming van de voor het onderzoek vastgestelde termijnen, getoetst aan informatie uit andere beschikbare onafhankelijke bronnen, zoals gepubliceerde prijslijsten, officiële invoerstatistieken en douaneaangiften of aan de inlichtingen die in de loop van het onderzoek van andere belanghebbenden zijn verkregen.

Deze informatie kan relevante gegevens omvatten over de wereldmarkt of andere representatieve markten, indien van toepassing.

6.   Indien een belanghebbende geen of slechts gedeeltelijk medewerking verleent, waardoor relevante informatie wordt achtergehouden, kan dit tot gevolg hebben dat de resultaten van het onderzoek voor deze belanghebbende minder gunstig uitvallen dan indien deze wel medewerking had verleend.

Artikel 29

Vertrouwelijke gegevens

1.   Inlichtingen die wegens de aard ervan vertrouwelijk zijn (bijvoorbeeld omdat bekendmaking ervan een concurrent uit mededingingsoogpunt aanmerkelijk zou bevoordelen of ernstige nadelige gevolgen zou hebben voor degene die de informatie verstrekt of van wie de concurrent deze informatie heeft verkregen) of die door partijen bij een onderzoek als vertrouwelijk worden verstrekt, worden, indien daarvoor geldige redenen worden opgegeven, door de autoriteiten als dusdanig behandeld.

2.   Belanghebbenden die vertrouwelijke inlichtingen verstrekken, dienen daarvan een niet-vertrouwelijke samenvatting toe te zenden. Deze samenvattingen moeten voldoende gedetailleerd zijn om een redelijk inzicht te verschaffen in de wezenlijke inhoud van de als vertrouwelijk verstrekte inlichtingen. In buitengewone omstandigheden kunnen belanghebbenden aangeven dat deze inlichtingen niet kunnen worden samengevat. In dergelijke buitengewone omstandigheden worden de redenen aangegeven waarom een samenvatting niet mogelijk is.

3.   Indien de Commissie van oordeel is dat een verzoek om vertrouwelijke behandeling niet gegrond is en degene die de inlichtingen heeft verstrekt, niet bereid is deze bekend te maken of de bekendmaking ervan in algemene bewoordingen of in samengevatte vorm toe te staan, kunnen deze inlichtingen buiten beschouwing worden gelaten, tenzij uit goede bronnen blijkt dat zij juist zijn. Verzoeken om vertrouwelijke behandeling mogen niet willekeurig worden afgewezen.

4.   Dit artikel vormt geen beletsel voor de bekendmaking van algemene informatie door de autoriteiten van de Unie en, in het bijzonder, van de motivering van besluiten die ingevolge deze verordening zijn genomen of voor de bekendmaking van het bewijsmateriaal waarop de autoriteiten van de Unie steunen, voor zover het noodzakelijk is deze motivering in gerechtelijke procedures toe te lichten. Bij deze bekendmaking wordt rekening gehouden met de rechtmatige belangen van de betrokkenen wat de bescherming van zaken- of overheidsgeheimen betreft.

5.   De Commissie en de lidstaten, inclusief de functionarissen van beide, maken zonder de uitdrukkelijke toestemming van degene die ze heeft verstrekt, geen gegevens bekend die zij ingevolge deze verordening hebben verkregen en waarvoor die persoon om een vertrouwelijke behandeling heeft verzocht. Informatie die tussen de Commissie en de lidstaten wordt uitgewisseld of interne documenten die door de autoriteiten van de Unie of van de lidstaten zijn opgesteld, worden, behalve wanneer in deze verordening anders is bepaald, niet bekendgemaakt.

6.   De op grond van deze verordening verkregen informatie wordt uitsluitend gebruikt voor het doel waarvoor zij werd gevraagd.

Dit sluit niet uit dat in het kader van het ene onderzoek verkregen informatie kan worden gebruikt voor het openen van een ander onderzoek binnen dezelfde procedure naar een soortgelijk product.

Artikel 30

Mededeling van gegevens

1.   De klagers, de importeurs, de exporteurs, en hun representatieve verenigingen en het land van oorsprong en/of van uitvoer kunnen mededeling verzoeken van de bijzonderheden die aan de van essentieel belang zijnde feiten en overwegingen op grond waarvan voorlopige maatregelen zijn ingesteld, ten grondslag liggen. Deze verzoeken dienen onverwijld na de instelling van de voorlopige maatregelen schriftelijk te worden ingediend en mededeling geschiedt zo spoedig mogelijk nadien.

2.   De in lid 1 genoemde partijen mogen om definitieve mededeling verzoeken van de van essentieel belang zijnde feiten en overwegingen op grond waarvan wordt overwogen het nemen van definitieve maatregelen of de beëindiging van het onderzoek of van de procedure zonder het nemen van maatregelen aan te bevelen, waarbij bijzondere aandacht wordt geschonken aan de mededeling van feiten of overwegingen die afwijken van die waarop de voorlopige maatregelen zijn gebaseerd.

3.   De verzoeken om definitieve mededeling worden schriftelijk aan de Commissie gericht en dienen, wanneer een voorlopig recht is ingesteld, uiterlijk één maand na de bekendmaking van de instelling van dat recht door de Commissie te zijn ontvangen. Wanneer geen voorlopig recht is ingesteld, worden partijen in de gelegenheid gesteld om binnen de door de Commissie gestelde termijnen definitieve mededeling te verzoeken.

4.   Definitieve mededeling geschiedt schriftelijk. Dit gebeurt met inachtneming van de verplichting tot bescherming van vertrouwelijke informatie zo spoedig mogelijk en normaal niet later dan één maand voordat de in de artikelen 14 of 15 bedoelde procedures worden ingeleid. Kan de Commissie bepaalde feiten of overwegingen op dat tijdstip niet mededelen, dan deelt zij die mede zodra dit mogelijk is.

Deze mededeling doet geen afbreuk aan besluiten die de Commissie nadien mocht nemen, maar indien dergelijke besluiten op andere feiten en overwegingen zijn gebaseerd, worden die zo spoedig mogelijk medegedeeld.

5.   Na de definitieve mededeling gemaakte opmerkingen worden uitsluitend in aanmerking genomen binnen een door de Commissie in elk afzonderlijk geval vast te stellen termijn van ten minste tien dagen, waarbij de spoedeisendheid van de aangelegenheid op passende wijze in aanmerking wordt genomen. Indien een aanvullende definitieve mededeling moet worden gedaan, kan een kortere termijn worden gegeven.

Artikel 31

Belang van de Unie

1.   De vaststelling of het belang van de Unie optreden vergt, wordt gebaseerd op een beoordeling van alle onderscheiden belangen als geheel genomen, waaronder die van de binnenlandse bedrijfstak, van de gebruikers en van de consumenten en een vaststelling op grond van dit artikel wordt slechts gedaan indien alle partijen de gelegenheid hebben gehad hun standpunt overeenkomstig lid 2 bekend te maken. Bij dit onderzoek wordt in het bijzonder aandacht besteed aan de noodzaak de handelverstorende gevolgen van schadeveroorzakende subsidiëring weg te nemen en een daadwerkelijke mededinging te herstellen. Maatregelen die op basis van de geconstateerde subsidiëring en schade zijn vastgesteld, mogen niet worden toegepast indien de autoriteiten, op grond van alle voorgelegde informatie, tot de duidelijke gevolgtrekking kunnen komen dat toepassing van deze maatregelen niet in het belang van de Unie is.

2.   Teneinde de autoriteiten een deugdelijke basis te verschaffen om bij het besluit, of de instelling van maatregelen in het belang van de Unie is, met alle standpunten en gegevens rekening te kunnen houden, kunnen de klagers, de importeurs en hun representatieve verenigingen, de representatieve gebruikers- en consumentenorganisaties zich binnen de in het bericht van opening van een onderzoek betreffende compenserende rechten gestelde termijnen, bij de Commissie bekendmaken en haar inlichtingen verstrekken. Deze inlichtingen, of passende samenvattingen daarvan, worden ter beschikking gesteld van de andere in dit lid genoemde partijen die het recht hebben daarover opmerkingen te maken.

3.   Partijen die overeenkomstig lid 2 hebben gehandeld, mogen verzoeken om te worden gehoord. Deze verzoeken worden ingewilligd indien zij binnen de in lid 2 bedoelde termijnen worden ingediend en de redenen vermelden waarom de partijen in het belang van de Unie zouden moeten worden gehoord.

4.   Partijen die overeenkomstig lid 2 hebben gehandeld, kunnen over de toepassing van ingestelde voorlopige rechten opmerkingen maken. Om in aanmerking te worden genomen, moeten deze opmerkingen uiterlijk 25 dagen na de datum van toepassing van deze maatregelen zijn ontvangen. Deze opmerkingen, of passende samenvattingen daarvan, worden aan de andere partijen ter beschikking gesteld, die het recht hebben daarover opmerkingen te maken.

5.   De Commissie onderzoekt de informatie die op passende wijze is verstrekt, en gaat na of deze representatief is. Het resultaat van dit onderzoek, tezamen met een oordeel over de waarde van de informatie, wordt aan het in artikel 25 bedoelde comité voorgelegd als onderdeel van de overeenkomstig de artikelen 14 en 15 ingediende ontwerpmaatregel. De in het comité tot uiting gebrachte standpunten dienen door de Commissie in aanmerking te worden genomen onder de in Verordening (EU) nr. 182/2011 genoemde voorwaarden.

6.   Partijen die overeenkomstig lid 2 hebben gehandeld, mogen verzoeken dat hen de gegevens en overwegingen op grond waarvan waarschijnlijk definitieve besluiten worden genomen, beschikbaar worden gesteld. Dergelijke informatie wordt voor zover mogelijk ter beschikking gesteld en doet geen afbreuk aan de later door de Commissie te nemen besluiten.

7.   Met informatie wordt slechts rekening gehouden wanneer deze door concreet bewijsmateriaal wordt gestaafd, dat de geldigheid ervan bevestigt.

Artikel 32

Verband tussen maatregelen inzake compenserende rechten en maatregelen op multilateraal niveau

Indien ten aanzien van een ingevoerd product enigerlei tegenmaatregel wordt genomen na beroep te hebben gedaan op de procedures inzake geschillenbeslechting van de Subsidieovereenkomst en die maatregel van dien aard is dat deze de door subsidiëring veroorzaakte schade wegneemt, wordt het compenserende recht dat voor dat product is ingesteld, onverwijld, naar gelang van het geval, geschorst of ingetrokken.

Artikel 33

Slotbepalingen

Deze verordening doet geen afbreuk aan de toepassing van:

a)

bijzondere bepalingen in overeenkomsten tussen de Unie en derde landen;

b)

verordeningen van de Unie in de landbouwsector en Verordening (EG) nr. 1667/2006 van de Raad (8), Verordening (EEG) nr. 614/2009 van de Raad (9) en Verordening (EG) nr. 1216/2009 van de Raad (10). De onderhavige verordening vormt een aanvulling op voornoemde verordeningen en houdt een afwijking in van de daarin vervatte bepalingen die de toepassing van compenserende rechten in de weg staan;

c)

bijzondere maatregelen, mits deze niet strijdig zijn met de verplichtingen uit hoofde van de GATT 1994.

Artikel 34

Verslag

De Commissie neemt in haar jaarlijks verslag aan het Europees Parlement en de Raad over de toepassing en uitvoering van handelsbeschermende maatregelen, bedoeld in artikel 23 van Verordening (EU) 2016/1036, informatie op over de uitvoering van deze verordening.

Artikel 35

Intrekking

Verordening (EG) nr. 597/2009 wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage VI.

Artikel 36

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 8 juni 2016.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

A.G. KOENDERS


(1)  Advies van 10 december 2014 (PB C 230 van 14.7.2015, blz. 129).

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 10 mei 2016 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 30 mei 2016.

(3)  Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad van 11 juni 2009 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn (PB L 188 van 18.7.2009, blz. 93).

(4)  Zie bijlage V.

(5)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de voorschriften en algemene beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(6)  Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1).

(7)  Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (zie bladzijde 21 van dit Publicatieblad).

(8)  Verordening (EG) nr. 1667/2006 van de Raad van 7 november 2006 betreffende glucose en lactose (PB L 312 van 11.11.2006, blz. 1).

(9)  Verordening (EG) nr. 614/2009 van de Raad van 7 juli 2009 betreffende een gemeenschappelijke regeling van het handelsverkeer voor ovoalbumine en lactoalbumine (PB L 181 van 14.7.2009, blz. 8).

(10)  Verordening (EG) nr. 1216/2009 van de Raad van 30 november 2009 tot vaststelling van de handelsregeling voor bepaalde, door verwerking van landbouwproducten verkregen goederen (PB L 328 van 15.12.2009, blz. 10).


BIJLAGE I

LIJST MET VOORBEELDEN VAN UITVOERSUBSIDIES

a)

Verlening door overheidsinstanties van rechtstreekse, van uitvoerprestaties afhankelijke subsidies aan ondernemingen of aan bedrijfstakken.

b)

Regelingen krachtens welke deviezen niet behoeven te worden afgedragen of soortgelijke praktijken die een uitvoerpremie inhouden.

c)

Interne vervoer- en vrachttarieven voor uitvoerzendingen die door overheden zijn vastgesteld of door deze zijn opgelegd en die voordeliger zijn dan die voor binnenlandse zendingen.

d)

Levering door overheidsinstanties of door overheidsorganen, rechtstreeks dan wel onrechtstreeks in het kader van overheidsregelingen, van ingevoerde of van binnenlandse producten of diensten voor gebruik bij de productie van exportgoederen, op gunstigere voorwaarden dan bij de levering van soortgelijke of rechtstreeks concurrerende producten of diensten voor gebruik bij de productie van goederen voor binnenlands gebruik indien (in geval van producten) deze voorwaarden gunstiger zijn dan die welke op de wereldmarkt voor hun exporteurs commercieel verkrijgbaar (1) zijn.

e)

Gehele of gedeeltelijke vrijstelling, kwijtschelding of uitstel van betaling (2), speciaal in verband met de uitvoer, van directe belastingen (3) of van socialezekerheidsbijdragen die door industriële of door commerciële ondernemingen zijn of moeten worden betaald.

f)

Bijzondere aftrekmogelijkheden, die, rechtstreeks verband houdend met de uitvoer of met uitvoerprestaties, bij de vaststelling van de grondslag van de directe belastingen, worden toegestaan boven die welke voor de productie voor binnenlands verbruik worden toegestaan.

g)

Vrijstelling of kwijtschelding, uit hoofde van de productie en distributie van exportproducten, van een bedrag aan indirecte belastingen (4) dat hoger is dan het bedrag dat uit hoofde van de productie en distributie van soortgelijke, voor binnenlands verbruik bestemde producten wordt geheven.

h)

Vrijstelling, kwijtschelding of uitstel van betaling van in voorafgaande stadia geheven cumulatieve indirecte belastingen (4) op goederen en diensten die bij de productie van exportproducten worden gebruikt, voor bedragen die hoger zijn dan de vrijstelling, kwijtschelding of uitstel van betaling van in voorafgaande stadia geheven cumulatieve indirecte belastingen op goederen of diensten die bij de productie van soortgelijke, voor binnenlands verbruik bestemde goederen worden gebruikt. Vrijstelling, kwijtschelding of uitstel van betaling van in voorafgaande stadia geheven cumulatieve indirecte belastingen kan voor exportproducten worden toegestaan, zelfs indien dit niet geschiedt voor soortgelijke, voor binnenlands verbruik bestemde goederen, indien de in voorafgaande stadia geheven cumulatieve indirecte belastingen worden geheven op „inputs” die bij de productie van het exportproduct worden verbruikt (rekening houdend met normale verliezen) (5). Dit punt wordt geïnterpreteerd overeenkomstig de in bijlage II opgenomen richtsnoeren inzake het verbruik van „inputs” in het productieproces.

i)

De kwijtschelding of terugbetaling van invoerheffingen (4) voor een hoger bedrag dan dat van de invoerheffingen op de ingevoerde „inputs” die bij de productie van het exportproduct worden verbruikt (rekening houdend met normale verliezen). In bijzondere gevallen evenwel mag een onderneming als vervangingsproductiemiddelen eenzelfde hoeveelheid binnenlandse „inputs” van dezelfde kwaliteit en met dezelfde eigenschappen als de ingevoerde „inputs” gebruiken om voor deze bepaling in aanmerking te komen, indien zowel de invoer- als de overeenkomstige uitvoertransacties binnen een redelijke termijn die niet meer dan twee jaar mag bedragen, geschieden. Dit punt wordt geïnterpreteerd overeenkomstig de richtsnoeren in bijlage II inzake het verbruik van „inputs” in het productieproces en de richtsnoeren in bijlage III om vast te stellen of terugbetalingsregelingen voor vervangende productiemiddelen uitvoersubsidies zijn.

j)

Het instellen door de overheid (of door gespecialiseerde instellingen onder toezicht van de overheid) van regelingen voor exportkredietgarantie of -verzekering, van regelingen om kostenstijgingen bij de uitvoer van producten of om wisselkoersrisico's te dekken, tegen premies die duidelijk ontoereikend zijn om de bedrijfskosten en verliezen van deze regelingen op lange termijn te dekken.

k)

Verlening door overheidsinstanties (of door gespecialiseerde instellingen onder toezicht van en/of handelend onder het gezag van overheidsinstanties) van exportkredieten tegen een lagere rente dan die welke zijzelf moeten betalen om de daarvoor bestemde middelen aan te trekken (of die zij zouden moeten betalen indien zij bedragen in dezelfde valuta en met dezelfde looptijd als het exportkrediet op de internationale kapitaalmarkt zouden lenen) of de overname door de overheidsinstanties van alle of van een gedeelte van de kosten van exporteurs of financiële instellingen om kredieten te verkrijgen, voor zover deze tussenkomst een aanmerkelijk voordeel op het gebied van de exportkredietvoorwaarden inhoudt.

Indien een WTO-lid evenwel partij is bij een internationale verbintenis inzake officiële exportkredieten waarbij ten minste twaalf oorspronkelijke leden vanaf 1 januari 1979 partij zijn (of bij een daaropvolgende verbintenis die deze oorspronkelijke leden hebben aangegaan) of indien een WTO-lid in de praktijk de bepalingen inzake rentevoeten van deze verbintenis toepast, wordt een exportkredietpraktijk die met deze bepalingen in overeenstemming is, niet als een uitvoersubsidie beschouwd.

l)

Alle andere uitgaven ten laste van de schatkist die in de zin van artikel XVI van de GATT 1994 een uitvoersubsidie zijn.


(1)  Onder „commercieel verkrijgbaar” wordt verstaan dat vrij tussen binnenlandse en importgoederen kan worden gekozen en dat deze keuze uitsluitend van commerciële overwegingen afhangt.

(2)  Uitstel van betaling houdt niet noodzakelijk een uitvoersubsidie in, bijvoorbeeld wanneer een normale rente in rekening wordt gebracht.

(3)  Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

—   „directe belastingen”: belastingen op lonen, winsten, rente, huursommen, royalty's en alle andere vormen van inkomen alsmede belastingen op het bezit van onroerende goederen;

—   „invoerheffingen”: douanerechten, andere rechten en overige, niet elders in deze noot genoemde belastingen die bij invoer worden geheven;

—   „indirecte belastingen”: belastingen op de verkoop, accijnzen, omzetbelasting, belastingen over de toegevoegde waarde, belastingen op concessies, zegelrechten, overdrachtsbelastingen, belastingen op voorraden en uitrusting, alsmede belastingaanpassingen aan de grens en alle overige belastingen niet zijnde directe belastingen en invoerheffingen;

—   „in voorafgaande stadia geheven indirecte belastingen”: belastingen geheven over goederen of diensten die direct of indirect bij de vervaardiging van het product zijn gebruikt;

—   „cumulatieve indirecte belastingen”: over verscheidene stadia gespreide belastingen waarvoor geen regeling voor belastingtegoeden bestaat wanneer de in een bepaald productiestadium aan belasting onderworpen goederen of diensten in een later productiestadium worden gebruikt;

—   „kwijtschelding van belastingen”: omvat ook de terugbetaling van belastingen of belastingaftrek;

—   „kwijtschelding of terugbetaling van rechten”: omvat ook de volledige of gedeeltelijke vrijstelling of uitstel van betaling van invoerrechten.

(4)  Zie voetnoot 2 onder e).

(5)  Punt h) is niet van toepassing op stelsels van belasting over de toegevoegde waarde en daarvoor in de plaats tredende belastingaanpassingen aan de grens; het probleem van de te grote vermindering van de belasting over de toegevoegde waarde wordt enkel in punt g) behandeld.


BIJLAGE II

RICHTSNOEREN INZAKE HET VERBRUIK VAN „INPUTS” IN HET PRODUCTIEPROCES  (1)

1.

Regelingen voor de aftrek van indirecte belastingen kunnen voorzien in vrijstelling, kwijtschelding of uitstel van betaling van in vorige stadia geheven cumulatieve indirecte belastingen op „inputs” die bij de vervaardiging van het exportproduct worden verbruikt (rekening houdend met normale verliezen). Tevens kunnen er regelingen zijn voor de kwijtschelding of terugbetaling van invoerheffingen op „inputs” die bij de vervaardiging van het exportproduct worden verbruikt (rekening houdend met normale verliezen).

2.

De punten h) en i) van de lijst met voorbeelden van uitvoersubsidies in bijlage I vermelden het begrip „inputs” die bij de vervaardiging van het exportproduct worden verbruikt. Volgens punt h) kunnen regelingen voor de aftrek van indirecte belastingen uitvoersubsidies zijn indien zij leiden tot vrijstelling, kwijtschelding of uitstel van betaling van in vorige stadia geheven cumulatieve indirecte belastingen voor een bedrag dat hoger is dan het bedrag aan belastingen dat op „inputs” die bij de vervaardiging van het exportproduct worden verbruikt, werkelijk is geheven. Volgens punt i) zijn terugbetalingsregelingen uitvoersubsidies indien zij leiden tot de kwijtschelding of teruggave van invoerheffingen voor een hoger bedrag dan het bedrag aan invoerrechten dat op de „inputs” die bij de vervaardiging van het exportproduct worden verbruikt, werkelijk is geheven. Volgens beide punten moet bij de bevindingen inzake het verbruik van de „inputs” bij de productie van het exportproduct met normale verliezen rekening worden gehouden. In punt i) wordt, waar dienstig, ook rekening gehouden met vervanging.

3.

Bij het subsidieonderzoek op grond van deze verordening gaat de Commissie normalerwijze als volgt te werk om na te gaan of „inputs” bij de productie van het exportproduct worden verbruikt:

4.

Wanneer wordt beweerd dat een regeling voor de aftrek van indirecte belastingen of voor de terugbetaling van invoerrechten een subsidie inhoudt omdat de kwijtschelding van de indirecte belastingen of de terugbetaling van invoerrechten op „inputs” die bij de productie van het exportproduct worden verbruikt, te hoog is, stelt de Commissie normalerwijze eerst vast of de overheid van het land van uitvoer een regeling of procedure kent of toepast aan de hand waarvan kan worden nagegaan welke „inputs” bij de productie van het exportproduct worden verbruikt en in welke hoeveelheden. Wordt vastgesteld dat een dergelijke regeling of procedure wordt toegepast, dan onderzoekt de Commissie normalerwijze vervolgens of deze redelijk is, aan het gestelde doel beantwoordt en gebaseerd is op in het land van uitvoer algemeen aanvaarde handelspraktijken. De Commissie kan het nodig achten om, overeenkomstig artikel 26, lid 2, bepaalde praktische controles uit te voeren om de informatie na te gaan of om zich ervan te overtuigen dat de regeling of procedure daadwerkelijk wordt toegepast.

5.

Indien een dergelijke regeling of procedure niet bestaat, deze niet redelijk is of wanneer een dergelijke regeling of procedure wel is ingesteld en redelijk bevonden, maar blijkt niet of niet daadwerkelijk te worden toegepast, dient het land van uitvoer normalerwijze een verder onderzoek naar de werkelijk verbruikte „inputs” in te stellen teneinde vast te stellen of te veel is betaald. Indien de Commissie zulks nodig acht, wordt een verder onderzoek uitgevoerd overeenkomstig punt 4.

6.

De Commissie zal „inputs” normalerwijze als fysiek in het exportproduct opgenomen beschouwen indien deze in het productieproces worden gebruikt en fysiek in het exportproduct aanwezig zijn. Een „input” behoeft niet in dezelfde vorm in het exportproduct aanwezig te zijn als die welke de „input” bij de aanvang van het productieproces had.

7.

Bij de vaststelling van de hoeveelheid van een bepaalde „input” die bij de productie van het exportproduct wordt verbruikt, dient rekening te worden gehouden met „normale verliezen” die normalerwijze dienen te worden beschouwd als bij de productie van het exportproduct te zijn verbruikt. Onder „verliezen” wordt dat deel van een bepaalde „input” verstaan die in het productieproces geen onafhankelijke functie vervult, niet bij de productie van het exportproduct wordt verbruikt (om redenen zoals bijvoorbeeld inefficiënte opname) en door dezelfde producent niet wordt teruggewonnen, gebruikt of verkocht.

8.

Om vast te stellen of de correctie voor verliezen „normaal” is, houdt de Commissie normalerwijze rekening met het productieproces, de normale praktijk in de bedrijfstak in het land van uitvoer en, indien van toepassing, met andere technische factoren. De Commissie houdt er rekening mee dat het van belang is vast te stellen of de autoriteiten in het land van uitvoer de hoeveelheid verliezen op redelijke wijze hebben berekend wanneer deze hoeveelheid bestemd is om bij de berekening van de aftrek van belastingen of van rechten of van de kwijtschelding ervan in aanmerking te worden genomen.


(1)  Tijdens het productieproces verbruikte „inputs” zijn „inputs” die daarin fysiek zijn opgenomen, energie, brandstof en olie die bij het productieproces worden gebruikt en katalysatoren die bij de toepassing ervan ter verkrijging van het exportproduct worden verbruikt.


BIJLAGE III

RICHTSNOEREN OM VAST TE STELLEN OF TERUGBETALINGSREGELINGEN VOOR VERVANGENDE „INPUTS” UITVOERSUBSIDIES ZIJN

I

Terugbetalingsregelingen kunnen voorzien in de terugbetaling van invoerheffingen op „inputs” die bij de productie van een exportproduct worden verbruikt, wanneer dit product binnenlandse „inputs” bevat met dezelfde kwaliteit en eigenschappen als de ingevoerde „inputs” die zij vervangen. Overeenkomstig punt i) van bijlage I kunnen terugbetalingen voor vervangende „inputs” met een uitvoersubsidie worden gelijkgesteld wanneer meer wordt terugbetaald dan het bedrag aan invoerheffingen op de ingevoerde „inputs” waarvoor terugbetaling wordt gevraagd.

II

In antisubsidieprocedures gaat de Commissie bij het onderzoek naar terugbetalingen voor vervangende „inputs” normalerwijze als volgt te werk.

1.

Volgens punt i) van bijlage I kunnen binnenlandse „inputs” in plaats van ingevoerde „inputs” bij de productie van een exportproduct worden gebruikt, mits die „inputs” in dezelfde hoeveelheid worden gebruikt en dezelfde kwaliteit en kenmerken hebben als de ingevoerde „inputs” die daarmee worden vervangen. Het bestaan van een verificatieregeling of -procedure is van belang omdat het de overheid van het land van uitvoer in staat stelt er zorg voor te dragen en aan te tonen dat de hoeveelheid „inputs” waarvoor terugbetaling wordt gevraagd, niet groter is dan de hoeveelheid soortgelijke uitgevoerde producten, in welke vorm dan ook, en dat er geen hoger bedrag aan invoerheffingen wordt terugbetaald dan oorspronkelijk op de betrokken ingevoerde „inputs” is geheven.

2.

Wanneer wordt beweerd dat terugbetalingen voor vervangende „inputs” als subsidies zijn te beschouwen, stelt de Commissie normalerwijze eerst vast of de overheid van het land van uitvoer een verificatieregeling of -procedure kent of toepast. Wordt vastgesteld dat een dergelijke regeling of procedure wordt toegepast, dan onderzoekt de Commissie normalerwijze vervolgens of deze redelijk is, aan het gestelde doel beantwoordt en gebaseerd is op in het land van uitvoer algemeen aanvaarde handelspraktijken. In zoverre wordt vastgesteld dat dit inderdaad het geval is en dat de procedures daadwerkelijk worden toegepast, wordt niet vermoed dat er een subsidie is. De Commissie kan het nodig achten om, overeenkomstig artikel 26, lid 2, bepaalde praktische controles uit te voeren om de informatie na te gaan of om zich ervan te overtuigen dat de verificatieprocedures daadwerkelijk worden toegepast.

3.

Indien er geen verificatieprocedures bestaan, deze niet redelijk zijn, of wanneer deze procedures wel zijn ingesteld en redelijk bevonden doch blijken niet of niet daadwerkelijk te worden toegepast, kan er sprake zijn van subsidie. In dergelijke gevallen dient het land van uitvoer een verder onderzoek naar de betrokken transacties uit te voeren om vast te stellen of te veel is betaald. Indien de Commissie zulks nodig acht, wordt een verder onderzoek uitgevoerd overeenkomstig punt 2.

4.

Bevat de regeling voor de terugbetaling van invoerheffingen op vervangende „inputs” de bepaling dat exporteurs de invoerzendingen mogen aanwijzen waarop zij hun aanvraag om terugbetaling baseren, dan is dit op zich geen bewijs van subsidie.

5.

Aangenomen wordt dat de terugbetaling van invoerheffingen in de zin van punt i) van bijlage I te hoog is, indien overheden rente hebben betaald op de sommen die zij in het kader van hun terugbetalingsregelingen hebben terugbetaald, waarbij het te veel betaalde het bedrag van de werkelijk betaalde of te betalen rente is.


BIJLAGE IV

(In deze bijlage is bijlage 2 bij de Landbouwovereenkomst overgenomen. Termen of bewoordingen die hierin niet worden verklaard of die onvoldoende eenduidig zijn, dienen in de context van die overeenkomst te worden begrepen.)

INTERNE STEUN: GRONDSLAG VOOR VRIJSTELLING VAN DE VERLAGINGSVERBINTENISSEN

1.   Interne steunmaatregelen waarvoor aanspraak op vrijstelling van de verlagingsverbintenissen wordt gemaakt, moeten voldoen aan de fundamentele eis dat zij de handel of de productie niet of hoogstens minimaal verstoren. Daarom moeten alle maatregelen waarvoor de vrijstelling wordt gevraagd, voldoen aan de volgende basiscriteria:

a)

de betrokken steun moet worden verleend in het kader van een uit overheidsmiddelen (waaronder gederfde inkomsten) gefinancierd overheidsprogramma dat geen overdrachten van consumenten omvat, en

b)

de betrokken steunmaatregel mag geen prijsondersteuning voor de producenten inhouden,

alsmede aan de hierna vermelde soortspecifieke criteria en voorwaarden.

Overheidsregelingen

2.   Algemene dienstverlening

Deze categorie maatregelen omvat uitgaven (of gederfde inkomsten) voor regelingen in het kader waarvan diensten worden verleend aan de landbouw of de plattelandsgemeenschap of die aan de landbouw of de plattelandsgemeenschap ten goede komen. Deze maatregelen mogen geen directe betalingen aan producenten of verwerkers inhouden. Dergelijke regelingen moeten voldoen aan de in bovenstaand punt 1 vermelde basiscriteria en eventuele hierna vermelde specifieke voorwaarden. Deze regelingen kunnen de hierna vermelde maatregelen, doch ook andere maatregelen omvatten:

a)

onderzoek, waaronder algemeen onderzoek, onderzoek in verband met milieuprogramma's en onderzoekprogramma's in verband met specifieke producten;

b)

bestrijding van plagen en ziekten, waaronder algemene maatregelen en maatregelen per product, zoals alarmeringssystemen, quarantaine en uitroeiing;

c)

opleidingsdiensten, waaronder zowel faciliteiten voor algemene als specialistische scholing;

d)

voorlichtings- en adviesdiensten, waaronder het verstrekken van middelen om producenten en consumenten beter te kunnen inlichten, ook over de resultaten van onderzoek;

e)

inspectiediensten, waaronder algemene inspectiediensten en de inspectie van bepaalde producten met het oog op volksgezondheid, veiligheid, indeling of standaardisatie;

f)

diensten voor afzet en verkoopbevordering, waaronder marktinformatie, advies en verkoopbevordering voor bepaalde producten, maar geen uitgaven voor niet-gespecificeerde doeleinden zodat deze middelen door de verkopers zouden kunnen worden gebruikt om hun verkoopprijs te verlagen of de kopers een direct economisch voordeel te verschaffen; en

g)

infrastructuurvoorzieningen, waaronder elektriciteitsnet, wegen en andere transportvoorzieningen, markten en haveninstallaties, watervoorziening, dammen en waterafvoer, en de infrastructuur voor milieubeschermingsprogramma's. In al deze gevallen mogen de uitgaven uitsluitend betrekking hebben op de levering of de aanleg van de infrastructuur en niet op gesubsidieerde levering van andere voorzieningen op het landbouwbedrijf dan de aansluiting op algemeen beschikbare nutsvoorzieningen. De uitgaven mogen geen subsidies op productiebenodigdheden of kosten van bedrijfsvoering, noch voorkeurtarieven omvatten.

3.   Overheidsvoorraden met oog op de continuïteit van de voedselvoorziening (1)

Uitgaven (of gederfde inkomsten) voor het aanleggen en aanhouden van voorraden producten die een integrerend deel zijn van een programma om de continuïteit van de voedselvoorziening te waarborgen dat wordt uitgevoerd op grond van bepaalde nationale wetten. Dit kan ook overheidssteun omvatten voor particuliere opslag van producten in het kader van een dergelijk programma.

De omvang en de aanleg van dergelijke voorraden dienen te corresponderen met vooraf bepaalde doelstellingen die uitsluitend verband houden met waarborging van de voedselvoorziening. De aanleg, zowel als de afzet van de voorraden dienen financieel verifieerbaar te zijn. De aankoop van het voedsel door de overheid dient te gebeuren tegen de gangbare marktprijzen en de verkoop uit de voorraden dient te geschieden tegen prijzen die niet lager zijn dan de gangbare prijzen op de interne markt voor het betrokken product en de betrokken kwaliteit.

4.   Interne voedselhulp (2)

Uitgaven (of gederfde inkomsten) in verband met interne voedselhulp aan bevolkingsgroepen in nood.

Het recht op voedselhulp dient afhankelijk te worden gesteld van duidelijke criteria gekoppeld aan doelstellingen op het gebied van voeding. Een dergelijke steun dient te worden verleend in de vorm van rechtstreekse verstrekking van voedsel aan de betrokkenen of door diegenen die aan de voorwaarden voldoen de middelen te verstrekken om voedsel te kopen tegen marktprijzen of gesubsidieerde prijzen. Het voedsel dient door de overheid tegen gangbare marktprijzen te worden aangekocht en de financiering en administratie van de steun dient verifieerbaar te zijn.

5.   Directe betalingen aan producenten

Steun aan producenten via directe betalingen (of gederfde inkomsten, met inbegrip van betalingen in natura) waarvoor aanspraak wordt gemaakt op vrijstelling van de verlagingsverbintenissen, dient te voldoen aan de basiscriteria die zijn vermeld in punt 1 en aan de in de punten 6 tot en met 13 vermelde specifieke criteria voor de afzonderlijke categorieën directe betalingen. Als aanspraak wordt gemaakt op vrijstelling van de verlagingsverbintenis voor andere bestaande of nieuwe directe steun dan vermeld in de punten 6 tot en met 13, dient die steun behalve met de in punt 1 vermelde basiscriteria ook in overeenstemming te zijn met de in punt 6, onder b) tot en met e), vermelde criteria.

6.   Niet-productiegebonden inkomenssteun

a)

Het recht op dergelijke betalingen moet worden bepaald aan de hand van duidelijke criteria, zoals inkomen, de status van producent of grondeigenaar, het gebruik van productiefactoren of de productieomvang in een bepaalde basisperiode.

b)

De hoogte van dergelijke betalingen in een jaar mag niet worden gekoppeld aan of gebaseerd op het type of de omvang van de productie (waaronder het aantal stuks vee) van de producent in een jaar na de basisperiode.

c)

De hoogte van dergelijke betalingen in een jaar mag niet worden gekoppeld aan of gebaseerd op de prijzen, op de interne markt of de wereldmarkt, voor een product in een jaar na de basisperiode.

d)

De hoogte van dergelijke betalingen in een jaar mag niet worden gekoppeld aan of gebaseerd op de productiefactoren die zijn gebruikt in een jaar na de basisperiode.

e)

Productie zal geen voorwaarde zijn om in aanmerking te komen voor dergelijke betalingen.

7.   Overheidsbijdrage voor inkomensverzekeringsregelingen

a)

Het recht op dergelijke betalingen dient afhankelijk te zijn van een inkomensverlies, waarvoor uitsluitend rekening wordt gehouden met het inkomen uit de landbouw, van meer dan 30 % van het gemiddelde bruto-inkomen of het daarmee corresponderende netto-inkomen (betalingen uit deze of soortgelijke regelingen niet meegerekend) over de voorgaande drie jaar of van het gemiddelde van drie jaren van de vijf voorgaande jaren, de jaren met het hoogste en het laagste inkomen niet meegerekend. Iedere producent die aan deze voorwaarde voldoet, dient recht te hebben op de betaling.

b)

Deze betalingen mogen niet meer compenseren dan 70 % van het inkomensverlies van de producent in het jaar waarin hij recht krijgt op deze steun.

c)

Deze betalingen mogen uitsluitend gekoppeld worden aan het inkomen; zij mogen niet gekoppeld worden aan het type of de omvang van de productie (waaronder het aantal stuks vee) van de producent, noch aan de prijzen, op de interne markt of de wereldmarkt, voor de betrokken producten, noch aan de gebruikte productiefactoren.

d)

Als een producent in hetzelfde jaar betalingen ontvangt op grond van het bepaalde in dit punt en in punt 8 (steun in verband met natuurrampen), dient het totaal van die betalingen kleiner te zijn dan 100 % van zijn totale verlies.

8.   Betalingen (hetzij rechtstreeks, hetzij via een overheidsbijdrage) voor oogstverzekeringen in verband met natuurrampen

a)

Het recht op dergelijke betalingen dient afhankelijk te zijn van formele erkenning door de overheid dat er sprake is of is geweest van een natuurramp of soortgelijke ramp (waaronder epidemieën, plagen, kernongelukken en oorlog op het grondgebied van het betrokken lid) en een productiedaling van meer dan 3P van de gemiddelde productie in de laatste drie jaar of de gemiddelde productie van drie jaren van de laatste vijf jaren, de hoogste en de laagste productie niet meegerekend.

b)

Betalingen naar aanleiding van een ramp mogen slechts betrekking hebben op het verlies van inkomen, vee (waaronder ook betalingen voor diergeneeskundige behandeling van de dieren), land of andere productiefactoren als gevolg van de betrokken natuurramp.

c)

De betalingen mogen hoogstens de verliezen compenseren en geen voorwaarden of bepalingen omvatten wat betreft het type of de omvang van de productie in de toekomst.

d)

Betalingen tijdens een ramp mogen niet groter zijn dan nodig is om verdere verliezen als gedefinieerd onder b) te voorkomen of te beperken.

e)

Als een producent in hetzelfde jaar betalingen ontvangt op grond van het bepaalde in dit punt en in punt 7 (inkomensverzekeringsregelingen), dient het totaal van die betalingen kleiner te zijn dan 100 % van het totale verlies van de producent.

9.   Steun voor structuuraanpassing via beëindigingsregelingen

a)

Het recht op dergelijke betalingen dient afhankelijk te zijn van duidelijke criteria in programma's om bedrijfsbeëindiging door personen die commercieel agrarische producten produceren of hun omschakeling op niet-agrarische activiteiten te vergemakkelijken.

b)

De betalingen moeten afhankelijk worden gesteld van volledige en permanente beëindiging van commerciële agrarische productie.

10.   Steun voor structuuraanpassing via braakleggingsprogramma's

a)

Het recht op dergelijke betalingen dient afhankelijk te zijn van duidelijke criteria in programma's om land of andere productiemiddelen, met inbegrip van vee, te onttrekken aan commerciële agrarische productie.

b)

De betalingen moeten afhankelijk worden gesteld van het uit productie nemen van land voor commerciële agrarische productie voor minstens drie jaar en, wat vee betreft, van het slachten of definitieve permanente verwijdering van het bedrijf.

c)

De betalingen mogen geen voorwaarden of bepalingen omvatten inzake gebruik van dergelijk land of andere productiemiddelen voor de commerciële productie van landbouwproducten.

d)

De betalingen mogen niet worden gekoppeld aan het type of de omvang van de productie en evenmin aan de prijzen, op de interne markt of de wereldmarkt, voor de producten die worden verkregen met gebruikmaking van het land of de overige productiemiddelen die voor productie resteren.

11.   Steun voor structuuraanpassing in de vorm van investeringssteun

a)

Het recht op dergelijke betalingen dient afhankelijk te zijn van duidelijke criteria in overheidsprogramma's ter ondersteuning van de financiële of materiële herstructurering van de bedrijfsactiviteit van een producent in verband met objectief aangetoonde structuurhandicaps. Het recht op steun in het kader van dergelijke programma's kan ook worden gebaseerd op een duidelijk overheidsprogramma voor privatisering van landbouwgrond.

b)

De hoogte van dergelijke betalingen in een jaar mag niet worden gekoppeld aan of gebaseerd op het type of de omvang van de productie (waaronder het aantal stuks vee) van de producent, afgezien van bepalingen als bedoeld onder e), in een jaar na de basisperiode.

c)

De hoogte van dergelijke betalingen in een jaar mag niet worden gekoppeld aan of gebaseerd op de prijzen, op de interne markt of de wereldmarkt, voor een product in een jaar na de basisperiode.

d)

De betalingen worden slechts gedaan voor de periode die nodig is voor de uitvoering van de investeringen waarvoor zij worden gegeven.

e)

De betalingen mogen voor de ontvangers geen verplichtingen inhouden, noch anderszins aanwijzingen omvatten wat de te produceren landbouwproducten betreft, behalve de eis om een bepaald product niet te produceren.

f)

De betalingen mogen niet hoger zijn dan nodig is om de structuurhandicap te compenseren.

12.   Betalingen in het kader van milieubeschermingsprogramma's

a)

Het recht op dergelijke betalingen dient een onderdeel te zijn van een duidelijk overheidsprogramma voor milieubescherming of natuurbehoud en afhankelijk te worden gesteld van de naleving van specifieke voorwaarden in het kader van dat overheidsprogramma, waaronder voorwaarden wat de productiemethoden of de productiebenodigdheden betreft.

b)

De betaling mag niet hoger zijn dan de extra kosten of de gederfde inkomsten als gevolg van naleving van het overheidsprogramma.

13.   Betalingen in het kader van programma's voor regionale bijstand

a)

Het recht op dergelijke betalingen dient beperkt te blijven tot producenten in probleemgebieden. Dergelijke gebieden dienen duidelijk omschreven aaneengesloten geografische gebieden te zijn met een definieerbare economische en administratieve identiteit en moeten als probleemgebieden zijn aangemerkt aan de hand van neutrale en objectieve criteria die duidelijk zijn vastgelegd in wetten of verordeningen en waaruit blijkt dat de problemen van het gebied niet uitsluitend zijn toe te schrijven aan tijdelijke omstandigheden.

b)

De hoogte van dergelijke betalingen in een jaar mag niet worden gekoppeld aan of gebaseerd op het type of de omvang van de productie (waaronder het aantal stuks vee) van de producent in een jaar na de basisperiode, behalve aan/op de eis om de productie te verlagen.

c)

De hoogte van dergelijke betalingen in een jaar mag niet worden gekoppeld aan of gebaseerd op de prijzen, op de interne markt of de wereldmarkt, voor een product in een jaar na de basisperiode.

d)

Het recht op de betalingen geldt alleen voor producenten in de te ondersteunen gebieden, maar dan wel voor alle producenten.

e)

Als de betalingen worden gekoppeld aan de productiefactoren, zijn de bedragen degressief boven een bepaalde drempel voor de betrokken productiefactor.

f)

De betalingen mogen niet groter zijn dan de extra kosten of de gederfde inkomsten als gevolg van de landbouw in het betrokken gebied.


(1)  Voor de toepassing van punt 3 van deze bijlage worden overheidsprogramma's inzake voorraden voor voedselvoorziening die in ontwikkelingslanden verifieerbaar en overeenkomstig officieel bekendgemaakte objectieve criteria of richtlijnen worden uitgevoerd, geacht in overeenstemming te zijn met de bepalingen van dit punt, ook wanneer het programma's betreft in het kader waarvan voorraden voedselproducten met het oog op de continuïteit van de voedselvoorziening worden aangekocht en worden vrijgegeven tegen officiële prijzen, op voorwaarde echter dat het verschil tussen de aankoopprijs en de externe referentieprijs wordt meegerekend in de geaggregeerde steun („Aggregate Measurement of Support” AMS).

(2)  Voor de toepassing van de punten 3 en 4 van deze bijlage wordt de levering van voedsel tegen gesubsidieerde prijzen met de bedoeling om regelmatig tegen redelijke prijzen te voorzien in de voedselbehoefte van armen in steden en op het platteland in ontwikkelingslanden, geacht in overeenstemming te zijn met de bepalingen in dit punt.


BIJLAGE V

INGETROKKEN VERORDENING MET DE WIJZIGING ERVAN

Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad

(PB L 188 van 18.7.2009, blz. 93)

 

Verordening (EU) nr. 37/2014 van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 18 van 21.1.2014, blz. 1)

Uitsluitend punt 18 van de bijlage


BIJLAGE VI

CONCORDANTIETABEL

Verordening (EG) nr. 597/2009

De onderhavige verordening

Artikelen 1 tot en met 11

Artikelen 1 tot en met 11

Artikel 12, leden 1 tot en met 4

Artikel 12, leden 1 tot en met 4

Artikel 12, lid 6

Artikel 12, lid 5

Artikelen 13 en 14

Artikelen 13 en 14

Artikel 15, lid 1

Artikel 15, lid 1

Artikel 15, lid 2, eerste zin

Artikel 15, lid 2, eerste alinea

Artikel 15, lid 2, tweede zin

Artikel 15, lid 2, tweede alinea

Artikel 15, lid 3

Artikel 15, lid 3

Artikelen 16 tot en met 27

Artikelen 16 tot en met 27

Artikel 28, leden 1 tot en met 4

Artikel 28, lid 1 tot en met 4

Artikel 28, lid 5, eerste zin

Artikel 28, lid 5, eerste alinea

Artikel 28, lid 5, tweede zin

Artikel 28, lid 5, tweede alinea

Artikel 28, lid 6

Artikel 28, lid 6

Artikelen 29 tot en met 33

Artikelen 29 tot en met 33

Artikel 33 bis

Artikel 34

Artikel 34

Artikel 35

Artikel 35

Artikel 36

Bijlagen I tot en met IV

Bijlagen I tot en met IV

Bijlage V

Bijlage VI

Bijlage V

Bijlage VI