ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 171

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

59e jaargang
29 juni 2016


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2016/1011 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende indices die worden gebruikt als benchmarks voor financiële instrumenten en financiële overeenkomsten of om de prestatie van beleggingsfondsen te meten en tot wijziging van Richtlijnen 2008/48/EG en 2014/17/EU en Verordening (EU) nr. 596/2014 ( 1 )

1

 

*

Verordening (EU) 2016/1012 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende de zoötechnische en genealogische voorwaarden voor het fokken van, de handel in en de binnenkomst in de Unie van raszuivere fokdieren, hybride fokvarkens en levende producten daarvan en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 652/2014, de Richtlijnen 89/608/EEG en 90/425/EEG van de Raad en tot intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van dierfokkerij (Fokkerijverordening) ( 1 )

66

 

*

Verordening (EU) 2016/1013 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 184/2005 betreffende de communautaire statistiek inzake de betalingsbalans, de internationale handel in diensten en buitenlandse directe investeringen ( 1 )

144

 

*

Verordening (EU) 2016/1014 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 wat vrijstellingen voor grondstoffenhandelaren betreft ( 1 )

153

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

29.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 171/1


VERORDENING (EU) 2016/1011 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 8 juni 2016

betreffende indices die worden gebruikt als benchmarks voor financiële instrumenten en financiële overeenkomsten of om de prestatie van beleggingsfondsen te meten en tot wijziging van Richtlijnen 2008/48/EG en 2014/17/EU en Verordening (EU) nr. 596/2014

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De prijsstelling van veel financiële instrumenten en financiële overeenkomsten is afhankelijk van de nauwkeurigheid en integriteit van benchmarks. Ernstige gevallen van manipulatie van rentevoetbenchmarks, zoals Libor en Euribor, evenals beschuldigingen dat energie-, olie- en valutawisselingsbenchmarks zijn gemanipuleerd, tonen aan dat benchmarks kunnen blootstaan aan belangenconflicten. Het gebruik van discretionaire en zwakke governanceregelingen verhogen de vatbaarheid van benchmarks voor manipulatie. Tekortkomingen in of twijfels over de nauwkeurigheid en integriteit van als benchmarks gebruikte indices kunnen het vertrouwen in de markt ondermijnen, kunnen leiden tot verliezen bij consumenten en beleggers en kunnen de reële economie verstoren. Om die reden is het noodzakelijk om de nauwkeurigheid, degelijkheid en integriteit van benchmarks en het benchmarkvaststellingsproces te waarborgen.

(2)

Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad (4) bevat bepaalde vereisten met betrekking tot de betrouwbaarheid van benchmarks die worden gebruikt voor de prijsstelling van een genoteerd financieel instrument. Richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad (5) bevat bepaalde vereisten voor benchmarks die worden gebruikt door uitgevende instellingen. Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad (6) bevat bepaalde vereisten voor het gebruik van benchmarks door instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's). Verordening (EU) nr. 1227/2011 van het Europees Parlement en de Raad (7) bevat een aantal bepalingen die manipulatie verbieden van benchmarks die worden gebruikt voor energieproducten in de groothandel. Die wetgevende handelingen hebben echter slechts betrekking op bepaalde aspecten van bepaalde benchmarks en pakken niet alle zwakke punten aan in het vaststellingsproces van alle benchmarks, noch hebben zij betrekking op alle wijzen van gebruik van financiële benchmarks in de financiële sector.

(3)

Benchmarks zijn van cruciaal belang voor de prijsstelling van grensoverschrijdende transacties en bevorderen zo de goede werking van de interne markt voor een veelheid aan financiële instrumenten en diensten. Veel benchmarks die als referentie worden gebruikt in financiële overeenkomsten, in het bijzonder hypotheken, worden aangeboden in één lidstaat, maar gebruikt door kredietinstellingen en consumenten in andere lidstaten. Daarnaast dekken die kredietinstellingen hun risico's vaak af of verkrijgen zij financiering voor de gunning van die financiële overeenkomsten op de grensoverschrijdende interbancaire markt. Slechts enkele lidstaten hebben nationale regels vastgesteld over benchmarks, maar hun respectieve rechtskaders over benchmarks laten reeds verschillen zien wat bepaalde aspecten betreft, zoals het toepassingsgebied. Bovendien heeft de International Organisation of Securities Commissions (IOSCO) op 17 juli 2013 overeenstemming bereikt over beginselen inzake financiële benchmarks („IOSCO-beginselen voor financiële benchmarks”) en op 5 oktober 2012 over beginselen voor bureaus voor olieprijsnoteringen („IOSCO-beginselen voor PRA's”) (tezamen: „de IOSCO-beginselen”), en aangezien die beginselen een bepaalde flexibiliteit toestaan wat betreft het precieze toepassingsgebied en de wijze van uitvoering, zullen de lidstaten geneigd zijn nationale regels vast te stellen waarin deze beginselen op uiteenlopende wijze ten uitvoer worden gelegd.

(4)

Die uiteenlopende benaderingen zouden leiden tot versnippering van de interne markt, aangezien beheerders en gebruikers van benchmarks in verschillende lidstaten aan verschillende regels zouden worden onderworpen. Bijgevolg zouden benchmarks die in één lidstaat worden aangeboden, mogelijk niet kunnen worden gebruikt in andere lidstaten. Bij gebrek aan een geharmoniseerd kader om de nauwkeurigheid en integriteit van benchmarks die worden gebruikt in financiële instrumenten en financiële overeenkomsten in de Unie, te waarborgen, of om de prestatie van beleggingsfondsen te meten, is het derhalve waarschijnlijk dat verschillen tussen de regelingen van de lidstaten belemmeringen zullen vormen voor de goede werking van de interne markt wat het aanbieden van benchmarks betreft.

(5)

De Unieregels over consumentenbescherming bestrijken niet de specifieke kwestie van adequate informatie over benchmarks in financiële overeenkomsten. Als gevolg van klachten en geschillen van consumenten over het gebruik van benchmarks in verschillende lidstaten, is het waarschijnlijk dat op nationaal niveau uiteenlopende voorschriften worden vastgesteld, die ingegeven zijn door legitieme overwegingen van consumentenbescherming, hetgeen kan leiden tot versnippering van de interne markt als gevolg van uiteenlopende mededingingsvoorwaarden die verbonden zijn met verschillende niveaus van consumentenbescherming.

(6)

Om de juiste werking van de interne markt te garanderen en de omstandigheden van die werking te verbeteren, in het bijzonder met betrekking tot financiële markten, en om een hoog niveau van consumenten- en beleggersbescherming te waarborgen, is het dan ook passend om op Unieniveau een regelgevend kader vast te stellen voor benchmarks.

(7)

Het is passend en noodzakelijk dat dat kader de vorm heeft van een verordening, om ervoor te zorgen dat de bepalingen die directe verplichtingen opleggen aan personen die betrokken zijn bij het aanbieden van, gegevens aanleveren voor en gebruiken van benchmarks, op uniforme wijze in de gehele Unie worden toegepast. Aangezien een rechtskader voor het aanbieden van benchmarks noodzakelijkerwijs maatregelen impliceert die nauwkeurige vereisten bevatten met betrekking tot de aspecten die met het aanbieden van benchmarks samenhangen, kunnen zelfs kleine verschillen in de benadering van een van die aspecten leiden tot aanzienlijke belemmeringen voor het grensoverschrijdend aanbieden van benchmarks. Daarom zou het gebruik van een verordening, die rechtstreeks toepasselijk is, de bevoegde autoriteiten op nationaal niveau minder mogelijkheden mogen bieden om uiteenlopende maatregelen te nemen, te zorgen voor een consistente aanpak en voor meer rechtszekerheid, en aanzienlijke belemmeringen voor het grensoverschrijdend aanbieden van benchmarks te voorkomen.

(8)

Het toepassingsgebied van deze verordening moet zo breed zijn als nodig is om een preventief regelgevend kader te vormen. Het aanbieden van benchmarks impliceert keuzevrijheid bij de vaststelling ervan en is inherent blootgesteld aan bepaalde soorten belangenconflicten, hetgeen betekent dat er mogelijkheden en stimulansen zijn om benchmarks te manipuleren. Alle benchmarks hebben die risicofactoren gemeen en moeten worden onderworpen aan adequate voorschriften inzake governance en controle. De omvang van de risico's varieert echter, waardoor steeds voor een op de specifieke situatie toegesneden benadering moet worden gekozen. Aangezien de vatbaarheid en het belang van een benchmark variëren in de tijd, zou een beperking van het toepassingsgebied tot indices die thans belangrijk of vatbaar zijn, geen oplossing bieden voor de risico's die benchmarks in de toekomst kunnen vormen. Meer bepaald kunnen benchmarks die momenteel niet op grote schaal worden gebruikt, in de toekomst meer worden gebruikt zodat zelfs een kleine manipulatie ervan grote gevolgen kan hebben.

(9)

Het cruciale element om het toepassingsgebied van deze verordening te bepalen, is de vraag of de outputwaarde van de benchmark de waarde van een financieel instrument of van een financiële overeenkomst bepaalt of de prestatie van een beleggingsfonds meet. Derhalve mag het toepassingsgebied niet afhangen van de aard van de inputgegevens. Benchmarks die worden berekend aan de hand van economische inputgegevens, zoals de aandelenkoersen en niet-economische cijfers of waarden zoals meteorologische parameters, moeten er dus onder vallen. Het kader waarin deze verordening voorziet, moet tevens een groot aantal benchmarks erkennen en de verschillende effecten die zij hebben op de financiële stabiliteit en de reële economie. Deze verordening moet ook een evenredig antwoord bieden op de risico's die andere benchmarks vormen. Deze verordening moet derhalve van toepassing zijn op benchmarks die worden gebruikt voor de prijsstelling van op gereglementeerde markten genoteerde of verhandelde financiële instrumenten.

(10)

Een groot aantal consumenten is partij bij financiële overeenkomsten, in het bijzonder overeenkomsten voor consumentenkrediet met een hypothecaire zekerstelling, waarin wordt verwezen naar benchmarks die onderworpen zijn aan dezelfde risico's. Deze verordening moet om die reden van toepassing zijn op kredietovereenkomsten zoals omschreven in Richtlijnen 2008/48/EG (8) en 2014/17/EU (9) van het Europees Parlement en de Raad.

(11)

Veel beleggingsindices brengen aanzienlijke belangenconflicten met zich en worden gebruikt voor de meting van de prestaties van een fonds zoals een icbe-fonds. Sommige van die benchmarks worden bekendgemaakt en andere worden, gratis of tegen betaling, ter beschikking gesteld van het publiek of een deel van het publiek en de manipulatie ervan kan negatieve gevolgen hebben voor beleggers. Deze verordening moet derhalve betrekking hebben op de indices of referentiepercentages die worden gebruikt om de prestaties van een beleggingsfonds te meten.

(12)

Alle contribuanten van inputgegevens voor benchmarks kunnen keuzevrijheid uitoefenen en kunnen zich potentieel in een situatie van belangenconflict bevinden en dus een bron van manipulatie zijn. Gegevens aanleveren voor een benchmark is een vrijwillige activiteit. Indien een initiatief van contribuanten een significante wijziging in hun bedrijfsmodellen vereist, kunnen zij ophouden gegevens aan te leveren. Voor entiteiten die reeds aan reglementering en toezicht zijn onderworpen, zal het opleggen van behoorlijke governance en controlesystemen echter naar verwachting niet leiden tot aanzienlijke kosten of onevenredige administratieve lasten. Daarom worden bij deze verordening bepaalde verplichtingen opgelegd aan onder toezicht staande contribuanten. Wanneer een benchmark wordt vastgesteld op basis van onmiddellijk beschikbare gegevens, mag de bron van de gegevens niet als contribuant worden beschouwd.

(13)

Financiële benchmarks worden niet enkel gebruikt bij de afgifte en vervaardiging van financiële instrumenten en overeenkomsten. De financiële industrie vertrouwt eveneens op benchmarks om de prestaties van beleggingsfondsen te meten, teneinde het rendement te monitoren, de activatoewijzing van een portfolio te bepalen of de prestatievergoedingen te berekenen. Een bepaalde benchmark kan direct worden gebruikt als referentie in financiële instrumenten en financiële overeenkomsten of om de prestatie van beleggingsfondsen te meten, dan wel indirect binnen een combinatie van benchmarks. In het laatste geval komt de vaststelling en evaluatie van het gewicht dat aan de diverse indices binnen een combinatie wordt toegekend voor het bepalen van de uitbetaling of de waarde van een financieel instrument of een financiële overeenkomst, of voor het meten van de prestaties van een beleggingsfonds, neer op gebruik, aangezien een dergelijke activiteit, in tegenstelling tot de activiteit van het aanbieden van benchmarks, geen keuzevrijheid inhoudt. Het bezit van financiële instrumenten die naar een bepaalde benchmark verwijzen, wordt niet als gebruik van de benchmark beschouwd.

(14)

Centrale banken voldoen reeds aan beginselen, normen en procedures die waarborgen dat zij hun activiteiten integer en op onafhankelijke wijze uitoefenen. Daarom is het niet nodig centrale banken aan deze verordening te onderwerpen. Indien centrale banken benchmarks aanbieden, met name wanneer die benchmarks bedoeld zijn voor transactiedoeleinden, is het hun verantwoordelijkheid om passende interne procedures in te stellen om de nauwkeurigheid, integriteit, betrouwbaarheid en onafhankelijkheid van die benchmarks te waarborgen, in het bijzonder met betrekking tot transparantie van governance en berekeningsmethode.

(15)

Voorts dienen overheidsinstanties, waaronder nationale statistische diensten, niet onder deze verordening te vallen voor zover zij gegevens voor benchmarks aanleveren, benchmarks aanbieden of controle hebben over het aanbieden van benchmarks voor overheidsbeleid, met inbegrip van maatregelen voor werkgelegenheid, economische activiteit en inflatie.

(16)

Een beheerder is de natuurlijke persoon of rechtspersoon die de controle heeft over het aanbieden van een benchmark en met name de regelingen voor het vaststellen van de benchmark beheert, de inputgegevens verzamelt en analyseert, de benchmark vaststelt en deze publiceert. Een beheerder moet een of meer van die taken, waaronder de berekening of publicatie van de benchmark, of andere relevante diensten en activiteiten bij het aanbieden van benchmarks kunnen uitbesteden aan een derde. Degene die slechts een benchmark publiceert of ernaar verwijst in het kader van zijn journalistieke activiteiten, maar geen controle heeft over de aanbieding van die benchmark, mag echter niet worden onderworpen aan de vereisten die deze verordening aan beheerders oplegt.

(17)

Een index wordt berekend aan de hand van een formule of een andere soort methodologie op basis van onderliggende waarden. Bij het opstellen van deze formule, de uitvoering van de berekening en de bepaling van de inputgegevens bestaat een keuzevrijheid die een risico op manipulatie meebrengt. Om die reden moeten alle benchmarks die deze keuzevrijheid in zich dragen, binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen.

(18)

Wanneer echter een enkele prijs of waarde wordt gebruikt als referentie voor een financieel instrument, bijvoorbeeld wanneer de prijs van één effect de referentieprijs is voor een optie of future, is er geen sprake van berekening, inputgegevens of keuzevrijheid. Daarom dienen referentieprijzen met een enkele prijs of een enkele waarde voor de toepassing van deze verordening niet als benchmarks te worden beschouwd.

(19)

Referentieprijzen of vereffeningsprijzen die worden samengesteld door centrale tegenpartijen (CTP's) mogen niet worden beschouwd als benchmarks omdat zij worden gebruikt voor de bepaling van vereffening, winsten en risicobeheer en dus niet worden gebruikt om het overeenkomstig een financieel instrument te betalen bedrag of de waarde van een financieel instrument te bepalen.

(20)

De aanbieding van debetrentevoeten dient voor de toepassing van deze verordening niet te worden beschouwd als de aanbieding van benchmarks. Een door een kredietgever aangeboden debetrentevoet wordt ofwel vastgesteld bij intern besluit ofwel berekend als een spread of mark-up op een index (bijvoorbeeld Euribor). In het eerste geval is de kredietgever voor activiteiten met betrekking tot financiële overeenkomsten die de kredietgever met zijn eigen klanten heeft gesloten, van deze verordening vrijgesteld, terwijl in het laatste geval de kredietgever enkel een gebruiker is van een benchmark.

(21)

Om de integriteit van benchmarks te waarborgen, moeten benchmarkbeheerders verplicht worden om passende governanceregelingen te treffen om belangenconflicten te beheersen en om het vertrouwen in de integriteit van benchmarks te beschermen. Zelfs wanneer zij doeltreffend worden beheerst, hebben de meeste beheerders te maken met een vorm van belangenconflicten en zou het kunnen dat zij oordelen moeten vormen en besluiten nemen die van invloed zijn op een diverse groep belanghebbenden. Daarom is het belangrijk dat beheerders een integer werkende functie hebben om toe te zien op de tenuitvoerlegging en doeltreffendheid van de governanceregelingen die in effectief toezicht voorzien.

(22)

De manipulatie of onbetrouwbaarheid van benchmarks kan beleggers en consumenten schade berokkenen. Deze verordening moet dan ook een kader opzetten voor het bewaren van gegevens door beheerders en contribuanten en voor het bieden van transparantie over het doel van een benchmark en methodologie, hetgeen bevorderlijk is voor een efficiëntere en eerlijkere oplossing van eventuele claims overeenkomstig het nationaal recht of het recht van de Unie.

(23)

Voor controle en de doeltreffende handhaving van deze verordening zijn ex-postanalyse en onderbouwing noodzakelijk. Deze verordening moet dan ook voorschriften vaststellen voor het passend bijhouden van registers door benchmarkbeheerders met betrekking tot het opstellen van de benchmark voor een voldoende lange tijdsperiode. De realiteit die een benchmark beoogt te meten en de omgeving waarin deze wordt gemeten, zullen in de loop der tijd waarschijnlijk veranderen. Daarom is het noodzakelijk dat het proces en de methodologie van het aanbieden van benchmarks periodiek worden geëvalueerd om tekortkomingen en eventuele verbeteringen vast te stellen. Gebreken bij het aanbieden van benchmarks kunnen invloed hebben op veel belanghebbenden en zij kunnen helpen bij het vaststellen van deze tekortkomingen. Daarom moet deze verordening een kader omvatten voor de invoering door benchmarkbeheerders van een onafhankelijke klachtenprocedure, teneinde belanghebbenden in staat te stellen klachten bij de benchmarkbeheerder te melden en ervoor te zorgen dat de benchmarkbeheerder de gronden van een klacht op objectieve wijze beoordeelt.

(24)

Voor de aanbieding van benchmarks worden belangrijke taken vaak uitbesteed, zoals de berekening van de benchmark, de verzameling van inputgegevens en de verspreiding van de benchmark. Om de doeltreffendheid van de governanceregelingen te waarborgen, moet ervoor worden gezorgd dat die uitbesteding benchmarkbeheerders niet van hun verplichtingen en verantwoordelijkheden ontheft en zodanig wordt uitgevoerd dat er geen invloed wordt uitgeoefend op het vermogen van beheerders om te voldoen aan hun verplichtingen of verantwoordelijkheden, noch op de bekwaamheid van de relevante bevoegde autoriteit om daarop toezicht te houden.

(25)

De benchmarkbeheerder is de centrale ontvanger van inputgegevens en is in staat om de integriteit en nauwkeurigheid van inputgegevens op consistente wijze te beoordelen. Daarom moet deze verordening van beheerders eisen dat zij bepaalde maatregelen, waaronder maatregelen tot wijziging van de inputgegevens, de contribuanten of de methodologie dan wel tot stopzetting van de aanbieding van die benchmark, nemen wanneer een beheerder van mening is dat inputgegevens niet representatief zijn voor de markt of de economische realiteit die een benchmark beoogt te meten. Voorts moet een beheerder, als onderdeel van zijn toezichtkader, maatregelen nemen, in voorkomend geval met inbegrip van historische vergelijking, om indien mogelijk inputgegevens voor de publicatie van de benchmark te monitoren en na de publicatie te valideren.

(26)

Eventuele keuzevrijheid die kan worden uitgeoefend bij het aanleveren van inputgegevens, creëert de mogelijkheid om een benchmark te manipuleren. Wanneer de inputgegevens bestaan uit op transacties gebaseerde gegevens, is er minder keuzevrijheid en wordt derhalve de mogelijkheid tot manipulatie van de gegevens verminderd. Als algemene regel moeten benchmarkbeheerders daarom, waar mogelijk, gebruikmaken van werkelijke transactiegebaseerde inputgegevens, terwijl andere gegevens kunnen worden gebruikt indien de transactiegegevens niet volstaan of ongeschikt zijn om de integriteit en nauwkeurigheid van de benchmark te waarborgen.

(27)

De nauwkeurigheid en betrouwbaarheid van een benchmark bij het meten van de economische realiteit die deze zou moeten bijhouden, zijn afhankelijk van de gebruikte methodologie en inputgegevens. Daarom is het noodzakelijk om een transparante methodologie vast te stellen die de betrouwbaarheid en nauwkeurigheid van de benchmark waarborgt. Die transparantie houdt niet in dat de formule die toegepast wordt voor de vaststelling van een bepaalde benchmark moet worden gepubliceerd, maar veeleer dat die elementen worden bekendgemaakt op grond waarvan belanghebbenden kunnen begrijpen waaruit de benchmark is afgeleid en de representativiteit, relevantie en geschiktheid daarvan voor het bestemde gebruik kunnen beoordelen.

(28)

Het kan noodzakelijk worden om de methodologie te wijzigen om ervoor te zorgen dat de benchmark nauwkeurig blijft, maar eventuele veranderingen in de methodologie hebben gevolgen voor gebruikers en belanghebbenden van de benchmark. Daarom moet worden aangegeven welke procedures moeten worden gevolgd bij de wijziging van de benchmarkmethodologie, met inbegrip van de noodzaak tot raadpleging, zodat gebruikers en belanghebbenden in het licht van die wijzigingen de benodigde maatregelen kunnen nemen of de beheerder op de hoogte kunnen brengen van eventuele bezorgdheid over die wijzigingen.

(29)

Werknemers van de beheerder kunnen mogelijke inbreuken op deze verordening of mogelijke zwakke punten vaststellen die kunnen leiden tot manipulatie of pogingen tot manipulatie. Daarom moet deze verordening een kader bieden om werknemers in staat te stellen op vertrouwelijke wijze beheerders in te lichten over mogelijke inbreuken op deze verordening.

(30)

De integriteit en nauwkeurigheid van benchmarks is afhankelijk van de integriteit en nauwkeurigheid van de inputgegevens die door contribuanten worden aangeleverd. Het is van essentieel belang dat de verplichtingen van contribuanten met betrekking tot die inputgegevens duidelijk zijn gespecificeerd, dat kan worden uitgegaan van naleving van die verplichtingen en dat de verplichtingen stroken met de controles en methodologie van de benchmarkbeheerder. Daarom is het noodzakelijk dat de benchmarkbeheerder een gedragscode opstelt waarin die verplichtingen en de verantwoordelijkheden van de contribuanten ten aanzien van het aanleveren van inputgegevens zijn opgenomen. De beheerder moet zich ervan vergewissen dat contribuanten de gedragscode naleven. In geval van in derde landen gevestigde contribuanten dient de beheerder hiervoor zo veel mogelijk te zorgen.

(31)

Contribuanten kunnen worden geconfronteerd met belangenconflicten en kunnen keuzevrijheid uitoefenen bij de vaststelling van inputgegevens. Daarom is het van belang dat contribuanten onderworpen zijn aan governanceregelingen om te waarborgen dat die belangenconflicten worden beheerst en dat de inputgegevens nauwkeurig zijn, stroken met de vereisten van de beheerder en kunnen worden gevalideerd.

(32)

Veel benchmarks worden vastgesteld met behulp van een formule die gebruikmaakt van inputgegevens die afkomstig zijn van de volgende entiteiten: handelsplatformen, goedgekeurde publicatieregelingen, verstrekkers van een „consolidated tape”, erkende rapporteringsmechanismen, energiebeurzen of veilingplatformen voor emissierechten. In bepaalde gevallen is de verzameling van gegevens uitbesteed aan een dienstverlener die de gegevens volledig en direct ontvangt van die entiteiten. In die gevallen waarborgen bestaande reglementering en toezicht de integriteit en transparantie van de inputgegevens en voorzien zij in governancevereisten en procedures voor de melding van inbreuken. Daarom zijn die benchmarks minder vatbaar voor manipulatie, zijn zij onderworpen aan onafhankelijke controles en worden de betrokken beheerders dienovereenkomstig vrijgesteld van bepaalde in deze verordening neergelegde verplichtingen.

(33)

Verschillende typen benchmarks en verschillende benchmarksectoren hebben verschillende kenmerken, zwakke punten en risico's. De bepalingen van deze verordening moeten nader worden gespecificeerd voor specifieke benchmarksectoren en -typen. Rentevoetbenchmarks zijn benchmarks die een belangrijke rol spelen bij de overdracht van monetair beleid, zodat het noodzakelijk is om in deze verordening specifieke bepalingen op te nemen voor die benchmarks.

(34)

Fysieke grondstoffenmarkten hebben unieke kenmerken waarmee rekening moet worden gehouden. Grondstoffenbenchmarks worden vaak gebruikt en kunnen sectorspecifieke eigenschappen vertonen, zodat het noodzakelijk is om in deze verordening specifieke bepalingen op te nemen voor die benchmarks. Bepaalde grondstoffenbenchmarks zijn vrijgesteld van deze verordening, maar dienen toch te voldoen aan de toepasselijke IOSCO-beginselen. Grondstoffenbenchmarks kunnen cruciaal worden aangezien de regeling niet beperkt is tot benchmarks die gebaseerd zijn op indieningen van contribuanten die voor het merendeel onder toezicht staande entiteiten zijn. De voorschriften van deze verordening betreffende verplicht aanleveren en colleges zijn niet van toepassing op cruciale grondstoffenbenchmarks die onder bijlage II vallen.

(35)

Het falen van cruciale benchmarks kan gevolgen hebben voor de marktintegriteit, de financiële stabiliteit, de consumenten, de reële economie of de financiering van huishoudens en bedrijven in de lidstaten. Die potentieel destabiliserende effecten van het onjuist functioneren van cruciale benchmarks kunnen zich in een of meer lidstaten doen gevoelen. Het is dan ook noodzakelijk dat deze verordening zorgt voor een procedure voor het vaststellen van die benchmarks die als cruciaal moeten worden beschouwd en dat aanvullende vereisten van toepassing zijn om de integriteit en degelijkheid van dergelijke benchmarks te waarborgen.

(36)

Het cruciale karakter van een benchmark kan worden vastgesteld met gebruikmaking van een kwantitatief criterium of een combinatie van kwantitatieve en kwalitatieve criteria. Voorts, ingeval een benchmark niet voldoet aan de betreffende kwantitatieve drempel, kan deze benchmark niettemin als cruciaal worden erkend indien er geen of zeer weinig marktgestuurde vervangers voor zijn en het bestaan en de nauwkeurigheid ervan van belang zijn voor de marktintegriteit, de financiële stabiliteit of de consumentenbescherming in een of meer lidstaten, en indien alle relevante bevoegde autoriteiten overeenkomen dat een dergelijke benchmark moet worden erkend als cruciaal. Indien de relevante bevoegde autoriteiten niet tot overeenstemming komen, is de beslissing van de bevoegde autoriteit van de beheerder over het al dan niet als cruciaal erkennen van een dergelijke benchmark, doorslaggevend. In dat geval moet de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad (10), een advies kunnen publiceren met betrekking tot de beoordeling van de bevoegde autoriteit van de beheerder. Voorts kan een bevoegde autoriteit op basis van bepaalde kwalitatieve criteria een benchmark als cruciaal aanwijzen indien de beheerder en het merendeel van de contribuanten aan de benchmark in haar lidstaat zijn gevestigd. Alle cruciale benchmarks moeten worden opgenomen in een bij uitvoeringshandeling van de Commissie vastgestelde lijst, die stelselmatig wordt geëvalueerd en bijgewerkt.

(37)

De stopzetting door een beheerder van het beheer van een cruciale benchmark kan de ongeldigheid van financiële overeenkomsten of financiële instrumenten tot gevolg hebben, tot verliezen leiden voor consumenten en beleggers en invloed hebben op de financiële stabiliteit. Om het bestaan van de betrokken benchmark te waarborgen, is het daarom noodzakelijk een bevoegdheid op te nemen voor de relevante bevoegde autoriteit om het beheer van cruciale benchmarks op te leggen. Ingeval een beheerder van cruciale benchmarks in een insolventieprocedure is verwikkeld, moet de bevoegde autoriteit voor de bevoegde rechterlijke instantie een beoordeling verrichten van de vraag of en hoe de cruciale benchmark op ordelijke wijze kan overgaan naar een nieuwe beheerder dan wel niet langer kan worden aangeboden.

(38)

Onverminderd de toepassing van het mededingingsrecht van de Unie en de mogelijkheid voor de lidstaten om maatregelen te treffen die naleving vereenvoudigen, is het noodzakelijk om beheerders van cruciale benchmarks, waaronder cruciale grondstoffenbenchmarks, te verplichten de nodige stappen te zetten om ervoor te zorgen dat licenties voor en informatie betreffende de benchmarks aan alle gebruikers op een eerlijke, redelijke, transparante en niet-discriminerende wijze worden geleverd.

(39)

Contribuanten die het aanleveren van inputgegevens voor cruciale benchmarks staken, kunnen de geloofwaardigheid van die benchmarks ondermijnen, aangezien het vermogen van die benchmarks om de onderliggende markt of de economische realiteit te meten daardoor zou worden aangetast. Bijgevolg moet worden voorzien in een bevoegdheid voor de relevante bevoegde autoriteit om onder toezicht staande entiteiten het aanleveren van gegevens op te leggen, teneinde de geloofwaardigheid van de betrokken benchmarks te waarborgen. Het verplicht aanleveren van inputgegevens is niet bedoeld om onder toezicht staande entiteiten te verplichten tot deelname aan, of tot toezegging tot deelname aan, transacties.

(40)

Gezien het bestaan van een grote verscheidenheid aan typen en omvang van benchmarks is het van belang om evenredigheid in deze verordening op te nemen en buitensporige administratieve lasten te voorkomen voor beheerders van benchmarks waarvan de stopzetting een mindere bedreiging vormt voor het bredere financiële stelsel. Derhalve moeten, naast de regeling voor cruciale benchmarks, twee verschillende regelingen worden ingevoerd: een regeling voor significante benchmarks en een regeling voor niet-significante benchmarks.

(41)

Beheerders van significante benchmarks zouden moeten kunnen kiezen om een beperkt aantal gedetailleerde voorschriften van deze verordening niet toe te passen. Bevoegde autoriteiten dienen echter het recht te behouden om de toepassing van die voorschriften te eisen, in overeenstemming met in deze verordening opgenomen criteria. Gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen die van toepassing zijn op beheerders van significante benchmarks, moeten naar behoren rekening houden met het evenredigheidsbeginsel en erop gericht zijn, waar mogelijk, de administratieve lasten te voorkomen.

(42)

Beheerders van niet-significante benchmarks vallen onder een minder gedetailleerde regeling op grond waarvan zij moeten kunnen kiezen om sommige voorschriften van deze verordening niet toe te passen. In dat geval moet de betrokken beheerder in een te publiceren en aan de bevoegde autoriteiten van de beheerder te verstrekken nalevingsverklaring toelichten waarom het passend is deze voorschriften niet toe te passen. Die bevoegde autoriteit moet de nalevingsverklaring evalueren en moet om aanvullende informatie kunnen verzoeken of wijzigingen kunnen vereisen teneinde naleving van deze verordening te waarborgen. Niet-significante benchmarks zouden weliswaar nog steeds vatbaar voor manipulatie kunnen zijn, maar ze zijn gemakkelijker te vervangen; transparantie moet dan ook het belangrijkste hulpmiddel zijn voor marktdeelnemers om geïnformeerde keuzes te maken tussen te gebruiken benchmarks. Om die reden mogen de gedelegeerde handelingen in titel II niet van toepassing zijn op beheerders van niet-significante benchmarks.

(43)

Om benchmarkgebruikers in staat te stellen passend te kiezen tussen de benchmarks, en de risico's van benchmarks te begrijpen, moeten zij op de hoogte zijn van wat de benchmark beoogt te meten en van de vatbaarheid ervan voor manipulatie. Derhalve moet de benchmarkbeheerder een benchmarkverklaring bekendmaken waarin die elementen worden vermeld. Om uniforme toepassing te waarborgen en te zorgen voor een redelijke lengte van benchmarkverklaringen die tegelijkertijd gericht zijn op het verstrekken van belangrijke, voor gebruikers gemakkelijk toegankelijke informatie, moet ESMA nader specificeren waaraan de inhoud van de benchmarkverklaringen moet voldoen, met een gepast onderscheid tussen de verschillende soorten en kenmerken van de benchmarks en de beheerders daarvan.

(44)

Deze verordening moet rekening houden met de IOSCO-beginselen die fungeren als wereldwijde normen voor regelgevingsvereisten voor benchmarks. Om de bescherming van beleggers te waarborgen, moet als overkoepelend beginsel gelden dat toezicht en regulering in een derde land gelijk moeten staan aan toezicht en regulering van benchmarks in de Unie. Daarom kunnen uit dat derde land afkomstige benchmarks door onder toezicht staande entiteiten in de Unie worden gebruikt wanneer de Commissie bij besluit heeft vastgesteld dat de regeling in het derde land gelijkwaardig is. Bevoegde autoriteiten moeten in dergelijke omstandigheden een samenwerkingsregeling sluiten met toezichthoudende instanties in derde landen. ESMA moet de ontwikkeling coördineren van dergelijke samenwerkingsregelingen evenals de uitwisseling tussen bevoegde autoriteiten van informatie die afkomstig is uit derde landen. Om negatieve gevolgen van een mogelijke abrupte stopzetting van het gebruik van benchmarks in de Unie te voorkomen, stelt deze verordening echter enkele andere mechanismen vast (met name erkenning en bekrachtiging), op grond waarvan uit derde landen afkomstige benchmarks kunnen worden gebruikt door onder toezicht staande entiteiten in de Unie.

(45)

Deze verordening voert ook een procedure in voor de erkenning van in een derde land gevestigde beheerders door de bevoegde autoriteit van de referentielidstaat. Erkenning moet worden verleend aan beheerders die aan de voorschriften van deze verordening voldoen. Gezien de erkende rol van de IOSCO-beginselen als een wereldwijde norm voor het aanbieden van benchmarks, moet de bevoegde autoriteit van de referentielidstaat een erkenning kunnen verlenen aan beheerders die de IOSCO-beginselen toepassen. Hiertoe moet de bevoegde autoriteit een beoordeling verrichten van de toepassing van de IOSCO-beginselen door een specifieke beheerder en bepalen of deze toepassing voor de betrokken beheerder gelijkstaat met de naleving van de verschillende voorschriften van deze verordening, en houdt daarbij rekening met de bijzondere kenmerken van de erkenningsregeling in vergelijking met de gelijkwaardigheidsregeling.

(46)

Deze verordening voert ook een bekrachtigingsregeling in die het in de Unie gevestigde beheerders of onder toezicht staande entiteiten onder bepaalde voorwaarden mogelijk maakt om uit een derde land afkomstige benchmarks te bekrachtigen en in de Unie te gebruiken. Hiertoe moet de bevoegde autoriteit rekening houden met het feit of in het geval van de te bekrachtigen benchmark de naleving van de IOSCO-beginselen gelijkstaat met naleving van deze verordening, waarbij wordt gelet op de bijzondere kenmerken van de bekrachtigingsregeling in vergelijking met de gelijkwaardigheidsregeling. Een beheerder of een onder toezicht staande entiteit die een uit een derde land afkomstige benchmark heeft bekrachtigd, moet de volledige verantwoordelijkheid dragen voor dergelijke bekrachtigde benchmarks en voor de naleving van de desbetreffende voorwaarden in deze verordening.

(47)

Alle benchmarkbeheerders kunnen keuzevrijheid uitoefenen, kunnen zich in een situatie van belangenconflict bevinden en kunnen over inadequate governance- en controlesystemen beschikken. Aangezien beheerders de controle uitoefenen over het benchmarkvaststellingsproces, is het opleggen van een vergunning of registratie voor en toezicht op beheerders de doeltreffendste manier om de integriteit van benchmarks te waarborgen.

(48)

Bepaalde beheerders moeten een vergunning krijgen bij en onder het toezicht staan van de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de betrokken beheerder is gevestigd. Reeds onder toezicht staande entiteiten die andere financiële benchmarks dan cruciale benchmarks aanbieden, moeten voor de toepassing van deze verordening worden geregistreerd door en onder toezicht staan van de bevoegde autoriteit. Entiteiten die enkel indices aanbieden die niet-significante benchmarks uitmaken, moeten ook door de relevante bevoegde autoriteit worden geregistreerd. Vergunningverlening en registratie moeten verschillende procedures zijn waarbij de vergunningverlening een meer uitgebreide beoordeling vereist van de aanvraag van de beheerder. Of een beheerder al dan niet over een vergunning beschikt of geregistreerd is, mag geen gevolgen hebben voor het toezicht dat de relevante bevoegde autoriteiten over die beheerder uitoefenen. Voorts moet worden voorzien in een overgangsregeling op grond waarvan personen geregistreerd kunnen worden die niet-cruciale en niet op grote schaal in een of meer lidstaten gebruikte benchmarks aanbieden, teneinde de eerste fase van de uitvoering van deze verordening te faciliteren. ESMA moet op Unieniveau een register van beheerders bijhouden dat informatie bevat over vergunde of geregistreerde beheerders, over benchmarks en de beheerders die deze benchmarks krachtens een positief besluit onder de gelijkwaardigheidsregeling dan wel onder de bekrachtigingsregeling aanbieden, over in de Unie gevestigde beheerders of onder toezicht staande entiteiten die benchmarks van een derde land hebben bekrachtigd, en over dergelijke bekrachtigde benchmarks en hun in een derde land gevestigde beheerders.

(49)

In sommige omstandigheden biedt iemand een index aan, maar is hij zich er niet van bewust dat de betrokken index wordt gebruikt als referentie voor een financieel instrument, een financiële overeenkomst of een beleggingsfonds. Dat is met name het geval wanneer de gebruikers en de benchmarkbeheerder in verschillende lidstaten gevestigd zijn. Daarom is het noodzakelijk om meer transparantie te bieden over welke benchmark wordt gebruikt. Die transparantie kan worden bereikt door de inhoud van de prospectussen of de essentiële informatiedocumenten die Unierechtelijk zijn vereist en de inhoud van de kennisgevingen die op grond van Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad (11) zijn vereist, te verbeteren.

(50)

Een pakket doeltreffende hulpmiddelen, bevoegdheden en middelen voor de bevoegde autoriteiten van de lidstaten waarborgt de doeltreffendheid van toezicht. Daarom moet deze verordening in het bijzonder voorzien in een pakket aan minimale toezichthoudende en onderzoeksbevoegdheden die overeenkomstig het nationale recht aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten moeten worden toegekend. Bij de uitoefening van hun bevoegdheden uit hoofde van deze verordening handelen de bevoegde autoriteiten en ESMA op objectieve en onpartijdige wijze en blijven zij autonoom bij het nemen van een beslissing.

(51)

Om inbreuken op deze verordening te kunnen vaststellen, moeten de bevoegde autoriteiten naar nationaal recht de toegang kunnen hebben tot de gebouwen van rechtspersonen om documenten in beslag te nemen. De toegang tot dergelijke gebouwen is noodzakelijk wanneer er een redelijk vermoeden bestaat dat documenten en andere gegevens die verband houden met het onderwerp van de inspectie of het onderzoek, bestaan en relevant kunnen zijn om een inbreuk op deze verordening te bewijzen. Daarnaast is toegang tot dergelijke gebouwen noodzakelijk wanneer de persoon die reeds een verzoek tot informatie heeft ontvangen, hieraan niet voldoet, of wanneer er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat mocht een verzoek worden gedaan, dat hieraan niet zou worden meegewerkt of dat de documenten of informatie waarop het verzoek betrekking heeft, zouden worden verwijderd, aangepast of vernietigd. Indien naar nationaal recht voorafgaande toestemming van de rechterlijke instantie van de betrokken lidstaat is vereist, moet toegang tot de gebouwen plaatsvinden na het verkrijgen van die voorafgaande rechterlijke toestemming.

(52)

Bestaande opnamen van telefoongesprekken en registers van gegevensverkeer van onder toezicht staande entiteiten kunnen cruciaal en soms het enige bewijs vormen om het bestaan van inbreuken op deze verordening, en met name de naleving van de vereisten inzake governance en controle, op te sporen en te bewijzen. Dergelijke registers en opnamen kunnen helpen de identiteit te controleren van de persoon die verantwoordelijk is voor de indiening van inputgegevens, van degenen die verantwoordelijk zijn voor het verlenen van goedkeuring, en om na te gaan of de organisatorische scheiding van werknemers wordt gehandhaafd. Daarom moeten de bevoegde autoriteiten bestaande opnamen van telefoongesprekken, elektronische communicatie en registers van gegevensverkeer kunnen verkrijgen die in het bezit zijn van onder toezicht staande entiteiten, indien er een redelijk vermoeden bestaat dat die opnamen of registers die betrekking hebben op het voorwerp van het onderzoek of de opsporing, relevant kunnen zijn om inbreuken op deze verordening aan te tonen.

(53)

In deze verordening worden de in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie erkende grondrechten en beginselen in acht genomen, in het bijzonder het recht op eerbiediging van het privéleven en het familie- en gezinsleven, de bescherming van persoonsgegevens, het recht op vrijheid van meningsuiting en van informatie, de vrijheid van ondernemerschap, het recht op eigendom, het recht op consumentenbescherming, het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en het recht van verdediging. Derhalve dient deze verordening in het licht van deze rechten en beginselen te worden uitgelegd en toegepast.

(54)

Het recht van verdediging van de betrokkenen moet ten volle worden geëerbiedigd. Meer bepaald moet personen die het voorwerp vormen van een procedure inzage worden verleend in de bevindingen waarop de bevoegde autoriteiten hun beslissing hebben gebaseerd en het recht worden verleend om te worden gehoord.

(55)

Transparantie met betrekking tot benchmarks is noodzakelijk voor de stabiliteit van de financiële markten en de bescherming van beleggers. Uitwisseling of doorgifte van informatie door de bevoegde autoriteiten dient in overeenstemming te zijn met de voorschriften betreffende de doorgifte van persoonsgegevens die zijn neergelegd in Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (12). Uitwisseling of doorgifte van informatie door ESMA dient in overeenstemming te zijn met de voorschriften betreffende de doorgifte van persoonsgegevens die zijn neergelegd in Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (13).

(56)

Rekening houdend met de beginselen die zijn vastgesteld in de mededeling van de Commissie van 8 december 2010 inzake het versterken van sanctieregelingen in de financiële sector, en de rechtshandelingen van de Unie die als gevolg van die mededeling zijn aangenomen, moeten lidstaten ter waarborging van een gemeenschappelijke benadering en een afschrikkend effect regels vaststellen over administratieve sancties en andere administratieve maatregelen, waaronder geldboeten, die van toepassing zijn op inbreuken op de bepalingen van deze verordening en ervoor zorgen dat deze ten uitvoer worden gelegd. Die administratieve sancties en andere administratieve maatregelen moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

(57)

Administratieve sancties en andere administratieve maatregelen die in specifieke gevallen worden toegepast, moeten worden vastgesteld met inachtneming, waar passend, van factoren zoals de terugbetaling van vastgestelde financiële voordelen, de ernst en de duur van de inbreuk, eventuele verzwarende of verzachtende omstandigheden, de noodzaak van een afschrikkend effect van administratieve geldboeten en, waar passend, een vermindering voor samenwerking met de bevoegde autoriteit. In het bijzonder moet het werkelijke bedrag van de administratieve geldboeten die in een specifiek geval worden opgelegd, de maximale hoogte kunnen bereiken zoals voorzien in deze verordening, of het hogere bedrag zoals voorzien in het nationale recht, voor zeer ernstige inbreuken, terwijl administratieve geldboeten die aanzienlijk lager zijn dan de maximale hoogte, moeten kunnen worden toegepast op lichte inbreuken of in het geval van een schikking. De bevoegde autoriteit moet over de mogelijkheid beschikken om een tijdelijk verbod op te leggen om leidinggevende functies uit te oefenen bij benchmarkbeheerders of contribuanten.

(58)

Deze verordening mag de lidstaten niet beperken in hun mogelijkheden om hogere administratieve sancties vast te leggen en dient alle in de wetgeving van de lidstaten voorkomende bepalingen met betrekking tot strafrechtelijke sancties onverlet te laten.

(59)

Hoewel niets de lidstaten belet regels voor zowel administratieve als strafrechtelijke sancties voor dezelfde inbreuken vast te stellen, mag van de lidstaten niet worden verlangd dat zij regels voor administratieve sancties vaststellen voor overtredingen van deze verordening die onder hun nationale strafrecht vallen. Overeenkomstig hun nationale recht zijn de lidstaten niet verplicht zowel administratieve als strafrechtelijke sancties voor dezelfde inbreuk op te leggen, maar zij moeten dit wel kunnen doen indien hun nationaal recht zulks toestaat. Het handhaven van strafrechtelijke sancties in plaats van administratieve sancties voor overtredingen van deze verordening mag de bevoegde autoriteiten evenwel niet beperken of anderszins beïnvloeden in hun vermogen om voor de toepassing van deze verordening tijdig met bevoegde autoriteiten in andere lidstaten samen te werken, toegang te hebben tot informatie en informatie uit te wisselen, ook nadat de betreffende inbreuken naar de bevoegde rechterlijke instanties zijn verwezen voor strafrechtelijke vervolging.

(60)

Het is noodzakelijk om de bepalingen betreffende de gegevensuitwisseling tussen bevoegde autoriteiten aan te scherpen en de verplichtingen inzake wederzijdse bijstand en samenwerking tussen deze autoriteiten te versterken. Wegens toenemende grensoverschrijdende activiteiten dienen de bevoegde autoriteiten elkaar alle informatie te verstrekken die van belang is voor de uitoefening van hun taken, teneinde een doeltreffende handhaving van deze verordening te garanderen, ook in situaties waarin een inbreuk of een vermoedelijke inbreuk de autoriteiten in twee of meer lidstaten aangaat. Bij de uitwisseling van gegevens is een strikte inachtneming van het beroepsgeheim onontbeerlijk om een vlotte uitwisseling van deze informatie en de eerbiediging van de rechten van de betrokken personen te waarborgen.

(61)

Om ervoor te zorgen dat door de bevoegde autoriteiten genomen beslissingen om een administratieve sanctie of een andere administratieve maatregel op te leggen een afschrikwekkend effect hebben op het grote publiek, moeten zij worden gepubliceerd. De publicatie van beslissingen om een administratieve sanctie of een andere administratieve maatregel op te leggen, is ook een belangrijk hulpmiddel voor de bevoegde autoriteiten om marktdeelnemers te informeren over het type gedrag wordt geacht een inbreuk op deze verordening te vormen en op bredere schaal goed gedrag te stimuleren onder marktdeelnemers. Indien een dergelijke publicatie onevenredige schade dreigt toe te brengen aan de betrokkenen of afbreuk doet aan de stabiliteit van de financiële markten of een lopend onderzoek, publiceert de bevoegde autoriteit de administratieve sanctie of andere administratieve maatregelen geanonimiseerd of wordt de publicatie ervan uitgesteld. Voorts moeten de bevoegde autoriteiten de mogelijkheid hebben een beslissing tot oplegging van een administratieve sanctie of een andere administratieve maatregel niet te publiceren wanneer geanonimiseerde of uitgestelde publicatie wordt geacht niet te volstaan ter voorkoming van afbreuken aan de stabiliteit van de financiële markten. De bevoegde autoriteiten zijn evenmin verplicht administratieve sancties of andere administratieve maatregelen te publiceren die van geringe aard worden beschouwd, indien de publicatie onevenredig zou zijn.

(62)

Bij cruciale benchmarks kunnen contribuanten, beheerders en gebruikers in meer dan één lidstaat betrokken zijn. De stopzetting van de aanbieding van een dergelijke benchmark of elke gebeurtenis die de integriteit daarvan aanzienlijk kan aantasten, kan dan ook gevolgen hebben in meer dan één lidstaat, waardoor het toezicht op een dergelijke benchmark door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarin de benchmarkbeheerder is gevestigd, alleen niet doeltreffend en efficiënt is qua aanpak van de risico's die de cruciale benchmark vormt. In een dergelijk geval, teneinde de doeltreffende uitwisseling van toezichtinformatie onder bevoegde autoriteiten en de coördinatie van hun activiteiten en toezichtmaatregelen te waarborgen, moeten colleges, met inbegrip van bevoegde autoriteiten en ESMA, worden ingesteld. De activiteiten van de colleges moeten bijdragen aan een geharmoniseerde toepassing van de regels volgens deze verordening en aan de convergentie van de toezichtpraktijken. De bevoegde autoriteit van de beheerder moet schriftelijke regelingen opstellen voor informatie-uitwisseling, voor het besluitvormingsproces, waaronder eventueel regels betreffende stemprocedures, voor samenwerking met het oog op de toepassing van maatregelen voor verplicht aanleveren en voor de gevallen waarin de bevoegde autoriteiten elkaar moeten raadplegen. De juridisch bindende bemiddelingsrol van ESMA is een sleutelelement voor de totstandbrenging van coördinatie, consistent toezicht en de convergentie van toezichtpraktijken.

(63)

Benchmarks kunnen referenties zijn voor financiële instrumenten en financiële overeenkomsten die een lange looptijd hebben. In bepaalde gevallen kunnen dergelijke benchmarks niet langer zijn toegestaan zodra deze verordening in werking treedt, omdat zij kenmerken vertonen die niet in overeenstemming kunnen worden gebracht met de voorschriften van deze verordening. Tegelijk kan een verbod om dergelijke benchmarks te blijven aanbieden, leiden tot de beëindiging of frustratie van de financiële instrumenten of financiële overeenkomsten en op die manier beleggers schaden. Daarom is het noodzakelijk om te voorzien in een overgangsperiode waarin dergelijke benchmarks nog kunnen worden aangeboden.

(64)

Ingeval deze verordening geldt of mogelijk geldt voor onder toezicht staande entiteiten en markten die onder Verordening (EU) nr. 1227/2011 vallen, kan ESMA het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators (ACER) moeten raadplegen om profijt te kunnen trekken van de deskundigheid van ACER inzake energiemarkten, alsook om iedere vorm van dubbele regulering te beperken.

(65)

Teneinde de technische aspecten van deze verordening nader te specificeren, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van de specificatie van technische elementen van definities en de berekening van de nominale waarde van financiële instrumenten, de notionele waarde van derivaten en de intrinsieke waarde van beleggingsfondsen die verwijzen naar een benchmark om vast te stellen of een dergelijke benchmark cruciaal is, ten aanzien van de evaluatie van de berekeningsmethode die wordt gebruikt om de drempel te bepalen voor de vaststelling van cruciale of significante benchmarks, de vaststelling van de objectieve gronden om een benchmark of benchmarkgroep die in een derde land wordt aangeboden, te bekrachtigen, de vaststelling van de elementen voor de beoordeling of de stopzetting of de wijziging van een bestaande benchmark redelijkerwijze kan leiden tot een geval van overmacht of de voorwaarden van een financiële overeenkomst of een financieel instrument dan wel de regels van een beleggingsfonds, welke die benchmark als referentie gebruiken, zou bemoeilijken of anderszins schenden, en ten aanzien van de verlenging van de periode van 24 maanden voor de registratie van in plaats van vergunningverlening aan bepaalde beheerders. Bij de opstelling van voorstellen voor deze handelingen houdt de Commissie rekening met de technologische of marktontwikkelingen en de internationale convergentie van de toezichtpraktijk met betrekking tot benchmarks, en met name met de resultaten van de werkzaamheden van de IOSCO. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie over beter wetgeven (14) van 13 april 2016. In het bijzonder, om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen, ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(66)

Technische normen moeten zorgen voor een consistente harmonisatie van de vereisten inzake het aanbieden of aanleveren van voor benchmarks gebruikte indices en een afdoende consumentenbescherming in de hele Unie. Het is efficiënt en passend om ESMA, als orgaan met hooggespecialiseerde expertise, te belasten met de uitwerking van aan de Commissie voor te leggen ontwerpen van technische reguleringsnormen die geen beleidskeuzen inhouden. De Commissie moet door ESMA ontwikkelde ontwerpen van technische reguleringsnormen vaststellen door middel van gedelegeerde handelingen uit hoofde van artikel 290 VWEU en overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010, ten aanzien van de procedures en de kenmerken van de toezichtfunctie, om ervoor te zorgen dat de inputgegevens passend en verifieerbaar zijn alsmede de interne toezicht- en verificatieprocedures van een contribuant, de door de beheerder te verstrekken informatie over de benchmarkgegevens en -methodologie, de elementen van de gedragscode, de vereisten inzake systemen en controles, de criteria die de bevoegde autoriteit in aanmerking moet nemen bij zijn besluit om al dan niet bepaalde aanvullende eisen te stellen, de inhoud van de benchmarkverklaring en de gevallen waarin een dergelijke verklaring moet worden geactualiseerd, de minimale inhoud van de samenwerkingsregelingen tussen de bevoegde autoriteiten en ESMA, de vorm en inhoud van de aanvraag tot erkenning van een beheerder uit een derde land en de presentatie van de informatie die bij een dergelijke aanvraag verstrekt moet worden, en de bij de vergunning- of registratieaanvraag te verstrekken informatie.

(67)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend teneinde een lijst van overheidsinstanties in de Unie op te stellen en te evalueren, een lijst van cruciale benchmarks op te stellen en te evalueren en de gelijkwaardigheid vast te stellen van het rechtskader waaraan aanbieders van benchmarks van derde landen onderworpen zijn met het oog op volledige of gedeeltelijke gelijkwaardigheid. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (15).

(68)

De Commissie moet ook de bevoegdheid krijgen om door ESMA ontwikkelde ontwerpen van technische uitvoeringsnormen, modellen voor nalevingsverklaringen, procedures en formulieren voor de uitwisseling van informatie tussen bevoegde autoriteiten vast te stellen, door middel van uitvoeringshandelingen uit hoofde van artikel 291 VWEU en in overeenstemming met artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

(69)

Daar de doelstellingen van deze verordening, met name een consistent en doeltreffend stelsel vaststellen voor de aanpak van de zwakke punten van benchmarks, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege het feit dat de totale impact van de problemen die met benchmarks verband houden alleen in de context van de Unie ten volle kunnen worden ingeschat, maar vanwege de omvang en de gevolgen van deze verordening beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie vastgestelde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(70)

Gezien de dringende noodzaak om het vertrouwen in benchmarks te herstellen en eerlijke en transparante financiële markten te bevorderen, moet deze verordening in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan.

(71)

Consumenten kunnen financiële overeenkomsten sluiten, in het bijzonder hypotheken en consumentenkredietovereenkomsten die verwijzen naar een benchmark, maar ongelijke onderhandelingsmogelijkheden en het gebruik van standaardvoorwaarden impliceren dat zij een beperkte keuze hebben wat de gebruikte benchmark betreft. Daarom is het noodzakelijk dat ten minste wordt gewaarborgd dat kredietgevers en kredietbemiddelaars adequate informatie aan consumenten verstrekken. Daartoe moeten Richtlijnen 2008/48/EG en 2014/17/EU dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(72)

Verordening (EU) nr. 596/2014 vereist van personen met leidinggevende verantwoordelijkheid en van nauw met hen verbonden personen dat zij de uitgevende instelling en de bevoegde autoriteit op de hoogte stellen van alle transacties voor hun eigen rekening met betrekking tot financiële instrumenten die zelf gekoppeld zijn aan aandelen en schuldinstrumenten van hun uitgevende instelling. Niettemin bestaat er een veelheid aan financiële instrumenten die gekoppeld zijn aan aandelen of schuldinstrumenten van uitgevende instellingen. Dergelijke financiële instrumenten bevatten rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging, gestructureerde producten of financiële instrumenten die een derivaat behelzen, die afhankelijk is van de prestaties van aandelen of schuldinstrumenten van de uitgevende instelling. Iedere transactie binnen dergelijke financiële instrumenten die de de-minimisdrempelwaarde overschrijdt, moet bij de bevoegde autoriteit worden gemeld. Een uitzondering moet worden gemaakt wanneer het gekoppelde financiële instrument zorgt voor een blootstelling van niet meer dan 20 % aan de aandelen of schuldinstrumenten van de uitgevende instelling of wanneer de persoon met leidinggevende verantwoordelijkheid of een persoon die nauw met hem is verbonden, niet op de hoogte was en kon zijn van de beleggingssamenstelling van het gekoppelde financiële instrument. Om die reden moet Verordening (EU) nr. 596/2014 worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I

ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening wordt een gemeenschappelijk kader vastgesteld om in de Unie de nauwkeurigheid en integriteit te waarborgen van indices die worden gebruikt als benchmarks in financiële instrumenten en financiële overeenkomsten of om de prestatie van beleggingsfondsen te meten. Zo draagt deze verordening bij tot de goede werking van de interne markt en wordt tevens een hoog niveau van consumenten- en beleggersbescherming bewerkstelligd.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.   Deze verordening is van toepassing op het aanbieden van benchmarks, het inbrengen van inputgegevens voor een benchmark en het gebruik van een benchmark in de Unie.

2.   Deze verordening is niet van toepassing op:

a)

een centrale bank;

b)

een overheidsinstantie, voor zover zij gegevens voor benchmarks aanlevert, benchmarks aanbiedt of controle heeft over het aanbieden van benchmarks die in dienst staan van het overheidsbeleid, met inbegrip van maatregelen voor werkgelegenheid, economische activiteit en inflatie;

c)

een centrale tegenpartij (CTP), voor zover zij referentieprijzen of vereffeningsprijzen aanbiedt voor CTP-doeleinden van risicobeheer en vereffening;

d)

het aanbieden van één enkele referentieprijs voor financiële instrumenten die zijn vermeld in bijlage I, deel C, bij Richtlijn 2014/65/EU;

e)

de pers, andere media en journalisten, voor zover zij uitsluitend in het kader van hun journalistieke activiteiten een benchmark publiceren of ernaar verwijzen, zonder dat zij controle hebben over het aanbieden van die benchmark;

f)

een natuurlijke persoon of rechtspersoon, die in het kader van de uitoefening van zijn handels-, bedrijfs- of beroepsactiviteiten krediet verleent of toezegt, uitsluitend voor zover die persoon zijn eigen variabele of vaste debetrentevoeten publiceert of voor het publiek beschikbaar stelt, die bij intern besluit zijn vastgesteld en uitsluitend van toepassing zijn op financiële overeenkomsten die door deze persoon of door een bedrijf binnen dezelfde groep met hun respectieve klanten zijn afgesloten;

g)

een grondstoffenbenchmark die is gebaseerd op indieningen van contribuanten die voor het merendeel geen onder toezicht staande entiteiten zijn en waarop de twee volgende voorwaarden van toepassing zijn:

i)

de benchmark wordt als referentie gebruikt door financiële instrumenten waarvoor een verzoek om toelating tot slechts één handelsplatform in de zin van artikel 4, lid 1, punt 24, van Richtlijn 2014/65/EU is ingediend of die worden verhandeld op slechts één dergelijk handelsplatform;

ii)

de totale notionele waarde van financiële instrumenten die naar de benchmark verwijzen, bedraagt niet meer dan 100 miljoen EUR;

h)

een aanbieder van een index wat een door hem of haar aangeboden index betreft, wanneer die aanbieder zich niet bewust is en zich redelijkerwijs niet bewust kon zijn van het feit dat die index wordt gebruikt voor in artikel 3, lid 1, punt 3, vermelde doeleinden.

Artikel 3

Definities

1.   Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)   „index”: elk cijfer

a)

dat wordt gepubliceerd of beschikbaar wordt gemaakt voor het publiek;

b)

dat regelmatig:

i)

geheel of gedeeltelijk wordt vastgesteld door toepassing van een formule of andere berekeningswijze, of door een evaluatie, en

ii)

waarbij deze vaststelling gebeurt op basis van de waarde van een of meer onderliggende activa of prijzen, met inbegrip van geraamde prijzen, feitelijke of geraamde rentevoeten, indicatieve bied- en laatkoersen, handelbare bied- en laatkoersen, of andere waarden, of taxaties;

2)   „aanbieder van een index”: een natuurlijke of rechtspersoon die de controle heeft over het aanbieden van een index;

3)   „benchmark”: een index op basis waarvan het uit hoofde van een financieel instrument of een financiële overeenkomst te betalen bedrag of de waarde van een financieel instrument wordt vastgesteld, of een index die wordt gebruikt om de prestaties van een beleggingsfonds te meten teneinde het rendement van die index te monitoren of de activatoewijzing van een portfolio te bepalen of de prestatievergoedingen te berekenen;

4)   „benchmarkgroep”: een groep benchmarks die door dezelfde beheerder wordt aangeboden en is vastgesteld op basis van vergelijkbare inputgegevens, en die specifieke maatstaven biedt voor dezelfde of een vergelijkbare markt of economische realiteit;

5)   „aanbieden van een benchmark”:

a)

beheren van de regelingen voor het vaststellen van een benchmark;

b)

verzamelen, analyseren of verwerken van inputgegevens voor het vaststellen van een benchmark, en

c)

vaststellen van een benchmark door toepassing van een formule of een andere berekeningswijze of door middel van een evaluatie van inputgegevens die daartoe zijn verstrekt;

6)   „beheerder”: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die de controle heeft over het aanbieden van een benchmark;

7)   „gebruik van een benchmark”:

a)

uitgifte van een financieel instrument dat verwijst naar een index of een combinatie van indices;

b)

bepaling van het uit hoofde van een financieel instrument of een financiële overeenkomst te betalen bedrag door te verwijzen naar een index of een combinatie van indices;

c)

partij zijn bij een financiële overeenkomst die naar een index of een combinatie van indices verwijst;

d)

aanbieding van een debetrentevoet in de zin van artikel 3, onder j), van Richtlijn 2008/48/EG, berekend als een spread of mark-up op een index of een combinatie van indices en die uitsluitend wordt gebruikt als een referentie in een financiële overeenkomst waarbij de kredietgever partij is;

e)

meting van de prestatie van een beleggingsfonds aan de hand van een index of een combinatie van indices teneinde het rendement van een dergelijke index of combinatie van indices te monitoren, de activatoewijzing van een portfolio te bepalen of de prestatievergoedingen te berekenen;

8)   „aanleveren van inputgegevens”: het verstrekken van niet onmiddellijk beschikbare inputgegevens aan een beheerder of aan een andere persoon zodat hij deze kan doorsturen naar de beheerder, die nodig zijn voor het vaststellen van een benchmark en daartoe worden verstrekt;

9)   „contribuant”: een natuurlijke of rechtspersoon die inputgegevens aanlevert;

10)   „onder toezicht staande contribuant”: een entiteit waarop toezicht wordt uitgeoefend en die inputgegevens aanlevert aan een beheerder in de Unie;

11)   „indiener”: een natuurlijke persoon die door de contribuant is aangesteld om inputgegevens aan te leveren;

12)   „beoordelaar”: een werknemer van een beheerder van een grondstoffenbenchmark of enige andere natuurlijke persoon wiens diensten ter beschikking of onder de controle staan van de beheerder en die verantwoordelijk is voor de toepassing van een methodologie op of de beoordeling van inputgegevens en andere informatie om tot een sluitend oordeel te komen over de prijs van een bepaalde grondstof;

13)   „deskundige beoordeling”: uitoefening van keuzevrijheid door een beheerder of contribuant bij het gebruik van gegevens voor de vaststelling van een benchmark, waaronder de extrapolatie van waarden uit eerdere of gerelateerde transacties die worden aangepast voor factoren die de kwaliteit van de gegevens zouden kunnen beïnvloeden, zoals marktgebeurtenissen of vermindering van de kredietwaardigheid van een koper of verkoper, en weging van vaste biedingen of offertes die hoger zijn dan een specifieke voltooide transactie;

14)   „inputgegevens”: de gegevens met betrekking tot de waarde van een of meer onderliggende activa of prijzen, waaronder geraamde prijzen, indicatieve bied- en laatkoersen, handelbare bied- en laatkoersen of andere waarden die door een beheerder worden gebruikt voor het vaststellen van een benchmark;

15)   „transactiegegevens”: waarneembare prijzen, percentages, indices of waarden die transacties tussen niet-gerelateerde tegenpartijen op een actieve markt met concurrerende krachten van vraag en aanbod vertegenwoordigen;

16)   „financieel instrument”: een van de instrumenten zoals vermeld in bijlage I, deel C, bij Richtlijn 2014/65/EU waarvoor een verzoek om toelating tot een handelsplatform, in de zin van artikel 4, lid 1, punt 24, van Richtlijn 2014/65/EU is ingediend of die worden verhandeld op een handelsplatform, in de zin van artikel 4, lid 1, punt 24, van Richtlijn 2014/65/EU, of via een beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling, in de zin van artikel 4, lid 1, punt 20, van die richtlijn;

17)   „onder toezicht staande entiteit”:

a)

een kredietinstelling in de zin van artikel 4, lid 1, punt 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (16);

b)

een beleggingsonderneming in de zin van artikel 4, lid 1, punt 1, van Richtlijn 2014/65/EU;

c)

een verzekeringsonderneming in de zin van artikel 13, punt 1, van Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad (17);

d)

een herverzekeringsonderneming in de zin van artikel 13, punt 4, van Richtlijn 2009/138/EG;

e)

een icbe in de zin van artikel 1, lid 2, van Richtlijn 2009/65/EG of, indien toepasselijk, een beheermaatschappij inzake icbe's in de zin van artikel 2, lid 1, onder b), van die richtlijn;

f)

een beheerder van een alternatieve beleggingsinstelling (abi) in de zin van artikel 4, lid 1, onder b), van Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad (18);

g)

een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening in de zin van artikel 6, onder a), van Richtlijn 2003/41/EG van het Europees Parlement en de Raad (19);

h)

een kredietgever in de zin van artikel 3, onder b), van Richtlijn 2008/48/EG ten behoeve van kredietovereenkomsten in de zin van artikel 3, onder c), van die richtlijn;

i)

een niet-kredietinstelling in de zin van artikel 4, punt 10, van Richtlijn 2014/17/EU ten behoeve van kredietovereenkomsten in de zin van artikel 4, punt 3, van die richtlijn;

j)

een marktexploitant in de zin van artikel 4, lid 1, punt 18, van Richtlijn 2014/65/EU;

k)

een CTP in de zin van artikel 2, punt 1, van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad (20);

l)

een transactieregister in de zin van artikel 2, punt 2, van Verordening (EU) nr. 648/2012;

m)

een beheerder;

18)   „financiële overeenkomst”:

a)

een kredietovereenkomst in de zin van artikel 3, onder c), van Richtlijn 2008/48/EG;

b)

een kredietovereenkomst in de zin van artikel 4, punt 3, van Richtlijn 2014/17/EU;

19)   „beleggingsfonds”: een abi in de zin van artikel 4, lid 1, onder a), van Richtlijn 2011/61/EU of een icbe in de zin van artikel 1, lid 2, van Richtlijn 2009/65/EG;

20)   „leidinggevend orgaan”: het (de) overeenkomstig het nationale recht aangewezen orgaan (organen) van een beheerder of een andere onder toezicht staande entiteit, dat (die) bevoegd is (zijn) om de strategie, doelstellingen en algemene leiding van de beheerder of andere onder toezicht staande entiteit te bepalen, fungeert (fungeren) als toezichthouder op en bewaker van de besluitvorming van het management en personen omvat (omvatten) die daadwerkelijk het beleid van de beheerder of andere onder toezicht staande entiteit bepalen;

21)   „consument”: een natuurlijke persoon die, voor onder deze verordening vallende financiële overeenkomsten, handelt voor doeleinden die buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit vallen;

22)   „rentevoetbenchmark”: een benchmark die ten behoeve van punt 1, onder b), ii), van dit lid wordt vastgesteld op basis van het percentage op de geldmarkt waartegen banken kunnen uitlenen aan of lenen van andere banken, dan wel instellingen die geen bank zijn;

23)   „grondstoffenbenchmark”: een benchmark waarvan de onderliggende activa ten behoeve van punt 1, onder b), ii), van dit lid een grondstof is in de zin van artikel 2, punt 1, van Verordening (EG) nr. 1287/2006 van de Commissie (21), met uitzondering van emissierechten als bedoeld in bijlage I, deel C, punt 11, van Richtlijn 2014/65/EU;

24)   „benchmark op basis van gereguleerde gegevens”: een benchmark die vastgesteld wordt met behulp van een formule en aan de hand van:

a)

inputgegevens die volledig en direct worden aangeleverd en afkomstig zijn van:

i)

een handelsplatform in de zin van artikel 4, lid 1, punt 24, van Richtlijn 2014/65/EU of een handelsplatform in een derde land ten aanzien waarvan de Commissie bij uitvoeringsbesluit heeft vastgesteld dat het wettelijke en toezichtkader van dat land wordt geacht een gelijkwaardig effect in de zin van artikel 28, lid 4, van Verordening (EU) nr. 600/2014 van het Europees Parlement en de Raad (22) te hebben, of een gereglementeerde markt die wordt geacht gelijkwaardig te zijn uit hoofde van artikel 2 bis van Verordening (EU) nr. 648/2012, maar in elk geval uitsluitend met betrekking tot transactiegegevens over financiële instrumenten;

ii)

een goedgekeurde publicatieregeling in de zin van artikel 4, lid 1, punt 52, van Richtlijn 2014/65/EU of een verstrekker van een „consolidated tape” in de zin van artikel 4, lid 1, punt 53, van Richtlijn 2014/65/EU, overeenkomstig de verplichte vereisten betreffende transparantie na de handel, maar uitsluitend met betrekking tot transactiegegevens over financiële instrumenten die op een handelsplatform worden verhandeld;

iii)

een goedgekeurd rapporteringsmechanisme in de zin van artikel 4, lid 1, punt 54, van Richtlijn 2014/65/EU, maar uitsluitend met betrekking tot transactiegegevens over financiële instrumenten die op een handelsplatform worden verhandeld en die overeenkomstig verplichte vereisten betreffende transparantie na de handel openbaar moeten worden gemaakt;

iv)

een elektriciteitsbeurs in de zin van artikel 37, lid 1, onder j), van Richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad (23);

v)

een aardgasbeurs in de zin van artikel 41, lid 1, onder j), van Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad (24);

vi)

een veilingplatform in de zin van artikel 26 of artikel 30 van Verordening (EU) nr. 1031/2010 van de Commissie (25);

vii)

een dienstverlener aan wie de benchmarkbeheerder het verzamelen van gegevens heeft uitbesteed overeenkomstig artikel 10, mits de dienstverlener de gegevens volledig en direct ontvangt van een entiteit als bedoeld in punten i) tot en met vi);

b)

de intrinsieke waarde van beleggingsfondsen;

25)   „cruciale benchmark”: een benchmark die geen benchmark op basis van gereguleerde gegevens is, die aan een van de in artikel 20, lid 1, neergelegde voorwaarden voldoet en die op de uit hoofde van dat artikel door de Commissie vastgelegde lijst staat;

26)   „significante benchmark”: een benchmark die aan de in artikel 24, lid 1, neergelegde voorwaarden voldoet;

27)   „niet-significante benchmark”: een benchmark die niet aan de in de artikel 20, lid 1, en artikel 24, lid 1, neergelegde voorwaarden voldoet;

28)   „gevestigd”: met betrekking tot een rechtspersoon, het land waar deze rechtspersoon zijn hoofdkantoor of een ander officieel adres heeft, en met betrekking tot een natuurlijke persoon, het land waar die persoon zijn fiscale woonplaats heeft;

29)   „overheidsinstantie”:

a)

een regeringsorgaan of ander overheidsorgaan, waaronder de entiteiten die belast zijn met of betrokken zijn bij het beheer van de overheidsschuld;

b)

een entiteit of persoon die krachtens het nationaal recht openbare diensttaken verricht, of die openbare verantwoordelijkheden heeft, openbare functies bekleedt of voorziet in openbare dienstverlening, met inbegrip van maatregelen voor werkgelegenheid, economische activiteit en inflatie, onder toezicht van een entiteit in de zin van punt a).

2.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 49 gedelegeerde handelingen vast te stellen om nadere technische aspecten van de in lid 1 van onderhavig artikel vastgestelde definities te specificeren, in het bijzonder wat moet worden begrepen onder „beschikbaar voor het publiek” voor de toepassing van de definitie van een index.

In voorkomend geval houdt de Commissie rekening met de technologische of marktontwikkelingen en de internationale convergentie van de toezichtpraktijk met betrekking tot benchmarks.

3.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast teneinde een lijst vast te stellen en te herzien van overheidsinstanties in de Unie die binnen de definitie van punt 29 van lid 1 van onderhavig artikel vallen. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 50, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

In voorkomend geval houdt de Commissie rekening met de technologische of marktontwikkelingen en de internationale convergentie van de toezichtpraktijk met betrekking tot benchmarks.

TITEL II

INTEGRITEIT EN BETROUWBAARHEID VAN BENCHMARKS

HOOFDSTUK 1

Governance en controle door beheerders

Artikel 4

Vereisten inzake governance en belangenconflicten

1.   Een beheerder beschikt over solide governanceregelingen, die onder meer bestaan uit een duidelijke organisatorische structuur met welomschreven, transparante en consistente rollen en verantwoordelijkheden voor alle personen die betrokken zijn bij het aanbieden van een benchmark.

De beheerder neemt de nodige stappen om belangenconflicten tussen hemzelf, met inbegrip van zijn leidinggevenden, werknemers en personen die direct of indirect onder zijn controle staan, en de contribuanten of gebruikers vast te stellen en te voorkomen of te beheren, alsook om te waarborgen dat, wanneer beoordelings- of keuzevrijheid tijdens het benchmarkvaststellingsproces nodig is, die op onafhankelijke en eerlijke wijze wordt uitgeoefend.

2.   Het aanbieden van een benchmark is operationeel gescheiden van elk onderdeel van de bedrijfsvoering van een beheerder dat tot een werkelijk of mogelijk belangenconflict kan leiden.

3.   Wanneer een belangenconflict ontstaat bij de beheerder vanwege zijn eigendomsstructuur, meerderheidsparticipatie of andere activiteiten die worden uitgevoerd door een entiteit die de beheerder bezit of controleert, of door een entiteit die in het bezit is of onder controle staat van de beheerder of een van de dochterondernemingen van de beheerder, die niet afdoende kunnen worden beperkt, kan de relevante bevoegde instantie eisen dat de beheerder een onafhankelijke toezichtfunctie instelt die een evenwichtige vertegenwoordiging omvat van belanghebbenden, alsmede van gebruikers en contribuanten.

4.   Indien een dergelijk belangenconflict niet op adequate wijze kan worden beheerd, kan de relevante bevoegde instantie eisen dat de beheerder de activiteiten of relaties staakt die het belangenconflict veroorzaken of dat hij het aanbieden van de benchmark staakt.

5.   Een beheerder maakt alle bestaande of mogelijke belangenconflicten bekend of deelt ze mee aan de gebruikers van een benchmark en aan de relevante bevoegde autoriteit en, indien van toepassing, aan contribuanten, met inbegrip van belangenconflicten die voortvloeien uit de eigendom of controle van de beheerder.

6.   Een beheerder voert passend beleid en passende procedures, evenals doeltreffende organisatorische regelingen in en past deze toe met het oog op identificatie, bekendmaking, vermijding, beheer en beperking van belangenconflicten om de integriteit en onafhankelijkheid van het vaststellen van benchmarks te beschermen. Dergelijk beleid en dergelijke procedures worden geregeld herzien en geactualiseerd. Het beleid en de procedures moeten rekening houden met en een oplossing bieden voor belangenconflicten, de mate van keuzevrijheid in het benchmarkvaststellingsproces en de risico's die de benchmark oplevert, en:

a)

de vertrouwelijkheid waarborgen van informatie die wordt aangeleverd aan of voortgebracht door de beheerder, zonder afbreuk te doen aan de bekendmakings- en transparantieverplichtingen uit hoofde van deze verordening, en

b)

in het bijzonder belangenconflicten beperken als gevolg van de eigendom of controle van de beheerder of als gevolg van andere belangen in de groep van de beheerder of als gevolg van andere personen die invloed of controle kunnen uitoefenen op de beheerder in verband met het vaststellen van de benchmark.

7.   De beheerder zorgt ervoor dat zijn werknemers en andere natuurlijke personen wier diensten tot zijn beschikking of onder zijn controle worden gesteld en die direct betrokken zijn bij het aanbieden van een benchmark:

a)

beschikken over de benodigde vaardigheden, kennis en ervaring voor de aan hen toegewezen taken en onderworpen zijn aan doeltreffend beheer en toezicht;

b)

niet onderworpen zijn aan ongepaste invloed of belangenconflicten en dat de beloning en prestatiebeoordeling van deze personen geen belangenconflicten veroorzaken of anderszins van invloed zijn op de integriteit van het benchmarkvaststellingsproces;

c)

geen belangen of zakelijke relaties hebben die de activiteiten van de betrokken beheerder in gevaar brengen;

d)

geen toestemming hebben om bij te dragen aan het vaststellen van een benchmark door deel te nemen aan biedingen, offertes en transacties op persoonlijke titel of namens marktdeelnemers, tenzij een dergelijke bijdrage uitdrukkelijk vereist is als onderdeel van de benchmarkmethodologie en aan daarin opgenomen specifieke regels gebonden is, en

e)

onderworpen zijn aan effectieve procedures voor de controle van informatie-uitwisseling met andere werknemers die betrokken zijn bij activiteiten die een risico op belangenconflicten kunnen vormen of met derden, wanneer deze informatie van invloed kan zijn op de benchmark.

8.   Een beheerder stelt specifieke interne controleprocedures vast om de integriteit en betrouwbaarheid te waarborgen van de werknemer of persoon die de benchmark vaststelt, met inbegrip van ten minste interne aftekening door het management voor de benchmark wordt verspreid.

Artikel 5

Vereisten inzake de toezichtfunctie

1.   De beheerder stelt een permanente en doeltreffende toezichtfunctie in en handhaaft deze om toezicht te waarborgen op alle aspecten van de aanbieding van zijn benchmarks.

2.   De beheerder ontwikkelt en onderhoudt solide procedures voor zijn toezichtfunctie en stelt die ter beschikking van de relevante bevoegde autoriteiten.

3.   De toezichtfunctie wordt met integriteit uitgevoerd en omvat de volgende verantwoordelijkheden die de beheerder afstemt op de complexiteit, het gebruik en de kwetsbaarheid van de benchmark:

a)

ten minste jaarlijkse evaluatie van de vaststelling en methodologie van de benchmark;

b)

toezicht op wijzigingen in de methodologie van de benchmark en mogelijkheid de beheerder te verzoeken over deze wijzigingen een raadpleging te houden;

c)

toezicht op het controlekader van de beheerder, het beheer en de exploitatie van de benchmark en, indien de benchmark gebaseerd is op inputgegevens van contribuanten, de in artikel 15 bedoelde gedragscode;

d)

evaluatie en goedkeuring van procedures voor stopzetting van de benchmark, met inbegrip van raadpleging over een stopzetting;

e)

toezicht op derde partijen die betrokken zijn bij het aanbieden van benchmarks, met inbegrip van medewerkers voor berekening of verspreiding;

f)

beoordeling van interne en externe controles of evaluaties en toezicht op de tenuitvoerlegging van vastgestelde corrigerende acties;

g)

indien de benchmark op inputgegevens van contribuanten is gebaseerd, toezicht op de inputgegevens en de contribuanten en het optreden van de beheerder bij het aanvechten of valideren van aangeleverde inputgegevens;

h)

indien de benchmark op inputgegevens van contribuanten is gebaseerd, doeltreffende maatregelen met betrekking tot inbreuken op de in artikel 15 bedoelde gedragscode, en

i)

rapportage aan de relevante bevoegde autoriteiten van eventuele misdragingen bij contribuanten, wanneer de benchmark op inputgegevens van contribuanten is gebaseerd, of beheerders waarvan de toezichtfunctie zich bewust wordt en eventuele afwijkende of verdachte inputgegevens.

4.   De toezichtfunctie wordt uitgevoerd door een apart comité of door middel van een andere passende governanceregeling.

5.   ESMA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen ter specificatie van de procedures met betrekking tot de toezichtfunctie en de kenmerken van de toezichtfunctie, inclusief samenstelling alsmede plaats binnen de organisatiestructuur van de beheerder, teneinde de integriteit van de toezichtfunctie en de afwezigheid van belangenconflicten te waarborgen. Meer bepaald ontwikkelt ESMA een niet-uitputtende lijst van passende governanceregelingen als bepaald in lid 4.

ESMA maakt een onderscheid tussen de verschillende in deze verordening beschreven soorten benchmarks en sectoren en houdt rekening met de verschillen in de eigendoms- en controlestructuur van de beheerders, de aard, omvang en complexiteit van het aanbieden van de benchmark en het risico en het effect van de benchmark, mede in het licht van de internationale convergentie van de toezichtpraktijk met betrekking tot governancevereisten voor benchmarks. De ontwerpen van technische reguleringsnormen van ESMA gelden evenwel niet voor en zijn niet van toepassing op beheerders van niet-significante benchmarks.

ESMA dient deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 1 april 2017 in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de procedure in de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

6.   ESMA kan overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 richtsnoeren vaststellen voor beheerders van niet-significante benchmarks om de in lid 5 van onderhavig artikel bedoelde elementen te specificeren.

Artikel 6

Vereisten inzake het controlekader

1.   De beheerder beschikt over een controlekader dat ervoor zorgt dat zijn benchmarks in overeenstemming met deze verordening worden aangeboden en gepubliceerd of beschikbaar gesteld.

2.   Het controlekader is evenredig aan het geïdentificeerde niveau van de belangenconflicten, de mate van keuzevrijheid bij het aanbieden van benchmarks en de aard van de inputgegevens voor de benchmark.

3.   Het controlekader omvat:

a)

beheer van operationele risico's;

b)

passende en doeltreffende plannen voor bedrijfscontinuïteit en herstel in geval van problemen;

c)

noodprocedures die gelden in geval van verstoring van het proces van het aanbieden van de benchmark.

4.   Een beheerder stelt maatregelen vast:

a)

om ervoor te zorgen dat contribuanten de in artikel 15 bedoelde gedragscode naleven en voldoen aan de toepasselijke normen voor inputgegevens;

b)

voor het toezicht op de inputgegevens, met inbegrip van, waar mogelijk, het toezicht op inputgegevens voorafgaand aan de publicatie van de benchmark en de validatie van inputgegevens na de publicatie ervan, teneinde fouten en afwijkingen vast te stellen.

5.   Het controlekader wordt gedocumenteerd, herzien en, waar nodig, bijgewerkt en beschikbaar gesteld aan de relevante bevoegde autoriteit en, op verzoek, aan gebruikers.

Artikel 7

Vereisten inzake het verantwoordingskader

1.   Een beheerder beschikt over een verantwoordingskader dat betrekking heeft op het bijhouden, controleren en evalueren van gegevens, alsook over een klachtenprocedure, en waaruit de naleving van de in deze verordening vastgestelde voorschriften blijkt.

2.   Een beheerder benoemt een interne functionaris, met de benodigde bekwaamheid voor het evalueren van en rapporteren over de naleving van de benchmarkmethodologie en deze verordening door de beheerder.

3.   Voor cruciale benchmarks benoemt de beheerder een onafhankelijke externe controleur voor de beoordeling van en verslaglegging over de naleving van de benchmarkmethodologie en deze verordening door de beheerder, ten minste jaarlijks.

4.   Op verzoek van de relevante bevoegde autoriteit verstrekt de beheerder de relevante bevoegde autoriteit de nadere gegevens over de evaluaties en rapporten als bedoeld in lid 2. Op verzoek van de relevante bevoegde autoriteit of een gebruiker van een benchmark publiceert de beheerder de nadere gegevens over de in lid 3 bedoelde controles.

Artikel 8

Vereisten inzake het bijhouden van registers

1.   De beheerder houdt registers bij van:

a)

alle inputgegevens, inclusief het gebruik van dergelijke gegevens;

b)

de methodologie die is gebruikt voor de vaststelling van een benchmark;

c)

elke uitoefening van een beoordelings- of keuzevrijheid door de beheerder en, indien van toepassing, door beoordelaars bij het vaststellen van een benchmark, met inbegrip van alle redenen voor die beoordelings- of keuzevrijheid;

d)

het buiten beschouwing laten van inputgegevens, in het bijzonder wanneer deze voldeden aan de vereisten van de benchmarkmethodologie, en de reden hiervoor;

e)

andere wijzigingen in of afwijkingen van standaardprocedures en -methodologieën, onder meer tijdens perioden van marktstress of marktontwrichting;

f)

de identiteit van de indieners en de natuurlijke personen die in dienst van de beheerder zijn voor het vaststellen van een benchmark;

g)

alle documenten met betrekking tot klachten, met inbegrip van die welke door een klager zijn ingediend, en

h)

telefoongesprekken of elektronische communicatie tussen personen die werken voor de beheerder en contribuanten of indieners met betrekking tot een benchmark.

2.   De beheerder bewaart de in lid 1 bedoelde registers gedurende een periode van minstens vijf jaar op zodanige wijze dat de vaststelling van de benchmark kan worden herhaald en volledig kan worden begrepen en dat een controle of evaluatie van de inputgegevens, berekeningen, beoordelingen en keuzevrijheid mogelijk is. Opnamen van telefoongesprekken of elektronische communicatie die zijn opgenomen in overeenstemming met lid 1, onder h), worden op verzoek verstrekt aan de bij die conversatie of communicatie betrokken personen en worden gedurende een periode van drie jaar bewaard.

Artikel 9

Klachtenafhandelingsmechanisme

1.   De beheerder beschikt over procedures voor het ontvangen, onderzoeken en bewaren van stukken betreffende klachten, inclusief over het benchmarkvaststellingsproces van de beheerder, en maakt deze bekend.

2.   Dit klachtenafhandelingsmechanisme waarborgt het volgende:

a)

de beheerder maakt het klachtenafhandelingsbeleid beschikbaar dat kan worden gebruikt voor de indiening van klachten over de representativiteit van een bepaalde benchmarkvaststelling voor de marktwaarde, een voorgestelde wijziging in het benchmarkvaststellingsproces, een toepassing van de methodologie in verband met een specifieke benchmarkvaststelling en andere besluiten in verband met het benchmarkvaststellingsproces;

b)

klachten worden tijdig en eerlijk onderzocht en het resultaat van het onderzoek wordt binnen een redelijke termijn meegedeeld aan de indiener van de klacht, tenzij deze mededeling strijdig is met de doelstellingen van de openbare orde of met Verordening (EU) nr. 596/2014, en

c)

het onderzoek wordt uitgevoerd onafhankelijk van medewerkers die betrokken kunnen zijn of kunnen zijn geweest bij het voorwerp van de klacht.

Artikel 10

Uitbesteding

1.   Beheerders besteden taken bij het aanbieden van een benchmark niet zodanig uit dat dit de controle van de beheerder over de benchmark of het vermogen van de relevante bevoegde autoriteit om toezicht te houden op de benchmark op materiële wijze nadelig beïnvloedt.

2.   Wanneer een beheerder taken of relevante diensten en activiteiten voor het aanbieden van een benchmark uitbesteedt aan een dienstverlener, blijft de beheerder volledig verantwoordelijk om aan alle verplichtingen van de beheerder uit hoofde van deze verordening te voldoen.

3.   Wanneer er sprake is van uitbesteding, zorgt de beheerder ervoor dat aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de dienstverlener beschikt over de bekwaamheid, capaciteit en wettelijk benodigde toestemming voor het op betrouwbare en professionele wijze uitvoeren van de uitbestede taken, diensten of activiteiten;

b)

de beheerder deelt de relevante bevoegde autoriteiten de identiteit en de taken mee van de dienstverlener die betrokken is bij het benchmarkvaststellingsproces;

c)

de beheerder onderneemt passende actie mocht blijken dat de dienstverlener de uitbestede taken niet efficiënt en met inachtneming van de toepasselijke wettelijke en bestuursrechtelijke voorschriften uitvoert;

d)

de beheerder behoudt de benodigde deskundigheid voor het op doeltreffende wijze houden van toezicht op de uitbestede taken en het beheren van de risico's die zijn gekoppeld aan uitbesteding;

e)

de dienstverlener stelt de beheerder in kennis van elke ontwikkeling die van wezenlijke invloed kan zijn op zijn vermogen om de uitbestede taken efficiënt en met inachtneming van de toepasselijke wettelijke en bestuursrechtelijke voorschriften uit te voeren;

f)

de dienstverlener werkt samen met de relevante bevoegde autoriteit in verband met de uitbestede activiteiten en de beheerder en de relevante bevoegde autoriteit hebben effectieve toegang tot gegevens die verband houden met de uitbestede activiteiten, evenals tot de kantoren van de dienstverlener, en de relevante bevoegde autoriteit is in staat om dit recht op toegang uit te oefenen;

g)

de beheerder kan de uitbestedingsregelingen, indien nodig, beëindigen;

h)

de beheerder stelt al het redelijke in het werk, onder meer in de vorm van noodplannen, om overmatige operationele risico's in verband met de deelname van de dienstverlener aan het benchmarkvaststellingsproces te vermijden.

HOOFDSTUK 2

Inputgegevens, methodologie en melding van inbreuken

Artikel 11

Inputgegevens

1.   Op het aanbieden van een benchmark zijn de volgende vereisten van toepassing met betrekking tot de inputgegevens:

a)

de inputgegevens moeten toereikend zijn om op nauwkeurige en betrouwbare wijze de economische realiteit weer te geven die de benchmark moet meten.

De inputgegevens hebben de vorm van transactiegegevens als deze beschikbaar en passend zijn. Indien de transactiegegevens niet toereikend of passend zijn om op nauwkeurige en betrouwbare wijze de markt of economische realiteit weer te geven die de benchmark moet meten, kunnen andere gegevens dan transactiegegevens worden gebruikt, inclusief geraamde prijzen, indicatieve bied- en laatkoersen en handelbare bied- en laatkoersen, of andere waarden;

b)

de onder a) bedoelde inputgegevens zijn verifieerbaar;

c)

de beheerder stelt duidelijke richtsnoeren op en maakt deze bekend met betrekking tot de soorten inputgegevens, de prioriteit die wordt gegeven aan het gebruik van de verschillende soorten inputgegeven en de uitvoering van een deskundige beoordeling, overeenkomstig punt a) en de methodologie;

d)

als een benchmark gebaseerd is op inputgegevens van contribuanten, verkrijgt de beheerder, indien van toepassing, de inputgegevens van een betrouwbaar en representatief panel van of steekproef onder contribuanten om er zo voor te zorgen dat de verkregen benchmark betrouwbaar en representatief is voor de markt of de economische realiteit die de benchmark moet meten;

e)

de beheerder gebruikt geen inputgegevens van een contribuant wanneer de beheerder beschikt over aanwijzingen dat die contribuant de in artikel 15 vermelde gedragscode niet naleeft, en verkrijgt in dat geval representatieve publiek beschikbare gegevens.

2.   De beheerder zorgt ervoor dat zijn controles met betrekking tot inputgegevens het volgende omvatten:

a)

criteria waarmee wordt bepaald wie inputgegevens mag aanleveren bij de beheerder en een proces voor het selecteren van contribuanten;

b)

een proces voor de evaluatie van de inputgegevens van een contribuant en voor het weerhouden van de contribuant van de verstrekking van meer inputgegevens of het toepassen van andere sancties voor niet-naleving op de contribuant, indien van toepassing, en

c)

een proces voor het valideren van inputgegevens, onder meer tegen andere indicatoren of gegevens, om de integriteit en nauwkeurigheid te waarborgen.

3.   Wanneer de inputgegevens van een benchmark worden aangeleverd door frontofficefuncties, d.w.z. afdelingen, divisies, groepen of personeel van contribuanten of een van hun dochterondernemingen die werkzaam zijn op het gebied van prijsstelling, handel, verkoop, marketing, adverteren, structureren of tussenhandelsactiviteiten, dient de beheerder:

a)

gegevens van andere bronnen te verkrijgen die de inputgegevens bevestigen, en

b)

ervoor te zorgen dat contribuanten beschikken over voldoende interne toezicht- en verificatieprocedures.

4.   Wanneer een beheerder van mening is dat de inputgegevens niet de markt of de economische realiteit vertegenwoordigen die een benchmark moet meten, verandert die beheerder binnen een redelijke termijn ofwel de inputgegevens, de contribuanten of de methodologie om ervoor te zorgen dat de inputgegevens die markt of die economische realiteit vertegenwoordigen, ofwel staakt hij het aanbieden van die benchmark.

5.   ESMA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen ter nadere specificering van de manier om ervoor te zorgen dat inputgegevens passend en verifieerbaar zijn, zoals vereist overeenkomstig lid 1, onder a) en b), alsmede van de interne toezichts- en verificatieprocedures van een contribuant die de beheerder overeenkomstig lid 3, onder b), moet nastreven teneinde de integriteit en nauwkeurigheid van de inputgegevens te waarborgen. Die ontwerpen van technische reguleringsnormen van ESMA gelden evenwel niet voor en zijn niet van toepassing op beheerders van niet-significante benchmarks.

ESMA houdt rekening met de verschillende in deze verordening vastgelegde soorten benchmarks en sectoren, de aard van de inputgegevens, de kenmerken van de onderliggende markt of economische realiteit en het evenredigheidsbeginsel en de vatbaarheid van de benchmarks voor manipulatie, alsmede de internationale convergentie van de toezichtpraktijk met betrekking tot benchmarks.

ESMA dient deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 1 april 2017 in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde regelgevende technische normen vast te stellen in overeenstemming met de in de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 bedoelde procedure.

6.   ESMA kan overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 richtsnoeren vaststellen voor beheerders van niet-significante benchmarks om de in lid 5 van onderhavig artikel bedoelde elementen te specificeren.

Artikel 12

Methodologie

1.   De beheerder gebruikt een methodologie voor het vaststellen van de benchmark die:

a)

solide en betrouwbaar is;

b)

duidelijke regels heeft die aangeven hoe en wanneer keuzevrijheid kan worden uitgeoefend bij het vaststellen van die benchmark;

c)

zorgvuldig en continu is en kan worden gevalideerd, indien nodig met inbegrip van tests achteraf aan de hand van de beschikbare transactiegegevens;

d)

veerkrachtig is en ervoor zorgt dat de benchmark kan worden berekend in de breedst mogelijke reeks van omstandigheden zonder de integriteit ervan in het gedrang te brengen;

e)

traceerbaar en verifieerbaar is.

2.   Bij de ontwikkeling van een benchmarkmethodologie handelt de benchmarkbeheerder als volgt:

a)

hij houdt rekening met factoren zoals de omvang en normale liquiditeit van de markt, de transparantie van de handel en de posities van de marktdeelnemers, de marktconcentratie, de marktdynamiek en de geschiktheid van steekproeven als afspiegeling van de markt of economische realiteit die de benchmark moet meten;

b)

hij bepaalt wat ten behoeve van die benchmark een actieve markt vormt, en

c)

hij stelt de prioriteit vast die wordt toegekend aan verschillende typen inputgegevens.

3.   De beheerder heeft duidelijke, bekendgemaakte regelingen ter beschikking waarin wordt aangegeven onder welke omstandigheden de kwantiteit of kwaliteit van inputgegevens onder het niveau zakt dat binnen de methodologie nodig is om de benchmark nauwkeurig en betrouwbaar vast te kunnen stellen, en waarin wordt beschreven of en hoe de benchmark in die omstandigheden moet worden berekend.

Artikel 13

Transparantie van de methodologie

1.   De beheerder ontwikkelt, exploiteert en beheert de benchmark en de methodologie op transparante wijze. Daartoe zorgt de beheerder voor de publicatie of beschikbaarstelling van de volgende informatie:

a)

de essentiële aspecten van de methodologie die de beheerder gebruikt voor elke benchmark die is aangeboden en gepubliceerd of, indien van toepassing, voor elke benchmarkgroep die is aangeboden en gepubliceerd;

b)

nadere gegevens betreffende de interne evaluatie en de goedkeuring van een bepaalde methodologie, evenals de frequentie van die evaluatie;

c)

de procedures voor raadpleging met betrekking tot een voorgestelde materiële wijziging in methodologie van de beheerder en de achterliggende redenen voor die wijzigingen, met inbegrip van een definitie van wat een materiële wijziging inhoudt en de omstandigheden waarin de beheerder gebruikers informeert over die wijzigingen.

2.   De krachtens lid 1, onder c), voorgeschreven procedures voorzien in:

a)

kennisgeving vooraf, met een duidelijk tijdsverloop, die de mogelijkheid biedt om de gevolgen van dergelijke voorgestelde materiële wijzigingen te analyseren en te becommentariëren, en

b)

de onder a) van dit lid bedoelde opmerkingen en de reactie van de beheerder op deze opmerkingen, die na raadpleging toegankelijk worden, behalve wanneer de opsteller van de opmerkingen om vertrouwelijkheid heeft gevraagd.

3.   ESMA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen ter nadere specificering van de informatie die beheerders moeten verstrekken in overeenstemming met de in leden 1 en 2 opgenomen vereisten, met een onderscheid volgens de verschillende in deze verordening beschreven soorten benchmarks en sectoren. ESMA houdt rekening met het feit dat die aspecten van de methodologie bekend moeten worden gemaakt die voldoende gedetailleerd zijn om gebruikers in staat te stellen te begrijpen hoe een benchmark wordt aangeboden en de representativiteit ervan, de relevantie ervan voor specifieke gebruikers en de geschiktheid ervan als referentie voor financiële instrumenten en contracten te beoordelen, alsmede een toetsing uit te voeren met betrekking tot het evenredigheidsbeginsel. De ontwerpen van technische reguleringsnormen van ESMA gelden evenwel niet voor en zijn niet van toepassing op beheerders van niet-significante benchmarks.

ESMA dient deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 1 april 2017 in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

4.   ESMA kan overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 richtsnoeren vaststellen voor beheerders van niet-significante benchmarks om de in lid 3 van onderhavig artikel bedoelde elementen nader te specificeren.

Artikel 14

Melding van inbreuken

1.   De beheerder stelt passende systemen en doeltreffende controles in om de integriteit van inputgegevens te waarborgen, teneinde eventuele gedragingen die betrekking kunnen hebben op manipulatie van of een poging tot manipulatie van een benchmark, overeenkomstig Verordening (EU) nr. 596/2014 te identificeren en te melden aan de nationale autoriteit.

2.   De beheerder houdt toezicht op inputgegevens en de contribuanten om in staat te zijn de bevoegde autoriteit in kennis te stellen en alle relevante informatie te verstrekken, wanneer de beheerder vermoedt dat er, in verband met een benchmark, sprake is van gedragingen die betrekking kunnen hebben op manipulatie of een poging tot manipulatie van een benchmark overeenkomstig Verordening (EU) nr. 596/2014, inclusief een samenzwering om een benchmark te manipuleren.

De bevoegde autoriteit van de beheerder zendt die informatie indien nodig toe aan de relevante autoriteit overeenkomstig Verordening (EU) nr. 596/2014.

3.   De beheerder beschikt over procedures voor zijn leidinggevenden, werknemers en andere natuurlijke personen van wie diensten tot zijn beschikking of onder zijn controle worden gesteld voor de interne rapportage van inbreuken op deze verordening.

HOOFDSTUK 3

Gedragscode en vereisten voor contribuanten

Artikel 15

Gedragscode

1.   Indien een benchmark gebaseerd is op inputgegevens van contribuanten, ontwikkelt de beheerder ervan voor elke benchmark een gedragscode waarin duidelijk de verantwoordelijkheden en verplichtingen van contribuanten worden gespecificeerd met betrekking tot het aanleveren van inputgegevens, en zorgt hij ervoor dat die gedragscode in overeenstemming is met deze verordening. De beheerder verkrijgt permanent en op zijn minst jaarlijks en in geval van wijzigingen in de gedragscode de zekerheid dat de contribuanten de code naleven.

2.   De gedragscode omvat ten minste de volgende elementen:

a)

een duidelijke beschrijving van de te verstrekken inputgegevens en de vereisten die nodig zijn om ervoor te zorgen dat inputgegevens worden verstrekt overeenkomstig de artikelen 11 en 14;

b)

identificatie van de personen die inputgegevens mogen aanleveren aan de beheerder en de procedures voor de beoordeling van de identiteit van een contribuant en eventuele indieners, alsook de vergunning van eventuele indieners die namens een contribuant inputgegevens aanleveren;

c)

beleid om ervoor te zorgen dat een contribuant alle relevante inputgegevens verstrekt;

d)

de systemen en controles die een contribuant moet instellen, waaronder:

i)

procedures voor het aanleveren van inputgegevens, met inbegrip van vereisten voor de contribuant voor het specificeren of inputgegevens transactiegegevens zijn en of inputgegevens voldoen aan de vereisten van de beheerder;

ii)

beleid over het gebruik van keuzevrijheid bij het aanleveren van inputgegevens;

iii)

eventuele vereisten voor de validatie van inputgegevens voordat deze worden verstrekt aan de beheerder;

iv)

beleid betreffende het bijhouden van registers;

v)

rapportagevereisten met betrekking tot verdachte inputgegevens;

vi)

vereisten met betrekking tot het beheer van belangenconflicten.

3.   De beheerder kan een afzonderlijke gedragscode opstellen voor iedere familie van benchmarks die hij aanbiedt.

4.   Indien de relevante bevoegde autoriteit bij de uitoefening van haar in artikel 41 bedoelde bevoegdheden elementen van de gedragscode aantreft die niet aan deze verordening voldoen, geeft zij hiervan kennis aan de betrokken beheerder. De beheerder past de gedragscode binnen dertig dagen na een dergelijke kennisgeving aan om ervoor te zorgen dat deze voldoet aan deze verordening.

5.   Binnen 15 werkdagen na het van toepassing worden van het besluit om een cruciale benchmark in de in artikel 20, lid 1, bedoelde lijst op te nemen, brengt de beheerder van die cruciale benchmark de gedragscode ter kennis van de relevante bevoegde autoriteit. De relevante bevoegde autoriteit controleert binnen dertig dagen of de inhoud van de gedragscode voldoet aan deze verordening. Indien de relevante bevoegde autoriteit elementen aantreft die niet voldoen aan deze verordening, is lid 4 van onderhavig artikel van toepassing.

6.   ESMA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere specificatie van de voorwaarden van de in lid 2 bedoelde gedragscode voor verschillende soorten benchmarks, en om rekening te houden met de ontwikkelingen inzake benchmarks en op de financiële markten.

ESMA houdt rekening met de verschillende kenmerken van benchmarks en contribuanten, met name qua verschillen in inputgegevens en methodologieën, de risico's van gemanipuleerde inputgegevens en de internationale convergentie van de toezichtpraktijken met betrekking tot benchmarks.

ESMA dient deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 1 april 2017 in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde regelgevende technische normen vast te stellen in overeenstemming met de in de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 bedoelde procedure.

Artikel 16

Vereisten met betrekking tot governance en controles voor onder toezicht staande contribuanten

1.   De volgende vereisten met betrekking tot governance en controles zijn van toepassing op een onder toezicht staande contribuant:

a)

de onder toezicht staande contribuant zorgt ervoor dat het aanleveren van inputgegevens niet wordt beïnvloed door bestaande of mogelijke belangenconflicten en dat, wanneer keuzevrijheid noodzakelijk is, die op onafhankelijke en eerlijke wijze wordt uitgeoefend op basis van relevante informatie in overeenstemming met de in artikel 15 bedoelde gedragscode;

b)

de onder toezicht staande contribuant beschikt over een controlekader dat de integriteit, nauwkeurigheid en betrouwbaarheid van inputgegevens waarborgt en tevens dat inputgegevens worden aangeleverd in overeenstemming met deze verordening en de in artikel 15 bedoelde gedragscode.

2.   Een onder toezicht staande contribuant beschikt over doeltreffende systemen en controles om de integriteit en betrouwbaarheid van alle aangeleverde inputgegevens aan de beheerder te waarborgen, met inbegrip van:

a)

controles met betrekking tot wie inputgegevens mag aanleveren aan een beheerder, waaronder, indien evenredig, een proces voor aftekening door een natuurlijke persoon die hiërarchisch in een hogere positie staat dan de indiener;

b)

passende opleiding voor indieners die minstens betrekking heeft op deze verordening en op Verordening (EU) nr. 596/2014;

c)

maatregelen voor beheer van belangenconflicten, met inbegrip van organisatorische scheiding van medewerkers, indien passend, en onderzoek hoe door het beloningsbeleid tot stand gebrachte stimulansen voor de manipulatie van benchmarks kunnen worden weggenomen;

d)

het voor een passende periode bijhouden van een register van de communicatie in verband met het aanbieden van inputgegevens, van alle informatie die wordt gebruikt om de contribuant in staat te stellen tot het verrichten van elke indiening, en van alle bestaande of mogelijke belangenconflicten, inclusief, maar niet uitsluitend, de blootstelling van de contribuant aan financiële instrumenten die een benchmark als referentie gebruiken;

e)

het bijhouden van gegevens inzake interne en externe controles.

3.   Indien de inputgegevens gebaseerd zijn op deskundige beoordeling, stellen de onder toezicht staande contribuanten niet alleen de in lid 2 bedoelde systemen en controles in, maar nemen zij ook beleidsmaatregelen ter begeleiding van het gebruik van beoordelings- of keuzevrijheid en bewaren zij registers van de achterliggende redenen voor dergelijke beoordelings- of keuzevrijheid. Voor zover proportioneel, houden onder toezicht staande contribuanten rekening met de aard van de benchmark en de inputgegevens ervan.

4.   Een onder toezicht staande contribuant verleent zijn volledige medewerking aan de beheerder en de relevante bevoegde autoriteit voor de controle van en het toezicht op het aanbieden van een benchmark en stelt de informatie en gegevens beschikbaar die hij bewaart in overeenstemming met de leden 2 en 3.

5.   ESMA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen ter nadere specificatie van de vereisten inzake governance, systemen en controles en beleid als uiteengezet in de leden 1, 2 en 3.

ESMA houdt rekening met de verschillende kenmerken van benchmarks en onder toezicht staande contribuanten, met name qua verschillen in aangeleverde inputgegevens en gebruikte methodologieën, de risico's van manipulatie van inputgegevens en de aard van de activiteiten die worden uitgeoefend door onder toezicht staande contribuanten, en de ontwikkelingen op het gebied van benchmarks en financiële markten in het licht van de internationale convergentie van de toezichtpraktijken met betrekking tot benchmarks. De ontwerpen van technische reguleringsnormen van ESMA gelden niet voor en zijn niet van toepassing op onder toezicht staande contribuanten van niet-significante benchmarks.

ESMA dient deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 1 april 2017 in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde regelgevende technische normen vast te stellen in overeenstemming met de in de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 bedoelde procedure.

6.   ESMA kan overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 richtsnoeren vaststellen voor onder toezicht staande contribuanten aan niet-significante benchmarks om de in lid 5 van onderhavig artikel bedoelde elementen te specificeren.

TITEL III

VEREISTEN INZAKE VERSCHILLENDE SOORTEN BENCHMARKS

HOOFDSTUK 1

Benchmarks op basis van gereguleerde gegevens

Artikel 17

Benchmarks op basis van gereguleerde gegevens

1.   Artikel 11, lid 1, onder d) en e), artikel 11, leden 2 en 3, artikel 14, leden 1 en 2, en de artikelen 15 en 16 zijn in elk geval niet van toepassing op het aanbieden van en het aanleveren van gegevens voor benchmarks op basis van gereguleerde gegevens. Artikel 8, lid 1, onder a), is niet van toepassing op het aanbieden van en het aanleveren van gegevens voor benchmarks op basis van gereguleerde gegevens die betrekking hebben op inputgegevens die volledig en direct worden aangeleverd als uiteengezet in artikel 3, lid 1, punt 24.

2.   De artikelen 24 en 25 of artikel 26 zijn, naargelang het geval, van toepassing op het aanbieden van en het aanleveren van gegevens voor benchmarks op basis van gereguleerde gegevens die direct of indirect worden gebruikt binnen een combinatie van benchmarks als referentie voor financiële instrumenten of financiële overeenkomsten of voor de meting van de prestatie van beleggingsfondsen met een totale waarde van maximaal 500 miljard EUR op basis van alle looptijden van de benchmark, indien van toepassing.

HOOFDSTUK 2

Rentevoetbenchmarks

Artikel 18

Rentevoetbenchmarks

De in bijlage I neergelegde specifieke vereisten zijn van toepassing op het aanbieden van en het aanleveren van gegevens voor rentevoetbenchmarks, naast of in plaats van de vereisten van titel II.

De artikelen 24, 25 en 26 zijn niet van toepassing op het aanbieden van en het aanleveren van gegevens voor rentevoetbenchmarks.

HOOFDSTUK 3

Grondstoffenbenchmarks

Artikel 19

Grondstoffenbenchmarks

1.   De specifieke vereisten van bijlage II zijn van toepassing in plaats van de vereisten in titel II, met uitzondering van artikel 10, op het aanbieden van of aanleveren voor grondstoffenbenchmarks, tenzij de betrokken benchmark een benchmark op basis van gereguleerde gegevens is of gebaseerd is op indieningen door contribuanten die voor het merendeel onder toezicht staande entiteiten zijn.

De artikelen 24, 25 en 26 zijn niet van toepassing op het aanbieden van en het aanleveren van gegevens voor grondstoffenbenchmarks.

2.   Wanneer een grondstoffenbenchmark een cruciale benchmark is, met als onderliggende activa goud, zilver of platina, zijn de vereisten van titel II van toepassing in plaats van bijlage II.

HOOFDSTUK 4

Cruciale benchmarks

Artikel 20

Cruciale benchmarks

1.   De Commissie stelt overeenkomstig de in artikel 50, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure uitvoeringshandelingen vast met het oog op de vaststelling en tweejaarlijkse evaluatie van een lijst van door beheerders in de Unie aangeboden benchmarks die cruciale benchmarks zijn, mits aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de benchmark wordt direct of indirect gebruikt binnen een combinatie van benchmarks als referentie voor financiële instrumenten of financiële overeenkomsten of voor de meting van de prestatie van beleggingsfondsen met een totale waarde van minstens 500 miljard EUR op basis van alle looptijden van de benchmark, indien van toepassing;

b)

de benchmark is gebaseerd op indieningen door contribuanten die voor het merendeel in één lidstaat gevestigd zijn en wordt erkend als cruciaal in die lidstaat overeenkomstig de procedure in de leden 2, 3, 4 en 5 van dit artikel;

c)

de benchmark voldoet aan alle volgende criteria:

i)

de benchmark wordt direct of indirect gebruikt binnen een combinatie van benchmarks als referentie voor financiële instrumenten of financiële overeenkomsten of voor de meting van de prestatie van beleggingsfondsen met een totale waarde die minstens 400 miljard EUR bedraagt op basis van alle looptijden van de benchmark, indien van toepassing, maar niet meer dan de waarde die is vastgesteld onder a);

ii)

er zijn voor de benchmark weinig of geen passende marktgestuurde vervangers;

iii)

indien de benchmark niet meer wordt aangeboden of als hij wordt aangeboden op basis van inputgegevens die niet meer volledig representatief zijn voor de onderliggende markt of economische realiteit of op basis van onbetrouwbare inputgegevens, heeft dit significante negatieve gevolgen voor de marktintegriteit, de financiële stabiliteit, de consumenten, de reële economie of de financiering van huishoudens en ondernemingen in een of meer lidstaten.

Indien een benchmark voldoet aan de criteria in punt c), ii) en iii), maar niet aan het criterium in punt c), i), kunnen de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten samen met de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de beheerder gevestigd is, overeenkomen dat deze benchmark moet worden erkend als cruciaal overeenkomstig deze alinea. In elk geval raadpleegt de bevoegde autoriteit van de beheerder de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten. Indien de bevoegde autoriteiten het niet eens worden, beslist de bevoegde autoriteit van de beheerder, rekening houdend met de redenen voor het ontbreken van overeenstemming, of de benchmark moet worden erkend als cruciaal in de zin van deze alinea. De bevoegde autoriteiten of, in geval van een gebrek aan overeenstemming, de bevoegde autoriteit van de beheerder zendt de beoordeling toe aan de Commissie. Na ontvangst van de beoordeling stelt de Commissie een uitvoeringshandeling vast in overeenstemming met dit lid. Bovendien zendt de bevoegde autoriteit van de beheerder haar beoordeling in geval van een gebrek aan overeenstemming toe aan ESMA, dat een advies kan publiceren.

2.   Als de bevoegde autoriteit van een in lid 1, onder b), genoemde lidstaat van mening is dat een onder haar toezicht vallende beheerder een benchmark aanbiedt die moet worden erkend als cruciaal, stelt zij ESMA in kennis en zendt zij ESMA een gedocumenteerde beoordeling toe.

3.   Voor de toepassing van lid 2 beoordeelt de bevoegde autoriteit of de stopzetting van de benchmark of het aanbieden ervan op basis van inputgegevens of een panel van contribuanten die niet langer representatief zijn voor de markt of de economische realiteit die de benchmark beoogt te meten, negatieve gevolgen zouden hebben voor de marktintegriteit, de financiële stabiliteit, de consumenten, de reële economie of de financiering van huishoudens en ondernemingen in een of meer lidstaten. Bij haar beoordeling houdt de bevoegde autoriteit rekening met:

a)

de waarde van de financiële instrumenten en de financiële overeenkomsten die naar de benchmark verwijzen en de waarde van beleggingsfondsen die naar de benchmark verwijzen om hun prestatie binnen de lidstaat te meten, en de relevantie hiervan gezien de totale waarde van de financiële instrumenten en van de lopende financiële overeenkomsten en de totale waarde van beleggingsfondsen, in de lidstaat;

b)

de waarde van de financiële instrumenten en de financiële overeenkomsten die naar de benchmark verwijzen en de waarde van beleggingsfondsen die naar de benchmark verwijzen om hun prestatie binnen de lidstaat te meten, en de relevantie daarvan gezien het bruto nationaal product van de lidstaat;

c)

andere cijfers om op objectieve gronden het mogelijke effect te beoordelen van het niet langer aanbieden of de onbetrouwbaarheid van de benchmark op de marktintegriteit, de financiële stabiliteit, de consumenten, de reële economie of de financiering van huishoudens en bedrijven in de lidstaat.

De bevoegde autoriteit evalueert haar beoordeling van het cruciale karakter van de benchmark minstens om de twee jaar en stelt ESMA in kennis en zendt haar de nieuwe beoordeling toe.

4.   Binnen zes weken na ontvangst van de in lid 2 bedoelde kennisgeving brengt ESMA een advies uit over de vraag of de beoordeling van de bevoegde autoriteit voldoet aan de vereisten van lid 3 en zendt zij dit advies toe aan de Commissie, samen met de beoordeling van de bevoegde autoriteit.

5.   De Commissie stelt na ontvangst van het in lid 4 genoemde advies uitvoeringshandelingen vast overeenkomstig lid 1.

6.   De Commissie wordt gemachtigd om overeenkomstig artikel 49 gedelegeerde handelingen vast te stellen, teneinde:

a)

te specificeren hoe de nominale waarde van andere financiële instrumenten dan derivaten, de notionele waarde van derivaten en de intrinsieke waarde van investeringsfondsen moeten worden beoordeeld, ook in geval van indirecte verwijzing naar een benchmark binnen een combinatie van benchmarks, om ze te vergelijken met de drempels in lid 1 en in artikel 24, lid 1, onder a);

b)

een evaluatie te verrichten van de berekeningsmethode die wordt gebruikt voor de bepaling van de in lid 1 van dit artikel bedoelde drempels in het licht van de ontwikkelingen van de markt, de prijs en de regelgeving, alsmede de geschiktheid van de classificering van benchmarks met een totale waarde van financiële instrumenten, financiële overeenkomsten of beleggingsfondsen voor de verwijzing ernaar die dicht bij de drempels ligt. Die evaluatie wordt minstens om de twee jaar vanaf 1 januari 2018 verricht;

c)

te specificeren hoe de criteria in lid 1 onder c), iii), van dit artikel moeten worden toegepast, rekening houdend met eender welke gegevens die ertoe bijdragen om op objectieve gronden het mogelijke effect te beoordelen van het niet langer aanbieden of de onbetrouwbaarheid van de benchmark op de marktintegriteit, de financiële stabiliteit, de consumenten, de reële economie of de financiering van huishoudens en ondernemingen in een of meer lidstaten.

In voorkomend geval houdt de Commissie rekening met relevante technologische of marktontwikkelingen.

Artikel 21

Verplicht beheer van een cruciale benchmark

1.   Indien een beheerder van een cruciale benchmark voornemens is de aanbieding van een dergelijke benchmark stop te zetten, dient de beheerder:

a)

zijn bevoegde autoriteit hiervan onmiddellijk in kennis te stellen, en

b)

binnen vier weken na deze kennisgeving een beoordeling in te dienen over de manier waarop de benchmark:

i)

moet overgaan naar een nieuwe beheerder, of

ii)

niet langer moet worden aangeboden, met inachtneming van de in artikel 28, lid 1, vastgestelde procedure.

Gedurende de periode in de eerste alinea, onder b), zet de beheerder het aanbieden van de benchmark niet stop.

2.   Na ontvangst van de in lid 1 bedoelde beoordeling van de beheerder onderneemt de bevoegde autoriteit de volgende acties:

a)

zij informeert ESMA en indien van toepassing het krachtens artikel 46 opgerichte college, en

b)

binnen vier weken stelt zij haar eigen beoordeling op over hoe de overgang van de benchmark naar een nieuwe beheerder moet plaatsvinden of hoe de aanbieding ervan moet worden stopgezet, met inachtneming van de procedure als vastgelegd in artikel 28, lid 1.

Gedurende de periode in de eerste alinea van dit lid, onder b), zet de beheerder het aanbieden van de benchmark niet stop zonder de schriftelijke toestemming van de bevoegde autoriteit.

3.   Na afronding van de in lid 2, onder b), bedoelde beoordeling heeft de bevoegde autoriteit de bevoegdheid om de beheerder te dwingen de benchmark te blijven publiceren totdat:

a)

de aanbieding van de benchmark is overgegaan naar een nieuwe beheerder;

b)

het aanbieden van de benchmark op ordelijke wijze kan worden stopgezet, of

c)

de benchmark niet meer cruciaal is.

Voor de toepassing van de eerste alinea duurt de periode tijdens welke de bevoegde autoriteit de beheerder kan dwingen om de benchmark te blijven publiceren, ten hoogste twaalf maanden.

Aan het einde van deze periode evalueert de bevoegde autoriteit haar beslissing de beheerder te dwingen om de benchmark te blijven publiceren en kan zij indien nodig de periode verlengen met een passende periode van niet meer dan twaalf maanden. De maximumperiode van verplicht beheer duurt in totaal niet langer dan 24 maanden.

4.   Onverminderd lid 1 voert de bevoegde autoriteit, indien de beheerder van een cruciale benchmark moet worden teruggeschroefd als gevolg van een insolventieprocedure, een beoordeling uit van de vraag of en hoe de cruciale benchmark op ordelijke wijze kan overgaan naar een nieuwe beheerder of de aanbieding ervan kan worden stopgezet, met inachtneming van de procedure als vastgelegd in artikel 28, lid 1.

Artikel 22

Beperking van de marktmacht van de beheerders van cruciale benchmarks

Onverminderd de toepassing van het mededingingsrecht van de Unie neemt de beheerder bij de aanbieding van een cruciale benchmark adequate stappen om ervoor te zorgen dat licenties voor en informatie over de benchmark aan alle gebruikers worden verstrekt op een eerlijke, redelijke, transparante en niet-discriminerende wijze.

Artikel 23

Verplichte aanlevering voor een cruciale benchmark

1.   Dit artikel is van toepassing op cruciale benchmarks die gebaseerd zijn op indieningen van contribuanten die voor het merendeel onder toezicht staande entiteiten zijn.

2.   De beheerder van een of meer cruciale benchmarks verstrekt zijn bevoegde autoriteit om de twee jaar een beoordeling van de mate van geschiktheid van elke door hem aangeboden cruciale benchmark om de onderliggende markt of de economische realiteit te meten.

3.   Indien een onder toezicht staande contribuant van een cruciale benchmark voornemens is de aanlevering van inputgegevens stop te zetten, brengt hij dit onverwijld schriftelijk ter kennis van de benchmarkbeheerder die zijn bevoegde autoriteit hiervan onmiddellijk in kennis stelt. Als de onder toezicht staande contribuant in een andere lidstaat is gevestigd, informeert de bevoegde autoriteit van de beheerder onverwijld de bevoegde autoriteit van deze contribuant. De benchmarkbeheerder dient zo snel mogelijk en uiterlijk 14 dagen na de kennisgeving door de onder toezicht staande contribuant bij zijn bevoegde autoriteit een beoordeling in van de gevolgen voor het vermogen van de benchmark om de onderliggende markt of economische realiteit te meten.

4.   Na ontvangst van een beoordeling van de benchmarkbeheerder als bedoeld in de leden 2 en 3 van dit artikel en op basis van die beoordeling informeert de bevoegde autoriteit van de beheerder onmiddellijk ESMA en indien van toepassing het krachtens artikel 46 opgerichte college en voert zij haar eigen beoordeling uit van het vermogen van de benchmark om de onderliggende markt of economische realiteit te meten, met inachtneming van de procedure van de beheerder voor de stopzetting van de benchmark die is vastgesteld overeenkomstig artikel 28, lid 1.

5.   Vanaf de dag waarop de bevoegde autoriteit van de beheerder in kennis is gesteld van het voornemen van een contribuant om te stoppen met het aanleveren van inputgegevens en tot de in lid 4 bedoelde beoordeling is afgewerkt, heeft zij de bevoegdheid om van de contribuanten die de kennisgeving overeenkomstig lid 3 hebben verricht, te eisen dat zij inputgegevens blijven aanleveren, in elk geval gedurende een periode van maximaal vier weken, zonder onder toezicht staande entiteiten te verplichten handel te drijven of zich tot het drijven van handel te verplichten.

6.   Indien de bevoegde autoriteit, na de in lid 5 gespecificeerde periode en op basis van haar eigen beoordeling als bedoeld in lid 4, van mening is dat de representativiteit van een cruciale benchmark in gevaar is, heeft zij de bevoegdheid:

a)

onder toezicht staande entiteiten die geselecteerd zijn overeenkomstig lid 7 van dit artikel, met inbegrip van entiteiten die nog geen contribuant zijn aan de betreffende cruciale benchmark, te verplichten inputgegevens aan te leveren aan de beheerder in overeenstemming met de methodologie van de beheerder, de in artikel 15 bedoelde gedragscode en andere regels. Deze vereiste geldt voor een passende periode van maximaal twaalf maanden na de datum waarop het aanvankelijke besluit tot verplichte aanlevering uit hoofde van lid 5 is genomen of, voor die entiteiten die nog geen contribuant zijn, na de datum waarop het besluit tot verplichte aanlevering uit hoofde van dit punt is genomen;

b)

de periode van verplichte aanlevering te verlengen met een passende periode van maximaal twaalf maanden, na een evaluatie overeenkomstig lid 9 van de onder a) van dit lid opgelegde maatregelen;

c)

te bepalen in welke vorm en op welk moment er inputgegevens moeten worden aangeleverd, zonder onder toezicht staande entiteiten te verplichten om handel te drijven of zich te verbinden tot het drijven van handel;

d)

de beheerder te verplichten de methodologie, de in artikel 15 bedoelde gedragscode of andere regels van de cruciale benchmark te wijzigen.

De in de eerste alinea, onder a) en b), bedoelde maximumperiode van verplichte aanlevering duurt in totaal niet langer dan 24 maanden.

7.   Voor de toepassing van lid 6 worden onder toezicht staande entiteiten die verplicht zijn om inputgegevens aan te leveren, geselecteerd door de bevoegde autoriteit van de beheerder, in nauwe samenwerking met de bevoegde autoriteiten van de onder toezicht staande entiteiten, op basis van de omvang van de werkelijke en potentiële deelname van de onder toezicht staande entiteit aan de markt die de benchmark beoogt te meten.

8.   De bevoegde autoriteit van een onder toezicht staande contribuant die overeenkomstig lid 6, onder a), b) of c), verplicht werd om inputgegevens aan te leveren voor een benchmark, werkt met de bevoegde autoriteit van de beheerder samen voor de tenuitvoerlegging van deze maatregelen.

9.   Tegen het einde van de periode in lid 6, eerste alinea, onder a), evalueert de bevoegde autoriteit van de beheerder de maatregelen die overeenkomstig lid 6 zijn genomen. Zij trekt een maatregel in wanneer zij oordeelt dat:

a)

de contribuanten waarschijnlijk nog minstens één jaar inputgegevens zullen blijven aanleveren indien de maatregel zou worden ingetrokken, hetgeen moet worden aangetoond door ten minste:

i)

een schriftelijke verbintenis van de contribuanten aan de beheerder en de bevoegde autoriteit om nog ten minste één jaar inputgegevens te blijven aanleveren voor de cruciale benchmark indien de maatregel zou worden ingetrokken;

ii)

een schriftelijk verslag van de beheerder aan de bevoegde autoriteit waarin zijn oordeel wordt onderbouwd dat de levensvatbaarheid van de cruciale benchmark kan worden gewaarborgd zodra de aanleveringsverplichting is ingetrokken;

b)

het aanbieden van de benchmark kan blijven voortbestaan nadat de tot aanlevering verplichte contribuanten hun aanlevering van inputgegevens hebben stopgezet;

c)

een aanvaardbare vervangende benchmark beschikbaar is en gebruikers van de cruciale benchmark daarnaar kunnen overschakelen tegen minimale kosten, hetgeen wordt aangetoond door ten minste een schriftelijk verslag van de beheerder met specificatie van de middelen waarmee de overgang naar een vervangende benchmark plaatsvindt en van de mogelijkheden van en de kosten voor gebruikers om naar deze benchmark over te schakelen, of

d)

er geen andere geschikte contribuanten kunnen worden vastgesteld en de stopzetting van de aanlevering door de relevante onder toezicht staande entiteiten tot een dusdanige verzwakking van de benchmark zou leiden dat de benchmark moet worden stopgezet.

10.   Ingeval de aanbieding van een cruciale benchmark moet worden stopgezet, blijft iedere onder toezicht staande contribuant aan die benchmark inputgegevens aanleveren gedurende een door de bevoegde autoriteit vast te stellen termijn, maar niet langer dan de in lid 6, tweede alinea, vastgestelde maximumtermijn van 24 maanden.

11.   De beheerder stelt de betrokken bevoegde autoriteit in kennis van elke niet-naleving door contribuanten van de in lid 6 neergelegde vereisten, zodra dat redelijkerwijs mogelijk is.

12.   Wanneer een benchmark overeenkomstig de procedure van artikel 20, leden 2, 3, 4 en 5, cruciaal is, heeft de bevoegde autoriteit van de beheerder de bevoegdheid om overeenkomstig lid 5 en lid 6, onder a), b) en c), van dit artikel het aanleveren van inputgegevens op te leggen, uitsluitend aan onder toezicht staande contribuanten in haar lidstaat.

HOOFDSTUK 5

Significante benchmarks

Artikel 24

Significante benchmarks

1.   Een benchmark die aan geen van de in artikel 20, lid 1, neergelegde voorwaarden voldoet, is significant indien:

a)

hij direct of indirect wordt gebruikt binnen een combinatie van benchmarks als referentie voor financiële instrumenten of financiële overeenkomsten of voor de meting van de prestatie van beleggingsfondsen met een totale gemiddelde waarde van minstens 50 miljard EUR op basis van alle looptijden van de benchmark, indien van toepassing, over een periode van zes maanden, of

b)

er voor de benchmark weinig of geen passende marktgestuurde vervangers zijn en het significante negatieve gevolgen heeft voor de marktintegriteit, de financiële stabiliteit, de consumenten, de reële economie of de financiering van huishoudens of ondernemingen in een of meer lidstaten, indien de benchmark niet meer wordt aangeboden of wordt aangeboden op basis van inputgegevens die niet meer volledig representatief zijn voor de onderliggende markt of economische realiteit of op basis van onbetrouwbare inputgegevens.

2.   De Commissie wordt gemachtigd om overeenkomstig artikel 49 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde de voor de bepaling van de drempel in lid 1, onder a), van dit artikel gebruikte berekeningsmethode te evalueren in het licht van de ontwikkelingen van de markt, de prijs en de regelgeving, alsmede de geschiktheid van de classificering van benchmarks met een totale waarde van financiële instrumenten, financiële overeenkomsten of beleggingsfondsen voor de verwijzing ernaar die dicht bij de drempel ligt. Die evaluatie wordt minstens om de twee jaar vanaf 1 januari 2018 verricht.

3.   De beheerder stelt zijn bevoegde autoriteit onmiddellijk in kennis als zijn significante benchmark onder de in lid 1, onder a), genoemde drempel komt.

Artikel 25

Vrijstellingen van specifieke vereisten voor significante benchmarks

1.   De beheerder kan ervoor kiezen artikel 4, lid 2, artikel 4, lid 7, onder c), d) en e), artikel 11, lid 3, onder b), of artikel 15, lid 2, niet toe te passen op zijn significante benchmarks wanneer hij van mening is dat de toepassing van een of meer van die bepalingen disproportioneel zou zijn, gezien de aard of de impact van de benchmark of de omvang van de beheerder.

2.   Indien de beheerder ervoor kiest een of meer van de in lid 1 bedoelde bepalingen niet toe te passen, stelt hij onmiddellijk de bevoegde autoriteit in kennis en verstrekt hij deze alle relevante informatie ter bevestiging van de beoordeling van de beheerder dat de toepassing van een of meer van die voorschriften disproportioneel zou zijn, gezien de aard of de impact van de benchmarks of de omvang van de beheerder.

3.   Een bevoegde autoriteit kan besluiten dat de beheerder van een significante benchmark toch een of meer van de in artikel 4, lid 2, artikel 4, lid 7, onder c), d) en e), artikel 11, lid 3, onder b), en artikel 15, lid 2, neergelegde voorschriften moet toepassen wanneer zij dit, gelet op de aard of de impact van de benchmarks of de omvang van de beheerder, passend acht. Bij haar beoordeling houdt de bevoegde autoriteit, op basis van de door de beheerder verstrekte informatie, rekening met de volgende criteria:

a)

de vatbaarheid van de benchmark voor manipulatie;

b)

de aard van de inputgegevens;

c)

de mate waarin sprake is van belangenconflicten;

d)

de omvang van de discretionaire bevoegdheid van de beheerder;

e)

de impact van de benchmark op de markten;

f)

de aard, omvang en complexiteit van het aanbieden van de benchmark;

g)

het belang van de benchmark voor de financiële stabiliteit;

h)

de waarde van financiële instrumenten, financiële overeenkomsten of beleggingsfondsen die de benchmark als referentie gebruiken;

i)

de omvang, organisatievorm of structuur van de beheerder.

4.   Binnen dertig dagen na ontvangst van een kennisgeving van een beheerder overeenkomstig lid 2, stelt de bevoegde autoriteit die beheerder in kennis van haar besluit om overeenkomstig lid 3 een bijkomend vereiste toe te passen. Indien de kennisgeving aan de bevoegde autoriteit wordt gedaan in de loop van een vergunnings- of registratieprocedure, gelden de termijnen van artikel 34.

5.   Bij de uitoefening van haar toezichtbevoegdheden overeenkomstig artikel 41 controleert een bevoegde autoriteit geregeld of haar beoordeling overeenkomstig lid 3 van onderhavig artikel nog geldig is.

6.   Als een bevoegde autoriteit op redelijke gronden oordeelt dat de overeenkomstig lid 2 van onderhavig artikel aan haar verstrekte informatie onvolledig is of dat aanvullende informatie nodig is, gaat de in lid 4 van onderhavig artikel bedoelde termijn van dertig dagen pas in op de datum waarop deze aanvullende informatie door de beheerder is verstrekt, tenzij de termijnen van artikel 34 overeenkomstig lid 4 van onderhavig artikel van toepassing zijn.

7.   Als de beheerder van een significante benchmark een of meer van de voorschriften in artikel 4, lid 2, artikel 4, lid 7, onder c), d) en e), artikel 11, lid 3, onder b), en artikel 15, lid 2, niet naleeft, publiceert hij een nalevingsverklaring, die hij bijgewerkt houdt, waarin duidelijk wordt vermeld waarom het voor hem passend is die voorschriften niet na te leven.

8.   ESMA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen voor de ontwikkeling van een model voor de in lid 7 bedoelde nalevingsverklaring.

ESMA dient de in de eerste alinea bedoelde ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 1 april 2017 in bij de Commissie.

De Commissie is bevoegd de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

9.   ESMA stelt ontwerpen van technische reguleringsnormen op waarin de in lid 3 genoemde criteria verder worden gespecificeerd.

ESMA dient deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 1 april 2017 in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde regelgevende technische normen vast te stellen in overeenstemming met de in de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 bedoelde procedure.

HOOFDSTUK 6

Niet-significante benchmarks

Artikel 26

Niet-significante benchmarks

1.   De beheerder kan ervoor kiezen artikel 4, lid 2, artikel 4, lid 7, onder c), d) en e), artikel 4, lid 8, artikel 5, leden 2, 3 en 4, artikel 6, leden 1, 3 en 5, artikel 7, lid 2, artikel 11, lid 1, onder b), artikel 11, lid 2, onder b) en c), en artikel 11, lid 3, artikel 13, lid 2, artikel 14, lid 2, artikel 15, lid 2, en artikel 16, leden 2 en 3, niet toe te passen op zijn niet-significante benchmarks.

2.   De beheerder stelt zijn bevoegde autoriteit onmiddellijk in kennis wanneer de niet-significante benchmark van de beheerder de in artikel 24, lid 1, onder a), genoemde drempel overschrijdt. In dat geval voldoet hij binnen drie maanden aan de vereisten die gelden voor significante benchmarks.

3.   Wanneer de beheerder van een niet-significante benchmark ervoor kiest een of meer van de in lid 1 bedoelde bepalingen niet toe te passen, publiceert hij een nalevingsverklaring, die hij bijgewerkt houdt, waarin duidelijk wordt vermeld waarom het voor hem passend is die bepalingen niet na te leven De beheerder verstrekt de nalevingsverklaring aan zijn bevoegde autoriteit.

4.   De relevante bevoegde autoriteit evalueert de in lid 3 van dit artikel bedoelde nalevingsverklaring. De bevoegde autoriteit kan de beheerder ook om bijkomende informatie verzoeken met betrekking tot zijn niet-significante benchmarks overeenkomstig artikel 41 en kan wijzigingen eisen om naleving van deze verordening te garanderen.

5.   ESMA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen voor de ontwikkeling van een model voor de in lid 3 bedoelde nalevingsverklaring.

ESMA dient de in de eerste alinea bedoelde ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 1 april 2017 in bij de Commissie.

De Commissie is bevoegd de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

TITEL IV

TRANSPARANTIE EN CONSUMENTENBESCHERMING

Artikel 27

Benchmarkverklaring

1.   Binnen twee weken na opneming van een beheerder in het in artikel 36 genoemde register publiceert de beheerder op een wijze die een eerlijke en gemakkelijke toegang verzekert, een benchmarkverklaring voor elke benchmark of, indien van toepassing, voor elke benchmarkgroep die in de Unie mag worden gebruikt overeenkomstig artikel 29.

Indien die beheerder een nieuwe benchmark of benchmarkgroep begint aan te bieden die in de Unie mag worden gebruikt overeenkomstig artikel 29, publiceert de beheerder binnen twee weken op een wijze die een eerlijke en gemakkelijke toegang garandeert, een benchmarkverklaring voor elke nieuwe benchmark of, indien van toepassing, voor elke benchmarkgroep.

De beheerder evalueert en, indien nodig, actualiseert de benchmarkverklaring voor elke benchmark of benchmarkgroep als er wijzigingen zijn in de informatie die overeenkomstig dit artikel moet worden verstrekt en minstens om de twee jaar.

De benchmarkverklaring:

a)

definieert duidelijk en ondubbelzinnig de markt of economische realiteit die de benchmark meet, alsook de omstandigheden waaronder die meting onbetrouwbaar kan worden;

b)

bevat de technische specificaties waaruit duidelijk en ondubbelzinnig de berekeningselementen van de benchmark blijken waarbij sprake kan zijn van keuzevrijheid, de criteria die van toepassing zijn op de uitoefening van die keuzevrijheid en de positie van de personen die deze kunnen uitoefenen en hoe die keuzevrijheid na afloop kan worden geëvalueerd;

c)

vermeldt de mogelijkheid dat factoren, met inbegrip van externe factoren waarop de beheerder geen invloed heeft, het noodzakelijk kunnen maken wijzigingen aan te brengen in de benchmark of deze geheel stop te zetten, en

d)

informeert de gebruikers dat wijzigingen in de benchmark of de volledige stopzetting ervan gevolgen kunnen hebben voor financiële overeenkomsten en financiële instrumenten die naar de benchmark verwijzen of de meting van de prestatie van beleggingsfondsen.

2.   De benchmarkverklaring omvat ten minste:

a)

de definities voor alle sleuteltermen in verband met de benchmark;

b)

de achterliggende reden voor de keuze van de benchmarkmethodologie en procedures voor beoordeling en goedkeuring van de methodologie;

c)

de voor de vaststelling van de benchmark gebruikte criteria en procedures, met inbegrip van een beschrijving van de inputgegevens, de minimale voor vaststelling van een benchmark benodigde gegevens, de prioriteit die wordt gegeven aan de verschillende soorten inputgegevens, het gebruik van extrapolatiemodellen of -methoden en elke procedure voor het weer in balans brengen van de onderdelen van de index van de benchmark;

d)

de controles en voorschriften die van toepassing zijn op de uitoefening van beoordelings- of keuzevrijheid door de beheerder en contribuanten, ter verzekering van de consistentie in het gebruik van dergelijke beoordelings- of keuzevrijheid;

e)

de procedures die van toepassing zijn op de vaststelling van de benchmark in perioden van stress of perioden waarin de bronnen voor transactiegegevens mogelijk onvoldoende, onnauwkeurig of onbetrouwbaar zijn en de mogelijke beperkingen van de benchmark in die perioden;

f)

de procedures voor de afhandeling van fouten in inputgegevens of in de vaststelling van de benchmark, met inbegrip van wanneer het opnieuw vaststellen van de benchmark is vereist, en

g)

de vaststelling van potentiële beperkingen van de benchmark, met inbegrip van exploitatie ervan op illiquide of gefragmenteerde markten en de mogelijke concentratie van input.

3.   ESMA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen om de inhoud van een benchmarkverklaring en de gevallen waarin een aanpassing van deze verklaring nodig is, nader te specificeren.

ESMA maakt een onderscheid tussen de verschillende soorten benchmarks en sectoren zoals vastgesteld in deze verordening en houdt rekening met het evenredigheidsbeginsel.

ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 1 april 2017 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde regelgevende technische normen vast te stellen in overeenstemming met de in de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 bedoelde procedure.

Artikel 28

Wijzigingen en stopzetting van een benchmark

1.   De beheerder publiceert samen met de in artikel 27 genoemde benchmarkverklaring een procedure met betrekking tot door de beheerder te nemen maatregelen in geval van wijzigingen of stopzetting van een benchmark die in de Unie kan worden gebruikt overeenkomstig artikel 29, lid 1. De procedure kan, indien van toepassing, voor benchmarkgroepen worden opgesteld en wordt voortdurend geactualiseerd en gepubliceerd wanneer zich een inhoudelijke verandering voordoet.

2.   Onder toezicht staande entiteiten, anders dan een beheerder als bedoeld in lid 1, die een benchmark gebruiken, stellen solide schriftelijke plannen op en houden deze bij waarin de maatregelen zijn vermeld die zij nemen indien een benchmark inhoudelijk wordt gewijzigd of niet langer wordt aangeboden. Waar mogelijk en passend, worden in die plannen een of meer alternatieve benchmarks genoemd die als referentie kunnen worden gebruikt ter vervanging van benchmarks die niet meer worden aangeboden, waarbij wordt aangegeven waarom die benchmarks geschikte alternatieven zouden zijn. De onder toezicht staande entiteiten verstrekken de relevante bevoegde autoriteit op verzoek die plannen en alle actualiseringen en geven deze weer in de contractuele verhouding met klanten.

TITEL V

GEBRUIK VAN BENCHMARKS IN DE UNIE

Artikel 29

Gebruik van een benchmark

1.   Een onder toezicht staande entiteit mag in de Unie een benchmark of combinatie van benchmarks gebruiken wanneer de benchmark wordt verstrekt door een in de Unie gevestigde beheerder en is opgenomen in het in artikel 36 bedoelde register of een benchmark die is opgenomen in het in artikel 36 bedoelde register.

2.   Indien een prospectus dat moet worden gepubliceerd uit hoofde van Richtlijn 2003/71/EG of Richtlijn 2009/65/EG betrekking heeft op effecten of andere beleggingsproducten die verwijzen naar een benchmark, draagt de uitgevende instelling, de aanbieder of de aanvrager van toelating tot de handel op een gereglementeerde markt ervoor zorg dat het prospectus ook heldere en duidelijk aangegeven informatie bevat waarin wordt vermeld of de benchmark wordt aangeboden door een beheerder die is opgenomen in het in artikel 36 van deze verordening bedoelde register.

Artikel 30

Gelijkwaardigheid

1.   Om een door een in een derde land gevestigde beheerder aangeboden benchmark of combinatie van benchmarks te gebruiken in de Unie overeenkomstig artikel 29, lid 1, moeten de benchmark en de beheerder worden opgenomen in het in artikel 36 bedoelde register. Om te worden opgenomen in het register moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:

a)

een gelijkwaardigheidsbesluit is vastgesteld door de Commissie in overeenstemming met lid 2 of lid 3 van dit artikel;

b)

de beheerder beschikt over een vergunning of is geregistreerd in en is onderworpen aan toezicht in het betrokken derde land;

c)

ESMA is door de beheerder in kennis gesteld van zijn instemming dat zijn huidige of geplande benchmarks kunnen worden gebruikt door onder toezicht staande entiteiten in de Unie, van de lijst van benchmarks waarvoor toestemming is verleend die in de Unie kunnen worden gebruikt, en van de bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor het toezicht daarop in het derde land, en

d)

de in lid 4 van dit artikel bedoelde samenwerkingsregelingen zijn operationeel.

2.   De Commissie kan een uitvoeringsbesluit vaststellen dat bepaalt dat het rechtskader en de toezichtpraktijk van een derde land waarborgen dat:

a)

beheerders die over een vergunning beschikken of geregistreerd zijn in dat derde land, voldoen aan bindende vereisten die gelijkwaardig zijn aan de vereisten van deze verordening, in het bijzonder rekening houdend met de vraag of het rechtskader en de toezichtpraktijk van een derde land de naleving waarborgen van de IOSCO-beginselen voor financiële benchmarks of, indien van toepassing, van de IOSCO-beginselen voor PRA's, en

b)

de bindende vereisten voortdurend onderworpen zijn aan effectief toezicht en effectieve handhaving in dat derde land.

Dat uitvoeringsbesluit wordt vastgesteld overeenkomstig de in artikel 50, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

3.   Als alternatief kan de Commissie een uitvoeringsbesluit nemen dat bepaalt dat:

a)

bindende vereisten in een derde land met betrekking tot specifieke beheerders of specifieke benchmarks of benchmarkgroepen gelijkwaardig zijn aan de vereisten van deze verordening, in het bijzonder rekening houdend met de vraag of het rechtskader en de toezichtpraktijk van een derde land de naleving waarborgen van de IOSCO-beginselen voor financiële benchmarks of, indien van toepassing, van de IOSCO-beginselen voor PRA's, en

b)

deze specifieke beheerders of specifieke benchmarks of benchmarkgroepen voortdurend zijn onderworpen aan effectief toezicht en effectieve handhaving in dat derde land.

Dat uitvoeringsbesluit wordt vastgesteld overeenkomstig de in artikel 50, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

4.   ESMA sluit samenwerkingsregelingen met de bevoegde autoriteiten van derde landen waarvan het rechtskader en de toezichtpraktijk in overeenstemming met lid 2 of lid 3 als gelijkwaardig zijn erkend. In die regeling wordt minstens het volgende gespecificeerd:

a)

het mechanisme voor de uitwisseling van informatie tussen ESMA en de bevoegde autoriteiten van de betrokken derde landen, inclusief toegang tot alle door ESMA gevraagde relevante informatie met betrekking tot de beheerder waaraan in dat derde land een vergunning is verleend;

b)

het mechanisme voor directe kennisgeving aan ESMA wanneer een bevoegde autoriteit van een derde land van mening is dat de beheerder waaraan in dat derde land een vergunning is verleend en waarop zij toezicht uitoefent, de voorwaarden schendt van zijn vergunning of andere nationale wetgeving in het derde land;

c)

de procedures betreffende de coördinatie van toezichthoudende activiteiten, met inbegrip van inspecties ter plaatse.

5.   ESMA stelt een ontwerp van regelgevende technische normen op om de minimale inhoud te bepalen van de in lid 4 bedoelde samenwerkingsregelingen om ervoor te zorgen dat de bevoegde autoriteiten en ESMA in staat zijn om al hun toezichthoudende bevoegdheden overeenkomstig deze verordening uit te oefenen.

Esma legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 1 april 2017 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde regelgevende technische normen vast te stellen in overeenstemming met de in de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 bedoelde procedure.

Artikel 31

Intrekking van de registratie van een beheerder die is gevestigd in een derde land

1.   ESMA trekt de registratie van een in een derde land gevestigde beheerder in door die beheerder uit het in artikel 36 bedoelde register te schrappen indien zij gegronde redenen heeft, op basis van gedocumenteerd bewijsmateriaal, dat de beheerder:

a)

handelt op een wijze die duidelijk afbreuk doet aan de belangen van de gebruikers van zijn benchmarks of de ordelijke werking van markten, of

b)

de nationale wetgeving of andere op hem toepasselijke bepalingen in het derde land ernstig heeft overtreden en op basis waarvan de Commissie het in artikel 30, lid 2 of lid 3, bedoelde uitvoeringsbesluit heeft vastgesteld.

2.   ESMA neemt een in lid 1 bedoeld besluit uitsluitend indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

ESMA heeft de zaak doorverwezen naar de bevoegde autoriteit van het derde land en die bevoegde autoriteit heeft niet de benodigde passende maatregelen genomen om beleggers te beschermen en de ordelijk werking van de markten in de Unie te waarborgen of heeft niet aangetoond dat de betrokken beheerder voldoet aan de op hem toepasselijke vereisten van het derde land;

b)

ESMA heeft de bevoegde autoriteit van het derde land minstens dertig dagen voor de intrekking op de hoogte gesteld van zijn voornemen om de registratie van de beheerder in te trekken.

3.   ESMA informeert de andere bevoegde autoriteiten onverwijld van de in overeenstemming met lid 1 aangenomen maatregel en maakt het besluit op zijn website bekend.

Artikel 32

Erkenning van een in een derde land gevestigde beheerder

1.   Tot het moment dat een gelijkwaardigheidsbesluit overeenkomstig artikel 30, lid 2 of lid 3, is genomen, kan een benchmark die wordt aangeboden door een beheerder die in een derde land is gevestigd, worden gebruikt door onder toezicht staande entiteiten in de Unie, op voorwaarde dat de beheerder voorafgaande erkenning door de bevoegde autoriteit van zijn referentielidstaat overeenkomstig dit artikel heeft gekregen.

2.   Een beheerder in een derde land die voornemens is voorafgaande erkenning te verkrijgen in de zin van lid 1 van dit artikel, moet voldoen aan de in deze verordening gestelde vereisten, met uitzondering van artikel 11, lid 4, en de artikelen 16, 20, 21 en 23. De beheerder kan aan die voorwaarde voldoen door, naargelang het geval, de IOSCO-beginselen voor financiële benchmarks of de IOSCO-beginselen voor PRA's toe te passen, op voorwaarde dat die toepassing gelijkwaardig is met de naleving van de in deze verordening gestelde vereisten, met uitzondering van artikel 11, lid 4, en de artikelen 16, 20, 21 en 23.

Om te bepalen of is voldaan aan de in de eerste alinea genoemde voorwaarde en om de overeenstemming met, naargelang het geval, de IOSCO-beginselen voor financiële benchmarks of de IOSCO-beginselen voor PRA's te beoordelen, kan de bevoegde autoriteit van de referentielidstaat zich verlaten op een beoordeling door een onafhankelijke externe controleur of, wanneer de beheerder in een derde land is onderworpen aan toezicht, op de certificering die is verstrekt door de bevoegde autoriteit van het derde land waarin de beheerder is gevestigd.

Indien en voor zover de beheerder kan aantonen dat een door hem aangeboden benchmark een benchmark op basis van gereguleerde gegevens of een grondstoffenbenchmark is die niet is gebaseerd op indieningen van contribuanten die voor het merendeel onder toezicht staande entiteiten zijn, moet hij niet voldoen aan de eisen die van toepassing zijn op de aanbieding van benchmarks op basis van gereguleerde gegevens of grondstoffenbenchmarks als bedoeld in respectievelijk artikel 17 en artikel 19, lid 1.

3.   Een beheerder die in een derde land is gevestigd en voornemens is voorafgaande erkenning te verkrijgen in de zin van lid 1, heeft een wettelijke vertegenwoordiger die in zijn referentielidstaat is gevestigd. De wettelijke vertegenwoordiger is een in de Unie gevestigde natuurlijke persoon of rechtspersoon die uitdrukkelijk is aangewezen door de beheerder in een derde land, en die namens de beheerder optreedt tegenover de autoriteiten en alle andere personen in de Unie met betrekking tot de verplichtingen van de beheerder uit hoofde van deze verordening. De wettelijke vertegenwoordiger vervult samen met de beheerder de toezichtfunctie met betrekking tot het aanbieden van benchmarks van de beheerder uit hoofde van deze verordening, en is in dat verband verantwoording verschuldigd aan de bevoegde autoriteit van de referentielidstaat.

4.   De referentielidstaat van een beheerder in een derde land wordt als volgt vastgesteld:

a)

wanneer een beheerder deel uitmaakt van een groep die één onder toezicht staande entiteit bevat die is gevestigd in de Unie, is de referentielidstaat de lidstaat waar die onder toezicht staande entiteit is gevestigd. Deze onder toezicht staande entiteit wordt aangewezen als de wettelijke vertegenwoordiger in de zin van lid 3;

b)

indien punt a) niet van toepassing is, wanneer een beheerder deel uitmaakt van een groep die meer dan één onder toezicht staande entiteit bevat die is gevestigd in de Unie, is de referentielidstaat de lidstaat waar het grootste aantal onder toezicht staande entiteiten is gevestigd of, wanneer er evenveel onder toezicht staande entiteiten zijn, is de referentielidstaat de lidstaat waar de waarde van de financiële instrumenten, financiële overeenkomsten of beleggingsfondsen die de benchmark als referentie gebruiken, het hoogst is. Eén van de onder toezicht staande entiteiten die zijn gevestigd in de referentielidstaat die overeenkomstig dit punt is vastgesteld, wordt aangewezen als de wettelijke vertegenwoordiger in de zin van lid 3;

c)

indien noch punt a) noch punt b) van dit lid van toepassing is, wanneer een of meer door de beheerder aangeboden benchmarks als referentie worden gebruikt voor financiële instrumenten die zijn toegelaten tot de handel op een handelsplatform als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 24, van Richtlijn 2014/65/EU in een of meer lidstaten, is de referentielidstaat de lidstaat waar het financiële instrument dat een van deze benchmarks als referentie gebruikt, voor het eerst werd toegelaten tot de handel of op een handelsplatform werd verhandeld en nog steeds wordt verhandeld. Indien de betrokken financiële instrumenten gelijktijdig voor het eerst in verschillende lidstaten tot de handel werden toegelaten of op handelsplatformen werden verhandeld, en nog steeds worden verhandeld, is de referentielidstaat de lidstaat waar de waarde van de financiële instrumenten, financiële overeenkomsten of beleggingsfondsen die de benchmark als referentie gebruiken het hoogst is;

d)

indien punten a), b) en c) niet van toepassing zijn, wanneer een of meer door de beheerder aangeboden benchmarks worden gebruikt door onder toezicht staande entiteiten in meer dan één lidstaat, is de referentielidstaat de lidstaat waar het grootste aantal van deze onder toezicht staande entiteiten is gevestigd of, wanneer er evenveel onder toezicht staande entiteiten zijn, is de referentielidstaat de lidstaat waar de waarde van de financiële instrumenten, financiële overeenkomsten of beleggingsfondsen die de benchmark als referentie gebruiken het hoogst is;

e)

indien punten a), b), c) en d) niet van toepassing zijn en indien de beheerder met een onder toezicht staande entiteit een overeenkomst sluit om toestemming te verlenen voor het gebruik van een door hem aangeboden benchmark, is de referentielidstaat de lidstaat waar die onder toezicht staande entiteit is gevestigd.

5.   Een beheerder die in een derde land is gevestigd en voornemens is voorafgaande erkenning te verkrijgen in de zin van lid 1, dient de aanvraag voor erkenning in bij de bevoegde autoriteit van zijn referentielidstaat. De aanvragende beheerder verstrekt alle inlichtingen die de bevoegde autoriteit nodig heeft om zich ervan te vergewissen dat hij op het moment van erkenning alle nodige regelingen heeft getroffen om te voldoen aan de in lid 2 genoemde vereisten en verstrekt een overzicht van zijn feitelijke of geplande benchmarks die kunnen worden gebruikt in de Unie, en geeft, indien van toepassing, de naam aan van de bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor toezicht hierop in het derde land.

Binnen negentig werkdagen na ontvangst van de in de eerste alinea van dit lid bedoelde aanvraag controleert de bevoegde autoriteit of aan de in de leden 2, 3 en 4 gestelde voorwaarden is voldaan.

Indien de bevoegde autoriteit van mening is dat niet is voldaan aan de in de leden 2, 3 en 4 gestelde voorwaarden, wijst zij de erkenningsaanvraag af, met opgave van de redenen voor die afwijzing. Bovendien wordt geen erkenning verleend tenzij aan de volgende bijkomende voorwaarden is voldaan:

a)

wanneer de in een derde land gevestigde beheerder aan toezicht is onderworpen, bestaat er een passende samenwerkingsregeling tussen de bevoegde autoriteit van de referentielidstaat en de bevoegde autoriteit van het derde land waar de beheerder is gevestigd, in overeenstemming met de technische reguleringsnormen die overeenkomstig artikel 30, lid 5, worden vastgesteld, om een efficiënte informatie-uitwisseling te waarborgen zodat de bevoegde autoriteit haar taken overeenkomstig deze verordening kan uitoefenen;

b)

de daadwerkelijke uitoefening door de bevoegde autoriteit van haar toezichtfuncties uit hoofde van deze verordening wordt niet verhinderd door de wetten, regelingen of administratieve bepalingen van het derde land waar de beheerder is gevestigd, noch, indien van toepassing, door beperkingen van de toezicht- en onderzoeksbevoegdheden van de toezichtautoriteit van dat derde land.

6.   Indien de bevoegde autoriteit van de referentielidstaat van mening is dat een in een derde land gevestigde beheerder een benchmark aanbiedt die voldoet aan de voorwaarden voor niet-significante benchmarks, zoals bepaald in de artikelen 24 respectievelijk 26, moet zij ESMA daarvan onverwijld in kennis stellen. Zij staaft die beoordeling met de informatie die de beheerder bij de betrokken erkenningsaanvraag heeft verstrekt.

Binnen één maand na ontvangst van de in de eerste alinea bedoelde kennisgeving brengt ESMA aan de bevoegde autoriteit advies uit over de soort benchmark en de eisen die gelden voor de aanbieding ervan, zoals bepaald in de artikelen 24, 25 en 26. Het advies kan met name betrekking hebben op de vraag of ESMA van mening is dat aan de voorwaarden voor die soort is voldaan op basis van de informatie die de beheerder bij de erkenningsaanvraag heeft verstrekt.

De in lid 5 bedoelde termijn wordt geschorst vanaf de datum waarop ESMA de kennisgeving heeft ontvangen, totdat ESMA het advies overeenkomstig dit lid verstrekt.

Indien de bevoegde autoriteit van de referentielidstaat voorstelt een erkenning te verlenen die ingaat tegen het in de tweede alinea genoemde advies van ESMA, stelt zij ESMA daarvan met opgave van haar redenen in kennis. Het feit dat de bevoegde autoriteit dit advies naast zich neerlegt of voornemens is het naast zich neer te leggen, wordt door ESMA bekendgemaakt. ESMA kan eveneens per geval besluiten de redenen bekend te maken die de bevoegde autoriteit aanvoert om het advies naast zich neer te leggen. De betrokken bevoegde autoriteit wordt vooraf van deze bekendmaking op de hoogte gebracht.

7.   De bevoegde autoriteit van de referentielidstaat stelt ESMA binnen vijf werkdagen in kennis van een besluit tot erkenning van een in een derde land gevestigde beheerder, samen met de lijst van de benchmarks die door de beheerder worden aangeboden en in de Unie kunnen worden gebruikt alsook, in voorkomend geval, de naam van de bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor toezicht hierop in het derde land.

8.   De bevoegde autoriteit van de referentielidstaat schort de overeenkomstig lid 5 verleende erkenning op of trekt deze in voorkomend geval in indien zij gegronde redenen heeft om op basis van gedocumenteerd bewijsmateriaal aan te nemen dat de beheerder handelt op een wijze die duidelijk afbreuk doet aan de belangen van gebruikers van zijn benchmarks of aan de ordelijke werking van markten, dat de beheerder een ernstige inbreuk heeft gepleegd op de desbetreffende voorschriften van deze verordening, of dat de beheerder valse verklaringen heeft afgelegd of andere onregelmatige middelen heeft gebruikt om de erkenning te verkrijgen.

9.   ESMA kan ontwerpen van technische reguleringsnormen ontwikkelen om de vorm en de inhoud van de in lid 5 bedoelde aanvraag en, met name, de presentatie van de in lid 6 vereiste informatie vast te stellen.

Indien dergelijke ontwerpen van technische reguleringsnormen worden ontwikkeld, legt ESMA die voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen in overeenstemming met de in de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 bedoelde procedure.

Artikel 33

Bekrachtiging van benchmarks die in een derde land worden aangeboden

1.   Een in de Unie gevestigde beheerder die over een vergunning beschikt of is geregistreerd overeenkomstig artikel 34 of elke andere onder toezicht staande entiteit die in de Unie is gevestigd met een duidelijke en welomschreven rol binnen het controle- of verantwoordingskader van een in een derde land gevestigde beheerder, die in staat is daadwerkelijk toezicht uit te oefenen op het aanbieden van de benchmark, kan aan de relevante bevoegde autoriteit vragen om een in een derde land aangeboden benchmark of benchmarkgroep voor gebruik in de Unie te bekrachtigen, op voorwaarde dat aan al de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de bekrachtigende beheerder of een andere onder toezicht staande entiteit heeft nagegaan of, en kan op elk moment aan zijn bevoegde autoriteit aantonen dat de aangeboden benchmark of benchmarkgroep die moet worden bekrachtigd, op verplichte of vrijwillige basis voldoet aan vereisten die minstens even streng zijn als de in deze verordening gestelde vereisten;

b)

de bekrachtigende beheerder of andere onder toezicht staande entiteit beschikt over de nodige deskundigheid om het aanbieden van benchmarks in een derde land doeltreffend te controleren en de daaraan verbonden risico's te beheren;

c)

er is sprake van een objectieve reden om de benchmark of benchmarkgroep in een derde land aan te bieden en om genoemde benchmark of benchmarkgroep voor gebruik in de Unie te bekrachtigen.

Voor de toepassing van punt a) kan de bevoegde autoriteit bij de beoordeling of de aanbieding van de benchmark of de benchmarkgroep die moet worden bekrachtigd, voldoet aan vereisten die minstens even streng zijn als de vereisten in deze verordening, rekening houden met de vraag of de naleving van de aanbieding van de benchmark of benchmarkgroep van, naargelang het geval, de IOSCO-beginselen voor financiële benchmarks of de IOSCO-beginselen voor PRA's, gelijkwaardig is aan de naleving van de vereisten in deze verordening.

2.   De beheerder of andere onder toezicht staande entiteit die een bekrachtigingsaanvraag indient als bedoeld in lid 1, verstrekt alle informatie die voor de bevoegde autoriteit noodzakelijk is om vast te stellen dat, op het moment van de aanvraag, aan alle in dat lid 1 vermelde voorwaarden is voldaan.

3.   Binnen negentig werkdagen na ontvangst van de in de lid 1 bedoelde bekrachtigingsaanvraag beoordeelt de relevante bevoegde autoriteit de aanvraag en neemt zij een besluit om de bekrachtiging goed te keuren dan wel te weigeren. ESMA wordt door de bevoegde autoriteit in kennis gesteld van een bekrachtigde benchmark of benchmarkgroep.

4.   Een bekrachtigde benchmark of benchmarkgroep wordt beschouwd als een benchmark of benchmarkgroep die door de bekrachtigende beheerder of andere onder toezicht staande entiteit wordt aangeboden. De bekrachtigende beheerder of andere onder toezicht staande entiteit gebruikt deze bekrachtiging niet met de bedoeling de vereisten van deze verordening te ontwijken.

5.   De beheerder of andere onder toezicht staande entiteit die een benchmark of benchmarkgroep die in een derde land wordt aangeboden, heeft bekrachtigd, blijft volledig verantwoordelijk voor deze benchmark of benchmarkgroep alsook voor de naleving van de verplichtingen uit hoofde van deze verordening.

6.   Wanneer de bevoegde autoriteit van de bekrachtigende beheerder of andere onder toezicht staande entiteit gegronde redenen heeft om aan te nemen dat niet meer wordt voldaan aan de in lid 1 van dit artikel vastgestelde voorwaarden, heeft zij de bevoegdheid om van de bekrachtigende beheerder of andere onder toezicht staande entiteit te eisen dat de bekrachtiging wordt ingetrokken en brengt zij ESMA hiervan op de hoogte. Artikel 28 is van toepassing wanneer de bekrachtiging wordt stopgezet.

7.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 49 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot maatregelen ter bepaling van de voorwaarden waaronder de relevante bevoegde autoriteiten kunnen beoordelen of sprake is van een objectieve reden om een benchmark of benchmarkgroep in een derde land aan te bieden en om deze te bekrachtigen voor gebruik in de Unie. De Commissie houdt onder meer rekening met de specifieke kenmerken van de onderliggende markt of economische realiteit die de benchmark beoogt te meten, de noodzaak dat benchmarks dicht bij een dergelijke markt of economische realiteit worden aangeboden, de noodzaak dat benchmarks dicht bij contribuanten worden aangeboden, de materiële beschikbaarheid van inputgegevens als gevolg van verschillende tijdzones en specifieke vaardigheden die vereist zijn bij het aanbieden van benchmarks.

TITEL VI

VERGUNNINGVERLENING AAN, REGISTRATIE VAN EN TOEZICHT OP BEHEERDERS

HOOFDSTUK 1

Vergunningverlening en registratie

Artikel 34

Vergunningverlening aan en registratie van een beheerder

1.   Een in de Unie gevestigde natuurlijke persoon of rechtspersoon die voornemens is als beheerder op te treden, dient bij de krachtens artikel 40 aangewezen bevoegde autoriteit van de lidstaat waar die persoon is gevestigd, een aanvraag in om het volgende te verkrijgen:

a)

een vergunning, indien hij indices aanbiedt of voornemens is aan te bieden die worden gebruikt of bestemd zijn om te worden gebruikt als benchmarks in de zin van deze verordening;

b)

een registratie, indien hij een onder toezicht staande entiteit is, anders dan een beheerder, die indices aanbiedt of voornemens is aan te bieden die worden gebruikt of bestemd zijn om te worden gebruikt als benchmarks in de zin van deze verordening, op voorwaarde dat de onder toezicht staande entiteit op basis van de sectorale discipline niet wordt verhinderd om een benchmark aan te bieden en dat geen van de aangeboden indices als een cruciale benchmark wordt aangemerkt, of

c)

een registratie, indien hij enkel indices aanbiedt of voornemens is aan te bieden die worden aangemerkt als niet-significante benchmarks.

2.   Een vergunninghoudende of geregistreerde beheerder voldoet te allen tijde aan de in deze verordening gestelde voorwaarden en informeert de bevoegde autoriteit over materiële wijzigingen daarvan.

3.   De in lid 1 bedoelde aanvraag wordt ingediend binnen dertig werkdagen na een overeenkomst van een onder toezicht staande entiteit om een door de aanvrager aangeboden index te gebruiken als referentie voor een financieel instrument of een financiële overeenkomst of om de prestatie van een beleggingsfonds te meten.

4.   De aanvrager verstrekt alle informatie die voor de bevoegde autoriteit noodzakelijk is om vast te stellen dat de aanvrager op het moment van de vergunning of registratie alle regelingen heeft getroffen die noodzakelijk zijn om aan de in deze verordening gestelde vereisten te voldoen.

5.   Binnen 15 werkdagen na ontvangst van de aanvraag beoordeelt de relevante bevoegde autoriteit of de aanvraag volledig is en informeert zij dienovereenkomstig de aanvrager. Indien de aanvraag onvolledig is, dient de aanvrager de aanvullende informatie in waar de relevante bevoegde autoriteit om vraagt. De in dit lid bedoelde termijn is van toepassing vanaf de datum waarop de aanvrager deze aanvullende informatie heeft verstrekt.

6.   De relevante bevoegde autoriteit:

a)

onderzoekt de vergunningsaanvraag en neemt, binnen vier maanden na ontvangst van de volledige aanvraag, een besluit om de vergunning aan de aanvrager te verlenen of te weigeren;

b)

onderzoekt de registratieaanvraag en neemt, binnen 45 werkdagen na ontvangst van de volledige aanvraag, een besluit om de registratie aan de aanvrager te verlenen of te weigeren.

Binnen vijf werkdagen na de vaststelling van een besluit als bedoeld in de eerste alinea, informeert de bevoegde autoriteit de aanvrager. Indien de bevoegde autoriteit de vergunning of registratie weigert aan de aanvrager, vermeldt ze in het besluit de redenen hiervoor.

7.   De bevoegde autoriteit informeert ESMA over elk besluit om aan een aanvrager een vergunning of registratie te verlenen binnen vijf werkdagen na de datum van de vaststelling van dat besluit.

8.   ESMA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen ter nadere specificatie van de informatie die moet worden verstrekt in de vergunningsaanvraag en in de registratieaanvraag, rekening houdend met het feit dat vergunningverlening en registratie afzonderlijke processen zijn waarbij een vergunning een uitvoerigere beoordeling van de aanvraag van de beheerder vergt, met het evenredigheidsbeginsel, met de aard van de onder toezicht staande entiteiten die een registratieaanvraag indienen krachtens lid 1, onder b), en met de kosten voor de aanvragers en de bevoegde autoriteiten.

ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 1 april 2017 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen in overeenstemming met de in de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 bedoelde procedure.

Artikel 35

Intrekking of schorsing van de vergunning of registratie

1.   De bevoegde autoriteit kan de vergunning of de registratie van een beheerder intrekken of schorsen wanneer de beheerder:

a)

expliciet afstand doet van de vergunning of registratie of in de voorgaande twaalf maanden geen benchmarks heeft aangeboden;

b)

de vergunning of registratie heeft verkregen of een benchmark heeft bekrachtigd door het afleggen van valse verklaringen of door andere onrechtmatige middelen;

c)

niet meer voldoet aan de voorwaarden waaronder hij de vergunning of registratie heeft verkregen, of

d)

ernstig of herhaaldelijk de bepalingen van deze verordening heeft geschonden.

2.   De bevoegde autoriteit informeert ESMA over haar besluit binnen vijf werkdagen na de vaststelling van dat besluit.

ESMA actualiseert onverwijld het in artikel 36 bedoelde register.

3.   Na de vaststelling van een besluit om de vergunning of registratie van een beheerder te schorsen, en indien stopzetting van de benchmark zou leiden tot een geval van overmacht of de voorwaarden van een financiële overeenkomst of een financieel instrument dan wel de regels van een beleggingsfonds, waarin die benchmark als referentie wordt gebruikt, zou bemoeilijken of anderszins schenden, in de zin van de gedelegeerde handeling als vastgesteld overeenkomstig artikel 51, lid 6, kan de relevante bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de beheerder is gevestigd de aanbieding van de betrokken benchmark toestaan zolang het schorsingsbesluit niet is ingetrokken. Gedurende die periode wordt het gebruik van die benchmark door onder toezicht staande entiteiten uitsluitend toegestaan voor financiële overeenkomsten, financiële instrumenten en beleggingsfondsen die al naar deze benchmark verwijzen.

4.   Na de vaststelling van een besluit om de vergunning of registratie van een beheerder in te trekken, is artikel 28, lid 2, van toepassing.

Artikel 36

Register van beheerders en benchmarks

1.   ESMA legt een openbaar register aan en houdt dit bij, waarin de volgende gegevens zijn opgenomen:

a)

de identiteit van de beheerders met een vergunning of registratie krachtens artikel 34, en de bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het toezicht daarop;

b)

de identiteit van beheerders die voldoen aan de in artikel 30, lid 1, neergelegde voorwaarden, de lijst van benchmarks als bedoeld in artikel 30, lid 1, onder c), en de bevoegde autoriteiten van het derde land die verantwoordelijk zijn voor het toezicht daarop;

c)

de identiteit van de beheerders die zijn erkend overeenkomstig artikel 32, de lijst van benchmarks als bedoeld in artikel 32, lid 7, en, in voorkomend geval, de bevoegde autoriteiten van het derde land die verantwoordelijk zijn voor het toezicht daarop;

d)

de overeenkomstig de procedure in artikel 33 bekrachtigde benchmarks, de identiteit van de beheerders ervan en de identiteit van de bekrachtigende beheerders of bekrachtigende onder toezicht staande entiteiten.

2.   Het in lid 1 bedoelde register is openbaar toegankelijk op de website van ESMA en wordt zo nodig onmiddellijk geactualiseerd.

HOOFDSTUK 2

Samenwerking op het gebied van toezicht

Artikel 37

Delegatie van taken tussen bevoegde autoriteiten

1.   Op grond van artikel 28 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 kan een bevoegde autoriteit haar taken uit hoofde van deze verordening delegeren aan de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat, op voorwaarde dat deze hiertoe vooraf haar toestemming verleent.

De bevoegde autoriteiten stellen ESMA in kennis van elke voorgestelde delegatie zestig dagen voorafgaand aan de inwerkingtreding van die delegatie.

2.   Een bevoegde autoriteit mag sommige van haar taken uit hoofde van deze verordening delegeren aan ESMA, onder voorbehoud van toestemming van ESMA.

3.   ESMA stelt de lidstaten binnen zeven dagen in kennis over een voorgestelde delegatie. ESMA maakt de details van een overeengekomen delegatie bekend binnen vijf werkdagen na de kennisgeving ervan.

Artikel 38

Bekendmaking van informatie van een andere lidstaat

Een bevoegde autoriteit mag van een andere bevoegde autoriteit ontvangen informatie uitsluitend bekendmaken indien:

a)

zij de schriftelijke toestemming heeft verkregen van die bevoegde autoriteit en de informatie alleen wordt bekendgemaakt voor de doeleinden waarvoor die bevoegde autoriteit haar toestemming heeft verleend, of

b)

die bekendmaking noodzakelijk is voor gerechtelijke procedures.

Artikel 39

Samenwerking inzake inspecties en onderzoeken ter plaatse

1.   Een bevoegde autoriteit kan om bijstand van een andere bevoegde autoriteit verzoeken met betrekking tot inspecties of onderzoeken ter plaatse. De bevoegde autoriteit tot wie het verzoek is gericht, werkt zo veel mogelijk en op passende wijze samen.

2.   Een bevoegde autoriteit die een in lid 1 bedoeld verzoek doet, brengt ESMA hiervan op de hoogte. In geval van een onderzoek of inspectie met grensoverschrijdende gevolgen kunnen de bevoegde autoriteiten ESMA verzoeken de inspectie of het onderzoek ter plaatse te coördineren.

3.   Indien een bevoegde autoriteit een verzoek ontvangt van een andere bevoegde autoriteit voor de uitvoering van een inspectie of een onderzoek ter plaatse, kan de autoriteit:

a)

de inspectie of het onderzoek ter plaatse zelf uitvoeren;

b)

de bevoegde autoriteit die het verzoek heeft ingediend, toestaan deel te nemen aan de inspectie of het onderzoek ter plaatse;

c)

controleurs of deskundigen aanwijzen om de inspectie of het onderzoek ter plaatse te ondersteunen of uit te voeren.

HOOFDSTUK 3

Rol van de bevoegde autoriteiten

Artikel 40

Bevoegde autoriteiten

1.   Voor beheerders en onder toezicht staande entiteiten benoemt elke lidstaat de relevante bevoegde autoriteit voor het uitvoeren van de taken uit hoofde van deze verordening en brengt hij de Commissie en ESMA daarvan op de hoogte.

2.   Indien een lidstaat meer dan één bevoegde autoriteit aanwijst, bepaalt hij duidelijk hun respectieve taken en wijst hij één autoriteit aan als verantwoordelijke autoriteit voor de coördinatie van de samenwerking en de uitwisseling van informatie met de Commissie, ESMA en de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten.

3.   ESMA publiceert op haar website een lijst van de overeenkomstig de leden 1 en 2 aangewezen bevoegde autoriteiten.

Artikel 41

Bevoegdheden van bevoegde autoriteiten

1.   Ter vervulling van hun taken uit hoofde van deze verordening dienen bevoegde autoriteiten, overeenkomstig het nationale recht, ten minste over de volgende toezichts- en onderzoeksbevoegdheden te beschikken:

a)

toegang tot documenten en andere gegevens in welke vorm dan ook en het recht een kopie daarvan te ontvangen of te nemen;

b)

verzoeken om of vorderen van inlichtingen van eenieder die betrokken is bij de aanbieding van, en de aanlevering van gegevens voor een benchmark, met inbegrip van een dienstverlener waaraan taken of diensten of activiteiten voor het aanbieden van benchmarks zijn uitbesteed overeenkomstig artikel 10, evenals hun leidinggevenden en, indien nodig, het oproepen en verhoren van die personen teneinde inlichtingen te verkrijgen;

c)

in verband met grondstoffenbenchmarks, inlichtingen vorderen van contribuanten over betreffende spotmarkten, indien van toepassing overeenkomstig genormaliseerde indelingen en verslagen van transacties, en directe toegang tot systemen van handelaren;

d)

uitvoeren van inspecties of onderzoeken ter plaatse, met uitzondering van de woningen van natuurlijke personen;

e)

onverminderd Verordening (EU) nr. 596/2014, toegang hebben tot de kantoren van rechtspersonen voor de inbeslagname van documenten en andere gegevens in welke vorm dan ook, indien er een redelijke verdenking bestaat dat documenten en andere gegevens die verband houden met het voorwerp van de inspectie of het onderzoek van belang kunnen zijn om een inbreuk op deze verordening aan te tonen. Indien volgens het nationale recht voorafgaande toestemming van de rechterlijke instantie van de betrokken lidstaat is vereist, wordt de bevoegdheid uitsluitend gebruikt na verkrijging van die voorafgaande toestemming;

f)

vorderen van bestaande opnamen van telefoongesprekken, elektronische communicatie of andere overzichten van dataverkeer waar onder toezicht staande entiteiten over beschikken;

g)

verzoeken om bevriezing of inbeslagname van activa of beide;

h)

eisen dat elke praktijk die volgens de bevoegde autoriteit indruist tegen deze verordening, tijdelijk wordt beëindigd;

i)

opleggen van een tijdelijk verbod op de uitoefening van beroepsactiviteiten;

j)

alle noodzakelijke maatregelen nemen om te waarborgen dat het publiek juist wordt geïnformeerd over de het aanbieden van benchmarks, inclusief het opdragen van een verklaring tot correctie of het corrigeren van vorige input voor of cijfers van de benchmark aan de relevante beheerder of de persoon die de benchmark heeft bekendgemaakt of verspreid, of aan beide.

2.   De bevoegde autoriteiten oefenen de in lid 1 van dit artikel bedoelde taken en bevoegdheden, en de bevoegdheden om sancties op te leggen als vermeld in artikel 42, in overeenstemming met hun nationale rechtskader op een van de volgende manieren uit:

a)

direct;

b)

in samenwerking met andere autoriteiten of op de markt actieve ondernemingen;

c)

onder hun verantwoordelijkheid middels delegatie aan dergelijke autoriteiten of op de markt actieve ondernemingen;

d)

middels een verzoek aan de bevoegde rechterlijke instanties.

Voor de uitoefening van deze bevoegdheden stellen de bevoegde autoriteiten passende en doeltreffende bescherming in met betrekking tot het recht op verdediging en de grondrechten.

3.   Lidstaten zorgen ervoor dat er passende maatregelen worden genomen zodat bevoegde autoriteiten beschikken over alle toezichthoudende en onderzoeksbevoegdheden die nodig zijn om hun taken uit te voeren.

4.   Het overeenkomstig lid 1 beschikbaar stellen van informatie aan een bevoegde autoriteit door een beheerder of een andere onder toezicht staande entiteit wordt niet beschouwd als een inbreuk op enige publicatiebeperking van informatie die wordt opgelegd bij een contractuele, wettelijke, regelgevende of administratieve bepaling.

Artikel 42

Administratieve sancties en andere administratieve maatregelen

1.   Onverminderd de toezichtbevoegdheden van de bevoegde autoriteiten overeenkomstig artikel 41 en het recht van de lidstaten om te voorzien in en het opleggen van strafrechtelijke sancties, verlenen de lidstaten overeenkomstig het nationale recht de bevoegde autoriteiten de bevoegdheid om passende administratieve sancties op te leggen en andere administraties maatregelen te nemen met betrekking tot ten minste de volgende inbreuken:

a)

inbreuken op de artikelen 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 21, 23, 24, 25, 26, 27, 28, 29 en 34, indien van toepassing, en

b)

verzuim om samen te werken of mee te werken aan een onderzoek of een inspectie of verzoek zoals bedoeld in artikel 41.

Die administratieve sancties en andere administratieve maatregelen moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

2.   In geval van een in lid 1 bedoelde inbreuk verlenen de lidstaten, overeenkomstig het nationale recht, aan de bevoegde autoriteiten de bevoegdheid om minstens de volgende administratieve sancties op te leggen en andere administratieve maatregelen te nemen:

a)

een bevel waarbij de voor de inbreuk verantwoordelijke beheerder of onder toezicht staande entiteit wordt verplicht de gedraging te staken en af te zien van herhaling van die gedraging;

b)

een besluit strekkende tot afdracht van de als gevolg van de inbreuk behaalde winsten of tot vergoeding van de met de inbreuk vermeden verliezen, indien deze kunnen worden vastgesteld;

c)

een openbare waarschuwing waarin de beheerder of onder toezicht staande entiteit die verantwoordelijk is voor en de aard van de inbreuk, worden vermeld;

d)

de intrekking of schorsing van de vergunning of registratie van een beheerder;

e)

een tijdelijk verbod voor natuurlijke personen die verantwoordelijk worden gehouden voor de inbreuk, op de uitoefening van leidinggevende functies bij beheerders of onder toezicht staande contribuanten;

f)

maximale administratieve financiële sancties van ten minste driemaal het bedrag van de als gevolg van de inbreuk behaalde winsten of vermeden verliezen, indien deze kunnen worden vastgesteld;

g)

met betrekking tot een natuurlijke persoon, maximale administratieve financiële sancties van ten minste:

i)

voor inbreuken op de artikelen 4, 5, 6, 7, 8, 9 en 10, artikel 11, lid 1, onder a), b), c) en e), artikel 11, leden 2 en 3, en de artikelen 12, 13, 14, 15, 16, 21, 23, 24, 25, 26, 27, 28, 29 en 34, 500 000 EUR of in de lidstaten waar de euro niet de officiële valuta is, de overeenkomstige waarde in de nationale valuta op 30 juni 2016, of

ii)

voor inbreuken op artikel 11, lid 1, onder d), of op artikel 11, lid 4, 100 000 EUR of in de lidstaten waar de euro niet de officiële valuta is, de overeenkomstige waarde in de nationale valuta op 30 juni 2016;

h)

met betrekking tot rechtspersonen, maximale administratieve financiële sancties van ten minste:

i)

voor inbreuken op de artikelen 4, 5, 6, 7, 8, 9 en 10, artikel 11, lid 1, onder a), b), c) en e), artikel 11, leden 2 en 3, en de artikelen 12, 13, 14, 15, 16, 21, 23, 24, 25, 26, 27, 28, 29 en 34, 1 000 000 EUR of, in de lidstaten waar de euro niet de officiële valuta is, de overeenkomstige waarde in de nationale valuta op 30 juni 2016, 10 % van de totale jaaromzet overeenkomstig de laatst beschikbare door het bestuursorgaan goedgekeurde jaarrekening, afhankelijk van welk bedrag het hoogst is, of

ii)

voor inbreuken op artikel 11, lid 1, onder d), of artikel 11, lid 4, 250 000 EUR of, in de lidstaten waar de euro niet de officiële valuta is, de overeenkomstige waarde in de nationale valuta op 30 juni 2016, 2 % van de totale jaaromzet volgens de laatst beschikbare door het bestuursorgaan goedgekeurde jaarrekening, afhankelijk van welk bedrag het hoogst is.

Voor de toepassing van punt h), i) en ii), indien de rechtspersoon een moederonderneming is of een dochteronderneming van een moederonderneming die geconsolideerde jaarrekeningen moet opstellen in overeenstemming met Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad (26), is de relevante totale jaaromzet de totale jaaromzet of het overeenkomstige inkomenstype zoals gedefinieerd in Richtlijn 86/635/EEG van de Raad (27) voor banken en Richtlijn 91/674/EEG van de Raad (28) voor verzekeringsmaatschappijen overeenkomstig de laatst beschikbare geconsolideerde jaarrekening die is goedgekeurd door het bestuursorgaan van de uiteindelijke moederonderneming of indien de persoon een vereniging is, 10 % van de samengevoegde omzetten van haar leden.

3.   Uiterlijk op 1 januari 2018 informeren de lidstaten de Commissie en ESMA over de regelingen inzake de leden 1 en 2.

De lidstaten kunnen beslissen geen voorschriften vast te stellen voor in lid 1 bedoelde administratieve sancties indien voor de in dat lid bedoelde schendingen reeds krachtens hun nationale recht strafrechtelijke sancties gelden. In dat geval stellen de lidstaten de Commissie en ESMA in kennis van de toepasselijke strafrechtelijke bepalingen, samen met de in de eerste alinea van onderhavig lid bedoelde informatie.

De lidstaten informeren de Commissie en ESMA onverwijld van eventuele latere wijzigingen in de bepalingen.

4.   De lidstaten kunnen aan de bevoegde autoriteiten, krachtens het nationale recht, andere bevoegdheden tot het opleggen van sancties verlenen in aanvulling op de in lid 1 genoemde bevoegdheden en kunnen hogere sanctieniveaus vaststellen dan die welke in lid 2 zijn vastgesteld.

Artikel 43

Uitoefening van toezichthoudende bevoegdheden en oplegging van sancties

1.   De lidstaten zorgen er bij het bepalen van het soort en het niveau van de administratieve sancties en andere administratieve maatregelen voor dat bevoegde autoriteiten rekening houden met alle relevante omstandigheden, waaronder, indien passend:

a)

de ernst en duur van de inbreuk;

b)

de mate waarin de benchmark cruciaal is voor de financiële stabiliteit en de reële economie;

c)

de mate van verantwoordelijkheid van de verantwoordelijke persoon;

d)

de financiële draagkracht van de verantwoordelijke persoon, zoals met name aangegeven door de totale jaaromzet van de verantwoordelijke rechtspersoon of het jaarinkomen van de verantwoordelijke natuurlijke persoon;

e)

het niveau van de behaalde winst of het vermeden verlies door de verantwoordelijke persoon, voor zover dat kan worden vastgesteld;

f)

de mate van samenwerking van de verantwoordelijke persoon met de bevoegde autoriteit, onverminderd de noodzaak de terugbetaling door die persoon van de behaalde winsten of vermeden verliezen te waarborgen;

g)

eerdere inbreuken door de betrokkene;

h)

maatregelen die de verantwoordelijke persoon na de inbreuk heeft genomen om herhaling van de inbreuk te voorkomen.

2.   Bij de uitoefening van hun bevoegdheden om administratieve sancties op te leggen en andere administratieve maatregelen te nemen in de in artikel 42 bedoelde omstandigheden, werken de bevoegde autoriteiten nauw samen om ervoor te zorgen dat de toezichthoudende en onderzoeksbevoegdheden en administratieve sancties en andere administratieve maatregelen de voor deze verordening gewenste resultaten produceren. Tevens coördineren zij hun acties om mogelijke duplicatie en overlappingen te voorkomen bij de toepassing van toezichthoudende en onderzoeksbevoegdheden en administratieve sancties, met inbegrip van geldboeten, en andere administratieve maatregelen op grensoverschrijdende gevallen.

Artikel 44

Verplichting tot samenwerking

1.   Indien lidstaten er overeenkomstig artikel 42 voor hebben gekozen strafrechtelijke sancties vast te stellen voor inbreuken op de in dat artikel genoemde bepalingen, zorgen zij ervoor dat er passende maatregelen voorhanden zijn zodat de bevoegde autoriteiten over alle noodzakelijke bevoegdheden beschikken om met de rechterlijke instanties in hun jurisdictie contacten te onderhouden om specifieke informatie te ontvangen in verband met strafrechtelijke onderzoeken naar of ingeleide procedures wegens mogelijke inbreuken op deze verordening. Die bevoegde autoriteiten verstrekken die informatie aan andere bevoegde autoriteiten en ESMA, teneinde te voldoen aan hun verplichting om onderling en met ESMA samen te werken voor de toepassing van deze verordening.

2.   De bevoegde autoriteiten verlenen assistentie aan de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten. Met name wisselen zij informatie uit en werken zij samen bij onderzoeken of toezichthoudende activiteiten. De bevoegde autoriteiten kunnen ook met de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten samenwerken om de inning van geldboeten te vergemakkelijken.

Artikel 45

Bekendmaking van besluiten

1.   Onder voorbehoud van lid 2 wordt elk besluit waarbij een administratieve sanctie of een andere administratieve maatregel wordt opgelegd voor een inbreuk op deze verordening, door de bevoegde autoriteit bekendgemaakt op haar officiële website onmiddellijk nadat de persoon op wie dat besluit van toepassing is over dat besluit is geïnformeerd. Die bekendmaking bevat ten minste informatie over het type en de aard van de inbreuk en de identiteit van de personen op wie dat besluit van toepassing is.

De eerste alinea is niet van toepassing op besluiten die onderzoeksmaatregelen opleggen.

2.   Wanneer de bekendmaking van de identiteit van de rechtspersoon of de persoonsgegevens van een natuurlijke persoon door de bevoegde autoriteit echter wordt beschouwd als onevenredig na een beoordeling per geval naar de evenredigheid van de bekendmaking van dergelijke gegevens of wanneer die bekendmaking afbreuk kan doen aan de stabiliteit van de financiële markten of aan een lopend onderzoek, neemt de bevoegde autoriteit een van de volgende maatregelen:

a)

de bekendmaking van het besluit uitstellen tot het moment waarop de redenen voor dat uitstel niet langer aanwezig zijn;

b)

het besluit overeenkomstig het nationale recht anoniem bekendmaken indien een dergelijke anonieme bekendmaking de doeltreffende bescherming van de betrokken persoonsgegevens waarborgt;

c)

het besluit niet bekendmaken indien de bevoegde autoriteit van mening is dat de bekendmaking overeenkomstig punt a) of b) niet volstaat om te waarborgen:

i)

dat geen afbreuk wordt gedaan aan de stabiliteit van de financiële markten, of

ii)

dat de evenredigheid van de bekendmaking van dergelijke besluiten met betrekking tot maatregelen van geringe aard wordt beschouwd.

Indien een bevoegde autoriteit beslist om een besluit anoniem bekend te maken zoals bedoeld in punt b) van de eerste alinea, kan het de bekendmaking van de relevante gegevens gedurende een redelijke periode uitstellen wanneer het voorzienbaar is dat de redenen voor de anonieme bekendmaking in die periode ophouden te bestaan.

3.   Indien tegen het besluit beroep is ingesteld bij een nationale rechterlijke, administratieve of andere instantie, maakt de bevoegde autoriteit dergelijke informatie ook onmiddellijk bekend op haar officiële website evenals eventuele nadere informatie over de uitkomst van dat beroep. Ook wordt elk besluit tot nietigverklaring van een eerder besluit tot oplegging van een sanctie of maatregel bekendgemaakt.

4.   De bevoegde autoriteit zorgt ervoor dat een overeenkomstig dit artikel bekendgemaakt besluit op de officiële website toegankelijk blijft voor een periode van ten minste vijf jaar na de bekendmaking ervan. Persoonsgegevens die zijn opgenomen in de bekendmaking worden slechts vermeld op de officiële website van de bevoegde autoriteit gedurende de periode waarvoor dat noodzakelijk is in overeenstemming met de toepasselijke regelgeving betreffende gegevensbescherming.

5.   De lidstaten verstrekken ESMA jaarlijks geaggregeerde informatie over alle administratieve sancties en andere administratieve maatregelen die overeenkomstig artikel 42 zijn opgelegd. Deze verplichting geldt niet voor onderzoeksmaatregelen. ESMA publiceert deze informatie in een jaarverslag.

Indien lidstaten overeenkomstig artikel 42 ervoor hebben gekozen strafrechtelijke sancties vast te stellen voor inbreuken op de bepalingen in dat artikel, verstrekken hun bevoegde autoriteiten ESMA jaarlijks anonieme en geaggregeerde gegevens over alle ingestelde strafrechtelijke onderzoeken en opgelegde strafrechtelijke sancties. ESMA publiceert de gegevens over opgelegde strafrechtelijke sancties in een jaarverslag.

Artikel 46

Colleges

1.   Binnen dertig werkdagen na de opname van een in artikel 20, lid 1, onder a) en c), bedoelde benchmark in de lijst van cruciale benchmarks, met uitzondering van benchmarks waarvan de meerderheid van de contribuanten geen onder toezicht staande entiteiten zijn, stelt de bevoegde autoriteit een college vast.

2.   Het college bestaat uit de bevoegde autoriteit van de beheerder, ESMA en de bevoegde autoriteiten van onder toezicht staande contribuanten.

3.   De bevoegde autoriteiten van andere lidstaten hebben het recht lid te worden van het college wanneer het niet langer aanbieden van de betrokken cruciale benchmark een aanzienlijk negatief effect zou hebben op de marktintegriteit, de financiële stabiliteit, de consumenten, de reële economie of de financiering van huishoudens of ondernemingen van die lidstaten.

Wanneer een bevoegde autoriteit voornemens is lid te worden van een college, richt zij daartoe een verzoek tot de bevoegde autoriteit van de beheerder waarin wordt aangetoond dat aan de vereisten van de eerste alinea van dit lid is voldaan. De relevante bevoegde autoriteit van de beheerder onderzoekt het verzoek en informeert de verzoekende autoriteit binnen twintig werkdagen na de ontvangst van het verzoek of zij al dan niet van mening is dat aan die vereisten is voldaan. Indien zij meent dat niet aan die vereisten is voldaan, kan de verzoekende autoriteit de zaak verwijzen naar ESMA zoals bedoeld in lid 9.

4.   ESMA draagt bij tot de bevordering en monitoring van de efficiënte, effectieve en consistente werking van de in dit artikel bedoelde colleges, in overeenstemming met artikel 21 van Verordening (EU) nr. 1095/2010. Daartoe neemt ESMA zo nodig daaraan deel en wordt zij in het kader daarvan beschouwd als een bevoegde autoriteit.

Wanneer ESMA overeenkomstig artikel 17, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1095/2010 handelt ten aanzien van een cruciale benchmark, zorgt zij voor passende informatie-uitwisseling en samenwerking met de andere leden van het college.

5.   De bevoegde autoriteit van een beheerder zit de vergaderingen van het college voor, coördineert de acties van het college en zorgt voor een doeltreffende uitwisseling van informatie onder de leden van het college.

Wanneer een beheerder meer dan één cruciale benchmark aanbiedt, kan de bevoegde autoriteit van die beheerder één enkel college vaststellen voor alle door die beheerder aangeboden benchmarks.

6.   De bevoegde autoriteit van een beheerder stelt schriftelijke regelingen op binnen het kader van het college met betrekking tot de volgende zaken:

a)

de tussen de bevoegde autoriteiten uit te wisselen informatie;

b)

het besluitvormingsproces tussen de bevoegde autoriteiten en de termijn waarbinnen elk besluit moet worden genomen;

c)

de gevallen waarin de bevoegde autoriteiten met elkaar moeten overleggen;

d)

de uit hoofde van artikel 23, leden 7 en 8, te verlenen samenwerking.

7.   De bevoegde autoriteit van een beheerder besteedt de nodige aandacht aan adviezen die worden verstrekt door ESMA betreffende schriftelijke regelingen als bedoeld in lid 6 voordat wordt ingestemd met de definitieve tekst. De schriftelijke regelingen worden opgenomen in één document met alle redenen voor eventuele aanzienlijke afwijkingen van het advies van ESMA. De bevoegde autoriteit van de beheerder zendt de schriftelijke regelingen naar de leden van het college en naar ESMA.

8.   Voor het nemen van in artikel 23, leden 6, 7 en 9, en in de artikelen 34, 35 en 42 bedoelde maatregelen, raadpleegt de bevoegde autoriteit van een beheerder de leden van het college. De leden van het college doen binnen hun mogelijkheden al het redelijke om tot overeenstemming te komen binnen de termijn als aangegeven in de in lid 6 van dit artikel bedoelde schriftelijke regelingen.

Elk besluit van de bevoegde autoriteit van de beheerder om dergelijke maatregelen te nemen, moet rekening houden met de gevolgen voor de andere betrokken lidstaten, in het bijzonder met de mogelijke gevolgen voor de stabiliteit van hun financiële stelsels.

Met betrekking tot het besluit tot intrekking van de vergunning of de registratie van een beheerder overeenkomstig artikel 35, wanneer de stopzetting van een benchmark zou leiden tot een geval van overmacht of de voorwaarden van een financiële overeenkomst of een financieel instrument dan wel de regels van een beleggingsfonds, waarin die benchmark als referentie gebruikt wordt in de Unie, zou bemoeilijken of anderszins schenden, in de zin die de Commissie in een gedelegeerde handeling op grond van artikel 51, lid 6, vaststelt, overwegen de bevoegde autoriteiten binnen het college om maatregelen vast te stellen om de in dit lid bedoelde gevolgen te beperken, met inbegrip van:

a)

een wijziging van de in artikel 15 bedoelde gedragscode, de methodologie of andere regels van de benchmark;

b)

de invoering van een overgangsperiode tijdens welke de procedures als bedoeld in artikel 28, lid 2, van toepassing zijn.

9.   Indien geen overeenstemming is bereikt tussen de leden van een college, kunnen de bevoegde autoriteiten in de volgende situaties een zaak aan ESMA voorleggen:

a)

een bevoegde autoriteit heeft essentiële informatie niet verstrekt;

b)

wanneer, na een verzoek overeenkomstig lid 3, de bevoegde autoriteit van de beheerder de verzoekende autoriteit heeft meegedeeld dat niet aan de vereisten van dat lid is voldaan of wanneer zij niet binnen een redelijke termijn op een dergelijk verzoek heeft gereageerd;

c)

wanneer de bevoegde autoriteiten geen overeenstemming hebben bereikt over de in lid 6 bedoelde aangelegenheden;

d)

wanneer er onenigheid bestaat over de maatregelen die krachtens de artikelen 34, 35 en 42 moeten worden genomen;

e)

wanneer er onenigheid bestaat over de maatregelen die krachtens artikel 23, lid 6, moeten worden genomen;

f)

wanneer er onenigheid bestaat over de maatregelen die krachtens lid 8, derde alinea, van dit artikel moeten worden genomen.

10.   In de in lid 9, onder a), b), c), d) en f), genoemde situaties, indien de zaak binnen dertig dagen na verwijzing naar ESMA niet is geschikt, neemt de bevoegde autoriteit van een beheerder het definitieve besluit en verstrekt zij een uitvoerige schriftelijke motivering van haar besluit aan de in dat lid genoemde bevoegde autoriteiten en aan ESMA.

De in artikel 34, lid 6, onder a), bedoelde termijn wordt geschorst vanaf de datum van verwijzing naar ESMA, totdat er een besluit is genomen overeenkomstig de eerste alinea van dit lid.

Indien ESMA van oordeel is dat de bevoegde autoriteit van de beheerder een maatregel als bedoeld in lid 8 van dit artikel heeft genomen die wellicht niet in overeenstemming is met het Unierecht, handelt zij overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

11.   In de in lid 9, onder e), van dit artikel genoemde situaties, en onverminderd artikel 258 VWEU, kan ESMA handelen overeenkomstig de haar bij artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 toegekende bevoegdheden.

De bevoegde autoriteit van een beheerder kan haar bevoegdheid uit hoofde van artikel 23, lid 6, uitoefenen totdat ESMA haar besluit bekendmaakt.

Artikel 47

Samenwerking met ESMA

1.   De bevoegde autoriteiten werken ten behoeve van deze verordening samen met ESMA, in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 1095/2010.

2.   De bevoegde autoriteiten verstrekken aan ESMA onverwijld alle benodigde informatie voor het uitvoeren van haar taken, in overeenstemming met artikel 35 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

3.   ESMA ontwikkelt een ontwerp van technische uitvoeringsnormen om de procedures en vormen te bepalen voor de uitwisseling van de in lid 2 bedoelde informatie.

ESMA dient de voorstellen voor technische uitvoeringsnormen als bedoeld in de eerste alinea uiterlijk op 1 april 2017 in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen in overeenstemming met artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 48

Beroepsgeheim

1.   Alle uit hoofde van deze verordening ontvangen, uitgewisselde of doorgegeven vertrouwelijke informatie valt onder de voorwaarden van het in lid 2 neergelegde beroepsgeheim.

2.   Het beroepsgeheim geldt voor alle personen die werkzaam zijn of zijn geweest bij de bevoegde autoriteit of bij een andere autoriteit of onderneming op de markt, of natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie de bevoegde autoriteit haar bevoegdheden heeft gedelegeerd, met inbegrip van de door de bevoegde autoriteit aangestelde accountants en deskundigen.

3.   Onder het beroepsgeheim vallende informatie mag aan geen enkele andere persoon of autoriteit worden verstrekt, tenzij op grond van Unierechtelijke of nationaalrechtelijke bepalingen.

4.   Alle informatie die is uitgewisseld tussen de bevoegde autoriteiten uit hoofde van deze verordening die betrekking heeft op exploitatie- of bedrijfsomstandigheden en andere economische of persoonlijke zaken, wordt als vertrouwelijk beschouwd en valt onder de vereisten van de geheimhoudingsplicht, tenzij de bevoegde autoriteit op het moment van de communicatie meedeelt dat dergelijke informatie kan worden bekendgemaakt of wanneer deze bekendmaking noodzakelijk is voor gerechtelijke procedures.

TITEL VII

GEDELEGEERDE HANDELINGEN EN UITVOERINGSHANDELINGEN

Artikel 49

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 3, lid 2, artikel 20, lid 6, artikel 24, lid 2, artikel 33, lid 7, artikel 51, lid 6, en artikel 54, lid 3, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van 30 juni 2016.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 3, lid 2, artikel 20, lid 6, artikel 24, lid 2, artikel 33, lid 7, artikel 51, lid 6, en artikel 54, lid 3, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 3, lid 2, artikel 20, lid 6, artikel 24, lid 2, artikel 33, lid 7, artikel 51, lid 6, en artikel 54, lid 3, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van drie maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie heeft meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zal maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met drie maanden verlengd.

Artikel 50

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het Europees Comité voor het effectenbedrijf. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van die verordening.

TITEL VIII

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 51

Overgangsbepalingen

1.   Een aanbieder van een index die een benchmark aanbiedt op 30 juni 2016 dient overeenkomstig artikel 34 een vergunnings- of registratieaanvraag in uiterlijk op 1 januari 2020.

2.   Uiterlijk op 1 januari 2020 is de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de aanbieder van een index is gevestigd die een aanvraag voor een vergunning indient overeenkomstig artikel 34, bevoegd om die aanbieder van een index te registreren als beheerder, zelfs wanneer deze geen onder toezicht staande entiteit is, en dit onder de volgende voorwaarden:

a)

de aanbieder van een index biedt geen cruciale benchmark aan;

b)

de bevoegde autoriteit weet op een redelijke basis dat de index of indices die door de aanbieder van een index worden aangeboden, in de zin van deze verordening noch in de lidstaat waar de aanbieder van een index is gevestigd noch in andere lidstaten op grote schaal worden gebruikt.

De bevoegde autoriteit informeert ESMA over haar overeenkomstig de eerste alinea genomen besluit.

De bevoegde autoriteit bewaart de bewijsstukken van de motivering van haar overeenkomstig de eerste alinea genomen besluit op een dergelijke wijze dat het mogelijk is om een volledig inzicht te krijgen in de evaluaties van de bevoegde autoriteit dat de door de aanbieder van een index aangeboden index of indices slechts in beperkte mate worden gebruikt, alsook in marktgegevens, beoordelingen of andere informatie, alsook informatie die van de aanbieder van een index is ontvangen.

3.   Een aanbieder van een index mag doorgaan met het aanbieden van een bestaande benchmark die mag worden gebruikt door onder toezicht staande entiteiten tot 1 januari 2020 of, wanneer de aanbieder van een index overeenkomstig lid 1 een vergunnings- of registratieaanvraag indient, tenzij en totdat de vergunning of registratie wordt geweigerd.

4.   Wanneer een bestaande benchmark niet voldoet aan de vereisten van deze verordening, maar de stopzetting of wijziging van die benchmark om te voldoen aan de vereisten in deze verordening zou leiden tot een geval van overmacht of de voorwaarden van een financiële overeenkomst of een financieel instrument dan wel de regels van een beleggingsfonds, waarin die benchmark als referentie gebruikt wordt, zou bemoeilijken of anderszins schenden, wordt het gebruik van de benchmark toegestaan door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de aanbieder van een index is gevestigd. Na 1 januari 2020 mogen financiële instrumenten, financiële overeenkomsten of prestatiemetingen van een beleggingsfonds geen verwijzing naar een dergelijke bestaande benchmark toevoegen.

5.   Tenzij de Commissie een gelijkwaardigheidsbesluit heeft genomen als bedoeld in artikel 30, lid 2 of 3, of tenzij een beheerder is erkend overeenkomstig artikel 32 of een benchmark is bekrachtigd overeenkomstig artikel 33, is het gebruik in de Unie door onder toezicht staande entiteiten van een benchmark die wordt aangeboden door een in een derde land gevestigde beheerder, waar de benchmark al in de Unie wordt gebruikt als referentie voor financiële instrumenten, financiële overeenkomsten of voor prestatiemeting van een beleggingsfonds, uitsluitend toegestaan voor die financiële instrumenten, financiële overeenkomsten en prestatiemetingen van een beleggingsfonds die reeds naar de benchmark in de Unie verwijzen op of een verwijzing naar die benchmark toevoegen vóór 1 januari 2020.

6.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 49 gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende maatregelen tot bepaling van de voorwaarden waarop de relevante bevoegde autoriteit kan beoordelen of de stopzetting of de wijziging van een bestaande benchmark om te voldoen aan de vereisten van deze verordening, redelijkerwijs kan leiden tot een geval van overmacht, of de voorwaarden van een financiële overeenkomst of een financieel instrument dan wel de regels van een beleggingsfonds, waarin die benchmark als referentie wordt gebruikt, zou bemoeilijken of anderszins schenden.

Artikel 52

Termijn voor het bijwerken van de prospectussen en essentiële informatiedocumenten

Artikel 29, lid 2, laat lopende prospectussen die voorafgaand aan 1 januari 2018 overeenkomstig Richtlijn 2003/71/EG zijn goedgekeurd, onverlet. Voor prospectussen die voorafgaand aan 1 januari 2018 overeenkomstig Richtlijn 2009/65/EG zijn goedgekeurd, worden de onderliggende documenten bij de eerste gelegenheid of uiterlijk binnen twaalf maanden na die datum bijgewerkt.

Artikel 53

Evaluaties door ESMA

1.   Esma streeft naar de totstandbrenging van een gemeenschappelijke Europese toezichtscultuur en consistente toezichtspraktijken en zorgt voor een consistente aanpak door de bevoegde autoriteiten wat de toepassing van artikelen 32 en 33 betreft. Hiertoe worden de erkenningen overeenkomstig artikel 32 en de bekrachtigingen overeenkomstig artikel 33 om de twee jaar door ESMA geëvalueerd.

ESMA legt een advies voor aan elke bevoegde autoriteit die een in een derde land gevestigde beheerder heeft erkend of een benchmark uit een derde land heeft bekrachtigd, waarbij wordt beoordeeld of die bevoegde autoriteit de relevante vereisten van artikel 32 respectievelijk artikel 33 van deze verordening en de vereisten van enige relevante gedelegeerde handeling en technische reguleringsnormen of technische uitvoeringsnormen op basis van deze verordening correct toepast.

2.   ESMA heeft de bevoegdheid om van een bevoegde autoriteit ondersteunende bewijsstukken te vragen voor besluiten die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 51, lid 2, eerste alinea, artikel 24, lid 1, en artikel 25, lid 2.

Artikel 54

Evaluatie

1.   Uiterlijk op 1 januari 2020 evalueert de Commissie deze verordening en dient zij bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in, met name over:

a)

de werking en de doeltreffendheid van de cruciale benchmark, verplicht beheer en het stelsel van verplichte aanlevering op grond van de artikelen 20, 21 en 23, en de definitie van een cruciale benchmark in artikel 3, lid 1, punt 25;

b)

de doeltreffendheid van het stelsel van vergunning, registratie en toezicht voor beheerders uit hoofde van titel VI en de colleges uit hoofde van artikel 46, en de geschiktheid van het toezicht op bepaalde benchmarks door een orgaan van de Unie;

c)

de werking en de doeltreffendheid van artikel 19, lid 2, met name het toepassingsgebied ervan.

2.   De Commissie evalueert om de vijf jaar na 1 januari 2018 de ontwikkeling van de internationale beginselen die van toepassing zijn op benchmarks en van de rechtskaders en toezichtspraktijken in derde landen met betrekking tot het aanbieden van benchmarks, en brengt verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad. Dat verslag bevat in het bijzonder een beoordeling of het nodig is deze verordening te wijzigen en gaat zo nodig vergezeld van een wetgevingsvoorstel.

3.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 49 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de in artikel 51, lid 2, bedoelde periode van 42 maanden te verlengen met 24 maanden indien het in lid 1, onder b), van dit artikel bedoelde verslag bewijs levert dat de in artikel 51, lid 2, bedoelde overgangsregeling voor registratie geen afbreuk doet aan een gemeenschappelijke Europese toezichtscultuur, consistente toezichtspraktijken en een consistente aanpak door de verschillende bevoegde autoriteiten.

Artikel 55

Kennisgeving van als referentie gebruikte benchmarks en de beheerders daarvan

Wanneer de benchmark als referentie wordt gebruikt in een financieel instrument dat valt onder artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) nr. 596/2014, omvatten de kennisgevingen als bedoeld in artikel 4, lid 1, van die verordening de naam van de als referentie gebruikte benchmark en de beheerder daarvan.

Artikel 56

Wijzigingen van Verordening (EU) nr. 596/2014

Verordening (EU) nr. 596/2014 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:

a)

het volgende lid wordt ingevoegd:

„1 bis.   De in lid 1 bedoelde kennisgevingsverplichting is niet van toepassing op transacties in financiële instrumenten met betrekking tot aandelen of schuldinstrumenten van de in dat lid bedoelde uitgevende instelling, indien op het moment van de transactie is voldaan aan de volgende voorwaarden:

a)

het financiële instrument is een eenheid of aandeel in een instelling voor collectieve belegging waarbij de blootstelling van de aandelen of schuldinstrumenten van de uitgevende instelling niet meer bedraagt dan 20 % van de activa van de instelling voor collectieve belegging;

b)

het financiële instrument behelst blootstelling voor een portfolio van activa waarbij de blootstelling van de aandelen of schuldinstrumenten van de uitgevende instelling niet meer bedraagt dan 20 % van de activa van de portfolio;

c)

het financiële instrument is een eenheid of aandeel in een instelling voor collectieve belegging of behelst blootstelling voor een portfolio van activa, en de persoon met leidinggevende verantwoordelijkheid of nauw daarmee verbonden persoon is of kan niet op de hoogte zijn van de beleggingssamenstelling of blootstelling van de instelling voor collectieve belegging of de portfolio van activa met betrekking tot de aandelen of schuldinstrumenten van de uitgevende instelling, en er is bovendien voor die persoon geen reden om aan te nemen dat de aandelen of schuldinstrumenten van de uitgevende instelling de drempels van punt a) of b) overschrijden.

Indien informatie over de beleggingssamenstelling van de instelling voor collectieve belegging of blootstelling voor de portfolio van activa beschikbaar is, verricht de persoon met leidinggevende verantwoordelijkheid of de nauw daarmee verbonden persoon alle redelijke inspanningen om die informatie te verkrijgen.”;

b)

in lid 7 wordt na de tweede alinea de volgende alinea ingevoegd:

„Voor de toepassing van punt b) is kennisgeving van transacties uitgevoerd in aandelen of schuldinstrumenten van een uitgevende instelling of derivaten of andere daaraan verbonden financiële instrumenten door beheerders van een instelling voor collectieve belegging waarin de persoon met leidinggevende verantwoordelijkheid of nauw daarmee verbonden persoon heeft geïnvesteerd, niet vereist indien de beheerder van de instelling voor collectieve belegging volledig discreet te werk gaat, hetgeen inhoudt dat de beheerder geen directe of indirecte instructies of voorstellen inzake de samenstelling van de portfolio ontvangt van beleggers in de instelling voor collectieve belegging.”.

2)

Artikel 35 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in de leden 2 en 3 worden de woorden „artikel 19, leden 13 en 14” vervangen door „, artikel 19, leden 13 en 14, en artikel 38”;

b)

lid 5 wordt vervangen door:

„5.   Een overeenkomstig artikel 6, lid 5 of lid 6, artikel 12, lid 5, artikel 17, lid 2, derde alinea, artikel 17, lid 3, artikel 19, lid 13 of lid 14, of artikel 38 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement of de Raad binnen een termijn van drie maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen geen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie heeft meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met drie maanden verlengd.”.

3)

Aan artikel 38 worden de volgende alinea's toegevoegd:

„Uiterlijk op 3 juli 2019 dient de Commissie na raadpleging van ESMA een verslag in bij het Europees Parlement en de Raad over het niveau van de in artikel 19, lid 1 bis, onder a) en b), bedoelde drempels met betrekking tot transacties door leidinggevenden wanneer de aandelen of schuldinstrumenten van de uitgevende instelling deel uitmaken van een instelling voor collectieve belegging of blootstelling inhouden voor een portfolio van activa, teneinde te beoordelen of het niveau passend is of moet worden aangepast.

De Commissie is overeenkomstig artikel 35 bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen om de in artikel 19, lid 1 bis, onder a) en b), bedoelde drempels aan te passen wanneer het in dat verslag constateert dat die drempels moeten worden aangepast.”.

Artikel 57

Wijzigingen van Richtlijn 2008/48/EG

Richtlijn 2008/48/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 5, lid 1, wordt na de tweede alinea de volgende alinea ingevoegd:

„Indien de kredietovereenkomst verwijst naar een benchmark als gedefinieerd in artikel 3, lid 1, punt 3, van Verordening (EU) 2016/1011 van het Europees Parlement en de Raad (*), worden de naam van de benchmark en de beheerder daarvan, alsmede de mogelijke gevolgen voor de consument, door de kredietgever, of waar passend door de kredietbemiddelaar, aan de consument meegedeeld in een afzonderlijk document dat aan het formulier „Europese standaardinformatie inzake consumentenkrediet” kan worden gehecht.

(*)  Verordening (EU) 2016/1011 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende indices die worden gebruikt als benchmarks voor financiële instrumenten en financiële overeenkomsten of om de prestatie van beleggingsfondsen te meten en tot wijziging van Richtlijnen 2008/48/EG en 2014/17/EU en Verordening (EU) nr. 596/2014 (PB L 171 van 29.6.2016, blz. 1).”."

2)

In artikel 27, lid 1, wordt na de tweede alinea de volgende alinea ingevoegd:

„Uiterlijk op 1 juli 2018 stellen de lidstaten de bepalingen vast die noodzakelijk zijn om te voldoen aan artikel 5, lid 1, derde alinea, publiceren zij deze en delen zij deze aan de Commissie mee. Zij passen die bepalingen toe vanaf 1 juli 2018.”.

Artikel 58

Wijzigingen van Richtlijn 2014/17/EU

Richtlijn 2014/17/EU wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 13, lid 1, tweede alinea, wordt het volgende punt ingevoegd:

„e bis)

indien contracten die een benchmark als gedefinieerd in artikel 3, lid 1, punt 3, van Verordening (EU) 2016/1011 van het Europees Parlement en de Raad (**) als referentie gebruiken, beschikbaar zijn, de namen van de benchmarks en de beheerders daarvan, alsmede de mogelijke gevolgen voor de consument;

(**)  Verordening (EU) 2016/1011 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende indices die worden gebruikt als benchmarks voor financiële instrumenten en financiële overeenkomsten of om de prestatie van beleggingsfondsen te meten en tot wijziging van Richtlijnen 2008/48/EG en 2014/17/EU en Verordening (EU) nr. 596/2014 (PB L 171 van 29.6.2016, blz. 1).”."

2)

In artikel 42, lid 2, wordt na de eerste alinea de volgende alinea ingevoegd:

„Uiterlijk op 1 juli 2018 stellen de lidstaten de bepalingen vast die noodzakelijk zijn om te voldoen aan artikel 13, lid 1, tweede alinea, punt e bis), publiceren zij deze en delen zij deze aan de Commissie mee. Zij passen deze bepalingen toe vanaf 1 juli 2018.”.

3)

Aan artikel 43, lid 1, wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Artikel 13, lid 1, tweede alinea, punt e bis) is niet van toepassing op kredietovereenkomsten die reeds bestonden vóór 1 juli 2018.”.

Artikel 59

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

De verordening is van toepassing vanaf 1 januari 2018.

Niettegenstaande de tweede alinea van dit artikel zijn artikel 3, lid 2, artikel 5, lid 5, artikel 11, lid 5, artikel 13, lid 3, artikel 15, lid 6, artikel 16, lid 5, artikel 20 (met uitzondering van lid 6, onder b)), artikelen 21 en 23, artikel 25, leden 8 en 9, artikel 26, lid 5, artikel 27, lid 3, artikel 30, lid 5, artikel 32, lid 9, artikel 33, lid 7, artikel 34, lid 8, artikel 46, artikel 47, lid 3, en artikel 51, lid 6, van toepassing vanaf 30 juni 2016.

Niettegenstaande de tweede alinea van dit artikel, is artikel 56 van toepassing met ingang van 3 juli 2016.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 8 juni 2016.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

A.G. KOENDERS


(1)  PB C 113 van 15.4.2014, blz. 1.

(2)  PB C 177 van 11.6.2014, blz. 42.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 28 april 2016 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 17 mei 2016.

(4)  Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 349).

(5)  Richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (PB L 345 van 31.12.2003, blz. 64).

(6)  Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) (PB L 302 van 17.11.2009, blz. 32).

(7)  Verordening (EU) nr. 1227/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de integriteit en transparantie van de groothandelsmarkt voor energie (PB L 326 van 8.12.2011, blz. 1).

(8)  Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van Richtlijn 87/102/EEG van de Raad (PB L 133 van 22.5.2008, blz. 66).

(9)  Richtlijn 2014/17/ЕU van het Europees Parlement en de Raad van 4 februari 2014 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen en tot wijziging van de Richtlijnen 2008/48/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 (PB L 60 van 28.2.2014, blz. 34).

(10)  Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84).

(11)  Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende marktmisbruik (verordening marktmisbruik) en houdende intrekking van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijnen 2003/124/EG, 2003/125/EG en 2004/72/EG van de Commissie (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 1).

(12)  Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31).

(13)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).

(14)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(15)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(16)  Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).

(17)  Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PB L 335 van 17.12.2009, blz. 1).

(18)  Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 1095/2010 (PB L 174 van 1.7.2011, blz. 1).

(19)  Richtlijn 2003/41/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 juni 2003 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (PB L 235 van 23.9.2003, blz. 10).

(20)  Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (PB L 201 van 27.7.2012, blz. 1).

(21)  Verordening (EG) nr. 1287/2006 van de Commissie van 10 augustus 2006 tot uitvoering van Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de voor beleggingsondernemingen geldende verplichtingen betreffende het bijhouden van gegevens, het melden van transacties, de markttransparantie, de toelating van financiële instrumenten tot de handel en de definitie van begrippen voor de toepassing van genoemde richtlijn betreft (PB L 241 van 2.9.2006, blz. 1).

(22)  Verordening (EU) nr. 600/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten in financiële instrumenten en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 84).

(23)  Richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot intrekking van Richtlijn 2003/54/EG (PB L 211 van 14.8.2009, blz. 55).

(24)  Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en tot intrekking van Richtlijn 2003/55/EG (PB L 211 van 14.8.2009, blz. 94).

(25)  Verordening (EU) nr. 1031/2010 van de Commissie van 12 november 2010 inzake de tijdstippen, het beheer en andere aspecten van de veiling van broeikasgasemissierechten overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap (PB L 302 van 18.11.2010, blz. 1).

(26)  Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19).

(27)  Richtlijn 86/635/EEG van de Raad van 8 december 1986 betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van banken en andere financiële instellingen (PB L 372 van 31.12.1986, blz. 1).

(28)  Richtlijn 91/674/EEG van de Raad van 19 december 1991 betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van verzekeringsondernemingen (PB L 374 van 31.12.1991, blz. 7).


BIJLAGE I

RENTEVOETBENCHMARKS

Voldoende en nauwkeurige gegevens

1.

Voor de toepassing van artikel 11, lid 1, punten a) en c), wordt in het algemeen voorrang gegeven aan het gebruik van de volgende inputgegevens:

a)

de transacties van een contribuant in de onderliggende markt die een benchmark beoogt te meten of, indien dit niet toereikend is, de transacties in gerelateerde markten, zoals:

de niet-gedekte interbancaire depositomarkt;

andere ongedekte depositomarkten, met inbegrip van certificaten van deposito en commercial paper, en

andere markten, zoals Overnight Index Swaps, terugkoopovereenkomsten, deviezentermijnen, rentetermijncontracten en -opties, mits die transacties voldoen aan de vereisten voor de inputgegevens zoals opgenomen in de gedragscode;

b)

de waarnemingen door een contribuant van transacties van derden op de in onder a) beschreven markten;

c)

handelbare bied- en laatkoersen.

d)

indicatieve bied- en laatkoersen of deskundige beoordelingen.

2.

Voor de toepassing van artikel 11, lid 1, onder a), en artikel 11, lid 4, kunnen inputgegevens worden aangepast.

De inputgegevens kunnen in het bijzonder worden aangepast door toepassing van de volgende criteria:

a)

nabijheid van transacties bij de aanbieding van de inputgegevens en de gevolgen van marktgebeurtenissen tussen het moment van de transacties en het moment van aanleveren van de inputgegevens;

b)

interpolatie of extrapolatie van transactiegegevens;

c)

aanpassingen ter afspiegeling van wijzigingen in de kredietrating van de contribuanten en andere marktdeelnemers.

Toezichtfunctie

3.

De volgende vereisten zijn van toepassing in plaats van de vereisten van artikel 5, leden 4 en 5:

a)

de beheerder van een rentevoetbenchmark heeft een onafhankelijk toezichtcomité. Details over het lidmaatschap van dat comité worden openbaar gemaakt, tezamen met verklaringen over belangenconflicten en de processen voor de selectie of benoeming van de leden ervan;

b)

het toezichtcomité houdt minstens één keer per vier maanden een vergadering en stelt van elk van die vergaderingen notulen op;

c)

het toezichtcomité gaat op integere wijze te werk en heeft alle in artikel 5, lid 3, vastgelegde verantwoordelijkheden.

Controle

4.

De beheerder van een rentevoetbenchmark benoemt een onafhankelijke externe controleur voor de evaluatie van en rapportering over de naleving door de beheerder van de benchmarkmethodologie en deze verordening. De externe controle van de beheerder wordt een eerste keer zes maanden na de introductie van de gedragscode uitgevoerd, en daarna elke twee jaar.

Het toezichtcomité kan vragen om een externe controle van een contribuant aan een rentevoetbenchmark indien het comité niet tevreden is met aspecten van zijn gedrag.

Systemen en controles van contribuanten

5.

De volgende vereisten zijn van toepassing op contribuanten aan rentevoetbenchmarks in aanvulling op de in artikel 16 opgenomen vereisten. Artikel 16, lid 5, is niet van toepassing.

6.

Elke indiener van een contribuant en de directe managers van die indiener erkennen schriftelijk dat zij de gedragscode hebben gelezen en dat zij deze zullen naleven.

7.

De systemen en controles van een contribuant omvatten:

a)

een beschrijving van de verantwoordelijkheden binnen elke onderneming, met inbegrip van interne rapportagelijnen en verantwoording, waaronder de locatie van indieners en managers en de namen van desbetreffende personen en vervangers;

b)

interne procedures voor het aftekenen van het aanleveren van inputgegevens;

c)

disciplinaire procedures met betrekking tot manipulatiepogingen of verzuim om werkelijke manipulatie of manipulatiepogingen door partijen die niet met het contributieproces te maken hebben, te rapporteren;

d)

doeltreffende beheerprocedures voor belangenconflicten en communicatiecontroles, zowel binnen contribuanten als tussen contribuanten en andere derden, ter voorkoming van ongepaste externe invloeden over de personen die verantwoordelijk zijn voor de indiening van tarieven. Indieners zijn werkzaam op locaties die fysiek gescheiden zijn van handelaren in derivaten van rentevoeten;

e)

doeltreffende procedures ter voorkoming of controle van de informatie-uitwisseling tussen personen die betrokken zijn bij activiteiten met een risico op belangenconflicten waar de uitwisseling van die informatie de bijgedragen benchmarkgegevens kan beïnvloeden;

f)

voorschriften om samenzwering tussen contribuanten en tussen contribuanten en de benchmarkbeheerders te voorkomen;

g)

maatregelen om te voorkomen of de kans te beperken dat personen ongepaste invloed uitoefenen op de wijze waarop personen die betrokken zijn bij de verstrekking van inputgegevens deze activiteiten uitvoeren;

h)

verwijdering van directe links tussen de vergoeding van werknemers die betrokken zijn bij de verstrekking van inputgegevens en de vergoeding van of gegenereerde inkomsten door personen die betrokken zijn bij een andere activiteit, indien er een belangenconflict kan optreden in verband met die activiteiten;

i)

controles ter identificatie van omgekeerde transacties na de verstrekking van inputgegevens.

8.

Een contribuant aan een rentevoetbenchmark houdt gedetailleerde registers bij van:

a)

alle relevante aspecten van aangeleverde inputgegevens;

b)

het proces dat van toepassing is op de vaststelling van inputgegevens en het aftekenen van inputgegevens;

c)

de namen van indieners en hun verantwoordelijkheden;

d)

eventuele communicatie tussen indieners en andere personen, met inbegrip van interne en externe handelaren en effectenmakelaars in verband met de vaststelling of het aanleveren van inputgegevens;

e)

eventuele interactie tussen indieners en de beheerder of een berekeningsmedewerker;

f)

eventuele vragen met betrekking tot de inputgegevens en de antwoorden op die vragen;

g)

gevoeligheidsrapporten voor handelsboeken betreffende renteswaps en andere handelsboeken betreffende derivatenhandel met een aanzienlijke invloed van de vaststelling van rentevoeten met betrekking tot inputgegevens.

9.

De registers worden bewaard op een medium dat de opslag van de informatie toegankelijk houdt voor toekomstige raadpleging met een gedocumenteerd controlespoor.

10.

De nalevingsfunctie van de contribuant aan een rentevoetbenchmark rapporteert regelmatig eventuele bevindingen, met inbegrip van omgekeerde transacties, aan het management.

11.

Inputgegevens en procedures zijn onderworpen aan regelmatige interne herzieningen.

12.

Een externe controle van de inputgegevens van een contribuant aan een rentevoetbenchmark, van de naleving van de gedragscode en van de bepalingen van deze verordening wordt een eerste keer zes maanden na de invoering van de gedragscode uitgevoerd, en daarna elke twee jaar.


BIJLAGE II

GRONDSTOFFENBENCHMARKS

Methodologie

1.

De beheerder van een grondstoffenbenchmark formaliseert, documenteert en publiceert alle methoden die de beheerder gebruikt voor een benchmarkberekening. Die methodologie omvat en beschrijft ten minste:

a)

alle criteria en procedures die worden gebruikt voor de ontwikkeling van de benchmark, met inbegrip van hoe de beheerder inputgegevens gebruikt, waaronder het specifieke volume, voltooide en gerapporteerde transacties, biedingen, aanbiedingen en andere marktinformatie bij zijn beoordeling of tijdsperioden of momenten van beoordelingen, waarom een specifieke referentie-eenheid wordt gebruikt, hoe de beheerder dergelijke inputgegevens verzamelt, de richtsnoeren die van toepassing zijn op de uitoefening van beoordelingsvrijheid door beoordelaars en andere informatie, zoals veronderstellingen, modellen of extrapolatie vanuit verzamelde gegevens die worden meegenomen bij het opstellen van een beoordeling;

b)

de procedures en praktijken die zijn ontworpen om de consistentie te waarborgen tussen de beoordelaars die hun oordeel vellen;

c)

het relatieve belang dat wordt toegekend aan elk criterium dat wordt gebruikt bij de benchmarkberekening, in het bijzonder het type gebruikte inputgegevens en het type criterium gebruikt voor het geven van een oordeel om zo de kwaliteit en integriteit van de benchmarkberekening te waarborgen;

d)

criteria die het minimale aantal benodigde transactiegegevens vaststellen voor een specifieke benchmarkberekening. Indien niet in een dergelijke drempel wordt voorzien, worden de redenen toegelicht waarom een dergelijke minimumdrempel niet is vastgesteld en wordt uiteengezet welke procedures moeten worden gebruikt wanneer er geen transactiegegevens zijn;

e)

criteria die betrekking hebben op de beoordelingsperioden waarin de ingediende gegevens onder de aanbevolen drempel van transactiegegevens voor de methodologie of de vereiste kwaliteitsnormen van de beheerder vallen, met inbegrip van alternatieve methoden voor de beoordeling, waaronder theoretische ramingsmodellen. Die criteria verhelderen de te gebruiken procedures wanneer er geen transactiegegevens bestaan;

f)

criteria voor de tijdigheid van de aanlevering van inputgegevens en de middelen voor dergelijke aanleveringen van inputgegevens op elektronische wijze, per telefoon of anderszins;

g)

criteria en procedures met betrekking tot beoordelingsperioden waarin een of meer contribuanten inputgegevens indienen die een aanzienlijk deel vormen van het totaal aan inputgegevens voor die benchmark. De beheerder definieert tevens in die criteria en procedures wat een aanzienlijk deel vormt van elke benchmarkberekening;

h)

criteria volgens welke transactiegegevens mogen worden uitgesloten van een benchmarkberekening.

2.

De beheerder van een grondstoffenbenchmark gaat over tot bekendmaking of beschikbaarstelling van de essentiële aspecten van de methodologie die de beheerder gebruikt voor elke grondstoffenbenchmark die aangeboden en gepubliceerd is of, indien van toepassing, voor elke benchmarkgroep die aangeboden en gepubliceerd is.

3.

Tezamen met de in punt 2 bedoelde methodologie beschrijft en publiceert de beheerder van een grondstoffenbenchmark tevens al het volgende:

a)

de achterliggende redenen voor het volgen van een bepaalde methodologie, met inbegrip van technieken voor prijsaanpassing en een rechtvaardiging waarom een tijdsperiode of tijdsbestek waarin de inputgegevens worden aanvaard, een betrouwbare indicator is voor fysieke marktwaarden;

b)

de procedure voor interne evaluatie en goedkeuring van een bepaalde methodologie, evenals de frequentie van die evaluatie;

c)

de procedure voor externe evaluatie van een bepaalde methodologie, met inbegrip van procedures voor het bereiken van marktacceptatie van de methodologie door middel van raadpleging van gebruikers over belangrijke wijzigingen aan het benchmarkberekeningsproces.

Wijzigingen in de methodologie

4.

De beheerder van een grondstoffenbenchmark stelt expliciete procedures vast en maakt deze samen met de achterliggende redenen van een voorgestelde inhoudelijke wijziging van zijn methodologie bekend. Deze procedures zijn consistent met de overkoepelende doelstelling dat een beheerder de voortdurende integriteit moet waarborgen van zijn benchmarkberekeningen en wijzigingen ten uitvoer moet leggen voor de goede orde van de specifieke markt waarop dergelijke wijzigingen betrekking hebben. Dergelijke procedures bieden:

a)

voorafgaande kennisgeving met een duidelijk tijdschema waardoor gebruikers voldoende mogelijkheden hebben om de gevolgen van dergelijke voorgestelde wijzigingen te analyseren en te becommentariëren, gelet op de berekening van de algemene omstandigheden door de beheerder;

b)

voor opmerkingen van gebruikers en de reactie van de beheerder op deze opmerkingen, het beschikbaar maken voor alle marktgebruikers na een bepaalde raadplegingsperiode, tenzij degene die de opmerking indiende, verzocht om vertrouwelijkheid.

5.

De beheerder van een grondstoffenbenchmark onderzoekt regelmatig zijn methoden om ervoor te zorgen dat zij een betrouwbare afspiegeling vormen van de beoordeelde werkelijke markt en hanteert hierbij een procedure om rekening te houden met de standpunten van relevante gebruikers.

Kwaliteit en integriteit van benchmarkberekeningen

6.

De beheerder van een grondstoffenbenchmark:

a)

specificeert de criteria ter omschrijving van de fysieke grondstof die het voorwerp vormt van een bepaalde methodologie;

b)

verleent prioriteit aan inputgegevens volgens onderstaande volgorde, wanneer die overeenkomt met zijn methodologieën:

i)

gesloten en gerapporteerde transacties,

ii)

biedingen en aanbiedingen,

iii)

overige informatie.

Indien geen voorrang wordt gegeven aan gesloten en gerapporteerde transacties, moeten de redenen worden uiteengezet, zoals vereist in punt 7, onder b);

c)

neemt voldoende maatregelen die zijn ontworpen om gebruik te maken van ingediende inputgegevens die worden meegenomen bij de benchmarkberekening en die te goeder trouw zijn, wat inhoudt dat de partijen die de inputgegevens hebben ingediend, transacties hebben uitgevoerd of bereid zijn die uit te voeren waarmee dergelijke inputgegevens kunnen worden gegenereerd en de voltooide transacties werden uitgevoerd op armlengte afstand van elkaar, en er moet bijzondere aandacht worden besteed aan transacties tussen filialen;

d)

stelt procedures in en gebruikt deze voor de identificatie van afwijkende of verdachte transactiegegevens en houdt registers bij van besluiten om transactiegegevens uit te sluiten van het benchmarkberekeningsproces van de beheerder;

e)

stimuleert contribuanten om al hun inputgegevens in te dienen die vallen onder de criteria van de beheerder voor die berekening. Beheerders streven ernaar, voor zover zij daartoe in staat zijn en zulks redelijk is, te waarborgen dat ingediende inputgegevens representatief zijn voor de werkelijk voltooide transacties van de contribuant, en

f)

gebruikt een systeem van passende maatregelen om ervoor te zorgen dat contribuanten voldoen aan de toepasselijke kwaliteits- en integriteitsnormen van de beheerder voor inputgegevens.

7.

De beheerder van een grondstoffenbenchmark beschrijft en publiceert voor elke berekening, voor zover redelijkerwijs mogelijk, onder voorbehoud van de juiste publicatie van de benchmark:

a)

een bondige samenvatting die volstaat om het voor een abonnee of bevoegde autoriteit van een benchmark mogelijk te maken te begrijpen hoe de berekening werd ontwikkeld, met inbegrip van ten minste de omvang en liquiditeit van de beoordeelde fysieke markt (zoals het aantal en het volume van ingediende transacties), het bereik en het gemiddelde volume en het bereik en gemiddelde van de prijs en indicatieve percentages van elk type inputgegevens dat bij de berekening wordt betrokken; termen die verwijzen naar de prijsstellingsmethodologie worden opgenomen, zoals „op basis van transactie”, „op basis van spreiding” of „geïnterpoleerd/geëxtrapoleerd”, en

b)

een bondige toelichting op de mate waarin en de basis waarop een beoordeling met inbegrip van de uitsluiting van gegevens, die anderszins voldoen aan de vereisten van de relevante methodologie voor die berekening, waarbij prijzen worden gebaseerd op spreiding of interpolatie, extrapolatie of het wegen van biedingen en aanbiedingen die hoger zijn dan de voltooide transacties, indien aanwezig, die zijn gebruikt bij de berekening.

Integriteit van het verslagleggingsproces

8.

De beheerder van een grondstoffenbenchmark doet het volgende:

a)

de criteria specificeren die definiëren wie inputgegevens mag indienen bij de beheerder;

b)

beschikken over kwaliteitscontroleprocedures ter evaluatie van de identiteit van een contribuant en iedere indiener die rapporteert over inputgegevens en de toestemming van die indiener om te rapporteren over inputgegevens namens een contribuant;

c)

de criteria specificeren die worden toegepast op werknemers van een contribuant die namens een contribuant inputgegevens mogen indienen bij een beheerder; contribuanten aansporen om transactiegegevens in te dienen vanuit backofficefuncties en bevestigende gegevens zoeken via andere bronnen indien transactiegegevens direct van een handelaar worden ontvangen, en

d)

interne controles en schriftelijke procedures ten uitvoer leggen om communicatie te identificeren tussen contribuanten en beoordelaars die een berekening proberen te beïnvloeden ten gunste van een handelspositie (van de contribuant, zijn medewerkers of een derde), proberen een beoordelaar zo ver te krijgen dat hij de voorschriften of richtsnoeren van de beheerder overtreedt of contribuanten identificeert om hen te betrekken bij een patroon van indiening van afwijkende of verdachte transactiegegevens. Die procedures omvatten zo veel mogelijk de verstrekking voor escalatie van het onderzoek door de beheerder binnen de onderneming van de contribuant. Controles omvatten de kruiscontrole van marktindicatoren om ingediende informatie te valideren.

Beoordelaars

9.

Met betrekking tot de rol van een beoordelaar draagt de beheerder van een grondstoffenbenchmark zorg voor:

a)

het vaststellen van en beschikken over expliciete interne voorschriften en richtsnoeren voor de selectie van beoordelaars, met inbegrip van hun minimale opleidingsniveau, ervaring en vaardigheden, evenals het proces voor periodieke evaluatie van hun competenties;

b)

het invoeren van regelingen om te verzekeren dat berekeningen op een consistente en regelmatige basis kunnen worden gemaakt;

c)

het bijhouden van continuïteit en de planning van opvolging met betrekking tot de beoordelaars om te waarborgen dat berekeningen op consistente wijze worden gemaakt door medewerkers die beschikken over de relevante deskundigheidsniveaus, en

d)

het instellen van interne controleprocedures om de integriteit en betrouwbaarheid van berekeningen te waarborgen. Die interne controles en procedures omvatten ten minste het voortdurende toezicht op beoordelaars om ervoor te zorgen dat de methodologie op de juiste wijze is toegepast, en procedures voor interne aftekening door een controleur voorafgaand aan vrijgave van benchmarks voor verspreiding op de markt.

Controlesporen

10.

De beheerder van een grondstoffenbenchmark stelt voorschriften en procedures in om gelijktijdig relevante informatie te documenteren, waaronder:

a)

alle inputgegevens;

b)

de beoordelingen die zijn uitgevoerd door beoordelaars bij het bereiken van de benchmarkberekening;

c)

of een berekening een bepaalde transactie heeft uitgesloten, die anderszins wel voldeed aan de vereisten van de relevante methodologie voor die berekening, en de achterliggende redenen hiervoor;

d)

de identiteit van elke beoordelaar en van andere personen die de informatie onder a), b) of c), hebben ingediend of anderszins hebben gegenereerd.

11.

De beheerder van een grondstoffenbenchmark stelt voorschriften en procedures in om ervoor te zorgen dat een controlespoor van relevante informatie minstens vijf jaar wordt behouden om de samenstelling van de berekening te documenteren.

Belangenconflicten

12.

De beheerder van een grondstoffenbenchmark voert passend beleid en passende procedures in om belangenconflicten vast te stellen, bekend te maken, te beheersen, te beperken of te vermijden en de integriteit en onafhankelijkheid van berekeningen te beschermen. Dat beleid en die procedures worden regelmatig geëvalueerd en bijgewerkt en:

a)

waarborgen dat benchmarkberekeningen niet worden beïnvloed door het bestaan van, of het mogelijke ontstaan van, een commerciële of persoonlijke bedrijfsrelatie of belang tussen de beheerder en zijn dochterondernemingen, personeel, klanten, marktdeelnemers of aan hem verbonden personen;

b)

waarborgen dat de persoonlijke belangen en zakelijke relaties van het personeel van de beheerder niet worden toegestaan om de functies van de beheerder in gevaar te brengen, met inbegrip van detachering, reizen en aanvaarding van amusement, geschenken en gastvrijheid die worden verstrekt door de klanten van de beheerder of andere marktdeelnemers op de grondstoffenmarkt;

c)

met betrekking tot vastgestelde conflicten, waarborgen dat de functies bij de beheerder afzonderlijk zijn gescheiden door middel van toezicht, compensatie, systeemtoegang en informatiestromen;

d)

beschermen de vertrouwelijkheid van de informatie ingediend bij of vastgesteld door de beheerder, onder voorbehoud van bekendmakingsverplichtingen van de beheerder;

e)

verbieden managers, beoordelaars en andere medewerkers van de beheerder om bij te dragen aan de benchmarkberekening door deel te nemen aan biedingen, aanbiedingen en handel op persoonlijke titel of namens marktdeelnemers, en

f)

op doeltreffende wijze vastgestelde belangenconflicten aanpakken die kunnen bestaan tussen het aanbieden van een benchmark (met inbegrip van alle werknemers die bevoegd zijn om berekeningen uit te voeren of daaraan op een andere wijze deelnemen) en andere zakelijke activiteiten van de beheerder.

13.

De beheerder van een grondstoffenbenchmark zorgt ervoor dat zijn andere bedrijfsactiviteiten passende procedures en mechanismen hebben ingesteld die zijn ontworpen ter beperking van de kans dat een belangenconflict afbreuk doet aan de integriteit van benchmarkberekeningen.

14.

De beheerder van een grondstoffenbenchmark zorgt ervoor dat er gescheiden rapportagelijnen zijn ingesteld tussen de managers, beoordelaars en andere werknemers en van de managers naar de hoogste leidinggevenden en het bestuur van de beheerder om te waarborgen:

a)

dat de beheerder op bevredigende wijze de vereisten van deze verordening ten uitvoer legt, en

b)

dat verantwoordelijkheden duidelijk zijn gedefinieerd en geen conflict of de schijn van een conflict opleveren.

15.

De beheerder van een grondstoffenbenchmark maakt een belangenconflict bekend aan zijn gebruikers zodra hij kennis krijgt van een belangenconflict vanuit de eigendom van de beheerder.

Klachten

16.

De beheerder van een grondstoffenbenchmark heeft een beleid inzake klachtenbehandelingen ingesteld en bekendgemaakt dat de procedures aangeeft voor het ontvangen, onderzoeken en bewaren van registers betreffende klachten over het berekeningsproces van een beheerder. Die klachtenmechanismen waarborgen dat:

a)

benchmarkabonnees klachten kunnen indienen over de vraag of een bepaalde benchmarkberekening representatief is voor de marktwaarde, over voorgestelde wijzigingen in de benchmarkberekening, toepassingen van de methodologie in verband met een specifieke benchmarkberekening en andere redactionele besluiten in verband met de benchmarkberekeningsprocessen;

b)

er is een doelstellingenrooster beschikbaar voor de afhandeling van klachten;

c)

formele klachten die worden ingediend tegen de beheerder en zijn medewerkers worden tijdig en eerlijk onderzocht door de beheerder;

d)

het onderzoek wordt onafhankelijk van personeel dat betrokken kan zijn geweest bij het voorwerp van de klacht, uitgevoerd;

e)

de beheerder streeft ernaar het onderzoek zo snel mogelijk af te ronden;

f)

de beheerder informeert de klager en eventuele andere betrokkenen schriftelijk over de uitkomst van het onderzoek binnen een redelijke periode;

g)

er kan een beroep worden ingesteld bij een onafhankelijke door de beheerder benoemde derde indien een klager niet tevreden is met de manier waarop een klacht is afgehandeld door de betrokken beheerder of het besluit van de beheerder in die situatie binnen zes maanden na de datum van de aanvankelijke klacht, en

h)

alle documenten met betrekking tot een klacht, met inbegrip van die welke door de klager zijn ingediend, evenals de registers van de beheerder zelf, worden minstens vijf jaar bijgehouden.

17.

Geschillen met betrekking tot de dagelijkse prijsvaststelling, die geen formele klachten zijn, worden opgelost door de beheerder van een grondstoffenbenchmark onder verwijzing naar de relevante standaardprocedures. Indien een klacht leidt tot een prijswijziging, worden de nadere gegevens van die prijswijziging zo snel mogelijk meegedeeld aan de markt.

Externe controle

18.

Een beheerder van een grondstoffenbenchmark benoemt een onafhankelijke, externe controleur met passende ervaring en bekwaamheid voor het evalueren van en rapporteren over de wijze waarop de beheerder zich houdt aan de vastgestelde methodologische criteria en de vereisten van deze verordening. Controles vinden jaarlijks plaats en worden drie maanden na de afronding van elke controle gepubliceerd, waarbij zo nodig extra tussentijdse controles worden verricht.


29.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 171/66


VERORDENING (EU) 2016/1012 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 8 juni 2016

betreffende de zoötechnische en genealogische voorwaarden voor het fokken van, de handel in en de binnenkomst in de Unie van raszuivere fokdieren, hybride fokvarkens en levende producten daarvan en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 652/2014, de Richtlijnen 89/608/EEG en 90/425/EEG van de Raad en tot intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van dierfokkerij („Fokkerijverordening”)

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 42 en artikel 43, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het fokken van runderen, varkens, schapen, geiten en paardachtigen speelt economisch en sociaal gezien een strategische rol in de landbouw van de Unie en behoort tot het cultureel erfgoed van de Unie. Deze landbouwactiviteit, die bijdraagt tot voedselzekerheid in de Unie, vormt een bron van inkomsten voor de landbouwgemeenschap. Het fokken van dieren van deze soorten wordt het best bevorderd door gebruik van raszuivere fokdieren of hybride fokvarkens van vastgelegde hoge genetische kwaliteit te stimuleren.

(2)

De lidstaten hebben dan ook, als onderdeel van hun landbouwbeleid, consequent geprobeerd, soms door middel van overheidsinvesteringen om de productie van vee met specifieke genetische eigenschappen te bevorderen door bepaalde normen vast te stellen. Verschillen tussen die normen kunnen technische barrières opwerpen voor de handel in fokdieren en levende producten daarvan, alsook voor de binnenkomst daarvan in de Unie.

(3)

Het rechtskader voor het Unierecht inzake het fokken van raszuivere fokrunderen, -varkens, -schapen, -geiten en -paarden alsmede hybride fokvarkens wordt gevormd door de Richtlijnen 88/661/EEG (3), 89/361/EEG (4), 90/427/EEG (5), 91/174/EEG (6), 94/28/EG (7) en 2009/157/EG van de Raad (8). Die richtlijnen hadden tot doel de veeteelt in de Unie te ontwikkelen en tegelijkertijd de handel in fokdieren en levende producten daarvan alsook de binnenkomst daarvan in de Unie te regelen, en zo het concurrentievermogen van de fokkerijsector in de Unie in stand houden.

(4)

De Richtlijnen 87/328/EEG (9), 90/118/EEG (10) en 90/119/EEG van de Raad (11) zijn vastgesteld om te voorkomen dat lidstaten nationale voorschriften behouden of vaststellen met betrekking tot de toelating van fokrunderen en -varkens tot de voortplanting en de productie en het gebruik van sperma, eicellen en embryo's die een verbod, beperking of belemmering zouden kunnen vormen voor de handel ten aanzien van natuurlijke dekking, kunstmatige inseminatie of winning van sperma, eicellen of embryo's.

(5)

Op basis van de Richtlijnen 88/661/EEG, 89/361/EEG, 90/427/EEG, 91/174/EEG, 94/28/EG en 2009/157/EG heeft de Commissie, na raadpleging van de lidstaten via het Permanent Zoötechnisch Comité dat is opgericht bij Besluit 77/505/EEG van de Raad (12), een aantal besluiten vastgesteld met soortgebonden criteria voor de goedkeuring of erkenning van fokkerij-organisaties en fokkersverenigingen, voor de inschrijving van fokdieren in stamboeken, voor de toelating van raszuivere fokschapen en -geiten tot de voortplanting en tot kunstmatige inseminatie, voor prestatieonderzoek en genetische evaluatie van fokrunderen, -varkens, -schapen en -geiten en voor de opstelling van afstammings- of zoötechnische certificaten voor de handel in fokdieren en levende producten daarvan.

(6)

De Commissie heeft tevens een lijst van fokorganen in derde landen en het model van afstammings- of zoötechnische certificaten voor de binnenkomst in de Unie van fokdieren en sperma, eicellen en embryo's daarvan vastgesteld.

(7)

De Richtlijnen 88/661/EEG, 89/361/EEG, 90/427/EEG, 91/174/EEG, 94/28/EG en 2009/157/EG hebben grotendeels dezelfde structuur en inhoud. Enkele van deze richtlijnen zijn in de loop der tijd gewijzigd. Ter wille van de eenvoud en de consistentie van het Unierecht is het passend om de in die richtlijnen vastgelegde voorschriften te stroomlijnen.

(8)

De afgelopen twintig jaar heeft de Commissie een aanzienlijk aantal klachten van fokkers en operatoren die fokprogramma's uitvoeren moeten behandelen in verband met de omzetting in nationale wetgeving en de interpretatie van de rechtshandelingen van de Unie inzake het fokken van dieren in verschillende lidstaten. Om te zorgen voor een eenvormige toepassing van de Unievoorschriften inzake fokdieren en om belemmeringen voor de handel in fokdieren en levende producten daarvan als gevolg van divergenties in de omzetting van die richtlijnen in nationaal recht te voorkomen, moeten de zoötechnische en genealogische voorwaarden voor de handel in fokdieren en levende producten daarvan, alsook de binnenkomst daarvan in de Unie, in een verordening worden neergelegd.

(9)

Bovendien is uit ervaring gebleken dat, om de toepassing van de voorschriften van die richtlijnen te vergemakkelijken, preciezere bewoordingen moeten worden gebruikt voor een aantal van de bepalingen daarvan, alsook een consequentere terminologie die voor alle lidstaten standaard is. Ter wille van de duidelijkheid en consistentie van het Unierecht moeten ook meer definities worden opgenomen, waaronder een definitie van „ras”.

(10)

Het streven naar een sterkere concurrentiepositie in de fokkerijsector mag niet leiden tot het verdwijnen van rassen met kenmerken die aangepast zijn aan bijzondere biofysische omstandigheden. Lokale rassen kunnen in het gedrang komen indien hun populatie te klein is, waardoor er genetische biodiversiteit verloren zou gaan. Dierlijke genetische rijkdommen vormen een belangrijk onderdeel van de biodiversiteit in de landbouw en dus een essentiële basis voor de duurzame ontwikkeling van de veeteelt, en bieden mogelijkheden om dieren aan te passen aan veranderende omgevingen en productieomstandigheden en aan de veranderende vraag van de markt en de consument. De rechtshandelingen van de Unie inzake het fokken van dieren moeten dan ook bijdragen tot het behoud van dierlijke genetische rijkdommen, de bescherming van biodiversiteit en de productie van typische regionale kwaliteitsproducten die zijn gebaseerd op de specifieke erfelijke eigenschappen van als landbouwhuisdier gehouden lokale rassen. Unierechtshandelingen moeten ook haalbare fokprogramma's bevorderen voor de verbetering van rassen en, vooral wanneer het om met uitsterven bedreigde of inheemse rassen gaat die niet overal in de Unie voorkomen, voor de instandhouding van rassen en het behoud van de genetische diversiteit binnen en tussen rassen.

(11)

Door selectie- en fokactiviteiten is er aanzienlijke vooruitgang geboekt met betrekking tot de ontwikkeling van kenmerken die verband houden met de productiviteit van landbouwdieren, wat op het niveau van de landbouwbedrijven tot verlaging van de productiekosten leidt. In sommige gevallen heeft dit echter ongewenste neveneffecten opgeleverd, waardoor er maatschappelijke bezorgdheid is ontstaan over dierenwelzijns- en milieukwesties. De toepassing van genomica en het gebruik van geavanceerde informatietechnologie zoals „precisieveehouderij”, die het verzamelen van grote datasets over alternatieve kenmerken die direct of indirect verband houden met dierenwelzijns- en duurzaamheidskwesties mogelijk maakt, biedt aanzienlijke mogelijkheden voor het inspelen op de maatschappelijke bezorgdheid en het verwezenlijken van de doelstellingen inzake duurzaam fokken in termen van grotere energie-efficiëntie en resistentere en robuustere dieren. Het verzamelen van gegevens over deze alternatieve kenmerken moet een grotere rol spelen in de fokprogramma's en bij de vaststelling van de selectiedoelstellingen. In deze context moeten de genetische rijkdommen van met uitsterven bedreigde rassen worden beschouwd als een genenreservoir dat mogelijkerwijs kan bijdragen tot het bereiken van deze dierenwelzijns- en duurzaamheidsdoeleinden.

(12)

Deze verordening moet van toepassing zijn op fokrunderen, -varkens, -schapen, -geiten, -paarden en -ezels en levende producten daarvan wanneer die dieren of de nakomelingen die het resultaat zijn van die levende producten bedoeld zijn voor inschrijving als raszuivere fokdieren in een stamboek of voor registratie als hybride fokvarkens in een fokregister, met name met het oog op verhandeling in de Unie, inclusief binnen een lidstaat, of op de binnenkomst in de Unie van deze fokdieren en levende producten daarvan.

(13)

De term „fokdier” of „raszuiver fokdier” moet niet alleen betrekking hebben op dieren die nog in het bezit zijn van hun voortplantingsfunctie. Gecastreerde dieren kunnen immers met hun genealogische en zoötechnische gegevens bijdragen tot de beoordeling van de genetische kwaliteit van de fokpopulatie en daarmee tot de betrouwbaarheid van de rangschikking van fokdieren op basis van die resultaten. Afhankelijk van de doelstellingen van het fokprogramma, zou het gebrek aan of het verlies van gegevens als gevolg van een expliciete uitsluiting van gecastreerde dieren van inschrijving in een stamboek of registratie in een fokregister waarschijnlijk vertekende resultaten opleveren van de beoordeling van de genetische kwaliteit van fokdieren die genetisch verwant zijn aan die gecastreerde dieren.

(14)

De in deze verordening vastgestelde voorschriften inzake raszuivere fokdieren moeten gericht zijn op het verlenen van toegang tot de handel op basis van overeengekomen beginselen die gelden voor de erkenning van stamboekverenigingen die rassen beheren en voor de goedkeuring van hun respectieve fokprogramma's. In deze verordening moeten tevens regels worden vastgesteld voor de inschrijving van raszuivere fokdieren in de hoofdsectie van de stamboeken en, indien zij bestaan, in de verschillende genetische-waardeklassen van de hoofdsectie. Deze verordening moet ook voorzien in voorschriften voor prestatieonderzoek en genetische evaluatie en regels voor de toelating van fokdieren tot de voortplanting, alsmede de inhoud van de zoötechnische certificaten.

(15)

De in deze verordening vastgestelde voorschriften inzake hybride fokvarkens moeten eveneens gericht zijn op het verlenen van toegang tot de handel op basis van overeengekomen beginselen die gelden voor de erkenning van fokkerijgroeperingen die verschillende varkensrassen, -foklijnen of -kruisingen beheren en voor de goedkeuring van hun fokprogramma's. In deze verordening moeten tevens regels voor de registratie van hybride fokvarkens in fokregisters worden vastgesteld. Deze verordening moet ook voorzien in voorschriften voor prestatieonderzoek en genetische evaluatie en regels voor de toelating van hybride fokvarkens tot de voortplanting, alsmede de inhoud van de zoötechnische certificaten.

(16)

Het is niet passend om kwesties in verband met klonen in deze verordening aan de orde te laten komen.

(17)

Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk het verzekeren van een geharmoniseerde aanpak van de handel in fokdieren en levende producten daarvan, alsook voor de binnenkomst daarvan in de Unie, en voor de officiële controles die moeten worden verricht op de fokprogramma's die door stamboekverenigingen en fokkerijgroeperingen worden uitgevoerd, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de gevolgen, de complexiteit, het grensoverschrijdende en het internationale karakter ervan beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in dat artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken.

(18)

De kwaliteit van de diensten die worden verleend door stamboekverenigingen en fokkerijgroeperingen en de wijze waarop zij fokdieren evalueren en classificeren, zijn van invloed op de kwaliteit en de nauwkeurigheid van de voor die dieren verzamelde of vastgestelde zoötechnische en genealogische informatie en op hun marktwaarde. Daarom moeten er voorschriften worden vastgesteld voor de erkenning van stamboekverenigingen en fokkerijgroeperingen en de goedkeuring van hun fokprogramma's op basis van geharmoniseerde criteria van de Unie. Deze voorschriften moeten ook betrekking hebben op het toezicht daarop door de bevoegde autoriteiten van lidstaten om te waarborgen dat de door stamboekverenigingen en fokkerijgroeperingen vastgestelde voorschriften geen ongelijkheden creëren tussen fokprogramma's en daardoor technische barrières voor de handel in de Unie opwerpen.

(19)

In deze verordening moeten procedures voor de opname van erkende stamboekverenigingen en fokkerijgroeperingen in lijsten, met inbegrip van de bijwerking, overdracht en bekendmaking van de lijsten, worden vastgelegd die vergelijkbaar zijn met de procedures die zijn vastgesteld in de Richtlijnen 88/661/EEG, 89/361/EEG, 90/427/EEG, 91/174/EEG, 94/28/EG en 2009/157/EG.

(20)

Fokprogramma's met raszuivere fokdieren worden uitgevoerd met als algemeen doel de productieve en niet-productieve kenmerken van dieren van een ras duurzaam te verbeteren en/of een ras in stand te houden. Die fokprogramma's moeten betrekking hebben op een toereikend aantal raszuivere fokdieren, gehouden door fokkers die, overeenkomstig de doelstellingen die door de deelnemende fokkers algemeen worden aanvaard, door middel van fokken en selecteren wenselijke kenmerken van die dieren bevorderen en ontwikkelen of de instandhouding van het ras waarborgen. Ook fokprogramma's met hybride fokvarkens worden uitgevoerd met als doel wenselijke kenmerken te ontwikkelen door middel van het doelbewust kruisen van verschillende varkensrassen, -foklijnen of -kruisingen. Fokdieren (raszuiver of hybride) die deelnemen aan een fokprogramma worden ingeschreven in een stamboek of register met informatie over hun nakomelingen, en ondergaan, afhankelijk van de in het fokprogramma vermelde fokdoelstellingen, een prestatieonderzoek of een andere beoordeling die resulteert in de registratie van gegevens over kenmerken in verband met de doelstellingen van dat fokprogramma. Indien dat in het fokprogramma is gespecificeerd, wordt er een genetische evaluatie verricht om de fokwaarde van de dieren te ramen en de dieren dienovereenkomstig te rangschikken. Die fokwaarden en resultaten van prestatieonderzoek, alsook de genealogische informatie, vormen de basis voor het fokken en selecteren.

(21)

Het recht om te worden erkend als stamboekvereniging of fokkerijgroepering die aan de vastgestelde criteria voldoet, moet een basisbeginsel vormen van het Unierecht inzake het fokken van dieren en een basisbeginsel van de interne markt. De bescherming van de economische activiteit van een bestaande erkende stamboekvereniging mag voor de bevoegde autoriteit geen reden vormen om te weigeren een andere stamboekvereniging voor hetzelfde ras te erkennen of om schendingen van de beginselen van de interne markt te rechtvaardigen. Hetzelfde geldt voor de goedkeuring van nog een fokprogramma of de goedkeuring van de geografische uitbreiding van een bestaand fokprogramma dat wordt uitgevoerd met hetzelfde ras of met fokdieren van datzelfde ras die kunnen worden verworven uit de fokpopulatie van de stamboekvereniging die al een fokprogramma met dat ras uitvoert. Wanneer in een lidstaat al een of meer erkende stamboekverenigingen een goedgekeurd fokprogramma voor een bepaald ras uitvoeren, moet het de bevoegde autoriteit van die lidstaat echter in bepaalde specifieke gevallen zijn toegestaan de goedkeuring voor nog een fokprogramma voor hetzelfde ras te weigeren, zelfs indien dat fokprogramma aan alle vereisten voor goedkeuring voldoet. Een reden voor weigering kan zijn dat de goedkeuring van nog een fokprogramma voor hetzelfde ras de instandhouding van dat ras of de genetische diversiteit binnen dat ras in die lidstaat in gevaar zou brengen. De instandhouding van dat ras zou met name in het gedrang kunnen komen als gevolg van de versnippering van de fokpopulatie, wat zou kunnen leiden tot meer inteelt, meer gevallen van waargenomen genetische defecten, verlies aan selectiepotentieel of verminderde toegang van fokkers tot raszuivere dieren of levende producten daarvan. Een andere reden voor weigering kan verband houden met inconsistenties in de vastgestelde raseigenschappen of in de hoofddoelstellingen van die fokprogramma's. Onafhankelijk van het doel van het fokprogramma, namelijk de instandhouding of de verbetering van het ras, moet de bevoegde autoriteit immers de goedkeuring van nog een fokprogramma voor hetzelfde ras kunnen weigeren wanneer verschillen tussen de hoofddoelstellingen van de twee fokprogramma's of in de wezenlijke raseigenschappen die in die fokprogramma's zijn gedefinieerd, tot een minder doeltreffende genetische vooruitgang voor die doelstellingen of in die kenmerken of daarmee samenhangende kenmerken zouden leiden, of wanneer een uitwisseling van dieren tussen beide fokpopulaties het gevaar zou inhouden dat die wezenlijke kenmerken van de initiële fokpopulatie weggeselecteerd of weggefokt worden. Tot slot moet een bevoegde autoriteit voor een met uitsterven bedreigd ras of een inheems ras dat niet overal voorkomt in een of meer regio's van de Unie de goedkeuring van nog een fokprogramma voor hetzelfde ras kunnen weigeren op grond van het feit dat dat andere fokprogramma de doeltreffende tenuitvoerlegging van het bestaande fokprogramma zou verhinderen, met name wegens gebrek aan coördinatie of aan uitwisseling van genealogische en zoötechnische informatie die resulteert in het ontbreken van voordelen die met een gemeenschappelijke evaluatie van over dat ras verzamelde gegevens zouden kunnen worden behaald. Wanneer de bevoegde autoriteit de goedkeuring van een fokprogramma weigert, moet zij de aanvrager altijd de redenen daarvoor meedelen en hem het recht geven tegen die weigering in beroep te gaan.

(22)

Fokkers moeten het recht hebben voor eigen gebruik een fokprogramma te ontwerpen en uit te voeren zonder dat dit fokprogramma door de bevoegde autoriteiten moet worden goedgekeurd. Elke lidstaat of zijn bevoegde autoriteiten moeten echter de mogelijkheid behouden om voorschriften vast te stellen voor die activiteiten, met name zodra een dergelijk fokprogramma tot handelstransacties met fokdieren of de levende producten daarvan leidt of een reeds bestaand goedgekeurd fokprogramma voor datzelfde ras in het gedrang brengt.

(23)

Indien het fokprogramma gericht is op de instandhouding van het ras, kunnen de vereisten van het fokprogramma worden aangevuld met ex situ- en in situ-instandhoudingsmaatregelen of andere middelen om de stand van het ras te monitoren om een langdurige en duurzame instandhouding van dat ras te waarborgen. Die maatregelen moeten in het fokprogramma kunnen worden opgenomen.

(24)

Fokkersverenigingen, fokkerij-organisaties, met inbegrip van fokkerij-organisaties die privéondernemingen zijn, of overheidsinstanties mogen uitsluitend als stamboekvereniging worden erkend wanneer zij fokkers hebben die deelnemen aan hun fokprogramma's en wanneer zij ervoor zorgen dat hun fokkers de vrije keuze hebben in het selecteren en fokken van hun raszuivere fokdieren, het recht hebben op inschrijving van de nakomelingen van die dieren in hun stamboeken en de mogelijkheid hebben om eigenaar van die dieren te zijn.

(25)

Alvorens wijzigingen in het goedgekeurde fokprogramma uit te voeren, moet een stamboekvereniging of fokkerijgroepering die wijzigingen voorleggen aan de bevoegde autoriteit die die stamboekvereniging of fokkerijgroepering heeft erkend. Om onnodige administratieve lasten voor de bevoegde autoriteit en de stamboekvereniging of fokkerijgroepering te vermijden, hoeven alleen wijzigingen die substantiële invloed zouden kunnen hebben op het fokprogramma door de stamboekvereniging of fokkerijgroepering aan de bevoegde autoriteit te worden meegedeeld. Dat zijn met name wijzigingen met betrekking tot de uitbreiding van het geografische gebied, wijzigingen in het doel of de selectie- en fokdoelstellingen van het fokprogramma, in de beschrijving van de raseigenschappen of de uitbesteding van taken aan derden, alsook grote veranderingen in het systeem voor het registreren van stambomen of de methoden die voor prestatiebeoordeling en genetische evaluatie worden gebruikt, en andere wijzigingen die door de bevoegde autoriteit als substantiële wijziging van het fokprogramma worden beschouwd. Onverminderd de verplichte voorlegging van significante wijzigingen aan de bevoegde autoriteit, moet de stamboekvereniging of fokkerijgroepering de bevoegde autoriteit op verzoek een volledig bijgewerkte versie van het fokprogramma verstrekken.

(26)

Wanneer er een erkende noodzaak bestaat voor het in stand houden of bevorderen van de ontwikkeling van een ras op een bepaald grondgebied, of wanneer er sprake is van een met uitsterven bedreigde soort, moet de bevoegde autoriteit zelf de mogelijkheid hebben om op tijdelijke basis een fokprogramma voor dat ras uit te voeren, op voorwaarde dat er voor dat ras nog geen fokprogramma bestaat. Een bevoegde autoriteit die een dergelijk fokprogramma uitvoert, mag die mogelijkheid echter niet meer hebben als het fokprogramma kan worden overgedragen aan een operator die voldoet aan de vereisten die nodig zijn voor de correcte uitvoering van dat fokprogramma.

(27)

Aangezien er met het oog op de instandhouding van met uitsterven bedreigde rassen stamboekverenigingen moeten kunnen worden opgericht en erkend met een beperkt aantal aan hun fokprogramma's deelnemende fokdieren, mag de omvang van de fokpopulatie in het algemeen niet als essentiële voorwaarde worden beschouwd voor de erkenning van stamboekverenigingen die met uitsterven bedreigde rassen beheren en de goedkeuring van hun fokprogramma's, te meer daar de erkenning op nationaal niveau wordt verleend.

(28)

Om rekening te houden met de specifieke status van met uitsterven bedreigde rassen moeten in deze verordening specifieke regels worden opgenomen voor met name de opwaardering van dieren van de aanvullende sectie naar de hoofdsectie, alsook voor afwijkende bepalingen voor het prestatieonderzoek en de genetische evaluatie.

(29)

De Unie is verdragsluitende partij bij het Verdrag inzake biologische diversiteit, dat werd goedgekeurd bij Besluit 93/626/EEG van de Raad (13) en dat met name als doelstellingen heeft het behoud van de biologische diversiteit, het duurzame gebruik van de bestanddelen daarvan en de eerlijke en billijke verdeling van de voordelen die voortvloeien uit het gebruik van genetische rijkdommen. Bij dit verdrag is bepaald dat de verdragsluitende partijen soevereine rechten hebben met betrekking tot hun biologische rijkdommen en zij verantwoordelijk zijn voor het behoud van hun biologische diversiteit en het duurzaam gebruik van hun biologische rijkdommen. De Unie is ook partij bij het Protocol van Nagoya inzake toegang tot genetische hulpbronnen en de eerlijke en billijke verdeling van de baten die voortvloeien uit het gebruik ervan bij het Verdrag inzake biologische diversiteit, dat werd goedgekeurd bij Besluit 2014/283/EU van de Raad (14). Daarom moet in deze verordening in voorkomend geval rekening worden gehouden met het Verdrag inzake biologische diversiteit en met het Protocol van Nagoya, en moet deze verordening worden toegepast onverminderd Verordening (EU) nr. 511/2014 van het Europees Parlement en de Raad (15).

(30)

In een lidstaat erkende stamboekverenigingen en fokkerijgroeperingen moeten hun goedgekeurde fokprogramma in een of meer andere lidstaten kunnen uitvoeren om te zorgen voor het best mogelijke gebruik, binnen de Unie, van fokdieren van hoge genetische waarde. Hiertoe moet een vereenvoudigde kennisgevingsprocedure waarborgen dat de bevoegde autoriteit in de andere lidstaat op de hoogte is van het voornemen om grensoverschrijdende activiteiten te verrichten. Seizoensverplaatsingen van fokdieren binnen de grenzen van een lidstaat of over de grenzen met andere lidstaten heen hoeven echter niet noodzakelijkerwijs te betekenen dat het geografische gebied wordt uitgebreid.

(31)

Grensoverschrijdende samenwerking tussen stamboekverenigingen en fokkerijgroeperingen die dit willen, dient te worden gefaciliteerd, waarbij tevens de vrijheid van ondernemen wordt gewaarborgd en de belemmeringen voor het vrije verkeer van fokdieren en levende producten daarvan moeten worden weggenomen.

(32)

Aangezien het kan voorkomen dat een bevoegde autoriteit meerdere fokprogramma's moet goedkeuren die door één door haar erkende stamboekvereniging of fokkerijgroepering worden uitgevoerd en aangezien het kan voorkomen dat een bevoegde autoriteit goedkeuring moet verlenen voor de uitbreiding tot haar grondgebied van fokprogramma's die worden uitgevoerd door een in een andere lidstaat erkende stamboekvereniging of fokkerijgroepering, moet de erkenning van de stamboekvereniging of fokkerijgroepering worden losgekoppeld van de erkenning van haar fokprogramma's. Bij de beoordeling van een verzoek tot erkenning als stamboekvereniging of fokkerijgroepering moet de bevoegde autoriteit dus ook een verzoek tot goedkeuring van ten minste één fokprogramma voorgelegd krijgen.

(33)

Uit verschillende klachten waarmee de Commissie de afgelopen jaren te maken heeft gehad, blijkt dat deze verordening duidelijke voorschriften moet bevatten voor de relatie tussen de stamboekvereniging die een dochterstamboek opstelt voor een specifiek ras van raszuivere fokpaarden en -ezels en de stamboekvereniging die beweert het stamboek van de oorsprong van dat ras te hebben opgesteld.

(34)

De relatie tussen fokkers en stamboekverenigingen moet worden verduidelijkt om met name het recht van de fokkers op deelname aan het fokprogramma binnen het geografische gebied waarvoor het is goedgekeurd en, indien voorzien is in de mogelijkheid van lidmaatschap, het recht van die fokkers om lid te worden, te waarborgen. Stamboekverenigingen moeten voorschriften hebben om geschillen tussen aan hun fokprogramma's deelnemende fokkers te beslechten en gelijke behandeling van die fokkers te waarborgen. Ook moeten zij hun eigen rechten en plichten en die van de aan hun fokprogramma's deelnemende fokkers vastleggen.

(35)

Fokkers wier fokdieren naargelang het seizoen worden verplaatst binnen de grenzen van een lidstaat of binnen een gebied dat de nationale grenzen overschrijdt, moeten het recht hebben te blijven deelnemen aan het fokprogramma zolang het hoofdkwartier van hun bedrijf zich binnen het geografische gebied van dat fokprogramma bevindt.

(36)

In deze verordening moet rekening worden gehouden met de specifieke situatie in de sector hybride fokvarkens. De meeste privéondernemingen in de sector hybride fokvarkens hebben gesloten productiesystemen en beheren hun eigen fokvee. Daarom moet worden voorzien in een aantal afwijkende bepalingen voor deze ondernemingen, met name ten aanzien van de deelname van fokkers aan het fokprogramma en het recht van registratie van hybride fokvarkens in de fokregisters.

(37)

Onder de definitie van „hybride fokvarken” vallen dieren van alle niveaus in de fok- en selectiepiramide, die worden gebruikt voor de optimalisering van kruisingen door de specifieke eigenschappen van hun verschillende genotypes te combineren en gebruik te maken van heterosiseffecten. Naargelang het niveau in de fok- en selectiepiramide kunnen „hybride fokvarkens” rassen, foklijnen of kruisingen zijn. Dat betekent dat niet alle dieren noodzakelijkerwijs „hybride” in de traditionele zin van het woord zijn.

(38)

Uit de ervaring die met name met de toepassing van Richtlijn 90/427/EEG en in mindere mate de Richtlijnen 89/361/EEG en 2009/157/EG is opgedaan, blijkt dat nauwkeurigere voorschriften nodig zijn om geschillen tussen fokkers en stamboekverenigingen effectief te beslechten op basis van een duidelijk vastgesteld huishoudelijk reglement en vastomlijnde rechten en plichten van fokkers. Dit kan het best worden bereikt door geschillen te beslechten binnen het rechtstelsel van de lidstaat waar zij zich voordoen.

(39)

Stamboekverenigingen die stamboeken voor raszuivere fokrunderen, -varkens, -schapen, -geiten, -paarden en -ezels opstellen en bijhouden alsook fokkerijgroeperingen, met uitzondering van in gesloten productiesystemen werkende privéondernemingen, die fokregisters voor hybride fokvarkens opstellen en bijhouden, moeten die fokdieren in hun stamboeken inschrijven of hen in hun fokregisters registreren zonder te discrimineren op grond van de lidstaat van herkomst van de dieren of hun eigenaren en moeten de dieren, indien het fokprogramma daarin voorziet, op basis van hun genetische aanleg classificeren.

(40)

Het moet stamboekverenigingen tevens worden toegestaan aanvullende secties op te stellen om dieren te registreren die niet voldoen aan de afstammingscriteria maar die naar het oordeel van de stamboekverenigingen voldoen aan de in het fokprogramma van het betrokken ras gedefinieerde raseigenschappen, met als doel die dieren vervolgens te gebruiken voor fokkerij met raszuivere dieren van het ras dat onder het fokprogramma valt, zodat de nakomelingen naar de hoofdsectie van het stamboek kunnen worden opgewaardeerd. De specifieke regels voor het opwaarderen van nakomelingen van die dieren naar de hoofdsectie van een stamboek moeten op Unieniveau worden vastgesteld.

(41)

Het opwaarderen van nakomelingen naar de hoofdsectie van een stamboek moet alleen via de moederlijn zijn toegestaan, behalve waar het paardenrassen betreft. Voor een met uitsterven bedreigd runder-, varkens-, schapen- en geitenras en voor schapen van landrassen waarvoor er onvoldoende raszuivere mannelijke fokdieren zijn, moeten de lidstaten de mogelijkheid hebben om de stamboekverenigingen toe te staan minder strikte regels toe te passen voor het opwaarderen van nakomelingen van die in aanvullende secties opgenomen dieren naar de hoofdsectie van het stamboek teneinde verdere verslechtering van de genetische diversiteit van die rassen te vermijden. Ook moet in bijzondere voorschriften worden voorzien om de reconstructie van rassen die verdwenen zijn of waarvoor een ernstig risico op verdwijning bestaat, mogelijk te maken. lidstaten die gebruikmaken van dergelijke afwijkende regelingen moeten de risicostatus van die fokpopulaties nauwkeurig evalueren en zorgen voor een gewaarborgd beheer van genetische rijkdommen.

(42)

Wanneer het nodig is een nieuw ras te creëren door eigenschappen van raszuivere fokdieren van verschillende rassen te combineren of door dieren samen te brengen die een voldoende mate van fysieke gelijkenis vertonen en die zich al voortplanten met voldoende genetische stabiliteit om te kunnen worden beschouwd als dieren die tot een nieuw ras zijn geëvolueerd, moeten stamboekverenigingen de mogelijkheid krijgen om voor die nieuwe rassen stamboeken op te stellen en fokprogramma's uit te voeren.

(43)

Niets in deze verordening mag beletten dat dieren die in een aanvullende sectie van een stamboek van een bepaald ras zijn opgenomen, beschouwd worden als dieren waarvoor de verbintenissen van de in artikel 28 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad (16) bedoelde maatregel inzake agromilieu- en klimaatsteun gelden en die dus in aanmerking komen van steun van de nationale of regionale autoriteiten in het kader van hun plattelandsontwikkelingsprogramma's.

(44)

Voor raszuivere fokpaarden en -ezels moeten stamboekverenigingen in hun fokprogramma's voorschriften kunnen opnemen die het gebruik van bepaalde voortplantingstechnieken en van bepaalde raszuivere dieren, met inbegrip van levende producten daarvan, verbieden of beperken. Stamboekverenigingen moeten bijvoorbeeld kunnen eisen dat de nakomelingen alleen het resultaat mogen zijn van natuurlijke dekking. Stamboekverenigingen die een dergelijk verbod of een dergelijke beperking hanteren, moeten die regels opnemen in hun fokprogramma overeenkomstig de voorschriften van de stamboekvereniging die het stamboek van de oorsprong van het ras bijhoudt.

(45)

Raszuivere fokdieren die in stamboeken worden ingeschreven moeten worden geïdentificeerd overeenkomstig Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad (17).

(46)

Voor raszuivere fokpaarden en -ezels wordt in Verordening (EU) 2016/429 bepaald dat de bevoegde veterinaire autoriteiten voor paardachtigen een uniek, levenslang geldig identificatiedocument moeten afgeven, dat bij gedelegeerde handelingen nader door de Commissie moet worden gespecificeerd. Om het zoötechnisch certificaat qua inhoud en administratieve procedure zoveel mogelijk af te stemmen op dat unieke, levenslang geldige identificatiedocument, moet de Commissie worden gemachtigd overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) handelingen vast te stellen met betrekking tot de vorm en de inhoud van een uniek, levenslang geldig identificatiedocument voor paardachtigen.

(47)

Het recht van de deelname van raszuivere fokpaarden of -ezels aan internationale wedstrijden is geregeld bij internationale privaatrechtelijke overeenkomsten. Gezien de internationale dimensie van de paardensector moet de Commissie bij de voorbereiding en opstelling van de desbetreffende gedelegeerde en uitvoeringshandelingen rekening houden met die overeenkomsten, zodat de mogelijkheid van deelname van die raszuivere fokpaarden aan internationale wedstrijden behouden blijft.

(48)

Op Unieniveau moeten voorschriften worden vastgesteld voor de toelating van fokdieren tot de voortplanting, en met name voor natuurlijke dekking of geassisteerde voortplanting, om handelsbelemmeringen weg te nemen, in het bijzonder wanneer dergelijke fokdieren prestatieonderzoek of genetische evaluatie hebben ondergaan, uitgevoerd overeenkomstig de voorschriften die in deze verordening en in het bijzonder in bijlage III zijn vastgelegd.

(49)

De lidstaten of hun bevoegde autoriteiten mogen deze verordening niet gebruiken om het gebruik van raszuivere fokdieren of levende producten daarvan voor de productie van dieren die niet bedoeld zijn voor inschrijving in een stamboek of registratie in een fokregister, te verbieden, te beperken of te verhinderen.

(50)

Terwijl op Unieniveau voorschriften voor prestatieonderzoek en genetische evaluatie zijn vastgesteld voor fokrunderen, -varkens, -schapen en -geiten, die op een bepaald aantal eigenschappen worden getest, hebben voor raszuivere fokpaarden en -ezels de talrijke vereisten voor verschillende rassen, gebruiken en selecties harmonisatie tot op heden in de weg gestaan. In plaats daarvan worden momenteel rasspecifieke voorschriften voor prestatieonderzoek en genetische evaluatie vastgesteld door het stamboek van de oorsprong van het ras.

(51)

Om rekening te houden met technische ontwikkelingen, de wetenschappelijke vooruitgang of de noodzaak om waardevolle genetische rijkdommen te behouden, moet overeenkomstig artikel 290 VWEU aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage III bij deze verordening. Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie ook uitvoeringsbevoegdheden worden overgedragen, die haar toelaten eenvormige en meer gedetailleerde voorschriften vast te stellen voor prestatieonderzoek en genetische evaluatie van raszuivere fokrunderen, -schapen en -geiten.

(52)

Prestatieonderzoek en genetische evaluatie moeten kunnen worden uitgevoerd door een door de stamboekvereniging of de fokkerijgroepering aangewezen derde of door een overheidsinstantie, met inbegrip van een autoriteit die deze taak als zelfstandige taak verricht. Die derde zou door de bevoegde autoriteit kunnen worden gemachtigd en beoordeeld in het kader van de goedkeuring van het fokprogramma. Een stamboekvereniging of fokkerijgroepering die prestatieonderzoek of genetische evaluatie uitbesteedt, moet, behoudens andersluidend besluit van de desbetreffende lidstaat of diens bevoegde autoriteiten, verantwoordelijk blijven voor het toezicht op de naleving van de vereisten die op die activiteiten van toepassing zijn, en moet de aangewezen derde in haar fokprogramma vermelden.

(53)

Afhankelijk van onder meer de soort of het ras, kan er behoefte zijn aan harmonisatie of verbetering van de methoden die bij het prestatieonderzoek of de genetische evaluatie van raszuivere fokdieren door stamboekverenigingen of door hen aangewezen derden worden gehanteerd. Om eenvormige voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om referentiecentra van de Europese Unie aan te wijzen. Teneinde, waar nodig, de taak van die referentiecentra te wijzigen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 VWEU. Die referentiecentra van de Europese Unie komen in aanmerking voor financiële steun van de Unie overeenkomstig Verordening (EU) nr. 652/2014 van het Europees Parlement en de Raad (18). Voor raszuivere fokrunderen worden die taken verricht door het Interbull Centre, een vaste commissie van het Internationale Comité voor de productiecontrole bij dieren (International Committee for Animal Recording, ICAR), dat als referentieorgaan van de Europese Unie is aangewezen bij Beschikking 96/463/EG van de Raad (19).

(54)

Wanneer er sprake is van een erkende noodzaak moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om, ter ondersteuning van stamboekverenigingen die met uitsterven bedreigde rassen beheren, referentiecentra van de Europese Unie aan te wijzen om de vaststelling en harmonisatie van door die stamboekverenigingen gebruikte methoden te bevorderen. Teneinde, waar nodig, de taak van die referentiecentra te wijzigen, moet aan de Commissie ook de bevoegdheid worden overgedragen om handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 VWEU. Bij de aanwijzing van die centra en de beschrijving van hun taken moet de Commissie naar behoren rekening houden met de activiteiten van het European Regional Focal Point for Animal Genetic Resources (ERFP), dat is opgezet in het kader van het mondiaal actieplan voor dierlijke genetische hulpbronnen in Europa van de Voedsel- en Landbouworganisatie (FAO). De door deze centra vastgestelde methoden mogen niet bindend zijn.

(55)

Fokkers die deelnemen aan een fokprogramma moeten het recht hebben om zoötechnische certificaten te verkrijgen voor hun fokdieren die onder dat fokprogramma vallen, alsook voor de levende producten van die dieren. Zoötechnische certificaten moeten fokdieren of de levende producten daarvan vergezellen wanneer zij worden verhandeld of in de Unie worden binnengebracht met het oog op de inschrijving of registratie van die dieren of van de met die levende producten verkregen nakomelingen in andere stamboeken of fokregisters. Zoötechnische certificaten moeten de fokker informatie verschaffen over de genetische kwaliteit en de afstamming van het verworven dier. Dergelijke certificaten moeten bijvoorbeeld, indien noodzakelijk, worden afgegeven om fokdieren te vergezellen wanneer zij deelnemen aan tentoonstellingen of in proefstations of centra voor kunstmatige inseminatie worden geplaatst.

(56)

Het moet duidelijk zijn dat deze verordening de lidstaten of de bevoegde autoriteiten niet belet te eisen dat sperma van raszuivere fokrunderen, -varkens, -schapen, -geiten, -paarden en -ezels dat bedoeld is voor kunstmatige inseminatie met het oog op de productie van dieren die geen raszuivere fokdieren zullen worden, bij verhandeling vergezeld gaat van de informatie over de kwaliteit en de afstamming van dat dier. In het algemeen zou het concurrentievermogen van de dierfokkerijsector van de Unie kunnen toenemen wanneer de levende producten van fokdieren, en met name sperma, en de desbetreffende informatie in de zoötechnische certificaten, ook beschikbaar worden gemaakt voor operatoren die dieren reproduceren zonder de bedoeling te hebben hun nageslacht in te schrijven in een stamboek.

(57)

De binnenkomst van fokdieren en levende producten daarvan in de Unie en de uitvoer ervan naar derde landen is belangrijk voor de landbouw in de Unie. De binnenkomst van fokdieren en levende producten daarvan in de Unie moet derhalve plaatsvinden onder voorwaarden die vergelijkbaar zijn met de voorschriften die voor de handel in de Unie gelden. Fokdieren en levende producten daarvan mogen echter alleen in de hoofdsectie van een stamboek of fokregister in de Unie worden opgenomen als het niveau van de controles in het derde land van uitvoer toereikend is om dezelfde mate van zekerheid te waarborgen voor de afstammingsgegevens en de resultaten van het prestatieonderzoek en de genetische evaluatie als in de Unie wordt geboden en als de fokorganen die deze gegevens en resultaten aanleveren opgenomen zijn in een door de Commissie bijgehouden lijst. Bovendien moeten de fokorganen in derde landen op basis van wederkerigheid de fokdieren en levende producten daarvan van de in de Unie erkende respectieve stamboekvereniging of fokkerijgroepering aanvaarden.

(58)

In Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad (20) is bepaald dat de Commissie een goederennomenclatuur, namelijk de „gecombineerde nomenclatuur”, of, afgekort, „GN”, moet instellen die zowel aan de vereisten van het gemeenschappelijke douanetarief als aan die van de statistieken van de buitenlandse handel van de Gemeenschap en andere beleidsmaatregelen van de Unie in verband met de invoer en de uitvoer van goederen voldoet. In bijlage I bij die verordening zijn de GN-codes voor raszuivere fokrunderen, -varkens, -schapen, -geiten en -paarden alsmede rundersperma vermeld en is aangegeven dat deze zijn uitgesloten van de conventionele invoerrechten. In dat geval moeten die dieren en de levende producten daarvan vergezeld gaan van het vereiste zoötechnische certificaat om de indeling als raszuivere fokdieren of levende producten daarvan te staven. Raszuivere fokdieren moeten ook vergezeld gaan van een document waarin vermeld staat dat zij in een door een stamboekvereniging bijgehouden stamboek zullen worden ingeschreven of in een door een fokkerijgroepering bijgehouden fokregister zullen worden geregistreerd.

(59)

Bij binnenkomst in de Unie moeten fokdieren en levende producten daarvan de veterinaire controles overeenkomstig de Richtlijnen 91/496/EEG (21) en 97/78/EG van de Raad (22) ondergaan. In het geval van raszuivere fokdieren, moeten zij ook de nodige controles ondergaan voor de toepassing van de uitsluiting van de conventionele invoerrechten voor raszuivere fokdieren.

(60)

Er moeten voorschriften worden vastgesteld inzake officiële controles voor de verificatie van de naleving van de voorschriften van deze verordening en inzake andere officiële, aan de dierenfokkerijsector aangepaste activiteiten die overeenkomstig deze verordening door de bevoegde autoriteiten worden verricht. De bevoegde autoriteiten moeten officiële controles kunnen verrichten van alle operatoren die aan deze verordening zijn onderworpen, met name stamboekverenigingen, fokkerijgroeperingen, derden die prestatieonderzoek of genetische evaluatie verrichten, en fokkers, en, indien zij zoötechnische certificaten afgeven, spermacentra en sperma-opslagcentra, embryo-opslagcentra, embryoteams of embryoproductieteams.

(61)

De bevoegde autoriteiten moeten officiële controles verrichten om te verifiëren of de voorschriften van deze verordening en de vereisten van het goedgekeurde fokprogramma worden nageleefd. Die controles kunnen onder meer betrekking hebben op de inspectie van de uitrusting die voor prestatieonderzoek wordt gebruikt of op de verificatie van de procedures voor het registreren van zoötechnische en genealogische gegevens of voor het onderzoeken van documenten of systemen die worden gebruikt voor het opslaan en verwerken van die over fokdieren verzamelde gegevens. Bij dat onderzoek moet rekening worden gehouden met kwaliteitsproeven of controlesystemen die voor de nauwkeurigheid van de opgeslagen gegevens moeten zorgen, zoals afstammingscontrole om de afstamming van een dier te verifiëren. De bevoegde autoriteiten zouden officiële controles moeten kunnen verrichten in de gebouwen en kantoren en van de uitrusting van fokkers, stamboekverenigingen of fokkerijgroeperingen alsook van fokdieren of levende producten welke voor die onder het fokprogramma vallende fokdieren worden gewonnen.

(62)

Wanneer in deze verordening wordt verwezen naar „andere officiële activiteiten” moet dit, afhankelijk van de context, worden opgevat als de erkenning van stamboekverenigingen en fokkerijgroeperingen, de goedkeuring van fokprogramma's of het verlenen van bijstand aan andere lidstaten en derde landen.

(63)

Met het oog op een doeltreffende toepassing van de in deze verordening vastgelegde Unievoorschriften inzake fokdieren en levende producten daarvan is het noodzakelijk dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaten met elkaar samenwerken en zo nodig administratieve bijstand verlenen. Daarom moeten in deze verordening algemene voorschriften inzake administratieve bijstand en samenwerking worden vastgesteld die vergelijkbaar zijn met de huidige voorschriften van titel IV van Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad (23), met de nodige aanpassingen.

(64)

Om uniforme voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uniforme uitvoeringsbevoegdheden worden verleend om, wanneer er bewijs is dat het Unierecht inzake het fokken van dieren op grote schaal niet wordt nageleefd in een derde land, speciale maatregelen te treffen om de gevolgen van die niet-naleving te beperken.

(65)

De bevoegde autoriteiten van de lidstaten moeten ook de nodige bevoegdheden hebben om de zoötechnische en genealogische voorschriften inzake fokdieren van deze verordening te handhaven, onder meer door middel van schorsing van de goedkeuring van een fokprogramma of intrekking van de erkenning van een stamboekvereniging of fokkerijgroepering wanneer de voorschriften van deze verordening niet worden nageleefd.

(66)

De Commissie moet indien nodig controles in de lidstaten uitvoeren, onder andere in het licht van de resultaten van door de lidstaten verrichte officiële controles, teneinde de toepassing van de voorschriften van deze verordening in alle lidstaten te waarborgen.

(67)

De Commissie moet in voorkomend geval controles in derde landen verrichten met het oog op de vaststelling van de lijst van fokorganen in derde landen waaruit de binnenkomst in de Unie van fokdieren en hun sperma, eicellen en embryo's moet zijn toegestaan, met het oog op de opstelling van de voorwaarden voor die binnenkomst en met het oog op de verkrijging van de zoötechnische en genealogische informatie over de werking van gelijkwaardigheidsovereenkomsten. De Commissie moet ook controles uitvoeren in derde landen wanneer een terugkerend of nieuw probleem in verband met fokdieren of levende producten daarvan dat rechtvaardigt.

(68)

De verificatie van de naleving van de voorschriften van deze verordening door middel van officiële controles is van fundamenteel belang om te waarborgen dat de doelstellingen van deze verordening in de hele Unie doeltreffend worden verwezenlijkt. Gebreken in het controlesysteem van een lidstaat kunnen in sommige gevallen een belangrijk obstakel vormen voor de verwezenlijking van die doelstellingen en ertoe leiden dat deze voorschriften op grote schaal worden overtreden. Daarom moet de Commissie kunnen reageren op ernstige gebreken in het controlesysteem van een lidstaat door maatregelen te nemen die van toepassing zijn totdat de betrokken lidstaat de noodzakelijke actie onderneemt om een einde te maken aan de verstoring. Die maatregelen bestaan onder meer in een verbod op of het afdwingen van speciale voorwaarden voor de handel in fokdieren of levende producten daarvan of andere maatregelen die de Commissie passend acht om die grootscheepse inbreuk te beëindigen.

(69)

Aangezien de Richtlijnen 88/661/EEG, 89/361/EEG, 90/427/EEG, 94/28/EG en 2009/157/EG zullen worden ingetrokken en door deze verordening zullen worden vervangen, moeten ook de uit hoofde van die richtlijnen vastgestelde handelingen van de Commissie worden ingetrokken en zo nodig worden vervangen door gedelegeerde handelingen of uitvoeringshandelingen die uit hoofde van bij deze verordening toegekende respectieve bevoegdheden worden vastgesteld. Daarom moeten die handelingen van de Commissie worden ingetrokken en, waar nodig, vervangen.

(70)

Teneinde een juiste toepassing van deze verordening te waarborgen en haar aan te vullen of de bijlagen te wijzigen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen tot vaststelling van de vereisten inzake prestatieonderzoek en genetische evaluatie, de taken van en vereisten voor referentiecentra van de Europese Unie en voor de inhoud en vorm van zoötechnische certificaten.

(71)

Bij het voorbereiden en opstellen van gedelegeerde handelingen is het van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016 (24). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van gedelegeerde handelingen.

(72)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van de bepalingen van deze verordening betreffende modelformulieren voor de informatie die door de lidstaten openbaar moet worden gemaakt op de lijst van erkende stamboekverenigingen en fokkerijgroeperingen, de methoden voor de verificatie van de identiteit van raszuivere fokdieren, het prestatieonderzoek en de genetische evaluatie, de aanwijzing van referentiecentra van de Europese Unie, de modelformulieren voor het unieke, levenslang geldige identificatiedocument voor paardachtigen, de modellen voor zoötechnische certificaten die fokdieren en levende producten daarvan vergezellen, de erkenning van de gelijkwaardigheid van in derde landen toegepaste maatregelen, ernstige verstoringen van het controlesysteem van een lidstaat en de vaststelling van bijzondere maatregelen met betrekking tot de binnenkomst in de Unie van fokdieren en levende producten daarvan, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (25). Indien het Permanent Zoötechnisch Comité geen advies uitbrengt, moet de Commissie de uitvoeringshandeling niet vaststellen.

(73)

De voorschriften van de Richtlijnen 87/328/EEG, 88/661/EEG, 89/361/EEG, 90/118/EEG, 90/119/EEG, 90/427/EEG, 91/174/EEG, 94/28/EG en 2009/157/EG en Beschikking 96/463/EG zullen worden vervangen door de voorschriften van deze verordening en van de gedelegeerde en uitvoeringshandelingen die de Commissie heeft vastgesteld op grond van de bij deze verordening toegekende bevoegdheden. Die rechtshandelingen moeten daarom worden ingetrokken.

(74)

De volgende beschikkingen van de Commissie met betrekking tot onder meer soortgebonden criteria voor de goedkeuring of erkenning van stamboekverenigingen en fokkerijgroeperingen, de inschrijving van fokdieren in stamboeken, de toelating tot de voortplanting en tot kunstmatige inseminatie, prestatieonderzoeken en genetische evaluatie werden vastgesteld op grond van de Richtlijnen 88/661/EEG, 89/361/EEG, 90/427/EEG, 94/28/EG en 2009/157/EG: Beschikkingen 84/247/EEG (26), 84/419/EEG (27), 89/501/EEG (28), 89/502/EEG (29), 89/504/EEG (30), 89/505/EEG (31), 89/507/EEG (32), 90/254/EEG (33), 90/255/EEG (34), 90/256/EEG (35), 90/257/EEG (36), 92/353/EEG van de Commissie (37), 96/78/EG (38) en 2006/427/EG van de Commissie (39). In deze verordening moeten voorschriften worden vastgesteld die de voorschriften van deze beschikkingen van de Commissie vervangen.

(75)

In deze verordening moeten voorschriften worden vastgesteld die vergelijkbaar zijn met die in Beschikking 92/354/EEG van de Commissie (40).

(76)

De volgende rechtshandelingen van de Commissie werden vastgesteld op grond van de Richtlijnen 88/661/EEG, 89/361/EEG, 90/427/EEG, 94/28/EG en 2009/157/EG: Beschikkingen 89/503/EEG (41), 89/506/EEG (42), 90/258/EEG (43), 96/79/EG (44), 96/509/EG (45), 96/510/EG (46), 2005/379/EG van de Commissie (47), en Uitvoeringsverordening (EU) 2015/262 van de Commissie (48). In deze verordening moeten voorschriften worden vastgesteld die de voorschriften van die rechtshandelingen van de Commissie zullen vervangen.

(77)

Ter wille van de juridische duidelijkheid en om doublures te voorkomen moeten de in de overwegingen 74, 75 en 76 bedoelde rechtshandelingen van de Commissie worden ingetrokken met ingang van de datum van toepassing van deze verordening. Daarnaast moet de Commissie ten minste 18 maanden voor de datum van toepassing van deze verordening uitvoeringshandelingen vaststellen die voorzien in de modelformulieren voor de presentatie van de informatie die moet worden opgenomen in de lijst van erkende stamboekverenigingen en fokkerijgroeperingen, die de lidstaten openbaar maken, alsook de modelformulieren voor de zoötechnische certificaten voor fokdieren en levende producten daarvan. Die uitvoeringshandelingen moeten uiterlijk op de datum van toepassing van deze verordening van toepassing zijn.

(78)

Ter wille van een soepele overgang voor fokkersorganisaties, fokkerij-organisaties, fokkersverenigingen, privéondernemingen of andere organisaties of verenigingen die met of zonder tijdsbeperking zijn goedgekeurd of erkend krachtens de bij deze verordening ingetrokken rechtshandelingen en voor de door die operatoren uitgevoerde fokprogramma's, moeten die operatoren en hun fokprogramma's als overeenkomstig deze verordening erkend of goedgekeurd worden beschouwd. Bijgevolg hoeven deze operatoren de in deze verordening vervatte procedures voor erkenning, voor goedkeuring en voor kennisgeving van de uitbreiding van het geografische gebied naar andere lidstaten, niet te doorlopen, hoewel de overige bepalingen van deze verordening wel op hen van toepassing moeten zijn. De lidstaten moeten erop toezien dat die operatoren voldoen aan alle voorschriften van deze verordening, met name door hen aan op risico gebaseerde officiële controles te onderwerpen. In geval van niet-naleving moeten de bevoegde autoriteiten erop toezien dat die operatoren de nodige maatregelen treffen om een einde te maken aan die niet-naleving en moeten zij, indien noodzakelijk, de erkenning van die operatoren of de goedkeuring van hun fokprogramma schorsen of intrekken.

(79)

De Commissie heeft recentelijk een voorstel voor een nieuwe verordening inzake officiële controles en andere officiële activiteiten goedgekeurd. Bij die nieuwe verordening zullen Verordening (EG) nr. 882/2004, Richtlijn 89/608/EEG van de Raad (49), Richtlijn 90/425/EEG van de Raad (50), en de Richtlijnen 91/496/EEG en 97/78/EG worden ingetrokken. Ook zullen in die nieuwe verordening sommige van de voorschriften van Verordening (EG) nr. 882/2004 en van de genoemde richtlijnen met de nodige aanpassingen worden overgenomen. Het is echter niet de bedoeling dat het fokken van dieren ook binnen het toepassingsgebied van die nieuwe verordening zal vallen. In afwachting van de intrekking van de Richtlijnen 89/608/EEG, 90/425/EEG, 91/496/EEG en 97/78/EG door die nieuwe verordening moeten ter wille van de juridische duidelijkheid en de rechtszekerheid de verwijzingen naar „zoötechnisch” uit de Richtlijnen 89/608/EEG en 90/425/EEG worden geschrapt; die wijziging is niet nodig voor de Richtlijnen 91/496/EEG en 97/78/EG. De Richtlijnen 89/608/EEG en 90/425/EEG moeten dus dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(80)

Tot de datum van toepassing van artikel 110 van Verordening (EU) 2016/429 moeten stamboekverenigingen die goedgekeurde fokprogramma's met raszuivere fokpaarden en -ezels uitvoeren, identificatiedocumenten voor die raszuivere fokdieren kunnen blijven afgeven overeenkomstig artikel 8, lid 1, van Richtlijn 90/427/EEG.

(81)

Deze verordening moet met ingang van de eerste dag van de achtentwintigste maand na de datum van inwerkingtreding ervan van toepassing worden,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

Algemene bepalingen

Artikel 1

Voorwerp en toepassingsgebied

1.   Bij deze verordening worden vastgesteld:

a)

zoötechnische en genealogische voorschriften voor de handel in en de binnenkomst in de Unie van fokdieren en levende producten daarvan;

b)

voorschriften voor de erkenning van stamboekverenigingen en fokkerijgroeperingen en voor de goedkeuring van hun fokprogramma's;

c)

de rechten en plichten van fokkers, stamboekverenigingen en fokkerijgroeperingen;

d)

voorschriften voor de inschrijving van fokdieren in stamboeken en fokregisters en voor de toelating van fokdieren en levende producten daarvan tot de voortplanting;

e)

voorschriften voor het prestatieonderzoek en de genetische evaluatie van fokdieren;

f)

voorschriften voor de afgifte van zoötechnische certificaten voor fokdieren en levende producten daarvan;

g)

voorschriften voor de uitvoering van officiële controles, met name de controles betreffende stamboekverenigingen en fokkerijgroeperingen, en voorschriften voor de verrichting van andere officiële activiteiten;

h)

voorschriften voor administratieve bijstand en samenwerking en voorschriften voor handhaving door de lidstaten;

i)

voorschriften voor de uitvoering van controles in de lidstaten en derde landen door de Commissie.

2.   Deze verordening is van toepassing op fokdieren en levende producten daarvan wanneer die dieren of de nakomelingen die het resultaat zijn van die levende producten bedoeld zijn voor inschrijving als raszuivere fokdieren in een stamboek of voor registratie als hybride fokvarkens in een fokregister.

3.   Deze verordening is niet van toepassing op fokdieren en levende producten daarvan wanneer die dieren en levende producten bedoeld zijn voor technische of wetenschappelijke experimenten die onder toezicht van de bevoegde autoriteiten worden uitgevoerd.

4.   Artikel 9, lid 4, artikel 13, artikel 14, lid 3 en 4, de artikelen 23 en 24, artikel 28, lid 2, en artikel 36, lid 1, zijn niet van toepassing op als fokkerijgroeperingen erkende in gesloten productiesystemen werkende privéondernemingen.

5.   Deze verordening doet geen afbreuk aan het recht van de lidstaten om nationale maatregelen te nemen ter regulering van de uitvoering van fokprogramma's die niet overeenkomstig artikel 8, lid 3, en, in voorkomend geval, artikel 12, zijn goedgekeurd.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)   „dier”: een landbouwhuisdier van een van de volgende soorten:

a)

runderen (Bos taurus, Bos indicus en Bubalus bubalis);

b)

varkens (Sus scrofa);

c)

schapen (Ovis aries);

d)

geiten (Capra hircus); of

e)

paardachtigen (Equus caballus en Equus asinus);

2)   „ras”: een populatie van dieren met voldoende uniformiteit om als verschillend van andere dieren van die soort te worden beschouwd door een of meer groepen van fokkers die zijn overeengekomen die dieren in te schrijven in stamboeken, onder vermelding van hun bekende voorouders, teneinde hun erfelijke eigenschappen te reproduceren door middel van voortplanting, uitwisseling en selectie in het kader van een fokprogramma;

3)   „fokdier”: raszuiver fokdier of hybride fokvarken;

4)   „levende producten”: sperma, eicellen en embryo's die van fokdieren zijn gewonnen of geproduceerd met het oog op geassisteerde voortplanting;

5)   „stamboekvereniging”: een fokkersvereniging, fokkerij-organisatie of overheidsinstantie, anders dan bevoegde autoriteiten, die overeenkomstig artikel 4, lid 3, door de bevoegde autoriteit van een lidstaat erkend is met het oog op de uitvoering van een fokprogramma met raszuivere fokdieren die in de door haar bijgehouden of opgestelde stamboeken zijn ingeschreven;

6)   „fokkerijgroepering”: een fokkersvereniging, fokkerij-organisatie, in een gesloten productiesysteem werkende privéonderneming of overheidsinstantie, anders dan bevoegde autoriteiten, die overeenkomstig artikel 4, lid 3, door de bevoegde autoriteit van een lidstaat erkend is met het oog op de uitvoering van een fokprogramma met hybride fokvarkens die in de door haar bijgehouden of opgestelde fokregisters zijn ingeschreven;

7)   „fokorgaan”: een okkersvereniging, fokkerij-organisatie, privéonderneming, opfokbedrijf of officiële dienst in een derde land die, met betrekking tot als raszuivere fokrunderen, -varkens, -schapen, -geiten, -paarden of -ezels dan wel hybride fokvarkens, van een officiële dienst in dat derde land toestemming heeft verkregen voor de binnenkomst in de Unie van fokdieren voor het fokken;

8)   „bevoegde autoriteiten”: de autoriteiten van een lidstaat die overeenkomstig deze verordening verantwoordelijk zijn voor:

a)

de erkenning van stamboekverenigingen en fokkerijgroeperingen en de goedkeuring van de fokprogramma's die zij uitvoeren met fokdieren;

b)

officiële controles van operatoren;

c)

het verlenen van bijstand aan andere lidstaten en derde landen in het geval van waargenomen niet-naleving;

d)

andere dan de onder a) en c) genoemde officiële activiteiten;

9)   „raszuiver fokdier”: een dier datis ingeschreven of is geregistreerd en in aanmerking komt voor inschrijving in de hoofdsectie van een stamboek;

10)   „hybride fokvarken”: een varken dat is geregistreerd in een fokregister en geproduceerd is door of gebruikt is voor doelgerichte kruising binnen of tussen een van de volgende categorieën:

a)

raszuivere fokvarkens van verschillende rassen of foklijnen;

b)

fokvarkens die zelf het resultaat zijn van een kruising (hybride) tussen verschillende rassen of foklijnen;

c)

fokvarkens van een van de onder a) of b) bedoelde categorieën;

11)   „foklijn”: een genetisch stabiele en uniforme subpopulatie van raszuivere dieren van een bepaald ras;

12)   „stamboek”:

a)

door een stamboekvereniging bijgehouden stamboek, bestand of informatiedrager bestaande uit een hoofdsectie en, indien de stamboekvereniging daartoe besluit, een of meer aanvullende secties voor dieren van dezelfde soort die niet voor inschrijving in de hoofdsectie in aanmerking komen;

b)

in voorkomend geval, elk soortgelijk boek dat door een fokorgaan wordt bijgehouden;

13)   „hoofdsectie”: de sectie van een stamboek waarin raszuivere fokdieren worden ingeschreven of worden geregistreerd en in aanmerking komen voor inschrijving, met gegevens over hun voorouders en, indien van toepassing, hun genetische aanleg;

14)   „klasse”: een horizontale afdeling van de hoofdsectie waarin raszuivere fokdieren op grond van hun genetische aanleg worden ingeschreven;

15)   „genetische aanleg”: een meetbare erfelijke eigenschap of een genetische bijzonderheid van een fokdier;

16)   „fokwaarde”: een schatting van het verwachte effect van het genotype van een fokdier op een bepaalde eigenschap van zijn nakomelingen;

17)   „fokregister”:

a)

door een fokkerijgroepering bijgehouden bestand of informatiedrager waarin hybride fokvarkens, met de details van hun voorouders, worden geregistreerd;

b)

in voorkomend geval, elk soortgelijk register dat door een fokorgaan wordt bijgehouden;

18)   „officiële controle”: elke vorm van controle die door de bevoegde autoriteiten wordt uitgevoerd om na te gaan of de voorschriften van deze verordening worden nageleefd;

19)   „andere officiële activiteiten”: elke activiteit, anders dan een officiële controle, die door de bevoegde autoriteiten overeenkomstig deze verordening wordt uitgevoerd om de toepassing van de voorschriften van deze verordening te waarborgen;

20)   „zoötechnisch certificaat”: stamboekcertificaten, verklaringen of commerciële documentatie, op papier of in elektronische vorm afgegeven voor fokdieren en levende producten daarvan, waarin informatie wordt verstrekt met betrekking tot de afstamming, de identificatie en, indien deze beschikbaar zijn, de resultaten van prestatieonderzoek of genetische evaluatie;

21)   „binnengebracht worden in de Unie” of „binnenkomst in de Unie”: handeling waarmee fokdieren en levende producten daarvan in een van de in bijlage VI vermelde grondgebieden van buiten die grondgebieden worden binnengebracht, met uitzondering van doorvoer;

22)   „handel”: handeling waarmee dieren of levende producten daarvan binnen de Unie, inclusief binnen een lidstaat, worden gekocht, verkocht, uitgewisseld of anderszins verworven of van de hand gedaan;

23)   „operator”: elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die is onderworpen aan de voorschriften van deze verordening, zoals stamboekverenigingen, fokkerijgroeperingen, derden die overeenkomstig artikel 27, lid 1, onder b), door stamboekverenigingen of fokkerijgroeperingen zijn aangewezen, spermacentra en sperma-opslagcentra, embryo-opslagcentra, embryoteams of embryoproductieteams, en fokkers;

24)   „met uitsterven bedreigd ras”: een lokaal ras dat door een lidstaat wordt erkend als met uitsterven bedreigd ras, dat genetisch is aangepast aan een of meer traditionele productiesystemen of -omgevingen in die lidstaat, en waarvoor de status van met uitsterven bedreigd ras wetenschappelijk is vastgesteld door een orgaan dat over de noodzakelijke vaardigheden en kennis op het gebied van met uitsterven bedreigde rassen beschikt;

25)   „in gesloten productiesystemen werkende privéonderneming”: een privéonderneming met een fokprogramma waaraan geen fokkers deelnemen of waaraan wordt deelgenomen door een beperkt aantal fokkers die met die privéonderneming zijn verbonden door van deze laatste hybride fokvarkens geleverd te krijgen of aan deze laatste hybride fokvarkens te leveren;

26)   „fokprogramma”: een reeks systematische verrichtingen, waaronder het registreren, selecteren, fokken en uitwisselen van fokdieren en levende producten daarvan, opgezet en uitgevoerd met het oog op de instandhouding of de verbetering van gewenste fenotypische en/of genotypische eigenschappen bij de beoogde fokpopulatie.

Artikel 3

Zoötechnische en genealogische voorschriften voor de handel in en voor de binnenkomst in de Unie, van fokdieren en levende producten daarvan

1.   De handel in fokdieren en levende producten daarvan en de binnenkomst in de Unie van fokdieren en levende producten daarvan mag niet worden verboden, beperkt of belemmerd op andere zoötechnische of genealogische gronden dan die welke voortvloeien uit de voorschriften van deze verordening.

2.   Fokkers van fokdieren, stamboekverenigingen, fokkerijgroeperingen of fokorganen mogen niet worden gediscrimineerd op grond van hun land van herkomst, noch op grond van het land van herkomst van hun fokdieren of de levende producten daarvan.

HOOFDSTUK II

Erkenning van stamboekverenigingen en fokkerijgroeperingen in de lidstaten en goedkeuring van fokprogramma's

Afdeling 1

Erkenning van stamboekverenigingen en fokkerijgroeperingen

Artikel 4

Erkenning van stamboekverenigingen en fokkerijgroeperingen

1.   Met betrekking tot raszuivere fokdieren kunnen fokkersverenigingen, fokkerij-organisaties of overheidsinstanties een aanvraag tot erkenning als stamboekvereniging indienen bij de bevoegde autoriteiten.

Met betrekking tot hybride fokvarkens kunnen fokkersverenigingen, fokkerij-organisaties, in een gesloten productiesysteem werkende privéondernemingen, of overheidsinstanties een aanvraag tot erkenning als fokkerijgroepering indienen bij de bevoegde autoriteiten.

2.   De in lid 1 bedoelde aanvragen worden schriftelijk, op papier of in elektronische vorm, ingediend.

3.   De bevoegde autoriteiten beoordelen de in lid 1 bedoelde aanvragen. Zij erkennen als stamboekvereniging iedere in lid 1, eerste alinea bedoelde aanvrager en als fokkerijgroepering iedere in lid 1, tweede alinea bedoelde aanvrager die aan de volgende voorwaarden voldoet:

a)

het hoofdkantoor bevindt zich op het grondgebied van de lidstaat waar de bevoegde autoriteit is gevestigd;

b)

in de aanvraag wordt aangetoond dat de aanvrager aan de voorschriften van deel 1 van bijlage I voldoet voor zijn fokprogramma's waarvoor hij overeenkomstig artikel 8, lid 3, en in voorkomend geval, artikel 12, een aanvraag tot goedkeuring wil doen;

c)

de aanvraag bevat, voor elk van de voorgenomen fokprogramma's, een ontwerpversie van het fokprogramma die de informatie als bedoeld in deel 2 van bijlage I bevat, alsook, in het geval van raszuivere fokpaarden en -ezels, de informatie als bedoeld in deel 3 van bijlage I;

d)

bij de indiening van de in lid 1 bedoelde aanvraag dient de aanvrager overeenkomstig artikel 8, lid 2, een aanvraag tot goedkeuring in voor ten minste een van de voorgenomen fokprogramma's.

Artikel 5

Weigering van erkenning van stamboekverenigingen en fokkerijgroeperingen

1.   Indien de bevoegde autoriteit met het oog op de toepassing van artikel 4, lid 1, voornemens is te weigeren een aanvrager als een stamboekvereniging of fokkerijgroepering te erkennen, geeft zij die aanvrager een gemotiveerde toelichting daarvoor. Die aanvrager heeft het recht om de bevoegde autoriteit binnen 60 dagen na ontvangst van de gemotiveerde toelichting, of eerder indien de nationale regels kortere termijnen voorschrijven, te verzoeken om die voorgenomen weigering te heroverwegen.

2.   Wanneer de bevoegde autoriteit in het licht van de in lid 1 bedoelde heroverweging besluit haar weigering te bekrachtigen, geeft zij de verzoeker binnen 90 dagen na de datum van ontvangst van diens verzoek om heroverweging, of eerder indien de nationale regels kortere termijnen voorschrijven, een gemotiveerde toelichting op haar besluit tot weigering van de erkenning. Tegelijk brengt de bevoegde autoriteit de Commissie op de hoogte van haar besluit tot weigering van de erkenning en haar redenen daarvoor.

Artikel 6

Indiening van gewijzigde fokprogramma's in geval van weigering en intrekking van de erkenning van stamboekverenigingen of fokkerijgroeperingen bij ontbreken van goedgekeurde fokprogramma's

1.   Indien de bevoegde autoriteit die een stamboekvereniging of fokkerijgroepering overeenkomstig artikel 4, lid 3, heeft erkend, weigert een door die stamboekvereniging of fokkerijgroepering overeenkomstig artikel 8 ingediend fokprogramma goed te keuren, kan die stamboekvereniging of fokkerijgroepering binnen zes maanden na die weigering een gewijzigde versie van dat fokprogramma indienen.

2.   De bevoegde autoriteit trekt de erkenning van die stamboekvereniging of die fokkerijgroepering in indien er bij het verstrijken van de in lid 1 genoemde termijn geen gewijzigde versie van het fokprogramma is ingediend en die stamboekvereniging of die fokkerijgroepering geen ander fokprogramma heeft dat overeenkomstig artikel 8, lid 3, en in voorkomend geval, artikel 12, is goedgekeurd.

Artikel 7

Lijsten van erkende stamboekverenigingen en fokkerijgroeperingen

1.   De lidstaten stellen een lijst op van de stamboekverenigingen en fokkerijgroeperingen die overeenkomstig artikel 4, lid 3, door hun bevoegde autoriteiten zijn erkend en die ten minste één fokprogramma hebben dat overeenkomstig artikel 8, lid 3, is goedgekeurd. De lidstaten houden die lijst actueel en maken haar openbaar.

2.   De in lid 1 bedoelde lijst bevat de volgende informatie:

a)

de naam, de contactgegevens en, indien beschikbaar, de website van de stamboekvereniging of fokkerijgroepering;

b)

voor elke stamboekvereniging of fokkerijgroepering op die lijst:

i)

in het geval van raszuivere fokdieren, de naam van het ras, of in het geval van hybride fokvarkens, de naam van het ras, de foklijn of de kruising, waarop elk overeenkomstig artikel 8, lid 3, goedgekeurd fokprogramma betrekking heeft, alsook, wanneer de stamboekvereniging gebruikmaakt van de afwijkingen als bedoeld in lid 19 of in bijlage II, deel 1, hoofdstuk III, punt 2, een verwijzing naar die afwijkingen;

ii)

het geografische gebied waarop elk van haar fokprogramma's moet worden uitgevoerd;

iii)

in het geval van raszuivere paardachtigen, indien van toepassing, de naam en de contactgegevens van de stamboekvereniging die het stamboek van de oorsprong van het ras bijhoudt;

iv)

voor elk van haar fokprogramma's, een verwijzing naar een website, indien beschikbaar, waarop informatie over die fokprogramma's beschikbaar is.

3.   De lidstaten vermelden in de in lid 2 van dit artikel bedoelde lijst ook eventueel de bevoegde autoriteit die een fokprogramma uitvoert overeenkomstig artikel 38.

4.   Indien de erkenning van een stamboekvereniging of een fokkerijgroepering overeenkomstig artikel 47, lid 1, derde alinea, onder e), wordt ingetrokken of de goedkeuring van een fokprogramma overeenkomstig artikel 47, lid 1, derde alinea, onder d), wordt geschorst of ingetrokken, vermelden de lidstaten die schorsing of intrekking onverwijld op de in lid 1 van dit artikel bedoelde lijst.

Indien die erkenning voor een periode van 24 maanden ingetrokken blijft of die goedkeuring voor een periode van 24 maanden geschorst of ingetrokken blijft, verwijderen de lidstaten die stamboekvereniging, die fokkerijgroepering of dat fokprogramma definitief van de in lid 1 bedoelde lijst.

5.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast die voorzien in modelformulieren voor de presentatie van de informatie die moet worden opgenomen in de in lid 1 bedoelde lijst van erkende stamboekverenigingen en fokkerijgroeperingen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 62, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Afdeling 2

Goedkeuring van fokprogramma's

Artikel 8

Goedkeuring van door stamboekverenigingen en fokkerijgroeperingen uitgevoerde fokprogramma's

1.   Een stamboekvereniging of fokkerijgroepering dient aanvragen tot goedkeuring van haar fokprogramma's in bij de bevoegde autoriteit die die stamboekvereniging of fokkerijgroepering overeenkomstig artikel 4, lid 3, heeft erkend.

2.   De in lid 1 bedoelde aanvragen worden schriftelijk, op papier of in elektronische vorm, ingediend.

3.   De in lid 1 bedoelde bevoegde autoriteit beoordeelt die fokprogramma's en keurt die goed, op voorwaarde dat zij:

a)

een of meer van de volgende doelen nastreven:

i)

in het geval van raszuivere fokdieren:

de verbetering van het ras;

de instandhouding van het ras;

de creatie van een nieuw ras;

de reconstructie van een ras;

ii)

in het geval van hybride fokvarkens:

de verbetering van het ras, de foklijn of de kruising;

de creatie van een nieuw ras, een nieuwe foklijn of een nieuwe kruising;

b)

de selectie- en fokdoelstellingen gedetailleerd beschrijven;

c)

voldoen aan de vereisten van deel 2 van bijlage I en, in het geval van raszuivere fokpaarden of -ezels, deel 3 van bijlage I.

4.   Stamboekverenigingen of fokkerijgroeperingen kunnen specifieke technische activiteiten in verband met het beheer van hun fokprogramma's, met inbegrip van prestatieonderzoek en genetische evaluatie, aan een derde uitbesteden, op voorwaarde dat:

a)

de stamboekverenigingen en fokkerijgroeperingen tegenover de bevoegde autoriteit verantwoordelijk blijven voor de naleving van de voorschriften van deel 2 en 3 van bijlage I;

b)

er geen belangenconflict bestaat tussen die derde en de economische activiteiten van fokkers die aan het fokprogramma deelnemen;

c)

die derde aan alle noodzakelijke vereisten voor het verrichten van die activiteiten voldoet;

d)

die stamboekverenigingen en fokkerijgroeperingen in hun in lid 2 bedoelde aanvragen tot goedkeuring de uit te besteden activiteiten en de naam en contactgegevens van de betrokken derde vermelden.

5.   Wanneer er gedurende ten minste 24 maanden geen fokkers van wie het bedrijf, waar zij hun fokdieren houden, is gevestigd op een bepaald deel van het geografische gebied, deelnemen aan een overeenkomstig lid 3 goedgekeurd fokprogramma, kan de in lid 1 bedoelde bevoegde autoriteit de betrokken stamboekvereniging of fokkerijgroepering verzoeken het geografische gebied van haar fokprogramma zodanig aan te passen dat het desbetreffende deel daar niet meer toe behoort.

Artikel 9

Wijzigingen in een goedgekeurd fokprogramma

1.   Alvorens significante wijzigingen in verband met de in artikel 8, lid 3, bedoelde vereisten door te voeren in haar overeenkomstig die bepaling goedgekeurde fokprogramma, stelt de stamboekvereniging of fokkerijgroepering de bevoegde autoriteit die die stamboekvereniging of fokkerijgroepering overeenkomstig artikel 4, lid 3, heeft erkend, in kennis van die wijzigingen.

2.   Die kennisgeving wordt schriftelijk, op papier of in elektronische vorm, gedaan.

3.   Tenzij die bevoegde autoriteit binnen een termijn van 90 dagen vanaf de datum van kennisgeving anders aangeeft, worden die wijzigingen geacht te zijn goedgekeurd.

4.   Stamboekverenigingen en fokkerijgroeperingen stellen de fokkers die aan hun fokprogramma's deelnemen op transparante wijze en tijdig in kennis van de overeenkomstig lid 3 goedgekeurde wijzigingen in hun fokprogramma.

Artikel 10

Afwijkingen van artikel 8, lid 3, betreffende de goedkeuring van fokprogramma's

1.   In afwijking van artikel 8, lid 3, kan de bevoegde autoriteit die een stamboekvereniging overeenkomstig artikel 4, lid 3, heeft erkend, weigeren een fokprogramma van een stamboekvereniging of fokkerij die aan de vereisten van deel 2 van bijlage I en, in het geval van raszuivere fokpaarden en -ezels, deel 3 van bijlage I voldoet, goed te keuren indien dat fokprogramma het reeds in die lidstaat goedgekeurde fokprogramma van een andere stamboekvereniging voor hetzelfde ras in gevaar zou brengen voor wat betreft ten minste één van de volgende aspecten:

a)

de essentiële kenmerken van de raseigenschappen of de hoofddoelstellingen van dat fokprogramma;

b)

de instandhouding van dat ras of het behoud van de genetische diversiteit binnen dat ras; of

c)

indien dat fokprogramma is gericht op de instandhouding van dat ras, de doeltreffende tenuitvoerlegging van dat fokprogramma:

i)

in het geval van een met uitsterven bedreigd ras; of

ii)

in het geval van een inheems ras dat niet wijd verspreid is over een of meer grondgebieden van de Unie.

2.   Voor de toepassing van lid 1 houdt de bevoegde autoriteit naar behoren rekening met het volgende:

a)

het aantal fokprogramma's dat reeds voor dat ras in die lidstaat is goedgekeurd;

b)

de omvang van de fokpopulaties waarop die fokprogramma's betrekking hebben;

c)

de mogelijke genetische inbreng van fokprogramma's die voor hetzelfde ras door andere stamboekverenigingen in andere lidstaten of door fokorganen in derde landen worden uitgevoerd.

Artikel 11

Weigering van de goedkeuring van fokprogramma's

Indien de bevoegde autoriteit die een stamboekvereniging of fokkerijgroepering overeenkomstig artikel 4, lid 3, heeft erkend, weigert om een door die stamboekvereniging of fokkerijgroepering overeenkomstig artikel 8, lid 1, ingediend fokprogramma of overeenkomstig artikel 9, lid 1, meegedeelde wijzigingen in een fokprogramma goed te keuren, stelt zij die stamboekvereniging of fokkerijgroepering in kennis van de redenen voor die weigering.

Artikel 12

Kennisgeving en goedkeuring van fokprogramma's die worden uitgevoerd in andere lidstaten dan die waar de stamboekvereniging of fokkerijgroepering is erkend

1.   Wanneer een stamboekvereniging of een fokkerijgroepering voornemens is een overeenkomstig artikel 8, lid 3, goedgekeurd fokprogramma ook uit te voeren met fokdieren die worden gehouden in een andere lidstaat dan die waar de stamboekvereniging of fokkerijgroepering overeenkomstig artikel 4, lid 3, is erkend (voor de toepassing van dit artikel: „die andere lidstaat”), stelt die stamboekvereniging of fokkerijgroepering de bevoegde autoriteit die een stamboekvereniging of fokkerijgroepering overeenkomstig artikel 4, lid 3, heeft erkend in kennis van de voorgenomen uitbreiding van haar geografische gebied.

2.   De bevoegde autoriteit die een stamboekvereniging of fokkerij overeenkomstig artikel 4, lid 3, heeft erkend:

a)

doet ten minste 90 dagen voor de beoogde startdatum van het fokprogramma in die andere lidstaat kennisgeving aan de bevoegde autoriteit van die andere lidstaat en verstrekt op verzoek van de in kennis gestelde autoriteit een vertaling van die kennisgeving in een van de officiële talen van die andere lidstaat;

b)

verstrekt op verzoek van de in kennis gestelde autoriteit ten minste 60 dagen voor de beoogde startdatum van het fokprogramma in die andere lidstaat een kopie van het overeenkomstig artikel 8, lid 3, goedgekeurde fokprogramma, vergezeld, indien die autoriteit daarom verzoekt, van een door de aanvragende stamboekvereniging of fokkerijgroepering te verstrekken vertaling in een van de officiële talen van die andere lidstaat.

3.   De bevoegde autoriteit van die andere lidstaat kan binnen 90 dagen na de datum van ontvangst van de in lid 2, onder a), bedoelde kennisgeving de goedkeuring voor het op haar grondgebied uitvoeren van het fokprogramma weigeren, indien:

a)

er in die andere lidstaat reeds een goedgekeurd fokprogramma met raszuivere fokdieren van hetzelfde ras wordt uitgevoerd; en

b)

de goedkeuring van nog een fokprogramma het reeds in die andere lidstaat goedgekeurde fokprogramma van een andere stamboekvereniging voor hetzelfde ras in gevaar zou brengen voor wat betreft ten minste een van de volgende elementen:

i)

de essentiële kenmerken van de raseigenschappen of de hoofddoelstellingen van dat fokprogramma;

ii)

de instandhouding van dat ras of het behoud van de genetische diversiteit binnen dat ras;

iii)

indien dat fokprogramma is gericht op de instandhouding van dat ras, de doeltreffende tenuitvoerlegging van dat fokprogramma:

in het geval van een met uitsterven bedreigd ras; of

in het geval van een inheems ras dat niet wijd verspreid is over een of meer grondgebieden van de Unie.

4.   De bevoegde autoriteit van die andere lidstaat stelt de bevoegde autoriteit die de stamboekvereniging of fokkerijgroepering overeenkomstig artikel 4, lid 3, heeft erkend, in kennis van het resultaat van de in lid 1 van dit artikel bedoelde kennisgeving en, indien zij de goedkeuring voor het op haar grondgebied uitvoeren van het fokprogramma weigert, van de redenen voor die weigering.

5.   Wanneer de bevoegde autoriteit van die andere lidstaat niet op de in lid 2, onder a), bedoelde kennisgeving reageert binnen negentig dagen vanaf de datum van ontvangst van die kennisgeving, houdt dit in dat goedkeuring is verleend.

6.   De bevoegde autoriteit die de stamboekvereniging of fokkerijgroepering overeenkomstig artikel 4, lid 3, heeft erkend, stelt de stamboekvereniging of fokkerijgroepering onverwijld in kennis van het resultaat van de in lid 2, onder a), van dit artikel bedoelde kennisgeving en stelt haar in geval van weigering in kennis van de gemotiveerde toelichting voor die weigering, zoals bedoeld in lid 4 van dit artikel.

7.   Wanneer de bevoegde autoriteit van die andere lidstaat de goedkeuring overeenkomstig lid 3 weigert, stelt zij de Commissie in kennis van haar weigering en een uiteenzetting van de redenen voor die weigering.

8.   Indien de bevoegde autoriteit van die andere lidstaat de goedkeuring overeenkomstig lid 3 van dit artikel weigert en de stamboekvereniging of fokkerijgroepering die dat fokprogramma wil uitvoeren in die andere lidstaat om heroverweging van die weigering verzoekt, werken de bevoegde autoriteit van die andere lidstaat en de bevoegde autoriteit die de stamboekvereniging of fokkerijgroepering overeenkomstig artikel 4, lid 3, heeft erkend, samen met betrekking tot dat verzoek om heroverweging.

9.   De bevoegde autoriteit die de stamboekvereniging of fokkerijgroepering overeenkomstig artikel 4, lid 3, heeft erkend, stelt de bevoegde autoriteit van die andere lidstaat in kennis van de overeenkomstig artikel 9, lid 3, goedgekeurde wijzigingen in fokprogramma's.

10.   Op verzoek van de bevoegde autoriteit van die andere lidstaat verstrekt de stamboekvereniging of fokkerijgroepering die overeenkomstig dit artikel op het grondgebied werkt van die andere lidstaat die bevoegde autoriteit bijgewerkte informatie, met name over het aantal fokkers en fokdieren die bij de uitvoering van het fokprogramma op dat grondgebied betrokken zijn. Dergelijke verzoeken worden op dezelfde wijze ingediend als verzoeken aan stamboekverenigingen of fokkerijgroeperingen die zijn erkend in die andere lidstaat.

11.   De bevoegde autoriteit van die andere lidstaat kan de overeenkomstig dit artikel verleende goedkeuring van het fokprogramma intrekken indien er gedurende ten minste twaalf maanden op het grondgebied van die andere lidstaat geen enkele fokker deelneemt aan dat fokprogramma.

HOOFDSTUK III

Rechten en plichten van fokkers, stamboekverenigingen en fokkerijgroeperingen

Artikel 13

Rechten van fokkers die deelnemen aan overeenkomstig artikel 8, lid 3, en, in voorkomend geval, artikel 12 goedgekeurde fokprogramma's

1.   Fokkers hebben het recht deel te nemen aan een overeenkomstig artikel 8, lid 3, en in voorkomend geval, artikel 12, goedgekeurd fokprogramma, op voorwaarde dat:

a)

hun fokdieren gehouden worden op bedrijven die binnen het geografische gebied van dat fokprogramma zijn gelegen;

b)

hun fokdieren behoren tot het ras, in het geval van raszuivere fokdieren, of tot het ras, de foklijn of de kruising, in het geval van hybride fokvarkens, waarop dat fokprogramma betrekking heeft.

2.   Fokkers die deelnemen aan een overeenkomstig artikel 8, lid 3, en in voorkomend geval, artikel 12, goedgekeurd fokprogramma, hebben het recht:

a)

hun raszuivere fokdieren te laten inschrijven in de hoofdsectie van het stamboek die overeenkomstig de artikelen 18 en 20 door de stamboekvereniging voor het ras is opgesteld;

b)

hun dieren te laten inschrijven in een aanvullende sectie van het stamboek die overeenkomstig artikel 20 door de stamboekvereniging voor het ras is opgesteld;

c)

hun hybride fokvarkens te laten registreren in een fokregister dat overeenkomstig artikel 23 door een fokkerijgroepering voor het ras, de foklijn of de kruising is opgesteld;

d)

deel te nemen aan prestatieonderzoek en genetische evaluatie overeenkomstig artikel 25;

e)

een zoötechnisch certificaat overeenkomstig artikel 30, leden 1 en 4, te verkrijgen;

f)

op verzoek actuele resultaten van het prestatieonderzoek en de genetische evaluatie voor hun fokdieren te ontvangen, indien die resultaten beschikbaar zijn;

g)

toegang te krijgen tot alle andere diensten die in verband met dat fokprogramma door de stamboekvereniging of fokkerijgroepering die het fokprogramma uitvoert aan de deelnemende fokkers worden verleend.

3.   Naast de in de leden 1 en 2 bedoelde rechten hebben de in lid 1 bedoelde fokkers, indien de voorschriften van stamboekverenigingen en fokkerijgroeperingen lidmaatschap mogelijk maken, ook het recht om:

a)

lid te worden van die stamboekvereniging of fokkerijgroepering;

b)

deel te nemen aan de vaststelling en ontwikkeling van het fokprogramma overeenkomstig het in bijlage I, deel 1, punt B, 1, onder b), bedoelde huishoudelijk reglement.

Artikel 14

Rechten en verplichtingen van stamboekverenigingen en fokkerijgroeperingen

1.   Stamboekverenigingen en fokkerijgroeperingen hebben het recht om met betrekking tot hun overeenkomstig artikel 8, lid 3, en, in voorkomend geval, artikel 12 goedgekeurde fokprogramma's, die fokprogramma's zelfstandig vast te stellen en uit te voeren, op voorwaarde dat zij voldoen aan deze verordening en andere goedkeuringsvoorwaarden.

2.   Stamboekverenigingen of fokkerijgroeperingen hebben het recht om fokkers uit te sluiten van deelname aan een fokprogramma wanneer deze fokkers de regels van dat fokprogramma of de verplichtingen die in het in bijlage I, deel 1, punt B, 1, onder b), bedoelde huishoudelijk reglement zijn vastgesteld, niet nakomen.

3.   Naast het in lid 2 bedoelde recht hebben stamboekverenigingen en fokkerijgroeperingen waarbij lidmaatschap mogelijk is het recht om fokkers uit te sluiten van lidmaatschap wanneer die fokkers hun verplichtingen die in het in bijlage I, deel 1, punt B, 1, onder b), bedoelde huishoudelijk reglement zijn vastgesteld, niet nakomen.

4.   Stamboekverenigingen en fokkerijgroeperingen hebben, onverminderd de rol van de rechtscolleges, een verantwoordelijkheid om geschillen tussen fokkers onderling en geschillen tussen fokkers en de stamboekvereniging of fokkerijgroepering bij de uitvoering van overeenkomstig artikel 8, lid 3, en, in voorkomend geval, artikel 12 goedgekeurde fokprogramma's te beslechten overeenkomstig het in bijlage I, deel 1, punt B, 1, onder b), bedoelde huishoudelijk reglement.

HOOFDSTUK IV

Inschrijving van fokdieren in stamboeken en fokregisters en toelating tot de voortplanting

Afdeling 1

Inschrijving van raszuivere fokdieren in stamboeken en toelating tot voortplanting

Artikel 15

Structuur van stamboeken

Stamboeken bestaan uit een hoofdsectie en, indien dit in het overeenkomstig artikel 8, lid 3, en, in voorkomend geval, artikel 12 goedgekeurde fokprogramma is gespecificeerd, een of meer aanvullende secties.

Artikel 16

Hoofdsectie van stamboeken

1.   Wanneer stamboekverenigingen verschillende criteria of procedures hebben vastgesteld voor de inschrijving van raszuivere fokdieren in verschillende klassen, kunnen die stamboekverenigingen de hoofdsectie van stamboeken in klassen onderverdelen:

a)

op grond van de genetische aanleg van die dieren en deze klassen verder onderverdelen volgens hun leeftijd of geslacht; of

b)

volgens de leeftijd of het geslacht van die dieren, mits deze klassen ook verder worden onderverdeeld op grond van hun genetische aanleg.

Op grond van die criteria en procedures kan worden vereist dat de raszuivere fokdieren alvorens in een specifieke klasse van de hoofdsectie te worden ingeschreven, een prestatieonderzoek of genetische evaluatie ondergaan overeenkomstig artikel 25 of een andere beoordeling die is beschreven in het overeenkomstig artikel 8, lid 3, en, in voorkomend geval, artikel 12 goedgekeurde fokprogramma.

2.   Indien in het fokprogramma naast de voorwaarden van bijlage II, deel 1, hoofdstuk I, aanvullende voorwaarden voor vermelding in de hoofdsectie van het stamboek worden vastgesteld, stelt de stamboekvereniging die dat fokprogramma uitvoert, in die hoofdsectie ten minste één klasse vast waarin op verzoek van de fokker raszuivere fokdieren worden ingeschreven die alleen aan de voorwaarden van bijlage II, deel 1, hoofdstuk I en artikel 21 voldoen.

Artikel 17

Aanvullende secties van stamboeken

Stamboekverenigingen kunnen een of meer aanvullende secties in het stamboek opstellen voor dieren van dezelfde soort die niet in aanmerking komen voor inschrijving in de hoofdsectie, mits de in het fokprogramma vastgestelde voorschriften toestaan dat de nakomelingen van die dieren in de hoofdsectie worden ingeschreven overeenkomstig de voorschriften van:

a)

bijlage II, deel 1, hoofdstuk III, punt 1, onder a), in het geval van vrouwelijke dieren van runder-, varkens-, schapen- en geitenrassen;

b)

bijlage II, deel 1, hoofdstuk III, punt 2, in het geval van met uitsterven bedreigde runder-, varkens-, schapen- en geitenrassen en schapen van landrassen; of

c)

bijlage II, deel 1, hoofdstuk III, punt 1, onder b), in het geval van mannelijke en vrouwelijke paardachtigen.

Artikel 18

Inschrijving van raszuivere fokdieren in de hoofdsectie van het stamboek

1.   Op verzoek van fokkers worden alle raszuivere fokdieren van het onder het fokprogramma van een stamboekvereniging vallende ras door die stamboekvereniging ingeschreven, of geregistreerd voor inschrijving, in de hoofdsectie van haar stamboek, mits deze dieren voldoen aan de voorschriften van bijlage II, deel 1, hoofdstuk I, en, in voorkomend geval, nakomelingen zijn van fokdieren of resulteren uit levende producten daarvan overeenkomstig de voorschriften van artikel 21.

2.   Stamboekverenigingen mogen de inschrijving van een raszuiver fokdier in de hoofdsectie van hun stamboeken niet weigeren om de reden dat het reeds is ingeschreven in de hoofdsectie van een stamboek van hetzelfde ras of, in het geval van een kruisingsprogramma met raszuivere fokpaarden en -ezels, een ander ras, dat is opgesteld door een andere stamboekvereniging die overeenkomstig artikel 4, lid 3, is erkend of door een fokorgaan in een derde land dat is opgenomen in de lijst als bedoeld in artikel 34.

3.   Wanneer de hoofdsectie van het stamboek in klassen is verdeeld, worden raszuivere fokdieren die voldoen aan de criteria voor inschrijving in de hoofdsectie, door de stamboekvereniging ingeschreven in de klasse die overeenkomt met de genetische aanleg van die raszuivere fokdieren.

Artikel 19

Afwijkingen van de vereisten voor inschrijving van dieren in de hoofdsectie van stamboeken in het geval van de creatie van een nieuw ras of de reconstructie van een ras

1.   Indien een stamboekvereniging een overeenkomstig artikel 8, lid 3, en, in voorkomend geval, artikel 12 goedgekeurd fokprogramma uitvoert voor een ras waarvoor geen stamboek bestaat in een lidstaat of een derde land dat is opgenomen in de lijst als bedoeld in artikel 34, mag die stamboekvereniging, in afwijking van artikel 18, lid 1, raszuivere fokdieren, nakomelingen van raszuivere fokdieren van verschillende rassen of een dier dat naar het oordeel van de stamboekvereniging voldoet aan de beschrijving van dat nieuwe ras en dat, in voorkomend geval, voldoet aan de minimale prestatievereisten die in het fokprogramma zijn vastgesteld, inschrijven in de hoofdsectie van dat nieuw opgestelde stamboek.

Stamboekverenigingen die van deze afwijking gebruikmaken:

a)

stellen een termijn voor de opstelling van het nieuwe stamboek vast die geschikt is voor het generatie-interval van de soort of het ras in kwestie;

b)

verwijzen naar een bestaand stamboek waarin de raszuivere fokdieren of hun ouders na de geboorte voor het eerst zijn ingeschreven, samen met het originele registratienummer in dat stamboek;

c)

vermelden in hun systeem voor het registreren van de afstamming welke dieren zij als de basispopulatie van het ras beschouwen.

2.   Indien een stamboekvereniging een ras wil reconstrueren dat verdwenen is of dat ernstig gevaar loopt te verdwijnen, kan een lidstaat of, als deze daartoe besluit, de bevoegde autoriteit toestaan dat de stamboekvereniging nakomelingen van raszuivere fokdieren van het te reconstrueren ras, raszuivere fokdieren of nakomelingen van raszuivere fokdieren van andere rassen die voor de reconstructie van dat ras worden gebruikt, of een dier dat naar het oordeel van de stamboekvereniging voldoet aan de kenmerken van het te reconstrueren ras en dat, in voorkomend geval, voldoet aan de minimale prestatievereisten die in het fokprogramma zijn vastgesteld, inschrijft in de hoofdsectie van het stamboek, mits:

a)

het fokprogramma voorziet in een termijn voor de opstelling of heropstelling van dat stamboek die geschikt is voor het betrokken ras;

b)

in voorkomend geval wordt verwezen naar een stamboek waarin deze raszuivere fokdieren of hun voorouders zijn ingeschreven, samen met het originele registratienummer in dat stamboek;

c)

in het systeem voor het registreren van de afstamming wordt vermeld welke dieren deze stamboekvereniging als de basispopulatie van het ras beschouwt.

3.   Een stamboekvereniging die gebruik wenst te maken van de in lid 1 of lid 2 van dit artikel bedoelde afwijking stelt in haar fokprogramma als bedoeld in artikel 8, lid 1, een gedetailleerd plan op voor de creatie of reconstructie van het ras.

4.   Aan het einde van de in lid 1, onder a), en lid 2, onder a), van dit artikel bedoelde termijnen verricht de bevoegde autoriteit de in artikel 43 bedoelde officiële controles.

5.   Indien overeenkomstig dit artikel een ras wordt gecreëerd of gereconstrueerd, maken de lidstaten die informatie openbaar door daartoe een vermelding op te nemen in de in artikel 7 bedoelde lijst.

Artikel 20

Opname van dieren in aanvullende secties en opwaardering tot de hoofdsectie van hun nakomelingen

1.   Indien een stamboekvereniging overeenkomstig artikel 17 aanvullende secties vaststelt, neemt die stamboekvereniging op verzoek van fokkers dieren van de onder hun fokprogramma vallende soorten die niet in aanmerking komen voor inschrijving in de hoofdsectie, op in de desbetreffende aanvullende secties als bedoeld in artikel 17, mits de dieren aan de voorwaarden in bijlage II, deel 1, hoofdstuk II, voldoen.

2.   Op verzoek van fokkers nemen stamboekverenigingen de nakomelingen van de in lid 1 van dit artikel bedoelde dieren op in de hoofdsectie als bedoeld in artikel 16 en beschouwen zij die nakomelingen als raszuivere fokdieren, mits die nakomelingen aan de voorwaarden in bijlage II, deel 1, hoofdstuk III, voldoen.

Artikel 21

Toelating van raszuivere fokdieren en levende producten daarvan tot de voortplanting

1.   Een stamboekvereniging die een overeenkomstig artikel 8, lid 3, en, in voorkomend geval, artikel 12 goedgekeurd fokprogramma voor een ras uitvoert, aanvaardt:

a)

voor natuurlijke dekking, eender welk raszuiver fokdier van dat ras;

b)

voor kunstmatige inseminatie, sperma gewonnen van raszuivere fokrunderen die overeenkomstig artikel 25 een genetische evaluatie hebben ondergaan;

c)

voor kunstmatige inseminatie, sperma gewonnen van raszuivere fokvarkens, -schapen of -geiten die overeenkomstig artikel 25 een prestatieonderzoek of een genetische evaluatie hebben ondergaan;

d)

voor kunstmatige inseminatie, sperma gewonnen van raszuivere fokpaarden en -ezels die overeenkomstig artikel 25 een prestatieonderzoek of een genetische evaluatie hebben ondergaan indien dat op grond van het overeenkomstig artikel 8, lid 3, en, in voorkomend geval, artikel 12 goedgekeurde fokprogramma is vereist;

e)

voor embryotransplantatie, eicellen die zijn gewonnen en gebruikt voor de in-vitro- of in-vivoproductie van embryo's die zijn geproduceerd met onder b) of c) van dit lid bedoeld sperma, mits deze eicellen en embryo's zijn gewonnen van raszuivere fokrunderen, -varkens, -schapen of -geiten die overeenkomstig artikel 25 een prestatieonderzoek of een genetische evaluatie hebben ondergaan;

f)

voor embryotransplantatie, eicellen die zijn gewonnen en gebruikt voor de in-vitro- of in-vivoproductie van embryo's die zijn geproduceerd met onder d) van dit lid bedoeld sperma, mits deze eicellen en embryo's zijn gewonnen van raszuivere fokpaarden en -ezels die overeenkomstig artikel 25 een prestatieonderzoek of een genetische evaluatie hebben ondergaan indien dat op grond van het overeenkomstig artikel 8, lid 3, en, in voorkomend geval, artikel 12 goedgekeurde fokprogramma is vereist;

g)

voor het testen van mannelijke raszuivere fokrunderen, -varkens, -schapen of -geiten, sperma gewonnen van raszuivere fokdieren die geen prestatieonderzoek of genetische evaluatie hebben ondergaan, mits dat sperma enkel wordt gebruikt voor het testen van mannelijke raszuivere fokdieren binnen de kwantitatieve grenzen die noodzakelijk zijn opdat die stamboekvereniging deze testen overeenkomstig artikel 25 kan uitvoeren.

2.   In het geval van raszuivere fokpaarden en -ezels kan een stamboekvereniging, in afwijking van lid 1 van dit artikel, een of meer in dat lid bedoelde reproductietechnieken of het gebruik van raszuivere fokdieren voor een of meer van die reproductietechnieken, met inbegrip van het gebruik van levende producten daarvan, verbieden of beperken, mits dat verbod of deze beperking wordt gespecificeerd in haar overeenkomstig artikel 8, lid 3, en, in voorkomend geval, artikel 12 goedgekeurde fokprogramma.

Elk dergelijk verbod dat of elke dergelijke beperking die is gespecificeerd in het fokprogramma van de stamboekvereniging die het stamboek van de oorsprong van het ras heeft opgesteld overeenkomstig bijlage I, deel 3, punt 3, onder a), is bindend voor de fokprogramma's van de stamboekverenigingen die overeenkomstig bijlage I, deel 3, punt 3, onder b), dochterstamboeken voor hetzelfde ras opstellen.

3.   In het geval van een met uitsterven bedreigd ras kan een stamboekvereniging het gebruik van een raszuiver fokdier van dat ras, met inbegrip van het gebruik van levende producten daarvan, verbieden of beperken indien dat gebruik de instandhouding of de genetische diversiteit van dat ras in gevaar zou kunnen brengen.

4.   Sperma als bedoeld in lid 1, onder g), gewonnen van mannelijke raszuivere fokdieren die zijn ingeschreven in de hoofdsectie van een stamboek dat is opgesteld door een stamboekvereniging die een overeenkomstig artikel 8, lid 3, en, in voorkomend geval, artikel 12 goedgekeurd fokprogramma uitvoert, wordt door een andere stamboekvereniging die een goedgekeurd fokprogramma met hetzelfde ras in dezelfde of een andere lidstaat uitvoert, tot prestatieonderzoek en, indien van toepassing, tot genetische evaluatie toegelaten onder dezelfde voorwaarden en met dezelfde kwantitatieve beperkingen die voor haar eigen mannelijke raszuivere fokdieren gelden.

5.   Voor de toepassing van de leden 1 en 4 worden de levende producten van in die leden bedoelde raszuivere fokdieren gewonnen, geproduceerd, behandeld en opgeslagen door een spermacentrum of sperma-opslagcentrum of door een embryoteam of embryoproductieteam, dat overeenkomstig het diergezondheidsrecht van de Unie is goedgekeurd voor de handel in deze producten binnen de Unie.

6.   In afwijking van lid 5 kan een lidstaat toestaan dat levende producten van raszuivere fokdieren met het oog op gebruik op het grondgebied van die lidstaat worden gewonnen, geproduceerd, behandeld en opgeslagen in een spermacentrum of sperma-opslagcentrum, in een embryo-opslagcentrum, door een embryoteam of embryoproductieteam of door specifiek gekwalificeerd personeel, dat overeenkomstig de wetgeving van die lidstaat is goedgekeurd.

7.   Indien een overeenkomstig artikel 8, lid 3, en, in voorkomend geval, artikel 12 goedgekeurd fokprogramma erop gericht is een ras of de genetische diversiteit binnen een ras in stand te houden, worden het prestatieonderzoek en de genetische evaluatie, in afwijking van lid 1, onder b), c) en e), slechts uitgevoerd indien dat fokprogramma dergelijk prestatieonderzoek of dergelijke genetische evaluatie vereist.

Artikel 22

Methoden voor de verificatie van de identiteit

1.   Wanneer raszuivere fokrunderen, -schapen, -geiten, -paarden en -ezels worden gebruikt voor de winning van sperma voor kunstmatige inseminatie, vereisen stamboekverenigingen dat die raszuivere fokdieren worden geïdentificeerd door analyse van hun bloedgroep of met een andere geschikte methode die ten minste dezelfde zekerheidsgraad verschaft, zoals een dna-analyse.

2.   Wanneer fokrunderen, -varkens, -schapen, -geiten, -paarden en -ezels worden gebruikt voor de winning van eicellen en embryo's, en wanneer fokvarkens worden gebruikt voor de winning van sperma voor kunstmatige inseminatie, kunnen stamboekverenigingen en fokkerijgroeperingen eisen dat deze fokdieren op basis van een van de in lid 1 bedoelde methoden worden geïdentificeerd.

3.   Op verzoek van een lidstaat of een Europese vereniging voor fokdieren van de betrokken soort kan de Commissie uitvoeringshandelingen vaststellen ter goedkeuring van methoden voor de verificatie van de identiteit van fokdieren mits zij ten minste dezelfde zekerheidsgraad verschaffen als de analyse van de bloedgroep van die fokdieren, waarbij zij rekening houdt met de technische ontwikkelingen en de aanbevelingen van de referentiecentra van de Europese Unie als bedoeld in artikel 29, ICAR of de International Society of Animal Genetics (ISAG). Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 62, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Afdeling 2

Registratie van hybride fokvarkens in fokregisters en toelating tot de voortplanting

Artikel 23

Registratie van hybride fokvarkens in fokregisters

1.   Fokkerijgroeperingen registreren op verzoek van hun fokkers alle hybride fokvarkens van hetzelfde ras, dezelfde foklijn of dezelfde kruising die aan de voorschriften van bijlage II, deel 2, voldoen, in hun fokregister.

2.   Fokkerijgroeperingen mogen niet weigeren om hybride fokvarkens die overeenkomstig bijlage II, deel 2, zijn geregistreerd in een fokregister voor hetzelfde ras, dezelfde foklijn of dezelfde kruising dat door een overeenkomstig artikel 4, lid 3, in dezelfde of een andere lidstaat erkende fokkerijgroepering is opgesteld, in hun fokregisters te registreren.

Artikel 24

Toelating van hybride fokvarkens en levende producten daarvan tot de voortplanting

1.   Een fokkerijgroepering die een overeenkomstig artikel 8, lid 3, en, in voorkomend geval, artikel 12 goedgekeurd fokprogramma voor hybride fokvarkens van een ras, foklijn of kruising uitvoert, aanvaardt:

a)

voor natuurlijke dekking, alle hybride fokvarkens van hetzelfde ras, dezelfde foklijn of dezelfde kruising als gedefinieerd in dat fokprogramma;

b)

voor kunstmatige inseminatie, sperma gewonnen van hybride fokvarkens die overeenkomstig artikel 25 een prestatieonderzoek of een genetische evaluatie hebben ondergaan indien dat op grond van het overeenkomstig artikel 8, lid 3, en, in voorkomend geval, artikel 12 goedgekeurde fokprogramma is vereist;

c)

voor embryotransplantatie, eicellen die zijn gewonnen en gebruikt voor de in-vitro- of in-vivoproductie van embryo's die zijn geproduceerd met sperma als bedoeld onder b), mits deze eicellen en embryo's zijn gewonnen van hybride fokvarkens die ondergaan overeenkomstig artikel 25 een prestatieonderzoek of een genetische evaluatie hebben ondergaan indien dat op grond van het overeenkomstig artikel 8, lid 3, en, in voorkomend geval, artikel 12 goedgekeurde fokprogramma is vereist;

d)

voor het testen van mannelijke hybride fokvarkens, sperma gewonnen van deze hybride fokvarkens die geen prestatieonderzoek of genetische evaluatie hebben ondergaan, mits dat sperma enkel wordt gebruikt voor het testen van deze hybride fokvarkens binnen de kwantitatieve grenzen die noodzakelijk zijn opdat die fokkerijgroepering deze test overeenkomstig artikel 25 kan uitvoeren.

2.   Mannelijke hybride fokvarkens die zijn geregistreerd in een fokregister dat is opgesteld door een fokkerijgroepering die een overeenkomstig artikel 8, lid 3, en, in voorkomend geval, artikel 12 goedgekeurd fokprogramma uitvoert, alsook de levende producten daarvan, worden door een andere fokkerijgroepering die een fokprogramma met hetzelfde ras, dezelfde foklijn of dezelfde kruising in dezelfde of een andere lidstaat uitvoert, tot prestatieonderzoek en, indien van toepassing, tot genetische evaluatie toegelaten onder dezelfde voorwaarden en met dezelfde kwantitatieve beperkingen die voor haar eigen hybride fokvarkens gelden.

3.   Voor de toepassing van de leden 1 en 2 worden de levende producten van in die leden bedoelde hybride fokvarkens gewonnen, geproduceerd, behandeld en opgeslagen in een spermacentrum of sperma-opslagcentrum of door een embryoteam of embryoproductieteam, dat overeenkomstig het diergezondheidsrecht van de Unie is goedgekeurd voor de handel in deze producten binnen de Unie.

4.   In afwijking van lid 3 kan een lidstaat toestaan dat levende producten van hybride fokvarkens met het oog op gebruik op het grondgebied van die lidstaat worden gewonnen, geproduceerd, behandeld en opgeslagen in een spermacentrum of sperma-opslagcentrum, in een embryo-opslagcentrum, door een embryoteam of embryoproductieteam of door specifiek gekwalificeerd personeel, dat overeenkomstig de wetgeving van die lidstaat is goedgekeurd.

HOOFDSTUK V

Prestatieonderzoek en genetische evaluatie

Artikel 25

Methoden voor prestatieonderzoek en genetische evaluatie

Wanneer een stamboekvereniging, een fokkerijgroepering of een overeenkomstig artikel 27, lid 1, onder b), aangewezen derde een prestatieonderzoek of een genetische evaluatie van fokdieren uitvoert, waarborgt die stamboekvereniging, fokkerijgroepering of derde dat dit prestatieonderzoek of deze genetische evaluatie wordt uitgevoerd overeenkomstig de voorschriften van:

a)

bijlage III, in het geval van raszuivere fokrunderen, -varkens, -schapen of -geiten en in het geval van hybride fokvarkens;

b)

het overeenkomstig artikel 8, lid 3, en, in voorkomend geval, artikel 12 goedgekeurde fokprogramma dat die stamboekvereniging uitvoert, in het geval van raszuivere fokpaarden en -ezels.

Artikel 26

Gedelegeerde bevoegdheden en uitvoeringsbevoegdheden met betrekking tot de vereisten voor prestatieonderzoek en genetische evaluatie

1.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 61 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de wijzigingen van bijlage III voor wat betreft de vereisten voor prestatieonderzoek en genetische evaluatie voor raszuivere fokrunderen, -varkens, -schapen of -geiten aan te brengen die noodzakelijk zijn om rekening te houden met:

a)

wetenschappelijke ontwikkelingen;

b)

technische ontwikkelingen; of

c)

de noodzaak om waardevolle genetische rijkdommen te behouden.

2.   De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen die voorzien in uniforme voorschriften voor het prestatieonderzoek en de genetische evaluatie van raszuivere fokrunderen, -schapen en -geiten als bedoeld in dit artikel, met inbegrip van de interpretatie van de resultaten daarvan. Daarbij houdt zij rekening met de technische ontwikkelingen of de aanbevelingen van de desbetreffende referentiecentra van de Europese Unie als bedoeld in artikel 29, lid 1, of, bij gebreke daarvan, de door ICAR overeengekomen beginselen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 62, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 27

Uitvoering van prestatieonderzoek en genetische evaluatie

1.   Indien op grond van het overeenkomstig artikel 8, lid 3, en, in voorkomend geval, artikel 12 goedgekeurde fokprogramma prestatieonderzoek of genetische evaluatie moet worden uitgevoerd, moeten stamboekverenigingen en fokkerijgroeperingen:

a)

dat prestatieonderzoek of die genetische evaluatie zelf uitvoeren; of

b)

de derden aanwijzen waaraan dat prestatieonderzoek of die genetische evaluatie moet worden uitbesteed.

2.   Een lidstaat of, als deze daartoe besluit, zijn bevoegde autoriteiten kunnen vereisen dat derden, slechts overeenkomstig lid 1, onder b), kunnen worden aangewezen als zij door die lidstaat of, als deze daartoe besluit, zijn bevoegde autoriteiten zijn gemachtigd om een prestatieonderzoek of een genetische evaluatie van fokdieren uit te voeren, tenzij de betrokken aangewezen derde een specifiek aangewezen overheidsinstantie is die onder toezicht staat van de lidstaat of zijn bevoegde autoriteiten.

3.   Een lidstaat of, als deze daartoe besluit, zijn bevoegde autoriteiten die van het in lid 2 bedoelde gebruikmaken, zorgen ervoor dat machtiging wordt verleend aan in dat lid bedoelde derden die beschikken over:

a)

de nodige faciliteiten en apparatuur om dat prestatieonderzoek of die genetische evaluatie uit te voeren;

b)

voldoende gekwalificeerd personeel; en

c)

de capaciteit om dat prestatieonderzoek of die genetische evaluatie uit te voeren overeenkomstig artikel 25.

4.   In afwijking van artikel 8, lid 4, onder a), kan een lidstaat of zijn bevoegde autoriteit besluiten dat een overeenkomstig lid 2 van dit artikel gemachtigde derde, of de in lid 2 van dit artikel bedoelde specifiek aangewezen overheidsinstantie die onder toezicht van de lidstaat of zijn bevoegde autoriteiten staat, ten aanzien van die bevoegde autoriteit verantwoordelijk zijn voor het waarborgen van de naleving van de voorschriften van deze verordening die op dat uitbestede prestatieonderzoek of die uitbestede genetische evaluatie van toepassing zijn.

5.   Stamboekverenigingen of fokkerijgroepering die zelf prestatieonderzoek of genetische evaluaties uitvoeren of derden die overeenkomstig lid 1, onder b), van dit artikel door een stamboekvereniging of fokkerijgroepering zijn aangewezen of door een lidstaat of zijn bevoegde autoriteiten zijn gemachtigd als bedoeld in lid 2 van dit artikel, kunnen zich ertoe verbinden de voorschriften en normen in acht te nemen die zijn vastgesteld door ICAR of kunnen deelnemen aan activiteiten van de referentiecentra van de Europese Unie als bedoeld in artikel 29.

De bevoegde autoriteiten kunnen rekening houden met de resultaten van die verbintenissen of de deelname aan die activiteiten wanneer zij die stamboekverenigingen of fokkerijgroeperingen erkennen, hun fokprogramma's goedkeuren, die derden machtigen of officiële controles bij die operatoren verrichten.

6.   Stamboekverenigingen en fokkerijgroeperingen maken gedetailleerde informatie openbaar over degenen die het prestatieonderzoek of de genetische evaluatie uitvoeren.

Artikel 28

Verplichtingen van stamboekverenigingen, fokkerijgroeperingen en derden die prestatieonderzoek of genetische evaluaties uitvoeren

1.   Wanneer een stamboekvereniging of een fokkerijgroepering prestatieonderzoek of genetische evaluaties uitvoert of deze activiteiten overeenkomstig artikel 27, lid 1, onder b), aan een derde uitbesteedt, verstrekt deze stamboekvereniging of fokkerijgroepering op verzoek van de bevoegde autoriteit als bedoeld in artikel 8, lid 3, of, in voorkomend geval, artikel 12, lid 5, de volgende informatie:

a)

geregistreerde resultaten afkomstig van prestatieonderzoek en genetische evaluatie met betrekking tot fokdieren van bedrijven op het grondgebied waar die bevoegde autoriteit werkzaam is;

b)

details van de registratiemethoden voor kenmerken;

c)

details over het prestatiebeschrijvingsmodel dat voor de analyse van de resultaten van het prestatieonderzoek is gebruikt;

d)

details over de statistische methoden die voor de analyse van de resultaten van het prestatieonderzoek voor elk geëvalueerd kenmerk zijn toegepast;

e)

details over de genetische parameters die voor elk geëvalueerd kenmerk zijn gebruikt, in voorkomend geval met inbegrip van de genomische evaluatie.

2.   De stamboekvereniging of fokkerijgroepering of de overeenkomstig artikel 27, lid 1, onder b), door die stamboekvereniging of fokkerijgroepering aangewezen derde maakt de resultaten van de genetische evaluatie van fokdieren waarvan het sperma voor kunstmatige inseminatie wordt gebruikt, openbaar en houdt deze resultaten actueel overeenkomstig artikel 21, lid 1, onder b), c) en d), en artikel 24, lid 1, onder b).

HOOFDSTUK VI

Referentiecentra van de Europese Unie

Artikel 29

Referentiecentra van de Europese Unie

1.   Wanneer er een erkende noodzaak bestaat tot bevordering van het harmoniseren of verbeteren van de methoden voor prestatieonderzoek of genetische evaluatie van raszuivere fokdieren die worden gebruikt door stamboekverenigingen of overeenkomstig artikel 27, lid 1, onder b), door stamboekverenigingen aangewezen derden, kan de Commissie uitvoeringshandelingen vaststellen ter aanwijzing van de referentiecentra van de Europese Unie die verantwoordelijk zijn voor de wetenschappelijke en technische bijdragen voor het harmoniseren of verbeteren van die methoden.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 62, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

2.   Wanneer er een erkende noodzaak bestaat tot bevordering van het vaststellen of harmoniseren van de methoden die worden gebruikt door stamboekverenigingen, overeenkomstig artikel 27, lid 1, onder b), door stamboekverenigingen aangewezen derden, bevoegde autoriteiten of andere autoriteiten van de lidstaten voor de instandhouding van met uitsterven bedreigde rassen of het behoud van de genetische diversiteit binnen die rassen, kan de Commissie uitvoeringshandelingen vaststellen ter aanwijzing van de referentiecentra van de Europese Unie die verantwoordelijk zijn voor de wetenschappelijke en technische bijdragen voor het vaststellen of harmoniseren van die methoden. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 62, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

3.   De in de leden 1 en 2 bedoelde aanwijzing gebeurt door een openbare selectieprocedure en is in de tijd beperkt of wordt regelmatig opnieuw geëvalueerd.

4.   De overeenkomstig lid 1 of lid 2 van dit artikel aangewezen referentiecentra van de Europese Unie:

a)

voldoen aan de voorschriften van bijlage IV, punt 1; en

b)

zijn verantwoordelijk voor de taken die:

i)

in het geval van referentiecentra van de Europese Unie die overeenkomstig lid 1 van dit artikel zijn aangewezen, zijn vastgesteld in bijlage IV, punt 2;

ii)

in het geval van referentiecentra van de Europese Unie die overeenkomstig lid 2 van dit artikel zijn aangewezen, zijn vastgesteld in bijlage IV, punt 3;

indien die taken zijn opgenomen in de jaarlijkse of meerjarige werkprogramma's van de referentiecentra die zijn vastgesteld in overeenstemming met de doelstellingen en prioriteiten van de betreffende werkprogramma's die de Commissie heeft vastgesteld overeenkomstig artikel 36 van Verordening (EU) nr. 652/2014.

5.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 61 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van:

a)

de in bijlage IV, punt 1, vervatte voorschriften voor de referentiecentra van de Europese Unie;

b)

de in bijlage IV, punten 2 en 3, beschreven taken van de referentiecentra van de Europese Unie.

In de in dit lid bedoelde gedelegeerde handelingen wordt rekening gehouden met:

a)

de soort raszuivere fokdieren waarvoor de methoden voor prestatieonderzoek en genetische evaluatie moeten worden geharmoniseerd of verbeterd en met de wetenschappelijke en technische vooruitgang op het gebied van prestatieonderzoek of genetische evaluatie; of

b)

de met uitsterven bedreigde rassen waarvoor methoden voor de instandhouding van die rassen of het behoud van de genetische diversiteit binnen die rassen moeten worden vastgesteld of geharmoniseerd en de wetenschappelijke en technische vooruitgang op die gebieden.

6.   Referentiecentra van de Europese Unie die overeenkomstig lid 1 of lid 2 zijn aangewezen, worden onderworpen aan controles door de Commissie om te verifiëren of:

a)

zij aan de voorschriften van bijlage IV, punt 1, voldoen;

b)

zij de taken uitvoeren die:

i)

in het geval van referentiecentra van de Europese Unie die overeenkomstig lid 1 zijn aangewezen, zijn vastgesteld in bijlage IV, punt 2;

ii)

in het geval van referentiecentra van de Europese Unie die overeenkomstig lid 2 zijn aangewezen, zijn vastgesteld in bijlage IV, punt 3.

Indien uit de resultaten van een dergelijke controle blijkt dat een referentiecentrum van de Europese Unie de voorschriften van bijlage IV, punt 1, niet naleeft of de in bijlage IV, punt 2 of 3, beschreven taken niet vervult, kan de Commissie uitvoeringshandelingen vaststellen tot verlaging van de overeenkomstig artikel 30 van Verordening (EU) nr. 652/2014 van de Raad toegewezen financiële bijdrage van de Unie of tot intrekking van de aanwijzing als referentiecentrum van de Europese Unie. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 62, lid 2, beschreven onderzoeksprocedure.

HOOFDSTUK VII

Zoötechnische certificaten

Artikel 30

Uitgifte, inhoud en vorm van zoötechnische certificaten die fokdieren en levende producten daarvan vergezellen

1.   Wanneer fokkers die aan een overeenkomstig artikel 8, en, in voorkomend geval, artikel 12 goedgekeurd fokprogramma deelnemen, verzoeken om zoötechnische certificaten voor hun fokdieren of levende producten daarvan, geeft de stamboekvereniging of de fokkerijgroepering die dat fokprogramma uitvoert, die certificaten af.

2.   Zoötechnische certificaten die fokdieren en levende producten daarvan vergezellen, worden alleen afgegeven door:

a)

stamboekverenigingen of fokkerijgroeperingen die overeenkomstig artikel 8, en, in voorkomend geval, artikel 12 goedgekeurde fokprogramma's met die fokdieren uitvoeren;

b)

de bevoegde autoriteiten als bedoeld in artikel 8, lid 3, of, in voorkomend geval, artikel 12, lid 2, onder a), als die autoriteiten daartoe besluiten; of

c)

fokorganen die in de in artikel 34 bedoelde lijst zijn opgenomen en fokprogramma's met die fokdieren uitvoeren.

3.   Stamboekverenigingen of fokkerijgroeperingen zorgen ervoor dat de zoötechnische certificaten tijdig worden toegezonden.

4.   Wanneer fokdieren die zijn ingeschreven in een stamboek dat wordt bijgehouden door een stamboekvereniging of zijn geregistreerd in een fokregister dat wordt bijgehouden door een fokkerijgroepering, of levende producten daarvan, worden verhandeld en wanneer die fokdieren, of de met die levende producten geproduceerde nakomelingen, bestemd zijn om in een ander stamboek of fokregister te worden ingeschreven of geregistreerd, gaan die fokdieren of levende producten vergezeld van een zoötechnisch certificaat.

Dat zoötechnische certificaat wordt afgegeven door de stamboekvereniging of fokkerijgroepering die de fokdieren of de levende producten daarvan verzendt en die het stamboek of het fokregister bijhoudt waarin die fokdieren zijn ingeschreven of geregistreerd.

5.   Wanneer fokdieren die zijn ingeschreven in een stamboek of zijn geregistreerd in een fokregister dat wordt bijgehouden door een fokorgaan dat in de in artikel 34 bedoelde lijst is opgenomen, of levende producten daarvan, in de Unie worden binnengebracht en wanneer die fokdieren of de nakomelingen die met die levende producten zijn geproduceerd, zijn bestemd om te worden ingeschreven in een stamboek dat wordt bijgehouden door een stamboekvereniging of te worden geregistreerd in een fokregister dat wordt bijgehouden door een fokkerijgroepering, gaan die fokdieren of de levende producten daarvan vergezeld van een zoötechnisch certificaat.

Dat zoötechnische certificaat wordt afgegeven door het fokorgaan dat in de in artikel 34 bedoelde lijst is opgenomen en dat het stamboek of het fokregister bijhoudt waarin die fokdieren zijn ingeschreven of geregistreerd, of door de officiële dienst van het derde land van verzending.

6.   De in de leden 4 en 5 bedoelde zoötechnische certificaten:

a)

bevatten de in de betrokken delen en hoofdstukken van bijlage V beschreven informatie;

b)

komen overeen met de overeenstemmende modelformulieren voor zoötechnische certificaten die in de op grond van lid 10 vastgestelde uitvoeringshandelingen zijn opgenomen.

7.   Een stamboekvereniging die of een fokorgaan dat prestatieonderzoek of genetische evaluaties of beide uitvoert volgens haar/zijn fokprogramma of deze activiteiten, in het geval van een stamboekvereniging overeenkomstig artikel 27, lid 1, onder b), uitbesteedt aan derden, vermeldt in het voor een raszuiver fokdier of levende producten daarvan uitgegeven zoötechnische certificaat:

a)

resultaten van dat prestatieonderzoek;

b)

actuele resultaten van die genetische evaluatie;

c)

met het fokprogramma verband houdende genetische defecten en genetische bijzonderheden van dat fokdier of de donoren van die levende producten.

8.   Een fokkerijgroepering die of een fokorgaan dat prestatieonderzoek of genetische evaluaties of beide uitvoert volgens haar fokprogramma of deze activiteiten, in het geval van een fokkerijgroepering overeenkomstig artikel 27, lid 1, onder b), uitbesteedt aan derden, vermeldt indien dat op grond van dat fokprogramma is vereist, in het voor een hybride fokvarken of levende producten daarvan uitgegeven zoötechnische certificaat:

a)

resultaten van dat prestatieonderzoek;

b)

actuele resultaten van die genetische evaluatie; en

c)

met het fokprogramma verband houdende genetische defecten en genetische bijzonderheden van dat fokdier of de donoren van die levende producten.

9.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 61 gedelegeerde handelingen vast te stellen om wijzigingen aan te brengen in de in bijlage V vervatte inhoud van de zoötechnische certificaten om deze te actualiseren teneinde rekening te houden met:

a)

wetenschappelijke ontwikkelingen;

b)

technische ontwikkelingen;

c)

de werking van de interne markt; of

d)

de noodzaak om waardevolle genetische rijkdommen te behouden.

10.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast die voorzien in modelformulieren voor de zoötechnische certificaten voor fokdieren en levende producten daarvan. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 62, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 31

Afwijkingen van de vereisten inzake de afgifte, inhoud en vorm van zoötechnische certificaten voor de handel in fokdieren en de levende producten daarvan

1.   In afwijking van artikel 30, lid 2, onder a), kan de bevoegde autoriteit toestaan dat levende producten vergezeld gaan van een zoötechnisch certificaat dat op basis van de van de stamboekvereniging of de fokkerijgroepering ontvangen informatie is afgegeven door een spermacentrum of sperma-opslagcentrum of door een embryoteam of embryoproductieteam, dat overeenkomstig het diergezondheidsrecht van de Unie is goedgekeurd voor de handel in deze levende producten binnen de Unie.

2.   In afwijking van artikel 30, lid 6, onder b), kan de bevoegde autoriteit toestaan dat de in artikel 30, lid 6, onder b), bedoelde modellen niet worden gebruikt, mits:

a)

in het geval van fokrunderen, -varkens, -schapen en -geiten, de in bijlage V, deel 2, hoofdstuk I, van bijlage V, deel 3, hoofdstuk I, bedoelde informatie vervat ligt in andere documenten die deze fokdieren vergezellen en die door de stamboekvereniging of de fokkerijgroepering zijn afgegeven;

b)

in het geval van levende producten van fokrunderen, -varkens, -schapen, -geiten, -paarden en -ezels:

i)

de informatie betreffende de donoren van die levende producten vervat ligt in andere documenten of in kopieën van het originele zoötechnische certificaat die deze levende producten vergezellen of voor of na de verzending van deze levende producten op verzoek worden verstrekt door de stamboekvereniging, de fokkerijgroepering of de andere operatoren als bedoeld in lid 1;

ii)

de informatie betreffende het sperma, de eicellen of de embryo's vervat ligt in andere documenten die dit sperma, deze eicellen of deze embryo's vergezellen en die zijn afgegeven door de stamboekvereniging, de fokkerijgroepering of de andere operatoren als bedoeld in lid 1.

3.   Indien de resultaten van het prestatieonderzoek of de genetische evaluatie op een website beschikbaar zijn voor het publiek, mogen stamboekverenigingen of fokkerijgroeperingen of de andere operatoren als bedoeld in lid 1 van dit artikel, in afwijking van artikel 30, lid 7, onder a) en b), en artikel 30, lid 8, onder a) en b), in het zoötechnische certificaat of in de documenten als bedoeld in lid 2, onder a), van dit artikel verwijzen naar de website waar die resultaten kunnen worden geraadpleegd.

Artikel 32

Afwijkingen van voorschriften inzake de vorm van zoötechnische certificaten die worden afgegeven voor raszuivere fokpaarden en -ezels

1.   In het geval van raszuivere fokpaarden en -ezels wordt de informatie als bedoeld in bijlage V, deel 2, hoofdstuk I, in afwijking van artikel 30, lid 6, vervat in één levenslang geldig identificatiedocument voor paardachtigen. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 61 gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende de inhoud en vorm van die identificatiedocumenten.

2.   De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen die voorzien in modelformulieren voor het unieke, levenslang geldige identificatiedocument voor paardachtigen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 62, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

3.   Indien er geactualiseerde resultaten van prestatieonderzoek of genetische evaluatie op een website beschikbaar zijn voor het publiek, kunnen de bevoegde autoriteiten in afwijking van lid 1 toestaan dat de informatie als bedoeld in bijlage V, deel 2, hoofdstuk I, punt 1), m), niet in het document als bedoeld in lid 1, wordt opgenomen, mits de stamboekvereniging in dat document naar die website verwijst.

4.   In afwijking van lid 1 kunnen de bevoegde autoriteiten toestaan dat de informatie als bedoeld in bijlage V, deel 2, hoofdstuk I, punten 1), m) en n), vervat ligt in andere documenten die door de stamboekvereniging worden afgegeven voor raszuivere fokdieren die zijn ingeschreven in een stamboek dat door die stamboekvereniging wordt bijgehouden.

Artikel 33

Afwijkingen van de vereisten betreffende de afgifte, inhoud en vorm van zoötechnische certificaten voor de binnenkomst van fokdieren en levende producten daarvan in de Unie

1.   In afwijking van artikel 30, lid 2, onder c), en lid 5, mogen levende producten vergezeld gaan van een zoötechnisch certificaat dat namens het fokorgaan en op basis van de van dat fokorgaan ontvangen informatie is afgegeven door een spermacentrum of sperma-opslagcentrum of door een embryoteam of embryoproductieteam, dat overeenkomstig het diergezondheidsrecht van de Unie is goedgekeurd voor het binnenbrengen van deze levende producten in de Unie.

2.   In afwijking van artikel 30, lid 6, onder b), hoeven de in artikel 30, lid 6, onder b), bedoelde modellen niet te worden gebruikt, mits:

a)

de in de betrokken delen en hoofdstukken van bijlage V beschreven informatie vervat ligt in andere documenten die het fokdier of de levende producten daarvan vergezellen;

b)

het fokorgaan dat het fokprogramma uitvoert of een andere operator als bedoeld in lid 1 een exhaustieve lijst van die documenten verstrekken, verklaren dat de in de betrokken delen en hoofdstukken van bijlage V beschreven informatie in die documenten vervat ligt, en de inhoud van die documenten certificeert.

3.   Indien de resultaten van het prestatieonderzoek of de genetische evaluatie op een website beschikbaar zijn voor het publiek, mogen fokorganen of de andere operatoren als bedoeld in lid 1 van dit artikel, in afwijking van artikel 30, lid 7, onder a) en b), en artikel 30, lid 8, onder a) en b), in het zoötechnische certificaat of in de andere documenten als bedoeld in lid 2, onder a), van dit artikel verwijzen naar de website waar die resultaten kunnen worden geraadpleegd.

HOOFDSTUK VIII

Binnenkomst in de Unie van fokdieren en levende producten daarvan

Artikel 34

Op een lijst plaatsen van fokorganen

1.   Een lijst van fokorganen wordt door de Commissie bijgehouden, bijgewerkt en gepubliceerd.

2.   In de lid 1 bedoelde lijst neemt de Commissie slechts een fokorgaan op als zij documentatie van een officiële dienst van het derde land heeft ontvangen waaruit blijkt dat het fokorgaan aan de volgende vereisten voldoet:

a)

het voert een fokprogramma uit dat gelijkwaardig is aan overeenkomstig artikel 8, lid 3, goedgekeurde fokprogramma's die door stamboekverenigingen worden uitgevoerd met hetzelfde ras of door fokkerijgroeperingen worden uitgevoerd met hetzelfde ras, dezelfde foklijn of dezelfde kruising wat betreft:

i)

de inschrijving van fokdieren in stamboeken of de registratie ervan in fokregisters;

ii)

de toelating van fokdieren tot de voortplanting;

iii)

het gebruik van levende producten van fokdieren voor onderzoek en voortplanting;

iv)

de methoden die worden gebruikt voor prestatieonderzoek en genetische evaluatie;

b)

het staat onder toezicht van of wordt gecontroleerd door een officiële dienst in dat derde land;

c)

het heeft een huishoudelijk reglement vastgesteld om ervoor te zorgen dat fokdieren die door stamboekverenigingen worden ingeschreven in stamboeken of door fokkerijgroeperingen worden geregistreerd in fokregisters, en de nakomelingen die met levende producten van die fokdieren zijn geproduceerd, zonder discriminatie op grond van hun land van herkomst worden ingeschreven of in aanmerking komen voor inschrijving in het door dat fokorgaan bijgehouden stamboek van hetzelfde ras in geval van raszuivere fokdieren, of in het door dat fokorgaan bijgehouden fokregister van hetzelfde ras, dezelfde foklijn of dezelfde kruising in het geval van hybride fokvarkens.

3.   In de in lid 1 van dit artikel bedoelde lijst vermeldt de Commissie ook de derde landen waarvoor de maatregelen overeenkomstig artikel 35 gelijkwaardig worden geacht, met vermelding van alle fokorganen in die derde landen.

4.   Fokorganen die niet langer aan ten minste een van de in lid 2 bedoelde voorschriften voldoen, worden onverwijld door de Commissie uit de lijst geschrapt.

Artikel 35

Gelijkwaardigheid van maatregelen die in derde landen worden toegepast op het fokken van dieren

1.   De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen waarin erkend wordt dat maatregelen die in een derde land worden toegepast, gelijkwaardig zijn met de maatregelen die vereist zijn uit hoofde van deze verordening met betrekking tot:

a)

de erkenning van stamboekverenigingen en fokkerijgroeperingen overeenkomstig artikel 4;

b)

de goedkeuring van fokprogramma's van stamboekverenigingen en fokkerijgroeperingen overeenkomstig artikel 8;

c)

de inschrijving van raszuivere fokdieren in stamboeken en de registratie van hybride fokvarkens in fokregisters overeenkomstig de artikelen 18, 20 en 23;

d)

de toelating van fokdieren tot de voortplanting overeenkomstig de artikelen 21, 22 en 24;

e)

het gebruik van levende producten van fokdieren voor testen en voortplanting overeenkomstig de artikelen 21 en 24;

f)

prestatieonderzoek en genetische evaluatie overeenkomstig artikel 25;

g)

de officiële controles van operatoren overeenkomstig artikel 43.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 62, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

2.   De in lid 1 bedoelde uitvoeringshandelingen worden vastgesteld op basis van:

a)

een gedegen onderzoek van de informatie en de gegevens die worden verstrekt door het derde land dat zijn maatregelen wenst te laten erkennen als gelijkwaardig met de maatregelen die uit hoofde van deze verordening zijn vereist;

b)

in voorkomend geval, de bevredigende resultaten van een overeenkomstig artikel 57 door de Commissie verrichte controle.

3.   In de in lid 1 bedoelde uitvoeringshandelingen kunnen de nadere regelingen voor de binnenkomst in de Unie van dieren en levende producten daarvan uit het betrokken derde land worden vastgesteld, die betrekking kunnen hebben op:

a)

de vorm en inhoud van de zoötechnische certificaten die deze fokdieren of levende producten daarvan vergezellen;

b)

specifieke voorschriften voor de binnenkomst in de Unie van die fokdieren of levende producten daarvan en de officiële controles van die fokdieren of levende producten daarvan die bij binnenkomst in de Unie moeten worden verricht;

c)

zo nodig, procedures voor de opstelling en wijziging van lijsten van fokorganen in het betrokken derde land waarvan fokdieren en levende producten daarvan in de Unie mogen binnenkomen.

4.   Wanneer niet meer wordt voldaan aan de op het tijdstip van hun vaststelling gestelde voorwaarden voor de erkenning van de gelijkwaardigheid van de maatregelen, trekt de Commissie de in lid 1 bedoelde uitvoeringshandelingen onverwijld in door middel van uitvoeringshandelingen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 62, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 36

Inschrijving in stamboeken of registratie in fokregisters van fokdieren en nakomelingen die met levende producten zijn geproduceerd die de Unie zijn binnengebracht

1.   Op verzoek van een fokker wordt een fokdier dat de Unie is binnengebracht en nakomelingen die met levende producten zijn geproduceerd die de Unie zijn binnengebracht, door een stamboekvereniging of een fokkerijgroepering in de hoofdsectie van haar stamboek ingeschreven of in haar fokregister geregistreerd indien:

a)

dat fokdier of de donoren van die levende producten zijn ingeschreven in een stamboek of zijn geregistreerd in een fokregister dat wordt bijgehouden door een fokorgaan in het derde land van verzending;

b)

die levende producten voldoen aan de voorwaarden van artikel 21, lid 1 of lid 2, indien dat is vereist in het fokprogramma dat door die stamboekvereniging of fokkerijgroepering wordt uitgevoerd;

c)

dat fokdier voldoet aan de raseigenschappen of, in het geval van een hybride fokvarken, aan de eigenschappen van het ras, de foklijn of de kruising als vermeld in dat door die stamboekvereniging of fokkerijgroepering uitgevoerde fokprogramma;

d)

het onder a) bedoelde fokorgaan is opgenomen in de lijst van fokorganen als bedoeld in artikel 34.

2.   Het binnenbrengen van fokdieren of levende producten daarvan in de Unie en het daaropvolgende gebruik van die dieren of levende producten daarvan worden niet door de lidstaten of de bevoegde autoriteiten verboden, beperkt of belemmerd op zoötechnische of genealogische gronden indien die fokdieren of de donoren van die levende producten zijn ingeschreven in een stamboek of zijn geregistreerd in een fokregister dat wordt bijgehouden door een fokorgaan dat is opgenomen in de overeenkomstig artikel 34 opgestelde lijst van fokorganen.

Artikel 37

Controles met betrekking tot aanspraken op het conventionele douanerecht voor raszuivere fokdieren die in de Unie worden binnengebracht

1.   Wanneer een operator die verantwoordelijk is voor een zending raszuivere fokdieren vraagt dat het conventionele douanerecht voor raszuivere fokdieren als bepaald in Verordening (EEG) nr. 2658/87 wordt toegepast op de dieren van die zending:

a)

gaan die dieren vergezeld van:

i)

het zoötechnische certificaat als bedoeld in artikel 30, lid 5, of artikel 32;

ii)

een document waarin staat dat zij in een door een stamboekvereniging bijgehouden stamboek zullen worden ingeschreven of in een door een fokkerijgroepering bijgehouden fokregister zullen worden geregistreerd;

b)

worden er controles op die zending verricht bij de grensinspectiepost waar de documentencontroles, overeenstemmingscontroles en materiële controles als bedoeld in artikel 4 van Richtlijn 91/496/EEG worden verricht.

2.   De in lid 1, onder b), bedoelde controles hebben tot doel na te gaan dat:

a)

de zending vergezeld gaat van de in lid 1, onder a), bedoelde documenten;

b)

de inhoud en de etikettering van de zending overeenkomen met de informatie in de documenten als bedoeld in lid 1.

HOOFDSTUK IX

Bevoegde autoriteiten die een fokprogramma met raszuivere fokdieren uitvoeren

Artikel 38

Bevoegde autoriteiten die een fokprogramma met raszuivere fokdieren uitvoeren

1.   Indien er in een lidstaat of op een grondgebied waar een bevoegde autoriteit werkzaam is, geen fokkersorganisatie, fokkersvereniging of overheidsinstantie is die een fokprogramma uitvoert met raszuivere fokdieren behorend tot een ras van runderen, varkens, schapen, geiten, paarden of ezels, kan die bevoegde autoriteit beslissen om een fokprogramma voor dat ras uit te voeren, mits:

a)

het noodzakelijk is om dat ras in stand te houden of te creëren in de lidstaat of op het grondgebied waar die bevoegde autoriteit werkzaam is; of

b)

dat ras een met uitsterven bedreigd ras is.

2.   Een bevoegde autoriteit die overeenkomstig dit artikel een fokprogramma uitvoert, neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat dit geen negatieve effecten heeft op de mogelijkheid:

a)

voor fokkersorganisaties, fokkersverenigingen of overheidsinstanties om overeenkomstig artikel 4, lid 3, als stamboekvereniging te worden erkend;

b)

voor stamboekverenigingen om hun fokprogramma's overeenkomstig artikel 8, lid 3, en, in voorkomend geval, artikel 12 te laten goedkeuren.

3.   Wanneer een bevoegde autoriteit een fokprogramma met raszuivere fokdieren uitvoert, moet die bevoegde autoriteit:

a)

beschikken over voldoende en gekwalificeerd personeel en adequate faciliteiten en apparatuur om dat fokprogramma doeltreffend uit te voeren;

b)

in staat zijn om de controles te verrichten die nodig zijn om de afstamming te registreren van de raszuivere fokdieren die onder dat fokprogramma vallen;

c)

beschikken over een voldoende grote populatie raszuivere fokdieren en een voldoende aantal fokkers binnen het geografische gebied waarop dat fokprogramma wordt uitgevoerd;

d)

in staat zijn om de gegevens die zijn verzameld over de raszuivere fokdieren die nodig zijn voor de uitvoering van dat fokprogramma te genereren, of te hebben laten genereren, en in staat zijn die gegevens te gebruiken;

e)

een huishoudelijk reglement hebben vastgesteld:

i)

ter regeling van het beslechten van geschillen met fokkers die aan dat fokprogramma deelnemen;

ii)

om de gelijke behandeling te waarborgen van fokkers die aan dat fokprogramma deelnemen;

iii)

waarin de rechten en plichten zijn neergelegd van fokkers die aan dat fokprogramma deelnemen.

4.   Het fokprogramma als bedoeld in lid 1 omvat:

a)

informatie over het doel, te weten: de instandhouding van het ras, de verbetering van het ras, de creatie van een nieuw ras of de reconstructie van een ras, of een combinatie daarvan;

b)

de naam van het ras waarop dat fokprogramma betrekking heeft, om verwarring te voorkomen met soortgelijke raszuivere fokdieren van andere rassen die in andere bestaande stamboeken zijn ingeschreven;

c)

de gedetailleerde eigenschappen van het ras, met inbegrip van een aanduiding van de belangrijkste kenmerken, waarop het fokprogramma betrekking heeft;

d)

informatie over het geografische gebied waar het wordt uitgevoerd;

e)

informatie over het systeem voor de identificatie van raszuivere fokdieren waarmee wordt gewaarborgd dat raszuivere fokdieren slechts in het stamboek worden ingeschreven als zij afzonderlijk zijn geïdentificeerd, overeenkomstig het diergezondheidsrecht van de Unie betreffende de identificatie en registratie van de dieren van de soort in kwestie;

f)

informatie over het systeem voor het registreren van de afstamming van raszuivere fokdieren die zijn ingeschreven of zijn geregistreerd en in aanmerking komen voor inschrijving in stamboeken;

g)

de selectie- en fokdoelstellingen van het fokprogramma, met vermelding van de belangrijkste doelstellingen van dat fokprogramma, en in voorkomend geval de gedetailleerde met deze doelstellingen verband houdende evaluatiecriteria voor de selectie van raszuivere fokdieren;

h)

indien voor het fokprogramma een prestatieonderzoek of een genetische evaluatie is vereist:

i)

de informatie over de systemen waarmee de resultaten van prestatieonderzoek worden gegenereerd, geregistreerd, gecommuniceerd en gebruikt;

ii)

de informatie over het systeem voor de genetische evaluatie en, in voorkomend geval, de genomische evaluatie van raszuivere fokdieren;

i)

indien er aanvullende secties als bedoeld in artikel 17 worden ingesteld of indien de hoofdsectie is onderverdeeld in klassen als bedoeld in artikel 16: de voorschriften voor de onderverdeling van het stamboek en de criteria of procedures die worden toegepast voor de opname van dieren in die secties of de indeling van die dieren in die klassen;

j)

indien in dat fokprogramma, in het geval van raszuivere fokpaarden of -ezels, het gebruik van een of meer reproductietechnieken of het gebruik van raszuivere fokdieren voor een of meer reproductietechnieken, als bedoeld in artikel 21, lid 2, wordt verboden of beperkt: informatie over dat verbod of die beperking;

k)

indien de bevoegde autoriteit specifieke technische activiteiten in verband met het beheer van haar fokprogramma uitbesteedt aan derden: informatie over die activiteiten en de naam en contactgegevens van de aangewezen derden.

5.   Wanneer een bevoegde autoriteit een fokprogramma met raszuivere fokpaarden of -ezels uitvoert, zijn naast de voorschriften van de leden 3 en 4 ook de voorschriften van bijlage I, deel 3, en van de punten 1, 2, 3, punt 4, onder a) en c), van toepassing.

6.   Wanneer een bevoegde autoriteit een fokprogramma met raszuivere fokdieren uitvoert, stelt die bevoegde autoriteit de fokkers die aan dat fokprogramma deelnemen, op transparante wijze en tijdig in kennis van eventuele wijzigingen in dat fokprogramma.

7.   Wanneer een bevoegde autoriteit een fokprogramma met raszuivere fokdieren uitvoert, zijn de artikelen 3, 13 tot en met 22, 25, 27, artikel 28, lid 2, de artikelen 30, 31 en 32 en artikel 36, lid 1, van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK X

Officiële controles en andere officiële activiteiten, administratieve bijstand, samenwerking en handhaving door de lidstaten

Artikel 39

Aanwijzing van bevoegde autoriteiten

1.   De lidstaten wijzen de bevoegde autoriteiten aan die zij verantwoordelijk maken voor het verrichten van officiële controles ter verificatie van de naleving van de voorschriften van deze verordening en andere officiële activiteiten om de toepassing van die voorschriften te waarborgen.

2.   Elke lidstaat:

a)

stelt een lijst op van de bevoegde autoriteiten die hij overeenkomstig lid 1 heeft aangewezen, met inbegrip van hun contactgegevens, en houdt die lijst actueel;

b)

vermeldt in de onder a) bedoelde lijst het adres waaraan het volgende wordt toegezonden:

i)

de kennisgevingen als bedoeld in artikel 12; of

ii)

de informatie, verzoeken en mededelingen als bedoeld in de artikelen 48 en 49;

c)

maakt de onder a) bedoelde lijst openbaar op een website en meldt die website bij de Commissie.

3.   De Commissie stelt een lijst op van de in lid 2, onder c), bedoelde websites, houdt die lijst actueel en maakt haar openbaar.

Artikel 40

Naleving door bevoegde autoriteiten die fokprogramma's uitvoeren

In afwijking van dit hoofdstuk nemen de lidstaten de nodige maatregelen om te verifiëren of de bevoegde autoriteiten die overeenkomstig artikel 38 fokprogramma's uitvoeren de in dat artikel vastgestelde regels naleven.

Artikel 41

Algemene verplichtingen van bevoegde autoriteiten

De bevoegde autoriteiten:

a)

beschikken over procedures en/of regelingen om de doeltreffendheid, geschiktheid, onpartijdigheid, kwaliteit en samenhang van de officiële controles en de andere officiële activiteiten die zij verrichten, te waarborgen en te verifiëren;

b)

beschikken over procedures en/of regelingen om te waarborgen dat hun personeelsleden die de officiële controles en andere officiële activiteiten verrichten, geen belangenconflict hebben ten aanzien van de operatoren bij wie zij die officiële controles en andere officiële activiteiten verrichten;

c)

beschikken of kunnen beschikken over voldoende personeel met de juiste kwalificaties, opleiding en ervaring opdat de officiële controles en andere officiële activiteiten doelmatig en doeltreffend kunnen worden verricht;

d)

beschikken over passende en goed onderhouden faciliteiten en uitrusting om te waarborgen dat de personeelsleden de officiële controles en andere officiële activiteiten doelmatig en doeltreffend kunnen verrichten;

e)

beschikken over de wettelijke bevoegdheden om de officiële controles en andere officiële activiteiten te verrichten en de maatregelen te nemen waarin deze verordening voorziet;

f)

beschikken over wettelijke procedures om te waarborgen dat de personeelsleden toegang hebben tot de gebouwen, documenten en geautomatiseerde informatiebeheersystemen van operatoren, zodat zij hun taken naar behoren kunnen verrichten.

Artikel 42

Vertrouwelijkheidsverplichtingen van bevoegde autoriteiten

1.   Onverminderd de gevallen waarin openbaarmaking op grond van uniaal of nationaal recht is vereist, vereisen de bevoegde autoriteiten van hun personeelsleden dat zij aan derden geen informatie openbaar maken die zij bij het vervullen van hun taken in het kader van officiële controles en andere officiële activiteiten hebben verkregen en die gezien de aard ervan onder het beroepsgeheim valt, tenzij een hoger openbaar belang openbaarmaking gebiedt.

2.   De informatie die onder het beroepsgeheim valt, omvat informatie waarvan de openbaarmaking het volgende in het gedrang zou brengen:

a)

het doel van officiële controles of onderzoeken;

b)

de bescherming van de commerciële belangen van een operator of enige andere natuurlijke persoon of rechtspersoon;

c)

de bescherming van gerechtelijke procedures en juridisch advies.

Artikel 43

Voorschriften voor officiële controles

1.   De bevoegde autoriteiten verrichten regelmatig en met een passende frequentie officiële controles van operatoren, waarbij rekening wordt gehouden met:

a)

het risico op niet-naleving van de voorschriften van deze verordening;

b)

de antecedenten van de operatoren met betrekking tot de resultaten van officiële controles in dat verband en de naleving van de voorschriften van deze verordening;

c)

de betrouwbaarheid en de resultaten van eigen controles die door de operatoren, of op hun verzoek door derden, zijn verricht om na te gaan of de voorschriften van deze verordening worden nageleefd;

d)

informatie die kan wijzen op niet-naleving van de voorschriften van deze verordening.

2.   De bevoegde autoriteiten verrichten de officiële controles volgens schriftelijk vastgelegde procedures die instructies bevatten voor de personeelsleden die de officiële controles uitvoeren.

3.   De officiële controles worden na voorafgaande kennisgeving aan de operator uitgevoerd, tenzij er redenen zijn om de officiële controles zonder voorafgaande kennisgeving uit te voeren.

4.   De officiële controles worden zo veel mogelijk uitgevoerd op een wijze waarbij de operatoren zo min mogelijk hinder ondervinden, zonder dat dit de kwaliteit van die officiële controles negatief beïnvloedt.

5.   De bevoegde autoriteiten verrichten alle officiële controles op dezelfde wijze, ongeacht of de fokdieren of levende producten daarvan:

a)

afkomstig zijn uit de lidstaat waar de officiële controles worden verricht of uit een andere lidstaat; of

b)

in de Unie binnenkomen.

Artikel 44

Transparantie van officiële controles

De bevoegde autoriteit verricht officiële controles met een hoge mate van transparantie en maakt relevante informatie over de organisatie en uitvoering van officiële controles openbaar.

Artikel 45

Schriftelijke gegevens over officiële controles

1.   De bevoegde autoriteiten houden schriftelijke gegevens bij van elke door hen verrichte officiële controle.

Die schriftelijke gegevens bevatten de volgende informatie:

a)

een beschrijving van het doel van de officiële controle;

b)

de toegepaste controlemethoden;

c)

de resultaten van de officiële controle;

d)

in voorkomend geval, maatregelen die de bevoegde autoriteiten naar aanleiding van de officiële controle van de operator verlangen.

2.   Tenzij het doel van een gerechtelijk onderzoek of de bescherming van een gerechtelijke procedure anders vereist, verstrekken de bevoegde autoriteiten een kopie van de in lid 1 bedoelde schriftelijke gegevens aan de aan een officiële controle onderworpen operator.

Artikel 46

Verplichtingen van aan officiële controles en andere officiële activiteiten onderworpen operatoren

1.   Voor zover dit nodig is voor de uitvoering van officiële controles of andere officiële activiteiten geven de operatoren personeelsleden van die bevoegde autoriteiten, indien de bevoegde autoriteiten dat verlangen, de noodzakelijke toegang tot:

a)

hun uitrusting, gebouwen en andere plaatsen die onder hun gezag staan;

b)

hun geautomatiseerde informatiebeheersystemen;

c)

hun fokdieren en de levende producten daarvan die onder hun gezag staan;

d)

hun documenten en andere relevante informatie.

2.   Tijdens officiële controles en andere officiële activiteiten ondersteunen de operatoren de personeelsleden van de bevoegde autoriteiten bij de uitvoering van hun taken en werken zij met die personeelsleden samen.

Artikel 47

Maatregelen bij vastgestelde niet-naleving

1.   Wanneer niet-naleving is vastgesteld, nemen de bevoegde autoriteiten:

a)

de nodige maatregelen om de oorsprong en de reikwijdte van die niet-naleving te bepalen en de verantwoordelijkheden van de betrokken operatoren vast te stellen;

b)

passende maatregelen om te waarborgen dat de operatoren de niet-naleving verhelpen en voorkomen dat deze zich opnieuw voordoet.

Bij hun besluit over de te nemen maatregelen houden de bevoegde autoriteiten rekening met de aard van de niet-naleving en met de antecedenten van de betrokken operatoren op het gebied van naleving.

Meer bepaald handelen de bevoegde autoriteiten indien nodig als volgt:

a)

zij bevelen dat de stamboekvereniging de inschrijving van raszuivere fokdieren in stamboeken uitstelt of dat de fokkerijgroepering de registratie van hybride fokvarkens in fokregisters uitstelt;

b)

zij verbieden dat de fokdieren of de levende producten daarvan worden gebruikt voor fokkerij overeenkomstig deze verordening;

c)

zij schorsen de afgifte van zoötechnische certificaten door de stamboekvereniging of de fokkerijgroepering;

d)

zij schorsen de goedkeuring van een door een stamboekvereniging of fokkerijgroepering uitgevoerd fokprogramma of trekken deze goedkeuring in wanneer de activiteiten van die stamboekvereniging of fokkerijgroepering herhaaldelijk, voortdurend of in het algemeen niet aan de voorschriften van het overeenkomstig artikel 8, lid 3, of, in voorkomend geval, artikel 12 goedgekeurde fokprogramma voldoen;

e)

zij trekken de overeenkomstig artikel 4, lid 3, verleende erkenning van de stamboekvereniging of fokkerijgroepering in wanneer die stamboekvereniging of fokkerijgroepering herhaaldelijk, voortdurend of in het algemeen niet aan de voorschriften van artikel 4, lid 3, voldoet;

f)

zij nemen andere maatregelen die zij passend achten om naleving van de voorschriften van deze verordening te waarborgen.

2.   De bevoegde autoriteiten verstrekken de betrokken operatoren of hun vertegenwoordigers:

a)

een schriftelijke kennisgeving van hun besluit met betrekking tot de overeenkomstig lid 1 te nemen actie of maatregel en de motivering voor dat besluit;

b)

informatie over rechtsmiddelen tegen dergelijke besluiten en over de toepasselijke procedures en termijnen.

3.   De bevoegde autoriteiten volgen de situatie en wijzigen de maatregelen die zij overeenkomstig dit artikel hebben genomen, schorsen deze of trekken deze in naargelang de ernst van de niet-naleving en het bestaan van duidelijk bewijs van terugkeer naar naleving.

4.   De lidstaten kunnen bepalen dat alle of een deel van de uit hoofde van dit artikel door de betrokken bevoegde autoriteiten gemaakte kosten door de verantwoordelijke operatoren worden gedragen.

Artikel 48

Samenwerking en administratieve bijstand

1.   Wanneer niet-naleving haar oorsprong heeft in meer dan een lidstaat of qua reikwijdte en gevolgen meer dan een lidstaat betreft, werken de bevoegde autoriteiten in die lidstaten met elkaar samen en verlenen zij elkaar administratieve bijstand om te zorgen voor een juiste toepassing van de voorschriften van deze verordening.

2.   De in lid 1 bedoelde samenwerking en administratieve bijstand kunnen het volgende omvatten:

a)

het met redenen omkleed verzoek van een bevoegde autoriteit van een lidstaat („de verzoekende bevoegde autoriteit”) om informatie van een bevoegde autoriteit van een andere lidstaat („de aangezochte bevoegde autoriteit”) die nodig is voor het verrichten en de follow-up van officiële controles;

b)

in een geval van niet-naleving die gevolgen voor andere lidstaten kan hebben, de kennisgeving door de bevoegde autoriteit die kennis heeft van de niet-naleving aan de bevoegde autoriteiten van die andere lidstaten;

c)

de onverwijlde verstrekking van de benodigde informatie en documenten door de aangezochte bevoegde autoriteit aan de verzoekende bevoegde autoriteit zodra de betreffende informatie en documenten beschikbaar worden;

d)

het door de aangezochte bevoegde autoriteit verrichten van onderzoeken of officiële controles die noodzakelijk zijn om:

i)

de verzoekende bevoegde autoriteit alle nodige informatie en documenten te verstrekken, waaronder informatie over de resultaten van deze onderzoeken of officiële controles en, in voorkomend geval, de genomen maatregelen;

ii)

de naleving van de voorschriften van deze verordening binnen hun rechtsgebied, zo nodig ter plaatse, te verifiëren;

e)

in overleg tussen de betrokken bevoegde autoriteiten, de deelname door een bevoegde autoriteit van een lidstaat aan officiële controles ter plaatse die door de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat worden verricht.

3.   Indien bij officiële controles van fokdieren of levende producten daarvan die uit een andere lidstaat afkomstig zijn, blijkt dat de voorschriften van deze verordening herhaaldelijk niet zijn nageleefd, deelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat die deze controles heeft verricht, dat onverwijld mee aan de Commissie en aan de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten.

4.   Dit artikel is van toepassing onverminderd de nationale voorschriften die:

a)

van toepassing zijn op de vrijgave van documenten die het voorwerp uitmaken van of verband houden met gerechtelijke procedures;

b)

gericht zijn op de bescherming van de commerciële belangen van natuurlijke personen of rechtspersonen.

5.   Alle communicatie tussen de bevoegde autoriteiten overeenkomstig dit artikel geschiedt schriftelijk, op papier of in elektronische vorm.

Artikel 49

Kennisgeving van door derde landen verstrekte informatie aan de Commissie en de lidstaten

1.   Wanneer de bevoegde autoriteiten informatie van een derde land ontvangen die wijst op niet-naleving van de voorschriften van deze verordening, delen zij die informatie onverwijld mee:

a)

aan de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten waarvan is geweten dat die niet-naleving hen aanbelangt;

b)

aan de Commissie indien die informatie voor de Unie van belang is of kan zijn.

2.   Informatie die verkregen is door middel van overeenkomstig deze verordening verrichte officiële controles en onderzoeken mag aan een derde land als bedoeld in lid 1 worden meegedeeld mits:

a)

de bevoegde autoriteiten die de informatie hebben verstrekt, met die mededeling instemmen;

b)

voldaan wordt aan de desbetreffende voorschriften van de Unie en de lidstaten die van toepassing zijn op de mededeling van persoonsgegevens aan derde landen.

Artikel 50

Gecoördineerde bijstand en follow-up door de Commissie

1.   De overeenkomstig dit hoofdstuk door de bevoegde autoriteiten genomen maatregelen en acties worden onverwijld door de Commissie gecoördineerd indien:

a)

de Commissie over informatie beschikt die wijst op het bestaan van activiteiten die gevallen van niet-naleving van de voorschriften van deze verordening zijn of lijken te zijn en waarbij meer dan een lidstaat betrokken is;

b)

de bevoegde autoriteiten in de betrokken lidstaten geen overeenstemming kunnen bereiken over passende maatregelen om de niet-naleving van de voorschriften van deze verordening aan te pakken.

2.   In de in lid 1 bedoelde gevallen kan de Commissie:

a)

vragen dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaten die betrokken zijn bij de activiteiten die gevallen van niet-naleving van de voorschriften van deze verordening zijn of lijken te zijn, haar verslag doen van de maatregelen die zij hebben genomen;

b)

in samenwerking met de lidstaten die betrokken zijn bij de activiteiten die gevallen van niet-naleving van de voorschriften van deze verordening zijn of lijken te zijn, een inspectieteam sturen om een controle van de Commissie ter plaatse te verrichten;

c)

de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van verzending, en indien nodig van andere betrokken lidstaten, verzoeken hun officiële controles naar behoren te verscherpen en haar verslag te doen van de maatregelen die zij hebben genomen;

d)

informatie met betrekking tot dergelijke gevallen indienen bij het in artikel 62, lid 1, bedoelde comité, met een voorstel voor maatregelen om de in lid 1, onder a), van dit artikel bedoelde gevallen van niet-naleving te verhelpen;

e)

andere passende maatregelen nemen.

Artikel 51

Algemeen beginsel voor de financiering van officiële controles

De lidstaten stellen voldoende financiële middelen beschikbaar om te waarborgen dat de bevoegde autoriteiten het personeel en de overige middelen hebben die noodzakelijk zijn om officiële controles en andere officiële activiteiten te verrichten.

Artikel 52

Sancties

De lidstaten stellen vast welke sancties van toepassing zijn op inbreuken op deze verordening en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat die sancties worden toegepast. Die sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

De lidstaten delen deze bepalingen uiterlijk op 1 november 2018 aan de Commissie mede en stellen haar onverwijld in kennis van eventuele latere wijzigingen.

HOOFDSTUK XI

Controles door de Commissie

Afdeling 1

Controles door de Commissie in de lidstaten

Artikel 53

Controles door de Commissie in de lidstaten

1.   Binnen het toepassingsgebied van deze verordening kunnen deskundigen van de Commissie controles in lidstaten verrichten om in voorkomend geval:

a)

de toepassing van de voorschriften van deze verordening te verifiëren;

b)

de handhavingspraktijken en de werking van officiële controlesystemen en de bevoegde autoriteiten die zich daarvan bedienen, te verifiëren;

c)

onderzoek te doen naar en informatie te verzamelen over:

i)

belangrijke of terugkerende problemen bij de toepassing of handhaving van de voorschriften van deze verordening;

ii)

opkomende problemen of nieuwe ontwikkelingen in verband met bepaalde praktijken van operatoren.

2.   De in lid 1 bedoelde controles worden in samenwerking met de bevoegde autoriteiten van de lidstaten georganiseerd.

3.   De in lid 1 bedoelde controles kunnen controles ter plaatse omvatten die worden verricht in samenwerking met de bevoegde autoriteiten die officiële controles uitvoeren.

4.   De deskundigen van de Commissie kunnen worden bijgestaan door deskundigen uit de lidstaten. De deskundigen uit de lidstaten die de deskundigen van de Commissie vergezellen, krijgen dezelfde toegangsrechten als die deskundigen van de Commissie.

Artikel 54

Verslagen van de Commissie over controles die haar deskundigen in de lidstaten verrichten

1.   De Commissie:

a)

stelt een ontwerpverslag op over de resultaten en over de aanbevelingen waarin de tekortkomingen worden behandeld die door haar deskundigen bij de in artikel 53, lid 1, bedoelde controles zijn vastgesteld;

b)

stuurt een kopie van het onder a) bedoelde ontwerpverslag voor commentaar naar de lidstaat waar die controles werden verricht;

c)

houdt rekening met de opmerkingen van de lidstaat, als bedoeld onder b) van dit lid bij het opstellen van het definitieve verslag over de resultaten van de in artikel 53, lid 1, bedoelde controles die door haar deskundigen in die lidstaat zijn verricht;

c)

maakt het onder c) bedoelde definitieve verslag en de onder b) bedoelde opmerkingen van de lidstaat openbaar.

2.   Zo nodig kan de Commissie in haar definitieve verslag als bedoeld in lid 1, onder c), van dit artikel aanbevelingen doen voor corrigerende of preventieve maatregelen van de lidstaten om de tijdens de overeenkomstig artikel 53, lid 1, verrichte controles van de Commissie vastgestelde specifieke of systemische tekortkomingen te verhelpen.

Artikel 55

Verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot controles door de Commissie

1.   De lidstaten:

a)

verlenen, op verzoek van de deskundigen van de Commissie, alle nodige technische bijstand en verstrekken de beschikbare documentatie en andere technische ondersteuning om die deskundigen in staat te stellen om de in artikel 53, lid 1, bedoelde controles doelmatig en doeltreffend te kunnen uitvoeren;

b)

verlenen de nodige bijstand om ervoor te zorgen dat de deskundigen van de Commissie toegang hebben tot alle gebouwen, waaronder delen daarvan, en tot andere plaatsen, apparatuur en tot informatie, met inbegrip van geautomatiseerde informatiebeheersystemen alsook, in voorkomend geval, tot fokdieren en levende producten daarvan, die zij nodig hebben om de in artikel 53, lid 1, bedoelde controles te verrichten.

2.   De lidstaten nemen, in het licht van de aanbevelingen in het in artikel 54, lid 1, onder c), bedoelde definitieve verslag, passende vervolgmaatregelen om de naleving van de voorschriften van deze verordening te waarborgen.

Artikel 56

Ernstige verstoring van het controlesysteem van een lidstaat

1.   Wanneer de Commissie aanwijzingen heeft dat het controlesysteem van een lidstaat ernstig verstoord is en die verstoring kan leiden tot een wijdverspreide inbreuk op de voorschriften van deze verordening, stelt zij uitvoeringshandelingen vast die voorzien in een of meer van de volgende maatregelen:

a)

speciale voorwaarden voor of een verbod op de handel in de fokdieren of de levende producten daarvan die gevolgen ondervinden van de verstoring van het officiële controlesysteem;

b)

eventuele andere passende tijdelijke maatregelen.

Die uitvoeringshandelingen houden op van toepassing te zijn zodra de verstoring is verholpen.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 62, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

2.   De in lid 1 bedoelde maatregelen worden uitsluitend genomen wanneer de Commissie de betrokken lidstaat heeft verzocht de situatie binnen een passende termijn recht te zetten en de lidstaat dit niet heeft gedaan.

3.   De Commissie volgt de in lid 1 bedoelde situatie op en stelt uitvoeringshandelingen vast tot wijziging of intrekking van de genomen maatregelen, afhankelijk van hoe de situatie zich ontwikkelt. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 62, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Afdeling 2

Controles door de Commissie in derde landen

Artikel 57

Controles door de Commissie in derde landen

1.   Deskundigen van de Commissie kunnen controles in een derde land verrichten om in voorkomend geval:

a)

na te gaan of de wetgeving en systemen van het derde land voldoen aan of gelijkwaardig zijn met de voorschriften van deze verordening;

b)

de capaciteit van het controlesysteem van het derde land te verifiëren teneinde te waarborgen dat zendingen fokdieren en de levende producten daarvan die binnengebracht worden in de Unie aan de relevante voorschriften van hoofdstuk VIII van deze verordening voldoen;

c)

informatie en gegevens te verzamelen om inzicht te krijgen in de oorzaken van terugkerende of nieuwe problemen in verband met fokdieren en de levende producten daarvan die uit het derde land de Unie worden binnengebracht.

2.   De in lid 1 bedoelde controles door de Commissie zijn in het bijzonder gericht op:

a)

de zoötechnische en genealogische wetgeving van het derde land met betrekking tot fokdieren en levende producten daarvan;

b)

de organisatie van de bevoegde autoriteiten van het derde land, hun bevoegdheden en onafhankelijkheid, het toezicht dat erop wordt uitgeoefend en het gezag dat zij hebben om de toepasselijke wetgeving doeltreffend te handhaven;

c)

de opleiding van de personeelsleden in het derde land, die verantwoordelijk zijn voor het verrichten van de controles of het toezicht op fokorganen;

d)

de middelen waarover de bevoegde autoriteiten van het derde land beschikken;

e)

het bestaan en de werking van schriftelijk vastgelegde controleprocedures en op prioriteiten gebaseerde controlesystemen;

f)

de reikwijdte en uitvoering van door de bevoegde autoriteiten van het derde land uitgevoerde controles betreffende fokdieren en de levende producten daarvan die uit andere derde landen komen;

g)

de garanties die het derde land kan geven ten aanzien van de naleving van of de gelijkwaardigheid met de voorschriften van deze verordening.

Artikel 58

Frequentie en organisatie van de controles door de Commissie in derde landen

1.   De frequentie van de in artikel 57, lid 1, bedoelde controles in een derde land wordt bepaald op basis van:

a)

de beginselen en doelstellingen van de voorschriften van deze verordening;

b)

de hoeveelheid en aard van de fokdieren en de levende producten daarvan die uit dat derde land de Unie binnenkomen;

c)

de resultaten van in artikel 57, lid 1, bedoelde, reeds verrichte controles;

d)

de resultaten van officiële controles betreffende fokdieren en de levende producten daarvan die uit het derde land de Unie worden binnengebracht en van eventuele andere door de bevoegde autoriteiten van lidstaten verrichte officiële controles;

e)

alle andere informatie die de Commissie passend acht.

2.   Om de doelmatigheid en doeltreffendheid van de in artikel 57, lid 1, bedoelde controles te bevorderen, kan de Commissie het betrokken derde land voorafgaand aan dergelijke controles verzoeken het volgende te verstrekken:

a)

de in artikel 34, lid 2, of in artikel 35, lid 2, onder a), bedoelde informatie;

b)

in voorkomend geval en indien noodzakelijk, de schriftelijke gegevens van de door de bevoegde autoriteiten van dat derde land verrichte controles.

3.   De Commissie kan deskundigen uit de lidstaten aanwijzen om haar eigen deskundigen tijdens de in artikel 57, lid 1, bedoelde controles bij te staan.

Artikel 59

Verslagen van de Commissie over controles die haar deskundigen in derde landen verrichten

De Commissie brengt verslag uit over de resultaten van elke overeenkomstig de artikelen 57 en 58 verrichte controle.

Die verslagen omvatten in voorkomend geval ook aanbevelingen. De Commissie maakt die verslagen openbaar.

Artikel 60

Vaststelling van bijzondere maatregelen betreffende de binnenkomst in de Unie van fokdieren en levende producten daarvan

1.   Wanneer er aanwijzingen zijn dat de voorschriften van deze verordening op grote schaal en op ernstige wijze niet worden nageleefd in een derde land, stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot een of meer van de volgende maatregelen:

a)

zij verbiedt de binnenkomst in de Unie van uit dat derde land afkomstige dieren, of hun sperma, eicellen of embryo's als fokdieren of levende producten daarvan;

b)

zij verbiedt de inschrijving in door stamboekverenigingen bijgehouden stamboeken of de registratie in door fokkerijgroeperingen bijgehouden fokregisters van fokdieren of de donoren van de levende producten daarvan die afkomstig zijn uit dat derde land.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 62, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Naast of in de plaats van die uitvoeringshandelingen kan de Commissie een of meer van de volgende maatregelen nemen:

a)

dat derde land of de fokorganen van dat derde land schrappen van de in artikel 34, lid 1, bedoelde lijst;

b)

andere passende maatregelen nemen.

2.   In de in lid 1 bedoelde uitvoeringshandelingen en andere maatregelen worden fokdieren en levende producten daarvan met behulp van de codes van de Gecombineerde Nomenclatuur aangeduid.

3.   Bij de vaststelling van de in lid 1 bedoelde uitvoeringshandelingen en andere maatregelen houdt de Commissie rekening met:

a)

de overeenkomstig artikel 58, lid 2, verzamelde informatie;

b)

andere informatie die het bij de in lid 1 bedoelde niet-naleving betrokken derde land heeft verstrekt;

c)

zo nodig, de resultaten van de in artikel 57, lid 1, bedoelde controles.

4.   De Commissie volgt de in lid 1 bedoelde niet-naleving op en wijzigt de genomen maatregelen overeenkomstig dezelfde procedure als voor de vaststelling ervan of trekt deze in, afhankelijk van hoe de situatie zich ontwikkelt.

HOOFDSTUK XII

Delegatie en uitvoering

Artikel 61

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De bevoegdheid om de in artikel 26, lid 1, artikel 29, lid 5, artikel 30, lid 9, en artikel 32, lid 1, bedoelde gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 19 juli 2016. Uiterlijk negen maanden vóór het einde van de termijn van vijf jaar stelt de Commissie een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het verstrijken van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 26, lid 1, artikel 29, lid 5, artikel 30, lid 9, en artikel 32, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Alvorens een gedelegeerde handeling vast te stellen, raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over betere wetgeving van 13 april 2016.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling vaststelt, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in kennis.

6.   Een overeenkomstig artikel 26, lid 1, artikel 29, lid 5, artikel 30, lid 9, en artikel 32, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en aan de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van de termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn kan op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden worden verlengd.

Artikel 62

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het Permanent Zoötechnisch Comité, ingesteld bij Besluit 77/505/EEG. Dit comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Indien het comité geen advies uitbrengt, stelt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet vast en is de derde alinea van artikel 5, lid 4, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011, in samenhang met artikel 5 daarvan, van toepassing.

Artikel 63

Overgangsmaatregelen in verband met de datum van vaststelling van bepaalde uitvoeringshandelingen

De Commissie stelt de in artikel 7, lid 5, en artikel 30, lid 10, bedoelde uitvoeringshandelingen uiterlijk op 1 mei 2017 vast. Overeenkomstig artikel 69 zijn die uitvoeringshandelingen van toepassing vanaf 1 november 2018.

HOOFDSTUK XIII

Slotbepalingen

Artikel 64

Intrekking en overgangsmaatregelen

1.   De Richtlijnen 87/328/EEG, 88/661/EEG, 89/361/EEG, 90/118/EEG, 90/119/EEG, 90/427/EEG, 91/174/EEG, 94/28/EG en 2009/157/EG en Beschikking 96/463/EG worden ingetrokken.

2.   Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijnen en naar de ingetrokken beschikking gelden als verwijzingen naar deze verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage VII bij deze verordening.

3.   Artikel 8, lid 1, van Richtlijn 90/427/EEG blijft van kracht tot 21 april 2021.

4.   Fokkersorganisaties, fokkerij-organisaties, fokkersverenigingen, privéondernemingen en andere organisaties of verenigingen die zijn goedgekeurd of erkend krachtens de in lid 1 bedoelde ingetrokken handelingen worden geacht erkend te zijn uit hoofde van deze verordening en vallen in alle andere opzichten onder de voorschriften van deze verordening.

5.   Fokprogramma's die worden uitgevoerd door de in lid 4 bedoelde operatoren worden geacht goedgekeurd te zijn uit hoofde van deze verordening en vallen in alle andere opzichten onder de voorschriften van deze verordening.

6.   Indien de in lid 4 bedoelde operatoren al fokprogramma's uitvoeren in een andere lidstaat dan die waar hun goedkeuring of erkenning uit hoofde van de in lid 1 bedoelde ingetrokken handelingen werd verleend, stellen die operatoren de bevoegde autoriteit die de goedkeuring of erkenning heeft verleend in kennis van die activiteiten.

De in de eerste alinea bedoelde bevoegde autoriteit stelt de relevante bevoegde autoriteit van die andere lidstaat in kennis van de uitvoering van die activiteiten.

7.   Indien een in lid 4 bedoelde operator vóór 19 juli 2016 en overeenkomstig de in lid 1 bedoelde ingetrokken handelingen een stamboek bijhoudt met een specifieke sectie waar raszuivere fokdieren van het varkensras uit een andere lidstaat of een derde land, die specifieke eigenschappen vertonen waardoor zij zich onderscheiden van de populatie van dat ras dat onder het door die operator uitgevoerde fokprogramma valt, worden ingeschreven, mag die operator doorgaan met het bijhouden van die specifieke sectie.

Artikel 65

Wijzigingen van Verordening (EU) nr. 652/2014

Artikel 30 van Verordening (EU) nr. 652/2014 wordt als volgt gewijzigd:

1)

De titel wordt vervangen door:

„Referentielaboratoria en -centra van de Europese Unie”.

2)

Lid 1 wordt vervangen door:

„1.   Er kunnen subsidies aan de in artikel 32 van Verordening (EG) nr. 882/2004 bedoelde referentielaboratoria van de Europese Unie en aan de in artikel 29 van Verordening (EU) 2016/1012 van het Europees Parlement en de Raad (*) bedoelde referentiecentra van de Europese Unie worden verleend voor de kosten die zij maken bij de uitvoering van de door de Commissie goedgekeurde werkprogramma's.

(*)  Verordening (EU) 2016/1012 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende de zoötechnische en genealogische voorwaarden voor het fokken van, de handel in en de binnenkomst in de Unie van raszuivere fokdieren, hybride fokvarkens en levende producten daarvan en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 652/2014, de Richtlijnen 89/608/EEG en 90/425/EEG van de Raad en tot intrekking van de handelingen op het gebied van dierfokkerij („Fokkerijverordening”) (PB L 171 van 29.6.2016, blz. 66).”."

3)

Lid 2, onder a), wordt vervangen door:

„a)

kosten voor personeelsleden, ongeacht hun status, die rechtstreeks betrokken zijn bij de activiteiten van de laboratoria of centra, die worden uitgevoerd in hun hoedanigheid van referentielaboratorium of -centrum van de Europese Unie;”.

Artikel 66

Wijzigingen van Richtlijn 89/608/EEG

Richtlijn 89/608/EEG wordt als volgt gewijzigd:

1)

De titel wordt vervangen door:

„Richtlijn 89/608/EEG van de Raad van 21 november 1989 betreffende wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie, met het oog op de juiste toepassing van de veterinaire wetgeving”.

2)

Artikel 1 wordt vervangen door:

„Artikel 1

Deze richtlijn regelt de wijzen waarop de bevoegde autoriteiten die in de lidstaten belast zijn met de controle van de veterinaire wetgeving, met die van de andere lidstaten en met de bevoegde diensten van de Commissie samenwerken om de naleving van deze wetgeving te verzekeren.”.

3)

In artikel 2, lid 1, wordt het tweede streepje geschrapt.

4)

In artikel 4, lid 1, wordt het eerste streepje vervangen door:

„—

verstrekt de aangezochte autoriteit aan eerstgenoemde alle gegevens, verklaringen, documenten of voor eensluidend gewaarmerkte afschriften die haar ter beschikking staan of die zij verkrijgt overeenkomstig lid 2, en die de eerstgenoemde autoriteit nodig heeft om te kunnen verifiëren of de veterinaire wetgeving wordt nageleefd,”.

5)

Artikel 5, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   Op verzoek van de verzoekende autoriteit geeft de aangezochte autoriteit haar kennis of doet zij haar, met inachtneming van de regels die van kracht zijn in de lidstaat waar zij is gevestigd, kennis van alle besluiten of beslissingen die uitgaan van de bevoegde autoriteiten en betrekking hebben op de toepassing van de veterinaire wetgeving.”.

6)

Artikel 7 wordt vervangen door:

„Artikel 7

Op verzoek van de verzoekende autoriteit deelt de aangezochte autoriteit eerstgenoemde, met name door middel van rapporten en andere documenten of van voor eensluidend gewaarmerkte afschriften of uittreksels daarvan, alle passende gegevens mee die haar ter beschikking staan of die zij verkrijgt overeenkomstig artikel 4, lid 2, met betrekking tot daadwerkelijk geconstateerde handelingen die de verzoekende autoriteit in strijd lijken met de veterinaire wetgeving.”.

7)

Artikel 8, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   Wanneer de bevoegde autoriteiten van iedere lidstaat zulks voor de naleving van de veterinaire wetgeving nuttig achten:

a)

oefenen zij zoveel mogelijk het in artikel 6 bedoelde toezicht uit, of doen zij dit uitoefenen;

b)

doen zij zo spoedig mogelijk de bevoegde autoriteiten van de andere betrokken lidstaten, met name door middel van rapporten en andere documenten of voor eensluidend gewaarmerkte afschriften of uittreksels daarvan, mededeling van alle hun ter beschikking staande gegevens betreffende handelingen die in strijd zijn of hun in strijd lijken te zijn met de veterinaire wetgeving, met name van de bij deze handelingen gebruikte middelen of methoden.”.

8)

Artikel 9 wordt vervangen door:

„Artikel 9

1.   De bevoegde autoriteiten van iedere lidstaat stellen de Commissie, zodra zij daarover beschikken, in kennis van:

a)

alle door hen dienstig geachte gegevens over:

goederen waarmee handelingen zijn verricht of vermoedelijk zijn verricht die in strijd zijn met de veterinaire wetgeving;

de methoden en praktijken die zijn toegepast of vermoedelijk zijn toegepast om die wetgeving te overtreden;

b)

alle gegevens betreffende tekortkomingen of leemten in die wetgeving waarvan het bestaan bij de toepassing daarvan kon worden aangetoond of verondersteld.

2.   De Commissie stelt de bevoegde autoriteiten van iedere lidstaat, zodra zij daarover beschikt, in kennis van alle gegevens waarmede zij de naleving van de veterinaire wetgeving kunnen verzekeren.”.

9)

Artikel 10 wordt gewijzigd als volgt:

a)

in lid 1 wordt de aanhef vervangen door:

„1.   Wanneer door de bevoegde autoriteiten van een lidstaat vastgestelde handelingen die strijdig zijn of lijken te zijn met de veterinaire voorschriften, op Unieniveau van bijzonder belang zijn, met name:”;

b)

lid 3 wordt vervangen door:

„3.   Gegevens over natuurlijke of rechtspersonen worden in de in lid 1 bedoelde mededelingen slechts gegeven voor zover dit strikt noodzakelijk is om te kunnen vaststellen of handelingen strijdig zijn met de veterinaire wetgeving.”.

10)

In artikel 11 wordt de aanhef vervangen door:

„De Commissie en de lidstaten, in het kader van het Permanent Veterinair Comité bijeen:”.

11)

In artikel 15, lid 2, wordt de eerste alinea vervangen door:

„2.   Lid 1 belet niet dat de krachtens deze richtlijn verkregen gegevens worden gebruikt bij gerechtelijke procedures of rechtsvervolgingen die later worden ingesteld wegens niet-naleving van de veterinaire wetgeving, en bij de preventie en opsporing van onregelmatigheden ten nadele van de fondsen van de Unie.”.

Artikel 67

Wijzigingen van Richtlijn 90/425/EEG

Richtlijn 90/425/EEG wordt als volgt gewijzigd:

1)

De titel wordt vervangen door:

„Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire controles in het intra-uniale handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt”.

2)

In artikel 1 wordt de tweede alinea geschrapt.

3)

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt 2 wordt geschrapt;

b)

punt 6 wordt vervangen door:

„6.   bevoegde autoriteit: de voor het verrichten van veterinaire controles bevoegde centrale autoriteit van een lidstaat of de autoriteit aan wie zij deze bevoegdheid heeft overgedragen;”.

4)

In artikel 3, lid 1, wordt de tweede alinea onder d) vervangen door:

„Tot aan hun bestemming moeten de dieren en de producten vergezeld gaan van deze certificaten of documenten, die worden afgegeven door de officiële, voor het bedrijf, het centrum of de organisatie van oorsprong verantwoordelijke dierenarts.”.

5)

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1, onder a), wordt vervangen door:

„a)

de houders van de in artikel 1 bedoelde dieren en producten de in deze richtlijn bedoelde nationale of uniale gezondheidsvoorschriften in alle stadia van productie en verhandeling naleven;”;

b)

lid 3 wordt vervangen door:

„3.   De lidstaten van verzending treffen passende maatregelen om aan overtreding van de veterinaire wetgeving door natuurlijke of rechtspersonen sancties te verbinden indien blijkt dat de uniale voorschriften niet in acht zijn genomen, in het bijzonder wanneer wordt geconstateerd dat de certificaten, documenten of identificatiemerken niet overeenstemmen met de status van de dieren of van de bedrijven van oorsprong, of met de feitelijke kenmerken van de producten.”.

6)

Artikel 19 wordt geschrapt.

7)

In bijlage A wordt hoofdstuk II geschrapt.

Artikel 68

Omzetting

De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 1 november 2018 aan de artikelen 66 en 67 te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die maatregelen onmiddellijk mee.

Wanneer de lidstaten die maatregelen vaststellen, wordt in de tekst daarvan zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze verordening verwezen. Die maatregelen vermelden ook dat verwijzingen in de bestaande wetgeving, regelgeving en bestuursrechtelijke bepalingen naar de bij deze verordening ingetrokken richtlijn(en) gelden als verwijzingen naar deze verordening. De regels voor die verwijzing en de formulering van die vermelding worden vastgesteld door de lidstaten.

Artikel 69

Inwerkingtreding en toepasselijkheid

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 november 2018.

Artikel 65 is van toepassing met ingang van 19 juli 2016.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 8 juni 2016.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

A.G. KOENDERS


(1)  PB C 226 van 16.7.2014, blz. 70.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 12 april 2016 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 17 mei 2016.

(3)  Richtlijn 88/661/EEG van de Raad van 19 december 1988 betreffende de zoötechnische normen die gelden voor fokvarkens (PB L 382 van 31.12.1988, blz. 36).

(4)  Richtlijn 89/361/EEG van de Raad van 30 mei 1989 betreffende raszuivere fokschapen en -geiten (PB L 153 van 6.6.1989, blz. 30).

(5)  Richtlijn 90/427/EEG van de Raad van 26 juni 1990 tot vaststelling van zoötechnische en genealogische voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in paardachtigen (PB L 224 van 18.8.1990, blz. 55).

(6)  Richtlijn 91/174/EEG van de Raad van 25 maart 1991 inzake zoötechnische en genealogische voorschriften voor de handel in rasdieren en tot wijziging van de Richtlijnen 77/504/EEG en 90/425/EEG (PB L 85 van 5.4.1991, blz. 37).

(7)  Richtlijn 94/28/EG van de Raad van 23 juni 1994 tot vaststelling van de beginselen inzake de zoötechnische en genealogische voorschriften voor de invoer uit derde landen van dieren, alsmede van sperma, eicellen en embryo's en tot wijziging van Richtlijn 77/504/EEG betreffende raszuivere fokrunderen (PB L 178 van 12.7.1994, blz. 66).

(8)  Richtlijn 2009/157/EG van de Raad van 30 november 2009 betreffende raszuivere fokrunderen (PB L 323 van 10.12.2009, blz. 1).

(9)  Richtlijn 87/328/EEG van de Raad van 18 juni 1987 betreffende de toelating van raszuivere fokrunderen tot de voortplanting (PB L 167 van 26.6.1987, blz. 54).

(10)  Richtlijn 90/118/EEG van de Raad van 5 maart 1990 betreffende de toelating van raszuivere fokvarkens tot de voortplanting (PB L 71 van 17.3.1990, blz. 34).

(11)  Richtlijn 90/119/EEG van de Raad van 5 maart 1990 betreffende de toelating van hybride fokvarkens tot de voortplanting (PB L 71 van 17.3.1990, blz. 36).

(12)  Besluit 77/505/EEG van de Raad van 25 juli 1977 tot instelling van een Permanent Zoötechnisch Comité (PB L 206 van 12.8.1977, blz. 11).

(13)  Besluit van de Raad 93/626/EEG van 25 oktober 1993 betreffende de sluiting van het Verdrag inzake biologische diversiteit (PB L 309 van 13.12.1993, blz. 1).

(14)  Besluit 2014/283/EU van de Raad van 14 april 2014 tot sluiting namens de Europese Unie van het Protocol van Nagoya inzake toegang tot genetische hulpbronnen en de eerlijke en billijke verdeling van de baten die voortvloeien uit het gebruik ervan bij het Verdrag inzake biodiversiteit (PB L 150 van 20.5.2014, blz. 231).

(15)  Verordening (EU) nr. 511/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende voor gebruikers bestemde nalevingsmaatregelen uit het Protocol van Nagoya inzake toegang tot genetische rijkdommen en de eerlijke en billijke verdeling van voordelen voortvloeiende uit hun gebruik in de Unie (PB L 150 van 20.5.2014, blz. 59).

(16)  Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 487).

(17)  Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 inzake overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde rechtshandelingen op het gebied van diergezondheid („diergezondheidswetgeving”) (PB L 84 van 31.3.2016, blz. 1).

(18)  Verordening (EU) nr. 652/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 tot vaststelling van bepalingen betreffende het beheer van de uitgaven in verband met de voedselketen, diergezondheid en dierenwelzijn, alsmede in verband met plantgezondheid en teeltmateriaal, tot wijziging van de Richtlijnen 98/56/EG, 2000/29/EG en 2008/90/EG van de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 178/2002, (EG) nr. 882/2004 en (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Besluiten 66/399/EEG en 76/894/EEG en Beschikking 2009/470/EG van de Raad (PB L 189 van 27.6.2014, blz. 1).

(19)  Beschikking 96/463/EG van de Raad van 23 juli 1996 tot aanwijzing van de referentie-instantie die verantwoordelijk is voor de uniformisering van de methoden voor het testen van raszuivere fokrunderen en van de evaluatie van de testresultaten (PB L 192 van 2.8.1996, blz. 19).

(20)  Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1).

(21)  Richtlijn 91/496/EEG van de Raad van 15 juli 1991 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor dieren uit derde landen die in de Gemeenschap worden binnengebracht en tot wijziging van de Richtlijnen 89/662/EEG, 90/425/EEG en 90/675/EEG (PB L 268 van 24.9.1991, blz. 56).

(22)  Richtlijn 97/78/EG van de Raad van 18 december 1997 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor producten die uit derde landen in de Gemeenschap worden binnengebracht (PB L 24 van 30.1.1998, blz. 9).

(23)  Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1).

(24)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(25)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(26)  Beschikking 84/247/EEG van de Commissie van 27 april 1984 tot vaststelling van de criteria voor de erkenning van organisaties of verenigingen van veefokkers die stamboeken voor raszuivere fokrunderen bijhouden of instellen (PB L 125 van 12.5.1984, blz. 58).

(27)  Beschikking 84/419/EEG van de Commissie van 19 juli 1984 tot vaststelling van de criteria voor inschrijving in de rundveestamboeken (PB L 237 van 5.9.1984, blz. 11).

(28)  Beschikking 89/501/EEG van de Commissie van 18 juli 1989 tot vaststelling van de criteria voor de erkenning van en het toezicht op fokkersverenigingen en fokkerijgroeperingen die stamboeken voor raszuivere fokvarkens bijhouden of instellen (PB L 247 van 23.8.1989, blz. 19).

(29)  Beschikking 89/502/EEG van de Commissie van 18 juli 1989 tot vaststelling van de criteria voor de inschrijving van raszuivere fokvarkens in de stamboeken (PB L 247 van 23.8.1989, blz. 21).

(30)  Beschikking 89/504/EEG van de Commissie van 18 juli 1989 tot vaststelling van de criteria voor de erkenning van en het toezicht op fokkersverenigingen, fokkerijgroeperingen en privéondernemingen die registers voor hybride fokvarkens bijhouden of instellen (PB L 247 van 23.8.1989, blz. 31).

(31)  Beschikking 89/505/EEG van de Commissie van 18 juli 1989 tot vaststelling van de criteria voor de inschrijving van hybride fokvarkens in de registers (PB L 247 van 23.8.1989, blz. 33).

(32)  Beschikking 89/507/EEG van de Commissie van 18 juli 1989 tot vaststelling van methoden inzake prestatie-onderzoek en bepaling van de fokwaarde van raszuivere en hybride fokvarkens (PB L 247 van 23.8.1989, blz. 43).

(33)  Beschikking 90/254/EEG van de Commissie van 10 mei 1990 tot vaststelling van de criteria voor de erkenning van organisaties en verenigingen van fokkers die stamboeken voor raszuivere fokschapen en -geiten bijhouden of instellen (PB L 145 van 8.6.1990, blz. 30).

(34)  Beschikking 90/255/EEG van de Commissie van 10 mei 1990 tot vaststelling van criteria voor de inschrijving van raszuivere fokschapen en -geiten in de stamboeken (PB L 145 van 8.6.1990, blz. 32).

(35)  Beschikking 90/256/EEG van de Commissie van 10 mei 1990 houdende vaststelling van methoden inzake prestatie-onderzoek en beoordeling van de genetische waarde van raszuivere fokschapen en -geiten (PB L 145 van 8.6.1990, blz. 35).

(36)  Beschikking 90/257/EEG van de Commissie van 10 mei 1990 tot vaststelling van criteria voor de toelating van raszuivere fokschapen en -geiten tot de fokkerij en voor het gebruik van sperma, eicellen en embryo's daarvan (PB L 145 van 8.6.1990, blz. 38).

(37)  Beschikking 92/353/EEG van de Commissie van 11 juni 1992 tot vaststelling van de criteria voor de erkenning van organisaties en verenigingen die stamboeken voor geregistreerde paardachtigen bijhouden of aanleggen (PB L 192 van 11.7.1992, blz. 63).

(38)  Beschikking 96/78/EG van de Commissie van 10 januari 1996 tot vaststelling van de criteria voor de inschrijving en de registratie van paardachtigen in de stamboeken voor de fokkerij (PB L 19 van 25.1.1996, blz. 39).

(39)  Beschikking 2006/427/EG van de Commissie van 20 juni 2006 houdende vaststelling van methoden inzake prestatieonderzoek en van methoden voor de beoordeling van de genetische waarde van raszuivere fokrunderen (PB L 169 van 22.6.2006, blz. 56).

(40)  Beschikking 92/354/EEG van de Commissie van 11 juni 1992 tot vaststelling van bepaalde voorschriften voor de coördinatie tussen organisaties en verenigingen die stamboeken van geregistreerde paardachtigen bijhouden of aanleggen (PB L 192 van 11.7.1992, blz. 66).

(41)  Beschikking 89/503/EEG van de Commissie van 18 juli 1989 tot vaststelling van het certificaat voor raszuivere fokvarkens en voor sperma, eicellen en embryo4s daarvan (PB L 247 van 23.8.1989, blz. 22).

(42)  Beschikking 89/506/EEG van de Commissie van 18 juli 1989 tot vaststelling van het certificaat voor hybride fokvarkens en voor sperma, eicellen en embryo's daarvan (PB L 247 van 23.8.1989, blz. 34).

(43)  Beschikking 90/258/EEG van de Commissie van 10 mei 1990 houdende vaststelling van het zoötechnisch certificaat voor raszuivere fokschapen en -geiten en voor sperma, eicellen en embryo's daarvan (PB L 145 van 8.6.1990, blz. 39).

(44)  Beschikking 96/79/EG van de Commissie van 12 januari 1996 tot vaststelling van de fokkerijcertificaten voor sperma, eicellen en embryo's van geregistreerde paardachtigen (PB L 19 van 25.1.1996, blz. 41).

(45)  Beschikking 96/509/EG van de Commissie van 18 juli 1996 tot vaststelling van genealogische en zoötechnische voorschriften voor de invoer van sperma van bepaalde dieren (PB L 210 van 20.8.1996, blz. 47).

(46)  Beschikking 96/510/EG van de Commissie van 18 juli 1996 tot vaststelling van de stamboek- en fokkerijcertificaten voor de invoer van fokdieren en van sperma, eicellen en embryo's daarvan (PB L 210 van 20.8.1996, blz. 53).

(47)  Beschikking 2005/379/EG van de Commissie van 17 mei 2005 betreffende stamboekcertificaten en gegevens voor raszuivere fokrunderen en sperma, eicellen en embryo's daarvan (PB L 125 van 18.5.2005, blz. 15).

(48)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/262 van de Commissie van 17 februari 2015 tot vaststelling van voorschriften overeenkomstig de Richtlijnen 90/427/EEG en 2009/156/EG van de Raad met betrekking tot de methoden voor de identificatie van paardachtigen (verordening paardenpaspoort) (PB L 59 van 3.3.2015, blz. 1).

(49)  Richtlijn 89/608/EEG van de Raad van 21 november 1989 betreffende wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie, met het oog op de juiste toepassing van de veterinaire en zoötechnische wetgeving (PB L 351 van 2.12.1989, blz. 34).

(50)  Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (PB L 224 van 18.8.1990, blz. 29).


BIJLAGE I

ERKENNING VAN STAMBOEKVERENIGINGEN EN FOKKERIJGROEPERINGEN EN GOEDKEURING VAN FOKPROGRAMMA'S ALS BEDOELD IN HOOFDSTUK II

DEEL 1

Voorschriften voor de erkenning van stamboekverenigingen en fokkerijgroeperingen zoals bedoeld in artikel 4, lid 3, onder b)

A.

Fokkersverenigingen, fokkerij-organisaties, in gesloten productiesystemen werkende privéondernemingen, en overheidsinstanties:

1.

hebben rechtspersoonlijkheid overeenkomstig de wetgeving die van kracht is in de lidstaat waar het verzoek om erkenning wordt ingediend;

2.

beschikken over voldoende en gekwalificeerd personeel en geschikte faciliteiten en apparatuur om de fokprogramma's waarvoor zij voornemens zijn goedkeuring te vragen overeenkomstig artikel 8, lid 3, en, indien van toepassing, artikel 12 doeltreffend uit te voeren;

3.

zijn in staat de controles te verrichten die nodig zijn om de afstamming te registreren van de fokdieren die onder die fokprogramma's zullen vallen;

4.

beschikken voor elk fokprogramma over een voldoende grote populatie fokdieren binnen de geografische gebieden die onder die fokprogramma's zullen vallen;

5.

zijn in staat om de over de fokdieren verzamelde gegevens die nodig zijn voor de uitvoering van die fokprogramma's te genereren, of voor hen te laten hebben genereren.

B.

Naast de voorschriften onder A

1.

geldt voor fokkersverenigingen, fokkerij-organisaties en overheidsinstanties dat zij:

a)

beschikken over voldoende fokkers om deel te nemen aan elk van hun fokprogramma's;

b)

een huishoudelijk reglement hebben vastgesteld:

i)

tot regeling van het beslechten van geschillen met fokkers die deelnemen aan hun fokprogramma's;

ii)

om de gelijke behandeling te waarborgen van fokkers die deelnemen aan hun fokprogramma's;

iii)

waarin de rechten en plichten zijn neergelegd van fokkers die deelnemen aan hun fokprogramma's en van de stamboekvereniging of fokkerijgroepering;

iv)

waarin de rechten en plichten zijn neergelegd van leden, indien fokkers lid kunnen worden;

2.

niets in het in punt 1, onder b), bedoelde huishoudelijk reglement belet fokkers die deelnemen aan de fokprogramma's om:

a)

vrij te kiezen bij het selecteren en fokken van hun fokdieren;

b)

de nakomelingen van die fokdieren te laten inschrijven in de stamboeken of te laten registreren in de fokregisters overeenkomstig de voorschriften van hoofdstuk IV van deze verordening;

c)

eigenaar van hun fokdieren te zijn.

DEEL 2

Voorschriften voor de goedkeuring van fokprogramma's die door stamboekverenigingen en fokkerijgroeperingen worden uitgevoerd, zoals bedoeld in artikel 8, lid 3, en, in voorkomend geval, artikel 12

1.

Het fokprogramma, zoals bedoeld in artikel 8, lid 3, en, in voorkomend geval, artikel 12 omvat:

a)

informatie over het doel, te weten: de instandhouding van het ras, de verbetering van het ras, de foklijn of de kruising, de creatie van een nieuw ras, een nieuwe foklijn of een nieuwe kruising, of de reconstructie van een ras, of een combinatie daarvan;

b)

de naam van het ras in het geval van raszuivere fokdieren, of van het ras, de foklijn of de kruising in het geval van hybride fokvarkens, waarop het fokprogramma betrekking heeft, om verwarring te voorkomen met gelijkaardige fokdieren of andere rassen, foklijnen of kruisingen die in andere bestaande stamboeken of fokregisters zijn ingeschreven of geregistreerd;

c)

in het geval van raszuivere fokdieren, de gedetailleerde eigenschappen van het ras waarop het fokprogramma betrekking heeft, met inbegrip van een aanduiding van de belangrijkste kenmerken,

d)

in het geval van hybride fokvarkens, de gedetailleerde eigenschappen van het ras, de foklijn of de kruising, waarop het fokprogramma betrekking heeft;

e)

informatie over het geografische gebied waar het wordt uitgevoerd of zal moeten worden uitgevoerd;

f)

de informatie over het systeem voor de identificatie van fokdieren waarmee wordt gewaarborgd dat die fokdieren uitsluitend worden ingeschreven in een stamboek of geregistreerd in een fokregister wanneer zij afzonderlijk zijn geïdentificeerd, overeenkomstig het diergezondheidsrecht van de Unie betreffende de identificatie en registratie van de dieren van de betrokken soort;

g)

informatie over het systeem voor het registreren van de afstamming van raszuivere fokdieren die zijn ingeschreven of zijn geregistreerd en in aanmerking komen voor inschrijving in stamboeken of van hybride fokvarkens die zijn geregistreerd in fokregisters;

h)

de selectie- en fokdoelstellingen van het fokprogramma, met inbegrip van de vermelding van de voornaamste doelstellingen van dat fokprogramma, en in voorkomend geval de gedetailleerde met die doelstellingen verband houdende evaluatiecriteria voor de selectie van fokdieren;

i)

in het geval van de creatie van een nieuw ras of in het geval van de reconstructie van een ras, als bedoeld in artikel 19, de informatie over de precieze omstandigheden die de creatie van dat nieuwe ras of de reconstructie van dat ras rechtvaardigen;

j)

indien voor het fokprogramma een prestatieonderzoek of een genetische evaluatie vereist is:

i)

de informatie over de systemen waarmee de resultaten van prestatieonderzoek worden gegenereerd, geregistreerd, gecommuniceerd en gebruikt;

ii)

de informatie over de systemen voor de genetische evaluatie en, in voorkomend geval, voor de genomische evaluatie van fokdieren;

k)

indien er aanvullende secties worden ingesteld of als de hoofdsectie is onderverdeeld in klassen: de voorschriften voor de onderverdeling van het stamboek en de criteria of procedures die worden toegepast voor de opname van dieren in die secties of de indeling van die dieren in die klassen;

l)

indien de stamboekvereniging of fokkerijgroepering specifieke technische activiteiten in verband met het beheer van haar fokprogramma uitbesteedt aan derden als bedoeld in artikel 8, lid 4: de informatie over die activiteiten en de naam en contactgegevens van de aangewezen derden;

m)

indien de stamboekvereniging of fokkerijgroepering van plan is gebruik te maken van de in artikel 31, lid 1, bedoelde afwijking: informatie over het spermacentrum of sperma-opslagcentrum of het embryoteam of embryoproductieteam dat de zoötechnische certificaten afgeeft, en informatie over de methoden van afgifte van die zoötechnische certificaten;

n)

indien de fokkerijgroepering besluit om informatie over de resultaten van een prestatieonderzoek of een genetische evaluatie, genetische defecten en genetische bijzonderheden te vermelden op de zoötechnische certificaten die zijn afgegeven voor haar hybride fokvarkens en de levende producten daarvan, als bedoeld in artikel 30, lid 8: informatie over dat besluit.

2.

Het fokprogramma bestrijkt een voldoende ruime populatie van fokdieren en een toereikend aantal fokkers binnen het geografische gebied waar het wordt uitgevoerd of zal worden uitgevoerd.

DEEL 3

Aanvullende voorschriften voor stamboekverenigingen die stamboeken voor raszuivere fokpaarden en -ezels opstellen of bijhouden

1.

In aanvulling op de in deel 2, punt 1, onder f), vastgelegde identificatievereisten worden raszuivere fokpaarden en -ezels alleen ingeschreven in een stamboek indien zij zijn geïdentificeerd met een dekcertificaat en, indien vereist door het fokprogramma, voordat zij zijn gespeend.

In afwijking van de eerste alinea kan een lidstaat, of als deze daartoe besluit, zijn bevoegde autoriteit, een stamboekvereniging toestemming geven om raszuivere fokpaarden en -ezels in te schrijven in het stamboek dat wordt bijgehouden door die stamboekvereniging indien die dieren worden geïdentificeerd aan de hand van een andere geschikte methode die ten minste dezelfde zekerheid biedt als een dekcertificaat, zoals een afstammingscontrole op basis van een dna-analyse of een bloedgroepanalyse, mits die toestemming in overeenstemming is met de beginselen die zijn vastgelegd door de stamboekvereniging die het stamboek van de oorsprong van dat ras bijhoudt.

2.

In aanvulling op de vereisten in deel 2 omvatten fokprogramma's die zijn goedgekeurd overeenkomstig artikel 8, lid 3, en, in voorkomend geval, artikel 12 en die worden uitgevoerd voor raszuivere fokdieren van een paarden- of ezelras:

a)

in voorkomend geval de voorwaarden voor inschrijving van raszuivere fokdieren die behoren tot een ander ras of een specifieke hengstenlijn of merriefamilie binnen dat andere ras in de hoofdsectie van het stamboek;

b)

indien in dat fokprogramma het gebruik van een of meer reproductietechnieken of het gebruik van raszuivere fokdieren voor een of meer reproductietechnieken, als bedoeld in artikel 21, lid 2, wordt verboden of beperkt: informatie over dat verbod of die beperking;

c)

voorschriften voor de afgifte van dekcertificaten of voor het gebruik van andere geschikte methoden als bedoeld in punt 1 en, indien dit is vereist in het fokprogramma, voor de identificatie van het veulen voordat het is gespeend.

3.

De volgende specifieke voorschriften zijn naast de voorschriften van de delen 1 en 2 van toepassing op raszuivere fokpaarden en -ezels:

a)

Indien een stamboekvereniging aan de bevoegde autoriteit verklaart dat het door haar opgestelde stamboek het stamboek van de oorsprong van het ras is, waarvoor haar fokprogramma geldt, moet die stamboekvereniging:

i)

beschikken over historische gegevens betreffende de opstelling van dat stamboek en de beginselen van dat fokprogramma openbaar hebben gemaakt;

ii)

aantonen dat er op het moment waarop de in artikel 4, lid 1, bedoelde aanvraag wordt ingediend, geen andere, in dezelfde of een andere lidstaat dan wel in een derde land erkende stamboekvereniging of fokorgaan bekend is die/dat een stamboek voor hetzelfde ras heeft opgesteld en een fokprogramma uitvoert voor dat ras op grond van de onder i) bedoelde beginselen;

iii)

nauw samenwerken met de onder b) bedoelde stamboekverenigingen, en in het bijzonder deze stamboekverenigingen op transparante wijze en tijdig in kennis stellen van eventuele wijzigingen in de onder i) bedoelde beginselen;

iv)

in voorkomend geval niet-discriminerende voorschriften hebben opgesteld met betrekking tot haar activiteiten inzake stamboeken die voor hetzelfde ras zijn opgesteld door fokorganen die niet in de in artikel 34 bedoelde lijst zijn opgenomen.

b)

Indien een stamboekvereniging aan de bevoegde autoriteit verklaart dat het door haar opgestelde stamboek het dochterstamboek is van het onder haar fokprogramma vallende ras, geldt voor die stamboekvereniging dat:

i)

zij de beginselen die zijn vastgesteld door de in dit lid, onder a), bedoelde stamboekvereniging die het stamboek van de oorsprong van hetzelfde ras bijhoudt, in haar eigen fokprogramma heeft opgenomen;

ii)

zij de informatie met betrekking tot het gebruik van de in punt i) bedoelde beginselen en hun bron openbaar heeft gemaakt;

iii)

zij beschikt over mechanismen om toe te zien op de noodzakelijke aanpassingen van de voorschriften die zijn vastgelegd in het in artikel 8, lid 3, en, in voorkomend geval, artikel 12 bedoelde fokprogramma aan de wijzigingen die zijn aangebracht in die beginselen door de in dit lid, onder a), bedoelde stamboekvereniging die het stamboek van de oorsprong van het ras bijhoudt.

4.

De volgende afwijkingen zijn van toepassing op de vereisten voor de erkenning van stamboekverenigingen van raszuivere fokpaarden en -ezels:

a)

in afwijking van deel 1, punt B, 1, onder b), geldt, indien er voor één ras op de in bijlage VI genoemde grondgebieden verschillende stamboekverenigingen zijn die stamboeken voor dat ras bijhouden en indien hun in artikel 8, lid 3, bedoelde fokprogramma's alle in bijlage VI genoemde grondgebieden omvatten, voor de in deel 1, punt B, 1, onder b), bedoelde procedurevoorschriften die door die stamboekverenigingen zijn vastgesteld, het volgende:

i)

zij mogen voorschrijven dat raszuivere fokpaarden en -ezels van dat ras geboren moeten zijn op een in bijlage VI genoemd specifiek grondgebied om in aanmerking te komen voor inschrijving in het stamboek van dat ras bij aangifte van hun geboorte;

ii)

zij waarborgen dat de in punt i) bedoelde beperking niet van toepassing is op de inschrijving in een stamboek van dat ras ten behoeve van voortplanting;

b)

in afwijking van punt 3, onder a), van dit deel kan, indien de beginselen van het fokprogramma uitsluitend worden vastgesteld door een internationale organisatie die op mondiaal niveau actief is en indien het stamboek van de oorsprong van dat ras noch door een stamboekvereniging in een lidstaat noch door een fokorgaan in een derde land wordt bijgehouden, de bevoegde autoriteit in een lidstaat stamboekverenigingen erkennen die een dochterstamboek voor dat ras bijhouden, op voorwaarde dat zij de in punt 1, onder h), van deel 2 bedoelde doelstellingen en criteria vastleggen in overeenstemming met de beginselen die door die internationale organisatie zijn vastgesteld en dat die beginselen:

i)

door die stamboekvereniging voor controle aan de in artikel 4, lid 3, bedoelde bevoegde autoriteit ter beschikking worden gesteld;

ii)

worden opgenomen in het fokprogramma van die stamboekvereniging;

c)

in afwijking van punt 3, onder b), van dit deel mag een stamboekvereniging die een dochterstamboek bijhoudt, aanvullende klassen vaststellen op grond van de genetische aanleg, op voorwaarde dat de raszuivere fokpaarden en -ezels die in de klassen van de hoofdsectie van het stamboek van de oorsprong van het ras of van andere dochterstamboeken van het ras worden ingeschreven, mogen worden ingeschreven in de overeenkomstige klassen van de hoofdsectie van dat dochterstamboek.


BIJLAGE II

INSCHRIJVING IN STAMBOEKEN EN REGISTRATIE IN FOKREGISTERS, ALS BEDOELD IN HOOFDSTUK IV

DEEL 1

Inschrijving van raszuivere fokdieren in stamboeken en opname van dieren in aanvullende secties

HOOFDSTUK I

Inschrijving van raszuivere fokdieren in de hoofdsectie

1.

De in artikel 18, lid 1, bedoelde vereisten luiden als volgt:

a)

het dier voldoet aan de volgende afstammingscriteria:

i)

voor runderen, varkens, schapen en geiten geldt dat het dier afstamt van ouders en grootouders die zijn ingeschreven in de hoofdsectie van een stamboek van hetzelfde ras;

ii)

voor paardachtigen geldt dat het dier afstamt van ouders die zijn ingeschreven in de hoofdsectie van een stamboek van hetzelfde ras;

b)

de afstamming van het dier is vastgesteld overeenkomstig de voorschriften van het overeenkomstig artikel 8, lid 3, en, in voorkomend geval artikel 12 goedgekeurde fokprogramma;

c)

het dier is geïdentificeerd overeenkomstig het diergezondheidsrecht van de Unie betreffende de identificatie en de registratie van dieren van de betrokken soort en de voorschriften in het overeenkomstig artikel 8, lid 3, en, in voorkomend geval, artikel 12 goedgekeurde fokprogramma;

d)

in het geval van handel in of binnenkomst in de Unie van een dier, en indien het de bedoeling is dat dier in te schrijven of te registreren voor inschrijving in het stamboek, gaat het dier vergezeld van een overeenkomstig artikel 30 afgegeven zoötechnisch certificaat;

e)

indien een dier geproduceerd is uit een levend product dat verhandeld of binnengebracht is in de Unie en indien het de bedoeling is dat dier in te schrijven of te registreren voor inschrijving in een stamboek, gaat dat levende product vergezeld van een overeenkomstig artikel 30 afgegeven zoötechnisch certificaat.

2.

In afwijking van punt 1, onder a), ii), van dit hoofdstuk, mag een stamboekvereniging die een fokprogramma met raszuivere fokpaarden en -ezels uitvoert, in de hoofdsectie van haar stamboek een raszuiver fokpaard of -ezel inschrijven:

a)

dat/die, in het geval van kruising, in de hoofdsectie van een stamboek van een ander ras is ingeschreven, op voorwaarde dat in het overeenkomstig artikel 8, lid 3, en, in voorkomend geval, artikel 12 goedgekeurde fokprogramma dat andere ras en de criteria voor de inschrijving van dat raszuivere fokdier worden vastgelegd; of

b)

dat/die, in het geval van lijnenfokkerij, behoort tot een specifieke hengstenlijn of merriefamilie van een ander ras, op voorwaarde dat die foklijnen en families en de criteria voor de inschrijving van dat raszuivere fokdier zijn vastgelegd in het overeenkomstig artikel 8, lid 3, en, in voorkomend geval, artikel 12 goedgekeurde fokprogramma.

3.

In aanvulling op de voorschriften van punt 1, onder c), van dit hoofdstuk gaat een stamboekvereniging die in haar stamboek een raszuiver fokpaard of -ezel inschrijft dat/die reeds is ingeschreven in een stamboek dat is opgesteld door een andere stamboekvereniging die een overeenkomstig artikel 8, lid 3, en, in voorkomend geval, artikel 12 goedgekeurd fokprogramma uitvoert, over tot inschrijving van dat raszuivere fokdier in onder het identificatienummer dat eraan is toegekend overeenkomstig Verordening (EU) 2016/429 dat de uniekheid en continuïteit van de identificatie van dat dier moet waarborgen, en, tenzij de twee betrokken stamboekverenigingen een afwijking zijn overeengekomen, onder dezelfde naam, met vermelding van de code van het land van geboorte, overeenkomstig internationale overeenkomsten voor het betrokken ras.

HOOFDSTUK II

Opname van dieren in aanvullende secties

1.

De in artikel 20, lid 1, bedoelde voorwaarden luiden als volgt:

a)

het dier is geïdentificeerd overeenkomstig het diergezondheidsrecht van de Unie betreffende de identificatie en de registratie van dieren van de betrokken soort en de voorschriften die zijn vastgelegd in het overeenkomstig artikel 8, lid 3, en, in voorkomend geval, artikel 12 goedgekeurde fokprogramma;

b)

naar het oordeel van de stamboekvereniging voldoet het dier aan de eigenschappen van het ras, zoals bedoeld in bijlage I, deel 2, punt 1, onder c);

c)

het dier voldoet, indien van toepassing, ten minste aan de minimale prestatievereisten die zijn beschreven in het overeenkomstig artikel 8, lid 3, en, in voorkomend geval, artikel 12 goedgekeurde fokprogramma ten aanzien van de kenmerken waarop de in de hoofdsectie ingeschreven raszuivere fokdieren overeenkomstig bijlage III worden onderzocht.

2.

De stamboekvereniging kan voor de conformiteit met de in punt 1, onder b), van dit hoofdstuk bedoelde raseigenschappen of de in punt 1, onder c), van dit hoofdstuk bedoelde prestatievereisten verschillende voorschriften toepassen, afhankelijk van de vraag of het dier:

a)

tot het ras behoort, hoewel de afkomst niet bekend is; of

b)

is verkregen uit een kruisingsprogramma dat vermeld staat in het overeenkomstig artikel 8, lid 3, en, in voorkomend geval, artikel 12 goedgekeurde fokprogramma.

HOOFDSTUK III

De opwaardering van de nakomelingen van dieren die zijn opgenomen in aanvullende secties naar de hoofdsectie

1.

De in artikel 20, lid 2, bedoelde voorwaarden luiden als volgt:

a)

bij runderen, varkens, schapen en geiten stamt het vrouwelijke dier af van:

i)

een moeder en een grootmoeder van moederszijde die zijn opgenomen in een aanvullende sectie van een stamboek van hetzelfde ras, zoals bedoeld in artikel 20, lid 1;

ii)

een vader en beide grootvaders die zijn ingeschreven in de hoofdsectie van een stamboek van hetzelfde ras.

De eerste generatie nakomelingen die afstamt van het in de aanhef van de eerste alinea bedoelde vrouwelijke dier en een mannelijk raszuiver fokdier dat is ingeschreven in de hoofdsectie van het stamboek van hetzelfde ras wordt ook beschouwd als raszuiver fokdier en wordt ingeschreven, of wordt geregistreerd en komt in aanmerking voor inschrijving in de hoofdsectie van dat stamboek.

b)

voor paardachtigen geldt dat het dier voldoet aan de voorwaarden voor inschrijving in de hoofdsectie van mannelijke en vrouwelijke dieren die afstammen van dieren die zijn opgenomen in de aanvullende sectie, als vastgelegd in het overeenkomstig artikel 8, lid 3, en, in voorkomend geval, artikel 12 goedgekeurde fokprogramma.

2.

In afwijking van punt 1 van dit hoofdstuk en punt 1, onder a), i) van hoofdstuk I mag een lidstaat of, indien deze daartoe besluit, zijn in artikel 4, lid 3, bedoelde bevoegde autoriteit toestaan dat een stamboekvereniging die een fokprogramma uitvoert met raszuivere fokdieren van een met uitsterven bedreigd runder-, varkens-, schapen- of geitenras of van schapen van een landras, in de hoofdsectie van haar stamboek een dier inschrijft dat afstamt van ouders en grootouders die zijn ingeschreven of opgenomen in de hoofdsectie of aanvullende secties van een stamboek van dat ras.

Een lidstaat of, indien deze daartoe besluit, zijn bevoegde autoriteit die toestaat dat een stamboekvereniging gebruikmaakt van die afwijking ziet erop toe dat:

a)

die stamboekvereniging de noodzaak om gebruik te maken van die afwijking heeft gemotiveerd, met name door aan te tonen dat er een gebrek is aan mannelijke raszuivere fokdieren van dat ras die beschikbaar zijn voor fokdoeleinden;

b)

die stamboekvereniging een of meer aanvullende secties heeft opgesteld in haar stamboek;

c)

de voorschriften op grond waarvan de stamboekvereniging dieren in de hoofdsectie of aanvullende secties van dat stamboek inschrijft of opneemt zijn vastgelegd in het overeenkomstig artikel 8, lid 3, en, in voorkomend geval, artikel 12 goedgekeurde fokprogramma.

De lidstaten die gebruikmaken van deze afwijking maken de in artikel 7 bedoelde lijst van rassen openbaar waarvoor een dergelijke afwijking is toegekend.

DEEL 2

Registratie van hybride fokvarkens in fokregisters

De in artikel 23 bedoelde vereisten luiden als volgt:

a)

het hybride fokvarken stamt af van ouders en grootouders die zijn ingeschreven in stamboeken of zijn geregistreerd in fokregisters;

b)

het hybride fokvarken is na de geboorte geïdentificeerd overeenkomstig het diergezondheidsrecht van de Unie betreffende de identificatie en de registratie van varkens en de voorschriften die zijn vastgelegd in het overeenkomstig artikel 8, lid 3, en, in voorkomend geval, artikel 12 goedgekeurde fokprogramma;

c)

de afstamming van het hybride fokvarken is vastgesteld overeenkomstig de voorschriften die zijn vastgelegd in het overeenkomstig artikel 8, lid 3, en, in voorkomend geval, artikel 12 goedgekeurde fokprogramma;

d)

het hybride fokvarken gaat indien vereist, vergezeld van een overeenkomstig artikel 30 afgegeven zoötechnisch certificaat.


BIJLAGE III

PRESTATIEONDERZOEK EN GENETISCHE EVALUATIE ZOALS BEDOELD IN ARTIKEL 25

DEEL 1

Algemene vereisten

Indien stamboekverenigingen of fokkerijgroeperingen of overeenkomstig artikel 27, lid 1, onder b), door die stamboekverenigingen of fokkerijgroeperingen aangewezen derden, prestatieonderzoek of genetische evaluaties verrichten, stellen zij methoden voor prestatieonderzoek of genetische evaluatie vast en gebruiken zij die methoden, die wetenschappelijk aanvaardbaar zijn volgens gevestigde zoötechnische beginselen en waarbij, indien van toepassing, rekening wordt gehouden met:

a)

de voorschriften en normen die door de desbetreffende referentiecentra van de Europese Unie, zoals bedoeld in artikel 29, lid 1, zijn vastgesteld; of

b)

bij gebrek aan die voorschriften en normen, de beginselen overeengekomen door ICAR.

DEEL 2

Vereisten voor prestatieonderzoek

1.

Prestatieonderzoek wordt verricht op basis van een of meer van de volgende prestatieonderzoeksystemen die zijn opgesteld volgens de in deel 1 bedoelde methoden:

a)

individueel prestatieonderzoek van fokdieren zelf of van fokdieren aan de hand van hun nakomelingen, broers of zussen of andere bloedverwanten in proefstations;

b)

individueel prestatieonderzoek van fokdieren zelf of van fokdieren aan de hand van hun nakomelingen, broers of zussen of andere familieleden op boerderijen;

c)

prestatieonderzoek met behulp van onderzoeksgegevens die zijn verzameld door boerderijen, verkooppunten, slachthuizen of andere operatoren;

d)

prestatieonderzoek van fokdieren in dezelfde leeftijdsgroep (vergelijking in leeftijdsgroepen);

e)

ieder ander prestatieonderzoeksysteem dat wordt uitgevoerd volgens de in deel 1 bedoelde methoden.

De prestatieonderzoeksystemen worden zo opgesteld dat een geldige vergelijking tussen de fokdieren mogelijk is. De nakomelingen, broers of zussen of andere familieleden die zullen worden getest in een proefstation of op een boerderij worden op objectieve wijze gekozen en niet selectief behandeld. Bij het testen op een boerderij worden zij op een dusdanige manier over de boerderijen verdeeld dat een geldige vergelijking tussen de geteste fokdieren mogelijk is.

Stamboekverenigingen en fokkerijgroeperingen die deze prestatieonderzoeksystemen uitvoeren in proefstations leggen volgens de in deel 1 bedoelde methoden in het onderzoeksprotocol de voorwaarden voor de toelating van fokdieren vast, alsmede informatie over de identiteit en relevante eerdere testresultaten van de deelnemende dieren, de kenmerken die moeten worden geregistreerd, de gebruikte testmethoden en alle andere relevante informatie.

2.

Stamboekverenigingen en fokkerijgroeperingen bepalen in hun overeenkomstig artikel 8, lid 3, en, in voorkomend geval, artikel 12 goedgekeurde fokprogramma welke kenmerken moeten worden geregistreerd in verband met de selectiedoelstellingen die in die fokprogramma's zijn vastgelegd.

3.

Indien kenmerken van de melkproductie moeten worden geregistreerd, worden er gegevens geregistreerd over de melkproductie, de kenmerken van de samenstelling van de melk en andere relevante kenmerken die zijn vastgelegd in de in deel 1 bedoelde methoden. Er mogen aanvullende gegevens worden geregistreerd over andere kenmerken van de melk of de melkkwaliteit.

4.

Indien kenmerken van de vleesproductie moeten worden geregistreerd, worden er gegevens geregistreerd over de kenmerken van de vleesproductie en andere relevante kenmerken die zijn vastgelegd in de in deel 1 bedoelde methoden. Er mogen aanvullende gegevens worden geregistreerd over andere kenmerken van het vlees of de vleeskwaliteit.

5.

Indien er andere kenmerken dan die in de punten 3 en 4 van dit deel moeten worden geregistreerd, worden die kenmerken geregistreerd volgens de in deel 1 bedoelde methoden. Hiertoe kunnen soort- en rasspecifieke kenmerken behoren, zoals lichaamsbouw, vruchtbaarheid, geboortegemak, gezondheidskenmerken, de levensvatbaarheid van de nakomelingen, levensduur, vezelkwaliteit, voederefficiëntie, gehoorzaamheid, duurzaamheidskenmerken en alle andere relevante kenmerken in verband met de selectiedoelstellingen van de in hun overeenkomstig artikel 8, lid 3, en, in voorkomend geval artikel 12 goedgekeurde fokprogramma.

6.

Verzamelde gegevens over de in de punten 3, 4 en 5 bedoelde kenmerken worden alleen opgenomen in de genetische evaluatie indien die gegevens gegenereerd zijn op basis van een registratiesysteem dat is gespecificeerd in het overeenkomstig artikel 8, lid 3, en in voorkomend geval, artikel 12 goedgekeurde fokprogramma.

7.

Voor elk van de geregistreerde kenmerken als bedoeld in de punten 3, 4 en 5 wordt de informatie over de gehanteerde prestatieonderzoeksystemen, het gehanteerde testprotocol en in voorkomend geval de gehanteerde methode voor de validering van de testresultaten gespecificeerd in het overeenkomstig artikel 8, lid 3, en, in voorkomend geval, artikel 12 goedgekeurde fokprogramma.

8.

Indien de genetische evaluatie wordt uitgevoerd met betrekking tot de in de punten 3, 4 en 5 bedoelde kenmerken, wordt met de registratie van die kenmerken gewaarborgd dat er aan het eind van de test een betrouwbare schatting van de fokwaarden kan worden gemaakt voor die kenmerken.

9.

De in punt 1, onder c), van dit deel bedoelde onderzoeksgegevens kunnen alleen worden geregistreerd en opgenomen in de genetische evaluatie indien die gegevens gevalideerd worden volgens de in deel 1 bedoelde methoden.

DEEL 3

Vereisten voor genetische evaluatie

1.

De genetische evaluatie van fokdieren omvat de desbetreffende productie- en niet-productiekenmerken, als bedoeld in deel 2 in verband met de selectiedoelstellingen die zijn vastgelegd in de overeenkomstig artikel 8, lid 3, en, in voorkomend geval, artikel 12 goedgekeurde fokprogramma's.

2.

De genetische evaluatie omvat uitsluitend de in deel 2 bedoelde kenmerken waarvan de registratie wordt uitgevoerd zoals nader is bepaald in het overeenkomstig artikel 8, lid 3, en, in voorkomend geval, artikel 12 goedgekeurde fokprogramma.

3.

Er wordt een schatting gemaakt van de fokwaarden van fokdieren volgens de in deel 1 bedoelde methoden op basis van:

a)

gegevens over fokdieren die zijn verzameld door middel van een in deel 2 bedoeld prestatieonderzoek;

b)

genomische informatie die over fokdieren verzameld is;

c)

gegevens die zijn gegenereerd met een andere methode die in overeenstemming is met de in deel 1 bedoelde methoden; of

d)

een combinatie van de onder a), b) en c), bedoelde informatie en gegevens.

4.

De bij de genetische evaluatie gehanteerde statistische methoden voldoen aan de in deel 1 bedoelde methoden. Die statistische methoden waarborgen een genetische evaluatie die niet wordt beïnvloed door de belangrijkste omgevingseffecten of de gegevensstructuur en die rekening houdt met alle informatie die beschikbaar is over het fokdier, zijn nakomelingen, broers en zussen, naaste familieleden en andere verwanten, afhankelijk van het prestatieonderzoeksysteem.

5.

De betrouwbaarheid van de geschatte fokwaarden wordt gemeten volgens de in deel 1 bedoelde methoden. Bij publicatie van de geschatte fokwaarden voor fokdieren, worden de betrouwbaarheid van die gepubliceerde fokwaarden en de evaluatiedatum vermeld.

6.

Raszuivere fokstieren waarvan het sperma is bedoeld om te worden gebruikt voor kunstmatige inseminatie worden onderworpen aan een genetische evaluatie. Die genetische evaluatie wordt uitgevoerd voor de belangrijkste productie kenmerken in verband met het fokprogramma, als vastgelegd in de in deel 1 bedoelde methoden, en kan worden uitgevoerd voor alle andere relevante productie- en niet-productiekenmerken die zijn vastgelegd in de in deel 1 bedoelde methoden. Indien voor die eigenschappen een genetische evaluatie wordt uitgevoerd bij raszuivere fokstieren waarvan het sperma bestemd is om te worden gebruikt voor kunstmatige inseminatie, worden de fokwaarden voor die kenmerken gepubliceerd met uitzondering van de waarden voor de in artikel 21, lid 1, onder g), bedoelde dieren (onbewezen stieren).

7.

Voor raszuivere fokstieren waarvan het sperma bestemd is om te worden gebruikt voor kunstmatige inseminatie is de minimale betrouwbaarheid van de fokwaarden ten minste:

a)

bij stieren die tot melkrassen behoren (met inbegrip van dubbeldoelrassen) 0,5 voor de belangrijkste kenmerken van de melkproductie of voor de belangrijkste indicatoren voor de melksamenstelling, waarbij de voor verscheidene individuele kenmerken geschatte fokwaarden gecombineerd worden;

b)

bij stieren die tot vleesrassen behoren (met inbegrip van dubbeldoelrassen) 0,3 voor de belangrijkste kenmerken van de vleesproductie of voor de belangrijkste indicatoren voor de samenstelling, waarbij de voor verscheidene individuele kenmerken geschatte fokwaarden gecombineerd worden.

8.

De vereisten voor de in punt 7 bedoelde minimale betrouwbaarheidswaarden zijn niet van toepassing op raszuivere fokstieren die:

a)

worden gebruikt voor het testen binnen de kwantitatieve beperkingen waarvoor een stamboekvereniging de in artikel 21, lid 1, onder g), bedoelde testen kan uitvoeren (onbewezen stieren); of

b)

deelnemen aan een fokprogramma dat dat prestatieonderzoek en genetische evaluatie vereist en dat gericht is op de instandhouding van het ras of het behoud van de genetische diversiteit binnen het ras.

9.

Genomisch geëvalueerde raszuivere fokstieren worden geschikt geacht voor kunstmatige inseminatie indien hun genomische evaluatie:

a)

is gevalideerd volgens de in deel 1 bedoelde methoden voor elk genomisch geëvalueerd kenmerk;

b)

voor elk van deze kenmerken met regelmatige tussenpozen, en telkens wanneer zich grote veranderingen in de genomische evaluatie, de genetische evaluatie of de referentiepopulatie voordoen, opnieuw wordt gevalideerd.

10.

De stamboekvereniging of de fokkerijgroepering of, op verzoek van die stamboekvereniging of fokkerijgroepering, de overeenkomstig artikel 27, lid 1, onder b), door die stamboekvereniging of fokkerijgroepering aangewezen derde, maken de informatie over de genetische defecten en genetische bijzonderheden van fokdieren, die verband houden met het fokprogramma openbaar.


BIJLAGE IV

REFERENTIECENTRA VAN DE EUROPESE UNIE ALS BEDOELD IN ARTIKEL 29

1.   In artikel 29, lid 4, onder a), bedoelde vereisten

Referentiecentra van de Europese Unie die overeenkomstig artikel 29 worden aangewezen:

a)

beschikken over voldoende gekwalificeerd personeel:

i)

met een passende opleiding:

op het gebied van prestatieonderzoek en genetische evaluatie van raszuivere fokdieren, indien die centra zijn aangewezen overeenkomstig artikel 29, lid 1;

op het gebied van de instandhouding van met uitsterven bedreigde rassen, indien die centra zijn aangewezen overeenkomstig artikel 29, lid 2;

ii)

dat is opgedragen het vertrouwelijke karakter van bepaalde onderwerpen, resultaten en mededelingen te eerbiedigen; en

iii)

dat voldoende kennis heeft van onderzoeksactiviteiten op nationaal, uniaal en internationaal niveau;

b)

beschikken over of hebben toegang tot de infrastructuur, apparatuur en producten die nodig zijn om taken uit te voeren, als bedoeld in:

i)

punt 2, indien die centra worden aangewezen overeenkomstig artikel 29, lid 1;

ii)

punt 3, indien die centra worden aangewezen overeenkomstig artikel 29, lid 2.

2.   In artikel 29, lid 4, onder b), i), bedoelde taken voor de overeenkomstig artikel 29, lid 1, aangewezen referentiecentra van de Europese Unie

De overeenkomstig artikel 29, lid 1, aangewezen referentiecentra van de Europese Unie:

a)

werken samen met stamboekverenigingen en derden die overeenkomstig artikel 27, lid 1, onder b), door stamboekverenigingen zijn aangewezen om de eenvormige toepassing van de in artikel 25 bedoelde methoden voor prestatieonderzoek en genetische evaluatie voor raszuivere fokdieren te vergemakkelijken;

b)

informeren stamboekverenigingen, overeenkomstig artikel 27, lid 1, onder b), door die stamboeken aangewezen derden, of bevoegde autoriteiten over de methoden van prestatieonderzoek en genetische evaluatie bij raszuivere fokdieren;

c)

evalueren regelmatig de resultaten van door stamboekverenigingen of overeenkomstig artikel 27, lid 1, onder b), door die stamboekverenigingen aangewezen derden, uitgevoerde prestatieonderzoeken en genetische evaluaties, alsook de gegevens waarop zij zijn gebaseerd;

d)

vergelijken methoden voor het prestatieonderzoek en de genetische evaluatie van raszuivere fokdieren;

e)

op verzoek van de Commissie of een lidstaat:

i)

verlenen bijstand bij de harmonisatie van de methoden voor het prestatieonderzoek en de genetische evaluatie van raszuivere fokdieren;

ii)

bevelen berekeningsmethoden aan voor het prestatieonderzoek en de genetische evaluatie van raszuivere fokdieren;

iii)

zetten een platform op voor het vergelijken van de resultaten van de in de lidstaten gehanteerde methoden voor het prestatieonderzoek en de genetische evaluatie van raszuivere fokdieren, in het bijzonder door:

het ontwikkelen van controleprotocollen voor in de lidstaten uitgevoerde prestatieonderzoeken en genetische evaluaties van raszuivere fokdieren, om de vergelijkbaarheid van de resultaten en de doeltreffendheid van de fokprogramma's te verbeteren;

het uitvoeren van een internationale beoordeling van vee op basis van de gecombineerde resultaten van in de lidstaten en derde landen uitgevoerde prestatieonderzoeken en genetische evaluaties van raszuivere fokdieren;

het verspreiden van de resultaten van die internationale beoordelingen;

het publiceren van omrekeningsformules, alsmede de daarmee verband houdende informatie op basis waarvan de formules werden bepaald;

f)

verstrekken gegevens over de genetische evaluatie van raszuivere fokdieren en opleiding om stamboekverenigingen of overeenkomstig artikel 27, lid 1, onder b), door die stamboekverenigingen aangewezen derden, die aan internationale vergelijkingen van de resultaten van genetische evaluaties deelnemen, te ondersteunen;

g)

vergemakkelijken het oplossen van problemen die in lidstaten opkomen en die verband houden met de genetische evaluatie van raszuivere fokdieren;

h)

werken samen binnen hun takenpakket met internationaal erkende organisaties;

i)

bieden op verzoek van de Commissie technische deskundigheid aan het Permanent Zoötechnisch Comité.

3.   In artikel 29, lid 4, onder b), ii), bedoelde taken voor de overeenkomstig artikel 29, lid 2, aangewezen referentiecentra van de Europese Unie

De overeenkomstig artikel 29, lid 2, aangewezen referentiecentra van de Europese Unie:

a)

werken samen met stamboekverenigingen, derden die overeenkomstig artikel 27, lid 1, onder b), door stamboekverenigingen zijn aangewezen, bevoegde autoriteiten en andere autoriteiten in de lidstaten om de instandhouding van met uitsterven bedreigde rassen of het behoud van de genetische diversiteit binnen die rassen te vergemakkelijken;

b)

informeren stamboekverenigingen, overeenkomstig artikel 27, lid 1, onder b), door stamboekverenigingen aangewezen derden, bevoegde autoriteiten of andere autoriteiten in de lidstaten over de methoden die worden gehanteerd voor de instandhouding van met uitsterven bedreigde rassen of het behoud van de genetische diversiteit binnen die rassen;

c)

op verzoek van de Commissie:

i)

ontwikkelen of harmoniseren methoden die worden gehanteerd voor de instandhouding in situ en ex situ van met uitsterven bedreigde rassen of het behoud van de genetische diversiteit binnen die rassen, of verlenen bijstand bij een dergelijke ontwikkeling of harmonisatie;

ii)

ontwikkelen methoden voor de karakterisering van de status van met uitsterven bedreigde rassen wat betreft hun genetische diversiteit of het gevaar dat zij voor de veeteelt verloren gaan, of verlenen bijstand bij een dergelijke ontwikkeling;

iii)

stimuleren de uitwisseling van informatie tussen lidstaten over de instandhouding van met uitsterven bedreigde rassen of het behoud van de genetische diversiteit binnen die rassen;

iv)

bieden opleidingen aan om stamboekverenigingen of derden die overeenkomstig artikel 27, lid 1, onder b), door die stamboekverenigingen zijn aangewezen, bevoegde autoriteiten en andere autoriteiten te ondersteunen bij de instandhouding van met uitsterven bedreigde rassen of het behoud van de genetische diversiteit binnen die rassen;

v)

werken binnen hun takenpakket samen met Europese en internationaal erkende organisaties;

vi)

bieden binnen hun takenpakket technische deskundigheid aan het Permanent Zoötechnisch Comité.


BIJLAGE V

INFORMATIE DIE MOET WORDEN VERMELD IN ZOÖTECHNISCHE CERTIFICATEN ZOALS BEDOELD IN HOOFDSTUK VII

DEEL 1

Algemene vereisten

In de titel van het zoötechnische certificaat:

a)

wordt vermeld of het dier een raszuiver fokdier is of een hybride fokvarken, dan wel of de levende producten afkomstig zijn van raszuivere fokdieren of hybride fokvarkens;

b)

wordt verwezen naar de taxonomische soort;

c)

wordt aangegeven of de zending bedoeld is voor de handel of voor binnenkomst in de Unie;

d)

wordt verwezen naar deze verordening.

DEEL 2

Zoötechnische certificaten voor raszuivere fokdieren en levende producten daarvan

HOOFDSTUK I

In artikel 30 bedoelde zoötechnische certificaten voor raszuivere fokdieren

1.

De in artikel 30 bedoelde zoötechnische certificaten voor raszuivere fokdieren bevatten de volgende informatie:

a)

de naam van de stamboekvereniging die het certificaat afgeeft, of in het geval van binnenkomst in de Unie van het raszuivere fokdier, de naam van het fokorgaan dat het certificaat afgeeft en, indien beschikbaar, een verwijzing naar de website van die stamboekvereniging of dat fokorgaan;

b)

de naam van het stamboek;

c)

in voorkomend geval, de klasse in de hoofdsectie waar het raszuivere fokdier is ingeschreven;

d)

de naam van het ras van het raszuivere fokdier;

e)

het geslacht van het raszuivere fokdier;

f)

het volgnummer in het stamboek („stamboeknummer”) van het raszuivere fokdier;

g)

het identificatiesysteem en het individuele identificatienummer dat is gegeven aan het raszuivere fokdier overeenkomstig:

i)

het diergezondheidsrecht van de Unie betreffende de identificatie en de registratie van de betrokken soort;

ii)

bij ontstentenis van diergezondheidsrecht van de Unie betreffende de identificatie en de registratie van dieren waarvoor een individueel identificatienummer vereist is, de voorschriften van het overeenkomstig artikel 8, lid 3, en in voorkomend geval artikel 12 goedgekeurde fokprogramma; of

iii)

in geval van binnenkomst in de Unie van het raszuivere fokdier: de wetgeving van het derde land;

h)

indien vereist overeenkomstig artikel 22, leden 1 en 2: de methode voor de verificatie van de identiteit van raszuivere fokdieren die wordt gebruikt voor de winning van sperma, eicellen en embryo's en de resultaten van de verificatie van die identiteit;

i)

de geboortedatum en het geboorteland van het raszuivere fokdier;

j)

de naam, het adres en indien beschikbaar het e-mailadres van de fokker (geboorteplaats van het raszuivere fokdier);

k)

de naam en het adres en indien beschikbaar het e-mailadres van de eigenaar;

l)

de afstamming:

Vader

Stamboeknr. en sectie

Grootvader van vaderszijde

Stamboeknr. en sectie

 

Grootmoeder van vaderszijde

Stamboeknr. en sectie

Moeder

Stamboeknr. en sectie

Grootvader van moederszijde

Stamboeknr. en sectie

 

Grootmoeder van moederszijde

Stamboeknr. en sectie

m)

eventuele beschikbare resultaten van het prestatieonderzoek en de bijgewerkte resultaten van de genetische evaluatie, met inbegrip van de evaluatiedatum en genetische defecten en genetische bijzonderheden in verband met het fokprogramma, met gevolgen voor het raszuivere fokdier zelf;

n)

in het geval van drachtige vrouwelijke dieren, de datum van inseminatie of paring en de identificatie van het bevruchtende mannelijke dier, die in een apart document kunnen worden vermeld;

o)

de datum en plaats van afgifte van het zoötechnisch certificaat en de naam, hoedanigheid en handtekening van de persoon die tot het ondertekenen van dat certificaat gemachtigd is door de stamboekvereniging die het certificaat afgeeft, of, in het geval van binnenkomst in de Unie van een raszuiver fokdier, door het fokorgaan; die persoon vertegenwoordigt die stamboekvereniging of dat fokorgaan, of een in artikel 30, lid 2, onder b), bedoelde bevoegde autoriteit.

2.

Indien zoötechnische certificaten worden afgegeven voor een groep raszuivere fokvarkens, kan de in punt 1 van dit hoofdstuk bedoelde informatie worden vermeld op één enkel zoötechnisch certificaat op voorwaarde dat die raszuivere fokdieren dezelfde leeftijd en dezelfde genetische moeder en vader hebben.

HOOFDSTUK II

In artikel 30 bedoelde zoötechnische certificaten voor het sperma van raszuivere fokdieren

De in artikel 30 bedoelde zoötechnische certificaten voor het sperma van raszuivere fokdieren bevatten de volgende informatie:

a)

alle in hoofdstuk I van dit deel bedoelde informatie over het raszuivere fokdier waarvan het sperma afkomstig is;

b)

informatie aan de hand waarvan het sperma, het aantal te verzenden dosissen, de plaats en datum van winning, de naam, het adres en het erkenningsnummer van het spermacentrum of sperma-opslagcentrum en de naam en het adres van de geadresseerde kunnen worden geïdentificeerd;

c)

in het geval van sperma dat bedoeld is voor onderzoek van raszuivere fokdieren die geen prestatieonderzoek of genetische evaluatie hebben ondergaan: het aantal dosissen van dat sperma in overeenstemming met de in artikel 21, lid 1, onder g), bedoelde kwantitatieve beperkingen, de naam en het adres van de stamboekvereniging of de door die stamboekvereniging overeenkomstig artikel 27, lid 1, onder b), aangewezen derde die verantwoordelijk is voor de uitvoering van dat prestatieonderzoek overeenkomstig artikel 25;

d)

de datum en plaats van afgifte van het zoötechnisch certificaat en de naam, hoedanigheid en handtekening van de persoon die tot het ondertekenen van dat certificaat gemachtigd is door de stamboekvereniging die het certificaat afgeeft, of, in het geval van binnenkomst in de Unie van sperma, door het fokorgaan; die persoon vertegenwoordigt die stamboekvereniging of dat fokorgaan of een in artikel 31, lid 1, of artikel 33, lid 1, bedoelde operator of een in artikel 30, lid 2, onder b), bedoelde bevoegde autoriteit.

HOOFDSTUK III

In artikel 30 bedoelde zoötechnische certificaten voor eicellen van raszuivere fokdieren

De in artikel 30 bedoelde zoötechnische certificaten voor eicellen van raszuivere fokdieren bevatten de volgende informatie:

a)

alle in hoofdstuk I van dit deel bedoelde informatie over het vrouwelijk donordier waarvan de eicellen afkomstig zijn;

b)

informatie aan de hand waarvan de eicellen, het aantal rietjes, de plaats en datum van winning, de naam, het adres en het erkenningsnummer van het embryoteam of embryoproductieteam en de naam en het adres van de geadresseerde kunnen worden geïdentificeerd;

c)

wanneer een rietje meer dan één eicel bevat, een duidelijke vermelding van het aantal eicellen dat van hetzelfde raszuivere fokdier gewonnen is;

d)

de datum en plaats van afgifte van het zoötechnisch certificaat en de naam, hoedanigheid en handtekening van de persoon die tot het ondertekenen van dat certificaat gemachtigd is door de stamboekvereniging die het certificaat afgeeft, of, in het geval van binnenkomst in de Unie van de eicellen, gemachtigd is door het fokorgaan dat het certificaat afgeeft; die persoon vertegenwoordigt die stamboekvereniging of dat fokorgaan of een in artikel 31, lid 1, of artikel 33, lid 1, bedoelde operator of een in artikel 30, lid 2, onder b), bedoelde bevoegde autoriteit.

HOOFDSTUK IV

In artikel 30 bedoelde zoötechnische certificaten voor embryo's van raszuivere fokdieren

De in artikel 30 bedoelde zoötechnische certificaten voor embryo's van raszuivere fokdieren bevatten de volgende informatie:

a)

alle in hoofdstuk I van dit deel bedoelde informatie over het vrouwelijk donordier en het bevruchtende mannelijke dier;

b)

informatie aan de hand waarvan de embryo's, het aantal rietjes, de plaats en datum van winning of productie, de naam, het adres en het erkenningsnummer van het embryoteam of embryoproductieteam en de naam en het adres van de geadresseerde kunnen worden geïdentificeerd;

c)

wanneer een rietje meer dan één embryo bevat, een duidelijke vermelding van het aantal embryo's die van dezelfde ouders afstammen;

d)

de datum en plaats van afgifte van het zoötechnisch certificaat en de naam, hoedanigheid en handtekening van de persoon die tot het ondertekenen van dat certificaat gemachtigd is door de stamboekvereniging die het certificaat afgeeft, of, in het geval van binnenkomst in de Unie van de embryo's, gemachtigd is door het fokorgaan dat het certificaat afgeeft; die persoon vertegenwoordigt die stamboekvereniging of dat fokorgaan of een in artikel 31, lid 1, of artikel 33, lid 1, bedoelde operator of een in artikel 30, lid 2, onder b), bedoelde bevoegde autoriteit.

DEEL 3

In artikel 30 bedoelde zoötechnische certificaten voor hybride fokvarkens en levende producten daarvan

HOOFDSTUK I

Zoötechnische certificaten voor hybride fokvarkens

1.

De in artikel 30 bedoelde zoötechnische certificaten voor hybride fokvarkens bevatten de volgende informatie:

a)

de naam van de fokkerijgroepering die het certificaat afgeeft, of in het geval van binnenkomst in de Unie van het hybride fokvarken, de naam van het fokorgaan en, indien beschikbaar, een verwijzing naar de website van die fokkerijgroepering of dat fokorgaan;

b)

de naam van het fokregister;

c)

de naam van het ras, de foklijn of kruising van het hybride fokvarken en de ouders en grootouders van dat varken;

d)

het geslacht van het hybride fokvarken;

e)

het volgnummer in het fokregister („fokregisternummer”) van het hybride fokvarken;

f)

het identificatiesysteem en het individuele identificatienummer dat is gegeven aan het hybride fokvarken overeenkomstig:

i)

het diergezondheidsrecht van de Unie betreffende de identificatie en de registratie van varkens;

ii)

bij ontstentenis van diergezondheidsrecht van de Unie betreffende de identificatie en de registratie van dieren waarvoor een individueel identificatienummer is vereist, de voorschriften van het overeenkomstig artikel 8, lid 3, en, in voorkomend geval, artikel 12 goedgekeurde fokprogramma; of

iii)

in geval van binnenkomst in de Unie van het hybride fokvarken: de wetgeving van het derde land;

g)

indien vereist overeenkomstig artikel 22, lid 2: de methode voor de verificatie van de identiteit van het hybride fokvarken en de resultaten van de verificatie van die identiteit;

h)

de geboortedatum en het geboorteland van het hybride fokvarken;

i)

de naam, het adres en, indien beschikbaar, het e-mailadres van de fokker (geboorteplaats van het hybride fokvarken);

j)

de naam, het adres en, indien beschikbaar, het e-mailadres van de eigenaar;

k)

de afstamming:

Vader

Fokregisternr.

Ras, foklijn of kruising

Grootvader van vaderszijde

Fokregisternr.

Ras, foklijn of kruising

Grootmoeder van vaderszijde

Fokregisternr.

Ras, foklijn of kruising

Moeder

Fokregisternr.

Ras, foklijn of kruising

Grootvader van moederszijde

Fokregisternr.

Ras, foklijn of kruising

Grootmoeder van moederszijde

Fokregisternr.

Ras, foklijn of kruising

l)

indien vereist in het fokprogramma: de resultaten van het prestatieonderzoek of de bijgewerkte resultaten van de genetische evaluatie of beide, met inbegrip van de evaluatiedatum en genetische defecten en genetische bijzonderheden in verband met het fokprogramma, met gevolgen voor het hybride fokvarken zelf of, voor zover bekend, zijn nakomelingen;

m)

in het geval van drachtige vrouwelijke dieren, de informatie over de datum van inseminatie of paring alsook de identificatie van het bevruchtende mannelijke dier, die in een apart document mag worden vermeld;

n)

de datum en plaats van afgifte van het zoötechnisch certificaat en de naam, hoedanigheid en handtekening van de persoon die tot het ondertekenen van dat certificaat gemachtigd is door de fokkerijgroepering die het certificaat afgeeft, of, in het geval van binnenkomst in de Unie van een hybride fokvarken, gemachtigd is door het fokorgaan dat het certificaat afgeeft; die persoon vertegenwoordigt die fokkerijgroepering of dat fokorgaan of een in artikel 30, lid 2, onder b), bedoelde bevoegde autoriteit.

2.

Indien zoötechnische certificaten worden afgegeven voor een groep hybride fokvarkens, kan de in punt 1 van dit hoofdstuk bedoelde informatie worden vermeld op één enkel zoötechnisch certificaat, op voorwaarde dat die hybride fokvarkens dezelfde leeftijd en dezelfde genetische moeder en vader hebben.

HOOFDSTUK II

In artikel 30 bedoelde zoötechnische certificaten voor sperma van hybride fokvarkens

De in artikel 30 bedoelde zoötechnische certificaten voor sperma van hybride fokvarkens bevatten de volgende informatie:

a)

alle in hoofdstuk I van dit deel bedoelde informatie over het hybride fokvarken waarvan het sperma afkomstig is;

b)

informatie aan de hand waarvan het sperma, het aantal doses, de datum van winning, de naam, het adres en het erkenningsnummer van het spermacentrum of sperma-opslagcentrum en de naam en het adres van de geadresseerde kunnen worden geïdentificeerd;

c)

in het geval van sperma dat is bedoeld voor prestatieonderzoek of genetische evaluatie van hybride fokvarkens die geen prestatieonderzoek of genetische evaluatie hebben ondergaan, het aantal spermadosissen in overeenstemming met de in artikel 24, lid 1, onder d), bedoelde kwantitatieve beperkingen, de naam en het adres van de fokkerijgroepering of de door die fokkerijgroepering overeenkomstig artikel 27, lid 1, onder b), aangewezen derde die verantwoordelijk is voor de uitvoering van dat prestatieonderzoek overeenkomstig artikel 25;

d)

de datum en plaats van afgifte van het zoötechnisch certificaat en de naam, hoedanigheid en handtekening van de persoon die tot het ondertekenen van dat certificaat gemachtigd is door de fokkerijgroepering die het certificaat afgeeft, of, in het geval van binnenkomst in de Unie van sperma, is gemachtigd door het fokorgaan dat het certificaat afgeeft; die persoon vertegenwoordigt die fokkerijgroepering of dat fokorgaan of een in artikel 31, lid 1, of artikel 33, lid 1, bedoelde operator of een in artikel 30, lid 2, onder b), bedoelde bevoegde autoriteit.

HOOFDSTUK III

In artikel 30 bedoelde zoötechnische certificaten voor eicellen van hybride fokvarkens

De in artikel 30 bedoelde zoötechnische certificaten voor eicellen van hybride fokvarkens bevatten de volgende informatie:

a)

alle in hoofdstuk I van dit deel bedoelde informatie over het vrouwelijk donordier waarvan de eicellen afkomstig zijn;

b)

informatie aan de hand waarvan de eicellen, het aantal rietjes, de datum van winning, de naam, het adres en het erkenningsnummer van het embryoteam of embryoproductieteam en de naam en het adres van de geadresseerde kunnen worden geïdentificeerd;

c)

wanneer een rietje meer dan één eicel bevat, een duidelijke vermelding van het aantal eicellen dat van hetzelfde hybride fokvarken is gewonnen;

d)

de datum en plaats van afgifte van het zoötechnisch certificaat en de naam, hoedanigheid en handtekening van de persoon die tot het ondertekenen van dat certificaat gemachtigd is door de fokkerijgroepering die het certificaat afgeeft, of, in het geval van binnenkomst in de Unie van de eicellen, is gemachtigd door het fokorgaan dat het certificaat afgeeft; die persoon vertegenwoordigt die fokkerijgroepering of dat fokorgaan of een in artikel 31, lid 1, of artikel 33, lid 1, bedoelde operator of een in artikel 30, lid 2, onder b), bedoelde bevoegde autoriteit.

HOOFDSTUK IV

In artikel 30 bedoelde zoötechnische certificaten voor embryo's van hybride fokvarkens

De in artikel 30 bedoelde zoötechnische certificaten voor sperma van hybride fokvarkens bevatten de volgende informatie:

a)

alle in hoofdstuk I van dit deel bedoelde informatie over het vrouwelijk donordier en het bevruchtende mannelijke dier;

b)

informatie aan de hand waarvan de embryo's, het aantal rietjes, de plaats en datum van winning of productie, de naam, het adres en het erkenningsnummer van het embryoteam of embryoproductieteam en de naam en het adres van de geadresseerde kunnen worden geïdentificeerd;

c)

wanneer een rietje meer dan één embryo bevat, een duidelijke vermelding van het aantal embryo's die van dezelfde ouders afstammen;

d)

de datum en plaats van afgifte van het zoötechnisch certificaat en de naam, hoedanigheid en handtekening van de persoon die tot het ondertekenen van dat certificaat gemachtigd is door de fokkerijgroepering die het certificaat afgeeft, of, in het geval van binnenkomst in de Unie van de embryo's, is gemachtigd door het fokorgaan dat het certificaat afgeeft; die persoon vertegenwoordigt die fokkerijgroepering of dat fokorgaan of een in artikel 31, lid 1, of artikel 33, lid 1, bedoelde operator of een in artikel 30, lid 2, onder b), bedoelde bevoegde autoriteit.


BIJLAGE VI

GRONDGEBIEDEN ZOALS BEDOELD IN ARTIKEL 2, PUNT 21)

1.

Het grondgebied van het Koninkrijk België

2.

Het grondgebied van de Republiek Bulgarije

3.

Het grondgebied van de Tsjechische Republiek

4.

Het grondgebied van het Koninkrijk Denemarken, met uitzondering van Faeröer en Groenland

5.

Het grondgebied van de Bondsrepubliek Duitsland

6.

Het grondgebied van de Republiek Estland

7.

Het grondgebied van Ierland

8.

Het grondgebied van de Helleense Republiek

9.

Het grondgebied van het Koninkrijk Spanje, met uitzondering van Ceuta en Melilla

10.

Het grondgebied van de Franse Republiek

11.

Het grondgebied van de Republiek Kroatië

12.

Het grondgebied van de Italiaanse Republiek

13.

Het grondgebied van de Republiek Cyprus

14.

Het grondgebied van de Republiek Letland

15.

Het grondgebied van de Republiek Litouwen

16.

Het grondgebied van het Groothertogdom Luxemburg

17.

Het grondgebied van Hongarije

18.

Het grondgebied van de Republiek Malta

19.

Het grondgebied van het Koninkrijk der Nederlanden in Europa

20.

Het grondgebied van de Republiek Oostenrijk

21.

Het grondgebied van de Republiek Polen

22.

Het grondgebied van de Portugese Republiek

23.

Het grondgebied van Roemenië

24.

Het grondgebied van de Republiek Slovenië

25.

Het grondgebied van de Slowaakse Republiek

26.

Het grondgebied van de Republiek Finland

27.

Het grondgebied van het Koninkrijk Zweden

28.

Het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland


BIJLAGE VII

CONCORDANTIETABEL

Richtlijn 2009/157/EG van de Raad

Deze verordening

Artikel 1

Artikel 2, punten 9 en 12

Artikel 2, onder a), b) en e)

Artikel 3, lid 1

Artikel 2, onder c)

Artikel 8, lid 3

Artikel 2, onder d)

Artikel 4, lid 3

Artikel 3

Artikel 18, lid 1

Artikel 4, lid 1

Artikel 7, lid 1

Artikel 4, lid 2

Artikel 7, lid 5

Artikel 5

Artikel 30, lid 1, artikel 30, lid 4, eerste alinea, artikel 30, lid 6, en bijlage II, deel 1, hoofdstuk I, punt 1, onder d)

Artikel 6, onder a)

Artikel 26, lid 1 en bijlage III

Artikel 6, onder b)

Bijlage I, deel 1

Artikel 6, onder c)

Bijlage I, deel 2

Artikel 6, onder d)

Bijlage II, deel 1

Artikel 6, onder e)

Artikel 30, leden 9 en 10 en bijlage V

Artikel 7, lid 1

Artikel 62, lid 1

Artikel 7, lid 2

Artikel 62, lid 2

Artikel 8

Artikel 9

Artikel 10

Artikel 11


Richtlijn 87/328/EEG van de Raad

Deze verordening

Artikel 1

Artikel 21, lid 1

Artikel 2, lid 1

Artikel 21, lid 4

Artikel 2, lid 2

Artikelen 12 en 13

Artikel 2, lid 3

Artikel 3

Artikel 22, leden 1 en 3

Artikel 4

Artikel 21, lid 5

Artikel 5

Artikel 29, lid 1

Artikel 6

Artikel 7


Besluit 96/463/EG van de Raad

Deze verordening

Artikel 1, lid 1

Artikel 29, lid 1

Artikel 1, lid 2

Artikel 29, lid 4, onder a) en onder b), i)

Artikel 2

Bijlage II

Bijlage IV, punten 1 en 2


Richtlijn 88/661/EEG van de Raad

Deze verordening

Artikel 1

Artikel 2, punten 9, 10, 12 en 17

Artikel 2, lid 1

Artikel 3, lid 1, artikel 4, lid 3 en artikel 8, lid 3

Artikel 2, lid 2

Artikel 3

Artikel 21, lid 2

Artikel 4, lid 1

Artikel 18, lid 1

Artikel 4, lid 2

Artikel 64, lid 7

Artikel 4 bis, eerste alinea

Artikel 7, lid 1

Artikel 4 bis, tweede alinea

Artikel 7, lid 5

Artikel 5

Artikel 30, lid 1, artikel 30, lid 4, eerste alinea, artikel 30, lid 6 en bijlage II, deel 1, hoofdstuk I, punt 1, onder d)

Artikel 6, lid 1

Artikel 30, leden 9 en 10, bijlage I, delen 1 en 2, bijlage II, deel 1, bijlage III en bijlage V

Artikel 6, lid 2

Artikel 7, lid 1

Artikel 3, lid 1, artikel 4, lid 3, en artikel 8, lid 3

Artikel 7, lid 2

Artikel 1, lid 3

Artikel 7 bis

Artikel 7, leden 1 en 5

Artikel 8

Artikel 25, lid 2

Artikel 9

Artikel 30, lid 1, artikel 30, lid 4, eerste alinea, artikel 30, lid 6 en bijlage I, deel 2, punt 1, onder d)

Artikel 10, lid 1

Artikel 30, leden 9 en 10, bijlage I, delen 1 en 2, bijlage II, deel 2, bijlage III en bijlage V

Artikel 10, lid 2

Artikel 11, lid 1

Artikel 62, lid 1

Artikel 11, lid 2

Artikel 62, lid 2

Artikel 11, lid 3

Artikel 62, lid 2

Artikel 12

Artikel 1, lid 3

Artikel 13

Artikel 14


Richtlijn 90/118/EEG van de Raad

Deze verordening

Artikel 1

Artikel 21, lid 1

Artikel 2, lid 1

Artikel 21, lid 4

Artikel 2, lid 2

Artikelen 12 en 13 en artikel 28, lid 2

Artikel 2, lid 3

Artikel 14 en artikel 28, lid 2

Artikel 3

Artikel 21, lid 5

Artikel 4

Artikel 62, lid 1

Artikel 5

Artikel 6


Richtlijn 90/119/EEG van de Raad

Deze verordening

Artikel 1

Artikel 24, lid 1 en artikel 25

Artikel 2

Artikel 24, lid 3

Artikel 3

Artikel 4


Richtlijn 89/361/EEG van de Raad

Deze verordening

Artikel 1, lid 1

Artikel 1, lid 1

Artikel 1, lid 2

Artikel 1, lid 3

Artikel 2

Artikel 2, punten 9 en 12

Artikel 3, lid 1

Artikel 3, lid 1, artikel 4, lid 3 en artikel 8, lid 3

Artikel 3, lid 2

Artikel 1, lid 3

Artikel 4

Bijlage I, delen 1 en 2, bijlage II, deel 1, en bijlage III

Artikel 5

Artikel 7, leden 1 en 5

Artikel 6

Artikel 30, lid 1, artikel 30, lid 4, eerste alinea, artikel 30, lid 6, en bijlage II, deel 1, hoofdstuk I, punt 1, onder d)

Artikel 7

Artikel 1, lid 3

Artikel 8

Artikel 62, lid 1

Artikel 9

Artikel 10


Richtlijn 90/427/EEG van de Raad

Deze verordening

Artikel 1

Artikel 1, lid 1

Artikel 2

Artikel 2, punten 9 en 12

Artikel 3, eerste alinea

Artikel 3, lid 1

Artikel 3, tweede alinea

Artikel 1, lid 3

Artikel 4, lid 1, onder a)

Bijlage I, delen 1 en 3

Artikel 4, lid 1, onder b)

Bijlage II, deel 1, hoofdstuk I, punt 1, onder c)

Artikel 4, lid 2

Artikel 4, lid 3, artikel 19, lid 4, artikel 33, artikel 34, lid 1, onder c), artikel 30, leden 9 en 10, artikel 32, bijlage I, bijlage II, deel I, en bijlage V

Artikel 5

Artikel 7, leden 1 en 5

Artikel 6

Bijlage II, deel 1, hoofdstuk I, punt 3

Artikel 7

Bijlage II, deel 1, en bijlage III, deel 1

Artikel 8, lid 1

Bijlage II, deel 1, hoofdstuk I, punt 1, onder c)

Artikel 8, lid 2

Artikel 30, lid 1, artikel 30, lid 4, eerste alinea, artikel 30, lid 6, artikel 32, bijlage II, deel 1, hoofdstuk I, punt 1, onder d)

Artikel 9

Artikel 1, lid 3

Artikel 10

Artikel 62, lid 1

Artikel 11

Artikel 12

Bijlage


Richtlijn 91/174/EEG van de Raad

Deze verordening

Artikel 1

Artikel 2

Artikel 2

Artikel 3, artikel 35, lid 1 en artikel 45, lid 1

Artikel 3

Artikel 4

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 8


Richtlijn 94/28/EG van de Raad

Deze verordening

Artikel 1, lid 1

Artikel 1, lid 1

Artikel 1, lid 2

Artikel 1, lid 3

Artikel 1, lid 4

Artikel 3, lid 1 en artikel 36, lid 2

Artikel 2

Artikel 2

Artikel 3

Artikel 34

Artikel 4

Artikel 36, lid 1, onder a), c) en d), en artikel 37, lid 1, onder a)

Artikel 5

Artikel 36, lid 1, onder b) en d)

Artikel 6

Artikel 36, lid 1, onder b) en d)

Artikel 7

Artikel 36, lid 1, onder b) en d)

Artikel 8

Artikel 39, lid 2

Artikel 9, leden 1 en 2

Artikel 37, lid 1, onder b) en lid 2

Artikel 9, lid 3

Artikel 10

Artikelen 57 en 60

Artikel 11

Artikel 12

Artikel 62, lid 1

Artikel 13

Artikel 14

Artikel 15


29.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 171/144


VERORDENING (EU) 2016/1013 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 8 juni 2016

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 184/2005 betreffende de communautaire statistiek inzake de betalingsbalans, de internationale handel in diensten en buitenlandse directe investeringen

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 338, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Als gevolg van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon moeten de aan de Commissie uit hoofde van Verordening (EG) nr. 184/2005 van het Europees Parlement en de Raad (3) toegekende bevoegdheden worden aangepast aan de artikelen 290 en 291 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

(2)

Kwalitatief hoogwaardige en goed vergelijkbare statistieken over de betalingsbalans, de internationale handel in diensten en buitenlandse directe investeringen (BDI) zijn essentieel voor degenen die verantwoordelijk zijn voor het overheidsbeleid in de Unie, onderzoekers en alle Europese burgers. De Commissie (Eurostat) dient alle noodzakelijke maatregelen te nemen om gemakkelijke en gebruiksvriendelijke onlinetoegang tot gegevensreeksen te bieden en de gebruikers een intuïtieve presentatie van de gegevens aan te reiken.

(3)

Europese statistieken over de betalingsbalans, de internationale handel in diensten en BDI zijn van vitaal belang om te zorgen voor een goed onderbouwde vorming van economisch beleid en het maken van accurate economische prognoses.

(4)

De Commissie heeft naar aanleiding van de vaststelling van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (4) door middel van een verklaring toegezegd (5) vigerende wetgevingshandelingen die verwijzingen naar de regelgevingsprocedure met toetsing bevatten, te bezien in het licht van de in het VWEU vastgelegde criteria.

(5)

Verordening (EG) nr. 184/2005 bevat verwijzingen naar de regelgevingsprocedure met toetsing en moet derhalve aan de hand van de in het VWEU neergelegde criteria worden herzien.

(6)

In de context van de aanpassing van Verordening (EG) nr. 184/2005 aan de artikelen 290 en 291 VWEU moeten de bij die verordening aan de Commissie toegekende uitvoeringsbevoegdheden worden vervangen door de bevoegdheid gedelegeerde handelingen en/of uitvoeringshandelingen vast te stellen.

(7)

De bevoegdheid om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen moet aan de Commissie worden overgedragen wanneer ingevolge economische of technische veranderingen de niveaus geografische uitsplitsing, indeling van institutionele sectoren en uitsplitsing naar economische activiteit, vermeld in de tabellen 6, 7 en 8 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 184/2005, moeten worden geactualiseerd, mits dergelijke actualisering geen invloed heeft op de rapportagelast noch het geldende onderliggende conceptuele kader wijzigen. De bevoegdheid om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen moet ook aan de Commissie worden overgedragen wanneer bepaalde vereisten voor gegevensstromen in bijlage I bij die verordening moeten worden geschrapt of verminderd, mits deze schrapping of vermindering de kwaliteit van de in overeenstemming met deze verordening geproduceerde statistieken niet vermindert. Deze gedelegeerde handelingen moeten ook betrekking hebben op de verlenging van de termijn voor het verslag over de resultaten van de studies over BDI-statistieken die steunen op het concept van uiteindelijk eigenaar en BDI-statistieken waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen transacties betreffende greenfield-BDI en overnames. De Commissie dient ervoor te zorgen dat deze gedelegeerde handelingen voor de lidstaten en de respondenten geen aanzienlijke extra lasten meebrengen, bovenop wat voor de toepassing van deze verordening noodzakelijk is, noch het geldende onderliggende conceptuele kader wijzigen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden het nodige overleg pleegt, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (6). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(8)

Teneinde eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 184/2005 te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met het oog op de harmonisatie van de modaliteiten, de opbouw en de frequentie van de kwaliteitsrapporten. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011.

(9)

Het in artikel 11 van Verordening (EG) nr. 184/2005 bedoelde Betalingsbalanscomité heeft advies verstrekt aan de Commissie en heeft haar bijgestaan bij de uitoefening van haar uitvoeringsbevoegdheden. Volgens de strategie om ter verbetering van de coördinatie en het partnerschap het Europees statistisch systeem (ESS) een nieuwe, duidelijk piramidevormige structuur te geven, dient het bij Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad (7) opgerichte Comité voor het Europees statistisch systeem (ESS-comité) een adviserende rol te hebben en de Commissie bij te staan bij de uitoefening van haar uitvoeringsbevoegdheden. Hiertoe moet Verordening (EG) nr. 184/2005 aldus worden gewijzigd dat de verwijzingen naar het Betalingsbalanscomité worden vervangen door een verwijzing naar het ESS-comité.

(10)

De bestaande goede operationele samenwerking tussen de nationale centrale banken (NCB's) en de nationale bureaus voor de statistiek (NBS'en) en tussen Eurostat en de Europese Centrale Bank (ECB) heeft een meerwaarde die men moet blijven benutten en die verder moet worden ontwikkeld met het oog op verbetering van de algehele consistentie en de kwaliteit van macro-economische statistieken, zoals betalingsbalansstatistieken, financiële statistieken, statistieken betreffende de overheidsfinanciën en nationale rekeningen. De NCB's en de NBS'en moeten nauw betrokken blijven bij de voorbereiding van alle besluiten in verband met de betalingsbalans, internationale handel in diensten en BDI-statistieken via hun deelname aan de respectieve verantwoordelijke deskundigengroepen. De samenwerking tussen het ESS en het Europees Stelsel van centrale banken (ESCB) wordt op strategisch niveau gecoördineerd binnen het European Statistical Forum, ingesteld op grond van een memorandum van overeenstemming over de samenwerking tussen de leden van het Europees statistisch systeem en de leden van het Europees Stelsel van centrale banken, dat is ondertekend op 24 april 2013.

(11)

Met het oog op een nog nauwere samenwerking tussen het ESS en het ESCB dient de Commissie het advies van het bij Besluit 2006/856/EG van de Raad (8) opgerichte Comité voor monetaire, financiële en betalingsbalansstatistiek (CMFB) in te winnen over alle aangelegenheden die behoren tot de in dat besluit vermelde bevoegdheden van dat comité.

(12)

Krachtens artikel 127, lid 4, en artikel 282, lid 5, VWEU moet de ECB worden geraadpleegd over elk voorstel voor een handeling van de Unie op de gebieden die onder haar bevoegdheid vallen.

(13)

De lidstaten moeten de nodige gegevens verstrekken opdat de Europese statistieken over de betalingsbalans, de internationale handel in diensten en BDI tijdig, in de juiste vorm en met de vereiste kwaliteit kunnen worden opgesteld.

(14)

Sinds de vaststelling van Verordening (EG) nr. 184/2005 zijn de internationale kapitaalstromen zowel intensiever als complexer geworden. Door het toegenomen gebruik van voor een speciaal doel opgerichte vehikels (special purpose vehicles) en juridische constructies om kapitaalstromen te leiden is het moeilijker geworden deze stromen te monitoren met het oog op de traceerbaarheid ervan en het voorkomen van dubbele of meervoudige telling.

(15)

Verordening (EG) nr. 184/2005 dient derhalve te worden bijgewerkt teneinde ze transparanter en fijnmaziger te maken wat betreft de betalingsbalans, de internationale handel in diensten en de BDI.

(16)

Teneinde de krachtens deze verordening vereiste passende informatie te vergaren, dienen de lidstaten gebruik te maken van alle relevante en adequate bronnen, met inbegrip van administratieve gegevensbronnen als bedrijfsregisters of het EuroGroups Register. Ook kan de transparantie worden verbeterd door gebruik te maken van recente innovaties als de mondiale identificatiecode voor juridische entiteiten (global legal entity identifier), evenals van de registers van uiteindelijk begunstigden die in het kader van Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad (9) zijn ingesteld.

(17)

Om statistieken te ontwikkelen over BDI die steunen op het concept van uiteindelijk eigenaar en BDI-statistieken die het onderscheid maken tussen transacties inzake greenfield-BDI en tot overnames leidende BDI, die gedurende een bepaalde periode in de regel niet in een toename van de bruto-investeringen in de lidstaten resulteren, dient op deze gebieden een passende methodologie te worden ontwikkeld en versterkt. Dit moet gebeuren in samenwerking met relevante belanghebbenden als de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, het Internationaal Monetair Fonds en de Conferentie van de Verenigde Naties voor handel en ontwikkeling.

(18)

Middels pilotstudies dienen de voorwaarden, inclusief het methodologisch kader, te worden vastgesteld voor de invoering van nieuwe gegevensverzamelingen over jaarlijkse BDI-statistieken en voor de evaluatie van de kosten van de gerelateerde gegevensverzamelingen, de kwaliteit van de statistieken en de vergelijkbaarheid tussen de landen. De Commissie dient over de resultaten van deze studies een verslag op te stellen en dit aan het Europees Parlement en aan de Raad voor te leggen.

(19)

Ter waarborging van de kwaliteit van de statistische gegevens die door de lidstaten worden verstrekt, moet de Commissie gebruikmaken van de passende prerogatieven en bevoegdheden bedoeld in artikel 12 van Verordening (EG) nr. 223/2009.

(20)

Verordening (EG) nr. 184/2005 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 184/2005 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Aan artikel 2 wordt het volgende lid toegevoegd:

„3.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 10 gedelegeerde handelingen vast te stellen wanneer ingevolge economische of technische veranderingen de niveaus geografische uitsplitsing, indeling van institutionele sectoren en uitsplitsing naar economische activiteit, bedoeld in de tabellen 6, 7 en 8 van bijlage I, moeten worden geactualiseerd, mits dergelijke actualisering geen invloed heeft op de rapportagelast, noch het geldende onderliggende conceptuele kader wijzigen.

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 10 gedelegeerde handelingen vast te stellen wanneer bepaalde vereisten voor gegevensstromen als bedoeld in bijlage I moeten worden geschrapt of verminderd, op voorwaarde dat deze schrapping of vermindering de kwaliteit van de in overeenstemming met deze verordening geproduceerde statistieken niet vermindert.

Bij de uitoefening van deze bevoegdheden ziet de Commissie erop toe dat de gedelegeerde handelingen voor de lidstaten of de respondenten geen aanzienlijke bijkomende belasting meebrengen.

Voorts geeft de Commissie een behoorlijke motivering voor de in deze gedelegeerde handelingen beoogde acties, in voorkomend geval vanuit de optiek van kostenefficiëntie, daaronder begrepen de lasten voor de respondenten en de productiekosten overeenkomstig artikel 14, lid 3, van Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad (*).

(*)  Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 betreffende de Europese statistiek en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1101/2008 betreffende de toezending van onder de statistische geheimhoudingsplicht vallende gegevens aan het Bureau voor de Statistiek van de Europese Gemeenschappen, Verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad betreffende de communautaire statistiek en Besluit 89/382/EEG, Euratom van de Raad tot oprichting van een Comité statistisch programma van de Europese Gemeenschappen (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 164).”."

2)

Artikel 4 wordt vervangen door:

„Artikel 4

Kwaliteitscriteria en rapporten

1.   Voor de toepassing van deze verordening zijn de kwaliteitscriteria van artikel 12, lid 1, van Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van toepassing op de overeenkomstig artikel 5 van deze verordening toe te zenden gegevens.

2.   De lidstaten verstrekken de Commissie (Eurostat) een rapport over de kwaliteit van de toegezonden gegevens („kwaliteitsrapport”).

3.   Bij de toepassing van de in lid 1 bedoelde kwaliteitscriteria op de onder deze verordening vallende gegevens worden de modaliteiten, de opbouw en de frequentie van de kwaliteitsrapporten door de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen bepaald. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 11, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

4.   De Commissie (Eurostat) beoordeelt, met de bijstand van het in artikel 11, lid 1, bedoelde Comité voor het Europees statistisch systeem, de kwaliteit van de toegezonden gegevens op basis van een adequate analyse van de kwaliteitsrapporten en stelt een verslag over de kwaliteit van de onder deze verordening vallende Europese statistiek op en maakt dat verslag bekend. Dat verslag wordt ter informatie voorgelegd aan het Europees Parlement en aan de Raad.

5.   De lidstaten delen de Commissie (Eurostat) alle belangrijke methodologische of andere soorten veranderingen mee die de toegezonden gegevens kunnen beïnvloeden, en wel uiterlijk drie maanden nadat dergelijke veranderingen van toepassing zijn geworden. De Commissie stelt het Europees Parlement en de overige lidstaten van dergelijke mededelingen in kennis.”.

3)

Artikel 5 wordt vervangen door:

„Artikel 5

Gegevensstromen

1.   De te produceren statistieken worden voor toezending aan de Commissie (Eurostat) gegroepeerd overeenkomstig de volgende gegevensstromen:

a)

maandstatistieken betalingsbalans;

b)

kwartaalstatistieken betalingsbalans;

c)

internationale handel in diensten;

d)

BDI-stromen;

e)

BDI-posities.

2.   De Commissie (Eurostat) en de lidstaten ontwikkelen in samenwerking met de betrokken internationale partners de passende methodologie voor het opstellen van BDI-statistieken die in aanvulling op het rechtstreekse-tegenpartijbeginsel (immediate counterpart principle) steunen op het concept van uiteindelijk eigenaar en BDI-statistieken waarin het onderscheid gemaakt wordt tussen transacties betreffende greenfield-BDI en overnames.

3.   Uiterlijk op 20 juli 2018 stelt de Commissie (Eurostat) door de lidstaten uit te voeren pilotstudies in met betrekking tot jaarlijkse BDI-statistieken die steunen op het concept van uiteindelijk eigenaar en BDI-statistieken waarin het onderscheid gemaakt wordt tussen transacties betreffende greenfield-BDI en overnames. Doel van die studies is de voorwaarden, inclusief het vereiste methodologisch kader, voor het invoeren van deze nieuwe gegevensverzamelingen inzake jaarlijkse BDI-statistieken te bepalen, de kosten van de betrokken gegevensverzamelingen en van de inherente kwaliteit van de statistieken te beoordelen en ervoor te zorgen dat de vergelijkbaarheid tussen landen kan worden beoordeeld.

4.   Om de uitvoering van de in lid 3 bedoelde studies te vergemakkelijken kan de Unie de lidstaten financiële steun in de vorm van subsidies verstrekken in overeenstemming met Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (**).

5.   Uiterlijk op 20 juli 2019 stelt de Commissie (Eurostat) een verslag op over de resultaten van de in lid 3 bedoelde studies. Dit verslag wordt doorgestuurd aan het Europees Parlement en de Raad, en behelst in voorkomend geval de resterende voorwaarden waaraan moet worden voldaan met het oog op het ontwikkelen van de in lid 2 bedoelde methodologie.

6.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 10 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de in lid 5 van dit artikel vermelde verslagleggingstermijn met twaalf maanden te verlengen indien in de beoordeling door de Commissie van de in dat lid bedoelde pilotstudies wordt gesteld dat het vaststellen van de resterende voorwaarden passend is.

Bij de uitoefening van deze bevoegdheden ziet de Commissie erop toe dat de gedelegeerde handelingen voor de lidstaten of de respondenten geen aanzienlijke bijkomende belasting meebrengen.

Voorts geeft de Commissie een behoorlijke motivering voor de in deze gedelegeerde handelingen beoogde acties, in voorkomend geval vanuit de optiek van kostenefficiëntie, daaronder begrepen de lasten voor de respondenten en de productiekosten overeenkomstig artikel 14, lid 3, van Verordening (EG) nr. 223/2009.

7.   Uiterlijk twaalf maanden na de datum van het uitbrengen van het in lid 5 bedoelde verslag dient de Commissie waar passend, met name naargelang van haar beoordeling van de resultaten van de in lid 3 bedoelde pilotstudies, een voorstel in tot wijziging van deze verordening ter omschrijving van de methodologische en de gegevensvereisten voor jaarlijkse BDI-statistieken die steunen op het concept van uiteindelijk eigenaar en voor jaarlijkse BDI-statistieken waarin het onderscheid wordt gemaakt tussen transacties betreffende greenfield-BDI en overnames.

(**)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).”."

4)

Artikel 9 wordt vervangen door:

„Artikel 9

Verspreiding

1.   De Commissie (Eurostat) verspreidt de krachtens deze verordening geproduceerde Europese statistieken met een gelijkaardige frequentie als gespecificeerd in bijlage I. Deze statistieken worden beschikbaar gesteld via de website van de Commissie (Eurostat).

2.   In overeenstemming met artikel 18 van Verordening (EG) nr. 223/2009 dragen de lidstaten en de Commissie (Eurostat), onverminderd de statistische geheimhouding, zorg voor het verspreiden van gegevens en metagegevens, zoals vereist bij deze verordening, alsmede voor de exacte methodologie die voor het opstellen ervan is gebruikt.”.

5)

Artikel 10 wordt vervangen door:

„Artikel 10

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 2, lid 3, en artikel 5, lid 6, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 19 juli 2016. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden vóór het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden vóór het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 2, lid 3, en artikel 5, lid 6, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (***).

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en aan de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 2, lid 3, en artikel 5, lid 6, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van drie maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of van de Raad met drie maanden verlengd.

(***)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”."

6)

Artikel 11 wordt vervangen door:

„Artikel 11

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij Verordening (EG) nr. 223/2009 opgericht Comité voor het Europees statistisch systeem. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (****).

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

(****)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).”."

7)

Artikel 12 wordt vervangen door:

„Artikel 12

Uitvoeringsverslagen

Uiterlijk op 28 februari 2018, en vervolgens om de vijf jaar, dient de Commissie bij het Europees Parlement en bij de Raad een verslag over de uitvoering van deze verordening in.

Dit verslag bevat met name:

a)

een evaluatie van de kwaliteit van de gegevens over de betalingsbalans, de internationale handel in diensten en BDI;

b)

een beoordeling van de baten van de geproduceerde statistieken voor de Unie, de lidstaten en de verstrekkers en gebruikers van statistische gegevens, in verhouding tot de kosten;

c)

de vermelding op welke gebieden verbeteringen en aanpassingen mogelijk zijn die in het licht van de verkregen resultaten nodig worden geacht.”.

8)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 12 bis

Samenwerking met andere comités

Voor alle aangelegenheden die onder de bevoegdheid vallen van het Comité voor monetaire, financiële en betalingsbalansstatistiek, dat is opgericht bij Besluit 2006/856/EG van de Raad (*****), vraagt de Commissie dat comité om advies in overeenstemming met dat besluit.

(*****)  Besluit 2006/856/EG van de Raad van 13 november 2006 tot oprichting van een Comité voor monetaire, financiële en betalingsbalansstatistiek (PB L 332 van 30.11.2006, blz. 21).”."

9)

Bijlage I wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 8 juni 2016.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

A.G. KOENDERS


(1)  PB C 31 van 30.1.2015, blz. 3.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 10 mei 2016 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 30 mei 2016.

(3)  Verordening (EG) nr. 184/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 12 januari 2005 betreffende de communautaire statistiek inzake de betalingsbalans, de internationale handel in diensten en buitenlandse directe investeringen (PB L 35 van 8.2.2005, blz. 23).

(4)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(5)  PB L 55 van 28.2.2011, blz. 19.

(6)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(7)  Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 betreffende de Europese statistiek en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1101/2008 betreffende de toezending van onder de statistische geheimhoudingsplicht vallende gegevens aan het Bureau voor de Statistiek van de Europese Gemeenschappen, Verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad betreffende de communautaire statistiek en Besluit 89/382/EEG, Euratom van de Raad tot oprichting van een Comité statistisch programma van de Europese Gemeenschappen (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 164).

(8)  Besluit 2006/856/EG van de Raad van 13 november 2006 tot oprichting van een Comité voor monetaire, financiële en betalingsbalansstatistiek (PB L 332 van 30.11.2006, blz. 21).

(9)  Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 73).


BIJLAGE

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 184/2005 wordt als volgt gewijzigd:

1)

De aanhef van tabel 2 wordt vervangen door:

„Frequentie: driemaandelijks

Eerste referentieperiode: eerste kwartaal 2014

Termijn: T + 85 van 2014 tot en met 2016; T + 82 vanaf 2017 (2)

(2)  De overgang naar T + 82 is niet verplicht voor lidstaten die niet aan de monetaire unie deelnemen.”."

2)

In tabel 2 wordt, onder deel E. „Internationale investeringspositie”, de vermelding „Financiële derivaten (m.u.v. reserves) en aandelenopties voor werknemers” vervangen door:

„Financiële derivaten (m.u.v. reserves) en aandelenopties voor werknemers

Naar ingezeten sector (Sec 2)

Geo 2 (1)

 

 

Geo 2 (1)

 

 

Geo 2 (1)”

3)

Tabel 4.1 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de vermelding „Directe investeringen in het buitenland (DIB) — Transacties” wordt vervangen door:

„Directe investeringen in het buitenland (DIB) — Transacties

Geo 6

Geo 6 (*)

Geo 6 (*)”

b)

de vermelding „Directe investeringen in de rapporterende economie (DIRE) — transacties” wordt vervangen door:

„Directe investeringen in de rapporterende economie (DIRE) — Transacties

Geo 6

Geo 6 (*)

Geo 6 (*)”

c)

de volgende eindnoot wordt toegevoegd:

„(*)

Geo 6: Geo 6 vetgedrukt, verplicht met ingang van referentiejaar 2015.”.

4)

Tabel 4.2 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de vermelding „Directe investeringen in het buitenland (DIB) — Inkomen” wordt vervangen door:

„Directe investeringen in het buitenland (DIB) — Inkomen

Geo 6

Geo 6 (*)

Geo 6 (*)”

b)

de vermelding „Directe investeringen in de rapporterende economie (DIRE) — inkomen” wordt vervangen door:

„Directe investeringen in de rapporterende economie (DIRE) — Inkomen

Geo 6

Geo 6 (*)

Geo 6 (*)”

c)

de volgende eindnoot wordt toegevoegd:

„(*)

Geo 6: Geo 6 vetgedrukt, verplicht met ingang van referentiejaar 2015.”.

5)

Tabel 5.1 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de vermelding „Directe investeringen in het buitenland (DIB)” wordt vervangen door:

„Directe investeringen in het buitenland (DIB)

Geo 6

Geo 6 (*)

Geo 6 (*)”

b)

de vermelding „Directe investeringen in de rapporterende economie (DIRE)” wordt vervangen door:

„Directe investeringen in de rapporterende economie (DIRE)

Geo 6

Geo 6 (*)

Geo 6 (*)”

c)

de volgende eindnoot wordt toegevoegd:

„(*)

Geo 6: Geo 6 vetgedrukt, verplicht met ingang van referentiejaar 2015.”.



29.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 171/153


VERORDENING (EU) 2016/1014 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 8 juni 2016

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 wat vrijstellingen voor grondstoffenhandelaren betreft

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (4) zijn beleggingsondernemingen waarvan het hoofdbedrijf uitsluitend bestaat in het aanbieden van beleggingsdiensten of -activiteiten in verband met de financiële instrumenten die worden beschreven in bijlage I, deel C, punten 5, 6, 7, 9 en 10, van Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad (5) en waarop Richtlijn 93/22/EEG van de Raad (6) op 31 december 2006 niet van toepassing was (hierna „grondstoffenhandelaren” genoemd), vrijgesteld van de vereisten betreffende grote risicoblootstellingen en de eigenvermogensvereisten. Deze vrijstellingen zijn van toepassing tot en met 31 december 2017.

(2)

Verordening (EU) nr. 575/2013 vereist eveneens dat de Commissie uiterlijk 31 december 2015 een verslag indient over een geschikte regeling voor het prudentieel toezicht op grondstoffenhandelaren. Bovendien moet de Commissie krachtens die verordening tegen dezelfde datum een verslag opstellen over een geschikte regeling voor het prudentieel toezicht op beleggingsondernemingen in het algemeen. Deze verslagen moeten in voorkomend geval worden gevolgd door wetgevingsvoorstellen.

(3)

Een evaluatie van de prudentiële behandeling van beleggingsondernemingen (hierna de „op beleggingsondernemingen betrekking hebbende evaluatie” genoemd), met inbegrip van grondstoffenhandelaren, is momenteel aan de gang maar is nog niet afgerond. De afronding van die evaluatie en de vaststelling van de eventueel in het licht van die evaluatie vereiste nieuwe wetgeving zullen echter pas na 31 december 2017 zijn voltooid.

(4)

Volgens de bestaande regeling zullen grondstoffenhandelaren vanaf 31 december 2017 aan de vereisten betreffende grote risicoblootstellingen en aan de eigenvermogensvereisten onderworpen zijn. Dit kan hen ertoe dwingen het voor de voortzetting van hun activiteiten benodigde bedrag aan eigen vermogen significant te verhogen, hetgeen derhalve tot een toename kan leiden van de kosten die verbonden zijn aan de uitoefening van dergelijke activiteiten.

(5)

Een beslissing om de vereisten betreffende grote risicoblootstellingen en de eigenvermogensvereisten op grondstoffenhandelaren toe te passen, mag niet voortvloeien uit een vervallen vrijstelling. Die beslissing moet daarentegen weloverwogen worden genomen op basis van de conclusies van de op beleggingsondernemingen betrekking hebbende evaluatie, en moet duidelijk in wetgeving worden vastgelegd.

(6)

Derhalve moet een nieuwe datum worden vastgesteld tot dewelke de vrijstellingen van toepassing moeten blijven op grondstoffenhandelaren. Verordening (EU) nr. 575/2013 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EU) nr. 575/2013 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 493, lid 1, wordt de tweede zin vervangen door:

„Deze vrijstelling is beschikbaar tot en met 31 december 2020 of tot de datum van inwerkingtreding van enige wijziging uit hoofde van lid 2 van dit artikel, waarbij de vroegste datum van toepassing is.”.

2)

In artikel 498, lid 1, wordt de tweede alinea vervangen door:

„Deze vrijstelling geldt tot en met 31 december 2020 of tot de datum van inwerkingtreding van enige wijziging uit hoofde van de leden 2 en 3, waarbij de vroegste datum van toepassing is.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 8 juni 2016.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

A.G. KOENDERS


(1)  PB C 130 van 13.4.2016, blz. 1.

(2)  Advies van 27 april 2016 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 11 mei 2016 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 30 mei 2016.

(4)  Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).

(5)  Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten, tot wijziging van de Richtlijnen 85/611/EEG en 93/6/EEG van de Raad en van Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 93/22/EEG van de Raad (PB L 145 van 30.4.2004, blz. 1).

(6)  Richtlijn 93/22/EEG van de Raad van 10 mei 1993 betreffende het verrichten van diensten op het gebied van beleggingen in effecten (PB L 141 van 11.6.1993, blz. 27).