ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 166

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

59e jaargang
24 juni 2016


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2016/1017 van de Commissie van 23 juni 2016 tot wijziging van bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH) wat betreft anorganische ammoniumzouten ( 1 )

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1018 van de Commissie van 23 juni 2016 tot 246e wijziging van Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met de organisaties ISIS (Da'esh) en Al Qaida

5

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1019 van de Commissie van 23 juni 2016 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

7

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1020 van de Commissie van 23 juni 2016 inzake de maximumaankoopprijs voor mageremelkpoeder voor de tweede bijzondere inschrijving in het kader van de bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/826 geopende openbare inschrijving

9

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2016/1021 van het Europees Parlement van 8 juni 2016 over de instelling, bevoegdheden, aantal leden en duur van het mandaat van een enquêtecommissie die onderzoek moet doen naar vermeende inbreuken op en gevallen van wanbeheer bij de toepassing van het Unierecht met betrekking tot witwaspraktijken, belastingontwijking en belastingontduiking

10

 

*

Besluit (EU) 2016/1022 van de Raad van 17 juni 2016 tot intrekking van Besluit 2010/401/EU betreffende het bestaan van een buitensporig tekort in Cyprus

14

 

*

Besluit (EU) 2016/1023 van de Raad van 17 juni 2016 tot intrekking van Besluit 2010/289/EU betreffende het bestaan van een buitensporig tekort in Slovenië

17

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

24.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 166/1


VERORDENING (EU) 2016/1017 VAN DE COMMISSIE

van 23 juni 2016

tot wijziging van bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH) wat betreft anorganische ammoniumzouten

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (1), en met name artikel 68, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 14 augustus 2013 heeft de Franse Republiek overeenkomstig de vrijwaringsclausule van artikel 129, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1907/2006 de Commissie, het Europees Agentschap voor chemische stoffen (hierna „het Agentschap” genoemd) en de andere lidstaten ervan op de hoogte gesteld dat zij op 21 juni 2013 een voorlopige maatregel had genomen (2) om de bevolking te beschermen tegen blootstelling aan ammoniak die vrijkomt uit in gebouwen toegepaste isolatiematerialen op basis van cellulosewatten en met ammoniumzouten als hulpstoffen.

(2)

De voorlopige maatregel was tot 14 oktober 2016 goedgekeurd bij Uitvoeringsbesluit 2013/505/EU van de Commissie (3), vastgesteld krachtens artikel 129, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1907/2006.

(3)

Overeenkomstig artikel 129, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1907/2006 heeft de Franse Republiek de beperkingsprocedure ingeleid door op 18 juni 2014 bij het Agentschap een bijlage XV-dossier in te dienen.

(4)

In het bijlage XV-dossier (4) werd een beperking voorgesteld ten aanzien van anorganische ammoniumzouten, die als vlamvertragers aan cellulose-isolatiemateriaal worden toegevoegd, aangezien zij onder bepaalde omstandigheden de emissie van ammoniakgas veroorzaken. In het dossier werd voorgesteld een grenswaarde van 3 ppm voor de ammoniakemissie uit met anorganische ammoniumzouten behandeld cellulose-isolatiemateriaal vast te stellen, in plaats van een grenswaarde voor het gehalte aan ammoniumzouten in het cellulose-isolatiemateriaal. Uit het dossier is gebleken dat op het niveau van de Unie actie moet worden ondernomen.

(5)

Op 3 maart 2015 heeft het Comité risicobeoordeling (RAC) van het Agentschap een advies inzake de in het bijlage XV-dossier voorgestelde beperking vastgesteld, waarin het concludeerde dat er een risico voor de menselijke gezondheid bestaat als gevolg van het vrijkomen van ammoniak uit isolerende mengsels en voorwerpen van cellulose, en dat dit risico moet worden aangepakt. Voorts stelde het RAC dat de voorgestelde beperking, zoals door het RAC aangepast, uit het oogpunt van doeltreffendheid ten aanzien van het beperken van de vastgestelde risico's de meest geëigende maatregel op het niveau van de Unie is om die risico's aan te pakken.

(6)

Het RAC stelde voor de beperking betrekking te laten hebben op het in de handel brengen van anorganische ammoniumzouten bevattend cellulose-isolatiemateriaal, zowel in de vorm van mengsels als in de vorm van voorwerpen. Het RAC deed de aanbeveling dat de beperking leveranciers van isolerende mengsels van cellulose ertoe dient te verplichten de maximaal toelaatbare vullingsgraad (5) van het isolerende mengsel dat bij de vóór het in de handel brengen uitgevoerde test voor het aantonen van de naleving van de voorschriften is gebruikt, langs de leveringsketen en uiteindelijk aan de eindgebruikers (beroepsmatige gebruikers en consumenten) door te geven, bijvoorbeeld door middel van begeleidende documenten bij de mengsels of van etikettering. De beperking dient ook voor te schrijven dat de maximaal toelaatbare vullingsgraad, zoals door de fabrikant doorgegeven, niet wordt overschreden bij het gebruik van de isolerende mengsels van cellulose door downstreamgebruikers, zodat de ammoniakemissies het in de test vóór het in de handel brengen bepaalde niveau niet overschrijden. Tevens deed het RAC de aanbeveling dat, bij wijze van uitzondering, isolerende mengsels van cellulose die alleen worden gebruikt voor de productie van isolerende voorwerpen van cellulose niet hoeven te voldoen aan de vastgestelde grenswaarde voor de emissie van ammoniak, aangezien het resulterende voorwerp zelf al moet voldoen aan de emissiegrenswaarde wanneer het in de handel wordt gebracht of wordt gebruikt.

(7)

Op 10 juni 2015 heeft het Comité sociaaleconomische analyse (SEAC) van het Agentschap een advies inzake de in het bijlage XV-dossier voorgestelde beperking vastgesteld, waarin het aangaf dat de voorgestelde beperking, zoals door het SEAC aangepast, bij afweging van de sociaaleconomische baten tegen de sociaaleconomische kosten de meest geëigende maatregel op het niveau van de Unie is om de vastgestelde risico's aan te pakken.

(8)

Het SEAC concludeerde dat ondernemers twee jaar, in plaats van één jaar zoals voorgesteld in het bijlage XV-dossier, de tijd moet worden geboden, zodat zij voldoende tijd hebben om ervoor te zorgen dat de ammoniakemissies uit cellulose-isolatiemateriaal dat anorganische ammoniumzouten bevat onder de vastgestelde emissiegrenswaarde blijven.

(9)

Het RAC en het SEAC waren het eens met de Franse Republiek dat geen vrijstelling voor met anorganische ammoniumzouten behandeld cellulose-isolatiemateriaal voor gebruik buitenshuis moet worden verleend.

(10)

Het Forum voor de uitwisseling van handhavingsinformatie van het Agentschap werd tijdens de beperkingsprocedure geraadpleegd en met de aanbevelingen daarvan is rekening gehouden.

(11)

Op 25 juni 2015 heeft het Agentschap de adviezen van het RAC en het SEAC (6) aan de Commissie voorgelegd. Op basis van deze adviezen heeft de Commissie geconcludeerd dat met anorganische ammoniumzouten behandeld cellulose-isolatiemateriaal een onaanvaardbaar risico voor de menselijke gezondheid oplevert indien de ammoniakemissie onder de gespecificeerde testomstandigheden een concentratie van 3 ppm bereikt of overschrijdt.

(12)

Op dit moment is er geen specifieke methode beschikbaar voor het meten van de ammoniakemissie uit met anorganische ammoniumzouten behandeld cellulose-isolatiemateriaal. Daarom moet een bestaande testmethode, de technische specificatie CEN/TS 16516, worden aangepast om te kunnen worden gebruikt bij het vaststellen of de beperking ten aanzien van anorganische ammoniumzouten is nageleefd, totdat er een specifieke methode is ontwikkeld.

(13)

De belanghebbenden moeten voldoende tijd krijgen om passende maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat, bij gebruik van anorganische ammoniumzouten in cellulose-isolatiemateriaal, de ammoniakemissies de gespecificeerde grenswaarde niet overschrijden. De toepassing van de beperking ten aanzien van anorganische ammoniumzouten moet daarom worden uitgesteld. Ter wille van de continuïteit en de rechtszekerheid moet de beperking echter met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening gelden in lidstaten die reeds beschikken over nationale maatregelen ter beperking van ammoniumzouten in cellulose-isolatiemateriaal die door de Commissie in het kader van de REACH-vrijwaringsprocedure zijn goedgekeurd.

(14)

Verordening (EG) nr. 1907/2006 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(15)

De in deze verordening vervatte bepalingen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 133 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 juni 2016.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1.

(2)  Journal Officiel de la République Française, 3 juli 2013, „Arrêté du 21 juin 2013 relatif à l'interdiction de mise sur le marché d'importation, de vente et de distribution et de fabrication d'isolants à base de ouate de cellulose adjuvantés de sel d'ammonium” („Besluit van 21 juni 2013 houdende een verbod op het in de handel brengen, de invoer, verkoop en distributie en de vervaardiging van isolatiematerialen op basis van cellulosewatten en met ammoniumzouten als hulpstoffen”). Het ontwerpbesluit was oorspronkelijk bij de Commissie ingediend in het kader van Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften.

(3)  Uitvoeringsbesluit 2013/505/EU van de Commissie van 14 oktober 2013 tot goedkeuring van de Franse voorlopige maatregel overeenkomstig artikel 129 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH) ter beperking van het gebruik van ammoniumzouten in isolatiematerialen op basis van cellulosewatten (PB L 275 van 16.10.2013, blz. 52).

(4)  http://echa.europa.eu/documents/10162/999a106c-6baf-48c7-8764-0c55576a2517

(5)  De vullingsgraad van het cellulose-isolatiemateriaal (bv. uitgedrukt in kg/m2) wordt uitgedrukt in dikte (bv. uitgedrukt in m) en densiteit (bv. uitgedrukt in kg/m3).

(6)  http://echa.europa.eu/documents/10162/522a9f94-058a-4bef-9818-f265a1d2d64d


BIJLAGE

In bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 wordt de volgende vermelding toegevoegd:

„65.

Anorganische ammoniumzouten

1.

Mogen na 14 juli 2018 niet meer in de handel worden gebracht of worden gebruikt in isolerende mengsels van cellulose of isolerende voorwerpen van cellulose, tenzij de ammoniakemissie uit deze mengsels of voorwerpen onder de in punt 4 gespecificeerde testvoorwaarden resulteert in een concentratie van minder dan 3 ppm, uitgedrukt op basis van volume (2,12 mg/m3).

Een leverancier van een anorganische ammoniumzouten bevattend isolerend mengsel van cellulose moet de ontvanger of consument op de hoogte stellen van de maximaal toelaatbare belasting van het isolerende mengsel van cellulose, uitgedrukt in dikte en densiteit.

Een downstreamgebruiker van een anorganische ammoniumzouten bevattend isolerend mengsel van cellulose moet ervoor zorgen dat de door de leverancier meegedeelde maximaal toelaatbare belasting niet wordt overschreden.

2.

Bij wijze van uitzondering is punt 1 niet van toepassing op het in de handel brengen van isolerende mengsels van cellulose die uitsluitend bestemd zijn voor de productie van isolerende voorwerpen van cellulose, of op het gebruik van die mengsels bij de productie van isolerende voorwerpen van cellulose.

3.

In het geval van een lidstaat die op 14 juli 2016 beschikt over voorlopige nationale maatregelen die krachtens artikel 129, lid 2, onder a), door de Commissie zijn goedgekeurd, zijn de bepalingen van de leden 1 en 2 met ingang van die datum van toepassing.

4.

De naleving van de in punt 1, eerste alinea, gespecificeerde emissiegrenswaarde moet worden aangetoond overeenkomstig de technische specificatie CEN/TS 16516, met de volgende aanpassingen:

a)

de duur van de test bedraagt ten minste 14 dagen, in plaats van 28 dagen;

b)

gedurende de test moet de emissie van ammoniakgas ten minste een maal per dag worden gemeten;

c)

de emissiegrenswaarde mag niet worden bereikt of overschreden voor elke tijdens de test verrichte meting;

d)

de relatieve vochtigheid bedraagt 90 %, in plaats van 50 %;

e)

er moet een geschikte methode voor het meten van de emissie van ammoniakgas worden gebruikt;

f)

de belasting, uitgedrukt in dikte en densiteit, wordt geregistreerd gedurende de bemonstering van de te testen isolerende mengsels of voorwerpen van cellulose.”


24.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 166/5


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/1018 VAN DE COMMISSIE

van 23 juni 2016

tot 246e wijziging van Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met de organisaties ISIS (Da'esh) en Al Qaida

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van 27 mei 2002 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met de organisaties ISIS (Da'esh) en Al Qaida (1), en met name artikel 7, lid 1, onder a), en artikel 7 bis, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 worden de personen, groepen en entiteiten opgesomd waarvan de tegoeden en economische middelen krachtens die verordening worden bevroren.

(2)

Het Sanctiecomité van de VN-Veiligheidsraad heeft op 20 juni 2016 besloten één natuurlijke persoon te schrappen van de lijst van personen, groepen en entiteiten waarvan de tegoeden en economische middelen moeten worden bevroren. Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 dient daarom dienovereenkomstig te worden bijgewerkt.

(3)

Om de effectiviteit van de maatregelen waarin deze verordening voorziet te waarborgen, dient deze verordening onmiddellijk in werking te treden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 juni 2016.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Hoofd van de dienst Instrumenten voor het buitenlands beleid


(1)  PB L 139 van 29.5.2002, blz. 9.


BIJLAGE

In bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 wordt de volgende vermelding geschrapt van de lijst „Natuurlijke personen”:

„Farid Aider (ook bekend als a) Achour Ali, b) Terfi Farid, c) Abdallah). Geboortedatum: 12.10.1964. Geboorteplaats: Algiers, Algerije. Nationaliteit: Algerijns. Overige informatie: a) Italiaans fiscaal nummer: DRAFRD64R12Z301C; b) aanhoudingsbevel afgegeven door de Italiaanse autoriteiten op 16.11.2007; c) door de Italiaanse autoriteiten als voortvluchtig beschouwd sinds 14.12.2007. Datum van aanwijzing bedoeld in artikel 2 bis, lid 4, onder b): 17.3.2004.”.


24.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 166/7


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/1019 VAN DE COMMISSIE

van 23 juni 2016

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 juni 2016.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MA

135,3

ZZ

135,3

0709 93 10

TR

120,5

ZZ

120,5

0805 50 10

AR

164,2

CL

136,1

MA

100,9

TR

151,6

ZA

173,5

ZZ

145,3

0808 10 80

AR

118,6

BR

109,7

CL

138,2

CN

75,7

NZ

156,6

SA

114,4

US

160,2

ZA

114,0

ZZ

123,4

0809 10 00

TR

238,5

ZA

254,4

ZZ

246,5

0809 29 00

TR

397,6

ZZ

397,6

0809 30 10 , 0809 30 90

TR

148,5

ZZ

148,5

0809 40 05

TR

148,6

ZZ

148,6


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


24.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 166/9


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/1020 VAN DE COMMISSIE

van 23 juni 2016

inzake de maximumaankoopprijs voor mageremelkpoeder voor de tweede bijzondere inschrijving in het kader van de bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/826 geopende openbare inschrijving

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1370/2013 van de Raad van 16 december 2013 houdende maatregelen tot vaststelling van steun en restituties in het kader van de gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten (1), en met name artikel 3, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/826 van de Commissie (2) is overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1272/2009 van de Commissie (3) een openbare inschrijving geopend voor de aankoop van mageremelkpoeder voor de periode die afloopt op 30 september.

(2)

Op grond van artikel 19, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1272/2009 moet de Commissie op basis van de voor elke bijzondere inschrijving ontvangen inschrijvingen een maximumaankoopprijs vaststellen.

(3)

Op grond van de voor de tweede bijzondere inschrijving ontvangen offertes moet een maximumaankoopprijs worden vastgesteld.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de tweede bijzondere inschrijving die in het kader van de bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/826 geopende openbare inschrijving voor de aankoop van mageremelkpoeder is geopend en waarvoor de termijn voor de indiening van offertes op 21 juni 2016 is verstreken, wordt de maximumaankoopprijs vastgesteld op 169,80 EUR/100 kg.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 juni 2016.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 346 van 20.12.2013, blz. 12.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2016/826 van de Commissie van 25 mei 2016 houdende sluiting van de interventieaankoop van mageremelkpoeder tegen een vaste prijs voor de interventieperiode die eindigt op 30 september 2016 en houdende opening van een openbare inschrijving voor de aankoop (PB L 137 van 26.5.2016, blz. 19).

(3)  Verordening (EU) nr. 1272/2009 van de Commissie van 11 december 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de aankoop en de verkoop van landbouwproducten in het kader van de openbare interventie (PB L 349 van 29.12.2009, blz. 1).


BESLUITEN

24.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 166/10


BESLUIT (EU) 2016/1021 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 8 juni 2016

over de instelling, bevoegdheden, aantal leden en duur van het mandaat van een enquêtecommissie die onderzoek moet doen naar vermeende inbreuken op en gevallen van wanbeheer bij de toepassing van het Unierecht met betrekking tot witwaspraktijken, belastingontwijking en belastingontduiking

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien het door 337 leden ingediende verzoek om instelling van een enquêtecommissie die onderzoek moet doen naar vermeende inbreuken op en gevallen van wanbeheer bij de toepassing van het Unierecht met betrekking tot witwaspraktijken, belastingontwijking en belastingontduiking,

gezien het voorstel van de Conferentie van voorzitters,

gezien artikel 226 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Besluit 95/167/EG, Euratom, EGKS van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van 19 april 1995 tot vaststelling van de wijze van uitoefening van het enquêterecht van het Europees Parlement (1),

gezien artikel 4, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

gezien de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 325 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (2),

gezien Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (3),

gezien Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (4),

gezien Richtlijn 2011/16/EU van de Raad van 15 februari 2011 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen en tot intrekking van Richtlijn 77/799/EEG (5),

gezien Richtlijn 2014/107/EU van de Raad van 9 december 2014 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied (6),

gezien Richtlijn 2014/91/EU van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 tot wijziging van Richtlijn 2009/65/EG tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) wat bewaardertaken, beloningsbeleid en sancties betreft (7),

gezien Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 1095/2010 (8),

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 231/2013 van de Commissie van 19 december 2012 tot aanvulling van Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad ten aanzien van vrijstellingen, algemene voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening, bewaarders, hefboomfinanciering, transparantie en toezicht (9),

gezien Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (10),

gezien Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen, tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 84/253/EEG van de Raad (11),

gezien Verordening (EU) nr. 537/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende specifieke eisen voor de wettelijke controles van financiële overzichten van organisaties van openbaar belang en tot intrekking van Besluit 2005/909/EG van de Commissie (12),

gezien Richtlijn 2014/56/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen (13),

gezien Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (14),

gezien Richtlijn 2012/17/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 juni 2012 tot wijziging van Richtlijn 89/666/EEG van de Raad en Richtlijnen 2005/56/EG en 2009/101/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de koppeling van centrale, handels- en vennootschapsregisters betreft (15),

gezien Aanbeveling 2012/771/EU van 6 december 2012 van de Commissie met betrekking tot maatregelen om derde landen aan te moedigen minimumnormen voor goed bestuur in belastingzaken toe te passen (16) en Aanbeveling 2012/772/EU van 6 december 2012 van de Commissie over agressieve fiscale planning (17),

gezien de mededeling van de Commissie van 28 januari 2016 aan het Europees Parlement en de Raad over een externe strategie voor effectieve belastingheffing (COM(2016) 0024),

gezien artikel 198 van zijn Reglement,

1.

besluit tot instelling van een enquêtecommissie die onderzoek moet doen naar vermeende inbreuken op en gevallen van wanbeheer bij de toepassing van het Unierecht met betrekking tot witwaspraktijken, belastingontwijking en belastingontduiking;

2.

besluit dat de enquêtecommissie tot taak heeft:

onderzoek te doen naar het vermeende verzuim van de Commissie om Richtlijn 2005/60/EG te handhaven en van de lidstaten om die ten uitvoer te leggen en effectief te handhaven, rekening houdend met de verplichting van de tijdige en doeltreffende tenuitvoerlegging van Richtlijn (EU) 2015/849;

onderzoek te doen naar het vermeende verzuim van de lidstatelijke autoriteiten om administratieve sancties en andere administratieve maatregelen op te leggen aan instellingen die schuldig zijn bevonden aan een ernstige inbreuk op de nationale voorschriften tot uitvoering van Richtlijn 2005/60/EG, als voorgeschreven in Richtlijn 2013/36/EU;

onderzoek te doen naar het vermeende verzuim van de Commissie om Richtlijn 2011/16/EU te handhaven en van de lidstatelijke autoriteiten om die effectief ten uitvoer te leggen, met name artikel 9, lid 1, over de spontane uitwisseling van fiscale inlichtingen aan een andere lidstaten als er redenen zijn om aan te nemen dat er sprake kan zijn van een derving van belasting, rekening houdend met de verplichting van de tijdige en doeltreffende tenuitvoerlegging en handhaving van Richtlijn 2014/107/EU; met het oog hierop en voor onderzoeken op andere rechtsgronden met betrekking tot de eerdergenoemde vermeende inbreuken en gevallen van wanbeheer alle relevante documenten te raadplegen, met inbegrip van de relevante documenten van de Groep gedragscode waarover de Speciale Commissies TAXE 1 en TAXE 2 de hand hebben gelegd;

onderzoek te doen naar het vermeende verzuim van de lidstaten om de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, die van belang zijn voor de reikwijdte van de in dit besluit bedoelde enquête, te handhaven;

onderzoek te doen naar het vermeende verzuim van de Commissie om Richtlijn 2014/91/EU te handhaven en van de lidstaten om die ten uitvoer te leggen en te handhaven;

onderzoek te doen naar het vermeende verzuim van de Commissie om Richtlijn 2011/61/EU en Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 231/2013 van de Commissie te handhaven en van de lidstaten om die ten uitvoer te leggen en te handhaven;

onderzoek te doen naar het vermeende verzuim van de Commissie om Richtlijn 2009/138/EG te handhaven en van de lidstaten om die ten uitvoer te leggen en te handhaven;

onderzoek te doen naar het vermeende verzuim van de Commissie om Richtlijn 2006/43/EG te handhaven en van de lidstaten om die doeltreffend ten uitvoer te leggen en te handhaven, rekening houdend met de verplichting van de tijdige en doeltreffende tenuitvoerlegging van Verordening (EU) nr. 537/2014 en Richtlijn 2014/56/EU;

onderzoek te doen naar het vermeende verzuim van de lidstaten om Richtlijn 2013/34/EU om te zetten;

onderzoek te doen naar het vermeende verzuim van de Commissie om Richtlijn 2012/17/EU te handhaven en van de lidstaten om die doeltreffend ten uitvoer te leggen en te handhaven;

onderzoek te doen naar een mogelijke inbreuk op de verplichting tot loyale samenwerking als verankerd in artikel 4, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, door enige lidstaat of geassocieerde of afhankelijke gebieden daarvan voor zover dit van belang is voor de reikwijdte van de in dit besluit voorziene enquête; daartoe met name te beoordelen of een dergelijke inbreuk het gevolg kan zijn van het vermeende verzuim om passende maatregelen te nemen teneinde het gebruik van vehikels te voorkomen waarmee de eindbegunstigden verborgen kunnen blijven voor financiële instellingen en andere tussenpersonen, juristen, verrichters van trustdiensten en vennootschapsrechtelijke diensten, hetzij het gebruik van andere vehikels en tussenpersonen te voorkomen waarmee het witwassen van geld en belastingontwijking en -ontduiking in andere lidstaten mogelijk wordt (waarbij onder meer moet worden gekeken naar de rol van trusts, éénpersoonsvennootschappen met beperkte aansprakelijkheid en virtuele valuta), en daarbij tevens rekening te houden met lopende werkprogramma's die worden uitgevoerd in de lidstaten om deze problemen aan te pakken en de gevolgen daarvan terug te dringen;

aanbevelingen te doen die zij in dit verband nodig acht, onder andere wat betreft de tenuitvoerlegging door de lidstaten van bovengenoemde aanbevelingen van de Commissie van 6 december 2012 met betrekking tot maatregelen om derde landen aan te moedigen minimumnormen voor goed bestuur in belastingzaken en fiscale planning toe te passen, en de laatste ontwikkelingen bij de externe strategie voor effectieve belastingheffing van de Commissie te beoordelen, alsmede de verbanden tussen het rechtskader van de Unie en de lidstaten en de belastingstelsels van derde landen (bijv. overeenkomsten tot het vermijden van dubbele belasting, overeenkomsten voor de uitwisseling van belastinggegevens, vrijhandelsovereenkomsten) te beoordelen evenals inspanningen om de transparantie van informatie over de uiteindelijk begunstigden op internationaal niveau te bevorderen (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, G20, Financial Action Task Force en de Verenigde Naties);

3.

besluit dat de enquêtecommissie binnen twaalf maanden na goedkeuring van dit besluit haar eindverslag moet indienen;

4.

besluit dat de enquêtecommissie bij haar werkzaamheden rekening moet houden met alle belangrijke ontwikkelingen die zich voordoen tijdens haar mandaat en die onder haar bevoegdheden vallen;

5.

besluit dat alle aanbevelingen die worden opgesteld door de enquêtecommissie en door de Speciale Commissie TAXE 2 in behandeling moeten worden genomen door de desbetreffende permanente commissies;

6.

besluit dat de enquêtecommissie 65 leden zal tellen;

7.

verzoekt zijn voorzitter zorg te dragen voor de publicatie van dit besluit in het Publicatieblad van de Europese Unie.


(1)  PB L 113 van 19.5.1995, blz. 1.

(2)  PB L 309 van 25.11.2005, blz. 15.

(3)  PB L 141 van 5.6.2015, blz. 73.

(4)  PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338.

(5)  PB L 64 van 11.3.2011, blz. 1.

(6)  PB L 359 van 16.12.2014, blz. 1.

(7)  PB L 257 van 28.8.2014, blz. 186.

(8)  PB L 174 van 1.7.2011, blz. 1.

(9)  PB L 83 van 22.3.2013, blz. 1.

(10)  PB L 335 van 17.12.2009, blz. 1.

(11)  PB L 157 van 9.6.2006, blz. 87.

(12)  PB L 158 van 27.5.2014, blz. 77.

(13)  PB L 158 van 27.5.2014, blz. 196.

(14)  PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19.

(15)  PB L 156 van 16.6.2012, blz. 1.

(16)  PB L 338 van 12.12.2012, blz. 37.

(17)  PB L 338 van 12.12.2012, blz. 41.


24.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 166/14


BESLUIT (EU) 2016/1022 VAN DE RAAD

van 17 juni 2016

tot intrekking van Besluit 2010/401/EU betreffende het bestaan van een buitensporig tekort in Cyprus

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 126, lid 12,

Gezien de aanbeveling van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 13 juli 2010 heeft de Raad, op grond van een aanbeveling van de Commissie, bij Besluit 2010/401/EU van de Raad (1) overeenkomstig artikel 126, lid 6, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) besloten dat er in Cyprus een buitensporig tekort bestond. De Raad merkte op dat volgens de door de Cypriotische autoriteiten in april 2010 meegedeelde gegevens het overheidstekort in 2009 op 6,1 % van het bbp uitkwam, waarmee het boven de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde van 3 % van het bbp uitkwam. De bruto-overheidsschuld zou naar verwachting in 2010 ongeveer 62 % van het bbp belopen, waarmee deze boven de in het Verdrag vastgestelde referentiewaarde van 60 % van het bbp uitkwam.

(2)

Op 13 juli 2010, heeft de Raad, overeenkomstig artikel 126, lid 7, VWEU en artikel 3, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad (2), op grond van een aanbeveling van de Commissie een aanbeveling tot Cyprus gericht waarin het land werd verzocht om uiterlijk eind 2012 een einde te maken aan de buitensporigtekortsituatie. Die aanbeveling van de Raad is openbaar gemaakt.

(3)

Op 27 januari 2011 was de Commissie tot de conclusie gekomen dat, op basis van de toentertijd beschikbare informatie, Cyprus maatregelen had getroffen waarmee voldoende vooruitgang werd geboekt in de richting van de correctie van het buitensporige tekort binnen de door de Raad vastgestelde termijnen. Op 11 januari 2012 heeft de Commissie bevestigd dat Cyprus effectieve maatregelen had getroffen met het oog op een tijdige en duurzame correctie van het buitensporige tekort.

(4)

De Cypriotische autoriteiten hebben om financiële bijstand van de Unie, de lidstaten die de euro als munt hebben en het Internationaal Monetair Fonds (IMF) verzocht om de economie van Cyprus opnieuw op een duurzaam groeipad te helpen brengen. Op 25 april 2013 heeft de Raad Besluit 2013/236/EU (3) vastgesteld, gericht tot Cyprus, inzake specifieke maatregelen om de financiële stabiliteit en de duurzame groei te herstellen. Tegelijk heeft het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM) Cyprus een faciliteit voor financiële bijstand toegekend. In het kader daarvan is door de Cypriotische autoriteiten en de Commissie, die namens het ESM handelde, op 26 april 2013 een memorandum van overeenstemming over de specifieke economische beleidsvoorwaarden ondertekend.

(5)

Op 16 mei 2013 heeft de Raad, overeenkomstig artikel 3, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1467/97, geconcludeerd dat Cyprus doeltreffende actie had ondernomen, maar dat er zich na de vaststelling van de herziene aanbeveling van de Raad van 13 juli 2010 onverwachte ongunstige economische gebeurtenissen met een ernstige negatieve weerslag op de overheidsfinanciën hadden voorgedaan. Daarom oordeelde de Raad, op basis van een aanbeveling van de Commissie, dat aan de in artikel 3, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1467/97 genoemde voorwaarden was voldaan en stelde hij een nieuwe tot Cyprus gerichte aanbeveling vast overeenkomstig artikel 126, lid 7, VWEU met het oog op het beëindigen van de buitensporigtekortsituatie uiterlijk in 2016.

(6)

Op 6 september 2013 concludeerde de Commissie dat Cyprus doeltreffende actie had ondernomen om het buitensporige tekort tegen 2016 te corrigeren, zoals de Raad op 16 mei 2013 had aanbevolen.

(7)

Overeenkomstig artikel 10, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 472/2013 van het Europees Parlement en de Raad (4), was Cyprus vrijgesteld van het vereiste van afzonderlijke verslaglegging in het kader van de buitensporigtekortprocedure en deed in de plaats daarvan verslag in het kader van zijn macro-economische aanpassingsprogramma.

(8)

In maart 2016 heeft Cyprus zijn driejarig macro-economische aanpassingsprogramma verlaten, dat onder meer de implementatie van een ambitieuze hervormingsagenda omvatte en heeft bijgedragen tot het verzekeren van financiële stabiliteit, het verbeteren van de overheidsfinanciën en het herstel van duurzame economische groei.

(9)

Overeenkomstig artikel 4 van Protocol nr. 12 betreffende de procedure bij buitensporige tekorten, dat is gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het VWEU, verstrekt de Commissie de voor de toepassing van de procedure benodigde gegevens. In het kader van de toepassing van dat protocol dienen de lidstaten, overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EG) nr. 479/2009 van de Raad (5), tweemaal per jaar, namelijk vóór 1 april en vóór 1 oktober, gegevens te verstrekken over het overheidstekort en de overheidsschuld, alsmede over andere, daarmee samenhangende variabelen.

(10)

Op basis van ter kennis gebrachte gegevens dient de Raad een besluit te nemen over de intrekking van een besluit betreffende het bestaan van een buitensporig tekort. Bovendien mag een besluit betreffende het bestaan van een buitensporig tekort alleen worden ingetrokken als uit de prognoses van de Commissie blijkt dat het tekort gedurende de prognoseperiode de in het Verdrag vastgestelde referentiewaarde van 3 % van het bbp niet zal overschrijden (6).

(11)

Uit de gegevens die de Commissie (Eurostat) overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EG) nr. 479/2009 na de door Cyprus in april 2016 gedane kennisgeving heeft verstrekt, uit het stabiliteitsprogramma 2016 en uit de voorjaarsprognoses 2016 van de Commissie blijkt dat de volgende conclusies gerechtvaardigd zijn:

In 2015 beliep het totale overheidstekort 1 % van het bbp, waardoor het tekort één jaar vóór de door de Raad vastgestelde termijn onder de in het Verdrag vastgestelde referentiewaarde van 3 % van het bbp werd gebracht. Deze verbetering was het gevolg van inspanningen inzake begrotingsconsolidatie en de uitwerking van de eenmalige impact van maatregelen voor de stabilisatie van de financiële sector op het tekort van 2014.

Het stabiliteitsprogramma 2016 dat het Cypriotische kabinet op 13 mei 2016 heeft ingediend, gaat uit van een overheidstekort van 0,4 % van het bbp in 2016 en van 0,5 % van het bbp in 2017. In de voorjaarsprognoses 2016 van de Commissie wordt gerekend met een nominaal saldo bij ongewijzigd beleid van – 0,4 % van het bbp in 2016 en van 0 % van het bbp in 2017. Bijgevolg zal het tekort tijdens de prognoseperiode naar verwachting onder de in het Verdrag vastgestelde referentiewaarde van 3 % van het bbp blijven.

De Commissie is van oordeel dat het structurele saldo, d.w.z. het algemene overheidssaldo conjunctuurgezuiverd en ongerekend eenmalige en andere tijdelijke maatregelen, over de periode 2013-2015 met 6,6 % van het bbp is verbeterd.

De bruto schuldquote van de overheid is gestegen van 102,5 % in 2013 tot 108,9 % in 2015, als gevolg van de overheidssteun voor de financiële sector en de krimp van het nominale bbp. Volgens de voorjaarsprognoses 2016 van de Commissie zal de totale overheidsschuld in 2016 stabiel blijven om in 2017 te dalen tot 105,4 % van het bbp, in hoofdzaak als gevolg van een stijging van het nominale bbp.

(12)

Cyprus valt met ingang van 2016, het jaar na de correctie van het buitensporig tekort, onder het preventieve deel van het stabiliteits- en groeipact en moet zorgen voor inachtneming van zijn middellangetermijndoelstelling, daaronder begrepen de naleving van de uitgavenbenchmark, en voldoende vooruitgang boeken in de richting van de vervulling van het schuldcriterium, overeenkomstig artikel 2, lid 1 bis, van Verordening (EG) nr. 1467/97. Tegen deze achtergrond lijkt Cyprus zijn middellangetermijndoelstelling in 2016 te zullen halen, terwijl voor 2017 een lichte afwijking wordt verwacht. Het structurele saldo van Cyprus zal verder verslechteren dan hetgeen volgens de overgangsregel voor de schuld is toegestaan. In 2017 zullen verdere maatregelen nodig zijn.

(13)

Overeenkomstig artikel 126, lid 12, VWEU moet een besluit van de Raad betreffende het bestaan van een buitensporig tekort worden ingetrokken wanneer de Raad van oordeel is dat het buitensporige tekort in de betrokken lidstaat is gecorrigeerd.

(14)

Volgens de Raad is het buitensporige tekort in Cyprus gecorrigeerd en dient Besluit 2010/401/EU derhalve te worden ingetrokken,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Uit een algehele evaluatie volgt dat de buitensporigtekortsituatie in Cyprus is gecorrigeerd.

Artikel 2

Besluit 2010/401/EU wordt ingetrokken.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de Republiek Cyprus.

Gedaan te Luxemburg, 17 juni 2016.

Voor de Raad

De voorzitter

J.R.V.A. DIJSSELBLOEM


(1)  Besluit 2010/401/EU van de Raad van 13 juli 2010 betreffende het bestaan van een buitensporig tekort in Cyprus (PB L 186 van 20.7.2010, blz. 30).

(2)  Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad van 7 juli 1997 over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten (PB L 209 van 2.8.1997, blz. 6).

(3)  Besluit 2013/236/EU van de Raad van 25 april 2013 gericht tot Cyprus inzake specifieke maatregelen om de financiële stabiliteit en de duurzame groei te herstellen (PB L 141 van 28.5.2013, blz. 32).

(4)  Verordening (EU) nr. 472/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende de versterking van het economische en budgettaire toezicht op lidstaten in de eurozone die ernstige moeilijkheden ondervinden of dreigen te ondervinden ten aanzien van hun financiële stabiliteit (PB L 140 van 27.5.2013, blz. 1).

(5)  Verordening (EG) nr. 479/2009 van de Raad van 25 mei 2009 betreffende de toepassing van het aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten (PB L 145 van 10.6.2009, blz. 1).

(6)  Overeenkomstig de „Specificaties inzake de uitvoering van het stabiliteits- en groeipact en richtsnoeren inzake de vorm en de inhoud van stabiliteits- en convergentieprogramma's” van 3 september 2012. Zie: http://ec.europa.eu/economy_finance/economic_governance/sgp/pdf/coc/code_of_conduct_en.pdf


24.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 166/17


BESLUIT (EU) 2016/1023 VAN DE RAAD

van 17 juni 2016

tot intrekking van Besluit 2010/289/EU betreffende het bestaan van een buitensporig tekort in Slovenië

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 126, lid 12,

Gezien de aanbeveling van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 2 december 2009 heeft de Raad, op grond van een aanbeveling van de Commissie, bij Besluit 2010/289/EU van de Raad (1) overeenkomstig artikel 126, lid 6, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), besloten dat er in Slovenië een buitensporig tekort bestond. De Raad stelde vast dat voor 2009 met een overheidstekort van 5,9 % van het bbp werd gerekend en dat daarmee de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde van 3 % van het bbp werd overschreden. De bruto overheidsschuld zou volgens de verwachting uitkomen op 34,2 % van het bbp in 2009, dus onder de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde van 60 % van het bbp.

(2)

Op 2 december 2009 heeft de Raad overeenkomstig artikel 126, lid 7, VWEU en artikel 3, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad (2) op basis van een aanbeveling van de Commissie een aanbeveling tot Slovenië gericht waarin de lidstaat werd verzocht om uiterlijk in 2013 een einde te maken aan de buitensporigtekortsituatie. Die aanbeveling van de Raad werd openbaar gemaakt.

(3)

Op 21 juni 2013 heeft de Raad geconcludeerd dat Slovenië effectief gevolg had gegeven aan de aanbeveling van de Raad van 2 december 2009 overeenkomstig artikel 126, lid 7, VWEU maar dat zich na de vaststelling van de oorspronkelijke aanbeveling onverwachte ongunstige economische gebeurtenissen met belangrijke negatieve gevolgen voor de overheidsfinanciën hadden voorgedaan. Daarom oordeelde de Raad, op basis van een aanbeveling van de Commissie, dat aan de in artikel 3, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1467/97 genoemde voorwaarden was voldaan en stelde hij een nieuwe tot Slovenië gerichte aanbeveling vast overeenkomstig artikel 126, lid 7, VWEU met het oog op het beëindigen van de buitensporigtekortsituatie uiterlijk in 2015. Die nieuwe aanbeveling werd openbaar gemaakt.

(4)

Op 5 maart 2014 heeft de Commissie overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) nr. 473/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3) in het licht van de risico's voor de verwezenlijking van een duurzame correctie van het buitensporig tekort in 2015, een aanbeveling tot Slovenië gericht met het oog op de nodige maatregelen om te zorgen voor de volledige naleving van de aanbeveling van de Raad van 21 juni 2013, met name door te voldoen aan de door de Raad aanbevolen begrotingsinspanning.

(5)

Overeenkomstig artikel 4 van het Protocol nr. 12 betreffende de procedure bij buitensporige tekorten, dat is gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het VWEU, verstrekt de Commissie de voor de toepassing van de procedure benodigde gegevens. In het kader van de toepassing van dat protocol dienen de lidstaten overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EG) nr. 479/2009 van de Raad (4) tweemaal per jaar, namelijk vóór 1 april en vóór 1 oktober, gegevens te verstrekken over het overheidstekort en de overheidsschuld, alsook over andere, daarmee samenhangende variabelen.

(6)

De Raad dient een besluit tot intrekking van een besluit betreffende het bestaan van een buitensporig tekort te nemen op basis van de ter kennis gebrachte gegevens. Bovendien mag een besluit betreffende het bestaan van een buitensporig tekort alleen worden ingetrokken als uit de prognoses van de Commissie blijkt dat het tekort gedurende de prognoseperiode de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde van 3 % van het bbp niet zal overschrijden (5).

(7)

Uit de gegevens die de Commissie (Eurostat) overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EG) nr. 479/2009 na de door Slovenië in april 2016 gedane kennisgeving heeft verstrekt, uit het stabiliteitsprogramma 2016 en uit de voorjaarsprognoses 2016 van de Commissie blijkt dat de volgende conclusies gerechtvaardigd zijn:

Nadat het overheidstekort in 2013 een piek bereikte van 15 % van het bbp, daalde het in 2014 tot 5 % van het bbp en in 2015 tot 2,9 % van het bbp. De terugdringing van het tekort in 2015 werd voornamelijk veroorzaakt door het niet voorkomen van de eenmalige uitgaven die het tekort in 2014 (1,1 % van het bbp) beïnvloedden, en een sterke toename van de lopende inkomsten (met 1,4 % van het bbp), hetgeen de toename van de lopende uitgaven (met 0,2 % van het bbp) en de stijging van de bruto-investeringen in vaste activa (met 0,2 % van het bbp), te verklaren door een hogere absorptiegraad van EU-middelen, meer dan compenseerde.

Volgens het stabiliteitsprogramma voor de periode 2016-2019 dat de Sloveense regering op 28 april 2016 heeft ingediend, zal het overheidstekort naar verwachting afnemen tot 2,2 % van het bbp in 2016 en tot 1,6 % van het bbp in 2017. Volgens de voorjaarsprognoses 2016 van de Commissie zou het tekort in 2016 en 2017 respectievelijk 2,4 % en 2,1 % van het bbp bedragen. Bijgevolg zal het tekort tijdens de prognoseperiode naar verwachting onder de in het Verdrag vastgestelde referentiewaarde van 3 % van het bbp blijven.

Het structurele saldo, dat wil zeggen het overheidssaldo gecorrigeerd voor de conjunctuur en ongerekend eenmalige en andere tijdelijke maatregelen, is in de periode 2013-2015 met 0,7 % van het bbp verslechterd.

De schuldquote is toegenomen tot 83,2 % van het bbp in 2015, van 71 % van het bbp in 2013, vanwege schuldverhogende stock-flow adjustments en eenmalige uitgaven. Volgens de voorjaarsprognoses 2016 van de Commissie zal de bruto overheidsschuld in 2015 een piek hebben bereikt en dalen tot 78 % van het bbp in 2017 als gevolg van een verlaging van de kapitaalbuffers.

(8)

Slovenië valt met ingang van 2016, het jaar na de correctie van zijn buitensporig tekort, onder het preventieve deel van het stabiliteits- en groeipact en moet in een passend tempo vorderingen maken om te voldoen aan zijn middellangetermijndoelstelling, daaronder begrepen de naleving van de uitgavenbenchmark, en voldoen aan het schuldcriterium overeenkomstig artikel 2, lid 1 bis, van Verordening (EG) nr. 1467/97. In dit verband blijkt er een risico te bestaan op enige afwijking van de vereiste aanpassing van 0,6 % van het bbp in de richting van de middellangetermijndoelstelling in 2016. In 2017 blijkt bij ongewijzigd beleid een risico te bestaan op een significante afwijking van de vereiste aanpassing van 0,6 % van het bbp in de richting van de middellangetermijndoelstelling. Slovenië zal naar verwachting voldoen aan de overgangsregeling met betrekking tot de schuldregel in 2016 voldoen en zal in grote lijnen voldoen in 2017. In zijn geheel genomen zijn in 2016 en 2017 verdere maatregelen noodzakelijk.

(9)

Overeenkomstig artikel 126, lid 12, VWEU moet een besluit van de Raad betreffende het bestaan van een buitensporig tekort worden ingetrokken indien de Raad van oordeel is dat het buitensporig tekort in de betrokken lidstaat is gecorrigeerd.

(10)

Volgens de Raad is het buitensporig tekort in Slovenië gecorrigeerd en dient Besluit 2010/289/EU derhalve te worden ingetrokken,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Uit een algehele evaluatie volgt dat de buitensporigtekortsituatie in Slovenië is gecorrigeerd.

Artikel 2

Besluit 2010/289/EU wordt ingetrokken.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de Republiek Slovenië.

Gedaan te Luxemburg, 17 juni 2016.

Voor de Raad

De voorzitter

J.R.V.A. DIJSSELBLOEM


(1)  Besluit 2010/289/EU van de Raad van 2 december 2009 betreffende het bestaan van een buitensporig tekort in Slovenië (PB L 125 van 21.5.2010, blz. 46).

(2)  Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad van 7 juli 1997 over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten (PB L 209 van 2.8.1997, blz. 6).

(3)  Verordening (EU) nr. 473/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende gemeenschappelijke voorschriften voor het monitoren en beoordelen van ontwerpbegrotingsplannen en voor het garanderen van de correctie van buitensporige tekorten van de lidstaten van de eurozone ( PB L 140 van 27.5.2013, blz. 11).

(4)  Verordening (EG) nr. 479/2009 van de Raad van 25 mei 2009 betreffende de toepassing van het aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten (PB L 145 van 10.6.2009, blz. 1).

(5)  Overeenkomstig de specificaties inzake de uitvoering van het stabiliteits- en groeipact en de richtsnoeren inzake de vorm en de inhoud van stabiliteits- en convergentieprogramma's.