ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 162

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

59e jaargang
21 juni 2016


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2016/983 van de Raad van 20 juni 2016 tot intrekking van Verordening (EG) nr. 234/2004 betreffende bepaalde beperkende maatregelen ten aanzien van Liberia

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/984 van de Commissie van 7 juni 2016 tot inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Krupnioki śląskie (BGA))

3

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/985 van de Commissie van 7 juni 2016 tot goedkeuring van een niet-minimale wijziging van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Agneau de Pauillac (BGA))

4

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/986 van de Commissie van 13 juni 2016 tot inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Γλυκο Τριανταφυλλο Αγρου (Glyko Triantafyllo Agrou) (BGA))

5

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/987 van de Commissie van 20 juni 2016 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

6

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/988 van de Commissie van 20 juni 2016 tot bepaling van de hoeveelheden die moeten worden toegevoegd aan de voor de deelperiode van 1 oktober tot en met 31 december 2016 vastgestelde hoeveelheid in het kader van de tariefcontingenten die in de sector varkensvlees zijn geopend bij Verordening (EG) nr. 442/2009

8

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2016/989 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (aanvraag van Frankrijk — EGF/2015/010 FR/MoryGlobal)

10

 

*

Besluit (EU) 2016/990 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (aanvraag van Griekenland — EGF/2015/011 GR/Supermarket Larissa)

12

 

*

Besluit (EU) 2016/991 van de Raad van 9 juni 2016 tot benoeming van een plaatsvervanger van het Comité van de Regio's, voorgedragen door het Koninkrijk Spanje

14

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/992 van de Raad van 16 juni 2016 tot wijziging van Uitvoeringsbesluit 2014/170/EU tot vaststelling van een lijst van derde landen die niet meewerken bij de bestrijding van IOO-visserij op grond van Verordening (EG) nr. 1005/2008 houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen, met betrekking tot Sri Lanka

15

 

*

Besluit (GBVB) 2016/993 van de Raad van 20 juni 2016 houdende wijziging van Besluit (GBVB) 2015/778 inzake een militaire operatie van de Europese Unie in het zuidelijke deel van het centrale Middellandse Zeegebied (EUNAVFOR MED operation SOPHIA)

18

 

*

Besluit (GBVB) 2016/994 van de Raad van 20 juni 2016 tot intrekking van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/109/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Liberia

21

 

*

Besluit (EU) 2016/995 van de Commissie van 26 oktober 2015 betreffende steunmaatregel SA.24571 — 2009/C (ex C 1/09, ex NN 69/08) van Hongarije ten gunste van MOL Nyrt (Kennisgeving geschied onder nummer C(2015) 7324)  ( 1 )

22

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

21.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 162/1


VERORDENING (EU) 2016/983 VAN DE RAAD

van 20 juni 2016

tot intrekking van Verordening (EG) nr. 234/2004 betreffende bepaalde beperkende maatregelen ten aanzien van Liberia

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 215,

Gezien Besluit (GBVB) 2016/994 van 20 juni 2016 van de Raad tot intrekking van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/109/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Liberia (1),

Gezien het gezamenlijke voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 25 mei 2016 heeft de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties bij Resolutie 2288 (2016) in verband met de situatie in Liberia besloten het wapenembargo met onmiddellijke ingang op te heffen.

(2)

Op 20 juni 2016 heeft de Raad Besluit (GBVB) 2016/994 tot intrekking van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/109/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Liberia, vastgesteld.

(3)

Regelgeving op het niveau van de Unie is noodzakelijk,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 234/2004 van de Raad (2) wordt ingetrokken.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Luxemburg, 20 juni 2016.

Voor de Raad

De voorzitter

F. MOGHERINI


(1)  Zie bladzijde 21 van dit Publicatieblad.

(2)  Verordening (EG) nr. 234/2004 van de Raad van 10 februari 2004 betreffende bepaalde beperkende maatregelen ten aanzien van Liberia en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1030/2003 (PB L 40 van 12.2.2004, blz. 1).


21.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 162/3


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/984 VAN DE COMMISSIE

van 7 juni 2016

tot inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Krupnioki śląskie (BGA))

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 1151/2012 is de aanvraag van Polen tot registratie van de benaming „Krupnioki śląskie” bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2).

(2)

Aangezien bij de Commissie geen bezwaren zijn ingediend overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012, moet de benaming „Krupnioki śląskie” worden ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De benaming „Krupnioki śląskie” (BGA) wordt ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen.

Met de in de eerste alinea vermelde benaming wordt een product aangeduid van categorie 1.2 (Vleesproducten (verhit, gepekeld, gerookt enz.)) als opgenomen in bijlage XI bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 van de Commissie (3).

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 juni 2016.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Phil HOGAN

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.

(2)  PB C 67 van 20.2.2016, blz. 17.

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 van de Commissie van 13 juni 2014 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 179 van 19.6.2014, blz. 36).


21.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 162/4


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/985 VAN DE COMMISSIE

van 7 juni 2016

tot goedkeuring van een niet-minimale wijziging van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Agneau de Pauillac (BGA))

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 53, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 heeft de Commissie zich gebogen over de aanvraag van Frankrijk tot goedkeuring van een wijziging van het productdossier van de beschermde geografische aanduiding „Agneau de Pauillac”, die is geregistreerd bij Verordening (EG) nr. 2400/96 van de Commissie (2), als gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 637/2004 (3).

(2)

Aangezien de betrokken wijziging niet minimaal is in de zin van artikel 53, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1151/2012, heeft de Commissie de wijzigingsaanvraag overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van die verordening bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (4).

(3)

Aangezien de Commissie geen enkel bezwaar overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012 heeft ontvangen, moet de wijziging van het productdossier worden goedgekeurd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte wijziging van het productdossier met betrekking tot de benaming „Agneau de Pauillac” (BGA) wordt goedgekeurd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 juni 2016.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Phil HOGAN

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 2400/96 van de Commissie van 17 december 1996 betreffende de inschrijving van bepaalde benamingen in het „Register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen” bedoeld in Verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 327 van 18.12.1996, blz. 11).

(3)  Verordening (EG) nr. 637/2004 van de Commissie van 5 april 2004 tot aanvulling van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 2400/96 betreffende de inschrijving van bepaalde benamingen in het Register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Agneau de Pauillac en Agneau du Poitou-Charentes) (PB L 100 van 6.4.2004, blz. 31).

(4)  PB C 61 van 17.2.2016, blz. 26.


21.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 162/5


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/986 VAN DE COMMISSIE

van 13 juni 2016

tot inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Γλυκο Τριανταφυλλο Αγρου (Glyko Triantafyllo Agrou) (BGA))

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 1151/2012 is de aanvraag van Cyprus tot registratie van de benaming „Γλυκο Τριανταφυλλο Αγρου” (Glyko Triantafyllo Agrou) bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2).

(2)

Aangezien bij de Commissie geen bezwaren zijn ingediend overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012, moet de benaming „Γλυκο Τριανταφυλλο Αγρου” (Glyko Triantafyllo Agrou) worden ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De benaming „Γλυκο Τριανταφυλλο Αγρου” (Glyko Triantafyllo Agrou) (BGA) wordt ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen.

Met de in de eerste alinea vermelde benaming wordt een product aangeduid van categorie 2.3 (Brood, gebak, suikerwerk, biscuits en andere bakkerswaren) als opgenomen in bijlage XI bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 van de Commissie (3).

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 juni 2016.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Phil HOGAN

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.

(2)  PB C 52 van 11.2.2016, blz. 19.

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 van de Commissie van 13 juni 2014 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 179 van 19.6.2014, blz. 36).


21.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 162/6


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/987 VAN DE COMMISSIE

van 20 juni 2016

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 juni 2016.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MA

132,7

ZZ

132,7

0709 93 10

TR

137,2

ZZ

137,2

0805 50 10

AR

169,4

BR

92,5

MA

179,9

TR

151,6

UY

147,6

ZA

174,3

ZZ

152,6

0808 10 80

AR

117,9

BR

88,5

CL

125,6

CN

66,5

NZ

156,7

SA

114,4

US

120,4

ZA

115,7

ZZ

113,2

0809 10 00

TR

265,2

ZZ

265,2

0809 29 00

TR

389,4

ZZ

389,4

0809 30 10 , 0809 30 90

TR

143,1

ZZ

143,1

0809 40 05

TR

180,1

ZZ

180,1


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


21.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 162/8


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/988 VAN DE COMMISSIE

van 20 juni 2016

tot bepaling van de hoeveelheden die moeten worden toegevoegd aan de voor de deelperiode van 1 oktober tot en met 31 december 2016 vastgestelde hoeveelheid in het kader van de tariefcontingenten die in de sector varkensvlees zijn geopend bij Verordening (EG) nr. 442/2009

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1), en met name artikel 188, leden 2 en 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 442/2009 van de Commissie (2) zijn jaarlijkse tariefcontingenten geopend voor de invoer van producten van de sector varkensvlees. De in bijlage I, deel B, van genoemde verordening opgenomen contingenten worden beheerd volgens de methode van het gelijktijdige onderzoek.

(2)

De hoeveelheden waarop de invoercertificaataanvragen betrekking hebben die van 1 tot en met 7 juni 2016 voor de deelperiode van 1 juli tot en met 30 september 2016 zijn ingediend, zijn kleiner dan de beschikbare hoeveelheden. Bijgevolg dienen de hoeveelheden waarvoor geen aanvragen zijn ingediend, te worden vastgesteld en te worden toegevoegd aan de voor de volgende deelperiode vastgestelde hoeveelheid.

(3)

Met het oog op de efficiëntie van de maatregel dient deze verordening in werking te treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De hoeveelheden waarvoor geen invoercertificaataanvragen zijn ingediend op grond van Verordening (EG) nr. 442/2009 en die aan de deelperiode van 1 oktober tot en met 31 december 2016 moeten worden toegevoegd, zijn opgenomen in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 juni 2016.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  Verordening (EG) nr. 442/2009 van de Commissie van 27 mei 2009 houdende opening en vaststelling van de wijze van beheer van communautaire tariefcontingenten in de sector varkensvlees (PB L 129 van 28.5.2009, blz. 13).


BIJLAGE

Volgnummer

Niet-aangevraagde hoeveelheden die moeten worden toegevoegd aan de voor de deelperiode van 1 oktober tot en met 31 december 2016 beschikbare hoeveelheden

(in kg)

09.4038

8 516 250

09.4170

1 230 500

09.4204

1 156 000


BESLUITEN

21.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 162/10


BESLUIT (EU) 2016/989 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 8 juni 2016

betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (aanvraag van Frankrijk — EGF/2015/010 FR/MoryGlobal)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1309/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (2014-2020) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1927/2006 (1), en met name artikel 15, lid 4,

Gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (2), en met name punt 13,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG) heeft tot doel steun te verlenen aan werknemers die werkloos zijn geworden en zelfstandigen die hun werkzaamheden hebben beëindigd als gevolg van uit de globalisering voortvloeiende grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen, doordat de wereldwijde financiële en economische crisis aanhoudt of door een nieuwe wereldwijde financiële en economische crisis, en hen te helpen om op de arbeidsmarkt terug te keren.

(2)

Zoals vastgesteld in artikel 12 van Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad (3), mag het EFG het jaarlijks maximumbedrag van 150 miljoen EUR (prijzen 2011) niet overschrijden.

(3)

Op 19 november 2015 heeft Frankrijk aanvraag EGF/2015/010 FR/MoryGlobal ingediend voor een financiële bijdrage van het EFG naar aanleiding van ontslagen bij MoryGlobal SAS in Frankrijk. Frankrijk heeft overeenkomstig artikel 8, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1309/2013 aanvullende gegevens ingediend. Die aanvraag voldoet aan de voorwaarden voor een financiële bijdrage uit het EFG overeenkomstig artikel 13 van Verordening (EU) nr. 1309/2013.

(4)

Er moeten dan ook middelen uit het EFG beschikbaar worden gesteld om een financiële bijdrage van 5 146 800 EUR te leveren aan de door Frankrijk ingediende aanvraag.

(5)

Teneinde zo snel mogelijk middelen uit het EFG ter beschikking te stellen, moet dit besluit van toepassing zijn vanaf de datum waarop het wordt vastgesteld,

HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Ten laste van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2016 wordt een bedrag van 5 146 800 EUR aan vastleggings- en betalingskredieten beschikbaar gesteld uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. Het is van toepassing vanaf 8 juni 2016.

Gedaan te Straatsburg, 8 juni 2016.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

A.G. KOENDERS


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 855.

(2)  PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.

(3)  Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884).


21.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 162/12


BESLUIT (EU) 2016/990 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 8 juni 2016

betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (aanvraag van Griekenland — EGF/2015/011 GR/Supermarket Larissa)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1309/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (2014-2020) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1927/2006 (1), en met name artikel 15, lid 4,

Gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (2), en met name punt 13,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Europees Fonds voor aanpassing van de globalisering (EFG) heeft tot doel steun te verlenen aan werknemers die werkloos zijn geworden en zelfstandigen die hun werkzaamheden hebben beëindigd als gevolg van uit de globalisering voortvloeiende grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen, doordat de wereldwijde financiële en economische crisis aanhoudt of door een nieuwe wereldwijde financiële en economische crisis, en hen te helpen om op de arbeidsmarkt terug te keren.

(2)

Zoals vastgesteld in artikel 12 van Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad (3), mag het EFG het jaarlijks maximumbedrag van 150 miljoen EUR (prijzen van 2011) niet overschrijden.

(3)

Op 26 november 2015 heeft Griekenland aanvraag EGF/2015/011 GR/Supermarket Larissa ingediend voor een financiële bijdrage van het EFG naar aanleiding van ontslagen bij Supermarket Larissa ABEE in Griekenland. Griekenland heeft overeenkomstig artikel 8, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1309/2013 aanvullende gegevens ingediend. Die aanvraag voldoet aan de voorwaarden voor een financiële bijdrage uit het EFG overeenkomstig artikel 13 van Verordening (EU) nr. 1309/2013.

(4)

Griekenland heeft besloten om door het EFG medegefinancierde individuele dienstverlening overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1309/2013 ook te verlenen aan 543 NEET's (jongeren die geen werk hebben en evenmin onderwijs of een opleiding volgen).

(5)

Er moeten dan ook middelen uit het EFG beschikbaar worden gesteld om een financiële bijdrage van 6 468 000 EUR te leveren aan de door Griekenland ingediende aanvraag.

(6)

Teneinde zo snel mogelijk middelen uit het EFG ter beschikking te stellen, moet dit besluit van toepassing zijn vanaf de datum waarop het wordt vastgesteld,

HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Ten laste van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2016 wordt een bedrag van 6 468 000 EUR aan vastleggings- en betalingskredieten beschikbaar gesteld uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. Het is van toepassing vanaf 8 juni 2016.

Gedaan te Straatsburg, 8 juni 2016.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

A.G. KOENDERS


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 855.

(2)  PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.

(3)  Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884).


21.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 162/14


BESLUIT (EU) 2016/991 VAN DE RAAD

van 9 juni 2016

tot benoeming van een plaatsvervanger van het Comité van de Regio's, voorgedragen door het Koninkrijk Spanje

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 305,

Gezien de voordracht van de Spaanse regering,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 26 januari 2015, 5 februari 2015 en 23 juni 2015 heeft de Raad de Besluiten (EU) 2015/116 (1), (EU) 2015/190 (2) en (EU) 2015/994 (3) houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 vastgesteld. Op 9 oktober 2015, is de heer Esteban MAS PORTELL bij Besluit (EU) 2015/1915 van de Raad (4) als plaatsvervanger vervangen door de heer Marc PONS i PONS.

(2)

In het Comité van de Regio's is een zetel van plaatsvervanger vrijgekomen door het beëindigen van het mandaat van de heer Marc PONS i PONS,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In het Comité van de Regio's wordt voor de resterende duur van de ambtstermijn, dat wil zeggen tot en met 25 januari 2020, tot plaatsvervanger benoemd:

Mevrouw Pilar COSTA i SERRA, Consejera de Presidencia del Gobierno de las Islas Baleares.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Luxemburg, 9 juni 2016.

Voor de Raad

De voorzitter

G.A. VAN DER STEUR


(1)  Besluit (EU) 2015/116 van de Raad van 26 januari 2015 houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 (PB L 20 van 27.1.2015, blz. 42).

(2)  Besluit (EU) 2015/190 van de Raad van 5 februari 2015 houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 (PB L 31 van 7.2.2015, blz. 25).

(3)  Besluit (EU) 2015/994 van de Raad van 23 juni 2015 houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 (PB L 159 van 25.6.2015, blz. 70).

(4)  Besluit (EU) 2015/1915 van de Raad van 9 oktober 2015 houdende benoeming van twee Spaanse leden en drie Spaanse plaatsvervangers van het Comité van de Regio's (PB L 280 van 24.10.2015, blz. 26)


21.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 162/15


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2016/992 VAN DE RAAD

van 16 juni 2016

tot wijziging van Uitvoeringsbesluit 2014/170/EU tot vaststelling van een lijst van derde landen die niet meewerken bij de bestrijding van IOO-visserij op grond van Verordening (EG) nr. 1005/2008 houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen, met betrekking tot Sri Lanka

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad van 29 september 2008 houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1936/2001 en (EG) nr. 601/2004 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 1093/94 en (EG) nr. 1447/1999 (1), en met name artikel 34, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   INLEIDING

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1005/2008 is een EU-systeem tot stand gebracht om illegale, ongemelde en ongereglementeerde (IOO) visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen.

(2)

In hoofdstuk VI van Verordening (EG) nr. 1005/2008 is de procedure vastgesteld met betrekking tot de identificatie (ook wel „aanmerking” genoemd) van niet-meewerkende derde landen en de stappen ten aanzien van landen die zijn aangemerkt als niet-meewerkend derde land, en wordt een lijst van niet-meewerkende derde landen vastgesteld, alsmede de procedure voor de schrapping van landen van de lijst van niet-meewerkende derde landen, en wordt voorzien in de bekendmaking van de lijst van niet-meewerkende derde landen en noodmaatregelen.

(3)

Overeenkomstig artikel 32 van Verordening (EG) nr. 1005/2008 heeft de Europese Commissie bij besluit van 15 november 2012 (2) („het besluit van 15 november 2012”) acht derde landen in kennis gesteld van de mogelijkheid dat zij door de Commissie als niet-meewerkende derde landen zouden worden aangemerkt. Onder deze landen bevond zich de Democratische Socialistische Republiek Sri Lanka.

(4)

In het besluit van 15 november 2012 heeft de Commissie informatie opgenomen betreffende de essentiële feiten en overwegingen die aan die mogelijkheid ten grondslag liggen.

(5)

Op 15 november 2012 heeft de Commissie de acht derde landen in afzonderlijke brieven meegedeeld dat zij de mogelijkheid overwoog om hen als niet-meewerkende derde landen aan te merken. Sri Lanka was één van die landen.

(6)

Bij Uitvoeringsbesluit 2014/715/EU (3) heeft de Commissie Sri Lanka aangemerkt als een derde land dat niet meewerkt bij de bestrijding van IOO-visserij. Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1005/2008, heeft de Commissie uiteengezet waarom zij vond dat Sri Lanka zich niet had gekweten van de taken die het krachtens het internationale recht als vlaggen-, haven-, kust- of marktstaat dient te vervullen om IOO-visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen.

(7)

Overeenkomstig artikel 33 van Verordening (EG) nr. 1005/2008 heeft de Raad bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/200 (4) de vastgestelde lijst van derde landen die niet meewerken bij de bestrijding van IOO-visserij, gewijzigd door Sri Lanka toe te voegen.

(8)

Na die wijziging, heeft de Commissie Sri Lanka de mogelijkheid geboden om de dialoog voort te zetten overeenkomstig de materiële en procedurele eisen vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1005/2008. De Commissie is doorgegaan met het verzamelen en verifiëren van alle gegevens die zij noodzakelijk achtte, met inbegrip van mondelinge en schriftelijke reacties, om Sri Lanka de gelegenheid te bieden de situatie die opname in de lijst rechtvaardigde, te verhelpen en concrete maatregelen te nemen die de geconstateerde tekortkomingen kunnen corrigeren. Dat proces resulteerde in de erkenning door de Commissie dat Sri Lanka de situatie heeft verholpen en corrigerende maatregelen heeft genomen.

(9)

Krachtens artikel 34, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1005/2008 moet de Raad derhalve Uitvoeringsbesluit 2014/170/EU (5) wijzigen door Sri Lanka te schrappen van de lijst van niet-meewerkende derde landen.

(10)

Na de vaststelling van dit besluit waarbij Sri Lanka overeenkomstig artikel 34, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de lijst van niet-meewerkende derde landen wordt geschrapt, wordt Uitvoeringsbesluit 2014/715/EU van de Commissie dat Sri Lanka aanmerkt als niet-meewerkend derde land, zonder voorwerp.

2.   SCHRAPPING VAN SRI LANKA VAN DE LIJST VAN NIET-MEEWERKENDE DERDE LANDEN

(11)

Na de vaststelling van Uitvoeringsbesluit 2014/715/EU en Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/200 heeft de Commissie de dialoog met Sri Lanka voortgezet. Sri Lanka blijkt in het bijzonder aan de verplichtingen uit hoofde van het internationale recht te hebben voldaan en heeft een gepast wettelijk kader vastgesteld voor de bestrijding van IOO-visserij. Het heeft een geschikte en doelmatige monitoring-, controle- en inspectieregeling ingevoerd door logboeken voor de registratie van vangstgegevens en radioroepnamen voor vissersvaartuigen in te voeren en de volledige vollezeevloot met het satellietvolgsysteem voor vissersvaartuigen (VMS) uit te rusten, heeft een afschrikkend sanctiestelsel ingevoerd, heeft zijn rechtskader voor visserij herzien en voor de degelijke toepassing van de vangstcertificeringsregeling gezorgd. Voorts is Sri Lanka de naleving van zijn internationale verplichtingen, met inbegrip van die welke voortvloeien uit aanbevelingen en resoluties van regionale organisaties voor visserijbeheer („ROVB”) zoals de maatregelen inzake havenstaatcontrole en de omzetting van ROVB-regels in Sri Lankaans recht, blijven verbeteren, en heeft het zijn eigen nationaal actieplan tegen IOO-visserij vastgesteld overeenkomstig het Internationaal Actieplan tegen illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij van de Verenigde Naties.

(12)

De Commissie is nagegaan of Sri Lanka zijn internationale verplichtingen als vlaggen-, haven-, kust- of marktstaat in acht neemt overeenkomstig de bevindingen in het besluit van 15 november 2012, Uitvoeringsbesluit 2014/715/EU en Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/200 en overeenkomstig de desbetreffende informatie die door Sri Lanka is verstrekt. De Commissie heeft zich daarnaast gebogen over de maatregelen die zijn genomen om de situatie te verhelpen en de garanties die de bevoegde autoriteiten van Sri Lanka hebben verstrekt.

(13)

Op basis van het bovenstaande concludeert de Commissie dat de door Sri Lanka genomen maatregelen in het licht van de taken die het krachtens het internationale recht als vlaggenstaat dient te vervullen, volstaan ter naleving van de artikelen 94, 117 en 118 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee en de artikelen 18, 19, 20 en 23 van de Overeenkomst van de Verenigde Naties over visbestanden. De Commissie concludeert dat de punten die Sri Lanka naar voren heeft gebracht, aantonen dat de situatie die de opneming van Sri Lanka in de lijst rechtvaardigde, is verholpen en dat Sri Lanka concrete maatregelen heeft genomen die een blijvende verbetering van de situatie kunnen bewerkstelligen.

(14)

Gezien al die bovenvermelde omstandigheden en overeenkomstig artikel 34, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1005/2008 dient de Raad te besluiten dat Sri Lanka van de lijst van niet-meewerkende landen wordt geschrapt. Uitvoeringsbesluit 2014/170/EU dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd.

(15)

Dit besluit sluit niet uit dat de Raad of de Commissie in de toekomst overeenkomstig hoofdstuk VI van Verordening (EG) nr. 1005/2008 stappen kan nemen ingeval feitelijke gegevens zouden aantonen dat Sri Lanka zich niet heeft gekweten van de taken die het krachtens het internationale recht als vlaggen-, haven-, kust- of marktstaat dient te vervullen om IOO-visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen.

(16)

Gezien de nadelige gevolgen die opneming op de lijst van niet-meewerkende derde landen met zich brengt, is het gepast om Sri Lanka onmiddellijk van de lijst van niet-meewerkende derde landen te schrappen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Sri Lanka wordt geschrapt van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/170/EU.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Luxemburg, 16 juni 2016.

Voor de Raad

De voorzitter

L.F. ASSCHER


(1)  PB L 286 van 29.10.2008, blz. 1.

(2)  Besluit van de Commissie van 15 november 2012 inzake de kennisgeving aan derde landen van de mogelijkheid dat zij door de Commissie als niet-meewerkende derde landen worden geïdentificeerd op grond van Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen (PB C 354 van 17.11.2012, blz. 1).

(3)  Uitvoeringsbesluit 2014/715/EU van de Commissie van 14 oktober 2014 tot het identificeren van een derde land dat door de Commissie als een niet-meewerkend derde land wordt beschouwd op grond van Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen (PB L 297 van 15.10.2014, blz. 13).

(4)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/200 van de Raad van 26 januari 2015 tot wijziging van Uitvoeringsbesluit 2014/170/EU tot vaststelling van de lijst van derde landen die niet meewerken bij de bestrijding van IOO-visserij op grond van Verordening (EG) nr. 1005/2008 houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen, met betrekking tot Sri Lanka (PB L 33 van 10.2.2015, blz. 15).

(5)  Uitvoeringsbesluit 2014/170/EU van de Raad van 24 maart 2014 tot vaststelling van een lijst van derde landen die niet meewerken bij de bestrijding van IOO-visserij op grond van Verordening (EG) nr. 1005/2008 houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen (PB L 91 van 27.3.2014, blz. 43).


21.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 162/18


BESLUIT (GBVB) 2016/993 VAN DE RAAD

van 20 juni 2016

houdende wijziging van Besluit (GBVB) 2015/778 inzake een militaire operatie van de Europese Unie in het zuidelijke deel van het centrale Middellandse Zeegebied (EUNAVFOR MED operation SOPHIA)

DE RAAD VAN DE EUROPEE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 42, lid 4, en artikel 43, lid 2,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 18 mei 2015 Besluit (GBVB) 2015/778 (1) vastgesteld.

(2)

Op 23 mei 2016 heeft de Raad in zijn conclusies over EUNAVFOR MED operation SOPHIA de bereidheid toegejuicht van de voorzitter van de presidentiële raad van de Libische regering van nationale eenheid om op basis van die conclusies met de Europese Unie samen te werken, en ingestemd met de verlenging van het mandaat van EUNAVFOR MED operation SOPHIA met één jaar en met de toevoeging van twee extra ondersteunende taken, waarbij de nadruk op de kernopdracht behouden blijft:

de capaciteitsopbouw en opleiding van, en informatie-uitwisseling met, de Libische kustwacht en marine, zulks gebaseerd op een verzoek van de legitieme Libische autoriteiten en rekening houdend met de noodzaak van Libische eigen verantwoordelijkheid;

het bijdragen aan informatie-uitwisseling, alsmede het uitvoeren van het VN-wapenembargo in volle zee voor de kust van Libië op basis van een nieuwe resolutie van de VN-Veiligheidsraad.

(3)

De VN-Veiligheidsraad heeft een wapenembargo tegen Libië ingesteld, gewijzigd en opnieuw bekrachtigd door middel van de Resoluties 1970 (2011), 1973 (2011), 2009 (2011), 2040 (2012), 2095 (2013), 2144 (2014), 2174 (2014), 2213 (2015), 2214 (2015) en 2278 (2016).

(4)

Op 14 juni 2016 heeft de VN-Veiligheidsraad Resolutie 2292 (2016) over het wapenembargo tegen Libië aangenomen, waarin met name bezorgdheid wordt geuit over het feit dat de situatie in Libië wordt verergerd door de smokkel van illegale wapens en aanverwant materiaal.

(5)

De Raad benadrukt dat dringend moet worden begonnen met de operationele uitvoering van de twee ondersteunende taken voordat het initiële mandaat van EUNAVFOR MED operation Sophia afloopt.

(6)

Besluit (GBVB) 2015/778 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Besluit (GBVB) 2015/778 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 1, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   De Unie voert een militaire crisisbeheersingsoperatie uit die bijdraagt tot de ontwrichting van het bedrijfsmodel van netwerken voor mensensmokkel en -handel in het zuidelijke deel van het centrale Middellandse Zeegebied (EUNAVFOR MED operation SOPHIA), door systematisch te trachten vaartuigen en middelen die worden gebruikt, of waarvan wordt vermoed dat ze worden gebruikt, door smokkelaars of handelaars, te identificeren, in beslag te nemen of te vernietigen overeenkomstig het toepasselijk internationaal recht, met inbegrip van het UNCLOS en elke resolutie van de VN-Veiligheidsraad. Daartoe verschaft EUNAVFOR MED operation SOPHIA ook opleiding aan de Libische kustwacht en marine. Voorts draagt de operatie in haar overeengekomen inzetgebied, overeenkomstig Resolutie 1970 (2011) van de VN-Veiligheidsraad en daaropvolgende resoluties over het wapenembargo tegen Libië, met inbegrip van Resolutie 2292 (2016) van de VN-Veiligheidsraad, bij aan het voorkomen van wapenhandel.”.

2)

De eerste zin van artikel 2, lid 2, wordt vervangen door:

„Met betrekking tot haar kerntaken betreffende mensensmokkel en -handel, verloopt EUNAVFOR MED operation SOPHIA in opeenvolgende fasen en overeenkomstig het internationaal recht.”.

3)

De volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 2 bis

Capaciteitsopbouw en opleiding van de Libische kustwacht en marine

1.   Als een ondersteunende taak verleent EUNAVFOR MED operation SOPHIA bijstand bij de capaciteitsopbouw en de opleiding van de Libische kustwacht en marine voor wetshandhaving op zee, met name ter voorkoming van mensensmokkel en -handel.

2.   Als het PVC beslist dat de nodige voorbereidingen zijn getroffen, met name wat betreft de opbouw van de troepenmacht en de doorlichtingsprocedures voor de leerlingen, wordt de in lid 1 bedoelde ondersteunende taak uitgevoerd in volle zee in het overeengekomen inzetgebied van EUNAVFOR MED operation SOPHIA zoals gedefinieerd in de relevante planningsdocumenten.

3.   De in lid 1 bedoelde ondersteunende taak kan ook worden uitgevoerd op het grondgebied, met inbegrip van de territoriale wateren, van Libië of van een derde gaststaat die een buurland van Libië is, indien het PVC daartoe besluit na een beoordeling door de Raad op grond van een uitnodiging van Libië of de betrokken gaststaat, en overeenkomstig het internationaal recht.

4.   Gelet op de uitzonderlijke operationele vereisten kunnen onderdelen van de in lid 1 bedoelde ondersteunende taak, op uitnodiging, in een lidstaat, daaronder begrepen relevante opleidingscentra, worden uitgevoerd.

5.   Voor zover vereist in het kader van de in lid 1 bedoelde ondersteunende taak, kan EUNAVFOR MED operation SOPHIA de informatie, met inbegrip van persoonsgegevens, die is verzameld ten behoeve van de doorlichtingsprocedures inzake mogelijke leerlingen, verzamelen, opslaan en uitwisselen met de lidstaten, de UNSMIL, Europol en Frontex, mits de betrokkenen hun schriftelijk toestemming hebben gegeven. Bovendien kan EUNAVFOR MED operation SOPHIA noodzakelijke medische informatie en biometrische gegevens van leerlingen met hun schriftelijke toestemming verzamelen en opslaan.

Artikel 2 ter

Bijdragen tot de uitwisseling van informatie en de uitvoering van het VN-wapenembargo in volle zee voor de kust van Libië

1.   Als onderdeel van haar ondersteunende taak om bij te dragen tot de uitvoering van het VN-wapenembargo in volle zee voor de kust van Libië, verzamelt EUNAVFOR MED operation SOPHIA informatie en wisselt zij deze met de betrokken partners en agentschappen uit via de mechanismen in de planningsdocumenten om aldus bij te dragen tot een alomvattend maritiem situationeel bewustzijn in het overeengekomen inzetgebied zoals gedefinieerd in de relevante planningsdocumenten. Indien dergelijke informatie is gerubriceerd tot op het niveau „RESTREINT UE/EU RESTRICTED”, kan die met de betrokken partners en agentschappen worden gedeeld overeenkomstig Besluit 2013/488/EU en op basis van regelingen tussen de HV en die partners, met volledige inachtneming van de beginselen wederkerigheid en inclusiviteit. Ontvangen gerubriceerde informatie wordt door EUNAVFOR MED operation SOPHIA verwerkt zonder enig onderscheid tussen haar personeelsleden en uitsluitend op basis van operationele vereisten.

2.   Indien het PVC besluit dat aan de relevante voorwaarden is voldaan, begint EUNAVFOR MED operation SOPHIA, binnen het overeengekomen inzetgebied, zoals gedefinieerd in de relevante planningsdocumenten, in volle zee voor de kust van Libië, met inspecties van vaartuigen naar of vanuit Libië, indien er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat die vaartuigen rechtstreeks of onrechtstreeks wapens of aanverwant materieel naar of vanuit Libië vervoeren en daarmee het wapenembargo tegen Libië schenden; voorts onderneemt EUNAVFOR MED operation SOPHIA relevante acties om dergelijke goederen in beslag te nemen en te vernietigen, alsook teneinde dergelijke vaartuigen en hun bemanning naar een geschikte haven af te leiden om die vernietiging te faciliteren, met toestemming van de havenstaat, in overeenstemming met de desbetreffende resoluties van de VN-Veiligheidsraad, waaronder Resolutie 2292 (2016).

3.   In overeenstemming met de desbetreffende resoluties van de VN-Veiligheidsraad, met inbegrip van Resolutie 2292 (2016) van de VN-Veiligheidsraad, kan EUNAVFOR MED operation SOPHIA in het kader van inspecties als bedoeld in lid 2 bewijsmateriaal vergaren dat rechtstreeks verband houdt met het vervoer van goederen die onder het wapenembargo tegen Libië vallen. Zij kan dergelijk bewijsmateriaal toezenden aan de betrokken wetshandhavingsinstanties van de lidstaten en/of de bevoegde organen van de Unie.”.

4)

Artikel 11, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   Voor de periode van 18 mei 2015 tot en met 27 juli 2016 bedraagt het referentiebedrag voor de gemeenschappelijke kosten van EUNAVFOR MED operation SOPHIA 11,82 miljoen EUR. Het in artikel 25, lid 1, van Besluit (GBVB) 2015/528 bedoelde percentage van het referentiebedrag bedraagt 70 % aan vastleggingskredieten en 40 % aan betalingskredieten.”.

5)

In artikel 11 wordt het volgende lid toegevoegd:

„3.   Voor de periode van 28 juli 2016 tot en met 27 juli 2017 bedraagt het referentiebedrag voor de gemeenschappelijke kosten van EUNAVFOR MED operation SOPHIA 6 700 000 EUR. Het in artikel 25, lid 1, van Besluit (GBVB) 2015/528 bedoelde percentage van het referentiebedrag bedraagt 0 % aan vastleggingskredieten en 0 % aan betalingskredieten.”.

6)

In artikel 12 wordt het volgende lid toegevoegd:

„3 bis.   Als er een specifieke operationele behoefte ontstaat, is de HV gemachtigd om gerubriceerde gegevens van de EU tot op het niveau „RESTREINT UE/EU RESTRICTED” die ten behoeve van EUNAVFOR MED operation SOPHIA zijn opgesteld, overeenkomstig Besluit 2013/488/EU vrij te geven aan de legitieme Libische autoriteiten. Daartoe worden regelingen tussen de HV en de bevoegde autoriteiten van Libië opgesteld.”.

7)

In artikel 13 wordt de tweede alinea vervangen door:

„EUNAVFOR MED operation SOPHIA eindigt op 27 juli 2017.”.

Artikel 2

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Luxemburg, 20 juni 2016.

Voor de Raad

De voorzitter

F. MOGHERINI


(1)  Besluit (GBVB) 2015/778 van de Raad van 18 mei 2015 inzake een militaire operatie van de Europese Unie in het zuidelijke deel van het centrale Middellandse Zeegebied (EUNAVFOR MED operation SOPHIA) (PB L 122 van 19.5.2015, blz. 31).


21.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 162/21


BESLUIT (GBVB) 2016/994 VAN DE RAAD

van 20 juni 2016

tot intrekking van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/109/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Liberia

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 29,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 12 februari 2008 heeft de Raad Gemeenschappelijk Standpunt 2008/109/GBVB (1) betreffende beperkende maatregelen tegen Liberia vastgesteld waarin wordt voorzien in een wapenembargo.

(2)

Op 25 mei 2016 heeft de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties Resolutie 2288 (2016) inzake Liberia vastgesteld waarbij met onmiddellijke ingang een eind wordt gemaakt aan de maatregelen betreffende wapens die eerder waren ingesteld bij punt 2 van Resolutie 1521 (2003) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (hierna „Resolutie”) en waren gewijzigd bij punten 1 en 2 van Resolutie 1683 (2006), punt 1 b van Resolutie 1731 (2006), punten 3, 4, 5 en 6 van Resolutie 1903 (2009), punt 3 van Resolutie 1961 (2010), en punt 2 b van Resolutie 2128 (2013).

(3)

Gemeenschappelijk Standpunt 2008/109/GBVB moet derhalve worden ingetrokken,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Gemeenschappelijk Standpunt 2008/109/GBVB wordt ingetrokken.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Luxemburg, 20 juni 2016.

Voor de Raad

De voorzitter

F. MOGHERINI


(1)  Gemeenschappelijk Standpunt 2008/109/GBVB van de Raad van 12 februari 2008 betreffende beperkende maatregelen tegen Liberia (PB L 38 van 13.2.2008, blz. 26).


21.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 162/22


BESLUIT (EU) 2016/995 VAN DE COMMISSIE

van 26 oktober 2015

betreffende steunmaatregel SA.24571 — 2009/C (ex C 1/09, ex NN 69/08) van Hongarije ten gunste van MOL Nyrt

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2015) 7324)

(Slechts de tekst in de Hongaarse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 108, lid 2, eerste alinea,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name artikel 62, lid 1, onder a),

Gezien het besluit van de Commissie om de procedure van artikel 108, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie in te leiden ten aanzien van steunmaatregel SA.24571 (ex C 1/09, ex NN 69/08) (1),

Na de belanghebbenden overeenkomstig de genoemde artikelen te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken, en gezien deze opmerkingen,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   ACHTERGROND

1.1.   Betrokken maatregelen

(1)

De algemene voorschriften met betrekking tot mijnbouwactiviteiten in Hongarije zijn vastgelegd in de mijnbouwwet van 1993 (2) (hierna „de mijnbouwwet” genoemd). De mijnbouwwet maakt onderscheid tussen winningsactiviteiten uitgeoefend krachtens twee verschillende rechtsinstrumenten: i) de concessie (3), en ii) de vergunning (4). In beide gevallen moet voor de winning van delfstoffen een winningsvergoeding worden betaald aan de overheid, waarvan het bedrag wordt vastgesteld als een percentage van de waarde van de gewonnen delfstoffen.

(2)

Op grond van de mijnbouwwet wordt het winningsrecht ingetrokken indien een winningsonderneming die de winningsvergunning heeft verkregen, niet binnen vijf jaar vanaf de datum van de vergunning begint met de winning. Overeenkomstig artikel 26 bis, lid 5, van de mijnbouwwet kan deze termijn echter worden verlengd bij overeenkomst tussen de mijnbouwautoriteit en de winningsonderneming. In dat geval moet de winningsonderneming een hogere vergoeding betalen dan die welke van toepassing was op het ogenblik van de oorspronkelijke aanvraag, maar niet meer dan 1,2-maal het aanvankelijke niveau.

(3)

Hungarian Oil & Gas Plc (Magyar Olaj- és Gázipari Nyrt.; hierna „MOL” genoemd) heeft meerdere vergunningen voor de winning van koolwaterstoffen verkregen. Aangezien MOL niet binnen vijf jaar na datum van de vergunningen is begonnen met de winning, heeft de bevoegde minister op 22 december 2005 een verlengingsovereenkomst met MOL gesloten (hierna „de overeenkomst van 2005” genoemd). De overeenkomst van 2005 voorzag in een verlengingsvergoeding die jaarlijks tot 2020 werd berekend op basis van de winningsvergoeding voor de oorspronkelijke vergunning van 12 % en een vermenigvuldigingsfactor tussen 1,020 en 1,050.

(4)

Op basis van de wijziging van de mijnbouwwet, die op 8 januari 2008 in werking is getreden, werd de winningsvergoeding voor vergunningen voor de winning van koolwaterstoffen verhoogd van 12 % tot 30 % van de waarde van de gewonnen delfstoffen (5) (hierna „de wijziging van de mijnbouwwet in 2008” genoemd). De verhoogde vergoeding was niet van toepassing op exploitanten die reeds beschikten over verlengde winningsvergunningen.

1.2.   Inleiding van de formele onderzoeksprocedure

(5)

Op 13 januari 2009 heeft de Commissie besloten om de formele onderzoeksprocedure van artikel 108, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (6) (hierna „VWEU” genoemd) in te leiden ten aanzien van maatregelen van Hongarije die staatssteun zouden inhouden ten gunste van MOL. Het besluit van de Commissie van 13 januari 2009 betreffende zaak SA.24571 (ex C 1/09; ex NN 69/08) (hierna „het inleidingsbesluit” genoemd) werd op 28 maart 2009 bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (7).

(6)

In het inleidingsbesluit uitte de Commissie haar twijfels over de vraag of de combinatie van door Hongarije genomen maatregelen heeft geleid tot een selectief voordeel ten gunste van MOL. De reeks maatregelen bestond uit twee elementen, namelijk de overeenkomst van 2005 en de wijziging van de mijnbouwwet in 2008. Volgens de voorlopige beoordeling van de Commissie hebben de Hongaarse autoriteiten MOL bevoordeeld ten aanzien van haar concurrenten onder hetzelfde vergunningstelsel.

1.3.   Afsluiting van de formele onderzoeksprocedure

(7)

Bij Besluit 2011/88/EU (8) betreffende de door Hongarije toegekende steunmaatregel SA. 24571 (ex C 1/09; ex NN 69/08) ten gunste van MOL (hierna „het bestreden besluit genoemd”) heeft de Commissie geconcludeerd dat de maatregel ten voordele van MOL, namelijk de combinatie van de overeenkomst van 2005 en de wijziging van de mijnbouwwet in 2008, moest worden aangemerkt als een staatssteunmaatregel die onverenigbaar met de interne markt is in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU. De Commissie heeft Hongarije verzocht de steun terug te vorderen van MOL om de toestand op de markt vóór de steunverlening te herstellen (9).

1.4.   Arrest van het Gerecht van 12 november 2013 in zaak T-499/10, MOL/Commissie

(8)

Naar aanleiding van een beroep van MOL heeft het Gerecht in zijn arrest van 12 november 2013 in zaak T-499/10 (10) het bestreden besluit nietig verklaard op grond dat de selectiviteit van de maatregel niet was aangetoond.

(9)

Het Gerecht heeft geconcludeerd dat de overeenkomst van 2005 niet selectief was. Het Gerecht heeft verklaard dat de Hongaarse autoriteiten, door de beoordelingsruimte, de gelijke behandeling van winningsondernemingen die zich in een vergelijkbare situatie bevinden, konden handhaven. Indien de omstandigheden los van een overeenkomst die geen staatssteun inhoudt, daarna veranderen zodat de partij bij deze overeenkomst zich in een begunstigde positie bevindt ten aanzien van andere ondernemingen die geen soortgelijke overeenkomst hebben gesloten, volstaat dit volgens het Gerecht bijgevolg niet om de overeenkomst en de latere wijziging van de omstandigheden die daarmee geen verband houden, te kunnen aanmerken als staatssteun.

1.5.   Arrest van het Hof van Justitie van 4 juni 2015 in zaak C-15/14 P, Commissie/MOL Nyrt

(10)

In zijn arrest van 4 juni 2015 in zaak C-15/14 P (11) bevestigde het Hof van Justitie het arrest van het Gerecht houdende nietigverklaring van het bestreden besluit.

(11)

In zijn arrest bevestigde het Hof de beoordeling van het Gerecht, namelijk dat de selectieve aard van de overeenkomst van 2005 niet is aangetoond en dat de combinatie van de overeenkomst van 2005 en de wijziging van de mijnbouwwet in 2008 niet kon worden aangemerkt als één staatssteunmaatregel in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.

(12)

Het Hof benadrukte dat er een fundamenteel verschil bestaat tussen de beoordeling van de selectiviteit van algemene vrijstellings- of aftrekregelingen die per definitie een voordeel verschaffen enerzijds, en van facultatieve bepalingen van nationaal recht die in aanvullende lasten voorzien anderzijds. In gevallen waarin de nationale autoriteiten aanvullende lasten opleggen om de gelijke behandeling van ondernemingen te handhaven, kan het simpele feit dat die autoriteiten beschikken over een zekere, in de wet afgebakende beoordelingsruimte — en niet een onbegrensde vrijheid — niet voldoende zijn om vast te stellen dat de corresponderende regeling selectief is.

(13)

Om de bovenstaande reden onderscheidt de onderhavige zaak zich volgens het Hof van de gevallen waarin de uitoefening van een dergelijke beoordelingsbevoegdheid verband houdt met de toekenning van een voordeel ten gunste van een bepaalde onderneming (12).

(14)

Voorts heeft het Hof verklaard dat het rechtskader waarbinnen de nationale autoriteiten aanvullende lasten opleggen om gelijke behandeling van ondernemingen te handhaven, alleen als selectief kan worden aangemerkt indien de nationale autoriteiten bij de uitoefening van hun beoordelingsruimte bepaalde ondernemingen zonder objectieve reden zouden begunstigen.

(15)

Het Hof heeft aangegeven dat er in de onderhavige zaak geen aanwijzingen waren dat de Hongaarse autoriteiten MOL een ongerechtvaardigde voorkeursbehandeling hebben gegeven bij de uitoefening van hun bevoegdheid om in geval van verlenging van de vergunning de winningsvergoedingen te verhogen (13).

(16)

Bijgevolg heeft het Hof geconcludeerd dat het rechtskader waarbinnen de verlengingsovereenkomsten zijn gesloten in de onderhavige zaak, niet als selectief kan worden beschouwd.

(17)

Met betrekking tot de combinatie van maatregelen die één staatssteunmaatregel vormt, heeft het Hof de rechtspraak aangehaald en verklaard dat één enkele steunmaatregel kan bestaan in een combinatie van maatregelen, op voorwaarde dat zij, gelet op hun chronologie en doeleinden alsook op de situatie waarin de onderneming zich bevond ten tijde van die maatregelen, zo nauw met elkaar verbonden zijn dat zij onmogelijk afzonderlijk kunnen worden bezien (14).

(18)

In de onderhavige zaak heeft het Hof evenwel benadrukt dat de verhoging van de winningsvergoedingen die in 2008 van kracht werd, heeft plaatsgevonden in een context van mondiaal stijgende prijzen van ruwe olie, namelijk dat de staat zijn regelgevende bevoegdheid op objectief gerechtvaardigde wijze heeft uitgeoefend ten gevolge van een ontwikkeling op de markt. Voorts waren er geen aanwijzingen dat de overeenkomst van 2005 was gesloten vooruitlopend op de wijziging van 2008 (15).

(19)

Bijgevolg heeft het Hof geconcludeerd dat er geen chronologisch en/of functioneel verband was tussen de overeenkomst van 2005 en de wijziging van de mijnbouwwet in 2008 waardoor deze kunnen worden beschouwd als één en dezelfde steunmaatregel.

2.   PROCEDURE

(20)

Gezien de nietigverklaring van het bestreden besluit door het Gerecht loopt de formele onderzoeksprocedure nog steeds. Noch het Gerecht, noch het Hof van Justitie was immers van oordeel dat het inleidingsbesluit van de procedure van de onderhavige zaak blijk geeft van een onjuiste opvatting. Daarom moet de Commissie een definitief besluit nemen om de door de EU-rechtbanken vastgestelde gebreken te herstellen.

3.   BEOORDELING

(21)

Volgens artikel 107, lid 1, VWEU zijn steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de interne markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt. Deze voorwaarden zijn cumulatief. Indien aan een van de voorwaarden niet is voldaan, vormt de betrokken maatregel geen staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.

(22)

In de omstandigheden van de onderhavige zaak is het passend de beoordeling te beperken tot de voorwaarde van selectiviteit.

3.1.   Selectiviteit

(23)

Om als staatssteun te worden beschouwd, moeten maatregelen specifiek of selectief zijn in die zin dat zij alleen bepaalde ondernemingen of producties begunstigen.

(24)

Zoals beschreven in de overwegingen 12 en 13, vormt artikel 26 bis, lid 5, van de mijnbouwwet geen algemene vrijstellings- of aftrekregeling die aan bepaalde ondernemingen wordt verleend. Integendeel, het artikel stelt de Hongaarse autoriteiten in staat om een hogere verlengingsvergoeding op te leggen voor de verlenging van winningsvergunningen. Dezelfde voorwaarden gelden voor alle exploitanten in een feitelijk en juridisch vergelijkbare situatie.

(25)

Zoals beschreven in de overwegingen 14 en 15, zijn er geen aanwijzingen voor een ongerechtvaardigde voorkeursbehandeling van MOL door de Hongaarse autoriteiten ten aanzien van een andere exploitant die zich mogelijk in een vergelijkbare situatie kon bevinden. Het feit dat de Hongaarse autoriteiten bij de vaststelling van de verlengingsvergoeding beschikken over een bepaalde bij wet afgebakende, maar niet onbeperkte beoordelingsruimte, kan niet volstaan om aan te tonen dat het in artikel 26 bis, lid 5, van de mijnbouwwet vastgestelde rechtskader selectief is.

(26)

Wat de combinatie van effecten van de overeenkomst van 2005 en de wijziging van de mijnbouwwet in 2008 betreft, merkt de Commissie op dat, overeenkomstig de rechtspraak van het Hof, een enkele steunmaatregel kan bestaan in een combinatie van maatregelen, op voorwaarde dat zij, gelet op hun chronologie en doeleinden alsook op de situatie waarin de onderneming zich bevond ten tijde van die maatregelen, zo nauw met elkaar verbonden zijn dat zij onmogelijk afzonderlijk kunnen worden bezien (16).

(27)

Zoals beschreven in overweging 18 zijn er in de onderhavige zaak echter geen aanwijzingen dat Hongarije bij de ondertekening van de overeenkomst van 2005 reeds voornemens was om de winningsvergunning nadien te verhogen ten koste van andere ondernemingen die reeds op de markt aanwezig waren op de datum waarop deze overeenkomst is ondertekend, of van nieuwe marktdeelnemers. De verhoging van de winningsvergoedingen op basis van de wijziging van de mijnbouwwet in 2008 heeft plaatsgevonden in een context van mondiaal stijgende prijzen.

(28)

Zoals beschreven in overweging 19, kunnen de overeenkomst van 2005 en de wijziging van de mijnbouwwet in 2008, bij gebreke van een chronologisch en/of functioneel verband, niet worden beschouwd als één en dezelfde steunmaatregel.

3.2.   Conclusie van de beoordeling

(29)

Op basis van het voorgaande concludeert de Commissie dat de door Hongarije genomen reeks maatregelen, namelijk de verlengingsovereenkomst van 2005 en de daaropvolgende wijziging van de mijnbouwwet, niet selectief was ten aanzien van MOL.

(30)

Aangezien de reeks maatregelen bestaande uit de overeenkomst van 2005 en de daaropvolgende wijziging van de mijnbouwwet niet selectief is, hoeft niet te worden onderzocht of er is voldaan aan de andere voorwaarden voor staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.

4.   CONCLUSIE

(31)

Gezien het bovenstaande leidt de herbeoordeling van de beweerde steun, waarop het inleidingsbesluit betrekking had, tot de conclusie dat de onderzochte maatregel ten gunste van MOL, namelijk de combinatie van de overeenkomst van 2005 en de wijziging van de mijnbouwwet in 2008, geen staatssteun vormt in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De combinatie van de vaste winningsvergoeding in de op 22 december 2005 gesloten verlengingsovereenkomst tussen de Hongaarse overheid en MOL Nyrt en de daaropvolgende wijzigingen van wet XLVIII van 1993 inzake de winning van delfstoffen vormt geen staatssteun aan MOL Nyrt in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot Hongarije.

Gedaan te Brussel, 26 oktober 2015.

Voor de Commissie

Margrethe VESTAGER

Lid van de Commissie


(1)  PB C 74 van 28.3.2009, blz. 63.

(2)  1993. évi XLVIII. Törvény a bányászatról (Wet Nr XLVIII van 1993 inzake de winning van delfstoffen).

(3)  Concessies hebben betrekking op zogenoemde „besloten gebieden”, die rijk aan delfstoffen en zeer waardevol worden geacht. Concessies worden door de bevoegde nationale autoriteit toegekend aan de succesvolle inschrijvers na een open aanbestedingsprocedure.

(4)  Vergunningen hebben betrekking op zogenoemde „open gebieden”, die minder rijk aan delfstoffen en minder waardevol worden geacht. De bevoegde nationale autoriteit is verplicht een vergunning af te geven indien de aanvrager voldoet aan de wettelijke voorwaarden.

(5)  Deze toename had betrekking op de velden die tussen 1 januari 1998 en 1 januari 2008 in productie waren gesteld.

(6)  PB C 115 van 9.5.2008, blz. 92.

(7)  Zie voetnoot 1.

(8)  Besluit 2011/88/EU van de Commissie van 9 juni 2010 betreffende de door Hongarije ten gunste van MOL Nyrt toegekende steunmaatregel C 1/09 (ex NN 69/08) (PB L 34 van 9.2.2011, blz. 55).

(9)  Het terug te vorderen bedrag was 28 444,7 miljoen HUF voor 2008 en 1 942,1 miljoen HUF voor 2009. Wat 2010 betreft, had Hongarije het terug te vorderen bedrag in verband met reeds voldane winningsvergoedingen op dezelfde wijze als voor 2008 en 2009 moeten berekenen, totdat de maatregel werd afgeschaft.

(10)  Arrest van het Gerecht van 12 november 2013, MOL/Commissie, T-499/10, ECLI:EU:T:2013:592.

(11)  Arrest van het Hof van Justitie van 4 juni 2015, MOL, C-15/14 P, ECLI:EU:C:2015:362.

(12)  Arrest in zaak C-15/14 P; zie voetnoot 11 hierboven; punten 64, 65 en 69.

(13)  Arrest in zaak C-15/14 P; zie voetnoot 11 hierboven; punten 66 en 69.

(14)  Arrest in zaak C-15/14 P; zie voetnoot 11 hierboven; punt 92.

(15)  Arrest in zaak C-15/14 P; zie voetnoot 11 hierboven; punten 96 en 98.

(16)  Gevoegde zaken C-399/10 P en C-401/10 P, Bouygues en Bouygues Télécom/Commissie e.a., ECLI:EU:C:2013:175, punten 103 en 104.