ISSN 1977-0758 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 129 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
59e jaargang |
Inhoud |
|
III Andere handelingen |
Bladzijde |
|
|
EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE |
|
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
III Andere handelingen
EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE
19.5.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 129/1 |
BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER
Nr. 34/2015
van 20 maart 2015
tot wijziging van bijlage I (Veterinaire en fytosanitaire aangelegenheden) bij de EER-overeenkomst [2016/717]
HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,
Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna de „EER-overeenkomst” genoemd), en met name artikel 98,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Verordening (EU) nr. 633/2014 van de Commissie van 13 juni 2014 tot wijziging van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad en van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de specifieke voorschriften voor het hanteren van grof vrij wild en voor de postmortemkeuring van vrij wild (1), moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(2) |
Dit besluit heeft betrekking op wetgeving inzake veterinaire aangelegenheden. Wetgeving inzake veterinaire aangelegenheden is niet van toepassing op Liechtenstein, zolang de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de handel in landbouwproducten van toepassing blijft in Liechtenstein, zoals bepaald in de sectorale aanpassingen van bijlage I bij de EER-overeenkomst. Dit besluit is derhalve niet van toepassing op Liechtenstein. |
(3) |
Bijlage I bij de EER-overeenkomst dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
In hoofdstuk I van bijlage I bij de EER-overeenkomst wordt in deel 1.1, punt 12 (Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad), en in deel 6.1, punt 17 (Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad) het volgende streepje toegevoegd:
„— |
32014 R 0633: Verordening (EU) nr. 633/2014 van de Commissie van 13 juni 2014 (PB L 175 van 14.6.2014, blz. 6).”. |
Artikel 2
De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Verordening (EU) nr. 633/2014 zijn authentiek.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op 21 maart 2015, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen hebben plaatsgevonden (*).
Artikel 4
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 20 maart 2015.
Voor het Gemengd Comité van de EER
De voorzitter
Gianluca GRIPPA
(1) PB L 175 van 14.6.2014, blz. 6.
(*) Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.
19.5.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 129/3 |
BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER
Nr. 35/2015
van 20 maart 2015
tot wijziging van bijlage I (Veterinaire en fytosanitaire aangelegenheden) bij de EER-overeenkomst [2016/718]
HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,
Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (de „EER-overeenkomst”), en met name artikel 98,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Uitvoeringsbesluit 2014/892/EU van de Commissie van 9 december 2014 tot wijziging van bijlage II bij Beschikking 93/52/EEG wat betreft de erkenning dat bepaalde gebieden in Frankrijk officieel vrij zijn van brucellose (B. melitensis) (1), moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(2) |
Dit besluit heeft betrekking op wetgeving inzake levende dieren, andere dan vissen en aquacultuurdieren. Wetgeving over deze aangelegenheden is niet van toepassing op IJsland, zoals vermeld in punt 2 van de inleiding van hoofdstuk I van bijlage I bij de EER-overeenkomst. Dit besluit is derhalve niet van toepassing op IJsland. |
(3) |
Dit besluit heeft betrekking op wetgeving inzake veterinaire aangelegenheden. Wetgeving inzake veterinaire aangelegenheden is niet van toepassing op Liechtenstein, zolang de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de handel in landbouwproducten van toepassing blijft in Liechtenstein, zoals bepaald in de sectorale aanpassingen van bijlage I bij de EER-overeenkomst. Dit besluit is derhalve niet van toepassing op Liechtenstein. |
(4) |
Bijlage I bij de EER-overeenkomst dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
In hoofdstuk I van bijlage I bij de EER-overeenkomst wordt in deel 4.2, punt 14 (Beschikking 93/52/EEG van de Commissie), het volgende streepje toegevoegd:
„— |
32014 D 0892: Uitvoeringsbesluit 2014/892/EU van de Commissie van 9 december 2014 (PB L 354 van 11.12.2014, blz. 45).”. |
Artikel 2
De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken tekst in de Noorse taal van Uitvoeringsbesluit 2014/892/EU is authentiek.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op 21 maart 2015, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen hebben plaatsgevonden (*).
Artikel 4
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 20 maart 2015.
Voor het Gemengd Comité van de EER
De voorzitter
Gianluca GRIPPA
(1) PB L 354 van 11.12.2014, blz. 45.
(*) Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.
19.5.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 129/5 |
BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER
Nr. 36/2015
van 20 maart 2015
tot wijziging van bijlage I (Veterinaire en fytosanitaire aangelegenheden) bij de EER-overeenkomst [2016/719]
HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,
Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (de „EER-overeenkomst”), en met name artikel 98,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Uitvoeringsbesluit 2014/703/EU van de Commissie van 8 oktober 2014 tot wijziging van de bijlagen I en II bij Beschikking 2004/558/EG wat betreft de goedkeuring van een bestrijdingsprogramma voor de uitroeiing van infectieuze boviene rhinotracheïtis in België en de status van de deelstaat Thüringen in Duitsland als vrij van infectieuze boviene rhinotracheïtis (1) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(2) |
Dit besluit heeft betrekking op wetgeving inzake levende dieren, andere dan vissen en aquacultuurdieren. Wetgeving over deze aangelegenheden is niet van toepassing op IJsland, zoals vermeld in punt 2 van de inleiding van hoofdstuk I van bijlage I bij de EER-overeenkomst. Dit besluit is derhalve niet van toepassing op IJsland. |
(3) |
Dit besluit heeft betrekking op wetgeving inzake veterinaire aangelegenheden. Wetgeving inzake veterinaire aangelegenheden is niet van toepassing op Liechtenstein, zolang de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de handel in landbouwproducten van toepassing blijft in Liechtenstein, zoals bepaald in de sectorale aanpassingen van bijlage I bij de EER-overeenkomst. Dit besluit is derhalve niet van toepassing op Liechtenstein. |
(4) |
Bijlage I bij de EER-overeenkomst dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
In hoofdstuk I van bijlage I bij de EER-overeenkomst wordt in deel 4.2, punt 80 (Beschikking 2004/558/EG van de Commissie) het volgende streepje toegevoegd:
„— |
32014 D 0703: Uitvoeringsbesluit 2014/703/EU van de Commissie van 8 oktober 2014 (PB L 294 van 10.10.2014, blz. 43).”. |
Artikel 2
De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken tekst in de Noorse taal van Uitvoeringsbesluit 2014/703/EU is authentiek.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op 21 maart 2015, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen hebben plaatsgevonden (*).
Artikel 4
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 20 maart 2015.
Voor het Gemengd Comité van de EER
De voorzitter
Gianluca GRIPPA
(1) PB L 294 van 10.10.2014, blz. 43.
(*) Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.
19.5.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 129/7 |
BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER
Nr. 37/2015
van 20 maart 2015
tot wijziging van bijlage I (Veterinaire en fytosanitaire aangelegenheden) bij de EER-overeenkomst [2016/720]
HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,
Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (de „EER-overeenkomst”), en met name artikel 98,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Uitvoeringsbesluit 2014/732/EU van de Commissie van 20 oktober 2014 tot wijziging van Besluit 2007/453/EG ten aanzien van de BSE-status van Bulgarije, Estland, Kroatië, Letland, Luxemburg, Hongarije, Malta, Portugal en Slowakije (1) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(2) |
Dit besluit heeft betrekking op wetgeving inzake veterinaire aangelegenheden. Wetgeving inzake veterinaire aangelegenheden is niet van toepassing op Liechtenstein, zolang de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de handel in landbouwproducten van toepassing blijft in Liechtenstein, zoals bepaald in de sectorale aanpassingen van bijlage I bij de EER-overeenkomst. Dit besluit is derhalve niet van toepassing op Liechtenstein. |
(3) |
Bijlage I bij de EER-overeenkomst dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
In hoofdstuk I van bijlage I bij de EER-overeenkomst wordt in deel 7.2, punt 49 (Besluit 2007/453/EG van de Commissie), het volgende streepje toegevoegd:
„— |
32014 D 0732: Uitvoeringsbesluit 2014/732/EU van de Commissie van 20 oktober 2014 (PB L 302 van 22.10.2014, blz. 58).”. |
Artikel 2
De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Uitvoeringsbesluit 2014/732/EU zijn authentiek.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op 21 maart 2015, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen hebben plaatsgevonden (*).
Artikel 4
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 20 maart 2015.
Voor het Gemengd Comité van de EER
De voorzitter
Gianluca GRIPPA
(1) PB L 302 van 22.10.2014, blz. 58.
(*) Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.
19.5.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 129/8 |
BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER
Nr. 38/2015
van 20 maart 2015
tot wijziging van bijlage I (Veterinaire en fytosanitaire aangelegenheden) bij de EER-overeenkomst [2016/721]
HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,
Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (de „EER-overeenkomst”), en met name artikel 98,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1070/2014 van de Commissie van 10 oktober 2014 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 271/2009 van de Commissie wat betreft het minimumgehalte van het preparaat van endo-1,4-bèta-xylanase, geproduceerd door Aspergillus niger (CBS 109.713), en endo-1,4-bèta-glucanase, geproduceerd door Aspergillus niger (DSM 18404), als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor legkippen (vergunninghouder BASF SE) (1) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(2) |
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1076/2014 van de Commissie van 13 oktober 2014 tot verlening van een vergunning voor een preparaat met het rookaroma-extract 2b0001 als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor honden en katten (2) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(3) |
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1083/2014 van de Commissie van 15 oktober 2014 tot verlening van een vergunning voor een preparaat van Enterococcus faecium DSM 7134 (Bonvital) als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor zeugen (3) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(4) |
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1108/2014 van de Commissie van 20 oktober 2014 tot verlening van een vergunning voor een preparaat van Clostridium butyricum (FERM BP-2789) als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor mestkalkoenen en fokkalkoenen (vergunninghouder: Miyarisan Pharmaceutical Co. Ltd, vertegenwoordigd door Miyarisan Pharmaceutical Europe S.L.U.) (4) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(5) |
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1109/2014 van de Commissie van 20 oktober 2014 tot verlening van een vergunning voor het preparaat van Saccharomyces cerevisiae CBS 493.94 als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor mestrunderen, minder gangbare herkauwers die worden vetgemest, melkkoeien en minder gangbare, voor melkproductie bestemde herkauwers en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1288/2004 en Verordening (EG) nr. 1811/2005 (vergunninghouder: Alltech France) (5) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(6) |
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1115/2014 van de Commissie van 21 oktober 2014 tot verlening van een vergunning voor een preparaat van fumonisine-esterase, geproduceerd door Komagataella pastoris (DSM 26643), als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor varkens (6) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(7) |
De in de EER-overeenkomst opgenomen Verordening (EG) nr. 1521/2007 van de Commissie (7) wordt bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1083/2014 ingetrokken en moet derhalve uit de EER-overeenkomst worden geschrapt. |
(8) |
Dit besluit heeft betrekking op wetgeving inzake diervoeding. Wetgeving inzake diervoeding is niet van toepassing op Liechtenstein zolang de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de handel in landbouwproducten van toepassing blijft in Liechtenstein, zoals bepaald in de sectorale aanpassingen bij bijlage I bij de EER-overeenkomst. Dit besluit is derhalve niet van toepassing op Liechtenstein. |
(9) |
Bijlage I bij de EER-overeenkomst dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Hoofdstuk II van bijlage I bij de EER-overeenkomst wordt als volgt gewijzigd:
1) |
In punt 1zt (Verordening (EG) nr. 1288/2004 van de Commissie) en punt 1zzr (Verordening (EG) nr. 1811/2005 van de Commissie) wordt het volgende streepje toegevoegd:
|
2) |
In punt 1zzzzw (Verordening (EG) nr. 271/2009 van de Commissie) wordt het volgende toegevoegd: „, gewijzigd bij:
|
3) |
Na punt 113 (Uitvoeringsverordening (EU) nr. 684/2014 van de Commissie) worden de volgende punten ingevoegd:
|
4) |
De tekst van punt 1zzzzi (Verordening (EG) nr. 1521/2007 van de Commissie) wordt geschrapt. |
Artikel 2
De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van de Uitvoeringsverordeningen (EU) nr. 1070/2014, (EU) nr. 1076/2014, (EU) nr. 1083/2014, (EU) nr. 1108/2014, (EU) nr. 1109/2014 en (EU) nr. 1115/2014 zijn authentiek.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op 21 maart 2015, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen hebben plaatsgevonden (*).
Artikel 4
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 20 maart 2015.
Voor het Gemengd Comité van de EER
De voorzitter
Gianluca GRIPPA
(1) PB L 295 van 11.10.2014, blz. 49.
(2) PB L 296 van 14.10.2014, blz. 19.
(3) PB L 298 van 16.10.2014, blz. 5.
(4) PB L 301 van 21.10.2014, blz. 16.
(5) PB L 301 van 21.10.2014, blz. 19.
(6) PB L 302 van 22.10.2014, blz. 51.
(7) PB L 335 van 20.12.2007, blz. 24.
(*) Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.
19.5.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 129/11 |
BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER
Nr. 39/2015
van 20 maart 2015
tot wijziging van bijlage I (Veterinaire en fytosanitaire aangelegenheden) bij de EER-overeenkomst [2016/722]
HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,
Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (de „EER-overeenkomst”), en met name artikel 98,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1138/2014 van de Commissie van 27 oktober 2014 tot verlening van een vergunning voor een preparaat van endo-1,4-bèta-xylanase en endo-1,3(4)-bèta-glucanase, geproduceerd door Talaromyces versatilis sp. nov. IMI CC 378536, als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor zeugen (vergunninghouder Adisseo France SAS) (1) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(2) |
Dit besluit heeft betrekking op wetgeving inzake diervoeding. Wetgeving inzake diervoeding is niet van toepassing op Liechtenstein zolang de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de handel in landbouwproducten van toepassing blijft in Liechtenstein, zoals bepaald in de sectorale aanpassingen bij bijlage I bij de EER-overeenkomst. Dit besluit is derhalve niet van toepassing op Liechtenstein. |
(3) |
Bijlage I bij de EER-overeenkomst dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
In hoofdstuk II van bijlage I bij de EER-overeenkomst wordt na punt 118 (Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1115/2014 van de Commissie) het volgende punt ingevoegd:
„119: |
32014 R 1138: Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1138/2014 van de Commissie van 27 oktober 2014 tot verlening van een vergunning voor een preparaat van endo-1,4-bèta-xylanase en endo-1,3(4)-bèta-glucanase, geproduceerd door Talaromyces versatilis sp. nov. IMI CC 378536, als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor zeugen (vergunninghouder Adisseo France SAS) (PB L 307 van 28.10.2014, blz. 30).”. |
Artikel 2
De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1138/2014 zijn authentiek.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op 21 maart 2015, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen hebben plaatsgevonden (*).
Artikel 4
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 20 maart 2015.
Voor het Gemengd Comité van de EER
De voorzitter
Gianluca GRIPPA
(1) PB L 307 van 28.10.2014, blz. 30.
(*) Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.
19.5.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 129/13 |
BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER
Nr. 40/2015
van 20 maart 2015
tot wijziging van bijlage I (Veterinaire en fytosanitaire aangelegenheden) bij de EER-overeenkomst [2016/723]
HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,
Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (de „EER-overeenkomst”), en met name artikel 98,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Verordening (EU) nr. 1123/2014 van de Commissie van 22 oktober 2014 tot wijziging van Richtlijn 2008/38/EG tot vaststelling van de lijst van bestemmingen voor diervoeders met bijzonder voedingsdoel (1) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(2) |
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1230/2014 van de Commissie van 17 november 2014 tot verlening van een vergunning voor koper bilysinaat als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor alle diersoorten (2) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(3) |
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1236/2014 van de Commissie van 18 november 2014 tot verlening van een vergunning voor L-valine geproduceerd door Corynebacterium glutamicum (DSM 25202) als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor alle diersoorten (3) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(4) |
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1249/2014 van de Commissie van 21 november 2014 tot verlening van een vergunning voor inositol als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor vis en schaaldieren (4) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(5) |
Dit besluit heeft betrekking op wetgeving inzake diervoeding. Wetgeving inzake diervoeding is niet van toepassing op Liechtenstein zolang de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de handel in landbouwproducten van toepassing blijft in Liechtenstein, zoals bepaald in de sectorale aanpassingen bij bijlage I bij de EER-overeenkomst. Dit besluit is derhalve niet van toepassing op Liechtenstein. |
(6) |
Bijlage I bij de EER-overeenkomst dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Hoofdstuk II van bijlage I bij de EER-overeenkomst wordt als volgt gewijzigd:
1) |
In punt 14c (Richtlijn 2008/38/EG van de Commissie) wordt het volgende streepje toegevoegd:
|
2) |
Na punt 119 (Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1138/2014 van de Commissie) worden de volgende punten ingevoegd:
|
Artikel 2
De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Verordening (EU) nr. 1123/2014 en de Uitvoeringsverordeningen (EU) nr. 1230/2014, (EU) nr. 1236/2014 en (EU) nr. 1249/2014 zijn authentiek.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op 21 maart 2015, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen hebben plaatsgevonden (*).
Artikel 4
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 20 maart 2015.
Voor het Gemengd Comité van de EER
De voorzitter
Gianluca GRIPPA
(1) PB L 304 van 23.10.2014, blz. 81.
(2) PB L 331 van 18.11.2014, blz. 18.
(3) PB L 332 van 19.11.2014, blz. 26.
(4) PB L 335 van 22.11.2014, blz. 7.
(*) Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.
19.5.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 129/15 |
BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER
Nr. 41/2015
van 20 maart 2015
tot wijziging van bijlage I (Veterinaire en fytosanitaire aangelegenheden) bij de EER-overeenkomst [2016/724]
HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,
Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (de „EER-overeenkomst”), en met name artikel 98,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Uitvoeringsrichtlijn 2014/105/EU van de Commissie van 4 december 2014 tot wijziging van de Richtlijnen 2003/90/EG en 2003/91/EG houdende bepalingen ter uitvoering van artikel 7 van Richtlijn 2002/53/EG van de Raad, respectievelijk artikel 7 van Richtlijn 2002/55/EG van de Raad, met betrekking tot de kenmerken waartoe het onderzoek van bepaalde rassen van landbouwgewassen en groentegewassen zich ten minste moet uitstrekken, en de minimumeisen voor dat onderzoek (1) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(2) |
Dit besluit heeft betrekking op wetgeving inzake fytosanitaire aangelegenheden. Wetgeving inzake fytosanitaire aangelegenheden is niet van toepassing op Liechtenstein zolang de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de handel in landbouwproducten van toepassing blijft in Liechtenstein, zoals bepaald in de sectorale aanpassingen van bijlage I bij de EER-overeenkomst. Dit besluit is derhalve niet van toepassing op Liechtenstein. |
(3) |
Bijlage I bij de EER-overeenkomst dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
In hoofdstuk III van bijlage I bij de EER-overeenkomst wordt in de punten 14 (Richtlijn 2003/90/EG van de Commissie) en 15 (Richtlijn 2003/91/EG van de Commissie) het volgende streepje toegevoegd:
„— |
32014 L 0105: Uitvoeringsbesluit 2014/105/EU van de Commissie van 4 december 2014 (PB L 349 van 5.12.2014, blz. 44).”. |
Artikel 2
De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Richtlijn 2014/105/EU zijn authentiek.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op 21 maart 2015, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen hebben plaatsgevonden (*).
Artikel 4
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 20 maart 2015.
Voor het Gemengd Comité van de EER
De voorzitter
Gianluca GRIPPA
(1) PB L 349 van 5.12.2014, blz. 44.
(*) Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.
19.5.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 129/17 |
BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER
Nr. 42/2015
van 20 maart 2015
tot wijziging van bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) bij de EER-overeenkomst [2016/725]
HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,
Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna de „EER-overeenkomst” genoemd), en met name artikel 98,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Verordening (EU) nr. 1171/2014 van de Commissie van 31 oktober 2014 tot wijziging en rectificatie van de bijlagen I, III, VI, IX, XI en XVII bij Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (1), moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(2) |
Bijlage II bij de EER-overeenkomst dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
In hoofdstuk I van bijlage II bij de EER-overeenkomst wordt in punt 45zx (Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad) het volgende streepje toegevoegd:
„— |
32014 R 1171: Verordening (EU) nr. 1171/2014 van de Commissie van 31 oktober 2014 (PB L 315 van 1.11.2014, blz. 3).”. |
Artikel 2
De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Verordening (EU) nr. 1171/2014 zijn authentiek.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op 21 maart 2015, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen hebben plaatsgevonden (*).
Artikel 4
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 20 maart 2015,
Voor het Gemengd Comité van de EER
De voorzitter
Gianluca GRIPPA
(1) PB L 315 van 1.11.2014, blz. 3.
(*) Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.
19.5.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 129/18 |
BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER
Nr. 43/2015
van 20 maart 2015
tot wijziging van bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) bij de EER-overeenkomst [2016/726]
HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,
Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (de „EER-overeenkomst”), en met name artikel 98,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Richtlijn 2014/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake liften en veiligheidscomponenten (1) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(2) |
De in de Overeenkomst opgenomen Richtlijn 95/16/EG van het Europees Parlement en de Raad (2) wordt bij Richtlijn 2014/33/EU met ingang van 20 april 2016 ingetrokken en moet derhalve uit de EER-overeenkomst worden geschrapt met ingang van 20 april 2016. |
(3) |
Bijlage II bij de EER-overeenkomst dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Hoofdstuk III van bijlage II bij de EER-overeenkomst wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Na punt 5 (Richtlijn 95/16/EG van het Europees Parlement en de Raad) wordt het volgende punt ingevoegd:
|
2) |
De tekst van punt 5 (Richtlijn 95/16/EG van het Europees Parlement en de Raad) wordt geschrapt met ingang van 20 april 2016. |
3) |
Onder de hoofding „BESLUITEN WAARVAN DE OVEREENKOMSTSLUITENDE PARTIJEN NOTA NEMEN” wordt punt 6 (Aanbeveling 95/216/EG van de Commissie) hernummerd in punt 1. |
Artikel 2
De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Richtlijn 2014/33/EU zijn authentiek.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op 21 maart 2015, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen hebben plaatsgevonden (*).
Artikel 4
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 20 maart 2015,
Voor het Gemengd Comité van de EER
De voorzitter
Gianluca GRIPPA
(1) PB L 96 van 29.3.2014, blz. 251.
(2) PB L 213 van 7.9.1995, blz. 1.
(*) Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.
19.5.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 129/20 |
BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER
Nr. 44/2015
van 20 maart 2015
tot wijziging van bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) bij de EER-overeenkomst [2016/727]
HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,
Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (de „EER-overeenkomst”), en met name artikel 98,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Verordening (EU) nr. 696/2014 van de Commissie van 24 juni 2014 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1881/2006 wat betreft de maximumgehalten aan erucazuur in plantaardige oliën en vetten en in levensmiddelen die plantaardige oliën en vetten bevatten (1), moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(2) |
Verordening (EU) nr. 1135/2014 van de Commissie van 24 oktober 2014 tot verlening van een vergunning voor een gezondheidsclaim voor levensmiddelen die over ziekterisicobeperking gaat (2), moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(3) |
Verordening (EU) nr. 1154/2014 van de Commissie van 29 oktober 2014 tot weigering van een vergunning voor bepaalde gezondheidsclaims voor levensmiddelen die niet over ziekterisicobeperking en de ontwikkeling en de gezondheid van kinderen gaan (3), moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(4) |
Dit besluit heeft betrekking op wetgeving inzake voedingsmiddelen. Wetgeving inzake voedingsmiddelen is niet van toepassing op Liechtenstein, zolang de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de handel in landbouwproducten van toepassing blijft in Liechtenstein, zoals bepaald in de inleiding van hoofdstuk XII van bijlage II bij de EER-overeenkomst. Dit besluit is derhalve niet van toepassing op Liechtenstein. |
(5) |
Bijlage II bij de EER-overeenkomst dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Hoofdstuk XII van bijlage II bij de EER-overeenkomst wordt als volgt gewijzigd:
1) |
In punt 54zzzz (Verordening (EG) nr. 1881/2006 van de Commissie) wordt het volgende streepje toegevoegd:
|
2) |
Na punt 89 (Uitvoeringsverordening (EU) nr. 828/2014 van de Commissie) worden de volgende punten ingevoegd:
|
Artikel 2
De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van de Verordeningen (EU) nr. 696/2014, (EU) nr. 1135/2014 en (EU) nr. 1154/2014 zijn authentiek.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op 21 maart 2015, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen hebben plaatsgevonden (*).
Artikel 4
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 20 maart 2015.
Voor het Gemengd Comité van de EER
De voorzitter
Gianluca GRIPPA
(1) PB L 184 van 25.6.2014, blz. 1.
(2) PB L 307 van 28.10.2014, blz. 23.
(3) PB L 309 van 30.10.2014, blz. 23.
(*) Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.
19.5.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 129/22 |
BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER
Nr. 45/2015
van 20 maart 2015
tot wijziging van bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) bij de EER-overeenkomst [2016/728]
HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,
Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (de „EER-overeenkomst”), en met name artikel 98,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Verordening (EU) nr. 686/2014 van de Commissie van 20 juni 2014 tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 983/2009 en (EU) nr. 384/2010 wat betreft de voorwaarden voor het gebruik van bepaalde gezondheidsclaims met betrekking tot het verlagende effect van plantensterolen en plantenstanolen op het LDL-cholesterol in het bloed (1), moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(2) |
Verordening (EU) nr. 969/2014 van de Commissie van 12 september 2014 tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het gebruik van calciumascorbaat (E 302) en natriumalginaat (E 401) in bepaalde onbewerkte groenten en fruit (2), moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(3) |
Dit besluit heeft betrekking op wetgeving inzake voedingsmiddelen. Wetgeving inzake voedingsmiddelen is niet van toepassing op Liechtenstein, zolang de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de handel in landbouwproducten van toepassing blijft in Liechtenstein, zoals bepaald in de inleiding van hoofdstuk XII van bijlage II bij de EER-overeenkomst. Dit besluit is derhalve niet van toepassing op Liechtenstein. |
(4) |
Bijlage II bij de EER-overeenkomst dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Hoofdstuk XII van bijlage II bij de EER-overeenkomst wordt als volgt gewijzigd:
1) |
In punt 54zzzzr (Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad) wordt het volgende streepje toegevoegd:
|
2) |
In punt 54zzzzzb (Verordening (EG) nr. 983/2009 van de Commissie) wordt het volgende streepje toegevoegd:
|
3) |
In punt 54zzzzzk (Verordening (EU) nr. 384/2010 van de Commissie) wordt het volgende toegevoegd: „, gewijzigd bij:
|
Artikel 2
De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van de Verordeningen (EU) nr. 686/2014 en (EU) nr. 969/2014 zijn authentiek.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op 21 maart 2015, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen hebben plaatsgevonden (*).
Artikel 4
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 20 maart 2015.
Voor het Gemengd Comité van de EER
De voorzitter
Gianluca GRIPPA
(1) PB L 182 van 21.6.2014, blz. 27.
(2) PB L 272 van 13.9.2014, blz. 8.
(*) Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.
19.5.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 129/24 |
BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER
Nr. 46/2015
van 20 maart 2015
tot wijziging van bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) bij de EER-overeenkomst [2016/729]
HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,
Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (de „EER-overeenkomst”), en met name artikel 98,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Verordening (EU) nr. 1084/2014 van de Commissie van 15 oktober 2014 tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het gebruik van difosfaten (E 450) als rijsmiddel en zuurteregelaar in kant-en-klaar gistdeeg (1), moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(2) |
Verordening (EU) nr. 1092/2014 van de Commissie van 16 oktober 2014 tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad wat het gebruik van zoetstoffen in bepaalde smeerbare fruit- en groenteproducten betreft (2), moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(3) |
Verordening (EU) nr. 1093/2014 van de Commissie van 16 oktober 2014 tot wijziging en rectificatie van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het gebruik van bepaalde kleurstoffen in gearomatiseerde gerijpte kaas (3), moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(4) |
Dit besluit heeft betrekking op wetgeving inzake voedingsmiddelen. Wetgeving inzake voedingsmiddelen is niet van toepassing op Liechtenstein, zolang de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de handel in landbouwproducten van toepassing blijft in Liechtenstein, zoals bepaald in de inleiding van hoofdstuk XII van bijlage II bij de EER-overeenkomst. Dit besluit is derhalve niet van toepassing op Liechtenstein. |
(5) |
Bijlage II bij de EER-overeenkomst dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
In hoofdstuk XII van bijlage II bij de EER-overeenkomst worden in punt 54zzzzr (Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad) de volgende streepjes toegevoegd:
„— |
32014 R 1084: Verordening (EU) nr. 1084/2014 van de Commissie van 15 oktober 2014 (PB L 298 van 16.10.2014, blz. 8). |
— |
32014 R 1092: Verordening (EU) nr. 1092/2014 van de Commissie van 16 oktober 2014 (PB L 299 van 17.10.2014, blz. 19). |
— |
32014 R 1093: Verordening (EU) nr. 1093/2014 van de Commissie van 16 oktober 2014 (PB L 299 van 17.10.2014, blz. 22).”. |
Artikel 2
De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van de Verordeningen (EU) nr. 1084/2014, (EU) nr. 1092/2014 en (EU) nr. 1093/2014 zijn authentiek.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op 21 maart 2015, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen hebben plaatsgevonden (*).
Artikel 4
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 20 maart 2015.
Voor het Gemengd Comité van de EER
De voorzitter
Gianluca GRIPPA
(1) PB L 298 van 16.10.2014, blz. 8.
(2) PB L 299 van 17.10.2014, blz. 19.
(3) PB L 299 van 17.10.2014, blz. 22.
(*) Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.
19.5.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 129/26 |
BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER
Nr. 47/2015
van 20 maart 2015
tot wijziging van bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) bij de EER-overeenkomst [2016/730]
HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,
Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (de „EER-overeenkomst”), en met name artikel 98,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Verordening (EU) nr. 957/2014 van de Commissie van 10 september 2014 tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad en van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 231/2012 van de Commissie wat de verwijdering van esters van montaanzuur (E 912) betreft (1), moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(2) |
Verordening (EU) nr. 966/2014 van de Commissie van 12 september 2014 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 231/2012 tot vaststelling van de specificaties van de in de bijlagen II en III bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad opgenomen levensmiddelenadditieven wat betreft de specificaties van calciumpropionaat (2), moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(3) |
Dit besluit heeft betrekking op wetgeving inzake voedingsmiddelen. Wetgeving inzake voedingsmiddelen is niet van toepassing op Liechtenstein, zolang de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de handel in landbouwproducten van toepassing blijft in Liechtenstein, zoals bepaald in de inleiding van hoofdstuk XII van bijlage II bij de EER-overeenkomst. Dit besluit is derhalve niet van toepassing op Liechtenstein. |
(4) |
Bijlage II bij de EER-overeenkomst dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Hoofdstuk XII van bijlage II bij de EER-overeenkomst wordt als volgt gewijzigd:
1) |
In punt 54zzzzr (Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad) wordt het volgende streepje toegevoegd:
|
2) |
In punt 69 (Verordening (EU) nr. 231/2012 van de Commissie) worden de volgende streepjes toegevoegd:
|
Artikel 2
De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van de Verordeningen (EU) nr. 957/2014 en (EU) nr. 966/2014 zijn authentiek.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op 21 maart 2015, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen hebben plaatsgevonden (*).
Artikel 4
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 20 maart 2015.
Voor het Gemengd Comité van de EER
De voorzitter
Gianluca GRIPPA
(1) PB L 270 van 11.9.2014, blz. 1.
(2) PB L 272 van 13.9.2014, blz. 1.
(*) Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.
19.5.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 129/28 |
BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER
Nr. 48/2015
van 20 maart 2015
tot wijziging van bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) bij de EER-overeenkomst [2016/731]
HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,
Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (de „EER-overeenkomst”), en met name artikel 98,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Verordening (EU) nr. 1098/2014 van de Commissie van 17 oktober 2014 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1334/2008 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft bepaalde aromastoffen (1), moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(2) |
Dit besluit heeft betrekking op wetgeving inzake voedingsmiddelen. Wetgeving inzake voedingsmiddelen is niet van toepassing op Liechtenstein, zolang de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de handel in landbouwproducten van toepassing blijft in Liechtenstein, zoals bepaald in de inleiding van hoofdstuk XII van bijlage II bij de EER-overeenkomst. Dit besluit is derhalve niet van toepassing op Liechtenstein. |
(3) |
Bijlage II bij de EER-overeenkomst dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
In hoofdstuk XII van bijlage II bij de EER-overeenkomst wordt in punt 54zzzzs (Verordening (EG) nr. 1334/2008 van het Europees Parlement en de Raad) het volgende streepje toegevoegd:
„— |
32014 R 1098: Verordening (EU) nr. 1098/2014 van de Commissie van 17 oktober 2014 (PB L 300 van 18.10.2014, blz. 41).”. |
Artikel 2
De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Verordening (EU) nr. 1098/2014 zijn authentiek.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op 21 maart 2015, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen hebben plaatsgevonden (*).
Artikel 4
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 20 maart 2015.
Voor het Gemengd Comité van de EER
De voorzitter
Gianluca GRIPPA
(1) PB L 300 van 18.10.2014, blz. 41.
(*) Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.
19.5.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 129/29 |
BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER
Nr. 49/2015
van 20 maart 2015
tot wijziging van bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) bij de EER-overeenkomst [2016/732]
HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,
Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna de „EER-overeenkomst” genoemd), en met name artikel 98,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Verordening (EU) nr. 1226/2014 van de Commissie van 17 november 2014 tot verlening van een vergunning voor een gezondheidsclaim voor levensmiddelen die over ziekterisicobeperking gaat (1) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(2) |
Verordening (EU) nr. 1228/2014 van de Commissie van 17 november 2014 tot goedkeuring of weigering van bepaalde gezondheidsclaims voor levensmiddelen die over de ziekterisicobeperking gaan (2) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(3) |
Verordening (EU) nr. 1229/2014 van de Commissie van 17 november 2014 tot weigering van een vergunning voor bepaalde gezondheidsclaims voor levensmiddelen die niet over ziekterisicobeperking en de ontwikkeling en de gezondheid van kinderen gaan (3) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(4) |
Dit besluit heeft betrekking op wetgeving inzake voedingsmiddelen. Wetgeving inzake voedingsmiddelen is niet van toepassing op Liechtenstein, zolang de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de handel in landbouwproducten van toepassing blijft in Liechtenstein, zoals bepaald in de inleiding van hoofdstuk XII van bijlage II bij de EER-overeenkomst. Dit besluit is derhalve niet van toepassing op Liechtenstein. |
(5) |
Bijlage II bij de EER-overeenkomst dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
In hoofdstuk XII van bijlage II bij de EER-overeenkomst worden na punt 91 (Verordening (EU) nr. 1154/2014 van de Commissie) de volgende punten ingevoegd:
„92. |
32014 R 1226: Verordening (EU) nr. 1226/2014 van de Commissie van 17 november 2014 tot verlening van een vergunning voor een gezondheidsclaim voor levensmiddelen die over ziekterisicobeperking gaat (PB L 331 van 18.11.2014, blz. 3). |
93. |
32014 R 1228: Verordening (EU) nr. 1228/2014 van de Commissie van 17 november 2014 tot goedkeuring of weigering van bepaalde gezondheidsclaims voor levensmiddelen die over de ziekterisicobeperking gaan (PB L 331 van 18.11.2014, blz. 8). |
94. |
32014 R 1229: Verordening (EU) nr. 1229/2014 van de Commissie van 17 november 2014 tot weigering van een vergunning voor bepaalde gezondheidsclaims voor levensmiddelen die niet over ziekterisicobeperking en de ontwikkeling en de gezondheid van kinderen gaan (PB L 331 van 18.11.2014, blz. 14).”. |
Artikel 2
De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van de Verordeningen (EU) nr. 1226/2014, (EU) nr. 1228/2014 en (EU) nr. 1229/2014 zijn authentiek.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op 21 maart 2015, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen hebben plaatsgevonden (*).
Artikel 4
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 20 maart 2015.
Voor het Gemengd Comité van de EER
De voorzitter
Gianluca GRIPPA
(1) PB L 331 van 18.11.2014, blz. 3.
(2) PB L 331 van 18.11.2014, blz. 8.
(3) PB L 331 van 18.11.2014, blz. 14.
(*) Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.
19.5.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 129/31 |
BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER
Nr. 50/2015
van 20 maart 2015
tot wijziging van bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) bij de EER-overeenkomst [2016/733]
HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,
Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (de „EER-overeenkomst”), en met name artikel 98,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 967/2014 van de Commissie van 12 september 2014 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 37/2010 wat de stof „lufenuron” betreft (1), moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(2) |
Bijlage II bij de EER-overeenkomst dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
In hoofdstuk XIII van bijlage II bij de EER-overeenkomst wordt in punt 13 (Verordening (EU) nr. 37/2010 van de Commissie) het volgende streepje toegevoegd:
„— |
32014 R 0967: Uitvoeringsverordening (EU) nr. 967/2014 van de Commissie van 12 september 2014 (PB L 272 van 13.9.2014, blz. 3).”. |
Artikel 2
De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 967/2014 zijn authentiek.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op 21 maart 2015, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen hebben plaatsgevonden (*).
Artikel 4
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 20 maart 2015.
Voor het Gemengd Comité van de EER
De voorzitter
Gianluca GRIPPA
(1) PB L 272 van 13.9.2014, blz. 3.
(*) Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.
19.5.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 129/32 |
BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER
Nr. 51/2015
van 20 maart 2015
tot wijziging van bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) bij de EER-overeenkomst [2016/734]
HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,
Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (de „EER-overeenkomst”), en met name artikel 98,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Verordening (EU) nr. 1257/2014 van de Commissie van 24 november 2014 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2003/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake meststoffen met het oog op de aanpassing van de bijlagen I en IV (1) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(2) |
Bijlage II bij de EER-overeenkomst dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
In hoofdstuk XIV van bijlage II bij de EER-overeenkomst wordt in punt 1 (Verordening (EG) nr. 2003/2003 van het Europees Parlement en de Raad) het volgende streepje toegevoegd:
„— |
32014 R 1257: Verordening (EU) nr. 1257/2014 van de Commissie van 24 november 2014 (PB L 337 van 25.11.2014, blz. 53).”. |
Artikel 2
De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Verordening (EU) nr. 1257/2014 zijn authentiek.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op 21 maart 2015, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen hebben plaatsgevonden (*).
Artikel 4
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 20 maart 2015.
Voor het Gemengd Comité van de EER
De voorzitter
Gianluca GRIPPA
(1) PB L 337 van 25.11.2014, blz. 53.
(*) Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.
19.5.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 129/33 |
BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER
Nr. 52/2015
van 20 maart 2015
tot wijziging van bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) bij de EER-overeenkomst [2016/735]
HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,
Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (de „EER-overeenkomst”), en met name artikel 98,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 van de Commissie van 4 augustus 2014 over het in Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad bedoelde werkprogramma voor het systematische onderzoek van alle bestaande werkzame stoffen van biociden (1) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(2) |
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1090/2014 van de Commissie van 16 oktober 2014 tot goedkeuring van permethrine als bestaande werkzame stof voor gebruik in biociden voor de productsoorten 8 en 18 (2) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(3) |
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1091/2014 van de Commissie van 16 oktober 2014 tot goedkeuring van tralopyril als nieuwe werkzame stof voor gebruik in biociden voor productsoort 21 (3) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(4) |
De in de overeenkomst opgenomen Verordening (EG) nr. 1451/2007 van de Commissie (4) wordt bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 ingetrokken en moet derhalve uit de overeenkomst worden geschrapt. |
(5) |
Bijlage II bij de EER-overeenkomst dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Hoofdstuk XV van bijlage II bij de EER-overeenkomst wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Na punt 12nz (Uitvoeringsverordening (EU) nr. 438/2014 van de Commissie) worden de volgende punten ingevoegd:
|
2) |
De tekst van punt 12ze (Verordening (EG) nr. 1451/2007 van de Commissie) wordt geschrapt. |
Artikel 2
De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 en de Uitvoeringsverordeningen (EU) nr. 1090/2014 en (EU) nr. 1091/2014 zijn authentiek.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op 21 maart 2015, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen hebben plaatsgevonden (*).
Artikel 4
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 20 maart 2015.
Voor het Gemengd Comité van de EER
De voorzitter
Gianluca GRIPPA
(1) PB L 294 van 10.10.2014, blz. 1.
(2) PB L 299 van 17.10.2014, blz. 10.
(3) PB L 299 van 17.10.2014, blz. 15.
(4) PB L 325 van 11.12.2007, blz. 3.
(*) Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.
19.5.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 129/35 |
BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER
Nr. 53/2015
van 20 maart 2015
tot wijziging van bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) bij de EER-overeenkomst [2016/736]
HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,
Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (de „EER-overeenkomst”), en met name artikel 98,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Verordening (EU) nr. 1297/2014 van de Commissie van 5 december 2014 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, met het oog op de aanpassing aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang (1) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(2) |
Bijlage II bij de EER-overeenkomst dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
In hoofdstuk XV van bijlage II bij de EER-overeenkomst wordt in punt 12zze (Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad) het volgende streepje toegevoegd:
„— |
32014 R 1297: Verordening (EU) nr. 1297/2014 van de Commissie van 5 december 2014 (PB L 350 van 6.12.2014, blz. 1).”. |
Artikel 2
De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Verordening (EU) nr. 1297/2014 zijn authentiek.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op 21 maart 2015, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen hebben plaatsgevonden (*).
Artikel 4
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 20 maart 2015.
Voor het Gemengd Comité van de EER
De voorzitter
Gianluca GRIPPA
(1) PB L 350 van 6.12.2014, blz. 1.
(*) Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.
19.5.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 129/36 |
BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER
Nr. 54/2015
van 20 maart 2015
tot wijziging van bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) bij de EER-overeenkomst [2016/737]
HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,
Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (de „EER-overeenkomst”), en met name artikel 98,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Uitvoeringsbesluit 2014/756/EU van de Commissie van 29 oktober 2014 betreffende door Duitsland overeenkomstig Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad aangemelde beperkingen van de toelatingen voor het gebruik van IPBC en propiconazool bevattende biociden (1) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(2) |
Uitvoeringsbesluit 2014/757/EU van de Commissie van 29 oktober 2014 betreffende door Duitsland overeenkomstig Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad gemelde beperkingen van de toelating voor een IPBC bevattend biocide (2) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(3) |
Uitvoeringsbesluit 2014/758/EU van de Commissie van 29 oktober 2014 tot afwijzing van de door Duitsland overeenkomstig Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad voorgestelde weigering een biocide toe te laten (3) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(4) |
Bijlage II bij de EER-overeenkomst dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
In hoofdstuk XV van bijlage II bij de EER-overeenkomst worden na punt 13zzzzl (Uitvoeringsbesluit 2014/289/EU van de Commissie) de volgende punten ingevoegd:
„14. |
32014 D 0756: Uitvoeringsbesluit 2014/756/EU van de Commissie van 29 oktober 2014 betreffende door Duitsland overeenkomstig Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad aangemelde beperkingen van de toelatingen voor het gebruik van IPBC en propiconazool bevattende biociden (PB L 311 van 31.10.2014, blz. 69). |
15. |
32014 D 0757: Uitvoeringsbesluit 2014/757/EU van de Commissie van 29 oktober 2014 betreffende door Duitsland overeenkomstig Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad gemelde beperkingen van de toelating voor een IPBC bevattend biocide (PB L 311 van 31.10.2014, blz. 72). |
16. |
32014 D 0758: Uitvoeringsbesluit 2014/758/EU van de Commissie van 29 oktober 2014 tot afwijzing van de door Duitsland overeenkomstig Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad voorgestelde weigering een biocide toe te laten (PB L 311 van 31.10.2014, blz. 75).”. |
Artikel 2
De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van de Uitvoeringsbesluiten 2014/756/EU, 2014/757/EU en 2014/758/EU zijn authentiek.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op 21 maart 2015, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen hebben plaatsgevonden (*).
Artikel 4
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 20 maart 2015.
Voor het Gemengd Comité van de EER
De voorzitter
Gianluca GRIPPA
(1) PB L 311 van 31.10.2014, blz. 69.
(2) PB L 311 van 31.10.2014, blz. 72.
(3) PB L 311 van 31.10.2014, blz. 75.
(*) Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.
19.5.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 129/38 |
BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER
Nr. 55/2015
van 20 maart 2015
tot wijziging van bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) bij de EER-overeenkomst [2016/738]
HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,
Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (de „EER-overeenkomst”), en met name artikel 98,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Richtlijn 2014/77/EU van de Commissie van 10 juni 2014 tot wijziging van bijlagen I en II bij Richtlijn 98/70/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof (1) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(2) |
Bijlage II bij de EER-overeenkomst dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
In hoofdstuk XVII van bijlage II bij de EER-overeenkomst wordt in punt 6a (Richtlijn 98/70/EG van het Europees Parlement en de Raad) het volgende streepje toegevoegd:
„— |
32014 L 0077: Richtlijn 2014/77/EU van de Commissie van 10 juni 2014 (PB L 170 van 11.6.2014, blz. 62).”. |
Artikel 2
De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Richtlijn 2014/77/EU zijn authentiek.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op 21 maart 2015, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen hebben plaatsgevonden (*), of op de dag van inwerkingtreding van het besluit van het Gemengd Comité van de EER waarbij Richtlijn 2009/30/EG van het Europees Parlement en de Raad (2) in de EER-overeenkomst werd opgenomen, als dat later is.
Artikel 4
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 20 maart 2015.
Voor het Gemengd Comité van de EER
De voorzitter
Gianluca GRIPPA
(1) PB L 170 van 11.6.2014, blz. 62.
(*) Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.
(2) PB L 140 van 5.6.2009, blz. 88.
19.5.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 129/39 |
BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER
Nr. 56/2015
van 20 maart 2015
tot wijziging van bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) bij de EER-overeenkomst [2016/739]
HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,
Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (de „EER-overeenkomst”), en met name artikel 98,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1291/2014 van de Commissie van 16 juli 2014 betreffende de voorwaarden voor de indeling in klassen zonder tests van plaatmaterialen op houtbasis die vallen onder EN 13986, en massief houten lambrisering die valt onder EN 14915, met betrekking tot hun beschermingsvermogen tegen brand wanneer zij worden gebruikt als bekleding voor wanden en plafonds (1), moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(2) |
Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1292/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 betreffende de voorwaarden voor de indeling in klassen zonder tests van bepaalde houten vloeren zonder coating conform EN 14342 met betrekking tot het materiaalgedrag bij brand (2), moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(3) |
Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1293/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 betreffende de voorwaarden voor de indeling in klassen zonder tests van metalen regelwerk en hoekprofielen voor binnenpleisterwerk die vallen onder de geharmoniseerde norm EN 13658-1, metalen regelwerk en hoekprofielen voor buitenpleisterwerk die vallen onder de geharmoniseerde norm EN 13658-2, en metalen profielen die vallen onder de geharmoniseerde norm EN 14353 met betrekking tot hun materiaalgedrag bij brand (3), moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(4) |
Bijlage II bij de EER-overeenkomst dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
In hoofdstuk XXI van bijlage II bij de EER-overeenkomst worden na punt 2q (Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1062/2013 van de Commissie) de volgende punten ingevoegd:
„2r. |
32014 R 1291: Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1291/2014 van de Commissie van 16 juli 2014 betreffende de voorwaarden voor de indeling in klassen zonder tests van plaatmaterialen op houtbasis die vallen onder EN 13986, en massief houten lambrisering die valt onder EN 14915, met betrekking tot hun beschermingsvermogen tegen brand wanneer zij worden gebruikt als bekleding voor wanden en plafonds (PB L 349 van 5.12.2014, blz. 25). |
2s. |
32014 R 1292: Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1292/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 betreffende de voorwaarden voor de indeling in klassen zonder tests van bepaalde houten vloeren zonder coating conform EN 14342 met betrekking tot het materiaalgedrag bij brand (PB L 349 van 5.12.2014, blz. 27). |
2 t. |
32014 R 1293: Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1293/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 betreffende de voorwaarden voor de indeling in klassen zonder tests van metalen regelwerk en hoekprofielen voor binnenpleisterwerk die vallen onder de geharmoniseerde norm EN 13658-1, metalen regelwerk en hoekprofielen voor buitenpleisterwerk die vallen onder de geharmoniseerde norm EN 13658-2, en metalen profielen die vallen onder de geharmoniseerde norm EN 14353 met betrekking tot hun materiaalgedrag bij brand (PB L 349 van 5.12.2014, blz. 29).”. |
Artikel 2
De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van de Gedelegeerde Verordeningen (EU) nr. 1291/2014, (EU) nr. 1292/2014 en (EU) nr. 1293/2014 zijn authentiek.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op 21 maart 2015, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen hebben plaatsgevonden (*).
Artikel 4
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 20 maart 2015.
Voor het Gemengd Comité van de EER
De voorzitter
Gianluca GRIPPA
(1) PB L 349 van 5.12.2014, blz. 25.
(2) PB L 349 van 5.12.2014, blz. 27.
(3) PB L 349 van 5.12.2014, blz. 29.
(*) Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.
19.5.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 129/41 |
BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER
Nr. 57/2015
van 20 maart 2015
tot wijziging van bijlage XI (Elektronische communicatie, audiovisuele diensten en informatiemaatschappij) bij de EER-overeenkomst [2016/740]
HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,
Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte („de EER-overeenkomst”), en met name artikel 98,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1203/2012 van de Commissie van 14 december 2012 met betrekking tot de afzonderlijke verkoop van gereguleerde retailroamingdiensten binnen de Unie (1) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(2) |
Bijlage XI bij de EER-overeenkomst dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
In bijlage XI bij de EER-overeenkomst wordt na punt 5cu (Verordening (EU) nr. 531/2012 van het Europees Parlement en de Raad) het volgende punt ingevoegd:
„5cua. |
32012 R 1203: Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1203/2012 van de Commissie van 14 december 2012 met betrekking tot de afzonderlijke verkoop van gereguleerde retailroamingdiensten binnen de Unie (PB L 347 van 15.12.2012, blz. 1).”. |
Artikel 2
De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1203/2012 zijn authentiek.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op 21 maart 2015, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen hebben plaatsgevonden (*).
Artikel 4
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 20 maart 2015.
Voor het Gemengd Comité van de EER
De voorzitter
Gianluca GRIPPA
(1) PB L 347 van 15.12.2012, blz. 1.
(*) Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.
19.5.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 129/42 |
BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER
Nr. 58/2015
van 20 maart 2015
tot wijziging van bijlage XI (Elektronische communicatie, audiovisuele diensten en informatiemaatschappij) bij de EER-overeenkomst [2016/741]
HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,
Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (de „EER-overeenkomst”), en met name artikel 98,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Uitvoeringsbesluit 2014/641/EU van de Commissie van 1 september 2014 betreffende geharmoniseerde technische voorwaarden voor gebruik in de Unie van radiospectrum door draadloze apparatuur voor programmaproductie en speciale evenementen (1) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(2) |
Bijlage XI bij de EER-overeenkomst dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
In bijlage XI bij de EER-overeenkomst wordt na punt 5czi (Uitvoeringsbesluit 2012/688/EU van de Commissie) het volgende punt ingevoegd:
„5czj. |
32014 D 0641: Uitvoeringsbesluit 2014/641/EU van de Commissie van 1 september 2014 betreffende geharmoniseerde technische voorwaarden voor gebruik in de Unie van radiospectrum door draadloze apparatuur voor programmaproductie en speciale evenementen (PB L 263 van 3.9.2014, blz. 29).”. |
Artikel 2
De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Uitvoeringsbesluit 2014/641/EU zijn authentiek.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op 21 maart 2015, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen hebben plaatsgevonden (*).
Artikel 4
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 20 maart 2015.
Voor het Gemengd Comité van de EER
De voorzitter
Gianluca GRIPPA
(1) PB L 263 van 3.9.2014, blz. 29.
(*) Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.
19.5.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 129/43 |
BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER
Nr. 59/2015
van 20 maart 2015
tot wijziging van bijlage XI (Elektronische communicatie, audiovisuele diensten en informatiemaatschappij) bij de EER-overeenkomst [2016/742]
HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,
Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna „de EER-overeenkomst” genoemd), en met name artikel 98,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Aanbeveling 2013/466/EU van de Commissie van 11 september 2013 over consistente verplichtingen tot non-discriminatie en kostenmethodologieën om de concurrentie te bevorderen en investeringen in breedband aantrekkelijker te maken (1) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(2) |
Bijlage XI bij de EER-overeenkomst dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
In hbijlage XI bij de EER-overeenkomst wordt onder de hoofding „BESLUITEN WAARVAN DE OVEREENKOMSTSLUITENDE PARTIJEN NOTA NEMEN” na punt 26 m (Aanbeveling 2010/167/EU van de Commissie) het volgende punt ingevoegd:
„26n. |
32013 H 0466: Aanbeveling 2013/466/EU van de Commissie van 11 september 2013 over consistente verplichtingen tot non-discriminatie en kostenmethodologieën om de concurrentie te bevorderen en investeringen in breedband aantrekkelijker te maken (PB L 251 van 21.9.2013, blz. 13).”. |
Artikel 2
De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Aanbeveling 2013/466/EU zijn authentiek.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op 21 maart 2015, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen hebben plaatsgevonden (*).
Artikel 4
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 20 maart 2015.
Voor het Gemengd Comité van de EER
De voorzitter
Gianluca GRIPPA
(1) PB L 251 van 21.9.2013, blz. 13.
(*) Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.
19.5.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 129/44 |
BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER
Nr. 60/2015
van 20 maart 2015
tot wijziging van bijlage XIII (Vervoer) bij de EER-overeenkomst [2016/743]
HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,
Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (de „EER-overeenkomst”), en met name artikel 98,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Richtlijn 2014/103/EU van de Commissie van 21 november 2014 tot derde aanpassing aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang van de bijlagen bij Richtlijn 2008/68/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over land (1) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(2) |
Bijlage XIII bij de EER-overeenkomst dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
In bijlage XIII bij de EER-overeenkomst wordt in punt 13c (Richtlijn 2008/68/EG van het Europees Parlement en de Raad) het volgende streepje toegevoegd:
„— |
32014 L 0103: Richtlijn 2014/103/EU van de Commissie van 21 november 2014 (PB L 335 van 22.11.2014, blz. 15).”. |
Artikel 2
De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Richtlijn 2014/103/EU zijn authentiek.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op 21 maart 2015, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen hebben plaatsgevonden (*).
Artikel 4
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 20 maart 2015.
Voor het Gemengd Comité van de EER
De voorzitter
Gianluca GRIPPA
(1) PB L 335 van 22.11.2014, blz. 15.
(*) Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.
19.5.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 129/45 |
BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER
Nr. 61/2015
van 20 maart 2015
tot wijziging van bijlage XIII (Vervoer) bij de EER-overeenkomst [2016/744]
HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,
Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (de „EER-overeenkomst”), en met name artikel 98,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Richtlijn 2014/100/EU van de Commissie van 28 oktober 2014 tot wijziging van Richtlijn 2002/59/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de invoering van een communautair monitoring- en informatiesysteem voor de zeescheepvaart (1) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(2) |
Bijlage XIII bij de EER-overeenkomst dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
In bijlage XIII bij de EER-overeenkomst wordt in punt 55a (Richtlijn 2002/59/EG van het Europees Parlement en de Raad) het volgende streepje toegevoegd:
„— |
32014 L 0100: Richtlijn 2014/100/EU van de Commissie van 28 oktober 2014 (PB L 308 van 29.10.2014, blz. 82).”. |
Artikel 2
De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Richtlijn 2014/100/EU zijn authentiek.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op 21 maart 2015, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen hebben plaatsgevonden (*).
Artikel 4
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 20 maart 2015.
Voor het Gemengd Comité van de EER
De voorzitter
Gianluca GRIPPA
(1) PB L 308 van 29.10.2014, blz. 82.
(*) Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.
19.5.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 129/46 |
BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER
Nr. 62/2015
van 20 maart 2015
tot wijziging van bijlage XIII (Vervoer) bij de EER-overeenkomst [2016/745]
HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,
Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (de „EER-overeenkomst”), en met name artikel 98,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Richtlijn 2012/35/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 houdende wijziging van Richtlijn 2008/106/EG inzake het minimumopleidingsniveau van zeevarenden (1) moet in de overeenkomst worden opgenomen. |
(2) |
Bijlage XIII bij de EER-overeenkomst dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
In bijlage XIII bij de EER-overeenkomst wordt in punt 56j (Richtlijn 2008/106/EG van het Europees Parlement en de Raad) het volgende toegevoegd:
„, gewijzigd bij:
— |
32012 L 0035: Richtlijn 2012/35/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 (PB L 343 van 14.12.2012, blz. 78).”. |
Artikel 2
De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Richtlijn 2012/35/EU zijn authentiek.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op 21 maart 2015, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen hebben plaatsgevonden (*).
Artikel 4
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 20 maart 2015.
Voor het Gemengd Comité van de EER
De voorzitter
Gianluca GRIPPA
(1) PB L 343 van 14.12.2012, blz. 78.
(*) Grondwettelijke vereisten aangegeven.
19.5.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 129/47 |
BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER
Nr. 63/2015
van 20 maart 2015
tot wijziging van bijlage XIII (Vervoer) bij de EER-overeenkomst [2016/746]
HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,
Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (de „EER-overeenkomst”), en met name artikel 98,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Uitvoeringsbesluit 2014/935/EU van de Commissie van 17 december 2014 betreffende de erkenning van Japan overeenkomstig Richtlijn 2008/106/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de opleiding en diplomering van zeevarenden (1) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(2) |
Bijlage XIII bij de EER-overeenkomst dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
In bijlage XIII bij de EER-overeenkomst wordt na punt 56jr (Uitvoeringsbesluit 2013/794/EU van de Commissie) het volgende punt ingevoegd:
„56js. |
32014 D 0935: Uitvoeringsbesluit 2014/935/EU van de Commissie van 17 december 2014 betreffende de erkenning van Japan overeenkomstig Richtlijn 2008/106/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de opleiding en diplomering van zeevarenden (PB L 365 van 19.12.2014, blz. 158).”. |
Artikel 2
De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Uitvoeringsbesluit 2014/935/EU zijn authentiek.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op 21 maart 2015, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen hebben plaatsgevonden (*).
Artikel 4
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 20 maart 2015.
Voor het Gemengd Comité van de EER
De voorzitter
Gianluca GRIPPA
(1) PB L 365 van 19.12.2014, blz. 158.
(*) Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.
19.5.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 129/48 |
BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER
Nr. 64/2015
van 20 maart 2015
tot wijziging van bijlage XIII (Vervoer) bij de EER-overeenkomst [2016/747]
HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,
Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (de „EER-overeenkomst”), en met name artikel 98,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Uitvoeringsbesluit C(2014) 3870 van 17 juni 2014 tot wijziging van Besluit C(2010) 774 voor wat betreft de verduidelijking, harmonisatie en vereenvoudiging van het gebruik van apparatuur voor detectie van explosievensporen, moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(2) |
Bijlage XIII bij de EER-overeenkomst dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
In bijlage XIII bij de EER-overeenkomst wordt in punt 66hf (Besluit C(2010) 774 final van de Commissie) het volgende streepje toegevoegd:
„— |
32014 D 3870: Uitvoeringsbesluit C(2014) 3870 van 17 juni 2014 tot wijziging van Besluit C(2010) 774 voor wat betreft de verduidelijking, harmonisatie en vereenvoudiging van het gebruik van apparatuur voor detectie van explosievensporen.”. |
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op 21 maart 2015, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen hebben plaatsgevonden (*).
Artikel 3
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 20 maart 2015.
Voor het Gemengd Comité van de EER
De voorzitter
Gianluca GRIPPA
(*) Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.
19.5.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 129/49 |
BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER
Nr. 65/2015
van 20 maart 2015
tot wijziging van bijlage XIII (Vervoer) bij de EER-overeenkomst [2016/748]
HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,
Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (de „EER-overeenkomst”), en met name artikel 98,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 716/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 betreffende de vaststelling van het gemeenschappelijk proefproject ter ondersteuning van de tenuitvoerlegging van het Europese masterplan voor luchtverkeersbeheer (1) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(2) |
Bijlage XIII bij de EER-overeenkomst dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
In bijlage XIII bij de EER-overeenkomst wordt na punt 66ub (Uitvoeringsverordening (EU) nr. 409/2013 van de Commissie) het volgende punt ingevoegd:
„66uc. |
32014 R 0716: Uitvoeringsverordening (EU) nr. 716/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 betreffende de vaststelling van het gemeenschappelijk proefproject ter ondersteuning van de tenuitvoerlegging van het Europese masterplan voor luchtverkeersbeheer (PB L 190 van 28.6.2014, blz. 19).”. |
Artikel 2
De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 716/2014 zijn authentiek.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op 21 maart 2015, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen hebben plaatsgevonden (*).
Artikel 4
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 20 maart 2015.
Voor het Gemengd Comité van de EER
De voorzitter
Gianluca GRIPPA
(1) PB L 190 van 28.6.2014, blz. 19.
(*) Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.
19.5.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 129/50 |
BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER
Nr. 66/2015
van 20 maart 2015
tot wijziging van bijlage XX (Milieu) bij de EER-overeenkomst [2016/749]
HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,
Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (de „EER-overeenkomst”), en met name artikel 98,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Richtlijn 2014/101/EU van de Commissie van 30 oktober 2014 tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (1) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(2) |
Bijlage XX bij de EER-overeenkomst dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
In bijlage XX bij de EER-overeenkomst wordt in punt 13ca (Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad) het volgende streepje toegevoegd:
„— |
32014 L 0101: Richtlijn 2014/101/EU van de Commissie van 30 oktober 2014 (PB L 311 van 31.10.2014, blz. 32).”. |
Artikel 2
De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Richtlijn 2014/101/EU zijn authentiek.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op 21 maart 2015, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen hebben plaatsgevonden (*).
Artikel 4
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 20 maart 2015.
Voor het Gemengd Comité van de EER
De voorzitter
Gianluca GRIPPA
(1) PB L 311 van 31.10.2014, blz. 32.
(*) Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.
19.5.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 129/51 |
BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER
Nr. 67/2015
van 20 maart 2015
tot wijziging van bijlage XX (Milieu) bij de EER-overeenkomst [2016/750]
HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,
Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (de „EER-overeenkomst”), en met name artikel 98,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Richtlijn 2014/80/EU van de Commissie van 20 juni 2014 tot wijziging van bijlage II bij Richtlijn 2006/118/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand (1) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(2) |
Bijlage XX bij de EER-overeenkomst dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
In bijlage XX bij de EER-overeenkomst wordt in punt 13caa (Richtlijn 2006/118/EG van het Europees Parlement en de Raad) het volgende toegevoegd:
„, gewijzigd bij:
— |
32014 L 0080: Richtlijn 2014/80/EU van de Commissie van 20 juni 2014 (PB L 182 van 21.6.2014, blz. 52).”. |
Artikel 2
De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Richtlijn 2014/80/EU zijn authentiek.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op 21 maart 2015, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen hebben plaatsgevonden (*).
Artikel 4
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 20 maart 2015.
Voor het Gemengd Comité van de EER
De voorzitter
Gianluca GRIPPA
(1) PB L 182 van 21.6.2014, blz. 52.
(*) Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.
19.5.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 129/52 |
BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER
Nr. 68/2015
van 20 maart 2015
tot wijziging van bijlage XXI (Statistiek) bij de EER-overeenkomst [2016/751]
HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,
Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (de „EER-overeenkomst”), en met name artikel 98,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Verordening (EU) nr. 1209/2014 van de Commissie van 29 oktober 2014 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 451/2008 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een nieuwe statistische classificatie van producten gekoppeld aan activiteiten (CPA) en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3696/93 van de Raad (1) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(2) |
Bijlage XXI bij de EER-overeenkomst dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
In bijlage XXI bij de EER-overeenkomst wordt in punt 20b (Verordening (EG) nr. 451/2008 van het Europees Parlement en de Raad) het volgende toegevoegd:
„, gewijzigd bij:
— |
32014 R 1209: Verordening (EU) nr. 1209/2014 van de Commissie van 29 oktober 2014 (PB L 336 van 22.11.2014, blz. 1).”. |
Artikel 2
De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Verordening (EU) nr. 1209/2014 zijn authentiek.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op 21 maart 2015, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen hebben plaatsgevonden (*).
Artikel 4
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 20 maart 2015.
Voor het Gemengd Comité van de EER
De voorzitter
Gianluca GRIPPA
(1) PB L 336 van 22.11.2014, blz. 1.
(*) Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.
19.5.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 129/53 |
BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER
Nr. 69/2015
van 20 maart 2015
tot wijziging van bijlage XXI (Statistiek) bij de EER-overeenkomst [2016/752]
HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,
Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (de „EER-overeenkomst”), en met name artikel 98,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Verordening (EU) nr. 715/2014 van de Commissie van 26 juni 2014 tot wijziging van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1166/2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende enquêtes naar de structuur van de landbouwbedrijven en de enquête naar de productiemethoden in de landbouw met betrekking tot de lijst van kenmerken die worden verzameld bij de landbouwstructuurenquêtes van 2016 (1), moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. |
(2) |
Bijlage XXI bij de EER-overeenkomst dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
In bijlage XXI bij de EER-overeenkomst wordt in punt 23 (Verordening (EG) nr. 1166/2008 van het Europees Parlement en de Raad) het volgende toegevoegd:
„, gewijzigd bij:
— |
32014 R 0715: Verordening (EU) nr. 715/2014 van de Commissie van 26 juni 2014 (PB L 190 van 28.6.2014, blz. 8).”. |
Artikel 2
De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Verordening (EU) nr. 715/2014 zijn authentiek.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op 21 maart 2015, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen hebben plaatsgevonden (*).
Artikel 4
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 20 maart 2015.
Voor het Gemengd Comité van de EER
De voorzitter
Gianluca GRIPPA
(1) PB L 190 van 28.6.2014, blz. 8.
(*) Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.
19.5.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 129/54 |
BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER
Nr. 70/2015
van 20 maart 2015
tot wijziging van Protocol 4 (oorsprongsregels) bij de EER-overeenkomst [2016/753]
HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,
Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte („de EER-overeenkomst”), en met name artikel 98,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Protocol 4 bij de EER-overeenkomst betreft de oorsprongsregels. |
(2) |
De Republiek Kroatië is op 1 juli 2013 tot de Europese Unie toegetreden. |
(3) |
Nadat de toetredingsonderhandelingen met de Europese Unie met succes waren afgerond, heeft Kroatië een verzoek ingediend om partij te worden bij de EER-overeenkomst. |
(4) |
De Overeenkomst inzake de deelname van de Republiek Kroatië aan de Europese Economische Ruimte („de EER-uitbreidingsovereenkomst”) (1) is op 20 december 2013 geparafeerd. |
(5) |
De EER-uitbreidingsovereenkomst is op 11 april 2014 ondertekend en wordt voorlopig toegepast sinds 12 april 2014. |
(6) |
Bepaalde overgangsregelingen betreffende de toepassing van de oorsprongsregels na de voorlopige toepassing van de EER-uitbreidingsovereenkomst moeten worden verwerkt in de EER-overeenkomst, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Protocol 4 bij de EER-overeenkomst wordt gewijzigd zoals vastgesteld in de bijlage bij dit besluit.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen hebben plaatsgevonden (*).
Het is van toepassing met ingang van 1 juli 2013.
Artikel 3
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 20 maart 2015.
Voor het Gemengd Comité van de EER
De voorzitter
Gianluca GRIPPA
(1) PB L 170 van 11.6.2014, blz. 5.
(*) Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.
BIJLAGE
In Protocol 4 bij de EER-overeenkomst wordt na artikel 40 het volgende toegevoegd:
„Artikel 41
Overgangsregelingen in verband met de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie
1. Een bewijs van oorsprong dat is afgegeven door een EVA-staat of de Republiek Kroatië krachtens een preferentiële overeenkomst tussen de EVA-staten en de Republiek Kroatië geldt als bewijs van preferentiële EER-oorsprong, mits:
a) |
het bewijs van oorsprong en de vervoersdocumenten uiterlijk op de dag voor de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie zijn afgegeven of opgesteld; en |
b) |
het bewijs van oorsprong binnen vier maanden na de datum van toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie bij de douane is ingediend. |
Wanneer goederen uit een EVA-staat of de Republiek Kroatië vóór de datum waarop de Republiek Kroatië tot de Europese Unie is toegetreden, ten invoer zijn aangegeven in de Republiek Kroatië respectievelijk een EVA-staat in het kader van een preferentiële regeling die op dat tijdstip tussen een EVA-staat en de Republiek Kroatië van kracht was, wordt een bewijs van oorsprong dat krachtens die regeling achteraf is afgegeven eveneens in de EVA-staten en de Republiek Kroatië aanvaard, mits dit bewijs binnen vier maanden na de datum van toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie aan de douaneautoriteiten is overgelegd.
2. Vergunningen waarbij de status van „toegelaten exporteur” is toegekend in het kader van overeenkomsten tussen de EVA-staten, enerzijds, en de Republiek Kroatië, anderzijds, mogen door de EVA-staten, enerzijds, en de Republiek Kroatië, anderzijds, worden gehandhaafd, mits de toegelaten exporteurs de oorsprongsregels van dit protocol toepassen.
De EVA-staten en de Republiek Kroatië bezien uiterlijk één jaar na de datum van toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie of deze vergunningen moeten worden vervangen door nieuwe vergunningen overeenkomstig dit protocol.
3. Verzoeken om controle achteraf van bewijzen van oorsprong die zijn afgegeven of opgesteld op grond van de preferentiële overeenkomst als bedoeld in de leden 1 en 2, worden gedurende een periode van drie jaar na de afgifte of opstelling van het betrokken bewijs van oorsprong aanvaard door de bevoegde douaneautoriteiten van de EVA-staten of Kroatië, en kunnen door die autoriteiten nog worden ingediend gedurende een periode van drie jaar na aanvaarding van het bewijs van oorsprong dat aan die autoriteiten ter staving van een aangifte ten invoer is voorgelegd.
4. De bepalingen van de EER-overeenkomst kunnen worden toegepast op goederen die vanuit de Republiek Kroatië of de EVA-staten of vanuit de EVA-staten naar de Republiek Kroatië worden uitgevoerd, wanneer die goederen voldoen aan dit protocol en op de datum van de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie ofwel onderweg waren of in tijdelijke opslag waren in een douane-entrepot of in een vrije zone in een EVA-staat of de Republiek Kroatië.
5. In dergelijke gevallen mag preferentiële behandeling worden verleend als bedoeld in lid 4, mits binnen vier maanden na de datum van de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie bij de douaneautoriteiten van het land van invoer een bewijs van oorsprong is ingediend dat achteraf is afgegeven door de douaneautoriteiten van het land van uitvoer.”.
19.5.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 129/56 |
BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER
Nr. 71/2015
van 20 maart 2015
tot wijziging van Protocol 4 bij de EER-overeenkomst inzake de oorsprongsregels [2016/754]
HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,
Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (de „EER-overeenkomst”), en met name artikel 98,
verwegende hetgeen volgt:
(1) |
In artikel 9 van de EER-overeenkomst wordt verwezen naar Protocol 4, dat de oorsprongsregels bevat en voorziet in de cumulatie van oorsprong tussen de Unie, Zwitserland (inclusief Liechtenstein), IJsland, Noorwegen, Turkije, de Faeröer en de deelnemers aan het Barcelonaproces (1). |
(2) |
De Regionale Conventie betreffende de pan-Euro-mediterrane preferentiële oorsprongsregels (2) („de conventie”) bevat bepalingen over de oorsprong van goederen die op grond van de desbetreffende overeenkomsten tussen de partijen worden verhandeld. |
(3) |
De EU, Noorwegen en Liechtenstein ondertekenden de conventie op 15 juni 2011 en IJsland ondertekende de conventie op 30 juni 2011. |
(4) |
De EU, Noorwegen, IJsland en Liechtenstein hebben hun akte van aanvaarding respectievelijk op 26 maart 2012, 9 november 2011, 12 maart 2012 en 28 november 2011 bij de depositaris van de conventie neergelegd. Als gevolg daarvan is op grond van artikel 10, lid 3, de conventie voor de EU en IJsland op 1 mei 2012 in werking getreden en voor Noorwegen en Liechtenstein op 1 januari 2012. |
(5) |
De deelnemers aan het stabilisatie- en associatieproces zijn via de conventie opgenomen in de pan-Euro-mediterrane zone voor oorsprongscumulatie. |
(6) |
Indien de overgang naar de conventie niet gelijktijdig is voor alle daarbij aangesloten partijen binnen de pan-Euro-mediterrane cumulatiezone, mag dit niet leiden tot een minder gunstige situatie dan de eerdere situatie op grond van Protocol 4. |
(7) |
In artikel 6 van de conventie is bepaald dat elke overeenkomstsluitende partij de nodige maatregelen neemt om ervoor te zorgen dat de conventie daadwerkelijk wordt toegepast. Bijgevolg moet in de overeenkomst Protocol 4 met betrekking tot de oorsprongsregels worden vervangen door een nieuw protocol dat in lijn is met de conventie. |
(8) |
Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 70/2015 van 20 maart 2015 tot wijziging van Protocol 4 (oorsprongsregels) bij de EER-overeenkomst (3) voorziet in overgangsregels voor Kroatië met betrekking tot de toepassing van de in de Protocol 4 vastgestelde oorsprongsregels. Deze regels blijven van kracht tot 1 januari 2017, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
1. Protocol 4 bij de EER-overeenkomst wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij dit besluit.
2. Onverminderd lid 1 van dit artikel blijft artikel 41 van Protocol 4, als gewijzigd bij Besluit nr. 70/2015 van het Gemengd Comité van de EER, van toepassing tot 1 januari 2017.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de dag na die waarop het wordt vastgesteld, mits alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen aan het Gemengd Comité van de EER hebben plaatsgevonden (*).
Het is van toepassing met ingang van 1 mei 2014.
Artikel 3
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 20 maart 2015.
Voor het Gemengd Comité van de EER
De voorzitter
Gianluca GRIPPA
(1) Algerije, Egypte, Israël, Jordanië, Libanon, Marokko, Palestina, Syrië en Tunesië.
(2) PB L 54 van 26.2.2013, blz. 4.
(3) Zie bladzijde 54 van dit Publicatieblad.
(*) Er zijn geen grondwettelijke vereisten aangegeven.
BIJLAGE
PROTOCOL 4
INZAKE OORSPRONGSREGELS
INHOUDSOPGAVE
TITEL I
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1 |
Definities |
TITEL II
DEFINITIE VAN HET BEGRIP „PRODUCTEN VAN OORSPRONG”
Artikel 2 |
Algemene voorwaarden |
Artikel 3 |
Diagonale cumulatie van oorsprong |
Artikel 4 |
Volledig verkregen producten |
Artikel 5 |
Toereikende be- of verwerking |
Artikel 6 |
Ontoereikende be- of verwerking |
Artikel 7 |
In aanmerking te nemen eenheid |
Artikel 8 |
Toebehoren, vervangingsonderdelen en gereedschappen |
Artikel 9 |
Stellen en assortimenten |
Artikel 10 |
Neutrale elementen |
TITEL III
TERRITORIALE VOORWAARDEN
Artikel 11 |
Territorialiteitsbeginsel |
Artikel 12 |
Rechtstreeks vervoer |
Artikel 13 |
Tentoonstellingen |
TITEL IV
TERUGGAVE OF VRIJSTELLING
Artikel 14 |
Verbod op teruggave of vrijstelling van douanerechten |
TITEL V
BEWIJS VAN OORSPRONG
Artikel 15 |
Algemene voorwaarden |
Artikel 16 |
Procedure voor de afgifte van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED |
Artikel 17 |
Afgifte achteraf van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED |
Artikel 18 |
Afgifte van een duplicaat van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED |
Artikel 19 |
Afgifte van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED aan de hand van een eerder opgesteld of afgegeven bewijs van oorsprong |
Artikel 20 |
Gescheiden boekhouding |
Artikel 21 |
Voorwaarden voor het opstellen van een oorsprongsverklaring of een oorsprongsverklaring EUR-MED |
Artikel 22 |
Toegelaten exporteur |
Artikel 23 |
Geldigheid van het bewijs van oorsprong |
Artikel 24 |
Overlegging van het bewijs van oorsprong |
Artikel 25 |
Invoer in deelzendingen |
Artikel 26 |
Vrijstelling van het bewijs van oorsprong |
Artikel 27 |
Leveranciersverklaring |
Artikel 28 |
Documenten ter staving |
Artikel 29 |
Bewaring van bewijzen van oorsprong, leveranciersverklaringen en andere bewijsstukken |
Artikel 30 |
Verschillen en vormfouten |
Artikel 31 |
In euro uitgedrukte bedragen |
TITEL VI
REGELINGEN VOOR ADMINISTRATIEVE SAMENWERKING
Artikel 32 |
Administratieve samenwerking |
Artikel 33 |
Controle van de bewijzen van oorsprong |
Artikel 34 |
Controle van de leveranciersverklaring |
Artikel 35 |
Geschillenbeslechting |
Artikel 36 |
Sancties |
Artikel 37 |
Vrije zones |
TITEL VII
CEUTA EN MELILLA
Artikel 38 |
Toepassing van het protocol |
Artikel 39 |
Bijzondere voorwaarden |
LIJST VAN BIJLAGEN
Bijlage I: |
Inleidende aantekeningen bij de lijst in bijlage II |
Bijlage II: |
Lijst van be- of verwerkingen van materialen die niet van oorsprong zijn waardoor het vervaardigde product het karakter van product van oorsprong verkrijgt |
Bijlage IIIa: |
Modellen van certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 en aanvraag van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 |
Bijlage IIIb: |
Modellen van certificaat inzake goederenverkeer EUR-MED en aanvraag van een certificaat inzake goederenverkeer EUR-MED |
Bijlage IVa: |
Tekst van de oorsprongsverklaring |
Bijlage IVb: |
Tekst van de oorsprongsverklaring EUR-MED |
Bijlage V: |
Model van de leveranciersverklaring |
Bijlage VI: |
Model van de leveranciersverklaring voor herhaald gebruik |
GEMEENSCHAPPELIJKE VERKLARINGEN
Gemeenschappelijke verklaring betreffende de aanvaarding van bewijzen van oorsprong die in het kader van de in artikel 3 van Protocol 4 bedoelde overeenkomsten werden afgegeven voor producten van oorsprong uit de Europese Unie, IJsland of Noorwegen
Gezamenlijke verklaring betreffende het Vorstendom Andorra
Gezamenlijke verklaring betreffende de Republiek San Marino
Gezamenlijke verklaring betreffende de opzegging van de regionale conventie betreffende de pan-Euro-mediterrane preferentiële oorsprongsregels door een overeenkomstsluitende partij
TITEL I
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Definities
Voor de toepassing van dit protocol wordt verstaan onder:
a) „vervaardiging”: elke soort be- of verwerking, met inbegrip van assemblage of speciale behandelingen;
b) „materiaal”: alle ingrediënten, grondstoffen, componenten, delen enz., die bij de vervaardiging van het product worden gebruikt;
c) „product”: het verkregen product, zelfs indien het bestemd is om later bij de vervaardiging van een ander product te worden gebruikt;
d) „goederen”: zowel materialen als producten;
e) „douanewaarde”: de waarde zoals bepaald volgens de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VII van de Algemene Overeenkomst inzake tarieven en handel 1994 (WTO-overeenkomst inzake de douanewaarde);
f) „prijs af fabriek”: de prijs die voor het product af fabriek is betaald aan de fabrikant in de EER in wiens bedrijf de laatste be- of verwerking is verricht, voor zover in die prijs de waarde is begrepen van alle gebruikte materialen, verminderd met alle binnenlandse belastingen die worden of kunnen worden terugbetaald wanneer het verkregen product wordt uitgevoerd;
g) „waarde van de materialen”: de douanewaarde ten tijde van de invoer van de gebruikte materialen die niet van oorsprong zijn, of, indien deze niet bekend is en niet kan worden vastgesteld, de eerste controleerbare prijs die voor de materialen in de EER is betaald;
h) „waarde van de materialen van oorsprong”: de waarde van deze materialen als omschreven onder g), welke omschrijving van dienovereenkomstige toepassing is;
i) „toegevoegde waarde”: de prijs af fabriek verminderd met de douanewaarde van alle gebruikte materialen die van oorsprong zijn uit de andere in artikel 3 genoemde landen waar cumulatie van toepassing is of, indien de douanewaarde niet bekend is of niet kan worden vastgesteld, de eerste controleerbare prijs die in de EER voor deze materialen is betaald;
j) „hoofdstukken” en „posten”: de hoofdstukken en posten (viercijfercodes) van de nomenclatuur die het geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en codering van goederen vormt, in dit protocol „het geharmoniseerde systeem” of „GS” genoemd;
k) „ingedeeld”: de indeling van een product of materiaal onder een bepaalde post;
l) „zending”: producten die gelijktijdig van een exporteur naar een geadresseerde worden verzonden of vergezeld gaan van een enkel vervoersdocument dat de verzending van de exporteur naar de geadresseerde dekt, of bij gebreke daarvan, één enkele factuur;
m) „gebieden”: ook de territoriale wateren.
TITEL II
DEFINITIE VAN HET BEGRIP „PRODUCTEN VAN OORSPRONG”
Artikel 2
Algemene voorwaarden
1. Voor de toepassing van de overeenkomst worden de volgende producten beschouwd van oorsprong te zijn uit de EER:
a) |
geheel en al in de EER verkregen producten in de zin van artikel 4; |
b) |
in de EER verkregen producten, waarin materialen zijn verwerkt die daar niet geheel en al zijn verkregen, mits deze materialen in de EER een be- of verwerking hebben ondergaan die toereikend is in de zin van artikel 5. |
In dit verband worden de gebieden van de overeenkomstsluitende partijen waarop deze overeenkomst van toepassing is, als een enkel grondgebied beschouwd.
2. In afwijking van lid 1 wordt het grondgebied van het Vorstendom Liechtenstein voor de vaststelling van de oorsprong van de in de tabellen I en II van Protocol 3 genoemde producten, geacht geen deel uit te maken van de EER. Deze producten worden uitsluitend geacht van oorsprong te zijn uit de EER indien ze geheel en al verkregen zijn op het grondgebied van de andere overeenkomstsluitende partijen of indien ze aldaar een toereikende be- of verwerking hebben ondergaan.
Artikel 3
Diagonale cumulatie van oorsprong
1. Onverminderd artikel 2 worden producten als van oorsprong uit de EER beschouwd indien zij daar zijn verkregen en in die producten materialen zijn verwerkt van oorsprong uit Zwitserland (met inbegrip van Liechtenstein) (1), IJsland, Noorwegen, de Faeröer, Turkije, de Europese Unie, of een land dat deelneemt aan het stabilisatie- en associatieproces van de Europese Unie (2), op voorwaarde dat deze materialen in de EER be- of verwerkingen hebben ondergaan die meer inhouden dan die welke in artikel 6 zijn genoemd. Het is niet noodzakelijk dat deze materialen toereikende be- of verwerkingen hebben ondergaan.
2. Onverminderd artikel 2 worden producten als van oorsprong uit de EER beschouwd indien zij daar zijn verkregen en in die producten materialen zijn verwerkt van oorsprong uit een land dat deelneemt aan het Euro-mediterrane partnerschap, dat gebaseerd is op de Verklaring van Barcelona die werd vastgesteld tijdens de Euro-mediterrane Conferentie van 27 en 28 november 1995, met uitzondering van Turkije (3), op voorwaarde dat deze materialen in de EER be- of verwerkingen hebben ondergaan die meer inhouden dan die welke in artikel 6 zijn genoemd. Het is niet noodzakelijk dat deze materialen toereikende be- of verwerkingen hebben ondergaan.
3. Indien de in de EER verrichte be- of verwerkingen niet ingrijpender zijn dan de in artikel 6 bedoelde be- of verwerkingen, wordt het verkregen product enkel als van oorsprong uit de EER beschouwd indien de aldaar toegevoegde waarde groter is dan die van de gebruikte materialen van oorsprong uit een van de in de leden 1 en 2 bedoelde landen. Is dit niet het geval, dan wordt het verkregen product beschouwd als van oorsprong uit het land dat de hoogste waarde vertegenwoordigt van de bij de vervaardiging in de EER gebruikte materialen van oorsprong.
4. De producten van oorsprong uit een van de in de leden 1 en 2 genoemde landen die in de EER geen enkele be- of verwerking ondergaan, behouden hun oorsprong wanneer zij naar een van deze landen worden uitgevoerd.
5. De cumulatie waarin dit artikel voorziet, kan slechts worden toegepast indien:
a) |
een preferentiële handelsovereenkomst overeenkomstig artikel XXIV van de Algemene overeenkomst inzake tarieven en handel (GATT) van toepassing is tussen de landen die betrokken zijn bij het verwerven van de oorsprong en het land van bestemming; |
b) |
materialen en producten de oorsprong hebben verkregen door de toepassing van oorsprongsregels die identiek zijn met die in dit protocol, en |
c) |
kennisgevingen zijn gepubliceerd waaruit blijkt dat is voldaan aan de vereisten voor de toepassing van cumulatie in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie en in de andere overeenkomstsluitende partijen volgens hun eigen procedures. |
De cumulatie waarin dit artikel voorziet, is van toepassing met ingang van de datum die is aangegeven in de kennisgeving in het Publicatieblad van de Europese Unie (C-reeks).
De Europese Unie zal de andere overeenkomstsluitende partijen door tussenkomst van de Europese Commissie nadere gegevens verstrekken over de overeenkomsten, met inbegrip van de data van inwerkingtreding, en de daarin opgenomen oorsprongsregels, die met de andere in de leden 1 en 2 genoemde landen worden toegepast.
Artikel 4
Volledig verkregen producten
1. Als geheel en al in de EER verkregen worden beschouwd:
a) |
aldaar uit de bodem of zeebodem gewonnen minerale producten; |
b) |
aldaar geoogste producten van het plantenrijk; |
c) |
aldaar geboren en gefokte levende dieren; |
d) |
producten afkomstig van aldaar gefokte levende dieren; |
e) |
producten van de aldaar bedreven jacht en visserij; |
f) |
producten van de zeevisserij en andere door hun schepen buiten de territoriale wateren van de overeenkomstsluitende partijen uit de zee gewonnen producten; |
g) |
producten uitsluitend uit de onder f) bedoelde producten aan boord van hun fabrieksschepen vervaardigd; |
h) |
aldaar verzamelde gebruikte artikelen die slechts voor de terugwinning van grondstoffen kunnen dienen, met inbegrip van gebruikte banden die uitsluitend geschikt zijn om van een nieuw loopvlak te worden voorzien of slechts als afval kunnen worden gebruikt; |
i) |
afval en schroot afkomstig van aldaar verrichte industriële bewerkingen; |
j) |
producten gewonnen uit een buiten de territoriale wateren gelegen zeebodem of de ondergrond daarvan, mits een overeenkomstsluitende partij exclusieve ontginningsrechten op deze bodem of ondergrond heeft; |
k) |
goederen die aldaar uitsluitend uit de onder a) tot en met j) bedoelde producten zijn vervaardigd. |
2. De termen „hun schepen” en „hun fabrieksschepen” in lid 1, onder f) en g), zijn slechts van toepassing op schepen en fabrieksschepen:
a) |
die in een lidstaat van de Europese Unie of een EVA-staat zijn ingeschreven of geregistreerd; |
b) |
die de vlag van een lidstaat van de Europese Unie of van een EVA-staat voeren; |
c) |
die voor ten minste 50 % toebehoren aan onderdanen van lidstaten van de Europese Unie of van een EVA-staat of aan een onderneming die haar hoofdkantoor in een van deze staten heeft en waarvan de bedrijfsvoerder(s), de voorzitter van de raad van bestuur of van toezicht en de meerderheid van de leden van deze raden onderdanen zijn van een lidstaat van de Europese Unie of van een EVA-staat, en waarvan bovendien, in het geval van personenvennootschappen of vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, ten minste de helft van het kapitaal toebehoort aan deze staten of aan openbare lichamen of onderdanen daarvan; |
d) |
waarvan de kapitein en de officieren onderdanen zijn van lidstaten van de Europese Unie of van een EVA-staat, en |
e) |
waarvan de bemanning voor ten minste 75 % bestaat uit onderdanen van een lidstaat van de Europese Unie of van een EVA-staat. |
Artikel 5
Toereikende be- of verwerking
1. Niet geheel en al verkregen producten worden geacht een toereikende bewerking of verwerking te hebben ondergaan in de zin van artikel 2, indien aan de voorwaarden van de lijst in bijlage II is voldaan.
Deze voorwaarden geven voor alle onder de overeenkomst vallende producten aan welke be- of verwerkingen niet van oorsprong zijnde materialen bij de vervaardiging van deze producten moeten ondergaan en zijn slechts op deze materialen van toepassing. Dit betekent dat indien een product dat de oorsprong heeft verkregen doordat het aan de voorwaarden in die lijst voor dat product heeft voldaan, als materiaal gebruikt wordt bij de vervaardiging van een ander product, de voorwaarden die van toepassing zijn op het product waarin het wordt verwerkt daarvoor niet gelden. Er wordt dan geen rekening gehouden met niet van oorsprong zijnde materialen die bij de vervaardiging ervan zijn gebruikt.
2. In afwijking van lid 1 kunnen niet van oorsprong zijnde materialen die volgens de voorwaarden in de lijst in bijlage II bij de vervaardiging van een product niet mogen worden gebruikt, in de volgende gevallen toch worden gebruikt:
a) |
de totale waarde ervan niet hoger is dan 10 % van de prijs af fabriek van het product; |
b) |
wanneer een in de lijst vermelde maximumwaarde voor niet van oorsprong zijnde materialen door de toepassing van dit lid niet wordt overschreden. |
Dit lid is niet van toepassing op de producten die onder de hoofdstukken 50 tot en met 63 van het geharmoniseerde systeem zijn ingedeeld.
3. De leden 1 en 2 zijn van toepassing onder voorbehoud van artikel 6.
Artikel 6
Ontoereikende be- of verwerking
1. Behoudens hetgeen is bepaald in lid 2 worden de volgende be- of verwerkingen als ontoereikend beschouwd om de oorsprong te verlenen, ongeacht of aan de voorwaarden van artikel 5 is voldaan:
a) |
conserverende behandelingen om de producten tijdens vervoer en opslag in goede staat te bewaren; |
b) |
het splitsen en samenvoegen van colli; |
c) |
het wassen, schoonmaken; het stofvrij maken, verwijderen van roest, olie, verf of dergelijke; |
d) |
het strijken of persen van textiel; |
e) |
het schilderen of polijsten; |
f) |
het ontvliezen of doppen, het geheel of gedeeltelijk bleken, het polijsten of vlampolijsten van granen en rijst; |
g) |
het kleuren van suiker of het vormen van suikerklonten; |
h) |
het pellen, ontpitten of schillen van vruchten of groenten; |
i) |
het aanscherpen of het eenvoudig vermalen of versnijden; |
j) |
het zeven, sorteren, classificeren, assorteren (daaronder begrepen het samenstellen van sets van artikelen); |
k) |
het eenvoudig verpakken in flessen, flacons, blikken, zakken, kratten of dozen, het bevestigen op kaartjes of plankjes en alle andere eenvoudige handelingen in verband met de verpakking; |
l) |
het aanbrengen of opdrukken van merken, etiketten, beeldmerken en soortgelijke onderscheidingstekens op de producten zelf of op de verpakking; |
m) |
het eenvoudig mengen van producten, ook van verschillende soorten; |
n) |
het mengen van suiker met andere stoffen; |
o) |
het eenvoudig samenvoegen van delen van artikelen tot een volledig artikel dan wel het uit elkaar nemen van artikelen in onderdelen; |
p) |
een combinatie van twee of meer van de onder a) tot en met o) vermelde handelingen; |
q) |
het slachten van dieren. |
2. Om te bepalen of de be- of verwerkingen die een bepaald product heeft ondergaan als ontoereikend in de zin van lid 1 moeten worden beschouwd, worden alle be- of verwerkingen die dit product in de EER heeft ondergaan tezamen beschouwd.
Artikel 7
In aanmerking te nemen eenheid
1. De voor de toepassing van de bepalingen van dit protocol in aanmerking te nemen eenheid is het product dat bij de bepaling van de indeling volgens het geharmoniseerde systeem als de basiseenheid wordt beschouwd.
Hieruit volgt dat:
a) |
wanneer een uit een groep of verzameling van artikelen bestaand product onder één enkele post van het geharmoniseerde systeem wordt ingedeeld, het geheel de in aanmerking te nemen eenheid vormt; |
b) |
wanneer een zending uit een aantal identieke producten bestaat die onder dezelfde post van het geharmoniseerde systeem zijn ingedeeld, de bepalingen van dit protocol op elk van deze producten op zich beschouwd, van toepassing zijn. |
2. Wanneer volgens algemene regel 5 voor de interpretatie van het geharmoniseerde systeem de verpakking meetelt voor het vaststellen van de indeling, telt deze ook mee voor het vaststellen van de oorsprong.
Artikel 8
Toebehoren, vervangingsonderdelen en gereedschappen
Accessoires, vervangingsonderdelen en gereedschappen die samen met materieel, machines, apparaten of voertuigen worden geleverd en deel uitmaken van de normale uitrusting daarvan en in de prijs daarvan zijn inbegrepen of niet afzonderlijk in rekening worden gebracht, worden geacht één geheel te vormen met het materieel en de machines, apparaten of voertuigen in kwestie.
Artikel 9
Stellen en assortimenten
Stellen en assortimenten in de zin van algemene regel 3 voor de interpretatie van het geharmoniseerde systeem worden als van oorsprong beschouwd indien alle samenstellende delen van oorsprong zijn. Een stel of assortiment bestaande uit producten van oorsprong en producten die niet van oorsprong zijn, wordt evenwel als van oorsprong beschouwd indien de waarde van de producten die niet van oorsprong zijn niet meer dan 15 % van de prijs af fabriek van het stel of assortiment bedraagt.
Artikel 10
Neutrale elementen
Om te bepalen of een product een product van oorsprong is, is het niet noodzakelijk de oorsprong na te gaan van de volgende elementen die bij de vervaardiging ervan gebruikt mochten zijn:
a) |
energie en brandstof; |
b) |
fabrieksuitrusting; |
c) |
machines en werktuigen; |
d) |
goederen die in de uiteindelijke samenstelling van het product niet voorkomen en ook niet bestemd zijn om daarin voor te komen. |
TITEL III
TERRITORIALE VOORWAARDEN
Artikel 11
Territorialiteitsbeginsel
1. Behoudens artikel 3 en lid 3 van dit artikel moet voor de verkrijging van het karakter van product van oorsprong zonder onderbreking in de EER zijn voldaan aan de voorwaarden van titel II.
2. Behoudens artikel 3 worden producten van oorsprong die uit de EER naar een ander land worden uitgevoerd en vervolgens terugkeren, als niet van oorsprong beschouwd, tenzij ten genoegen van de douaneautoriteiten wordt aangetoond dat:
a) |
de terugkerende goederen dezelfde zijn als de eerder uitgevoerde goederen, en |
b) |
de goederen tijdens de periode dat ze waren uitgevoerd geen andere be- of verwerkingen hebben ondergaan dan die welke noodzakelijk waren om ze in goede staat te bewaren. |
3. De verkrijging van het karakter van product van oorsprong overeenkomstig de voorwaarden van titel II wordt niet beïnvloed door be- of verwerkingen buiten de EER van uit de EER uitgevoerde en later teruggekeerde materialen, indien:
a) |
deze materialen geheel en al in de EER zijn verkregen dan wel, voorafgaand aan de uitvoer, aldaar be- of verwerkingen hebben ondergaan die meer inhouden dan die welke in artikel 6 zijn genoemd, en |
b) |
ten genoegen van de douaneautoriteiten wordt aangetoond dat:
|
4. Voor de toepassing van lid 3 is titel II betreffende het verkrijgen van de oorsprong niet van toepassing op buiten de EER verrichte be- of verwerkingen. Wanneer evenwel de lijst in bijlage II de regel bevat volgens welke de gebruikte niet van oorsprong zijnde materialen een bepaalde waarde niet mogen overschrijden, mag de totale waarde van de niet van oorsprong zijnde materialen die in het gebied van de betrokken partij zijn be- of verwerkt, tezamen met de totale, door de toepassing van dit artikel buiten de EER toegevoegde waarde, het vermelde percentage niet overschrijden.
5. Voor de toepassing van de leden 3 en 4 wordt onder „totale toegevoegde waarde” verstaan alle buiten de EER gemaakte kosten, met inbegrip van de waarde van de aldaar toegevoegde materialen.
6. De leden 3 en 4 zijn niet van toepassing op producten die niet aan de voorwaarden van de lijst in bijlage II voldoen of die slechts kunnen worden aangemerkt als toereikend te zijn be- of verwerkt door toepassing van de algemene tolerantieregel van artikel 5, lid 2.
7. De leden 3 en 4 zijn niet van toepassing op de producten van de hoofdstukken 50 tot en met 63 van het geharmoniseerde systeem.
8. De in dit artikel bedoelde be- of verwerkingen buiten de EER moeten plaatsvinden in het kader van de regeling passieve veredeling of een soortgelijke regeling.
Artikel 12
Rechtstreeks vervoer
1. De bij deze overeenkomst vastgestelde preferentiële regeling is uitsluitend van toepassing op producten die aan de voorwaarden van dit protocol voldoen en die rechtstreeks binnen de EER zijn vervoerd of over het grondgebied van een in artikel 3 genoemd land waarmee cumulatie van toepassing is. Producten die één enkele zending vormen, kunnen evenwel via een ander gebied worden vervoerd, eventueel met overslag of tijdelijke opslag op dat gebied, mits ze in het land van doorvoer of opslag onder toezicht van de douane blijven en aldaar geen andere behandelingen ondergaan dan lossen en opnieuw laden of behandelingen om ze in goede staat te bewaren.
Producten van oorsprong mogen per pijpleiding via een ander grondgebied dan dat van de EER worden vervoerd.
2. Het bewijs dat aan de in lid 1 bedoelde voorwaarden is voldaan, wordt geleverd door overlegging van de volgende stukken aan de douaneautoriteiten van het land van invoer:
a) |
een enkel vervoersdocument voor het vervoer van het land van uitvoer door het land van doorvoer, of |
b) |
een door de douaneautoriteiten van het land van doorvoer afgegeven certificaat waarin:
|
c) |
bij gebreke van bovengenoemde stukken, enig ander bewijsstuk. |
Artikel 13
Tentoonstellingen
1. De overeenkomst is van toepassing op producten van oorsprong die naar een tentoonstelling in een ander dan een in artikel 3 genoemd land waarmee cumulatie van toepassing is, zijn verzonden en die na de tentoonstelling in de EER worden ingevoerd, mits ten genoegen van de douaneautoriteiten wordt aangetoond dat:
a) |
een exporteur deze producten vanuit een van de overeenkomstsluitende partijen naar het land van de tentoonstelling heeft verzonden en ze daar heeft tentoongesteld; |
b) |
deze exporteur de producten heeft verkocht of op andere wijze afgestaan aan een geadresseerde in een andere overeenkomstsluitende partij; |
c) |
de producten tijdens of onmiddellijk na de tentoonstelling in dezelfde staat zijn verzonden als waarin zij naar de tentoonstelling zijn gegaan, en |
d) |
de producten vanaf het moment dat zij naar de tentoonstelling werden verzonden, niet voor andere doeleinden zijn gebruikt dan om op die tentoonstelling te worden vertoond. |
2. Een bewijs van oorsprong wordt overeenkomstig titel V afgegeven of opgesteld en op de normale wijze bij de douaneautoriteiten van het land van invoer ingediend. Op dit bewijs moeten de naam en het adres van de tentoonstelling vermeld zijn. Zo nodig kunnen aanvullende bewijsstukken worden gevraagd betreffende de aard van de goederen en de omstandigheden waaronder zij zijn tentoongesteld.
3. Lid 1 is van toepassing op alle tentoonstellingen, beurzen of soortgelijke openbare evenementen met een commercieel, industrieel, agrarisch of ambachtelijk karakter die niet voor particuliere doeleinden in winkels of bedrijfsruimten met het oog op de verkoop van buitenlandse producten worden gehouden en gedurende welke de producten onder douanetoezicht blijven.
TITEL IV
TERUGGAVE OF VRIJSTELLING
Artikel 14
Verbod op teruggave of vrijstelling van douanerechten
1. Niet van oorsprong zijnde materialen die gebruikt zijn bij de vervaardiging van producten van oorsprong uit de EER of een van de in artikel 3 genoemde landen waarvoor overeenkomstig titel V een bewijs van oorsprong is afgegeven of opgesteld, komen in de overeenkomstsluitende partijen niet in aanmerking voor de teruggave of vrijstelling van douanerechten in welke vorm dan ook.
2. Het verbod in lid 1 is van toepassing op elke regeling voor de algehele of gedeeltelijke teruggave, kwijtschelding of vrijstelling van douanerechten of heffingen van gelijke werking die in een van de overeenkomstsluitende partijen van toepassing is op materialen die bij de vervaardiging zijn gebruikt, indien een dergelijke teruggave, kwijtschelding of vrijstelling uitdrukkelijk of feitelijk wordt toegekend indien de producten die uit deze materialen zijn verkregen worden uitgevoerd, doch niet indien deze producten voor binnenlands gebruik zijn bestemd.
3. De exporteur van producten die door een bewijs van oorsprong zijn gedekt, dient steeds bereid te zijn op verzoek van de douaneautoriteiten alle stukken over te leggen waaruit blijkt dat geen teruggave of vrijstelling van rechten is verkregen ten aanzien van de bij de vervaardiging van de betrokken producten gebruikte materialen die niet van oorsprong zijn en dat alle douanerechten en heffingen van gelijke werking die op deze materialen van toepassing zijn, daadwerkelijk zijn betaald.
4. De leden 1, 2 en 3 zijn ook van toepassing op de verpakking in de zin van artikel 7, lid 2, op accessoires, vervangingsonderdelen en gereedschappen in de zin van artikel 8 en op artikelen die deel uitmaken van een stel of assortiment in de zin van artikel 9, wanneer dergelijke producten niet van oorsprong zijn.
5. De leden 1 tot en met 4 zijn uitsluitend van toepassing op materialen van de soort waarop de overeenkomst van toepassing is. Zij doen geen afbreuk aan het stelsel van restituties bij de uitvoer van landbouwproducten overeenkomstig de bepalingen van deze overeenkomst.
TITEL V
BEWIJS VAN OORSPRONG
Artikel 15
Algemene voorwaarden
1. Producten van oorsprong die in een van de overeenkomstsluitende partijen worden ingevoerd, vallen onder de toepassing van de overeenkomst op overlegging van een van de volgende bewijzen van oorsprong:
a) |
een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1, waarvan het model in bijlage IIIa is opgenomen; |
b) |
een certificaat inzake goederenverkeer EUR-MED, waarvan het model in bijlage IIIb is opgenomen; |
c) |
in de in artikel 21, lid 1, bedoelde gevallen, een verklaring van de exporteur op een factuur, pakbon of een ander handelsdocument, waarin de producten duidelijk genoeg zijn omschreven om geïdentificeerd te kunnen worden (hierna „oorsprongsverklaring” of „EUR-MED-oorsprongsverklaring” genoemd); de teksten van de oorsprongsverklaringen zijn opgenomen in de bijlagen IVa en b. |
2. Niettegenstaande lid 1 vallen producten van oorsprong in de zin van dit protocol in de in artikel 26 bedoelde gevallen onder de toepassing van deze overeenkomst zonder dat een van de hierboven genoemde documenten behoeft te worden overgelegd.
Artikel 16
Procedure voor de afgifte van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED
1. Certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED worden afgegeven door de douaneautoriteiten van het land of gebied overzee van uitvoer op schriftelijke aanvraag van de exporteur of, onder diens verantwoordelijkheid, van zijn gemachtigde vertegenwoordiger.
2. Hiervoor vult de exporteur of diens gemachtigde vertegenwoordiger zowel het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED als het aanvraagformulier in. Modellen van beide formulieren zijn in de bijlagen IIIa en b opgenomen. Deze formulieren worden in een van de talen waarin deze overeenkomst is opgesteld, ingevuld overeenkomstig de bepalingen van het nationale recht van het land van uitvoer. De formulieren worden ingevuld in een van de talen waarin de overeenkomst is opgesteld, overeenkomstig de bepalingen van het nationale recht van het land van uitvoer. De producten moeten worden omschreven in het daartoe bestemde vak zonder dat regels worden opengelaten. Indien dit vak niet volledig is ingevuld, wordt onder de laatste regel een horizontale lijn getrokken en het niet-ingevulde gedeelte doorgekruist.
3. De exporteur die om de afgifte van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED verzoekt, dient steeds in staat te zijn op verzoek van de douaneautoriteiten van het land van uitvoer waar het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED wordt afgegeven, de nodige documenten te overleggen waaruit blijkt dat de betrokken producten van oorsprong zijn en dat aan de andere voorwaarden van dit protocol is voldaan.
4. Behoudens lid 5 wordt een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 afgegeven door de douaneautoriteiten van een overeenkomstsluitende partij in de volgende gevallen:
— |
indien de betrokken producten kunnen worden beschouwd als producten van oorsprong uit de EER of een van de andere in artikel 3, lid 1 genoemde landen waarmee cumulatie van toepassing is, zonder toepassing van cumulatie met materialen van oorsprong uit een van de andere in artikel 3, lid 2 genoemde landen, en voldoen aan de andere voorwaarden van dit protocol; |
— |
indien de betrokken producten kunnen worden beschouwd als producten van oorsprong uit een van de in artikel 3, lid 2, genoemde landen waarmee cumulatie van toepassing is, zonder toepassing van cumulatie met materialen van oorsprong uit een van de in artikel 3 genoemde landen, en voldoen aan de andere voorwaarden van dit protocol, op voorwaarde dat een EUR-MED-certificaat of een oorsprongsverklaring EUR-MED is afgegeven in het land van oorsprong. |
5. Het certificaat inzake goederenverkeer EUR-MED wordt afgegeven door de douaneautoriteiten van een overeenkomstsluitende partij indien de betrokken producten kunnen worden beschouwd als producten van oorsprong uit de EER of uit een van de in artikel 3 genoemde landen waarmee cumulatie van toepassing is en indien aan de voorwaarden van dit protocol is voldaan, en:
— |
cumulatie werd toegepast met materialen van oorsprong uit een van de in de artikel 3, lid 2, genoemde landen, of |
— |
de producten kunnen worden gebruikt als materialen in het kader van cumulatie voor de vervaardiging van producten voor uitvoer naar een van de in artikel 3, lid 2, genoemde landen, of |
— |
de producten opnieuw kunnen worden uitgevoerd uit het land van bestemming naar een van de in artikel 3, lid 2, genoemde landen. |
6. Een certificaat inzake het goederenverkeer EUR-MED bevat een van de volgende verklaringen in het Engels in vak 7:
— |
indien de oorsprong is verkregen door toepassing van cumulatie met materialen van oorsprong uit een of meer van de in artikel 3 genoemde landen: „CUMULATION APPLIED WITH …” (naam land(en)); |
— |
indien de oorsprong is verkregen zonder toepassing van cumulatie met materialen van oorsprong uit een of meer van de in artikel 3 genoemde landen: „NO CUMULATION APPLIED”. |
7. De met de afgifte van certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED belaste douaneautoriteiten nemen alle nodige maatregelen om te controleren of de producten daadwerkelijk van oorsprong zijn, en gaan na of aan alle andere voorwaarden van dit protocol is voldaan. Met het oog hierop zijn zij gerechtigd bewijsstukken op te vragen, de administratie van de exporteur in te zien en alle andere controles te verrichten die zij dienstig achten. Zij zien er ook op toe dat de in lid 2 bedoelde formulieren correct zijn ingevuld. Met name wordt nagegaan of het voor de omschrijving van de goederen bestemde vak zodanig is ingevuld dat frauduleuze toevoegingen niet mogelijk zijn.
8. De datum van afgifte van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED wordt vermeld in vak 11 van het certificaat.
9. Een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED wordt door de douaneautoriteiten afgegeven en ter beschikking van de exporteur gesteld zodra de goederen daadwerkelijk worden uitgevoerd of wanneer het zeker is dat ze zullen worden uitgevoerd.
Artikel 17
Afgifte achteraf van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED
1. In afwijking van artikel 16, lid 9, kan een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED bij wijze van uitzondering worden afgegeven na de uitvoer van de goederen waarop het betrekking heeft, indien
a) |
dit door een vergissing, onopzettelijk verzuim of bijzondere omstandigheden niet bij de uitvoer is gebeurd, of |
b) |
ten genoegen van de douaneautoriteiten wordt aangetoond dat het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED wel was afgegeven, maar bij invoer om technische redenen niet is aanvaard. |
2. In afwijking van artikel 16, lid 9, kan een certificaat inzake goederenverkeer EUR-MED worden afgegeven na de uitvoer van de goederen waarop het betrekking heeft en waarvoor ten tijde van de uitvoer een certificaat inzake goederenverkeer EUR-1 was afgegeven, indien ten genoegen van de douaneautoriteiten wordt aangetoond dat aan de in artikel 16, lid 5, genoemde voorwaarden is voldaan.
3. Met het oog op de toepassing van de leden 1 en 2 dient de exporteur in zijn aanvraag de plaats en de datum van uitvoer te vermelden van de producten waarop het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED betrekking heeft, onder opgave van de redenen van zijn aanvraag.
4. Vóór de douaneautoriteiten tot afgifte achteraf van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED overgaan, dienen zij te hebben vastgesteld dat de gegevens in de aanvraag van de exporteur overeenstemmen met die in het desbetreffende dossier.
5. Op achteraf afgegeven certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED wordt de volgende Engelse zin aangebracht:
„ISSUED RETROSPECTIVELY”.
Op achteraf krachtens lid 2 afgegeven certificaten inzake goederenverkeer EUR-MED wordt de volgende Engelse zin aangebracht:
|
„ISSUED RETROSPECTIVELY (Original EUR.1 no …(datum en plaats van afgifte)”. |
6. De in lid 5 bedoelde aantekening wordt aangebracht in vak 7 van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED.
Artikel 18
Afgifte van een duplicaat van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED
1. In geval van diefstal, verlies of vernietiging van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED, kan de exporteur de douaneautoriteiten die dit certificaat hadden afgegeven, verzoeken een duplicaat op te maken aan de hand van de uitvoerdocumenten die in hun bezit zijn.
2. Op het aldus afgegeven duplicaat wordt het volgende Engelse woord aangebracht:
„DUPLICATE”.
3. De in lid 2 bedoelde aantekening wordt aangebracht in vak 7 van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED.
4. Het duplicaat, dat dezelfde datum van afgifte draagt als het oorspronkelijke certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED, is vanaf die datum geldig.
Artikel 19
Afgifte van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED aan de hand van een eerder opgesteld of afgegeven bewijs van oorsprong
Voor producten van oorsprong die in de overeenkomstsluitende partijen onder toezicht van een douanekantoor zijn geplaatst, kan het oorspronkelijke bewijs van oorsprong door een of meer EUR.1- of EUR-MED-certificaten worden vervangen bij verzending van deze producten of een gedeelte daarvan naar een andere plaats in de EER. Dit certificaat of deze certificaten EUR.1 of EUR-MED worden afgegeven door het douanekantoor dat op de producten toezicht houdt.
Artikel 20
Gescheiden boekhouding
1. Wanneer het aanzienlijke kosten of materiële moeilijkheden met zich brengt om afzonderlijke voorraden aan te houden van identieke en onderling verwisselbare materialen die van oorsprong en die niet van oorsprong zijn, kunnen de douaneautoriteiten op schriftelijk verzoek van de betrokkene toestaan dat voor het beheer van deze voorraden de methode van gescheiden boekhouding (hierna: „de methode” genoemd) wordt gebruikt.
2. Met behulp van de methode moet het mogelijk zijn dat in een bepaalde referentieperiode hetzelfde aantal producten „van oorsprong” wordt verkregen als verkregen zou zijn indien de voorraden fysiek waren gescheiden.
3. De douaneautoriteiten kunnen aan de verlening van de in lid 1 bedoelde vergunning voor het gebruik van deze methode de door hen passend geachte voorwaarden verbinden.
4. De methode wordt toegepast, en de toepassing ervan wordt vastgelegd overeenkomstig de algemeen aanvaarde boekhoudbeginselen die van toepassing zijn in het land waar het product is vervaardigd.
5. Het bedrijf dat de methode toepast, kan bewijzen van de oorsprong afgeven of aanvragen, al naar gelang van het geval, voor de hoeveelheid producten die als van oorsprong kunnen worden beschouwd. De vergunninghouder verstrekt op verzoek van de douaneautoriteiten een verklaring over de wijze waarop de hoeveelheden zijn beheerd.
6. De douaneautoriteiten houden toezicht op het gebruik van de vergunning en kunnen deze intrekken wanneer de vergunninghouder deze niet correct gebruikt of niet aan een van de andere in dit protocol omschreven voorwaarden voldoet.
Artikel 21
Voorwaarden voor het opstellen van een oorsrpongsverklaring of een oorsprongsverklaring EUR-MED
1. Een oorsprongsverklaring of een oorsprongsverklaring EUR-MED als bedoeld in artikel 15, lid 1, onder c), kan worden opgesteld door:
a) |
een toegelaten exporteur in de zin van artikel 22, of |
b) |
iedere exporteur, voor zendingen bestaande uit een of meer colli met producten van oorsprong waarvan de totale waarde niet meer dan 6 000 EUR bedraagt. |
2. Behoudens lid 3 kan een oorsprongsverklaring worden opgesteld in de volgende gevallen:
— |
indien de betrokken producten kunnen worden beschouwd als producten van oorsprong uit de EER of een van de andere in artikel 3, lid 1 genoemde landen waarmee cumulatie van toepassing is, zonder toepassing van cumulatie met materialen van oorsprong uit een van de andere in artikel 3, lid 2, genoemde landen, en voldoen aan de andere voorwaarden van dit protocol; |
— |
indien de betrokken producten kunnen worden beschouwd als producten van oorsprong uit een van de in artikel 3, lid 2, genoemde landen waarmee cumulatie van toepassing is, zonder toepassing van cumulatie met materialen van oorsprong uit een van de in artikel 3 genoemde landen, en voldoen aan de andere voorwaarden van dit protocol, op voorwaarde dat een EUR-MED-certificaat of een oorsprongsverklaring EUR-MED is afgegeven in het land van oorsprong. |
3. Een oorsprongsverklaring EUR-MED kan worden opgesteld indien de producten kunnen worden beschouwd als van oorsprong uit de EER, of uit een van de in artikel 3 genoemde landen waarmee cumulatie van toepassing is, en aan de voorwaarden van dit protocol voldoen, en:
— |
cumulatie werd toegepast met materialen van oorsprong uit een van de in de artikel 3, lid 2, genoemde landen, of |
— |
de producten kunnen worden gebruikt als materialen in het kader van cumulatie voor de vervaardiging van producten voor uitvoer naar een van de in artikel 3, lid 2, genoemde landen, of |
— |
de producten opnieuw kunnen worden uitgevoerd uit het land van bestemming naar een van de in artikel 3, lid 2, genoemde landen. |
4. Een oorsprongsverklaring EUR-MED bevat een van de volgende verklaringen in het Engels:
— |
indien de oorsprong is verkregen door toepassing van cumulatie met materialen van oorsprong uit een of meer van de in artikel 3 genoemde landen: „CUMULATION APPLIED WITH …” (naam land(en)); |
— |
indien de oorsprong is verkregen zonder toepassing van cumulatie met materialen van oorsprong uit een of meer van de in artikel 3 genoemde landen: „NO CUMULATION APPLIED”. |
5. De exporteur die een oorsprongsverklaring of een oorsprongsverklaring EUR-MED opstelt, moet op verzoek van de douaneautoriteiten van het land van uitvoer steeds de nodige documenten kunnen overleggen waaruit blijkt dat de betrokken producten van oorsprong zijn en dat aan de andere voorwaarden van dit protocol is voldaan.
6. Een oorsprongsverklaring of een oorsprongsverklaring EUR-MED, waarvan de tekst in de bijlagen IVa en b is opgenomen, wordt door de exporteur op de factuur, de pakbon of een ander handelsdocument getypt, gestempeld of gedrukt in een van de in die bijlagen opgenomen talenversies, overeenkomstig de bepalingen van het nationale recht van het land van uitvoer. Indien de verklaring met de hand wordt geschreven, moet dit met inkt en in blokletters geschieden.
7. Oorsprongsverklaringen en oorsprongsverklaringen EUR-MED worden door de exporteur eigenhandig ondertekend. Een toegelaten exporteur in de zin van artikel 22 hoeft de factuurverklaringen niet te ondertekenen, mits hij de douaneautoriteiten van het land van uitvoer een schriftelijke verklaring doet toekomen waarin hij de volle verantwoordelijkheid op zich neemt voor elke oorsprongsverklaring waaruit zijn identiteit blijkt alsof hij deze eigenhandig had ondertekend.
8. Een oorsprongsverklaring of een oorsprongsverklaring EUR-MED kan door de exporteur worden opgesteld bij of na de uitvoer van de goederen waarop zij betrekking heeft, doch dient binnen twee jaar na de invoer van deze producten in het land van invoer te worden aangeboden.
Artikel 22
Toegelaten exporteur
1. De douaneautoriteiten van het land van uitvoer kunnen een exporteur (hierna „toegelaten exporteur” genoemd) die veelvuldig producten verzendt waarop de overeenkomst van toepassing is, vergunning verlenen oorsprongsverklaringen of oorsprongsverklaringen EUR-MED op te stellen ongeacht de waarde van de betrokken producten. Een exporteur die een dergelijke vergunning aanvraagt, moet ten genoegen van de douaneautoriteiten alle waarborgen bieden die nodig zijn voor de controle op het karakter van het product van oorsprong en de naleving van alle andere voorwaarden van dit protocol.
2. De douaneautoriteiten kunnen de verlening van de status van toegelaten exporteur van door hen noodzakelijk geachte voorwaarden afhankelijk stellen.
3. De douaneautoriteiten kennen de toegelaten exporteur een nummer van de douanevergunning toe, dat in de oorsprongsverklaring of de oorsprongsverklaring EUR-MED moet worden vermeld.
4. De douaneautoriteiten houden toezicht op het gebruik van de vergunning door de toegelaten exporteur.
5. De douaneautoriteiten kunnen de vergunning te allen tijde intrekken. Zij zijn verplicht dit te doen wanneer de toegelaten exporteur niet langer de in lid 1 bedoelde garanties biedt, niet meer aan de in lid 2 bedoelde voorwaarden voldoet of de vergunning op enigerlei wijze misbruikt.
Artikel 23
Geldigheid van het bewijs van oorsprong
1. Een bewijs van oorsprong is vier maanden geldig vanaf de datum van afgifte in het land van uitvoer en moet binnen deze periode worden ingediend bij de douaneautoriteiten van het land van invoer.
2. Bewijzen van oorsprong die na het verstrijken van de in lid 1 genoemde termijn bij de douaneautoriteiten van het land van invoer worden ingediend, kunnen met het oog op de toepassing van de preferentiële behandeling worden aanvaard wanneer de verlate indiening het gevolg is van overmacht of buitengewone omstandigheden.
3. In andere gevallen van verlate indiening kunnen de douaneautoriteiten van het land van invoer de bewijzen van oorsprong aanvaarden indien de producten vóór het verstrijken van genoemde termijn bij hen zijn aangebracht.
Artikel 24
Overlegging van het bewijs van oorsprong
Bewijzen van oorsprong worden bij de douaneautoriteiten van het land van invoer overgelegd overeenkomstig de aldaar geldende procedures. Deze autoriteiten kunnen een vertaling van dit bewijs verlangen. Zij kunnen voorts eisen dat de aangifte ten invoer vergezeld gaat van een verklaring van de importeur dat de producten aan de voorwaarden voor de toepassing van deze overeenkomst voldoen.
Artikel 25
Invoer in deelzendingen
Wanneer, op verzoek van de importeur en op de door de douaneautoriteiten van het land van invoer vastgestelde voorwaarden, gedemonteerde of niet-gemonteerde producten in de zin van algemene regel 2, onder a), voor de interpretatie van het geharmoniseerde systeem, vallende onder de afdelingen XVI en XVII of de posten 7308 en 9406 van het geharmoniseerde systeem, in deelzendingen worden ingevoerd, wordt één enkel bewijs van oorsprong bij de douaneautoriteiten ingediend bij de invoer van de eerste deelzending.
Artikel 26
Vrijstelling van het bewijs van oorsprong
1. Producten die in kleine colli door particulieren aan particulieren worden verzonden of die deel uitmaken van de persoonlijke bagage van reizigers, worden als producten van oorsprong toegelaten zonder dat een bewijs van oorsprong behoeft te worden overgelegd, voor zover het om invoer gaat waaraan ieder handelskarakter vreemd is en bij hun aangifte wordt verklaard dat de producten aan de voorwaarden van dit protocol voldoen en er over de juistheid van deze verklaring geen twijfel bestaat. Voor postzendingen kan deze verklaring op het douaneaangifteformulier CN22/CN23 of op een daaraan gehecht blad worden gesteld.
2. Invoer van incidentele aard van producten die uitsluitend bestemd zijn voor persoonlijk gebruik door de ontvanger of de reiziger of de leden van diens gezin, worden beschouwd als invoer waaraan ieder handelskarakter vreemd is voor zover noch de aard, noch de hoeveelheid van de producten op commerciële doeleinden wijst.
3. Voorts mag de totale waarde van deze producten niet hoger zijn dan 500 EUR voor kleine zendingen of 1 200 EUR voor producten die deel uitmaken van de persoonlijke bagage van reizigers.
Artikel 27
Leveranciersverklaring
1. Indien in een van de overeenkomstsluitende partijen een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 wordt afgegeven of een oorsprongsverklaring opgesteld voor producten van oorsprong, bij de vervaardiging waarvan goederen uit andere overeenkomstsluitende partijen zijn gebruikt die in de EER een be- of verwerking hebben ondergaan zonder de preferentiële oorsprong te hebben verkregen, wordt rekening gehouden met de leveranciersverklaring die in overeenstemming met dit artikel voor die goederen is afgegeven.
2. De in lid 1 bedoelde leveranciersverklaring dient als bewijs van de be- of verwerking van de betrokken goederen in de EER wanneer moet worden vastgesteld of de producten, bij de vervaardiging waarvan deze goederen zijn gebruikt, als producten van oorsprong uit de EER kunnen worden beschouwd en aan de andere voorwaarden van het protocol voldoen.
3. Een afzonderlijke leveranciersverklaring wordt, behalve in de in lid 4 bedoelde gevallen, door de leverancier voor iedere zending goederen in de in bijlage V omschreven vorm opgesteld op een blad papier dat aan de factuur, de pakbon of een ander handelsdocument wordt gehecht. De goederen moeten in deze verklaring voldoende nauwkeurig zijn omschreven om te kunnen worden geïdentificeerd.
4. Indien een leverancier een bepaalde afnemer regelmatig goederen toezendt waarvan de be- of verwerking in de EER naar verwachting voor langere tijd constant zal blijven, mag hij één enkele leveranciersverklaring, hierna „langlopende leveranciersverklaring” genoemd (ook wel „leveranciersverklaring voor herhaald gebruik” genoemd), opstellen ter dekking van opeenvolgende zendingen van deze goederen.
Een langlopende leveranciersverklaring is gewoonlijk een jaar geldig vanaf de datum van opstelling. De douaneautoriteiten van het land waarin de verklaring wordt opgesteld, kunnen toestaan dat op door hen te stellen voorwaarden verklaringen met een langere geldigheidsduur worden opgesteld.
De langlopende leveranciersverklaring wordt door de leverancier in de in bijlage VI omschreven vorm opgesteld. De goederen dienen daarin voldoende nauwkeurig te zijn omschreven om te kunnen worden geïdentificeerd. De leverancier doet de afnemer deze verklaring toekomen voordat de eerste partij goederen waarop ze betrekking heeft, wordt verzonden of tegelijk met deze eerste zending.
Indien de langlopende leveranciersverklaring niet langer betrekking heeft op de geleverde goederen, stelt de leverancier zijn afnemer hiervan onmiddellijk in kennis.
5. De in de leden 3 en 4 bedoelde leveranciersverklaring wordt getypt of gedrukt in een van de talen waarin de overeenkomst is opgesteld, overeenkomstig het nationale recht van het land waar de verklaring wordt opgesteld en wordt door de leverancier met de hand ondertekend. De verklaring mag ook met de hand worden opgesteld; in dat geval moet dit met inkt en in blokletters geschieden.
6. De leverancier die een verklaring opstelt, moet op verzoek van de douaneautoriteiten van het land waar de verklaring is opgesteld, steeds alle documenten overleggen waaruit blijkt dat de gegevens in zijn verklaring juist zijn.
Artikel 28
Documenten ter staving
De in artikel 16, lid 3, artikel 21, lid 5 en artikel 27, lid 6, bedoelde documenten aan de hand waarvan wordt aangetoond dat producten die door een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED of een oorsprongsverklaring of een oorsprongsverklaring EUR-MED worden gedekt, producten van oorsprong zijn uit de EER of een van de in artikel 3 genoemde landen en aan de andere voorwaarden van dit protocol voldoen, en dat de in de leveranciersverklaring verstrekte informatie juist is, kunnen onder meer de volgende zijn:
a) |
een rechtstreeks bewijs, bijvoorbeeld aan de hand van de boekhouding of de interne administratie van de exporteur of leverancier, van de door deze uitgevoerde be- of verwerkingen om de goederen te verkrijgen; |
b) |
in de overeenkomstsluitende partij afgegeven of opgestelde, en volgens het nationale recht van die partij gebruikte documenten waaruit de oorsprong van de gebruikte materialen blijkt; |
c) |
in de overeenkomstsluitende partij afgegeven of opgestelde, en volgens het nationale recht van die partij gebruikte documenten waaruit de be- of verwerking in de EER blijkt; |
d) |
certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED of oorsprongsverklaringen of oorsprongsverklaringen EUR-MED waaruit de oorsprong van de gebruikte materialen blijkt, die overeenkomstig dit protocol in de overeenkomstsluitende partijen zijn afgegeven of opgesteld, of die in een in artikel 3 genoemd land zijn opgesteld overeenkomstig oorsprongsregels die gelijk zijn aan de oorsprongsregels in dit protocol; |
e) |
leveranciersverklaringen waaruit de in de EER verrichte be- of verwerking van de gebruikte materialen blijkt en die in de overeenkomstsluitende partijen overeenkomstig dit protocol zijn opgesteld; |
f) |
passende bewijsstukken betreffende be- of verwerking buiten de EER in toepassing van artikel 11 waaruit blijkt dat aan de voorwaarden van dat artikel is voldaan. |
Artikel 29
Bewaring van bewijzen van oorsprong, leveranciersverklaringen en andere bewijsstukken
1. De exporteur die om de afgifte van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED verzoekt, bewaart de in artikel 16, lid 3, bedoelde documenten gedurende ten minste drie jaar.
2. De exporteur die een oorsprongsverklaring of een oorsprongsverklaring EUR-MED opstelt, bewaart een kopie van deze oorsprongsverklaring en van de in artikel 21, lid 5, bedoelde documenten gedurende ten minste drie jaar.
3. De leverancier die een leveranciersverklaring opstelt, bewaart kopieën van de verklaring en van de factuur, de pakbon of het andere handelsdocument waaraan zijn verklaring werd gehecht, alsmede de in artikel 27, lid 6, bedoelde documenten gedurende ten minste drie jaar.
De leverancier die een langlopende leveranciersverklaring opstelt, bewaart kopieën van de verklaring en van de facturen, pakbonnen of andere handelsdocumenten betreffende de goederen waarop zijn aan de afnemer gezonden verklaring betrekking had, alsmede de in artikel 27, lid 6, bedoelde documenten gedurende ten minste drie jaar. Deze periode begint op de dag waarop deze langlopende leveranciersverklaring vervalt.
4. De douaneautoriteiten van het land van uitvoer die een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED afgeven, bewaren het in artikel 16, lid 2, bedoelde aanvraagformulier gedurende ten minste drie jaar.
5. De douaneautoriteiten van het land van invoer bewaren de certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED en de oorsprongsverklaringen en oorsprongsverklaringen EUR-MED die bij hen werden ingediend gedurende ten minste drie jaar.
Artikel 30
Verschillen en vormfouten
1. Geringe verschillen tussen de gegevens op het bewijs van oorsprong en die op de documenten die voor het vervullen van de invoerformaliteiten bij het douanekantoor worden ingediend, maken het bewijs van oorsprong niet automatisch ongeldig indien blijkt dat dit document wel degelijk met de aangebrachte producten overeenstemt.
2. Kennelijke vormfouten, zoals typefouten, op het bewijs van oorsprong leiden niet tot weigering van dit document indien deze fouten niet van dien aard zijn dat zij twijfel doen rijzen over de juistheid van de daarin vermelde gegevens.
Artikel 31
In euro uitgedrukte bedragen
1. Voor de toepassing van artikel 21, lid 1, onder b), en artikel 26, lid 3, wordt, wanneer de producten gefactureerd zijn in een andere valuta dan de euro, de tegenwaarde van de in euro uitgedrukte bedragen in de nationale valuta van de lidstaten van de Europese Unie en van de in artikel 3 genoemde landen, jaarlijks door elk van de betrokken landen vastgesteld.
2. Artikel 21, lid 1, onder b), en artikel 26, lid 3, zijn van toepassing op zendingen op basis van de valuta waarin de factuur is opgesteld, overeenkomstig het bedrag dat door het betrokken land is vastgesteld.
3. De in een bepaalde nationale valuta te gebruiken bedragen zijn gelijk aan de tegenwaarde in die valuta van de in euro uitgedrukte bedragen op de eerste werkdag van de maand oktober van elk jaar. De bedragen worden de Europese Commissie uiterlijk op 15 oktober meegedeeld en zijn van toepassing vanaf 1 januari van het daaropvolgende jaar. De Europese Commissie stelt alle betrokken landen in kennis van de desbetreffende bedragen.
4. Een land mag het bedrag dat het resultaat is van de omrekening in zijn nationale valuta van een in euro uitgedrukt bedrag, naar boven of beneden afronden. Het afgeronde bedrag mag niet meer dan vijf procent afwijken van het bedrag dat het resultaat is van de omrekening. Een land mag de tegenwaarde in zijn nationale valuta van een in euro uitgedrukt bedrag ongewijzigd handhaven indien de omrekening van dat bedrag, ten tijde van de in lid 3 bedoelde jaarlijkse aanpassing, vóór afronding, leidt tot een stijging van minder dan 15 % van die tegenwaarde. De tegenwaarde in nationale valuta kan ongewijzigd blijven, indien de omrekening tot een daling van de tegenwaarde leidt.
5. De in euro uitgedrukte bedragen worden op verzoek van de overeenkomstsluitende partijen door het Gemengd Comité van de EER herzien. Bij deze herziening onderzoekt het Gemengd Comité of het wenselijk is de betreffende limieten in reële termen te handhaven. Het kan in dit verband besluiten de in euro uitgedrukte bedragen te wijzigen.
TITEL VI
REGELINGEN VOOR ADMINISTRATIEVE SAMENWERKING
Artikel 32
Administratieve samenwerking
1. De douaneautoriteiten van de overeenkomstsluitende partijen doen elkaar via de Europese Commissie specimens van de afdrukken toekomen van de stempels die in hun douanekantoren worden gebruikt bij de afgifte van certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 en EUR-MED, alsmede de adressen van de douaneautoriteiten die belast zijn met de controle van deze certificaten en de oorsprongsverklaringen en oorsprongsverklaringen EUR-MED of leveranciersverklaringen.
2. Met het oog op de correcte toepassing van dit protocol verlenen de overeenkomstsluitende partijen elkaar, via de bevoegde douane-instanties, bijstand bij de controle op de echtheid van de EUR.1- en EUR-MED-certificaten en de oorsprongsverklaringen en oorsprongsverklaringen EUR-MED of leveranciersverklaringen en de juistheid van de daarin vermelde gegevens.
Artikel 33
Controle van de bewijzen van oorsprong
1. Bewijzen van oorsprong worden achteraf, door middel van steekproeven, gecontroleerd of telkens wanneer de douaneautoriteiten van het land van invoer redenen hebben te twijfelen aan de echtheid van deze documenten, de oorsprong van de betrokken producten of de naleving van de andere voorwaarden van dit protocol.
2. Met het oog op de toepassing van lid 1 zenden de douaneautoriteiten van het land van invoer het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED, de factuur, indien deze is overgelegd, de oorsprongsverklaring of de oorsprongsverklaring EUR-MED of een kopie van deze documenten, terug aan de douaneautoriteiten van het land van uitvoer, indien van toepassing onder vermelding van de redenen waarom een controle wordt aangevraagd. Zij voegen bij dit verzoek om controle alle documenten en gegevens die het vermoeden hebben doen rijzen dat de gegevens op het bewijs van oorsprong onjuist zijn.
3. De controle wordt verricht door de douaneautoriteiten van het land van uitvoer. Met het oog hierop zijn zij gerechtigd alle bewijsstukken op te vragen, de administratie van de exporteur in te zien en alle andere controles te verrichten die zij dienstig achten.
4. Wanneer de douaneautoriteiten van het land van invoer besluiten de preferentiële behandeling van de betrokken producten in afwachting van de resultaten van de controle niet toe te kennen, bieden zij de importeur aan de producten vrij te geven onder voorbehoud van de noodzakelijk geachte conservatoire maatregelen.
5. De resultaten van de controle worden zo spoedig mogelijk medegedeeld aan de douaneautoriteiten die deze hebben aangevraagd. In deze mededeling moet duidelijk worden aangegeven of de documenten echt zijn, of de betrokken producten als producten van oorsprong uit de EER of een in artikel 3 genoemd land beschouwd kunnen worden en of aan de andere voorwaarden van dit protocol is voldaan.
6. Wanneer bij gegronde twijfel binnen tien maanden na het controleverzoek geen antwoord is ontvangen of indien het antwoord onvoldoende gegevens bevat om de echtheid van het betrokken document of de werkelijke oorsprong van de producten vast te stellen, kennen de aanvragende douaneautoriteiten de preferentie niet toe, behoudens buitengewone omstandigheden.
Artikel 34
Controle van de leveranciersverklaring
1. Leveranciersverklaringen en langlopende leveranciersverklaringen worden achteraf door middel van steekproeven gecontroleerd of telkens wanneer de douaneautoriteiten van het land waar zulke verklaringen zijn gebruikt om EUR.1- of EUR-MED-certificaten of oorsprongsverklaringen of oorsprongsverklaringen EUR-MED op te stellen, redenen hebben om te twijfelen aan de echtheid van de verklaring of de juistheid van de daarin vermelde gegevens.
2. Met het oog op de toepassing van lid 1 zenden de douaneautoriteiten van het land van invoer de leveranciersverklaring, de factuur, de pakbon of andere handelsdocumenten die betrekking hebben op de goederen die door de leveranciersverklaring werden gedekt terug aan de douaneautoriteiten van het land waar de verklaring werd opgesteld, onder vermelding van de materiële of formele redenen waarom een onderzoek wordt aangevraagd.
Zij verstrekken bij deze aanvraag om controle alle documenten en gegevens die het vermoeden hebben doen rijzen dat de gegevens in de leveranciersverklaring onjuist zijn.
3. De controle wordt verricht door de douaneautoriteiten van het land waar de leveranciersverklaring werd opgesteld. Met het oog hierop zijn zij gerechtigd alle bewijsstukken op te vragen, de administratie van de leverancier in te zien en alle andere controles te verrichten die zij dienstig achten.
4. De resultaten van de controle worden zo spoedig mogelijk medegedeeld aan de douaneautoriteiten die deze hebben aangevraagd. In deze mededeling moet duidelijk worden aangegeven of de gegevens in de leveranciersverklaring juist zijn en in hoeverre de verklaring in aanmerking kan worden genomen voor het opstellen van een EUR.1- of EUR-MED-certificaat of een oorsprongsverklaring of een oorsprongsverklaring EUR-MED.
Artikel 35
Geschillenbeslechting
Geschillen ten aanzien van de in de artikelen 33 en 34 bedoelde controles die niet onderling geregeld kunnen worden door de douaneautoriteiten die de controle hebben aangevraagd en de douaneautoriteiten die deze hebben moeten uitvoeren, en problemen in verband met de interpretatie van dit protocol worden aan het Gemengd Comité van de EER voorgelegd.
In alle gevallen is de wetgeving van het land van invoer van toepassing op de regeling van geschillen tussen een importeur en de douaneautoriteiten van het land van invoer.
Artikel 36
Sancties
Sancties worden getroffen tegen ieder die een document met onjuiste gegevens opstelt of laat opstellen met het doel een preferentiële behandeling van de goederen te verkrijgen.
Artikel 37
Vrije zones
1. De overeenkomstsluitende partijen nemen alle nodige maatregelen om te voorkomen dat producten die onder geleide van een bewijs van oorsprong worden verhandeld en die tijdens het vervoer in een op hun grondgebied gelegen vrije zone verblijven, door andere goederen worden vervangen of andere behandelingen ondergaan dan die welke gebruikelijk zijn om ze in goede staat te bewaren.
2. In afwijking van lid 1 dienen de bevoegde douaneautoriteiten, wanneer producten van oorsprong uit de EER die onder dekking van een bewijs van oorsprong in een vrije zone zijn ingevoerd een be- of verwerking ondergaan, op verzoek van de exporteur een nieuw certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED af te geven mits deze be- of verwerking met de bepalingen van dit protocol overeenstemt.
TITEL VII
CEUTA EN MELILLA
Artikel 38
Toepassing van het protocol
1. De in dit protocol gebruikte term „EER” heeft geen betrekking op Ceuta en Melilla. Onder „producten van oorsprong uit de EER” worden geen producten van oorsprong uit Ceuta en Melilla verstaan.
2. Voor de toepassing van Protocol 49 betreffende producten van oorsprong uit Ceuta en Melilla, is dit protocol van overeenkomstige toepassing met inachtneming van de bijzondere voorwaarden van artikel 39.
Artikel 39
Bijzondere voorwaarden
1. Mits zij rechtstreeks zijn vervoerd overeenkomstig artikel 12, worden beschouwd als:
1. |
producten van oorsprong uit Ceuta en Melilla:
|
2. |
producten van oorsprong uit de EER:
|
2. Ceuta en Melilla worden als één grondgebied beschouwd.
3. De exporteur of zijn gemachtigde vertegenwoordiger vermeldt „EER” en „Ceuta en Melilla” in vak 2 van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED of op de oorsprongsverklaring of de oorsprongsverklaring EUR-MED. Voor producten van oorsprong uit Ceuta en Melilla wordt de oorsprong bovendien vermeld in vak 4 van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED of op de oorsprongsverklaring of de oorsprongsverklaring EUR-MED.
4. De Spaanse douaneautoriteiten zijn belast met de toepassing van dit protocol in Ceuta en Melilla.
BIJLAGE I
Inleidende aantekeningen bij de lijst in bijlage II
Zie bijlage I bij aanhangsel I van de regionale conventie betreffende de pan-Euro-mediterrane preferentiële oorsprongsregels.
Elke verwijzing naar „dit aanhangsel” in opmerking 1 en 3.1 van bijlage I bij aanhangsel I van de regionale conventie betreffende de pan-Euro-mediterrane preferentiële oorsprongsregels moet worden gelezen als een verwijzing naar „dit protocol”.
BIJLAGE II
Lijst van be- of verwerkingen van materialen die niet van oorsprong zijn waardoor het vervaardigde product het karakter van product van oorsprong verkrijgt
Zie bijlage II bij aanhangsel I van de regionale conventie betreffende de pan-Euro-mediterrane preferentiële oorsprongsregels.
BIJLAGE IIIA
Modellen van certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 en aanvraag van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1
Zie bijlage IIIa bij aanhangsel I van de regionale conventie betreffende de pan-Euro-mediterrane preferentiële oorsprongsregels.
BIJLAGE IIIB
Modellen van certificaat inzake goederenverkeer EUR-MED en aanvraag van een certificaat inzake goederenverkeer EUR-MED
Zie bijlage IIIb bij aanhangsel I van de regionale conventie betreffende de pan-Euro-mediterrane preferentiële oorsprongsregels.
BIJLAGE IVA
Tekst van de oorsprongsverklaring
Zie bijlage IVa bij aanhangsel I van de regionale conventie betreffende de pan-Euro-mediterrane preferentiële oorsprongsregels.
BIJLAGE IVB
Tekst van de oorsprongsverklaring EUR-MED
Zie bijlage IVb bij aanhangsel I van de regionale conventie betreffende de pan-Euro-mediterrane preferentiële oorsprongsregels.
BIJLAGE V
Leveranciersverklaring
Bij het opstellen van de leveranciersverklaring, waarvan de tekst hieronder is weergegeven, moet rekening worden gehouden met de voetnoten. De tekst van de voetnoten moet echter niet worden overgenomen.
Tekst van het beeld
Tekst van het beeld
BIJLAGE VI
Langlopende leveranciersverklaring
Bij het opstellen van de langlopende leveranciersverklaring, waarvan de tekst hieronder is weergegeven, moet rekening worden gehouden met de voetnoten. De tekst van de voetnoten moet echter niet worden overgenomen.
Tekst van het beeld
Tekst van het beeld
GEMEENSCHAPPELIJKE VERKLARING
betreffende de aanvaarding van bewijzen van oorsprong die in het kader van de in artikel 3 van Protocol 4 bedoelde overeenkomsten werden afgegeven voor producten van oorsprong uit de Europese Unie, IJsland of Noorwegen
1. |
Bewijzen van oorsprong die in het kader van de in artikel 3 van Protocol 4 bedoelde overeenkomsten werden afgegeven voor producten van oorsprong uit de Europese Unie, IJsland of Noorwegen, worden aanvaard voor de toekenning van de preferentiële behandeling waarin de EER-overeenkomst voorziet. |
2. |
Dergelijke producten worden als van oorsprong uit de EER beschouwd indien zij in een aldaar verkregen product zijn verwerkt. Het is niet noodzakelijk dat deze materialen toereikende be- of verwerkingen hebben ondergaan. |
3. |
Wanneer dergelijke producten onder de EER-overeenkomst vallen, worden zij bij wederuitvoer naar een andere overeenkomstsluitende partij van de EER als van oorsprong uit de EER beschouwd. |
GEMEENSCHAPPELIJKE VERKLARING
betreffende het Vorstendom Andorra
1. |
Producten van de hoofdstukken 25 tot en met 97 van het Geharmoniseerd Systeem van oorsprong uit het Vorstendom Andorra worden door IJsland, Liechtenstein en Noorwegen behandeld als producten van oorsprong uit de Europese Unie in de zin van deze overeenkomst. |
2. |
Protocol 4 is van overeenkomstige toepassing bij het bepalen van de oorsprong van de hierboven vermelde producten. |
GEMEENSCHAPPELIJKE VERKLARING
betreffende de Republiek San Marino
1. |
Producten van oorsprong uit de Republiek San Marino worden door IJsland, Liechtenstein en Noorwegen behandeld als producten van oorsprong uit de Europese Unie in de zin van deze overeenkomst. |
2. |
Protocol 4 is van overeenkomstige toepassing bij het bepalen van de oorsprong van de hierboven vermelde producten. |
GEMEENSCHAPPELIJKE VERKLARING
betreffende de opzegging van de regionale conventie betreffende de pan-Euro-mediterrane preferentiële oorsprongsregels door een overeenkomstsluitende partij
1. |
Indien een overeenkomstsluitende partij bij de EER-overeenkomst de depositaris van de regionale conventie betreffende de pan-Euro-mediterrane preferentiële oorsprongsregels schriftelijk te kennen geeft de conventie op grond van artikel 9 te willen opzeggen, onderhandelt de terugtrekkende overeenkomstsluitende partij onverwijld met alle andere overeenkomstsluitende partijen bij de EER-overeenkomst over oorsprongsregels voor de toepassing van deze overeenkomst. |
2. |
Tot de inwerkingtreding van deze nieuw overeengekomen oorsprongsregels blijven de op het moment van opzegging geldende oorsprongsregels in aanhangsel I en, in voorkomend geval, de relevante bepalingen van aanhangsel II van de regionale conventie betreffende de pan-Euro-mediterrane preferentiële oorsprongsregels van overeenkomstige toepassing tussen de terugtrekkende overeenkomstsluitende partij en de andere overeenkomstsluitende partijen bij de EER-overeenkomst. Vanaf de opzegging worden de oorsprongsregels in aanhangsel I en, in voorkomend geval, de relevante bepalingen van aanhangsel II van de conventie echter zo uitgelegd dat zij uitsluitend bilaterale cumulatie tussen de terugtrekkende overeenkomstsluitende partij en de andere overeenkomstsluitende partijen bij de EER-overeenkomst toestaan. |
(1) Het Vorstendom Liechtenstein heeft een douane-unie met Zwitserland en is partij bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.
(2) Albanië, Bosnië en Herzegovina, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Montenegro, Servië en Kosovo overeenkomstig Resolutie 1244/99 van de VN-Veiligheidsraad.
(3) Algerije, Egypte, Israël, Jordanië, Libanon, Marokko, Palestina, Syrië, Tunesië, de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook.)
19.5.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 129/85 |
BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER
Nr. 72/2015
van 20 maart 2015
tot wijziging van Protocol 31 bij de EER-overeenkomst, betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden [2016/755]
HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,
Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna de „EER-overeenkomst” genoemd), en met name de artikelen 86 en 98,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Het is wenselijk de samenwerking tussen de partijen bij de EER-overeenkomst uit te breiden tot Verordening (EG) nr. 723/2009 van de Raad van 25 juni 2009 betreffende een communautair rechtskader voor een Consortium voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (ERIC) (1). |
(2) |
Het is wenselijk de samenwerking tussen de partijen bij de EER-overeenkomst uit te breiden tot Verordening (EU) nr. 1261/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 723/2009 betreffende een communautair rechtskader voor een Consortium voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (ERIC) (2). |
(3) |
Protocol 31 bij de EER-overeenkomst dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
In Protocol 31 bij de EER-overeenkomst wordt na artikel 1, lid 11, het volgende lid ingevoegd:
„12. |
|
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de laatste kennisgeving zoals bedoeld in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst (*).
Artikel 3
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 20 maart 2015.
Voor het Gemengd Comité van de EER
De voorzitter
Gianluca GRIPPA
(1) PB L 206 van 8.8.2009, blz. 1.
(2) PB L 326 van 6.12.2013, blz. 1.
(*) Grondwettelijke vereisten aangegeven.
19.5.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 129/87 |
BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER
Nr. 73/2015
van 20 maart 2015
tot wijziging van Protocol 31 bij de EER-overeenkomst betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden [2016/756]
HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,
Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna de „EER-overeenkomst” genoemd), en met name artikel 98,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Het is wenselijk de samenwerking tussen de overeenkomstsluitende partijen bij de EER-overeenkomst uit te breiden en Besluit nr. 1082/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 over ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid en houdende intrekking van Beschikking nr. 2119/98/EG (1), in de EER-overeenkomst op te nemen. |
(2) |
Protocol 31 bij de EER-overeenkomst dient derhalve te worden gewijzigd om deze uitgebreide samenwerking mogelijk te maken, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
In artikel 16 van Protocol 31 bij de EER-overeenkomst wordt in paragraaf 1 het volgende streepje toegevoegd:
„— |
32013 D 1082: Besluit nr. 1082/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 over ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid en houdende intrekking van Beschikking nr. 2119/98/EG (PB L 293 van 5.11.2013, blz. 1). Liechtenstein draagt alle kosten die voortvloeien uit de deelname van het land aan de activiteiten van Besluit nr. 1082/2013/EU. Indien en zodra Liechtenstein gaat deelnemen aan het derde actieprogramma voor de Unie op het gebied van gezondheid (2014-2020), zoals vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 282/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014, worden de gebruikelijke bepalingen inzake de terugbetaling van kosten toegepast.”. |
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de laatste kennisgeving zoals bedoeld in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst (*).
Artikel 3
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 20 maart 2015.
Voor het Gemengd Comité van de EER
De voorzitter
Gianluca GRIPPA
(1) PB L 293 van 5.11.2013, blz. 1.
(*) Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.