ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 99

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

59e jaargang
15 april 2016


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/576 van de Commissie van 14 april 2016 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 37/2010 wat de stof rafoxanide betreft ( 1 )

1

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/577 van de Commissie van 14 april 2016 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

4

 

 

BESLUITEN

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/578 van de Commissie van 11 april 2016 tot vaststelling van het werkprogramma voor de ontwikkeling en de uitrol van de elektronische systemen waarin het douanewetboek van de Unie voorziet

6

 

 

RICHTSNOEREN

 

*

Richtsnoer (EU) 2016/579 van de Europese Centrale Bank van 16 maart 2016 tot wijziging van Richtsnoer ECB/2012/27 betreffende een geautomatiseerd trans-Europees real-time bruto-vereveningssysteem (TARGET2) (ECB/2016/6)

21

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

15.4.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 99/1


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/576 VAN DE COMMISSIE

van 14 april 2016

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 37/2010 wat de stof „rafoxanide” betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (1), en met name artikel 14 juncto artikel 17,

Gezien het advies van het Europees Geneesmiddelenbureau dat is opgesteld door het Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EG) nr. 470/2009 moet de maximumwaarde voor residuen (MRL) van farmacologisch werkzame stoffen die bestemd zijn om in de Unie te worden gebruikt in diergeneesmiddelen voor voedselproducerende dieren of in biociden die in de veehouderij worden gebruikt in een verordening worden vastgesteld.

(2)

In tabel 1 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 van de Commissie (2) zijn de farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van MRL's in levensmiddelen van dierlijke oorsprong opgenomen.

(3)

Rafoxanide is in die tabel opgenomen als toegestane stof in spier, vetweefsel, lever, nieren en melk van runderen en schapen. De vastgestelde voorlopige maximumwaarden voor residuen van die stof in melk van runderen en schapen zijn vervallen op 31 december 2015.

(4)

Bij het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) is een aanvraag ingediend voor een verlenging van de geldigheidsduur van de voorlopige MRL's voor rafoxanide in melk van runderen en schapen.

(5)

Op basis van het advies van het Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik heeft het EMA geoordeeld dat een verlenging van de bestaande voorlopige MRL's voor rafoxanide in melk van runderen en schapen het mogelijk zou maken lopende wetenschappelijke studies te voltooien en heeft daarom aanbevolen dat de voorlopige MRL's worden verlengd tot en met 31 december 2017.

(6)

Verordening (EU) nr. 37/2010 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(7)

Aangezien de voorlopige MRL's voor rafoxanide in melk van runderen en schapen op 31 december 2015 zijn vervallen en ter bescherming van het gewettigd vertrouwen van de marktdeelnemers voor het gebruik van deze stof moet de verlenging van de voorlopige MRL's dringend in werking treden en van toepassing zijn met ingang van 1 januari 2016.

(8)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2016.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 14 april 2016.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)   PB L 152 van 16.6.2009, blz. 11.

(2)  Verordening (EU) nr. 37/2010 van de Commissie van 22 december 2009 betreffende farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van maximumwaarden voor residuen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PB L 15 van 20.1.2010, blz. 1).


BIJLAGE

In tabel 1 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 wordt de vermelding voor „rafoxanide” vervangen door:

Farmacologisch werkzame stof

Indicatorresidu

Diersoorten

MRL's

Te onderzoeken weefsels

Overige bepalingen (overeenkomstig artikel 14, lid 7, van Verordening (EG) nr. 470/2009)

Therapeutische klassen

„Rafoxanide

Rafoxanide

Runderen

30 μg/kg

30 μg/kg

10 μg/kg

40 μg/kg

Spier

Vetweefsel

Lever

Nieren

GEEN

Antiparasitaire middelen/Geneesmiddelen tegen endoparasieten”

Schapen

100 μg/kg

250 μg/kg

150 μg/kg

150 μg/kg

Spier

Vetweefsel

Lever

Nieren

Runderen, schapen

10 μg/kg

Melk

De voorlopige MRL verstrijkt op 31 december 2017


15.4.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 99/4


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/577 VAN DE COMMISSIE

van 14 april 2016

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 14 april 2016.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)   PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)   PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

IL

180,1

MA

94,9

SN

58,8

TR

96,3

ZZ

107,5

0707 00 05

MA

80,6

TR

114,2

ZZ

97,4

0709 93 10

MA

94,0

TR

138,8

ZZ

116,4

0805 10 20

EG

49,1

IL

76,7

MA

57,8

TR

40,8

ZZ

56,1

0808 10 80

AR

93,6

BR

99,0

CL

116,4

CN

102,3

US

148,8

ZA

84,6

ZZ

107,5

0808 30 90

AR

104,6

CL

108,5

CN

110,0

ZA

103,7

ZZ

106,7


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


BESLUITEN

15.4.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 99/6


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2016/578 VAN DE COMMISSIE

van 11 april 2016

tot vaststelling van het werkprogramma voor de ontwikkeling en de uitrol van de elektronische systemen waarin het douanewetboek van de Unie voorziet

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (1), en met name artikel 281,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 280 van Verordening (EU) nr. 952/2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (hierna „het wetboek” genoemd) stelt de Commissie een werkprogramma op voor de ontwikkeling en de uitrol van elektronische systemen (hierna „het werkprogramma” genoemd). Het eerste werkprogramma werd vastgesteld bij Uitvoeringsbesluit 2014/255/EU van de Commissie (2). Dit programma moet worden geactualiseerd. Gezien het aantal wijzigingen dat in Uitvoeringsbesluit 2014/255/EU moet worden aangebracht, is het omwille van de duidelijkheid wenselijk dit besluit in te trekken en door een nieuw besluit te vervangen.

(2)

Het werkprogramma is met name belangrijk voor de vaststelling van de overgangsmaatregelen die betrekking hebben op de elektronische systemen en het tijdschema voor de uitrol van de systemen die nog niet operationeel zijn wanneer het wetboek van toepassing wordt, dat wil zeggen 1 mei 2016. Het werkprogramma is bijgevolg noodzakelijk om de overgangsperioden vast te stellen die betrekking hebben op de elektronische systemen waarin Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 van de Commissie (3), Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/341 van de Commissie (4) en Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie (5) voorzien.

(3)

Overeenkomstig het wetboek moeten alle uitwisselingen van informatie tussen douaneautoriteiten onderling en tussen marktdeelnemers en douaneautoriteiten, alsmede de opslag van die informatie geschieden met behulp van elektronische gegevensverwerkingstechnieken en moeten de informatie- en communicatiesystemen de marktdeelnemers in alle lidstaten dezelfde faciliteiten bieden. Daarom dient het werkprogramma te voorzien in een uitgebreid implementatieplan voor de elektronische systemen, teneinde de juiste toepassing van het wetboek te garanderen.

(4)

Dienovereenkomstig moet in het werkprogramma een lijst worden opgenomen van de elektronische systemen die moeten worden voorbereid en ontwikkeld door de lidstaten („nationale systemen”), dan wel door de lidstaten in samenwerking met de Commissie („trans-Europese systemen”), om ervoor te zorgen dat het wetboek in de praktijk toepassing kan vinden. Die lijst moet worden gebaseerd op de bestaande planning voor alle IT-gerelateerde douaneprojecten, het zogenaamde strategische meerjarenplan („MASP”), dat is opgesteld overeenkomstig Beschikking nr. 70/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad (6), en met name artikel 4 en artikel 8, lid 2, daarvan. De in het werkprogramma opgenomen elektronische systemen moeten dezelfde projectmatige beheersaanpak krijgen en overeenkomstig het MASP worden voorbereid en ontwikkeld.

(5)

In het werkprogramma moeten de elektronische systemen worden vastgesteld, evenals de desbetreffende rechtsgrond, de voornaamste mijlpalen en de datum waarop zij operationeel moeten zijn. Met „begindatum van de uitrol” moet worden verwezen naar de vroegste datum waarop de lidstaten met de exploitatie van het nieuwe elektronische systeem kunnen beginnen. De „einddatum van de uitrol” moet in het werkprogramma worden gedefinieerd als de uiterste datum waarop alle lidstaten en alle marktdeelnemers gebruik beginnen te maken van het nieuwe of bijgewerkte elektronische systeem, zoals vereist krachtens het wetboek. Deze termijnen zijn noodzakelijk voor de implementatie van de uitrol van het systeem op het niveau van de Unie. De lengte van de termijnen moet worden vastgesteld volgens de uitrolbehoeften van elk systeem.

(6)

Het tijdschema voor de uitrol van trans-Europese systemen moet worden vastgesteld aan de hand van specifieke datums of, indien nodig, aan de hand van termijnen. Deze termijnen mogen niet langer zijn dan nodig is voor de migratie van het huidige systeem dat door de lidstaten en de marktdeelnemers wordt gebruikt naar het nieuwe systeem. De lidstaten moeten binnen deze termijnen het tijdstip kunnen kiezen waarop de migratie van hun eigen systemen begint en eindigt en de marktdeelnemers zich moeten aansluiten op en gebruikmaken van de nieuwe systemen. De door elke lidstaat vastgestelde einddatum moet overeenkomen met de einddatum van de periode met de overgangsregels die overeenkomstig Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446, Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/341 en Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 voor de desbetreffende elektronische systemen van toepassing zijn.

(7)

Het tijdschema voor de uitrol en de migratie van nationale systemen moet worden vastgesteld in overeenstemming met de nationale project- en migratieplannen van de lidstaten, aangezien deze systemen deel uitmaken van specifieke nationale IT-omgevingen en omstandigheden. De door elke lidstaat vastgestelde einddatum moet overeenkomen met de einddatum van de overgangsperiode voor de desbetreffende elektronische systemen zoals vastgesteld in Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446, Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/341 en Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447. Met het oog op transparantie en overeenkomstig artikel 56, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/341 brengen de lidstaten de Commissie op de hoogte van hun nationale planning en maakt de Commissie deze vervolgens bekend op de Europa-website. Verder dienen de lidstaten er zorg voor te dragen dat de marktdeelnemers tijdig de technische informatie ontvangen die zij nodig hebben om, in voorkomend geval, hun eigen systemen bij te werken en te verbinden met de nieuwe of bijgewerkte systemen en de nieuwe regels en gegevensvereisten toe te passen, daarbij rekening houdend met de aanbevelingen die de lidstaten in hun nationale gidsen voor goede IT-praktijken hebben verstrekt.

(8)

De in het werkprogramma bedoelde elektronische systemen moeten worden geselecteerd in het licht van de impact die zij naar verwachting zullen hebben op de in het wetboek vastgestelde prioriteiten. Een van de voornaamste prioriteiten bestaat erin dat aan marktdeelnemers een brede waaier van elektronische douanediensten kan worden aangeboden in het gehele douanegebied van de Unie. Voorts moeten de elektronische systemen tot doel hebben een grotere efficiëntie, effectiviteit en harmonisatie van de douaneprocessen overal in de Unie te bewerkstelligen. De volgorde van en het tijdschema voor de uitrol van de in het werkprogramma opgenomen systemen dienen gebaseerd te zijn op praktische en projectmatige overwegingen, zoals de spreiding van inspanningen en middelen, de koppeling tussen de projecten, de specifieke voorwaarden van elk systeem en de rijpheid van het project. Het werkprogramma moet de ontwikkeling van de elektronische systemen in verschillende fasen organiseren. Gelet op de talrijke systemen en interfaces die moeten worden ontwikkeld, uitgerold en onderhouden en de hoge kosten die aan de volledige implementatie van het werkprogramma uiterlijk in 2020 zijn verbonden, moeten een nauwgezette follow-up en monitoring worden gewaarborgd.

(9)

Aangezien de in artikel 16, lid 1, van het wetboek bedoelde elektronische systemen moeten worden ontwikkeld, uitgerold en onderhouden door de lidstaten, in samenwerking met de Commissie, moeten de Commissie en de lidstaten er samen zorg voor dragen dat de voorbereiding en de implementatie van de elektronische systemen worden beheerd in overeenstemming met het werkprogramma en dat passende maatregelen worden genomen om de genoemde systemen gecoördineerd en tijdig te plannen, te ontwerpen, te ontwikkelen en uit te rollen.

(10)

Teneinde te garanderen dat het werkprogramma en het MASP gelijklopen, moet het werkprogramma op hetzelfde tijdstip worden bijgewerkt als het MASP en daarop worden afgestemd. Bij de volgende actualiseringen van het werkprogramma zal bijzondere aandacht moeten worden besteed aan de jaarlijkse vooruitgang bij de verwezenlijking van de overeengekomen doelstellingen, gezien het ambitieuze en uitdagende opzet van de elektronische systemen die in 2019 en 2020 moeten worden voltooid, en de concentratie van werkzaamheden die thans in 2019 en 2020 zijn gepland.

(11)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité douanewetboek,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Werkprogramma

Het werkprogramma voor de ontwikkeling en de uitrol van de elektronische systemen waarin het douanewetboek van de Unie voorziet (hierna het „werkprogramma” genoemd), zoals uiteengezet in de bijlage, wordt aangenomen.

Artikel 2

Implementatie

1.   De Commissie en de lidstaten werken samen aan de implementatie van het werkprogramma.

2.   De lidstaten dragen zorg voor de ontwikkeling en de uitrol van de desbetreffende elektronische systemen vóór de einddatum van de desbetreffende uitroltermijnen zoals vastgelegd in het werkprogramma.

3.   De in het werkprogramma gespecificeerde projecten en de voorbereiding en implementatie van de desbetreffende elektronische systemen worden beheerd in overeenstemming met het werkprogramma en het strategische meerjarenplan („MASP”).

4.   De Commissie streeft naar een gemeenschappelijke visie en overeenstemming met de lidstaten over de reikwijdte van de projecten, het ontwerp, de vereisten en de architectuur van de elektronische systemen, zodat de projecten van het werkprogramma van start kunnen gaan. In voorkomend geval raadpleegt de Commissie ook de marktdeelnemers en houdt zij rekening met hun standpunten.

Artikel 3

Actualiseringen

1.   Het werkprogramma wordt op gezette tijden bijgewerkt om het af te stemmen op en aan te passen aan de laatste ontwikkelingen bij de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) nr. 952/2013 en om rekening te houden met de concrete vorderingen bij de voorbereiding en de ontwikkeling van de elektronische systemen, met name wat betreft de beschikbaarheid van gezamenlijk overeengekomen specificaties en de inbedrijfstelling van de elektronische systemen.

2.   Teneinde te garanderen dat het werkprogramma en het MASP gelijklopen, wordt het werkprogramma ten minste één keer per jaar bijgewerkt.

Artikel 4

Communicatie en beheer

1.   De Commissie en de lidstaten wisselen informatie uit over de planning en het verloop van de implementatie van elk systeem.

2.   Uiterlijk zes maanden vóór de geplande uitroldatum van een bepaald IT-systeem leggen de lidstaten de Commissie nationale project- en migratieplannen voor. Deze plannen bevatten de volgende informatie:

de datum van bekendmaking van de technische specificaties voor de externe communicatie van het elektronische systeem;

de periode voor het verrichten van conformiteitstests met de marktdeelnemers;

de uitroldatums van het elektronische systeem, met inbegrip van de datum waarop het operationeel wordt, en in voorkomend geval de migratieperiode voor de marktdeelnemers.

3.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van iedere actualisering van de nationale project- en migratieplannen.

4.   De Commissie maakt de nationale project- en migratieplannen bekend op haar website.

5.   De lidstaten verstrekken de marktdeelnemers tijdig de technische specificaties met betrekking tot de externe communicatie van het nationale elektronische systeem.

Artikel 5

Intrekking

1.   Uitvoeringsbesluit 2014/255/EU wordt ingetrokken.

2.   Verwijzingen naar het ingetrokken besluit worden gelezen als verwijzingen naar dit besluit.

Artikel 6

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 11 april 2016.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)   PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsbesluit 2014/255/EU van de Commissie van 29 april 2014 tot vaststelling van het werkprogramma voor het douanewetboek van de Unie (PB L 134 van 7.5.2014, blz. 46).

(3)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 van de Commissie van 28 juli 2015 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad met nadere regels betreffende een aantal bepalingen van het douanewetboek van de Unie (PB L 343 van 29.12.2015, blz. 1).

(4)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/341 van de Commissie van 17 december 2015 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad met overgangsregels voor enkele bepalingen van het douanewetboek van de Unie voor de gevallen waarin de relevante elektronische systemen nog niet operationeel zijn, en tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 (PB L 69 van 15.3.2016, blz. 1).

(5)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie van 24 november 2015 houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 343 van 29.12.2015, blz. 558).

(6)  Beschikking nr. 70/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 betreffende een papierloze omgeving voor douane en bedrijfsleven (PB L 23 van 26.1.2008, blz. 21).


BIJLAGE

Werkprogramma voor de ontwikkeling en de uitrol van de elektronische systemen waarin het douanewetboek van de Unie voorziet

I.   INLEIDING TOT HET WERKPROGRAMMA

1.

Het werkprogramma is een instrument dat de toepassing van het wetboek bij de ontwikkeling en de uitrol van de daarin voorziene elektronische systemen moet ondersteunen.

2.

In het werkprogramma worden ook perioden vastgesteld gedurende welke de overgangsmaatregelen van toepassing zijn totdat de uitrol van de nieuwe of bijgewerkte elektronische systemen heeft plaatsgevonden zoals bedoeld in Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446, Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/341 en Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447.

3.

Met betrekking tot de streefdatum voor de technische specificaties wordt onder „belangrijkste mijlpaal” verstaan de datum waarop een stabiele versie van de technische specificaties ter beschikking wordt gesteld. Voor de nationale systemen of componenten wordt deze datum meegedeeld in het kader van de bekendmaking van de nationale projectplanning.

4.

In het werkprogramma worden de volgende „uitroldatums” voor de trans-Europese en nationale systemen vastgesteld:

a)

de begindatum van de uitroltermijn voor de elektronische systemen, te begrijpen als de vroegste datum waarop het elektronische systeem operationeel wordt;

b)

de einddatum van de uitroltermijn voor de elektronische systemen, te begrijpen als

de uiterste datum waarop de systemen door alle lidstaten moeten worden geëxploiteerd en door alle marktdeelnemers moeten worden gebruikt, alsook

de datum waarop de overgangsperiode afloopt.

De datum voor de toepassing van punt b) is dezelfde datum als de begindatum wanneer er niet in een concrete termijn (voor de uitrol of de migratie) is voorzien.

5.

In het geval van louter nationale systemen of specifieke nationale componenten die deel uitmaken van een breder EU-project, kunnen de „uitroldatums” en de begin- en einddatum van een uitroltermijn door de lidstaten worden bepaald overeenkomstig hun nationale projectplanning.

De eerste alinea geldt voor de volgende nationale systemen of specifieke nationale componenten:

a)

DWU AES (component 2 — upgrade van de nationale uitvoersystemen) (punt 10 van deel II);

b)

DWU Bijzondere regelingen (SP IMP/SP EXP) (punt 12 van deel II);

c)

DWU Kennisgeving van aankomst, kennisgeving van aanbrengen en tijdelijke opslag (punt 13 van deel II);

d)

DWU Nationale invoersystemen — upgrade (punt 14 van deel II);

e)

DWU Beheer van de zekerheidstelling (GUM) — component 2 (punt 16 van deel II).

6.

In het geval van trans-Europese systemen met een daadwerkelijke uitroltermijn zonder specifieke implementatiedatum kunnen de lidstaten op een passend tijdstip binnen deze termijn met de uitrol beginnen en de marktdeelnemers, indien een migratieperiode passend wordt geacht, toestaan te migreren gedurende die periode binnen de uitroltermijn. De begin- en einddatum worden aan de Commissie meegedeeld. Er zal zorgvuldig rekening moeten worden gehouden met aspecten die betrekking hebben op de gemeenschappelijke domeinen.

De eerste alinea geldt voor de volgende trans-Europese systemen:

a)

DWU Bewijs van Uniestatus (PoUS) (punt 8 van deel II);

b)

DWU NCTS — upgrade (punt 9 van deel II);

c)

DWU AES (component 1) (punt 10 van deel II).

7.

Bij de implementatie van het werkprogramma zullen de Commissie en de lidstaten een zorgvuldig evenwicht moeten vinden in het complexe samenspel van onderlinge afhankelijkheden, variabelen en veronderstellingen. De planning zal worden beheerd volgens de in het MASP vastgestelde beginselen.

De projecten zullen in verschillende fasen ten uitvoer worden gelegd, gaande van ontwerp over bouw, testen en migratie tot uiteindelijke inbedrijfstelling. De rol van de Commissie en de lidstaten in deze verschillende fasen zal afhangen van de aard en de architectuur van de systemen en de componenten of diensten ervan zoals beschreven in de gedetailleerde projectfiches van het MASP. Waar passend zal de Commissie, in nauwe samenwerking met en na toetsing door de lidstaten, gemeenschappelijke technische specificaties vaststellen en deze 24 maanden vóór de beoogde uitroldatum van het elektronische systeem ter beschikking stellen. Technische specificaties die nationaal zijn opgesteld voor de nationale systemen of componenten, moeten tijdig ter beschikking worden gesteld, tenminste wat de onderdelen betreft die betrekking hebben op de externe communicatie met de marktdeelnemers, zodat zij hun systemen en interfaces dienovereenkomstig kunnen plannen en aanpassen.

De lidstaten en, waar passend, de Commissie zullen zorg dragen voor de ontwikkeling en de uitrol van de systemen in overeenstemming met de gedefinieerde systeemarchitectuur en -specificaties. De werkzaamheden zullen worden uitgevoerd met inachtneming van de in het werkprogramma vermelde mijlpalen en datums. De Commissie en de lidstaten zullen ook samenwerken met de marktdeelnemers en andere stakeholders.

De marktdeelnemers zullen de nodige maatregelen moeten nemen om gebruik te kunnen maken van de systemen zodra deze zijn opgezet maar uiterlijk op de einddatums die in dit werkprogramma zijn bepaald of, in voorkomend geval, door de lidstaten in het kader van hun nationale plan zijn vastgesteld.

II.   LIJST VAN PROJECTEN VOOR DE ONTWIKKELING EN DE UITROL VAN ELEKTRONISCHE SYSTEMEN

A.   Volledige lijst

„DWU-projecten en daarmee samenhangende elektronische systemen”

Lijst van projecten voor de ontwikkeling en de uitrol van elektronische systemen die voor de toepassing van het wetboek noodzakelijk zijn

Rechtsgrondslag

Belangrijkste mijlpaal

Uitroldatums voor het elektronische systeem

 

 

 

Begindatum van de uitroltermijn voor het elektronische systeem (1)

Einddatum van de uitroltermijn voor het elektronische systeem (2)

=

einddatum van de overgangsperiode

1.   DWU Systeem van geregistreerde exporteurs (REX)

Het project heeft tot doel actuele informatie over geregistreerde exporteurs die in een SAP-land gevestigd zijn en goederen naar de Unie uitvoeren, ter beschikking te stellen. Het systeem wordt een trans-Europees systeem dat ook gegevens over EU-marktdeelnemers zal bevatten ter ondersteuning van de uitvoer naar SAP-landen. De vereiste gegevens zullen geleidelijk in het systeem worden ingevoerd tot 31 december 2017.

Artikel 6, lid 1, en artikelen 16 en 64 van Verordening (EU) nr. 952/2013

Streefdatum technische specificaties

= Q1 2015

1.1.2017

1.1.2017

2.   DWU Bindende tariefinlichtingen (BTI)

Het project moet resulteren in een upgrade van de bestaande trans-Europese systemen EBTI-3 en Surveillance 2, met name in de:

a)

aanpassing van het EBTI-3-systeem aan de vereisten van het DWU;

b)

uitbreiding van aangiftegegevens in verband met regelingen waarop toezicht moet worden uitgeoefend;

c)

monitoring van verplicht BTI-gebruik;

d)

monitoring en beheer van verlengd BTI-gebruik.

Het project zal in twee fasen worden uitgevoerd.

In de eerste fase zal 1) de functionaliteit worden opgezet om stapsgewijze vanaf 1 maart 2017 de krachtens het DWU vereiste gegevensset voor de aangifte te ontvangen (stap 1) totdat de in de punten 10 en 14 genoemde projecten zijn geïmplementeerd (uiterlijk 31 december 2020), en 2) worden voldaan aan de verplichting om controle uit te oefenen op het BTI-gebruik, op basis van de nieuw vereiste gegevensset voor de aangifte en de afstemming op het proces van douanebeschikkingen (stap 2).

In de tweede fase zal het elektronische formulier voor BTI-aanvragen en -beschikkingen worden geïmplementeerd en krijgen marktdeelnemers toegang tot een op EU-niveau geharmoniseerde interface voor ondernemers om BTI-aanvragen in te dienen en BTI-beschikkingen te ontvangen langs elektronische weg.

Artikel 6, lid 1, en artikelen 16, 22, 23, 26, 27, 28, 33 en 34 van Verordening (EU) nr. 952/2013

Streefdatum technische specificaties

= Q2 2016

(fase 1)

1.3.2017

(fase 1 — stap 1)

1.3.2017

(fase 1 — stap 1)

1.10.2017

(fase 1 — stap 2)

1.10.2017

(fase 1 — stap 2)

Streefdatum technische specificaties

= Q3 2016

(fase 2)

1.10.2018

(fase 2)

1.10.2018

(fase 2)

3.   DWU Douanebeschikkingen

Het project strekt tot harmonisering van het aanvraag-, besluitvormings- en beheerproces voor douanebeschikkingen door middel van standaardisering en elektronisch beheer van de aanvraag- en de beschikking-/vergunningsgegevens voor de gehele Unie. Het project heeft betrekking op beschikkingen die door een of meer lidstaten krachtens het wetboek worden gegeven, en zal systeemcomponenten omvatten die centraal zijn ontwikkeld op het niveau van de Unie, alsook voorzien in integratie met nationale componenten als de lidstaten daarvoor gekozen hebben. Dit trans-Europese systeem zal het overleg tijdens het besluitvormingsproces en het beheer van de vergunningen vergemakkelijken.

Dit trans-Europese systeem bestaat uit een EU-portaal voor ondernemers, een systeem voor het beheer van douanebeschikkingen en een klantenreferentiesysteem.

Artikel 6, lid 1, en artikelen 16, 22, 23, 26, 27 en 28 van Verordening (EU) nr. 952/2013

Streefdatum technische specificaties

= Q4 2015

2.10.2017

2.10.2017

4.   Directe toegang voor ondernemers tot de Europese informatiesystemen (uniform gebruikersbeheer & digitale handtekening)

Dit project moet praktische oplossingen aanreiken voor een rechtstreekse en op EU-niveau geharmoniseerde toegang voor ondernemers in de vorm van een dienst voor gebruiker-naar-systeeminterfaces, die moet worden geïntegreerd in de elektronische douanesystemen als omschreven in de specifieke DWU-projecten. Het uniforme gebruikersbeheer en de digitale handtekening zullen worden geïntegreerd in de portalen van de betrokken systemen en ondersteuning bieden voor identiteits-, toegangs- en gebruikersbeheer in overeenstemming met het vereiste veiligheidsbeleid.

De eerste uitrol is gepland samen met het DWU-systeem Douanebeschikkingen.

Nadien zal deze technische oplossing die authenticatie en gebruikersbeheer mogelijk maakt, beschikbaar worden gesteld voor andere DWU-projecten zoals DWU BTI, DWU AEO — upgrade, DWU Bewijs van Uniestatus en eventueel ook DWU Inlichtingenbladen (INF) voor bijzondere regelingen. Voor de uitroldatums wordt naar de verschillende projecten verwezen.

Artikel 6, lid 1, en artikel 16 van Verordening (EU) nr. 952/2013

Streefdatum technische specificaties

= Q4 2015

2.10.2017

2.10.2017

5.   DWU Geautoriseerde marktdeelnemers (AEO) — upgrade

Het project strekt ertoe de bedrijfsprocessen met betrekking tot AEO-aanvragen en -vergunningen te verbeteren rekening houdend met de wijzigingen in de wettelijke bepalingen van het DWU.

In de eerste fase wordt met het project beoogd de belangrijkste verbeteringen van het AEO-systeem te implementeren met het oog op de harmonisatie van het besluitvormingsproces bij de douane.

In de tweede fase zal het elektronische formulier voor AEO-aanvragen en -beschikkingen worden geïmplementeerd en krijgen marktdeelnemers toegang tot een op EU-niveau geharmoniseerde interface om AEO-aanvragen in te dienen en AEO-beschikkingen te ontvangen langs elektronische weg.

Artikel 6, lid 1, en artikelen 16, 22, 23, 26, 27, 28, 38 en 39 van Verordening (EU) nr. 952/2013

Streefdatum technische specificaties

= Q1 2016

1.3.2018

(fase 1)

1.3.2018

(fase 1)

Streefdatum technische specificaties

= Q3 2017

1.10.2019

(fase 2)

1.10.2019

(fase 2)

6.   DWU Systeem voor de registratie en identificatie van marktdeelnemers — upgrade (EORI 2)

Dit project moet resulteren in een beperkte upgrade van het bestaande trans-Europese EORI-systeem dat de registratie en identificatie mogelijk maakt van marktdeelnemers uit de Unie en uit derde landen en van andere personen dan marktdeelnemers die op douanegebied actief zijn in de Unie.

Artikel 6, lid 1, en artikel 9 van Verordening (EU) nr. 952/2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie

Streefdatum technische specificaties

= Q2 2016

1.3.2018

1.3.2018

7.   DWU Surveillance 3

Dit project moet resulteren in een upgrade van Surveillance 2+ waarbij het systeem wordt aangepast aan de vereisten van het DWU, zoals de standaarduitwisseling van informatie met behulp van elektronische gegevensverwerkingstechnieken, en passende functionaliteiten worden ingevoerd om het geheel van door de lidstaten aangeleverde toezichtgegevens te kunnen verwerken en analyseren.

In dat verband zal onder meer worden voorzien in verdere mogelijkheden voor datamining en rapportagefunctionaliteiten die door de Commissie en de lidstaten zullen kunnen worden gebruikt.

Artikel 6, lid 1, artikel 16 en artikel 56, lid 5, van Verordening (EU) nr. 952/2013

Streefdatum technische specificaties

= Q3 2016

1.10.2018

1.10.2018

8.   DWU Bewijs van Uniestatus (PoUS)

Het project beoogt de oprichting van een nieuw trans-Europees systeem om de volgende elektronische bewijzen van Uniestatus op te slaan, te beheren en op te vragen: T2L/F en het douanemanifest (afgegeven door een niet-toegelaten afgever).

Artikel 6, lid 1, en artikelen 16 en 153 van Verordening (EU) nr. 952/2013

Streefdatum technische specificaties

= Q1 2017

1.3.2019

1.10.2019

9.   DWU Nieuw geautomatiseerd systeem voor douanevervoer (NCTS) — upgrade

Dit project strekt ertoe het bestaande trans-Europese NCTS in overeenstemming te brengen met de nieuwe DWU-vereisten zoals de registratie van voorvallen tijdens het vervoer, de aanpassing van de informatie-uitwisseling aan de DWU-gegevensvereisten en de upgrade en ontwikkeling van interfaces met andere systemen.

Artikel 6, lid 1, artikel 16 en artikelen 226 tot en met 236 van Verordening (EU) nr. 952/2013

Streefdatum technische specificaties

= Q3 2017

1.10.2019

2.3.2020

10.   DWU Geautomatiseerd uitvoersysteem (AES)

Dit project beoogt de implementatie van de DWU-vereisten voor uitvoer en uitgaan.

 

Component 1 — „AES”: Met dit project wordt beoogd het bestaande trans-Europese uitvoercontrolesysteem verder te ontwikkelen tot een alomvattend geautomatiseerd uitvoersysteem dat tegemoetkomt aan de door het DWU gestelde bedrijfsvereisten inzake processen en gegevens, waaronder vereenvoudigde procedures, splitsing van uitgaande zendingen en gecentraliseerde uitklaring. Onder dit project valt ook de ontwikkeling van geharmoniseerde interfaces met het systeem voor het verkeer van accijnsgoederen (EMCS) en het NCTS. Op die manier zal het AES een volledige automatisering van de uitvoerprocedures en uitgangsformaliteiten mogelijk maken. AES omvat onderdelen die op centraal en nationaal niveau moeten worden ontwikkeld.

 

Component 2 — „Nationale uitvoersystemen — upgrade”: Daarnaast moet er voor de afzonderlijke nationale systemen, die niet onder AES vallen maar er toch nauw mee samenhangen, een upgrade worden verricht van de specifieke nationale elementen die betrekking hebben op uitvoer- en/of uitgangsformaliteiten. Voor zover deze elementen losstaan van het gemeenschappelijke domein voor AES, kunnen zij onder deze component vallen.

Artikel 6, lid 1, artikel 16, artikel 179 en artikelen 263 tot en met 276 van Verordening (EU) nr. 952/2013

Streefdatum technische specificaties

= Q3 2017

(component 1)

1.10.2019

(component 1)

2.3.2020

(component 1)

Streefdatum technische specificaties

= vast te stellen door de lidstaten

(component 2)

1.3.2017

(component 2)

2.3.2020

(component 2)

11.   DWU Inlichtingenbladen (INF) voor bijzondere regelingen

Met dit project wordt beoogd een nieuw trans-Europees systeem te ontwikkelen ter ondersteuning en stroomlijning van de beheerprocessen en de elektronische verwerking van INF-gegevens op het gebied van bijzondere regelingen.

Artikel 6, lid 1, artikel 16, artikel 215, artikelen 237 tot en met 242 en 250 tot en met 262 van Verordening (EU) nr. 952/2013

Streefdatum technische specificaties

= Q1 2018

2.3.2020

2.3.2020

12.   DWU Bijzondere regelingen

Met dit project wordt beoogd de afhandeling van bijzondere regelingen overal in de Unie te versnellen, te vergemakkelijken en te harmoniseren door te voorzien in gemeenschappelijke bedrijfsprocesmodellen. In de nationale systemen zullen alle wijzigingen ten aanzien van douane-entrepots, bijzondere bestemming, tijdelijke invoer, actieve en passieve veredeling die ingevolge het DWU zijn vereist, worden geïmplementeerd.

Dit project zal in twee delen ten uitvoer worden gelegd.

 

Component 1 — „Nationaal SP EXP”: Dit deel zal voorzien in de vereiste nationale elektronische oplossingen voor de uitvoergerelateerde activiteiten in het kader van bijzondere regelingen.

 

Component 2 — „Nationaal SP IMP”: Dit deel zal voorzien in de vereiste nationale elektronische oplossingen voor de invoergerelateerde activiteiten in het kader van bijzondere regelingen.

De implementatie van deze projecten zal plaatsvinden via de projecten die zijn opgenomen in de punten 10 en 14.

Artikel 6, lid 1, artikel 16, artikel 215, artikelen 237 tot en met 242 en 250 tot en met 262 van Verordening (EU) nr. 952/2013

Streefdatum technische specificaties

= vast te stellen door de lidstaten (voor componenten 1 en 2)

1.3.2017

(component 1)

2.3.2020

(component 1)

Vast te stellen door de lidstaten als onderdeel van het nationale plan

(component 2)

Vast te stellen door de lidstaten als onderdeel van het nationale plan

(component 2)

13.   DWU Kennisgeving van aankomst, kennisgeving van aanbrengen en tijdelijke opslag

Met dit project wordt beoogd de in het DWU beschreven processen voor de kennisgeving van de aankomst van het vervoermiddel, het aanbrengen van de goederen (kennisgeving van aanbrengen) en de aangifte tot tijdelijke opslag te definiëren en de harmonisatie daarvan in alle lidstaten te ondersteunen wat betreft de uitwisseling van gegevens tussen bedrijven en douane.

Het project omvat de automatisering van processen op nationaal niveau.

Artikel 6, lid 1, artikel 16 en artikelen 133 tot en met 152 van Verordening (EU) nr. 952/2013

Streefdatum technische specificaties

= vast te stellen door de lidstaten

Vast te stellen door de lidstaten als onderdeel van het nationale plan

Vast te stellen door de lidstaten als onderdeel van het nationale plan

14.   DWU Nationale invoersystemen — upgrade

Met dit project wordt beoogd alle uit het DWU voortvloeiende processen en gegevensvereisten die verband houden met invoer (en niet onder een van de andere projecten van het werkprogramma vallen), te implementeren. Hieronder vallen hoofdzakelijk de wijzigingen in de procedure „in het vrije verkeer brengen” (standaardprocedure + vereenvoudigingen), maar ook de effecten die door andere systeemmigraties worden teweeggebracht. Dit project heeft betrekking op het nationale invoerdomein dat de nationale systemen voor de verwerking van douaneaangiften omvat alsook andere systemen zoals nationale boekhoud- en betaalsystemen.

Artikel 6, lid 1, artikel 16, lid 1, en artikelen 53, 56, 77 tot en met 80, 83 tot en met 87, 101 tot en met 105, 108, 109, 158 tot en met 187 en 194 tot en met 195 van Verordening (EU) nr. 952/2013

Streefdatum technische specificaties

= vast te stellen door de lidstaten

Vast te stellen door de lidstaten als onderdeel van het nationale plan

Vast te stellen door de lidstaten als onderdeel van het nationale plan

15.   DWU Gecentraliseerde inklaring (CCI)

Dit project moet het mogelijk maken dat goederen via een gecentraliseerd systeem onder een douaneregeling kunnen worden geplaatst, zodat marktdeelnemers hun douaneactiviteiten kunnen centraliseren. De verwerking van de douaneaangifte en de fysieke vrijgave van de goederen moeten door de desbetreffende douanekantoren worden gecoördineerd. Dit is een trans-Europees systeem met centraal en nationaal ontwikkelde componenten.

Artikel 6, lid 1, en artikelen 16 en 179 van Verordening (EU) nr. 952/2013

Streefdatum technische specificaties

= Q2 2018

1.10.2020

Uitvoeringsplan vast te stellen als onderdeel van de CCI-projectdocumentatie

16.   DWU Beheer van de zekerheidstelling (GUM)

Met dit project wordt beoogd een effectief en efficiënt beheer van de verschillende soorten zekerheden te waarborgen.

 

Component 1 — „GUM”: Het trans-Europese systeem zal zorgen voor het beheer van doorlopende zekerheden die in meer dan één lidstaat mogen worden gebruikt, alsook de controle garanderen van het referentiebedrag voor elke douaneaangifte, aanvullende aangifte of andere passende kennisgeving van de voor de boeking benodigde gegevens met betrekking tot de bestaande douaneschulden voor alle douaneregelingen van het douanewetboek van de Unie, met uitzondering van het douanevervoer, dat onder het NCTS-project valt.

 

Component 2 — „Beheer nationale zekerheden”: Daarnaast moet er een upgrade worden verricht van de elektronische systemen die op nationaal niveau bestaan voor het beheer van zekerheden die in één lidstaat geldig zijn.

Artikel 6, lid 1, artikel 16 en artikelen 89 tot en met 100 van Verordening (EU) nr. 952/2013

Streefdatum technische specificaties

= Q2 2018

(component 1)

1.10.2020

(component 1)

1.10.2020

(component 1)

Streefdatum technische specificaties

= vast te stellen door de lidstaten

(component 2)

Vast te stellen door de lidstaten als onderdeel van het nationale plan

(component 2)

Vast te stellen door de lidstaten als onderdeel van het nationale plan

(component 2)

17.   DWU Invoercontrolesysteem — upgrade (ICS 2)

Met dit project wordt beoogd de veiligheid van de toeleveringsketen voor alle vervoerswijzen, en met name de luchtvracht, te versterken door de kwaliteit, invoer, beschikbaarheid en uitwisseling van gegevens voor de summiere aangifte bij binnenbrengen en de daarmee samenhangende risico- en controle-informatie (ENS + levenscyclus) te verbeteren.

Dit project zal ook de samenwerking tussen de lidstaten bij het risicoanalyseproces vergemakkelijken. Het zal tot een volledig nieuwe architectuur van het bestaande trans-Europese invoercontrolesysteem leiden.

Artikel 6, lid 1, en artikelen 16, 46 en 127 tot en met 132 van Verordening (EU) nr. 952/2013

Streefdatum technische specificaties

=Q2 2018

1.10.2020

Uitvoeringsplan vast te stellen als onderdeel van de ICS 2-projectdocumentatie

B.   Overzicht van de lijst

DWU-projecten betreffende elektronische systemen

Uitroldatums/Uitroltermijnen

S1 2016

S2 2016

S1 2017

S2 2017

S1 2018

S2 2018

S1 2019

S2 2019

S1 2020

S2 2020

1.

DWU Systeem van geregistreerde exporteurs (REX)

1.1.2017

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2.

DWU Bindende tariefinlichtingen (BTI-systeem)

1.3.2017 (fase 1 — stap 1)

1.10.2017 (fase 1 — stap 2)

1.10.2018 (fase 2)

 

 

Fase 1 (stap 1)

Fase 1 (stap 2)

 

Fase 2

 

 

 

 

3.

DWU Douanebeschikkingen

2.10.2017

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

4.

Directe toegang voor ondernemers tot Europese informatiesystemen (uniform gebruikersbeheer & digitale handtekening)

2.10.2017

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

5.

DWU Geautoriseerde marktdeelnemers (AEO-systeem) — upgrade

1.3.2018 (fase 1)

1.10.2019 (fase 2)

 

 

 

 

Fase 1

 

 

Fase 2

 

 

6.

DWU Systeem voor de registratie en identificatie van marktdeelnemers — upgrade (EORI 2)

1.3.2018

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

7.

DWU Surveillance 3

1.10.2018

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

8.

DWU Bewijs van Uniestatus (PoUS)

1.3.2019-1.10.2019

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

9.

DWU Nieuw geautomatiseerd systeem voor douanevervoer (NCTS) — upgrade

1.10.2019-2.3.2020

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

10.

DWU Geautomatiseerd uitvoersysteem (AES) —

component 1: trans-Europees AES

1.10.2019-2.3.2020

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

10.

DWU Geautomatiseerd uitvoersysteem (AES) —

component 2: nationale uitvoersystemen — upgrade

1.3.2017-2.3.2020

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

11.

DWU Inlichtingenbladen (INF) voor bijzondere regelingen

2.3.2020

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

12.

DWU Bijzondere regelingen —

component 1: Nationaal SP EXP

nationale planning

1.3.2017-2.3.2020 — zie ook project 10

 

 

SP EXP

SP EXP

SP EXP

SP EXP

SP EXP

SP EXP

SP EXP

 

12.

DWU Bijzondere regelingen —

component 2: Nationaal SP IMP

nationale planning voor SP IMP — zie ook project 14

SP IMP

SP IMP

SP IMP

SP IMP

SP IMP

SP IMP

SP IMP

SP IMP

SP IMP

SP IMP

13.

DWU Kennisgeving van aankomst, kennisgeving van aanbrengen en tijdelijke opslag

nationale planning

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

14.

DWU Nationale invoersystemen — upgrade

nationale planning

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

15.

DWU Gecentraliseerde inklaring (CCI)

1.10.2020-uitvoeringsplan

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

16.

DWU Beheer van de zekerheidstelling (GUM) —

component 1: trans-Europees GUM

1.10.2020-1.10.2020

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

16.

DWU Beheer van de zekerheidstelling (GUM) —

component 2: Beheer nationale zekerheden

nationale planning

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

17.

DWU Invoercontrolesysteem — upgrade (ICS 2)

1.10.2020-uitvoeringsplan

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


(1)  De begindatum van de uitroltermijn voor het elektronische systeem komt overeen met de vroegste datum waarop een lidstaat met de exploitatie van het systeem kan beginnen.

(2)  De einddatum van de uitroltermijn voor het elektronische systeem komt overeen met de uiterste datum waarop het systeem volledig moet zijn uitgerold en de uiterste datum waarop alle marktdeelnemers gemigreerd moeten zijn; in voorkomend geval wordt de datum vastgesteld door de lidstaten en komt hij overeen met de datum waarop de overgangsperiode afloopt. Deze datum is niet later dan 31 december 2020.


RICHTSNOEREN

15.4.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 99/21


RICHTSNOER (EU) 2016/579 VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK

van 16 maart 2016

tot wijziging van Richtsnoer ECB/2012/27 betreffende een geautomatiseerd trans-Europees „real-time” bruto-vereveningssysteem (TARGET2) (ECB/2016/6)

DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 127, lid 2,

Gezien de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, en met name artikel 3.1 en de artikelen 17, 18 en 22,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 2 april 2015 heeft de Raad van bestuur Richtsnoer (EU) 2015/930 van de Europese Centrale Bank (ECB/2015/15) (1) vastgesteld dat Richtsnoer ECB/2012/27 (2) wijzigde om aan te geven dat de eurogebied-NCB's (NCB's) automatischezekerheidsstellingsdiensten verlenen en afwikkeling in centralebankgeld in TARGET2-Securities (T2S).

(2)

Ervaring met de implementatie van het Richtsnoer ECB/2012/27 heeft een aantal nader toe te lichten kwesties opgeleverd, met name aangaande de verstrekking van automatischezekerheidsstellingsdiensten en afwikkeling in centralebankgeld.

(3)

De Raad van bestuur is de eigenaar van TARGET2, via haar niveau-1 bevoegdheden en kan adviesorganen oprichten om de Raad van bestuur te ondersteunen bij de uitvoering van haar taken in verband met het beheer en de exploitatie van TARGET2.

(4)

Daarnaast moeten met TARGET2 verband houdende technische en operationele beheertaken worden opgedragen aan een door de Raad van bestuur op te richten orgaan.

(5)

Richtsnoer ECB/2012/27 moet derhalve dienovereenkomstig gewijzigd worden,

HEEFT HET VOLGENDE RICHTSNOER VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen

Richtsnoer ECB/2012/27 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Het volgende artikel 1bis wordt ingevoegd:

„Artikel 1bis

TARGET2-transacties

De nationale centrale banken (NCB's) gebruiken voor de volgende transacties altijd TARGET2-rekeningen:

a)

monetairbeleidstransacties op de open markt zoals bedoeld in Richtsnoer (EU) 2015/510 van de Europese Centrale Bank (ECB/2014/60) (*1),

b)

transactieafwikkelingen met aangesloten systemen;

c)

betalingen tussen kredietinstellingen.

(*1)  Richtsnoer (EU) 2015/510 van de Europese Centrale Bank van 19 december 2014 betreffende de tenuitvoerlegging van het monetairbeleidskader van het Eurosysteem (ECB/2014/60) (PB L 91 van 2.4.2015, blz. 3) (algemene documentatie richtsnoer)”."

2)

In artikel 2 wordt punt 25 als volgt vervangen:

„(25)   „beschikbare liquiditeit”: een tegoed op de rekening van een deelnemer en, indien toepasselijk, een door de betrokken eurogebied-NCB in verband met die rekening op de PM-rekening verstrekte intradaykredietlijn waarop nog geen beroep gedaan werd, dan wel, indien toepasselijk, verlaagd met het bedrag van verwerkte liquiditeitreserveringen op de PM-rekening of het blokkeren van middelen op de DCA;”.

3)

Artikel 7 wordt als volgt vervangen:

„Artikel 7

Bestuursniveaus

1.   Onverminderd artikel 8 van de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank (hierna de „ESCB-statuten” genoemd), is het TARGET2-beheer gebaseerd op drie bestuursniveaus. De aan de Raad van bestuur (niveau 1), een niveau-2 technisch en operationeel beheerorgaan en de het SSP-leverende NCB's (niveau 3) opgedragen taken zijn neergelegd in bijlage I.

2.   De Raad van bestuur is verantwoordelijk voor de leiding, het beheer en de controle van TARGET2. De aan niveau 1 toegewezen taken vallen binnen de exclusieve bevoegdheid van de Raad van bestuur. Het ESCB-Comité voor betalings- en vereveningssystemen (Payment and Settlement Systems Committee) (PSSC) staat niveau 1 bij in TARGET2 betreffende aangelegenheden.

3.   Overeenkomstig de derde alinea van artikel 12.1 van de ESCB-statuten zijn de Eurosysteem-CB's verantwoordelijk voor de aan niveau 2 toegewezen taken, binnen het door de Raad van bestuur afgebakende algemene kader. De Raad van bestuur richt een niveau-2 orgaan op waaraan de Eurosysteem-CB's aan TARGET2 gerelateerde technische en operationale beheertaken opdragen.

4.   De Eurosysteem-CB's sluiten ten behoeve van hun eigen organisatie passende overeenkomsten.

5.   Overeenkomstig de derde alinea van artikel 12.1 van de ESCB-statuten zijn de NCB's die het SSP leveren, verantwoordelijk voor de aan niveau 3 toegewezen taken, binnen het door de Raad van bestuur afgebakende algemene kader.

6.   De NCB's die het SSP leveren, sluiten een overeenkomst met de Eurosysteem-CB's met betrekking tot de door de eerste aan de laatste te leveren diensten. Een dergelijke overeenkomst omvat, waar van toepassing, ook de aangesloten NCB's.

7.   Het Eurosysteem als T2S-dienstverlener, en de Eurosysteem CB's als exploitanten van hun respectieve nationale TARGET2-deelsystemen, sluiten een overeenkomst betreffende de door de eerstgenoemde aan de laatstgenoemde te verlenen diensten aangaande de exploitatie van specifieke liquiditeitsrekeningen (DCA's). De aangesloten NCB's sluiten een dergelijke overeenkomst ook, waar van toepassing.”.

4)

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de titel wordt als volgt vervangen:

„Geharmoniseerde voorwaarden voor het openen en exploiteren van een PM-rekening of een DCA in TARGET2”;

b)

de eerste zin van lid 1 wordt als volgt vervangen:

„Elke eurogebied-NCB stelt regelingen vast ter uitvoering van de geharmoniseerde voorwaarden voor het openen en exploiteren van een PM-rekening in TARGET2, zoals bedoeld in bijlage II.”.

5)

In artikel 9, lid 1 worden punt b) en c) geschrapt.

6)

Bijlagen I, II, IIa, III, IIIa, IV en V worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij dit richtsnoer.

Artikel 2

Inwerkingtreding en implementatie

1.   Dit richtsnoer wordt van kracht op de dag van kennisgeving aan de nationale centrale banken van de eurogebiedlidstaten.

2.   De nationale centrale banken van de eurogebiedlidstaten nemen de nodige maatregelen om te voldoen aan dit richtsnoer en passen die maatregelen met ingang van 15 april 2016 toe. Zij stellen de Europese Centrale Bank (ECB) uiterlijk op 1 april 2016 in kennis van de met die maatregelen verband houdende teksten en middelen.

Artikel 3

Geadresseerden

Dit richtsnoer is gericht tot alle centrale banken van het Eurosysteem.

Gedaan te Frankfurt am Main,16 maart 2016.

Namens de Raad van bestuur van de ECB

De president van de ECB

Mario DRAGHI


(1)  Richtsnoer (EU) 2015/930 van de Europese Centrale Bank van 2 april 2015 tot wijziging van Richtsnoer ECB/2012/27 betreffende een geautomatiseerd trans-Europees real- time brutovereveningssysteem (TARGET2) (ECB/2015/15) (PB L 155 van 19.6.2015, blz. 38).

(2)  Richtsnoer ECB/2012/27 van 5 december 2012 betreffende een geautomatiseerd trans-Europees realtime-brutovereveningssysteem (TARGET2) (PB L 30 van 30.1.2013, blz. 1).


BIJLAGE

De bijlagen I, II, IIa, III, IIIa, IV and V bij Richtsnoer ECB/2012/27 worden als volgt gewijzigd:

1)

Bijlage I wordt als volgt vervangen:

„BIJLAGE I

TARGET2 GOVERNANCEREGELINGEN

Niveau 1 — Raad van bestuur

Niveau 2 — Technisch en operationeel beheerorgaan

Niveau 3 — NCB's die het SSP leveren

0.   Algemene bepalingen

Niveau 1 heeft beslissende bevoegdheid met betrekking tot binnenlandse en grensoverschrijdende TARGET2-aangelegenheden en is verantwoordelijk voor het waarborgen van de publieke functie van TARGET2

Niveau 2 voert TARGET2 betreffende technische en operationele beheertaken uit.

Niveau 3 neemt besluiten ten aanzien van het dagelijks runnen van het Single Shared Platform (SSP) op basis van welomschreven dienstenniveaus, zoals bepaald in de in artikel 7, lid 6 van dit richtsnoer genoemde overeenkomst

1.   Kosten en tariefbeleid

Besluiten nemen over een gemeenschappelijke kostenberekeningsmethode

Besluiten nemen over een gemeenschappelijke tariefstructuur

Besluiten nemen over de tarieven van extra diensten en/of modules

(Niet van toepassing)

2.   Dienstenniveau

Besluiten nemen over extra diensten en/of modules

Extra diensten en/of modules vaststellen

Input verschaffen al naar gelang de behoeften van niveau 1/niveau 2

3.   Risicobeheer

Besluiten nemen over het algemene kader voor risicobeheer en acceptatie van restrisico's

Het feitelijke risicobeheer uitvoeren

Risicoanalyse en follow-up uitvoeren

De noodzakelijke informatie voor risicoanalyse verschaffen overeenkomstig verzoeken van niveau 1/niveau 2

4.   Bestuur en financiering

Vaststellen van regels voor eigendom, besluitvorming en financiering van het SSP

Het juridische kader van het Europees Stelsel van centrale banken voor TARGET2 vaststellen en adequate implementatie ervan waarborgen

Regels opstellen betreffende bestuur en financiering waartoe op niveau 1 is besloten

De begroting opstellen, deze vaststellen en ten uitvoer leggen

Zeggenschap hebben over de toepassing

Inning van gelden en vergoedingen voor diensten

Kostencijfers voor de dienstverlening aan niveau 2 verschaffen

5.   Ontwikkeling

Worden geraadpleegd door niveau 2 betreffende de locatie van het SSP

Goedkeuren van het algemene projectplan

Besluiten nemen over het eerste ontwerp en de eerste ontwikkeling van het SSP

Besluiten nemen over het helemaal opnieuw instellen of instellen op basis van een bestaand platform

Besluit nemen over de keuze van de SSP-beheerder

In overeenstemming met niveau 3, de SSP-dienstverleningsniveaus vaststellen

Besluiten nemen over de locatie van het SSP na overleg met niveau 1

Methode voor het specificatieproces en de „te leveren producten” van niveau 3 goedkeuren die geschikt worden geacht om nader te worden beschreven en, naderhand, het testen en accepteren van het product (met name algemene en gedetailleerde gebruikerspecificaties)

Vaststellen van een projectplan met mijlpalen

Evalueren en accepteren van de te leveren producten

Testscenario's vaststellen

Coördinatie van testen van centrale banken en gebruikers, in nauwe samenwerking met niveau 3

Het eerste SSP-ontwerp voorstellen

Voorstellen doen inzake het helemaal opnieuw instellen of instellen op basis van een bestaand platform

De locatie van het SSP voorstellen

Opstellen van de algemene en de gedetailleerde functiespecificaties (interne gedetailleerde functiespecificaties en gedetailleerde gebruikerspecificaties)

Opstellen van de gedetailleerde technische specificaties

Leveren van de (begin- en voortgezette) input voor de mijlpaalplanning van het project en aansturing

Technische en operationele ondersteuning voor tests (het uitvoeren van tests op het SSP, input betreffende SSP-gerelateerde testscenario's, ondersteunen van Eurosysteem-CB's bij hun SSP-testactiviteiten)

6.   Implementatie en migratie

Beslissen over de migratiestrategie

Voorbereiden en coördineren van de migratie naar het SSP, in nauwe samenwerking met niveau 3

Input leveren betreffende migratieaangelegenheden overeenkomstig verzoeken van niveau 2

Uitvoeren van aan SSP gerelateerd migratiewerk; extra ondersteuning voor het migreren van NCB's

7.   Exploitatie

Het managen van ernstige crisissituaties

Machtiging verlenen tot het opzetten en exploiteren van een TARGET2 Simulator

Benoemen van certificeringsautoriteiten voor toegang via internet

Bepalen van veiligheidsbeleid, -vereisten en -controles voor het SSP

Bepalen van de grondslagen die van toepassing zijn op de beveiliging van certificaten die gebruikt worden voor toegang via internet

Onderhouden van contacten met gebruikers op Europees niveau (met inachtneming van de exclusieve verantwoordelijkheid van Eurosysteem-CB's voor de zakelijke relatie met hun cliënten) en toezicht houden op de dagelijkse gebruikersactiviteit vanuit een zakelijk perspectief (taak van Eurosysteem-CB)

Bewaken van bedrijfsontwikkelingen

Begroten, financieren, factureren (taak van Eurosysteem-CB) en overige administratieve taken

Beheren van het systeem op basis van de in artikel 7, lid 6, van dit richtsnoer genoemde overeenkomst”

2)

Bijlage II wordt als volgt gewijzigd:

a)

in artikel 1 wordt de definitie van „incassomachtiging” als volgt vervangen:

„—   „incassomachtiging”: een algemene instructie door een betaler aan zijn CB die een dergelijke CB het recht geeft en verplicht de rekening van de betaler te debiteren na ontvangst van een geldige incasso-opdracht van een begunstigde,”;

b)

artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

i)

lid 3 wordt als volgt vervangen:

„3.   Een PM-rekeninghouder die ermee instemt dat zijn PM-rekening wordt aangewezen als de PM-hoofdrekening, zoals bedoeld in bijlage IIa, is gebonden aan rekeningen in verband met het openen en het beheer van elke aan die PM-rekening gekoppelde DCA, zoals toegelicht in appendix VI van deze bijlage, ongeacht de inhoud van contractuele of andere regelingen tussen die PM-rekeninghouder en de DCA-houder, dan wel de niet-naleving daarvan.”;

ii)

het volgende lid 5 wordt ingevoegd:

„5.   Een PM-rekeninghouder die tevens een DCA aanhoudt voor automatischezekerheidsstelling is aansprakelijk voor overeenkomstig lid 9, onder d) van bijlage IIIa opgelegde boeten.”;

c)

artikel 34 wordt als volgt gewijzigd:

i)

de volgende zin wordt aan het einde van lid 1 toegevoegd:

„Binnen het kader van dit lid wordt het treffen van in Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad (*1) bedoelde afwikkelingsmaatregelen tegen een PM-rekeninghouder niet automatisch aangemerkt als het openen van insolventieprocedures.

(*1)  Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 190).”;"

ii)

lid 4, onder a) wordt als volgt vervangen:

„a)

Indien de [naam van de CB] de deelname van een PM-rekeninghouder aan TARGET2-[naam van de CB/landreferentie] krachtens lid 1 of lid 2 opschort of beëindigt, informeert de [naam van de CB] deze PM-rekeninghouder, andere CB's en de overige PM-rekeninghouders en DCA-houders in alle TARGET2-deelsystemen onmiddellijk over de opschorting of de beëindiging middels een ICM-mededeling of een T2S-mededeling. Die mededeling wordt geacht te zijn gedaan door de eigen CB van de PM-rekeninghouder en de DCA-houder die de mededeling ontvangt”;

iii)

lid 4, onder b) wordt geschrapt;

d)

in artikel 38 wordt lid 1 als volgt vervangen:

„1.   De [naam van de CB] zal de vertrouwelijkheid bewaren ten aanzien van alle gevoelige of geheime informatie, met inbegrip van informatie betreffende betalingen, technische of organisatorische informatie van de deelnemer, deelnemers van dezelfde groep of diens cliënten, tenzij de deelnemer of diens cliënt zijn schriftelijke toestemming heeft gegeven voor de bekendmaking [voeg de volgende zinsnede in, indien zulks krachtens nationaal recht van toepassing is: of die bekendmaking toegestaan of vereist is onder het [adjectief van landsnaam] recht].”;

e)

in appendix II wordt lid 3, onder a), onder ii) als volgt vervangen:

„ii)

wordt de rentevergoeding bepaald door de toepassing van een van dag tot dag vast te stellen referentierentevoet. Deze referentierentevoet is de laagste van de euro overnight index average (EONIA) rentevoet en de marginale beleningsrente. De referentierentevoet wordt toegepast op het bedrag van de tengevolge van de technische storing in TARGET2 niet-afgewikkelde betalingsopdracht voor elke dag in de periode vanaf de datum van de feitelijke of, met betrekking tot in paragraaf 2, onder b), ii), bedoelde betalingsopdrachten, voorgenomen aanlevering van de betalingsopdracht tot de datum waarop de betalingsopdracht met succes werd of kon zijn afgewikkeld. Eventuele rente of kosten voortvloeiende uit het bij het Eurosysteem in deposito plaatsen van geldmiddelen uit niet-afgewikkelde betalingsopdrachten worden van het bedrag van een eventuele vergoeding afgetrokken, dan wel ten laste van dat bedrag genomen, zulks al naar gelang; en”;

f)

in appendix IV wordt lid 4 als volgt gewijzigd:

i)

punt b) wordt als volgt vervangen:

„b)

Indien de SSP-exploitatielocatie of het T2S-platform van een regio (regio 1) naar een andere regio wordt verplaatst (regio 2), trachten de deelnemers hun posities te reconstrueren tot op het ogenblik van de storing of het zich voordoen van de abnormale externe gebeurtenis en leveren zij aan de [naam van de CB] daaromtrent alle relevante informatie.”;

ii)

het volgende punt c) wordt ingevoegd:

„c)

Indien een liquiditeitsoverboekingsopdracht van PM naar DCA wordt gedebiteerd op de PM-rekening van de deelnemer op de SSP in Regio 1, maar na reconstructie niet als gedebiteerd wordt getoond op de SSP in Regio 2, debiteert de voor de deelnemer verantwoordelijke CB de PM-rekening van de deelnemer in regio 2 om het saldo van de PM-rekening van de deelnemer te herstellen tot op het niveau van voor de reconstructie.”;

g)

in appendix IV wordt lid 6, onder d), iii), als volgt vervangen:

„iii)

Liquiditeitsoverboekingsopdrachten van DCA naar PM.”;

h)

in appendix IV wordt lid 8, onder c), als volgt vervangen:

„c)

De [naam van de CB] kan verlangen dat de deelnemers deelnemen aan door de [naam van de CB] nodig geachte periodieke tests of ad-hoctests van de maatregelen inzake bedrijfscontinuïteit en noodverwerking, trainingen of andere preventieve regelingen. Eventuele door de deelnemers gemaakte kosten als gevolg van dergelijke tests of andere regelingen komen uitsluitend ten laste van de deelnemers.”.

3)

Bijlage IIa wordt als volgt gewijzigd:

a)

In artikel 1 wordt de definitie van „automatische zekerheidsstelling” als volgt vervangen:

„—   „automatische zekerheidsstelling”: intradaykrediet verstrekt door de nationale centrale bank van het eurogebied (NCB) in centralebankgeld, dat geïnitieerd wordt als een DCA-houder onvoldoende middelen heeft voor de afwikkeling van effectentransfers, waarbij voor dat intradaykrediet als zekerheid worden gesteld hetzij de aangekochte effecten (collateral on flow) of effecten die de DCA-houder reeds aanhoudt (collateral on stock). Een transactie middels automatische zekerheidsstelling bestaat uit twee onderscheiden transacties, één voor het verstrekken van automatische zekerheidsstelling en één voor de terugbetaling ervan. Deze transactie kan tevens een derde transactie omvatten voor een eventuele zekerhedenrelocatie. Binnen het kader van artikel 16 worden de drie transacties geacht in het systeem te zijn ingevoerd, en onherroepelijk te zijn, op hetzelfde tijdstip als de transactie ter verstrekking van automatische zekerheidsstelling,”;

b)

in artikel 1 wordt de definitie van PM-hoofdrekening als volgt vervangen:

„—   „PM-hoofdrekening”: de PM-rekening waaraan een DCA is gekoppeld en waarnaar restsaldo's vanaf de DCA per dagultimo automatisch overgeboekt moeten worden,”;

c)

in artikel 16, lid 3 wordt de inleidende paragraaf als volgt vervangen:

„Inzake de uitwisseling van informatie ingeval van het failissement van een deelnemer en inzake de aansprakelijkheid van elk van de ondertekenende partijen bij de overeenkomst, moet een overeenkomst ondertekend worden tussen enerzijds de Eurosysteem-CB's en de aangesloten CB's, en anderzijds alle CSD's die T2S-deelnemer zijn. Twee weken nadat de ECB aan alle partijen die de overeenkomst hebben ondertekend, heeft bevestigd dat de procedures voor de uitwisseling van voornoemde informatie zijn ingericht en door alle daarbij betrokken partijen zijn goedgekeurd, worden de in lid 2 vastgestelde regels als volgt vervangen:”;

d)

in artikel 24, lid 1 wordt aan het einde de volgende zin toegevoegd:

„Binnen het kader van dit lid wordt het treffen van in Richtlijn 2014/59/EU bedoelde afwikkelingsmaatregelen tegen een DCA-houder niet automatisch aangemerkt als het openen van insolventieprocedures.”;

e)

artikel 24, lid 4 wordt als volgt vervangen:

i)

punt a) wordt als volgt vervangen:

„a)

Indien de [naam van de CB] de deelname van een DCA-houder aan TARGET2-[naam van de CB/landreferentie] krachtens lid 1 of lid 2 opschort of beëindigt, informeert de [naam van de CB] deze DCA-houder, overige CB's en DCA-houders en PM-rekeninghouders in alle TARGET2-deelsystemen onmiddellijk over de opschorting of de beëindiging middels een ICM-mededeling of een T2S-mededeling. Die mededeling wordt geacht te zijn gedaan door de eigen CB van de DCA-houder en de PM-rekeninghouder die de mededeling ontvangt”;

ii)

punt b) wordt geschrapt;

f)

in appendix II wordt lid 3, onder a), onder ii) als volgt vervangen:

„ii)

wordt de rentevergoeding bepaald door de toepassing van een van dag tot dag vast te stellen referentierentevoet. Deze referentierentevoet is de laagste van de euro overnight index average (EONIA) rentevoet en de marginale beleningsrente. De referentierentevoet wordt toegepast op het bedrag van de tengevolge van de technische storing in TARGET2 niet-afgewikkelde betalingsopdracht voor elke dag in de periode vanaf de datum van de feitelijke of, met betrekking tot in paragraaf 2, onder b), ii), bedoelde betalingsopdrachten, voorgenomen aanlevering van de betalingsopdracht tot de datum waarop de betalingsopdracht met succes werd of kon zijn afgewikkeld. Eventuele rente of kosten voortvloeiende uit het bij het Eurosysteem in deposito plaatsen van geldmiddelen uit niet-afgewikkelde betalingsopdrachten worden van het bedrag van een eventuele vergoeding afgetrokken, dan wel ten laste van dat bedrag genomen, zulks al naar gelang; en”;

g)

in appendix IV wordt lid 7, onder b) als volgt vervangen:

„b)

De [naam van de CB] kan verlangen dat de DCA-houders deelnemen aan door de [naam van de CB] nodig geachte periodieke tests of ad-hoctests van de maatregelen inzake bedrijfscontinuïteit en noodverwerking, trainingen of andere preventieve regelingen. Eventuele door de DCA-houders gemaakte kosten als gevolg van dergelijke tests of andere regelingen komen uitsluitend ten laste van de DCA-houders.”;

h)

Appendix VI wordt als volgt vervangen:

„Appendix VI

VERGOEDINGSSCHEMA

Vergoedingen voor T2S-diensten

De volgende tarieven voor T2S-diensten in verbinding met DCA's zijn voor rekening van de PM-hoofdrekeninghouders:

Tariefposten

Prijs

Toelichting

Afwikkelingsdiensten

Liquiditeitsoverboekingsopdrachten van DCA naar DCA

9 eurocent

per transfer

Tegoedmutatie (i.e. blokkeren, deblokkeren, liquiditeitsreservering etc …)

6 eurocent

per transactie

Informatiediensten

A2A-rapporten

0,4 eurocent

Per businessitem in enig uitgebracht A2A-rapport

A2A-vragen

0,7 eurocent

Per business item vraag in enig uitgebracht A2A-vraag

U2A-vragen

10 eurocent

Per uitgevoerde zoekfunctie

Gedownloade U2A-vragen

0,7 eurocent

Per business item vraag in enig uitgebrachte en gedownloade U2A-vraag

In een bestand gebundelde berichten

0,4 eurocent

Per bericht in een bestand

Verzending

1,2 eurocent

Per verzending”

4)

Bijlage III wordt als volgt gewijzigd:

a)

de titel wordt als volgt vervangen:

„(7)   „nauwe banden”: nauwe banden zoals bedoeld in artikel 138 van Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60);”;

b)

lid 1 wordt als volgt vervangen:

„1.

Elke eurogebied-NCB verstrekt intradaykrediet aan in de EER gevestigde kredietinstellingen, die in aanmerking komende wederpartijen zijn voor monetairbeleidstransacties van het Eurosysteem, toegang hebben tot de marginale beleningsfaciliteit en een rekening aanhouden bij de betrokken eurogebied-NCB, ook indien die kredietinstellingen optreden via een in de EER gevestigd bijkantoor en met inbegrip van in de EER gevestigde bijkantoren van kredietinstellingen die buiten de EER zijn gevestigd, mits dergelijke bijkantoren in hetzelfde land zijn gevestigd als de betrokken eurogebied-NCB. Intradaykrediet mag niet verstrekt worden aan entiteiten waarop door de Raad van de Europese Unie of de lidstaten overeenkomstig artikel 65, lid 1, onder b), artikel 75 of artikel 215 van het Verdrag vastgestelde maatregelen van toepassing zijn waarvan de uitvoering naar de mening van [CB/landreferentie] na het in kennis stellen van de ECB niet strookt met de soepele werking van TARGET2.”;

c)

lid 2 wordt als volgt vervangen:

„2.

Intradaykrediet mag tevens aan de volgende entiteiten verstrekt worden:

a)

geschrapt;

b)

in de EER gevestigde kredietinstellingen die niet in aanmerking komen als wederpartijen zijn voor monetairbeleidstransacties van het Eurosysteem en/of geen toegang hebben tot de marginale beleningsfaciliteit, met inbegrip van de kredietinstellingen die optreden via een in de EER gevestigd bijkantoor, en met inbegrip van in de EER gevestigde bijkantoren van buiten de EER gevestigde kredietinstellingen;

c)

op de geldmarkten actieve financiële afdelingen van centrale of regionale overheden van lidstaten en instellingen behorend tot de overheidssector van lidstaten die zijn gemachtigd om voor cliënten rekeningen aan te houden;

d)

binnen de EER gevestigde beleggingsondernemingen op voorwaarde dat zij een overeenkomst zijn aangegaan met een wederpartij inzake het monetaire beleid van het Eurosysteem, zulks ter dekking van een eventuele debetpositie aan het eind van de betreffende dag; en

e)

andere dan de onder b) vallende entiteiten die aangesloten systemen beheren en in die hoedanigheid optreden, mits de regelingen voor het verstrekken van intraday-krediet aan dergelijke entiteiten vooraf aan de Raad van bestuur zijn voorgelegd en door laatstgenoemde zijn goedgekeurd,

mits in de onder punt b) tot en met e) genoemde gevallen de intradaykrediet ontvangende entiteit is gevestigd in dezelfde jurisdictie als de NCB die het intradaykrediet verstrekt.

Op alle aan in aanmerking komende centrale tegenpartijen verstrekt overnightkrediet zijn de voorwaarden van deze bijlage van toepassing (waaronder de bepalingen in verband met beleenbaar onderpand).

De in lid 10 en 11 voorziene sancties zijn van toepassing indien in aanmerking komende centrale tegenpartijen het door hun NCB aan hun verstrekte overnightkrediet niet terugbetalen.”;

d)

lid 3 wordt als volgt vervangen:

„3.

Voor de in paragraaf 2, onder b) tot en met e) bedoelde entiteiten, en overeenkomstig artikel van Richtsnoer (EU) 2015/510 van de Europese Centrale Bank (ECB/2014/60), wordt intradaykrediet beperkt tot de betrokken dag en is overnightkredietverstrekking niet mogelijk.

Bij wijze van uitzondering kan de Raad van bestuur middels een voorafgaand onderbouwd besluit toegang tot de marginale beleningsfaciliteit verlenen voor bepaalde in aanmerking komende centrale tegenpartijen (CCP's), zulks binnen het toepassingsbereik van artikel 139, lid 2, onder c), van het Verdrag in samenhang met de artikelen 18 en 42 van de ESCB-statuten en artikel 1, lid 1 van Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60). Die in aanmerking CCP's zijn CCP's die steeds:

a)

in aanmerking komende eniteiten zijn zoals bedoeld in paragraaf 2, onder e), mits die in aanmerking komende eniteiten tevens zijn toegelaten als CCP's overeenkomstig de toepasselijke Unie- of nationale wetgeving;

b)

in het eurogebied gevestigd zijn;

c)

onder toezicht of oversight staan van de bevoegde autoriteiten;

d)

voldoen aan de oversightvereisten voor de vestiging van infrastructuren die diensten in euro aanbieden, zoals van tijd tot tijd gewijzigd en op de ECB-website bekendgemaakt (*2);

e)

rekeningen aanhouden in de Betalingsmodule (PM-module) van TARGET2;

f)

toegang hebben tot intradaykrediet.

(*2)  Het huidige beleid van het Eurosysteem voor de locatie van infrastructuur wordt uiteengezet in de volgende verklaringen, die allemaal beschikbaar zijn op de website van de ECB op www.ecb.europa.eu: a) Policy statement on euro payment and settlement systems located outside the euro area van 3 november 1998; b) The Eurosystem's policy line with regard to consolidation in central counterparty clearing van 27 september 2001; c) The Eurosystem policy principles on the location and operation of infrastructures settling in euro-denominated payment transactions van 19 juli 2007, en d) The Eurosystem policy principles on the location and operation of infrastructures settling eurodenominated payment transactions: specification of „legally and operationally located in the euro area” van 20 november 2008; e) Het oversightbeleidskader van juli 2011 behoudens het arrest van 4 maart 2015 Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië tegen Europese Centrale Bank, T-496/11, ECLI:EU:T:2015:496.”;"

e)

lid 4 wordt als volgt vervangen:

„4.

Intraday-krediet wordt verstrekt tegen beleenbaar onderpand en middels intraday-overdisponering tegen onderpand en/of intraday-repo-transacties overeenkomstig de aanvullende gemeenschappelijke basiskenmerken (met inbegrip van de daarin opgenomen gevallen van verzuim alsook de respectieve gevolgen daarvan) die de Raad van bestuur met betrekking tot monetairbeleidstransacties van het Eurosysteem vaststelt. Beleenbaar onderpand bestaat uit dezelfde activa die voor monetairbeleidstransacties van het Eurosysteem beleend kunnen worden, en waarop dezelfde regels betreffende waardebepaling en risicobeheersing van toepassing zijn als neergelegd in deel vier van Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60).

Intradaykrediet wordt pas verstrekt nadat de als onderpand verstrekte beleenbare activa definitief zijn overgedragen of verpand. Daartoe deponeren wederpartijen de beleenbare activa vooraf bij de betrokken NCB, dan wel geven de wederpartijen de beleenbare activa bij de betrokken NCB in onderpand, dan wel verrekenen de tegenpartijen de beleenbare activa met de betrokken NCB op basis van levering-tegen-betaling.”;

f)

lid 5 wordt als volgt vervangen:

„5.

Schuldinstrumenten die zijn uitgegeven of gegarandeerd door de entiteit of door een andere derde waarmee de entiteit nauwe banden onderhoudt, mogen alleen als beleenbaar onderpand worden geaccepteerd in de situaties neergelegd in Deel Vier van Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60).”;

g)

in lid 12 wordt punt c) als volgt vervangen:

„c)

Indien het Eurosysteem overeenkomstig artikel 158 van Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60) besluit op grond van overwegingen van prudentieel handelen of anderszins de toegang van tegenpartijen tot monetaire beleidsinstrumenten op te schorten, te beperken of te ontzeggen, voeren de NCB's van het eurogebied dat besluit met betrekking tot toegang tot intraday-krediet uit, zulks uit hoofde van door de respectieve NCB's gehanteerde contracten of reglementen.”.

5)

Bijlage IIIa wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt 1 in de afdeling „definities” wordt als volgt vervangen:

„(1)   „automatische zekerheidsstelling”: intraday-krediet verstrekt door een eurogebied-NCB in centralebankgeld dat geïnitieerd wordt als een DCA-houder onvoldoende middelen heeft voor de afwikkeling van effectentransfers waarbij voor dat intraday-krediet als zekerheid worden gesteld hetzij de aangekochte effecten (collateral on flow) of effecten die de DCA-houder reeds aanhoudt voor de eurogebied-NCB (collateral on stock). Een transactie middels automatische zekerheidsstelling bestaat uit twee aparte transacties, één voor het verstrekken van automatische zekerheidsstelling en één voor de terugbetaling ervan. Deze transactie kan tevens een derde transactie omvatten voor een eventuele zekerhedenrelocatie. Binnen het kader van artikel 16 van bijlage IIa, worden de drie transacties geacht in het systeem te zijn ingevoerd, en onherroepelijk te zijn, op hetzelfde tijdstip als de transactie ter verstrekking van automatische zekerheidsstelling”;

b)

punt 6 in de afdeling „definities” wordt als volgt vervangen:

„(6)   „nauwe banden”: nauwe banden zoals bedoeld in artikel 138 van Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60).”;

c)

de eerste alinea van lid 3 wordt als volgt vervangen:

„3.

Automatische zekerheidsstelling is gebaseerd op beleenbaar onderpand. Beleenbaar onderpand bestaat uit dezelfde voor monetairbeleidstransacties van het Eurosysteem beleenbare activa, waarop dezelfde regels betreffende waardebepaling en risicobeheersing van toepassing zijn als neergelegd in deel Vier van Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60).”;

d)

lid 4 wordt als volgt vervangen:

„4.

Door de entiteit uitgegeven of gegarandeerde schuldinstrumenten, dan wel door een andere derde waarmee de entiteit nauwe banden onderhoudt, kunnen slechts aanvaard worden als beleenbaar onderpand in de situaties zoals bedoeld in deel Vier van Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60).”;

e)

in lid 9 wordt punt d) als volgt vervangen:

„d)

De [naam CB] past een strafvergoeding toe van 1 000 EUR voor elke werkdag waarop een of meer malen zekerhedenrelocatie uit hoofde van punt c) uitgevoerd wordt. De strafvergoeding wordt gedebiteerd van de betrokken PM-rekening van de in punt c) bedoelde DCA-houder.”;

f)

in punt 10, onder c) wordt de eerste zin als volgt vervangen:

„Het Eurosysteem kan besluiten de toegang van wederpartijen tot monetairbeleidsinstrumenten op te schorten, te beperken of te uit te sluiten op grond van overwegingen van prudentieel handelen of anderszins overeenkomstig artikel 158 van Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60).”;

g)

in leden 1 en 13 worden de woorden „6 februari” vervangen door de woorden „18 september”.

6)

Paragraaf 18, lid 1 van bijlage IV wordt als volgt gewijzigd:

„18.   Vergoedingsschema en facturering

(1)

Voor een aangesloten systeem dat de ASI of de deelnemersinterface gebruikt, ongeacht het aantal rekeningen dat bij de ASCB en/of de SCB wordt aangehouden, geldt een vergoedingsschema dat uit de volgende elementen bestaat:

a)

Een vaste maandelijkse vergoeding van 1 000 EUR die aan elk aangesloten systeem in rekening wordt gebracht (vaste vergoeding I).

b)

Een tweede vaste maandelijkse vergoeding van 417 EUR tot 8 334 EUR, naar rato van de onderliggende brutowaarde van de cash-afwikkelingstransacties van het aangesloten systeem in euro (vaste vergoeding II):

Band

Vanuit (EUR miljoen/dag)

Naar (EUR miljoen/dag)

Jaarlijkse vergoeding

Maandelijkse vergoeding

1.

0

lager dan 1 000

EUR 5 000

EUR 417

2.

1 000

lager dan 2 500

EUR 10 000

EUR 833

3.

2 500

lager dan 5 000

EUR 20 000

EUR 1 667

4.

5 000

lager dan 10 000

EUR 30 000

EUR 2 500

5.

10 000

lager dan 50 000

EUR 40 000

EUR 3 333

6.

50 000

lager dan 500 000

EUR 50 000

EUR 4 167

7.

Meer dan 500 000

EUR 100 000

EUR 8 334

De brutowaarde van de cash-afwikkelingstransacties van het aangesloten systeem in euro wordt eens per jaar door de ASCB berekend op basis van de brutowaarde tijdens het voorafgaande jaar, welke waarde wordt toegepast voor het berekenen van de vergoeding vanaf 1 januari van elk kalenderjaar. De brutowaarde omvat niet de op DCA's afgewikkelde transacties.

c)

Een op dezelfde basis berekende transactievergoeding als het in appendix VI bij bijlage II vastgestelde schema voor PM-rekeninghouders. Het aangesloten systeem kan uit twee opties kiezen: betaling van hetzij een vast bedrag van 0,80 EUR per betalingsinstructie (optie A), hetzij een op een degressieve basis berekende vergoeding (optie B), met inachtneming van de volgende wijzigingen:

i)

voor optie B worden de limieten van de banden inzake het volume van betalingsinstructies door twee gedeeld, en

ii)

een maandelijkse vaste vergoeding van 150 EUR (onder optie A) of 1 875 EUR (onder optie B) wordt naast de vaste vergoeding I en de vaste vergoeding II in rekening gebracht.

d)

Naast de onder a t/m c bedoelde vergoedingen gelden voor een aangesloten systeem dat gebruikt maakt van de ASI, of de deelnemersinterface, tevens de volgende vergoedingen:

i)

Indien het aangesloten systeem gebruik maakt van de TARGET2-diensten met toegevoegde waarde voor T2S, bedraagt de maandelijkse vergoeding voor het gebruik van diensten met toegevoegde waarde 50 EUR voor de systemen die optie A gekozen hebben en 625 EUR voor de systemen die optie B gekozen hebben. Deze vergoeding wordt in rekening gebracht voor elke rekening die het aangesloten systeem, dat gebruikt maakt van de diensten, aanhoudt;

ii)

Indien het aangesloten systeem een aan één of meerdere DCA's gekoppelde PM-hoofdrekening aanhoudt, bedraagt de maandelijkse vergoeding voor elke gekoppelde DCA EUR 250; en

iii)

Het aangesloten systeem als houder van een PM-hoofdrekening wordt de volgende vergoedingen in rekening gebracht voor met gekoppelde DCA's verband houdende T2S-diensten. Deze posten worden afzonderlijk in rekening gebracht.

Tariefposten

Price

Toelichting

Afwikkelingsdiensten

Liquiditeitsoverboekingsopdrachten van DCA naar DCA

9 eurocent

per transfer

Tegoedmutatie (i.e. blokkeren, deblokkeren, liquiditeitsreservering etc …)

6 eurocent

per transactie

Informatiediensten

A2A-rapporten

0,4 eurocent

Per businessitem in enig uitgebracht A2A-rapport

A2A-vragen

0,7 eurocent

Per business item vraag in enig uitgebrachte A2A-vraag

A2A-vragen

10 eurocent

Per uitgevoerde zoekfunctie

Gedownloade A2A-vragen

0,7 eurocent

Per business item vraag in enig uitgebrachte en gedownloade A2A-vraag.

In een bestand gebundelde berichten

0,4 eurocent

Per bericht in een bestand

Verzending

1,2 eurocent

Per verzending”

7)

In bijlage V wordt paragraaf 3 van appendix IIA als volgt vervangen:

„3.

De [naam van de CB] geeft per deelnemer voor elke PM-rekening zonder kosten maximaal vijf actieve certificaten af en houdt die bij. De [naam van CB] brengt een vergoeding van 120 EUR in rekening voor de afgifte van een zesde en voor elk actief vervolgcertificaat. De [naam van CB] brengt een onderhoudsvergoeding van 30 EUR in rekening voor de afgifte van de zesde en voor elk actief vervolgcertificaat. Actieve certificaten zijn vijf jaar geldig.”.

(*1)  Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 190).”;

(*2)  Het huidige beleid van het Eurosysteem voor de locatie van infrastructuur wordt uiteengezet in de volgende verklaringen, die allemaal beschikbaar zijn op de website van de ECB op www.ecb.europa.eu: a) Policy statement on euro payment and settlement systems located outside the euro area van 3 november 1998; b) The Eurosystem's policy line with regard to consolidation in central counterparty clearing van 27 september 2001; c) The Eurosystem policy principles on the location and operation of infrastructures settling in euro-denominated payment transactions van 19 juli 2007, en d) The Eurosystem policy principles on the location and operation of infrastructures settling eurodenominated payment transactions: specification of „legally and operationally located in the euro area” van 20 november 2008; e) Het oversightbeleidskader van juli 2011 behoudens het arrest van 4 maart 2015 Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië tegen Europese Centrale Bank, T-496/11, ECLI:EU:T:2015:496.”;”