ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 57

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

59e jaargang
3 maart 2016


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/297 van de Commissie van 2 maart 2016 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

1

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2016/298 van de Raad van 29 februari 2016 inzake het door de Europese Unie in het ACS-EU-Comité van ambassadeurs vast te stellen standpunt om afwijkingen van het financieel reglement van het Centrum voor de ontwikkeling van het bedrijfsleven (CBO) toe te staan

4

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/299 van de Commissie van 2 maart 2016 tot beëindiging van de antidumpingprocedure betreffende de invoer van siliciummangaan van oorsprong uit India

8

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

3.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 57/1


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/297 VAN DE COMMISSIE

van 2 maart 2016

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 2 maart 2016.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

EG

371,5

IL

236,2

MA

89,6

SN

174,9

TN

116,3

TR

106,5

ZZ

182,5

0707 00 05

JO

194,1

MA

80,8

TR

166,7

ZZ

147,2

0709 93 10

MA

51,3

TR

164,9

ZZ

108,1

0805 10 20

EG

47,8

IL

76,4

MA

56,2

TN

50,0

TR

65,7

ZZ

59,2

0805 50 10

MA

110,9

TN

91,8

TR

97,7

ZZ

100,1

0808 10 80

CL

93,5

US

114,3

ZZ

103,9

0808 30 90

CL

161,2

CN

90,6

ZA

91,5

ZZ

114,4


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


BESLUITEN

3.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 57/4


BESLUIT (EU) 2016/298 VAN DE RAAD

van 29 februari 2016

inzake het door de Europese Unie in het ACS-EU-Comité van ambassadeurs vast te stellen standpunt om afwijkingen van het financieel reglement van het Centrum voor de ontwikkeling van het bedrijfsleven (CBO) toe te staan

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 209, lid 2, in samenhang met artikel 218, lid 9,

Gezien bijlage III bij de Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van Staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds (1), en met name artikel 2, lid 6,

Gezien Besluit nr. 5/2004 van het ACS-EG-Comité van ambassadeurs van 17 december 2004 betreffende het financieel reglement van het Centrum voor de ontwikkeling van het bedrijfsleven (2),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Tijdens zijn 39e zitting te Nairobi, Kenia, op 19 en 20 juni 2014, is de ACS-EU-Raad van ministers in een gezamenlijke verklaring overeengekomen over te gaan tot ordelijke sluiting van het Centrum voor de ontwikkeling van het bedrijfsleven („COB”) en tot wijziging van bijlage III bij de Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van Staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds („ACS-EU-partnerschapsovereenkomst”), en heeft besloten daartoe aan het ACS-EU-Comité van ambassadeurs de bevoegdheid te delegeren om deze aangelegenheid ter hand te nemen met het oog op de vaststelling van de nodige besluiten.

(2)

In zijn Besluit nr. 4/2014 (3) wijst het ACS-EU-Comité van ambassadeurs erop dat bij de sluiting van het COB de bevoegdheden van de toezichthoudende autoriteiten van het COB als bepaald in bijlage III bij de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst en de in de gezamenlijke verklaring van de ACS-EU-Raad van ministers vastgelegde nadere bepalingen in acht moeten worden genomen.

(3)

Overeenkomstig bijlage III bij de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst moet het ACS-EU-Comité van ambassadeurs toezicht houden op de algemene strategie van het COB en heeft het de supervisie over de werkzaamheden van de raad van bestuur van het COB.

(4)

Overeenkomstig bijlage III bij de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst is de raad van bestuur van het COB belast met het vaststellen van het financieel reglement, het personeelsreglement en de werkwijze.

(5)

In het verzoek van de raad van bestuur van het COB aan het ACS-EU-Comité van ambassadeurs bij schrijven van 19 oktober 2015, wordt uiteengezet dat in het kader van de sluiting van het COB, de raad van bestuur van het COB wenst af te wijken van artikel 27, leden 1 en 5, van Besluit nr. 5/2004 van het ACS-EG-Comité van ambassadeurs van 17 december 2004 betreffende het financieel reglement van het Centrum voor de ontwikkeling van het bedrijfsleven („financieel reglement van het COB”), en wordt de toezichthoudende autoriteiten verzocht hiertoe een voorafgaande toestemming te verlenen.

(6)

De wijzigingen of afwijkingen van het financieel reglement van het COB en het COB-personeelsreglement (4) die kunnen optreden naar gelang de behoeften die zich kunnen voordoen naar aanleiding van de uitvoering van de ordelijke sluiting van het COB, vereisen een flexibele procedure.

(7)

De vereiste om een accountantsfirma aan te stellen voor een periode van drie jaar zoals bepaald in artikel 27, lid 1, van het financieel reglement van het COB en de vereiste voor deze accountantsfirma om overeenkomstig artikel 27, lid 5, van dat financieel reglement jaarlijks een wettelijk voorgeschreven controleverslag op te stellen, moeten worden aangepast om te zorgen voor een efficiëntere procedure in het kader van de sluiting van de organisatie,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Het door de Unie in het ACS-EU-Comité van ambassadeurs vast te stellen standpunt om afwijkingen van het financieel reglement van het COB toe te staan wordt gebaseerd op het ontwerpbesluit van het ACS-EU-Comité van ambassadeurs dat aan dit besluit is gehecht.

2.   Kleine wijzigingen van het ontwerpbesluit kunnen worden goedgekeurd door de vertegenwoordigers van de Unie in het ACS-EU-Comité van ambassadeurs zonder dat daartoe een besluit van de Raad vereist is.

Artikel 2

Na vaststelling wordt het besluit van de ACS-EU-Comité van ambassadeurs bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 29 februari 2016.

Voor de Raad

De voorzitter

H.G.J. KAMP


(1)  Overeenkomst, ondertekend te Cotonou op 23 juni 2000 (PB L 317 van 15.12.2000, blz. 3), zoals gewijzigd bij de op 25 juni 2005 in Luxemburg ondertekende overeenkomst (PB L 209 van 11.8.2005, blz. 27) en bij de op 22 juni 2010 in Ouagadougou ondertekende overeenkomst (PB L 287 van 4.11.2010, blz. 3).

(2)  PB L 70 van 9.3.2006, blz. 52.

(3)  Besluit nr. 4/2014 van het ACS-EU-Comité van ambassadeurs van 23 oktober 2014 betreffende het aan de raad van bestuur van het Centrum voor de ontwikkeling van het bedrijfsleven (COB) te verlenen mandaat (PB L 330 van 15.11.2014, blz. 61).

(4)  Besluit nr. 9/2005 van het ACS-EG-Comité van ambassadeurs van 27 juli 2005 betreffende het personeelsreglement van het Centrum voor de ontwikkeling van het bedrijfsleven (COB) (PB L 348 van 30.12.2005, blz. 54).


ONTWERP

BESLUIT VAN HET ACS-EU-COMITÉ VAN AMBASSADEURS

of …

om afwijkingen van het financieel reglement van het centrum voor de ontwikkeling van het bedrijfsleven (CBO) toe te staan

HET ACS-EU-COMITÉ VAN AMBASSADEURS,

Gezien bijlage III bij de Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van Staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds (1), en met name artikel 2, lid 6,

Gezien Besluit nr. 5/2004 van het ACS-EG-Comité van ambassadeurs van 17 december 2004 betreffende het financieel reglement van het Centrum voor de ontwikkeling van het bedrijfsleven (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig bijlage III bij de Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van Staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds (ACS-EU-partnerschapsovereenkomst) moet het ACS-EU-Comité van ambassadeurs toezicht houden op de algemene strategie van het COB en heeft het de supervisie over de werkzaamheden van de raad van bestuur van het COB.

(2)

Overeenkomstig bijlage III bij de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst is het COB belast met het vaststellen van het financieel reglement, het personeelsreglement en de werkwijze.

(3)

De statuten en het reglement van orde van het centrum voor de ontwikkeling van het bedrijfsleven, vastgesteld bij Besluit nr. 8/2005 van het ACS-EU-Comité van ambassadeurs (3) („de statuten van het COB”), en Besluit Nr. 5/2004 van het ACS-EG-Comité van ambassadeurs („financieel reglement van het COB” (4) bevatten de waarborgen inzake informatieverstrekking aan en toezicht door het ACS-EU-Comité van ambassadeurs.

(4)

Tijdens zijn 39e zitting te Nairobi op 19 en 20 juni 2014, is de ACS-EU-Raad van ministers in een gezamenlijke verklaring overeengekomen over te gaan tot ordelijke sluiting van het COB en tot wijziging van bijlage III bij de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst, en heeft besloten daartoe aan het ACS-EU-Comité van ambassadeurs de bevoegdheid te delegeren om deze aangelegenheid ter hand te nemen met het oog op de vaststelling van de nodige besluiten.

(5)

In zijn Besluit nr. 4/2014 (5) wijst het ACS-EU-Comité van ambassadeurs erop dat bij de sluiting van het COB de bevoegdheden van de toezichthoudende autoriteiten van het COB als bepaald in bijlage III bij de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst en de in de gezamenlijke verklaring van de ACS-EU-Raad van ministers vastgelegde nadere bepalingen in acht moeten worden genomen.

(6)

In het verzoek van de raad van bestuur van het COB aan het ACS-EU-Comité van ambassadeurs bij schrijven van 19 oktober 2015, wordt uiteengezet dat in het kader van de sluiting van het COB, de raad van bestuur van het COB wenst af te wijken van artikel 27, leden 1 en 5, van het financieel reglement van het COB, en de toezichthoudende autoriteiten verzoekt hiertoe een voorafgaande toestemming te verlenen.

(7)

De wijzigingen of afwijkingen van het financieel reglement van het COB en het COB-personeelsreglement (6) die kunnen optreden naar gelang de behoeften die zich kunnen voordoen naar aanleiding van de uitvoering van de ordelijke sluiting van het COB, vereisen een flexibele procedure.

(8)

De vereiste om een accountantsfirma aan te stellen voor een periode van drie jaar zoals bepaald in artikel 27, lid 1, van het financieel reglement van het COB en de vereiste voor deze accountantsfirma om overeenkomstig artikel 27, lid 5, van dat financieel reglement jaarlijks een wettelijk voorgeschreven controleverslag op te stellen, moeten worden aangepast om te zorgen voor een efficiëntere procedure in het kader van de sluiting van de organisatie,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Het ACS-EU-Comité van ambassadeurs brengt met onmiddellijke ingang een positief advies uit met betrekking tot de afwijking van artikel 27, leden 1 en 5, van het financieel reglement van het COB.

2.   In afwijking van artikel 27, lid 1, van het financieel reglement van het COB kan het COB een accountantsfirma aanstellen voor een periode van vier jaar die betrekking heeft op de boekjaren 2013 tot 2016. Deze accountantsfirma wordt geselecteerd overeenkomstig de aanbestedingsprocedures waarin het financieel reglement van het COB voorziet.

In afwijking van artikel 27, lid 5, van het financieel reglement van het COB wordt een meerjarige controle uitgevoerd voor de jaren die nog niet gecontroleerd zijn en wordt hierover één eindverslag voorgelegd aan de raad van bestuur van het COB.

Artikel 2

Het ACS-EU-Comité van ambassadeurs machtigt de raad van bestuur van het COB om af te wijken van het financieel reglement van het COB en het personeelsreglement van het COB en/of deze reglementen te wijzigen naar gelang de behoeften die zich kunnen voordoen naar aanleiding van de uitvoering van de ordelijke sluiting van het COB. De raad van bestuur van het COB stelt het ACS-EU-Comité van ambassadeurs onmiddellijk in kennis van enig besluit inzake afwijking en/of wijziging van de COB-reglementen.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te …,

Voor het ACS-EU-Comité van ambassadeurs

De voorzitter


(1)  Overeenkomst, ondertekend te Cotonou op 23 juni 2000 (PB L 317 van 15.12.2000, blz. 3), zoals gewijzigd bij de op 25 juni 2005 in Luxemburg ondertekende overeenkomst (PB L 209 van 11.8.2005, blz. 27) en bij de op 22 juni 2010 in Ouagadougou ondertekende overeenkomst (PB L 287 van 4.11.2010, blz. 3).

(2)  PB L 70 van 9.3.2006, blz. 52.

(3)  PB EU L 66 van 8.3.2006, blz. 16.

(4)  Besluit nr. 5/2004 van het ACS-EG-Comité van Ambassadeurs van 17 december 2004 betreffende het financieel reglement van het Centrum voor de Ontwikkeling van het Bedrijfsleven (PB L 70 van 9.3.2006, blz. 52)

(5)  PB L 330 van 15.11.2014, blz. 61.

(6)  PB L 348 van 30.12.2005, blz. 54.


3.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 57/8


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2016/299 VAN DE COMMISSIE

van 2 maart 2016

tot beëindiging van de antidumpingprocedure betreffende de invoer van siliciummangaan van oorsprong uit India

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name artikel 9, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1.   Inleiding

(1)

Op 20 december 2014 heeft de Europese Commissie („de Commissie”) op basis van artikel 5 van de basisverordening een antidumpingonderzoek geopend met betrekking tot de invoer in de Unie van siliciummangaan van oorsprong uit India („het betrokken land”). Zij heeft daartoe een bericht van inleiding gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2) („het bericht van inleiding”).

(2)

De Commissie heeft het onderzoek geopend naar aanleiding van een klacht die het Comité de Liaison des Industries de Ferro-Alliages („Euroalliages” of „de klager”) namens drie producenten in de Unie op 10 november 2014 heeft ingediend. De klager vertegenwoordigt meer dan 25 % van de totale productie van siliciummangaan in de Unie. Het bij de klacht gevoegde bewijsmateriaal over dumping en de aanmerkelijke schade als gevolg daarvan werd voldoende geacht om een onderzoek te openen.

1.2.   Belanghebbenden

(3)

In het bericht van inleiding werden de belanghebbenden uitgenodigd om met de Commissie contact op te nemen om aan het onderzoek mee te werken. Daarnaast heeft de Commissie andere haar bekende producenten in de Unie, de haar bekende producenten-exporteurs, importeurs, gebruikers, betrokken verenigingen en de Indiase autoriteiten specifiek van de opening van het onderzoek in kennis gesteld en hun verzocht mee te werken.

(4)

De belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld hun opmerkingen over de opening van het onderzoek kenbaar te maken en een aanvraag in te dienen voor een hoorzitting met de Commissie en/of de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures.

1.3.   Steekproef

(5)

In het bericht van inleiding heeft de Commissie aangekondigd dat zij mogelijk een steekproef van producenten-exporteurs in India en niet-verbonden importeurs zou samenstellen overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening.

a)   Steekproef van producenten in de Unie

(6)

Gezien het beperkte aantal bekende producenten in de Unie was het niet nodig een steekproef samen te stellen. Alle bekende producenten in de Unie werden in kennis gesteld van de opening van het onderzoek en werden verzocht contact op te nemen met de Commissie en aan het onderzoek mee te werken.

b)   Steekproef van importeurs

(7)

Om te kunnen beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze ook samen te stellen, heeft de Commissie alle niet-verbonden importeurs verzocht zich kenbaar te maken en de in het bericht van inleiding verlangde informatie te verstrekken.

(8)

Vier niet-verbonden importeurs hebben de Commissie geantwoord, maar slechts twee van hen hebben de verlangde informatie verstrekt en ermee ingestemd in de steekproef te worden opgenomen. De Commissie besloot dat een steekproef gezien het lage aantal importeurs niet noodzakelijk was.

c)   Steekproef van producenten-exporteurs in India

(9)

Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze ook samen te stellen, werd alle producenten-exporteurs in India verzocht zich kenbaar te maken en de in het bericht van inleiding verlangde informatie te verstrekken.

(10)

In eerste instantie hebben 21 producenten-exporteurs de vragenlijst met het oog op de samenstelling van de steekproef binnen de vastgestelde termijn beantwoord. Daarin maakten zij melding van een totale uitgevoerde hoeveelheid die volgens de gegevens van Eurostat 48 % van de totale invoer uit India in het onderzoektijdvak vertegenwoordigde.

(11)

Later hebben nog 13 andere ondernemingen de vragenlijst met het oog op de samenstelling van de steekproef beantwoord en zich bereid verklaard mee te werken. De Commissie heeft contact opgenomen met deze ondernemingen en hen verzocht meer informatie over hun uitvoer naar de Unie te verstrekken. Slechts 11 ondernemingen hebben zich gemeld en de verlangde informatie verstrekt.

(12)

Op aanbeveling van de raadadviseur-auditeur heeft de Commissie besloten ook deze ondernemingen als aan het onderzoek medewerkende producenten-exporteurs te beschouwen; de ondernemingen werden daarvan op 21 mei 2015 op de hoogte gesteld. Bijgevolg vertegenwoordigde de totale hoeveelheid die door alle medewerkende producenten-exporteurs samen werd uitgevoerd 60 % van de totale invoer uit India (gegevens van Eurostat).

(13)

In eerste instantie werd een steekproef samengesteld die bestond uit vier groepen producenten-exporteurs die samen de grootste representatieve uitgevoerde hoeveelheid vertegenwoordigden die binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kon worden onderzocht. Die steekproef vertegenwoordigde 31 % van het totale hoeveelheid die volgens gegevens van Eurostat uit India naar de Unie werd uitgevoerd, en 51 % van de totale hoeveelheid die de medewerkende exporteurs naar de Unie uitvoerden.

(14)

Naderhand heeft één van de vier in de steekproef opgenomen ondernemingen de Commissie laten weten dat zij niet in staat was om haar medewerking als in de steekproef opgenomen onderneming voort te zetten. Deze onderneming werd bijgevolg uit de steekproef verwijderd. De drie resterende ondernemingen vertegenwoordigen echter nog steeds ongeveer 43 % van de totale uitvoer uit India naar de Unie door de medewerkende Indiase producenten-exporteurs en ongeveer 26 % van de totale invoer volgens de gegevens van Eurostat; de steekproef werd bijgevolg nog steeds als representatief beschouwd.

(15)

De klager voerde aan dat de steekproef niet representatief was, aangezien twee van de drie in de steekproef opgenomen ondernemingen soorten van het betrokken product uitvoerden die niet representatief waren voor het overgrote deel van de uitvoer uit India. Hij argumenteerde voorts dat de steekproef met de drie resterende ondernemingen slechts 13 % van de totale uitvoer uit India naar de Unie vertegenwoordigde.

(16)

De klager verlangde bijgevolg dat de steekproef zou worden herzien, dan wel dat artikel 18 van de basisverordening zou worden toegepast indien er onvoldoende tijd zou zijn om een nieuwe steekproef samen te stellen.

(17)

De Commissie kan de argumenten van de klager niet accepteren. In de eerste plaats vertegenwoordigt de steekproef in feite 26 % van de totale uitvoer uit India naar de Unie, en niet 13 % zoals in het in overweging 26 bedoelde informatiedocument verkeerdelijk aan de belanghebbenden werd meegedeeld. In de tweede plaats wordt de steekproef overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening samengesteld op basis van het criterium van de grootste naar de Unie uitgevoerde hoeveelheid. Aangezien de hele steekproef alle soorten siliciummangaan betreft, verliest de steekproef zijn representativiteit niet doordat twee van de in de steekproef opgenomen ondernemingen niet alle productsoorten produceren en uitvoeren. In de derde plaats argumenteerde de klager in zijn klacht zelf dat alle kwaliteiten en grootten van siliciummangaan als één enkel product moeten worden beschouwd, aangezien zij dezelfde chemische en fysische hoofdeigenschappen en dezelfde belangrijkste toepassingen hebben (3). In de vierde plaats was het niet waarschijnlijk dat de stopzetting van de medewerking van een in de steekproef opgenomen onderneming met relatief kleine uitgevoerde hoeveelheden het resultaat van het onderzoek aanmerkelijk zou beïnvloeden, noch dat dit een aanmerkelijke mate van niet-medewerking van de steekproef zou inhouden.

(18)

Het verzoek van de klager om ofwel een nieuwe steekproef samen te stellen, dan wel artikel 18 van de basisverordening toe te passen, moet bijgevolg worden verworpen.

(19)

Tijdens een hoorzitting op 18 november 2015 voerde de klager bovendien aan dat de uitvoer naar de Unie van siliciummangaan van lage kwaliteit buiten beschouwing zou moeten worden gelaten in de hoeveelheden die de in de steekproef opgenomen producent-exporteur uitvoert, aangezien de Europese staalfabrieken een product van zo lage kwaliteit niet als zodanig kunnen gebruiken. De Commissie wijst erop dat siliciummangaan van lage kwaliteit deel uitmaakt van het betrokken product en dat daarvan een relevante hoeveelheid naar de Unie werd uitgevoerd. Dit verzoek om uitsluiting kan bijgevolg niet worden ingewilligd. Zelfs indien het verzoek zou worden ingewilligd, zou het effect op de representativiteit van de steekproef miniem zijn, aangezien de steekproef nog steeds ongeveer een vierde van de totale uitvoer uit India naar de Unie zou vertegenwoordigen.

1.4.   Individueel onderzoek

(20)

Vijf producenten-exporteurs uit India hebben de vragenlijst beantwoord en hebben om een individuele dumpingmarge verzocht.

(21)

Gezien de omstandigheden van het onderzoek achtte de Commissie het niet haalbaar dergelijke verzoeken in te willigen.

1.5.   Antwoorden op de vragenlijst

(22)

De Commissie heeft vragenlijsten toegestuurd aan de drie in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs of groepen producenten in India, aan alle haar bekende producenten in de Unie en aan de importeurs en gebruikers die daarom verzochten.

(23)

Zij heeft antwoorden ontvangen van de drie in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs of groepen producenten in India, van twee producenten in de Unie, van twee niet-verbonden importeurs in de Unie en van vijf gebruikers in de Unie.

1.6.   Controlebezoeken

(24)

De Commissie heeft alle gegevens die zij voor de voorlopige vaststelling van dumping, de daardoor veroorzaakte schade en het belang van de Unie nodig achtte, verzameld en gecontroleerd. Krachtens artikel 16 van de basisverordening werden controlebezoeken ter plaatse verricht bij de volgende ondernemingen:

a)

Producenten in de Unie:

Comilog Dunkerque snc, Duinkerke, Frankrijk;

OFZ sa, Istebné, Slowakije;

b)

Producenten-exporteurs in India:

Modern India Con-Cast Limited, Ferro Alloys and Minerals Division, Kolkata, India en Gayson & Company Private Limited, Kolkata, India;

Tata Steel Limited, Kolkata, India en Tata Steel Asia (Hongkong) Limited, Kowloon, Hongkong;

Indsil Hydro Power and Manganese Ltd, Indsil Energy & Electrochemicals Ltd en Sree Mahalakshmi Smelters (P) Ltd, Coimbatore, India;

c)

Niet-verbonden importeurs in de Unie:

Sineco S.p.A, Follo, Italië;

Fesil Sales, Alzingen, Luxemburg;

d)

Gebruikers in de Unie:

Aperam Sourcing SCA, Luxemburg;

ArcelorMittal Sourcing Soc en cpa, Luxemburg;

Salzgitter AG, Salzgitter, Duitsland.

1.7.   Onderzoektijdvak en beoordelingsperiode

(25)

Het onderzoek naar dumping en schade had betrekking op de periode van 1 oktober 2013 tot en met 30 september 2014 („het onderzoektijdvak” of „het OT”). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die van belang zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 2011 tot het eind van het onderzoektijdvak („de beoordelingsperiode”).

2.   NIET-INSTELLING VAN VOORLOPIGE MAATREGELEN EN VERVOLG VAN DE PROCEDURE

(26)

De Commissie heeft besloten geen voorlopige maatregelen in te stellen. Alle belanghebbenden hebben een informatiedocument ontvangen waarin wordt toegelicht waarom geen voorlopige maatregelen worden ingesteld. Verschillende belanghebbenden hebben schriftelijke opmerkingen geformuleerd over de bevindingen in het informatiedocument. De partijen die verzochten te worden gehoord, zagen hun verzoek ingewilligd. Op 8 december 2015 werd de klager gehoord in aanwezigheid van de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures.

(27)

Vervolgens heeft de Commissie alle partijen ingelicht over de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan zij voornemens was geen definitief antidumpingrecht in te stellen op siliciummangaan van oorsprong uit India dat in de Unie wordt ingevoerd. Alle partijen konden binnen een bepaalde termijn opmerkingen maken over deze mededeling van de definitieve bevindingen. Op 20 januari 2016 werd de klager voor de tweede keer gehoord in aanwezigheid van de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures. Tijdens deze hoorzitting werd de klager vergezeld door de Spaanse producent FerroAtlantica, die niet door de klager werd vertegenwoordigd en, zoals uiteengezet in punt 5, tijdens de procedure geen medewerking had verleend.

(28)

Met de opmerkingen van de belanghebbenden werd waar nodig rekening gehouden.

3.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

3.1.   Betrokken product

(29)

Het betrokken product is siliciummangaan (waaronder ferrosilicomangaan) van oorsprong uit India, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 7202 30 00 en ex 8111 00 11 („het betrokken product”).

(30)

Siliciummangaan is een ferrolegering die hoofdzakelijk is samengesteld uit mangaan, silicium en ijzer, en over het algemeen kleinere aandelen van andere elementen zoals koolstof, fosfor, zwavel en boor bevat. Siliciummangaan wordt geproduceerd door mangaanerts in elektrische ovens te smelten en die wordt hoofdzakelijk als een bron van mangaan en silicium gebruikt bij de productie van staal.

(31)

Er bestaan verschillende kwaliteiten van siliciummangaan, afhankelijk van het gehalte aan mangaan, silicium en koolstof; het wordt volgens de behoeften van de klanten in stenen van verschillende grootte verkocht. Desalniettemin vormen alle kwaliteiten en grootten één enkel product, hoewel een meerprijs wordt betaald voor een hoger gehalte aan mangaan of silicium en voor een koolstofgehalte van minder dan 0,1 %; dat maakt het siliciummangaan namelijk geschikt voor de productie van bepaalde speciale soorten roestvrij staal.

(32)

Een hoger of lager gehalte aan andere elementen, zoals fosfor en boor, heeft geen invloed op de prijs, hoewel het siliciummangaan ongeschikt wordt voor bepaalde downstreamproducten indien het gehalte aan dergelijke elementen bepaalde drempels overschrijdt.

3.2.   Soortgelijk product

(33)

Uit het onderzoek is gebleken dat de volgende producten dezelfde fysische, chemische en technische basiseigenschappen hebben en voor dezelfde basisdoeleinden worden gebruikt:

1)

het betrokken product;

2)

het product dat in India wordt geproduceerd en aldaar op de binnenlandse markt wordt verkocht;

3)

het product dat de bedrijfstak van de Unie in de Unie produceert en verkoopt.

(34)

De Commissie heeft bijgevolg geconcludeerd dat die producten soortgelijke producten zijn in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

3.3.   Argumenten betreffende de productomschrijving

(35)

Een aantal belanghebbenden argumenteerde dat siliciummangaan met een zeer laag koolstofgehalte (meestal tussen 0,05 % en 0,1 %, en maximaal 0,2 % — „siliciummangaan met een laag koolstofgehalte”) een ander product is dan „gewoon siliciummangaan”, dat tien keer meer koolstof bevat (maximaal 2 %). Zij lichtten toe dat de twee producten weliswaar vergelijkbare chemische elementen bevatten, maar dat hun technische eigenschappen verschillen, wat gevolgen heeft voor hun gebruik: siliciummangaan met een laag koolstofgehalte wordt gebruikt voor roestvrij staal en voor speciale soorten staal, terwijl gewoon siliciummangaan wordt gebruikt voor koolstofstaal. De twee soorten siliciummangaan zijn volgens hen bovendien niet onderling uitwisselbaar. Siliciummangaan met een laag koolstofgehalte kan worden gebruikt voor de productie van gewoon staal, maar gewoon siliciummangaan kan niet worden gebruikt voor de productie van roestvrij staal en speciale soorten staal. Bovendien zou het niet logisch zijn om siliciummangaan met een laag koolstofgehalte te gebruiken voor de productie van gewoon staal, aangezien dat duurder is. De staalproducenten die beide soorten siliciummangaan aankopen, gebruiken die dus voor verschillende producten. Zij wezen er daarenboven op dat de autoriteiten van de VS siliciummangaan met een laag koolstofgehalte van hun onderzoek hebben uitgesloten; zij waren ook de mening toegedaan dat het feit dat de Commissie in een eerder onderzoek geen onderscheid heeft gemaakt tussen de twee soorten, niet hoeft te betekenen dat zij in dit onderzoek dezelfde redenering moet volgen. Tot slot voerden zij aan dat de douane bij verdenking van ontwijking van rechten (gewoon siliciummangaan dat wordt aangegeven als siliciummangaan met een laag koolstofgehalte om antidumpingrechten te ontwijken) gemakkelijk doeltreffende controles en tests kan uitvoeren.

(36)

De Commissie is van mening dat siliciummangaan in dit onderzoek als één product moet worden beschouwd. Siliciummangaan is een ferrolegering die vooral voor de productie van staal wordt gebruikt. Het bestaat altijd uit dezelfde chemische componenten, ook al kunnen de verhoudingen soms licht variëren. Zelfs al is voor de productie van bepaalde soorten staal siliciummangaan met een lager koolstofgehalte nodig, dat niet door gewoon siliciummangaan kan worden vervangen, gaat het bij de twee soorten siliciummangaan daarom nog niet om een verschillend product. Het verschillende koolstofgehalte — alsook het verschillende mangaangehalte — van verschillende soorten siliciummangaan blijkt duidelijk uit de structuur van het productcontrolenummer (PCN); zo kunnen de verschillende productsoorten worden vergeleken. De autoriteiten van de VS hebben siliciummangaan met een laag koolstofgehalte van de productomschrijving van hun onderzoeken uitgesloten omdat er in de VS geen producenten van siliciummangaan met een laag koolstofgehalte zijn. Reeds in eerdere onderzoeken is de Commissie tot de conclusie gekomen dat het bij gewoon siliciummangaan en siliciummangaan met een laag koolstofgehalte in wezen om hetzelfde product gaat; zo wilde de Commissie tevens een mogelijke ontwijking van rechten door onjuiste aangifte voorkomen (visueel kunnen de douaneautoriteiten geen onderscheid maken tussen gewoon siliciummangaan en siliciummangaan met een laag koolstofgehalte; zij zouden testen moeten uitvoeren). Het feit dat siliciummangaan met een laag koolstofgehalte duurder is, garandeert niet dat de douaneautoriteiten een mogelijke ontwijking zouden kunnen ontdekken op basis van de prijs op de factuur, in het bijzonder wanneer de twee partijen in de transactie verbonden zijn of aan kruiscompensatie doen. Dit argument wordt bijgevolg afgewezen.

4.   DUMPING

4.1.   Normale waarde

(37)

Eerst onderzocht de Commissie of de totale binnenlandse verkoop van iedere medewerkende producent-exporteur representatief was in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. De binnenlandse verkoop is representatief als de totale hoeveelheid van de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt per producent-exporteur in het onderzoektijdvak ten minste 5 % bedraagt van de totale naar de Unie uitgevoerde hoeveelheid van het betrokken product.

(38)

De Commissie heeft vervolgens vastgesteld welke productsoorten die op de binnenlandse markt werden verkocht identiek waren aan of vergelijkbaar waren met productsoorten die naar de Unie werden uitgevoerd, en heeft onderzocht of de binnenlandse verkoop van elke productsoort door elke medewerkende producent-exporteur overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening representatief was. De binnenlandse verkoop van een productsoort is representatief als de totale hoeveelheid van de binnenlandse verkoop van die productsoort aan onafhankelijke afnemers in het onderzoektijdvak ten minste 5 % bedraagt van de totale naar de Unie uitgevoerde hoeveelheid van de identieke of vergelijkbare productsoort.

(39)

Verder heeft de Commissie overeenkomstig artikel 2, lid 4, van de basisverordening voor elke productsoort het aandeel van de winstgevende verkoop aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt in het onderzoektijdvak vastgesteld om uit te maken of zij de werkelijke binnenlandse verkoopprijs kon gebruiken voor de berekening van de normale waarde.

(40)

De normale waarde wordt gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs per productsoort, ongeacht of die verkoop winstgevend is, indien:

a)

de hoeveelheden van de productsoort die zijn verkocht tegen nettoverkoopprijzen die ten minste gelijk zijn aan de berekende productiekosten, meer dan 80 % van de totale verkochte hoeveelheden van deze productsoort vertegenwoordigde; en

b)

de gewogen gemiddelde verkoopprijs van die productsoort ten minste gelijk is aan de productiekosten per eenheid.

(41)

In dit geval is de normale waarde het gewogen gemiddelde van de prijzen van de hele binnenlandse verkoop van die productsoort gedurende het onderzoektijdvak.

(42)

De normale waarde is gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs per productsoort van uitsluitend de winstgevende binnenlandse verkoop van de productsoorten in het onderzoektijdvak indien:

a)

de winstgevende verkoop van de productsoort 80 % of minder van de totale verkoop van die productsoort bedraagt; of

b)

de gewogen gemiddelde prijs van deze productsoort lager ligt dan de productiekosten per eenheid.

(43)

Voor een productsoort van het soortgelijke product waarvan in het kader van normale handelstransacties geen of onvoldoende hoeveelheden werden verkocht of voor een productsoort waarvan op de binnenlandse markt geen representatieve hoeveelheden werden verkocht, stelde de Commissie de normale waarde vast volgens de bepalingen van artikel 2, leden 3 en 6, van de basisverordening.

(44)

De normale waarde werd door berekening vastgesteld door de gemiddelde productiekosten van het soortgelijke product van de medewerkende producent-exporteur in het onderzoektijdvak te vermeerderen met:

het gewogen gemiddelde van de verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten („VAA”) die door de medewerkende producenten-exporteurs in verband met de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product in het kader van normale handelstransacties in het onderzoektijdvak zijn gemaakt; en

de gewogen gemiddelde winst die door de medewerkende producenten-exporteurs op de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product in het kader van normale handelstransacties in het onderzoektijdvak is gemaakt.

(45)

Voor één in de steekproef opgenomen onderneming werd de normale waarde volgens de in overweging 40 beschreven methode op de werkelijke binnenlandse prijs per productsoort gebaseerd. Voor de andere twee in de steekproef opgenomen ondernemingen werd de normale waarde voor een aantal productsoorten volgens de in overweging 44 beschreven methode door berekening vastgesteld. Voor de andere productsoorten die in het kader van normale handelstransacties werden verkocht, werd de normale waarde volgens de in overweging 40 beschreven methode op de werkelijke binnenlandse prijs per productsoort gebaseerd.

4.2.   Uitvoerprijs

(46)

De uitvoer naar de Unie door de producenten-exporteurs vond plaats hetzij rechtstreeks naar onafhankelijke afnemers hetzij via buiten de Unie gevestigde verbonden handelaren.

(47)

Daarom werd de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening gebaseerd op de werkelijk betaalde of te betalen prijzen van het betrokken product dat met het oog op uitvoer naar de Unie werd verkocht.

4.3.   Vergelijking

(48)

De Commissie heeft de normale waarde en de uitvoerprijs van de producenten-exporteurs vergeleken in het stadium af fabriek.

(49)

Waar dat met het oog op een billijke vergelijking gerechtvaardigd was, heeft de Commissie overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening op de normale waarde en/of de uitvoerprijs een correctie toegepast voor verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen.

(50)

De Indische overheid beschikt over twee regelingen om de uitvoer te stimuleren, namelijk Duty Draw Back (DDB) en Focus Product Scheme (FPS). De DDB-regeling voorziet in de terugbetaling van 1,7 % van de uitvoerwaarde franco aan boord (fob) voor de invoerrechten en -heffingen op ingevoerd materiaal dat voor de productie van voor de uitvoer bestemde eindproducten wordt gebruikt. De FPS-regeling is een premie van 4 % op de fob-waarde die wordt toegekend voor bepaalde producten die worden uitgevoerd, zonder verdere voorwaarden met betrekking tot het verband tussen de uitgevoerde en de ingevoerde goederen.

(51)

Op grond van artikel 2, lid 10, onder b), van de basisverordening heeft één onderneming om een correctie voor DDB verzocht. De onderneming kon het verband tussen de ingevoerde grondstoffen en de uitgevoerde eindproducten, zoals vereist bij artikel 2, lid 10, onder b), echter niet aantonen. De Commissie kon dit verzoek dan ook niet inwilligen.

(52)

Op grond van artikel 2, lid 10, onder k), van de basisverordening heeft een andere onderneming om een correctie voor DDB én voor FPS verzocht. Een verzoek voor DDB is niet ontvankelijk overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder k), indien er een rechtsgrondslag voor is overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder b), van de basisverordening en niet aan de voorwaarden van artikel 2, lid 10, onder b), is voldaan. Aangezien de onderneming geen verband kon aantonen tussen de ingevoerde en de uitgevoerde goederen, heeft de Commissie dit verzoek verworpen.

(53)

Uit het bewijsmateriaal dat de onderneming voor FPS heeft verstrekt, bleek niet dat de afnemers op de binnenlandse markt door de FPS-regeling bij voortduring verschillende prijzen betalen zoals vereist bij artikel 2, lid 10, onder k), van de basisverordening. Uit het bewijsmateriaal blijkt alleen dat de bedragen die de Indische overheid in het kader van de FPS-regeling ontvangt, bij voortduring gewoon een verschil in inkomsten uit de binnenlandse verkoop en uit de uitvoer tot gevolg hebben. De Commissie achtte dit verzoek bijgevolg ongegrond.

4.4.   Dumpingmarge

(54)

Voor de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs heeft de Commissie de gewogen gemiddelde normale waarde van elke soort van het soortgelijke product vergeleken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs van de overeenkomstige soort van het betrokken product, zoals bepaald in artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening.

(55)

De gewogen gemiddelde dumpingmarge voor de medewerkende producenten-exporteurs die niet in de steekproef zijn opgenomen, werd op grond van artikel 9, lid 6, van de basisverordening berekend. Deze marge werd vastgesteld op basis van de dumpingmarges die waren vastgesteld voor de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs.

(56)

De mate van medewerking werd laag geacht, aangezien de invoer van de medewerkende producenten-exporteurs slechts 60 % van de totale uitvoer uit India naar de Unie in het onderzoektijdvak uitmaakte.

(57)

Bijgevolg heeft de Commissie de marge voor het hele land berekend op basis van een gemiddelde van de transacties met de hoogste dumpingmarges van één in de steekproef opgenomen onderneming.

(58)

Onderstaande tabel bevat de dumpingmarges, uitgedrukt als percentage van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring:

Onderneming

Dumpingmarge (%)

Tata Steel

3,4

Modern India

15,2

Indsil

3,4

Andere medewerkende producenten

(gewogen gemiddelde van de steekproef)

10,4

(Residueel) recht voor het hele land

25,1

5.   SCHADE

5.1.   Definitie van de bedrijfstak van de Unie en de productie in de Unie

(59)

Het soortgelijke product werd in het onderzoektijdvak vervaardigd door vier producenten in de Unie. Volgens de informatie waarover de Commissie beschikt en die door de klager werd verstrekt, zijn er in de Unie geen andere producenten van het soortgelijke product. Comilog Dunkerque en OFZ, twee producenten in de Unie die de klacht mee hebben ingediend, hebben aan het onderzoek meegewerkt. Een andere producent in de Unie (Italghisa in Italië) die de klacht steunde, heeft zijn medewerking kort na de opening van het onderzoek stopgezet. De hoeveelheden die hij produceerde, waren echter marginaal. De vierde producent in de Unie, FerroAtlantica, heeft niet aan het onderzoek meegewerkt, maar heeft er zich ook niet tegen verzet.

(60)

Met het oog op de vertrouwelijkheid van de gegevens van de twee medewerkende producenten in de Unie worden alle waarden als orde van grootte gepresenteerd. In het OT bedroeg de totale productie in de Unie [213 000/282 000] ton. De twee medewerkende producenten in de Unie produceerden [85 000/113 000] ton of ongeveer [35 %/47 %] van de totale productie in de Unie.

(61)

Verscheidene belanghebbenden hebben opmerkingen gemaakt over de definitie van de bedrijfstak van de Unie. In de eerste plaats waren zij de mening toegedaan dat het feit dat FerroAtlantica geen van de klagers was, de bevinding van de Commissie dat de resterende producenten konden worden geacht een groot deel van de bedrijfstak van de Unie te vertegenwoordigen, zoals vereist bij artikel 4.1 van de WTO-Antidumpingovereenkomst en bij artikel 4, lid 1, van de basisverordening, op de helling zette. In de tweede plaats zou het schadebeeld er volgens hen heel anders hebben uitgezien indien bij de analyse van de economische factoren en indicatoren die van invloed zijn op de situatie van de bedrijfstak van de Unie ook rekening was gehouden met FerroAtlantica en met name met zijn winstgevendheid tijdens de beoordelingsperiode. In de derde plaats voerden zij aan dat de beslissing om FerroAtlantica niet in de groep klagers op te nemen een tactische keuze was, die uitsluitend tot doel had het schadebeeld te vervormen; FerroAtlantica was bij eerdere antidumpingonderzoek van de Commissie namelijk een actieve klager.

(62)

De Commissie heeft deze argumenten om de volgende redenen verworpen: i) de Commissie heeft zoals voorgeschreven contact opgenomen met FerroAtlantica en de onderneming een vragenlijst toegestuurd. Dat houdt in dat de onderneming, ook al behoorde zij niet tot de klagers, dezelfde kansen had om zich bij de Commissie te melden, haar standpunten kenbaar te maken en medewerking te verlenen door de Commissie de verlangde informatie te verstrekken. De onderneming werkte echter niet mee en liet niet van zich horen. De Commissie kan de onderneming er niet toe verplichten mee te werken, en kan evenmin verhinderen dat zij medewerking verleent. De Commissie kan deze onderneming bijgevolg niet hebben uitgesloten. Integendeel, in de klacht werden gegevens over deze onderneming verstrekt, en die werden zoals toegelicht in overweging 88 bij het onderzoek naar de schade gebruikt; ii) twee producenten in de Unie hebben medewerking verleend en de nodige informatie verstrekt. Zij vertegenwoordigen ongeveer [35 %/47 %] van de totale productie in de Unie. De Commissie achtte dit percentage hoog genoeg om te concluderen dat de twee producenten een groot deel van de binnenlandse productie vertegenwoordigen. „Een groot deel” in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening betekent niet noodzakelijk „het merendeel” (4); dit strookt met de interpretatie die aan het vergelijkbare begrip in artikel artikel 4.1 van de WTO-antidumpingovereenkomst wordt gegeven (5); iii) de analyse van de micro-economische indicatoren was gebaseerd op de gegevens van de twee medewerkende producenten in de Unie. Indien rekening was gehouden met de micro-economische gegevens van FerroAtlantica, hadden de diverse economische indicatoren al of niet verschillende trends kunnen vertonen, maar aangezien de twee medewerkende producenten in de Unie een groot deel van de bedrijfstak van de Unie vertegenwoordigen, is een op hun gegevens gebaseerde analyse legitiem.

5.2.   Verbruik in de Unie

(63)

Het totale verbruik in de Unie werd vastgesteld door de totale invoer in de Unie op te tellen bij de binnenlandse verkoop van alle producenten in de Unie. Het verbruik in de Unie heeft zich als volgt ontwikkeld:

Tabel 1

Verbruik in de Unie (ton)

 

2011

2012

2013

Onderzoektijdvak

Totaal verbruik in de Unie

954 347

896 247

882 969

853 732

Index

100

94

93

89

Bron:

Antwoorden op de vragenlijst, ramingen door de klagers van de door de niet-medewerkende producenten in de Unie verkochte hoeveelheden, en invoergegevens van Eurostat (in het informatiedocument was een schrijffout geslopen in de ingevoerde hoeveelheden)

(64)

Het verbruik in de Unie is in de loop der jaren afgenomen, net als de productie en het verbruik van staal in de Unie.

5.3.   Invoer uit India

(65)

De ingevoerde hoeveelheden zijn gebaseerd op gegevens van Eurostat en omvatten alle invoerregelingen, waaronder ook actieve veredeling. De oorsprong van een aanzienlijke ingevoerde hoeveelheid wordt niet gespecificeerd om commerciële of militaire redenen in het kader van de handel met derde landen. Met de hulp van de douaneautoriteiten van een lidstaat kon de Commissie een deel van deze hoeveelheid per land van oorsprong uitsplitsen. Wanneer deze „niet gespecificeerde” invoer over de respectievelijke landen van oorsprong wordt uitgesplitst, kan worden vastgesteld dat de algemene trend van de invoer niet ingrijpend wijzigt. Met het oog op de vertrouwelijkheid van deze invoer worden de invoercijfers als orde van grootte gepresenteerd.

(66)

De invoer uit India ontwikkelde zich als volgt:

Tabel 2

Invoer (ton) en marktaandeel

 

2011

2012

2013

Onderzoektijdvak

Uit India ingevoerde hoeveelheid

174 000 - 231 000

237 000 - 314 000

226 000 - 299 000

195 000 - 259 000

Index

100

136

130

112

Marktaandeel

18 % - 24 %

26 % - 35 %

26 % - 34 %

23 % - 30 %

Index

100

145

140

126

Bron:

Gegevens van Eurostat, gecombineerd met informatie over „niet gespecificeerde” invoer.

(67)

De invoer uit India vertegenwoordigt ongeveer een vierde van de totale invoer in de Unie en heeft het grootste marktaandeel van de totale invoer in de Unie.

(68)

De invoer uit India is in 2012 sterk gestegen in vergelijking met 2011, maar daalde in de daaropvolgende jaren opnieuw om in het OT een iets hoger niveau dan in 2011 te bereiken. De trend van de invoer uit India was vergelijkbaar met de trends van de productie en de verkoop van de bedrijfstak van de Unie en was tegengesteld aan de trends van de invoer uit andere derde landen (de invoer uit India nam in 2012 toe, terwijl de invoer uit andere derde landen daalde, en vice versa) in 2013 en in het OT.

(69)

De klager voerde aan dat het marktaandeel van de invoer uit India tussen 2008 en 2013 zeer sterk is gestegen.

(70)

Zoals vermeld in overweging 25 betrof het onderzoek van de trends die relevant zijn voor de beoordeling van de schade echter de periode van 1 januari 2011 tot het eind van het OT. Bijgevolg werden gegevens betreffende de periode vóór 2011 niet onderzocht en niet in aanmerking genomen.

(71)

De gewogen gemiddelde prijs van de invoer uit India in de Unie heeft zich als volgt ontwikkeld:

Tabel 3

Invoerprijzen (EUR/ton)

 

2011

2012

2013

Onderzoektijdvak

India

808 - 1 072

790 - 1 048

687 - 911

631 - 837

Index

100

98

85

78

Bron:

Gegevens van Eurostat, gecombineerd met informatie over „niet gespecificeerde” invoer.

(72)

De prijs van de invoer uit India is gedaald, net als de verkoopprijs van de bedrijfstak van de Unie. Uit gegevens van Eurostat blijkt eveneens dat India onder de belangrijkste exportlanden van siliciummangaan de laagste prijzen hanteert.

5.4.   Prijsonderbieding

(73)

De Commissie heeft de prijsonderbieding in het onderzoektijdvak beoordeeld aan de hand van een vergelijking van:

a)

de gewogen gemiddelde verkoopprijs per productsoort, die door de medewerkende producenten in de Unie werd berekend aan niet-verbonden afnemers op de markt van de Unie, gecorrigeerd tot het niveau af fabriek; en

b)

de overeenkomstige gewogen gemiddelde prijs per ingevoerde productsoort, die door de in de steekproef opgenomen Indiase producenten-exporteurs werd berekend aan de eerste niet-verbonden afnemer op de markt van de Unie, op cif-basis, met de nodige correcties voor kosten na invoer.

(74)

De prijzen werden per productsoort vergeleken na aftrek van rabatten en kortingen, voor transacties op hetzelfde handelsniveau en zijn, indien nodig, gecorrigeerd. Het resultaat van de vergelijking is uitgedrukt als percentage van de omzet van de medewerkende producenten in de Unie in het onderzoektijdvak.

(75)

Teneinde rekening te houden met het lagere mangaangehalte in het siliciummangaan dat de in de steekproef opgenomen Indiase producenten-exporteurs verkopen, werd (indien nodig) een correctie voor het kwaliteitsverschil toegepast. Voor de correctie werd gebruikgemaakt van de zogenoemde „pro-rata scaling”, een gebruikelijke formule in de bedrijfstak om de prijs van het betrokken product in te schalen ten opzichte van siliciummangaan van standaardkwaliteit (65 % mangaan en 16 % silicium).

(76)

Eén van de in de steekproef opgenomen Indiase producenten-exporteurs voerde siliciummangaan met een laag koolstofgehalte uit naar de Unie. Siliciummangaan met een laag koolstofgehalte wordt door de bedrijfstak van de Unie geproduceerd, maar niet door de twee medewerkende producenten in de Unie. Om een eerlijke vergelijking te garanderen tussen het siliciummangaan met een laag koolstofgehalte uit India en het siliciummangaan van standaardkwaliteit uit de Unie, heeft de Commissie de gemiddelde verkoopprijs in de Unie verhoogd met de gemiddelde meerprijs die op de mark voor siliciummangaan met een laag koolstofgehalte wordt betaald. Aldus heeft de Commissie rekening gehouden met het feit dat voor siliciummangaan met een laag koolstofgehalte een hogere prijs wordt betaald dan voor siliciummangaan van standaardkwaliteit.

(77)

Op grond daarvan werd vastgesteld dat één in de steekproef opgenomen Indiase producent-exporteur de prijzen van de bedrijfstak van de Unie met 6,5 % onderbood, en dat de andere twee in de steekproef opgenomen Indiase producenten-exporteurs de prijzen van de bedrijfstak van de Unie niet onderboden.

(78)

Op basis van de gemiddelde invoerprijzen (gegevens van Eurostat), zonder correctie voor kwaliteitsverschillen of handelsstadium, werd voor de niet-medewerkende producenten-exporteurs een beperkte prijsonderbieding vastgesteld.

(79)

Verschillende belanghebbenden voerden aan dat een vergelijking tussen de prijzen van de bedrijfstak van de Unie en de Indiase prijzen op basis van de gemiddelde Eurostatprijs misleidend is. Twee belanghebbenden stelden voor dat de Commissie de Indiase gemiddelde prijs zou corrigeren, ervan uitgaande dat siliciummangaan uit India gemiddeld 58 % mangaan bevat. Volgens één partij moest ook de op Eurostatgegevens gebaseerde Oekraïnse gemiddelde prijs worden gecorrigeerd, ervan uitgaande dat siliciummangaan uit Oekraïne gemiddeld 68 % mangaan bevat. Deze partijen argumenteerden dat de Indiase gemiddelde prijs voor siliciummangaan na deze correcties lager zou zijn dan de prijzen die de producenten in de Unie of producenten in andere derde landen aanrekenen.

(80)

De Commissie is zich ervan bewust dat de Eurostatgegevens alle kwaliteitsklassen van het betrokken product omvatten en bijgevolg geen behoorlijke vergelijking tussen de productsoorten mogelijk maakten. Bij gebrek aan nauwkeuriger gegevens per productsoort, met name voor de niet-medewerkende Indiase producenten, is er geen andere optie dan voor de schadeanalyse gemiddelde prijzen te gebruiken; daarbij wordt de beoordeling in ieder geval met de nodige zorg en met inachtneming van de overige schade-indicatoren uitgevoerd.

(81)

Eén belanghebbende lichtte toe dat de correctie pro rata op grond van het mangaangehalte niet het volledige prijsverschil corrigeert, aangezien de koper van het product van lagere kwaliteit ook de kosten van de afvoer van de extra onzuiverheden moet dragen. Eén belanghebbende argumenteerde dat in de door de Commissie gehanteerde structuur van het productcontrolenummer (PCN) geen onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende soorten siliciummangaan met een mangaangehalte van minder dan 60 %, waardoor de vergelijking ongeschikt wordt voor prijsonderbiedingsberekeningen. Een andere belanghebbende merkte op dat de resultaten onnauwkeurig zijn doordat de mangaangehaltes als orde van grootte worden gepresenteerd.

(82)

De Commissie heeft deze argumenten verworpen omdat de correctie pro rata op een op de markt algemeen aanvaarde praktijk gebaseerd is, en bijgevolg geschikt is. Bovendien stelde deze belanghebbende geen alternatieve methode voor. De correctie op basis van het mangaangehalte voor de in de steekproef opgenomen Indiase producenten-exporteurs was op het tijdens het onderzoek gecontroleerde precieze gehalte gebaseerd. Bijgevolg wordt een onderscheid gemaakt tussen de verschillende soorten, zelfs voor siliciummangaan met een mangaangehalte van minder dan 60 %.

(83)

Eén belanghebbende voerde aan dat het door de bedrijfstak van de Unie geproduceerde siliciummangaan duurder is omdat het minder onzuiverheden zoals fosfor en boor bevat dan het in India geproduceerde siliciummangaan. Deze partij heeft informatie verstrekt over verzoeken van afnemers om siliciummangaan met minder dan een bepaald percentage aan fosfor en boor; volgens die partij waren de afnemers bijgevolg bereid om hiervoor een meerprijs te betalen.

(84)

Uit de verstrekte informatie bleek evenwel niet dat het fosfor- of boorgehalte invloed heeft op de prijs. Daaruit bleek alleen dat bepaalde gebruikers voor de productie van bepaalde speciale staalproducten siliciummangaan met een fosfor- of boorgehalte onder een bepaalde drempel nodig hebben. Bij gebrek aan duidelijke bewijzen dat hiervoor een meerprijs wordt betaald, wordt dit argument afgewezen.

(85)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen argumenteerde de klager dat het niet ongebruikelijk is dat op een grondstoffenmarkt weinig prijsonderbieding wordt vastgesteld en dat de vaststelling van prijsonderbieding geen absolute voorwaarde is om schade vast te stellen. Zoals uiteengezet in punt 5.5 heeft de Commissie haar bevindingen inzake schade inderdaad op een aantal indicatoren gebaseerd, en de hoogte van de prijsonderbieding was in dit geval niet doorslaggevend om schade vast te stellen.

(86)

De klager voerde aan dat de Commissie voor de berekening van de dumpingmarge en de vaststelling van de prijsonderbieding een verschillende methode toepaste, in de mate dat zij gebruikmaakte van de transacties met de hoogste dumpingmarges voor de vaststelling van de dumpingmarge, maar niet voor de vaststelling van de prijsonderbieding.

(87)

De Commissie ziet niet in waarom zij voor de berekening van de prijsonderbieding dezelfde methode zou moeten toepassen als voor de berekening van de dumpingmarge. Deze berekeningen hebben een totaal ander doel; de berekening van de transacties met de hoogste dumpingmarges diende om voor de niet-medewerkende Indiase producenten-exporteurs een dumpingmarge te berekenen, terwijl de prijsonderbieding niet werd berekend met het oog op de berekening van precieze marges, maar om, zoals voorgeschreven bij artikel 3, lid 3, van de basisverordening, de weerslag van de invoer met dumping op de prijzen na te gaan. Derhalve werd dit argument afgewezen.

5.5.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

(88)

Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening omvatte het onderzoek naar de gevolgen van de invoer met dumping voor de bedrijfstak van de Unie een beoordeling van alle economische indicatoren die tijdens de beoordelingsperiode van invloed waren op de situatie van de bedrijfstak van de Unie. De schade-indicatoren zijn gebaseerd op de specifieke gegevens die werden verstrekt door de twee medewerkende producenten in de Unie, in dit geval de klagers, die een groot deel van de totale productie in de Unie in het onderzoektijdvak vertegenwoordigden. Indien de klager deze had verstrekt, werden ook gegevens met betrekking tot alle producenten in de Unie op de volgende indicatoren onderzocht: verbruik in de Unie, marktaandeel, productie, productiecapaciteit, bezettingsgraad, werkgelegenheid en productiviteit. Zoals toegelicht in overweging 60 worden alle waarden als orde van grootte gepresenteerd met het oog op de vertrouwelijkheid van de gegevens van de twee medewerkende producenten in de Unie.

(89)

De schade-indicatoren zijn: productie, productiecapaciteit, bezettingsgraad, verkochte hoeveelheden, marktaandeel, groei, werkgelegenheid, productiviteit, hoogte van de dumpingmarge, herstel van eerdere dumping, gemiddelde eenheidsprijzen, kosten per eenheid, loonkosten, voorraden, winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken.

(90)

Eén belanghebbende had kritiek op het feit dat een deel van de gegevens over FerroAtlantica werd meegenomen in de macro-economische indicatoren (verkochte hoeveelheden en marktaandeel, productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad, werkgelegenheid en productiviteit), maar niet in de micro-economische indicatoren. Dit argument wordt verworpen omdat FerroAtlantica niet aan het onderzoek heeft meegewerkt en de Commissie voor die onderneming bijgevolg niet over micro-economische gegevens beschikte.

5.5.1.   Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

(91)

De productie, de totale productiecapaciteit en de totale bezettingsgraad hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 4

Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad (ton)

 

2011

2012

2013

Onderzoektijdvak

Geproduceerde hoeveelheid

231 000 - 307 000

280 000 - 372 000

227 000 - 301 000

213 000 - 282 000

Index

100

121

98

92

Productiecapaciteit

326 000 - 432 000

404 000 - 536 000

403 000 - 535 000

403 000 - 534 000

Index

100

124

124

124

Bezettingsgraad

70 % - 90 %

60 % - 80 %

50 % - 70 %

50 % - 60 %

Index

100

98

79

74

Bron:

Antwoorden op de vragenlijst en ramingen door de klagers voor de gegevens van de niet-medewerkende ondernemingen.

(92)

In 2013 en in het OT werden kleinere hoeveelheden geproduceerd dan aan het begin van de beoordelingsperiode. In 2012 piekte de productie. Ingevolge de beslissing van een deel van de bedrijfstak van de Unie is de productiecapaciteit van de bedrijfstak van de Unie in zijn geheel in 2012 toegenomen in vergelijking met 2011, en bleef die nadien vrij stabiel. Als gevolg daarvan is de bezettingsgraad aanzienlijk gedaald.

5.5.2.   Omvang van de verkoop en marktaandeel

(93)

De door de bedrijfstak van de Unie verkochte hoeveelheden en het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie hebben zich gedurende de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 5

Verkoop (ton) en marktaandeel

 

2011

2012

2013

Onderzoektijdvak

Op de markt van de Unie verkochte hoeveelheden

198 000 - 263 000

218 000 - 289 000

212 000 - 281 000

189 000 - 251 000

Index

100

110

107

96

Marktaandeel

21 % - 28 %

24 % - 32 %

24 % - 32 %

22 % - 29 %

Index

100

117

116

107

Bron:

Antwoorden op de vragenlijst en ramingen door de klagers voor de gegevens van de niet-medewerkende producenten in de Unie.

(94)

De verkochte hoeveelheden stegen in 2012 in vergelijking met 2011 en daalden in 2013. In het OT werden minder hoeveelheden verkocht dan in 2011. In 2012 piekte de verkoop. Aangezien de verkoop proportioneel echter minder is gedaald dan het verbruik is afgenomen, is het marktaandeel toegenomen en was het in het OT groter dan in 2011.

5.5.3.   Groei

(95)

Tijdens de beoordelingsperiode kende de bedrijfstak van de Unie geen groei, maar kon hij zijn marktaandeel in een moeilijke context van dalend verbruik handhaven.

5.5.4.   Werkgelegenheid en productiviteit

(96)

De werkgelegenheid en de productiviteit ontwikkelden zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 6

Werkgelegenheid en productiviteit

 

2011

2012

2013

Onderzoektijdvak

Aantal werknemers

339 - 449

403 - 535

342 - 453

295 - 392

Index

100

119

101

87

Productiviteit (ton/werknemer)

629 - 834

640 - 848

612 - 811

663 - 879

Index

100

102

97

105

Bron:

Antwoorden op de vragenlijst en ramingen door de klagers voor de gegevens van de niet-medewerkende producenten in de Unie.

(97)

Het aantal werknemers is toegenomen in 2012 en daalde tijdens de periode daarna. De productiviteit, gemeten als geproduceerde eenheden per werknemer, varieerde en was in het OT groter dan in 2011.

5.5.5.   Omvang van de dumpingmarge en herstel van eerdere dumping

(98)

Alle dumpingmarges bevinden zich boven de de-minimisdrempel, en voor één producent-exporteur zelfs aanzienlijk. De gevolgen van de hoogte van de werkelijke dumpingmarges voor de bedrijfstak van de Unie waren niet verwaarloosbaar, gezien de omvang en de prijzen van de invoer uit India.

(99)

De antidumpingmaatregelen ten aanzien van de invoer van siliciummangaan van oorsprong uit China en Kazachstan zijn in 2012 vervallen. De Commissie heeft geen verzoek ontvangen tot opening van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen. Niets wijst erop dat de bedrijfstak van de Unie zich niet had hersteld van de gevolgen van eerdere dumping alvorens de invoer met dumping uit India begon.

5.5.6.   Prijzen en factoren die de prijzen beïnvloeden

(100)

De gewogen gemiddelde verkoopprijs per eenheid van de twee medewerkende producenten in de Unie voor verkoop aan niet-verbonden afnemers in de Unie hebben zich gedurende de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 7

Verkoopprijzen in de Unie

 

2011

2012

2013

Onderzoektijdvak

Gemiddelde verkoopprijs per eenheid in de Unie (EUR/ton)

800 -1 100

800 - 1 000

700 - 900

600 - 900

Index

100

96

86

80

Productiekosten per eenheid

900 - 1 300

800 - 1 100

800 - 1 000

800-1 100

Index

100

87

83

85

Bron:

Antwoorden op de vragenlijst.

(101)

De gemiddelde verkoopprijs per eenheid van de twee medewerkende producenten in de Unie is jaar na jaar gedaald.

(102)

De productiekosten namen af, hoofdzakelijk door een daling van de prijs van de twee belangrijkste productiekostenfactoren: mangaanerts en energie.

5.5.7.   Loonkosten

(103)

De gemiddelde loonkosten van de twee medewerkende producenten in de Unie ontwikkelden zich gedurende de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 8

Gemiddelde loonkosten per werknemer (EUR)

 

2011

2012

2013

Onderzoektijdvak

Gemiddelde loonkosten per werknemer

24 800 - 32 900

24 400 - 32 300

26 600 - 35 200

30 700 - 40 700

Index

100

98

107

124

Bron:

Antwoorden op de vragenlijst.

(104)

De gemiddelde loonkosten per werknemer worden berekend door de totale loonkosten van de twee medewerkende producenten in de Unie in een bepaalde periode te delen door het totale aantal werknemers in die periode. De totale loonkosten zijn in 2012 en in 2013 gestegen, maar zijn in het OT tot bijna het niveau van 2011 gedaald. Ook het aantal werknemers is in de loop der jaren gedaald, en wel (relatief gezien) sterker dan de loonkosten. Bijgevolg zijn de gemiddelde loonkosten per werknemer gestegen.

5.5.8.   Voorraden

(105)

De voorraden van de twee medewerkende producenten in de Unie ontwikkelden zich gedurende de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 9

Voorraden

 

2011

2012

2013

Onderzoektijdvak

Eindvoorraden (ton)

8 000-10 700

13 300 - 17 600

15 900 - 21 100

10 900 - 14 500

Index

100

165

198

136

Eindvoorraden uitgedrukt als percentage van de productie

10 %

12 %

19 %

13 %

Index

100

124

189

130

Bron:

Antwoorden op de vragenlijst.

(106)

De voorraden zijn in 2012 en 2013 toegenomen, en zijn in het OT afgenomen, maar bleven nog boven het niveau van 2011. Hetzelfde geldt voor de verhouding tussen de voorraden en de productie.

5.5.9.   Winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken

(107)

De winstgevendheid, de kasstroom, de investeringen en het rendement van de investeringen van de twee medewerkende producenten in de Unie hebben zich gedurende de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 10

Winstgevendheid, kasstroom, investeringen en rendement van investeringen

 

2011

2012

2013

Onderzoektijdvak

Winstgevendheid van de verkoop in de Unie aan niet-verbonden afnemers (% van omzet)

– 10 % - – 8 %

– 3 % - – 1 %

– 6 % - – 4 %

– 8 % - – 6 %

Index

100

843

194

124

Kasstroom (duizend EUR)

– 2 000 - – 2 700

– 4 300 - – 5 800

– 1 700 - – 2 300

– 4 300 - – 5 800

Index

100

46

115

45

Investeringen (duizend EUR)

27 000 - 36 000

24 000 - 32 000

23 000 - 30 000

24 000 - 32 000

Index

100

89

82

89

Rendement van investeringen

– 33 % - – 45 %

– 5 % - – 7 %

– 17 % - – 23 %

– 21 % - – 29 %

Index

100

664

198

157

Bron:

Antwoorden op de vragenlijst.

(108)

De Commissie heeft de winstgevendheid van de twee medewerkende producenten in de Unie vastgesteld door de nettowinst vóór belastingen van de verkoop van siliciummangaan aan niet-verbonden afnemers in de Unie uit te drukken als percentage van de aldus gerealiseerde omzet. De winstgevendheid was tijdens de hele beoordelingsperiode negatief. 2011 was het slechtste jaar. De situatie begon te verbeteren in 2012, maar verslechterde het jaar nadien en in het OT opnieuw. In vergelijking met 2011 verbeterde de situatie enigszins in het OT.

(109)

De nettokasstroom is het vermogen van de producenten in de Unie om hun activiteiten zelf te financieren. De trend van de nettokasstroom is cyclisch: neerwaarts in 2012, opwaarts in 2013 en opnieuw neerwaarts in het OT.

(110)

Tijdens de beoordelingsperiode zijn de investeringen gedaald.

(111)

Het rendement van investeringen is de winst uitgedrukt als percentage van de nettoboekwaarde van de investeringen. Aangezien de investeringen zijn gedaald, is het rendement van de investeringen (dat steeds negatief was aangezien de twee medewerkende ondernemingen verlies maakten) tijdens de beoordelingsperiode verbeterd.

5.6.   Conclusie over schade

(112)

Factoren zoals de ontwikkeling van de geproduceerde hoeveelheden, de bezettingsgraad, alsook de verkochte hoeveelheden en de prijs vertonen voor de hele bedrijfstak van de Unie duidelijk een negatieve trend.

(113)

Uit de indicatoren voor de twee medewerkende producenten in de Unie blijkt dat zij gedurende de hele beoordelingsperiode verlies hebben gemaakt. De hoeveelheden siliciummangaan die zij verkochten en hun verkoopprijzen daalden constant en dit werd onvoldoende gecompenseerd door een gelijktijdige daling van de productiekosten. Ook andere indicatoren zoals kasstroom en rendement van investeringen waren tijdens de hele beoordelingsperiode negatief of volgden een neerwaartse trend.

(114)

Op grond van de bovenstaande bevindingen inzake de twee medewerkende producenten in de Unie en na een evaluatie overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening van alle relevante economische factoren en indicatoren die op de situatie van de bedrijfstak van invloed zijn, heeft de Commissie geconcludeerd dat een groot deel van de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3, lid 1, van de basisverordening.

(115)

Een aantal belanghebbenden merkte op dat zelfs indien alleen de economische indicatoren van de twee medewerkende producenten in de Unie in aanmerking werden genomen, deze niet wijzen op aanmerkelijke schade. Zij onderstreepten bijvoorbeeld dat het marktaandeel van de medewerkende producenten in de Unie is toegenomen, ook al zijn de hoeveelheden die zij hebben verkocht in absolute termen gedaald. Naar hun mening is dat een positieve ontwikkeling in een context van een dalende vraag naar siliciummangaan. Zij benadrukten met name dat zelfs indien de medewerkende producenten in de Unie tijdens de hele beoordelingsperiode verlies maakten, hun situatie vanaf 2012 tot het eind van het OT verbeterde. Volgens hen was dat nóg een positieve ontwikkeling.

(116)

De Commissie is het ermee eens dat niet alle economische factoren en indicatoren die op de situatie van de bedrijfstak van invloed zijn een negatieve trend vertonen. Blijft evenwel het feit dat de meeste economische en financiële indicatoren voor de twee medewerkende producenten in de Unie op een negatieve situatie wijzen. Daarom heeft de Commissie dit argument verworpen.

(117)

Volgens de klager heeft de Commissie door naar artikel 3, lid 5, te verwijzen, erkend dat de invoer met dumping wel degelijk aanmerkelijke schade heeft veroorzaakt.

(118)

Dat is echter niet wat de Commissie heeft geconcludeerd. Eerst heeft de Commissie, zonder naar mogelijke oorzaken van die schade te verwijzen, geconcludeerd dat een groot deel van de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden. Vervolgens heeft de Commissie, zoals vereist bij artikel 3, lid 6, van de basisverordening, onderzocht of de invoer met dumping uit India aanmerkelijke schade veroorzaakte.

(119)

De redenering van de klager dat wanneer een evaluatie overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening van alle relevante economische factoren en indicatoren die op de situatie van de bedrijfstak van invloed zijn, tot de conclusie leidt dat de bedrijfstak van de Unie schade lijdt, dit ook betekent dat de schade door invoer met dumping wordt veroorzaakt, is een verkeerde interpretatie van de basisverordening. Overeenkomstig artikel 3, lid 6, van de basisverordening is één van de voorwaarden waaraan moet worden voldaan om een antidumpingrecht in te stellen, dat moet worden aangetoond dat de invoer met dumping schade veroorzaakt. Dat vereist een volledig onderzoek naar het oorzakelijk verband en berust niet louter op veronderstellingen zoals de klager suggereert. Dat onderzoek komt aan bod in punt 6.

6.   OORZAKELIJK VERBAND

(120)

Overeenkomstig artikel 3, lid 6, van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of de bedrijfstak van de Unie door de invoer met dumping uit India aanmerkelijke schade heeft geleden.

6.1.   Gevolgen van de invoer met dumping uit India

(121)

De Commissie heeft niet kunnen vaststellen dat de trend van de moeilijke economische situatie van de twee medewerkende producenten in de Unie samenviel met de stijging van de hoeveelheden die met dumping uit India werden ingevoerd. In 2012 stegen de hoeveelheden die uit India werden ingevoerd in vergelijking met 2011, maar deze daalden nadien opnieuw (zie tabel 11), zowel in absolute zin als relatief ten opzichte van de productie en het verbruik in de Unie. Hieruit blijkt de omgekeerde trend als bij de situatie van de twee medewerkende producenten in de Unie, die in 2011 (toen de uit India ingevoerde hoeveelheden, zowel in absolute zin als relatief ten opzichte van de productie en het verbruik, het laagst waren) de grootste verliezen leden, en in 2012 (toen de uit India ingevoerde hoeveelheden, eveneens zowel in absolute zin als relatief ten opzichte van de productie en het verbruik, het hoogst waren) het minst verlies leden. Ook de financiële situatie van de twee medewerkende producenten in de Unie is in het OT verslechterd in vergelijking met 2013, terwijl de uit India ingevoerde hoeveelheden, zowel in absolute zin als relatief ten opzichte van de productie en het verbruik, afnamen.

Tabel 11

Invoer en verkoop (ton) en marktaandeel, marktaandeel en winstgevendheid

 

2011

2012

2013

Onderzoektijdvak

Door de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie verkochte hoeveelheden

198 000 - 263 000

218 000 - 289 000

212 000 - 281 000

189 000 - 251 000

Index

100

110

107

96

Uit India ingevoerde hoeveelheden

174 000 - 231 000

237 000 - 314 000

226 000 - 299 000

195 000 - 259 000

Index

100

136

130

112

Marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie

21 % - 28 %

24 % - 32 %

24 % - 32 %

22 % - 29 %

Index

100

117

116

107

Marktaandeel van invoer uit India

18 % - 24 %

26 % - 35 %

26 % - 34 %

23 % - 30 %

Index

100

145

140

126

Winstgevendheid van de verkoop in de Unie aan niet-verbonden afnemers (% van omzet)

– 10 % - – 8 %

– 3 % - – 1 %

– 6 % - – 4 %

– 8 % - – 6 %

Index

100

843

194

124

Bron:

Gegevens van Eurostat, gecombineerd met informatie over „niet gespecificeerde” invoer, antwoorden op de vragenlijst.

(122)

De klager verklaarde de omgekeerde trend tussen de ingevoerde hoeveelheden en de winstgevendheid van de twee medewerkende producenten in de Unie als volgt. Door de uitzonderlijk hoge energiekosten in één lidstaat in 2011 maakte één producenten in de Unie meer verlies in 2011 dan in 2012, toen de energiekosten daalden. Indien abstractie zou worden gemaakt van die uitzonderlijk hoge energiekosten in 2011, zou uit de trends blijken dat de twee medewerkende producenten in de Unie in het OT het grootste verlies maakten.

(123)

De Commissie accepteerde dat één van de medewerkende producenten in de Unie in 2011 uitzonderlijk hoge energiekosten had. Toch blijft de omgekeerde trend na correctie van de productiekosten en de winstgevendheid voor dat jaar nog steeds een feit. De grootste verliezen van de twee medewerkende producenten in de Unie (die zich in het OT voordeden) vallen samen met een daling, zowel in absolute zin als relatief ten opzichte van de productie en het verbruik in de Unie, van de uit India ingevoerde hoeveelheden.

(124)

Voorts argumenteerde de klager dat een analyse op jaarbasis (d.w.z. de ontwikkeling van de invoer met dumping versus de achteruitgang van de prestaties, en dit op jaarbasis) niet accuraat is voor een grondstoffenmarkt; hij stelde voor dat de analyse op trends tussen 2011 en het OT zou worden gebaseerd en dat de volgende methode zou worden toegepast. In de eerste plaats heeft de klager het werkelijke verbruik van siliciummangaan in de Unie berekend, uitgedrukt als een percentage van de staalproductie in de Unie (in de veronderstelling dat voor de productie van één ton staal een constante hoeveelheid siliciummangaan nodig is), en volgens hem is het werkelijke verbruik tijdens de hele periode van januari 2011 tot en met april 2013 relatief stabiel gebleven. In de tweede plaats heeft de klager het zichtbare verbruik van siliciummangaan in de Unie berekend door voor dezelfde periode de invoer bij de productie in de Unie op te tellen en de uitvoer ervan af te trekken; volgens hem is het zichtbare verbruik door de toegenomen invoer uit India aanzienlijk gestegen. In de derde plaats zat het verschil tussen het werkelijke en het zichtbare verbruik volgens de klager in de extra voorraden van uit India ingevoerd siliciummangaan die tussen 2011 en april 2013 werden aangelegd. Tot slot werden de extra voorraden volgens de klager vanaf april 2013 op de markt van de Unie gebracht, waardoor er een overaanbod was, met een neerwaartse druk op de prijzen tot gevolg, ook al nam de invoer uit India in dezelfde periode af.

(125)

De Commissie heeft het verbruik van siliciummangaan in de Unie berekend door de invoer bij de productie in de Unie op te tellen. De klager heeft niet uitgelegd waarom deze methode niet accuraat zou zijn. Het verbruik in de Unie vertoonde tijdens de beoordelingsperiode een neerwaartse trend, net als de wereldwijde vraag naar siliciummangaan. De Commissie heeft opgemerkt dat zowel de verkoop van de twee medewerkende producenten in de Unie als de invoer uit alle derde landen tijdens de beoordelingsperiode is afgenomen. De invoer uit alle derde landen had echter zwaarder te lijden onder de daling van de vraag, terwijl de twee medewerkende producenten in de Unie hun marktaandeel konden handhaven. Wat de invoer uit alle derde landen betreft, kan voorts worden vastgesteld dat de invoer uit India in 2012 is toegenomen en vervolgens is gedaald, terwijl de invoer uit andere derde landen in 2012 is gedaald en vervolgens is toegenomen.

(126)

De Commissie achtte het argument van de klager dat aanzienlijke voorraden van uit India ingevoerd siliciummangaan werden aangelegd onvoldoende onderbouwd. Er werden geen specifieke statistische gegevens verstrekt voor de invoer van siliciummangaan uit India en het verbruik daarvan in de tijd. Er werd dus niet aangetoond dat de druk op de door de bedrijfstak van de Unie verkochte hoeveelheden en zijn verkoopprijzen in het onderzoektijdvak te wijten was aan de gevolgen van de invoer uit India tijdens de twee voorafgaande jaren.

(127)

De informatie die de klager heeft verstrekt, heeft alleen tot de conclusie geleid dat het werkelijke verbruik van siliciummangaan tussen maart 2011 en maart 2012 lager lag dan het zichtbare verbruik, en dat de extra voorraden vanaf maart 2012 op de markt zouden zijn gebracht, de maand nadat het werkelijke verbruik iets hoger lijkt te zijn geweest dan het zichtbare verbruik. Volgens de grafiek die de klager tijdens de hoorzitting van december 2015 heeft verstrekt, zou een extra voorraad tussen maart 2012 en september 2013 zijn geabsorbeerd, en zou dit dus niet van invloed zijn geweest in het onderzoektijdvak (oktober 2013 tot en met september 2014). De algemene informatie liet evenmin toe de invoer uit India van de invoer uit andere derde landen te isoleren. Bijgevolg is niet duidelijk waar de vermeende aanzienlijke voorraden vandaan zouden zijn gekomen: de invoer uit India is een mogelijkheid, maar ook de invoer uit derde landen of zelfs de bedrijfstak van de Unie, die sinds 2011 over aanzienlijk grotere voorraden beschikt (zie tabel 9). Gezien de ontwikkelingen op de markt voor siliciummangaan sinds 2011 (een dalend verbruik, gecombineerd met dalende prijzen, en het feit dat siliciummangaan minder dan een jaar houdbaar is), blijken er bovendien weinig commerciële redenen te zijn om, zoals de klager beweert, in 2011 en daarvoor aanzienlijke voorraden aan te leggen, die eind 2013 en in 2014 (in het onderzoektijdvak) op de markt van de Unie zouden zijn gebracht. Bijgevolg werd het argument dat de invoergegevens met betrekking tot het onderzoektijdvak anders zouden moeten worden geïnterpreteerd omdat aanzienlijke voorraden van uit India ingevoerd siliciummangaan zouden zijn aangelegd, verworpen.

6.1.1.   Siliciummangaan met een laag mangaangehalte (50 % of minder)

(128)

In haar informatiedocument en in een afzonderlijk verzoek aan alle haar bekende importeurs heeft de Commissie alle belanghebbenden verzocht informatie te verstrekken over de invoer van siliciummangaan met een laag mangaangehalte (50 % en minder) als deel van het betrokken product, zodat zij de omvang en de gemiddelde prijs van deze invoer zou kunnen beoordelen. Het was voorts ook de bedoeling duidelijkheid te scheppen over de technische en economische haalbaarheid van het gebruik van siliciummangaan van lage kwaliteit (als zodanig of na vermenging) en de gevolgen daarvan voor de markt van de Unie.

(129)

De Commissie heeft geen opmerkingen van importeurs ontvangen, maar wel enige feedback van andere belanghebbenden.

(130)

Eén Indiase producent opperde dat siliciummangaan met een laag mangaangehalte een product van lagere kwaliteit is, dat bijgevolg tegen een lagere prijs wordt verkocht. Indien zijn prijs echter wordt gecorrigeerd om rekening te houden met het lagere mangaangehalte, zou de gecorrigeerde prijs volledig stroken met de prijs van siliciummangaan van standaardkwaliteit. Deze belanghebbende voegde hieraan toe dat slechts kleine hoeveelheden siliciummangaan van minderwaardige kwaliteit in de Unie worden ingevoerd, en dat die de bedrijfstak van de Unie bijgevolg geen schade kunnen berokkenen.

(131)

Een andere groep Indiase producenten argumenteerde dat siliciummangaan van lage kwaliteit ofwel direct in de elektrische boogovens kan worden gebruikt, ofwel kan worden vermengd met siliciummangaan van betere kwaliteit om een product van standaardkwaliteit te verkrijgen, niet uitsluitend siliciummangaan met een Fe-gehalte van 72 % (typisch uit Oekraïne). Zij merkten op dat de studie over de technische haalbaarheid die de klager zelf heeft overgelegd, de technische haalbaarheid van mengen niet uitsloot. Zij gaven toe dat mengen extra kosten met zich brengt, maar die zijn niet zo hoog als de klager beschrijft. Zij waren het ermee eens dat dit soort siliciummangaan precies wegens het lage mangaangehalte tegen lagere prijzen wordt verkocht, en dat aan een prijsvergelijking met siliciummangaan van standaardkwaliteit bijgevolg een pro rata correctie moet voorafgaan, waarna zou blijken dat de prijzen vergelijkbaar zijn.

(132)

De klager voerde aan dat de staalfabrieken in de Unie siliciummangaan van lage kwaliteit niet als zodanig gebruiken en dat hun afnemers om kwaliteitsredenen niet het risico zouden nemen om een mengsel van verschillende kwaliteiten siliciummangaan te gebruiken. De klager argumenteerde tevens dat dit product van minderwaardige kwaliteit een tijdelijk verschijnsel was, dat voor hen niet de oorzaak van de schade was.

6.1.2.   Gevolgen van de invoer met dumping voor de prijzen

(133)

Wat de gevolgen van de invoer met dumping voor de prijzen betreft, heeft de Commissie opgemerkt dat de gemiddelde prijs van zowel de invoer met dumping van siliciummangaan uit India als de prijzen van de twee medewerkende producenten in de Unie tijdens de beoordelingsperiode daalden. Zoals vermeld in overweging 77 en volgende werd echter nauwelijks prijsonderbieding vastgesteld.

6.2.   Conclusie inzake het oorzakelijke verband

(134)

De Commissie heeft geconcludeerd dat de trend van de moeilijke economische situatie van de twee medewerkende producenten in de Unie niet samenviel met de stijging van de hoeveelheden die met dumping uit India werden ingevoerd. Het onderzoek heeft uitgewezen dat de stijging van de hoeveelheden die met dumping worden ingevoerd en de door de twee medewerkende producenten in de Unie geleden schade tegengestelde trends vertonen. Bovendien nam het marktaandeel van de invoer met dumping tijdens de beoordelingsperiode toe, maar slechts van [18 %/24 %] tot [23 %/30 %]. Het marktaandeel vertoonde geen continu stijgende trend, en de prijzen onderboden niet of nauwelijks de prijzen van de bedrijfstak van de Unie.

(135)

Aangezien de verslechtering van de economische situatie van de medewerkende producenten in de Unie en de trends van de hoeveelheden siliciummangaan die uit India met dumping werden ingevoerd en het marktaandeel daarvan niet samenvallen, heeft de Commissie geconcludeerd dat de gevolgen van de invoer met dumping voor de bedrijfstak van de Unie niet als aanmerkelijk kunnen worden aangemerkt in de zin van artikel 3, lid 6, van de basisverordening. In deze omstandigheden werd niet aangetoond dat de omvang en/of de prijsniveaus van de invoer met dumping uit India verantwoordelijk waren voor het feit dat de twee medewerkende producenten schade leden.

(136)

Aangezien er geen oorzakelijk verband kon worden vastgesteld tussen de invoer met dumping en de schade die de bedrijfstak van de Unie leed, was het niet nodig prijsbederfberekeningen mee te delen; die zijn namelijk slechts van nut om het niveau van de maatregelen vast te stellen. Bijgevolg heeft de Commissie het argument van de klager dat de Commissie had nagelaten het prijsbederfniveau te berekenen en mee te delen, verworpen.

7.   ANDERE FACTOREN

(137)

Zoals uiteengezet in overweging 135 kon de Commissie geen oorzakelijk verband vaststellen tussen de schade die de bedrijfstak van de Unie heeft geleden en de invoer met dumping uit India. Er hoefden bijgevolg geen conclusies overeenkomstig artikel 3, lid 7, van de basisverordening te worden getrokken over de gevolgen van andere factoren voor de situatie van de bedrijfstak van de Unie. Niettemin werden ook andere factoren onderzocht; met het oog op de volledigheid worden deze hieronder beschreven.

(138)

Volgens de klager heeft de Commissie een methodologische fout gemaakt door te concluderen dat mogelijke schade door andere factoren op de ene of andere manier een excuus kan zijn voor het feit dat de invoer met dumping aanmerkelijke schade veroorzaakt. De klager argumenteerde eveneens dat de Commissie gebruik heeft gemaakt van factoren zoals de invoer uit andere landen dan India en de marktsituatie van FerroAtlantica enkel en alleen om de zaak te kunnen sluiten.

(139)

Aangezien er geen oorzakelijk verband kon worden vastgesteld, is het niet langer relevant om de mogelijke gevolgen van andere factoren voor de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade in overweging te nemen. De punten 7.1 tot en met 7.4 zijn beperkt tot de beschrijving van de andere factoren, maar er worden geen conclusies in getrokken over hun mogelijke gevolgen voor de schade. Bij gebrek aan oorzakelijk verband heeft de analyse van de „andere factoren” geen gevolgen voor de conclusies inzake dumping, schade en oorzakelijk verband. Daarom heeft de Commissie deze argumenten verworpen.

7.1.   Invoer uit derde landen

(140)

De uit derde landen ingevoerde hoeveelheden zijn gebaseerd op gegevens van Eurostat en omvatten alle invoerregelingen, waaronder ook actieve veredeling. De oorsprong van een aanzienlijke ingevoerde hoeveelheid wordt niet vermeld om commerciële of militaire redenen in het kader van de handel met derde landen. Met de hulp van de douaneautoriteiten van een lidstaat kon de Commissie een deel van deze hoeveelheid per land van oorsprong uitsplitsen. Wanneer deze „niet gespecificeerde” invoer over de respectievelijke landen van oorsprong wordt uitgesplitst, kan worden vastgesteld dat de algemene trend van de invoer niet ingrijpend wijzigt. Met het oog op de vertrouwelijkheid van deze invoer worden de invoercijfers als orde van grootte gepresenteerd.

Tabel 12

Invoer uit derde landen (ton)

Land

 

2011

2012

2013

Onderzoektijdvak

Noorwegen

Hoeveelheid

144 000 - 191 000

188 000 - 250 000

138 000 - 185 000

147 000 - 195 000

Index

100

131

96

102

Marktaandeel

15 % - 20 %

21 % - 28 %

16 % - 21 %

17 % - 23 %

Index

100

139

104

115

Oekraïne

Hoeveelheid

170 000 - 226 000

102 000 - 135 000

104 000 - 137 000

111 000 - 147 000

Index

100

60

61

65

Marktaandeel

18 % - 24 %

11 % - 15 %

12 % - 16 %

13 % - 17 %

Index

100

64

66

73

Zuid-Afrika

Hoeveelheid

111 000 - 147 000

14 000 - 19 000

32 000 - 43 000

70 000 - 93 000

Index

100

13

29

64

Marktaandeel

12 % - 15 %

2 % - 2 %

4 % - 5 %

8 % - 11 %

Index

100

14

32

71

Totaal van alle derde landen behalve India

Hoeveelheid

510 000 - 670 000

370 000 - 490 000

370 000 - 500 000

400 000 - 530 000

Index

100

73

74

79

Marktaandeel

50 % - 70 %

40 % - 50 %

40 % - 60 %

50 % - 60 %

Index

100

78

80

89

Gemiddelde prijs

903 - 1 197

829 - 1 100

778 - 1 032

733 - 971

Index

100

92

86

81

Bron:

Gegevens van Eurostat, gecombineerd met informatie over „niet gespecificeerde” invoer.

(141)

Siliciummangaan wordt in de Unie uit een aanzienlijk aantal andere landen ingevoerd. Afgezien van India zijn er (op basis van de hoeveelheden) drie grote landen van uitvoer: Noorwegen, Zuid-Afrika en Oekraïne. De vier belangrijkste landen zijn goed voor ongeveer 90 % van de totale invoer in de Unie en beschikken over een marktaandeel van ongeveer 70 %. Noorwegen heeft een marktaandeel van ongeveer [17 %/23 %]. Een Noorse producent van siliciummangaan is verbonden met een van de producenten in de Unie (Comilog Dunkerque/Eramet).

(142)

De hoeveelheden die in de Unie uit andere derde landen dan India worden ingevoerd en de invoer uit India vertoonden een omgekeerde trend. Deze hoeveelheden namen in het bijzonder af in 2012 en in 2013 in vergelijking met 2011, maar zijn in het OT opnieuw gestegen.

(143)

Volgens gegevens van Eurostat lagen de prijzen van de invoer uit derde landen gemiddeld hoger dan de prijzen van de invoer uit India, en vertoonden zij tijdens de beoordelingsperiode een dalende trend. De gegevens van Eurostat bevatten echter geen uitsplitsing naar kwaliteit en daardoor is het niet mogelijk om de vergelijking tussen gelijke producten te maken.

(144)

De klager lichtte toe dat de redenen waarom er in 2012 minder siliciummangaan uit Oekraïne, Zuid-Afrika en Noorwegen werd ingevoerd, geen verband hielden met de gestegen invoer uit India, maar te wijten waren aan omstandigheden die voor elk land specifieke waren.

(145)

De Commissie heeft nota genomen van de uitleg van de klager over de gestegen of gedaalde invoer uit bepaalde derde landen. Uit het feit dat de twee medewerkende producenten in de Unie hun marktaandeel hebben gehandhaafd, blijkt echter dat derde landen onder elkaar concurreerden om hun verkoop en marktaandeel in de Unie te behouden, en dat dit geen gevolgen had voor de hoeveelheden die de twee medewerkende producenten in de Unie verkochten, noch voor hun marktaandeel.

7.2.   Uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie

(146)

De uitvoer van de twee producenten in de Unie heeft zich gedurende de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 13

Uitvoerprestaties van de medewerkende producenten in de Unie

 

2011

2012

2013

Onderzoektijdvak

Uitgevoerde hoeveelheden (ton)

2 100 - 2 800

2 900 - 3 800

3 200 - 4 300

5 200 - 6 800

Index

100

136

151

243

Gemiddelde prijs

800 - 1 100

800 - 1 100

700 - 900

700 - 900

Index

100

96

85

84

Bron:

Antwoorden op de vragenlijst.

(147)

De twee medewerkende producenten in de Unie hebben hun verkoop buiten de Unie tijdens de beoordelingsperiode meer dan verdubbeld, hoewel de hoeveelheden in absolute termen niet bijzonder groot zijn.

(148)

De gemiddelde verkoopprijs aan niet-verbonden partijen in derde landen daalde net als de prijs op de markt van de Unie.

7.3.   Ontwikkeling van de staalproducten en overaanbod

(149)

In de informatie die zij hebben verstrekt, hebben verschillende belanghebbenden bevestigt dat de economische neergang in de Unie onder meer een daling van de staalproductie tot gevolg had. Aangezien siliciummangaan hoofdzakelijk voor de staalproductie wordt gebruikt, had dit directe en onmiddellijke gevolgen voor het verbruik van siliciummangaan.

(150)

In de informatie die zij hebben verstrekt, hebben verschillende belanghebbenden bevestigt dat de wereldwijde productie van siliciummangaan niet even sterk daalde als het verbruik. Volgens hen is de marktprijs van siliciummangaan net als die van alle goederen gelinkt aan het evenwicht tussen vraag en aanbod. Het overaanbod heeft dan ook geleid tot een daling van de prijs van siliciummangaan. Van 2011 tot 2012 heeft de bedrijfstak van de Unie als geheel zijn capaciteit verhoogd en dus tot deze situatie bijgedragen.

7.4.   Concurrentie binnen de Unie

(151)

De Spaanse onderneming FerroAtlantica heeft niet aan het onderzoek meegewerkt. Volgens de klager heeft FerroAtlantica, de grootste producent in de Unie, aanzienlijke schade door de invoer uit India voorkomen en was de onderneming zelfs winstgevend. FerroAtlantica, de grootste producent van siliciummangaan in de Unie, is erin geslaagd om zijn marktaandeel tijdens de hele beoordelingsperiode te handhaven en concurreert rechtstreeks met de twee medewerkende producenten in de Unie.

(152)

De klager argumenteerde dat FerroAtlantica niet kan hebben bijgedragen tot de schade die de twee medewerkende producenten in de Unie hebben geleden, aangezien het hun prijzen niet onderbood en hun geen marktaandeel heeft afgenomen. De klager voerde tevens aan dat FerroAtlantica niet langer ongevoelig was voor de door de invoer uit India veroorzaakte schade, aangezien de situatie van die onderneming sinds het begin van 2015 begon te verslechteren.

(153)

Dit argument betreft gebeurtenissen na het OT en die kunnen overeenkomstig artikel 6, lid 1, van de basisverordening normaal gezien niet in aanmerking worden genomen. Bovendien ziet de Commissie geen speciale reden waardoor haar beslissing kennelijk ongeschikt zou worden indien zij dit argument zou afwijzen. Het argument werd met name in een zeer laat stadium van het onderzoek aangevoerd, namelijk meer dan elf maanden na de opening van het onderzoek, toen het argument niet meer kon worden nagetrokken. In ieder geval is de Commissie van mening dat de aanwezigheid van de grootste producent in de Unie op de markt zowel de ontwikkeling van de verkochte hoeveelheden als de prijs en het marktaandeel van de twee medewerkende producenten in de Unie in het OT heeft beïnvloed.

8.   BELANG VAN DE UNIE

(154)

De klager en twee grote staalproducenten hebben opmerkingen gemaakt over het belang van de Unie. Aangezien er geen oorzakelijk verband is vastgesteld tussen de invoer met dumping uit India en de schade die de bedrijfstak van de Unie heeft geleden, moet het belang van de Unie niet worden onderzocht.

9.   BEËINDIGING VAN DE PROCEDURE

(155)

Op basis van de conclusies waartoe de Commissie is gekomen inzake dumping, schade en oorzakelijk verband, moet de procedure overeenkomstig artikel 9 van de basisverordening worden beëindigd zonder dat maatregelen worden ingesteld.

(156)

Alle betrokken partijen zijn van de bevindingen en van het voornemen om de procedure te beëindigen op de hoogte gebracht en kregen gelegenheid hierover opmerkingen te maken. Hun opmerkingen zijn onderzocht, maar waren niet van dien aard dat de bovenstaande conclusies erdoor werden gewijzigd.

(157)

Het Comité dat is ingesteld bij artikel 15, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 heeft geen advies uitgebracht,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD

Artikel 1

De antidumpingprocedure betreffende de invoer van siliciummangaan van oorsprong uit India wordt beëindigd.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 2 maart 2016.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)  PB C 461 van 20.12.2014, blz. 25.

(3)  Blz. 7, hoofdstuk 3 „Product subject to this proceeding” van de openbare versie van de klacht.

(4)  Zo bijvoorbeeld heeft het Hof van Justitie in zijn arrest van 8 september 2015 in zaak C-511/13 P Philips tegen Raad geoordeeld dat een deel van de productie in de Unie van bijna 50 % van de totale productie van het soortgelijke product door de bedrijfstak van de Unie kan worden beschouwd als een groot deel daarvan. Het Hof heeft duidelijk gemaakt dat artikel 4, lid 1, van de basisverordening immers verwijst naar het begrip „een groot deel” van de productie in de Unie, en niet naar „het merendeel van de productie in de Unie” (punt 72).

(5)  In zijn verslag van 22 april 2003, WT/DS/241/R Antidumping — Definitie Anti-Dumping Deeltijdse on Portrait form Braziel, punt 7.344, heeft het Panel geaccepteerd dat de binnenlandse bedrijfstak die 46 % van de totale binnenlandse productie vertegenwoordigt, kan worden beschouwd als een groot deel van de binnenlandse bedrijfstak.