|
ISSN 1977-0758 |
||
|
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 39 |
|
|
||
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
59e jaargang |
|
|
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
|
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
II Niet-wetgevingshandelingen
VERORDENINGEN
|
16.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 39/1 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/197 VAN DE COMMISSIE
van 3 februari 2016
tot inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Cochinilla de Canarias (BOB))
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 1151/2012 is de aanvraag van Spanje tot registratie van de benaming „Cochinilla de Canarias” bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (2). |
|
(2) |
Aangezien bij de Commissie geen bezwaren zijn ingediend overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012, moet de benaming „Cochinilla de Canarias” worden ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De benaming „Cochinilla de Canarias” (BOB) wordt ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen.
Met de in de eerste alinea vermelde benaming wordt een product aangeduid van categorie 2.12. (Cochenille), als opgenomen in bijlage XI bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 van de Commissie (3).
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 3 februari 2016.
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
Phil HOGAN
Lid van de Commissie
(1) PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.
(2) PB C 324 van 2.10.2015, blz. 33.
(3) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 van de Commissie van 13 juni 2014 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 179 van 19.6.2014, blz. 36).
|
16.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 39/3 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/198 VAN DE COMMISSIE
van 3 februari 2016
tot inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Abricots rouges du Roussillon (BOB))
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 1151/2012 is de door Frankrijk ingediende aanvraag tot registratie van de benaming „Abricots rouges du Roussillon” bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (2). |
|
(2) |
Aangezien bij de Commissie geen bezwaren zijn ingediend overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012, moet de benaming „Abricots rouges du Roussillon” worden ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De benaming „Abricots rouges du Roussillon” (BOB) wordt ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen.
Met de in de eerste alinea vermelde benaming wordt een product aangeduid van categorie 1.6 Groenten, fruit en granen, in ongewijzigde staat of verwerkt, als opgenomen in bijlage XI bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 van de Commissie (3).
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 3 februari 2016.
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
Phil HOGAN
Lid van de Commissie
(1) PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.
(2) PB C 327 van 3.10.2015, blz. 10.
(3) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 van de Commissie van 13 juni 2014 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 179 van 19.6.2014, blz. 36).
|
16.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 39/4 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/199 VAN DE COMMISSIE
van 9 februari 2016
tot inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Mojama de Isla Cristina (BGA))
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 1151/2012 is de aanvraag van Spanje tot registratie van de benaming „Mojama de Isla Cristina” bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (2). |
|
(2) |
Aangezien bij de Commissie geen bezwaren zijn ingediend overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012, moet de benaming „Mojama de Isla Cristina” worden ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De benaming „Mojama de Isla Cristina” (BGA) wordt ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen.
Met de in de eerste alinea vermelde benaming wordt een product aangeduid van categorie 1.7. (Verse vis en schaal-, schelp- en weekdieren en producten op basis van verse vis en schaal-, schelp- en weekdieren), als opgenomen in bijlage XI bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 van de Commissie (3).
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 9 februari 2016.
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
Phil HOGAN
Lid van de Commissie
(1) PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.
(2) PB C 323 van 1.10.2015, blz. 11.
(3) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 van de Commissie van 13 juni 2014 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 179 van 19.6.2014, blz. 36).
|
16.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 39/5 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/200 VAN DE COMMISSIE
van 15 februari 2016
tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen met betrekking tot de openbaarmaking van de hefboomratio voor instellingen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en van de Raad
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (1), en met name artikel 451, lid 2, derde alinea,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Het doel van eenvormige openbaarmakingstemplates is bij te dragen tot een grotere transparantie en een betere vergelijkbaarheid van de cijfergegevens over de hefboomratio. De regels voor de openbaarmaking van de hefboomratio door instellingen waarop overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (2) toezicht wordt uitgeoefend, moeten derhalve stroken met de internationale normen weergegeven in het herziene Bazel III-kader voor de hefboomratio en de openbaarmakingsvereisten van het Bazels Comité voor bankentoezicht, zij het in aangepaste vorm om rekening te houden met het regelgevingskader van de Unie en de specifieke kenmerken ervan, zoals neergelegd in Verordening (EU) nr. 575/2013. |
|
(2) |
Eveneens met het oog op een grotere transparantie en een betere vergelijkbaarheid van de cijfergegevens over de hefboomratio verdient het aanbeveling dat in een van de templates voor de openbaarmaking van de hefboomratio een voldoende gedetailleerde opsplitsing van de maatstaf voor de totale risicoblootstelling voor de berekening van de hefboomratio wordt verstrekt met de bedoeling de voornaamste samenstellende delen van de hefboomratio weer te geven, alsook de blootstelling binnen de balanstelling, die gewoonlijk het grootste deel van de maatstaf voor de totale risicoblootstelling voor de berekening van de hefboomratio vormt. |
|
(3) |
In artikel 429, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013, zoals gewijzigd bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/62 van de Commissie (3), wordt niet langer voorgeschreven dat de hefboomratio als het gewone rekenkundige gemiddelde van de maandelijkse hefboomratio's over een kwartaal moet worden berekend, maar is enkel bepaald dat de berekening aan het einde van het kwartaal moet plaatsvinden. Dit heeft tot gevolg dat de bevoegde autoriteiten niet langer moeten toestaan om de hefboomratio per einde kwartaal te berekenen, zoals in artikel 499, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013 is bepaald. In de eenvormige templates voor de openbaarmaking van de hefboomratio hoeft derhalve geen toelichting meer te worden opgenomen betreffende de wijze waarop de instelling artikel 499, lid 3, toepast. |
|
(4) |
Ingeval instellingen op grond van artikel 13, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 575/2013 verplicht zijn informatie over de hefboomratio op gesubconsolideerde basis openbaar te maken, mogen de voorschriften betreffende de openbaarmaking van de hefboomratio deze instellingen er niet toe verplichten de template met als titel „LRSpl” op gesubconsolideerde basis in te vullen en te publiceren, opdat de administratieve lasten evenredig blijven met de doelstellingen van genoemde voorschriften. Deze openbaarmakingstemplate moet worden ingevuld en gepubliceerd op geconsolideerde basis en de publicatie ervan op gesubconsolideerde basis zou geen grote meerwaarde bieden omdat de verdere opsplitsing van de totale blootstellingsmaatstaf op gesubconsolideerde basis al wordt meegedeeld via het invullen van de template met als titel „LRCom”. Bovendien kan de publicatie van de LRSpl-template aanzienlijke extra lasten voor de instellingen met zich brengen, aangezien een dergelijke template niet gemakkelijk af te leiden valt uit het desbetreffende kader voor toezichtrapportage, dat op gesubconsolideerde basis niet van toepassing is. |
|
(5) |
Het consolidatiebereik en de waarderingsmethoden voor boekhouddoeleinden en voor regelgevingsdoeleinden kunnen verschillend zijn, wat resulteert in verschillen tussen de informatie die bij de berekening van de hefboomratio wordt gebruikt en de informatie die in de gepubliceerde financiële overzichten wordt gehanteerd. Teneinde deze discrepantie weer te geven, is het ook noodzakelijk het verschil mee te delen tussen de waarden in de financiële overzichten en de waarden volgens het wettelijke consolidatiebereik van elementen in de financiële overzichten welke voor de berekening van de hefboomratio worden gebruikt. Bijgevolg moet in een template ook een afstemmingsoverzicht tussen beide waarden worden gepresenteerd. |
|
(6) |
Ter bevordering van de vergelijkbaarheid van de informatie die openbaar wordt gemaakt, moeten ook een eenvormige template en gedetailleerde instructies worden verstrekt voor de beschrijving en openbaarmaking van de processen die worden gebruikt om het risico van buitensporige hefboomwerking te beheren, alsook van de factoren die een invloed hadden op de hefboomratio in de periode waarop de openbaar gemaakte hefboomratio betrekking heeft. |
|
(7) |
Artikel 451, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 is met ingang van 1 januari 2015 van toepassing. Om ervoor te zorgen dat de verplichting om informatie over de hefboomratio openbaar te maken zo spoedig mogelijk overal in de Unie op doeltreffende en geharmoniseerde wijze in acht wordt genomen, moet van de instellingen worden verlangd dat zij op een zo vroeg mogelijke datum van de templates voor de openbaarmaking van deze informatie gebruikmaken. |
|
(8) |
Deze verordening is gebaseerd op de ontwerpen van technische uitvoeringsnormen die de Europese Bankautoriteit aan de Europese Commissie heeft voorgelegd. |
|
(9) |
De Europese Bankautoriteit heeft open publieksraadplegingen gehouden over de ontwerpen van technische uitvoeringsnormen waarop deze verordening is gebaseerd, de potentiële desbetreffende kosten en baten geanalyseerd en het advies van de overeenkomstig artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (4) opgerichte Stakeholdergroep bankwezen ingewonnen, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Openbaarmaking van de hefboomratio en toepassing van artikel 499, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013
Instellingen maken de relevante informatie over de hefboomratio en de toepassing van artikel 499, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013, als bedoeld in artikel 451, lid 1, onder a), van genoemde verordening, openbaar door de rijen 22 en EU-23 van de template met als titel „LRCom” in bijlage I in te vullen en te publiceren volgens de instructies in bijlage II.
Artikel 2
Wijziging van de keuze van de openbaar te maken hefboomratio
1. Indien instellingen overeenkomstig artikel 499, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 hun keuze van de openbaar te maken hefboomratio wijzigen, maken zij een afstemmingsoverzicht openbaar met de informatie over alle hefboomratio's die tot die wijziging openbaar zijn gemaakt door de templates met als titel „LRSum”, „LRCom”, „LRSpl” en „LRQua” in bijlage I in te vullen en te publiceren voor alle met de openbaar gemaakte hefboomratio's overeenstemmende referentiedata tot het moment van de wijziging.
2. Instellingen maken de in lid 1 bedoelde items openbaar in de eerste openbaarmaking die na de wijziging van de keuze van de hefboomratio plaatsvindt.
Artikel 3
Opsplitsing van de maatstaf voor de totale risicoblootstelling voor de berekening van de hefboomratio
1. Instellingen maken de in artikel 451, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde opsplitsing van de maatstaf voor de totale risicoblootstelling voor de berekening van de hefboomratio openbaar door beide volgende items in te vullen en te publiceren:
|
a) |
de rijen 1 tot en met EU-19b van de template met als titel „LRCom” in bijlage I volgens de instructies in bijlage II; |
|
b) |
de rijen EU-1 tot en met EU-12 van de template met als titel „LRSpl” in bijlage I volgens de instructies in bijlage II. |
2. In afwijking van lid 1, onder b), zijn instellingen niet verplicht de template met als titel „LRSpl” in bijlage I op gesubconsolideerde basis in te vullen en te publiceren indien zij op grond van artikel 13, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 575/2013 verplicht zijn informatie op gesubconsolideerde basis te verstrekken.
Artikel 4
Afstemming van de hefboomratio op gepubliceerde financiële overzichten
1. Instellingen maken de in artikel 451, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde afstemming van de maatstaf voor de totale risicoblootstelling voor de berekening van de hefboomratio op de desbetreffende informatie in gepubliceerde financiële overzichten openbaar door de template met als titel „LRSum” in bijlage I in te vullen en te publiceren volgens de instructies in bijlage II.
2. Indien instellingen geen financiële overzichten op het in deel 1, punt 6, van bijlage II bedoelde toepassingsniveau publiceren, zijn zij niet verplicht de template met als titel „LRSum” in bijlage I in te vullen en te publiceren.
Artikel 5
Openbaarmaking van het bedrag aan niet in de balans opgenomen fiduciaire posten
Voor zover van toepassing maken instellingen het in artikel 451, lid 1, onder c), van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde bedrag aan niet in de balans opgenomen fiduciaire posten openbaar door rij EU-24 van de template met als titel „LRCom” in bijlage I in te vullen en te publiceren volgens de instructies in bijlage II.
Artikel 6
Openbaarmaking van kwalitatieve informatie over het risico van buitensporige hefboomwerking en over factoren die een invloed hadden op de hefboomratio
Instellingen maken de in artikel 451, lid 1, onder d) en e), van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde beschrijving van de processen die worden gebruikt om het risico van buitensporige hefboomwerking te beheren, alsook van de factoren die een invloed hadden op de hefboomratio in de periode waarop de openbaar gemaakte hefboomratio betrekking heeft openbaar door de template met als titel „LRQua” in bijlage I in te vullen en te publiceren volgens de instructies in bijlage II.
Artikel 7
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 15 februari 2016.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1.
(2) Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).
(3) Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/62 van de Commissie van 10 oktober 2014 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de hefboomratio (PB L 11 van 17.1.2015, blz. 37).
(4) Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).
BIJLAGE I
VKV-hefboomratio - Openbaarmakingstemplate
|
Referentiedatum |
|
|
Naam entiteit |
|
|
Toepassingsniveau |
|
Tabel LRSum: Beknopt afstemmingsoverzicht tussen boekhoudkundige activa en blootstellingen voor de berekening van de hefboomratio
|
|
|
Toepasselijk bedrag |
|
1 |
Totale activa volgens openbaar gemaakte financiële overzichten |
|
|
2 |
Aanpassing voor entiteiten die voor verslaggevingsdoeleinden worden geconsolideerd maar die buiten het wettelijke consolidatiebereik vallen |
|
|
3 |
(Aanpassing voor fiduciaire activa die volgens het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving in de balans worden opgenomen maar die overeenkomstig artikel 429, lid 13, van Verordening (EU) nr. 575/2013 buiten de maatstaf voor de totale risicoblootstelling voor de berekening van de hefboomratio worden gehouden) |
|
|
4 |
Aanpassing voor afgeleide financiële instrumenten |
|
|
5 |
Aanpassing voor effectenfinancieringstransacties (SFT's) |
|
|
6 |
Aanpassing voor posten buiten de balanstelling (d.w.z. omrekening in het equivalente kredietbedrag van blootstellingen buiten de balanstelling) |
|
|
EU-6a |
(Aanpassing voor uitgesloten intragroepblootstellingen die overeenkomstig artikel 429, lid 7, van Verordening (EU) nr. 575/2013 buiten de maatstaf voor de totale risicoblootstelling voor de berekening van de hefboomratio worden gehouden) |
|
|
EU-6b |
(Aanpassing voor blootstellingen die overeenkomstig artikel 429, lid 14, van Verordening (EU) nr. 575/2013 buiten de maatstaf voor de totale risicoblootstelling voor de berekening van de hefboomratio worden gehouden) |
|
|
7 |
Overige aanpassingen |
|
|
8 |
Maatstaf voor de totale risicoblootstelling voor de berekening van de hefboomratio |
|
Tabel LRCom: Gewone openbaarmaking van de hefboomratio
|
|
|
Blootstellingen voor de berekening van de VKV-hefboomratio |
|
In de balans opgenomen blootstellingen (exclusief derivaten en SFT's) |
||
|
1 |
In de balans opgenomen posten (exclusief derivaten, SFT's en fiduciaire activa, maar inclusief zekerheden) |
|
|
2 |
(Bij het bepalen van het tier 1-kapitaal afgetrokken activabedragen) |
|
|
3 |
Totale in de balans opgenomen blootstellingen (exclusief derivaten, SFT's en fiduciaire activa) (som van de lijnen 1 en 2) |
|
|
Derivatenblootstellingen |
||
|
4 |
Met alle derivatentransacties samenhangende vervangingswaarde (d.w.z. na aftrek van de toelaatbare in contanten ontvangen variatiemarge) |
|
|
5 |
Opslagbedrag voor de met alle derivatentransacties samenhangende potentiële toekomstige blootstelling (op de waardering tegen marktwaarde gebaseerde methode) |
|
|
EU-5a |
Volgens de oorspronkelijkeblootstellingsmethode bepaalde blootstelling |
|
|
6 |
Brutering voor de met betrekking tot derivaten verstrekte zekerheden die op grond van het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving in mindering zijn gebracht |
|
|
7 |
(Aftrekkingen van te ontvangen activa voor de bij derivatentransacties in contanten betaalde variatiemarge) |
|
|
8 |
(Uitgesloten CTP-deel van als cliënt geclearde transactieblootstellingen) |
|
|
9 |
Aangepaste effectieve notionele bedragen van geboekte kredietderivaten |
|
|
10 |
(Aangepaste effectieve notionele compensaties en extra aftrekkingen voor geboekte kredietderivaten) |
|
|
11 |
Totale derivatenblootstellingen (som van de lijnen 4 tot en met 10) |
|
|
SFT-blootstellingen |
||
|
12 |
Bruto SFT-activa (zonder inaanmerkingneming van verrekening), na aanpassing voor volgens het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving verantwoorde verkopen |
|
|
13 |
(Verrekende bedragen aan vorderingen en schulden in contanten uit hoofde van bruto SFT-activa) |
|
|
14 |
Blootstelling aan tegenpartijkredietrisico voor SFT-activa |
|
|
EU-14a |
Afwijking voor SFT's: blootstelling aan tegenpartijkredietrisico in overeenstemming met artikel 429 ter, lid 4, en artikel 222 van Verordening (EU) nr. 575/2013 |
|
|
15 |
Blootstellingen met betrekking tot transacties waarbij als agent wordt opgetreden |
|
|
EU-15a |
(Uitgesloten CTP-deel van als cliënt geclearde SFT-blootstellingen) |
|
|
16 |
Totale blootstellingen uit hoofde van effectenfinancieringstransacties (som van de lijnen 12 tot en met 15a) |
|
|
Overige blootstellingen buiten de balanstelling |
||
|
17 |
Bruto notioneel bedrag van blootstellingen buiten de balanstelling |
|
|
18 |
(Aanpassingen voor omrekening in equivalente kredietbedragen) |
|
|
19 |
Overige blootstellingen buiten de balanstelling (som van de lijnen 17 en 18) |
|
|
(Overeenkomstig artikel 429, leden 7 en 14, van Verordening (EU) nr. 575/2013 uitgesloten blootstellingen (binnen en buiten de balanstelling)) |
||
|
EU-19a |
(Intragroepblootstellingen (solobasis) uitgesloten in overeenstemming met artikel 429, lid 7, van Verordening (EU) nr. 575/2013 (binnen en buiten de balanstelling)) |
|
|
EU-19b |
(Overeenkomstig artikel 429, lid 14, van Verordening (EU) nr. 575/2013 uitgesloten blootstellingen (binnen en buiten de balanstelling)) |
|
|
Kapitaal en totale blootstellingsmaatstaf |
||
|
20 |
Tier 1-kapitaal |
|
|
21 |
Maatstaf voor de totale risicoblootstelling voor de berekening van de hefboomratio (som van de lijnen 3, 11, 16, 19, EU-19a en EU-19b) |
|
|
Hefboomratio |
||
|
22 |
Hefboomratio |
|
|
Gemaakte keuze betreffende de overgangsregelingen en bedrag van de niet in aanmerking genomen fiduciaire posten |
||
|
EU-23 |
Gemaakte keuze betreffende de overgangsregelingen voor de definitie van de kapitaalmaatstaf |
|
|
EU-24 |
Bedrag van de overeenkomstig artikel 429, lid 11, van Verordening (EU) nr. 575/2013 niet in aanmerking genomen fiduciaire posten |
|
Tabel LRSpl: Uitsplitsing van in de balans opgenomen blootstellingen (exclusief derivaten, SFT's en uitgesloten blootstellingen)
|
|
|
Blootstellingen voor de berekening van de VKV-hefboomratio |
|
EU-1 |
Totale in de balans opgenomen blootstellingen (exclusief derivaten, SFT's en uitgesloten blootstellingen), waarvan: |
|
|
EU-2 |
Blootstellingen in de handelsportefeuille |
|
|
EU-3 |
Blootstellingen in de niet-handelsportefeuille, waarvan: |
|
|
EU-4 |
Gedekte obligaties |
|
|
EU-5 |
Als landen behandelde blootstellingen |
|
|
EU-6 |
Blootstellingen met betrekking tot regionale overheden, multilaterale ontwikkelingsbanken, internationale organisaties en publiekrechtelijke lichamen die niet als landen worden behandeld |
|
|
EU-7 |
Instellingen |
|
|
EU-8 |
Gedekt door hypotheken op onroerend goed |
|
|
EU-9 |
Blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen |
|
|
EU-10 |
Ondernemingen |
|
|
EU-11 |
Blootstellingen waarbij sprake is van wanbetaling |
|
|
EU-12 |
Overige blootstellingen (bv. aandelen, securitisaties en andere actiefposten die geen kredietverplichting vertegenwoordigen) |
|
VKV-hefboomratio — Openbaarmakingstemplate
Tabel LRQua: Vrijetekstvelden voor de openbaarmaking van kwalitatieve items
|
|
Kolom |
|
|
|
Vrije tekst |
|
|
Rij |
|
|
|
1 |
Beschrijving van de processen die worden gebruikt om het risico van buitensporige hefboomwerking te beheren |
|
|
2 |
Beschrijving van de factoren die een invloed hadden op de hefboomratio in de periode waarop de openbaar gemaakte hefboomratio betrekking heeft |
|
BIJLAGE II
INSTRUCTIES VOOR HET INVULLEN VAN DE TEMPLATES IN BIJLAGE I
DEEL 1: ALGEMENE INSTRUCTIES
1. Conventies en referentiedata
1.1. Conventies
|
1. |
In de instructies wordt de volgende algemene notatie gehanteerd: {Template;Rij}. |
|
2. |
Wanneer de instructies een kruisverwijzing naar (een) cel(len) in bijlage XI van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 680/2014 van de Commissie bevatten, wordt de volgende notatie gehanteerd: {Bijlage XI SupRep;Template;Rij;Kolom}. |
|
3. |
Bij de openbaarmaking van de hefboomratio verwijst „waarvan” naar een post die een onderdeel vormt van een blootstellingscategorie van een hoger niveau. |
|
4. |
Net als bij de gehele titels van deze rijen het geval is, vermelden instellingen de waarden in de rijen {LRCom;2}, {LRCom;7}, {LRCom;8}, {LRCom;10}, {LRCom;13}, {LRCom;EU-15a}, {LRCom;18}, {LRCom;EU-19a} en {LRCom;EU-19b} tussen haakjes, aangezien de in die rijen vermelde waarden de blootstelling voor de berekening van de hefboomratio doen dalen. De instellingen zorgen ervoor dat deze waarden een negatieve bijdrage leveren aan de in {LRCom;3}, {LRCom;11}, {LRCom;16}, {LRCom;19}, en {LRCom;21}. |
1.2. Referentiedata
|
5. |
In de cel „Referentiedatum” vullen instellingen de datum in waarop alle door hen in de templates LRSum, LRCom en LRSpl openbaar gemaakte informatie betrekking heeft. Deze datum is de laatste kalenderdag van de derde maand van het desbetreffende kwartaal. |
|
6. |
In de cel „Naam entiteit” vullen instellingen de naam in van de entiteit waarop de in de templates LRSum, LRCom, LRSpl en LRQua verstrekte gegevens betrekking hebben. |
|
7. |
In de cel „Toepassingsniveau” vermelden instellingen het toepassingsniveau dat de basis vormt voor de in de templates verstrekte gegevens. Bij het invullen van deze cel kiezen instellingen één van de onderstaande mogelijkheden:
|
1.3. Referentiedata
|
8. |
In deze bijlage en de daarmee verband houdende templates worden de volgende afkortingen gehanteerd:
|
DEEL 2: TEMPLATESPECIFIEKE INSTRUCTIES
2. Template LRSum: Beknopt afstemmingsoverzicht tussen boekhoudkundige activa en blootstellingen voor de berekening van de hefboomratio
|
9. |
Instellingen passen de in deze afdeling verstrekte instructies toe bij het invullen van template LRSum in bijlage I.
|
3. Template LRCom: Gewone openbaarmaking van de hefboomratio
|
10. |
Instellingen passen de in deze afdeling verstrekte instructies toe bij het invullen van template LRCom in bijlage I.
|
4. Template LRSpl: Opsplitsing van in de balans opgenomen blootstellingen (exclusief derivaten en SFT's)
|
11. |
Instellingen passen de in deze afdeling verstrekte instructies toe bij het invullen van template LRSpl in bijlage I.
|
5. Template LRQua: Vrijetekstvelden voor de rapportage over kwalitatieve items
|
12. |
Instellingen passen het volgende toe bij het invullen van template LRQua in bijlage I.
|
|
16.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 39/26 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/201 VAN DE COMMISSIE
van 15 februari 2016
tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),
Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt. |
|
(2) |
De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 15 februari 2016.
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
Jerzy PLEWA
Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling
BIJLAGE
Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
|
(EUR/100 kg) |
||
|
GN-code |
Code derde landen (1) |
Forfaitaire invoerwaarde |
|
0702 00 00 |
EG |
86,9 |
|
IL |
236,2 |
|
|
MA |
94,9 |
|
|
TR |
99,2 |
|
|
ZZ |
129,3 |
|
|
0707 00 05 |
MA |
84,6 |
|
TR |
174,3 |
|
|
ZZ |
129,5 |
|
|
0709 93 10 |
MA |
37,9 |
|
TR |
160,6 |
|
|
ZZ |
99,3 |
|
|
0805 10 20 |
BR |
63,2 |
|
EG |
46,6 |
|
|
IL |
113,9 |
|
|
MA |
61,6 |
|
|
TN |
52,4 |
|
|
TR |
60,1 |
|
|
ZZ |
66,3 |
|
|
0805 20 10 |
IL |
124,0 |
|
MA |
89,9 |
|
|
TR |
84,6 |
|
|
ZZ |
99,5 |
|
|
0805 20 30 , 0805 20 50 , 0805 20 70 , 0805 20 90 |
EG |
69,8 |
|
IL |
149,6 |
|
|
MA |
143,0 |
|
|
TR |
50,4 |
|
|
ZZ |
103,2 |
|
|
0805 50 10 |
IL |
106,9 |
|
MA |
89,2 |
|
|
TR |
97,9 |
|
|
ZZ |
98,0 |
|
|
0808 10 80 |
CA |
138,9 |
|
CL |
93,0 |
|
|
US |
153,9 |
|
|
ZZ |
128,6 |
|
|
0808 30 90 |
CL |
233,5 |
|
CN |
78,4 |
|
|
ZA |
100,1 |
|
|
ZZ |
137,3 |
|
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.
BESLUITEN
|
16.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 39/28 |
BESLUIT (EU) 2016/202 VAN DE RAAD
van 12 februari 2016
betreffende het standpunt ten aanzien van de vaststelling van het reglement van orde van het EPO-comité dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen in het EPO-comité dat is opgericht bij de tijdelijke economische partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en Centraal-Afrika, anderzijds
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 207 en 209, in samenhang met artikel 218, lid 9,
Gezien Besluit 2009/152/EG van de Raad van 20 november 2008 tot ondertekening en voorlopige toepassing van een tijdelijke economische partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en Centraal-Afrika, anderzijds (1),
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
De tijdelijke economische partnerschapsovereenkomst (EPO) tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en Centraal-Afrika, anderzijds, („de overeenkomst”) is op 15 januari 2009 ondertekend en wordt sinds 4 augustus 2014 voorlopig toegepast. |
|
(2) |
Bij artikel 92 van de overeenkomst wordt een EPO-comité opgericht dat verantwoordelijk is voor het beheer van de overeenkomst en voor de uitvoering van alle in de overeenkomst genoemde taken. |
|
(3) |
In artikel 92 van de overeenkomst is bepaald dat de partijen besluiten over de samenstelling, organisatie en werking van het EPO-comité. |
|
(4) |
De Unie moet het standpunt bepalen dat ten aanzien van de vaststelling van het reglement van orde van het EPO-comité moet worden ingenomen, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Het standpunt dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen in het EPO-comité dat is opgericht bij de tijdelijke economische partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en Centraal-Afrika, anderzijds, betreffende de vaststelling van zijn reglement van orde wordt gebaseerd op het aan dit besluit gehechte ontwerpbesluit van het EPO-comité.
Kleine veranderingen van het ontwerpbesluit die geen materiële wijzigingen met zich brengen, zijn toegestaan zonder nieuw besluit van de Raad.
Artikel 2
Na vaststelling wordt het besluit van het EPO-comité bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.
Gedaan te Brussel, 12 februari 2016.
Voor de Raad
De voorzitter
J.R.V.A. DIJSSELBLOEM
ONTWERP
BESLUIT Nr. …/2015 VAN … VAN HET EPO-COMITÉ
dat is ingesteld bij de tijdelijke economische partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en Centraal-Afrika, anderzijds,
van …
betreffende de vaststelling van het reglement van orde
HET EPO-COMITÉ,
Gezien de tijdelijke economische partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en Centraal-Afrika, anderzijds („de overeenkomst”), die op 15 januari 2009 in Brussel is ondertekend en sinds 4 augustus 2014 voorlopig wordt toegepast, en met name artikel 92.
Overwegende:
|
(1) |
dat Centraal-Afrika krachtens de overeenkomst en dit besluit uit de Republiek Kameroen bestaat, |
|
(2) |
Overwegende dat in de overeenkomst is bepaald dat de partijen besluiten over de samenstelling, de organisatie en de werking van het EPO-comité, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Het reglement van orde van het EPO-comité wordt vastgesteld overeenkomstig de bijlage.
Dit reglement van orde laat bijzondere regels die in de overeenkomst zijn vastgelegd of door het EPO-comité kunnen worden vastgesteld, onverlet.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking onmiddellijk na de ondertekening ervan.
Gedaan te …,
Voor de Republiek Kameroen
Voor de Europese Unie
BIJLAGE
REGLEMENT VAN ORDE VAN HET EPO-COMITÉ
dat is opgericht bij de tijdelijke economische partnerschapsovereenkomsttussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en Centraal-Afrika, anderzijds
HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Taken van het EPO-comité
Het EPO-comité is verantwoordelijk voor het beheer van alle door de overeenkomst bestreken gebieden en voor de uitvoering van alle in de overeenkomst genoemde taken.
Het EPO-comité heeft in het bijzonder de volgende taken:
|
1. |
Op handelsgebied:
|
|
2. |
Op het gebied van ontwikkelingssamenwerking:
|
HOOFDSTUK II
ORGANISATIE
Artikel 2
Samenstelling en voorzitterschap
1. Het EPO-comité bestaat uit, enerzijds, vertegenwoordigers van de leden van de Raad van de Europese Unie en van de Europese Commissie en, anderzijds, vertegenwoordigers van de Republiek Kameroen, op ministerieel niveau of op het niveau van hoge ambtenaren.
2. De verwijzing naar „de partijen” in het reglement van orde komt overeen met de definitie in artikel 95 van de overeenkomst.
3. Het EPO-comité wordt voor een periode van twaalf maanden beurtelings door een vertegenwoordiger van de Europese Unie en door een vertegenwoordiger van de Republiek Kameroen voorgezeten. De eerste voorzitterschapsperiode vangt aan op de datum van de eerste vergadering van het EPO-comité en loopt af op 31 december van het daaropvolgende jaar. Het voorzitterschap wordt eerst bekleed door een vertegenwoordiger van de Republiek Kameroen.
Artikel 3
Waarnemers
1. Vertegenwoordigers van de commissie van de Economische en Monetaire Gemeenschap van Centraal-Afrika (CEMAC) en het secretariaat-generaal van de Economische Gemeenschap van Centraal-Afrikaanse Staten (ECCAS) worden uitgenodigd om als waarnemer aan alle vergaderingen van het EPO-comité deel te nemen.
2. De partijen kunnen besluiten vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld en de particuliere sector, alsmede deskundigen of andere door hen gekozen personen als waarnemer bij de vergaderingen van het EPO-comité uit te nodigen.
3. Het EPO-comité kan besluiten dat bij delen van vergaderingen over gevoelige aangelegenheden of de besluitvorming van het EPO-comité geen waarnemers worden toegelaten.
Artikel 4
Secretariaat
De Europese Commissie, namens de Europese Unie, en de Republiek Kameroen nemen beurtelings voor een periode van twaalf maanden het secretariaat van het EPO-comité waar. Deze periode valt samen met de uitoefening van het voorzitterschap van het EPO-comité.
Artikel 5
Subcomités
Om zijn bevoegdheden doeltreffend uit te oefenen kan het EPO-comité onder zijn gezag subcomités instellen die met de behandeling van specifieke onderwerpen in het kader van de overeenkomst worden belast. Te dien einde stelt het EPO-comité de samenstelling en taken van deze subcomités vast.
HOOFDSTUK III
WERKING
Artikel 6
Besluiten en aanbevelingen
1. De besluiten en aanbevelingen van het EPO-comité worden met eenparigheid van stemmen vastgesteld.
2. Het EPO-comité kan besluiten elke aangelegenheid van algemeen belang voor de ACS-staten en de Europese Unie die zich in het kader van de overeenkomst voordoet, voor te leggen aan de ACS-EU-Raad van ministers als bedoeld in artikel 15 van de Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds („de Overeenkomst van Cotonou”).
3. In de periode tussen twee vergaderingen kan het EPO-comité, indien beide partijen daarmee instemmen, besluiten of aanbevelingen volgens de schriftelijke procedure vaststellen. Een schriftelijke procedure bestaat uit een uitwisseling van nota's tussen de partijen.
4. De besluiten en aanbevelingen van het EPO-comité worden aangeduid als „besluit” respectievelijk „aanbeveling” en worden gevolgd door een volgnummer, de datum van goedkeuring en een aanduiding van het onderwerp. In elk besluit wordt de datum van inwerkingtreding vermeld.
5. De door het EPO-comité vastgestelde besluiten en aanbevelingen worden geauthenticeerd door een vertegenwoordiger van de Europese Commissie namens de Europese Unie en door een vertegenwoordiger van de Republiek Kameroen.
6. De besluiten en aanbevelingen worden als document van het EPO-comité aan de partijen toegezonden.
Artikel 7
Correspondentie
1. Alle aan het EPO-comité gerichte correspondentie wordt naar het secretariaat van het EPO-comité gestuurd.
2. Het secretariaat zorgt ervoor dat aan het EPO-comité gerichte correspondentie wordt doorgezonden naar de voorzitter van het EPO-comité; in voorkomend geval wordt deze correspondentie verspreid naar het in artikel 92 van de overeenkomst bedoelde contactpunt van elke partij als in artikel 10 van dit reglement van orde bedoelde documenten.
3. Correspondentie van de voorzitter van het EPO-comité wordt door het secretariaat aan het contactpunt van elke partij toegezonden; in voorkomend geval wordt deze onder de overige leden van het EPO-comité verspreid als in artikel 10 van dit reglement van orde bedoeld document.
Artikel 8
Vergaderingen
1. Het EPO-comité komt met regelmatige tussenpozen van maximaal een jaar bijeen en het houdt buitengewone vergaderingen indien de omstandigheden dit vereisen en de partijen dit gezamenlijk besluiten.
2. Elke vergadering van het EPO-comité wordt op een gezamenlijk door de partijen besloten plaats en datum gehouden.
3. De vergaderingen van het EPO-comité worden bijeengeroepen door de partij die het voorzitterschap waarneemt, na overleg met de andere partij.
4. De convocaties worden uiterlijk 15 dagen vóór het begin van de vergadering aan de deelnemers gestuurd.
Artikel 9
Delegaties
De voorzitter van het EPO-comité wordt vóór elke vergadering op de hoogte gesteld van de voorgenomen samenstelling van de delegaties van de Europese Unie, van de Republiek Kameroen en van eventuele waarnemers.
Artikel 10
Documenten
Wanneer de beraadslagingen van het EPO-comité gebaseerd zijn op schriftelijke documenten ter zake, worden deze door het secretariaat van een nummer voorzien en uiterlijk 14 dagen vóór het begin van de vergadering als documenten van het EPO-comité rondgezonden.
Artikel 11
Agenda voor de vergaderingen
1. Het secretariaat van het EPO-comité stelt op basis van voorstellen van de partijen voor elke vergadering een voorlopige agenda op. Deze wordt uiterlijk 15 dagen vóór het begin van de vergadering door het secretariaat van het EPO-comité aan de contactpunten van de partijen toegezonden.
2. Op de voorlopige agenda staan de punten waarvoor het secretariaat uiterlijk 21 dagen vóór het begin van de vergadering een verzoek tot plaatsing op de agenda heeft ontvangen; een punt wordt evenwel pas op de voorlopige agenda geplaatst als de desbetreffende documenten uiterlijk op de datum waarop de voorlopige agenda wordt verzonden, door het secretariaat zijn ontvangen.
3. De agenda wordt aan het begin van elke vergadering door het EPO-comité vastgesteld. Indien de partijen dit overeenkomen, kunnen punten die niet op de voorlopige agenda staan, als agendapunt worden opgenomen.
4. De voorzitter van het EPO-comité kan met instemming van de partijen deskundigen uitnodigen de vergaderingen van het EPO-comité bij te wonen om informatie over specifieke onderwerpen te verstrekken.
5. Het secretariaat kan met instemming van de partijen de in de leden 1 en 2 genoemde termijnen inkorten, als dat in een bepaald geval noodzakelijk is.
Artikel 12
Notulen
1. Na afloop van elke vergadering wordt een overzicht van de conclusies opgesteld en door de leden van het EPO-comité ondertekend.
2. Van elke vergadering stelt het secretariaat binnen een maand ontwerpnotulen op.
3. De notulen geven in de regel een samenvatting van elk agendapunt, met in voorkomend geval vermelding van:
|
a) |
alle bij het EPO-comité ingediende documenten; |
|
b) |
alle verklaringen die op verzoek van een lid van het EPO-comité worden opgenomen; |
|
c) |
de besluiten, de aanbevelingen, de verklaringen waarover overeenstemming is bereikt, en de conclusies die met betrekking tot specifieke punten zijn vastgesteld. |
4. De notulen omvatten tevens een lijst van de deelnemers aan het EPO-comité, een lijst van de leden van de delegaties die hen vergezelden, en een lijst van eventuele waarnemers.
5. De notulen worden binnen twee maanden na de datum van de vergadering door beide partijen schriftelijk goedgekeurd. Na de goedkeuring worden twee exemplaren van de notulen door de secretaris ondertekend en ontvangt elk van de partijen één van deze originelen.
Artikel 13
Openbaarheid
1. De vergaderingen van het EPO-comité zijn niet openbaar, tenzij de partijen anders besluiten.
2. Elke partij kan beslissen om de besluiten van het EPO-comité in haar staatsblad of publicatieblad op te nemen.
HOOFDSTUK IV
SLOTBEPALINGEN
Artikel 14
Taalregeling
1. De werktalen van het EPO-comité zijn de officiële talen die de partijen gemeen hebben.
2. Het EPO-comité beraadslaagt en stelt besluiten en aanbevelingen vast op basis van documenten en voorstellen die in een van de in lid 1 genoemde talen zijn gesteld.
Artikel 15
Uitgaven
1. Elke partij draagt haar eigen personeels-, reis- en verblijfskosten en haar eigen kosten voor post en telecommunicatie in verband met deelname aan de vergaderingen van het EPO-comité.
2. Uitgaven in verband met de organisatie van de vergaderingen en de reproductie van documenten komen ten laste van de partij die als gastheer voor de vergadering optreedt.
3. Uitgaven voor vergadertolken en voor de vertaling van besluiten en aanbevelingen in of uit de werktalen van het EPO-comité komen ten laste van de partij die als gastheer voor de vergadering optreedt. Uitgaven voor vergadertolken en voor de vertaling van besluiten en aanbevelingen in of uit de overige officiële talen van de Europese Unie komen ten laste van de Europese Unie.
Artikel 16
Wijziging van het reglement van orde
Dit reglement van orde kan worden gewijzigd bij besluit van het EPO-comité overeenkomstig artikel 6, lid 1, van het reglement.
|
16.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 39/36 |
BESLUIT (EU) 2016/203 VAN DE RAAD
van 12 februari 2016
betreffende het namens de Europese Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt betreffende een wijziging van bijlage XXI (Statistiek) bij de EER-overeenkomst (statistieken over de uitgaven voor gezondheidszorg)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 338, lid 1, in samenhang met artikel 218, lid 9,
Gezien Verordening (EG) nr. 2894/94 van de Raad van 28 november 1994 houdende bepaalde wijzen van toepassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (1), en met name artikel 1, lid 3,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
De Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (2) („de EER-overeenkomst”) is op 1 januari 1994 in werking getreden. |
|
(2) |
Overeenkomstig artikel 98 van de EER-overeenkomst kan onder meer bijlage XXI (Statistiek) bij die overeenkomst bij besluit van het Gemengd Comité van de EER worden gewijzigd. |
|
(3) |
Verordening (EU) 2015/359 van de Commissie (3) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen. Gegevens met betrekking tot ambulante zorg en financieringsregelingen van ondernemingen alsook poliklinische en ambulante zorg zijn niet beschikbaar in Liechtenstein. Derhalve moet Liechtenstein worden vrijgesteld van het verstrekken van deze gegevens. |
|
(4) |
Bijlage XXI (Statistiek) bij de EER-overeenkomst moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
|
(5) |
Het door de Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt moet derhalve worden gebaseerd op het aan dit besluit gehechte ontwerpbesluit, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Het namens de Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt over de voorgestelde wijziging van bijlage XXI (Statistiek) bij de EER-overeenkomst is gebaseerd op het aan dit besluit gehechte ontwerpbesluit van het Gemengd Comité van de EER.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.
Gedaan te Brussel, 12 februari 2016.
Voor de Raad
De voorzitter
J.R.V.A. DIJSSELBLOEM
(1) PB L 305 van 30.11.1994, blz. 6.
(2) PB L 1 van 3.1.1994, blz. 3.
(3) Verordening (EU) 2015/359 van de Commissie van 4 maart 2015 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1338/2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende statistieken over de uitgaven voor gezondheidszorg en de financiering daarvan (PB L 62 van 6.3.2015, blz. 6).
ONTWERP
BESLUIT Nr. …/2016 VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER
van …
tot wijziging van bijlage XXI (Statistiek) bij de EER-overeenkomst
HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,
Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte („de EER-overeenkomst”), en met name artikel 98,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Verordening (EU) 2015/359 van de Commissie van 4 maart 2015 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1338/2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende statistieken over de uitgaven voor gezondheidszorg en de financiering daarvan (1) moet worden opgenomen in de EER-overeenkomst. |
|
(2) |
Bijlage XXI bij de EER-overeenkomst dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
In bijlage XIII bij de EER-overeenkomst wordt na punt 18z5 (Uitvoeringsverordening (EU) nr. 205/2014 van de Commissie) het volgende punt ingevoegd:
|
„18z6. |
32015 R 0359: Verordening (EU) 2015/359 van de Commissie van 4 maart 2015 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1338/2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende statistieken over de uitgaven voor gezondheidszorg en de financiering daarvan (PB L 62 van 6.3.2015, blz. 6).
De bepalingen van de verordening worden voor de toepassing van deze overeenkomst als volgt aangepast:
|
Artikel 2
De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Verordening (EU) 2015/359 zijn authentiek.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op […], op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen hebben plaatsgevonden (*1).
Artikel 4
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel,
Voor het Gemengd Comité van de EER
De voorzitter
[…]
De secretarissen van het Gemengd Comité van de EER
[…]
(1) PB L 62 van 6.3.2015, blz. 6.
(*1) [Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.] [Grondwettelijke vereisten aangegeven.]
|
16.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 39/39 |
BESLUIT (EU) 2016/204 VAN DE RAAD
van 12 februari 2016
betreffende het namens de Europese Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt met betrekking tot een wijziging van bijlage XI (Elektronische communicatie, audiovisuele diensten en informatiemaatschappij) bij de EER-overeenkomst (ultrabreedband)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114, in samenhang met artikel 218, lid 9,
Gezien Verordening (EG) nr. 2894/94 van de Raad van 28 november 1994 houdende bepaalde wijzen van toepassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (1), en met name artikel 1, lid 3,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
De Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (2) („de EER-overeenkomst”) is op 1 januari 1994 in werking getreden. |
|
(2) |
Overeenkomstig artikel 98 van de EER-overeenkomst kan onder meer bijlage XI (Elektronische communicatie, audiovisuele diensten en informatiemaatschappij) bij de EER-overeenkomst bij besluit van het Gemengd Comité van de EER worden gewijzigd. |
|
(3) |
Uitvoeringsbesluit 2014/702/EU van de Commissie (3) dient in de EER-overeenkomst te worden opgenomen. De dichtheid van radioverbindingen in de buurt van luchthavens en de intensiteit van het gebruik van deze verbindingen zijn groter in IJsland en Noorwegen dan in de EU. Om schadelijke interferentie met radioverbindingen van mobiele aanbieders te vermijden, dienen IJsland en Noorwegen te worden vrijgesteld van de verplichting om gebruik toe te staan van de frequentieband 6,0 tot 8,5 GHz door apparatuur die gebruik maakt van ultrabreedbandtechnologie aan boord van vliegtuigen. |
|
(4) |
Bijlage XI (Elektronische communicatie, audiovisuele diensten en informatiemaatschappij) bij de EER-overeenkomst dient derhalve dienovereenkomstig te worden aangepast. |
|
(5) |
Het door de Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt dient derhalve te worden gebaseerd op het ontwerp-besluit in de bijlage, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Het in het Gemengd Comité van de EER namens de Unie in te nemen standpunt met betrekking tot de voorgestelde wijziging van bijlage XI (Elektronische communicatie, audiovisuele diensten en informatiemaatschappij) bij de EER-overeenkomst wordt gebaseerd op het aan dit besluit gehechte ontwerp-besluit van het Gemengd Comité van de EER.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.
Gedaan te Brussel, 12 februari 2016.
Voor de Raad
De voorzitter
J.R.V.A. DIJSSELBLOEM
(1) PB L 305 van 30.11.1994, blz. 6.
(2) PB L 1 van 3.1.1994, blz. 3.
(3) Uitvoeringsbesluit 2014/702/EU van de Commissie van 7 oktober 2014 tot wijziging van Beschikking 2007/131/EG van de Commissie van 21 februari 2007 inzake het geharmoniseerde gebruik van het radiospectrum in de Gemeenschap voor apparatuur die gebruikmaakt van ultrabreedbandtechnologie (PB L 293 van 9.10.2014, blz. 48).
ONTWERP
BESLUIT Nr. …/2016 VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER
van …
tot wijziging van bijlage XI (Elektronische communicatie, audiovisuele diensten en informatiemaatschappij) bij de EER-overeenkomst
HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,
Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte („de EER-overeenkomst”), en met name artikel 98,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Uitvoeringsbesluit 2014/702/EU van de Commissie van 7 oktober 2014 tot wijziging van Beschikking 2007/131/EG van de Commissie inzake het geharmoniseerde gebruik van het radiospectrum in de Gemeenschap voor apparatuur die gebruik maakt van ultrabreedbandtechnologie (1), dient in de EER-overeenkomst te worden opgenomen. |
|
(2) |
Bijlage XI bij de EER-overeenkomst dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Punt 5cw (Beschikking 2007/131/EG van de Commissie) van bijlage XI bij de EER-overeenkomst wordt als volgt gewijzigd:
|
1. |
de volgende tekst wordt toegevoegd: „Voor de toepassing van de EER-overeenkomst worden de bepalingen van de beschikking met de volgende aanpassing gelezen: IJsland en Noorwegen worden vrijgesteld van de verplichting om het gebruik toe te staan van de frequentieband 6,0 tot 8,5 GHz door apparatuur die gebruik maakt van ultrabreedbandtechnologie aan boord van vliegtuigen.”; |
|
2. |
het volgende streepje wordt toegevoegd:
|
Artikel 2
De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Uitvoeringsbesluit 2014/702/EU zijn authentiek.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op […], op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen hebben plaatsgevonden (2).
Artikel 4
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel,
Voor het Gemengd Comité van de EER
De voorzitter
[…]
De secretarissen van het Gemengd Comité van de EER
[…]
(1) PB L 293 van 9.10.2014, blz. 48.
(2) [Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.] [Grondwettelijke vereisten aangegeven.]
|
16.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 39/43 |
BESLUIT (EU) 2016/205 VAN DE RAAD
van 12 februari 2016
tot benoeming van een plaatsvervangend lid van het Comité van de Regio's, voorgedragen door de Republiek Oostenrijk
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 305,
Gezien de voordracht van de Oostenrijkse regering,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Op 26 januari, 5 februari 2015 en 23 juni 2015 heeft de Raad Besluiten (EU) 2015/116 (1), (EU) 2015/190 (2) en (EU) 2015/994 (3) houdende benoeming van de leden en plaatsvervangende leden van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 vastgesteld. |
|
(2) |
In het Comité van de Regio's is een zetel van plaatsvervangend lid vrijgekomen vanwege het einde van de ambtstermijn van de heer Michael SCHICKHOFER, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
In het Comité van de Regio's wordt voor de resterende duur van de ambtstermijn, dat wil zeggen tot en met 25 januari 2020, tot plaatsvervangend lid benoemd:
|
— |
Mag. Doris KAMPUS, Landesrätin in der steirischen Landesregierung. |
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.
Gedaan te Brussel, 12 februari 2016.
Voor de Raad
De voorzitter
J.R.V.A. DIJSSELBLOEM
(1) Besluit (EU) 2015/116 van de Raad van 26 januari 2015 houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 (PB L 20 van 27.1.2015, blz. 42).
(2) Besluit (EU) 2015/190 van de Raad van 5 februari 2015 houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 (PB L 31 van 7.2.2015, blz. 25).
(3) Besluit (EU) 2015/994 van de Raad van 23 juni 2015 houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 (PB L 159 van 25.6.2015, blz. 70).
|
16.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 39/44 |
BESLUIT (EU) 2016/206 VAN DE RAAD
van 12 februari 2016
tot benoeming van een plaatsvervangend lid van het Comité van de Regio's, voorgedragen door de Republiek Oostenrijk
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 305,
Gezien de voordracht van de Oostenrijkse regering,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Op 26 januari, 5 februari 2015 en 23 juni 2015 heeft de Raad Besluiten (EU) 2015/116 (1), (EU) 2015/190 (2) en (EU) 2015/994 (3) houdende benoeming van de leden en plaatsvervangende leden van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 vastgesteld. |
|
(2) |
In het Comité van de Regio's is een zetel van plaatsvervangend lid vrijgekomen vanwege het einde van de ambtstermijn van de heer Johannes PEINSTEINER, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
In het Comité van de Regio's wordt voor de resterende duur van de ambtstermijn, dat wil zeggen tot en met 25 januari 2020, tot plaatsvervangend lid benoemd:
|
— |
Dr. Carmen KIEFER, Vizebürgermeisterin der Marktgemeinde Kuchl. |
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.
Gedaan te Brussel, 12 februari 2016.
Voor de Raad
De voorzitter
J.R.V.A. DIJSSELBLOEM
(1) Besluit (EU) 2015/116 van de Raad van 26 januari 2015 houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 (PB L 20 van 27.1.2015, blz. 42).
(2) Besluit (EU) 2015/190 van de Raad van 5 februari 2015 houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 (PB L 31 van 7.2.2015, blz. 25).
(3) Besluit (EU) 2015/994 van de Raad van 23 juni 2015 houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 (PB L 159 van 25.6.2015, blz. 70).
|
16.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 39/45 |
BESLUIT (GBVB) 2016/207 VAN DE RAAD
van 15 februari 2016
tot wijziging van Besluit 2013/233/GBVB tot instelling van een missie van de Europese Unie voor bijstandsverlening inzake geïntegreerd grensbeheer in Libië (EUBAM Libië)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 28, artikel 42, lid 4, en artikel 43, lid 2,
Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Op 22 mei 2013 heeft de Raad Besluit 2013/233/GBVB (1) tot instelling van de missie van de Europese Unie voor bijstandsverlening inzake geïntegreerd grensbeheer in Libië (EUBAM Libië) vastgesteld. |
|
(2) |
Op 7 december 2015 heeft de Raad Besluit (GBVB) 2015/2276 (2) tot wijziging en verlenging van Besluit 2013/233/GBVB vastgesteld, waarbij met name een verlenging tot 21 februari 2016 en een financieel referentiebedrag voor diezelfde periode werden vastgesteld. |
|
(3) |
De situatie in Libië vereist dat de Unie zich voorbereidt op een mogelijke civiele crisisbeheersingsmissie voor capaciteitsopbouw en bijstand op het vlak van de hervorming van de veiligheidssector in het land. |
|
(4) |
Er zal een beperkte onmiddellijke civiele capaciteitsopbouw plaatsvinden, maar deze kan worden uitgebreid naarmate de omstandigheden en de vraag zich ontwikkelen, op voorwaarde dat het Politiek en Veiligheidscomité hiermee instemt. |
|
(5) |
Besluit 2013/233/GBVB dient dienovereenkomstig te worden gewijzigd. |
|
(6) |
EUBAM Libië zal worden uitgevoerd in het kader van een mogelijk verslechterende situatie die de verwezenlijking van de doelstellingen van het externe optreden van de Unie, als vastgesteld in artikel 21 van het Verdrag, kan belemmeren, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Besluit 2013/233/GBVB wordt als volgt gewijzigd:
|
1) |
Aan artikel 2 wordt het volgende lid toegevoegd: „UEBAM Libië zal helpen bij een alomvattend planningsproces voor de hervorming van de civiele veiligheidssector met het oog op de voorbereiding van een mogelijke civiele crisisbeheersings-missie voor capaciteitsopbouw en bijstand.”. |
|
2) |
Aan artikel 3, lid 1, wordt het volgende punt toegevoegd:
|
|
3) |
Aan artikel 13, lid 1, wordt het volgende lid toegevoegd: „Het financiële referentiebedrag dat de uitgaven in verband met EUBAM Libië voor de periode van 22 februari 2016 tot 21 augustus 2016 moet dekken, bedraagt 4 475 000 EUR.”. |
|
4) |
In artikel 16 wordt de tweede alinea vervangen door: „Het is van toepassing tot en met 21 augustus 2016.”. |
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.
Het is van toepassing met ingang van 22 februari 2016.
Gedaan te Brussel, 15 februari 2016.
Voor de Raad
De voorzitter
F. MOGHERINI
(1) Besluit 2013/233/GBVB van de Raad van 22 mei 2013 tot instelling van een missie van de Europese Unie voor bijstandsverlening inzake geïntegreerd grensbeheer in Libië (EUBAM Libië) (PB L 138 van 24.5.2013, blz. 15).
(2) Besluit (GBVB) 2015/2276 van de Raad van 7 december 2015 tot wijziging en verlenging van Besluit 2013/233/GBVB tot instelling van een missie van de Europese Unie voor bijstandsverlening inzake geïntegreerd grensbeheer in Libië (EUBAM Libië) (PB L 322 van 8.12.2015, blz. 51).
|
16.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 39/47 |
BESLUIT (GBVB) 2016/208 VAN DE RAAD
van 15 februari 2016
tot wijziging van Besluit (GBVB) 2015/260 houdende verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor de mensenrechten
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 31, lid 2, en artikel 33,
Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Op 25 juli 2012 heeft de Raad Besluit 2012/440/GBVB (1) vastgesteld, waarbij de heer Stavros LAMBRINIDIS is benoemd tot speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie (SVEU) voor de mensenrechten. |
|
(2) |
Op 17 februari 2015 heeft de Raad Besluit (GBVB) 2015/260 (2) houdende verlenging van het mandaat van de SVEU tot en met 28 februari 2017 vastgesteld. |
|
(3) |
Bij Besluit (GBVB) 2015/260 is een financieel referentiebedrag vastgesteld ter dekking van de periode van 1 maart 2015 tot en met 29 februari 2016. Voor de periode van 1 maart 2016 tot en met 28 februari 2017 moet een nieuw financieel referentiebedrag worden vastgesteld. |
|
(4) |
Besluit (GBVB) 2015/260 dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
In artikel 5 van Besluit (GBVB) 2015/260 wordt lid 2 vervangen door:
„2. Het financieel referentiebedrag ter dekking van de uitgaven in verband met het mandaat van de SVEU voor de periode van 1 maart 2016 tot en met 28 februari 2017 bedraagt 825 000 EUR.”.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de datum van de vaststelling ervan.
Gedaan te Brussel, 15 februari 2016.
Voor de Raad
De voorzitter
F. MOGHERINI
(1) Besluit 2012/440/GBVB van de Raad van 25 juli 2012 tot benoeming van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor de mensenrechten (PB L 200 van 27.7.2012, blz. 21).
(2) Besluit (GBVB) 2015/260 van de Raad van 17 februari 2015 houdende verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor de mensenrechten (PB L 43 van 18.2.2015, blz. 29).
|
16.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 39/48 |
UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2016/209 VAN DE COMMISSIE
van 12 februari 2016
betreffende een normalisatieverzoek aan de Europese normalisatie-instellingen met betrekking tot intelligente vervoerssystemen (ITS) in stedelijke gebieden ter ondersteuning van Richtlijn 2010/40/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende het kader voor het invoeren van intelligente vervoerssystemen op het gebied van wegvervoer en voor interfaces met andere vervoerswijzen
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2016) 808)
(Slechts de teksten in de Engelse, de Franse en de Duitse taal zijn authentiek)
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende Europese normalisatie, tot wijziging van de Richtlijnen 89/686/EEG en 93/15/EEG van de Raad alsmede de Richtlijnen 94/9/EG, 94/25/EG, 95/16/EG, 97/23/EG, 98/34/EG, 2004/22/EG, 2007/23/EG, 2009/23/EG en 2009/105/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Beschikking 87/95/EEG van de Raad en Besluit nr. 1673/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (1), en met name artikel 10, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 2010/40/EU van het Europees Parlement en de Raad (2) kan de Commissie de Europese normalisatie-instellingen verzoeken de normen te ontwikkelen die zijn vereist met het oog op de interoperabiliteit, compatibiliteit en continuïteit bij de invoering en het operationele gebruik van ITS. Het toepassingsgebied van dergelijke normen is bij de artikelen 2 en 3, artikel 4, punt 1, en bijlage I bij Richtlijn 2010/40/EU beperkt tot specifieke prioritaire gebieden en acties op het gebied van ITS. In bijlage I wordt eveneens benadrukt dat er behoefte is aan stedelijke en interstedelijke interfaces voor gegevensuitwisseling en de interoperabiliteit en compatibiliteit van de stedelijke dimensie binnen de overkoepelende Europese ITS-architectuur. |
|
(2) |
Het toepassingsgebied voor de uitvoering van de reeds krachtens artikel 6 van Richtlijn 2010/40/EU (3) vastgestelde specificaties is voornamelijk het trans-Europees vervoersnetwerk (TEN-T). Desondanks erkent Richtlijn 2010/40/EU de behoefte aan stedelijke en interstedelijke interfaces die de interoperabiliteit en continuïteit van diensten over netwerken en grenzen heen mogelijk maken. Stedelijke gebieden zijn aangeduid als mogelijke „prioritaire zones” voor de uitvoering van de specificaties voor de verlening van EU-brede realtimeverkeersinformatiediensten. Reizigers beginnen en eindigen hun reizen meestal in stedelijke gebieden, en die eerste en laatste kilometers zijn dus cruciaal voor de verlening van EU-brede multimodale reisinformatiediensten ter bevordering van naadloze mobiliteit. |
|
(3) |
Binnen de overkoepelende ITS-doestellingen van Richtlijn 2010/40/EU zijn de behoeften van de stedelijke dimensie opgenomen in het actieplan voor ITS (2008) (4) en het actieplan inzake stedelijke mobiliteit (2009) (5). In 2010 heeft de Europese Commissie een deskundigengroep inzake stedelijke ITS (6) opgericht, waaraan vertegenwoordigers van lokale autoriteiten en hun belangrijkste partners uit gebieden als onderzoek, industrie, vervoersautoriteiten en -exploitanten, normalisatie-instellingen, enz. deelnemen. Binnen deze deskundigengroep inzake stedelijke ITS zijn richtsnoeren uitgewerkt voor de invoering van de belangrijkste toepassingen van stedelijke ITS (te weten: multimodale informatie, slimme kaartverkoop, verkeersbeheer en stedelijke logistiek), zijn een aantal beste praktijken verzameld en is nagedacht over de behoefte aan verdere normalisatie op het gebied van stedelijke ITS. |
|
(4) |
In haar in 2013 goedgekeurde pakket voor stedelijke mobiliteit (7) stelde de Commissie nogmaals hoe belangrijk het is om de efficiëntie en veiligheid van stedelijke mobiliteit te verbeteren en kondigde zij geplande maatregelen en aanbevelingen aan voor de lidstaten op een aantal gebieden, waaronder: stedelijke logistiek, regelgeving voor toegankelijkheid in steden, rekeningrijden, de gecoördineerde invoering van stedelijke intelligente vervoerssystemen en veiligheid op de weg in steden. |
|
(5) |
Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad (8) bepaalt dat overheden geografische informatie over het vervoersnetwerk moeten publiceren. Dit digitale netwerkdiagram kan worden uitgebreid en gebruikt als gemeenschappelijk plaatsbepalingssysteem voor betrouwbare ITS-diensten. Bij die uitbreiding moet rekening worden gehouden met reeds bestaande normen, in het bijzonder de norm geografische gegevensbestanden (9). |
|
(6) |
In haar mededeling „Maatregelen tegen lock-in: opbouw van open ICT-systemen door een beter gebruik van normen bij overheidsopdrachten” (10) en het bijgaande werkdocument voor de diensten van de Commissie, „de gids voor openbare aanbestedingen voor op normen gebaseerde ICT, elementen van goede praktijken” (11), wijst de Commissie op de voordelen van het gebruik van normen en open specificaties om afhankelijkheid van één verkoper van technologische oplossingen te voorkomen en het gebruik van kostenefficiëntere oplossingen te bevorderen. |
|
(7) |
Het voornemen om te verzoeken om Europese normen en Europese normalisatieproducten ter ondersteuning van Richtlijn 2010/40/EU is vermeld in de punten 2.4.10 (12) en 3.3.8 (13) van twee opeenvolgende jaarlijkse werkprogramma's voor Europese normalisatie van de Unie. |
|
(8) |
De Commissie heeft richtsnoeren (14) opgesteld voor de uitvoering van normalisatieverzoeken en de Europese normalisatie-instellingen hebben ermee ingestemd om bij de uitvoering van normalisatieverzoeken die richtsnoeren toe te passen. |
|
(9) |
De Europese normalisatie-instellingen, de Europese organisaties van belanghebbenden op het gebied van normalisatie die financiering ontvangen van de Unie en het op basis van artikel 15 van Richtlijn 2010/40/EU ingestelde Europese ITS-comité zijn geraadpleegd. |
|
(10) |
De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het comité dat is ingesteld bij artikel 22 van Verordening (EU) nr. 1025/2012, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Gevraagde normalisatiewerkzaamheden
Het Europees Comité voor Normalisatie (CEN), het Europees Comité voor Elektrotechnische Normalisatie (Cenelec) en het Europees Instituut voor Telecommunicatienormen (ETSI), hierna de Europese normalisatie-instellingen genoemd, wordt verzocht ter ondersteuning van de uitvoering van artikel 8 van Richtlijn 2010/40/EU nieuwe Europese normen en Europese normalisatieproducten te ontwikkelen voor multimodale informatie, verkeersbeheer en stedelijke logistiek op het gebied van stedelijke ITS. De gevraagde Europese normen en Europese normalisatieproducten worden vermeld in de tabellen 1, 2, 3 en 4 van bijlage II en voldoen aan de in bijlage I vastgestelde voorschriften.
Artikel 2
Vaststelling van het werkprogramma
De Europese normalisatie-instellingen bereiden het gezamenlijke werkprogramma voor, met opgave van alle vereiste producten, verantwoordelijke technische organen en een tijdschema voor de uitvoering van de werkzaamheden overeenkomstig de in bijlage II voorgeschreven termijnen. De Europese normalisatie-instellingen leggen het werkprogramma uiterlijk op 31 juli 2016 voor aan de Commissie en verstrekken de Commissie toegang tot een globaal projectplan.
De Europese normalisatie-instellingen besluiten hoeveel Europese normen en Europese normalisatieproducten nodig zijn om aan het in artikel 1 bedoelde verzoek gevolg te geven.
Artikel 3
Overeenstemming over het werkprogramma
In hun werkprogramma eerbiedigen de Europese normalisatie-instellingen de mogelijke prioriteiten die de Commissie voor de uitvoering van het in artikel 1 bedoelde verzoek heeft geformuleerd.
De Europese normalisatie-instellingen stellen de Commissie in kennis van eventuele wijzigingen van het werkprogramma.
Aan het werkprogramma kunnen nieuwe onderwerpen voor Europese normen of Europese normalisatieproducten worden toegevoegd, mits bijlage I voorschriften voor dergelijke onderwerpen bevat en die onderwerpen betrekking hebben op de in de artikelen 2 en 3 en in bijlage I bij Richtlijn 2010/40/EU vermelde prioritaire gebieden en prioritaire acties, en de Commissie is geraadpleegd, het bij artikel 22 van Verordening (EU) nr. 1025/2012 ingestelde comité op de hoogte heeft gebracht en akkoord gaat met de toevoeging.
Artikel 4
Rapportage
De Europese normalisatie-instellingen brengen aan de Commissie jaarlijks verslag uit over de uitvoering van het in artikel 1 bedoelde verzoek. Deze organisaties leggen het eerste gezamenlijke jaarverslag uiterlijk op 30 maart 2017 voor aan de Commissie.
De Europese normalisatie-instellingen dienen het gezamenlijke eindverslag uiterlijk op 30 juni 2019 in bij de Commissie. Het eindverslag bevat criteria voor het meten van prestaties in verband met normalisatie op het gebied van multimodale informatie, verkeersbeheer en stedelijke logistiek en de mate van betrokkenheid van belanghebbenden tijdens de in artikel 1 gevraagde normalisatiewerkzaamheden.
Artikel 5
Geldigheid
Verzoeken zoals bedoeld in artikel 1 die niet binnen een maand na ontvangst door een van de Europese normalisatie-instellingen zijn aanvaard, kunnen niet dienen als grondslag voor het opstellen van Europese normen en Europese normalisatieproducten.
Artikel 6
Voorschriften inzake interoperabiliteit
De gevraagde Europese normen en Europese normalisatieproducten worden zodanig ontwikkeld dat zij consistent zijn en voldoen aan de voorschriften van de door de Commissie in het kader van Richtlijn 2010/40/EU vastgestelde gedelegeerde handelingen, en met name aan de op 18 december 2014 vastgestelde specificaties voor de verlening van realtimeverkeersinformatiediensten (15) en de specificaties voor de verlening van EU-brede multimodale verkeersinformatiediensten (16).
Artikel 7
Adressaten
Dit besluit is gericht tot het Europees Comité voor Normalisatie, het Europees Comité voor Elektrotechnische Normalisatie en het Europees Instituut voor Telecommunicatienormen.
Gedaan te Brussel, 12 februari 2016.
Voor de Commissie
Elżbieta BIEŃKOWSKA
Lid van de Commissie
(1) PB L 316 van 14.11.2012, blz. 12.
(2) Richtlijn 2010/40/EU van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2010 betreffende het kader voor het invoeren van intelligente vervoerssystemen op het gebied van wegvervoer en voor interfaces met andere vervoerswijzen (PB L 207 van 6.8.2010, blz. 1).
(3) Gedelegeerde Verordeningen (EU) nr. 305/2013 (PB L 91 van 3.4.2013, blz. 1), (EU) nr. 885/2013 (PB L 247 van 18.9.2013, blz. 1), (EU) nr. 886/2013 (PB L 247 van 18.9.2013, blz. 6) en (EU) 2015/962 (PB L 157 van 23.6.2015, blz. 21) van de Commissie.
(4) COM(2008) 886 definitief.
(5) COM(2009) 490 definitief.
(6) http://ec.europa.eu/transparency/regexpert/index.cfm?do=groupDetail.groupDetail&groupID=2520
(7) http://ec.europa.eu/transport/themes/urban/urban_mobility/ump_en.htm
(8) Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (Inspire) (PB L 108 van 25.4.2007, blz. 1).
(9) ISO (14825:2004) waarin met name de weginfrastructuur voor ITS-behoeften en een uitgebreid gemeenschappelijk plaatsbepalingssysteem worden beschreven.
(10) COM(2013) 455 final.
(11) SWD(2013) 224 final.
(12) COM(2013) 561 final.
(13) COM(2014) 500 final.
(14) SWD(2015) 205 final van 27 oktober 2015, Vademecum betreffende Europese normalisatie ter ondersteuning van wetgeving en beleid van de Unie. Deel III — Richtsnoeren voor de uitvoering van normalisatieverzoeken.
(15) C(2014) 9672 final.
(16) Werk in uitvoering. Specificaties verwacht eind 2015/begin 2016.
BIJLAGE I
VOORSCHRIFTEN VOOR DE EUROPESE NORMEN EN EUROPESE NORMALISATIEPRODUCTEN
1. ALGEMENE VOORSCHRIFTEN
1.1. Algemene voorschriften voor het werkprogramma
De deskundigengroep voor ITS (1) heeft aanbevolen de stedelijke dimensie beter te integreren in de Europese normalisatieactiviteiten en deze te richten op specifieke onderwerpen om te zorgen voor de invoering van de benodigde stedelijke-interstedelijke interfaces.
De deskundigengroep heeft eveneens aanbevolen lokale autoriteiten en deskundigen met specifieke stedelijke kennis bij het ITS-normalisatieproces te betrekken.
Het op basis van dit verzoek vast te stellen werkprogramma zal derhalve als volgt worden ontwikkeld.
De nadruk wordt gelegd op drie gebieden van stedelijk ITS, te weten: multimodale informatiediensten, verkeersbeheer met inbegrip van toegangsregels, en stedelijke logistiek met inbegrip van parkeerbeheer. Om ITS-connectiviteit mogelijk te maken (en zuilen of lock-ineffecten te voorkomen) tonen de Europese normalisatie-instellingen aan hoe de drie bovengenoemde gebieden binnen een bredere stedelijke ITS-structuur met elkaar zijn verbonden, alsook hun verbanden en interfaces met andere gerelateerde ITS-toepassingen (die niet direct binnen dit verzoek vallen).
Er wordt rekening gehouden met de behoeften van een verscheidenheid aan gebruikers (van consumenten tot exploitanten en leveranciers), de verschillende omgevingen (waaronder stedelijke-interstedelijke interfaces), en de verschillende voertuig- en vervoerssoorten of mobiliteitsdiensten (waaronder voor personen met beperkte mobiliteit) die zijn verbonden aan de bovenstaande drie gebieden. Daartoe worden de Europese normalisatie-instellingen uitgenodigd om te overleggen met de betrokken vertegenwoordigers van stedelijke mobiliteit en belanghebbenden bij stedelijke ITS, zoals normalisatie-coördinatiegroepen en -organisaties, lokale normalisatiekaders, deskundigen en belanghebbendenplatforms, stedelijke en regionale verenigingen, gebruikersverenigingen, en vertegenwoordigers van exploitanten van vervoersbedrijven en dienstverleners. Zij kunnen die belanghebbenden uitnodigen om deel te nemen aan hun activiteiten en bij te dragen aan hun producten. Zij tonen aan hoe de juiste (stedelijke) deskundigen en belanghebbenden bij het hele proces (planning, ontwikkeling en invoering van de norm) worden betrokken. De verscheidenheid aan lokale situaties en beleidsvormen moet in aanmerking worden genomen. In het bijzonder zou, indien dat mogelijk is, gebruik kunnen worden gemaakt van vrijwillige proefsteden.
De noodzakelijke organisatorische regelingen worden vastgesteld ter ondersteuning van een doeltreffende samenwerking en een goede coördinatie tussen ITS-normalisatie-initiatieven en -werkgroepen.
1.2. Algemene voorschriften voor de gevraagde producten
1.2.1. Naleving
De gevraagde Europese normen en Europese normalisatieproducten worden zodanig ontwikkeld dat zij voldoen aan:
|
— |
de in bijlage II bij Richtlijn 2010/40/EU vermelde beginselen; |
|
— |
de beginselen van de richtlijn betreffende de bescherming van persoonsgegevens (Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (2) en het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (3)); |
|
— |
de beginselen van e-toegankelijkheid en de toegankelijkheid van het web (Mededeling „Naar een toegankelijke informatiemaatschappij” (4)). |
1.2.2. Harmonisatie
De deskundigengroep inzake stedelijke ITS benadrukte dat de normalisatie-inspanningen ook betrekking moeten hebben op bestaande lacunes en bestaande normen moeten verbeteren en aanvullen.
De gevraagde Europese normen en Europese normalisatieproducten moeten derhalve de volgende bestaande normen, specificaties en projecten zo veel mogelijk hergebruiken, harmoniseren en interfacen: de Civitas-projecten (5), de Capital Civitas ITS-adviesgroep (6), het Posse-project voor het bevorderen van open specificaties en normen in Europa (7), het Opticities-project (8), het Freilot-project, de coördinatiegroep voor slimme steden en gemeenschappen, normalisatieverzoek M/453 betreffende coöperatieve systemen (9), het C-ITS-platform, strategische en technische groepen voor Datex II (10), het programma voor stedelijk verkeersbeheer en -controle (UTMC) (11), de Open Traffic Systems City Association (OCA) (12) en de Open Communication Interface for Road Traffic Control Systems (OCIT) (13), het FRAME-project (14), het Co-Cities-project (15), het EDITS-project (16) voor een Europees digitaal infrastructuurnetwerk voor intelligente vervoerssystemen, het EBSF-project (17) (Europees bussysteem voor de toekomst), het DCAT-vocabularium (18), ruimtelijke „genormaliseerde” gegevens en normalisatie van geolocalisaties, en bestaande nationale normen (19).
Tegen deze achtergrond moeten de gevraagde Europese normen en Europese normalisatieproducten hergebruik en harmonisatie in aanmerking nemen alsook interface met bestaande referentiegegevensmodellen, gemeenschappelijke nomenclaturen en voorschriften voor metagegevensstructuren, om interoperabiliteit, consistentie en continuïteit van diensten te bevorderen.
1.2.3. Uitvoerbaarheid
In de deskundigengroep inzake stedelijke ITS werd gesuggereerd om in aanvulling op de normen naar manieren te zoeken voor het ondersteunen van flexibelere en minder beperkende normalisatieproducten teneinde beter om te kunnen gaan met de snelle technologische vooruitgang op het gebied van ITS.
De gevraagde Europese normen en Europese normalisatieproducten moeten dus beantwoorden aan de behoeften van verschillende gebruikers, aansluiten op de diversiteit van steden en gemakkelijk uitvoerbaar zijn.
Hierbij moet zoveel mogelijk rekening gehouden worden met de volgende aspecten:
|
1. |
oudere systemen en bestaande protocollen, kostenefficiënte migratiemogelijkheden, bedrijfsmodellen en richtsnoeren voor inkopers; |
|
2. |
speciale behoeften van gebruikers, bedrijven en exploitanten, met inbegrip van kmo's; |
|
3. |
uitvoerbare en openbare richtsnoeren, codelijsten, gegevensreeksen, instrumenten en processen om de operationele uitvoering en conformiteitstests te bevorderen; |
|
4. |
beschikbaarheid, kwaliteit, betrouwbaarheid en juistheid van en toegang tot gegevens. |
2. VOORSCHRIFTEN TER VERSTERKING VAN DE COMPATIBILITEIT EN COHERENTIE MET BESTAANDE NORMEN EN TECHNISCHE SPECIFICATIES
De coherentie van bestaande Europese, internationale of andere mondiale normen wordt gecontroleerd (d.w.z. niet alleen rekening houdend met het werk van CEN, Cenelec en ETSI maar ook met dat van DATEX II, UTMC, OTS, ISO, IEC, ITU, enz.), mogelijk lacunes worden aangepakt en compatibele of open oplossingen worden voorgesteld, hetzij met de bedoeling om bestaande normen te harmoniseren en verbeteren, hetzij om waar passend nieuwe interoperabele normen en andere specificaties te ontwikkelen. De ontwikkeling van nieuwe normen en specificaties moet worden gebaseerd op bestaande normen en specificaties en moet structuur- of connectiviteitsvereisten identificeren.
Op het gebied van openbaar vervoer, en met name ten aanzien van multimodale informatie en slimme kaartverkoop, is die behoefte aan coherentie verbonden aan een brede reeks normen en technische specificaties, in het bijzonder aan: Transmodel (20), IFOPT (21), SIRI (22), NETEX (23), IOPTA (24), ISO (25).
Op het gebied van voertuigen op alternatieve brandstof en aanverwante infrastructuur moeten nieuwe normen en specificaties compatibel met en complementair aan ETSI TS 101 556-3 (26) zijn.
De aanpasbaarheid van algemene normen aan het stedelijk milieu moet eveneens in aanmerking worden genomen en mogelijk verder worden ontwikkeld. Dat is met name het geval bij DATEX II (27) dat voorziet in de uitwisseling van verkeersgegevens die worden beschreven met specifieke profielen. Dit lijkt een voorwaarde voor interoperabiliteit en continuïteit van diensten tussen de stedelijke en interstedelijke omgevingen of netwerken. Dergelijke taken kunnen het best worden uitgevoerd door nauwe samenwerking met de strategische groep en de technische groep van DATEX II.
Het werk dat in dit mandaat wordt verricht zal in moeten spelen op de toekomstige invoering van coöperatieve systemen in stedelijke gebieden. Er zullen verbanden bestaan met eerdere normalisatiewerkzaamheden op het gebied van communicatie tussen voertuigen of tussen voertuig en infrastructuur, die werden verricht in het kader van normalisatieverzoek M/453, gezamenlijk geleid door CEN en ETSI, en met de resultaten van de lopende werkzaamheden door de deskundigen van het C-ITS-platform dat in november 2014 door de Commissie is opgezet (met name de werkgroepen inzake normalisatie en dossiers) (28).
3. BIJZONDERE VOORSCHRIFTEN VOOR DE GEVRAAGDE PRODUCTEN
3.1. Identificatie van verschillende relevante use cases binnen de stedelijke ITS-architectuur en ondersteuning van de uitvoering van normen en andere specificaties
Teneinde een pragmatische aanpak te ontwikkelen, moeten de activiteiten in het kader van dit verzoek worden gebaseerd op use cases op hoog niveau, waarbij multimodale informatiediensten, verkeersbeheer met inbegrip van toegangsregeling en stedelijke logistiek met inbegrip van parkeerbeheer. Bij de aanduiding of selectie van die use cases moeten de behoeften van gebruikers, stedelijke mobiliteitstrends, technologische ontwikkelingen, financiële duurzaamheid en beleidsprioriteiten (zoals de veiligheid op de weg) met elkaar in evenwicht worden gebracht. De prioritering van deze use cases en hun mogelijke onderlinge afhankelijkheid moet eveneens worden verklaard in het werkprogramma.
De use cases worden opgenomen in een stedelijke ITS-architectuur (logische structuur en verbindingen tussen normen en specificaties en de betrokken belanghebbenden) die de gehele informatieketen bestrijkt voor de drie bovengenoemde gebieden en binnen de gehele Europese ITS-architectuur past. Die stedelijke ITS-architectuur moet derhalve coherent zijn met het e-FRAME-model (29).
In dit holistische en systematische overzicht wordt samenwerking tussen belanghebbenden ondersteund, alsook de ontwikkeling of verbetering van normen en andere specificaties die compatibel zijn en elkaar aanvullen en aldus ITS-connectiviteit mogelijk maken.
In de strategie voor de invoering zal worden beschreven hoe dergelijke normen en andere specificaties gemakkelijk kunnen worden ingevoerd, door middel van multimodale informatiediensten, maatregelen voor verkeersbeheer en stedelijke logistiek. Voor dat doeleinde zullen de uit de use cases getrokken lessen, de betrokkenheid van de juiste belanghebbenden en realistische richtsnoeren van cruciaal belang zijn.
3.2. Multimodale informatiediensten en een naadloze mobiliteit
Twee van de belangrijkste problemen in de huidige situatie zijn de versnippering van verkeers- en reisinformatiediensten en het gebrek aan interoperabele multimodale informatie- en planningsdiensten met pan-Europese dekking die zowel de eerste en laatste kilometers van een reis als de totale afstand van A naar B in aanmerking nemen. Er moeten meer gegevens beschikbaar worden gemaakt over mobiliteitsdiensten en er moet een standaardformaat voor worden ontwikkeld, zodat die gegevens in innovatieve verkeers- en reisinformatiediensten kunnen worden verwerkt. Alleen alomvattende multimodale informatiediensten zouden de gebruiker in staat stellen om over een volledig aanbod van reis- en routemogelijkheden te beschikken, en als gevolg bijdragen aan optimale mobiliteitskeuzen, duurzamer reisgedrag bevorderen en het hele vervoerssysteem efficiënter te maken en toegankelijk te maken voor alle gebruikers.
Er moet (waar dat nodig is) worden gezorgd voor compatibele gegevensformaten, open en gedocumenteerde interfaces en protocollen voor de overdracht van relevante gegevens en de integratie daarvan in multimodale gegevensreeksen en (bestaande) multimodale informatie- en planningsdiensten (met inbegrip van geïntegreerde kaartverkoop). Het is essentieel dat de bestaande en nieuwe normen en andere specificaties, waar nodig met aanvullende interfaces en protocollen, een doeltreffende integratie van of verbinding met de verschillende aspecten of blokken van multimodale informatie en planningsdiensten mogelijk maken.
3.3. Verkeersbeheer, met inbegrip van toegangsregeling
Verkeersbeheersystemen zijn constant in ontwikkeling, en hoewel ze vroeger vooral gericht waren op communicatie tussen controlecentra, ligt de nadruk tegenwoordig steeds vaker op samenwerking tussen systemen (met inbegrip van veldapparatuur), netwerken en operatoren. Daarom moeten de juiste normen, interfaces en/of protocollen worden ontwikkeld ter ondersteuning van de oplossingen voor samenwerking tussen verkeerscontrole en -beheer op de verschillende geografische schalen of tussen verschillende administratieve grenzen van een stad (bijv. van snelheidsbeperkende oplossingen in kleinere buurten en verkeersoverloopbeheer in voorsteden tot efficiënte integratie van stedelijke knooppunten binnen interstedelijke corridors).
Er zijn verschillende efficiënte en innovatieve manieren om wegnetwerken te beheren en opstoppingen in of ontregelingen van het verkeer (zoals (on)geplande gebeurtenissen, ongevallen, overstromingen, brand, enz.) aan te pakken. Zo zijn er in een aantal steden verschillende maatregelen ingevoerd — verkeersomleidingen en -prioritering en toegangsregeling, waaronder het beheer van kruispunten — voor alle voertuigen of slechts een deel daarvan (omleidingen, speciale rijstroken, groene golven, rekeningrijden of tolheffingen, lage emissie-, lage snelheids- of voetgangerszones, enz.). Helaas worden die maatregelen niet altijd op holistische en gecoördineerde wijze beheerd en wordt er vaak niet afdoende rekening mee gehouden in verkeersinformatiesystemen voor gebruikers (zoals navigatiesystemen). Door aan de ene kant coherente specificaties, compatibele normen en praktische interfaces vast te stellen ter ondersteuning van de interoperabliteit van de gegevens die nodig zijn voor actuele verkeersinformatie, en aan de andere kant verschillende vormen van verkeersbeheer en prioriteringsmaatregelen te optimaliseren, op passende wijze aangevuld met genormaliseerde technologische oplossingen voor voertuigidentificatie (d.w.z. met betrekking tot voertuigcategorisering, emissieklasse, aard van de noodsituatie, beladingsfactor), zou worden bijgedragen aan de algehele efficiëntie van verkeersinformatie en -beheer in stedelijke gebieden, waaronder beheer en handhaving van de toegangsregelingen.
Er zal (waar dat nodig is) worden gezorgd voor compatibele gegevensformaten, open en gedocumenteerde interfaces en protocollen voor de overdracht van relevante gegevens, onafhankelijk van hun bron (bijv. sensoren, gegevens van rijdende auto's, verkeerscontrolecentra), en de integratie daarvan in bestaande en toekomstige verkeersinformatiesystemen en verkeersbeheer, voor verscheidene wegnetwerken waaronder stedelijke-interstedelijke verbindingen.
3.4. Stedelijke logistiek, met inbegrip van parkeerbeheer
De zoektocht naar parkeerplaatsen en de distributie van goederen draagt in stedelijke gebieden vermoedelijk aanzienlijk bij tot verkeersopstoppingen. Realtime informatie over de beschikbaarheid van parkeerplekken en gemakkelijke reserveringsmogelijkheden zouden dit probleem kunnen verlichten. Er moeten gedifferentieerde benaderingen worden ontwikkeld die rekening houden met verschillen tussen logistieke sectoren, vrachtvoertuigen of ladingen (bijv. alternatieve brandstoffen, gekoelde goederen, retourlogistiek of gevaarlijke of afvalstoffen).
Voor verscheidene wegnetwerken waaronder stedelijke-interstedelijke verbindingen moet in voorkomend geval worden gezorgd voor compatibele gegevensformaten, open en gedocumenteerde interfaces en protocollen voor de overdracht van relevante gegevens, onafhankelijk van hun bron en van de integratie daarvan in bestaande en toekomstige verkeersinformatiesystemen en verkeersbeheer.
4. VOORSCHRIFTEN VOOR LATERE HERZIENINGEN VAN DE GEVRAAGDE PRODUCTEN
Na aanneming van de gevraagde Europese normen en Europese normalisatieproducten worden de in die producten verstrekte syntaxen en de daaraan verbonden mapping ten minste eens per twee jaar herzien door de Europese normalisatie-instellingen teneinde ervoor te zorgen dat zij een afspiegeling zijn van de meest recente technologische ontwikkelingen en de best mogelijke syntaxen bevatten. Er moet speciale aandacht worden besteed aan de overdracht van gegevens uit oudere systemen en worden gezorgd voor achterwaartse compatibiliteit bij de uitvoering.
(1) http://ec.europa.eu/transparency/regexpert/index.cfm?do=groupDetail.groupDetail&groupID=2520
(2) Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens(PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31).
(3) COM(2012) 11 final.
(4) COM(2008) 804 final.
(5) http://www.civitas.eu/display-all-projects
(6) http://www.civitas.eu/
(7) www.posse-openits.eu
(8) http://www.opticities.com/
(9) http://ec.europa.eu/enterprise/sectors/ict/files/standardisation_mandate_en.pdf
(10) www.datex2.eu
(11) http://www.utmc.eu/
(12) www.oca-ev.info
(13) www.ocit.org/
(14) http://www.frame-online.net/
(15) www.co-cities.eu
(16) www.cei.int
(17) http://www.ebsf.eu/
(18) http://www.w3.org/TR/vocab-dcat/
(19) Bijv. „Intermodal verkehrsgraph graphenintegrationsplattform (GIP)” http://www.fsv.at/shop/produktdetail.aspx?IDProdukt=837823b7-8697-45e8-9dc6-063924066176
(20) Transmodel, the European Reference Data Model for Public Transport, EN 12896:2006 (Transmodel 5.1) en EN 12896:2014 (Transmodel V6: delen 1 tot en met 3).
(21) IFOPT (EN 28701), een Europese norm tot vaststelling van een gegevensmodel voor de identificatie van vaststaande objecten in het openbaar vervoer (bv. stopplaatsen, stopgebieden, stations, voetgangersoversteekplaatsen, ingangen, enz.) — momenteel geïntegreerd in EN 12896:2014
(22) SIRI (FprEN 15531-1 tot en met 3 en CEN/TS 15531-4 en 5), een Europese norm tot vaststelling van dienstinterfaces voor realtimeinformatievoorziening voor het openbaar vervoer.
(23) NeTEX is gebaseerd op Transmodel 5.1, uitgebreid met aanvullende concepten van IFOPT en SIRI, en is verdeeld in drie delen: deel 1 — vervoersnetwerk; deel 2 — tijdschema's; en deel 3 — ritprijzen:
|
— |
CEN/TS 16614-1; Network and Timetable Exchange — Part 1: Network Topology (NeTEx) |
|
— |
CEN/TS 16614-2, Network and Timetable Exchange — Part 2: Timing Information (NeTEx) |
|
— |
WI 00278330 (prCEN/TS 16614-3), Network and Timetable Exchange — Part 3: Fare Information (NeTEx) |
(24) IOPTA, interoperabele toepassingen voor openbaar vervoer, EN 15320 in combinatie met EN 1545 on Identification card systems — Surface transport applications
(25) EN ISO 24014-1:2007, Public transport — Interoperable fare management system — Part 1: Architecture
|
— |
CEN ISO/TR, 24014-2:2013 Public transport — Interoperable fare management system — Part 2: Business practices (ISO/TR 24014-2:2013) |
|
— |
ISO/IEC 14443 Contactless integrated circuit cards — Proximity cards, parts 1-4 |
|
— |
ISO/IEC 18092 Near Field Communication |
(26) ETSI TS 101 556-3 V1.1.1 (2014-10); Intelligente vervoerssystemen (Intelligent Transport Systems, ITS) Infrastructure to Vehicle Communications; Part 1: „Electric Vehicle Charging Spot Notification Specification”; and Part 3: „Communications system for the planning and reservation of EV energy supply using wireless networks”
(27) CEN/TS 16157 delen 1-6: Intelligent transport systems — DATEX II data exchange specifications for traffic management and information
(28) http://ec.europa.eu/transport/themes/its/news/c-its-deployment-platform_en.htm
(29) http://www.frame-online.net/?q=e-frame-project.html
BIJLAGE II
EUROPESE NORMEN EN EUROPESE NORMALISATIEPRODUCTEN EN TERMIJNEN VOOR AANNEMING
1. USE CASES, STEDELIJKE ITS-ARCHITECTUUR, EN UITVOERING
Tabel 1
Gevraagde nieuwe Europese normen en Europese normalisatieproducten voor use cases, stedelijke ITS-architectuur, en uitvoering
|
Referentie-informatie |
Termijn voor aanneming (1) |
|
Een Europees normalisatieproduct over use cases waarbij de drie gebieden van dit verzoek aan bod komen en de mogelijke onderlinge afhankelijkheden van die use cases worden vermeld |
twaalf maanden na kennisgeving van dit besluit aan de Europese normalisatie-instellingen |
|
Een Europees normalisatieproduct voor stedelijke ITS-structuur waarin de drie gebieden van dit verzoek worden geïntegreerd en de verbindingen of interfaces met de gerelateerde ITS-toepassingen worden vermeld, alsook de compatibiliteit of coherentie met bestaande normen, technische specificaties en gegevensmodellen |
twaalf maanden na kennisgeving van dit besluit aan de Europese normalisatie-instellingen |
|
Een Europees normalisatieproduct over een invoeringsstrategie met inbegrip van praktische richtsnoeren voor de uitvoering van de Europese normen van dit verzoek |
39 maanden na kennisgeving van dit besluit aan de Europese normalisatie-instellingen |
2. MULTIMODALE INFORMATIEDIENSTEN VOOR EEN NAADLOZE MOBILITEIT
Tabel 2
Gevraagde nieuwe Europese normen en Europese normalisatieproducten voor multimodale informatiediensten
|
Referentie-informatie |
Termijn voor aanneming |
||||
|
Europese normen voor:
|
39 maanden na kennisgeving van dit besluit aan de Europese normalisatie-instellingen |
||||
|
Een Europees normalisatieproduct over een referentiegegevensmodel, een gemeenschappelijk gegevenswoordenboek en een metagegevensstructuur voor multimodale informatiediensten |
39 maanden na kennisgeving van dit besluit aan de Europese normalisatie-instellingen |
3. VERKEERSBEHEER, MET INBEGRIP VAN TOEGANGSREGELING
Tabel 3
Gevraagde nieuwe Europese normen en Europese normalisatieproducten voor verkeerbeheer, met inbegrip van toegangsregeling.
|
Referentie-informatie |
Termijn voor aanneming |
||||
|
Europese normen voor:
|
39 maanden na kennisgeving van dit besluit aan de Europese normalisatie-instellingen |
||||
|
Europese normen of Europese normalisatieproducten over referentiegegevensmodellen, gemeenschappelijke gegevenswoordenboeken en metagegevensstructuren voor verkeersbeheer, met inbegrip van toegangsregeling. |
39 maanden na kennisgeving van dit besluit aan de Europese normalisatie-instellingen |
4. STEDELIJKE LOGISTIEK, MET INBEGRIP VAN PARKEERBEHEER
Tabel 4
Gevraagde nieuwe Europese normen en Europese normalisatieproducten voor stedelijke logistiek, met inbegrip van parkeerbeheer
|
Referentie-informatie |
Termijn voor aanneming |
||||
|
Europese normen voor:
|
39 maanden na kennisgeving van dit besluit aan de Europese normalisatie-instellingen |
||||
|
Een Europees normalisatieproduct over referentiegegevensmodellen, gemeenschappelijke gegevenswoordenboeken en metagegevensstructuren voor stedelijke logistiek, met inbegrip van parkeerbeheer. |
39 maanden na kennisgeving van dit besluit aan de Europese normalisatie-instellingen |
(1) „Aanneming” verwijst naar het tijdstip waarop de desbetreffende Europese normalisatie-instelling een norm ter beschikking stelt van haar leden of het publiek.
(2) DATEX II data exchange specifications for traffic management and information — CEN/TS 16157 Part 6 — parking extension.
AANBEVELINGEN
|
16.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 39/59 |
AANBEVELING (EU) 2016/210 VAN DE RAAD
van 12 februari 2016
inzake de aan de Commissie te verlenen kwijting voor de uitvoering van de verrichtingen van het Europees Ontwikkelingsfonds (achtste EOF) voor het begrotingsjaar 2014
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien de vierde ACS-EEG-Overeenkomst, ondertekend te Lomé op 15 december 1989 (1) en gewijzigd bij de op 4 november 1995 in Mauritius ondertekende overeenkomst (2),
Gezien het Intern Akkoord tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de financiering en het beheer van de steun van de Gemeenschap in het kader van het tweede financieel protocol bij de vierde ACS-EG-Overeenkomst (3) (het „Intern Akkoord”), waarbij, onder andere, het achtste Europees Ontwikkelingsfonds (achtste EOF) werd ingesteld, en met name artikel 33, lid 3,
Gezien het Financieel Reglement van 16 juni 1998 van toepassing op de samenwerking inzake de ontwikkelingsfinanciering krachtens de vierde ACS-EG-Overeenkomst (4), en met name de artikelen 66 tot en met 74,
Na onderzoek van de jaarrekening en de balans betreffende de verrichtingen van het achtste EOF, die op 31 december 2014 zijn vastgesteld, alsmede van het jaarverslag van de Rekenkamer over de activiteiten gefinancierd uit het achtste, negende, tiende en elfde Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) wat het begrotingsjaar 2014 betreft, samen met de in dat jaarverslag vervatte antwoorden van de Commissie (5),
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Krachtens artikel 33, lid 3, van het Intern Akkoord wordt aan de Commissie voor het financieel beheer van het achtste EOF kwijting verleend door het Europees Parlement op aanbeveling van de Raad. |
|
(2) |
De uitvoering van de verrichtingen van het achtste EOF door de Commissie gedurende het begrotingsjaar 2014 is over het geheel genomen bevredigend geweest, |
BEVEELT het Europees Parlement AAN de Commissie kwijting te verlenen voor de uitvoering van de verrichtingen van het achtste EOF voor het begrotingsjaar 2014.
Gedaan te Brussel, 12 februari 2016.
Voor de Raad
De voorzitter
J.R.V.A. DIJSSELBLOEM
(1) PB L 229 van 17.8.1991, blz. 3.
(2) PB L 156 van 29.5.1998, blz. 3.
(3) PB L 156 van 29.5.1998, blz. 108.
|
16.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 39/60 |
AANBEVELING (EU) 2016/211 VAN DE RAAD
van 12 februari 2016
inzake de aan de Commissie te verlenen kwijting voor de uitvoering van de verrichtingen van het Europees Ontwikkelingsfonds (negende EOF) voor het begrotingsjaar 2014
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien de Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend te Cotonou op 23 juni 2000 (1), en gewijzigd bij de te Luxemburg op 25 juni 2005 ondertekende overeenkomst (2),
Gezien het Intern Akkoord tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de financiering en het beheer van de steun van de Gemeenschap in het kader van het financieel protocol bij de partnerschapsovereenkomst tussen de staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, ondertekend te Cotonou (Benin) op 23 juni 2000 en betreffende de toewijzing van financiële bijstand ten behoeve van de landen en gebieden overzee waarop de bepalingen van deel vier van het EG-Verdrag van toepassing zijn (3) (het „Intern Akkoord”), waarbij, onder andere, het negende Europees Ontwikkelingsfonds (negende EOF) werd ingesteld, en met name artikel 32, lid 3,
Gezien het Financieel Reglement van 27 maart 2003 van toepassing op het negende Europees Ontwikkelingsfonds (4), en met name de artikelen 96 tot en met 103,
Na onderzoek van de jaarrekening en de balans betreffende de verrichtingen van het negende EOF, die op 31 december 2014 zijn vastgesteld, alsmede van het jaarverslag van de Rekenkamer over de activiteiten gefinancierd uit het achtste, negende, tiende en elfde Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) wat het begrotingsjaar 2014 betreft, samen met de in dat jaarverslag vervatte antwoorden van de Commissie (5),
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Krachtens artikel 32, lid 3, van het Intern Akkoord wordt aan de Commissie voor het financiële beheer van het negende EOF kwijting verleend door het Europees Parlement op aanbeveling van de Raad. |
|
(2) |
De uitvoering van de verrichtingen van het negende EOF door de Commissie gedurende het begrotingsjaar 2014 is over het geheel genomen bevredigend geweest, |
BEVEELT het Europees Parlement AAN de Commissie kwijting te verlenen voor de uitvoering van de verrichtingen van het negende EOF voor het begrotingsjaar 2014.
Gedaan te Brussel, 12 februari 2016.
Voor de Raad
De voorzitter
J.R.V.A. DIJSSELBLOEM
(1) PB L 317 van 15.12.2000, blz. 3.
(2) PB L 209 van 11.8.2005, blz. 27.
(3) PB L 317 van 15.12.2000, blz. 355.
|
16.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 39/61 |
AANBEVELING (EU) 2016/212 VAN DE RAAD
van 12 februari 2016
inzake de aan de Commissie te verlenen kwijting voor de uitvoering van de verrichtingen van het Europees Ontwikkelingsfonds (tiende EOF) voor het begrotingsjaar 2014
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien de Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend te Cotonou op 23 juni 2000 (1) en gewijzigd bij de te Luxemburg op 25 juni 2005 ondertekende overeenkomst (2),
Gezien het Intern Akkoord tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de financiering van de steun van de Gemeenschap binnen het meerjarig financieel kader voor de periode 2008 tot en met 2013 overeenkomstig de ACS-EG-Partnerschapsovereenkomst en betreffende de toewijzing van financiële bijstand ten behoeve van de landen en gebieden overzee waarop de bepalingen van deel vier van het EG-Verdrag van toepassing zijn (3) (het „Intern Akkoord”), waarbij, onder andere, het tiende Europees Ontwikkelingsfonds (tiende EOF) werd ingesteld, en met name artikel 11, lid 8,
Gezien Verordening (EG) nr. 215/2008 van de Raad van 18 februari 2008 inzake het Financieel Reglement van toepassing op het tiende Europees Ontwikkelingsfonds (4), en met name de artikelen 142 tot en met 144,
Na onderzoek van de jaarrekening en de balans betreffende de verrichtingen van het tiende EOF, die op 31 december 2014 zijn vastgesteld, alsmede van het jaarverslag van de Rekenkamer over de activiteiten gefinancierd uit het achtste, negende, tiende en elfde Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) wat het begrotingsjaar 2014 betreft, samen met de in dat jaarverslag vervatte antwoorden van de Commissie (5),
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Krachtens artikel 11, lid 8, van het Intern Akkoord wordt aan de Commissie voor het financieel beheer van het tiende EOF kwijting verleend door het Europees Parlement op aanbeveling van de Raad. |
|
(2) |
De uitvoering van de verrichtingen van het tiende EOF door de Commissie gedurende het begrotingsjaar 2014 is over het geheel genomen bevredigend geweest, |
BEVEELT het Europees Parlement AAN de Commissie kwijting te verlenen voor de uitvoering van de verrichtingen van het tiende EOF voor het begrotingsjaar 2014.
Gedaan te Brussel, 12 februari 2016.
Voor de Raad
De voorzitter
J.R.V.A. DIJSSELBLOEM
(1) PB L 317 van 15.12.2000, blz. 3.
(2) PB L 209 van 11.8.2005, blz. 27.
(3) PB L 247 van 9.9.2006, blz. 32.
|
16.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 39/62 |
AANBEVELING (EU) 2016/213 VAN DE RAAD
van 12 februari 2016
inzake de aan de Commissie te verlenen kwijting voor de uitvoering van de verrichtingen van het Europees Ontwikkelingsfonds (elfde EOF) voor het begrotingsjaar 2014
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien de Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend te Cotonou op 23 juni 2000 (1), zoals laatstelijk gewijzigd,
Gezien het Intern Akkoord tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten van de Europese Unie, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de financiering van de steun van de Europese Unie binnen het meerjarig financieel kader voor de periode 2014 tot en met 2020, overeenkomstig de ACS-EG-Partnerschapsovereenkomst, en betreffende de toewijzing van financiële bijstand ten behoeve van de landen en gebieden overzee waarop de bepalingen van het vierde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie van toepassing zijn (2) (het „Intern Akkoord”), waarbij, onder andere, het elfde Europees Ontwikkelingsfonds (elfde EOF) werd ingesteld, en met name artikel 11, lid 7,
Gezien Verordening (EU) 2015/323 van de Raad van 2 maart 2015 inzake het Financieel Reglement van toepassing op het elfde Europees Ontwikkelingsfonds (3), en met name de artikelen 43 tot en met 45,
Na onderzoek van de jaarrekening en de balans betreffende de verrichtingen van het elfde EOF, die op 31 december 2014 zijn vastgesteld, alsmede van het jaarverslag van de Rekenkamer over de activiteiten gefinancierd uit het achtste, negende, tiende en elfde Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) wat het begrotingsjaar 2014 betreft, samen met de in dat jaarverslag vervatte antwoorden van de Commissie (4),
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Krachtens artikel 11, lid 7, van het Intern Akkoord wordt aan de Commissie voor het financieel beheer van het elfde EOF kwijting verleend door het Europees Parlement op aanbeveling van de Raad. |
|
(2) |
De uitvoering van de verrichtingen van het elfde EOF door de Commissie gedurende het begrotingsjaar 2014 is over het geheel genomen bevredigend geweest, |
BEVEELT het Europees Parlement AAN de Commissie kwijting te verlenen voor de uitvoering van de verrichtingen van het elfde EOF voor het begrotingsjaar 2014.
Gedaan te Brussel, 12 februari 2016.
Voor de Raad
De voorzitter
J.R.V.A. DIJSSELBLOEM
(1) PB L 317 van 15.12.2000, blz. 3.
(2) PB L 210 van 6.8.2013, blz. 1.