ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 336

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

58e jaargang
23 december 2015


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn (EU) 2015/2436 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2015 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten ( 1 )

1

 

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

 

 

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

 

*

Besluit (EU) 2015/2437 van de Raad van 14 december 2015 betreffende de sluiting, namens de Europese Unie, van de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en de Commissie voor de instandhouding van de zuidelijke blauwvintonijn (CCSBT) betreffende het lidmaatschap van de Unie in de Uitgebreide Commissie van het Verdrag voor de instandhouding van de zuidelijke blauwvintonijn

27

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2438 van de Commissie van 12 oktober 2015 tot vaststelling van een teruggooiplan voor bepaalde demersale visserijen in de noordwestelijke wateren

29

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2439 van de Commissie van 12 oktober 2015 tot vaststelling van een teruggooiplan voor bepaalde demersale visserijen in de zuidwestelijke wateren

36

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2440 van de Commissie van 22 oktober 2015 tot vaststelling van een teruggooiplan voor bepaalde demersale visserijen in de Noordzee en de wateren van de Unie van ICES-sector IIa

42

 

*

Verordening (EU) 2015/2441 van de Commissie van 18 december 2015 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1126/2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat International Accounting Standard 27 betreft ( 1 )

49

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2442 van de Commissie van 22 december 2015 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

54

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2015/2443 van de Raad van 11 december 2015 betreffende het namens de Europese Unie in te nemen standpunt in de Associatieraad, opgericht krachtens de associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Moldavië, anderzijds, over titel V van die associatieovereenkomst

56

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2444 van de Commissie van 17 december 2015 tot vaststelling van standaardvoorschriften voor de indiening door de lidstaten van door de Unie te financieren nationale programma's voor de uitroeiing, bestrijding en surveillance van dierziekten en zoönosen en tot intrekking van Beschikking 2008/425/EG (Kennisgeving geschied onder nummer C(2015) 9192)  ( 1 )

59

 

 

HANDELINGEN VAN BIJ INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN INGESTELDE ORGANEN

 

*

Besluit nr. 1/2015 van de Associatieraad EU-Republiek Moldavië van 18 december 2015 inzake de toepassing van titel V van de associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Moldavië, anderzijds, op het volledige grondgebied van de Republiek Moldavië [2015/2445]

93

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

RICHTLIJNEN

23.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 336/1


RICHTLIJN (EU) 2015/2436 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 16 december 2015

betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten

(herschikking)

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) moeten een aantal wijzigingen worden aangebracht. Ter wille van de duidelijkheid van de tekst moet tot herschikking van die richtlijn worden overgegaan.

(2)

In Richtlijn 2008/95/EG zijn de centrale bepalingen van materieel merkenrecht geharmoniseerd die ten tijde van de vaststelling ervan werden geacht het meest rechtstreeks van invloed te zijn op de werking van de interne markt doordat zij het vrij verkeer van goederen en het vrij verrichten van diensten in de Unie belemmerden.

(3)

De bescherming van merken in de lidstaten bestaat naast de bescherming op het niveau van de Unie in de vorm van merken van de Europese Unie („Uniemerken”) die een eenheid vormen en in de hele Unie geldig zijn, zoals bepaald in Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad (4). Het naast elkaar bestaan van en het evenwicht tussen merkenstelsels op nationaal en Unieniveau vormt in feite een hoeksteen van het Uniebeleid inzake de bescherming van intellectuele eigendom.

(4)

In aansluiting op de mededeling van de Commissie van 16 juli 2008 over een strategie inzake industriële-eigendomsrechten voor Europa heeft de Commissie een diepgaande evaluatie van de algemene werking van het merkenstelsel in Europa als geheel verricht, waarbij het niveau van de Unie en het nationale niveau zijn behandeld, alsmede de onderlinge betrekkingen tussen beide.

(5)

In zijn conclusies van 25 mei 2010 over de toekomstige herziening van het merkenstelsel in de Europese Unie heeft de Raad de Commissie gevraagd voorstellen in te dienen voor de herziening van Verordening (EG) nr. 207/2009 en Richtlijn 2008/95/EG. De herziening van de richtlijn moet maatregelen omvatten die deze meer in overeenstemming brengen met Verordening (EG) nr. 207/2009, waardoor op minder gebieden binnen het merkenstelsel in Europa in zijn geheel verschillen zouden bestaan, terwijl de nationale bescherming van merken als een aantrekkelijke optie voor aanvragers behouden blijft. Hierbij moet de complementaire relatie tussen het Uniemerkenstelsel en nationale merkenstelsels worden gewaarborgd.

(6)

De Commissie concludeerde in haar mededeling van 24 mei 2011 met als titel „Een eengemaakte markt voor intellectuele-eigendomsrechten” dat om te voldoen aan de toegenomen vraag van belanghebbenden naar steeds snellere, kwaliteitsvollere en eenvoudigere inschrijvingsstelsels die ook consistenter, gebruiksvriendelijker, beter toegankelijk voor het publiek en meer technologisch actueel zijn, het merkenstelsel in de Unie in zijn geheel moet worden gemoderniseerd en aangepast aan het internettijdperk.

(7)

Uit raadplegingen en evaluaties ten behoeve van deze richtlijn is gebleken dat er, ondanks de vorige gedeeltelijke harmonisatie van nationale wetgevingen gebieden resteren waar verdere harmonisatie een positief effect op concurrentievermogen en groei zou kunnen hebben.

(8)

Om bij te dragen tot de beoogde bevordering en totstandbrenging van een goed functionerende interne markt en de verkrijging en bescherming van merken in de Unie te vereenvoudigen ten bate van de groei en het concurrentievermogen van Europese ondernemingen, in het bijzonder kleine en middelgrote ondernemingen, is het noodzakelijk verder te gaan dan het beperkte toepassingsgebied van de met Richtlijn 2008/95/EG tot stand gebrachte onderlinge aanpassing en deze aanpassing uit te breiden naar andere aspecten van het materiële merkenrecht inzake merken die door middel van inschrijving overeenkomstig Verordening (EG) nr. 207/2009 worden beschermd.

(9)

Om de inschrijving van merken in de hele Unie te vereenvoudigen en gemakkelijker te beheren, is het van wezenlijk belang om niet alleen bepalingen van materieel recht onderling aan te passen, maar ook procedurele regels. Daarom moeten de belangrijkste procedurele regels op het gebied van merkinschrijving in de lidstaten en binnen het Uniemerkenstelsel met elkaar in overeenstemming worden gebracht. Wat de procedures op grond van het nationale recht betreft, is het voldoende algemene beginselen vast te stellen en het aan de lidstaten over te laten meer specifieke regels op te stellen.

(10)

Het is essentieel om ervoor te zorgen dat ingeschreven merken in alle lidstaten dezelfde wettelijke bescherming genieten. In overeenstemming met de ruimere bescherming die wordt verleend aan Uniemerken die bekend zijn in de Unie, moet ook op nationaal niveau ruimere bescherming worden verleend aan alle ingeschreven merken die in de betrokken lidstaat bekend zijn.

(11)

Deze richtlijn mag de lidstaten de bevoegdheid niet ontnemen om door gebruik verkregen merken te blijven beschermen, maar moet deze merken enkel in aanmerking nemen wat betreft hun verhouding tot door inschrijving verkregen rechten.

(12)

Het doel van deze aanpassing kan alleen worden bereikt indien de verkrijging en het behoud van het recht op een ingeschreven merk in alle lidstaten in beginsel afhankelijk wordt gesteld van identieke voorwaarden.

(13)

Hiertoe moet een niet-limitatieve opsomming van tekens worden vastgesteld die een merk kunnen vormen, mits die tekens de waren of diensten van een onderneming kunnen onderscheiden van die van andere ondernemingen. Om aan de doelstellingen van het inschrijvingsstelsel voor merken te voldoen, te weten het waarborgen van rechtszekerheid en behoorlijk bestuur, is het ook van wezenlijk belang voor te schrijven dat het teken op een duidelijke, nauwkeurige, autonome, gemakkelijk toegankelijke, begrijpbare, duurzame en objectieve wijze kan worden weergegeven. Een teken moet daarom in elke passende vorm weergegeven kunnen worden met algemeen beschikbare technologie, en dus niet noodzakelijk met grafische middelen, zolang de weergave in dat opzicht voldoende garanties biedt.

(14)

De gronden voor weigering of nietigverklaring betreffende het merk zelf, waaronder het ontbreken van onderscheidend vermogen, of betreffende conflicten tussen het merk en oudere rechten, moeten voorts limitatief worden opgesomd, ook al zijn zij deels facultatief, zodat de lidstaten deze in hun wetgeving kunnen handhaven of opnemen.

(15)

Om ervoor te zorgen dat de beschermingsniveaus die de Uniewetgeving en het nationale recht aan geografische aanduidingen verlenen, in de hele Unie eenvormig en volledig worden toegepast bij het onderzoek van absolute en relatieve weigeringsgronden, moet deze richtlijn voor geografische aanduidingen dezelfde bepalingen bevatten als Verordening (EG) nr. 207/2009. Voorts is het passend ervoor te zorgen dat de absolute weigeringsgronden worden verruimd naar beschermde traditionele aanduidingen voor wijnen en gegarandeerde traditionele specialiteiten.

(16)

De door het ingeschreven merk verleende bescherming, waarvan de functie met name is het merk als aanduiding van herkomst te waarborgen, moet absoluut zijn wanneer het merk gelijk is aan het overeenstemmende teken en de waren of diensten dezelfde zijn. De bescherming moet ook gelden wanneer het merk overeenstemt met het teken en de waren of diensten soortgelijk zijn. Het begrip overeenstemming moet in samenhang met het gevaar van verwarring worden uitgelegd. Het gevaar van verwarring, dat van vele factoren afhangt en met name van de bekendheid van het merk op de markt, van de vraag in hoeverre associatie mogelijk is met het gebruikte of ingeschreven teken, van de mate van overeenstemming tussen het merk en het teken en van de aangeduide waren of diensten, moet de grondslag voor de bescherming vormen. De wijze waarop verwarringsgevaar kan worden vastgesteld, en in het bijzonder de bewijslast dienaangaande, moet worden bepaald in het nationaal procesrecht, waaraan deze richtlijn geen afbreuk mag doen.

(17)

Ter wille van de rechtszekerheid en met het oog op volledige overeenstemming met het voorrangsbeginsel, op grond waarvan een ingeschreven ouder merk voorrang krijgt op later ingeschreven merken, moet worden bepaald dat de handhaving van aan een merk verbonden rechten geen afbreuk doet aan de rechten die houders vóór de datum van indiening of voorrang van het merk hebben verkregen. Deze benadering is in overeenstemming met artikel 16, lid 1, van de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom van 15 april 1994 („TRIPS-overeenkomst”).

(18)

Er moet worden bepaald dat een inbreuk op een merk alleen kan worden vastgesteld indien wordt geconstateerd dat het inbreuk makende merk of teken in het economisch verkeer wordt gebruikt voor het onderscheiden van waren of diensten. Het gebruik van het teken voor andere doeleinden dan het onderscheiden van waren of diensten moet aan de bepalingen van het nationale recht onderworpen zijn.

(19)

Het begrip „merkinbreuk” moet ook zien op het gebruik van het teken als handelsnaam of een soortgelijke aanduiding, voor zover dat gebruik plaatsvindt met het oog op het onderscheiden van waren of diensten.

(20)

Ter wille van de rechtszekerheid en met het oog op volledige overeenstemming met specifieke Uniewetgeving moet worden bepaald dat de merkhouder een derde moet kunnen verbieden gebruik te maken van een teken in vergelijkende reclame wanneer deze reclame in strijd is met Richtlijn 2006/114/EG van het Europees Parlement en de Raad (5).

(21)

Om de merkenbescherming te verbeteren en namaak doeltreffender te bestrijden, en op een wijze die strookt met de internationale verplichtingen van de lidstaten in het kader van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), in het bijzonder artikel V van de Wereldovereenkomst voor tarieven en handel (General Agreement on Tariffs and Trade — GATT) over vrijheid van doorvoer, en, wat generieke geneesmiddelen betreft, de door de WTO-ministerconferentie op 14 november 2001 in Doha aangenomen „Verklaring over de TRIPS-overeenkomst en de volksgezondheid”, moet de houder van een merk kunnen verhinderen dat derden in het economische verkeer waren binnenbrengen in de lidstaat waar het merk is ingeschreven zonder dat deze daar in het vrije verkeer worden gebracht, wanneer deze waren uit derde landen afkomstig zijn en zonder toestemming een merk dragen dat gelijk of in wezen gelijk is aan het voor deze waren ingeschreven merk.

(22)

Daartoe moet het voor houders van merken mogelijk zijn het binnenbrengen van inbreukmakende waren en de plaatsing ervan in alle douanesituaties, waaronder doorvoer, overlading, opslag in een entrepot, vrije zones, tijdelijke opslag, actieve veredeling of tijdelijke invoer, te verhinderen, zelfs wanneer deze waren niet voor de markt van de betrokken lidstaat zijn bestemd. Bij douanecontroles moeten de douaneautoriteiten, ook op verzoek van de houders van rechten, gebruikmaken van de bevoegdheden en de procedures die zijn vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 608/2013 van het Europees Parlement en de Raad (6). In het bijzonder moeten de douaneautoriteiten de nodige controles uitvoeren op basis van risicoanalysecriteria.

(23)

Om de noodzaak van doeltreffende handhaving van het merkenrecht te verenigen met het voorkomen van hinder voor de vrije handel in legitieme waren, moet het recht van de houder van het merk vervallen wanneer de aangever of de houder van de waren tijdens de daaropvolgende procedure die wordt ingeleid bij de rechterlijke of andere autoriteit die bevoegd is tot het nemen van een beslissing over de vraag of inbreuk op het ingeschreven merk is gemaakt, het bewijs kan leveren dat de houder van het ingeschreven merk niet gerechtigd is het op de markt brengen van de waren in het land van de eindbestemming te verbieden.

(24)

Artikel 28 van Verordening (EU) nr. 608/2013 bepaalt dat een houder van het recht aansprakelijk is voor schade jegens de houder van de waren, onder meer indien achteraf wordt vastgesteld dat de betrokken waren geen inbreuk maken op een intellectuele-eigendomsrecht.

(25)

Er moeten passende maatregelen worden genomen om te zorgen voor een vlotte doorvoer van generieke geneesmiddelen. Met betrekking tot internationale generieke benamingen (international non-proprietary names — INN), als wereldwijd erkende generieke namen voor werkzame stoffen in farmaceutische producten, is het essentieel om rekening te houden met de bestaande beperkingen aan de uitwerking van merkenrechten. Bijgevolg mag de houder van een merk niet het recht hebben derden, op basis van gelijkenissen tussen de INN voor de werkzame stof in de geneesmiddelen en het merk, te verhinderen waren op de markt te brengen in een lidstaat waar het merk is ingeschreven, zonder dat deze daar in het vrij verkeer worden gebracht.

(26)

Om houders van ingeschreven merken in staat te stellen namaak doeltreffender te bestrijden, moet hun het recht worden verleend het aanbrengen van een inbreukmakend merk en bepaalde daaraan voorafgaande voorbereidende handelingen te verbieden.

(27)

De door een merk verleende uitsluitende rechten mogen de houder niet het recht verlenen het gebruik door derden te verbieden van tekens of aanduidingen die op billijke wijze en dus volgens eerlijke gebruiken in nijverheid en handel worden gebruikt. Om voor handelsnamen en merken gelijke voorwaarden te creëren, rekening houdend met het feit dat aan handelsnamen geregeld onbeperkte bescherming tegen jongere merken wordt verleend, moet dat gebruik uitsluitend geacht worden het gebruik van de persoonsnaam van de derde te omvatten. Verder moet ook een dergelijk gebruik van beschrijvende of niet-onderscheidende aanduidingen in het algemeen worden toegestaan. Voorts mag de houder niet gerechtigd zijn het billijke en eerlijke gebruik van het merk te verbieden wanneer dit gebruik bedoeld is ter identificatie of aanduiding van waren of diensten als die van de houder. Gebruik van een merk door derden om de aandacht van de consument te vestigen op de wederverkoop van authentieke waren die oorspronkelijk door of met de toestemming van de houder van het merk in de Unie waren verkocht, moet als billijk worden beschouwd wanneer dit gebruik tevens strookt met de eerlijke gebruiken in nijverheid en handel. Gebruik van een merk door derden met het oog op artistieke expressie moet als billijk worden beschouwd wanneer dit gebruik tevens strookt met de eerlijke gebruiken in nijverheid en handel. Voorts moet deze richtlijn worden toegepast op een wijze die de volledige inachtneming van fundamentele rechten en vrijheden, en in het bijzonder de vrijheid van meningsuiting, waarborgt.

(28)

Het beginsel van het vrij verkeer van goederen houdt in dat de houder van een merk niet gerechtigd mag zijn het gebruik daarvan door een derde te verbieden voor waren die in de Unie door hemzelf of met zijn toestemming onder het merk in de handel zijn gebracht, tenzij de houder gegronde redenen kan aanvoeren om zich tegen verdere verhandeling van de waren te verzetten.

(29)

Ter wille van de rechtszekerheid en zonder de houder van een ouder merk onredelijk in zijn belangen te schaden, moet worden bepaald dat deze niet langer de nietigverklaring kan eisen noch zich kan verzetten tegen het gebruik van een jonger merk dan het zijne waarvan hij geruime tijd bewust het gebruik heeft gedoogd, tenzij het jongere merk te kwader trouw is aangevraagd.

(30)

Ter wille van de rechtszekerheid en ter vrijwaring van legitiem verkregen merkenrechten, is het, zonder afbreuk te doen aan het beginsel dat een jonger merk niet kan worden tegengeworpen aan een ouder merk, passend en noodzakelijk te bepalen dat houders van oudere merken niet gerechtigd mogen zijn een weigering of nietigverklaring van een jonger merk te verkrijgen of zich te verzetten tegen het gebruik van een jonger merk, indien het jongere merk werd verkregen op een tijdstip waarop het oudere merk nietig of vervallen kon worden verklaard, bijvoorbeeld omdat het nog geen onderscheidend vermogen door gebruik had verkregen of indien het oudere merk niet aan het jongere merk niet kon worden tegengeworpen omdat niet aan de noodzakelijke voorwaarden was voldaan, bijvoorbeeld wanneer het oudere merk nog geen bekendheid had verworven.

(31)

Merken voldoen alleen aan hun doelstelling dat zij waren of diensten onderscheiden en consumenten in staat stellen gefundeerde keuzes te maken, wanneer zij daadwerkelijk op de markt worden gebruikt. Een gebruiksvoorwaarde is ook noodzakelijk om het totale aantal in de Unie ingeschreven en beschermde merken en bijgevolg het aantal conflicten daartussen te verminderen. Daarom is het van essentieel belang te bepalen dat een ingeschreven merk ook daadwerkelijk dient te worden gebruikt voor de waren of diensten waarvoor het is ingeschreven, of, indien het niet binnen vijf jaar vanaf de datum van voltooiing van de inschrijvingsprocedure daarvoor wordt gebruikt, dat het mogelijk dient te zijn het vervallen te verklaren.

(32)

Bijgevolg moet een ingeschreven merk slechts worden beschermd voor zover het daadwerkelijk wordt gebruikt en mag een ingeschreven ouder merk de houder daarvan niet het recht geven oppositie tegen een jonger merk in te stellen of dat merk nietig te laten verklaren wanneer die houder zijn merk niet normaal gebruikt. Voorts moeten lidstaten bepalen dat een merk in een inbreukprocedure niet kan worden ingeroepen indien ten gevolge van een exceptie is vast komen te staan dat het merk vervallen kan worden verklaard of, indien de vordering tegen een jonger recht wordt ingesteld, vervallen had kunnen worden verklaard op het tijdstip waarop het jongere recht is verkregen.

(33)

Het is passend te bepalen dat wanneer voor een Uniemerk de anciënniteit is ingeroepen van een nationaal merk of van een merk dat ingeschreven is uit hoofde van een internationale overeenkomst die in een lidstaat van toepassing is, en daarna van het merk dat aan de anciënniteitsvordering ten grondslag ligt, afstand is gedaan of het merk is komen te vervallen, de geldigheid van dat merk nog steeds kan worden aangevochten. Het merk moet alleen kunnen worden aangevochten in situaties waarin het nietig of vervallen had kunnen worden verklaard op het tijdstip waarop het uit het register werd geschrapt.

(34)

Ter wille van de samenhang en om de commerciële exploitatie van merken in de Unie te bevorderen, moeten de regels voor merken als vermogensbestanddelen voor zover nodig worden aangepast aan de reeds bestaande regels voor Uniemerken en moet worden voorzien in voorschriften inzake afstand en overdracht, licentieovereenkomsten, zakelijke rechten en gedwongen tenuitvoerlegging.

(35)

Collectieve merken zijn een nuttig instrument gebleken voor het promoten van waren of diensten met specifieke gemeenschappelijke kenmerken. Daarom dienen nationale collectieve merken aan hetzelfde soort regels te worden onderworpen als die welke op collectieve Uniemerken van toepassing zijn.

(36)

Teneinde de toegang tot merkenbescherming te verbeteren en te vergemakkelijken en de rechtszekerheid en juridische voorspelbaarheid te vergroten, moet de procedure voor de inschrijving van merken in de lidstaten doeltreffend en transparant zijn en soortgelijke regels volgen als die welke op Uniemerken van toepassing zijn.

(37)

Ter wille van de rechtszekerheid inzake de omvang van merkenrechten en teneindede toegang tot merkbescherming te vergemakkelijken, moeten de aanduiding en indeling van waren en diensten waarop een aanvraag voor een merk betrekking heeft, in alle lidstaten dezelfde regels volgen en worden aangepast aan de op Uniemerken toepasselijke regels. Teneinde de bevoegde autoriteiten en de marktdeelnemers in staat te stellen de omvang van de gewenste merkbescherming uitsluitend aan de hand van de aanvraag vast te stellen, moet de aanduiding van waren en diensten voldoende duidelijk en nauwkeurig zijn. De gebruikte algemene bewoordingen moeten zo worden uitgelegd dat zij alleen betrekking hebben op waren en diensten die duidelijk onder de letterlijke betekenis van een bewoording vallen. Ter wille van de duidelijkheid en de rechtszekerheid moeten de centrale bureaus voor industriële eigendom van de lidstaten en het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom er in onderlinge samenwerking naar streven een lijst op te stellen waarin hun respectieve administratieve praktijken met betrekking tot de classificatie van waren en diensten worden weergegeven.

(38)

Met het oog op een effectieve merkenbescherming moeten de lidstaten een doeltreffende administratieve oppositieprocedure beschikbaar stellen, die ten minste de houder van oudere merkenrechten en eenieder die krachtens het toepasselijke recht gemachtigd is de uit een beschermde oorsprongsbenaming of geografische aanduiding voortvloeiende rechten uit te oefenen, de mogelijkheid biedt zich te verzetten tegen de aanvraag om inschrijving van een merk. Daarnaast moeten de lidstaten, om doeltreffende middelen te verstrekken waarmee merken vervallen of nietig kunnen worden verklaard, voorzien in een administratieve procedure voor vervallen- of nietigverklaring, en dit binnen de langere omzettingstermijn van zeven jaar vanaf de inwerkingtreding van deze richtlijn.

(39)

Het is wenselijk dat de centrale bureaus voor industriële eigendom van de lidstaten en het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom onderling en met het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie samenwerken op alle gebieden met betrekking tot de inschrijving en het beheer van merken, teneinde de convergentie van praktijken en instrumenten te bevorderen, zoals de oprichting en actualisering van gemeenschappelijke of onderling verbonden gegevensbanken en portalen voor raadpleging en recherche. Verder moeten de lidstaten ervoor zorgen dat hun bureaus in het kader van hun activiteiten met elkaar en met het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie samenwerken op alle andere gebieden die relevant zijn voor de bescherming van merken in de Unie.

(40)

Deze richtlijn mag de toepassing van andere rechtsregels van de lidstaten op merken, zoals die betreffende oneerlijke mededinging, burgerlijke aansprakelijkheid of bescherming van de consument, niet uitsluiten.

(41)

De lidstaten zijn gebonden door het Verdrag van Parijs tot bescherming van de industriële eigendom („het Verdrag van Parijs”) en de TRIPS-overeenkomst. Deze richtlijn moet volledig stroken met dat verdrag en die overeenkomst. Deze richtlijn mag geen afbreuk doen aan de verplichtingen van de lidstaten die uit dat verdrag en die overeenkomst voortvloeien. In voorkomend geval moet artikel 351, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie toepassing vinden.

(42)

Daar de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk een goed functionerende interne markt aanmoedigen en tot stand brengen, en de inschrijving, het beheer en de bescherming van merken in de Unie bevorderen ten bate van groei en concurrentievermogen, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan, beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(43)

Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (7) regelt de verwerking van persoonsgegevens die in de lidstaten plaatsvindt in het kader van deze richtlijn.

(44)

De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is overeenkomstig artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (8) geraadpleegd en heeft op 11 juli 2013 advies uitgebracht.

(45)

De verplichting tot omzetting van deze richtlijn in nationaal recht moet worden beperkt tot de bepalingen die ten opzichte van de vorige richtlijn materieel zijn gewijzigd. De verplichting tot omzetting van de ongewijzigde bepalingen vloeit voort uit de vorige richtlijn.

(46)

Deze richtlijn laat de krachtens richtlijn 2008/95/EG op de lidstaten rustende verplichtingen onverlet met betrekking tot de in deel B van bijlage I bij Richtlijn 2008/95/EG gestelde termijn voor omzetting in nationaal recht van Richtlijn 89/104/EEG van de Raad (9),

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK 1

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Toepassing

Deze richtlijn is van toepassing op ieder merk voor waren of diensten dat in een lidstaat het voorwerp is van een inschrijving of een aanvraag om inschrijving als een individueel merk, een garantie- of certificeringsmerk of een collectief merk, dan wel het voorwerp is van een inschrijving of een aanvraag om inschrijving bij het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom of van een internationale inschrijving die rechtsgevolgen heeft in een lidstaat.

Artikel 2

Definities

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)   „bureau”: het centraal bureau voor industriële eigendom van de lidstaat dan wel het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom, dat belast is met de inschrijving van merken;

b)   „register”: het door een bureau bijgehouden merkenregister.

HOOFDSTUK 2

MATERIEEL MERKENRECHT

AFDELING 1

Tekens die een merk kunnen vormen

Artikel 3

Tekens die een merk kunnen vormen

Merken kunnen worden gevormd door alle tekens, in het bijzonder woorden, waaronder namen van personen, of tekeningen, letters, cijfers, kleuren, vormen van waren of verpakkingen van waren, of geluiden, mits deze:

a)

de waren of diensten van een onderneming kunnen onderscheiden van die van andere ondernemingen, en

b)

in het register kunnen worden weergegeven op een wijze die de bevoegde autoriteiten en het publiek in staat stelt het voorwerp van de aan de houder ervan verleende bescherming duidelijk en nauwkeurig vast te stellen.

AFDELING 2

Gronden voor weigering of nietigheid

Artikel 4

Absolute gronden voor weigering of nietigheid

1.   Worden niet ingeschreven of, indien ingeschreven, kunnen nietig worden verklaard:

a)

tekens die geen merk kunnen vormen;

b)

merken die elk onderscheidend vermogen missen;

c)

merken die uitsluitend bestaan uit tekens of benamingen die in de handel kunnen dienen tot aanduiding van soort, hoedanigheid, hoeveelheid, bestemming, waarde, plaats van herkomst of tijdstip van vervaardiging van de waren of van verrichting van de dienst of andere kenmerken van de waren of diensten;

d)

merken die uitsluitend bestaan uit tekens of benamingen die in het normale taalgebruik of in het bonafide en gevestigd handelsverkeer gebruikelijk zijn geworden;

e)

tekens die uitsluitend bestaan uit:

i)

de vorm die, of een ander kenmerk dat, door de aard van de waren wordt bepaald;

ii)

de vorm van de waren die, of een ander kenmerk van de waren dat, noodzakelijk is om een technische uitkomst te verkrijgen;

iii)

de vorm die, of een ander kenmerk dat, een wezenlijke waarde aan de waren geeft;

f)

merken die in strijd zijn met de openbare orde of de goede zeden;

g)

merken die tot misleiding van het publiek kunnen leiden, bijvoorbeeld ten aanzien van aard, hoedanigheid of plaats van herkomst van de waren of diensten;

h)

merken die bij gebreke van goedkeuring van de bevoegde autoriteiten, krachtens artikel 6 ter van het Verdrag van Parijs geweigerd of nietig verklaard moeten worden;

i)

merken die van inschrijving zijn uitgesloten op grond van Uniewetgeving of het nationale recht van de betrokken lidstaat, of op grond van internationale overeenkomsten waarbij de Unie of de betrokken lidstaat partij is en die in bescherming van oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen voorzien;

j)

merken die van inschrijving zijn uitgesloten ingevolge Uniewetgeving of internationale overeenkomsten waarbij de Unie partij is en die in bescherming van traditionele aanduidingen voor wijn voorzien;

k)

merken die van inschrijving zijn uitgesloten ingevolge Uniewetgeving of internationale overeenkomsten waarbij de Unie partij is en die in bescherming van gegarandeerde traditionele specialiteiten voorzien;

l)

merken die bestaan uit of de essentiële onderdelen reproduceren van een oudere plantenrasbenaming die is ingeschreven overeenkomstig Uniewetgeving of het nationale recht van de betrokken lidstaat, of overeenkomstig internationale overeenkomsten waarbij de Unie of de betrokken lidstaat partij is, ter bescherming van kweekproducten, en die betrekking hebben op kweekproducten van hetzelfde of een nauwverwant plantenras.

2.   Een merk kan nietig worden verklaard wanneer de aanvraag om inschrijving van het merk te kwader trouw is ingediend. Een lidstaat kan ook bepalen dat een dergelijk merk niet wordt ingeschreven.

3.   Elke lidstaat kan bepalen dat een merk niet wordt ingeschreven of, indien ingeschreven, nietig kan worden verklaard indien en voor zover:

a)

het gebruik van dat merk verboden kan worden op grond van andere dan merkenrechtelijke bepalingen in die lidstaat of in de Unie;

b)

het merk een teken met grote symbolische waarde, en met name een religieus symbool, omvat;

c)

het merk andere badges, emblemen en wapenschilden van openbaar belang omvat dan bedoeld in artikel 6 ter van het Verdrag van Parijs, tenzij de inschrijving daarvan overeenkomstig het recht van de lidstaat door de bevoegde autoriteiten is toegestaan.

4.   Een merk wordt niet geweigerd op grond van lid 1, onder b), c) of d), indien het merk, als gevolg van het gebruik dat ervan is gemaakt, vóór de datum van de aanvraag om inschrijving onderscheidend vermogen heeft verkregen. Een merk wordt niet om dezelfde redenen nietig verklaard indien het, voor de datum van de vordering tot nietigverklaring, als gevolg van het gebruik dat ervan is gemaakt, onderscheidend vermogen heeft verkregen.

5.   De lidstaat kan bepalen dat lid 4 ook van toepassing is wanneer het onderscheidend vermogen is verkregen na de datum van de aanvraag om inschrijving maar vóór de datum van inschrijving.

Artikel 5

Relatieve gronden voor weigering of nietigheid

1.   Een merk wordt niet ingeschreven of kan, indien ingeschreven, nietig worden verklaard indien:

a)

het gelijk is aan een ouder merk en de waren of diensten waarvoor het merk is aangevraagd of ingeschreven, dezelfde zijn als de waren of diensten waarvoor het oudere merk is beschermd;

b)

het gelijk is aan of overeenstemt met een ouder merk en betrekking heeft op dezelfde of soortgelijke waren of diensten en daardoor bij het publiek gevaar voor verwarring bestaat, ook wanneer die verwarring het gevolg is van associatie met het oudere merk.

2.   Onder „oudere merken” in de zin van lid 1 worden verstaan:

a)

merken waarvan de depotdatum voorafgaat aan de depotdatum van het merk, waarbij in voorkomend geval rekening wordt gehouden met het ten behoeve van die merken ingeroepen voorrangsrecht, en die behoren tot de volgende categorieën:

i)

Uniemerken;

ii)

in de betrokken lidstaat of, in het geval van België, Luxemburg en Nederland, bij het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom ingeschreven merken;

iii)

merken ingeschreven ingevolge internationale overeenkomsten met werking in de betrokken lidstaat;

b)

Uniemerken waarvan overeenkomstig Verordening (EG) nr. 207/2009 op geldige wijze de anciënniteit wordt ingeroepen op grond van een onder a), ii) en iii), bedoeld merk, ook al is van dit merk afstand gedaan of is het merk vervallen;

c)

de aanvragen om inschrijving bedoeld onder a) en b), mits deze zullen worden ingeschreven;

d)

merken die op de depotdatum van de aanvraag om inschrijving van het merk of, in voorkomend geval, van het ten behoeve van de merkaanvraag ingeroepen voorrangsrecht, in de betrokken lidstaat algemeen bekend zijn in de zin van artikel 6 bis van het Verdrag van Parijs.

3.   Voorts wordt een merk niet ingeschreven of kan het, indien ingeschreven, nietig worden verklaard indien:

a)

indien het gelijk is aan of overeenstemt met een ouder merk ongeacht of de waren of diensten waarvoor het is aangevraagd of ingeschreven, gelijk aan, overeenstemmend of niet overeenstemmend zijn met die waarvoor het oudere merk ingeschreven is, wanneer het oudere merk bekend is in de lidstaat ten aanzien waarvan de inschrijving is aangevraagd of waar het merk is ingeschreven, of, in geval van een Uniemerk, in de Unie bekend is en door het gebruik, zonder geldige reden, van het jongere merk ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit of afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het oudere merk;

b)

indien het door een gemachtigde of de vertegenwoordiger van de houder op eigen naam en zonder toestemming van de houder wordt aangevraagd, tenzij de gemachtigde of vertegenwoordiger zijn handelwijze rechtvaardigt;

c)

indien en voor zover ingevolge de Uniewetgeving of het recht van de betrokken lidstaat ter bescherming van oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen:

i)

er reeds een aanvraag voor een oorsprongsbenaming of een geografische aanduiding was ingediend overeenkomstig de Uniewetgeving of het recht van de betrokken lidstaat, vóór de datum van de aanvraag om inschrijving van het merk of de datum van het ten behoeve van de aanvraag ingeroepen voorrangsrecht, onder voorbehoud van latere inschrijving;

ii)

die oorsprongsbenaming of geografische aanduiding de persoon die krachtens de toepasselijke wetgeving bevoegd is voor de uitoefening van de daaruit voortvloeiende rechten, machtigt om het gebruik van een later merk te verbieden.

4.   Elke lidstaat kan bepalen dat een merk niet wordt ingeschreven of, indien ingeschreven, nietig kan worden verklaard indien en voor zover:

a)

rechten op een niet ingeschreven merk of een ander in het economische verkeer gebruikt teken verkregen zijn vóór de datum van indiening van de aanvraag om inschrijving van het jongere merk of in voorkomend geval vóór de datum van het ten behoeve van die merkaanvraag ingeroepen voorrangsrecht, en dat niet ingeschreven merk of dat andere teken de houder ervan het recht verleent om het gebruik van een jonger merk te verbieden;

b)

het gebruik van het merk kan worden verboden op grond van een ander ouder recht dan de in lid 2 en de in het onderhavige lid, onder a), vermelde rechten, met name van:

i)

een recht op een naam;

ii)

een recht op een portret;

iii)

een auteursrecht;

iv)

een recht van industriële eigendom;

c)

het merk aanleiding kan geven tot verwarring met een ouder merk dat in het buitenland wordt beschermd, op voorwaarde dat de aanvrager op het tijdstip van de aanvraag te kwader trouw handelde.

5.   De lidstaten zorgen ervoor dat er in passende omstandigheden geen verplichting bestaat tot weigering van de inschrijving of tot nietigverklaring van het merk wanneer de houder van het oudere merk of oudere recht erin toestemt dat het merk wordt ingeschreven.

6.   Een lidstaat kan bepalen dat, in afwijking van de leden 1 tot en met 5, de gronden voor weigering van inschrijving of nietigheid die in die lidstaat golden vóór de datum van inwerkingtreding van de bepalingen die nodig zijn om aan Richtlijn 89/104/EEG te voldoen, van toepassing zijn op merken waarvoor vóór die datum een aanvraag is ingediend.

Artikel 6

Vaststelling achteraf van nietigheid of vervallenverklaring van een merk

Wanneer de anciënniteit van een nationaal merk of van een merk, dat is ingeschreven ingevolge internationale overeenkomsten met werking in de lidstaat, waarvan de houder afstand heeft gedaan of dat hij heeft laten vervallen, wordt ingeroepen voor een Uniemerk, kan de nietigheid of het verval van het merk dat de basis vormt voor het inroepen van de anciënniteit, achteraf worden vastgesteld, mits dit merk nietig of vervallen had kunnen worden verklaard op het tijdstip waarop de houder daarvan afstand heeft gedaan of het heeft laten vervallen. In dat geval heeft de anciënniteit niet langer uitwerking.

Artikel 7

Gronden voor weigering of nietigverklaring voor slechts een deel van de waren of diensten

Indien een grond voor weigering van inschrijving of nietigverklaring van een merk slechts bestaat voor een deel van de waren of diensten waarvoor dit merk is gedeponeerd of ingeschreven, betreft de weigering van inschrijving of de nietigverklaring alleen die waren of diensten.

Artikel 8

Ontbreken van onderscheidend vermogen of bekendheid van een ouder merk waardoor nietigverklaring van een ingeschreven merk is uitgesloten

Een vordering tot nietigverklaring op basis van een ouder merk moet op de datum van de vordering tot nietigverklaring worden afgewezen indien zij op de datum van indiening of voorrang van het jongere merk niet zou zijn geslaagd om een van de volgende redenen:

a)

het oudere merk, dat nietig kan worden verklaard krachtens artikel 4, lid 1, onder b), c) of d), had nog geen onderscheidend vermogen verkregen als bedoeld in artikel 4, lid 4;

b)

de vordering tot nietigverklaring is gebaseerd op artikel 5, lid 1, onder b), en het oudere merk had nog niet voldoende onderscheidend vermogen verkregen om de conclusie te staven dat er verwarring kon ontstaan in de zin van artikel 5, lid 1, onder b);

c)

de vordering tot nietigverklaring is gebaseerd op artikel 5, lid 3, onder a), en het oudere merk was nog niet voldoende bekend in de zin van artikel 5, lid 3, onder a).

Artikel 9

Voorkoming van nietigverklaring wegens gedogen

1.   De houder, in een lidstaat, van een in artikel 5, lid 2, of artikel 5, lid 3, onder a), bedoeld ouder merk, die het gebruik van een in die lidstaat later ingeschreven merk bewust heeft gedoogd gedurende vijf opeenvolgende jaren, kan niet langer op grond van het oudere merk vorderen dat het jongere merk nietig wordt verklaard voor de waren of diensten waarvoor dat jongere merk is gebruikt, tenzij het jongere merk te kwader trouw is gedeponeerd.

2.   De lidstaten kunnen bepalen dat lid 1 van dit artikel van toepassing is ten aanzien van de houder van een ouder recht bedoeld in artikel 5, lid 4, onder a) of b).

3.   In de in de leden 1 en 2 bedoelde gevallen kan de houder van een later ingeschreven merk geen bezwaar maken tegen het gebruik van het oudere recht, ofschoon dat recht niet langer aan het jongere merk kan worden tegengeworpen.

AFDELING 3

Verleende rechten en beperkingen

Artikel 10

Rechten verbonden aan het merk

1.   De inschrijving van een merk geeft de houder daar een uitsluitend recht op.

2.   Onverminderd de rechten van houders die vóór de datum van indiening of de datum van voorrang van het ingeschreven merk zijn verkregen, is de houder van een ingeschreven merk gerechtigd, iedere derde die niet zijn toestemming hiertoe heeft verkregen, te verhinderen in het economische verkeer met betrekking tot waren of diensten gebruik te maken van een teken wanneer dit teken:

a)

gelijk is aan het merk en gebruikt wordt voor dezelfde waren of diensten als die waarvoor het merk is ingeschreven;

b)

gelijk is aan of overeenstemt met het merk en gebruikt wordt met betrekking tot gelijke of overeenstemmende waren of diensten als die waarvoor het merk is ingeschreven, indien daardoor bij het publiek gevaar voor verwarring bestaat, ook wanneer die verwarring het gevolg is van associatie met het oudere merk;

c)

gelijk is aan of overeenstemt met het merk ongeacht of dat wordt gebruikt voor waren of diensten die gelijk aan, overeenstemmend of niet overeenstemmend zijn met die waarvoor het merk is ingeschreven, wanneer dit merk bekend is in de lidstaat en door het gebruik, zonder geldige reden, van het teken ongerechtvaardigd voordeel getrokken wordt uit of afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk.

3.   Met name kan krachtens lid 2 worden verboden:

a)

het aanbrengen van het teken op de waren of verpakking;

b)

het aanbieden of in de handel brengen, of daartoe in voorraad hebben van waren of het aanbieden of verrichten van diensten onder het teken;

c)

het invoeren of uitvoeren van waren onder het teken;

d)

het gebruik van het teken als handels- of bedrijfsnaam of als deel van een handels- of bedrijfsnaam;

e)

het gebruik van het teken in stukken voor zakelijk gebruik en in advertenties;

f)

het gebruik van het teken in vergelijkende reclame op een wijze die in strijd is met Richtlijn 2006/114/EG.

4.   Onverminderd de rechten van houders die vóór de datum van indiening of de datum van voorrang van het ingeschreven merk zijn verkregen, heeft de houder van dat merk eveneens het recht te verhinderen dat derden in het economische verkeer waren binnenbrengen in de lidstaat waar het merk is ingeschreven zonder dat deze daar in de vrije handel worden gebracht, wanneer deze waren, met inbegrip van de verpakking ervan, uit derde landen afkomstig zijn en zonder toestemming een merk dragen dat gelijk is aan het voor deze waren ingeschreven merk of in zijn belangrijkste onderdelen niet van dat merk kan worden onderscheiden.

Het recht van de houder van het merk op grond van de eerste alinea vervalt indien door de aangever of de houder van de waren tijdens de procedure om te bepalen of inbreuk is gemaakt op het ingeschreven merk, die is ingesteld overeenkomstig Verordening (EU) nr. 608/2013, het bewijs wordt geleverd dat de houder van het ingeschreven merk niet gerechtigd is om het op de markt brengen van de waren in het land van de eindbestemming te verbieden.

5.   Indien op grond van het recht van de lidstaat het gebruik van een teken, overeenkomstig lid 2, onder b) en c), vóór de datum van inwerkingtreding van de bepalingen die noodzakelijk zijn om aan Richtlijn 89/104/EEG te voldoen, niet kon worden verboden, kunnen de aan het merk verbonden rechten niet worden ingeroepen om verder gebruik van dit teken te verhinderen.

6.   De leden 1, 2, 3, en 5 laten onverlet bepalingen in een lidstaat, betreffende bescherming tegen het gebruik van een teken anders dan ter onderscheiding van waren of diensten, indien door gebruik, zonder geldige reden, van dat teken ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit of afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk.

Artikel 11

Het recht om voorbereidende handelingen in verband met het gebruik van een verpakking of andere middelen te verbieden

Wanneer het risico bestaat dat de verpakking, labels, etiketten, beveiligings- of echtheidskenmerken of alle andere middelen waarop het merk is aangebracht, kunnen worden gebruikt met betrekking tot waren of diensten en dit gebruik een inbreuk zou vormen op de rechten van de houder van een merk op grond van artikel 10, leden 2 en 3, heeft de houder van dat merk het recht de volgende handelingen te verbieden indien zij in het economische verkeer worden verricht:

a)

het aanbrengen van een teken dat gelijk is aan of overeenstemt met het merk, op een verpakking, labels, etiketten, beveiligings- of echtheidskenmerken of alle andere middelen waarop het merk kan worden aangebracht;

b)

het aanbieden, in de handel brengen of daartoe in voorraad hebben, of het invoeren of uitvoeren van verpakkingen, labels, etiketten, beveiligings- of echtheidskenmerken of alle andere middelen waarop het merk is aangebracht.

Artikel 12

Weergave van merken in woordenboeken

Wanneer door de weergave van een merk in een woordenboek, een encyclopedie of een ander naslagwerk in gedrukte of elektronische vorm de indruk wordt gewekt dat het gaat om de soortnaam van de waren of diensten waarvoor het merk is ingeschreven, draagt de uitgever er op verzoek van de houder van het merk zorg voor dat de weergave van het merk onverwijld, en ingeval het een werk in gedrukte vorm betreft, uiterlijk bij de volgende uitgave van het werk, vergezeld gaat van de vermelding dat het een ingeschreven merk betreft.

Artikel 13

Verbod op het gebruik van een merk dat op naam van een gemachtigde of vertegenwoordiger is ingeschreven

1.   Wanneer een merk zonder de toestemming van de houder is ingeschreven op naam van de gemachtigde of vertegenwoordiger van een persoon die de houder van dat merk is, is de houder gerechtigd een van beide of beide volgende handelingen te verrichten:

a)

zich te verzetten tegen het gebruik van het merk door zijn gemachtigde of vertegenwoordiger;

b)

de overdracht van de inschrijving te zijnen gunste te vorderen.

2.   Lid 1 is niet van toepassing wanneer de gemachtigde of vertegenwoordiger zijn handelwijze rechtvaardigt.

Artikel 14

Beperking van de aan het merk verbonden rechtsgevolgen

1.   Een merk verleent de houder niet het recht een derde te verbieden om in het economische verkeer gebruik te maken van:

a)

de naam of het adres van die derde, indien het om een natuurlijke persoon gaat;

b)

tekens of aanduidingen die geen onderscheidend vermogen hebben of die betrekking hebben op soort, hoedanigheid, hoeveelheid, bestemming, waarde, plaats van herkomst, tijdstip van vervaardiging van de waren of van verrichting van de dienst of andere kenmerken van de waren of diensten;

c)

het merk met het oog op de identificatie van of de verwijzing naar waren of diensten als die van de houder van dat merk, in het bijzonder indien het gebruik van dat merk noodzakelijk is om de bestemming van een waar of dienst aan te duiden, met name als accessoire of onderdeel.

2.   Lid 1 is alleen van toepassing wanneer het gebruik door de derde plaatsvindt volgens de eerlijke gebruiken in nijverheid en handel.

3.   Een merk verleent de houder niet het recht een derde te verbieden om in het economische verkeer gebruik te maken van een ouder recht van slechts plaatselijke betekenis, indien dat recht erkend is in het recht van de betrokken lidstaat en wordt gebruikt binnen de grenzen van het grondgebied waarin het erkend wordt.

Artikel 15

Uitputting van het aan het merk verbonden recht

1.   Een merk verleent de houder niet het recht het gebruik daarvan te verbieden voor waren die onder dit merk door de houder of met diens toestemming in de Unie in de handel zijn gebracht.

2.   Lid 1 is niet van toepassing wanneer er voor de houder gegronde redenen zijn om zich te verzetten tegen verdere verhandeling van de waren, met name wanneer de toestand van de waren, nadat zij in de handel zijn gebracht, gewijzigd of verslechterd is.

Artikel 16

Gebruik van het merk

1.   Een merk waarvan de houder vijf jaar nadat de inschrijvingsprocedure is voltooid, in de betrokken lidstaat geen normaal gebruik heeft gemaakt voor de waren of diensten waarvoor het is ingeschreven, of waarvan gedurende een ononderbroken periode van vijf jaar geen gebruik is gemaakt, is vatbaar voor de beperkingen en sancties van artikel 17, artikel 19, lid 1, artikel 44, leden 1 en 2, en artikel 46, leden 3 en 4, tenzij er een geldige reden is voor het niet-gebruik.

2.   Wanneer een lidstaat in een oppositieprocedure na inschrijving voorziet, wordt de in lid 1 bedoelde termijn van vijf jaar berekend met ingang van de datum waarop niet langer oppositie tegen het merk kan worden ingesteld of, ingeval oppositie is ingesteld, met ingang van de datum waarop een beslissing waardoor de oppositieprocedure wordt beëindigd, onherroepelijk is geworden of de oppositie is ingetrokken.

3.   Met betrekking tot ingevolge internationale overeenkomsten ingeschreven merken met werking in de lidstaat wordt de in lid 1 bedoelde termijn van vijf jaar berekend met ingang van de datum waarop het merk niet langer kan worden afgewezen of daartegen niet langer oppositie kan worden ingesteld. Wanneer oppositie is ingesteld of wanneer kennis is gegeven van een bezwaar op absolute of relatieve gronden, wordt de termijn berekend met ingang van de datum waarop een beslissing waardoor de oppositieprocedure wordt beëindigd, of een beslissing over de absolute of relatieve weigeringsgronden onherroepelijk is geworden of waarop de oppositie is ingetrokken.

4.   De aanvangsdatum van de in de leden 1 en 2 bedoelde termijn van vijf jaar wordt in het register opgenomen.

5.   Als gebruik in de zin van lid 1 wordt eveneens beschouwd:

a)

het gebruik van het merk in een op onderdelen afwijkende vorm die het onderscheidend vermogen van het merk in de vorm waarin het is ingeschreven, niet wijzigt, ongeacht of het merk in de gebruikte vorm al dan niet ook op naam van de houder is ingeschreven;

b)

het aanbrengen van het merk op waren of de verpakking daarvan in de lidstaat, uitsluitend met het oog op uitvoer.

6.   Het gebruik van het merk met toestemming van de houder wordt als gebruik door de merkhouder beschouwd.

Artikel 17

Niet-gebruik als verweer in een inbreukprocedure

De houder van een merk kan het gebruik van een teken alleen verbieden voor zover de rechten van de houder niet op grond van artikel 19 vervallen kunnen worden verklaard op het tijdstip waarop de vordering wegens inbreuk wordt ingesteld. Indien de verweerder daarom verzoekt, levert de houder van het merk het bewijs dat gedurende de periode van vijf jaar voorafgaand aan de datum waarop de vordering wordt ingesteld, normaal gebruik van het merk is gemaakt als bedoeld in artikel 16, voor de waren of diensten waarvoor het is ingeschreven, en die ter rechtvaardiging van de vordering worden aangehaald, dan wel dat er geldige redenen voor het niet-gebruik bestonden, op voorwaarde dat de procedure van inschrijving van het merk op de datum waarop de vordering wordt ingesteld, reeds ten minste vijf jaar geleden is afgerond.

Artikel 18

Recht van de houder van een later ingeschreven merk om tussen te komen als verweer in een inbreukprocedure

1.   In een inbreukprocedure is de houder van een merk niet gerechtigd het gebruik van een later ingeschreven merk te verbieden wanneer dat jongere merk niet nietig zou worden verklaard op grond van artikel 8, artikel 9, lid 1 of 2, of artikel 46, lid 3.

2.   In een inbreukprocedure is de houder van een merk niet gerechtigd het gebruik van een later ingeschreven Uniemerk te verbieden wanneer dat jongere merk niet nietig zou worden verklaard op grond van artikel 53, lid 1, 3 of 4, artikel 54, lid 1 of 2, of artikel 57, lid 2, van Verordening (EG) nr. 207/2009.

3.   Wanneer de houder van een merk overeenkomstig lid 1 of 2 niet gerechtigd is het gebruik van een later ingeschreven merk te verbieden, is de houder van dat later ingeschreven merk in een inbreukprocedure niet gerechtigd het gebruik van het oudere merk te verbieden, ofschoon dat ouder recht niet langer tegen het jongere merk kan worden ingeroepen.

AFDELING 4

Vervallenverklaring van merkenrechten

Artikel 19

Afwezigheid van normaal gebruik als grond voor vervallenverklaring

1.   Een merk kan vervallen worden verklaard wanneer het gedurende een ononderbroken periode van vijf jaar niet normaal in de betrokken lidstaat is gebruikt voor de waren of diensten waarvoor het is ingeschreven en er geen geldige reden is voor het niet-gebruik.

2.   Vervallenverklaring van een merk kan niet worden gevorderd wanneer het merk in de periode tussen het verstrijken van de vijfjarige periode en de instelling van de vordering tot vervallenverklaring voor het eerst of opnieuw normaal is gebruikt.

3.   Het begin van gebruik of hernieuwd gebruik binnen de periode van drie maanden die aan de instelling van de vordering tot vervallenverklaring voorafgaat, met dien verstande dat de periode van drie maanden ten vroegste na het verstrijken van de ononderbroken periode van vijf jaar van het niet-gebruik is ingegaan, wordt echter niet in aanmerking genomen indien de voorbereiding voor het begin van gebruik of het hernieuwde gebruik pas wordt getroffen nadat de merkhouder er kennis van heeft genomen dat de vordering tot vervallenverklaring kan worden ingesteld.

Artikel 20

Merk dat een generieke of misleidende aanduiding is geworden als grond voor vervallenverklaring

Een merk kan vervallen worden verklaard wanneer het, na de datum waarop het is ingeschreven:

a)

door toedoen of nalaten van de merkhouder de in de handel gebruikelijke benaming is geworden van een waar of dienst waarvoor het is ingeschreven;

b)

als gevolg van het gebruik dat ervan wordt gemaakt door de merkhouder, of met instemming van de houder, voor de waren of diensten waarvoor het is ingeschreven, het publiek kan misleiden, met name wat betreft de aard, de hoedanigheid of de plaats van herkomst van deze waren of diensten.

Artikel 21

Vervallenverklaring voor slechts een deel van de waren of diensten

Indien een grond voor vervallenverklaring van een merk slechts bestaat voor een deel van de waren of diensten waarvoor dit merk is ingeschreven, betreft de vervallenverklaring alleen die waren of diensten.

AFDELING 5

Het merk als vermogensbestanddeel

Artikel 22

Overgang van ingeschreven merken

1.   Een merk kan onafhankelijk van de onderneming overgaan voor alle of een deel van de waren of diensten waarvoor het is ingeschreven.

2.   De overdracht van een onderneming in haar geheel houdt in dat ook het merk overgaat, tenzij het tegendeel is overeengekomen of duidelijk uit de omstandigheden blijkt. Deze bepaling is van toepassing op de verbintenis uit een overeenkomst tot overdracht van de onderneming.

3.   De lidstaten beschikken over procedures om de overgang op te nemen in hun registers.

Artikel 23

Zakelijke rechten

1.   Een merk kan onafhankelijk van de onderneming in pand worden gegeven of het voorwerp vormen van een ander zakelijk recht.

2.   De lidstaten beschikken over procedures om zakelijke rechten op te nemen in hun registers.

Artikel 24

Gedwongen tenuitvoerlegging

1.   Een merk kan het voorwerp vormen van gedwongen tenuitvoerlegging.

2.   De lidstaten beschikken over procedures om gedwongen tenuitvoerleggingen op te nemen in hun registers.

Artikel 25

Licentie

1.   Een merk kan het voorwerp zijn van licenties voor alle of voor een deel van de waren of diensten waarvoor het is ingeschreven en voor het geheel of voor een deel van het grondgebied van de betrokken lidstaat. Een licentie kan al dan niet uitsluitend zijn.

2.   De aan het merk verbonden rechten kunnen door de merkhouder worden ingeroepen tegen een licentiehouder die handelt in strijd met een van de bepalingen van de licentieovereenkomst inzake:

a)

de duur daarvan;

b)

de door de inschrijving gedekte vorm waarin het merk mag worden gebruikt;

c)

de waren of diensten waarvoor de licentie is verleend;

d)

het gebied waarin aanbrenging van het merk is toegestaan; of

e)

de kwaliteit van de door de licentiehouder vervaardigde waren of verrichte diensten.

3.   Onverminderd het bepaalde in de licentieovereenkomst kan de licentiehouder een vordering wegens inbreuk op een merk alleen instellen met toestemming van de houder van dat merk. De houder van een exclusieve licentie kan deze vordering echter instellen indien de merkhouder, na daartoe te zijn aangemaand, niet zelf binnen een redelijke termijn een vordering wegens inbreuk instelt.

4.   De licentiehouder is gerechtigd in de vordering wegens inbreuk die de houder van het merk aanhangig heeft gemaakt, tussen te komen om de door hem geleden schade vergoed te krijgen.

5.   De lidstaten beschikken over procedures om licenties op te nemen in hun registers.

Artikel 26

Aanvragen om een merk als vermogensbestanddeel

De artikelen 22 tot en met 25 zijn van toepassing op aanvragen om merken.

AFDELING 6

Garantie- of certificeringsmerken en collectieve merken

Artikel 27

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)   „garantie- of certificeringsmerk”: een merk dat bij de aanvraag als zodanig wordt omschreven en op grond waarvan de waren of diensten die door de merkhouder worden gecertificeerd met betrekking tot het materiaal, de wijze van vervaardiging van waren of verrichting van diensten, kwaliteit, nauwkeurigheid of andere kenmerken, kunnen worden onderscheiden van waren en diensten die niet als zodanig zijn gecertificeerd;

b)   „collectief merk”: een merk dat bij de aanvraag als zodanig wordt omschreven en op grond waarvan de waren of diensten van de leden van een vereniging die houder van het merk is, kunnen worden onderscheiden van de waren en diensten van andere ondernemingen.

Artikel 28

Garantie- of certificeringsmerken

1.   De lidstaten kunnen voorzien in de inschrijving van garantie- of certificeringsmerken.

2.   Een natuurlijke of rechtspersoon, met inbegrip van publiekrechtelijke instellingen, autoriteiten en entiteiten, kan garantie- of certificeringsmerken aanvragen op voorwaarde dat dergelijke persoon geen activiteiten uitoefent waarbij waren worden geleverd of diensten worden verricht van het soort waarop het merk betrekking heeft.

De lidstaten kunnen bepalen dat een garantie- of certificeringsmerk niet mag worden ingeschreven, tenzij de aanvrager bevoegd is om de waren of diensten waarvoor het merk moet worden ingeschreven, te certificeren.

3.   De lidstaten kunnen bepalen dat weigering van inschrijving, vervallen- of nietigverklaring van garantie- of certificeringsmerken plaatsvindt op andere dan de in de artikelen 4, 19 en 20 bedoelde gronden wanneer de functie van deze merken zulks vereist.

4.   In afwijking van artikel 4, lid 1, onder c), kunnen de lidstaten bepalen dat tekens of benamingen die in de handel kunnen dienen tot aanduiding van de plaats van herkomst van de waren of diensten, garantie- of certificeringsmerken kunnen vormen. Een dergelijk garantie- of certificeringsmerk geeft de merkhouder niet het recht een derde te verbieden om in het economische verkeer deze tekens of aanduidingen te gebruiken, mits die derde ze gebruikt volgens de eerlijke gebruiken in nijverheid en handel. Met name kan een dergelijk merk niet worden ingeroepen tegen een derde die gerechtigd is een geografische benaming te gebruiken.

5.   Aan de in artikel 16 vervatte vereisten wordt voldaan wanneer een garantie- of certificeringsmerk overeenkomstig artikel 16 normaal wordt gebruikt door iemand die daartoe bevoegd is.

Artikel 29

Collectieve merken

1.   De lidstaten maken de inschrijving van collectieve merken mogelijk.

2.   Verenigingen van fabrikanten, producenten, dienstverrichters of handelaren die overeenkomstig het toepasselijke recht bevoegd zijn om in eigen naam drager te zijn van rechten en verplichtingen, overeenkomsten aan te gaan of andere rechtshandelingen te verrichten, en in rechte op te treden, alsmede publiekrechtelijke rechtspersonen, kunnen collectieve merken aanvragen.

3.   In afwijking van artikel 4, lid 1, onder c), kunnen de lidstaten bepalen dat tekens of benamingen die in de handel kunnen dienen tot aanduiding van de plaats van herkomst van de waren of diensten, collectieve merken vormen. Een dergelijk collectief merk verleent de merkhouder niet het recht om een derde te verbieden om in het economische verkeer deze tekens of aanduidingen te gebruiken, mits die derde ze volgens de eerlijke gebruiken in nijverheid en handel gebruikt. Met name kan een dergelijk merk niet worden ingeroepen tegen een derde die gerechtigd is een geografische benaming te gebruiken.

Artikel 30

Reglement inzake gebruik van het collectief merk

1.   De aanvrager van een collectief merk moet het reglement inzake het gebruik daarvan indienen bij het bureau.

2.   Het reglement bepaalt ten minste welke personen het merk mogen gebruiken, onder welke voorwaarden iemand tot de vereniging behoort en onder welke voorwaarden, met inbegrip van sancties, het merk kan worden gebruikt. Het reglement van een in artikel 29, lid 3, bedoeld merk stelt het lidmaatschap van de vereniging die houder is van dat merk, open voor eenieder wiens waren of diensten uit het betrokken geografische gebied afkomstig zijn, mits hij aan alle andere voorwaarden van het reglement voldoet.

Artikel 31

Afwijzing van een aanvraag

1.   Naast de in artikel 4 bepaalde weigeringsgronden, in voorkomend geval met uitzondering van artikel 4, lid 1, onder c), met betrekking tot tekens of benamingen die in de handel tot aanduiding van de plaats van herkomst van de waren of diensten kunnen dienen, en naast de in artikel 5 bepaalde weigeringsgronden, en onverminderd het recht van een bureau om geen ambtshalve onderzoek van de relatieve weigeringsgronden te doen, wordt een aanvraag om een collectief merk afgewezen indien niet is voldaan aan de bepalingen van artikel 27, onder b), artikel 29 of artikel 30 of indien het reglement voor dat collectief merk strijdig is met de openbare orde of de goede zeden.

2.   Een aanvraag om een collectief merk wordt eveneens afgewezen wanneer het publiek kan worden misleid inzake de aard of betekenis van het merk, met name wanneer het de indruk kan wekken iets anders te zijn dan een collectief merk.

3.   De aanvraag wordt niet afgewezen wanneer de aanvrager door een wijziging van het reglement voor dat collectief merk voldoet aan de in de leden 1 en 2 gestelde eisen.

Artikel 32

Gebruik van collectieve merken

Aan de vereisten van artikel 16 wordt voldaan wanneer van een collectief merk overeenkomstig dat artikel normaal gebruik wordt gemaakt door iemand die daartoe bevoegd is.

Artikel 33

Wijzigingen van het reglement inzake het gebruik van het collectieve merk

1.   De houder van het collectieve merk legt het bureau elke wijziging van het reglement voor.

2.   Wijzigingen van het reglement worden in het register vermeld tenzij het gewijzigde reglement niet voldoet aan artikel 30 of een in artikel 31 vermelde weigeringsgrond doet ontstaan.

3.   Voor de toepassing van deze richtlijn worden wijzigingen van het reglement pas van kracht vanaf de datum waarop die wijzigingen in het register worden vermeld.

Artikel 34

Personen die bevoegd zijn een vordering wegens inbreuk in te stellen

1.   Artikel 25, leden 3 en 4, is van toepassing op eenieder die bevoegd is een collectief merk te gebruiken.

2.   De houder van een collectief merk kan vergoeding eisen namens de personen die bevoegd zijn het merk te gebruiken, indien deze personen schade hebben geleden door onrechtmatig gebruik van het merk.

Artikel 35

Aanvullende gronden voor vervallenverklaring

In aanvulling op de in de artikelen 19 en 20 vermelde gronden worden de rechten van de houder van een collectief merk vervallen verklaard op de volgende gronden:

a)

de merkhouder neemt geen redelijke maatregelen om te voorkomen dat het merk wordt gebruikt op een wijze die niet verenigbaar is met de voorwaarden van het reglement, met inbegrip van in het register vermelde wijzigingen daarvan;

b)

het publiek kan worden misleid in de zin van artikel 31, lid 2, door de wijze waarop bevoegde personen het merk hebben gebruikt;

c)

een wijziging van het reglement is, in strijd met artikel 33, lid 2, in het register vermeld, tenzij de merkhouder door een nieuwe wijziging van het reglement voldoet aan de in dat artikel gestelde eisen.

Artikel 36

Aanvullende gronden voor nietigverklaring

Naast de gronden voor nietigverklaring in artikel 4, in voorkomend geval met uitzondering van artikel 4, lid 1, onder c), betreffende tekens of benamingen die in de handel kunnen dienen tot aanduiding van de plaats van herkomst van de waren of diensten, en in artikel 5, wordt een collectief merk nietig verklaard indien het in strijd met artikel 31 is ingeschreven, tenzij de merkhouder door een wijziging van het reglement voldoet aan de in artikel 31 gestelde eisen.

HOOFDSTUK 3

PROCEDURES

AFDELING 1

Aanvraag en inschrijving

Artikel 37

Vereisten voor de aanvraag

1.   Een aanvraag om inschrijving van een merk moet ten minste alle volgende elementen bevatten:

a)

een verzoek om inschrijving;

b)

gegevens op grond waarvan de aanvrager kan worden geïdentificeerd;

c)

een opgave van de waren of diensten waarvoor de aanvraag wordt ingediend;

d)

een voorstelling van het merk die voldoet aan de voorschriften van artikel 3, onder b).

2.   Bij de aanvraag voor een merk moet een door de betrokken lidstaat te bepalen taks worden betaald.

Artikel 38

Datum van indiening

1.   De datum van indiening van de aanvraag om een merk is die waarop de aanvrager bij het bureau de documenten met de in artikel 37, lid 1, bedoelde gegevens indient.

2.   De lidstaten kunnen daarnaast bepalen dat de toekenning van de datum van indiening onderworpen is aan de voorwaarde van betaling van de in artikel 37, lid 2, bedoelde taks.

Artikel 39

Aanduiding en classificatie van waren en diensten

1.   De waren en diensten waarvoor een merkinschrijving wordt aangevraagd, worden ingedeeld volgens de Overeenkomst van Nice betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken van 15 juni 1957 („de Classificatie van Nice”).

2.   De aanvrager omschrijft de waren en diensten waarvoor bescherming wordt gevraagd voldoende duidelijk en nauwkeurig opdat de bevoegde autoriteiten en de marktdeelnemers alleen op basis daarvan de omvang van de gevraagde bescherming kunnen bepalen.

3.   Voor de toepassing van lid 2 kunnen de algemene aanduidingen in de klasseomschrijvingen van de Classificatie van Nice of andere algemene bewoordingen worden gebruikt op voorwaarde dat deze voldoen aan de in dit artikel gestelde basisvereisten van duidelijkheid en nauwkeurigheid.

4.   Het bureau wijst een aanvraag af met betrekking tot onduidelijke of onnauwkeurige aanduidingen of bewoordingen indien de aanvrager geen aanvaardbare formulering voorstelt binnen de daartoe door het bureau gestelde termijn.

5.   Het gebruik van algemene bewoordingen, met inbegrip van de algemene aanduidingen in de klasseomschrijvingen van de Classificatie van Nice, wordt geïnterpreteerd als betrekking hebbende op alle waren of diensten die duidelijk onder de letterlijke betekenis van de aanduiding of bewoording vallen. Het gebruik van deze aanduidingen of bewoordingen wordt niet geïnterpreteerd als betrekking hebbende op of diensten die niet aldus waren kunnen worden begrepen.

6.   Wanneer de aanvrager verzoekt om inschrijving voor meer dan één klasse, groepeert de aanvrager de waren en diensten volgens de klassen van de Classificatie van Nice, waarbij elke groep wordt voorafgegaan door het nummer van de klasse waartoe deze groep van waren of diensten behoort, en presenteert hij deze in de volgorde van de klassen.

7.   Waren en diensten worden niet geacht overeen te stemmen op grond van het feit dat zij in dezelfde klasse volgens de Classificatie van Nice voorkomen. Waren en diensten worden niet geacht niet overeen te stemmen op grond van het feit dat zij in verschillende klassen volgens de Classificatie van Nice voorkomen.

Artikel 40

Opmerkingen van derden

1.   De lidstaten kunnen bepalen dat iedere natuurlijke of rechtspersoon en iedere groepering of entiteit die fabrikanten, producenten, dienstverrichters, handelaren of consumenten vertegenwoordigt, vóór de inschrijving van een merk bij het bureau schriftelijke opmerkingen kan indienen met vermelding van de gronden op basis waarvan het merk niet ambtshalve mag worden ingeschreven.

De in de eerste alinea vermelde personen en groeperingen of entiteiten zijn geen partij in de procedure voor het bureau.

2.   Naast de in lid 1 van dit artikel bedoelde gronden kan iedere natuurlijke of rechtspersoon en iedere groepering of entiteit die fabrikanten, producenten, dienstverrichters, handelaren of consumenten vertegenwoordigt, bij het bureau schriftelijke opmerkingen indienen met vermelding van de bijzondere gronden op basis waarvan de aanvraag voor een collectief merk overeenkomstig artikel 31, leden 1 en 2, moet worden geweigerd. Deze bepaling kan worden uitgebreid naar certificerings- en garantiemerken, indien deze in de lidstaten gereglementeerd zijn.

Artikel 41

Afsplitsing van aanvragen en inschrijvingen

De aanvrager of houder kan een aanvraag voor of inschrijving van een nationaal merk in twee of meer afzonderlijke aanvragen of inschrijvingen splitsen door aan het bureau een verklaring toe te zenden en voor elke afgesplitste aanvraag of inschrijving aan te geven welke waren of diensten uit de oorspronkelijke aanvraag of inschrijving door de afgesplitste aanvragen of inschrijvingen moeten worden gedekt.

Artikel 42

Klassetaksen

De lidstaten kunnen bepalen dat bij de aanvraag om inschrijving en bij de vernieuwing van een merk een aanvullende taks moet worden betaald voor elke klasse van waren en diensten buiten de eerste klasse.

AFDELING 2

Procedures voor oppositie en vervallen- en nietigverklaring

Artikel 43

Oppositieprocedure

1.   De lidstaten voeren een doeltreffende en snelle administratieve procedure in om bij hun bureaus oppositie in te stellen tegen de inschrijving van een aanvraag op de in artikel 5 bedoelde gronden.

2.   De in lid 1 van dit artikel bedoelde administratieve procedure bepaalt ten minste dat oppositie kan worden ingesteld door de houder van een in artikel 5, lid 2, en artikel 5, lid 3, onder a), bedoeld ouder merk, en de persoon die krachtens het toepasselijke recht de rechten mag uitoefenen die voortvloeien uit een beschermde oorsprongsbenaming of geografische aanduiding als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder c). Een oppositie kan worden ingediend op grond van een of meer oudere rechten, mits zij allemaal aan dezelfde houder toebehoren, en op basis van een deel of het geheel van de waren of diensten waarvoor het oudere recht is beschermd of aangevraagd, en kan worden gericht tegen een deel of het geheel van de waren of diensten waarvoor het betwiste merk wordt aangevraagd.

3.   Op hun gezamenlijk verzoek wordt de partijen in het kader van de oppositieprocedure ten minste twee maanden verleend om een minnelijke schikking tussen de opposant en de aanvrager mogelijk te maken.

Artikel 44

Niet-gebruik als verweer in een oppositieprocedure

1.   Wanneer in een oppositieprocedure ingevolge artikel 43 op de datum van indiening of voorrang van het jongere merk de periode van vijf jaar was verstreken waarbinnen het oudere merk normaal moet zijn gebruikt overeenkomstig artikel 16, levert de houder van het oudere merk die oppositie heeft ingesteld, op verzoek van de aanvrager, het bewijs dat het oudere merk normaal is gebruikt overeenkomstig artikel 16 in de periode van vijf jaar voorafgaand aan de datum van indiening of voorrang van het jongere merk, dan wel dat er geldige redenen voor het niet-gebruik bestonden. Bij ontbreken van het daartoe strekkende bewijs wordt de oppositie afgewezen.

2.   Indien het oudere merk slechts is gebruikt voor een deel van de waren of diensten waarvoor het is ingeschreven, wordt het voor het in lid 1 bedoelde onderzoek van de oppositie geacht voor dat deel van de waren of diensten te zijn ingeschreven.

3.   De leden 1 en 2 van dit artikel zijn ook van toepassing wanneer het oudere merk een Uniemerk is. In dat geval wordt het normale gebruik van het Uniemerk overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EG) nr. 207/2009 vastgesteld.

Artikel 45

Procedure voor vervallen- of nietigverklaring

1.   Onverminderd het recht van de partijen om beroep in te stellen bij de rechter, voorzien de lidstaten in een efficiënte en snelle administratieve procedure voor vervallen- of nietigverklaring van een merk bij hun bureaus.

2.   De administratieve procedure tot vervallenverklaring bepaalt dat het merk op basis van de in de artikelen 19 en 20 bedoelde gronden vervallen moet worden verklaard.

3.   De administratieve procedure tot nietigverklaring bepaalt dat het merk nietig wordt verklaard op basis van ten minste de volgende gronden:

a)

het merk had niet ingeschreven mogen worden omdat het niet voldoet aan de voorschriften van artikel 4;

b)

het merk had niet ingeschreven mogen worden vanwege het bestaan van een ouder merk in de zin van artikel 5, leden 1 tot en met 3.

4.   De administratieve procedure bepaalt dat een vordering tot vervallenverklaring of nietigverklaring ten minste kan worden ingediend door:

a)

in het geval van lid 2 en van lid 3, onder a), iedere natuurlijke of rechtspersoon en iedere groepering of entiteit die is opgericht ter behartiging van de belangen van fabrikanten, producenten, dienstverrichters, handelaren of consumenten, en die overeenkomstig het ter zake geldende recht bevoegd is in eigen naam in rechte op te treden;

b)

in het geval van lid 3, onder b), van dit artikel, de houder van een ouder merk als bedoeld in artikel 5, lid 2, en artikel 5, lid 3, onder a), en de persoon die krachtens het toepasselijke recht gemachtigd is de rechten die voortvloeien uit een beschermde oorsprongsbenaming of geografische aanduiding als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder c),uit te oefenen.

5.   Een vordering tot vervallenverklaring of nietigverklaring kan worden gericht tegen een deel of het geheel van de waren of diensten waarvoor het betwiste merk is ingeschreven.

6.   Een vordering tot nietigverklaring kan worden ingediend op grond van een of meer oudere rechten, mits zij allemaal toebehoren aan dezelfde houder.

Artikel 46

Niet-gebruik als verweer in een procedure tot nietigverklaring

1.   Wanneer in een procedure tot nietigverklaring op basis van een ingeschreven merk met een vroegere datum van indiening of van voorrang de houder van het jongere merk daarom verzoekt, levert de houder van het oudere merk het bewijs dat in de periode van vijf jaar voorafgaand aan de datum van indiening van de vordering om nietigverklaring het oudere merk normaal is gebruikt overeenkomstig artikel 16 voor de waren of diensten waarvoor het is ingeschreven en die ter rechtvaardiging van de vordering worden aangehaald, dan wel dat er geldige redenen voor het niet-gebruik bestonden, op voorwaarde dat het inschrijvingsproces van het oudere merk op de datum van indiening van een vordering tot nietigverklaring minstens vijf jaar geleden is voltooid.

2.   Wanneer de periode van vijf jaar waarin het oudere merk normaal moest zijn gebruikt overeenkomstig artikel 16, op de datum van indiening of voorrang van het jongere merk is verstreken, bewijst de houder van het oudere merk naast het op grond van lid 1 van dit artikel vereiste bewijs dat het merk in de periode van vijf jaar voorafgaand aan de datum van indiening of voorrang normaal was gebruikt dan wel dat er geldige redenen voor het niet-gebruik bestonden.

3.   Bij gebreke van de in de leden 1 en 2 bedoelde bewijzen wordt een vordering tot nietigverklaring op basis van een ouder merk afgewezen.

4.   Indien het oudere merk overeenkomstig artikel 16 slechts is gebruikt voor een deel van de waren of diensten waarvoor het is ingeschreven, wordt het voor het onderzoek van de vordering tot nietigverklaring geacht alleen voor dat deel van de waren of diensten te zijn ingeschreven.

5.   De leden 1 tot en met 4 van dit artikel zijn ook van toepassing wanneer het oudere merk een Uniemerk is. In dat geval wordt het normale gebruik van het Uniemerk overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EG) nr. 207/2009 vastgesteld.

Artikel 47

Gevolgen van vervallen- en nietigverklaring

1.   Een ingeschreven merk wordt geacht de in deze richtlijn bedoelde gevolgen niet te hebben gehad vanaf de datum van de vordering tot vervallenverklaring, voor zover de rechten van de houder vervallen zijn verklaard. In de beslissing over de vordering tot vervallenverklaring kan op verzoek van een van de partijen een vroegere datum worden vastgesteld waarop een van de gronden voor vervallenverklaring zich heeft voorgedaan.

2.   Een ingeschreven merk wordt geacht de in deze richtlijn bedoelde gevolgen vanaf het begin niet te hebben gehad, voor zover het merk nietig is verklaard.

AFDELING 3

Duur en vernieuwing van inschrijving

Artikel 48

Duur van inschrijving

1.   De inschrijving van het merk geldt voor een periode van tien jaar vanaf de datum van indiening van de aanvraag.

2.   De inschrijving kan overeenkomstig artikel 49 worden vernieuwd voor telkens tien jaar.

Artikel 49

Vernieuwing

1.   De inschrijving van het merk wordt vernieuwd op verzoek van de merkhouder of van eenieder die daartoe bij wet of bij overeenkomst gemachtigd is, op voorwaarde dat de vernieuwingstaksen betaald zijn. De lidstaten kunnen bepalen dat de ontvangst van de betaling van de vernieuwingstaksen als verzoek geldt.

2.   Het bureau brengt de merkhouder minstens zes maanden voordien op de hoogte van het verstrijken van de inschrijving. Het bureau is niet aansprakelijk indien het nalaat die informatie te verstrekken.

3.   Het verzoek tot vernieuwing wordt ingediend en de vernieuwingstaksen worden betaald binnen een termijn van ten minste zes maanden onmiddellijk voorafgaand aan het verstrijken van de inschrijving. Bij gebreke daarvan kan het verzoek worden ingediend binnen een termijn van zes maanden onmiddelijk volgend op het verstrijken van de inschrijving of de latere vernieuwing daarvan. De vernieuwingstaksen en de aanvullende taks worden binnen deze bijkomende termijn betaald.

4.   Wanneer het verzoek wordt ingediend of de taksen worden betaald voor slechts een deel van de waren of de diensten waarvoor het merk is ingeschreven, wordt de inschrijving enkel voor de betrokken waren of diensten vernieuwd.

5.   De vernieuwing gaat in vanaf de dag na de datum waarop de geldigheid van de inschrijving verstrijkt. De vernieuwing wordt in het register aangetekend.

AFDELING 4

Communicatie met het bureau

Artikel 50

Communicatie met het bureau

De partijen in de procedure of, indien aangewezen, hun vertegenwoordigers, geven een officieel adres op voor alle officiële communicatie met het bureau. De lidstaten kunnen eisen dat dit adres zich in de Europese Economische Ruimte bevindt.

HOOFDSTUK 4

ADMINISTRATIEVE SAMENWERKING

Artikel 51

Samenwerking op het gebied van merkeninschrijving en -administratie

Het staat de bureaus vrij om onderling en met het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie op doeltreffende wijze samen te werken om convergentie van praktijken en instrumenten te bevorderen met betrekking tot het onderzoek en de inschrijving van merken.

Artikel 52

Samenwerking op andere gebieden

Het staat de bureaus vrij om onderling en met het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie op doeltreffende wijze samen te werken op alle andere gebieden dan die bedoeld in artikel 51 waarop zij activiteiten ontwikkelen die van belang zijn voor de bescherming van merken in de Unie.

HOOFDSTUK 5

SLOTBEPALINGEN

Artikel 53

Gegevensbescherming

Elke verwerking van persoonsgegevens in de lidstaten in het kader van deze richtlijn is onderworpen aan het nationale recht tot uitvoering van Richtlijn 95/46/EG.

Artikel 54

Omzetting

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 14 januari 2019 te voldoen aan de artikelen 3 tot en met 6, artikelen 8 tot en met 14, artikelen 16, 17 en 18, artikelen 22 tot en met 39, artikel 41, artikelen 43 tot en met 50. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 14 januari 2023 te voldoen aan artikel 45. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onmiddellijk mee.

Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. In de bepalingen wordt tevens vermeld dat verwijzingen in bestaande wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen naar de bij deze richtlijn ingetrokken richtlijn, gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn. De regels voor die verwijzing en de formulering van die vermelding worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 55

Intrekking

Richtlijn 2008/95/EG wordt ingetrokken met ingang van 15 januari 2019, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage I, deel B, bij Richtlijn 2008/95/EG gestelde termijn voor de omzetting in nationaal recht van Richtlijn 89/104/EEG.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in de bijlage.

Artikel 56

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

De artikelen 1, 7, 15, 19, 20, 21 en 54 tot en met 57 zijn van toepassing met ingang van 15 januari 2019.

Artikel 57

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 16 december 2015.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

N. SCHMIT


(1)  PB C 327 van 12.11.2013, blz. 42.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 25 februari 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 10 november 2015 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Standpunt van het Europees Parlement van 15 december 2015.

(3)  Richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB L 299 van 8.11.2008, blz. 25).

(4)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het Gemeenschapsmerk (PB L 78 van 24.3.2009, blz. 1).

(5)  Richtlijn 2006/114/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame (PB L 376 van 27.12.2006, blz. 21).

(6)  Verordening (EU) nr. 608/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 inzake de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten door de douane en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1383/2003 (PB L 181 van 29.6.2013, blz. 15).

(7)  Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31).

(8)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).

(9)  Eerste Richtlijn 89/104/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB L 40 van 11.2.1989, blz. 1).


BIJLAGE

Concordantietabel

Richtlijn 2008/95/EG

De onderhavige richtlijn

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2

Artikel 2

Artikel 3

Artikel 3, lid 1, onder a) t/m h)

Artikel 4, lid 1, onder a) t/m h)

Artikel 4, lid 1, onder i) t/m l)

Artikel 3, lid 2, onder a) t/m c)

Artikel 4, lid 3, onder a) t/m c)

Artikel 3, lid 2, onder d)

Artikel 4, lid 2

Artikel 3, lid 3, eerste zin

Artikel 4, lid 4, eerste zin

Artikel 4, lid 4, tweede zin

Artikel 3, lid 3, tweede zin

Artikel 4, lid 5

Artikel 3, lid 4

Artikel 4, leden 1 en 2

Artikel 5, leden 1 en 2

Artikel 4, lid 3 en lid 4, onder a)

Artikel 5, lid 3, onder a)

Artikel 5, lid 3, onder b)

Artikel 5, lid 3, onder c)

Artikel 4, lid 4, onder b) en c)

Artikel 5, lid 4, onder a) en b)

Artikel 4, lid 4, onder d) t/m f)

Artikel 4, lid 4, onder g)

Artikel 5, lid 4, onder c)

Artikel 4, leden 5 en 6

Artikel 5, leden 5 en 6

Artikel 8

Artikel 5, lid 1, eerste zin

Artikel 10, lid 1

Artikel 5, lid 1, tweede zin, inleidend gedeelte

Artikel 10, lid 2, inleidende gedeelte van de zin

Artikel 5, lid 1, onder a) en b)

Artikel 10, lid 2, onder a) en b)

Artikel 5, lid 2

Artikel 10, lid 2, onder c)

Artikel 5, lid 3, onder a) t/m c)

Artikel 10, lid 3, onder a) t/m c)

Artikel 10, lid 3, onder d)

Artikel 5, lid 3, onder d)

Artikel 10, lid 3, onder e)

Artikel 10, lid 3, onder f)

Artikel 10, lid 4

Artikel 5, leden 4 en 5

Artikel 10, leden 5 en 6

Artikel 11

Artikel 12

Artikel 13

Artikel 6, lid 1, onder a) t/m c)

Artikel 14, lid 1, onder a) t/m c), en lid 2

Artikel 6, lid 2

Artikel 14, lid 3

Artikel 7

Artikel 15

Artikel 8, leden 1 en 2

Artikel 25, leden 1 en 2

Artikel 25, leden 3 t/m 5

Artikel 9

Artikel 9

Artikel 10, lid 1, eerste alinea

Artikel 16, lid 1

Artikel 16, leden 2 t/m 4

Artikel 10, lid 1, tweede alinea

Artikel 16, lid 5

Artikel 10, lid 2

Artikel 16, lid 6

Artikel 10, lid 3

Artikel 11, lid 1

Artikel 46, leden 1 t/m 3

Artikel 11, lid 2

Artikel 44, lid 1

Artikel 11, lid 3

Artikel 17

Artikel 11, lid 4

Artikel 17, Artikel 44, lid 2 en Artikel 46, lid 4

Artikel 18

Artikel 12, lid 1, eerste alinea

Artikel 19, lid 1

Artikel 12, lid 1, tweede alinea

Artikel 19, lid 2

Artikel 12, lid 1, derde alinea

Artikel 19, lid 3

Artikel 12, lid 2

Artikel 20

Artikel 13

Artikel 7 en Artikel 21

Artikel 14

Artikel 6

Artikel 22 t/m 24

Artikel 26

Artikel 27

Artikel 15, lid 1

Artikel 28, leden 1 en 3

Artikel 15, lid 2

Artikel 28, lid 4

Artikel 28, leden 2 en 5

Artikel 29 t/m Artikel 54, lid 1

Artikel 16

Artikel 54, lid 2

Artikel 17

Artikel 55

Artikel 18

Artikel 56

Artikel 19

Artikel 57


II Niet-wetgevingshandelingen

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

23.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 336/27


BESLUIT (EU) 2015/2437 VAN DE RAAD

van 14 december 2015

betreffende de sluiting, namens de Europese Unie, van de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en de Commissie voor de instandhouding van de zuidelijke blauwvintonijn (CCSBT) betreffende het lidmaatschap van de Unie in de Uitgebreide Commissie van het Verdrag voor de instandhouding van de zuidelijke blauwvintonijn

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 2, in samenhang met artikel 218, lid 6, onder a),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien de goedkeuring van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Unie is bevoegd om instandhoudingsmaatregelen voor mariene biologische rijkdommen vast te stellen op grond van het gemeenschappelijke visserijbeleid, alsook om overeenkomsten met derde landen en internationale organisaties te sluiten.

(2)

Overeenkomstig Besluit 98/392/EG van de Raad (2) is de Unie verdragsluitende partij bij het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982. Dat verdrag bepaalt dat alle leden van de internationale gemeenschap moeten samenwerken voor de instandhouding en het beheer van de biologische rijkdommen van de zee.

(3)

Overeenkomstig Besluit 98/414/EG van de Raad (3) is de Unie overeenkomstsluitende partij bij de Overeenkomst over de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982 die betrekking hebben op de instandhouding en het beheer van de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden.

(4)

Op 1 december 2009 heeft de Raad de Europese Commissie gemachtigd om namens de Unie te ijveren voor een wijziging van het Verdrag voor de instandhouding van de zuidelijke blauwvintonijn („het verdrag”) waardoor de Unie in staat zou worden gesteld, verdragsluitende partij te worden.

(5)

Hoewel de onderhandelingen inzake de wijziging van het verdrag nog niet zijn afgerond, heeft de Commissie voor de instandhouding van de zuidelijke blauwvintonijn (Commission for the Conservation of Southern Bluefin Tuna — CCSBT) op haar 20e vergadering in oktober 2013 de resolutie tot oprichting van een Uitgebreide Commissie voor de instandhouding van de zuidelijke blauwvintonijn („Uitgebreide Commissie van de CCSBT”) gewijzigd zodat de Unie middels een overeenkomst in de vorm van een briefwisseling lid kan worden van de Uitgebreide Commissie van de CCSBT.

(6)

Op 20 april 2015 heeft de Raad machtiging verleend tot ondertekening en voorlopige toepassing van de van de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en de Commissie voor de instandhouding van de zuidelijke blauwvintonijn (Commission for the Conservation of Southern Bluefin Tuna — CCSBT) betreffende het lidmaatschap van de Unie in de Uitgebreide Commissie van het Verdrag voor de instandhouding van de zuidelijke blauwvintonijn („overeenkomst in de vorm van een briefwisseling”).

(7)

Aangezien in het verspreidingsgebied van zuidelijke blauwvintonijn bestanden worden bevist door vaartuigen die de vlag van een lidstaat van de Unie voeren, is het in het belang van de Unie een effectieve rol te spelen bij de uitvoering van het verdrag.

(8)

Het lidmaatschap van de Uitgebreide Commissie van de CCSBT vergroot tevens de samenhang van de aanpak van de Unie inzake bestandsbehoud in alle wereldzeeën en bekrachtigt haar engagement voor de instandhouding en het duurzame gebruik van de mondiale visserijhulpbronnen op de lange termijn.

(9)

De overeenkomst in de vorm van een briefwisseling moet daarom worden goedgekeurd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en de Commissie voor de instandhouding van de zuidelijke blauwvintonijn (Commission for the Conservation of Southern Bluefin Tuna — CCSBT) betreffende het lidmaatschap van de Unie in de Uitgebreide Commissie van het Verdrag voor de instandhouding van de zuidelijke blauwvintonijn wordt hierbij namens de Unie goedgekeurd (4).

Artikel 2

De voorzitter van de Raad wordt hierbij gemachtigd de persoon (personen) aan te wijzen die namens de Unie bevoegd is (zijn) om de akte van goedkeuring neer te leggen bij de uitvoerend secretaris van de CCSBT, die overeenkomstig artikel 10 van het verdrag namens de CCSBT optreedt.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 14 december 2015.

Voor de Raad

De voorzitter

F. ETGEN


(1)  Goedkeuring van 24 november 2015 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Besluit 98/392/EG van de Raad van 23 maart 1998 betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982 en de overeenkomst inzake de toepassing van deel XI van dat verdrag van 28 juli 1994 (PB L 179 van 23.6.1998, blz. 1).

(3)  Besluit 98/414/EG van de Raad van 8 juni 1998 inzake de bekrachtiging door de Europese Gemeenschap van de overeenkomst over de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982 die betrekking hebben op de instandhouding en het beheer van de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden (PB L 189 van 3.7.1998, blz. 14).

(4)  De briefwisseling is bekendgemaakt in PB L 234 van 8.9.2015, blz. 1, samen met het besluit inzake de sluiting.


VERORDENINGEN

23.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 336/29


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2015/2438 VAN DE COMMISSIE

van 12 oktober 2015

tot vaststelling van een teruggooiplan voor bepaalde demersale visserijen in de noordwestelijke wateren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (1), en met name artikel 15, lid 6, en artikel 18, leden 1 en 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) nr. 1380/2013 heeft tot doel de teruggooi in alle visserijen van de Unie geleidelijk uit te bannen middels de invoering van een aanlandingsverplichting voor vangsten van soorten waarvoor vangstbeperkingen gelden.

(2)

Artikel 15, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 geeft de Commissie de bevoegdheid om door middel van gedelegeerde handelingen teruggooiplannen vast te stellen voor een termijn van ten hoogste drie jaar, op basis van de door de lidstaten in overleg met de relevante adviesraden opgestelde gezamenlijke aanbevelingen.

(3)

België, Ierland, Spanje, Frankrijk, Nederland en het Verenigd Koninkrijk hebben een rechtstreeks belang bij het beheer van de visserij in de noordwestelijke wateren. Die lidstaten hebben, na overleg met de adviesraad voor de noordwestelijke wateren, bij de Commissie een gezamenlijke aanbeveling ingediend. De relevante wetenschappelijke instanties hebben een wetenschappelijke bijdrage geleverd, die werd beoordeeld door het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV). De in de gemeenschappelijke aanbeveling opgenomen maatregelen zijn in overeenstemming met artikel 15, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 en moeten bijgevolg, overeenkomstig artikel 18, lid 3, van die verordening, in de onderhavige verordening worden opgenomen.

(4)

Wat de noordwestelijke wateren betreft, is de aanlandingsverplichting overeenkomstig artikel 15, lid 1, onder c), van Verordening (EU) nr. 1380/2013 uiterlijk op 1 januari 2016 van toepassing op visserijbepalende soorten waarvoor vangstbeperkingen gelden. Overeenkomstig de gezamenlijke aanbeveling dient het teruggooiplan met ingang van 1 januari 2016 betrekking te hebben op de zeer gemengde visserij op kabeljauw, schelvis, wijting en koolvis, de visserij op langoustines (Nephrops), de gemengde visserij op tong en schol en de visserij op heek.

(5)

In de gezamenlijke aanbeveling werd voorgesteld een vrijstelling van de aanlandingsverplichting toe te passen op langoustines die met korven, vallen of kubben in ICES-sector VIa en ICES-deelgebied VII zijn gevangen, omdat wetenschappelijke gegevens op hoge overlevingskansen wijzen gezien de kenmerken van het tuig, de visserijpraktijken en het ecosysteem. Het WTECV kwam tot de conclusie dat de vrijstelling gerechtvaardigd is. Daarom moet de desbetreffende vrijstelling in deze verordening worden opgenomen.

(6)

De gezamenlijke aanbeveling bevat zeven de-minimisvrijstellingen van de aanlandingsverplichting voor bepaalde visserijen en tot op bepaalde niveaus. Het door de lidstaten geleverde bewijsmateriaal is beoordeeld door het WTECV, dat algemeen concludeerde dat de gezamenlijke aanbeveling met redenen omklede argumenten bevatte met betrekking tot de moeilijkheid om de selectiviteit verder te verbeteren en/of betreffende disproportioneel hoge kosten voor de behandeling van ongewenste vangsten, die in sommige gevallen werden ondersteund met een kwalitatieve beoordeling van de kosten. In het licht van het voorgaande en bij ontstentenis van afwijkende wetenschappelijke informatie is het passend de de-minimisvrijstellingen vast te stellen overeenkomstig het in de gezamenlijke aanbeveling voorgestelde percentage en op niveaus die niet hoger zijn dan die welke zijn toegestaan overeenkomstig artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

(7)

De de-minimisvrijstelling voor tong tot maximaal 3 % in 2016-2018 van de totale jaarlijkse vangsten van deze soort door vaartuigen die in de ICES-sectoren VIId, VIIe, VIIf en VIIg op deze soort vissen met schakel- en kieuwnetten, is gebaseerd op het feit dat het zeer moeilijk is de selectiviteit te verhogen. Het WTECV concludeerde dat de vrijstelling duidelijk omschreven is en daarom moet zij in deze verordening worden opgenomen.

(8)

De de-minimisvrijstelling voor wijting tot maximaal 7 % in 2016 en 2017 en tot maximaal 6 % in 2018 van de totale jaarlijkse vangsten van deze soort door vaartuigen die in de ICES-sectoren VIId en VIIe op deze soort vissen met bodemtrawls van minder dan 100 mm, is gebaseerd op het feit dat het zeer moeilijk is de selectiviteit te verhogen. Het WTECV vond dat de ondersteunende informatie toereikend was om de vrijstelling te rechtvaardigen, maar dat meer informatie nodig is om het de-minimisvolume te kunnen beoordelen. Deze vrijstelling kan derhalve slechts in de verordening worden opgenomen mits zij vergezeld gaat van een bepaling waarbij de betrokken lidstaten wordt verzocht bij de Commissie verdere gegevens in te dienen zodat het WTECV een volledige beoordeling kan maken van het huidige teruggooiniveau in vergelijking met het gevraagde de-minimisvolume.

(9)

De de-minimisvrijstelling voor wijting tot maximaal 7 % in 2016 en 2017 en tot maximaal 6 % in 2018 van de totale jaarlijkse vangsten van deze soort door vaartuigen die in de ICES-sectoren VIIb — VIIj op deze soort vissen met bodemtrawls van minstens 100 mm, is gebaseerd op het feit dat het zeer moeilijk is de selectiviteit te verhogen. Het WTECV vond dat de ondersteunende informatie toereikend was om de vrijstelling te rechtvaardigen, maar dat meer informatie nodig is om het de-minimisvolume te kunnen beoordelen. Voorts heeft het WTECV er akte van genomen dat verdere selectiviteitstudies aan de gang zijn. Deze vrijstelling wordt derhalve opgenomen in de verordening, met een bepaling waarbij de betrokken lidstaten wordt verzocht bij de Commissie verdere gegevens in te dienen zodat het WTECV een volledige beoordeling kan maken van de huidige teruggooiniveaus in de betrokken visserijen.

(10)

De de-minimisvrijstelling voor wijting tot maximaal 7 % in 2016 en 2017 en tot maximaal 6 % in 2018 van de totale jaarlijkse vangsten van deze soort door vaartuigen die in de ICES-sectoren VII (met uitzondering van VIIa, VIId en VIIe) op deze soort vissen met bodemtrawls van minder dan 100 mm, is gebaseerd op het feit dat het zeer moeilijk is de selectiviteit te verhogen. Het WTECV merkte op dat de grond voor deze vrijstelling weinig cijfergegevens over selectiviteit bevat. Het WTECV concludeerde dat meer informatie nodig is om deze de-minimisvrijstelling te kunnen beoordelen. Deze vrijstelling kan derhalve slechts in de verordening worden opgenomen mits zij vergezeld gaat van een bepaling waarbij de betrokken lidstaten wordt verzocht bij de Commissie verdere gegevens in te dienen zodat het WTECV de informatie ter onderbouwing van de vrijstelling beter kan beoordelen.

(11)

De de-minimisvrijstelling voor langoustines tot maximaal 7 % in 2016 en 2017 en tot maximaal 6 % in 2018 van de totale jaarlijkse vangsten van deze soort door vaartuigen die verplicht zijn langoustines aan te landen in ICES-deelgebied VII, is gebaseerd op het feit dat het zeer moeilijk is de selectiviteit te verhogen. Het WTECV kwam tot de conclusie dat de vrijstelling gerechtvaardigd is. Daarom moet de desbetreffende vrijstelling in deze verordening worden opgenomen.

(12)

De de-minimisvrijstelling voor langoustines tot maximaal 7 % in 2016 en 2017 en tot maximaal 6 % in 2018 van de totale jaarlijkse vangsten van deze soort door vaartuigen die verplicht zijn langoustines aan te landen in ICES-sector VIa, is gebaseerd op het feit dat het zeer moeilijk is de selectiviteit te verhogen en dat er ondersteunende kwantitatieve informatie beschikbaar is over disproportioneel hoge kosten voor de behandeling van ongewenste vangsten. Het WTECV kwam tot de conclusie dat de vrijstelling gerechtvaardigd is. Daarom moet de desbetreffende vrijstelling in deze verordening worden opgenomen.

(13)

De de-minimisvrijstelling voor tong tot maximaal 3 % in 2016-2018 van de totale jaarlijkse vangsten van deze soort door vaartuigen die gebruikmaken van tuig met verhoogde selectiviteit in de ICES-sectoren VIId, VIIe, VIIf en VIIg, is gebaseerd op het feit dat het zeer moeilijk is de selectiviteit te verhogen. Het WTECV heeft er akte van genomen dat de vrijstelling een compensatie is voor het gebruik van selectiever tuig en dat de gevraagde de-minimisvrijstelling bedoeld is voor de resterende teruggooi. Daarom moet de desbetreffende vrijstelling in deze verordening worden opgenomen.

(14)

Aangezien de in de onderhavige verordening vastgestelde maatregelen rechtstreeks van invloed zijn op economische activiteiten die met het visseizoen van de vaartuigen van de Unie samenhangen en op de programmering van dat visseizoen, moet de onderhavige verordening onmiddellijk na de bekendmaking ervan in werking treden. Teneinde in overeenstemming te zijn met het in artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 vastgestelde tijdschema moet de onderhavige verordening van toepassing zijn met ingang van 1 januari 2016. Overeenkomstig artikel 15, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 moet de onderhavige verordening van toepassing zijn voor een termijn van ten hoogste drie jaar,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Toepassingsgebied

In deze verordening worden nadere bepalingen vastgesteld om de in artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde aanlandingsverplichting ten uitvoer te leggen; zij is met ingang van 1 januari 2016 in de noordwestelijke wateren, zoals afgebakend in artikel 4, lid 2, onder c), van die verordening, van toepassing op de in de bijlage bij de onderhavige verordening opgenomen visserijen.

Artikel 2

Vrijstelling op basis van overlevingskansen

De in artikel 15, lid 4, onder b), van Verordening (EU) nr. 1380/2013 vastgestelde vrijstelling van de aanlandingsverplichting voor soorten waarvoor wetenschappelijk vaststaat dat zij hoge overlevingskansen hebben, geldt voor langoustines (Nephrops norvegicus) die in ICES-sector VIa en ICES-deelgebied VII worden gevangen met korven, vallen of kubben (vistuigcodes (2): FPO en FIX).

Artikel 3

De-minimisvrijstellingen

1.   In afwijking van artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 mogen de volgende hoeveelheden worden teruggegooid:

a)

voor tong (Solea solea) tot maximaal 3 % in 2016, 2017 en 2018 van de totale jaarlijkse vangsten van deze soort door vaartuigen die in de ICES-sectoren VIId, VIIe, VIIf en VIIg op deze soort vissen met schakel- en kieuwnetten;

b)

voor wijting (Merlangius merlangus) tot maximaal 7 % in 2016 en 2017 en tot maximaal 6 % in 2018 van de totale jaarlijkse vangsten van deze soort door vaartuigen die in de ICES-sectoren VIId en VIIe op deze soort vissen met bodemtrawls van minder dan 100 mm;

c)

voor wijting (Merlangius merlangus) tot maximaal 7 % in 2016 en 2017 en tot maximaal 6 % in 2018 van de totale jaarlijkse vangsten van deze soort door vaartuigen die in de ICES-sectoren VIIb-VIIj op deze soort vissen met bodemtrawls van minstens 100 mm;

d)

voor wijting (Merlangius merlangus) tot maximaal 7 % in 2016 en 2017 en tot maximaal 6 % in 2018 van de totale jaarlijkse vangsten van deze soort door vaartuigen die in ICES-deelgebied VII, met uitzondering van de sectoren VIIa, VIId en VIIe op deze soort vissen met bodemtrawls van minder dan 100 mm;

e)

voor langoustines (Nephrops norvegicus) tot maximaal 7 % in 2016 en 2017 en tot maximaal 6 % in 2018 van de totale jaarlijkse vangsten van deze soort door vaartuigen die verplicht zijn langoustines aan te landen in ICES-deelgebied VII;

f)

voor langoustines (Nephrops norvegicus) tot maximaal 7 % in 2016 en 2017 en tot maximaal 6 % in 2018 van de totale jaarlijkse vangsten van deze soort door vaartuigen die verplicht zijn langoustines aan te landen in ICES-sector VIa;

g)

voor tong (Solea solea) tot maximaal 3 % in 2016, 2017 en 2018 van de totale jaarlijkse vangsten van deze soort door vaartuigen die gebruikmaken van tuig met verhoogde selectiviteit (TBB-tuig met een maaswijdte van 80-199 mm) in de ICES-sectoren VIId, VIIe, VIIf en VIIg.

2.   Uiterlijk op 1 mei 2016 dienen lidstaten die een direct belang bij het beheer in de noordwestelijke wateren hebben, bij de Commissie aanvullende teruggooigegevens en eventuele andere relevante wetenschappelijke informatie in ter ondersteuning van de in lid 1, onder b, c), en d), vastgestelde vrijstellingen. Het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) beoordeelt de verstrekte gegevens en informatie uiterlijk op 1 september 2016.

Artikel 4

Vaartuigen die onder de aanlandingsverplichting vallen

1.   Overeenkomstig de in de bijlage bij deze verordening vastgestelde criteria bepalen de lidstaten voor elke specifieke visserij welke vaartuigen onder de aanlandingsverplichting vallen.

2.   Uiterlijk op 31 december 2015 dienen de betrokken lidstaten bij de Commissie en de andere lidstaten via de beveiligde controlewebsite van de Unie de lijst in van vaartuigen die krachtens lid 1 voor elke in de bijlage opgenomen specifieke visserij zijn vastgesteld. De betrokken lidstaten werken deze lijsten bij.

Artikel 5

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2018.

Artikel 4 is van toepassing met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 12 oktober 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 354 van 28.1.2013, blz. 22.

(2)  De in deze verordening gebruikte vistuigcodes zijn die van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties.


BIJLAGE

Visserijen die onder de aanlandingsverplichting vallen

a)

Visserijen in ICES-sector VIa en Uniewateren van ICES-sector Vb

Visserij

Vistuigcode

Beschrijving vistuig

Maaswijdte

Aanlandingsverplichting

Kabeljauw (Gadus morhua), schelvis (Melanogrammus aeglefinus), wijting (Merlangius merlangus) en koolvis (Pollachius virens)

OTB, SSC, OTT, PTB, SDN, SPR, TBN, TBS, TB, SX, SV, OT, PT, TX

Trawls en zegennetten

Alle

Wanneer het totaalaantal aanlandingen per vaartuig van alle soorten in 2013 en 2014 bestaat uit meer dan 10 % van de volgende kabeljauwachtigen: een combinatie van kabeljauw, schelvis, wijting en koolvis, is de aanlandingsverplichting van toepassing op schelvis.

Langoustine (Nephrops norvegicus)

OTB, SSC, OTT, PTB, SDN, SPR, FPO, TBN, TB, TBS, SX, SV, FIX, OT, PT, TX

Trawls, zegennetten, korven, vallen en kubben

Alle

Wanneer het totaalaantal aanlandingen per vaartuig van alle soorten in 2013 en 2014 bestaat uit meer dan 30 % langoustines, is de aanlandingsverplichting van toepassing op de langoustines.

b)

Visserijen met gecombineerde TAC's voor ICES-deelgebieden VI en VII en Uniewateren van ICES-sector Vb voor heek

Visserij

Vistuigcode

Beschrijving vistuig

Maaswijdte

Aanlandingsverplichting

Heek

(Merluccius merluccius)

OTB, SSC, OTT, PTB, SDN, SPR, TBN, TBS, TB, SX, SV, OT, PT, TX

Trawls en zegennetten

Alle

Wanneer het totaalaantal aanlandingen per vaartuig van alle soorten in 2013 en 2014 bestaat uit meer dan 30 % heek, is de aanlandingsverplichting van toepassing op de heek.

Heek

(Merluccius merluccius)

GNS, GN, GND, GNC, GTN, GTR, GEN

Alle kieuwnetten

Alle

Alle vangsten van heek vallen onder de aanlandingsverplichting.

Heek

(Merluccius merluccius)

LL, LLS, LLD, LX, LTL, LHP, LHM

Alle beuglijnen

Alle

Alle vangsten van heek vallen onder de aanlandingsverplichting.

c)

Visserijen met TAC's voor ICES-deelgebied VII voor langoustines

Visserij

Vistuigcode

Beschrijving vistuig

Maaswijdte

Aanlandingsverplichting

Langoustine (Nephrops norvegicus)

OTB SSC, OTT, PTB, SDN, SPR, FPO, TBN, TB, TBS, SX, SV, FIX, OT, PT, TX

Trawls, zegennetten, korven, vallen en kubben

Alle

Wanneer het totaalaantal aanlandingen per vaartuig van alle soorten in 2013 en 2014 bestaat uit meer dan 30 % langoustines, is de aanlandingsverplichting van toepassing op de langoustines.

d)

Visserijen in ICES-sector VIIa

Visserij

Vistuigcode

Vistuig

Maaswijdte

Aanlandingsverplichting

Kabeljauw (Gadus morhua), schelvis (Melanogrammus aeglefinus), wijting (Merlangius merlangus) en koolvis (Pollachius virens)

OTB, SSC, OTT, PTB, SDN, SPR, TBN, TBS, TB, SX, SV, OT, PT, TX

Trawls en zegennetten

Alle

Wanneer het totaalaantal aanlandingen per vaartuig van alle soorten in 2013 en 2014 bestaat uit meer dan 10 % van de volgende kabeljauwachtigen: een combinatie van kabeljauw, schelvis, wijting en koolvis, is de aanlandingsverplichting van toepassing op schelvis.

e)

Visserijen in ICES-sector VIId

Visserij

Vistuigcode

Vistuig

Maaswijdte

Aanlandingsverplichting

Tong (Solea solea)

TBB

Alle boomkorren

Alle

Alle vangsten van tong vallen onder de aanlandingsverplichting.

Tong (Solea solea)

OTT, OTB, TBS, TBN, TB, PTB, OT, PT, TX

Trawls

< 100 mm

Wanneer het totaalaantal aanlandingen per vaartuig van alle soorten in 2013 en 2014 bestaat uit meer dan 5 % tong, is de aanlandingsverplichting van toepassing op de tong.

Tong (Solea solea)

GNS, GN, GND, GNC, GTN, GTR, GEN

Alle schakelnetten en kieuwnetten

Alle

Alle vangsten van tong vallen onder de aanlandingsverplichting.

Kabeljauw (Gadus morhua), schelvis (Melanogrammus aeglefinus), wijting (Merlangius merlangus) en koolvis (Pollachius virens)

OTB, SSC, OTT, PTB, SDN, SPR, TBN, TBS, TB, SX, SV, OT, PT, TX

Trawls en zegennetten

Alle

Wanneer het totaalaantal aanlandingen per vaartuig van alle soorten in 2013 en 2014 bestaat uit meer dan 25 % van de volgende kabeljauwachtigen: een combinatie van kabeljauw, schelvis, wijting en koolvis, is de aanlandingsverplichting van toepassing op wijting.

f)

Visserijen in ICES-sector VIIe — tong

Visserij

Vistuigcode

Vistuig

Maaswijdte

Aanlandingsverplichting

Tong (Solea solea)

TBB

Alle boomkorren

Alle

Wanneer het totaalaantal aanlandingen per vaartuig van alle soorten in 2013 en 2014 bestaat uit meer dan 10 % tong, is de aanlandingsverplichting van toepassing op de tong.

Tong (Solea solea)

GNS, GN, GND, GNC, GTN, GTR, GEN

Alle schakelnetten en kieuwnetten

Alle

Alle vangsten van tong vallen onder de aanlandingsverplichting.

g)

Visserijen in ICES-sectoren VIIb, VIIc en VIIf — VIIk

Visserij

Vistuigcode

Vistuig

Maaswijdte

Aanlandingsverplichting

Tong (Solea solea)

TBB

Alle boomkorren

Alle

Wanneer het totaalaantal aanlandingen per vaartuig van alle soorten in 2013 en 2014 bestaat uit meer dan 5 % tong, is de aanlandingsverplichting van toepassing op de tong.

Tong (Solea solea)

GNS, GN, GND, GNC, GTN, GTR, GEN

Alle schakelnetten en kieuwnetten

Alle

Alle vangsten van tong vallen onder de aanlandingsverplichting.

h)

Visserijen in ICES-sectoren VIIb, VIIc, VIIe en VIIf-VIIk

Visserij

Vistuigcode

Vistuig

Maaswijdte

Aanlandingsverplichting

Kabeljauw (Gadus morhua), schelvis (Melanogrammus aeglefinus), wijting (Merlangius merlangus) en koolvis (Pollachius virens)

OTB, SSC, OTT, PTB, SDN, SPR, TBN, TBS, TB, SX, SV, OT, PT, TX

Trawls en zegennetten

Alle

Wanneer het totaalaantal aanlandingen per vaartuig van alle soorten in 2013 en 2014 bestaat uit meer dan 25 % van de volgende kabeljauwachtigen: een combinatie van kabeljauw, schelvis, wijting en koolvis, is de aanlandingsverplichting van toepassing op wijting.


23.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 336/36


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2015/2439 VAN DE COMMISSIE

van 12 oktober 2015

tot vaststelling van een teruggooiplan voor bepaalde demersale visserijen in de zuidwestelijke wateren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (1), en met name artikel 15, lid 6, en artikel 18, leden 1 en 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) nr. 1380/2013 heeft tot doel de teruggooi in alle visserijen van de Unie geleidelijk uit te bannen middels de invoering van een aanlandingsverplichting voor vangsten van soorten waarvoor vangstbeperkingen gelden.

(2)

Artikel 15, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 geeft de Commissie de bevoegdheid om door middel van gedelegeerde handelingen teruggooiplannen vast te stellen voor een termijn van ten hoogste drie jaar, op basis van door de lidstaten in overleg met de relevante adviesraden opgestelde gezamenlijke aanbevelingen.

(3)

België, Spanje, Frankrijk, Nederland en Portugal hebben een rechtstreeks belang bij het beheer van de visserij in de zuidwestelijke wateren. Die lidstaten hebben, na overleg met de adviesraad voor de zuidwestelijke wateren, bij de Commissie een gezamenlijke aanbeveling ingediend. De relevante wetenschappelijke instanties hebben een wetenschappelijke bijdrage geleverd, die werd beoordeeld door het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV). De in de gemeenschappelijke aanbeveling opgenomen maatregelen zijn in overeenstemming met artikel 15, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 en moeten bijgevolg, overeenkomstig artikel 18, lid 3, van die verordening, in de onderhavige verordening worden opgenomen.

(4)

Wat de zuidwestelijke wateren betreft, is de aanlandingsverplichting overeenkomstig artikel 15, lid 1, onder c), van Verordening (EU) nr. 1380/2013 uiterlijk op 1 januari 2016 van toepassing op visserijbepalende soorten. Overeenkomstig de gezamenlijke aanbeveling dient het teruggooiplan betrekking te hebben op de visserij op tong, heek en langoustines (enkel binnen de spreidingsgebieden van de bestanden die „functionele eenheden” worden genoemd) in de ICES-sectoren VIIIa, b, d en e, op langoustines in de ICES-sectoren VIIIc en IXa (enkel binnen de functionele eenheden), op tong en schol in ICES-sector IXa, en op heek in de ICES-sectoren VIIIc en IXa.

(5)

In de gezamenlijke aanbeveling werd voorgesteld om op langoustines die met trawls in de ICES-deelgebieden VIII en IX worden gevangen, een vrijstelling van de aanlandingsverplichting toe te passen omdat wetenschappelijke gegevens op mogelijk hoge overlevingskansen wijzen gezien de kenmerken van het tuig dat wordt aangewend voor deze soort, de visserijpraktijken en het ecosysteem. In zijn beoordeling concludeert het WTECV dat extra studies nodig zijn om de bestaande bevindingen te bevestigen en neemt het er akte van dat dergelijke studies aan de gang zijn en nog gepland zijn. Deze vrijstelling moet derhalve worden opgenomen in de verordening voor 2016, met een bepaling waarbij de betrokken lidstaten wordt verzocht bij de Commissie verdere gegevens in te dienen zodat het WTECV een volledige beoordeling kan maken van de argumenten voor de vrijstelling.

(6)

De gezamenlijke aanbeveling bevat drie de-minimisvrijstellingen van de aanlandingsverplichting voor bepaalde visserijen en tot op bepaalde niveaus. Het door de lidstaten geleverde bewijsmateriaal is beoordeeld door het WTECV. De conclusie daarbij was dat de gezamenlijke aanbeveling met redenen omklede argumenten bevatte met betrekking tot de moeilijkheid om de selectiviteit te verhogen en tot de disproportioneel hoge kosten voor de behandeling van ongewenste vangsten. In het licht van het voorgaande is het passend de de-minimisvrijstellingen vast te stellen overeenkomstig het in de gezamenlijke aanbeveling voorgestelde percentage en op niveaus die niet hoger zijn dan die welke zijn toegestaan overeenkomstig artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

(7)

De de-minimisvrijstelling voor tong tot maximaal 5 % van de totale jaarlijkse vangsten van deze soort door vaartuigen die in de ICES-sectoren VIIIa en VIIIb op deze soort vissen met boomkorren en bodemtrawls, is gebaseerd op het feit dat het zeer moeilijk is een grotere selectiviteit te verwezenlijken. Het WTECV concludeerde dat de ondersteunende informatie toereikend was om de voorgestelde vrijstelling te rechtvaardigen. Daarom moet de desbetreffende vrijstelling in deze verordening worden opgenomen.

(8)

De de-minimisvrijstelling voor tong tot maximaal 3 % van de totale jaarlijkse vangsten van deze soort door vaartuigen die in de ICES-sectoren VIIIa en VIIIb op deze soort vissen met schakelnetten en kieuwnetten, is gebaseerd op het feit dat het zeer moeilijk is een grotere selectiviteit te verwezenlijken. Het WTECV concludeerde dat de ondersteunende informatie toereikend was om de voorgestelde vrijstelling te rechtvaardigen. Daarom moet de desbetreffende vrijstelling in deze verordening worden opgenomen.

(9)

De de-minimisvrijstelling voor heek tot maximaal 7 % in 2016 en 2017 en tot maximaal 6 % in 2018 van de totale jaarlijkse vangsten van deze soort door vaartuigen die in de ICES-deelgebieden VIII en IX op deze soort vissen met trawls, is gebaseerd op het feit dat het zeer moeilijk is een grotere selectiviteit te verwezenlijken. Uit de verstrekte ondersteunende informatie blijkt dat een verhoogde selectiviteit in de betrokken visserijen zou leiden tot verlies van vis van handelskwaliteit, waardoor de visserij onrendabel zou kunnen worden. Bovendien heeft het WTECV aangegeven dat de verstrekte informatie moet worden aangevuld met verdere selectiviteitstudies in de betrokken visserijen. Deze vrijstelling moet derhalve worden opgenomen in de verordening, met een bepaling waarbij de betrokken lidstaten wordt verzocht bij de Commissie verdere gegevens in te dienen zodat het WTECV een volledige beoordeling kan maken van de argumenten voor de vrijstelling.

(10)

Aangezien de in de onderhavige verordening vastgestelde maatregelen rechtstreeks van invloed zijn op economische activiteiten die met het visseizoen van de vaartuigen van de Unie samenhangen en op de programmering van dat visseizoen, moet de onderhavige verordening onmiddellijk na de bekendmaking ervan in werking treden. Teneinde in overeenstemming te zijn met het in artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 vastgestelde tijdschema moet de onderhavige verordening van toepassing zijn met ingang van 1 januari 2016. Overeenkomstig artikel 15, lid 6, van die verordening moet de onderhavige verordening van toepassing zijn voor een termijn van ten hoogste drie jaar,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Toepassingsgebied

In deze verordening worden nadere bepalingen vastgesteld om de in artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde aanlandingsverplichting ten uitvoer te leggen; zij is in de zuidwestelijke wateren, zoals afgebakend in artikel 4, lid 2, onder d), van die verordening, van toepassing op de in de bijlage bij de onderhavige verordening opgenomen visserijen.

Artikel 2

Vrijstelling op basis van overlevingskansen

1.   De in artikel 15, lid 4, onder b), van Verordening (EU) nr. 1380/2013 vastgestelde vrijstelling van de aanlandingsverplichting voor soorten waarvoor wetenschappelijk vaststaat dat zij hoge overlevingskansen hebben, geldt in 2016 voor langoustines (Nephrops norvegicus) die in de ICES-deelgebieden VIII en IX worden gevangen met trawls (vistuigcodes (2): OTB, OTT, PTB, TBN, TBS, TB, OT, PT en TX).

2.   Lidstaten met een direct belang bij het beheer in de zuidwestelijke wateren dienen uiterlijk op 1 mei 2016 aanvullende wetenschappelijke informatie in ter ondersteuning van de in lid 1 vastgestelde vrijstelling. Het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) beoordeelt de verstrekte wetenschappelijke informatie uiterlijk op 1 september 2016.

Artikel 3

De-minimisvrijstellingen

1.   In afwijking van artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 mogen de volgende hoeveelheden worden teruggegooid:

a)

voor tong (Solea solea): tot maximaal 5 % van de totale jaarlijkse vangsten van deze soort door vaartuigen die in de ICES-sectoren VIIIa en VIIIb op deze soort vissen met boomkorren (vistuigcode: TBB) en bodemtrawls (vistuigcodes: OTB, OTT, PTB, TBN, TBS, TB, OT, PT en TX);

b)

voor tong (Solea solea): tot maximaal 3 % van de totale jaarlijkse vangsten van deze soort door vaartuigen die in de ICES-sectoren VIIIa en VIIIb op deze soort vissen met schakelnetten en kieuwnetten (vistuigcodes: GNS, GN, GND, GNC, GTN, GTR en GEN);

c)

voor heek (Merluccius merluccius): tot maximaal 7 % in 2016 en 2017 en tot maximaal 6 % in 2018 van de totale jaarlijkse vangsten van deze soort door vaartuigen die in de ICES-deelgebieden VIII en IX op deze soort vissen met trawls (vistuigcodes: OTT, OTB, PTB, OT, PT, TBN, TBS, TX, SSC, SPR, TB, SDN, SX en SV).

2.   Lidstaten met een direct belang bij het beheer in de zuidwestelijke wateren dienen bij de Commissie uiterlijk op 1 mei 2016 aanvullende teruggooigegevens en eventuele andere relevante wetenschappelijke informatie in ter ondersteuning van de in lid 1, onder c), vastgestelde vrijstelling. Het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) beoordeelt de verstrekte gegevens en informatie uiterlijk op 1 september 2016.

Artikel 4

Vaartuigen die onder de aanlandingsverplichting vallen

1.   Overeenkomstig de in de bijlage bij deze verordening vastgestelde criteria bepalen de lidstaten voor elke specifieke visserij welke vaartuigen onder de aanlandingsverplichting vallen.

2.   Uiterlijk op 31 december 2015 dienen de betrokken lidstaten bij de Commissie en de andere lidstaten via de beveiligde controlewebsite van de Unie de lijst in van de vaartuigen die krachtens lid 1 voor elke in de bijlage opgenomen specifieke visserij zijn vastgesteld. De betrokken lidstaten werken deze lijsten bij.

Artikel 5

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2018.

Artikel 4 is van toepassing met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 12 oktober 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 354 van 28.1.2013, blz. 22.

(2)  De in deze verordening gebruikte vistuigcodes zijn die van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties.


BIJLAGE

Visserijen die onder de aanlandingsverplichting vallen

a)

Visserijen in de ICES-sectoren VIIIa, b, d en e

Visserij (soort)

Vistuigcode

Beschrijving vistuig

Maaswijdte

Aanlandingsverplichting

Tong

(Solea solea)

OTB, OTT, PTB, TBN, TBS, TB, OT, PT, TX

Alle bodemtrawls

Tussen 70 en 100 mm

Alle vangsten van tong vallen onder de aanlandingsverplichting.

TBB

Alle boomkorren

Tussen 70 en 100 mm

GNS, GN, GND, GNC, GTN, GTR, GEN

Alle schakel- en kieuwnetten

100 mm of meer

Heek

(Merluccius merluccius)

OTT, OTB, PTB, SDN, OT, PT, TBN, TBS, TX, SSC, SPR, TB, SX, SV

Alle bodemtrawls en zegennetten

100 mm of meer

Alle vangsten van heek vallen onder de aanlandingsverplichting.

LL, LLS

Alle beuglijnen

Alle

GNS, GN, GND, GNC, GTN, GEN

Alle kieuwnetten

100 mm of meer

Langoustine (Nephrops norvegicus)

enkel binnen de functionele eenheden

OTB, OTT, PTB, TBN, TBS, TB, OT, PT, TX

Alle bodemtrawls

70 mm of meer

Alle vangsten van langoustine vallen onder de aanlandingsverplichting.

b)

Visserijen in de ICES-sectoren VIIIc en IXa

Visserij (soort)

Vistuigcode

Beschrijving vistuig

Maaswijdte

Aanlandingsverplichting

Langoustine

(Nephrops norvegicus)

enkel binnen de functionele eenheden

OTB, PTB, OTT, TBN, TBS, OT, PT, TX, TB

Alle bodemtrawls

70 mm of meer

Alle vangsten van langoustine vallen onder de aanlandingsverplichting.

Heek

(Merluccius merluccius)

OTT, OTB, PTB, OT, PT, TBN, TBS, TX, SSC, SPR, TB, SDN, SX, SV

Alle bodemtrawls en zegennetten

Vaartuigen die aan elk van de volgende criteria beantwoorden:

1.

zij gebruiken een maaswijdte van 70 mm of meer

2.

de totale hoeveelheid in 2013/2014 aangelande heek vormt meer dan 10 % van alle aangelande soorten en bedraagt meer dan 10 metrische ton.

Alle vangsten van heek vallen onder de aanlandingsverplichting.

GNS, GN, GND, GNC, GTN, GEN

Alle kieuwnetten

Vaartuigen die aan elk van de volgende criteria beantwoorden:

1.

zij gebruiken een maaswijdte tussen 80 en 99 mm

2.

de totale hoeveelheid in 2013/2014 aangelande heek vormt meer dan 10 % van alle aangelande soorten en bedraagt meer dan 10 metrische ton.

LL, LLS

Alle beuglijnen

Vaartuigen die aan elk van de volgende criteria beantwoorden:

1.

zij gebruiken haken met een lengte van meer dan 3,85+/–1,15 en een breedte van meer dan 1,6+/–0,4

2.

de totale hoeveelheid in 2013/2014 aangelande heek vormt meer dan 10 % van alle aangelande soorten en bedraagt meer dan 10 metrische ton.

c)

Visserijen in ICES-sector IXa

Visserij (soort)

Vistuigcode

Beschrijving vistuig

Maaswijdte

Aanlandingsverplichting

Tong (Solea solea) en schol (Pleuronectes platessa)

GNS, GN, GND, GNC, GTN, GTR, GEN

Alle schakel- en kieuwnetten

100 mm of meer

Alle vangsten van tong en schol vallen onder de aanlandingsverplichting.


23.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 336/42


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2015/2440 VAN DE COMMISSIE

van 22 oktober 2015

tot vaststelling van een teruggooiplan voor bepaalde demersale visserijen in de Noordzee en de wateren van de Unie van ICES-sector IIa

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (1), en met name artikel 15, lid 6, en artikel 18, leden 1 en 3, en gezien Verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad van 30 maart 1998 voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen (2), en met name artikel 18 bis en artikel 48 bis,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) nr. 1380/2013 heeft o.a. tot doel de teruggooi in alle visserijen van de Unie geleidelijk uit te bannen middels de invoering van een aanlandingsverplichting voor vangsten van soorten waarvoor vangstbeperkingen gelden.

(2)

Artikel 15, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 verleent de Commissie de bevoegdheid om door middel van gedelegeerde handelingen teruggooiplannen vast te stellen voor een termijn van ten hoogste drie jaar, op basis van gezamenlijke aanbevelingen die de lidstaten opstellen in overleg met de betrokken adviesraden.

(3)

België, Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Nederland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk hebben een rechtstreeks belang bij het visserijbeheer in de Noordzee. Deze lidstaten hebben een gezamenlijke aanbeveling bij de Commissie ingediend na raadpleging van de adviesraad voor de Noordzee en de adviesraad voor de volle zee. De desbetreffende wetenschappelijke instanties hebben een wetenschappelijke bijdrage geleverd, die is beoordeeld door het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV). De in de gezamenlijke aanbeveling opgenomen maatregelen zijn in overeenstemming met artikel 18, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

(4)

Voor de toepassing van Verordening (EU) nr. 1380/2013 omvat de Noordzee de ICES-gebieden IIIa en IV. Aangezien sommige demersale bestanden die voor het voorgestelde teruggooiplan van belang zijn, ook worden aangetroffen in de wateren van de Unie van ICES-sector IIa, bevelen de lidstaten aan deze sector in het teruggooiplan op te nemen.

(5)

Wat de Noordzee betreft, is de aanlandingsverplichting overeenkomstig artikel 15, lid 1, onder c), van Verordening (EU) nr. 1380/2013 uiterlijk op 1 januari 2016 in de hierna genoemde visserijen van toepassing op de visserijbepalende soorten waarvoor vangstbeperkingen gelden: de gemengde visserij op kabeljauw, schelvis, wijting en zwarte koolvis; de visserij op langoustines; de gemengde visserij op tong en schol; de visserij op heek en de visserij op Noordse garnaal. Overeenkomstig artikel 15, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 zijn in het teruggooiplan de soorten vastgesteld die met ingang van 1 januari 2016 moeten worden aangeland. Deze soorten zijn zwarte koolvis, schelvis, langoustines, tong, schol, heek en Noordse garnaal. Dit teruggooiplan verplicht ook tot aanlanding van bijvangsten van Noordse garnaal.

(6)

In de gezamenlijke aanbeveling is voorgesteld twee vrijstellingen van de aanlandingsverplichting toe te passen op langoustines die in ICES-sector IIIa zijn gevangen met korven, respectievelijk bepaalde bodemtrawls (OTB, TBN (3)). Op basis van de wetenschappelijke gegevens die in de gezamenlijke aanbeveling zijn verstrekt en door het WTECV zijn beoordeeld, en rekening houdend met de kenmerken van het vistuig, de visserijpraktijken en het ecosysteem, meent de Commissie dat deze vrijstellingen in deze verordening moeten worden opgenomen. De lidstaten moeten aanvullende gegevens verstrekken opdat het WTECV de overlevingspercentages van met de betrokken bodemtrawls gevangen langoustines verder kan beoordelen en de Commissie die vrijstelling na 2016 opnieuw kan bezien.

(7)

De gezamenlijke aanbeveling bevat vijf de-minimisvrijstellingen van de aanlandingsverplichting voor bepaalde visserijen en tot op bepaalde niveaus. De door de lidstaten verstrekte gegevens zijn beoordeeld door het WTECV, dat tot de algemene conclusie is gekomen dat de gezamenlijke aanbeveling, die in sommige gevallen is onderbouwd met een kwalitatieve beoordeling van de kosten, met redenen omklede argumenten bevat voor de stelling dat verdere verbeteringen van de selectiviteit moeilijk te verwezenlijken zijn en/of tot onevenredig hoge kosten voor de behandeling van ongewenste vangsten leiden. Aangezien deze conclusie niet door afwijkende wetenschappelijke informatie wordt tegengesproken, is het passend de de-minimisvrijstellingen binnen de limieten van artikel 15, lid 5, onder c), van Verordening (EU) nr. 1380/2013 vast te stellen overeenkomstig het in de gezamenlijke aanbeveling voorgestelde percentage.

(8)

De in de gezamenlijke aanbeveling voorgestelde de-minimisvrijstelling voor gecombineerde vangsten van tong en schelvis tot maximaal 2 % van de totale jaarlijkse vangsten van langoustines, tong en schelvis in de visserij op langoustines door vaartuigen die in ICES-sector IIIa met bodemtrawls met een soortselectief rooster vissen, is gebaseerd op het feit dat het zeer moeilijk is de selectiviteit te verhogen. Het WTECV heeft geconcludeerd dat de ondersteunende informatie toereikend is om de gevraagde vrijstelling te rechtvaardigen. Daarom moet die vrijstelling in deze verordening worden opgenomen.

(9)

De in de gezamenlijke aanbeveling voorgestelde de-minimisvrijstelling voor tong tot maximaal 3 % van de totale jaarlijkse vangsten van deze soort door vaartuigen die in ICES-sector IIIa, ICES-deelgebied IV en de wateren van de Unie van ICES-sector IIa op tong vissen met schakel- en kieuwnetten, is gebaseerd op het feit dat het zeer moeilijk is de selectiviteit te verhogen. Het WTECV heeft geconcludeerd dat de ondersteunende informatie toereikend is om de gevraagde vrijstelling te rechtvaardigen. Daarom moet die vrijstelling in deze verordening worden opgenomen.

(10)

De in de gezamenlijke aanbeveling voorgestelde de-minimisvrijstelling voor tong van minder dan 19 cm tot maximaal 3,7 % van de totale jaarlijkse vangsten van deze soort door vaartuigen die boomkorren gebruiken met een maaswijdte van 80-90 mm in ICES-deelgebied IV ten zuiden van 55/56° NB, is gebaseerd op het feit dat het zeer moeilijk is de selectiviteit te verhogen en dat er ondersteunende kwantitatieve informatie beschikbaar is over onevenredig hoge kosten voor de behandeling van ongewenste vangsten. De Commissie is van oordeel dat het passend is die vrijstelling in deze verordening op te nemen. De lidstaten moeten aanvullende gegevens over de desbetreffende kosten verstrekken opdat de Commissie die vrijstelling na 2016 opnieuw kan bezien.

(11)

De in de gezamenlijke aanbeveling voorgestelde de-minimisvrijstelling voor tong tot maximaal 7 % van de totale jaarlijkse vangsten van deze soort door vaartuigen die in ICES-deelgebied IV boomkorren met verhoogde selectiviteit gebruiken, is gebaseerd op het feit dat het zeer moeilijk is de selectiviteit te verhogen. Het WTECV heeft geconcludeerd dat de ondersteunende informatie toereikend is om de voorgestelde vrijstelling te rechtvaardigen. Daarom moet die vrijstelling in deze verordening worden opgenomen.

(12)

De in de gezamenlijke aanbeveling voorgestelde de-minimisvrijstelling voor langoustines die kleiner zijn dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte (MCRS), tot maximaal 6 % van de totale jaarlijkse vangsten van deze soort door vaartuigen die in ICES-deelgebied IV en de wateren van de Unie van ICES-sector IIa bepaalde bodemtrawls gebruiken, is gebaseerd op het feit dat er ondersteunende kwantitatieve informatie beschikbaar is over de onevenredig hoge kosten voor de behandeling en de afzet van ongewenste vangsten. Het WTECV heeft geconcludeerd dat de ondersteunende informatie toereikend is om de voorgestelde vrijstelling te rechtvaardigen. Daarom moet die vrijstelling in deze verordening worden opgenomen.

(13)

Artikel 18 bis van Verordening (EG) nr. 850/98 verleent de Commissie de bevoegdheid om, met het oog op de vaststelling van teruggooiplannen en voor soorten die onder de aanlandingsverplichting vallen, minimuminstandhoudingsreferentiegrootten vast te stellen om de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen te waarborgen. De MCRS'en kunnen zo nodig afwijken van de grootten die in bijlage XII bij die verordening zijn vastgesteld. Voor langoustines is momenteel in die bijlage XII een MCRS van 130 cm vastgesteld. Door het WTECV beoordeelde wetenschappelijke gegevens pleiten voor de vaststelling van de MRCS voor langoustines op 105 cm. Het WTECV heeft met name geconcludeerd dat de voorgestelde MCRS boven de gemiddelde grootte van een geslachtsrijp exemplaar ligt en dat het risico dat de populatie loopt door de verlaging van de MCRS in ICES-sector IIIa, klein is.

(14)

De teruggooiplannen kunnen ook technische maatregelen bevatten voor visserijen of soorten die onder de aanlandingsverplichting vallen. Om de selectiviteit van het vistuig te vergroten en ongewenste vangsten in het Skagerrak te verminderen, moeten bepaalde technische maatregelen worden vastgesteld waarover de Unie en Noorwegen in 2011 (4) en 2012 (5) overeenstemming hadden bereikt.

(15)

Met het oog op deugdelijke controle moeten voor de lidstaten specifieke voorschriften worden vastgesteld met betrekking tot het opstellen van een lijst van de onder deze verordening vallende vaartuigen.

(16)

Aangezien de in deze verordening vastgestelde maatregelen rechtstreeks van invloed zijn op economische activiteiten die met het visseizoen van de vaartuigen van de Unie samenhangen, en op de programmering van dat visseizoen, moet deze verordening onmiddellijk na de bekendmaking ervan in werking treden. Zij moet van toepassing zijn met ingang van 1 januari 2016 om in overeenstemming te zijn met het in artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 vastgestelde tijdschema. Overeenkomstig artikel 15, lid 6, van die verordening mag de onderhavige verordening gedurende ten hoogste één jaar van toepassing zijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Toepassingsgebied

In deze verordening worden nadere bepalingen vastgesteld voor de tenuitvoerlegging van de in artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde aanlandingsverplichting in de Noordzee en de wateren van de Unie van ICES-sector IIa, die geldt voor de in de in de bijlage bij deze verordening opgenomen visserijen.

Artikel 2

Vrijstelling op basis van overlevingskansen

1.   De in artikel 15, lid 4, onder b), van Verordening (EU) nr. 1380/2013 vastgestelde vrijstelling van de aanlandingsverplichting voor soorten waarvoor wetenschappelijk vaststaat dat zij hoge overlevingskansen hebben, geldt voor de volgende vangsten van langoustines:

a)

vangsten met korven (FPO);

b)

vangsten in ICES-sector IIIa met bodemtrawls (OTB en TBN) met een maaswijdte van ten minste 70 mm die zijn uitgerust met een soortselectief rooster waarbij de afstand tussen de staven ten hoogste 35 mm bedraagt, en

c)

vangsten in ICES-sector IIIa met bodemtrawls (OTB en TBN) met een maaswijdte van ten minste 90 mm die zijn uitgerust met een bovenpaneel met een maaswijdte van ten minste 270 mm (ruitvormige mazen) of ten minste 140 mm (vierkante mazen).

2.   Langoustines die op de in lid 1, onder a), b), of c), bedoelde wijze zijn gevangen, worden onmiddellijk vrijgelaten in het gebied waar zij zijn gevangen.

3.   Lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer in de Noordzee dienen uiterlijk op 30 april 2016 bij de Commissie aanvullende wetenschappelijke informatie in ter ondersteuning van de in lid 1, onder b), vastgestelde vrijstelling.

Artikel 3

De-minimisvrijstellingen

1.   In afwijking van artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 mogen de volgende hoeveelheden worden teruggegooid:

a)

voor gecombineerde vangsten van tong en schelvis, tot maximaal 2 % van de totale jaarlijkse vangsten van langoustines, tong en schelvis in de visserij op langoustines door vaartuigen die in ICES-sector IIIa vissen met bodemtrawls (OTB en TBN) met een maaswijdte van minstens 70 mm die zijn uitgerust met een soortselectief rooster waarbij de afstand tussen de staven ten hoogste 35 mm bedraagt;

b)

voor tong, tot maximaal 3 % van de totale jaarlijkse vangsten van deze soort door vaartuigen die in ICES-sector IIIa, ICES-deelgebied IV en de wateren van de Unie van ICES-sector IIa vissen met schakel- en kieuwnetten (GN, GNS, GND, GNC, GTN, GTR, GEN en GNF);

c)

voor tong van minder dan 19 cm, tot maximaal 3,7 % van de totale jaarlijkse vangsten van deze soort door vaartuigen die in het zuidelijk deel van de Noordzee (ICES-deelgebied IV ten zuiden van 55/56° NB) boomkorren (TBB) gebruiken met een maaswijdte van 80-90 mm;

d)

voor tong die kleiner is dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte, tot maximaal 7 % van de totale jaarlijkse vangsten van deze soort door vaartuigen die in ICES-deelgebied IV boomkorren (TBB) gebruiken met een maaswijdte van 80-119 mm, waarbij de tunnel van de boomkor een grotere maaswijdte heeft.

e)

voor langoustines die kleiner zijn dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte, tot maximaal 6 % van de totale jaarlijkse vangsten van deze soort door vaartuigen die in ICES-deelgebied IV en de wateren van de Unie van ICES-sector IIa bodemtrawls (OTB, TBN, OTT en TB) gebruiken met een maaswijdte van 80-99 mm.

2.   Lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer in de Noordzee dienen uiterlijk op 30 april 2016 bij de Commissie aanvullende wetenschappelijke informatie in ter ondersteuning van de in lid 1, onder c), vastgestelde vrijstelling.

Artikel 4

Minimuminstandhoudingsreferentiegrootte

In afwijking van de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte die in bijlage XII bij Verordening (EG) nr. 850/98 is vastgesteld, geldt voor de toepassing van deze verordening voor langoustines in ICES-sector IIIa de volgende minimuminstandhoudingsreferentiegrootte:

a)

een totale lengte van 105 mm;

b)

een pantserlengte van 32 mm.

Artikel 5

Specifieke technische maatregelen voor het Skagerrak

1.   Het is verboden trawlnetten, Deense zegennetten, boomkorren of soortgelijke sleepnetten met een maaswijdte van minder dan 120 mm aan boord te hebben of te gebruiken.

2.   In afwijking van lid 1 mogen trawlnetten met een maaswijdte in de kuil van ten minste 90 mm worden gebruikt, mits die zijn uitgerust met:

a)

een paneel met vierkante mazen van ten minste 140 mm;

b)

een paneel met ruitvormige mazen van ten minste 270 mm, geplaatst in een door vier panelen gevormd vierkant gedeelte en zodanig gemonteerd dat de samenvoegingsverhouding bij de naad drie mazen van 90 mm per maas van 270 mm bedraagt; of

c)

een sorteerrooster waarbij de afstand tussen de staven ten hoogste 35 mm bedraagt.

De in de eerste alinea onder a) en b) bedoelde afwijking is van toepassing op voorwaarde dat het paneel van het trawlnet:

minstens 3 m lang is;

is aangebracht op niet meer dan 4 m van de pooklijn, en

de volledige breedte van de bovenkant van het trawlnet in beslag neemt (d.w.z. van naadlijn tot naadlijn).

3.   In afwijking van lid 1 mogen ook de volgende trawlnetten worden gebruikt:

a)

trawlnetten met een kuil met vierkante mazen van ten minste 70 mm die zijn uitgerust met een sorteerrooster waarbij de afstand tussen de staven niet meer dan 35 mm bedraagt;

b)

trawlnetten met een minimummaaswijdte van minder dan 70 mm wanneer wordt gevist op pelagische of industriële soorten, mits de vangst voor meer dan 80 % uit één of meer pelagische of industriële soorten bestaat;

c)

trawlnetten met een kuil met mazen van ten minste 35 mm wanneer wordt gevist op Pandalus, voor zover het trawlnet is uitgerust met een sorteerrooster waarbij de afstand tussen de staven ten hoogste 19 mm bedraagt.

4.   Bij de visserij op Pandalus overeenkomstig lid 3, onder c), mag een visretentiesysteem worden gebruikt mits er toereikende vangstmogelijkheden voor de bijvangst zijn en het retentiesysteem:

een bovenpaneel heeft met vierkante mazen met een maaswijdte van ten minste 120 mm;

minstens 3 m lang is, en

ten minste even breed is als de breedte van het sorteerrooster.

Artikel 6

Lijst van vaartuigen

Overeenkomstig de in de bijlage bij deze verordening vastgestelde criteria bepalen de lidstaten voor elke specifieke visserij welke vaartuigen onder de aanlandingsverplichting vallen.

Uiterlijk op 31 december 2015 dienen zij bij de Commissie en de andere lidstaten via de beveiligde controlewebsite van de Unie de krachtens de eerste alinea opgestelde lijsten in van alle vaartuigen die gericht op zwarte koolvis vissen, als omschreven in de bijlage. De betrokken lidstaten werken deze lijsten bij.

Artikel 7

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016.

Artikel 6 is evenwel van toepassing met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 22 oktober 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22.

(2)  PB L 125 van 27.4.1998, blz. 1.

(3)  De in deze verordening gebruikte vistuigcodes zijn die van bijlage XI bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011 van de Commissie houdende bepalingen voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen. Voor vaartuigen met een lengte over alles van minder dan 10 m wordt in deze verordening gebruikgemaakt van de codes van de vistuigindeling van de FAO.

(4)  Goedgekeurde notulen van het visserijoverleg tussen Noorwegen en de Europese Unie inzake de reglementering van de visserij in het Skagerrak en het Kattegat voor 2012.

(5)  Goedgekeurde notulen van het visserijoverleg tussen de Europese Unie en Noorwegen over maatregelen voor de uitvoering van een teruggooiverbod en van controlemaatregelen in het Skagerrakgebied, 4 juli 2012.


BIJLAGE

Visserijen die onder de aanlandingsverplichting vallen

Vistuig (1)  (2)

Maaswijdte

Betrokken soorten

Trawlnetten:

OTB, OTT, OT, PTB, PT, TBN, TBS, OTM, PTM, TMS, TM, TX, SDN, SSC, SPR, TB, SX en SV

≥ 100 mm

Alle vangsten van zwarte koolvis (als die wordt gevangen door een vaartuig dat gericht op zwarte koolvis vist (3)), schol en schelvis.

Alle bijvangsten van Noordse garnaal.

Trawlnetten:

OTB, OTT, OT, PTB, PT, TBN, TBS, OTM, PTM, TMS, TM, TX, SDN, SSC, SPR, TB, SX en SV

In ICES-deelgebied IV en de wateren van de Unie van ICES-sector IIa:

80-99 mm

In alle gebieden, alle vangsten van langoustines en tong (4).

Alle bijvangsten van Noordse garnaal.

In ICES-sector IIIa: alle vangsten van schelvis.

In ICES-sector IIIa: 70-99 mm

Trawlnetten:

OTB, OTT, OT, PTB, PT, TBN, TBS, OTM, PTM, TMS, TM, TX, SDN, SSC, SPR, TB, SX en SV

32-69 mm

Alle bijvangsten van Noordse garnaal.

Boomkorren:

TBB

≥ 120 mm

Alle vangsten van schol.

Alle bijvangsten van Noordse garnaal.

Boomkorren:

TBB

80-119 mm

Alle vangsten van tong.

Alle bijvangsten van Noordse garnaal.

Kieuw-, schakel- en warnetten:

GN, GNS, GND, GNC, GTN, GTR, GEN en GNF

 

Alle vangsten van tong.

Alle bijvangsten van Noordse garnaal.

Haken en lijnen:

LLS, LLD, LL, LTL, LX, LHP en LHM

 

Alle vangsten van heek.

Alle bijvangsten van Noordse garnaal.

Vallen:

FPO, FIX, FYK en FPN

 

Alle vangsten van langoustines.

Alle bijvangsten van Noordse garnaal.


(1)  De in deze tabel gebruikte vistuigcodes zijn die van bijlage XI bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011 van de Commissie houdende bepalingen voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen.

(2)  Voor vaartuigen met een lengte over alles van minder dan 10 m wordt in deze tabel gebruikgemaakt van de codes van de vistuigindeling van de FAO.

(3)  Vaartuigen worden geacht gericht op zwarte koolvis te vissen als zij, bij gebruik van trawlnetten met een maaswijdte ≥ 100 mm, in de periode van x-4 tot en met x-2, waarbij x staat voor het jaar van toepassing, d.i. 2012-2014 voor 2016 en 2013-2015 voor 2017, jaarlijks een gemiddelde hoeveelheid zwarte koolvis aanlanden die ≥ 50 % uitmaakt van de totale aangelande hoeveelheden die het vaartuig in de wateren van de EU en van derde landen in de Noordzee heeft gevangen.

(4)  Behalve in ICES-sector IIIa als wordt gevist met trawlnetten met een maaswijdte van ten minste 90 mm die zijn uitgerust met een bovenpaneel met een maaswijdte van ten minste 270 mm (ruitvormige mazen) of van ten minste 140 mm (vierkante mazen), of met een paneel met vierkante mazen met een maaswijdte van 120 mm dat op een afstand van 6 tot 9 m van de kuil is aangebracht.


23.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 336/49


VERORDENING (EU) 2015/2441 VAN DE COMMISSIE

van 18 december 2015

houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1126/2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat International Accounting Standard 27 betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen (1), en met name artikel 3, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1126/2008 van de Commissie (2) is een aantal op 15 oktober 2008 bestaande internationale standaarden en interpretaties goedgekeurd.

(2)

Op 12 augustus 2014 heeft de International Accounting Standards Board wijzigingen gepubliceerd in International Accounting Standard (IAS) 27 Enkelvoudige jaarrekening. Deze wijzigingen waren getiteld De „equity”-methode in de enkelvoudige jaarrekening. Doel van de wijzigingen is entiteiten toe te staan van de „equity”-methode, zoals beschreven in IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen en joint ventures, gebruik te maken voor de administratieve verwerking in hun enkelvoudige jaarrekening van investeringen, respectievelijk beleggingen, in dochterondernemingen, joint ventures en geassocieerde deelnemingen.

(3)

De wijzigingen in IAS 27 brengen met zich mee dat International Financial Reporting Standard (IFRS) 1 en IAS 28 moeten worden gewijzigd teneinde de samenhang tussen de internationale standaarden voor jaarrekeningen te waarborgen.

(4)

De wijzigingen in IAS 27 bevatten een aantal verwijzingen naar IFRS 9 die momenteel niet kunnen worden toegepast omdat IFRS 9 niet door de Unie is goedgekeurd. Daarom dient elke in de bijlage bij deze verordening voorkomende verwijzing naar IFRS 9 te worden gelezen als een verwijzing naar IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering.

(5)

De European Financial Reporting Advisory Group bevestigt dat de wijzigingen in IAS 27 beantwoorden aan de in artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1606/2002 vervatte goedkeuringscriteria.

(6)

Verordening (EG) nr. 1126/2008 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Regelgevend Comité voor financiële verslaglegging,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De bijlage bij Verordening (EG) nr. 1126/2008 wordt als volgt gewijzigd:

a)

International Financial Reporting Standard (IFRS) 1 Eerste toepassing van International Financial Reporting Standards wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening;

b)

International Accounting Standard (IAS) 27 Enkelvoudige jaarrekening wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening;

c)

International Accounting Standard 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen en joint ventures wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

2.   Elke in de bijlage bij deze verordening voorkomende verwijzing naar IFRS 9 wordt gelezen als een verwijzing naar IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering.

Artikel 2

Elke onderneming past de in artikel 1 bedoelde wijzigingen toe vanaf uiterlijk de aanvangsdatum van haar eerste boekjaar dat op of na 1 januari 2016 van start gaat.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 december 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 243 van 11.9.2002, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 1126/2008 van de Commissie van 3 november 2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 320 van 29.11.2008, blz. 1).


BIJLAGE

De „equity”-methode in de enkelvoudige jaarrekening

(wijzigingen in IAS 27)

Wijzigingen in IAS 27

Enkelvoudige jaarrekening

De alinea's 4 tot en met 7, 10, 11B en 12 worden gewijzigd en alinea 18J wordt toegevoegd.

DEFINITIES

4.

De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis:

Een enkelvoudige jaarrekening is een jaarrekening die wordt gepresenteerd door een entiteit en waarin de entiteit, met inachtneming van de vereisten van deze standaard, haar investeringen in dochterondernemingen, joint ventures en geassocieerde deelnemingen naar keuze administratief kan verwerken hetzij tegen kostprijs overeenkomstig IFRS 9 Financiële instrumenten, hetzij volgens de „equity”-methode zoals beschreven in IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen en joint ventures.

5.

De volgende begrippen worden gedefinieerd in bijlage A bij IFRS 10 Geconsolideerde jaarrekening, bijlage A bij IFRS 11 Gezamenlijke overeenkomsten en alinea 3 van IAS 28:

geassocieerde deelneming

„equity”-methode

6.

Een enkelvoudige jaarrekening is de jaarrekening die in andere dan in de alinea's 8 en 8A beschreven omstandigheden wordt gepresenteerd naast de geconsolideerde jaarrekening of naast de jaarrekening van een investeerder die geen investeringen, respectievelijk beleggingen, in dochterondernemingen maar investeringen, respectievelijk beleggingen, in geassocieerde deelnemingen of joint ventures bezit, waarin de investeringen, respectievelijk beleggingen, in geassocieerde deelnemingen of joint ventures krachtens IAS 28 administratief moeten worden verwerkt volgens de „equity”-methode.

7.

De jaarrekening van een entiteit die geen dochteronderneming of geassocieerde deelneming heeft, noch een belang heeft als deelnemer in een joint venture, is geen enkelvoudige jaarrekening.

OPSTELLING VAN EEN ENKELVOUDIGE JAARREKENING

10.

Wanneer een entiteit een enkelvoudige jaarrekening opstelt, moet zij investeringen in dochterondernemingen, joint ventures en geassocieerde deelnemingen administratief verwerken:

a)

ofwel tegen kostprijs;

b)

ofwel in overeenstemming met IFRS 9;

c)

ofwel volgens de „equity”-methode zoals beschreven in IAS 28.

De entiteit moet op elke categorie investeringen dezelfde administratieve verwerking toepassen. Investeringen die administratief zijn verwerkt tegen kostprijs of volgens de „equity”-methode, moeten administratief worden verwerkt in overeenstemming met IFRS 5 Vaste activa aangehouden voor verkoop en beëindigde bedrijfsactiviteiten wanneer zij als aangehouden voor verkoop of voor uitkering zijn geclassificeerd (of zijn opgenomen in een groep activa die wordt afgestoten en die als aangehouden voor verkoop of voor uitkering is geclassificeerd). In dergelijke omstandigheden blijft de waardering van in overeenstemming met IFRS 9 administratief verwerkte investeringen ongewijzigd.

11 B

Wanneer een moedermaatschappij geen beleggingsentiteit meer is of een beleggingsentiteit wordt, moet zij de wijziging in haar status als volgt administratief verwerken vanaf de datum waarop de statuswijziging heeft plaatsgevonden:

a)

wanneer een entiteit geen beleggingsentiteit meer is, moet zij een belegging in een dochteronderneming administratief verwerken overeenkomstig alinea 10. De datum van de statuswijziging moet de veronderstelde overnamedatum zijn. Bij de administratieve verwerking van de belegging overeenkomstig alinea 10 moet de reële waarde van de dochteronderneming op de veronderstelde overnamedatum de overgeboekte veronderstelde vergoeding vertegenwoordigen.

i)

[verwijderd]

ii)

[verwijderd]

b)

wanneer een entiteit een beleggingsentiteit wordt, moet zij een belegging in een dochteronderneming overeenkomstig IFRS 9 waarderen tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in winst of verlies. Het verschil tussen de vorige boekwaarde van de dochteronderneming en haar reële waarde op de datum van de statuswijziging van de investeerder, moet als winst of verlies in de winst of het verlies worden opgenomen. Het cumulatieve bedrag van eventuele winsten of verliezen dat voorheen met betrekking tot die dochterondernemingen in niet-gerealiseerde resultaten was opgenomen, moet worden behandeld alsof de beleggingsentiteit die dochterondernemingen op de datum van de statuswijziging had afgestoten.

12.

Dividenden van een dochteronderneming, een joint venture of een geassocieerde deelneming worden in de enkelvoudige jaarrekening van een entiteit opgenomen wanneer het recht van de entiteit om het dividend te ontvangen vaststaat. Het dividend wordt in winst of verlies opgenomen, tenzij de entiteit ervoor kiest om de „equity”-methode te gebruiken, in welk geval het dividend als een vermindering van de boekwaarde van de belegging wordt opgenomen.

INGANGSDATUM EN OVERGANG

18 J

De alinea's 4 tot en met 7, 10, 11B en 12 zijn gewijzigd door De „equity”-methode in de enkelvoudige jaarrekening (wijzigingen in IAS 27), uitgegeven in augustus 2014. Een entiteit moet deze wijzigingen retroactief toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2016 aanvangen in overeenstemming met IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

Dienovereenkomstige wijzigingen in andere standaarden

IFRS 1 Eerste toepassing van International Financial Reporting Standards

Alinea 39Z wordt toegevoegd.

INGANGSDATUM

39Z

Alinea D14 is gewijzigd en alinea D15A is toegevoegd door De „equity”-methode in de enkelvoudige jaarrekening (wijzigingen in IAS 27), uitgegeven in augustus 2014. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2016 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

In bijlage D wordt alinea D14 gewijzigd en wordt alinea D15A toegevoegd.

Investeringen in dochterondernemingen, joint ventures en geassocieerde ondernemingen

D14

Wanneer een entiteit een enkelvoudige jaarrekening opstelt, moet zij op grond van IAS 27 haar investeringen in dochterondernemingen, joint ventures en geassocieerde deelnemingen administratief verwerken:

a)

ofwel tegen kostprijs;

b)

ofwel in overeenstemming met IFRS 9;

c)

ofwel volgens de „equity”-methode zoals beschreven in IAS 28.

D15A

Als een eerste toepasser een dergelijke investering administratief verwerkt volgens de „equity”-methode zoals beschreven in IAS 28:

a)

past de eerste toepasser de vrijstelling voor vroegere bedrijfscombinaties (bijlage C) toe op de verwerving van de investering;

b)

en als de eerste toepassing van de IFRSs door de entiteit op een vroegere datum plaatsvindt voor haar enkelvoudige jaarrekening dan voor haar geconsolideerde jaarrekening en

i)

later dan bij haar moedermaatschappij, moet de entiteit alinea D16 op haar enkelvoudige jaarrekening toepassen;

ii)

later dan bij haar dochteronderneming, moet de entiteit alinea D17 op haar enkelvoudige jaarrekening toepassen.

IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen en joint ventures

Alinea 25 wordt gewijzigd en alinea 45B wordt toegevoegd.

Wijzigingen in eigendomsbelang

25.

Als het eigendomsbelang van een entiteit in een geassocieerde deelneming of joint venture wordt verminderd maar de investering geclassificeerd blijft als respectievelijk ofwel een geassocieerde deelneming, ofwel een joint venture, moet de entiteit slechts het proportionele, met het eigendomsbelang verband houdende bedrag van de winst die of het verlies dat voorheen in de niet-gerealiseerde resultaten werd opgenomen, naar de winst of het verlies overboeken indien deze winst of dat verlies bij de vervreemding van de daarmee verband houdende activa of verplichtingen naar de winst of het verlies zou moeten worden overgeboekt.

INGANGSDATUM EN OVERGANG

45 B

Alinea 25 is gewijzigd door De „equity”-methode in de enkelvoudige jaarrekening (wijzigingen in IAS 27), uitgegeven in augustus 2014. Een entiteit moet deze wijziging retroactief toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2016 aanvangen in overeenstemming met IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze wijziging op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.


23.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 336/54


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/2442 VAN DE COMMISSIE

van 22 december 2015

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 22 december 2015.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

IL

236,2

MA

104,4

TR

109,8

ZZ

150,1

0707 00 05

EG

174,9

MA

90,3

TR

143,9

ZZ

136,4

0709 93 10

MA

45,8

TR

145,2

ZZ

95,5

0805 10 20

EG

52,8

MA

65,7

TR

77,0

ZA

53,1

ZZ

62,2

0805 20 10

MA

74,4

ZZ

74,4

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

IL

111,9

TR

86,8

UY

95,4

ZZ

98,0

0805 50 10

TR

97,8

ZZ

97,8

0808 10 80

CA

153,6

CL

95,8

US

172,3

ZA

141,1

ZZ

140,7

0808 30 90

CN

63,7

TR

121,0

ZZ

92,4


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


BESLUITEN

23.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 336/56


BESLUIT (EU) 2015/2443 VAN DE RAAD

van 11 december 2015

betreffende het namens de Europese Unie in te nemen standpunt in de Associatieraad, opgericht krachtens de associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Moldavië, anderzijds, over titel V van die associatieovereenkomst

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207, lid 4, eerste alinea, in samenhang met artikel 218, lid 9,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Artikel 464, leden 3 en 4, van de associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Moldavië, anderzijds (1) („de overeenkomst”), voorziet in de voorlopige toepassing van een deel van de overeenkomst.

(2)

In artikel 3 van Besluit 2014/492/EU van de Raad (2) zijn de delen van de overeenkomst aangegeven die voorlopig moeten worden toegepast.

(3)

Krachtens artikel 462 van de overeenkomst begint de toepassing van titel V (Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden) van de overeenkomst wat de gebieden betreft waarover de regering van de Republiek Moldavië niet feitelijk het gezag uitoefent, zodra de Republiek Moldavië de volledige uitvoering en handhaving van titel V op haar volledige grondgebied garandeert.

(4)

Artikel 462 van de overeenkomst bepaalt voorts dat de Associatieraad bij besluit vaststelt wanneer de volledige uitvoering en handhaving van de titel V van de overeenkomst op het volledige grondgebied van de Republiek Moldavië is gegarandeerd.

(5)

De Republiek Moldavië heeft de Europese Commissie meegedeeld dat zij de volledige uitvoering en handhaving van titel V van de overeenkomst op haar volledige grondgebied met ingang van 1 januari 2016 zal kunnen garanderen.

(6)

Het is noodzakelijk dat de toepassing van titel V van de overeenkomst op het volledige grondgebied van de Republiek Moldavië wordt gevolgd en regelmatig wordt geëvalueerd.

(7)

Het is derhalve passend om het standpunt van de Unie te bepalen over de toepassing van titel V van de overeenkomst op het volledige grondgebied van de Republiek Moldavië,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Het door de Unie in te nemen standpunt in de Associatieraad die is opgericht op grond van artikel 434 van de associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Moldavië, anderzijds, over de volledige uitvoering en handhaving en over de toepassing van titel V (Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden) van de overeenkomst op het volledige grondgebied van de Republiek Moldavië wordt gebaseerd op het ontwerpbesluit van de Associatieraad dat aan dit besluit is gehecht.

2.   Kleine technische verbeteringen van het ontwerpbesluit kunnen zonder nader besluit van de Raad worden goedgekeurd door de vertegenwoordigers van de Unie in de Associatieraad.

Artikel 2

Binnen acht maanden na de inwerkingtreding van dit besluit een daarna eenmaal per jaar brengt de Europese Commissie verslag uit bij de Raad over de toepassing van titel V van de overeenkomst op het volledige grondgebied van de Republiek Moldavië. Indien de Republiek Moldavië de volledige uitvoering en handhaving van titel V van de overeenkomst met betrekking tot die gebieden van de Republiek Moldavië waarover zij niet feitelijk het gezag uitoefent, niet langer garandeert, mogen de vertegenwoordigers van de Unie in de Associatieraad, krachtens een overeenkomstig artikel 218, lid 9, van het Verdrag te nemen besluit, de Associatieraad verzoeken om de verdere toepassing van titel V van de overeenkomst in de desbetreffende gebieden te herzien.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 11 december 2015.

Voor de Raad

De voorzitter

F. BAUSCH


(1)  PB L 260 van 30.8.2014, blz. 4.

(2)  Besluit van de Raad van 16 juni 2014 betreffende de ondertekening, namens de Europese Unie, en de voorlopige toepassing van de associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Moldavië, anderzijds (PB L 260 van 30.8.2014, blz. 1).


ONTWERP

BESLUIT Nr. 1/2015 VAN DE ASSOCIATIERAAD EU-REPUBLIEK MOLDAVIË

van … 2015

inzake de toepassing van titel V van de associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Moldavië, anderzijds, op het volledige grondgebied van de Republiek Moldavië

DE ASSOCIATIERAAD,

Gezien de Associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Moldavië, anderzijds (1), en met name artikel 462,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 464 van de associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Moldavië, anderzijds („de overeenkomst”) worden bepaalde delen van de overeenkomst voorlopig toegepast sinds 1 september 2014.

(2)

De Republiek Moldavië heeft de Europese Commissie meegedeeld dat zij de volledige uitvoering en handhaving van titel V (Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden) van de overeenkomst op haar volledige grondgebied met ingang van 1 januari 2016 zal kunnen garanderen.

(3)

Het is passend dat de Associatieraad de toepassing van titel V (Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden) van de overeenkomst op het volledige grondgebied van de Republiek Moldavië regelmatig evalueert.

(4)

Het is passend dat het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken toeziet op de toepassing van titel V (Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden) van de overeenkomst op het volledige grondgebied van de Republiek Moldavië en daarover regelmatig verslag uitbrengt bij de Associatieraad,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Titel V (Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden) van de associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Moldavië, anderzijds, is met ingang van 1 januari 2016 van toepassing op het volledige grondgebied van de Republiek Moldavië.

2.   De Associatieraad evalueert de toepassing van titel V (Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden) van de overeenkomst op het volledige grondgebied van de Republiek Moldavië binnen tien maanden na de vaststelling van dit besluit en daarna eenmaal per jaar.

3.   Het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken ziet toe op de toepassing van titel V (Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden) van de overeenkomst, zoals vermeld in lid 1. Het brengt eenmaal per jaar en naargelang de omstandigheden dat vereisen verslag uit aan de Associatieraad.

4.   Titel VII (Institutionele, algemene en slotbepalingen) van de overeenkomst is van toepassing in zoverre hij in verband met titel V (Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden) van de overeenkomst wordt toegepast.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te …, …

Voor de Associatieraad

De voorzitter


(1)  PB L 260 van 30.8.2014, blz. 4.


23.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 336/59


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2015/2444 VAN DE COMMISSIE

van 17 december 2015

tot vaststelling van standaardvoorschriften voor de indiening door de lidstaten van door de Unie te financieren nationale programma's voor de uitroeiing, bestrijding en surveillance van dierziekten en zoönosen en tot intrekking van Beschikking 2008/425/EG

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2015) 9192)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 652/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 tot vaststelling van bepalingen betreffende het beheer van de uitgaven in verband met de voedselketen, diergezondheid en dierenwelzijn, alsmede in verband met plantgezondheid en teeltmateriaal, tot wijziging van de Richtlijnen 98/56/EG, 2000/29/EG en 2008/90/EG van de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 178/2002, (EG) nr. 882/2004 en (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Besluiten 66/399/EEG en 76/894/EEG van de Raad en Beschikking 2009/470/EG van de Raad (1), en met name artikel 36, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) nr. 652/2014 zijn bepalingen vastgesteld betreffende onder andere het beheer van de uitgaven in verband met de voedselketen en diergezondheid alsook voorschriften voor de indiening en de inhoud van nationale programma's voor de uitroeiing, bestrijding en surveillance van dierziekten en zoönosen.

(2)

Op grond van artikel 12, lid 1, van Verordening (EU) nr. 652/2014 moeten de lidstaten jaarlijks uiterlijk op 31 mei bij de Commissie de nationale programma's indienen die het volgende jaar beginnen en waarvoor zij een subsidie willen aanvragen.

(3)

Bij Beschikking 2008/425/EG van de Commissie (2) wordt bepaald dat de lidstaten die een financiële bijdrage van de Unie wensen te ontvangen voor nationale programma's voor de uitroeiing, bewaking en bestrijding van bepaalde dierziekten, een aanvraag moeten indienen die ten minste bepaalde, in de bijlagen I tot en met V bij die beschikking vastgestelde gegevens bevat.

(4)

Na de vaststelling van Verordening (EU) nr. 652/2014 moeten de standaardvoorschriften voor de inhoud en de indiening door de lidstaten van nationale programma's, zoals gedefinieerd in artikel 9 van die verordening, worden herzien zodat zij volledig voldoen aan de voorschriften van artikel 12 van die verordening.

(5)

Bovendien moeten de standaardvoorschriften voor de inhoud en de indiening door de lidstaten van nationale programma's zoals gedefinieerd in artikel 9 van Verordening (EU) nr. 652/2014 voldoen aan de bij Beschikking 2008/341/EG van de Commissie (3) vastgestelde criteria voor nationale programma's voor uitroeiing, bestrijding en bewaking.

(6)

Om in overeenstemming te zijn met de veranderende EU-wetgeving, moeten voor bepaalde ziekten de digitale modellen op de website van de Commissie worden gebruikt om gemakkelijker noodzakelijke wijzigingen te kunnen aanbrengen of aanvullende gegevens te kunnen toevoegen. De Commissie zal de lidstaten in kennis stellen van alle noodzakelijke wijzigingen van de digitale modellen en die met hen bespreken in het kader van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders. De herziene digitale modellen zullen ten laatste begin maart van het jaar in kwestie aan alle lidstaten worden toegezonden.

(7)

Gezien het geringe aantal indieningen de afgelopen jaren, waardoor het ontwikkelen van specifieke digitale modellen niet gerechtvaardigd is, worden niet-digitale modellen als het gepaste middel voor de indiening van nationale programma's beschouwd voor ziekten die niet in de digitale modellen zijn opgenomen en voor aquacultuurziekten.

(8)

Omwille van de duidelijkheid moet Beschikking 2008/425/EG derhalve worden ingetrokken en door dit besluit worden vervangen.

(9)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Naast de bij artikel 12, lid 2, van Verordening (EU) nr. 652/2014 vastgestelde inhoud bevatten de nationale programma's de in de bijlagen bij dit besluit bepaalde gegevens.

Artikel 2

Nationale programma's zoals bepaald in artikel 9 van Verordening (EU) nr. 652/2014 worden online ingediend door gebruik te maken van de in de bijlagen I tot en met IV bij dit besluit aangegeven overeenkomstige digitale modellen, of worden per post ingediend door gebruik te maken van de overeenkomstige modellen in bijlage V bij dit besluit voor ziekten die niet in de digitale modellen zijn opgenomen en in bijlage VI bij dit besluit voor aquacultuurziekten.

Artikel 3

Beschikking 2008/425/EG wordt ingetrokken.

Artikel 4

Dit besluit is van toepassing op indieningen van nationale programma's voor uitroeiing, bestrijding en surveillance voor 2017 en de daaropvolgende jaren.

Artikel 5

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 17 december 2015.

Voor de Commissie

Vytenis ANDRIUKAITIS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 189 van 27.6.2014, blz. 1.

(2)  Beschikking 2008/425/EG van de Commissie van 25 april 2008 tot vaststelling van standaardvoorschriften voor de indiening door de lidstaten van door de Gemeenschap te financieren nationale programma's voor de uitroeiing, bestrijding en bewaking van bepaalde dierziekten en zoönosen (PB L 159 van 18.6.2008, blz. 1).

(3)  Beschikking 2008/341/EG van de Commissie van 25 april 2008 tot vaststelling van communautaire criteria voor nationale programma's voor de uitroeiing, bestrijding en bewaking van bepaalde dierziekten en zoönosen (PB L 115 van 29.4.2008, blz. 44).


BIJLAGE I

Het specifieke model dat moet worden gebruikt om de nationale programma's voor de hieronder genoemde dierziekten in te dienen, is als pdf beschikbaar op de website van DG SANTE:

http://ec.europa.eu/dgs/health_food-safety/funding/cff/animal_health/vet_progs_en.htm

Bijlage I.a: voor rabiës

Bijlage I.b: voor rundertuberculose, runderbrucellose en schapen- en geitenbrucellose (B. melitensis)

Bijlage I.c: voor klassieke varkenspest, Afrikaanse varkenspest en vesiculaire varkensziekte

Bijlage I.d: voor blauwtong


BIJLAGE II

Het specifieke model dat moet worden gebruikt om de bestrijdingsprogramma's voor salmonella in te dienen, is als pdf beschikbaar op de website van DG SANTE:

http://ec.europa.eu/dgs/health_food-safety/funding/cff/animal_health/vet_progs_en.htm


BIJLAGE III

Het specifieke model dat moet worden gebruikt om de bestrijdingsprogramma's voor overdraagbare spongiforme encefalopathieën (BSE en scrapie) in te dienen, is als pdf beschikbaar op de website van DG SANTE:

http://ec.europa.eu/dgs/health_food-safety/funding/cff/animal_health/vet_progs_en.htm


BIJLAGE IV

Het specifieke model dat moet worden gebruikt om de surveillanceprogramma's voor aviaire influenza in te dienen, is als pdf beschikbaar op de website van DG SANTE:

http://ec.europa.eu/dgs/health_food-safety/funding/cff/animal_health/vet_progs_en.htm


BIJLAGE V

Standaardvoorschriften voor de indiening van nationale programma's voor de uitroeiing, bestrijding of surveillance van de hieronder genoemde dierziekten:

miltvuur

besmettelijke boviene pleuropneumonie

echinococcose

campylobacteriose

listeriose

trichinellose

verocytotoxine-producerende E. coli

1.   Identificatie van het programma

Lidstaat:

Ziekte(n) (1):

Looptijd van het programma: jaarlijks/meerjarig

Aanvraag voor medefinanciering door de Unie voor (2):

Referentie van dit document:

Contactpersoon (naam, telefoon, fax, e-mail):

Datum van indiening bij de Commissie:

2.   Beschrijving van de epidemiologische situatie van de ziekte/zoönosen vóór de begindatum van de uitvoering van het programma en gegevens over de epidemiologische ontwikkeling van de ziekte(n)  (3)

3.   Beschrijving van het ingediende programma  (4)

4.   Maatregelen van het uit te voeren ingediende programma

4.1.   Samenvatting van de maatregelen van het programma

4.2.   Organisatie van, toezicht op en rol van alle bij het programma betrokken belanghebbenden  (5)

4.3.   Beschrijving en afbakening van de geografische en administratieve gebieden waarin het programma moet worden uitgevoerd  (6)

4.4.   De streefdoelen die op de einddatum van het programma moeten zijn bereikt en de verwachte baten ervan

4.5.   Geschikte indicatoren om te meten in hoeverre de streefdoelen van het programma zijn gehaald

4.6.   Beschrijving van de maatregelen van het programma  (7)

4.6.1.

Kennisgeving van de ziekte

4.6.2.

Doeldieren en dierenpopulatie

4.6.3.

Identificatie van dieren en registratie van bedrijven

4.6.4.

Kwalificaties van dieren en beslagen (8)

4.6.5.

Voorschriften inzake verplaatsingen van dieren

4.6.6.

Gebruikte tests en bemonsteringsschema's

4.6.7.

Gebruikte vaccins en vaccinatieschema's

4.6.8.

Informatie over en beoordeling van beheer en infrastructuur op het gebied van bioveiligheidsmaatregelen in de betrokken bedrijven

4.6.9.

Maatregelen in geval van een positief resultaat (9)

4.6.10.

Regeling voor de vergoeding van eigenaars van geslachte of gedode dieren (10)

4.6.11.

Controle op de uitvoering van het programma en rapportering (11)

5.   Financiële middelen voor de uitvoering van het programma

Geraamd budget en bron: publiek/particulier of beide.

6.   Gegevens over de epidemiologische ontwikkeling tijdens de laatste vijf jaar  (12)

6.1.   Ontwikkeling van de ziekte

6.1.1.   Gegevens over beslagen (13) (één tabel per jaar)

Jaar:

Regio (14)

Diersoort

Totaal aantal beslagen (15)

Totaal aantal beslagen waarop het programma van toepassing is

Aantal gecontroleerde beslagen (16)

Aantal positieve beslagen (17)

Aantal nieuwe positieve beslagen (18)

Aantal geruimde beslagen

Percentage geruimde positieve beslagen

INDICATOREN

Percentage dekking beslagen

Percentage positieve beslagen

Prevalentie bij beslagen in de periode in kwestie

Percentage nieuwe positieve beslagen

Incidentie bij beslagen

1

2

3

4

5

6

7

8

9 = (/) × 100

10= (5/4) × 100

11 = (6/5) × 100

12 = (7/5) × 100

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


6.1.2.   Gegevens over dieren (één tabel per jaar)

Jaar:

Regio (19)

Diersoort

Totaal aantal dieren (20)

Aantal in het kader van het programma te testen dieren (22)

Aantal geteste dieren (21)

Aantal individueel geteste dieren (22)

Aantal positieve dieren

Slacht

INDICATOREN

Aantal geslachte of geruimde dieren die positief hebben gereageerd

Totaal aantal geslachte dieren (23)

Percentage dekking dieren

Percentage positieve dieren

Prevalentie bij dieren

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10 = (5/4) × 100

11 = (7/5) × 100

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

 

 

 

 

 

 

 

 

 

6.2.   Gestratificeerde gegevens over surveillance en laboratoriumtests

6.2.1.   Gestratificeerde gegevens over surveillance en laboratoriumtests

Jaar:

Regio (24)

Diersoort/-categorie

Testtype (25)

Beschrijving van de test

Aantal geteste monsters

Aantal positieve monsters

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

 

 

 

 

 

6.3.   Gegevens over besmetting (één tabel per jaar)

Jaar:

Regio (26)

Diersoort

Aantal besmette beslagen (27)

Aantal besmette dieren

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

 

 

 

6.4.   Gegevens over de status van de beslagen aan het eind van elk jaar (indien van toepassing)

Jaar:

Regio (28)

Diersoort

Status van beslagen en dieren waarop het programma van toepassing is (29)

Totaal aantal beslagen en dieren waarop het programma van toepassing is

Onbekend (30)

Niet ziektevrij of niet officieel ziektevrij

Status ziektevrij of officieel ziektevrij geschorst (33)

Ziektevrij (34)

Officieel ziektevrij (35)

Laatste controle positief (31)

Laatste controle negatief (32)

Beslagen

Dieren (36)

Beslagen

Dieren (36)

Beslagen

Dieren (36)

Beslagen

Dieren (36)

Beslagen

Dieren (36)

Beslagen

Dieren (36)

Beslagen

Dieren (36)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

6.5.   Gegevens over vaccinatie- of behandelingsprogramma's  (37)

Jaar:

Regio (38)

Diersoort

Totaal aantal beslagen (39)

Totaal aantal dieren

Informatie over het vaccinatie- of behandelingsprogramma

Aantal beslagen in het vaccinatie- of behandelingsprogramma

Aantal gevaccineerde of behandelde beslagen

Aantal gevaccineerde of behandelde dieren

Aantal toegediende vaccin- of behandelingsdoses

Aantal gevaccineerde volwassen dieren

Aantal gevaccineerde jonge dieren

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

 

 

 

 

 

 

 

 

6.6.   Gegevens over in het wild levende dieren  (40)

6.6.1.   Schatting van de populatie in het wild levende dieren

Jaar:

Regio (41)

Diersoort

Schattingsmethode

Geschatte populatie

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

 

 

 


6.6.2.   Surveillance van ziekte en andere tests bij in het wild levende dieren (één tabel per jaar)

Jaar:

Regio (42)

Diersoort

Testtype (43)

Beschrijving van de test

Aantal geteste monsters

Aantal positieve monsters

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

 

 

 

 


6.6.3.   Gegevens over vaccinatie of behandeling van in het wild levende dieren

Jaar:

Regio (44)

km2

Vaccinatie- of behandelingsprogramma

Aantal toe te dienen vaccin- of behandelingsdoses

Aantal campagnes

Totaal aantal toegediende vaccin- of behandelingsdoses

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

 

 

 

 

7.   Streefcijfers

7.1.   Streefcijfers voor tests (één tabel per uitvoeringsjaar  (45) )

7.1.1.   Streefcijfers voor diagnostische tests

Regio (46)

Testtype (47)

Doelpopulatie (48)

Soort monster (49)

Doel (50)

Aantal geplande tests

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

 

7.1.2.   Streefcijfers voor tests op beslagen en dieren

7.1.2.1.   Streefcijfers voor tests op beslagen (51)

Regio (52)

Diersoort

Totaal aantal beslagen (53)

Totaal aantal beslagen waarop het programma van toepassing is

Verwacht aantal gecontroleerde beslagen (54)

Verwacht aantal positieve beslagen (55)

Verwacht aantal nieuwe positieve beslagen (56)

Verwacht aantal te ruimen beslagen

Verwacht percentage te ruimen positieve beslagen

STREEFCIJFERINDICATOREN

Verwacht percentage dekking beslagen

Percentage positieve beslagen

Verwachte prevalentie bij beslagen in de periode in kwestie

Percentage nieuwe positieve beslagen

Verwachte incidentie bij beslagen

1

2

3

4

5

6

7

8

9 = (8/6) × 100

10 = (5/4) × 100

11 = (6/5) × 100

12 = (7/5) × 100

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


7.1.2.2.   Streefcijfers voor tests op dieren

Regio (57)

Diersoort

Totaal aantal dieren (58)

Aantal dieren (59) waarop het programma van toepassing is

Verwacht aantal geteste dieren (59)

Aantal individueel te testen dieren (60)

Verwacht aantal positieve dieren

Slacht

STREEFCIJFERINDICATOREN

Verwacht aantal te slachten of te ruimen dieren die positief hebben gereageerd

Verwacht totaal aantal te slachten dieren (61)

Verwacht percentage dekking dieren

Percentage positieve dieren (verwachte prevalentie)

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10 = (5/4) × 100

11 = (7/5) × 100

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

7.2.   Streefcijfers voor de kwalificatie van beslagen en dieren (één tabel per uitvoeringsjaar), indien van toepassing

Regio (62)

Diersoort

Totaal aantal beslagen en dieren waarop het programma van toepassing is

Streefcijfers voor de status van beslagen en dieren waarop het programma van toepassing is (63)

Verwacht onbekend (64)

Verwacht niet ziektevrij of niet officieel ziektevrij

Verwacht status ziektevrij of officieel ziektevrij geschorst (67)

Verwacht ziektevrij (68)

Verwacht officieel ziektevrij (69)

Laatste controle positief (65)

Laatste controle negatief (66)

Beslagen

Dieren (70)

Beslagen

Dieren (70)

Beslagen

Dieren (70)

Beslagen

Dieren (70)

Beslagen

Dieren (70)

Beslagen

Dieren (70)

Beslagen

Dieren (70)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

7.3.   Streefcijfers voor vaccinatie of behandeling (één tabel per uitvoeringsjaar)

7.3.1.   Streefcijfers voor vaccinatie of behandeling (71)

Regio (72)

Diersoort

Totaal aantal beslagen (73) in het vaccinatie- of behandelingsprogramma

Totaal aantal dieren in het vaccinatie- of behandelingsprogramma

Streefcijfers voor het vaccinatie- of behandelingsprogramma

Aantal beslagen (73) in het vaccinatie- of behandelingsprogramma

Verwacht aantal te vaccineren of te behandelen beslagen (73)

Verwacht aantal te vaccineren of te behandelen dieren

Verwacht aantal toe te dienen vaccin- of behandelingsdoses

Verwacht aantal te vaccineren volwassen dieren

Verwacht aantal te vaccineren jonge dieren

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

 

 

 

 

 

 

 

 

7.3.2.   Streefcijfers voor de vaccinatie of behandeling (74) van in het wild levende dieren

Regio (75)

Diersoort

km2

Streefcijfers voor het vaccinatie- of behandelingsprogramma

Verwacht aantal toe te dienen vaccin- of behandelingsdoses tijdens de campagne

Verwacht aantal campagnes

Verwacht totaal aantal toe te dienen vaccin- of behandelingsdoses

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

 

 

 

 

8.   Gedetailleerde analyse van de kosten van het programma (één tabel per uitvoeringsjaar)

Kosten inzake

Specificatie

Aantal eenheden

Eenheidskosten in EUR

Totaalbedrag in EUR

EU-steun gevraagd (ja/neen)

1.   Tests

1.1.

Kosten van de bemonstering

 

 

 

 

 

 

Huisdieren

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1.2.

Kosten van de analyse

Bacteriologische tests (kweek) in het kader van de officiële bemonstering

 

 

 

 

 

Serotypering van de desbetreffende isolaten

 

 

 

 

 

Bacteriologische test ter controle van de doeltreffendheid van de ontsmetting van gebouwen en terreinen na het ruimen van een salmonellapositief koppel

 

 

 

 

 

Test voor de opsporing van antimicrobiële stoffen of een bacteriegroeiremmend effect in weefsel van dieren van op salmonella geteste koppels/beslagen

 

 

 

 

 

Andere (geef aan welke)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2.

Vaccinatie

(Als medefinanciering voor de aankoop van de vaccins wordt gevraagd, moeten de punten 6.4 en 7.2 ook worden ingevuld als het vaccinatiebeleid deel uitmaakt van uw programma.)

 

 

 

 

2.1.

Aankoop van vaccindoses

Aantal vaccindoses

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3.   Slacht en vernietiging

3.1.

Vergoeding voor dieren

Vergoeding voor dieren

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3.2.

Vervoerskosten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3.3.

Vernietigingskosten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3.4.

Verlies in geval van slacht

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3.5.

Kosten van de behandeling van dierlijke producten (eieren, broedeieren enz.)

Kosten van de behandeling van dierlijke producten (eieren, broedeieren enz.)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

4.   Reiniging en ontsmetting

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

5.

Salarissen (alleen personeel dat voor het programma in dienst is genomen)

Salarissen

 

 

 

 

 

Andere (geef aan welke)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

6.   Verbruiksgoederen en specifieke uitrusting

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

7.   Andere kosten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

 

 


(1)  Er wordt één document per ziekte gebruikt, tenzij alle maatregelen van het programma voor de doelpopulatie gebruikt worden voor de bewaking, bestrijding en uitroeiing van verschillende ziekten.

(2)  Het jaar (de jaren) aangeven waarvoor medefinanciering wordt aangevraagd.

(3)  Korte beschrijving met gegevens over de doelpopulatie (soort, aantal aanwezige en onder het programma vallende beslagen en dieren), de belangrijkste maatregelen (bemonsterings- en testregelingen, toegepaste uitroeiingsmaatregelen, kwalificatie van beslagen en dieren, vaccinatieschema's) en de belangrijkste resultaten (incidentie, prevalentie, kwalificatie van beslagen en dieren). Indien de maatregelen aanzienlijk werden gewijzigd, wordt de informatie voor verschillende perioden verstrekt. De informatie wordt gedocumenteerd met relevante samenvattende epidemiologische tabellen (zoals vastgesteld in punt 6), aangevuld met grafieken of kaarten (als bijlage bij te voegen).

(4)  Korte beschrijving van het programma met de belangrijkste doelstelling(en) (bewaking, bestrijding, uitroeiing, kwalificatie van beslagen en/of regio's, verlaging van prevalentie en incidentie), de belangrijkste maatregelen (bemonsterings- en testregelingen, toe te passen uitroeiingsmaatregelen, kwalificatie van beslagen en dieren, vaccinatieschema's), de doelpopulatie en het (de) gebied(en) waar het programma wordt uitgevoerd en de definitie van een positief geval.

(5)  Beschrijving van de autoriteiten die belast zijn met het toezicht op en de coördinatie van de diensten die voor de uitvoering van het programma verantwoordelijk zijn, en de diverse betrokkenen. Beschrijf de verantwoordelijkheden van alle betrokken belanghebbenden.

(6)  Te vermelden zijn de naam en aanduiding, de administratieve grenzen, en de oppervlakte van de administratieve en geografische gebieden waarin het programma moet worden uitgevoerd. Illustreer met kaarten.

(7)  Volledige beschrijving van alle maatregelen, tenzij naar EU-wetgeving kan worden verwezen. Vermeld ook de nationale wetgeving waarin de maatregelen zijn vastgesteld.

(8)  Alleen vermelden indien van toepassing.

(9)  Beschrijving van de maatregelen betreffende positief bevonden dieren (beschrijving van het slachtbeleid, bestemming van de karkassen, gebruik of behandeling van dierlijke producten, vernietiging van alle producten die de ziekte kunnen overbrengen of behandeling van deze producten om mogelijke besmetting te vermijden, procedure voor desinfectie van besmette bedrijven, de gekozen therapeutische of preventieve behandeling, procedure om geruimde bedrijven weer met gezonde dieren te bevolken en de instelling van een surveillancegebied rond het besmette bedrijf).

(10)  Niet voor BT.

(11)  Beschrijving van het proces en de controle die zal worden uitgevoerd om te zorgen voor de behoorlijke bewaking van de uitvoering van het programma.

(12)  Gegevens over de ontwikkeling van de ziekte volgens de hieronder vermelde tabellen, voor zover van toepassing.

(13)  Beslagen, koppels of bedrijven, naargelang het geval.

(14)  Regio zoals omschreven in het programma van de lidstaat.

(15)  Totaal aantal beslagen in de regio, ongeacht of zij al dan niet voor het programma in aanmerking komen.

(16)  Met controleren wordt bedoeld het testen (in het kader van het programma) van het beslag op de desbetreffende ziekte om de gezondheidsstatus van het beslag te handhaven of te verhogen. In deze kolom mag een beslag slechts eenmaal worden meegeteld, ook al is het meer dan eens gecontroleerd.

(17)  Beslagen waarbij ten minste één dier positief heeft gereageerd in de periode in kwestie, ongeacht het aantal keren dat het beslag is gecontroleerd.

(18)  Beslagen waarvan de status in de vorige periode onbekend, niet vrij-negatief, vrij, officieel vrij of geschorst was, en waarbij in de periode in kwestie ten minste één dier positief heeft gereageerd.

(19)  Regio zoals omschreven in het programma van de lidstaat.

(20)  Totaal aantal dieren in de regio, inclusief beslagen die al dan niet voor het programma in aanmerking komen.

(21)  Omvat dieren die individueel zijn getest en dieren die aan de hand van verzamelmonsters zijn getest.

(22)  Omvat enkel de individueel geteste dieren, niet de dieren die zijn getest aan de hand van verzamelmonsters.

(23)  Omvat alle geslachte dieren die positief hebben gereageerd en alle in het kader van het programma geslachte dieren die negatief hebben gereageerd.

(24)  Regio zoals omschreven in het programma van de lidstaat.

(25)  Aangeven of de test serologisch, virologisch enz. is.

(26)  Regio zoals omschreven in het programma van de lidstaat.

(27)  Beslagen, koppels of bedrijven, naargelang het geval.

(28)  Regio zoals omschreven in het programma van de lidstaat.

(29)  Aan het eind van het jaar.

(30)  Onbekend: geen vorige controleresultaten beschikbaar.

(31)  Niet vrij en laatste controle positief: beslag gecontroleerd met ten minste één positief resultaat bij de laatste controle.

(32)  Niet vrij en laatste controle negatief: beslag gecontroleerd met negatieve resultaten bij de laatste controle, maar het beslag is niet vrij of officieel vrij.

(33)  Geschorst zoals gedefinieerd in de EU- of nationale wetgeving voor de desbetreffende ziekte aan het einde van de rapporteringsperiode.

(34)  Vrij beslag zoals gedefinieerd in de EU- of nationale wetgeving voor de desbetreffende ziekte.

(35)  Officieel vrij beslag zoals gedefinieerd in de EU- of nationale wetgeving voor de desbetreffende ziekte.

(36)  Omvat dieren waarop het programma van toepassing is in beslagen met de desbetreffende status (linkerkolom).

(37)  Gegevens alleen te verstrekken indien vaccinatie heeft plaatsgevonden.

(38)  Regio zoals omschreven in het programma van de lidstaat.

(39)  Beslagen, koppels of bedrijven, naargelang het geval.

(40)  Gegevens alleen te verstrekken indien het programma maatregelen met betrekking tot in het wild levende dieren omvat of indien de gegevens epidemiologisch relevant zijn voor de ziekte.

(41)  Regio zoals omschreven in het programma van de lidstaat.

(42)  Regio zoals omschreven in het programma van de lidstaat.

(43)  Aangeven of de test serologisch, virologisch, biomarkerdetectie enz. is.

(44)  Regio zoals omschreven in het programma van de lidstaat.

(45)  Voor de daaropvolgende jaren van goedgekeurde meerjarenprogramma's mag voor het desbetreffende jaar slechts één tabel worden ingevuld.

(46)  Regio zoals omschreven in het programma van de lidstaat.

(47)  Beschrijving van de test.

(48)  Specificatie van de doelsoort en de categorieën doeldieren.

(49)  Beschrijving van het monster.

(50)  Beschrijving van het doel (bv. kwalificatie, surveillance, bevestiging van vermoede gevallen, bewaking van campagnes, seroconversie, controle van vernietigde vaccins, testen van de vaccins, controle van de vaccinatie).

(51)  Beslagen, koppels of bedrijven, naargelang van het geval.

(52)  Regio zoals omschreven in het programma van de lidstaat.

(53)  Totaal aantal beslagen in de regio, ongeacht of zij al dan niet voor het programma in aanmerking komen.

(54)  Met controleren wordt bedoeld het testen (in het kader van het programma) van het beslag op de desbetreffende ziekte om de gezondheidsstatus van het beslag te handhaven, te verhogen enz. In deze kolom mag een beslag slechts eenmaal worden meegeteld, ook al is het meer dan eens gecontroleerd.

(55)  Beslagen waarbij ten minste één dier positief heeft gereageerd in de periode in kwestie, ongeacht het aantal keren dat het beslag is gecontroleerd.

(56)  Beslagen waarvan de status in de vorige periode onbekend, niet vrij-negatief, vrij, officieel vrij of geschorst was, en waarbij in de periode in kwestie ten minste één dier positief heeft gereageerd.

(57)  Regio zoals omschreven in het programma van de lidstaat.

(58)  Totaal aantal dieren in de regio, inclusief beslagen die al dan niet voor het programma in aanmerking komen.

(59)  Omvat dieren die individueel zijn getest en dieren die aan de hand van verzamelmonsters zijn getest.

(60)  Omvat enkel de individueel geteste dieren, niet de dieren die zijn getest aan de hand van verzamelmonsters.

(61)  Omvat alle geslachte dieren die positief hebben gereageerd en alle in het kader van het programma geslachte dieren die negatief hebben gereageerd.

(62)  Regio zoals omschreven in het programma van de lidstaat.

(63)  Aan het eind van het jaar.

(64)  Onbekend: geen vorige controleresultaten beschikbaar.

(65)  Niet vrij en laatste controle positief: beslag gecontroleerd met ten minste één positief resultaat bij de laatste controle.

(66)  Niet vrij en laatste controle negatief: beslag gecontroleerd met negatieve resultaten bij de laatste controle, maar het beslag is niet vrij of officieel vrij.

(67)  Geschorst zoals voor de desbetreffende ziekte gedefinieerd in EU- of nationale wetgeving waar van toepassing, of overeenkomstig de nationale wetgeving.

(68)  Vrij beslag zoals voor de desbetreffende ziekte gedefinieerd in EU- of nationale wetgeving waar van toepassing, of overeenkomstig de nationale wetgeving.

(69)  Officieel vrij beslag zoals voor de desbetreffende ziekte gedefinieerd in EU- of nationale wetgeving waar van toepassing, of overeenkomstig de nationale wetgeving.

(70)  Omvat dieren waarop het programma van toepassing is in beslagen met de desbetreffende status (linkerkolom).

(71)  Gegevens alleen te verstrekken indien van toepassing.

(72)  Regio zoals omschreven in het programma van de lidstaat.

(73)  Beslagen, koppels of bedrijven, naargelang het geval.

(74)  Gegevens alleen te verstrekken indien van toepassing.

(75)  Regio zoals omschreven in het programma van de lidstaat.


BIJLAGE VI

Standaardvoorschriften voor de indiening van nationale programma's voor de uitroeiing van de hieronder vermelde ziekten bij aquacultuurdieren:

virale hemorragische septikemie (VHS)

infectieuze hematopoëtische necrose (IHN)

koi-herpesvirus (KHV)

infectieuze zalmanemie (ISA)

besmetting met Marteilia refringens

besmetting met Bonamia ostreae

ichthyophthiriasis (white spot disease) bij schaaldieren

Voorschriften/vereiste informatie

Informatie/nadere toelichting en rechtvaardiging

1.

Identificatie van het programma

 

1.1.

Declarerende lidstaat

 

1.2.

Bevoegde autoriteit (adres, fax, e-mail)

 

1.3.

Referentie van dit document

 

1.4.

Datum van indiening bij de Commissie

 

2.

Soort mededeling

 

2.1.

Aanvraag voor uitroeiingsprogramma

 

3.

Nationale wetgeving  (1)

 

4.

Aanvraag voor medefinanciering

 

4.1.

Het jaar (de jaren) aangeven waarvoor medefinanciering wordt aangevraagd.

 

4.2.

Instemming van de beheersautoriteit van het operationele programma (handtekening en stempel)

 

5.

Ziekten

 

5.1.

Vissen

VHS

IHN

ISAV

KHV

5.2.

Weekdieren

Marteilia refringens

Bonamia ostreae

5.3.

Schaaldieren

Ichthyophthiriasis (white spot disease)

6.

Algemene informatie over de programma's

 

6.1.

Bevoegde autoriteit (2)

 

6.2.

Organisatie van en toezicht op alle bij het programma betrokken belanghebbenden (3)

 

6.3.

Overzicht van de structuur van de aquacultuursector in het gebied in kwestie, met inbegrip van productievormen, gehouden soorten enz.

 

6.4.

Sinds wanneer is het verplicht de bevoegde autoriteit in kennis te stellen van het vermoeden en de bevestiging van de ziekte(n) in kwestie?

 

6.5.

Sinds wanneer beschikt de gehele lidstaat over een systeem voor vroegtijdige opsporing waardoor de bevoegde autoriteit op doeltreffende wijze ziektegevallen kan onderzoeken en melden (4)?

 

6.6.

Herkomst van aquacultuurdieren van voor de ziekte in kwestie gevoelige soorten die worden binnengebracht in de lidstaat, het kweekgebied of de kweekcompartimenten

 

6.7.

Richtsnoeren inzake goede hygiënische praktijken (5)

 

6.8.

Epidemiologische situatie van de ziekte in ten minste de vier jaren voorafgaand aan de start van het programma (6)

 

6.9.

Geraamde kosten en verwachte voordelen van het programma (7)

 

6.10.

Beschrijving van het ingediende programma (8)

 

6.11.

Looptijd van het programma

 

7.

Bestreken gebied  (9)

 

7.1.

Lidstaat

 

7.2.

Gebied (volledig stroomgebied) (10)

 

7.3.

Gebied (deel van een stroomgebied) (11)

Benoem en beschrijf de kunstmatige of natuurlijke barrière waardoor het gebied wordt begrensd, en verklaar hoe zij de opwaartse migratie van waterdieren uit lager gelegen gedeelten van het stroomgebied belet.

 

7.4.

Gebied (meer dan één stroomgebied) (12)

 

7.5.

Compartiment dat niet afhangt van de omringende gezondheidsstatus (13)

 

 

Benoem en beschrijf de watervoorziening voor elke kwekerij (14)

Put, boorgat of bron

Waterzuiveringsinstallatie waarin het desbetreffende pathogeen geïnactiveerd wordt (15)

 

Benoem en beschrijf voor elke kwekerij de natuurlijke of kunstmatige barrières en verklaar hoe zij waterdieren beletten om vanuit de aangrenzende waterlopen in de kwekerijen van een compartiment binnen te komen.

 

 

Benoem en beschrijf voor elke kwekerij de bescherming tegen overstromingen en het binnendringen van water uit het aangrenzende gebied.

 

7.6.

Compartiment dat afhangt van de omringende gezondheidsstatus (16)

 

 

Eén epidemiologische eenheid op grond van de geografische ligging ervan en de afstand ten opzichte van andere kwekerijen of kweekgebieden (17)

 

 

Voor alle kwekerijen van het compartiment geldt een gemeenschappelijk bioveiligheidssysteem (18)

 

 

Aanvullende voorschriften (19)

 

7.7.

Kwekerijen of kweekgebieden van weekdieren die onder het programma vallen (registratienummers en geografische ligging)

 

8.

Maatregelen van het ingediende programma

 

8.1.

Samenvatting van de maatregelen van het programma

 

 

Eerste jaar

Tests

Verzamelen voor menselijke consumptie of verdere verwerking

Onmiddellijk

Later

Verwijdering en vernietiging

Onmiddellijk

Later

Vaccinatie

Andere maatregelen (geef aan welke)

Laatste jaar

Tests

Verzamelen voor menselijke consumptie of verdere verwerking

Onmiddellijk

Later

Verwijdering en vernietiging

Onmiddellijk

Later

Andere maatregelen (geef aan welke)

8.2.

Beschrijving van de maatregelen van het programma (20)

 

 

Doelpopulatie/-soort

 

 

Gebruikte tests en bemonsteringsschema's. Bij het programma betrokken laboratoria (21)

 

 

Voorschriften inzake verplaatsingen van dieren

 

 

Gebruikte vaccins en vaccinatieschema's

 

 

Maatregelen in geval van een positief resultaat (22)

 

 

Regeling voor de vergoeding van eigenaars

 

 

Controle en toezicht op de uitvoering van het programma en rapportering

 

9.   Gegevens over de epidemiologische situatie/ontwikkeling van de ziekte in de laatste vier jaar (één tabel per uitvoeringsjaar)

9.1.   Gegevens over het testen van dieren

Lidstaat, gebied of compartiment (23)

Ziekte

Jaar

 

Kwekerij of kweekgebied van weekdieren

Aantal bemonsteringen

Aantal klinische inspecties

Watertemperatuur bij bemonstering/inspectie

Soorten bij bemonstering

Bemonsterde soorten

Aantal bemonsterde dieren (totaal en per soort)

Aantal tests

Positieve resultaten van laboratoriumonderzoek

Positieve resultaten van klinische inspecties

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

 

 

 

 

9.2.   Gegevens over het testen van kwekerijen of kweekgebieden

Ziekte

Jaar

 

Lidstaat, gebied of compartiment (24)

Totaal aantal kwekerijen of kweekgebieden van weekdieren (25)

Totaal aantal kwekerijen of kweekgebieden van weekdieren waarop het programma van toepassing is

Aantal gecontroleerde kwekerijen of kweekgebieden van weekdieren (26)

Aantal positieve kwekerijen of kweekgebieden van weekdieren (27)

Aantal nieuwe positieve kwekerijen of kweekgebieden van weekdieren (28)

Aantal geruimde kwekerijen of kweekgebieden van weekdieren

Percentage geruimde positieve kwekerijen of kweekgebieden van weekdieren

Verwijderde en vernietigde dieren (29)

Streefcijferindicatoren

Percentage dekking kwekerijen of kweekgebieden van weekdieren

Percentage positieve kwekerijen of kweekgebieden van weekdieren

Prevalentie bij kwekerijen of kweekgebieden van weekdieren in de periode in kwestie

Percentage nieuwe positieve kwekerijen of kweekgebieden van weekdieren

Incidentie bij kwekerijen of kweekgebieden van weekdieren

1

2

3

4

5

6

7

8 =

9

10 =

11 = (5/4) × 100

12 = (6/4) × 100

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

10.   Streefcijfers (één tabel per uitvoeringsjaar)

10.1.   Streefcijfers voor het testen van dieren

Lidstaat, gebied of compartiment (30)

Ziekte

Jaar

 

Kwekerij of kweekgebied van weekdieren

Aantal bemonsteringen

Aantal klinische inspecties

Watertemperatuur bij bemonstering/inspectie

Soorten bij bemonstering

Bemonsterde soorten

Aantal bemonsterde dieren (totaal en per soort)

Aantal tests

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

 

10.2.   Streefcijfers voor het testen van kwekerijen of kweekgebieden

Ziekte

Jaar

 

Lidstaat, gebied of compartiment (31)

Totaal aantal kwekerijen of kweekgebieden van weekdieren (32)

Totaal aantal kwekerijen of kweekgebieden van weekdieren waarop het programma van toepassing is

Verwacht aantal gecontroleerde kwekerijen of kweekgebieden van weekdieren (33)

Verwacht aantal positieve kwekerijen of kweekgebieden van weekdieren (34)

Verwacht aantal nieuwe positieve kwekerijen of kweekgebieden van weekdieren (35)

Verwacht aantal te ruimen kwekerijen of kweekgebieden van weekdieren

Verwacht percentage te ruimen positieve kwekerijen of kweekgebieden van weekdieren

Streefcijferindicatoren

Verwacht percentage dekking kwekerijen of kweekgebieden van weekdieren

Percentage positieve kwekerijen of kweekgebieden van weekdieren

Verwachte prevalentie bij kwekerijen of kweekgebieden van weekdieren in de periode in kwestie

Percentage nieuwe positieve kwekerijen of kweekgebieden van weekdieren

Verwachte incidentie bij kwekerijen of kweekgebieden van weekdieren

1

2

3

4

5

6

7

8 = (7/5) × 100

9 = (4/3) × 100

10 = (5/4) × 100

11 = (6/4) × 100

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

11.   Gedetailleerde analyse van de kosten van het programma (één tabel per uitvoeringsjaar)

Kosten inzake

Specificatie

Aantal eenheden

Eenheidskosten in EUR

Totaalbedrag in EUR

EU-steun gevraagd (ja/nee)

1.

Tests

 

 

 

 

 

1.1.

Kosten van de analyse

Test:

 

 

 

 

 

 

Test:

 

 

 

 

 

 

Test:

 

 

 

 

1.2.

Kosten van de bemonstering

 

 

 

 

 

1.3.

Andere kosten

 

 

 

 

 

2.

Vaccinatie of behandeling

 

 

 

 

 

2.1.

Aankoop van vaccin/behandeling

 

 

 

 

 

2.2.

Distributiekosten

 

 

 

 

 

2.3.

Toedieningskosten

 

 

 

 

 

2.4.

Controlekosten

 

 

 

 

 

3.

Verwijdering en vernietiging van de aquacultuurdieren

 

 

 

 

 

3.1.

Vergoeding voor dieren

 

 

 

 

 

3.2.

Vervoerskosten

 

 

 

 

 

3.3.

Vernietigingskosten

 

 

 

 

 

3.4.

Verlies in geval van verwijdering

 

 

 

 

 

3.5.

Kosten van de behandeling van producten

 

 

 

 

 

4.

Reiniging en ontsmetting

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

5.

Salarissen (alleen personeel dat voor het programma in dienst is genomen)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

6.

Verbruiksgoederen en specifieke uitrusting

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

7.

Andere kosten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

 

 


(1)  Geldende nationale wetgeving van toepassing op de aanvraag voor een uitroeiingsprogramma.

(2)  Beschrijf de structuur, de competenties, de taken en de bevoegdheden van de betrokken bevoegde autoriteit(en).

(3)  Beschrijf de autoriteiten die belast zijn met het toezicht op en de coördinatie van het programma en de diverse betrokkenen.

(4)  De systemen voor vroegtijdige opsporing moeten er met name voor zorgen dat klinische symptomen van een ziekte, nieuwe ziekte of van onverklaarde sterfte in kwekerijen of kweekgebieden van weekdieren en bij in het wild levende dieren snel worden herkend en snel bij de bevoegde autoriteit worden gemeld, om zo snel mogelijk diagnostisch onderzoek te laten plaatsvinden. Het systeem voor vroegtijdige opsporing moet ten minste het volgende omvatten:

a)

algemene alertheid van het personeel van aquacultuurbedrijven of dat bij de verwerking van aquacultuurdieren betrokken is, op symptomen die op de aanwezigheid van een ziekte duiden, en scholing van dierenartsen of specialisten op het gebied van de gezondheid van waterdieren in het opsporen en melden van ongebruikelijke ziektegevallen;

b)

medewerking van dierenartsen of specialisten op het gebied van de gezondheid van waterdieren die geschoold zijn in het herkennen en melden van verdachte ziektegevallen;

c)

de beschikking van de bevoegde autoriteit over laboratoria met voorzieningen voor het diagnosticeren en onderscheiden van in de lijst opgenomen en nieuwe ziekten.

(5)  Beschrijving overeenkomstig artikel 9 van Richtlijn 2006/88/EG van de Raad van 24 oktober 2006 betreffende veterinairrechtelijke voorschriften voor aquacultuurdieren en de producten daarvan en betreffende de preventie en bestrijding van bepaalde ziekten bij waterdieren (PB L 328 van 24.11.2006, blz. 14).

(6)  De informatie wordt verstrekt aan de hand van de tabel in bijlage VI, punt 9, bij deze beschikking.

(7)  Beschrijving van de voordelen voor de producenten en de samenleving in het algemeen.

(8)  Korte beschrijving van het programma met de belangrijkste doelstellingen, de belangrijkste maatregelen, de doelpopulatie, de gebieden waar het wordt uitgevoerd, en de definitie van een positief geval.

(9)  Het bestreken gebied moet duidelijk worden aangegeven en beschreven op een kaart die als bijlage bij de aanvraag wordt gevoegd.

(10)  Een volledig stroomgebied van de bronnen tot het estuarium ervan.

(11)  Deel van een stroomgebied van de bron(nen) tot aan een natuurlijke of kunstmatige barrière die waterdieren belet om van lager gelegen gedeelten van het stroomgebied stroomopwaarts te migreren.

(12)  Meer dan één stroomgebied, met inbegrip van de estuaria, als gevolg van de verbinding die er in epidemiologisch opzicht via de estuaria tussen de stroomgebieden bestaat.

(13)  Uit één of meer kwekerijen of kweekgebieden van weekdieren bestaande compartimenten waarvan de gezondheidsstatus wat een specifieke ziekte betreft niet afhangt van die van de omringende natuurlijke wateren.

(14)  Een compartiment dat niet afhangt van de gezondheidsstatus van de omringende wateren wordt van water voorzien:

a)

via een waterzuiveringsinstallatie waarin het desbetreffende pathogeen geïnactiveerd wordt, om het risico op de insleep van de ziekte tot een aanvaardbaar niveau te beperken; of

b)

rechtstreeks uit een put, een boorgat of een bron. Wanneer de bron van de watervoorziening op enige afstand van de kwekerij gelegen is, moet het water rechtstreeks via buizen ernaartoe worden geleid.

(15)  Er moet technische informatie worden verstrekt waaruit blijkt dat het desbetreffende pathogeen wordt geïnactiveerd om het risico op de insleep van de ziekte tot een aanvaardbaar niveau te beperken.

(16)  Uit één of meer kwekerijen of kweekgebieden van weekdieren bestaande compartimenten waarvan de gezondheidsstatus wat een specifieke ziekte betreft afhangt van die van de omringende natuurlijke wateren.

(17)  Beschrijf de geografische ligging en de afstand van andere kwekerijen/kweekgebieden waardoor het compartiment als één epidemiologische eenheid kan worden beschouwd.

(18)  Beschrijf het gemeenschappelijke bioveiligheidssysteem.

(19)  Voor alle kwekerijen en kweekgebieden van weekdieren binnen een compartiment dat van de gezondheidsstatus van de omringende wateren afhangt, gelden aanvullende maatregelen, die worden opgelegd door de bevoegde autoriteit, indien dit noodzakelijk wordt geacht ter voorkoming van de insleep van ziekten. Dergelijke maatregelen kunnen het instellen van een buffergebied rond het compartiment waar een bewakingsprogramma wordt uitgevoerd, en het vaststellen van aanvullende beschermingsmaatregelen tegen de insleep van mogelijke ziekteverwekkers omvatten.

(20)  Er moet een volledige beschrijving worden gegeven, tenzij naar EU-wetgeving kan worden verwezen. Vermeld de nationale wetgeving waarin de maatregelen zijn vastgesteld.

(21)  Beschrijf de diagnosemethoden en de bemonsteringsschema's. Vermeld OIE- of EU-normen indien die worden toegepast. Zo niet, geef een beschrijving. Noem de bij het programma betrokken laboratoria (nationaal referentielaboratorium of aangewezen laboratoria).

(22)  Beschrijf de maatregelen betreffende positief bevonden dieren (onmiddellijk of later verzamelen voor menselijke consumptie, onmiddellijke of latere verwijdering en vernietiging, maatregelen om de verspreiding van de pathogeen bij het verzamelen, de verdere verwerking of de verwijdering en vernietiging te vermijden, procedure voor de desinfectie van besmette kwekerijen of kweekgebieden van weekdieren, procedure om geruimde kwekerijen en kweekgebieden weer met gezonde dieren te bevolken, en instelling van een surveillancegebied rond de besmette kwekerij of het besmette kweekgebied enz.).

(23)  Lidstaat, gebied of compartiment zoals gedefinieerd in bijlage VI, punt 7.

(24)  Lidstaat, gebied of compartiment zoals gedefinieerd in bijlage VI, punt 7.

(25)  Totaal aantal kwekerijen of kweekgebieden van weekdieren in de lidstaat, het gebied of het compartiment zoals gedefinieerd in bijlage VI, punt 7.

(26)  Met controleren wordt bedoeld het testen (in het kader van het programma) van een kwekerij/kweekgebied van weekdieren op de desbetreffende ziekte om de gezondheidsstatus van de kwekerij/het kweekgebied van weekdieren te verhogen. In deze kolom mag een kwekerij/kweekgebied van weekdieren slechts eenmaal worden meegeteld, ook al is zij/het meer dan eens gecontroleerd.

(27)  Kwekerijen of kweekgebieden van weekdieren waarvan ten minste één dier positief heeft gereageerd in de periode in kwestie, ongeacht het aantal keer dat de kwekerijen of kweekgebieden van weekdieren zijn gecontroleerd.

(28)  Kwekerijen of kweekgebieden van weekdieren waarvan de gezondheidsstatus in de vorige periode overeenkomstig bijlage III, deel A, bij Richtlijn 2006/88/EG categorie I, categorie II, categorie III of categorie IV was en waar ten minste één dier in de periode in kwestie positief heeft gereageerd.

(29)  Dieren × 1 000 of totaal gewicht van de verwijderde en vernietigde dieren.

(30)  Lidstaat, gebied of compartiment zoals gedefinieerd in bijlage VI, punt 7.

(31)  Lidstaat, gebied of compartiment zoals gedefinieerd in bijlage VI, punt 7.

(32)  Totaal aantal kwekerijen of kweekgebieden van weekdieren in de lidstaat, het gebied of het compartiment zoals gedefinieerd in bijlage VI, punt 7.

(33)  Met controleren wordt bedoeld het testen (in het kader van het programma) van een kwekerij/kweekgebied van weekdieren op de desbetreffende ziekte om de gezondheidsstatus van de kwekerij/het kweekgebied van weekdieren te verhogen. In deze kolom mag een kwekerij/kweekgebied van weekdieren slechts eenmaal worden meegeteld, ook al is zij/het meer dan eens gecontroleerd.

(34)  Kwekerijen of kweekgebieden van weekdieren waarvan ten minste één dier positief heeft gereageerd in de periode in kwestie, ongeacht het aantal keer dat de kwekerijen of kweekgebieden van weekdieren zijn gecontroleerd.

(35)  Kwekerijen of kweekgebieden van weekdieren waarvan de gezondheidsstatus in de vorige periode overeenkomstig bijlage III, deel A, bij Richtlijn 2006/88/EG categorie I, categorie II, categorie III of categorie IV was en waar ten minste één dier in de periode in kwestie positief heeft gereageerd.


HANDELINGEN VAN BIJ INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN INGESTELDE ORGANEN

23.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 336/93


BESLUIT Nr. 1/2015 VAN DE ASSOCIATIERAAD EU-REPUBLIEK MOLDAVIË

van 18 december 2015

inzake de toepassing van titel V van de associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Moldavië, anderzijds, op het volledige grondgebied van de Republiek Moldavië [2015/2445]

DE ASSOCIATIERAAD,

Gezien de Associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Moldavië, anderzijds (1), en met name artikel 462,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 464 van de associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Moldavië, anderzijds („de overeenkomst”) worden bepaalde delen van de overeenkomst voorlopig toegepast sinds 1 september 2014.

(2)

De Republiek Moldavië heeft de Europese Commissie meegedeeld dat zij de volledige uitvoering en handhaving van titel V (Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden) van de overeenkomst op haar volledige grondgebied met ingang van 1 januari 2016 zal kunnen garanderen.

(3)

Het is passend dat de Associatieraad de toepassing van titel V (Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden) van de overeenkomst op het volledige grondgebied van de Republiek Moldavië regelmatig evalueert.

(4)

Het is passend dat het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken toeziet op de toepassing van titel V (Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden) van de overeenkomst op het volledige grondgebied van de Republiek Moldavië en daarover regelmatig verslag uitbrengt bij de Associatieraad,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Titel V (Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden) van de associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Moldavië, anderzijds, is met ingang van 1 januari 2016 van toepassing op het volledige grondgebied van de Republiek Moldavië.

2.   De Associatieraad evalueert de toepassing van titel V (Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden) van de overeenkomst op het volledige grondgebied van de Republiek Moldavië binnen tien maanden na de vaststelling van dit besluit en daarna eenmaal per jaar.

3.   Het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken ziet toe op de toepassing van titel V (Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden) van de overeenkomst, zoals vermeld in lid 1. Het brengt eenmaal per jaar en naargelang de omstandigheden dat vereisen verslag uit aan de Associatieraad.

4.   Titel VII (Institutionele, algemene en slotbepalingen) van de overeenkomst is van toepassing in zoverre hij in verband met titel V (Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden) van de overeenkomst wordt toegepast.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Chișinău, 18 december 2015.

Voor de Associatieraad

De voorzitter

G. BREGA


(1)  PB L 260 van 30.8.2014, blz. 4.