ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 322

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

58e jaargang
8 december 2015


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU, Euratom) 2015/2264 van de Raad van 3 december 2015 houdende verlenging en geleidelijke afschaffing van de tijdelijke afwijkingsmaatregelen met betrekking tot Verordening nr. 1 van 15 april 1958 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap en Verordening nr. 1 van 15 april 1958 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, die zijn ingevoerd bij Verordening (EG) nr. 920/2005

1

 

*

Verordening (EU) 2015/2265 van de Raad van 7 december 2015 betreffende de opening en de wijze van beheer van autonome tariefcontingenten van de Unie voor bepaalde visserijproducten voor de periode 2016-2018

4

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2266 van de Commissie van 24 november 2015 tot inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Asperges du Blayais (BGA))

12

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2267 van de Commissie van 24 november 2015 tot inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Pampapato di Ferrara/Pampepato di Ferrara (BGA))

13

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2268 van de Commissie van 24 november 2015 tot inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Drniški pršut (BGA))

14

 

*

Verordening (EU) 2015/2269 van de Commissie van 3 december 2015 tot vaststelling van een verbod op de visserij op kabeljauw in gebied VIId door vaartuigen die de vlag van België voeren

15

 

*

Verordening (EU) 2015/2270 van de Commissie van 3 december 2015 tot vaststelling van een verbod op de visserij op schol in de gebieden VIIh, VIIj en VIIk door vaartuigen die de vlag van Frankrijk voeren

17

 

*

Verordening (EU) 2015/2271 van de Commissie van 3 december 2015 tot vaststelling van een verbod op de visserij op leng in de wateren van de Unie en de internationale wateren van V door vaartuigen die de vlag van Frankrijk voeren

19

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2272 van de Commissie van 7 december 2015 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde naadloze buizen en pijpen, van ijzer of van staal, van oorsprong uit de Volksrepubliek China, naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad

21

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2273 van de Commissie van 7 december 2015 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

42

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (GBVB) 2015/2274 van de Raad van 7 december 2015 tot benoeming van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor de Sahelregio

44

 

*

Besluit (GBVB) 2015/2275 van de Raad van 7 december 2015 tot wijziging van Besluit 2012/389/GBVB betreffende de missie van de Europese Unie voor de opbouw van regionale maritieme capaciteit in de Hoorn van Afrika (EUCAP NESTOR)

50

 

*

Besluit (GBVB) 2015/2276 van de Raad van 7 december 2015 tot wijziging en verlenging van Besluit 2013/233/GBVB tot instelling van een missie van de Europese Unie voor bijstandsverlening inzake geïntegreerd grensbeheer in Libië (EUBAM Libië)

51

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2277 van de Commissie van 2 december 2015 tot goedkeuring door de Commissie van de nationale plannen voor het invoeren van de valideringssystemen overeenkomstig artikel 109, lid 8, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad (Kennisgeving geschied onder nummer C(2015) 8830)

53

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2278 van de Commissie van 4 december 2015 tot wijziging van de bijlagen I en II bij Beschikking 2004/558/EG wat betreft de status van de Duitse deelstaten Bremen, Hessen en Nedersaksen als vrij van infectieuze boviene rhinotracheïtis (Kennisgeving geschied onder nummer C(2015) 8462)  ( 1 )

55

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2279 van de Commissie van 4 december 2015 tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais NK603 × T25 (MON-ØØ6Ø3-6 × ACS-ZMØØ3-2) krachtens Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Kennisgeving geschied onder nummer C(2015) 8581)  ( 1 )

58

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2280 van de Commissie van 7 december 2015 betreffende de goedkeuring van de efficiënte alternator van DENSO als innoverende technologie ter beperking van de CO2-emissies van personenauto's uit hoofde van Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad ( 1 )

64

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2281 van de Commissie van 4 december 2015 tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais MON 87427 (MON-87427-7) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Kennisgeving geschied onder nummer C(2015) 8587)  ( 1 )

67

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

8.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 322/1


VERORDENING (EU, Euratom) 2015/2264 VAN DE RAAD

van 3 december 2015

houdende verlenging en geleidelijke afschaffing van de tijdelijke afwijkingsmaatregelen met betrekking tot Verordening nr. 1 van 15 april 1958 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap en Verordening nr. 1 van 15 april 1958 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, die zijn ingevoerd bij Verordening (EG) nr. 920/2005

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 342,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 920/2005 van de Raad (1) verleent het Iers de status van officiële taal en van werktaal van de instellingen van de Europese Unie.

(2)

Bij Verordening (EU) nr. 1257/2010 (2) is de afwijking waarin artikel 2, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 920/2005 voorziet, met een termijn van vijf jaar verlengd tot en met 31 december 2016.

(3)

Verordening (EG) nr. 920/2005 voorziet erin dat de instellingen van de Unie om praktische redenen bij wijze van overgangsmaatregel niet de verplichting moet worden opgelegd alle handelingen, met inbegrip van de arresten van het Hof van Justitie, in de Ierse taal te redigeren of te vertalen, met uitzondering van de verordeningen die door het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk worden vastgesteld. Het is aan de Raad om binnen een termijn van vier jaar na de datum van toepassing van Verordening (EG) nr. 920/2005 en vervolgens om de vijf jaar te bepalen of deze afwijkingsmaatregel moet worden ingetrokken.

(4)

Ofschoon het nodig wordt geacht de afwijking waarin artikel 2, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 920/2005 voorziet, vanaf 1 januari 2017 met een termijn van vijf jaar te verlengen, zouden de instellingen van de Unie hun proactieve aanpak om meer informatie in het Iers over de activiteiten van de Unie beschikbaar te stellen, moeten voortzetten. Het toepassingsgebied van de afwijking zou derhalve geleidelijk moeten worden beperkt, zodat na afloop van de huidige periode van vijf jaar de afwijking kan worden beëindigd.

(5)

Teneinde te voorkomen dat het wetgevingsproces van de Unie vertraging oploopt, zou de beperking van toepassingsgebied van de afwijking van nabij moeten worden gevolgd en in het licht van de beschikbare vertaalcapaciteit moeten worden geëvalueerd. De Ierse autoriteiten en de Commissie moeten in samenwerking met de andere instellingen van de Unie regelmatig bijeenkomen om toe te zien op de vorderingen bij de desbetreffende aanwervingen door de instellingen van de Unie, op de capaciteit van externe dienstverleners en de toegenomen samenwerking op het gebied van taalmiddelen, en op kwesties in verband met de beschikbaarheid van het acquis,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 2, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 920/2005 bedoelde afwijking wordt met ingang van 1 januari 2017 met een termijn van vijf jaar verlengd.

Dit artikel is niet van toepassing op verordeningen die door het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk worden vastgesteld. Het is bovendien niet van toepassing op de in de bijlage opgenomen categorieën van handelingen, vanaf de respectieve data die daarin voor elke categorie zijn vermeld.

Artikel 2

De Ierse autoriteiten en de Commissie komen, in samenwerking met de andere instellingen van de Unie, regelmatig bijeen om na te gaan of er door de instellingen van de Unie voldoende personeel met kennis van de Ierse taal wordt aangeworven om met succes de geleidelijke beperking van de in de bijlage genoemde afwijking het hoofd te bieden en of de capaciteit en de inzet van externe dienstverleners volstaat om tegemoet te komen aan de behoeften met betrekking tot het Iers binnen de instellingen van de Unie.

Uiterlijk in oktober 2019 brengt de Commissie verslag uit aan de Raad over de vorderingen die de instellingen van de Unie hebben gemaakt op weg naar de toepassing van de geleidelijke beperking van de in de bijlage genoemde afwijking.

De Raad kan na inoverwegingneming van dit verslag over de toepassing besluiten om, overeenkomstig artikel 342 van het Verdrag, de in de bijlage vermelde datums opnieuw te bezien.

Artikel 3

Uiterlijk in juni 2021 brengt de Commissie verslag uit aan de Raad over de vraag of de instellingen van de Unie, in vergelijking met de overige officiële talen, over voldoende capaciteit beschikken om op basis van de in artikel 2 genoemde factoren vanaf 1 januari 2022 Verordening nr. 1 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap (3) en Verordening nr. 1 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (4) toe te passen zonder afwijking.

Artikel 4

Bij ontstentenis van een andersluidende verordening van de Raad is de afwijking waarin artikel 2, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 920/2005 voorziet, vanaf 1 januari 2022 niet meer van toepassing.

Artikel 5

Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 920/2005 wordt geschrapt.

Artikel 6

Deze verordening treedt in werking op de datum van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2017.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 3 december 2015.

Voor de Raad

De voorzitter

F. BRAZ


(1)  Verordening (EG) nr. 920/2005 van de Raad van 13 juni 2005 tot wijziging van Verordening nr. 1 van 15 april 1958 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap en Verordening nr. 1 van 15 april 1958 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, alsmede tot invoering van tijdelijke afwijkingsmaatregelen met betrekking tot deze verordeningen (PB L 156 van 18.6.2005, blz. 3).

(2)  Verordening (EU) nr. 1257/2010 van de Raad van 20 december 2010 houdende verlenging van de tijdelijke afwijkingsmaatregelen met betrekking tot Verordening nr. 1 van 15 april 1958 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap en Verordening nr. 1 van 15 april 1958 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, die zijn ingevoerd bij Verordening (EG) nr. 920/2005 (PB L 343 van 29.12.2010, blz. 5).

(3)  PB 17 van 6.10.1958, blz. 385.

(4)  PB 17 van 6.10.1958, blz. 401.


BIJLAGE

Tijdschema voor de geleidelijke beperking van de afwijking

Handelingen

Data

Door het Europees Parlement en de Raad vastgestelde richtlijnen

Uiterlijk 1 januari 2017

Door het Europees Parlement en de Raad vastgestelde besluiten

Uiterlijk 1 januari 2018

Door de Raad vastgestelde richtlijnen die tot alle lidstaten zijn gericht

Uiterlijk 1 januari 2020

Door de Raad vastgestelde verordeningen

Uiterlijk 1 januari 2020

Door de Raad vastgestelde besluiten waarin de adressaten niet bij naam worden genoemd

Uiterlijk 1 januari 2020

Door de Commissie vastgestelde verordeningen

Uiterlijk 1 januari 2021

Door de Commissie vastgestelde richtlijnen die tot alle lidstaten zijn gericht

Uiterlijk 1 januari 2021

Door de Commissie vastgestelde besluiten waarin de adressaten niet bij naam worden genoemd

Uiterlijk 1 januari 2021


8.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 322/4


VERORDENING (EU) 2015/2265 VAN DE RAAD

van 7 december 2015

betreffende de opening en de wijze van beheer van autonome tariefcontingenten van de Unie voor bepaalde visserijproducten voor de periode 2016-2018

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 31,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Unie is voor haar bevoorrading met bepaalde visserijproducten momenteel afhankelijk van de invoer uit derde landen. De voorbije 18 jaar is de Unie afhankelijker geworden van invoer om in haar behoefte aan visserijproducten te voorzien. Om de productie van visserijproducten in de Unie niet in gevaar te brengen en om de verwerkende industrie in de Unie in staat te stellen zich op toereikende wijze te bevoorraden, moeten de invoerrechten voor een aantal visserijproducten worden verlaagd of geschorst binnen de grenzen van tariefcontingenten van passende omvang. Om te waarborgen dat de verstoring van de concurrentie voor de producenten in de Unie minimaal is, moet ook de gevoeligheid van afzonderlijke visserijproducten op de markt van de Unie in aanmerking worden genomen.

(2)

Verordening (EU) nr. 1220/2012 van de Raad (1) betrof de opening en de wijze van beheer van autonome tariefcontingenten van de Unie voor bepaalde visserijproducten voor de periode 2013-2015. Aangezien de periode van toepassing van die verordening op 31 december 2015 verstrijkt, is het van belang dat de daarin vervatte relevante bepalingen worden weerspiegeld in de periode 2016-2018.

(3)

Alle importeurs in de Unie moeten te allen tijde en in gelijke mate toegang krijgen tot de tariefcontingenten als bedoeld in deze verordening, en de voor deze contingenten vastgestelde rechten moeten, zonder onderbreking en tot de contingenten geheel zijn opgebruikt, worden toegepast op alle invoer van de betrokken visserijproducten in alle lidstaten.

(4)

Bij Verordening (EEG) nr. 2454/93 (2) is een systeem voor het beheer van tariefcontingenten vastgesteld, waarbij de chronologische volgorde van de data van aanvaarding van de aangiften voor het vrije verkeer wordt aangehouden. De bij de onderhavige verordening geopende tariefcontingenten moeten door de Commissie en de lidstaten overeenkomstig die regeling worden beheerd.

(5)

Uit de toepassing van de brede economische en handelsovereenkomst tussen de Europese Unie en Canada zal een wijziging voortvloeien van de beschikbare preferentiële toegang tot de markt van de Unie voor garnalen van de soort Pandalus borealis, die onder een tariefcontingent in het kader van deze verordening vallen. Dat tariefcontingent moet derhalve worden aangepast om ervoor te zorgen dat de preferentiële toegang tot de markt van de Unie even hoog blijft als vóór de inwerkingtreding of de voorlopige toepassing van die overeenkomst.

(6)

Uit de toepassing van het aanvullend protocol bij de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en het Koninkrijk Noorwegen, waarover de onderhandelingen parallel met die over het financieel mechanisme van de EER voor 2014-2021 zijn gevoerd, zal een wijziging voortvloeien van de beschikbare preferentiële toegang tot de markt van de Unie voor haring die onder twee tariefcontingenten in het kader van deze verordening valt. Die tariefcontingenten moeten derhalve worden aangepast om ervoor te zorgen dat de preferentiële toegang tot de markt van de Unie even hoog blijft als vóór de inwerkingtreding of de voorlopige toepassing van dat aanvullend protocol.

(7)

Het is belangrijk om de visverwerkende industrie zekerheid te verschaffen over de bevoorrading met visserijgrondstoffen om te kunnen blijven groeien en investeren, en vooral om het haar mogelijk te maken zich aan te passen aan de vervanging van schorsingen door contingenten, zonder aanbodverstorende gevolgen. Daarom is het passend om voor bepaalde visserijproducten waarop schorsingen van toepassing waren, een stelsel op te zetten dat onder bepaalde voorwaarden de toepasselijke tariefcontingenten automatisch doet toenemen.

(8)

Om een doeltreffend gemeenschappelijk beheer van de tariefcontingenten te waarborgen, moet de lidstaten worden toegestaan uit deze tariefcontingenten de met hun werkelijke invoer overeenstemmende hoeveelheden op te nemen. Aangezien deze wijze van beheer een nauwe samenwerking tussen de lidstaten en de Commissie vergt, moet de Commissie in staat zijn toe te zien op de mate waarin de tariefcontingenten worden opgebruikt en moet zij de lidstaten daarvan in kennis stellen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De rechten bij invoer van de in de bijlage vermelde producten worden, binnen de tariefcontingenten, gedurende de aangegeven perioden verlaagd of geschorst tot de aangeduide niveaus en met inachtneming van de aangeduide hoeveelheden.

Artikel 2

De in artikel 1 van deze verordening bedoelde tariefcontingenten worden beheerd overeenkomstig artikel 308 bis, artikel 308 ter en artikel 308 quater, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2454/93.

Artikel 3

1.   Het tariefcontingent dat van toepassing is onder volgnummer 09.2794 voor garnalen van de soort Pandalus borealis en Pandalus montagui, gekookt en gepeld, bestemd om te worden verwerkt, dat in de bijlage bij deze verordening is vastgesteld op 30 000 ton per jaar, wordt automatisch verlaagd tot 7 000 ton per jaar met ingang van 1 januari van het jaar na dat waarin de brede economische en handelsovereenkomst tussen de Europese Unie en Canada in werking treedt of voorlopig wordt toegepast, naargelang van wat zich het eerst voordoet.

2.   Het tariefcontingent dat van toepassing is onder volgnummer 09.2788 voor haring met een gewicht van meer dan 100 g per haring of lappen met een gewicht van meer dan 80 g per lap, bestemd om te worden verwerkt, dat in de bijlage bij deze verordening is vastgesteld op 17 500 ton per jaar, wordt automatisch verlaagd tot 12 000 ton per jaar met ingang van twee maanden nadat het aanvullend protocol bij de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en het Koninkrijk Noorwegen, waarover de onderhandelingen parallel met die over het financieel mechanisme van de EER voor 2014-2021 zijn gevoerd, in werking treedt of voorlopig wordt toegepast, naargelang van wat zich het eerst voordoet. De automatische verlaging geldt evenwel niet indien het beschikbare saldo van dat tariefcontingent op dat ogenblik lager dan of gelijk aan 12 000 ton is.

3.   Het tariefcontingent dat van toepassing is onder volgnummer 09.2792 voor haring, bereid met kruiden en/of azijn, gepekeld, in vaten met een inhoud van ten minste 70 kg netto uitgelekt gewicht, bestemd om te worden verwerkt, dat in de bijlage bij deze verordening is vastgesteld op 15 000 ton per jaar, wordt automatisch verlaagd tot 7 500 ton per jaar met ingang van twee maanden nadat het aanvullend protocol bij de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en het Koninkrijk Noorwegen, waarover de onderhandelingen parallel met die over het financieel mechanisme van de EER voor 2014-2021 zijn gevoerd, in werking treedt of voorlopig wordt toegepast, naargelang van wat zich het eerst voordoet. De automatische verlaging geldt evenwel niet indien het beschikbare saldo van dat tariefcontingent op dat ogenblik lager dan of gelijk aan 7 500 ton is.

4.   De Commissie deelt de lidstaten onverwijld mee dat de in leden 1 tot en met 3 vastgelegde voorwaarden zijn vervuld, en maakt informatie over het nieuwe toepasselijke tariefcontingent bekend in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

1.   De Commissie verifieert onverwijld of, met ingang van 30 september van het betrokken kalenderjaar, 80 % van het jaarlijkse tariefcontingent met betrekking tot een visserijproduct waarop dit artikel overeenkomstig de bijlage van toepassing is, is opgebruikt. Als dat zo is, wordt het in de bijlage vastgelegde jaarlijkse tariefcontingent geacht automatisch met 20 % te zijn verhoogd. Het verhoogde jaarlijkse tariefcontingent wordt het toepasselijke tariefcontingent met betrekking tot dat visserijproduct voor het betrokken kalenderjaar.

2.   Op verzoek van ten minste één lidstaat en onverminderd lid 1, verifieert de Commissie of 80 % van het jaarlijkse tariefcontingent met betrekking tot een visserijproduct waarop dit artikel overeenkomstig de bijlage van toepassing is, is opgebruikt vóór 30 september van het betrokken kalenderjaar. Als dat zo is, is lid 1 van toepassing.

3.   De Commissie deelt de lidstaten onverwijld mee dat de in de leden 1 en 2 vastgelegde voorwaarden zijn vervuld, en maakt informatie over het nieuwe toepasselijke tariefcontingent bekend in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie.

4.   Het krachtens lid 1 verhoogde tariefcontingent kan in het betrokken kalenderjaar niet verder worden verhoogd.

Artikel 5

De Commissie en de douaneautoriteiten van de lidstaten werken nauw samen om het adequate beheer en de adequate controle van de toepassing van deze verordening te garanderen.

Artikel 6

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2018.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 december 2015.

Voor de Raad

De voorzitter

C. CAHEN


(1)  Verordening (EU) nr. 1220/2012 van de Raad van 3 december 2012 houdende handelsgerelateerde maatregelen om voor bepaalde visserijproducten de bevoorrading voor de verwerkende industrie in de EU te garanderen voor de periode 2013-2015, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 104/2000 en (EU) nr. 1344/2011 (PB L 349 van 19.12.2012, blz. 4).

(2)  Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1).


BIJLAGE

Volgnr.

GN-code

TARIC-onderverdeling

Omschrijving

Jaarlijks volume van het contingent (in ton) (1)

Contingentrecht

Contingentperiode

09.2759

ex 0302 51 10

20

Kabeljauw (Gadus morhua, Gadus ogac, Gadus macrocephalus) en vis van de soort Boreogadus saida, met uitzondering van levers, hom en kuit, vers, gekoeld of bevroren, bestemd om te worden verwerkt (2)  (3)

75 000 (10)

0 %

1.1.2016-31.12.2018

ex 0302 51 90

10

ex 0302 59 10

10

ex 0303 63 10

10

ex 0303 63 30

10

ex 0303 63 90

10

ex 0303 69 10

10

09.2765

ex 0305 62 00

20

Kabeljauw (Gadus morhua, Gadus ogac, Gadus macrocephalus) en vis van de soort Boreogadus saida, gezouten of gepekeld, doch niet gedroogd of gerookt, bestemd om te worden verwerkt (2)  (3)

4 000

0 %

1.1.2016–31.12.2018

25

29

ex 0305 69 10

10

09.2776

ex 0304 71 10

10

Kabeljauw (Gadus morhua, Gadus macrocephalus), bevroren filets en bevroren visvlees, bestemd om te worden verwerkt (2)  (3)

38 000

0 %

1.1.2016–31.12.2018

ex 0304 71 90

10

ex 0304 95 21

10

ex 0304 95 25

10

09.2761

ex 0304 79 50

10

Blauwe grenadier (Macruronus Novaezelandiae), bevroren filets en ander bevroren visvlees, bestemd om te worden verwerkt (2)  (3)

17 500

0 %

1.1.2016–31.12.2018

ex 0304 95 90

11

09.2798

ex 0306 16 99

20

Garnalen van de soorten Pandalus borealis en Pandalus montagui, in de schaal, vers, gekoeld of bevroren, bestemd om te worden verwerkt (2)  (3)  (4)

10 000

0 %

1.1.2016–31.12.2018

30

ex 0306 16 99

12

14

92

93

09.2794

ex 1605 21 90

45

Garnalen van de soorten Pandalus borealis en Pandalus montagui, gekookt en gepeld, bestemd om te worden verwerkt (2)  (3)  (4)

30 000 (5)

0 %

1.1.2016–31.12.2018

62

ex 1605 29 00

50

55

09.2800

ex 1605 21 90

55

Garnalen van de soort Pandalus jordani, gekookt en gepeld, bestemd om te worden verwerkt (2)  (3)  (4)

3 500

0 %

1.1.2016–31.12.2018

ex 1605 29 00

60

09.2802

ex 0306 17 92

20

Garnalen van de soorten Penaeus Vannamei en Penaeus monodon, ook indien ontdaan van de schaal, vers, gekoeld of bevroren, niet bereid, bestemd om te worden verwerkt (2)  (3)  (4)

40 000

0 %

1.1.2016–31.12.2016

ex 0306 27 99

30

30 000

1.1.2017-31.12.2017

1.1.2018-31.12-2018

09.2760

ex 0303 66 11

10

Heek (Merluccius spp. met uitzondering van Merluccius merluccius, Urophycis spp.), en roze koningklip (Genypterus blacodes en Genypterus capensis), bevroren, bestemd om te worden verwerkt (2)  (3)

15 000

0 %

1.1.2016–31.12.2018

ex 0303 66 12

10

ex 0303 66 13

10

ex 0303 66 19

11

ex 0303 89 70

91

10

ex 0303 89 90

30

09.2774

ex 0304 74 19

10

Noord-Pacifische heek (Merluccius productus), bevroren filets en ander visvlees, bestemd om te worden verwerkt (2)  (3)

15 000

0 %

1.1.2016–31.12.2018

ex 0304 95 50

10

09.2770

ex 0305 63 00

10

Ansjovis (Engraulis anchoita), gezouten of gepekeld, doch niet gedroogd of gerookt, bestemd om te worden verwerkt (2)  (3)

2 500

0 %

1.1.2016–31.12.2018

09.2754

ex 0303 89 45

10

Ansjovis (Engraulis anchoita en Engraulis capensis), bevroren, bestemd om te worden verwerkt (2)  (3)

1 000

0 %

1.1.2016–31.12.2018

09.2788

ex 0302 41 00

10

Haring (Clupea harengus, Clupea pallasii), met een gewicht van meer dan 100 g per haring of lappen met een gewicht van meer dan 80 g per lap, met uitzondering van levers, hom en kuit, bestemd om te worden verwerkt (2)  (3)

17 500 (6)

0 %

1.10.2016–31.12.2016

1.10.2017–31.12.2017

1.10.2018–31.12.2018

ex 0303 51 00

10

ex 0304 59 50

10

ex 0304 99 23

10

09.2792

ex 1604 12 99

11

Haring, bereid met kruiden en/of azijn, gepekeld, in vaten met een inhoud van ten minste 70 kg netto uitgelekt gewicht, bestemd om te worden verwerkt (2)  (3)

15 000 (7)  (8)

5 %

1.1.2016–31.12.2018

09.2790

ex 1604 14 26

10

Filets, zogenaamde „loins”, van tonijn of van gestreepte tonijn, bestemd om te worden verwerkt (2)  (3)

25 000

0 %

1.1.2016–31.12.2018

ex 1604 14 36

10

ex 1604 14 46

11

21

91

09.2785

ex 0307 49 59

10

Mantels (9) van pijlinktvissen (Ommastrephes spp., — met uitzondering van Todarodes sagittatus (synoniem Ommastrephes sagittatus) — Nototodarus spp., Sepioteuthis spp.) en Illex spp., bevroren, met huid en vinnen, bestemd om te worden verwerkt (2)  (3)

40 000

0 %

1.1.2016–31.12.2018

ex 0307 99 11

10

ex 0307 99 17

21

09.2786

ex 0307 49 59

20

Pijlinktvissen (Ommastrephes spp., Todarodes spp. — met uitzondering van Todarodes sagittatus (synoniem Ommastrephes sagittatus) — Nototodarus spp., Sepioteuthis spp.) en Illex spp., bevroren, hetzij geheel, hetzij tentakels en vinnen, bestemd om te worden verwerkt (2)  (3)

1 500

0 %

1.1.2016–31.12.2018

ex 0307 99 11

20

29

09.2777

ex 0303 67 00

10

Alaska koolvis (Theragra chalcogramma), bevroren, bevroren filets en ander bevroren visvlees, bestemd om te worden verwerkt (2)  (3)

300 000 (10)

0 %

1.1.2016–31.12.2018

ex 0304 75 00

10

ex 0304 94 90

10

09.2772

ex 0304 93 10

10

Surimi, bevroren, bestemd om te worden verwerkt (2)  (3)

60 000

0 %

1.1.2016–31.12.2018

ex 0304 94 10

10

ex 0304 95 10

10

ex 0304 99 10

10

09.2746

ex 0302 89 90

30

Zuidelijke rode snapper (Lutjanus purpureus), vers, gekoeld, bestemd om te worden verwerkt (2)  (3)

1 500

0 %

1.1.2016–31.12.2018

09.2748

ex 0302 90 00

95

Kuit, vers, gekoeld of bevroren, gezouten of gepekeld, bestemd om te worden verwerkt (2)  (3)

7 000

0 %

1.1.2016–31.12.2018

ex 0303 90 90

91

ex 0305 20 00

30

09.2750

ex 1604 32 00

20

Kuit, gewassen, ontdaan van het aanklevende bindweefsel, enkel gezouten of gepekeld, bestemd voor de verwerking van kaviaarsurrogaten (2)  (3)

3 000

0 %

1.1.2016–31.12.2018

09.2778

ex 0304 83 90

21

Platvis, bevroren filets en ander visvlees (Limanda aspera, Lepidopsetta bilineata, Pleuronectes quadrituberculatus, Limanda ferruginea, Lepidopsetta polyxystra), bestemd om te worden verwerkt (2)  (3)

5 000

0 %

1.1.2016–31.12.2018

ex 0304 99 99

65

09.2824

ex 0302 52 00

10

Schelvis (Melanogrammus aeglefinus), vers, gekoeld of bevroren, ontdaan van de kop („heads off”) en van ingewanden en kieuwen („gilled and gutted”), bestemd om te worden verwerkt (2)  (3)

5 000

2,6 %

1.1.2016–31.12.2018

ex 0303 64 00

10

09.2826

ex 0306 17 99

10

Garnalen van de soort Pleoticus muelleri, ook indien ontdaan van de schaal, vers, gekoeld of bevroren, bestemd om te worden verwerkt (2)  (3)  (4)

10 000

4,2 %

1.1.2016–31.12.2018

ex 0306 27 99

20


(1)  Uitgedrukt in nettogewicht, tenzij anders aangegeven.

(2)  Het tariefcontingent is afhankelijk van de in de artikelen 291 tot en met 300 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 bepaalde voorwaarden.

(3)  Het tariefcontingent is niet van toepassing op producten die bestemd zijn om aan uitsluitend een of meer van de volgende behandelingen te worden onderworpen:

schoonmaken, verwijderen van ingewanden, staarten en koppen,

in stukken snijden,

opnieuw verpakken van bevroren individueel snel ingevroren (IQF) filets,

bemonsteren, sorteren,

etiketteren,

verpakken,

koelen,

invriezen,

diepvriezen,

glaceren,

ontdooien,

scheiden.

Het tariefcontingent is ook niet van toepassing op producten die de op het gebruik van het contingent recht gevende bewerkingen ondergaan in de kleinhandel of in restaurantbedrijven, kantines en dergelijke. De verlaging van de invoerrechten geldt uitsluitend voor producten die bestemd zijn voor menselijke consumptie.

Het tariefcontingent is echter wel van toepassing op grondstoffen die bestemd zijn om aan een of meer van de volgende behandelingen te worden onderworpen:

in blokken snijden,

in ringen of in repen snijden voor grondstoffen van GN-codes 0307 49 59, 0307 99 11, 0307 99 17,

fileren,

vervaardigen van lappen,

in stukken snijden van vriesblokken,

verdelen van door een folie van elkaar gescheiden filets in de vorm van vriesblokken.

(4)  Producten van de GN-codes 0306 16 99 (Taric-onderverdeling 20 en 30), 0306 26 90 (Taric-onderverdeling 12, 14, 92 en 93), 1605 21 90 (Taric-onderverdeling 45 en 62), 1605 29 00 (Taric-onderverdeling 50 en 55), 0306 17 92 (Taric-onderverdeling 20), 0306 27 99 (Taric-onderverdeling 30), 0306 17 99 (Taric-onderverdeling 10) en 0306 27 99 (Taric-onderverdeling 20) komen, niettegenstaande het bepaalde in voetnoot 2, voor de contingenten in aanmerking als zij de volgende bewerking ondergaan: de garnalen onderwerpen aan een behandeling met verpakkingsgassen zoals gedefinieerd in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake levensmiddelenadditieven (PB L 354 van 31.12.2008, blz. 16).

(5)  Tariefcontingent 09.2794 wordt automatisch verlaagd tot 7 000 ton per jaar met ingang van 1 januari van het jaar na dat waarin de brede economische en handelsovereenkomst tussen de Europese Unie en Canada in werking treedt of voorlopig wordt toegepast, naargelang van wat zich het eerst voordoet.

(6)  Tariefcontingent 09.2788 wordt automatisch verlaagd tot 12 000 ton per jaar met ingang van twee maanden nadat het aanvullend protocol bij de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en het Koninkrijk Noorwegen, waarover de onderhandelingen parallel met die over het financieel mechanisme van de EER 2014-2021 zijn gevoerd, in werking treedt of voorlopig wordt toegepast, naargelang van wat zich het eerst voordoet.

(7)  Tariefcontingent 09.2792 wordt automatisch verlaagd tot 7 500 ton per jaar met ingang van twee maanden nadat het aanvullend protocol bij de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en het Koninkrijk Noorwegen, waarover de onderhandelingen parallel met die over het financieel mechanisme van de EER 2014-2021 zijn gevoerd, in werking treedt of voorlopig wordt toegepast, naargelang van wat zich het eerst voordoet.

(8)  Uitgedrukt in netto uitgelekt gewicht.

(9)  Lichaam van koppotige of de pijlinktvis zonder kop en zonder tentakels, met huid en vinnen.

(10)  Artikel 4 is van toepassing.


8.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 322/12


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/2266 VAN DE COMMISSIE

van 24 november 2015

tot inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Asperges du Blayais (BGA))

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 1151/2012 is de door Frankrijk ingediende aanvraag tot registratie van de benaming „Asperges du Blayais” bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2).

(2)

Aangezien bij de Commissie geen bezwaren zijn ingediend overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012, moet de benaming „Asperges du Blayais” worden ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De benaming „Asperges du Blayais” (BGA) wordt ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen.

Met de in de eerste alinea vermelde benaming wordt een product aangeduid van categorie 1.6. Groenten, fruit en granen, in ongewijzigde staat of verwerkt, als opgenomen in bijlage XI bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 van de Commissie (3).

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 november 2015.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Phil HOGAN

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.

(2)  PB C 238 van 21.7.2015, blz. 13.

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 van de Commissie van 13 juni 2014 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 179 van 19.6.2014, blz. 36).


8.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 322/13


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/2267 VAN DE COMMISSIE

van 24 november 2015

tot inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Pampapato di Ferrara/Pampepato di Ferrara (BGA))

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 1151/2012 is de door Italië ingediende aanvraag tot registratie van de benaming „Pampapato di Ferrara”/„Pampepato di Ferrara” bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2).

(2)

Aangezien bij de Commissie geen bezwaren zijn ingediend overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012, moet de benaming „Pampapato di Ferrara”/„Pampepato di Ferrara” worden ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De benaming „Pampapato di Ferrara”/„Pampepato di Ferrara” (BGA) wordt ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen

Met de in de eerste alinea vermelde benaming wordt een product aangeduid van categorie 2.3. Brood, gebak, suikerwerk, biscuits en andere bakkerswaren in bijlage XI bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 van de Commissie (3).

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 november 2015.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Phil HOGAN

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.

(2)  PB C 238 van 21.7.2015, blz. 9.

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 van de Commissie van 13 juni 2014 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 179 van 19.6.2014, blz. 36).


8.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 322/14


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/2268 VAN DE COMMISSIE

van 24 november 2015

tot inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Drniški pršut (BGA))

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 1151/2012 is de door Kroatië ingediende aanvraag tot registratie van de benaming „Drniški pršut” bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2).

(2)

Aangezien bij de Commissie geen bezwaren zijn ingediend overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012, moet de benaming „Drniški pršut” worden ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De benaming „Drniški pršut” (BGA) wordt ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen.

Met de in de eerste alinea vermelde benaming wordt een product aangeduid van categorie 1.2. Vleesproducten (verhit, gepekeld, gerookt enz.) als opgenomen in bijlage XI bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 van de Commissie (3).

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 november 2015.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Phil HOGAN

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.

(2)  PB C 241 van 23.7.2015, blz. 6.

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 van de Commissie van 13 juni 2014 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 179 van 19.6.2014, blz. 36).


8.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 322/15


VERORDENING (EU) 2015/2269 VAN DE COMMISSIE

van 3 december 2015

tot vaststelling van een verbod op de visserij op kabeljauw in gebied VIId door vaartuigen die de vlag van België voeren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) 2015/104 van de Raad (2) zijn quota voor 2015 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar zijn geregistreerd, het betrokken, voor 2015 toegewezen quotum is opgebruikt.

(3)

Daarom moet de visserij op dat bestand worden verboden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2015 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbodsbepalingen

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, te verplaatsen, over te laden of aan te landen.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 3 december 2015.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

João AGUIAR MACHADO

Directeur-generaal Maritieme Zaken en Visserij


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) 2015/104 van de Raad van 19 januari 2015 tot vaststelling, voor 2015, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Unie en, voor vaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 43/2014 en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 779/2014 (PB L 22 van 28.1.2015, blz. 1).


BIJLAGE

Nr.

63/TQ104

Lidstaat

België

Bestand

COD/07D.

Soort

Kabeljauw (Gadus morhua)

Gebied

VIId

Datum van sluiting

1.11.2015


8.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 322/17


VERORDENING (EU) 2015/2270 VAN DE COMMISSIE

van 3 december 2015

tot vaststelling van een verbod op de visserij op schol in de gebieden VIIh, VIIj en VIIk door vaartuigen die de vlag van Frankrijk voeren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) 2015/104 van de Raad (2) zijn quota voor 2015 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar zijn geregistreerd, het betrokken, voor 2015 toegewezen quotum is opgebruikt.

(3)

Daarom moet de visserij op dat bestand worden verboden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2015 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbodsbepalingen

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, te verplaatsen, over te laden of aan te landen.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 3 december 2015.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

João AGUIAR MACHADO

Directeur-generaal Maritieme Zaken en Visserij


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) 2015/104 van de Raad van 19 januari 2015 tot vaststelling, voor 2015, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Unie en, voor vaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 43/2014 en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 779/2014 (PB L 22 van 28.1.2015, blz. 1).


BIJLAGE

Nr.

65/TQ104

Lidstaat

Frankrijk

Bestand

PLE/7HJK.

Soort

Schol (Pleuronectes platessa)

Gebied

VIIh, VIIj en VIIk

Datum van sluiting

6.11.2015


8.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 322/19


VERORDENING (EU) 2015/2271 VAN DE COMMISSIE

van 3 december 2015

tot vaststelling van een verbod op de visserij op leng in de wateren van de Unie en de internationale wateren van V door vaartuigen die de vlag van Frankrijk voeren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) 2015/104 van de Raad (2) zijn quota voor 2015 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar zijn geregistreerd, het betrokken, voor 2015 toegewezen quotum is opgebruikt.

(3)

Daarom moet de visserij op dat bestand worden verboden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2015 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbodsbepalingen

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, te verplaatsen, over te laden of aan te landen.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 3 december 2015.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

João AGUIAR MACHADO

Directeur-generaal Maritieme Zaken en Visserij


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) 2015/104 van de Raad van 19 januari 2015 tot vaststelling, voor 2015, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Unie en, voor vaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 43/2014 en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 779/2014 (PB L 22 van 28.1.2015, blz. 1).


BIJLAGE

Nr.

64/TQ104

Lidstaat

Frankrijk

Bestand

LIN/05EI.

Soort

Leng (Molva molva)

Gebied

Wateren van de Unie en internationale wateren van V

Datum van sluiting

6.11.2015


8.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 322/21


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/2272 VAN DE COMMISSIE

van 7 december 2015

tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde naadloze buizen en pijpen, van ijzer of van staal, van oorsprong uit de Volksrepubliek China, naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name artikel 11, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   DE PROCEDURE

1.   Geldende maatregelen

(1)

Na een antidumpingonderzoek („het oorspronkelijke onderzoek”) overeenkomstig artikel 5 van de basisverordening, heeft de Raad een definitief antidumpingrecht ingesteld op bepaalde naadloze buizen en pijpen, van ijzer of van staal, van oorsprong uit de Volksrepubliek China („de VRC”) bij Verordening (EG) nr. 926/2009 (2) („de oorspronkelijke maatregelen”). De oorspronkelijke maatregelen waren gebaseerd op een vaststelling van dreigende schade en werden nietig verklaard in een arrest van het Gerecht (3) voor zover het de uitvoer van producten door Hubei Xinyegang Steel Co. Ltd betrof. Dit arrest is momenteel in beroep in behandeling bij het Hof van Justitie (4).

(2)

De opgelegde maatregelen bestonden uit de volgende ad-valoremrechten: 17,7 % voor de onderneming Shandong Luxing Steel Pipe Co. Ltd, 27,2 % (andere medewerkende ondernemingen) en 39,2 % (alle andere ondernemingen).

2.   Geldende maatregelen ten aanzien van andere derde landen

(3)

Op het ogenblik zijn er maatregelen van kracht tegen de invoer van NBP van oorsprong uit Rusland en Oekraïne (5). De antidumpingmaatregelen tegen Kroatië waren afgelopen op 26 juni 2012 (6).

3.   Opening van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen

(4)

Na de bekendmaking van een bericht dat de geldende antidumpingmaatregelen op korte termijn zouden vervallen (7), heeft de Commissie een op artikel 11, lid 2, van de basisverordening gebaseerd verzoek om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen in te stellen, ontvangen.

(5)

Het verzoek werd ingediend door het Defence Committee of the Seamless Steel Tubes Industry of the European Union („de indiener van het verzoek”) namens producenten die goed zijn voor meer dan 25 % van de totale productie van naadloze buizen en pijpen in de Unie.

(6)

Het verzoek werd ingediend omdat gevreesd werd dat het vervallen van de maatregelen zou leiden tot voortzetting van de dumping en voortzetting of herhaling van schade voor de bedrijfstak van de Unie.

(7)

Op 3 oktober 2014 heeft de Commissie overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen geopend. Het bericht is gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie  (8) („bericht van opening”).

4.   Bij het onderzoek betrokken partijen

(8)

In het bericht van opening werden belanghebbenden uitgenodigd om met de Commissie contact op te nemen om aan het onderzoek mee te werken. Bovendien heeft de Commissie de indiener van het verzoek, andere haar bekende producenten in de Unie, producenten-exporteurs, importeurs en haar bekende betrokken gebruikers in de Unie en de Chinese autoriteiten specifiek op de hoogte gesteld van de opening van het nieuwe onderzoek en hun verzocht eraan deel te nemen.

(9)

De Commissie heeft ook producenten in de Verenigde Staten van Amerika („de VS”) van de opening van het onderzoek op de hoogte gesteld en hen uitgenodigd eraan deel te nemen. In het bericht van opening heeft de Commissie de belanghebbenden ervan op de hoogte gesteld dat zij de intentie had de VS te gebruiken als derde land met markteconomie („het referentieland”) in de zin van artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening.

(10)

Alle belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken over de opening van het nieuwe onderzoek en te verzoeken om te worden gehoord door de Commissie en/of de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures.

4.1.   Steekproeven

(11)

In het bericht van opening heeft de Commissie verklaard dat zij mogelijk een steekproef van belanghebbenden zou samenstellen overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening.

a)   Steekproef van producenten in de Unie

(12)

In het bericht van opening heeft de Commissie meegedeeld dat zij een voorlopige steekproef van producenten in de Unie had samengesteld en heeft zij de belanghebbenden verzocht opmerkingen te maken. De steekproef werd samengesteld aan de hand van de omvang van de verkoop van het soortgelijke product tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek in de Unie, waarbij werd gezorgd voor een geografische spreiding. De steekproef bestond uit zes ondernemingen in Tsjechië, Frankrijk, Duitsland, Italië, Roemenië en Slowakije die samen goed waren voor ongeveer 55 % van de totale verkoop in de Unie aan niet-verbonden afnemers. Er werden geen opmerkingen ontvangen en dus werden de voorlopig geselecteerde ondernemingen in de definitieve steekproef opgenomen.

b)   Steekproef van importeurs

(13)

Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te stellen, werden alle niet-verbonden importeurs verzocht de in het bericht van opening vermelde informatie te verstrekken.

(14)

Gezien het feit dat slechts vier niet-verbonden importeurs zich aanmeldden en de in het bericht van opening gevraagde informatie verstrekten, werd een steekproef niet nodig geacht. Slechts een van de vier niet-verbonden importeurs verleende echter medewerking aan het onderzoek en antwoordde op de opgestuurde vragenlijst.

c)   Steekproef van producenten-exporteurs in de VRC

(15)

Gezien het grote aantal producenten-exporteurs in de VRC, werd in het bericht van opening overwogen een steekproef samen te stellen.

(16)

Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te stellen, werden alle producenten-exporteurs in de VRC verzocht de in het bericht van opening gevraagde informatie te verstrekken. Daarnaast heeft de Commissie de Vertegenwoordiging van de VRC bij de Europese Unie verzocht mogelijke andere producenten-exporteurs die geïnteresseerd zouden kunnen zijn in medewerking aan het onderzoek, op te sporen en/of met hen contact op te nemen.

(17)

Aangezien slechts drie producenten-exporteurs in de VRC de Commissie de gevraagde informatie hebben verstrekt, werd een steekproef niet nodig geacht.

4.2.   Vragenlijsten en controles ter plaatse

(18)

De Commissie heeft alle informatie verzameld en gecontroleerd die zij nodig achtte om vast te stellen of voortzetting of herhaling van dumping en de daaruit voortvloeiende schade waarschijnlijk was en om het belang van de Unie te bepalen.

(19)

Er werden vragenlijsten verstuurd aan de drie Chinese producenten-exporteurs die zich tijdens de steekproef hadden gemeld, aan de zes in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, aan de vier niet-verbonden importeurs die zich tijdens de steekproef hadden gemeld en aan zeven gebruikers. Tweeëntwintig mogelijke referentieproducenten in zes landen, te weten Argentinië, Brazilië, Japan, Mexico, Oekraïne en de VS, werden geïdentificeerd en ontvingen een vragenlijst.

(20)

Er werden ingevulde vragenlijsten ontvangen van één Chinese producent-exporteur, drie referentieproducten in de VS, de zes in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, één importeur en drie gebruikers.

(21)

Bij de volgende ondernemingen werd ter plaatse een controle uitgevoerd:

a)

producent-exporteur in de VRC

Shandong Luxing Steel Pipe Co., Ltd, VRC

b)

producenten in de Unie

Arcelor Mittal Tubular Products Ostrava AS, Tsjechië;

Benteler Deutschland GmbH, Duitsland

Tenaris-Dalmine SpA, Italië

TMK-ARTROM, Roemenië

Vallourec Tubes France, Frankrijk

Železiarne Podbrezová, Slowakije

c)

importeur

Handelsonderneming Jan van Meever bv, Nederland

d)

producenten in een referentieland

IPSCO Tubulars Inc. DBA TMK IPSCO, VS

Vallourec Star, L.P., VS

ArcelorMittal Tubular Products, VS

5.   Tijdvak van het nieuwe onderzoek en beoordelingsperiode

(22)

Het onderzoek naar de waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van dumping had betrekking op de periode van 1 juli 2013 tot en met 30 juni 2014 („het tijdvak van het nieuwe onderzoek”). Het onderzoek van de ontwikkelingen die relevant zijn voor de beoordeling van de waarschijnlijkheid van het voortduren of opnieuw optreden van schade had betrekking op de periode van 1 januari 2011 tot het eind van het tijdvak van het nieuwe onderzoek („de beoordelingsperiode”).

6.   Mededeling van feiten en overwegingen

(23)

Alle belanghebbenden werden in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen aan de hand waarvan werd beoogd de definitieve antidumpingmaatregelen te handhaven. De belanghebbenden konden hierover binnen een bepaalde termijn na deze mededeling opmerkingen maken. Alleen de indiener van het verzoek heeft na de mededeling opmerkingen gemaakt.

B.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

1.   Betrokken product

(24)

Het betrokken product is hetzelfde product als dat in het in overweging 1 bedoelde oorspronkelijke onderzoek, d.w.z. naadloze buizen en pijpen, van ijzer of van staal, met rond profiel, met een uitwendige diameter van niet meer dan 406,4 mm en een koolstofequivalent (Carbon Equivalent Value, CEV) van niet meer dan 0,86 volgens de formule en chemische analyse van het Internationaal Instituut voor lastechniek (IIL) (9), momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 7304 19 10, ex 7304 19 30, ex 7304 23 00, ex 7304 29 10, ex 7304 29 30, ex 7304 31 20, ex 7304 31 80, ex 7304 39 10, ex 7304 39 52, ex 7304 39 58, ex 7304 39 92, ex 7304 39 93, ex 7304 51 81, ex 7304 51 89, ex 7304 59 10, ex 7304 59 92 en ex 7304 59 93, van oorsprong uit de VRC.

2.   Soortgelijk product

(25)

Uit het onderzoek is gebleken dat de volgende producten dezelfde fysische en chemische basiseigenschappen hebben en voor dezelfde basisdoeleinden worden gebruikt:

het betrokken product;

het product dat wordt geproduceerd en verkocht op de binnenlandse markt van de VS, dat als referentieland heeft gediend; en

het in de Unie door de bedrijfstak van de Unie vervaardigde en in de Unie verkochte product.

(26)

De Commissie heeft geconcludeerd dat deze producten soortgelijke producten zijn in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

C.   WAARSCHIJNLIJKHEID VAN VOORTZETTING OF HERHALING VAN DUMPING

1.   Inleidende opmerkingen

(27)

Overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening is nagegaan of er sprake was van dumping en of het vervallen van de geldende maatregelen waarschijnlijk tot voortzetting of herhaling van dumping zou leiden.

(28)

Zoals hiervoor aangegeven, meldden drie Chinese producenten-exporteurs zich na de opening van het onderzoek en ontvingen zij een vragenlijst. Er werd echter slechts één antwoord ontvangen. De producent-exporteur die zijn medewerking verleende, was goed voor meer dan 25 % van de Chinese invoer in de Unie en deze invoer werd representatief geacht voor de totale invoer vanuit de VRC in de Unie. De bevindingen met betrekking tot de waarschijnlijkheid van een voortzetting of herhaling van dumping zoals hierna uiteengezet, werden dus gebaseerd op de gegevens van de medewerkende producent-exporteur.

2.   Dumping in het tijdvak van het nieuwe onderzoek

2.1.   Referentieland

(29)

Overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening werd de normale waarde vastgesteld op basis van de prijs of de berekende waarde in een derde land met een markteconomie. Daartoe moest een derde land met een markteconomie worden gekozen („het referentieland”).

(30)

In het bericht van opening deelde de Commissie de belanghebbenden mee dat zij de intentie had om, evenals in het oorspronkelijke onderzoek, de VS als mogelijk referentieland te gebruiken en nodigde zij de belanghebbenden uit opmerkingen in te dienen. De Commissie heeft geen opmerkingen ontvangen.

(31)

De Commissie nam evenwel contact op met een aantal andere mogelijke referentielanden (Argentinië, Brazilië, India, Japan, de Republiek Korea, Mexico, de Russische Federatie en Oekraïne) om hun om medewerking en informatie te verzoeken.

(32)

Drie producenten uit de VS verleenden medewerking en beantwoordden de vragenlijst.

(33)

Er werd vastgesteld dat de concurrentie op de Amerikaanse markt zeer sterk was, met een groot aantal producenten dat op de binnenlandse markt verkocht en een aanzienlijke invoer (ondanks de van kracht zijnde antidumpingrechten tegen de VRC). De hoeveelheden die op de Amerikaanse markt werden verkocht, waren aanzienlijk en ook het productaanbod was vergelijkbaar met de Chinese markt. Bovendien bleken de gebruikte grondstoffen en het productieproces van de medewerkende producenten in een referentieland vergelijkbaar met die op de Chinese markt. Op grond daarvan en gezien de verleende medewerking, werd de VS geacht een geschikt referentieland te zijn overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening.

2.2.   Normale waarde

(34)

De informatie die is verkregen van de medewerkende producenten in de VS werd gebruikt als basis voor de vaststelling van de normale waarde voor producenten-exporteurs in de VRC.

(35)

Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening heeft de Commissie eerst onderzocht of de totale omvang van de binnenlandse verkoop voor de medewerkende producenten in de VS in het tijdvak van het nieuwe onderzoek representatief was. De binnenlandse verkoop werd als representatief beschouwd indien de totale omvang van de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt ten minste 5 % vertegenwoordigde van de totale omvang van de Chinese uitvoer van het betrokken product naar de Unie tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek. Op basis hiervan werd de binnenlandse verkoop in de VS representatief geacht.

(36)

Verder heeft de Commissie onderzocht of de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product kon worden geacht te hebben plaatsgevonden in het kader van normale handelstransacties in de zin van artikel 2, lid 4, van de basisverordening. Dit onderzoek werd verricht door het aandeel winstgevende verkopen van de productsoort in kwestie aan onafhankelijke afnemers te bepalen. In gevallen waarin de binnenlandse verkoop van een bepaalde productsoort in voldoende hoeveelheden en in het kader van normale handelstransacties had plaatsgevonden, werd de normale waarde gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs, die werd berekend als een gewogen gemiddelde van alle binnenlandse verkopen van die soort tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek.

(37)

Voor de productsoorten waarbij meer dan 80 % van het verkoopvolume op de binnenlandse markt van de productsoort werd verkocht tegen prijzen die hoger lagen dan de productiekosten en de gewogen gemiddelde verkoopprijs van die soort gelijk was aan of hoger was dan de productiekosten per eenheid, werd de normale waarde, naar productsoort, berekend als het gewogen gemiddelde van de werkelijke binnenlandse prijzen van alle verkopen van de soort in kwestie, ongeacht of die verkoop al dan niet winstgevend was.

(38)

Wanneer de winstgevende verkoop van een productsoort 80 % of minder van de totale verkoop van die soort bedroeg, of de gewogen gemiddelde prijs van die soort lager was dan de productiekosten per eenheid, werd de normale waarde gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs, berekend als de gewogen gemiddelde prijs van alleen de winstgevende verkoop op de binnenlandse markt van die soort tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek.

2.3.   Uitvoerprijs

(39)

De medewerkende producent-exporteur voerde rechtstreeks naar onafhankelijke afnemers in de Unie uit. De uitvoerprijs was de werkelijk betaalde of te betalen prijs van het onderzochte product dat met het oog op uitvoer naar de Unie werd verkocht, overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening.

2.4.   Vergelijking

(40)

De Commissie heeft de normale waarde en de uitvoerprijs vergeleken in het stadium af fabriek. Waar dat met het oog op een billijke vergelijking gerechtvaardigd was, is overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening op de normale waarde en de uitvoerprijs een correctie toegepast voor verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. Er werden correcties toegepast voor verschillen in vervoerskosten (binnenlands en zeevracht), kosten voor verzekering, bankkosten en commissies.

2.5.   Dumpingmarge

(41)

De Commissie heeft de gewogen gemiddelde normale waarde van elke soort van het soortgelijke product in het referentieland vergeleken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs van de overeenkomstige betrokken productsoort voor de medewerkende producent-exporteur, overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening. Op basis hiervan bedroeg de gewogen gemiddelde dumpingmarge voor de medewerkende producent-exporteur, uitgedrukt als percentage van kosten, verzekering en vracht (cif-prijs), grens Unie, vóór inklaring, 158,3 %.

3.   Ontwikkeling van de invoer indien de maatregelen worden ingetrokken

(42)

De Commissie heeft onderzocht of het waarschijnlijk is dat de dumping zou worden voortgezet indien de maatregelen komen te vervallen. De volgende elementen zijn onderzocht: de prijs van uitvoer naar andere bestemmingen, de productie- en reservecapaciteit in de VRC en de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie.

3.1.   De uitvoer vanuit de VRC naar andere bestemmingen

(43)

Volgens de Chinese databank voor uitvoerstatistieken bedroeg de Chinese uitvoer van naadloze buizen en pijpen van ijzer of van staal in 2013 wereldwijd (124 landen, exclusief de Unie) 4,6 miljoen ton. De prijzen varieerden van 400 EUR/ton tot 4 500 EUR/ton. De Chinese invoer in de Unie bedroeg 68 000 ton in het tijdvak van het nieuwe onderzoek, met een gemiddelde prijs van minder dan 700 EUR/ton (op basis van gegevens van Eurostat). De Commissie was van mening dat als gevolg van dergelijke aanzienlijke prijsverschillen geen eenduidige conclusie kon worden getrokken ten aanzien van het Chinese prijsbeleid bij uitvoer naar andere derde landen. Uit het onderzoek bleek echter dat de gemiddelde uitvoerprijs van de medewerkende producent-exporteur in de VRC naar derde markten (Chili, Iran, Korea, VAE en Turkije) lager was dan de gemiddelde Chinese uitvoerprijs naar de Unie. Bovendien worden de door de Chinese producenten-exporteurs uitgevoerde hoeveelheden en de aangerekende prijzen op sommige belangrijke uitvoermarkten zoals de Unie, Canada, de VS, Colombia, Mexico, Brazilië, Rusland, Belarus en Kazachstan beïnvloed door van kracht zijnde maatregelen zoals antidumpingrechten of vrijwaringsmaatregelen.

3.2.   Chinese productiecapaciteit en reservecapaciteit

(44)

Uit het onderzoek bleek dat de productiecapaciteit in de VRC aanzienlijk was gegroeid sinds het oorspronkelijke onderzoek. Uit openbaar beschikbare gegevens die tijdens de controle ter plaatse werden verzameld, is gebleken dat de productiecapaciteit 32 miljoen ton bedroeg (10). De door de indiener van het verzoek verstrekte gegevens duiden op een nog hogere productiecapaciteit van tot 43 miljoen ton. Beide bronnen bevestigen dat de productiecapaciteit van de Chinese producenten sinds het oorspronkelijke onderzoek aanzienlijk is gestegen, nl. met ten minste 60 %.

(45)

Alle verzamelde informatie bevestigt dat er sprake is van overcapaciteit in de Chinese industrie. Er werd geen informatie ingediend waaruit bleek dat het binnenlandse verbruik in de VRC in de volgende jaren zou toenemen, in zodanige mate dat de bestaande overcapaciteit in de VRC zou kunnen worden opgenomen.

(46)

Uit het onderzoek bleek dat de productie in de VRC in het tijdvak van het nieuwe onderzoek rond de 30 miljoen ton bedroeg, zodat er een reservecapaciteit van ten minste 2 miljoen ton was. Deze reservecapaciteit vormt meer dan 100 % van het verbruik in de Unie in het tijdvak van het nieuwe onderzoek en werd derhalve aanzienlijk geacht. Er is dus een belangrijke reserveproductiecapaciteit beschikbaar in de VRC, die, gezien de conclusies met betrekking tot de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie en de problemen op de binnenlandse markt wat het opnemen van de reservecapaciteit betreft, waarschijnlijk zal worden gebruikt om de uitvoer naar de markt van de Unie op te voeren indien de maatregelen worden ingetrokken.

3.3.   Aantrekkelijkheid van de markt van de Unie

(47)

Volgens Eurostat daalde de invoer vanuit de VRC in de Unie eerst van 78 000 ton in 2011 tot meer dan 47 000 ton in 2012 en steeg deze weer naar bijna 68 000 ton in het tijdvak van het nieuwe onderzoek. De afname van de invoer in 2012 viel samen met een krimpende vraag op de markt van de Unie. Hoewel de vraag verder kromp tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek, steeg het invoervolume, waardoor het marktaandeel van de Chinese invoer steeg tot 3,6 % in het tijdvak van het nieuwe onderzoek.

(48)

Zoals vastgesteld in overweging 41, vond de invoer uit de VRC plaats met dumping tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek, terwijl maatregelen van kracht waren. De vastgestelde dumpingmarge was zelfs aanzienlijk hoger dan de dumpingmarge die tijdens het oorspronkelijke onderzoek werd vastgesteld. Als de invoer met dumping bleef plaatsvinden toen maatregelen van kracht waren, is er geen reden om aan te nemen dat de prijzen van de invoer uit de VRC zouden stijgen wanneer de maatregelen zouden worden ingetrokken, laat staan tot een niveau dat voldoende is om een einde te maken aan de dumping.

(49)

Zoals opgemerkt in overweging 43 wordt de mogelijkheid tot uitbreiding of voortzetting van de Chinese uitvoer naar een aantal belangrijke uitvoermarkten aanzienlijk beperkt door bestaande maatregelen met betrekking tot de invoer van Chinese naadloze buizen en pijpen van ijzer of van staal op deze markten. Er werd tegelijkertijd vastgesteld dat de uitvoerprijs naar de Unie van de medewerkende Chinese producent-exporteur hoger was dan zijn uitvoerprijs naar derde markten, wat erop duidt dat de markt van de Unie, ondanks de van kracht zijnde rechten, aantrekkelijk is. Daarnaast werd aangetoond dat de markt van de Unie een eenvoudig doel zou zijn voor het opnemen van een aanzienlijk deel van de Chinese reservecapaciteit, die vrijwel zeker tegen dumpingprijzen op de markt van de Unie zou worden gebracht wanneer geen antidumpingmaatregelen van kracht zouden zijn.

(50)

Bovendien bedroeg de Chinese uitvoer naar de Unie voor de invoering van de maatregelen in 2009 542 840 ton, d.w.z. bijna acht keer meer dan tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek. Hieruit blijkt dat de markt van de Unie wat marktomvang betreft aantrekkelijk is voor Chinese invoer en dat er op de markt van de Unie capaciteit bestaat om een toegenomen invoer uit de VRC op te nemen. De van kracht zijnde antidumpingmaatregelen verhinderden dat Chinese producenten-exporteurs hun verkopen naar de Unie konden uitbreiden. Die verkoop zou waarschijnlijk weer stijgen wanneer de maatregelen komen te vervallen, met name gezien de beschikbaarheid van een aanzienlijke reservecapaciteit in de VRC, zoals hierna wordt uitgelegd.

(51)

Bovendien is het, zoals toegelicht in overweging 45, zelfs wanneer het verbruik op de Chinese markt significant zou zijn gegroeid sinds het oorspronkelijke onderzoek, onwaarschijnlijk dat de aanzienlijke reserveproductiecapaciteit van de Chinese producenten op de binnenlandse markt kan worden opgenomen.

(52)

Daarom zouden de Chinese producenten-exporteurs hun uitvoer naar de markt van de Unie tegen dumpingprijzen zeer waarschijnlijk uitbreiden wanneer de huidige maatregelen komen te vervallen.

3.4.   Conclusie betreffende de waarschijnlijkheid van voortzetting van dumping

(53)

Uit het onderzoek blijkt dat de Chinese verkoop van naadloze buizen en pijpen van ijzer of van staal aan de Unie tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek tegen dumpingprijzen plaatsvond. Met het oog op de aanzienlijke reservecapaciteit die beschikbaar is in de VRC (en die groter is dan het totale verbruik in de Unie tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek), de maatregelen die op andere derde markten van toepassing zijn op de Chinese invoer en de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie, concludeerde de Commissie dat het zeer waarschijnlijk is dat de dumping wordt voorgezet wanneer de maatregelen worden ingetrokken.

D.   WAARSCHIJNLIJKHEID VAN VOORTZETTING OF HERHALING VAN SCHADE

1.   Definitie van de bedrijfstak van de Unie en de productie in de Unie

(54)

In de bedrijfstak van de Unie hebben sinds het oorspronkelijke onderzoek geen belangrijke structurele veranderingen plaatsgevonden. In het tijdvak van het nieuwe onderzoek werd het soortgelijke product vervaardigd door ongeveer twintig bekende producenten in de Unie. Zij vormen de bedrijfstak van de Unie in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening.

(55)

De totale productie in de Unie tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek werd vastgesteld op basis van de informatie verkregen van de medewerkende producenten in de Unie en door de indiener van het verzoek verstrekte gegevens.

(56)

Zoals aangegeven in overweging 12, werd vanwege het grote aantal producenten in de Unie een steekproef van zes producenten in de Unie samengesteld. De steekproef werd representatief geacht voor de bedrijfstak van de Unie en vertegenwoordigde ongeveer 60 % van de totale verkoop in de Unie.

2.   Verbruik in de Unie

(57)

De Commissie heeft het verbruik in de Unie vastgesteld op basis van i) het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie op basis van door de indiener van het verzoek verstrekte gegevens en ii) de invoervolumes uit derde landen in de Unie op basis van de gegevens van Eurostat. De indiener van het verzoek verzamelde de verkoopgegevens van zestien producenten in de Unie en voegde deze samen en maakte een schatting van de gegevens voor de rest.

(58)

Het aldus vastgestelde verbruik in de Unie ontwikkelde zich als volgt:

Tabel 1

Verbruik in de Unie

 

2011

2012

2013

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

Totaal verbruik in de Unie (ton)

2 353 291

2 058 262

1 841 591

1 904 410

Index (2011 = 100)

100

87

78

81

Bron: Eurostat en door de indiener van het verzoek verstrekte gegevens.

(59)

Tijdens de beoordelingsperiode nam het verbruik in de Unie af met 19 %. Meer specifiek kromp de markt van de Unie voor het onderzochte product en het soortgelijke product gestaag tot 2013 (met 22 %) en vond vervolgens een lichte verbetering plaats in het tijdvak van het nieuwe onderzoek (van 3,4 %).

(60)

De dalende trend in het verbruik in de Unie kan voornamelijk worden verklaard door de inkrimping van de vraag vanuit de bouw-, industrie- en elektriciteitsproductiesector, die zich niet herstelde tot de niveaus van voor de crisis, d.w.z. van voor 2009.

3.   Invoer uit het betrokken land

3.1.   Volume en marktaandeel van de invoer uit het betrokken land

Tabel 2

Omvang van de invoer en marktaandeel

Land

 

2011

2012

2013

TNO

VRC

Volume (ton)

78 153

47 279

55 777

67 977

Index

100

60

71

87

Marktaandeel (%)

3,3

2,3

3

3,6

Bron: Eurostat.

(61)

Gedurende de beoordelingsperiode daalde het invoervolume van het onderzochte product vanuit de VRC naar de Unie met 13 %, van ongeveer 78 000 ton in 2011 tot 68 000 ton in het tijdvak van het nieuwe onderzoek. Het invoervolume vanuit de VRC daalde aanzienlijk in 2012 (met 40 %) en steeg sindsdien gestaag (met 18 % in 2013 ten opzichte van 2012 en vervolgens met 22 % ten opzichte van 2013 in het tijdvak van het nieuwe onderzoek).

(62)

De invoer van het onderzochte product vanuit de VRC in de Unie daalde minder sterk dan het verbruik in de Unie, wat resulteerde in een marginale toename van het marktaandeel van de Chinese invoer van 3,3 % in 2011 tot 3,6 % in het tijdvak van het nieuwe onderzoek. Meer specifiek daalde het marktaandeel in 2012 tot 2,3 % en nam dit daarna toe tot 3 % respectievelijk 3,6 % in 2013 en het tijdvak van het nieuwe onderzoek.

3.2.   Invoerprijs uit het betrokken land

(63)

Onderstaande tabel bevat de gemiddelde prijs van de invoer uit de VRC:

Tabel 3

Invoerprijzen

Land

 

2011

2012

2013

TNO

VRC

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

801

828

747

692

Index

100

103

93

86

Bron: Eurostat.

(64)

Tussen 2011 en het tijdvak van het nieuwe onderzoek daalde de gemiddelde prijs van de invoer van het onderzochte product uit de VRC met 14 %, van 801 EUR/ton in 2011 tot 692 EUR/ton in het tijdvak van het nieuwe onderzoek. Meer specifiek steeg de Chinese invoerprijs met 3 % in 2012 en daalde deze vervolgens met meer dan 16 % in het tijdvak van het nieuwe onderzoek. De gemiddelde invoerprijs van de medewerkende producent-exporteur lag op hetzelfde niveau als de gemiddelde invoerprijzen van Eurostat en volgde tijdens de beoordelingsperiode dezelfde trend.

3.3.   Prijsonderbieding

(65)

De Commissie stelde de prijsonderbieding tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek vast aan de hand van een vergelijking van de gewogen gemiddelde verkoopprijs die de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie op de markt van de Unie aanrekenden, gecorrigeerd tot het niveau af fabriek, met de gemiddelde prijs van de invoer uit het betrokken land aangerekend aan de eerste onafhankelijke afnemer op de markt van de Unie, op cif-niveau (kosten, verzekering en vracht) op basis van de gecontroleerde gegevens van de medewerkende Chinese producent-exporteur.

(66)

Voor de berekening van de prijsonderbieding werd de informatie van alle in de steekproef opgenomen producenten in de Unie voor het tijdvak van het nieuwe onderzoek gebruikt. De vergelijking toonde aan dat de gewogen gemiddelde prijsonderbiedingsmarge, uitgedrukt in procenten van de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie, tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek 28,4 % bedroeg. Wanneer hiervan de antidumpingheffing van 17,7 % die van toepassing is op de medewerkende Chinese producent-exporteur zou worden afgetrokken, zou de prijsonderbiedingsmarge 39,2 % bedragen.

4.   Invoer uit derde landen

(67)

De omvang, het marktaandeel en de prijzen van de invoer uit andere derde landen ontwikkelden zich als volgt:

Tabel 4

Invoer uit andere derde landen

Land

 

2011

2012

2013

TNO

Oekraïne

Volume (ton)

44 615

39 168

57 915

59 656

Index

100

88

130

134

Marktaandeel (%)

1,9

1,9

3,1

3,1

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

900

898

838

776

Index

100

100

93

86

Japan

Volume (ton)

51 852

47 163

23 721

21 426

Index

100

91

46

41

Marktaandeel (%)

2,2

2,3

1,3

1,1

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

2 303

2 526

2 244

2 330

Index

100

110

97

101

Belarus

Volume (ton)

33 614

35 761

28 380

29 600

Index

100

106

84

88

Marktaandeel (%)

1,4

1,7

1,5

1,6

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

849

856

803

783

Index

100

101

95

92

Rusland

Volume (ton)

19 018

13 375

7 154

7 977

Index

100

70

38

42

Marktaandeel (%)

0,8

0,6

0,4

0,4

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

1 065

1 068

1 021

901

Index

100

100

96

85

Andere derde landen

Volume (ton)

43 230

54 977

43 713

56 509

Index

100

127

101

131

Marktaandeel (%)

2,6

3,3

2,8

3,4

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

1 249

1 659

1 195

1 327

Index

100

133

96

106

Bron: Eurostat.

(68)

Tijdens de beoordelingsperiode stegen de invoervolumes vanuit Oekraïne met 34 % tot 59 656 ton tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek, terwijl de invoervolumes vanuit Japan, Rusland en Belarus in dezelfde periode daalden met respectievelijk 59 %, 58 % en 12 % tot respectievelijk 21 426 ton, 7 977 ton en 29 600 ton. De invoervolumen vanuit andere derde landen stegen met 31 % van 43 230 ton tot 56 509 ton. Oekraïne en andere derde landen hadden een aandeel van rond 3 % van de markt van de Unie, terwijl Japan en Belarus een aandeel van respectievelijk ongeveer 1 % en 2 % hadden. Het marktaandeel van Rusland was marginaal en bedroeg 0,4 % tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek.

(69)

In de invoerprijzen vanuit Oekraïne, Belarus en Rusland was een dalende lijn zichtbaar tijdens de beoordelingsperiode, terwijl in de invoerprijzen vanuit Japan en andere derde landen sprake was van een stijgende tendens. Tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek lag de invoerprijs van naadloze buizen en pijpen van ijzer of van staal vanuit Belarus en Oekraïne op ongeveer 780 EUR/ton, terwijl deze voor Japan en andere derde landen rond de 2 330 EUR/ton en 1 327 EUR/ton bedroeg. De invoerprijs voor Rusland bedroeg ongeveer 900 EUR/ton in het tijdvak van het nieuwe onderzoek. Er zijn momenteel antidumpingmaatregelen van toepassing op de invoer van naadloze buizen en pijpen van ijzer of van staal vanuit Oekraïne en Rusland.

5.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

5.1.   Algemene opmerkingen

(70)

Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening omvatte het onderzoek naar de gevolgen voor de bedrijfstak van de Unie van de invoer met dumping een evaluatie van alle economische indicatoren die van invloed waren op de situatie van de bedrijfstak van de Unie tijdens de beoordelingsperiode.

(71)

Voor het onderzoek naar de schade heeft de Commissie onderscheid gemaakt tussen macro- en micro-economische schade-indicatoren. De Commissie beoordeelde de macro-economische indicatoren aan de hand van de door de indiener van het verzoek verstrekte gegevens, die bestonden uit gegevens over de zestien producenten in de Unie en schattingen voor de rest, zoals aangegeven in overweging 57; die gegevens hebben betrekking op alle bekende producenten in de Unie. Bij het beoordelen van de micro-economische indicatoren is de Commissie uitgegaan van de gegevens met betrekking tot de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(72)

De macro-economische indicatoren zijn: productie, productiecapaciteit, bezettingsgraad, verkoopvolume, marktaandeel, groei, werkgelegenheid, productiviteit, hoogte van de dumpingmarge en herstel van dumping in het verleden.

(73)

De micro-economische indicatoren zijn: gemiddelde eenheidsprijzen, kosten per eenheid, loonkosten, voorraden, winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken.

5.2.   Macro-economische indicatoren

a)   Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

(74)

De totale productie, de totale productiecapaciteit en de totale bezettingsgraad in de Unie hebben zich gedurende de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 5

Productie in de Unie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

 

2011

2012

2013

TNO

Productievolume

3 746 432

3 585 043

3 292 752

3 361 226

Index (2011 = 100)

100

96

88

90

Productiecapaciteit

5 118 662

5 085 063

5 039 564

5 046 214

Index (2011 = 100)

100

99

98

99

Bezettingsgraad

73 %

71 %

65 %

67 %

Bron: Door de indiener van het verzoek verstrekte gegevens.

(75)

De productie van de bedrijfstak van de Unie daalde met 10 % tijdens de beoordelingsperiode, van een niveau van 3 746 432 ton in 2011 tot een niveau van 3 361 226 ton in het tijdvak van het nieuwe onderzoek. Meer specifiek daalde de productie eerst met 12 % tot 2013 en steeg zij vervolgens licht met 2 % in het tijdvak van het nieuwe onderzoek.

(76)

De productiecapaciteit bleef in het algemeen stabiel tijdens de beoordelingsperiode en bedroeg ongeveer 5 miljoen ton in het tijdvak van het nieuwe onderzoek.

(77)

De bezettingsgraad ontwikkelde zich, als gevolg van de daling van het productievolume en de stabiele productiecapaciteit, in overeenstemming met het productievolume, namelijk eerst een daling tot 65 % tot 2013 en vervolgens een lichte stijging tot 67 % in het tijdvak van het nieuwe onderzoek. In totaal daalde de bezettingsgraad van 73 % in 2011 tot 67 % in het tijdvak van het nieuwe onderzoek.

b)   Verkoopvolume en marktaandeel

(78)

Het verkoopvolume en het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie in de Unie ontwikkelden zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 6

Verkoopvolume en marktaandeel

 

2011

2012

2013

TNO

Totaal verkoopvolume in de Unie

2 082 810

1 820 539

1 624 931

1 661 265

Index (2011 = 100)

100

87

78

80

Marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie

89 %

89 %

88 %

87 %

Bron: Door de indiener van het verzoek verstrekte gegevens.

(79)

Het totale verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie zoals vermeld in tabel 6 omvat verkopen aan verbonden en niet-verbonden afnemers die marktconform bleken te zijn.

(80)

De totale verkoop van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie daalde in de beoordelingsperiode met 20 %. De verkoop van de bedrijfstak van de Unie daalde tot 2013 met 22 % en verbeterde zich vervolgens marginaal tot 1,6 miljoen ton in het tijdvak van het nieuwe onderzoek. De daling in de verkoop van de bedrijfstak van de Unie is voornamelijk een gevolg van de inkrimping van de vraag in de Unie naar naadloze buizen en pijpen van ijzer of van staal (zie overweging 60). Als gevolg hiervan verloor de bedrijfstak van de Unie 2 procentpunten van het marktaandeel tijdens de beoordelingsperiode en kwam dit uit op 87 % in het tijdvak van het nieuwe onderzoek.

c)   Groei

(81)

Terwijl het verbruik in de Unie tijdens de beoordelingsperiode met 19 % is gedaald, is het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie met 20 % afgenomen, wat neerkwam op een verlies van marktaandeel met 2 procentpunten.

d)   Werkgelegenheid en productiviteit

(82)

De werkgelegenheid en de productiviteit ontwikkelden zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 7

Werkgelegenheid en productiviteit

 

2011

2012

2013

TNO

Aantal werknemers

21 131

20 850

20 455

20 768

Index (2011 = 100)

100

99

97

98

Productiviteit (eenheden per werknemer)

177

172

161

162

Index (2011 = 100)

100

97

91

91

Bron: Door de indiener van het verzoek verstrekte gegevens.

(83)

De werkgelegenheid in de bedrijfstak van de Unie daalde in de beoordelingsperiode met 2 % en in het tijdvak van het nieuwe onderzoek waren 20 768 werknemers in de bedrijfstak werkzaam.

(84)

De productiviteit daalde in de beoordelingsperiode met 9 % doordat het personeelsbestand in de Unie langzamer daalde dan de productie in de Unie. Onder normale economische omstandigheden duurt het inderdaad langer totdat de bedrijfstak van de Unie zich heeft aangepast aan de inkrimping van de vraag, waardoor er meestal sprake is van een na-ijleffect wat de afname van de productie en de daling van het aantal werknemers betreft.

e)   Hoogte van de dumpingmarge en herstel van eerdere dumping

(85)

De voor de VRC vastgestelde dumpingmarge lag aanzienlijk boven de de-minimisdrempel, terwijl de volumes van de invoer uit de VRC tijdens de hele beoordelingsperiode klein bleven. Uit het onderzoek bleek dat naadloze buizen en pijpen van ijzer of van staal vanuit de VRC nog steeds tegen dumpingprijzen op de markt van de Unie werden ingevoerd en dat de situatie van de bedrijfstak van de Unie aanzienlijk verslechterde, zoals geconcludeerd in de overwegingen 99 tot en met 102.

5.3.   Micro-economische indicatoren

a)   Prijzen en factoren die de prijzen beïnvloeden

(86)

De gemiddelde verkoopprijs van de bedrijfstak van de Unie aan niet-verbonden afnemers in de Unie ontwikkelde zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 8

Gemiddelde verkoopprijs

 

2011

2012

2013

TNO

Gemiddelde eenheidsprijs op de markt van de Unie (EUR/ton)

1 294

1 258

1 187

1 170

Index (2011 = 100)

100

97

92

90

Productiekosten per eenheid (EUR/ton)

1 257

1 186

1 167

1 128

Index (2011 = 100)

100

94

93

90

Bron: Antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(87)

De gemiddelde verkoopprijs per eenheid van de bedrijfstak van de Unie aan niet-verbonden afnemers in de Unie daalde tijdens de beoordelingsperiode met 10 % tot 1 170 EUR/ton in het tijdvak van het nieuwe onderzoek. De prijsdaling kan worden gezien als een gevolg van de inspanningen van de bedrijfstak van de Unie om de kosten te beperken en daarnaast van de prijsdruk die uitging van de laaggeprijsde Chinese invoer.

(88)

Ook de gemiddelde productiekosten van de bedrijfstak van de Unie daalden met 10 % tijdens de beoordelingsperiode, van 1 257 EUR/ton in 2011 tot 1 128 EUR/ton in het tijdvak van het nieuwe onderzoek. De daling van de productiekosten kan voornamelijk worden verklaard door een efficiënter productieproces en efficiëntere apparaten.

b)   Loonkosten

(89)

De gemiddelde loonkosten van de bedrijfstak van de Unie ontwikkelden zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 9

Gemiddelde loonkosten per werknemer

 

2011

2012

2013

TNO

Gemiddelde loonkosten per werknemer (EUR)

41 710

41 465

41 662

41 191

Index (2011 = 100)

100

99

100

99

Bron: Antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(90)

De gemiddelde loonkosten per werknemer bleven relatief stabiel tijdens de beoordelingsperiode, met een marginale daling van 1 % tijdens de beoordelingsperiode. Meer specifiek daalden de gemiddelde loonkosten in 2012 met 1 %, stegen deze vervolgens met 0,5 %, om vervolgens weer met 1 % te dalen.

c)   Voorraden

(91)

De voorraden van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie ontwikkelden zich gedurende de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 10

Voorraden

 

2011

2012

2013

TNO

Eindvoorraden (ton)

145 083

129 772

166 387

153 971

Index (2011 = 100)

100

89

115

106

Eindvoorraden uitgedrukt als percentage van de productie

3,9

3,6

5,1

4,6

Bron: Antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(92)

De eindvoorraden stegen tijdens de beoordelingsperiode in totaal met 6 %. Van 2011 tot 2012 daalden de eindvoorraden na een afname van het productievolume en een toename van de omvang van de uitvoer. Van 2012 tot 2013 namen de voorraden toe na een afname van de totale verkoop van de bedrijfstak van de Unie. Vanaf 2013 tot het tijdvak van het nieuwe onderzoek daalden de eindvoorraden wederom, voornamelijk vanwege een stijging van de verkoop van de bedrijfstak van de Unie zowel op de markt van de Unie als daarbuiten.

(93)

Uit het onderzoek bleek dat de productie in deze bedrijfstak voornamelijk plaatsvindt op basis van kortetermijnbestellingen van afnemers en dat de voorraden derhalve een relatief laag percentage van de productie vertegenwoordigen. De eindvoorraden als percentage van de productie volgden de trend van de eindvoorraden en stegen marginaal van 3,9 % in 2011 naar 4,6 % in het tijdvak van het nieuwe onderzoek, met name vanwege de afname van de totale verkoop in de Unie. Meer specifiek daalde het percentage tussen 2011 en 2012 met 0,3 procentpunten en steeg het vervolgens met 1,5 procentpunt in 2013, om de in overweging 92 genoemde redenen.

d)   Winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken

(94)

De winstgevendheid, de kasstroom, de investeringen en het rendement van de investeringen van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie ontwikkelden zich gedurende de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 11

Winstgevendheid, kasstroom, investeringen en rendement van investeringen

 

2011

2012

2013

TNO

Winstgevendheid bedrijfstak van de Unie (% van nettoverkoop)

2,9

5,7

1,7

3,6

Kasstroom (EUR)

59 174 934

274 503 811

191 142 121

246 791 720

Index (2011 = 100)

100

464

323

417

Investeringen (EUR)

141 658 302

134 147 382

140 277 636

146 208 274

Index (2011 = 100)

100

95

99

103

Rendement van investeringen (%)

3,7

8,2

5,9

7,6

Bron: Antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(95)

De Commissie stelde de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie vast door de nettowinst vóór belastingen van de verkoop van het soortgelijke product aan niet-verbonden afnemers in de Unie uit te drukken als percentage van de omzet. De winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie schommelde van het ene op het andere jaar, afhankelijk van de marktomstandigheden en steeg in het totaal van 2,9 % tot 3,6 % tijdens de beoordelingsperiode, voornamelijk vanwege de verkochte productmix, d.w.z. de bedrijfstak van de Unie verkocht meer producten met een relatief hogere winstmarge. De winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie steeg tot 5,7 % in 2012, daalde vervolgens tot 1,7 % in 2013 en steeg weer tot 3,6 % in het tijdvak van het nieuwe onderzoek.

(96)

De netto kasstroom is het vermogen van de bedrijfstak van de Unie om zijn activiteiten zelf te financieren. In de beoordelingsperiode is de netto kasstroom meer dan verviervoudigd. De significante stijging in de netto kasstroom kan voornamelijk worden uitgelegd door veranderingen in het werkkapitaal.

(97)

De investeringen namen tijdens de beoordelingsperiode marginaal toe met 3 %. Dit waren vooral investeringen voor het vervangen van de productieapparatuur.

(98)

Het rendement van investeringen is de winst in procenten van de nettoboekwaarde van de investeringen. Het rendement van investeringen bij de productie en verkoop van het soortgelijke product steeg tijdens de beoordelingsperiode van 3,7 % tot 7,6 %. Net als de winst, was de trend van het rendement van investeringen instabiel, aangezien dit eerst steeg tot 8,2 % in 2012, vervolgens daalde tot 5,9 % in 2013 en daarna weer steeg tot 7,6 % in het tijdvak van het nieuwe onderzoek.

5.4.   Conclusie inzake schade

(99)

Een aantal indicatoren, met name de financiële indicatoren, is tijdens de beoordelingsperiode verbeterd. De winstgevendheid steeg marginaal van 2,9 % naar 3,6 %, wat net iets hoger is dan de nagestreefde winst van 3 % die werd vastgesteld in het oorspronkelijke onderzoek. Het rendement van investeringen verbeterde zich van 3,7 % tot 7,6 %, terwijl de netto kasstroom zich meer dan verviervoudigde. Uit deze ontwikkelingen blijkt dat de geldende antidumpingmaatregelen effectief waren, aangezien de bedrijfstak van de Unie werd beschermd tegen de mogelijk schadelijke gevolgen van de invoer met dumping van Chinese naadloze buizen en pijpen van ijzer of van staal.

(100)

Aan de andere kant bleek uit enkele van de belangrijkste schade-indicatoren, en met name uit de macro-economische indicatoren, dat desalniettemin een negatieve ontwikkeling plaatsvond tijdens de beoordelingsperiode. Het productievolume nam af met 10 %, het volume van de verkoop aan niet-verbonden afnemers in de Unie daalde met 20 %, de bezettingsgraad daalde tot 67 %, het marktaandeel van de Unie nam af met 2 procentpunten en de werkgelegenheid daalde met 2 %. Gezien de afnemende vraag naar naadloze buizen en pijpen van ijzer of van staal, produceerde de bedrijfstak van de Unie minder en werd minder verkocht op de markt van de Unie, wat leidde tot relatief lage bezettingsgraden die een negatieve invloed hadden op de vaste prijzen van de bedrijfstak van de Unie. Opgemerkt moet worden dat de bezettingsgraad aanzienlijk daalde na het oorspronkelijke onderzoek, van 90 % tijdens het oorspronkelijke onderzoek tot 67 % in het tijdvak van het nieuwe onderzoek.

(101)

Het beeld van de bedrijfstak van de Unie was dus gemengd. Enkele van de belangrijkste schade-indicatoren, zoals verkoop, productievolumes en marktaandeel duidden op negatieve trends tijdens de beoordelingsperiode. Tegelijkertijd duidden tijdens dezelfde periode andere factoren, zoals winstgevendheid, rendement van investeringen en de kasstroom, juist op positieve trends. Uit het onderzoek bleek niettemin dat ondanks deze positieve ontwikkelingen ten aanzien van sommige schadefactoren, de bedrijfstak van de Unie zich in een situatie bevindt waarin deze een toename van de invoer met dumping vanuit de VRC niet het hoofd zou kunnen bieden. Wat nog belangrijker is, is dat de situatie van de bedrijfstak van de Unie in het algemeen een duidelijke verslechtering vertoonde in vergelijking met het onderzoektijdvak van het oorspronkelijke onderzoek. Hoewel de bedrijfstak van de Unie dus winstgevend was tijdens de beoordelingsperiode, waren de winstniveaus aanzienlijk lager dan tijdens het oorspronkelijke onderzoek (3,6 % in het tijdvak van het nieuwe onderzoek ten opzichte van 15,4 % tijdens het onderzoektijdvak van het oorspronkelijke onderzoek) en varieerden deze sterk van het ene op het andere jaar als gevolg van de marktomstandigheden voor naadloze buizen en pijpen van ijzer of van staal (bv. van 5,7 % in 2012 tot 1,7 % in 2013 en vervolgens tot 3,6 % in het tijdvak van het nieuwe onderzoek).

(102)

Op grond van het bovenstaande concludeerde de Commissie dat de bedrijfstak van de Unie in het tijdvak van het nieuwe onderzoek geen aanmerkelijke schade had geleden als bedoeld in artikel 3, lid 5, van de basisverordening en dat deze niet was blootgesteld aan een dreiging van schade zoals bedoeld in artikel 3, lid 9, van de basisverordening, met name vanwege het feit dat de antidumpingmaatregelen die van kracht waren de bedrijfstak van de Unie beschermden tegen de schadelijke gevolgen van de Chinese invoer met dumping. De situatie van de bedrijfstak van de Unie verslechterde echter aanzienlijk in vergelijking met het oorspronkelijke onderzoek, met instabiele winstniveaus en lage bezettingsgraden.

6.   Waarschijnlijkheid van een herhaling van schade

(103)

Zoals geconcludeerd in de overwegingen 99 tot en met 102, leed de bedrijfstak van de Unie geen aanmerkelijke schade tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek, maar verslechterde de situatie aanzienlijk in vergelijking met het oorspronkelijke onderzoek. Zoals uiteengezet in overweging 41, vond de invoer uit China in het tijdvak van het nieuwe onderzoek met dumping plaats en, zoals geconcludeerd in overweging 53, is het zeer waarschijnlijk is dat de dumping wordt voortgezet indien de maatregelen zouden komen te vervallen.

(104)

Uit het oorspronkelijke onderzoek bleek dat een dreiging van schade bestond als bedoeld in artikel 3, lid 9, van de basisverordening. Tijdens het huidige onderzoek werd vastgesteld dat het waarschijnlijk is dat een dreiging van schade zich herhaalt wanneer de maatregelen komen te vervallen. Dit is vastgesteld op basis van de beoordeling van de volgende factoren: a) de waarschijnlijke ontwikkeling van het volume van de invoer met dumping, b) de beschikbaarheid van reservecapaciteit bij de exporteurs, c) het prijsniveau van de Chinese invoer en de verwachte vraag naar meer invoer en d) de omvang van de voorraden.

a)   Waarschijnlijke ontwikkeling van het volume van de invoer met dumping

(105)

Zoals opgemerkt in overweging 50, bedroeg de Chinese invoer van naadloze buizen en pijpen van ijzer of van staal in de Unie 542 840 ton tijdens het oorspronkelijke onderzoek en daalde deze tot 68 000 ton (d.w.z. acht keer minder) in het tijdvak van het nieuwe onderzoek. Het is waarschijnlijk dat de Chinese invoer met dumping van naadloze buizen en pijpen van ijzer of van staal, gezien de lage prijzen hiervan, het niveau van de invoer van het oorspronkelijke onderzoek (542 840 ton) zou kunnen halen wanneer de maatregelen komen te vervallen. Met het oog op de afnemende vraag in de Unie naar naadloze buizen en pijpen van ijzer of van staal (van 3,2 miljoen ton tijdens het oorspronkelijke onderzoek tot 1,9 miljoen ton tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek), zou deze verwachte stijging van de invoer van Chinese naadloze buizen en pijpen van ijzer of van staal tegen dumpingprijzen waarschijnlijk betekenen dat het Chinese marktaandeel zou stijgen van de huidige 3,6 % tot ongeveer 30 %. Uit het onderzoek bleek ook dat de afnemers in de Unie hun kortetermijnbestellingen bij producenten in de Unie relatief gemakkelijk bij de Chinese producenten-exporteurs zouden kunnen plaatsen wanneer de maatregelen komen te vervallen. Dit zou negatieve gevolgen hebben voor de producenten in de Unie, aangezien minder bestellingen een lager productieniveau betekent en het werken met een economisch onhoudbare bezettingsgraad. Om deze redenen en rekening houdend met het feit dat de Chinese productiecapaciteit voor naadloze buizen en pijpen van ijzer of van staal aanzienlijk is gegroeid (met ongeveer 60 %) sinds het oorspronkelijke onderzoek, is het waarschijnlijk dat de Chinese invoer van naadloze buizen en pijpen van ijzer of van staal tegen dumpingprijzen de markt van de Unie zal dreigen te overspoelen en dat het Chinese marktaandeel aanzienlijk zou stijgen ten koste van de bedrijfstak van de Unie wanneer de maatregelen komen te vervallen.

b)   Beschikbaarheid van reservecapaciteit bij de exporteurs

(106)

Zoals vastgesteld in overweging 46, werd de totale reservecapaciteit voor naadloze buizen en pijpen van ijzer of van staal in de VRC tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek op ongeveer 2 miljoen ton geschat. Dat was meer dan het totale verbruik van naadloze buizen en pijpen van ijzer of van staal in de Unie in dezelfde periode. De VRC zou dus aanzienlijke extra hoeveelheden kunnen exporteren naar de markt van de Unie. Bovendien zijn in Canada, de VS, Colombia, Mexico en Brazilië antidumpingmaatregelen van kracht voor Chinese naadloze buizen en pijpen van ijzer of van staal, terwijl in Rusland, Belarus en Kazachstan voorlopige maatregelen zijn vastgesteld ten aanzien van de oneerlijk geprijsde Chinese invoer. Deze landen waren belangrijke uitvoerlanden voor de Chinese producenten-exporteurs voordat deze maatregelen werden ingesteld (11). Bovendien blijkt uit het verzamelde bewijs dat de grote Chinese overcapaciteit en de recente verslechtering van de Chinese economie zorgen voor een grote druk op de Chinese producenten van naadloze buizen en pijpen van ijzer of van staal om te produceren met een hoge bezettingsgraad. In het licht hiervan werd tijdens het onderzoek vastgesteld dat het zeer waarschijnlijk is dat de Chinese producenten-exporteurs, wanneer de maatregelen worden ingetrokken, hun productie op de markt van de Unie zouden richten, die, zoals vastgesteld in de overwegingen 47 tot en met 52, nog steeds aantrekkelijk is.

c)   Waarschijnlijke ontwikkeling van het niveau van de Chinese prijzen

(107)

Zoals uitgelegd in de overwegingen 64 tot en met 66 liggen de huidige Chinese prijzen ver onder de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie, met een gemiddelde prijsonderbiedingsmarge van 28,4 % tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek. Zoals vastgesteld in overweging 52, zal de Chinese invoer van naadloze buizen en pijpen van ijzer of van staal tegen dumpingprijzen op de markt van de Unie worden voortgezet wanneer de maatregelen worden ingetrokken. Bovendien zouden de prijzen van de Chinese invoer, zoals opgemerkt in overweging 66, de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie met 39,2 % onderbieden wanneer geen antidumpingmaatregelen van kracht zouden zijn. Mochten de maatregelen worden ingetrokken, dan zou dit hoogstwaarschijnlijk leiden tot een aanzienlijke prijsdruk op de markt van de Unie, die zal worden versterkt door de waarschijnlijke dreigende toename van de invoer van naadloze buizen en pijpen van ijzer of van staal vanuit de VRC. Uit het onderzoek bleek dat de producenten in de Unie hun prijzen niet kunnen verlagen om te concurreren met de Chinese dumpingprijzen. De prijzen worden normaal gesproken overeengekomen met de afnemers op basis van het productsoort en de bestelde hoeveelheid. Zoals toegelicht in de overwegingen 92 en 93, produceren de producenten in de Unie voornamelijk op basis van kortetermijnbestellingen. Hierdoor kunnen de afnemers relatief gemakkelijk overstappen op de goedkopere Chinese invoer van naadloze buizen en pijpen van ijzer of van staal. De te verwachten negatieve gevolgen zouden dus tweeledig zijn: a) aan de ene kant zou het aanzienlijke prijsverschil leiden tot een verschuiving in de richting van de laaggeprijsde, met dumping ingevoerde producten uit de VRC. Er is geen reden om aan de nemen dat het verbruik in de Unie op de korte of middellange termijn zal toenemen. De toename van met dumping ingevoerde producten uit de VRC zal dus waarschijnlijk leiden tot een groter marktaandeel op de markt van de Unie, ten koste van de bedrijfstak van de Unie. Dit zou voor de bedrijfstak van de Unie bovendien leiden tot een nog lagere bezettingsgraad, een van de cruciale elementen die tot de huidige algemene negatieve situatie van de bedrijfstak van de Unie hebben gevoerd; b) aan de andere kant zullen de laaggeprijsde, met dumping ingevoerde Chinese producten zorgen voor een aanzienlijke prijsdruk op de markt van de Unie en de bedrijfstak van de Unie dwingen zijn verkoopprijzen verder te verlagen tot economisch onhoudbare niveaus, wat uiteindelijk tot verliezen zou leiden.

(108)

Het is derhalve zeer waarschijnlijk dat, gezien de grote Chinese reservecapaciteit, de bestaande antidumping- en vrijwaringsmaatregelen die op enkele van de belangrijke uitvoermarkten voor naadloze buizen en pijpen van ijzer of van staal van toepassing zijn op de Chinese invoer van het onderzochte product en de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie, zoals omschreven in overwegingen 47 tot en met 52, de invoer met dumping van laaggeprijsde Chinese producten in de Unie aanzienlijk zou toenemen wanneer de maatregelen komen te vervallen.

d)   Omvang van de voorraden

(109)

Zoals uitgelegd in de overwegingen 92 en 93, is de omvang van de voorraden niet van bijzonder belang voor de analyse, gezien het feit dat de producenten in de Unie voornamelijk produceren op basis van kortetermijnbestellingen van afnemers en de voorraden slechts een onbeduidend percentage van de productie van de producenten in de Unie vertegenwoordigen.

7.   Conclusie

(110)

In het licht van de bevindingen van het onderzoek, namelijk de aanzienlijke reservecapaciteit in de VRC, de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie, de situatie op andere belangrijke exportmarkten, de waarschijnlijke dreigende significante toename van de Chinese invoer tegen dumpingprijzen en de verwachte prijsniveaus van deze met dumping ingevoerde producten, en rekening houdend met de algemene verslechtering van de situatie van de bedrijfstak van de Unie sinds de instelling van de oorspronkelijke maatregelen en de inkrimping van de vraag naar naadloze buizen en pijpen van ijzer of van staal op de markt van de Unie, wordt ervan uitgegaan dat het intrekken van de maatregelen zeer waarschijnlijk zouden leiden tot een herhaling van een dreiging van schade.

(111)

Derhalve moet worden geconcludeerd dat het intrekken van de bestaande maatregelen waarschijnlijk zou leiden tot voortzetting van dumping en een herhaling van een dreiging van schade.

E.   BELANG VAN DE UNIE

(112)

Ingevolge artikel 21 van de basisverordening ging de Commissie na of handhaving van de bestaande antidumpingmaatregelen ten aanzien van de VRC tegen het belang van de Unie in haar geheel zou indruisen. Het belang van de Unie werd vastgesteld aan de hand van een afweging van alle belangen van de betrokkenen, met inbegrip van die van de bedrijfstak van de Unie, de importeurs en de gebruikers.

(113)

Alle belanghebbenden werden overeenkomstig artikel 21, lid 2, van de basisverordening in de gelegenheid gesteld hun standpunt uiteen te zetten.

(114)

Op basis hiervan onderzocht de Commissie of er, ondanks het feit dat de dumping waarschijnlijk zou worden voortgezet en de dreiging van schade zich zou herhalen, dwingende redenen waren om te concluderen dat handhaving van de bestaande maatregelen niet in het belang van de Unie is.

1.   Belang van de bedrijfstak van de Unie

(115)

Uit het onderzoek is gebleken dat de bedrijfstak van de Unie zich in het tijdvak van het nieuwe onderzoek in een kwetsbare situatie bevond. Zoals aangegeven in overweging 60 duiden de inkrimping van de vraag in de Unie en de instabiele winstmarges en lage bezettingsgraden van de bedrijfstak van de Unie erop dat de bedrijfstak van de Unie de oneerlijk geprijsde Chinese invoer niet het hoofd zou kunnen bieden. Uit het onderzoek is eveneens gebleken dat herhaling van een dreiging van schade waarschijnlijk is, mochten de maatregelen tegen de invoer uit China komen te vervallen. Er wordt met name verwacht dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade zou lijden en mogelijk zou verdwijnen wanneer de Chinese invoer van naadloze buizen en pijpen van ijzer of van staal in de Unie tegen dumpingprijzen zou worden voortgezet, gezien het feit dat verkoopverliezen zouden leiden tot hogere vaste kosten.

(116)

Indien de maatregelen worden gehandhaafd, zal de bedrijfstak van de Unie waarschijnlijk ten volle profiteren van de gevolgen van de opgelegde maatregelen: het marktaandeel op de markt van de Unie zou behouden blijven en de bezettingsgraden zouden worden verbeterd. Het zou uiteindelijk mogelijk moeten zijn om de winstniveaus aan de positieve kant te houden.

(117)

Derhalve wordt geconcludeerd dat handhaving van de geldende maatregelen ten aanzien van de VRC in het belang van de bedrijfstak van de Unie zou zijn.

2.   Belang van de importeurs/handelaren

(118)

Van de vier importeurs die zich meldden tijdens de publicatie van het bericht van opening antwoordde slechts één niet-verbonden importeur op de vragenlijst.

(119)

Uit een analyse van de gecontroleerde gegevens blijkt dat naadloze buizen en pijpen van ijzer of van staal slechts ongeveer 5 % tot 10 % van hun totale verkopen uitmaken. De medewerkende importeur maakte winst tijdens de onderzochte periode. De winstmarge van de medewerkende importeur voor de werkzaamheden in verband met naadloze buizen en pijpen van ijzer of van staal lag in het tijdvak van het nieuwe onderzoek tussen de 1 % en 7 %. Op basis hiervan kan worden gesteld dat wanneer de maatregelen worden gehandhaafd, dit de activiteiten van de medewerkende importeur niet op significante wijze zou beïnvloeden. Bovendien kan uit de niet-medewerking van andere importeurs worden geconcludeerd dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat de rest van de importeurs onevenredig zwaar zou worden getroffen wanneer de maatregelen zouden worden verlengd.

3.   Belang van de gebruikers

(120)

Drie gebruikers hebben aan het onderzoek medegewerkt. Twee van de drie medewerkende gebruikers kochten naadloze buizen en pijpen van ijzer of van staal van de producenten in de Unie en de derde kocht Chinese naadloze buizen en pijpen van ijzer of van staal van een handelaar. Geen van de drie gebruikers voerde argumenten aan tegen de handhaving van de van kracht zijnde maatregelen. Op basis van de verstrekte informatie en in overeenstemming met de conclusies die tijdens het oorspronkelijke onderzoek werden getrokken, wordt verwacht dat de handhaving van de maatregelen geen aanzienlijke negatieve gevolgen zal hebben voor gebruikers. Er wordt daarentegen verwacht dat de handhaving van de maatregelen de concurrentie op de EU-markt zal waarborgen, omdat de mogelijkheid blijft bestaan om te kiezen tussen verschillende leveranciers, waaronder Europese leveranciers en leveranciers uit andere derde landen.

4.   Conclusie inzake het belang van de Unie

(121)

Gezien het bovenstaande concludeert de Commissie dat er, wat het belang van de Unie betreft, geen dwingende redenen zijn om de bestaande antidumpingmaatregelen ten aanzien van de invoer vanuit de VRC niet te handhaven.

F.   ANTIDUMPINGMAATREGELEN

(122)

Uit de bovenstaande overwegingen volgt dat de antidumpingmaatregelen die bij Verordening (EG) nr. 926/2009 werden ingesteld op de invoer van bepaalde naadloze buizen en pijpen van oorsprong uit de VRC, overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening moeten worden gehandhaafd.

(123)

Deze verordening is in overeenstemming met het advies van het Comité, zoals bepaald door artikel 15, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1225/2009,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op naadloze buizen en pijpen, van ijzer of van staal, met rond profiel, met een uitwendige diameter van niet meer dan 406,4 mm en een koolstofequivalent (Carbon Equivalent Value, CEV) van niet meer dan 0,86 volgens de formule en chemische analyse van het Internationaal Instituut voor Lastechniek (IIL) (12), momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 7304 19 10, ex 7304 19 30, ex 7304 23 00, ex 7304 29 10, ex 7304 29 30, ex 7304 31 20, ex 7304 31 80, ex 7304 39 10, ex 7304 39 52, ex 7304 39 58, ex 7304 39 92, ex 7304 39 93, ex 7304 51 81, ex 7304 51 89, ex 7304 59 10, ex 7304 59 92 en ex 7304 59 93 (13) (Taric-codes 7304191020, 7304193020, 7304230020, 7304291020, 7304293020, 7304312020, 7304318030, 7304391010, 7304395220, 7304395830, 7304399230, 7304399320, 7304518120, 7304518930, 7304591010, 7304599230 en 7304599320), van oorsprong uit de Volksrepubliek China.

2.   De definitieve antidumpingrechten, die van toepassing zijn op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van de in lid 1 omschreven producten, vervaardigd door onderstaande ondernemingen, zijn als volgt:

Onderneming

Antidumpingrecht (%)

Aanvullende Taric-code

Shandong Luxing Steel Pipe Co., Ltd, Qingzhou City, VRC

17,7

A949

Andere medewerkende ondernemingen, opgenomen in de bijlage

27,2

A950

Alle andere ondernemingen

39,2

A999

3.   Tenzij anders vermeld zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 december 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)  Verordening (EG) nr. 926/2009 van de Raad van 24 september 2009 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op bepaalde naadloze buizen en pijpen, van ijzer of van staal, van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 262 van 6.10.2009, blz. 19).

(3)  Arrest van het Gerecht van 29 januari 2014 in zaak T-528/09, Hubei Xinyegang Steel Co. Ltd tegen Raad van de Europese Unie.

(4)  Zaak C-186/14 P, ArcelorMittal Tubular Products Ostrava e. a./Hubei Xinyegang Steel Co.

(5)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 585/2012 van de Raad van 26 juni 2012 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde naadloze buizen en pijpen, van ijzer of van staal, van oorsprong uit Rusland en Oekraïne, naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009, en tot beëindiging van de procedure van het nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen die van toepassing zijn op de invoer van bepaalde naadloze buizen en pijpen, van ijzer of van staal, van oorsprong uit Kroatië (PB L 174 van 4.7.2012, blz. 5).

(6)  Zie voetnoot 5.

(7)  Bericht van het naderend vervallen van bepaalde antidumpingmaatregelen (PB C 49 van 21.2.2014, blz. 6).

(8)  Bericht van opening van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van bepaalde naadloze buizen en pijpen, van ijzer of van staal, van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB C 347 van 3.10.2014, blz. 6).

(9)  De CEV wordt bepaald volgens het Technisch Verslag van 1967, IIW doc. IX-535-67, gepubliceerd door het Internationaal Instituut voor Lastechniek (International Institute of Welding — IIW).

(10)  China Industry Data Website (www.chyxx.com), China Steel News Web (www.csteelnews.com) en China Business Info Web (www.askci.com).

(11)  De antidumpingmaatregelen die in deze landen van toepassing zijn op de invoer van buizen en pijpen van ijzer of van staal vanuit China variëren van 32,7 % tot 429,95 %.

(12)  Het CEV wordt bepaald volgens het Technisch Verslag van 1967, IIW doc. IX-555-67, gepubliceerd door het Internationaal Instituut voor Lastechniek (International Institute of Welding — IIW).

(13)  Zoals vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1101/2014 van de Commissie van 16 oktober 2014 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 312 van 31.10.2014, blz. 1). De productomschrijving wordt bepaald door een combinatie van de beschrijving van het product in artikel 1, lid 1, en die in de desbetreffende GN-codes.


BIJLAGE

Lijst van de in artikel 1, lid 2, bedoelde medewerkende producenten die onder de aanvullende Taric-code A950 vallen

Naam van de onderneming

Stad

Hebei Hongling Seamless Steel Pipes Manufacturing Co., Ltd

Handan

Hengyang Valin MPM Co. Ltd

Hengyang

Hengyang Valin Steel Tube Co. Ltd

Hengyang

Hubei Xinyegang Steel Co. Ltd

Huangshi

Jiangsu Huacheng Industry Group Co. Ltd

Zhangjiagang

Jiangyin City Seamless Steel Tube Factory

Jiangyin

Jiangyin Metal Tube Making Factory

Jiangyin

Pangang Group Chengdu Iron & Steel Co. Ltd

Chengdu

Shenyang Xinda Co. Ltd

Shenyang

Suzhou Seamless Steel Tube Works

Suzhou

Tianjin Pipe (Group) Corporation (TPCO)

Tianjin

Wuxi Dexin Steel Tube Co. Ltd

Wuxi

Wuxi Dongwu Pipe Industry Co. Ltd

Wuxi

Wuxi Seamless Oil Pipe Co. Ltd

Wuxi

Zhangjiagang City Yiyang Pipe Producing Co. Ltd

Zhangjiagang

Zhangjiagang Yichen Steel Tube Co. Ltd

Zhangjiagang


8.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 322/42


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/2273 VAN DE COMMISSIE

van 7 december 2015

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 december 2015.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MA

84,5

TR

83,5

ZZ

84,0

0707 00 05

MA

95,7

TR

155,0

ZZ

125,4

0709 93 10

MA

67,5

TR

150,7

ZZ

109,1

0805 10 20

MA

83,9

TR

59,6

UY

52,1

ZA

79,5

ZZ

68,8

0805 20 10

MA

72,8

ZZ

72,8

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

TR

89,1

ZA

96,8

ZZ

93,0

0805 50 10

TR

113,3

ZZ

113,3

0808 10 80

AU

155,4

CL

87,9

NZ

213,1

US

120,1

ZA

149,3

ZZ

145,2

0808 30 90

CN

80,5

TR

143,4

ZZ

112,0


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


BESLUITEN

8.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 322/44


BESLUIT (GBVB) 2015/2274 VAN DE RAAD

van 7 december 2015

tot benoeming van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor de Sahelregio

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 33 en artikel 31, lid 2,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 18 maart 2013 heeft de Raad Besluit 2013/133/GBVB (1) tot benoeming van de heer Michel Dominique REVEYRAND-DE MENTHON tot speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie (SVEU) voor de Sahelregio vastgesteld. Het mandaat van de SVEU eindigde op 31 oktober 2015.

(2)

Er moet een nieuwe SVEU voor de Sahelregio worden benoemd voor de periode van 1 november 2015 tot en met 28 februari 2017.

(3)

De SVEU zal zijn mandaat uitvoeren in een mogelijk verslechterende situatie die de verwezenlijking van de doelstellingen van het externe optreden van de Unie, als geformuleerd in artikel 21 van het Verdrag, kan hinderen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie

1.   De heer Ángel LOSADA FERNÁNDEZ wordt benoemd tot speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie (SVEU) voor de Sahelregio voor de periode tot en met 28 februari 2017. Het mandaat van de SVEU kan eerder worden beëindigd, indien de Raad daartoe besluit, op voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (HV).

2.   Voor de toepassing van het mandaat van de SVEU wordt onder de Sahelregio verstaan het gebied waarop de EU-strategie voor veiligheid en ontwikkeling in de Sahelregio („de strategie”) en het bijbehorende regionale reactieplan zich voornamelijk richten, namelijk Burkina Faso, Mali, Mauritanië, Niger en Tsjaad. Voor aangelegenheden met ruimere regionale implicaties pleegt de SVEU overleg met de landen van het Tsjaadmeerbekken en met andere landen en met regionale of internationale entiteiten buiten de Sahelregio, en ook in West-Afrika en de Golf van Guinee, naargelang het geval.

Artikel 2

Beleidsdoelstellingen

1.   Het mandaat van de SVEU is gebaseerd op de beleidsdoelstelling van de Unie met betrekking tot de Sahelregio, namelijk actief bijdragen aan de regionale en internationale inspanningen voor een duurzame vrede, veiligheid en ontwikkeling in de regio. Voorts streeft de SVEU ernaar de kwaliteit, de intensiteit en het effect van het alomvattende engagement van de Unie in de Sahelregio te vergroten.

2.   DE SVEU draagt bij aan de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van de inspanningen van de Unie in de regio, in het bijzonder op politiek, veiligheids- en ontwikkelingsgebied, met inbegrip van de strategie en het regionale actieplan, en aan het coördineren van alle toepasselijke instrumenten voor acties van de Unie.

3.   De prioriteiten zijn Mali en de stabilisatie ervan op de lange termijn en de regionale dimensies van het conflict aldaar, in samenwerking met de EU-delegatie.

4.   Wat Mali betreft, zijn de beleidsdoelstellingen van de Unie gericht op de gecoördineerde en doeltreffende inzet van al haar instrumenten om voor Mali en zijn bevolking een terugkeer te bevorderen naar de weg naar vrede, verzoening, veiligheid en ontwikkeling.

5.   Er dient tevens de nodige aandacht te worden geschonken aan andere landen in de regio, zoals Mauritanië, Burkina Faso, Niger en Tsjaad, alsook aan de komende verkiezingen in de drie laatstgenoemde landen.

Artikel 3

Mandaat

1.   Ter verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen van de Unie met betrekking tot de Sahelregio krijgt de SVEU het mandaat om:

a)

actief bij te dragen aan de tenuitvoerlegging van de strategie en het regionale actieplan, en de algemene aanpak door de Unie van de regionale crisis te coördineren en verder te ontwikkelen, met als doel de algemene samenhang en doeltreffendheid van de activiteiten van de Unie in de Sahelregio te vergroten;

b)

overleg te plegen met alle relevante belanghebbenden van de regio, regeringen, regionale organisaties, met name G5 Sahel, internationale organisaties, het middenveld en de diaspora, alsook de landen van de Maghreb en het Tsjaadmeerbekken, om de doelstellingen van de Unie vooruit te helpen en bij te dragen tot een beter begrip van de rol van de Unie in de Sahelregio;

c)

de Unie in de bevoegde regionale en internationale fora te vertegenwoordigen en haar belangen daarin te bevorderen, onder meer door deelname in het Comité de Suivi van de Malinese vredesovereenkomst, en zorg te dragen voor de zichtbaarheid van de steun van de Unie voor crisisbeheersing en conflictpreventie, onder meer EUTM Mali, EUCAP Sahel Mali en EUCAP Sahel Niger;

d)

nauw samen te werken met de Verenigde Naties (VN), in het bijzonder met de speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal voor West-Afrika, de speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal voor Mali en de speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal voor de Sahel, met de Afrikaanse Unie (AU), in het bijzonder met de hoge vertegenwoordiger van de AU voor Mali en de Sahelregio, met de Economische Gemeenschap van West-Afrikaanse Staten (ECOWAS), de G5 Sahel, de Commissie voor het Tsjaadmeerbekken en met andere leidende nationale, regionale en internationale belanghebbende partijen, met inbegrip van andere speciale gezanten voor de Sahelregio, alsook met de relevante instanties in de Maghrebregio;

e)

de regionale en grensoverschrijdende dimensie van de uitdagingen in de Sahel nauwlettend te volgen, met inbegrip van terrorisme, georganiseerde misdaad, wapensmokkel, mensenhandel, smokkel, drugssmokkel, vluchtelingen- en migratiestromen en de daarmee verband houdende financiële stromen, in nauwe samenwerking met de EU-coördinator voor terrorismebestrijding, en bij te dragen aan de verdere tenuitvoerlegging van de EU-terrorismebestrijdingsstrategie;

f)

nauwlettend de gevolgen in het oog te houden, op humanitair, politiek, veiligheids- en ontwikkelingsgebied, van grootschalige vluchtelingenstromen en migratiestromen en de daarmee verband houdende illegale geldstromen in heel de regio; desgevraagd met de betrokken partijen dialogen aan te gaan over migratie en vluchtelingen en in het algemeen meer bij te dragen aan het beleid van de Unie inzake migratie en vluchtelingen in de regio, overeenkomstig de politieke prioriteiten van de Unie, teneinde de samenwerking te vergroten, ook op het gebied van terugkeer en overname; samen te werken met landen van de Sahel om uitvoering te geven aan afspraken die zijn gemaakt tijdens de top van Valletta in november 2015;

g)

regelmatig politieke contacten op hoog niveau te onderhouden met de landen in de regio die getroffen zijn door terrorisme en internationale misdaad, om te zorgen voor een coherente en omvattende aanpak en de belangrijke rol van de Unie in de internationale inspanningen ter bestrijding van terrorisme en internationale misdaad te verzekeren. Dit omvat de actieve steun van de Unie voor regionale capaciteitsopbouw in de veiligheidssector en het verzekeren van een adequate aanpak van de onderliggende oorzaken van terrorisme en internationale misdaad in de Sahelregio;

h)

de gevolgen, op het gebied van politiek, veiligheid en ontwikkeling, van humanitaire crisissen in de regio nauwlettend in het oog te houden;

i)

met betrekking tot Mali, een bijdrage te leveren aan de stabilisatie van het land, in het bijzonder een volledige terugkeer naar de normale grondwettige toestand en governance op het gehele grondgebied, en aan een geloofwaardige en inclusieve dialoog in het algehele kader van de Malinese vredesovereenkomst. Hieronder vallen ook het bevorderen van de institutionele opbouw, het hervormen van de veiligheidssector en het tot stand brengen van vrede op lange termijn en verzoening, alsmede de strijd tegen corruptie en straffeloosheid in Mali;

j)

bij te dragen aan de uitvoering van het mensenrechtenbeleid van de Unie in de regio in samenwerking met de SVEU voor de mensenrechten, met inbegrip van de EU-richtsnoeren inzake mensenrechten, in het bijzonder de EU-richtsnoeren over kinderen en gewapende conflicten, alsook inzake geweld tegen vrouwen en meisjes en de bestrijding van alle vormen van discriminatie van deze groepen, aan het beleid van de Unie inzake vrouwen, vrede en veiligheid, het bevorderen van inclusiviteit en gendergelijkheid tijdens het staatsvormingsproces, overeenkomstig Resolutie 1325 (2000) van de VN-Veiligheidsraad en verdere resoluties inzake vrouwen, vrede en veiligheid, waaronder Resolutie 2242 (2015). Deze bijdrage zal onder meer worden geleverd door de ontwikkelingen te volgen, er verslag over uit te brengen en aanbevelingen ter zake te formuleren, en door regelmatige contacten te onderhouden met de relevante autoriteiten in Mali en in de regio, met het bureau van de openbare aanklager van het Internationaal Strafhof, met het Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten en met de mensenrechtenverdedigers en -waarnemers in de regio;

k)

toe te zien op en verslag uit te brengen over de naleving van toepasselijke resoluties van de VN-Veiligheidsraad, meer bepaald de Resoluties 2056 (2012), 2071 (2012), 2085 (2012), 2100 (2013) en 2227 (2015).

2.   Ter vervulling van zijn mandaat zal de SVEU onder meer:

a)

waar dit passend is, advies en verslag uitbrengen over het formuleren van de standpunten van de Unie in regionale en internationale fora met het oog op het proactief bevorderen en consolideren van de alomvattende benadering van de crisis in de Sahelregio door de Unie;

b)

een overzicht behouden van alle werkzaamheden van de Unie en nauw samenwerken met de betrokken delegaties van de Unie.

Artikel 4

Uitvoering van het mandaat

1.   De SVEU is onder het gezag en de operationele leiding van de HV verantwoordelijk voor de uitvoering van het mandaat.

2.   Het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) onderhoudt een bevoorrechte relatie met de SVEU en vormt het eerste contactpunt van de SVEU met de Raad. Onverminderd de bevoegdheden van de HV, zorgt het PVC binnen het kader van het mandaat voor strategische aansturing en politieke leiding ten behoeve van de SVEU.

3.   De SVEU werkt nauw samen met de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) en zijn relevante afdelingen, in het bijzonder met de coördinator voor de Sahelregio.

Artikel 5

Financiering

1.   Het financieel referentiebedrag ter dekking van de uitgaven in verband met het mandaat van de SVEU voor de periode van 1 november 2015 tot en met 28 februari 2017 bedraagt 1 770 000 EUR.

2.   De uitgaven worden beheerd volgens de procedures en voorschriften die van toepassing zijn op de algemene begroting van de Unie.

3.   Voor het uitgavenbeheer wordt een overeenkomst gesloten tussen de SVEU en de Commissie. De SVEU legt van alle uitgaven verantwoording af aan de Commissie.

Artikel 6

Vorming en samenstelling van het team

1.   Binnen de grenzen van zijn mandaat en de daartoe vrijgemaakte financiële middelen is de SVEU verantwoordelijk voor het vormen van zijn team. In het team dient de door het mandaat vereiste deskundigheid inzake specifieke beleids- en veiligheidsvraagstukken aanwezig te zijn. De SVEU houdt de Raad en de Commissie voortdurend op de hoogte van de samenstelling van het team.

2.   De lidstaten, de instellingen van de Unie en de EDEO kunnen voorstellen personeel te detacheren bij de SVEU. De bezoldiging van het bij de SVEU gedetacheerde personeel komt ten laste van de betrokken lidstaat, de betrokken instelling van de Unie of de EDEO. Deskundigen die door de lidstaten bij de instellingen van de Unie of de EDEO zijn gedetacheerd, kunnen eveneens aan de SVEU worden toegewezen. Internationaal aangeworven personeel moet de nationaliteit van een lidstaat hebben.

3.   Al het gedetacheerde personeel blijft onder het administratieve gezag van de detacherende lidstaat, van de detacherende instelling van de Unie of van de EDEO, en voert zijn taken uit en handelt in het belang van het mandaat van de SVEU.

4.   Het personeel van de SVEU wordt op dezelfde locatie als de betrokken afdelingen van de EDEO of delegaties van de Unie ondergebracht, teneinde de samenhang en consistentie van hun respectieve activiteiten te verzekeren.

Artikel 7

Voorrechten en immuniteiten van de SVEU en van het personeel van de SVEU

De voorrechten, immuniteiten en andere garanties die noodzakelijk zijn voor de uitvoering en het goede verloop van de missie van de SVEU en zijn personeel, worden naargelang het geval met de ontvangende landen overeengekomen. De lidstaten en de EDEO verlenen daartoe alle nodige steun.

Artikel 8

Beveiliging van gerubriceerde EU-informatie

De SVEU en de leden van zijn team leven de beveiligingsbeginselen en -minimumnormen na die zijn vastgelegd in Besluit 2013/488/EU van de Raad (2).

Artikel 9

Toegang tot informatie en logistieke steun

1.   De lidstaten, de Commissie, de EDEO en het secretariaat-generaal van de Raad zorgen ervoor dat de SVEU toegang krijgt tot alle relevante informatie.

2.   De delegaties van de Unie en/of de lidstaten, naargelang het geval, verlenen logistieke steun in de regio.

Artikel 10

Veiligheid

Overeenkomstig het beleid van de Unie inzake de veiligheid van personeel dat op grond van titel V van het Verdrag wordt ingezet in operaties buiten de Unie, neemt de SVEU alle redelijkerwijs haalbare maatregelen voor de beveiliging van het personeel dat rechtstreeks onder zijn gezag staat, in overeenstemming met zijn mandaat en de veiligheidssituatie in het gebied waarvoor hij verantwoordelijk is; in het bijzonder:

a)

stelt hij een specifiek veiligheidsplan op basis van richtsnoeren van de EDEO op, dat onder meer specifieke fysieke, organisatorische en procedurele beveiligingsmaatregelen voor het beheer van veilige personeelsbewegingen naar en binnen het geografisch gebied en het beheer van veiligheidsincidenten omvat, en voorziet hij in een nood- en evacuatieplan;

b)

zorgt hij ervoor dat alle buiten de Unie ingezette personeelsleden gedekt zijn door een op de omstandigheden in het geografisch gebied afgestemde verzekering voor grote risico's;

c)

zorgt hij ervoor dat alle buiten de Unie in te zetten leden van zijn team, ook het ter plaatse aangeworven personeel, voor of bij aankomst in het missiegebied een passende beveiligingsopleiding hebben genoten waarvan de inhoud is bepaald op basis van de risicoklasse waarin het geografisch gebied is ingedeeld;

d)

zorgt hij ervoor dat alle naar aanleiding van geregelde beveiligingsbeoordelingen overeengekomen aanbevelingen worden opgevolgd, en brengt hij aan de Raad, de HV en de Commissie schriftelijk verslag uit over de uitvoering daarvan en over andere veiligheidskwesties, in het kader van het voortgangsverslag en het verslag over de uitvoering van het mandaat.

Artikel 11

Verslagen

1.   De SVEU brengt geregeld verslag uit aan de HV en aan het PVC. De SVEU brengt zo nodig tevens verslag uit aan de werkgroepen van de Raad. De geregelde schriftelijke verslagen worden verspreid via het Coreu-netwerk. De SVEU kan de Raad Buitenlandse Zaken verslagen voorleggen. Overeenkomstig artikel 36 van het Verdrag kan de SVEU worden ingeschakeld bij de informatieverstrekking aan het Europees Parlement.

2.   De SVEU brengt verslag uit over de wijze waarop het best uitvoering kan worden gegeven aan de initiatieven van de Unie, zoals de bijdrage die de Unie levert aan hervormingen, en gaat daarbij mede in op de politieke aspecten van relevante ontwikkelingsprojecten van de Unie, in coördinatie met de delegaties van de Unie in de regio.

Artikel 12

Coördinatie met andere actoren van de Unie

1.   In het kader van de strategie levert de SVEU een bijdrage tot de eenheid, de samenhang en de doeltreffendheid van het politiek en diplomatiek optreden van de Unie en helpt hij ervoor te zorgen dat alle instrumenten van de Unie op coherente wijze worden ingezet en het optreden van de lidstaten op coherente wijze gebeurt om de beleidsdoelstellingen van de Unie te verwezenlijken.

2.   De activiteiten van de SVEU worden gecoördineerd met de activiteiten van de delegaties van de Unie en met de activiteiten van de Commissie, de EDEO en andere diensten van de EU, alsmede met de activiteiten van de andere SVEU's die in de regio actief zijn. De SVEU brengt regelmatig verslag uit aan de missies van de lidstaten en aan de delegaties van de Unie in de regio.

3.   Ter plaatse worden nauwe contacten onderhouden met de hoofden van de delegaties van de Unie en de hoofden van de missies van de lidstaten. In nauwe samenwerking met de relevante delegaties van de Unie geeft de SVEU plaatselijke politieke aansturing aan de respectieve hoofden van de missies EUCAP Sahel Niger en EUCAP Sahel Mali en aan de commandant van de missie EUTM Mali. De SVEU, de commandant van de missie EUTM Mali en de civiele operationele commandant van EUCAP Sahel Niger en van EUCAP Sahel Mali plegen indien nodig overleg.

Artikel 13

Evaluatie

De uitvoering van dit besluit en de samenhang ervan met andere bijdragen van de Unie in de regio worden op gezette tijden geëvalueerd. De SVEU legt de HV, de Raad en de Commissie vóór eind juni 2016 een voortgangsverslag, en vóór eind november 2016 een uitvoerig verslag over de uitvoering van het mandaat voor.

Artikel 14

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Het is van toepassing met ingang van 1 november 2015.

Gedaan te Brussel, 7 december 2015.

Voor de Raad

De voorzitter

C. CAHEN


(1)  Besluit 2013/133/GBVB van de Raad van 18 maart 2013 tot benoeming van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor de Sahelregio (PB L 75 van 19.3.2013, blz. 29).

(2)  Besluit 2013/488/EU van de Raad van 23 september 2013 betreffende de beveiligingsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (PB L 274 van 15.10.2013, blz. 1).


8.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 322/50


BESLUIT (GBVB) 2015/2275 VAN DE RAAD

van 7 december 2015

tot wijziging van Besluit 2012/389/GBVB betreffende de missie van de Europese Unie voor de opbouw van regionale maritieme capaciteit in de Hoorn van Afrika (EUCAP NESTOR)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 28, artikel 42, lid 4, en artikel 43, lid 2,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 16 juli 2012 Besluit 2012/389/GBVB (1) vastgesteld betreffende de missie van de Europese Unie voor de opbouw van regionale maritieme capaciteit in de Hoorn van Afrika (EUCAP NESTOR).

(2)

De Raad heeft op 22 juli 2014 Besluit 2014/485/GBVB (2) vastgesteld tot verlenging tot en met 12 december 2016 van EUCAP NESTOR.

(3)

De Raad heeft op 6 oktober 2015 Besluit (GBVB) 2015/1793 (3) vastgesteld waarbij de periode waarvoor het financiële referentiebedrag geldt, wordt verlengd tot en met 15 december 2015.

(4)

Besluit 2012/389/GBVB moet worden gewijzigd om te voorzien in een financieel referentiebedrag voor de periode van 16 december 2015 tot en met 12 december 2016,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 13, lid 1, van Besluit 2012/389/GBVB wordt vervangen door:

„1.   Het financiële referentiebedrag dat is bestemd om de uitgaven van EUCAP NESTOR voor de periode van 16 juli 2012 tot en met 15 november 2013 te dekken, bedraagt 22 880 000 EUR.

Het financiële referentiebedrag dat is bestemd om de uitgaven van EUCAP NESTOR voor de periode van 16 november 2013 tot en met 15 oktober 2014 te dekken, bedraagt 11 950 000 EUR.

Het financiële referentiebedrag dat is bestemd om de uitgaven van EUCAP NESTOR voor de periode van 16 oktober 2014 tot en met 15 december 2015 te dekken, bedraagt 17 900 000 EUR.

Het financiële referentiebedrag dat is bestemd om de uitgaven van EUCAP NESTOR voor de periode van 16 december 2015 tot en met 12 december 2016 te dekken, bedraagt 12 000 000 EUR.”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 7 december 2015.

Voor de Raad

De voorzitter

C. CAHEN


(1)  Besluit 2012/389/GBVB van de Raad van 16 juli 2012 betreffende de missie van de Europese Unie voor de opbouw van regionale maritieme capaciteit in de Hoorn van Afrika (EUCAP NESTOR) (PB L 187 van 17.7.2012, blz. 40).

(2)  Besluit 2014/485/GBVB van de Raad van 22 juli 2014 tot wijziging van Besluit 2012/389/GBVB betreffende de missie van de Europese Unie voor de opbouw van regionale maritieme capaciteit in de Hoorn van Afrika (EUCAP NESTOR) (PB L 217 van 23.7.2014, blz. 39).

(3)  Besluit (GBVB) 2015/1793 van de Raad van 6 oktober 2015 tot wijziging van Besluit 2012/389/GBVB betreffende de missie van de Europese Unie voor de opbouw van regionale maritieme capaciteit in de Hoorn van Afrika (EUCAP NESTOR) (PB L 260 van 7.10.2015, blz. 30).


8.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 322/51


BESLUIT (GBVB) 2015/2276 VAN DE RAAD

van 7 december 2015

tot wijziging en verlenging van Besluit 2013/233/GBVB tot instelling van een missie van de Europese Unie voor bijstandsverlening inzake geïntegreerd grensbeheer in Libië (EUBAM Libië)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 28, artikel 42, lid 4, en artikel 43, lid 2,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 22 mei 2013 heeft de Raad Besluit 2013/233/GBVB (1) tot instelling van een missie van de Europese Unie voor bijstandsverlening inzake geïntegreerd grensbeheer in Libië (EUBAM Libië) vastgesteld.

(2)

Op 21 mei 2015 heeft de Raad Besluit (GBVB) 2015/800 (2) tot wijziging en verlenging van Besluit 2013/233/GBVB vastgesteld, waarbij met name EUBAM Libië tot 21 november 2015 werd verlengd en waarin werd voorzien in een financieel referentiebedrag voor diezelfde periode.

(3)

EUBAM Libië dient met nog eens drie maanden te worden verlengd, tot 21 februari 2016.

(4)

Besluit 2013/233/GBVB dient dienovereenkomstig te worden gewijzigd.

(5)

EUBAM Libië zal worden uitgevoerd in het kader van een mogelijk verslechterende situatie die de verwezenlijking van de doelstellingen van het externe optreden van de Unie, als vastgesteld in artikel 21 van het Verdrag, kan belemmeren,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Besluit 2013/233/GBVB van de Raad wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 13 wordt lid 1 vervangen door:

„1.   Het financiële referentiebedrag dat de uitgaven in verband met EUBAM Libië voor de periode van 22 mei 2013 tot en met 21 mei 2014 moet dekken, bedraagt 30 300 000 EUR.

Het financiële referentiebedrag dat de uitgaven in verband met EUBAM Libië voor de periode van 22 mei 2014 tot en met 21 februari 2016 moet dekken, bedraagt 26 200 000 EUR.”.

2)

In artikel 16 wordt de tweede alinea vervangen door:

„Het is van toepassing tot en met 21 februari 2016.”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Het is van toepassing met ingang van 22 november 2015.

Gedaan te Brussel, 7 december 2015.

Voor de Raad

De voorzitter

C. CAHEN


(1)  Besluit 2013/233/GBVB van de Raad van 22 mei 2013 tot instelling van een missie van de Europese Unie voor bijstandsverlening inzake geïntegreerd grensbeheer in Libië (EUBAM Libië) (PB L 138 van 24.5.2013, blz. 15).

(2)  Besluit (GBVB) 2015/800 van de Raad van 21 mei 2015 tot wijziging en verlenging van Besluit 2013/233/GBVB tot instelling van een missie van de Europese Unie voor bijstandsverlening inzake geïntegreerd grensbeheer in Libië (EUBAM Libië) (PB L 127 van 22.5.2015, blz. 22).


8.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 322/53


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2015/2277 VAN DE COMMISSIE

van 2 december 2015

tot goedkeuring door de Commissie van de nationale plannen voor het invoeren van de valideringssystemen overeenkomstig artikel 109, lid 8, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2015) 8830)

(Slechts de teksten in de Griekse en de Kroatische taal zijn authentiek)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008, (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 (1), en met name artikel 109, lid 8,

Gezien de door de lidstaten ingediende nationale plannen voor het invoeren van de valideringssystemen,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 109, lid 8, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 moeten de lidstaten een nationaal plan opstellen voor het invoeren van het valideringssysteem, dat de lidstaten in staat moet stellen prioriteiten te stellen voor de validering en de kruiscontroles en het daaruit voortvloeiende onderzoek naar inconsistenties, op basis van risicobeheer.

(2)

De nationale plannen van de Helleense Republiek (Griekenland) en de Republiek Kroatië zijn ter goedkeuring bij de Commissie ingediend. Zij zijn in overeenstemming met artikel 109 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 en de artikelen 143, 144 en 145 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011 van de Commissie (2). Zij moeten bijgevolg worden goedgekeurd.

(3)

Dit besluit moet worden beschouwd als het goedkeuringsbesluit in de zin van artikel 109, lid 8, van Verordening (EG) nr. 1224/2009.

(4)

De Commissie zal toezicht houden op de toepassing van de nationale plannen teneinde zich ervan te vergewissen dat deze doeltreffend werken. Indien op basis van de bevindingen van de door de Commissie in het kader van titel X van Verordening (EG) nr. 1224/2009 verrichte verificaties, inspecties en audits wijzigingen aan de nationale valideringsplannen noodzakelijk worden geacht, moeten de lidstaten hun plannen dienovereenkomstig wijzigen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De in artikel 109, lid 8, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 bedoelde nationale plannen van de Helleense Republiek (Griekenland) en de Republiek Kroatië voor het invoeren van het valideringssysteem worden goedgekeurd.

2.   Indien de Commissie op basis van de bevindingen van de in het kader van titel X van Verordening (EG) nr. 1224/2009 verrichte verificaties, inspecties en audits van oordeel is dat de overeenkomstig lid 1 goedgekeurde valideringsplannen niet garanderen dat de verplichtingen uit hoofde van artikel 109 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 daadwerkelijk worden nagekomen, kan zij, na raadpleging van de betrokken lidstaten, verzoeken de plannen te wijzigen.

3.   De lidstaten wijzigen hun valideringsplannen overeenkomstig het in lid 2 bedoelde verzoek van de Commissie.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de Helleense Republiek en de Republiek Kroatië.

Gedaan te Brussel, 2 december 2015.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

João AGUIAR MACHADO

Directeur-generaal Maritieme Zaken en Visserij


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011 van de Commissie van 8 april 2011 houdende bepalingen voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (PB L 112 van 30.4.2011, blz. 1).


8.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 322/55


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2015/2278 VAN DE COMMISSIE

van 4 december 2015

tot wijziging van de bijlagen I en II bij Beschikking 2004/558/EG wat betreft de status van de Duitse deelstaten Bremen, Hessen en Nedersaksen als vrij van infectieuze boviene rhinotracheïtis

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2015) 8462)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 64/432/EEG van de Raad van 26 juni 1964 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens (1), en met name artikel 9, lid 2, en artikel 10, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Richtlijn 64/432/EEG zijn regels voor het handelsverkeer in runderen binnen de Unie vastgelegd, met inbegrip van het voorschrift dat runderen die onder deze richtlijn vallen tijdens het vervoer vergezeld moeten gaan van een gezondheidscertificaat volgens model 1 in bijlage F bij de richtlijn (hierna „model 1” genoemd). In artikel 9 van die richtlijn is bepaald dat een lidstaat die een bindend nationaal programma voor de bestrijding van infectieuze boviene rhinotracheïtis heeft, dat programma aan de Commissie ter goedkeuring kan voorleggen. Dat artikel voorziet ook in de vaststelling van de aanvullende garanties die in het handelsverkeer binnen de Unie kunnen worden geëist.

(2)

Daarnaast is in artikel 10 van Richtlijn 64/432/EEG bepaald dat, wanneer een lidstaat van oordeel is dat zijn grondgebied geheel of gedeeltelijk vrij is van infectieuze boviene rhinotracheïtis, hij de Commissie in het bezit stelt van de nodige bewijsstukken. Dat artikel voorziet ook in de vaststelling van de aanvullende garanties die in het handelsverkeer binnen de Unie kunnen worden geëist.

(3)

Bij Beschikking 2004/558/EG van de Commissie (2) worden de programma's voor de bestrijding en uitroeiing van het boviene herpesvirus van het type 1 (BHV1) goedgekeurd die door de in bijlage I bij die beschikking vermelde lidstaten zijn ingediend voor de in die bijlage opgenomen regio's, waarvoor overeenkomstig artikel 9 van Richtlijn 64/432/EEG aanvullende garanties gelden. Bovendien bevat bijlage II bij Beschikking 2004/558/EG een lijst van de regio's van de lidstaten die als vrij van BHV1 worden beschouwd en waarvoor overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 64/432/EEG aanvullende garanties gelden. In de artikelen 2 en 3 van Beschikking 2004/558/EG is ook vermeld welke informatie met betrekking tot de verwijzingen naar deze beschikking in model 1 moet worden opgenomen.

(4)

Richtlijn 64/432/EEG, met inbegrip van model 1, is bij Uitvoeringsbesluit 2014/798/EU van de Commissie (3) gewijzigd. Het is bijgevolg noodzakelijk de verwijzingen naar model 1 in de artikelen 2 en 3 van Beschikking 2004/558/EG te wijzigen.

(5)

De Duitse deelstaten Bremen, Hamburg, Hessen, Nedersaksen, Noordrijn-Westfalen, Rijnland-Palts, Saarland en Sleeswijk-Holstein zijn momenteel opgenomen in bijlage I bij Beschikking 2004/558/EG.

(6)

Duitsland heeft de Commissie bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat de deelstaten Bremen, Hessen en Nedersaksen als BHV1-vrij moeten worden beschouwd en de aanvullende garanties overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 64/432/EEG ook voor die deelstaten moeten gelden.

(7)

Op grond van de evaluatie van de door Duitsland overgelegde bewijsstukken behoeven de deelstaten Bremen, Hessen en Nedersaksen niet langer te worden opgenomen in de lijst van bijlage I bij Beschikking 2004/558/EG, maar moeten zij worden vermeld in bijlage II en moet de toepassing van de overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 64/432/EEG vastgestelde aanvullende garanties tot die deelstaten worden uitgebreid. De bijlagen I en II bij Beschikking 2004/558/EG moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(8)

Beschikking 2004/558/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(9)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Beschikking 2004/558/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 2, lid 4, wordt vervangen door:

„4.   Op het gezondheidscertificaat volgens model 1 in bijlage F bij Richtlijn 64/432/EEG dat de in lid 1 van dit artikel vermelde runderen vergezelt, moeten in afdeling C, punt II.3.3., het desbetreffende artikel en lid en de desbetreffende nummers van deze beschikking in de overeenkomstige in dat punt in te vullen ruimten worden vermeld.”.

2)

Artikel 3, lid 3, wordt vervangen door:

„3.   Op het gezondheidscertificaat volgens model 1 in bijlage F bij Richtlijn 64/432/EEG dat de in lid 1 van dit artikel vermelde runderen vergezelt, moeten in afdeling C, punt II.3.3., het desbetreffende artikel en lid en de desbetreffende nummers van deze beschikking in de overeenkomstige in dat punt in te vullen ruimten worden vermeld.”.

3)

De bijlagen I en II worden vervangen door de tekst in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 4 december 2015.

Voor de Commissie

Vytenis ANDRIUKAITIS

Lid van de Commissie


(1)  PB 121 van 29.7.1964, blz. 1977.

(2)  Beschikking 2004/558/EG van de Commissie van 15 juli 2004 tot uitvoering van Richtlijn 64/432/EEG van de Raad voor wat betreft aanvullende garanties voor het intracommunautaire handelsverkeer in runderen ten aanzien van infectieuze boviene rhinotracheïtis en de goedkeuring van de door sommige lidstaten ingediende uitroeiingsprogramma's (PB L 249 van 23.7.2004, blz. 20).

(3)  Uitvoeringsbesluit 2014/798/EU van de Commissie van 13 november 2014 tot wijziging van bijlage F bij Richtlijn 64/432/EEG van de Raad met betrekking tot het formaat van de modelgezondheidscertificaten voor het handelsverkeer van runderen en varkens binnen de Unie en de aanvullende veterinairrechtelijke voorschriften inzake Trichinella voor het handelsverkeer binnen de Unie van als landbouwhuisdier gehouden varkens (PB L 330 van 15.11.2014, blz. 50).


BIJLAGE

BIJLAGE I

Lidstaten

Regio's van de lidstaten waarvoor aanvullende garanties ten aanzien van infectieuze boviene rhinotracheïtis gelden overeenkomstig artikel 9 van Richtlijn 64/432/EEG

België

Alle regio's

Tsjechië

Alle regio's

Duitsland

De deelstaten:

 

Hamburg

 

Noordrijn-Westfalen

 

Rijnland-Palts

 

Saarland

 

Sleeswijk-Holstein

Italië

Regio Friuli-Venezia Giulia

Autonome Provincie Trento

BIJLAGE II

Lidstaten

Regio's van de lidstaten waarvoor aanvullende garanties ten aanzien van infectieuze boviene rhinotracheïtis gelden overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 64/432/EEG

Denemarken

Alle regio's

Duitsland

De deelstaten:

 

Baden-Württemberg

 

Beieren

 

Berlijn

 

Brandenburg

 

Bremen

 

Hessen

 

Nedersaksen

 

Mecklenburg-Voor-Pommeren

 

Saksen

 

Saksen-Anhalt

 

Thüringen

Italië

Regio Valle d'Aosta

Autonome Provincie Bolzano

Oostenrijk

Alle regio's

Finland

Alle regio's

Zweden

Alle regio's


8.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 322/58


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2015/2279 VAN DE COMMISSIE

van 4 december 2015

tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais NK603 × T25 (MON-ØØ6Ø3-6 × ACS-ZMØØ3-2) krachtens Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2015) 8581)

(Slechts de teksten in de Nederlandse en Franse taal zijn authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (1), en met name artikel 7, lid 3, en artikel 19, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 17 mei 2010 heeft Monsanto Europe nv bij de bevoegde instantie van Nederland overeenkomstig de artikelen 5 en 17 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 een aanvraag ingediend voor het in de handel brengen van levensmiddelen, levensmiddeleningrediënten en diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met mais NK603 × T25 („de aanvraag”).

(2)

De aanvraag betreft ook het in de handel brengen van de genetisch gemodificeerde mais NK603 × T25 in producten die er geheel of gedeeltelijk uit bestaan, voor andere toepassingen dan als levensmiddel of als diervoeder die ook voor andere maissoorten zijn toegelaten, met uitzondering van de teelt.

(3)

Overeenkomstig artikel 5, lid 5, en artikel 17, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1829/2003 omvat de aanvraag de gegevens en informatie als voorgeschreven in de bijlagen III en IV bij Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad (2) alsmede informatie en conclusies inzake de overeenkomstig de beginselen van bijlage II bij Richtlijn 2001/18/EG uitgevoerde risicobeoordeling. De aanvraag omvat eveneens een monitoringplan voor de milieueffecten overeenkomstig bijlage VII bij Richtlijn 2001/18/EG.

(4)

Op 15 juli 2015 heeft de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) overeenkomstig de artikelen 6 en 18 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 een gunstig advies uitgebracht. Zij kwam tot de conclusie dat de in de aanvraag beschreven genetisch gemodificeerde mais NK603 × T25 binnen het toepassingsgebied ervan even veilig is als de niet-genetisch gemodificeerde comparator ervan en andere niet-genetisch gemodificeerde maisvariëteiten wat betreft de mogelijke gevolgen voor de gezondheid van mens en dier en voor het milieu (3).

(5)

In haar advies heeft de EFSA aandacht besteed aan alle specifieke kwesties en problemen die door de lidstaten aan de orde waren gesteld in de context van de raadpleging van de bevoegde nationale instanties, als bedoeld in artikel 6, lid 4, en artikel 18, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1829/2003.

(6)

In haar advies heeft de EFSA ook geconcludeerd dat het door de aanvrager ingediende monitoringplan voor de milieueffecten, dat een plan voor algemeen toezicht omvat, aansluit bij het beoogde gebruik van de producten.

(7)

Gezien het bovenstaande moet een vergunning worden verleend voor de producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais NK603 × T25.

(8)

Aan elk genetisch gemodificeerd organisme (ggo) moet een eenduidig identificatienummer worden toegekend overeenkomstig Verordening (EG) nr. 65/2004 van de Commissie (4).

(9)

Op grond van het advies van de EFSA lijken voor levensmiddelen, levensmiddeleningrediënten en diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais NK603 × T25 geen andere specifieke etiketteringsvoorschriften nodig te zijn dan die van artikel 13, lid 1, en artikel 25, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1829/2003. Om er echter voor te zorgen dat dergelijke producten binnen de grenzen van de door dit besluit verleende vergunning worden gebruikt, moet op het etiket van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit mais NK603 × T25, met uitzondering van levensmiddelen, ook duidelijk worden vermeld dat de producten in kwestie niet voor de teelt zijn bedoeld.

(10)

In artikel 4, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1830/2003 van het Europees Parlement en de Raad (5) zijn etiketteringsvoorschriften vastgesteld voor producten die geheel of gedeeltelijk uit ggo's bestaan. De traceerbaarheidsvoorschriften voor dergelijke producten zijn vastgelegd in artikel 4, leden 1 tot en met 5, en de traceerbaarheidsvoorschriften voor levensmiddelen en diervoeders die met ggo's zijn geproduceerd in artikel 5 van die verordening.

(11)

De vergunninghouder moet elk jaar een verslag indienen over de uitvoering en de resultaten van de activiteiten die in het monitoringplan voor de milieueffecten zijn opgenomen. Die resultaten moeten worden gepresenteerd overeenkomstig Beschikking 2009/770/EG van de Commissie (6). Het advies van de EFSA is geen rechtvaardiging voor het opleggen van specifieke voorwaarden of beperkingen inzake het in de handel brengen en/of het gebruik en de behandeling van de levensmiddelen en diervoeders, inclusief voorschriften voor monitoring na het in de handel brengen of specifieke voorwaarden voor de bescherming van bepaalde ecosystemen/het milieu en/of geografische gebieden, zoals bedoeld in artikel 6, lid 5, onder e), en artikel 18, lid 5, onder e), van Verordening (EG) nr. 1829/2003.

(12)

Alle relevante informatie over de vergunning voor de producten moet worden opgenomen in het bij Verordening (EG) nr. 1829/2003 vastgestelde communautair register van genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders.

(13)

Krachtens artikel 9, lid 1, en artikel 15, lid 2, onder c), van Verordening (EG) nr. 1946/2003 van het Europees Parlement en de Raad (7) moeten de partijen bij het aan het Verdrag inzake biologische diversiteit gehechte Protocol van Cartagena inzake bioveiligheid via het uitwisselingscentrum voor bioveiligheid van dit besluit in kennis worden gesteld.

(14)

Het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders heeft binnen de door zijn voorzitter vastgestelde termijn geen advies uitgebracht. Een uitvoeringshandeling werd nodig geacht en de voorzitter heeft de ontwerpuitvoeringshandeling voor verder beraad aan het comité van beroep voorgelegd. Het comité van beroep heeft geen advies uitgebracht,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Genetisch gemodificeerd organisme en eenduidig identificatienummer

Aan de genetisch gemodificeerde mais (Zea mays L.) NK603 × T25, als nader gespecificeerd in punt b) van de bijlage bij dit besluit, wordt het eenduidige identificatienummer MON-ØØ6Ø3-6 × ACS-ZMØØ3-2 toegekend, als bedoeld in Verordening (EG) nr. 65/2004.

Artikel 2

Vergunning

Krachtens artikel 4, lid 2, en artikel 16, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1829/2003 wordt, overeenkomstig de voorwaarden van dit besluit, een vergunning verleend voor de volgende producten:

a)

levensmiddelen en levensmiddeleningrediënten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met mais MON-ØØ6Ø3-6 × ACS-ZMØØ3-2;

b)

diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met mais MON-ØØ6Ø3-6 × ACS-ZMØØ3-2;

c)

producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit mais MON-ØØ6Ø3-6 × ACS-ZMØØ3-2, voor ander gebruik dan bedoeld onder a) en b), met uitzondering van de teelt.

Artikel 3

Etikettering

1.   Voor de etiketteringsvoorschriften van artikel 13, lid 1, en artikel 25, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1829/2003 en artikel 4, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1830/2003 is de naam van het organisme „mais”.

2.   De woorden „niet voor teeltdoeleinden” worden aangebracht op het etiket en in de begeleidende documenten van producten die geheel of gedeeltelijk uit mais MON-ØØ6Ø3-6 × ACS-ZMØØ3-2 bestaan, met uitzondering van de in artikel 2, onder a), bedoelde producten.

Artikel 4

Monitoring van de milieueffecten

1.   De vergunninghouder zorgt ervoor dat het in punt h) van de bijlage vermelde monitoringplan voor de milieueffecten wordt vastgesteld en uitgevoerd.

2.   Overeenkomstig Beschikking 2009/770/EG dient de vergunninghouder bij de Commissie elk jaar een verslag in over de uitvoering en de resultaten van de in het monitoringplan opgenomen activiteiten.

Artikel 5

Communautair register

De informatie in de bijlage bij dit besluit wordt opgenomen in het bij artikel 28 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 vastgestelde communautair register van genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders.

Artikel 6

Vergunninghouder

De vergunninghouder is Monsanto Europe nv, België, als vertegenwoordiger van Monsanto Company, Verenigde Staten van Amerika.

Artikel 7

Geldigheid

Dit besluit is van toepassing gedurende een periode van tien jaar vanaf de datum van kennisgeving ervan.

Artikel 8

Adressaat

Dit besluit is gericht tot Monsanto Europe nv, Tervurenlaan 270-272, 1150 Brussel, België.

Gedaan te Brussel, 4 december 2015.

Voor de Commissie

Vytenis ANDRIUKAITIS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 1.

(2)  Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking van Richtlijn 90/220/EEG van de Raad (PB L 106 van 17.4.2001, blz. 1).

(3)  EFSA GMO Panel (EFSA Panel on Genetically Modified Organisms), 2015. Scientific Opinion on application (EFSA-GMO-NL-2010-80) for the placing on the market of herbicide tolerant genetically modified maize NK603 × T25 for food and feed uses, import and processing under Regulation (EC) No 1829/2003 from Monsanto. EFSA Journal: 2015; 13(7):4165 [23 blz.]. doi:10.2903/j.efsa.2015.4165.

(4)  Verordening (EG) nr. 65/2004 van de Commissie van 14 januari 2004 tot vaststelling van een systeem voor de ontwikkeling en toekenning van eenduidige identificatienummers voor genetisch gemodificeerde organismen (PB L 10 van 16.1.2004, blz. 5).

(5)  Verordening (EG) nr. 1830/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende de traceerbaarheid en etikettering van genetisch gemodificeerde organismen en de traceerbaarheid van met genetisch gemodificeerde organismen geproduceerde levensmiddelen en diervoeders en tot wijziging van Richtlijn 2001/18/EG (PB L 268 van 18.10.2003, blz. 24).

(6)  Beschikking 2009/770/EG van de Commissie van 13 oktober 2009 tot vaststelling van standaardrapportageformulieren voor de presentatie van de resultaten van monitoring van de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu, als product of in producten en met het oog op het in de handel brengen, overeenkomstig Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 275 van 21.10.2009, blz. 9).

(7)  Verordening (EG) nr. 1946/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2003 betreffende de grensoverschrijdende verplaatsing van genetisch gemodificeerde organismen (PB L 287 van 5.11.2003, blz. 1).


BIJLAGE

a)

Aanvrager en vergunninghouder

Naam

:

Monsanto Europe nv

Adres

:

Tervurenlaan 270-272, 1150 Brussel, België

Namens Monsanto Company — 800 N. Lindbergh Boulevard — St. Louis, Missouri 63167 — Verenigde Staten van Amerika.

b)

Benaming en specificatie van de producten

1.

Levensmiddelen en levensmiddeleningrediënten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met mais MON-ØØ6Ø3-6 × ACS-ZMØØ3-2;

2.

diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met mais MON-ØØ6Ø3-6 × ACS-ZMØØ3-2;

3.

producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit mais MON-ØØ6Ø3-6 × ACS-ZMØØ3-2, voor ander gebruik dan bedoeld in de punten 1 en 2, met uitzondering van de teelt.

De in de aanvraag beschreven genetisch gemodificeerde mais MON-ØØ531-6 × ACS-ZMØØ3-2 brengt het CP4 EPSPS-eiwit tot expressie, dat tolerantie geeft voor glyfosaatherbiciden, en brengt het PAT-eiwit tot expressie, dat tolerantie geeft voor glufosinaat-ammoniumherbiciden.

c)

Etikettering

1.

Voor de etiketteringsvoorschriften van artikel 13, lid 1, en artikel 25, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1829/2003 en artikel 4, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1830/2003 is de naam van het organisme „mais”.

2.

De woorden „niet voor teeltdoeleinden” worden aangebracht op het etiket en in de begeleidende documenten van producten die geheel of gedeeltelijk uit mais MON-ØØ6Ø3-6 × ACS-ZMØØ3-2 bestaan, met uitzondering van de in artikel 2, onder a), bedoelde producten.

d)

Detectiemethode

1.

Transformatiestapspecifieke real-time kwantitatieve PCR-gebaseerde methoden voor mais MON-ØØ6Ø3-6 en ACS-ZMØØ3-2; de detectiemethoden zijn gevalideerd op afzonderlijke transformatiestappen en geverifieerd op genomisch DNA dat is geëxtraheerd uit zaad van mais MON-ØØ6Ø3-6 × ACS-ZMØØ3-2.

2.

Gevalideerd door het EU-referentielaboratorium, opgericht bij Verordening (EG) nr. 1829/2003, gepubliceerd op http://gmo-crl.jrc.ec.europa.eu/statusofdossiers.aspx

3.

Referentiemateriaal: ERM®-BF415 (voor MON-ØØ6Ø3-6), toegankelijk via het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (JRC) van de Europese Commissie, Instituut voor referentiematerialen en -metingen (IRMM) op https://irmm.jrc.ec.europa.eu/rmcatalogue, en AOCS 0306-H6 en AOCS 0306-C2 (voor ACS-ZMØØ3-2), toegankelijk via de American Oil Chemists Society op http://www.aocs.org/LabServices/content.cfm?ItemNumber=19248

e)

Eenduidig identificatienummer

MON-ØØ6Ø3-6 × ACS-ZMØØ3-2

f)

Informatie die vereist is krachtens bijlage II bij het aan het Verdrag inzake biodiversiteit gehechte Protocol van Cartagena inzake bioveiligheid

[Uitwisselingscentrum voor bioveiligheid, Record ID: wordt bij kennisgeving bekendgemaakt in het communautair register van genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders].

g)

Voorwaarden of beperkingen met betrekking tot het in de handel brengen, het gebruik en de behandeling van de producten

Niet van toepassing.

h)

Monitoringplan voor de milieueffecten

Monitoringplan voor de milieueffecten overeenkomstig bijlage VII bij Richtlijn 2001/18/EG.

[Link: het plan wordt bekendgemaakt in het communautair register van genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders]

i)

Voorschriften voor monitoring, na het in de handel brengen, van het gebruik van het levensmiddel voor menselijke consumptie

Niet van toepassing.

Aantekening: De links naar de documenten moeten na verloop van tijd eventueel worden gewijzigd. Dergelijke wijzigingen worden bekendgemaakt door actualisering van het communautair register van genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders.


8.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 322/64


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2015/2280 VAN DE COMMISSIE

van 7 december 2015

betreffende de goedkeuring van de efficiënte alternator van DENSO als innoverende technologie ter beperking van de CO2-emissies van personenauto's uit hoofde van Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 tot vaststelling van emissienormen voor nieuwe personenauto's, in het kader van de communautaire geïntegreerde benadering om de CO2-emissies van lichte voertuigen te beperken (1), en met name artikel 12, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 10 maart 2015 heeft de toeleverancier DENSO Corporation (hierna de „aanvrager” genoemd) een aanvraag ingediend voor de goedkeuring van zijn tweede innoverende technologie: de efficiënte alternator van DENSO voor de afgifteklasse van 100 A tot 250 A. De aanvraag is beoordeeld op volledigheid overeenkomstig artikel 4 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 725/2011 van de Commissie (2). De aanvraag werd volledig geacht en de periode voor de beoordeling van de aanvraag door de Commissie is ingegaan op 11 maart 2015, de dag na de datum van officiële ontvangst van de volledige informatie.

(2)

De aanvraag is beoordeeld overeenkomstig artikel 12 van Verordening (EG) nr. 443/2009, Uitvoeringsverordening (EU) nr. 725/2011 en de Technical Guidelines for the preparation of applications for the approval of innovative technologies pursuant to Regulation (EC) No 443/2009 („de technische richtsnoeren”, versie van februari 2013) (3). Op basis van de in de aanvraag verstrekte informatie lijkt aan de in artikel 12 van Verordening (EG) nr. 443/2009 en in de artikelen 2 en 4 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 725/2011 bedoelde voorwaarden en criteria te zijn voldaan.

(3)

De aanvrager heeft aangetoond dat een hoogrendementsalternator van het in de aanvraag beschreven type in niet meer dan 3 % van de in het referentiejaar 2009 geregistreerde nieuwe personenauto's is toegepast.

(4)

Om te bepalen welke CO2-besparingen deze innoverende technologie bij montage in een voertuig zal opleveren, moet een basisvoertuig worden aangegeven waarmee de efficiëntie van het met de innoverende technologie uitgeruste voertuig overeenkomstig de artikelen 5 en 8 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 725/2011 moet worden vergeleken. Een alternator met een rendement van 67 % kan als passende basistechnologie gelden wanneer de innoverende technologie in een nieuw voertuigtype wordt gemonteerd. Indien de efficiënte alternator van DENSO in een bestaand voertuigtype wordt gemonteerd, moet de meest recente op de markt gebrachte versie van dat type alternator als basistechnologie worden genomen.

(5)

De aanvrager heeft een testmethode voor de CO2-reducties voorgelegd die formules bevat die consistent zijn met de in de technische richtsnoeren beschreven formules voor de vereenvoudigde benadering met betrekking tot efficiënte alternatoren. Volgens de Commissie zal de testmethode overeenkomstig artikel 6 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 725/2011 resultaten opleveren die verifieerbaar, reproduceerbaar en vergelijkbaar zijn en kan deze de CO2-emissievoordelen van de innoverende technologie op een realistische wijze en met een sterke statistische significantie aantonen.

(6)

Aangezien de testmethode en formules van de aanvrager voor de berekening van de CO2-besparingen in elk opzicht identiek zijn aan de in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2013/341/EU van de Commissie (4) gespecificeerde methode, is het ter wille van de consistentie zinvol de in Uitvoeringsbesluit 2013/341/EU gespecificeerde methode te gebruiken om te bepalen hoezeer de CO2-emissies worden verlaagd als gevolg van het gebruik van de efficiënte alternator van DENSO.

(7)

Tegen die achtergrond is de Commissie van mening dat de aanvrager afdoende heeft aangetoond dat de door de innoverende technologie bereikte emissiereductie ten minste 1 g CO2/km bedraagt.

(8)

De uit de innoverende technologie voortvloeiende besparingen mogen deels op de standaardtestcyclus worden aangetoond en de te certificeren definitieve totale besparingen moeten derhalve overeenkomstig artikel 8, lid 2, tweede alinea, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 725/2011 worden bepaald.

(9)

Het verificatierapport is opgesteld door het Vehicle Certification Agency (VCA), een onafhankelijke en gecertificeerde instantie, en ondersteunt de in de aanvraag uiteengezette conclusies.

(10)

Daarom moet er geen bezwaar worden gemaakt tegen de goedkeuring van de innoverende technologie in kwestie.

(11)

Om de algemene eco-innovatiecode vast te stellen die overeenkomstig de bijlagen I, VIII en IX bij Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (5) in de desbetreffende typegoedkeuringsdocumenten moet worden vermeld, moet voor de bij dit uitvoeringsbesluit goedgekeurde innoverende technologie de individuele code worden gespecificeerd.

(12)

Fabrikanten die de CO2-besparingen die uit de toepassing van de bij dit besluit goedgekeurde innoverende technologie voortvloeien, willen aanwenden om hun gemiddelde specifieke CO2-emissies te verlagen en zo hun specifieke emissiedoelstellingen te verwezenlijken, moeten overeenkomstig artikel 11, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 725/2011 in hun aanvraag voor een EG-typegoedkeuringscertificaat voor de betrokken voertuigen naar dit besluit verwijzen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De efficiënte alternator van DENSO voor de afgifteklasse van 100 A tot 250 A die bestemd is voor gebruik in voertuigen van categorie M1, wordt goedgekeurd als innoverende technologie in de zin van artikel 12 van Verordening (EG) nr. 443/2009.

2.   De reductie van de CO2-emissies door het gebruik van de in lid 1 genoemde alternator wordt bepaald volgens de in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2013/341/EU beschreven methode.

3.   Overeenkomstig artikel 11, lid 2, tweede alinea, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 725/2011 mag de overeenkomstig lid 2 van dit artikel vastgestelde CO2-emissiereductie slechts worden gecertificeerd en in het certificaat van overeenstemming en de desbetreffende typegoedkeuringsdocumentatie zoals omschreven in de bijlagen I, VIII en IX bij Richtlijn 2007/46/EG worden opgenomen als de reductie voldoet aan de in artikel 9, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 725/2011 vastgestelde drempelwaarde.

4.   De individuele eco-innovatiecode die moet worden vermeld in de typegoedkeuringsdocumentatie voor de bij dit besluit goedgekeurde innoverende technologie is „14”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 7 december 2015

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 140 van 5.6.2009, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 725/2011 van de Commissie van 25 juli 2011 tot vaststelling van een procedure voor de goedkeuring en certificering van innoverende technologieën ter beperking van de CO2-emissies van personenauto's uit hoofde van Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 194 van 26.7.2011, blz. 19).

(3)  https://circabc.europa.eu/d/a/workspace/SpacesStore/42c4a33e-6fd7-44aa-adac-f28620bd436f/Technical%20Guidelines%20February%202013.pdf

(4)  Uitvoeringsbesluit 2013/341/EU van de Commissie van 27 juni 2013 betreffende de goedkeuring van de Valeo Efficient Generation Alternator als innoverende technologie ter beperking van de CO2-emissies van personenauto's uit hoofde van Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 179 van 29.6.2013, blz. 98).

(5)  Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (kaderrichtlijn) (PB L 263 van 9.10.2007, blz. 1).


8.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 322/67


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2015/2281 VAN DE COMMISSIE

van 4 december 2015

tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais MON 87427 (MON-87427-7) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2015) 8587)

(Slechts de teksten in de Franse en Nederlandse taal zijn authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (1), en met name artikel 7, lid 3, en artikel 19, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 11 juni 2012 heeft Monsanto Europe nv bij de bevoegde instantie van België overeenkomstig de artikelen 5 en 17 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 een aanvraag ingediend voor het in de handel brengen van levensmiddelen, levensmiddeleningrediënten en diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met mais MON 87427 („de aanvraag”).

(2)

De aanvraag betreft ook het in de handel brengen van genetisch gemodificeerde mais MON 87427 in producten die er geheel of gedeeltelijk uit bestaan, voor andere toepassingen dan als levensmiddel of als diervoeder die ook voor andere maissoorten zijn toegelaten, met uitzondering van de teelt.

(3)

Overeenkomstig artikel 5, lid 5, en artikel 17, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1829/2003 omvat de aanvraag de gegevens en informatie als voorgeschreven in de bijlagen III en IV bij Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad (2) alsmede informatie en conclusies over de risicobeoordeling die overeenkomstig de beginselen van bijlage II bij Richtlijn 2001/18/EG is uitgevoerd. De aanvraag omvat eveneens een monitoringplan voor milieueffecten overeenkomstig bijlage VII bij Richtlijn 2001/18/EG.

(4)

Op 19 juni 2015 heeft de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) overeenkomstig de artikelen 6 en 18 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 een gunstig advies uitgebracht. Zij heeft geconcludeerd dat in de aanvraag beschreven genetisch gemodificeerde mais MON 87427 even veilig is als de conventionele tegenhanger ervan en andere niet-genetisch gemodificeerde maisvariëteiten, en dat schadelijke gevolgen voor de gezondheid van mens en dier of het milieu onwaarschijnlijk zijn binnen het toepassingsgebied van de aanvraag (3).

(5)

In haar advies heeft de EFSA aandacht besteed aan alle specifieke kwesties en problemen die door de lidstaten aan de orde waren gesteld in de context van de raadpleging van de bevoegde nationale instanties, zoals bedoeld in artikel 6, lid 4, en artikel 18, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1829/2003.

(6)

In haar advies heeft de EFSA ook geconcludeerd dat het door de aanvrager ingediende monitoringplan voor milieueffecten, dat bestaat uit een plan voor algemeen toezicht, aansluit bij het beoogde gebruik van de producten.

(7)

Gezien het bovenstaande moet een vergunning worden verleend voor de producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais MON 87427.

(8)

Aan elk genetisch gemodificeerd organisme (ggo) moet een eenduidig identificatienummer worden toegekend overeenkomstig Verordening (EG) nr. 65/2004 van de Commissie (4).

(9)

Op grond van het advies van de EFSA lijken voor levensmiddelen, levensmiddeleningrediënten en diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais MON 87427 geen andere specifieke etiketteringsvoorschriften nodig te zijn dan die van artikel 13, lid 1, en artikel 25, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1829/2003. Om er echter voor te zorgen dat dergelijke producten binnen de grenzen van de door dit besluit verleende vergunning worden gebruikt, moet op het etiket van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit mais MON 87427, met uitzondering van levensmiddelen, ook duidelijk worden vermeld dat de producten in kwestie niet voor de teelt zijn bedoeld.

(10)

In artikel 4, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1830/2003 van het Europees Parlement en de Raad (5) zijn etiketteringsvoorschriften vastgesteld voor producten die geheel of gedeeltelijk uit ggo's bestaan. Traceerbaarheidsvoorschriften voor dergelijke producten zijn vastgelegd in artikel 4, leden 1 tot en met 5, en traceerbaarheidsvoorschriften voor met ggo's geproduceerde producten die in levensmiddelen of diervoeders worden gebruikt in artikel 5 van die verordening.

(11)

De vergunninghouder moet elk jaar een verslag indienen over de uitvoering en de resultaten van de in het monitoringplan voor milieueffecten opgenomen activiteiten. Die resultaten moeten worden ingediend overeenkomstig Beschikking 2009/770/EG van de Commissie (6). Het advies van de EFSA rechtvaardigt niet het opleggen van specifieke voorwaarden of beperkingen voor het in de handel brengen en/of het gebruik en de behandeling van de levensmiddelen en diervoeders, met inbegrip van voorschriften voor monitoring na het in de handel brengen of specifieke voorwaarden voor de bescherming van bepaalde ecosystemen/het milieu en/of geografische gebieden, zoals bedoeld in artikel 6, lid 5, onder e), en artikel 18, lid 5, onder e), van Verordening (EG) nr. 1829/2003.

(12)

Alle relevante informatie over de vergunning voor de producten moet worden opgenomen in het communautair register van genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 1829/2003.

(13)

Krachtens artikel 9, lid 1, en artikel 15, lid 2, onder c), van Verordening (EG) nr. 1946/2003 van het Europees Parlement en de Raad (7) moeten de partijen bij het aan het Verdrag inzake biologische diversiteit gehechte Protocol van Cartagena inzake bioveiligheid via het uitwisselingscentrum voor bioveiligheid van dit besluit in kennis worden gesteld.

(14)

Het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders heeft binnen de door zijn voorzitter vastgestelde termijn geen advies uitgebracht. Een uitvoeringshandeling werd nodig geacht en de voorzitter heeft de ontwerpuitvoeringshandeling voor verder beraad aan het Comité van beroep voorgelegd. Het Comité van beroep heeft geen advies uitgebracht,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Genetisch gemodificeerd organisme en eenduidig identificatienummer

Aan genetisch gemodificeerde mais (Zea mays L.) MON 87427, zoals nader gespecificeerd in punt b) van de bijlage bij dit besluit, wordt het eenduidige identificatienummer MON-87427-7 toegekend, zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 65/2004.

Artikel 2

Vergunning

Krachtens artikel 4, lid 2, en artikel 16, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1829/2003 wordt, overeenkomstig de voorwaarden van dit besluit, een vergunning verleend voor de volgende producten:

a)

levensmiddelen en levensmiddeleningrediënten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met mais MON-87427-7;

b)

diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met mais MON-87427-7;

c)

producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit mais MON-87427-7, voor ander gebruik dan bedoeld onder a) en b), met uitzondering van de teelt.

Artikel 3

Etikettering

1.   Voor de etiketteringsvoorschriften van artikel 13, lid 1, en artikel 25, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1829/2003 en artikel 4, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1830/2003 is de naam van het organisme „mais”.

2.   De woorden „niet voor teeltdoeleinden” worden aangebracht op het etiket en in de begeleidende documenten van producten die geheel of gedeeltelijk uit mais MON-87427-7 bestaan, met uitzondering van de in artikel 2, onder a), bedoelde producten.

Artikel 4

Monitoring van milieueffecten

1.   De vergunninghouder zorgt ervoor dat het in punt h) van de bijlage vermelde monitoringplan voor milieueffecten wordt vastgesteld en uitgevoerd.

2.   Overeenkomstig Beschikking 2009/770/EG dient de vergunninghouder elk jaar een verslag in bij de Commissie over de uitvoering en de resultaten van de in het monitoringplan opgenomen activiteiten.

Artikel 5

Communautair register

De informatie in de bijlage bij dit besluit wordt opgenomen in het in artikel 28 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 bedoelde communautair register van genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders.

Artikel 6

Vergunninghouder

De vergunninghouder is Monsanto Europe nv, België, als vertegenwoordiger van Monsanto Company, Verenigde Staten van Amerika.

Artikel 7

Geldigheid

Dit besluit is van toepassing gedurende een periode van tien jaar vanaf de datum van kennisgeving ervan.

Artikel 8

Adressaat

Dit besluit is gericht tot Monsanto Europe nv, Tervurenlaan 270-272, 1150 Brussel, België.

Gedaan te Brussel, 4 december 2015.

Voor de Commissie

Vytenis ANDRIUKAITIS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 1.

(2)  Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking van Richtlijn 90/220/EEG van de Raad (PB L 106 van 17.4.2001, blz. 1).

(3)  Ggo-panel van de EFSA (EFSA Panel on Genetically Modified Organisms), 2015. Scientific Opinion on application (EFSA-GMO-BE-2012-110) for the placing on the market of tissue-selective herbicide tolerant genetically modified maize MON 87427 for food and feed uses, import and processing under Regulation (EC) No 1829/2003 from Monsanto. EFSA Journal: 2015;13(6):4130, 25 blz., doi:10.2903/j.efsa.2015.4130.

(4)  Verordening (EG) nr. 65/2004 van de Commissie van 14 januari 2004 tot vaststelling van een systeem voor de ontwikkeling en toekenning van eenduidige identificatienummers voor genetisch gemodificeerde organismen (PB L 10 van 16.1.2004, blz. 5).

(5)  Verordening (EG) nr. 1830/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende de traceerbaarheid en etikettering van genetisch gemodificeerde organismen en de traceerbaarheid van met genetisch gemodificeerde organismen geproduceerde levensmiddelen en diervoeders en tot wijziging van Richtlijn 2001/18/EG (PB L 268 van 18.10.2003, blz. 24).

(6)  Beschikking 2009/770/EG van de Commissie van 13 oktober 2009 tot vaststelling van standaardrapportageformulieren voor de presentatie van de resultaten van monitoring van de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu, als product of in producten en met het oog op het in de handel brengen, overeenkomstig Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 275 van 21.10.2009, blz. 9).

(7)  Verordening (EG) nr. 1946/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2003 betreffende de grensoverschrijdende verplaatsing van genetisch gemodificeerde organismen (PB L 287 van 5.11.2003, blz. 1).


BIJLAGE

a)   Aanvrager en vergunninghouder

Naam

:

Monsanto Europe nv

Adres

:

Tervurenlaan 270-272, 1150 Brussel, BELGIË

Namens Monsanto Company — 800 N. Lindbergh Boulevard — St. Louis, Missouri 63167 — VERENIGDE STATEN VAN AMERIKA.

b)   Benaming en specificatie van de producten

1.

Levensmiddelen en levensmiddeleningrediënten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met mais MON-87427-7;

2.

diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met mais MON-87427-7;

3.

producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit mais MON-87427-7, voor ander gebruik dan bedoeld in de punten 1 en 2, met uitzondering van de teelt.

In de aanvraag beschreven genetisch gemodificeerde mais MON-87427-7 brengt het CP4 EPSPS-eiwit tot expressie dat weefselspecifieke tolerantie geeft voor glyfosaatherbiciden. De CP4 EPSPS-expressie is niet of slechts beperkt aanwezig in mannelijke voortplantingsweefsels, waardoor er niet of in mindere mate moet worden ontpluimd wanneer bij de productie van zaden van maishybriden MON-87427-7 als vrouwelijke kruisingspartner wordt gebruikt.

c)   Etikettering

1.

Voor de etiketteringsvoorschriften van artikel 13, lid 1, en artikel 25, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1829/2003 en artikel 4, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1830/2003 is de naam van het organisme „mais”;

2.

de woorden „niet voor teeltdoeleinden” worden aangebracht op het etiket en in de begeleidende documenten van producten die geheel of gedeeltelijk uit mais MON-87427-7 bestaan, met uitzondering van de in artikel 2, onder a), bedoelde producten.

d)   Detectiemethode

1.

Modificatiespecifieke realtime-PCR-methode voor de kwantificering van MON-87427-7;

2.

gevalideerd door het EU-referentielaboratorium, opgericht bij Verordening (EG) nr. 1829/2003, op uit maiszaden geëxtraheerd genomisch DNA, gepubliceerd op http://gmo-crl.jrc.ec.europa.eu/statusofdossiers.aspx

3.

referentiemateriaal: AOCS 0512-A en AOCS 0406-A zijn verkrijgbaar bij de American Oil Chemists Society op http://www.aocs.org/LabServices/content.cfm?ItemNumber=19248

e)   Eenduidig identificatienummer

MON-87427-7

f)   Informatie die vereist is krachtens bijlage II bij het Protocol van Cartagena inzake bioveiligheid, dat aan het Verdrag inzake biodiversiteit gehecht is

[Uitwisselingscentrum voor bioveiligheid, Record ID: wordt bij kennisgeving bekendgemaakt in het communautair register van genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders].

g)   Voorwaarden of beperkingen met betrekking tot het in de handel brengen, het gebruik en de behandeling van de producten

Niet van toepassing.

h)   Monitoringplan voor milieueffecten

Monitoringplan voor milieueffecten overeenkomstig bijlage VII bij Richtlijn 2001/18/EG.

[Link: het plan wordt bekendgemaakt in het communautair register van genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders]

i)   Voorschriften voor monitoring, na het in de handel brengen, van het gebruik van het levensmiddel voor menselijke consumptie

Niet van toepassing.

NB: De links naar de documenten moeten na verloop van tijd eventueel worden gewijzigd. Dergelijke wijzigingen worden bekendgemaakt door actualisering van het communautair register van genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders.