ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 306

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

58e jaargang
24 november 2015


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2110 van de Commissie van 12 november 2015 tot inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Mojama de Barbate (BGA))

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2111 van de Commissie van 12 november 2015 tot inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Échalote d'Anjou (BGA))

3

 

*

Verordening (EU) 2015/2112 van de Commissie van 23 november 2015 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 251/2009 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 295/2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende structurele bedrijfsstatistieken, wat betreft de aanpassing van reeksen gegevens ingevolge de herziening van de classificatie van producten gekoppeld aan activiteiten (CPA) ( 1 )

4

 

*

Verordening (EU) 2015/2113 van de Commissie van 23 november 2015 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1126/2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat de International Accounting Standards 16 en 41 betreft ( 1 )

7

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2114 van de Commissie van 23 november 2015 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

15

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn (EU) 2015/2115 van de Commissie van 23 november 2015 tot wijziging, met het oog op de vaststelling van specifieke grenswaarden voor chemische stoffen die worden gebruikt in speelgoed, van aanhangsel C van bijlage II bij Richtlijn 2009/48/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de veiligheid van speelgoed, wat betreft formamide ( 1 )

17

 

*

Richtlijn (EU) 2015/2116 van de Commissie van 23 november 2015 tot wijziging, met het oog op de vaststelling van specifieke grenswaarden voor chemische stoffen die worden gebruikt in speelgoed, van aanhangsel C van bijlage II bij Richtlijn 2009/48/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de veiligheid van speelgoed, wat betreft benzisothiazolinon ( 1 )

20

 

*

Richtlijn (EU) 2015/2117 van de Commissie van 23 november 2015 tot wijziging, met het oog op de vaststelling van specifieke grenswaarden voor chemische stoffen die worden gebruikt in speelgoed, van aanhangsel C van bijlage II bij Richtlijn 2009/48/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de veiligheid van speelgoed, wat betreft chloormethylisothiazolinon en methylisothiazolinon — zowel afzonderlijk als in een verhouding van 3:1 ( 1 )

23

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (GBVB) 2015/2118 van de Raad van 23 november 2015 tot verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor de zuidelijke Kaukasus en de crisis in Georgië

26

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2119 van de Commissie van 20 november 2015 tot vaststelling van BBT-conclusies (beste beschikbare technieken) op grond van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad, voor de productie van platen en panelen op basis van hout (Kennisgeving geschied onder nummer C(2015) 8062)  ( 1 )

31

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

24.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 306/1


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/2110 VAN DE COMMISSIE

van 12 november 2015

tot inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Mojama de Barbate (BGA))

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 1151/2012 is de aanvraag van Spanje tot registratie van de benaming „Mojama de Barbate” bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2).

(2)

Aangezien bij de Commissie geen bezwaren zijn ingediend overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012, moet de benaming „Mojama de Barbate” worden ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen.

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De benaming „Mojama de Barbate” (BGA) wordt ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen.

Met de in de eerste alinea vermelde benaming wordt een product aangeduid van categorie 1.7 (Verse vis en schaal-, schelp- en weekdieren en producten op basis van verse vis en schaal-, schelp- en weekdieren) als opgenomen in bijlage XI bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 van de Commissie (3).

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 12 november 2015.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Phil HOGAN

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.

(2)  PB C 223 van 8.7.2015, blz. 10.

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 van de Commissie van 13 juni 2014 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 179 van 19.6.2014, blz. 36).


24.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 306/3


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/2111 VAN DE COMMISSIE

van 12 november 2015

tot inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Échalote d'Anjou (BGA))

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 1151/2012 is de door Frankrijk ingediende aanvraag tot registratie van de benaming „Échalote d'Anjou” bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2).

(2)

Aangezien bij de Commissie geen bezwaren zijn ingediend overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012, moet de benaming „Échalote d'Anjou” worden ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De benaming „Échalote d'Anjou” (BGA) wordt ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen.

Met de in de eerste alinea vermelde benaming wordt een product aangeduid van categorie 1.6 (Groenten, fruit en granen, in ongewijzigde staat of verwerkt) als opgenomen in bijlage XI bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 van de Commissie (3).

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 12 november 2015.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Phil HOGAN

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.

(2)  PB C 218 van 3.7.2015, blz. 6.

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 van de Commissie van 13 juni 2014 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 179 van 19.6.2014, blz. 36).


24.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 306/4


VERORDENING (EU) 2015/2112 VAN DE COMMISSIE

van 23 november 2015

tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 251/2009 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 295/2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende structurele bedrijfsstatistieken, wat betreft de aanpassing van reeksen gegevens ingevolge de herziening van de classificatie van producten gekoppeld aan activiteiten (CPA)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 295/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2008 betreffende structurele bedrijfsstatistieken (1), en met name artikel 11, lid 2, onder e),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 295/2008 is een gemeenschappelijk kader vastgesteld voor de verzameling, opstelling, toezending en evaluatie van Europese statistieken over de structuur, de activiteiten, het concurrentievermogen en de prestaties van ondernemingen in de Unie.

(2)

Bij Verordening (EG) nr. 451/2008 van het Europees Parlement en de Raad (2) is een statistische classificatie van producten gekoppeld aan activiteiten (CPA) vastgesteld, om te kunnen voldoen aan de eisen inzake statistieken in de Unie.

(3)

In bijlage I bij Verordening (EG) nr. 251/2009 van de Commissie (3) zijn de reeksen gegevens, het niveau van de uitsplitsing en de omschrijvingen voor producten aangegeven die op basis van de CPA moeten worden toegezonden.

(4)

Ingevolge de inwerkingtreding van Verordening (EU) nr. 1209/2014 van de Commissie (4) is het noodzakelijk bijlage I bij Verordening (EG) nr. 251/2009 aan te passen wat het niveau van de uitsplitsing en de omschrijvingen voor bepaalde producten betreft voor de gegevens die op basis van de CPA moeten worden toegezonden, om de vergelijkbaarheid en de consistentie met de op internationaal niveau gebruikte normen voor productclassificatie te behouden.

(5)

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 251/2009 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor het Europees statistisch systeem,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 251/2009 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 november 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 97 van 9.4.2008, blz. 13.

(2)  Verordening (EG) nr. 451/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 tot vaststelling van een nieuwe statistische classificatie van producten gekoppeld aan activiteiten (CPA) en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3696/93 van de Raad (PB L 145 van 4.6.2008, blz. 65).

(3)  Verordening (EG) nr. 251/2009 van de Commissie van 11 maart 2009 tot uitvoering en wijziging van Verordening (EG) nr. 295/2008 van het Europees Parlement en de Raad, wat betreft reeksen gegevens die moeten worden geproduceerd voor de structurele bedrijfsstatistieken en de aanpassingen die nodig zijn na de herziening van de statistische classificatie van producten, gekoppeld aan de economische activiteiten (CPA) (PB L 86 van 31.3.2009, blz. 170).

(4)  Verordening (EU) nr. 1209/2014 van de Commissie van 29 oktober 2014 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 451/2008 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een nieuwe statistische classificatie van producten gekoppeld aan activiteiten (CPA) en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3696/93 van de Raad (PB L 336 van 22.11.2014, blz. 1).


BIJLAGE

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 251/2009 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In punt 1 „DIENSTEN” worden in tabel „Reeks 1E” onder „Niveau van de uitsplitsing naar activiteit”, de „Speciale aggregaten”„HIT”, „MHT”, „MLT” en „LOT” vervangen door:

„HIT

Hightechindustrie (NACE Rev.2 21 + 26 + 30.3)

MHT

Medium-hightechindustrie (NACE Rev. 2 20 + 25.4 + 27 + 28 + 29 + 30-30.1-30.3 + 32.5)

MLT

Medium-lowtechindustrie (NACE Rev. 2 18.2 + 19 + 22 + 23 + 24 + 25-25.4 + 30.1 + 33)

LOT

Lowtechindustrie (NACE Rev. 2 10 + 11 + 12 + 13 + 14 + 15 + 16 + 17 + 18-18.2 + 31 + 32-32.5)”.

2)

In punt 2 „INDUSTRIE”, in de tabellen betreffende reeks 2H, 2I, 2J en 2K, wordt het „Waarnemingsgebied”„NACE Rev. 2, secties B tot en met E (met uitzondering van de afdelingen 37, 38 en 39 van de NACE Rev. 2)” vervangen door „NACE Rev. 2, secties B tot en met D en afdeling 36”.

3)

In punt 3 „HANDEL”, in de tabellen betreffende reeks 3E, 3F, 3G, 3H, 3I, 3J en 3K, wordt het „Niveau van de uitsplitsing naar activiteit”„NACE Rev. 2-niveau met één cijfer (secties)” geschrapt.

4)

In punt 4 „BOUWNIJVERHEID”, in de tabel betreffende reeks 4G, wordt het „Niveau van de uitsplitsing naar activiteit”

„NACE Rev. 2-niveau met drie cijfers (groepen)

NACE Rev. 2-niveau met twee cijfers (afdelingen)

NACE Rev. 2-niveau met één cijfer (secties)”

vervangen door:

„NACE Rev. 2-niveau met twee cijfers (afdelingen) behalve voor de kenmerken 18 31 0 en 18 32 0 voor afdeling 43

NACE Rev. 2-niveau met één cijfer (secties) behalve voor de kenmerken 18 31 0 en 18 32 0”.

5)

Punt 8 „ZAKELIJKE DIENSTVERLENING” wordt als volgt gewijzigd:

a)

in tabel „Reeks 8A”, onder „Niveau van de uitsplitsing naar type product”, wordt de omschrijving voor product 63.12„Inhoud voor webportalen” vervangen door „Diensten in verband met webportalen”;

b)

in tabel „Reeks 8A”, onder „Niveau van de uitsplitsing naar type product”, wordt de omschrijving voor product 73.11.13„Diensten in verband met het ontwerpen van reclame en conceptontwikkeling” vervangen door „Diensten in verband met conceptontwikkeling inzake reclame”;

c)

in tabel „Reeks 8C”, onder „Niveau van de uitsplitsing naar type product”, wordt product 70.22.4„Handelsmerken en franchises” geschrapt;

d)

in tabel „Reeks 8E”, onder „Niveau van de uitsplitsing naar type product”, wordt de omschrijving voor product 71.11.24„Advies door architecten” vervangen door „Advies door architecten: bouwprojecten”.


24.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 306/7


VERORDENING (EU) 2015/2113 VAN DE COMMISSIE

van 23 november 2015

houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1126/2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat de International Accounting Standards 16 en 41 betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen (1), en met name artikel 3, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1126/2008 van de Commissie (2) is een aantal op 15 oktober 2008 bestaande internationale standaarden en interpretaties goedgekeurd.

(2)

Op 30 juni 2014 heeft de International Accounting Standards Board (IASB) wijzigingen in IAS 16 Materiële vaste activa en in IAS 41 Landbouw gepubliceerd. Deze wijzigingen waren getiteld Landbouw: vruchtdragende planten. De IASB heeft beslist dat planten die uitsluitend worden gebruikt om in meer dan één periode vruchten voort te brengen en die bekendstaan als vruchtdragende planten, op dezelfde wijze administratief moeten worden verwerkt als dat voor materiële activa in IAS 16 Materiële activa het geval is, omdat de exploitatie ervan vergelijkbaar is met een industrieel productieproces.

(3)

De wijzigingen in IAS 16 en IAS 41 brengen mee dat IAS 1, 17, 23, 36 en 40 moeten worden gewijzigd teneinde de samenhang tussen de internationale standaarden voor jaarrekeningen te waarborgen.

(4)

Overleg met de European Financial Reporting Advisory Group heeft bevestigd dat de wijzigingen in IAS 16 en IAS 41 beantwoorden aan de in artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1606/2002 vervatte goedkeuringscriteria.

(5)

Verordening (EG) nr. 1126/2008 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Regelgevend Comité voor financiële verslaglegging,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Verordening (EG) nr. 1126/2008 wordt als volgt gewijzigd:

a)

International Accounting Standard (IAS) 16 Materiële vaste activa wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening;

b)

IAS 41 Landbouw wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening;

c)

IAS 1 Presentatie van de jaarrekening, IAS 17 Leaseovereenkomsten, IAS 23 Financieringskosten, IAS 36 Bijzondere waardevermindering van activa en IAS 40 Vastgoedbeleggingen worden gewijzigd overeenkomstig de in de bijlage bij deze verordening vervatte wijzigingen in IAS 16 en IAS 41.

Artikel 2

Elke onderneming past de in artikel 1 bedoelde wijzigingen toe vanaf uiterlijk de aanvangsdatum van haar eerste boekjaar dat op of na 1 januari 2016 van start gaat.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 november 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 243 van 11.9.2002, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 1126/2008 van de Commissie van 3 november 2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 320 van 29.11.2008, blz. 1).


BIJLAGE

Landbouw: vruchtdragende planten

(wijzigingen in IAS 16 en IAS 41)

Wijzigingen in IAS 16 Materiële vaste activa

De alinea's 3, 6 en 37 worden gewijzigd en de alinea's 22A en 81K tot en met 81M worden toegevoegd.

TOEPASSINGSGEBIED

3.

Deze standaard is niet van toepassing op:

a)

materiële vaste activa die zijn geclassificeerd als aangehouden voor verkoop overeenkomstig IFRS 5 Vaste activa aangehouden voor verkoop en beëindigde bedrijfsactiviteiten;

b)

biologische activa die met agrarische activiteiten verband houden en die geen vruchtdragende planten zijn (zie IAS 41 Landbouw). Deze standaard is van toepassing op vruchtdragende planten maar niet op de producten die door vruchtdragende planten worden voortgebracht;

c)

de opname en waardering van exploratie- en evaluatieactiva (zie IFRS 6 Exploratie en evaluatie van minerale hulpbronnen);

d)

….

DEFINITIES

6.

De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis:

Een vruchtdragende plant is een levende plant:

a)

die wordt gebruikt bij de productie of levering van agrarische producten;

b)

waarvan wordt verwacht dat zij in meer dan één periode producten voortbrengt; en

c)

waarvoor er een zeer kleine kans bestaat dat zij als agrarisch product wordt verkocht, met uitzondering van incidentele verkopen als afval.

(In de alinea's 5A en 5B van IAS 41 wordt nader ingegaan op deze definitie van een vruchtdragende plant.)

De boekwaarde is het bedrag waarvoor een actief opgenomen wordt, na aftrek van eventuele geaccumuleerde afschrijvingen en geaccumuleerde bijzondere waardeverminderingsverliezen.

Samenstelling van de kostprijs

22A

Vruchtdragende planten worden op dezelfde wijze administratief verwerkt als zelf vervaardigde materiële activa voordat deze op de locatie zijn en zich in de staat bevinden die noodzakelijk is om te kunnen functioneren op de door het management beoogde wijze. De in deze standaard voorkomende verwijzingen naar „vervaardiging” moeten bijgevolg worden gelezen als betrekking hebbend op de activiteiten die noodzakelijk zijn om de vruchtdragende planten te telen voordat deze op de locatie zijn en zich in de staat bevinden die noodzakelijk is om te kunnen functioneren op de door het management beoogde wijze.

Herwaarderingsmodel

37.

Een categorie van materiële vaste activa is een groepering van activa met een gelijksoortige aard en een gelijksoortig gebruik in de bedrijfsactiviteiten van de entiteit. Voorbeelden van afzonderlijke categorieën zijn:

a)

g)

meubilair en inrichting;

h)

kantoorinrichting; en

i)

vruchtdragende planten.

INGANGSDATUM EN OVERGANG

81 K

De alinea's 3, 6 en 37 zijn gewijzigd en de alinea's 22A, 81L en 81M zijn toegevoegd door Landbouw: vruchtdragende planten (wijzigingen in IAS 16 en IAS 41), uitgegeven in juni 2014. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2016 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden. Een entiteit moet deze wijzigingen retroactief toepassen in overeenstemming met IAS 8, tenzij anders vermeld in alinea 81M.

81L

Voor de verslagperiode waarin Landbouw: vruchtdragende planten (wijzigingen in IAS 16 en IAS 41) voor het eerst wordt toegepast, hoeft een entiteit de door alinea 28(f) van IAS 8 vereiste kwantitatieve informatie voor de lopende periode niet te verschaffen. Een entiteit moet de door alinea 28(f) van IAS 8 vereiste kwantitatieve informatie echter wel presenteren voor elke gepresenteerde voorgaande periode.

81M

Een entiteit kan ervoor kiezen om voor de verslagperiode waarin Landbouw: vruchtdragende planten (wijzigingen in IAS 16 en IAS 41) voor het eerst wordt toegepast, een post van vruchtdragende planten te waarderen tegen de reële waarde ervan aan het begin van de vroegste periode die in de jaarrekening wordt gepresenteerd, en deze reële waarde als de veronderstelde kostprijs op die datum te hanteren. Een eventueel verschil tussen de vorige boekwaarde en de reële waarde moet aan het begin van de vroegste periode die wordt gepresenteerd, in het beginsaldo van de ingehouden winsten worden opgenomen.

Wijzigingen in IAS 41 Landbouw

De alinea's 1 tot en met 5, 8, 24 en 44 worden gewijzigd en de alinea's 5A, 5B, 5C, 62 en 63 worden toegevoegd.

TOEPASSINGSGEBIED

1.

Deze standaard moet worden toegepast bij de administratieve verwerking van de volgende posten indien zij betrekking hebben op agrarische activiteiten:

a)

biologische activa, met uitzondering van vruchtdragende planten;

b)

agrarische producten op het ogenblik van de oogst; en

c)

overheidssubsidies die worden besproken in de alinea's 34 en 35.

2.

Deze standaard is niet van toepassing op:

a)

grond die met agrarische activiteiten verband houdt (zie IAS 16 Materiële vaste activa en IAS 40 Vastgoedbeleggingen);

b)

vruchtdragende planten die met agrarische activiteiten verband houden (zie IAS 16). Deze standaard is echter wel van toepassing op de producten die door die vruchtdragende planten worden voortgebracht;

c)

overheidssubsidies die met vruchtdragende planten verband houden (zie IAS 20 Administratieve verwerking van overheidssubsidies en informatieverschaffing over overheidssteun);

d)

immateriële activa die met agrarische activiteiten verband houden (zie IAS 38 Immateriële activa).

3.

Deze standaard is op het ogenblik van de oogst van toepassing op agrarische producten die de geoogste producten zijn van de biologische activa van de entiteit. Daarna is IAS 2 Voorraden of een andere toepasselijke standaard van toepassing. Deze standaard behandelt bijgevolg niet de verwerking van agrarische producten na de oogst (bijvoorbeeld de verwerking van druiven tot wijn door een wijnboer die de druiven heeft geteeld). Hoewel deze verwerking een logisch en natuurlijk verlengstuk van agrarische activiteiten kan zijn en de gebeurtenissen die plaatsvinden enige overeenkomst kunnen vertonen met biologische transformatie, is deze verwerking niet opgenomen in de definitie van agrarische activiteiten in deze standaard.

4.

De onderstaande tabel geeft voorbeelden van biologische activa, agrarische producten en producten die het resultaat zijn van verwerking na de oogst.

Biologische activa

Agrarische producten

Producten die het resultaat zijn van verwerking na de oogst

Schapen

Wol

Garen, tapijt

Bomen in een bosplantage

Boomstammen

Houtblokken, timmerhout

Melkvee

Melk

Kaas

Varkens

Karkas

Worst, gedroogde ham

Katoenplanten

Geoogst katoen

Draad, kleding

Suikerriet

Geoogst suikerriet

Suiker

Tabaksplanten

Geplukte bladeren

Gedroogde tabak

Theestruiken

Geplukte bladeren

Thee

Wijnstokken

Geplukte druiven

Wijn

Fruitbomen

Geplukt fruit

Verwerkt fruit

Oliepalmen

Geplukt fruit

Palmolie

Rubberbomen

Geoogste latex

Rubberproducten

Sommige planten, zoals theestruiken, wijnstokken, oliepalmen en rubberbomen, voldoen gewoonlijk aan de definitie van een vruchtdragende plant en vallen binnen het toepassingsgebied van IAS 16. De producten die door vruchtdragende planten worden voortgebracht, zoals theebladeren, druiven, oliepalmfruit en latex, vallen echter binnen het toepassingsgebied van IAS 41.

DEFINITIES

Definities in verband met landbouw

5.

De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis:

Agrarische producten zijn de geoogste producten van de biologische activa van de entiteit.

Een vruchtdragende plant is een levende plant:

a)

die wordt gebruikt bij de productie of levering van agrarische producten;

b)

waarvan wordt verwacht dat zij in meer dan één periode producten voortbrengt; en

c)

waarvoor er een zeer kleine kans bestaat dat zij als agrarisch product wordt verkocht, met uitzondering van incidentele verkopen als afval.

Een biologisch actief is een levend dier of een levende plant.

5A

De volgende planten zijn geen vruchtdragende planten:

a)

planten die worden geteeld om als agrarisch product te worden geoogst (bijvoorbeeld bomen die worden gekweekt om als timmerhout te worden gebruikt);

b)

planten die worden geteeld om agrarische producten voort te brengen wanneer er meer dan een zeer kleine kans bestaat dat de entiteit ook de plant zal oogsten en verkopen als een agrarisch product en niet louter incidenteel als afval zal verkopen (bijvoorbeeld bomen die zowel voor hun fruit als voor hun timmerhout worden geteeld); en

c)

eenjarige gewassen (bijvoorbeeld maïs en tarwe).

5 B

Wanneer vruchtdragende planten niet meer worden gebruikt om producten voort te brengen, kunnen zij eventueel worden geveld en als afval worden verkocht, bijvoorbeeld om als brandhout te worden gebruikt. Dergelijke incidentele verkopen als afval beletten niet dat de plant aan de definitie van een vruchtdragende plant voldoet.

5C

Een product dat door vruchtdragende planten wordt voortgebracht, is een biologisch actief.

Algemene definities

8.

De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis:

Overheidssubsidies zoals gedefinieerd in IAS 20.

OPNAME EN WAARDERING

24.

De kostprijs kan soms de reële waarde benaderen, in het bijzonder indien:

a)

weinig biologische transformatie heeft plaatsgevonden sinds de aanvankelijke kosten werden gemaakt (bijvoorbeeld voor zaailingen van fruitbomen die onmiddellijk vóór het einde van een verslagperiode zijn geplant of recentelijk verworven vee); dan wel

b)

de invloed van de biologische transformatie op de kostprijs naar verwachting niet materieel zal zijn (bijvoorbeeld voor de eerste groei in een dertigjarige productiecyclus van een dennenbos).

Algemeen

44.

Verbruikbare biologische activa zijn biologische activa die als agrarische producten moeten worden geoogst of als biologische activa moeten worden verkocht. Voorbeelden van verbruikbare biologische activa zijn slachtvee, vee dat voor verkoop wordt gehouden, vis in kwekerijen, oogsten zoals maïs en tarwe, producten die door een vruchtdragende plant worden voortgebracht, en bomen die voor timmerhout worden gekweekt. Vruchtdragende biologische activa zijn biologische activa die geen verbruikbare biologische activa zijn (bijvoorbeeld melkvee en fruitbomen waarvan fruit wordt geoogst). Vruchtdragende biologische activa zijn geen agrarische producten maar worden veeleer gehouden om producten voort te brengen.

INGANGSDATUM EN OVERGANG

62.

De alinea's 1 tot en met 5, 8, 24 en 44 zijn gewijzigd en de alinea's 5A, 5B, 5C en 63 zijn toegevoegd door Landbouw: vruchtdragende planten (wijzigingen in IAS 16 en IAS 41), uitgegeven in juni 2014. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2016 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden. Een entiteit moet deze wijzigingen retroactief toepassen in overeenstemming met IAS 8.

63.

Voor de verslagperiode waarin Landbouw: vruchtdragende planten (wijzigingen in IAS 16 en IAS 41) voor het eerst wordt toegepast, hoeft een entiteit de door alinea 28(f) van IAS 8 vereiste kwantitatieve informatie voor de lopende periode niet te verschaffen. Een entiteit moet de door alinea 28(f) van IAS 8 vereiste kwantitatieve informatie echter wel presenteren voor elke gepresenteerde voorgaande periode.

DIENOVEREENKOMSTIGE WIJZIGINGEN IN ANDERE STANDAARDEN

IAS 1 Presentatie van de jaarrekening

Alinea 54 wordt gewijzigd.

Informatie die in het overzicht van de financiële positie moet worden opgenomen

54.

Een overzicht van de financiële positie moet ten minste de volgende posten bevatten:

a)

f)

biologische activa die binnen het toepassingsgebied van IAS 41 Landbouw vallen;

g)

IAS 17 Leaseovereenkomsten

Alinea 2 wordt gewijzigd.

TOEPASSINGSGEBIED

2.

Deze standaard mag echter niet worden toegepast als grondslag van waardering voor:

a)

c)

binnen het toepassingsgebied van IAS 41 Landbouw vallende biologische activa die door lessees worden aangehouden uit hoofde van een financiële lease; dan wel

d)

binnen het toepassingsgebied van IAS 41 vallende biologische activa die door lessors in lease worden gegeven uit hoofde van een operationele lease.

IAS 23 Financieringskosten

De alinea's 4 en 7 worden gewijzigd.

TOEPASSINGSGEBIED

4.

Een entiteit is niet verplicht deze standaard toe te passen op financieringskosten die rechtstreeks zijn toe te rekenen aan de verwerving, bouw of productie van:

a)

een in aanmerking komend actief dat tegen reële waarde wordt gewaardeerd, bijvoorbeeld een biologisch actief dat binnen het toepassingsgebied van IAS 41 Landbouw valt; of

b)

DEFINITIES

7.

Afhankelijk van de omstandigheden kunnen de volgende items in aanmerking komende activa zijn:

a)

e)

vastgoedbeleggingen;

f)

vruchtdragende planten.

IAS 36 Bijzondere waardevermindering van activa

Alinea 2 wordt gewijzigd.

TOEPASSINGSGEBIED

2.

Deze standaard moet worden toegepast bij de administratieve verwerking van alle activa die een bijzondere waardevermindering hebben ondergaan, met uitzondering van:

a)

g)

binnen het toepassingsgebied van IAS 41 Landbouw vallende biologische activa die verband houden met agrarische activiteiten en die worden gewaardeerd tegen reële waarde minus vervreemdingskosten;

h)

IAS 40 Vastgoedbeleggingen

De alinea's 4 en 7 worden gewijzigd.

TOEPASSINGSGEBIED

4.

Deze standaard is niet van toepassing op:

a)

biologische activa die met agrarische activiteiten verband houden (zie IAS 41 Landbouw en IAS 16 Materiële vaste activa); en

b)

CLASSIFICATIE VAN EEN ONROERENDE ZAAK ALS VASTGOEDBELEGGING OF ALS VASTGOED VOOR EIGEN GEBRUIK

7.

Een vastgoedbelegging wordt aangehouden om huuropbrengsten, een waardestijging of beide te realiseren. Dit betekent dat een vastgoedbelegging kasstromen genereert die grotendeels onafhankelijk zijn van de andere activa van een entiteit. Dit onderscheidt een vastgoedbelegging van vastgoed voor eigen gebruik. De productie of levering van goederen of diensten (of het gebruik van vastgoed voor bestuurlijke doeleinden) genereert kasstromen die niet alleen kunnen worden toegerekend aan het vastgoed, maar ook aan andere activa die worden gebruikt in de productie of levering van goederen of diensten. IAS 16 is van toepassing op vastgoed voor eigen gebruik.


24.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 306/15


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/2114 VAN DE COMMISSIE

van 23 november 2015

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 november 2015.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

AL

48,7

MA

71,4

ZZ

60,1

0707 00 05

AL

69,7

MA

93,8

TR

143,9

ZZ

102,5

0709 93 10

AL

76,3

MA

51,3

TR

159,0

ZZ

95,5

0805 20 10

MA

99,8

ZZ

99,8

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

TR

64,6

ZZ

64,6

0805 50 10

TR

95,7

ZZ

95,7

0808 10 80

AU

166,8

CA

159,7

CL

83,6

MK

32,3

NZ

173,1

US

107,0

ZA

166,0

ZZ

126,9

0808 30 90

BA

85,6

CN

64,0

TR

124,1

ZZ

91,2


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


RICHTLIJNEN

24.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 306/17


RICHTLIJN (EU) 2015/2115 VAN DE COMMISSIE

van 23 november 2015

tot wijziging, met het oog op de vaststelling van specifieke grenswaarden voor chemische stoffen die worden gebruikt in speelgoed, van aanhangsel C van bijlage II bij Richtlijn 2009/48/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de veiligheid van speelgoed, wat betreft formamide

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2009/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 betreffende de veiligheid van speelgoed (1), en met name artikel 46, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Om kinderen tegen de gevaren van chemische stoffen in speelgoed te beschermen, bevat Richtlijn 2009/48/EG bepaalde eisen met betrekking tot chemische stoffen, waaronder stoffen die krachtens Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad (2) zijn ingedeeld als kankerverwekkend, mutageen of giftig voor de voortplanting (CMR-stoffen), evenals allergieverwekkende geurstoffen en bepaalde elementen. Bovendien is de Commissie krachtens Richtlijn 2009/48/EG bevoegd specifieke grenswaarden vast te stellen voor chemische stoffen die worden gebruikt in speelgoed dat bestemd is voor kinderen onder de 36 maanden en in ander speelgoed dat bedoeld is om in de mond genomen te worden, teneinde voor een passende bescherming te zorgen bij speelgoed met een hoge mate van blootstelling. Dergelijke grenswaarden worden vastgesteld door opneming ervan in aanhangsel C van bijlage II bij Richtlijn 2009/48/EG.

(2)

Voor sommige chemische stoffen zijn de momenteel geldende grenswaarden in het licht van het beschikbare wetenschappelijke bewijsmateriaal te hoog of bestaan er geen grenswaarden. Voor deze stoffen moeten daarom specifieke grenswaarden worden vastgesteld, waarbij rekening moet worden gehouden met zowel voorschriften inzake voedselverpakkingen als de verschillen tussen speelgoed en materialen die met levensmiddelen in aanraking komen.

(3)

Om de Europese Commissie te adviseren bij de voorbereiding van wetgevingsvoorstellen en beleidsinitiatieven op het gebied van de veiligheid van speelgoed, heeft de Commissie de Deskundigengroep inzake veiligheid van speelgoed in het leven geroepen. De subgroep chemische stoffen heeft als opgave dergelijk advies te verstrekken met betrekking tot chemische stoffen die mogelijk in speelgoed worden gebruikt.

(4)

Formamide (CAS-nummer 75-12-7) wordt onder andere gebruikt in de kunststof- en polymeerindustrie, met name als oplosmiddel of weekmaker of in combinatie met een blaasmiddel voor het produceren van schuimrubber (3). In 2010 stelden diverse lidstaten vast dat formamide wordt gebruikt in verschillende soorten speelgoed van schuimrubber, zoals puzzelmatten; dit gaf aanleiding tot bezorgdheid over de gezondheid van kinderen in geval van inademing. Sommige lidstaten namen of overwogen regelgevende maatregelen.

(5)

In haar beraadslagingen over formamide heeft de subgroep chemische stoffen het advies van het Frans Agentschap voor voedsel, milieu en veiligheid en gezondheid op het werk (ANSES) als uitgangspunt genomen. In het ANSES-advies werd aanbevolen emissies in de lucht van formamide uit puzzelmatten te beperken, zodat deze, gemeten 28 dagen na het uitpakken en afsluiten ervan in een uitgassingsruimte voor nieuwe matten en vóór de verkoop, niet meer dan 20 μg/m3 bedragen volgens een testmethode (4) overeenkomstig de ISO-normen 16000-6 en 16000-9 en onder geschikte omstandigheden voor de bemonstering van producten en partijen producten.

(6)

De subgroep chemische stoffen is bovendien uitgegaan van een kinderkamer (kamervolume 30 m3) met een grote puzzelmat (1,2 m2, 720 g) en verschillende andere stukken speelgoed uit schuimrubber (in totaal 1 kg speelgoedmaterialen uit schuimrubber blootgesteld aan de lucht). De lucht in die kinderkamer (ventilatievoud 0,5 h– 1) zou na 28 dagen 20 μg/m3 formamide bevatten als het formamidegehalte in de speelgoedmaterialen uit schuimrubber bijna 200 mg/kg zou bedragen en volledig zou worden uitgestoten.

(7)

Formamide is krachtens Verordening (EG) nr. 1272/2008 ingedeeld als giftig voor de voortplanting, categorie 1B. Volgens punt 4 van deel III van bijlage II bij Richtlijn 2009/48/EG mogen voor de voortplanting giftige stoffen van categorie 1B, zoals formamide, in speelgoed aanwezig zijn in een concentratie die gelijk is aan of lager dan de desbetreffende concentratie die is vastgesteld voor de indeling van mengsels die deze stof bevatten, namelijk 0,5 %, wat overeenkomt met 5 000 mg/kg (gehaltelimiet), tot 1 juni 2015, en 0,3 %, wat overeenkomt met 3 000 mg/kg (gehaltelimiet), vanaf die datum. Richtlijn 2009/48/EG voorziet momenteel niet in een emissielimiet voor formamide.

(8)

In het licht van het bovenstaande heeft de subgroep chemische stoffen tijdens haar vergadering van 28 november 2013 aanbevolen de formamide-emissies voor speelgoedmaterialen uit schuimrubber in aanhangsel C van bijlage II bij Richtlijn 2009/48/EG te beperken tot 20 μg/m3 na een termijn van ten hoogste 28 dagen vanaf het begin van de emissietest. De subgroep heeft tijdens haar vergadering van 18 februari 2015 verder aanbevolen dat emissietests niet nodig zijn wanneer het formamidegehalte 200 mg/kg of minder bedraagt (afkapwaarde afgeleid uit een worstcasescenario voor blootstelling).

(9)

Gebruiksmogelijkheden van formamide in materialen die met levensmiddelen in aanraking komen en waarmee rekening moet worden gehouden, zijn niet bekend.

(10)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 47 van Richtlijn 2009/48/EG ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

In aanhangsel C van bijlage II bij Richtlijn 2009/48/EG wordt de volgende vermelding toegevoegd:

Stof

CAS-nr.

Grenswaarde

„Formamide

75-12-7

20 μg/m3 (emissielimiet) na maximaal 28 dagen vanaf het begin van de emissietest van speelgoedmaterialen uit schuimrubber die meer dan 200 mg/kg (afkapwaarde op basis van gehalte) bevatten.”

Artikel 2

1.   De lidstaten dienen uiterlijk op 24 mei 2017 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede.

Zij passen die bepalingen toe vanaf 24 mei 2017.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 23 november 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 170 van 30.6.2009, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1).

(3)  Frans Agentschap voor voedsel, milieu en veiligheid en gezondheid op het werk (ANSES), „Opinion on the uses of formamide in consumer goods and health risks related to formamide in children's foam puzzle mats”, ANSES-advies, verzoek nr. 2010-SA-0302, 4 juli 2011, blz. 4.

(4)  Emissietestprotocol bij een relatieve luchtvochtigheid van 50 %, een temperatuur van 23 °C, een ventilatievoud van 0,5 vol.h– 1, een normaal kamervolume van 30 m3 en een emissieveroorzakend matoppervlak van 1,2 m2.


24.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 306/20


RICHTLIJN (EU) 2015/2116 VAN DE COMMISSIE

van 23 november 2015

tot wijziging, met het oog op de vaststelling van specifieke grenswaarden voor chemische stoffen die worden gebruikt in speelgoed, van aanhangsel C van bijlage II bij Richtlijn 2009/48/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de veiligheid van speelgoed, wat betreft benzisothiazolinon

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2009/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 betreffende de veiligheid van speelgoed (1), en met name artikel 46, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Om kinderen tegen de gevaren van chemische stoffen in speelgoed te beschermen, bevat Richtlijn 2009/48/EG bepaalde eisen met betrekking tot chemische stoffen, waaronder stoffen die krachtens Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad (2) zijn ingedeeld als kankerverwekkend, mutageen of giftig voor de voortplanting (CMR-stoffen), evenals allergieverwekkende geurstoffen en bepaalde elementen. Bovendien is de Commissie krachtens Richtlijn 2009/48/EG bevoegd specifieke grenswaarden vast te stellen voor chemische stoffen die worden gebruikt in speelgoed dat bestemd is voor kinderen onder de 36 maanden en in ander speelgoed dat bedoeld is om in de mond genomen te worden, teneinde voor een passende bescherming te zorgen bij speelgoed met een hoge mate van blootstelling. Dergelijke grenswaarden worden vastgesteld door opneming ervan in aanhangsel C van bijlage II bij Richtlijn 2009/48/EG.

(2)

Voor sommige chemische stoffen zijn de momenteel geldende grenswaarden in het licht van het beschikbare wetenschappelijke bewijsmateriaal te hoog of bestaan er geen grenswaarden. Voor deze stoffen moeten daarom specifieke grenswaarden worden vastgesteld, waarbij rekening moet worden gehouden met zowel voorschriften inzake voedselverpakkingen als de verschillen tussen speelgoed en materialen die met levensmiddelen in aanraking komen.

(3)

Om de Europese Commissie te adviseren bij de voorbereiding van wetgevingsvoorstellen en beleidsinitiatieven op het gebied van de veiligheid van speelgoed, heeft de Commissie de Deskundigengroep inzake veiligheid van speelgoed in het leven geroepen. De subgroep chemische stoffen heeft als opgave dergelijk advies te verstrekken met betrekking tot chemische stoffen die mogelijk in speelgoed worden gebruikt.

(4)

1,2-benzisothiazool-3(2H)-on (1,2-benzisothiazoline-3-on, BIT, CAS-nummer 2634-33-5) wordt gebruikt als conserveermiddel in speelgoed op waterbasis (3), onder andere in hobbyverf en vingerverf (4), zoals blijkt uit de resultaten van een marktenquête onder marktdeelnemers en hun brancheverenigingen, consumentenorganisaties en allergiecentra en uit online zoeken en winkelbezoeken (5).

(5)

Bij haar beraadslagingen over BIT heeft de subgroep chemische stoffen het gerelateerde advies van het Wetenschappelijk Comité voor consumentenveiligheid (WCCV) als uitgangspunt genomen, waarin erop gewezen wordt dat BIT een goed gedocumenteerd contactallergeen is (6). Hoewel BIT in het advies slechts als een matig sensibiliserende stof wordt beschouwd met een minder groot potentieel dan andere in de handel gebrachte cosmetische conserveermiddelen (7), wordt geconcludeerd dat isothiazolinonen belangrijke contactallergenen zijn voor consumenten in Europa (8). Het gebruik van BIT in cosmetische producten is niet toegestaan (9).

(6)

BIT wordt krachtens Verordening (EG) nr. 1272/2008 ingedeeld als huidallergeen. Richtlijn 2009/48/EG bevat momenteel noch een specifieke grenswaarde voor BIT, noch een algemene grenswaarde voor sensibiliserende stoffen.

(7)

In het licht van het bovenstaande was de subgroep chemische stoffen van oordeel dat BIT niet in speelgoed mag worden gebruikt. Overeenkomstig de Europese norm EN 71-9:2005+A1:2007 mogen stoffen die niet mogen worden gebruikt, de bepaalbaarheidsgrens (LOQ) van een passende testmethode niet overschrijden (10). Daarom heeft de subgroep chemische stoffen tijdens haar vergadering van 26 maart 2014 aanbevolen BIT in speelgoed te beperken tot de LOQ, d.w.z. een maximale concentratie van 5 mg/kg. Het gebruik van BIT voor materialen die met levensmiddelen in aanraking komen, is niet gereglementeerd.

(8)

In het licht van de bovenstaande overwegingen moet aanhangsel C van bijlage II bij Richtlijn 2009/48/EG worden gewijzigd om daarin een gehaltelimiet voor BIT in speelgoed op te nemen.

(9)

De in deze richtlijn vastgestelde gehaltelimiet moet ten laatste vijf jaar na de datum waarop de lidstaten deze richtlijn moeten toepassen, worden herzien.

(10)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 47 van Richtlijn 2009/48/EG ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

In aanhangsel C van bijlage II bij Richtlijn 2009/48/EG wordt de volgende vermelding toegevoegd:

Stof

CAS-nr.

Grenswaarde

„1,2-benzisothiazool-3(2H)-on

2634-33-5

5 mg/kg (gehaltelimiet) in waterige speelgoedmaterialen, overeenkomstig de in EN 71-10:2005 en EN 71-11:2005 vastgestelde methoden.”

Artikel 2

1.   De lidstaten dienen uiterlijk op 24 mei 2017 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede.

Zij passen die bepalingen toe vanaf 24 mei 2017.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 23 november 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 170 van 30.6.2009, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1).

(3)  Deens Bureau voor milieubescherming, „Survey and health assessment of preservatives in toys. Survey of chemical substances in consumer products no. 124”, 2014, table 24, blz. 56.

(4)  Deens Bureau voor milieubescherming, „Survey and health assessment of preservatives in toys. Survey of chemical substances in consumer products no. 124”, 2014, blz. 38-39.

(5)  Deens Bureau voor milieubescherming, „Survey and health assessment of preservatives in toys. Survey of chemical substances in consumer products no. 124”, 2014, blz. 19 e.v.

(6)  Wetenschappelijk Comité voor consumentenveiligheid (WCCV), advies over benzisothiazolinon (BIT). Advies uitgebracht op 26-27 juni 2012, blz. 16 en 26.

(7)  Wetenschappelijk Comité voor consumentenveiligheid (WCCV), advies over benzisothiazolinon (BIT). Advies uitgebracht op 26-27 juni 2012, blz. 16.

(8)  Wetenschappelijk Comité voor consumentenveiligheid (WCCV), advies over benzisothiazolinon (BIT). Advies uitgebracht op 26-27 juni 2012, blz. 26.

(9)  Verordening (EG) nr. 1223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 betreffende cosmetische producten (PB L 342 van 22.12.2009, blz. 59).

(10)  EN 71-9:2005+A1:2007, bijlage A, rubriek A.10.


24.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 306/23


RICHTLIJN (EU) 2015/2117 VAN DE COMMISSIE

van 23 november 2015

tot wijziging, met het oog op de vaststelling van specifieke grenswaarden voor chemische stoffen die worden gebruikt in speelgoed, van aanhangsel C van bijlage II bij Richtlijn 2009/48/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de veiligheid van speelgoed, wat betreft chloormethylisothiazolinon en methylisothiazolinon — zowel afzonderlijk als in een verhouding van 3:1

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2009/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 betreffende de veiligheid van speelgoed (1), en met name artikel 46, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Om kinderen tegen de gevaren van chemische stoffen in speelgoed te beschermen, bevat Richtlijn 2009/48/EG bepaalde eisen met betrekking tot chemische stoffen, waaronder stoffen die krachtens Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad (2) zijn ingedeeld als kankerverwekkend, mutageen of giftig voor de voortplanting (CMR-stoffen), evenals allergieverwekkende geurstoffen en bepaalde elementen. Bovendien is de Commissie krachtens Richtlijn 2009/48/EG bevoegd specifieke grenswaarden vast te stellen voor chemische stoffen die worden gebruikt in speelgoed dat bestemd is voor kinderen onder de 36 maanden en in ander speelgoed dat bedoeld is om in de mond genomen te worden, teneinde voor een passende bescherming te zorgen bij speelgoed met een hoge mate van blootstelling. Dergelijke grenswaarden worden vastgesteld door opneming ervan in aanhangsel C van bijlage II bij Richtlijn 2009/48/EG.

(2)

Voor sommige chemische stoffen zijn de momenteel geldende grenswaarden in het licht van het beschikbare wetenschappelijke bewijsmateriaal te hoog of bestaan er geen grenswaarden. Voor deze stoffen moeten daarom specifieke grenswaarden worden vastgesteld, waarbij rekening moet worden gehouden met zowel voorschriften inzake voedselverpakkingen als de verschillen tussen speelgoed en materialen die met levensmiddelen in aanraking komen.

(3)

Om de Europese Commissie te adviseren bij de voorbereiding van wetgevingsvoorstellen en beleidsinitiatieven op het gebied van de veiligheid van speelgoed, heeft de Commissie de deskundigengroep inzake veiligheid van speelgoed in het leven geroepen. De subgroep „chemische stoffen” heeft als opgave dergelijk advies te verstrekken met betrekking tot chemische stoffen die mogelijk in speelgoed worden gebruikt.

(4)

5-chloor-2-methylisothiazoline-3(2H)-on (CMI) en 2-methylisothiazoline-3(2H)-on (MI) in een verhouding van 3:1 (CAS-nummer 55965-84-9) (3) en de afzonderlijke bestanddelen CMI (CAS-nummer 26172-55-4) en MI (CAS-nummer 2682-20-4) ervan worden gebruikt als conserveermiddel in speelgoed op waterbasis (4), waaronder hobby- en vingerverf, verf voor ramen en glas, lijm en zeepbellen (5).

(5)

In haar beraadslagingen over CMI en MI in de verhouding 3:1 en de afzonderlijke bestanddelen CMI en MI heeft de subgroep „chemische stoffen” het desbetreffende advies van het Wetenschappelijk Comité voor gezondheids- en milieurisico's (WCGM) als uitgangpunt genomen, waarin erop gewezen wordt dat noch CMI en MI in de verhouding 3:1, noch de afzonderlijke bestanddelen CMI en MI worden aanbevolen voor gebruik in speelgoed, vanwege de allergische reacties die zijn waargenomen bij contact met deze stoffen in cosmetische producten (6). De subgroep „chemische stoffen” heeft eveneens rekening gehouden met het desbetreffende WCCV-advies, waarin CMI en MI in de verhouding 3:1 op grond van de beschikbare gegevens als een extreem contactallergeen bij mensen wordt beschouwd (7).

(6)

CMI en MI in de verhouding 3:1 is krachtens Verordening (EG) nr. 1272/2008 ingedeeld als huidallergeen; afzonderlijk zijn CMI en MI niet onder de verordening ingedeeld. Richtlijn 2009/48/EG bevat momenteel noch een specifieke grenswaarde voor CMI/MI 3:1 of CMI of MI afzonderlijk, noch een algemene grenswaarde voor sensibiliserende stoffen.

(7)

In het licht van het bovenstaande heeft de subgroep „chemische stoffen” tijdens haar vergadering van 15 februari 2012 aanbevolen CMI en MI in een verhouding van 3:1 niet in speelgoed te gebruiken.

(8)

Volgens het Duitse federale instituut voor risicobeoordeling (Bundesinstitut für Risikobewertung of BfR) (8) moeten voor CMI en MI, die in hoge mate allergeen zijn, grenswaarden worden vastgesteld die kunnen worden beschouwd als voldoende beschermend voor reeds gesensibiliseerde personen. Dit is de strengste manier om allergenen te beperken, aangezien reeds gesensibiliseerde personen zelfs bij de laagste allergeenconcentraties een allergische reactie krijgen. Volgens het hierboven genoemde WCCV-advies ligt deze concentratie onder de 2 mg/kg (9).

(9)

Volgens het BfR kunnen markttoezichtautoriteiten CMI routinematig tot 0,75 mg/kg en MI tot 0,25 mg/kg (10) bepalen (bepaalbaarheidsgrenzen of LOQ's).

(10)

In het licht van het bovenstaande heeft de deskundigengroep inzake veiligheid van speelgoed tijdens haar vergadering van 23 mei 2014 aanbevolen om ook het afzonderlijke gebruik van CMI en MI te beperken tot het niveau van hun LOQ's.

(11)

Hoewel er een specifieke migratielimiet bestaat voor MI afzonderlijk bij gebruik als toevoegingsmiddel in bepaalde materialen die met levensmiddelen in aanraking komen, verschillen de basisaannamen waarop de migratielimiet berust van die voor de gehaltelimiet voor MI in speelgoed. Het gebruik van CMI en MI in de verhouding 3:1 en van CMI afzonderlijk in materialen die met levensmiddelen in aanraking komen, wordt niet gereguleerd.

(12)

In het licht van de bovenstaande overwegingen moet aanhangsel C van bijlage II bij Richtlijn 2009/48/EG worden gewijzigd om daarin gehaltelimieten voor CMI en MI in de verhouding 3:1 en voor CMI en MI afzonderlijk in speelgoed op te nemen.

(13)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 47 van Richtlijn 2009/48/EG ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

In aanhangsel C van bijlage II bij Richtlijn 2009/48/EG worden de volgende vermeldingen toegevoegd:

Stof

CAS-nr.

Grenswaarde

„reactiemassa van: 5-chloor-2-methyl-4-isothiazoline-3-on [EG-nr. 247-500-7] en 2-methyl-2H-isothiazool-3-on [EG-nr. 220-239-6] (3:1)

55965-84-9

1 mg/kg (gehaltelimiet) in waterige speelgoedmaterialen

5-chloor-2-methylisothiazoline-3(2H)-on

26172-55-4

0,75 mg/kg (gehaltelimiet) in waterige speelgoedmaterialen

2-methylisothiazoline-3(2H)-on

2682-20-4

0,25 mg/kg (gehaltelimiet) in waterige speelgoedmaterialen”

Artikel 2

1.   De lidstaten dienen uiterlijk op 24 november 2017 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede.

Zij passen die bepalingen toe vanaf 24 november 2017.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 23 november 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 170 van 30.6.2009, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1).

(3)  Volgens het advies van het Wetenschappelijk Comité voor consumentenveiligheid (WCCV) over het mengsel van 5-chloor-2-methylisothiazoline-3(2H)-on en 2-methylisothiazoline-3(2H)-on zijn de handelsnamen Kathon, Acticide, Microcare enz. Advies uitgebracht op 8 december 2009, blz. 6.

(4)  Deens bureau voor milieubescherming, „Survey and health assessment of preservatives in toys. Survey of chemical substances in consumer products no. 124”, 2014, tabel 24, blz. 56.

(5)  Deens bureau voor milieubescherming, „Survey and health assessment of preservatives in toys. Survey of chemical substances in consumer products no. 124”, 2014, blz. 38-39.

(6)  Wetenschappelijk Comité voor gezondheids- en milieurisico's (WCGM), advies over „CEN's response to the opinion of the CSTEE on the assessment of CEN report on the risk assessment of organic chemicals in toys” van 29 mei 2007, blz. 8 en tabel 1, blz. 9.

(7)  Zie het WCCV-advies in voetnoot 3, blz. 35.

(8)  Standpunt van het Duitse federale instituut voor risicobeoordeling (Bundesinstitut für Risikobewertung of BfR) van 24 september 2012, blz. 4.

(9)  Zie het WCCV-advies in voetnoot 3, blz. 33.

(10)  Zie voetnoot 8.


BESLUITEN

24.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 306/26


BESLUIT (GBVB) 2015/2118 VAN DE RAAD

van 23 november 2015

tot verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor de zuidelijke Kaukasus en de crisis in Georgië

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 31, lid 2, en artikel 33,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 8 juli 2014 Besluit 2014/438/GBVB (1) vastgesteld, waarbij de heer Herbert SALBER werd benoemd tot speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie (SVEU) voor de zuidelijke Kaukasus en de crisis in Georgië. Het mandaat van de SVEU eindigt op 31 oktober 2015.

(2)

Het mandaat van de SVEU moet met 16 maanden worden verlengd.

(3)

De SVEU zal het mandaat uitvoeren in een mogelijk verslechterende situatie die de verwezenlijking van de doelstellingen van het externe optreden van de Unie, als geformuleerd in artikel 21 van het Verdrag, kan hinderen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie

Het mandaat van de heer Herbert SALBER als de SVEU voor de zuidelijke Kaukasus en de crisis in Georgië wordt verlengd tot en met 28 februari 2017. De Raad kan, op basis van een beoordeling door het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) en op voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (HV), besluiten het mandaat van de SVEU eerder te beëindigen.

Artikel 2

Beleidsdoelstellingen

Het mandaat van de SVEU is gebaseerd op de beleidsdoelstellingen van de Unie voor de zuidelijke Kaukasus, daaronder begrepen de doelstellingen die zijn omschreven in de conclusies van de buitengewone Europese Raad van Brussel van 1 september 2008 en de conclusies van de Raad van 15 september 2008, alsmede die van 27 februari 2012. Deze doelstellingen omvatten:

a)

overeenkomstig de bestaande mechanismen, met inbegrip van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) en haar Groep van Minsk, conflicten in de regio voorkomen, bijdragen tot een vreedzame oplossing van conflicten in de regio, waaronder de crisis in Georgië en het conflict in Nagorno-Karabach, door de terugkeer van vluchtelingen en intern ontheemden te bevorderen en andere passende middelen aan te wenden, en de uitvoering van deze oplossing overeenkomstig de beginselen van het internationale recht steunen;

b)

constructieve gesprekken voeren met de belangrijkste betrokken partijen betreffende de regio;

c)

verdere samenwerking tussen Armenië, Azerbeidzjan en Georgië, alsook, voor zover passend, met hun buurlanden aanmoedigen en steunen;

d)

de doeltreffendheid en de zichtbaarheid van de Unie in de regio vergroten.

Artikel 3

Mandaat

Met het oog op de verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen omvat het mandaat van de SVEU het volgende:

a)

contacten met de regeringen, de parlementen, andere belangrijke politieke actoren, de rechterlijke macht en de civiele samenleving van de regio ontwikkelen;

b)

de landen in de regio aanmoedigen om samen te werken inzake regionale thema's van gemeenschappelijk belang, zoals gemeenschappelijke bedreigingen voor de veiligheid, de bestrijding van terrorisme, illegale handel en georganiseerde criminaliteit;

c)

bijdragen tot de vreedzame oplossing van conflicten, overeenkomstig de beginselen van het internationale recht, en de uitvoering van die oplossingen helpen vergemakkelijken in nauwe samenwerking met de Verenigde Naties, de OVSE en haar Groep van Minsk;

d)

met betrekking tot de crisis in Georgië:

i)

meewerken aan de voorbereiding van het internationaal overleg overeenkomstig punt 6 van het akkoord van 12 augustus 2008 (het „internationaal overleg van Genève”) en de desbetreffende uitvoeringsmaatregelen van 8 september 2008, onder meer betreffende de wijze waarop vorm moet worden gegeven aan de veiligheid en de stabiliteit in de regio, de problematiek van de vluchtelingen en de intern ontheemden, op basis van internationaal erkende beginselen, en elk ander onderwerp dat in onderlinge overeenstemming door de partijen wordt vastgelegd;

ii)

het standpunt van de Unie helpen bepalen en dit op het niveau van de SVEU tijdens het onder i) bedoelde overleg verwoorden, en

iii)

de uitvoering van het akkoord van 12 augustus 2008 en de desbetreffende uitvoeringsmaatregelen van 8 september 2008 vergemakkelijken;

e)

de uitwerking en de toepassing van vertrouwenwekkende maatregelen vergemakkelijken, waarbij, zo dit passend is, op een gecoördineerde wijze gebruik wordt gemaakt van de eventueel beschikbare expertise van de lidstaten;

f)

waar nodig, meewerken aan de voorbereiding van bijdragen van de Unie aan de uitvoering van een mogelijke regeling voor het conflict;

g)

de dialoog van de Unie over de regio met de belangrijkste betrokkenen intensiveren;

h)

de Unie helpen bij de verdere ontwikkeling van een alomvattend beleid voor de zuidelijke Kaukasus;

i)

in het kader van de in dit artikel bedoelde activiteiten bijdragen tot de uitvoering van het mensenrechtenbeleid van de Unie en de richtsnoeren van de Unie voor de mensenrechten, met name ten aanzien van kinderen en vrouwen in door conflicten getroffen gebieden, vooral door de ontwikkelingen op dit gebied te volgen en te behandelen.

Artikel 4

Uitvoering van het mandaat

1.   De SVEU is onder het gezag van de HV verantwoordelijk voor de uitvoering van het mandaat.

2.   Het PVC onderhoudt een bevoorrechte relatie met de SVEU en vormt het eerste contactpunt van de SVEU met de Raad. Onverminderd de bevoegdheden van de HV zorgt het PVC binnen het kader van het mandaat voor strategische aansturing en politieke leiding ten behoeve van de SVEU.

3.   De SVEU werkt nauw samen met de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) en zijn bevoegde diensten.

Artikel 5

Financiering

1.   Het financieel referentiebedrag ter dekking van de uitgaven in verband met het mandaat van de SVEU voor de periode van 1 november 2015 tot en met 28 februari 2017 bedraagt 2 800 000 EUR.

2.   De uitgaven worden beheerd volgens de procedures en voorschriften die van toepassing zijn op de algemene begroting van de Unie.

3.   Voor het uitgavenbeheer wordt een overeenkomst gesloten tussen de SVEU en de Commissie. De SVEU legt van alle uitgaven verantwoording af aan de Commissie.

Artikel 6

Vorming en samenstelling van het team

1.   Binnen de grenzen van zijn mandaat en de daartoe vrijgemaakte financiële middelen is de SVEU verantwoordelijk voor het vormen van een team. In het team dient de door het mandaat vereiste deskundigheid inzake specifieke beleidsvraagstukken aanwezig te zijn. De SVEU houdt de Raad en de Commissie voortdurend op de hoogte van de samenstelling van het team.

2.   De lidstaten, de instellingen van de Unie en de EDEO kunnen voorstellen personeel te detacheren bij de SVEU. De bezoldiging van het gedetacheerde personeel komt ten laste van respectievelijk de lidstaat, de betrokken instelling van de Unie of de EDEO. Deskundigen die door de lidstaten bij de instellingen van de Unie of de EDEO zijn gedetacheerd, kunnen eveneens aan de SVEU worden toegewezen. Internationaal aangeworven personeel moet de nationaliteit van een lidstaat hebben.

3.   Al het gedetacheerde personeel blijft onder het administratieve gezag van de detacherende lidstaat, van de detacherende instelling van de Unie of van de EDEO en voert zijn taken uit en handelt in het belang van het mandaat van de SVEU.

4.   Het personeel van de SVEU wordt op dezelfde locatie als de relevante afdelingen van de EDEO of de delegaties van de Unie ondergebracht, teneinde de samenhang en consistentie van hun respectieve activiteiten te verzekeren.

Artikel 7

Voorrechten en immuniteiten van de SVEU en van het personeel van de SVEU

De voorrechten, immuniteiten en andere garanties die noodzakelijk zijn voor de uitvoering en het goede verloop van de missie van de SVEU en van de leden van het personeel van de SVEU, worden naargelang het geval met de ontvangende landen overeengekomen. De lidstaten en de EDEO verlenen daartoe alle nodige steun.

Artikel 8

Beveiliging van gerubriceerde EU-informatie

De SVEU en de leden van het team van de SVEU leven de beveiligingsbeginselen en minimumnormen na die zijn vastgelegd in Besluit 2013/488/EU van de Raad (2).

Artikel 9

Toegang tot informatie en logistieke steun

1.   De lidstaten, de Commissie en het secretariaat-generaal van de Raad zorgen ervoor dat de SVEU toegang krijgt tot alle relevante informatie.

2.   De delegaties van de Unie in de regio en/of de lidstaten, naargelang van het geval, verlenen logistieke steun in de regio.

Artikel 10

Veiligheid

Overeenkomstig het beleid van de Unie inzake de veiligheid van personeel dat op grond van titel V van het Verdrag wordt ingezet in operaties buiten de Unie, neemt de SVEU alle redelijkerwijs haalbare maatregelen voor de beveiliging van het personeel dat rechtstreeks onder zijn gezag staat, in overeenstemming met zijn mandaat en de veiligheidssituatie in het gebied waarvoor hij verantwoordelijk is, met name:

a)

een specifiek veiligheidsplan opstellen op basis van richtsnoeren van de EDEO, met inbegrip van specifieke fysieke, organisatorische en procedurele beveiligingsmaatregelen voor het beheer van veilige personeelsbewegingen naar en binnen het gebied waarvoor hij verantwoordelijk is, alsook het beheer van veiligheidsincidenten en met inbegrip van een nood- en evacuatieplan;

b)

ervoor zorgen dat alle buiten de Unie ingezette personeelsleden gedekt zijn door een verzekering voor grote risico's die is afgestemd op de omstandigheden in het gebied waarvoor hij verantwoordelijk is;

c)

ervoor zorgen dat alle buiten de Unie in te zetten leden van het team van de SVEU, ook het ter plaatse aangeworven personeel, voor of bij aankomst in het gebied waarvoor hij verantwoordelijk is, een passende beveiligingsopleiding hebben genoten waarvan de inhoud is bepaald op basis van de risicoklasse waarin dat gebied door de EDEO is ingedeeld;

d)

ervoor zorgen dat alle naar aanleiding van de geregelde beveiligingsbeoordelingen overeengekomen aanbevelingen worden opgevolgd en aan de Raad, de HV en de Commissie schriftelijk verslag uitbrengen over de uitvoering daarvan en over andere veiligheidskwesties in het kader van het voortgangsverslag en het verslag over de uitvoering van het mandaat.

Artikel 11

Verslag

De SVEU brengt geregeld mondeling en schriftelijk verslag uit aan de HV en het PVC. De SVEU brengt zo nodig tevens verslag uit aan de werkgroepen van de Raad. De geregelde verslagen worden verspreid via het Coreu-netwerk. De SVEU kan aan de Raad Buitenlandse Zaken verslagen uitbrengen. Overeenkomstig artikel 36 van het Verdrag kan de SVEU worden ingeschakeld bij de informatieverstrekking aan het Europees Parlement.

Artikel 12

Coördinatie

1.   De SVEU draagt bij tot de eenheid, de samenhang en de doeltreffendheid van het optreden van de Unie en helpt ervoor te zorgen dat alle instrumenten van de Unie en van de lidstaten op coherente wijze worden ingezet om de beleidsdoelstellingen van de Unie te verwezenlijken. De activiteiten van de SVEU worden gecoördineerd met die van de Commissie. De SVEU brengt regelmatig verslag uit aan de missies van de lidstaten en aan de delegaties van de Unie.

2.   Ter plaatse worden nauwe contacten onderhouden met de hoofden van de delegaties van de Unie en met de hoofden van de missies van de lidstaten, die alles doen wat in hun vermogen ligt om de SVEU bij te staan in de uitvoering van zijn mandaat. In nauwe samenwerking met het hoofd van de delegatie van de Unie in Georgië geeft de SVEU plaatselijke politieke aansturing aan het hoofd van de waarnemingsmissie van de Europese Unie in Georgië (EUMM Georgia). De SVEU en de civiele operationele commandant van de EUMM Georgia plegen indien nodig overleg. De SVEU onderhoudt tevens contacten met andere internationale en regionale actoren ter plaatse.

Artikel 13

Ondersteuning bij vorderingen

De SVEU en het personeel van de SVEU bieden ondersteuning bij het verschaffen van gegevens in reactie op alle vorderingen en verplichtingen die voortvloeien uit de mandaten van de vorige SVEU's voor de zuidelijke Kaukasus en de crisis in Georgië, en zij bieden administratieve ondersteuning alsmede toegang tot de dossiers die voor die doeleinden relevant zijn.

Artikel 14

Evaluatie

De uitvoering van dit besluit en de samenhang ervan met andere bijdragen van de Unie in de regio worden op gezette tijden geëvalueerd. De SVEU legt de HV, de Raad en de Commissie vóór eind juni 2016 een voortgangsverslag en vóór eind november 2016 een uitvoerig verslag over de uitvoering van het mandaat voor.

Artikel 15

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Het is van toepassing met ingang van 1 november 2015.

Gedaan te Brussel, 23 november 2015.

Voor de Raad

De voorzitter

C. MEISCH


(1)  Besluit 2014/438/GBVB van de Raad van 8 juli 2014 houdende wijziging en verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor de zuidelijke Kaukasus en de crisis in Georgië (PB L 200 van 9.7.2014, blz. 11).

(2)  Besluit 2013/488/EU van de Raad van 23 september 2013 betreffende de beveiligingsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (PB L 274 van 15.10.2013, blz. 1).


24.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 306/31


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2015/2119 VAN DE COMMISSIE

van 20 november 2015

tot vaststelling van BBT-conclusies (beste beschikbare technieken) op grond van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad, voor de productie van platen en panelen op basis van hout

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2015) 8062)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (1), en met name artikel 13, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Commissie heeft bij het Besluit van 16 mei 2011 tot oprichting van een forum voor de uitwisseling van informatie overeenkomstig artikel 13 van Richtlijn 2010/75/EU inzake industriële emissies (2) een forum opgericht dat bestaat uit vertegenwoordigers van de lidstaten, de betrokken bedrijfstakken en niet-gouvernementele organisaties die zich inzetten voor milieubescherming.

(2)

Overeenkomstig artikel 13, lid 4, van Richtlijn 2010/75/EU heeft de Commissie op 24 september 2014 het advies van dat forum ingewonnen over de voorgestelde inhoud van het BBT-referentiedocument voor de productie van platen en panelen op basis van hout en heeft zij dat voor het publiek toegankelijk gemaakt.

(3)

De in de bijlage bij dit besluit opgenomen BBT-conclusies zijn het belangrijkste deel van dat BBT-referentiedocument en bevatten de conclusies over de beste beschikbare technieken, de beschrijving ervan, gegevens ter beoordeling van de toepasselijkheid ervan, de met de beste beschikbare technieken geassocieerde emissieniveaus, de daarmee verbonden monitoring, de daarmee verbonden verbruiksniveaus en, in voorkomend geval, toepasselijke terreinsaneringsmaatregelen.

(4)

BBT-conclusies vormen de referentie voor de vaststelling van de vergunningsvoorwaarden voor installaties als bedoeld in hoofdstuk II van Richtlijn 2010/75/EU en de bevoegde autoriteiten moeten emissiegrenswaarden vaststellen die waarborgen dat de emissies onder normale bedrijfsomstandigheden niet hoger zijn dan de met de beste beschikbare technieken geassocieerde emissieniveaus zoals vastgesteld in de BBT-conclusies.

(5)

De in dit besluit vastgestelde maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 75, lid 1, van Richtlijn 2010/75/EU ingestelde comité,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De in de bijlage opgenomen BBT-conclusies voor de productie van platen en panelen op basis van hout worden vastgesteld.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 20 november 2015.

Voor de Commissie

Karmenu VELLA

Lid van de Commissie


(1)  PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17.

(2)  PB C 146 van 17.5.2011, blz. 3.


BIJLAGE

BBT-CONCLUSIES VOOR DE PRODUCTIE VAN PLATEN EN PANELEN OP BASIS VAN HOUT

TOEPASSINGSGEBIED 32
ALGEMENE OVERWEGINGEN 33
DEFINITIES EN LETTERWOORDEN 34

1.1.

ALGEMENE BBT-CONCLUSIES 36

1.1.1.

Milieubeheerssysteem 36

1.1.2.

Goede bedrijfspraktijken 37

1.1.3.

Geluidshinder 38

1.1.4.

Emissies naar bodem en grondwater 38

1.1.5.

Energiebeheer en energie-efficiëntie 39

1.1.6.

Geur 40

1.1.7.

Beheer van afval en residuen 40

1.1.8.

Monitoring 41

1.2.

EMISSIES NAAR LUCHT 43

1.2.1.

Gekanaliseerde emissies 43

1.2.2.

Diffuse emissies 47

1.3.

EMISSIES NAAR WATER 48

1.4.

BESCHRIJVING VAN DE TECHNIEKEN 49

1.4.1.

Emissies naar lucht 49

1.4.2.

Emissies naar water 51

TOEPASSINGSGEBIED

Deze BBT-conclusies hebben betrekking op de activiteiten die worden beschreven in bijlage I, punt 6.1, onder c), bij Richtlijn 2010/75/EU, namelijk:

de fabricage, in industriële installaties, van een of meer van de volgende platen en panelen op basis van hout: oriented strand board (OSB), spaanplaat of houtvezelplaat, met een productiecapaciteit van meer dan 600 m3 per dag.

Deze BBT-conclusies betreffen in het bijzonder het volgende:

de fabricage van platen en panelen op basis van hout;

locatiegebonden stookinstallaties (inclusief motoren) die hete gassen voor direct verwarmde drogers produceren;

de fabricage van geïmpregneerd papier met harsen.

Deze BBT-conclusies gaan niet in op de volgende activiteiten en processen:

locatiegebonden stookinstallaties (inclusief motoren) die geen hete gassen voor direct verwarmde drogers produceren;

het lamineren, het lakken of het schilderen van onbewerkte platen.

Andere referentiedocumenten die relevant zijn voor de activiteiten waarop deze BBT-conclusies betrekking hebben, zijn:

Referentiedocument

Onderwerp

Monitoring van emissies naar lucht en water afkomstig van IED-installaties

Monitoring van emissies naar lucht en water

Grote stookinstallaties

Stooktechnieken

Afvalverbranding

Afvalverbranding

Energie-efficiëntie

Energie-efficiëntie

Afvalverwerking

Afvalverwerking

Emissies uit opslag

Opslag en behandeling van grondstoffen en producten

Economische aspecten en cross-media-effecten

Economische aspecten en cross-media-effecten van technieken

Organische bulkchemie

Productie van melamine, ureumformaldehydeharsen en methyleendifenyldiisocyanaat

ALGEMENE OVERWEGINGEN

BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN

De technieken die in deze BBT-conclusies worden opgesomd en beschreven, zijn prescriptief noch limitatief. Er mogen andere technieken worden gebruikt die ten minste een gelijkwaardig niveau van milieubescherming garanderen.

Tenzij anders aangegeven, kunnen de BBT-conclusies algemeen worden toegepast.

EMISSIENIVEAUS ZOALS VASTGESTELD IN DE BBT (BBT-GEN'S) VOOR EMISSIES NAAR LUCHT

Tenzij anders aangegeven, hebben de BBT-GEN's voor emissies naar lucht in deze BBT-conclusies betrekking op concentraties uitgedrukt als massa uitgestoten stoffen per volume afvalgas onder standaardomstandigheden (273,15 K, 101,3 kPa) en op droge basis, uitgedrukt in de eenheid mg/Nm3.

De referentiezuurstofgehalten zijn:

Emissiebron

Referentiezuurstofgehalten

Direct verwarmde spaanplaat- of OSB-drogers, alleen of in combinatie met de pers

Zuurstofgehalte van 18 volumeprocent

Alle andere bronnen

Geen correctie voor zuurstof

De formule om de emissieconcentratie te berekenen op basis van het referentiezuurstofgehalte is:

Formula

waarbij:

ER (mg/Nm3)

:

emissieconcentratie op basis van het referentiezuurstofgehalte;

OR (% vol)

:

referentiezuurstofgehalte;

EM (mg/Nm3)

:

gemeten emissieconcentratie;

OM (% vol)

:

gemeten zuurstofgehalte.

De BBT-GEN's voor emissies naar lucht hebben betrekking op het gemiddelde van de gehele bemonsteringsperiode, wat het volgende inhoudt:

Gemiddelde waarde van drie opeenvolgende metingen van elk ten minste 30 minuten (1)

EMISSIENIVEAUS ZOALS VASTGESTELD IN DE BBT (BBT-GEN'S) VOOR EMISSIES NAAR WATER

De BBT-GEN's voor emissies naar water in deze BBT-conclusies hebben betrekking op concentratiewaarden (massa uitgestoten stoffen per volume water) uitgedrukt in de eenheid mg/l.

Die BBT-GEN's hebben betrekking op het gemiddelde van de gedurende één jaar verkregen monsters, dat wil zeggen het debietgewogen gemiddelde van alle over een periode van 24 uur genomen, met het debiet evenredig samengestelde monsters, genomen gedurende één jaar met de voor de relevante parameter vastgestelde minimale frequentie en onder normale bedrijfsomstandigheden.

De formule om het debietgewogen gemiddelde van alle over een periode van 24 uur genomen, met het debiet evenredig samengestelde monsters te berekenen, is:

Formula

waarbij:

cw

=

debietgewogen gemiddelde concentratie van de parameter;

n

=

aantal metingen;

ci

=

gemiddelde concentratie van de parameter gedurende het iste tijdvak;

qi

=

gemiddeld debiet gedurende het iste tijdvak.

Tijdsevenredige bemonstering kan worden gebruikt op voorwaarde dat een toereikende stabiliteit van het debiet kan worden aangetoond.

Alle BBT-GEN's voor emissies naar water gelden op het punt waar de emissie de installatie verlaat.

DEFINITIES EN LETTERWOORDEN

In deze BBT-conclusies zijn de volgende definities van toepassing:

Term

Definitie

CZV

Chemisch zuurstofverbruik; de hoeveelheid zuurstof die nodig is voor de volledige oxidatie van de organische stof tot koolstofdioxide (meestal met betrekking tot analyse met dichromaatoxidatie).

Continue meting

Continue bepaling van een te meten grootheid door middel van een permanent geïnstalleerd „automatisch meetsysteem” of een „systeem voor continue emissiemonitoring”.

Continue pers

Plaatpers die een eindloze plaat perst.

Diffuse emissies

Niet-gekanaliseerde emissies die niet worden uitgestoten via specifieke emissiepunten zoals schoorstenen.

Direct verwarmde droger

Droger waarbij hete gassen afkomstig van een stookinstallatie of enige andere bron in rechtstreeks contact staan met de te drogen deeltjes, strengen of vezels. Het drogen gebeurt door convectie.

Stof

Totaal vaste deeltjes.

Bestaande installatie

Een andere dan een nieuwe installatie.

Vezel

Lignocellulosehoudende componenten van hout of andere plantaardige stoffen verkregen door mechanische of thermomechanische pulpproductie met behulp van een refiner. Vezels worden gebruikt als uitgangsmateriaal voor de productie van houtvezelplaten.

Houtvezelplaat

Zoals gedefinieerd in EN 316: „plaatmateriaal met een nominale dikte van ten minste 1,5 mm, vervaardigd van lignocellulosevezels door middel van toepassing van warmte en/of druk”. Houtvezelplaten omvatten door middel van een nat proces vervaardigde platen (harde platen, halfharde platen, zachte platen) en door middel van een droogproces vervaardigde houtvezelplaten (MDF).

Hardhout

Groep van houtsoorten, waaronder esp, beuk, berk en eucalyptus. De term hardhout wordt gebruikt als tegenovergestelde van de term zachthout.

Indirect verwarmde droger

Droger waarbij het drogen uitsluitend wordt bereikt door stralings- en geleidingswarmte.

Matvorming

Proces van het rangschikken van deeltjes, strengen of vezels om een plaat te creëren, die naar de pers wordt geleid.

Etagepers

Plaatpers die één of meer individueel gevormde platen perst.

Nieuwe installatie

Een installatie die voor het eerst wordt toegestaan op het terrein van de installatie na de publicatie van deze BBT-conclusies of een volledige vervanging van een installatie na de publicatie van deze BBT-conclusies.

NOX

De som van stikstofoxide (NO) en stikstofdioxide (NO2), uitgedrukt als NO2.

OSB

Oriented strand board, zoals gedefinieerd in EN 300: „meerlagige plaat, voornamelijk gemaakt van houtstrengen, gebonden met een bindmiddel. De strengen in de deklaag zijn uitgelijnd en liggen parallel aan de lengte of breedte van de plaat. De strengen in de binnenste laag of lagen kunnen willekeurig liggen of uitgelijnd zijn, in het algemeen loodrecht op de strengen in de deklagen”.

PB

Spaanplaat, zoals gedefinieerd in EN 309: „plaatmateriaal van houtdeeltjes (houtvlokken, spanen, krullen, zaagsel en dergelijke) en/of ander lignocellulosisch materiaal in de vorm van deeltjes (vlaslemen, henneplemen, fragmenten van bagasse en dergelijke), vervaardigd onder druk en warmte, met toevoeging van een bindmiddel”.

PCDD/F

Polychloordibenzodioxinen en -furanen.

Periodieke meting

Meting op gespecificeerde tijdsintervallen aan de hand van manuele of automatische referentiemethoden.

Proceswater

Afvalwater afkomstig van processen en activiteiten binnen de productie-installatie, met uitzondering van afstromend water.

Teruggewonnen hout

Materiaal dat overwegend hout bevat. Teruggewonnen hout kan bestaan uit geregenereerd hout en houtafval. Geregenereerd hout is een materiaal dat overwegend hout bevat en rechtstreeks afkomstig is van na consumptie gerecycled hout.

Refining

Houtspanen omzetten in vezels met behulp van een refiner.

Rondhout

Een boomstam.

Zachthout

Hout van naaldbomen, waaronder dennen en sparren. De term zachthout wordt gebruikt als tegenovergestelde van de term hardhout.

Afstromend water

Water afkomstig van afvloeiende neerslag en afvoer, opgevangen in gebieden met stapelplaatsen voor stamhout in open lucht, inclusief verwerkingsgebieden in open lucht.

TSS

Totale hoeveelheid zwevende deeltjes (in afvalwater); massaconcentratie van alle zwevende deeltjes, gemeten door middel van filtratie door glasvezelfilters en gravimetrie.

TVOC

Totaal vluchtige organische stoffen, uitgedrukt als C (in lucht).

Stroomopwaartse en stroomafwaartse hout-handelingen

Alle actieve hantering en manipulatie, opslag of vervoer van houtdeeltjes, spanen, strengen of vezels en van geperste platen. Stroomopwaartse houthandelingen houden alle houtverwerking in vanaf het ogenblik waarop de houtgrondstof de opslagplaats verlaat. Stroomafwaartse houthandelingen houden alle processen in vanaf het ogenblik waarop de plaat de pers verlaat tot en met het ogenblik waarop de onbewerkte plaat of het plaatproduct met toegevoegde waarde naar de opslagplaats vertrekt. Het drogen of het persen van platen maakt geen deel uit van de stroomopwaartse en stroomafwaartse houthandelingen.

1.1.   ALGEMENE BBT-CONCLUSIES

1.1.1.   Milieubeheerssysteem

BBT 1.

Voor het verbeteren van de totale milieuprestatie is het BBT om een milieubeheerssysteem met de volgende elementen in te voeren en consequent uit te voeren:

I.

de betrokkenheid van het management, inclusief het senior management;

II.

het uitwerken van een milieubeleid dat de continue verbetering van de installatie door het management omvat;

III.

het plannen en vaststellen van noodzakelijke procedures, doelstellingen en streefcijfers, samen met een financiële planning en investeringen;

IV.

het uitvoeren van procedures, waarbij met name aandacht wordt geschonken aan:

a)

bedrijfsorganisatie en verantwoordelijkheid;

b)

aanwerving, opleiding, bewustmaking en bekwaamheid;

c)

communicatie;

d)

betrokkenheid van de werknemers;

e)

documentatie;

f)

efficiënte procescontrole;

g)

onderhoudsprogramma's;

h)

noodplan en rampenbestrijding;

i)

het waarborgen van de naleving van de milieuwetgeving;

V.

het controleren van de uitvoering en nemen van corrigerende maatregelen, met bijzondere aandacht voor:

a)

monitoring en meting (zie ook het referentieverslag inzake monitoring);

b)

corrigerende en preventieve maatregelen;

c)

bijhouden van gegevens;

d)

interne en externe, waar mogelijk onafhankelijke, audits, om vast te stellen of het milieubeheerssysteem voldoet aan de voorgenomen regelingen en of het op de juiste wijze wordt uitgevoerd en gehandhaafd;

VI.

het evalueren van het milieubeheerssysteem door het senior management om te waarborgen dat dit geschikt, adequaat en doeltreffend blijft;

VII.

het volgen van de ontwikkeling van schonere technologieën;

VIII.

bij het ontwerp van een nieuwe installatie en gedurende de volledige levensduur ervan rekening houden met de milieueffecten tijdens de latere ontmanteling van de installatie;

IX.

het op regelmatige tijdstippen uitvoeren van een benchmarkonderzoek in de bedrijfstak.

In sommige gevallen maken de volgende elementen deel uit van het milieubeheerssysteem:

X.

afvalbeheersplan (zie BBT 11);

XI.

kwaliteitscontroleplan voor teruggewonnen hout dat als grondstof voor platen en panelen en als brandstof wordt gebruikt (zie BBT 2b);

XII.

geluidsbeheersplan (zie BBT 4);

XIII.

geurbeheersplan (zie BBT 9);

XIV.

stofbeheersplan (zie BBT 23).

Toepasbaarheid

Het toepassingsgebied (bv. mate van gedetailleerdheid) en de aard (bv. gestandaardiseerd of niet-gestandaardiseerd) van het milieubeheerssysteem hebben over het algemeen te maken met de aard, omvang en complexiteit van de installatie en de milieueffecten ervan.

1.1.2.   Goede bedrijfspraktijken

BBT 2.

Om de milieueffecten van het productieproces tot een minimum te beperken, is het BBT om de beginselen van goede bedrijfspraktijken toe te passen door alle onderstaande technieken te gebruiken.

 

Beschrijving

a

Zorgvuldige selectie en controle van chemicaliën en additieven.

b

Toepassing van een kwaliteitscontroleprogramma voor teruggewonnen hout dat als grondstof en/of brandstof wordt gebruikt (2), met name voor de bestrijding van vervuilende stoffen, waaronder As, Pb, Cd, Cr, Cu, Hg, Zn, chloor, fluor en PAK.

c

Zorgvuldige behandeling en opslag van grond- en afvalstoffen.

d

Regelmatig onderhouden en reinigen van apparatuur, vervoerwegen en opslagplaatsen voor grondstoffen.

e

Beoordeling van mogelijkheden voor het hergebruik van proceswater en het gebruik van secundaire waterbronnen.

BBT 3.

Ter beperking van emissies naar lucht, is het BBT om de afvalgasbehandelingssystemen onder normale bedrijfsomstandigheden te exploiteren met een hoge beschikbaarheid en optimale capaciteit.

Beschrijving

Bijzondere procedures kunnen worden gedefinieerd voor buitengewone bedrijfsomstandigheden, en met name:

i)

tijdens opstart- en stilleggingsactiviteiten;

ii)

tijdens andere bijzondere omstandigheden die de goede werking van de systemen kunnen beïnvloeden (bv. gewone en buitengewone onderhouds- en reinigingswerkzaamheden aan de stookinstallatie en/of aan het afvalgasbehandelingssysteem).

1.1.3.   Geluidshinder

BBT 4.

Ter voorkoming of, wanneer dat niet mogelijk is, beperking van geluidshinder en trillingen, is het BBT om één of een combinatie van de onderstaande technieken te gebruiken.

 

Beschrijving

Toepasbaarheid

Technieken voor de voorkoming van geluidshinder en trillingen

a

Strategische planning van de indeling van de installatie om de meest lawaaierige activiteiten op te vangen, bijvoorbeeld zodat gebouwen op het terrein als isolatie functioneren.

Algemeen toepasbaar op nieuwe installaties. De toepasbaarheid op bestaande installaties kan worden beperkt door de indeling van een terrein.

b

Toepassing van een programma ter vermindering van de geluidshinder, met onder meer het in kaart brengen van geluidsbronnen, de bepaling van externe receptoren, de modellering van de geluidsvoortplanting, de beoordeling van de meest kosteneffectieve maatregelen en de uitvoering daarvan.

Algemeen toepasbaar.

c

Regelmatige uitvoering van geluidsonderzoeken met monitoring van geluidsniveaus buiten de grenzen van het terrein.

Technieken voor de beperking van geluidshinder en trillingen van puntbronnen

d

Lawaaierige apparatuur insluiten in een omkasting of inkapselen en gebouwen geluiddicht maken.

Algemeen toepasbaar.

e

Individuele apparatuur ontkoppelen ter voorkoming en beperking van de voortplanting van trillingen en resonantie.

f

Puntbronisolatie met geluiddempers op geluidsbronnen, bijvoorbeeld met ventilatoren, akoestische openingen, knaldempers en akoestische omkasting van filters.

g

Poorten en deuren die niet in gebruik zijn te allen tijde gesloten houden. De valhoogte bij het uitladen van rondhout minimaliseren.

Technieken voor de beperking van geluidshinder en trillingen op het niveau van het terrein

h

Het lawaai van het verkeer verminderen met een snelheidsbeperking voor het interne verkeer en voor vrachtwagens die het terrein oprijden.

Algemeen toepasbaar.

i

Nachtelijke buitenactiviteiten beperken.

j

Regelmatig onderhoud van alle apparatuur.

k

Geluidswallen, natuurlijke barrières of geluidkerende wallen gebruiken om geluidsbronnen af te schermen.

1.1.4.   Emissies naar bodem en grondwater

BBT 5.

Ter voorkoming van emissies naar bodem en grondwater is het BBT om de onderstaande technieken te gebruiken.

I.

Harsen en andere hulpstoffen enkel in- en uitladen in aangewezen gebieden die beschermd zijn tegen afvloeiing van gelekte stoffen;

II.

alle stoffen in afwachting van verwijdering verzamelen en opslaan in aangewezen gebieden die beschermd zijn tegen afvloeiing van gelekte stoffen;

III.

alle pompputten of andere tussentijdse opslagfaciliteiten die kunnen overlopen, uitrusten met een alarm dat door een hoog vloeistofniveau wordt geactiveerd;

IV.

een programma opstellen en ten uitvoer leggen voor het testen en inspecteren van tanks en leidingen die harsen, additieven en harsmengsels vervoeren;

V.

alle flenzen en kleppen van leidingen die worden gebruikt om andere stoffen dan water en hout te vervoeren, inspecteren op lekken; een logboek van die inspecties bijhouden;

VI.

voorzien in een afdamming om lekkende vloeistoffen op te vangen uit flenzen en kleppen van leidingen die worden gebruikt om andere stoffen dan water en hout te vervoeren, behalve wanneer de constructie van de flenzen en kleppen technisch dicht is;

VII.

voorzien in een toereikende hoeveelheid drijvende afdammingen en geschikt absorberend materiaal;

VIII.

ondergrondse leidingen voor het vervoer van andere stoffen dan water en hout vermijden;

IX.

al het water van brandbestrijding verzamelen en veilig verwijderen;

X.

opvangbekkens voor afstromend water afkomstig van buiten gelegen houtopslagplaatsen uitrusten met een ondoordringbare bodem.

1.1.5.   Energiebeheer en energie-efficiëntie

BBT 6.

Om het energieverbruik te verminderen, is het BBT om een energiebeheersplan vast te stellen met daarin alle onderstaande technieken.

I.

Een systeem gebruiken om het energieverbruik en de energiekosten op te volgen;

II.

audits op het gebied van energie-efficiëntie van belangrijke werkzaamheden uitvoeren;

III.

een systematische benadering gebruiken om de apparatuur voortdurend te verbeteren en zo de energie-efficiëntie te verhogen;

IV.

het toezicht op het energieverbruik verbeteren;

V.

medewerkers intern opleiden inzake energiebeheer.

BBT 7.

Om de energie-efficiëntie te verhogen, is het BBT om de werking van de stookinstallatie te optimaliseren door belangrijke verbrandingsparameters (bijvoorbeeld O2, CO en NOx) te monitoren en te controleren, alsmede één of een combinatie van de onderstaande technieken te gebruiken.

 

Techniek

Toepasbaarheid

a

Houtslib ontwateren vóór het als brandstof wordt gebruikt.

Algemeen toepasbaar.

b

Met een warmtewisselaar warmte terugwinnen uit hete afvalgassen in natte zuiveringssystemen.

Toepasbaar op installaties met een nat zuiveringssysteem en indien de herwonnen energie kan worden gebruikt.

c

Hete afvalgassen van verschillende processen terugvoeren naar de stookinstallatie of er de hete gassen voor de droger mee voorverwarmen.

De toepasbaarheid kan beperkt zijn voor indirect verwarmde drogers, vezeldrogers of wanneer door de structuur van de stookinstallatie geen gecontroleerde toevoeging van lucht mogelijk is.

BBT 8.

Om tijdens de voorbereiding van natte vezels voor de vervaardiging van houtvezelplaten efficiënt gebruik te maken van energie, is het BBT om één of een combinatie van de onderstaande technieken te gebruiken.

 

Techniek

Beschrijving

Toepasbaarheid

a

Reinigen en verzachten van spanen.

Mechanisch reinigen en wassen van onbewerkte spanen.

Toepasbaar op nieuwe refiners en bij significante aanpassingen.

b

Vacuümverdamping.

Heet water terugwinnen voor stoomopwekking.

Toepasbaar op nieuwe refiners en bij significante aanpassingen.

c

Warmte terugwinnen uit stoom tijdens de refining.

Warmtewisselaars voor de productie van heet water om stoom op te wekken en spanen te wassen.

Toepasbaar op nieuwe refiners en bij significante aanpassingen.

1.1.6.   Geur

BBT 9.

Ter voorkoming of, wanneer dat niet mogelijk is, beperking van geuren afkomstig van de installatie, is het BBT om, als onderdeel van het milieubeheerssysteem (zie BBT 1), een geurbeheersplan op te stellen, ten uitvoer te leggen en regelmatig te beoordelen, met inbegrip van alle onderstaande elementen.

I.

Een protocol dat acties en termijnen bevat;

II.

een protocol voor de uitvoering van geurmonitoring;

III.

een protocol voor de reactie op bepaalde geurgerelateerde gebeurtenissen;

IV.

een programma ter voorkoming en beperking van geuren, ontworpen om de bron(nen) te bepalen; om de blootstelling aan de geur te meten/te schatten; om de bijdragen van de bronnen te kenmerken; en om maatregelen ter voorkoming en/of beperking ten uitvoer te leggen.

Toepasbaarheid

De toepasbaarheid is beperkt tot gevallen waarin geurhinder in woonwijken of andere gevoelige gebieden (bv. recreatiegebieden) kan worden verwacht en/of is gemeld.

BBT 10.

Ter voorkoming en beperking van geuren is het BBT om afvalgassen van de droger en de pers overeenkomstig de BBT's 17 en 19 te behandelen.

1.1.7.   Beheer van afval en residuen

BBT 11.

Ter voorkoming of, wanneer dat niet mogelijk is, ter beperking van afval bestemd voor verwijdering, is het BBT om, als onderdeel van het milieubeheerssysteem (zie BBT 1), een afvalbeheersplan aan te nemen en ten uitvoer te leggen dat, volgens prioriteit, garandeert dat afval wordt voorkomen, behandeld met het oog op hergebruik, gerecycled of op een andere wijze wordt teruggewonnen.

BBT 12.

Ter beperking van de hoeveelheid vast afval bestemd voor verwijdering, is het BBT om één of een combinatie van onderstaande technieken te gebruiken.

 

Techniek

Toepasbaarheid

a

Intern ingezamelde houtresiduen, zoals trimmings en afgekeurde platen, hergebruiken als grondstof.

Voor afgekeurde houtvezelplaten kan de toepasbaarheid beperkt zijn.

b

Intern ingezamelde houtresiduen, zoals in een stofbestrijdingssysteem ingezamelde fijne houtdeeltjes en ingezameld stof of door filtratie van afvalwater verkregen houtslib, gebruiken als brandstof (in naar behoren uitgeruste locatiegebonden stookinstallaties) of als grondstof.

Het gebruik van houtslib als brandstof kan beperkt zijn indien het vereiste energieverbruik voor het drogen de milieuvoordelen tenietdoet.

c

Ringleidingssystemen, bijvoorbeeld doekenfilters, cyclofilters of hoogrendementscyclonen, gebruiken met één centrale filtratie-eenheid om de inzameling van residuen te optimaliseren.

Algemeen toepasbaar voor nieuwe installaties. De toepasbaarheid kan worden beperkt door de indeling van een bestaande installatie.

BBT 13.

Om het veilige beheer en hergebruik van bodemas en slakken afkomstig van het stoken van biomassa te waarborgen, is het BBT om alle onderstaande technieken te gebruiken.

 

Techniek

Toepasbaarheid

a

De mogelijkheden voor extern en intern hergebruik van bodemas en slakken voortdurend evalueren.

Algemeen toepasbaar.

b

Een efficiënt verbrandingsproces dat de hoeveelheid residuele koolstof vermindert.

Algemeen toepasbaar.

c

Veilige behandeling en veilig vervoer van bodemas en slakken in gesloten wagens of containers, of door bevochtiging.

Bevochtiging is enkel nodig indien de bodemas en de slakken om veiligheidsredenen nat worden gemaakt.

d

Veilige opslag van bodemas en slakken in een daarvoor bestemd ondoordringbaar gebied met percolaatopvang.

Algemeen toepasbaar.

1.1.8.   Monitoring

BBT 14.

Het is BBT om emissies naar lucht en water met ten minste de onderstaande frequentie en overeenkomstig de EN-normen te monitoren. Indien er geen EN-normen beschikbaar zijn, is het BBT om ISO-normen, nationale normen of andere internationale normen te gebruiken die garanderen dat er gegevens van equivalente wetenschappelijke kwaliteit worden aangeleverd.

Monitoring van emissies naar lucht afkomstig van de droger en van gecombineerd behandelde emissies afkomstig van de droger en de pers

Parameter

Norm(en)

Minimale monitoringfrequentie

Monitoring heeft betrekking op

Stof

EN 13284-1

Periodieke meting, ten minste om de zes maanden

BBT 17

TVOC (3)

EN 12619

BBT 17

Formaldehyde

Geen EN-norm beschikbaar (8)

BBT 17

NOX

EN 14792

BBT 18

HCl (6)

EN 1911

HF (6)

ISO 15713

SO2  (4)

EN 14791

Periodieke meting, ten minste eenmaal per jaar

Metalen (5)  (6)

EN 13211 (voor Hg), EN 14385 (voor andere metalen)

PCDD's/PCDF's (6)

EN 1948 delen 1, 2 en 3

NH3  (7)

Geen EN-norm beschikbaar

Monitoring van emissies naar lucht afkomstig van de pers

Parameter

Norm(en)

Minimale monitoringfrequentie

Monitoring heeft betrekking op

Stof

EN 13284-1

Periodieke meting, ten minste om de zes maanden

BBT 19

TVOC

EN 12619

BBT 19

Formaldehyde

Geen EN-norm beschikbaar (10)

BBT 19

Monitoring van emissies naar lucht afkomstig van droogovens voor de impregnatie van papier

Parameter

Norm(en)

Minimale monitoringfrequentie

Monitoring heeft betrekking op

TVOC (9)

EN 12619

Periodieke meting, ten minste eenmaal per jaar

BBT 21

Formaldehyde

Geen EN-norm beschikbaar (10)

BBT 21

Monitoring van gekanaliseerde emissies naar lucht afkomstig van de stroomopwaartse en stroomafwaartse houthandelingen

Parameter

Norm(en)

Minimale monitoringfrequentie

Monitoring heeft betrekking op

Stof

EN 13284-1 (11)

Periodieke meting, ten minste eenmaal per jaar (11)

BBT 20

Monitoring van emissies van van het verbrandingsproces afkomstig rookgas dat vervolgens voor direct verwarmde drogers wordt gebruikt  (12)

Parameter

Norm(en)

Minimale monitoringfrequentie

Monitoring heeft betrekking op

NOX

Periodiek: EN 14792

Continu: EN 15267-1 t/m 3 en EN 14181

Periodieke meting, ten minste eenmaal per jaar of continue meting

BBT 7

CO

Periodiek: EN 15058

Continu: EN 15267-1 t/m 3 en EN 14181

BBT 7

Monitoring van emissies naar water afkomstig van de productie van houtvezels

Parameter

Norm(en)

Minimale monitoringfrequentie

Monitoring heeft betrekking op

TSS

EN 872

Periodieke meting, ten minste eenmaal per week

BBT 27

CZV (13)

Geen EN-norm beschikbaar

BBT 27

TOC (totale organische koolstof, uitgedrukt als C)

EN 1484

Metalen (14), indien relevant (bv. indien teruggewonnen hout wordt gebruikt)

Verschillende EN-normen beschikbaar

Periodieke meting, ten minste om de zes maanden

Monitoring van emissies naar water afkomstig van afstromend water

Parameter

Norm(en)

Minimale monitoringfrequentie

Monitoring heeft betrekking op

TSS

EN 872

Periodieke meting, ten minste om de drie maanden (15)

BBT 25

BBT 15.

Om de stabiliteit en de efficiëntie van de gebruikte technieken ter voorkoming en beperking van de emissies te waarborgen, is het BBT om geschikte vervangende parameters te monitoren.

Beschrijving

De gemonitorde vervangende parameters kunnen het volgende omvatten: luchtdebiet van het afvalgas, temperatuur van het afvalgas, visueel voorkomen van emissies, debiet en temperatuur van het water voor wassers, spanningsdaling bij elektrostatische stofvangers, ventilatorsnelheid en daling van de gasdruk in doekenfilters. De selectie van vervangende parameters hangt af van de technieken die ter voorkoming en beperking van de emissies worden toegepast.

BBT 16.

Het is BBT om de belangrijkste procesparameters die relevant zijn voor van het productieproces afkomstige emissies naar water te monitoren, inclusief debiet, pH en temperatuur van afvalwater.

1.2.   EMISSIES NAAR LUCHT

1.2.1.   Gekanaliseerde emissies

BBT 17.

Ter voorkoming of beperking van emissies naar lucht afkomstig van de droger, is het BBT om een evenwichtige werking van het droogproces te verwezenlijken en te beheren, alsmede om één of een combinatie van onderstaande technieken te gebruiken.

 

Techniek

Belangrijkste bestreden vervuilende stoffen

Toepasbaarheid

a

Stofbestrijding bij heet inlaatgas dat in een direct verwarmde droger binnenkomt, in combinatie met één of een combinatie van de andere onderstaande technieken

Stof

De toepasbaarheid kan beperkt zijn, bijvoorbeeld in het geval van kleinere houtstofbranders.

b

Doekenfilter (16)

Stof

Enkel van toepassing op indirect verwarmde drogers. Indien uitsluitend teruggewonnen hout wordt gebruikt, dient vanwege veiligheidsproblemen bijzondere aandacht te worden besteed.

c

Cycloon (16)

Stof

Algemeen toepasbaar.

d

UTWS-droger en -verbranding met warmtewisselaar en thermische behandeling van afgevoerd afvalgas afkomstig van de droger (16)

Stof, vluchtige organische stoffen

Niet van toepassing op vezeldrogers.

De toepasbaarheid kan beperkt zijn voor bestaande stookinstallaties die niet geschikt zijn voor naverbranding van de partiële afvalgasstroom van de droger.

e

Natte elektrostatische stofvanger (16)

Stof, vluchtige organische stoffen

Algemeen toepasbaar.

f

Natte wasser (16)

Stof, vluchtige organische stoffen

Algemeen toepasbaar.

g

Biowasser (16)

Stof, vluchtige organische stoffen

De toepasbaarheid kan beperkt worden door hoge stofconcentraties en hoge temperaturen in het afvalgas van de droger.

h

Chemische afbraak of vangst van formaldehyde met chemische stoffen in combinatie met een natte wasser

Formaldehyde

Algemeen toepasbaar in natte zuiveringssystemen.

Tabel 1

Met de BBT geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN's) voor emissies naar lucht afkomstig van de droger en van gecombineerd behandelde emissies afkomstig van de droger en de pers

Parameter

Product

Type droger

Eenheid

BBT-GEN's

(gemiddelde van de gehele bemonsteringsperiode)

Stof

Spaanplaat of OSB

Direct verwarmde droger

mg/Nm3

3-30

Indirect verwarmde droger

3-10

Vezel

Alle typen

3-20

TVOC

PB

Alle typen

< 20-200 (17)  (18)

OSB

10-400 (18)

Vezel

< 20-120

Formaldehyde

PB

Alle typen

< 5-10 (19)

OSB

< 5-20

Vezel

< 5-15

De bijbehorende monitoring is te vinden in BBT 14.

BBT 18.

Ter voorkoming of beperking van NOX-emissies naar lucht afkomstig van direct verwarmde drogers, is het BBT om techniek a te gebruiken of techniek a in combinatie met techniek b.

 

Techniek

Toepasbaarheid

a

Een efficiënte werking van het verbrandingsproces met behulp van getrapte verbranding van lucht en brandstof, en tegelijk poederverbranding, wervelbedketels of een bewegend verbrandingsrooster toepassen

Algemeen toepasbaar.

b

Selectieve niet-katalytische reductie (SNCR) door injectie en reactie met ureum of vloeibare ammoniak

Zeer variabele verbrandingsomstandigheden kunnen de toepasbaarheid beperken.

Tabel 2

Met de BBT geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN's) voor NOX-emissies naar lucht afkomstig van een direct verwarmde droger

Parameter

Eenheid

BBT-GEN's

(gemiddelde van de gehele bemonsteringsperiode)

NOX

mg/Nm3

30-250

De bijbehorende monitoring is te vinden in BBT 14.

BBT 19.

Ter voorkoming of beperking van emissies naar lucht afkomstig van de pers, is het BBT om opgevangen afvalgas van de pers in de leiding af te koelen en een geschikte combinatie van onderstaande technieken te gebruiken.

 

Techniek

Belangrijkste bestreden vervuilende stoffen

Toepasbaarheid

a

Harsen met een laag formaldehydegehalte selecteren

Vluchtige organische stoffen

De toepasbaarheid kan beperkt zijn, bijvoorbeeld door specifieke kwaliteitseisen voor het product.

b

Gecontroleerde werking van de pers met een gelijkmatige perstemperatuur, toegepaste druk en perssnelheid

Vluchtige organische stoffen

De toepasbaarheid kan beperkt zijn, bijvoorbeeld door de werking van de pers voor specifieke productkwaliteiten.

c

Natte wassing van opgevangen afvalgassen van de pers met behulp van venturiwassers of hydrocyclonen enz. (20)

Stof, vluchtige organische stoffen

Algemeen toepasbaar.

d

Natte elektrostatische stofvanger (20)

Stof, vluchtige organische stoffen

e

Biowasser (20)

Stof, vluchtige organische stoffen

f

Naverbranding als laatste behandelingsfase nadat een natte wassing is toegepast

Stof, vluchtige organische stoffen

De toepasbaarheid kan beperkt zijn voor bepaalde installaties indien er geen geschikte stookinstallatie beschikbaar is.

Tabel 3

Met de BBT geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN's) voor emissies naar lucht afkomstig van de pers

Parameter

Eenheid

BBT-GEN's

(gemiddelde van de gehele bemonsteringsperiode)

Stof

mg/Nm3

3-15

TVOC

mg/Nm3

10-100

Formaldehyde

mg/Nm3

2-15

De bijbehorende monitoring is te vinden in BBT 14.

BBT 20.

Ter beperking van stofemissies naar lucht afkomstig van de stroomopwaartse en stroomafwaartse houthandelingen, het vervoer van houtmaterialen en matvorming, is het BBT om een doekenfilter of een cyclofilter te gebruiken.

Toepasbaarheid

Indien teruggewonnen hout als grondstof wordt gebruikt, is een doekenfilter of een cyclofilter mogelijk niet toepasbaar vanwege veiligheidsproblemen. In dat geval kan een natte zuiveringstechniek (bv. wasser) worden gebruikt.

Tabel 4

Met de BBT geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN's) voor gekanaliseerde stofemissies naar lucht afkomstig van stroomopwaartse en stroomafwaartse houthandelingen, het vervoer van houtmaterialen en matvorming

Parameter

Eenheid

BBT-GEN's

(gemiddelde van de gehele bemonsteringsperiode)

Stof

mg/Nm3

< 3-5 (21)

De bijbehorende monitoring is te vinden in BBT 14.

BBT 21.

Ter beperking van emissies van vluchtige organische stoffen naar lucht afkomstig van de droogovens voor de impregnatie van papier, is het BBT om één of een combinatie van de onderstaande technieken te gebruiken.

 

Techniek

Toepasbaarheid

a

Harsen met een laag formaldehydegehalte selecteren en gebruiken

Algemeen toepasbaar.

b

Gecontroleerde werking van de ovens met een gelijkmatige temperatuur en snelheid

c

Thermische oxidatie van afvalgas in een regeneratieve thermische naverbrander of een katalytische thermische naverbrander (22)

d

Naverbranding of verbranding van afvalgas in een stookinstallatie

De toepasbaarheid kan beperkt zijn voor bestaande installaties indien er ter plaatse geen geschikte stookinstallatie beschikbaar is.

e

Natte wassing van afvalgas gevolgd door behandeling in een biofilter (22)

Algemeen toepasbaar.

Tabel 5

Met de BBT geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN's) voor TVOC- en formaldehyde-emissies naar lucht afkomstig van een droogoven voor de impregnatie van papier

Parameter

Eenheid

BBT-GEN's

(gemiddelde van de gehele bemonsteringsperiode)

TVOC

mg/Nm3

5-30

Formaldehyde

mg/Nm3

< 5-10

De bijbehorende monitoring is te vinden in BBT 14.

1.2.2.   Diffuse emissies

BBT 22.

Ter voorkoming of, wanneer dat niet mogelijk is, ter beperking van diffuse emissies naar lucht afkomstig van de pers, is het BBT om de efficiëntie van de afgasopvang te optimaliseren en de afgassen te kanaliseren voor behandeling (zie BBT 19).

Beschrijving

Doeltreffende opvang en behandeling van afvalgassen (zie BBT 19), zowel aan de uitgang van de pers als langs de hele lijn in het geval van continue persen. Voor bestaande etagepersen kan de toepasbaarheid van het insluiten van de pers om veiligheidsredenen beperkt zijn.

BBT 23.

Ter beperking van diffuse stofemissies naar lucht afkomstig van het vervoer, de hantering en de opslag van houtmaterialen, is het BBT om, als onderdeel van het milieubeheerssysteem (zie BBT 1), een stofbeheersplan aan te nemen en ten uitvoer te leggen en om één of een combinatie van de onderstaande technieken te gebruiken.

 

Techniek

Toepasbaarheid

a

Vervoerwegen, opslagplaatsen en voertuigen regelmatig reinigen

Algemeen toepasbaar.

b

Zaagsel uitladen in overdekte losplaatsen die geschikt zijn om door te rijden

c

Zaagsel en materiaal dat gemakkelijk verpulvert, opslaan in silo's, containers, bedekte stapels enz. of bulkopslagruimten insluiten

d

Stofemissies onderdrukken door het sproeien van water

1.3.   EMISSIES NAAR WATER

BBT 24.

Ter beperking van de vervuilingsbelasting van het opgevangen afvalwater, is het BBT om beide onderstaande technieken te gebruiken.

 

Techniek

Toepasbaarheid

a

Afstromend water en procesafvalwater opvangen en afzonderlijk behandelen

Door het ontwerp van de bestaande afvoerinfrastructuur kan de toepasbaarheid voor bestaande installaties beperkt zijn.

b

Alle hout, met uitzondering van rondhout en slabben (23), in een verhard gebied opslaan

Algemeen toepasbaar.

BBT 25.

Ter beperking van emissies naar water afkomstig van afstromend water, is het BBT om een combinatie van de onderstaande technieken te gebruiken.

 

Techniek

Toepasbaarheid

a

Mechanisch scheiden van grove materialen met roosters en zeven als voorbehandeling

Algemeen toepasbaar.

b

Scheiden van olie en water (24)

Algemeen toepasbaar.

c

Verwijderen van vaste deeltjes door sedimentatie in opvangbekkens of bezinkingstanks (24)

Ruimte-eisen kunnen de toepasbaarheid van sedimentatie beperken.

Tabel 6

Met de BBT geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN's) voor TSS bij de directe afvoer van afstromend water naar een ontvangend waterlichaam

Parameter

Eenheid

BBT-GEN's

(gemiddelde van de gedurende één jaar verkregen monsters)

TSS

mg/l

10-40

De bijbehorende monitoring is te vinden in BBT 14.

BBT 26.

Ter voorkoming en beperking van procesafvalwater afkomstig van de productie van houtvezels, is het BBT om de recycling van proceswater te maximaliseren.

Beschrijving

Proceswater afkomstig van het wassen, koken en/of raffineren van spanen in gesloten of open kringen recyclen door middel van een behandeling op het niveau van de refiner, bestaande uit mechanische verwijdering van vaste deeltjes, op de meest geschikte wijze, of verdamping.

BBT 27.

Ter beperking van emissies naar water afkomstig van de productie van houtvezels, is het BBT om een combinatie van de onderstaande technieken te gebruiken.

 

Techniek

Toepasbaarheid

a

Mechanisch scheiden van grove materialen met roosters en zeven

Algemeen toepasbaar.

b

Fysicochemisch scheiden, bijvoorbeeld met behulp van zandfilters, flotatie door middel van opgeloste lucht (dissolved air flotation), coagulatie en flocculatie (25)

c

Biologisch zuiveren (25)

Tabel 7

Met de BBT geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN's) voor de directe afvoer naar een ontvangend waterlichaam van procesafvalwater afkomstig van de productie van houtvezels

Parameter

BBT-GEN's

(gemiddelde van de gedurende één jaar verkregen monsters)

mg/l

TSS

5-35

CZV

20-200

De bijbehorende monitoring is te vinden in BBT 14.

BBT 28.

Ter voorkoming of beperking van de productie van afvalwater afkomstig van natte luchtzuiveringssytemen dat vóór afvoer dient te worden behandeld, is het BBT om één of een combinatie van de onderstaande technieken te gebruiken.

Techniek (26)

Toepasbaarheid

Sedimentatie, decantatie, schroef- en bandpersen om opgevangen vaste deeltjes te verwijderen in natte zuiveringssystemen

Algemeen toepasbaar.

Flotatie door middel van opgeloste lucht (dissolved air flotation); coagulatie en flocculatie gevolgd door het verwijderen van de vlokken door middel van flotatie met behulp van opgeloste lucht

1.4.   BESCHRIJVING VAN DE TECHNIEKEN

1.4.1.   Emissies naar lucht

Techniek

Beschrijving

Biofilter

Een biofilter breekt organische stoffen af door middel van biologische oxidatie. Een afvalgasstroom wordt door een ondersteunend bed van inert materiaal geblazen (bv. plastic of keramiek), waarop organische stoffen door van nature voorkomende micro-organismen worden geoxideerd. De biofilter is gevoelig voor stof, hoge temperaturen of een sterk variërende inlaattemperatuur van het afvalgas.

Biowasser

Een biowasser combineert een biofilter met een natte wasser en bereidt het afvalgas voor door het stof te verwijderen en de inlaattemperatuur te verlagen. Het water, dat langs de bovenkant van de gepakt-bedkolom naar binnen komt en naar beneden druipt, wordt voortdurend gerecycled. Het water wordt opgevangen in een bezinkingstank, waar bijkomende afbraak plaatsvindt. Een aanpassing van de pH en de toevoeging van voedingsstoffen kan de afbraak optimaliseren.

Cycloon

Een cycloon gebruikt inertie om stof te verwijderen uit afvalgasstromen door het toepassen van de middelpuntvliedende kracht, doorgaans in een kegelvormige kamer. Cyclonen worden gebruikt als voorbehandeling vóór de verdere stofbestrijding of zuivering van organische stoffen. Cyclonen kunnen alleen of als multicyclonen worden toegepast.

Cyclofilter

Een cyclofilter gebruikt een combinatie van cycloontechnologie (om grover stof te verwijderen) en doekenfilters (om fijner stof op te vangen).

Elektrostatische stofvanger (ESP)

Elektrostatische stofvangers werken zodanig dat deeltjes onder de invloed van een elektrisch veld worden geladen en gescheiden. De ESP kan in een breed spectrum van condities worden toegepast.

Natte elektrostatische stofvanger

De natte elektrostatische stofvanger bestaat uit een natte wassing, die het afvalgas wast en condenseert, en een elektrostatische stofvanger die in natte modus werkt, waarbij het opgevangen materiaal van de collectorplaten wordt verwijderd door deze met water te spoelen. Doorgaans is in een mechanisme voorzien dat waterdruppels uit het rookgas haalt voordat het wordt afgevoerd (bijvoorbeeld een nevelverwijderaar). Het opgevangen stof wordt gescheiden van de waterfase.

Doekenfilter

Doekenfilters bestaan uit poreus of vervilt doek dat gassen doorlaat en deeltjes tegenhoudt. Wanneer een doekenfilter wordt gebruikt, moet een stof worden geselecteerd die geschikt is voor de kenmerken van het rookgas en de maximale bedrijfstemperatuur.

Katalytische thermische naverbrander

Katalytische thermische naverbranders vernietigen organische stoffen katalytisch op een metalen oppervlak en thermisch in een verbrandingskamer waarin de afvalgasstroom wordt verhit door een vlam afkomstig van de verbranding van een brandstof, gewoonlijk aardgas, en de vluchtige organische stoffen in het afvalgas. De verassingstemperatuur ligt tussen 400 °C en 700 °C. De warmte van het behandelde afvalgas kan vóór de lozing worden teruggewonnen.

Regeneratieve thermische naverbrander

Thermische naverbranders breken organische stoffen thermisch af in een verbrandingskamer waarin de afvalgasstroom wordt verhit door een vlam afkomstig van de verbranding van een brandstof, gewoonlijk aardgas, en de vluchtige organische stoffen in het afvalgas. De verassingstemperatuur ligt tussen 800 °C en 1 100 °C. Regeneratieve thermische naverbranders hebben twee of meer keramische gepakt-bedkamers waarin de verbrandingswarmte van één verassingscyclus in de eerste kamer wordt gebruikt om het gepakt bed in de tweede kamer voor te verwarmen. De warmte van het behandelde afvalgas kan vóór de lozing worden teruggewonnen.

UTWS-droger en -verbranding met warmtewisselaar en thermische behandeling van afgevoerd afvalgas afkomstig van de droger

UTWS is een Duits letterwoord: „Umluft” (recirculatie van afvalgas van de droger), „Teilstromverbrennung” (naverbranding van een deel van de afvalgasstroom van de droger), „Wärmerückgewinnung” (terugwinning van de warmte uit het afvalgas van de droger) en „Staubabscheidung” (stofbehandeling van de emissies naar lucht afkomstig van de stookinstallatie).

UTWS is een combinatie van een droogtrommel met warmtewisselaar en een stookinstallatie met recirculatie van afvalgas van de droger. Het teruggevoerde afvalgas van de droger is een hete dampstroom, die een droogproces door middel van stoom mogelijk maakt. Het afvalgas van de droger wordt opnieuw verhit in een door de rookgassen van de verbranding verhitte warmtewisselaar en wordt opnieuw naar de droger gevoerd. Een deel van de afvalgasstroom van de droger wordt voortdurend voor naverbranding naar de verbrandingskamer gevoerd. Vervuilende stoffen die door het drogen van het hout worden uitgestoten, worden in de warmtewisselaar of door de naverbranding vernietigd. De rookgassen die door de stookinstallatie worden afgevoerd, worden door een doekenfilter of een elektrostatische stofvanger behandeld.

Natte wasser

Natte wassers vangen stof op en verwijderen het door middel van diffusie, afzetting, inertie en door absorptie in de waterfase. Natte wassers kunnen verschillen van ontwerp en werking, bijvoorbeeld verstuivings-, stootplaat- of venturiwassers, en kunnen als stofvoorbehandeling of als op zichzelf staande techniek worden gebruikt. De verwijdering van organische stoffen kan in bepaalde mate worden bereikt en verder worden versterkt door het gebruik van chemische stoffen in het waswater (om chemische oxidatie of een andere conversie te verkrijgen). De daaruit voortvloeiende vloeistof moet worden behandeld door het opgevangen stof te scheiden door middel van sedimentatie of filtratie.

1.4.2.   Emissies naar water

Techniek

Beschrijving

Biologische zuivering

De biologische oxidatie van opgeloste organische stoffen met behulp van de stofwisseling van micro-organismen of de afbraak van organische stoffen in afvalwater met behulp van de werking van micro-organismen in de afwezigheid van lucht. De biologische werking wordt gewoonlijk gevolgd door de verwijdering van zwevende deeltjes, bijvoorbeeld door sedimentatie.

Coagulatie en flocculatie

Coagulatie en flocculatie worden gebruikt om zwevende deeltjes uit afvalwater te scheiden en worden vaak in opeenvolgende stappen uitgevoerd. Coagulatie wordt uitgevoerd door toevoeging van coaguleermiddelen met een lading die tegengesteld is aan die van de zwevende deeltjes. Flocculatie wordt uitgevoerd door polymeren toe te voegen, zodat deeltjes van microvlokken botsen en door binding grotere vlokken produceren.

Flotatie

Grote vlokken of zwevende deeltjes scheiden van het afvalwater door ze naar het oppervlak van de suspensie te brengen.

Flotatie door middel van opgeloste lucht (dissolved air flotation)

Flotatietechnieken die gebruikmaken van ingeblazen lucht om gecoaguleerde en geflocculeerde stoffen te scheiden.

Filtratie

Vaste stoffen scheiden van afvalwater door ze door een poreus medium te laten lopen. Het omvat verschillende soorten technieken, bijvoorbeeld zandfiltratie, microfiltratie en ultrafiltratie.

Scheiding van olie en water

De scheiding en extractie van onoplosbare koolwaterstoffen gebaseerd op het verschil in zwaartekracht tussen de fasen (vloeibaar-vloeibaar of vast-vloeibaar). De fase met de hoogste dichtheid bezinkt en die met de laagste dichtheid drijft naar het oppervlak.

Opvangbekkens

Bekkens met een groot oppervlak voor de passieve bezinking van vaste stoffen onder invloed van de zwaartekracht.

Sedimentatie

Het scheiden van zwevende deeltjes en materiaal door bezinking onder invloed van de zwaartekracht.


(1)  Een meer geschikte meetperiode mag worden toegepast voor parameters waarvoor een meting van 30 minuten wegens beperkingen op het vlak van bemonstering of analyse ongeschikt is.

(2)  EN 14961-1:2010 kan worden gebruikt voor de classificatie van vaste biobrandstoffen.

(3)  Overeenkomstig EN ISO 25140 of EN ISO 25139 gemonitord methaan wordt van het resultaat afgetrokken indien aardgas, lpg enz. als brandstof wordt gebruikt.

(4)  Niet relevant indien voornamelijk van hout afgeleide brandstoffen, aardgas, lpg enz. als brandstof worden gebruikt.

(5)  Inclusief As, Cd, Co, Cr, Cu, Hg, Mn, Ni, Pb, Sb, Tl en V.

(6)  Relevant indien verontreinigd teruggewonnen hout als brandstof wordt gebruikt.

(7)  Relevant indien SNCR wordt toegepast.

(8)  Indien er geen EN-norm is, bij voorkeur isokinetische bemonstering met een verwarmde sonde en filterkast in een oplossing met tegenstroom en zonder wassen van de sonde, bijvoorbeeld op basis van de US EPA M316-methode.

(9)  Overeenkomstig EN ISO 25140 of EN ISO 25139 gemonitord methaan wordt van het resultaat afgetrokken indien aardgas, lpg enz. als brandstof wordt gebruikt.

(10)  Indien er geen EN-norm is, bij voorkeur isokinetische bemonstering met een verwarmde sonde en filterkast in een oplossing met tegenstroom en zonder wassen van de sonde, bijvoorbeeld op basis van de US EPA M316-methode.

(11)  Bemonstering uit doeken- en cyclofilters kan worden vervangen door voortdurende monitoring van de daling van de gasdruk in de filter als een indicatieve vervangende parameter.

(12)  De meting wordt uitgevoerd vóór het mengen van het rookgas met andere luchtstromen en enkel indien zij technisch haalbaar is.

(13)  De trend is om uit economische en ecologische overwegingen CZV te vervangen door TOC. Een correlatie tussen de twee parameters moet specifiek voor het terrein worden vastgesteld.

(14)  Inclusief As, Cr, Cu, Ni, Pb en Zn.

(15)  Debietgewogen bemonstering kan worden vervangen door een andere standaardbemonsteringsprocedure indien het debiet ontoereikend is voor een representatieve bemonstering.

(16)  De technieken worden beschreven in afdeling 1.4.1.

(17)  Dit BBT-GEN is niet van toepassing indien dennenhout als belangrijkste grondstof wordt gebruikt.

(18)  Bij gebruik van een UTWS-droger kunnen emissies onder 30 mg/Nm3 worden behaald.

(19)  Indien nagenoeg uitsluitend teruggewonnen hout wordt gebruikt, kan de bovengrens tot 15 mg/Nm3 bedragen.

(20)  De technieken worden beschreven in afdeling 1.4.1.

(21)  Indien een doekenfilter of een cyclofilter niet toepasbaar is, kan de bovengrens tot 10 mg/Nm3 bedragen.

(22)  De techniek wordt beschreven in afdeling 1.4.1.

(23)  Een van de buitenzijde afkomstig stuk hout, al dan niet met verwijderde schors, van de eerste sneden van een zaagproces waarbij rondhout in zaaghout wordt omgezet.

(24)  De technieken worden beschreven in afdeling 1.4.2.

(25)  De technieken worden beschreven in afdeling 1.4.2.

(26)  De technieken worden beschreven in afdeling 1.4.2.